Overzicht van het Marcusevangelie : Mc 1, Mc 2 , Mc 3 , Mc
4 , Mc 5 , Mc 6 , Mc
7 , Mc 8 , Mc 9 , Mc
10 , Mc 11 , Mc 12 , Mc 13 , Mc
14 , Mc 15 , Mc 16
Tekstuitleg per pericope - Mc
15,1 - Mc
15,2-5 - Mc
15,6-14 - Mc
15,15 - Mc
15,16-20 - Mc
15,21 - Mc
15,22-26 - Mc
15,27-32 - Mc
15,33-39 - Mc
15,40-41 - Mc
15,42-47 -
Tekstuitleg vers per vers - Mc
15,0 - Mc
15,1 - Mc
15,2 - Mc
15,3 - Mc
15,4 - Mc
15,5 - Mc
15,6 - Mc
15,7 - Mc
15,8 - Mc
15,9 - Mc
15,10 - Mc
15,11 - Mc
15,12 - Mc
15,13 - Mc
15,14 - Mc
15,15 - Mc
15,16 - Mc
15,17 - Mc
15,18 - Mc
15,19 - Mc
15,20 - Mc
15,21 - Mc
15,22 - Mc
15,23 - Mc
15,24 - Mc
15,25 - Mc
15,26 - Mc
15,27 - Mc
15,28 - Mc
15,29 - Mc
15,30 - Mc
15,31 - Mc
15,32 - Mc
15,33 - Mc
15,34 - Mc
15,35 - Mc
15,36 - Mc
15,37 - Mc
15,38 - Mc
15,39 - Mc
15,40 - Mc
15,41 - Mc
15,42 - Mc
15,43 - Mc
15,44 - Mc
15,45 - Mc
15,46 - Mc
15,47 -- Mc
15,1 -
In hun synopsis van de eerste drie evangeliën (Leuven, Vlaamse
Bijbelstichting, 1986; Turnhout, Brepols, ) onderscheiden Adelbert Denaux en
Marc Vervenne volgende pericopen in het zesde hoofdstuk van het Marcusevangelie
:
336. Naar Pilatus : Mc
15,1 - Mt
27,1-2 - Lc
22,66-71 - Lc
23,1.
338. Jezus vóór Pilatus : Mc
15,2-5 - Mt
27,11-14 - Lc
23,2-5.
341. Jezus of Barabbas : Mc
15,6-14 - Mt
27,15-23 - Lc
23, (17) 18-23.
342. Jezus ter dood veroordeeld : Mc
15,15 - Mt
27,24-26 - Lc
23,24-25.
343. Soldaten bespotten Jezus :Mc
15,16-20 - Mt
27,27-31.
344. Naar Golgota : Mc
15,21 - Mt
27,32 - Lc
23,26-32.
345. Kruisiging : Mc
15,22-26 - Mt
27,33-37 - Lc
23,33-34.
346. Bespotting van de gekruisigde Jezus : Mc
15,27-32 - Mt
27,38-44 - Lc
23,35-43.
347. Kruisdood van Jezus : Mc
15,33-39 - Mt
27,45-54 - Lc
23,44-48.
348 Vrouwen als getuigen van Jezus'dood : Mc
15,40-41 - Mt
27,55-56 - Lc
23,49.
349. Begrafenis van Jezus : Mc 15,42-47 - Mt
27,57-61 - Lc
23,50-56a.
336. Naar Pilatus : Mc 15,1 - Mc 15,1 - Mt 27,1-2 - Lc 22,66-71 - Lc 23,1 - bijbeloverzicht -- Taalgebruik -- Mc (Marcus) -- Mc 15 -
Mc 15,1 - Mc 15,1 : 336. Naar Pilatus : Mc 15,1 - Mt 27,1-2 - Lc 22,66-71 - Lc 23,1 - bijbeloverzicht -- Taalgebruik -- Mc (Marcus) -- Mc 15 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible. [1] And straightway in the morning the chief priests held
a consultation with the elders and scribes and the whole council, and bound
Jesus, and carried him away, and delivered him to Pilate.
Luther-Bibel. 1 Und alsbald am Morgen hielten die Hohenpriester Rat mit den
Ältesten und Schriftgelehrten und dem ganzen Hohen Rat, und sie banden
Jesus, führten ihn ab und überantworteten ihn Pilatus.
Tekstuitleg van Mc 15,1.
Mt 27,2 | kai dèsantes auton | apègagon | kai paredôkan pilatô tô ègemoni | ||
Mc 15,1 | d�santes ton i�soun | ap�negkan | kai pared�kan pilat� | ||
Lc 23,1 | kai anastan apan to pl�thos aut�n | �gagon auton | epi ton pilaton | ||
1. καὶ (= kai: en; nevenschikkend vw. D.: und. E.: and. Fr.: et. Lat.: et. Hebr.: wë. Arab.: wa).
2. εὐθὺς (= euthus: onmiddellijk, rechtstreeks; bv nw als bijwoord)
- euthus From: "Temporal Deixis of the Greek Verb in the Gospel of Mark
with Reference to Verbal Aspect" Th.D. diss., Central Baptist Seminary,
Minneapolis, 1998. Rodney J. Decker , website : http://faculty.bbc.edu/rdecker/euthus.htm.
Het moet nog wel verder gecontroleerd worden, maar dit zijn enkele intuïties
: kai euthus (en terstond) komt bij het begin van een zin voor, dikwijls bij
het begin van een pericope en legt een verband met het voorgaande. Vaak maakt
kai euthus deel uit van een deelwoordzin.
3. πρωῒ (= prôi: 's morgens; bw van tijd).
4. συμβούλιον (= sumboulion: raadsbesluit; zn acc onz enk).
5. ποιήσαντες (= poèsantes: doende; wkw act part aor nom mann mv van het wkw ποιεω = poieô: maken, doen).
6. οἱ (= hoi: de; bep lidw nom mann mv van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = hè, το = to: de - het). Taalgebruik in het NT : bepaald lidwoord. Taalgebruik in Mc : bepaald lidwoord. Mc 15 (10) : (1) Mc 15,1. (2) Mc 15,3. (3) Mc 15,10. (4) Mc 15,11. (5) Mc 15,13. (6) Mc 15,14. (7) Mc 15,16. (8) Mc 15,29. (9) Mc 15,31. (10) Mc 15,32.
7. ἀρχιερεῖς (= archiereis: hogepriesters; zn nom mann mv van het zn ἀρχιερευς = archiereus: hogepriester).
8. μετὰ (= meta: met, na; vz met gen, acc; afkorting: μετ' = met' of μεθ' = meth').
9. τῶν (= tôn: van de; bep lidw gen mann/vr/onz mv van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = h, το = to: de - het).
10. πρεσβυτέρων (= presbuterôn: van de ouderen / priesters; bv nw zelfstandig gebruikt , comparatief gen mann mv van het bv nw presbu-teros: oud-er; Ned.: priester).
11. καὶ (= kai: en; nevenschikkend vw. D.: und. E.: and. Fr.: et. Lat.: et. Hebr.: wë. Arab.: wa).
12. γραμματέων (= grammateôn: van de schriftgeleerden; zn gen mann mv van het zn γραμματευς = grammateus: schrift-geleerde; uitgang -eus duidt op de persoon die met 'letters' te maken heeft: letterkundige, schrift-geleerde; γραφευς = grafeus is een schrijver; γρα-μ-μα = gra-m-ma: letter, uitgang -ma wijst op het resultaat, dus: het geschrevene of letter; γραφ-μα -> γρα-μ-μα. assimilatie van de f aan de m, γραφω = grafô: graveren, griffen, schrijven).
13. καὶ (= kai: en; nevenschikkend vw. D.: und. E.: and. Fr.: et. Lat.: et. Hebr.: wë. Arab.: wa).
14. ὅλον (= holon: heel; bv nw acc onz enk van het bv ὁλος = holos: heel)
15. τὸ (= to: het, bep lidw nom en acc onz enk van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = h, το = to: de - het). Taalgebruik in het NT : bepaald lidwoord. Taalgebruik in Mc : bepaald lidwoord. Mc 15 (5) : (1) Mc 15,1. (2) Mc 15,15. (3) Mc 15,38. (4) Mc 15,43. (5) Mc 15,45.
16. συνέδριον (= sunedrion:Sanhedrin; zn nom onz enk)
17. δήσαντες (= dèsantes: boeiende; wkw act part aor nom mann mv van het wkw δεω = deô: binden, boeien, ketenen) τὸν (= ton: de, bep lidw acc mann enk van het bep lidw ὁ = ho , ἡ = hè , το = to: de - het).
18. τὸν (= ton: de, bep lidw acc mann enk van het bep lidw ὁ = ho , ἡ = hè , το = to: de - het). Taalgebruik in het NT : bepaald
lidwoord. Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord.
Mc (124). Mc 15 (11) : (1) Mc
15,1. (2) Mc
15,5. (3) Mc
15,9. (4) Mc
15,11. (5) Mc
15,12. (6) Mc
15,15. (7) Mc
15,21. (8) Mc
15,22. (9) Mc
15,29. (10) Mc
15,43. (11) Mc
15,44.
19. Ἰησοῦν (= Ièsoun: Jezus; zn eigennaam acc mann enk van het zn Ἰησους = ièsous: Jezus; Hebr: jëhôsjû‘a: hij brengt redding van het wkw jâsj‘a: redden; Gr: σῳζω = sôdzô).
20. ἀπήνεγκαν (= apènegkan: zij voerden af, zij brachten weg; wkw act ind aor 3de pers enk van het wkw αποφερω: afvoeren, wegbrengen).
21. καὶ (= kai: en; nevenschikkend vw. D.: und. E.: and. Fr.: et. Lat.: et. Hebr.: wë. Arab.: wa).
22. παρέδωκαν (= paredôkan: zij leverden over; wkw act ind aor 3de pers enk van het wkw παραδιδωμι = paradidômi: overleveren).
23. Πιλάτῳ (= pilatô: aan Pilatus; zn eigennaam dat mann enk van het zn Πιλατος = pilatos: Pilatus).
- Zie commentaar op website http://www.site-berea.com/B/rwp/n02c15.html.
Mc 14,27 | Mc 14,30 | Mc 10,29 | Mc 14,31 | Mc 14,31 | |||||
Kai (en) | Kai (en) | ho de Petros (Petrus echter) | ho de (Peterus echter) | hoosautoos de kai pantes (op gelijke wijze ook allen) | |||||
legei (zegt) | legei (zegt) | efij (zei) | ekperissoos elalei (zei uitdrukkelijker) | elegon (zeiden) | |||||
autois (hen) | autooi (hem) | autooi (hem) | |||||||
ho Iijsous (Jezus) | ho Iijsous (Jezus) | ||||||||
amijn legoo soi (voorwaar ik zeg je) | |||||||||
hoti (dat) | hoti (dat) | ||||||||
pantes (allen) | su (gij)... | ei kai pantes (ook als allen) | all' ouk egoo (maar ik niet) | ean deiji me sunapothanein soi, | |||||
skandalisesthe (geshandalizeerd zukt zijn) | me aparnijsiji (zult mij verloochenen) | skandalisthijsontai (zullen geschandalizeerd zijn) | ou mij aparnijsomai (ik zal je niet verloochenen) | ||||||
Mc 14,26-31 // Mt 26,30-35 // Lc 22,31-34 |
Mc 15,46 // Mt 27,60 // Lc 23,53 | Mt 27,60 // Mc 15,46 // Lc 23,53 | Lc 23,53 // Mt 27,60 // Mc 15,46 | Lc 2,7 | Lc 2,12 | Lc 2,16 | Lc 24,3 | Lc 24,5 |
kai (en) | kai (en) | kai (en) | kai (en) | heurijsete brefos (gij zult vinden een kind) | kai aneuran... to brefos (en zij vonden... en het kind) | ouch heuron to sooma tou kuriou Iijsou (zij vonden niet het lichaam van de heer Jezus) | ti zijteite ton zoonta meta toon nekroon (wat zoekt gij de levende bij de doden) |
agorasas (gekocht hebbende) | |||||||
sindona | |||||||
katheloon (afgenomen hebbende) | laboon (genomen hebbende) | katheloon (afgenomen hebbende) | |||||
auton (hem) | to sooma (het lichaam) | ||||||
ho Ioosijf | |||||||
eneilijsen (wikkelde) | enetuliksen (wikkelde in) auto (het) | enetuliksen (wikkelde in) auto (het) | esparganoosen (wikkelde in doeken) auton (hem) | esparganoomenon (in doeken gewikkeld) | |||
tiji sindoni (in het linnen) | (en) sindoni katharai (in) (zuiver linnen) | sindoni (in linnen) | |||||
kai (en) | kai (en) | kai (en) | kai (en) | kai (en) | |||
katethijken (legde neer) | ethijken (legde) | ethijken (legde) | aneklinen (legde neer) | keimenon (liggend) | keimenon (liggend) | ||
auton (hem) | auto (het) | auton (hem) | auton (hem) | ||||
en (in) | en tooi kainooi autou (in zijn nieuw) | en (in) | en (in) | en (in) | en (in) | ||
mnijmati (het graf) | mnijmeiooi (graf) | mnijmati (het graf) | fatniji (een kribbe) | fatniji (een kribbe) | tiji fatniji (de kribbe) | ||
ho ijn lelatomijmenon ek petras (dat in de rots was uitgehouwen) | ho elatijsen en tiji petrai (dat hij uitgehouwen had in de rots) | lakseutooi, hou ouk ijn oudeis oupoo keimenos (uitgehouwen, waar niemand nog nooit had gelegen) | dioti ouk iujn autois topos en tooi katalumati (omdat er niet was voor hen een plaats in de herberg) | ouk estin hoode (hij is niet hier) | |||
349. Begrafenis van Jezus : Mc 15,42-47 // Mt 27,57-61 // Lc 23,50-56a | 349. Begrafenis van Jezus : Mc 15,42-47 // Mt 27,57-61 // Lc 23,50-56a | 349. Begrafenis van Jezus : Mc 15,42-47 // Mt 27,57-61 // Lc 23,50-56a | 6. Geboorte van Jezus : Lc 2,1-20 |
6. Geboorte van Jezus : Lc 2,1-20 |
6. Geboorte van Jezus : Lc 2,1-20 |
6. Geboorte van Jezus : Lc 2,1-20 |
351. Vrouwen als getuigen van Jezus'verrijzenis : Mc 16,1-8 // Mt 28,1-10 // Lc 23,56b-24,12 |
eneileô : inwikkelen
latromeô : in steen houwen
spargaô : in windsels leggen
4.
22. act. ind. aor. 3de pers. mv. paredôkan (zij leverden over) van het
werkw. paradidômi (overleveren) . Taalgebruik in het NT : paradidômi
(overleveren). Taalgebruik in Mc : paradidômi
(overleveren). Lat. tradere (trans - dare). Fr. trahir. Ned. overleveren
, overgeven. Hebr. mâsar. Bij (Gr. para) langs , naast wordt verondersteld
dat er nog iets / iemand anders is. Om die tweeheid beter uit te drukken kan
men ook spreken over : tegenover , aan de andere zijde. Zo kan para-didômi
betekenen : geven aan de tegenovergestelde , de andere , de tegenstander en
in negatieve zin kan het over-leveren betekenen
Mc (1) : Mc
15,2. Een vorm van paradidômi (overleveren) in Mc in 23 verzen.
Judas leverde Jezus over aan de hogepriesters , enz. zij leverden hem over aan
Pilatus en hij leverde Jezus over om gekruisigd te worden. De overlevering
aan Pilatus in Mc
15,2 werd voorzegd in Mc
10,33.
- paredôkan (zij leverden over). Taalgebruik : paradidômi (overleveren). Actief ind. aor. 3de pers. mv. van het werkw. paradidômi. Lat. tradere (trans - dare). Fr. trahir. Ned. overleveren , overgeven. Hebr. mâsar. Bij (Gr. para) langs , naast wordt verondersteld dat er nog iets / iemand anders is. Om die tweeheid beter uit te drukken kan men ook spreken over : tegenover , aan de andere zijde. Zo kan para-didômi betekenen : geven aan de tegenovergestelde , de andere , de tegenstander en in negatieve zin kan het over-leveren betekenen. I.v.m. de overlevering van Jezus aan Pilatus : In 5 van de 6 verzen : (1) Mt 27,2 // Mc 15,1. (2) Mt 27,18 // Mc 15,10 (paradedôkeisan = zij hem hadden overgeleverd). (3) Mc 15,1 // Mt 27,2. (4) Lc 24,20. (5) Joh 18,35.
- paredôken (hij leverde over). Actief ind. aor. 3de pers. enk.. In 4 verzen in de syn. i.v.m. de overlevering van Jezus aan Pilatus : (1) Mt 27,26 // Mc 15,15 // Lc 23,25. (2) Mc 3,19 // Mt 10,4 (paradous = 'die overleverde') // Lc 6,16 (prodotès = overleveraar). (3) Mc 15,15 // Lc 23,25 // Mt 27,26. (4) Lc 23,25 // Mt 27,26 // Mc 15,15.
paradidômi (overleveren) | bijbel | O.T. | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. |
act. ind. aor. 3de pers. enk. paredôken | 82 | 65 | 17 | 3 | 2 | 1 | 2 | 2 | 7 | 6 | 8 | 6 | 1 | |
act. ind. aor. 3de pers. mv. paredôkan | 8 | 2 | 6 | 2 | 1 | 1 | 1 | 1 | 4 | 5 | 1 |
sanhedrin | sanhedrin | sanhedrin | Judas | Pilatus | Pilatus | Pilatus |
Mc 15,1 | Mt 27,2 | Mt 27,18 | Mc 3,19 | Mc 15,15 | Mt 27,26 | Lc 23,25 |
kai (en) | kai (en) | hoti (dat) | kai Ioudan Iskariôth (Judas Iskariot) | kai (en) | ton de Ièsoun Jezus echter) | |
paredôkan Pilatôi (zij leverden - hem - uit aan Pilatus) | paredôkan Pilatôi (zij leverden - hem - uit aan Pilatus) tôi hègemoni (de procureur) | dia fthonon paredôkan auton (zij hem omwille van nijd overleverden ) | hos kai paredôken auton (die hem ook overleverde) | paredôken (leverde hij over) ton Ièsoun (Jezus) | paredôken (leverde hij over) | ton de Ièsoun (Jezus) paredôken (leverde hij over) |
hina staurôthè (opdat hij zou gekruisigd worden. | hina staurôthè (opdat hij zou gekruisigd worden. | hina staurôthè (opdat hij zou gekruisigd worden. | tôi thelèmati autôn (aan hun wil) | |||
336. Naar Pilatus : Mc 15,1 - Mt 27,1-2 - Lc 22,66-71 - Lc 23,1 - | 336. Naar Pilatus : Mc 15,1 - Mt 27,1-2 - Lc 22,66-71 - Lc 23,1- | 342. Jezus ter dood veroordeeld : Mc 15,15 - Mt 27,24-26 - Lc 23,24-25 | 97. Roeping van de Twaalf : Mc 3,13-19 - Lc 6,12-16 - | 342. Jezus ter dood veroordeeld : Mc 15,15 - Mt 27,24-26 - Lc 23,24-25 | 342. Jezus ter dood veroordeeld : Mc 15,15 - Mt 27,24-26 - Lc 23,24-25 | 342. Jezus ter dood veroordeeld : Mc 15,15 - Mt 27,24-26 - Lc 23,24-25 |
338. Jezus vóór Pilatus : Mc 15,2-5 - Mc 15,2-5 - Mt 27,11-14 - Lc 23,2-5 - bijbeloverzicht -- Taalgebruik -- Mc (Marcus) -- Mc 15 - Mc 15,2 - Mc 15,3 - Mc 15,4 - Mc 15,5 -
Mc 15,2 - Mc 15,2 : 338. Jezus vóór Pilatus : Mc 15,2-5 - Mt 27,11-14 - Lc 23,2-5 - bijbeloverzicht -- Taalgebruik -- Mc (Marcus) -- Mc 15 - Mc 15,2 - Mc 15,3 - Mc 15,4 - Mc 15,5 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible. [2] And Pilate asked him, Art thou the King of the Jews?
And he answering said unto him, Thou sayest it.
Luther-Bibel. 2 Und Pilatus fragte ihn: Bist du der König der Juden? Er
aber antwortete und sprach zu ihm: Du sagst es.
Tekstuitleg van Mc 15,2.
1. kai (en). Taalgebruik : kai
(en) in NT. Taalgebruik in Mc : kai
(en). Nevenschikkend voegwoord. Hebr. : waw (verbindingshaak). L. : et. Fr. : et. N. : en. E. : and. D. und.
Mc (555). Mc 15. Van de 47 verzen niet in 14 verzen : (1) Mc
15,4. (2) Mc
15,5. (3) Mc
15,6. (4) Mc
15,7. (5) Mc
15,9. (6) Mc
15,10. (7) Mc
15,11. (8) Mc
15,12. (9) Mc
15,13. (10) Mc
15,14. (11) Mc
15,28. (12) Mc
15,30. (13) Mc
15,37. (14) Mc
15,39.
2. actief indicatief aorist derde persoon enkelvoud epèrôtèsen (hij ondervroeg) van het werkw. eperôtaô (< epi - erotaô). : 'op'-vragen, 'onder'-vragen, bijvragen. (inter-roger : ondervragen , tussen-vragen) , bijvragen. Taalgebruik in het NT : eperotaô (epi - erôtaô). Taalgebruik in Mc : eperotaô (epi - erôtaô). Mc (6) : (1) Mc 9,16. (2) Mc 9,21. (3) Mc 12,28. (4) Mc 14,60. (5) Mc 15,2. (6) Mc 15,44.
4. bepaald lidw. nom. mann. enk. ho (de). Taalgebruik in het NT : bepaald
lidwoord. Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord. Gr. to.. , tè... N. : de. E. : the. D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam).
Mc (219). Mc 15 (21) : (1) Mc
15,2. (2) Mc
15,4. (3) Mc
15,5. (4) Mc
15,7. (5) Mc
15,8. (6) Mc
15,9. (7) Mc
15,12. (8) Mc
15,14. (9) Mc
15,15. (10) Mc
15,16. (11) Mc
15,22. (12) Mc
15,26. (13) Mc
15,29. (14) Mc
15,32. (15) Mc
15,34. (16) Mc
15,37. (17) Mc
15,39. (18) Mc
15,42. (19) Mc
15,43. (20) Mc
15,44. (21) Mc
15,46.
6. pers. vnw. 2de pers. enk. nom. su (jij, gij). Taalgebruik in het NT : persoonlijk voornaamwoord. Taalgebruik in Mc : persoonlijk voornaamwoord. Mc (9) : (1) Mc 1,11. (2) Mc 3,11. (3) Mc 8,29. (4) Mc 14,30. (5) Mc 14,36. (6) Mc 14,61. (7) Mc 14,67. (8) Mc 14,68. (9) Mc 15,2.
6. - 7. su ei (jij bent, gij zijt). Mc (5 / 9) : (1) Mc
1,11. (2) Mc
3,11. (3) Mc
8,29. (4) Mc
14,61. (5) Mc
15,2.
Merk volgende gelijkenissen op :
- Mc 1,11 : su ei ho uios mou = jij bent mijn zoon.
- Mc 3,11 : su ei ho uios tou theou = jij bent de zoon van God.
- Mc 8,29 = Mc 14,61 : su ei ho christos = jij bent de messias
- Mc 15,2 : su ei ho basileus tôn ioudaiôn = jij bent de koning van de joden.
8. bepaald lidw. nom. mann. enk. ho (de). Taalgebruik in het NT : bepaald lidwoord. Taalgebruik in Mc : bepaald lidwoord. Gr. to.. , tè... N. : de. E. : the. D. der , die , das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam). Mc 15 (21) : (1) Mc 15,2. (2) Mc 15,4. (3) Mc 15,5. (4) Mc 15,7. (5) Mc 15,8. (6) Mc 15,9. (7) Mc 15,12. (8) Mc 15,14. (9) Mc 15,15. (10) Mc 15,16. (11) Mc 15,22. (12) Mc 15,26. (13) Mc 15,29. (14) Mc 15,32. (15) Mc 15,34. (16) Mc 15,37. (17) Mc 15,39. (18) Mc 15,42. (19) Mc 15,43. (20) Mc 15,44. (21) Mc 15,46.
9. nom. mann. enk. basileus (koning). Taalgebruik in het NT : basileus (koning). Taalgebruik in Mc : basileus (koning). Mc (7) : (1) Mc 6,14. (2) Mc 6,22. (3) Mc 6,26. (4) Mc 6,27. (5) Mc 15,2. (6) Mc 15,26. (7) Mc 15,32.
8. - 11. hè basileia tôn ioudaiôn (de koning van de joden). Mc (2) : (1) Mc 15,2. (2) Mc 15,26.
Mc 15,2.12. bepaald lidwoord nom. mann. enk. ὁ = ho. Zie bepaald lidwoord ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het). Taalgebruik in het NT : bepaald lidwoord. Taalgebruik in Mc : bepaald lidwoord. Mc (219). Mc 15 (21) : (1) Mc 15,2. (2) Mc 15,4. (3) Mc 15,5. (4) Mc 15,7. (5) Mc 15,8. (6) Mc 15,9. (7) Mc 15,12. (8) Mc 15,14. (9) Mc 15,15. (10) Mc 15,16. (11) Mc 15,22. (12) Mc 15,26. (13) Mc 15,29. (14) Mc 15,32. (15) Mc 15,34. (16) Mc 15,37. (17) Mc 15,39. (18) Mc 15,42. (19) Mc 15,43. (20) Mc 15,44. (21) Mc 15,46.
lidw. enk. | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
1. | nom. m. enk. ho | 219 | 12 | 13 | 5 | 12 | 8 | 17 | 6 | 5 | 18 | 28 | 11 | 16 | 16 | 27 | 21 | 4 | 8495 | 6052 | 2443 | 408 | 219 | 331 | 436 | 281 | 612 | 156 | 958 | 1394 |
Totaal | 940 | 67 | 45 | 41 | 64 | 70 | 71 | 62 | 36 | 66 | 71 | 40 | 59 | 53 | 106 | 61 | 28 | 54298 | 42002 | 12296 | 1648 | 940 | 1649 | 1422 | 1696 | 4013 | 928 | 4237 | 5659 |
- Nederl.. : de. D. : der , die , das enz.. E. : the. Fr. : le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam). Gr. ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het).
13. δε = de (echter) , afkorting δ' = d'. de (echter). Taalgebruik in het NT : de (echter). Taalgebruik in de LXX : de (echter). Taalgebruik in Mc : de (echter). Het staat steeds als tweede woord in de zin. Het kan een lichte tegenstelling aanduiden. Om verandering van personage of situatie aan te duiden. Mc (149 + 2). Mc (20) : (1) Mc 15,2. (2) Mc 15,4. (3) Mc 15,5. (4) Mc 15,6. (5) Mc 15,7. (6) Mc 15,9. (7) Mc 15,11. (8) Mc 15,12. (9) Mc 15,13. (10) Mc 15,14. (11) Mc 15,15. (12) Mc 15,16. (13) Mc 15,23. (14) Mc 15,25. (15) Mc 15,36. (16) Mc 15,37. (17) Mc 15,39. (18) Mc 15,40. (19) Mc 15,44. (20) Mc 15,47.
de (echter) | de (echter) Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
de | 149 + 2 | 5 | 6 | 1 | 4 | 5 | 8 | 8 | 5 | 10 | 23 | 4 | 7 | 13 | 23 | 20 | 7 | 6210 | 3754 | 2456 | 421 | 149 | 478 | 203 | 490 | 708 | 7 | 1048 | 1251 |
d' | d' | 1 | 1 | 73 | 50 | 23 | 12 | 2 | 5 | 1 | 3 | 19 | 20 | ||||||||||||||||
Totaal | 6283 | 3804 | 2479 | 433 | 151 | 483 | 204 | 490 | 711 | 7 | 1067 | 1271 |
kai (en) | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 |
verzen (678) (666) | 678 | 45 | 28 | 35 | 41 | 43 | 56 | 37 | 38 | 50 | 52 | 33 | 44 | 37 | 72 | 47 | 20 / 8 |
kai = en (555) (547) | 555 | 40 | 26 | 32 | 33 | 37 | 52 | 26 | 36 | 40 | 37 | 29 | 33 | 26 | 60 | 33 | 15 / 7 |
verschil (123) (115) | 123 | 5 | 2 | 3 | 8 | 6 | 4 | 11 | 2 | 10 | 15 | 4 | 11 | 11 | 12 | 14 | 5 / 1 |
12. - 13. δε ὁ = de ho (echter de). Mc (8) : (1) Mc 2,5. (2) Mc 6,16. (3) Mc 8,29. (4) Mc 9,25. (5) Mc
10,14. (6) Mc
14,44. (7) Mc 15,7. (8) Mc 15,39. δε = de (echter) + een vorm van het bep. lidw.. NT (584).
- ὁ δε = ho de (hij echter). Mc () : (1) Mc
1,41. (2) Mc
1,45. (3) Mc 5,19. (4) Mc
5,34. (5) Mc
5,36. (6) Mc
5,40. (7) Mc 6,27. (8) Mc 6,37. (9) Mc 6,38. (10) Mc 7,6. (11) Mc 7,27. (12) Mc 8,33. (13) Mc 9,12. (14) Mc 9,19. (15) Mc 9,21. (16) Mc 9,23. (17) Mc 9,27. (18) Mc
9,39. (19) Mc 10,3. (20) Mc
10,18. (21) Mc
10,20. (22) Mc
10,21. (23) Mc
10,22. (24) Mc
10,24. (25) Mc
10,36. (26) Mc
10,38. (27) Mc
10,42. (28) Mc
10,48. (29) Mc
10,50. (30) Mc
10,51. (31) Mc
10,52. enz. Een vorm van het lidw. + δε = de (echter). NT (698).
- και ὁ = kai ho (en de). Mc 10 (17) : (1) Mc 2,22. (2) Mc
4,25. (3) Mc
4,27. (4) Mc
4,41. (5) Mc 7,10. (6) Mc
10,33. (7) Mc
11,33. (8) Mc
12,20. (9) Mc
12,21. (10) Mc
12,26. (11) Mc
12,34. (12) Mc
12,37. (13) Mc 13,2. (14) Mc 13,16. (15) Mc 14,9. (16) Mc 14,10. (17) Mc
14,54. και = kai + een vorm van het bep. lidw.. NT (1489).
ho de (hij echter) in Mc 15 (9 / 21 en 9 / 20) : (1) Mc 15,2. (2) Mc 15,4. (3) Mc 15,5. (4) Mc 15,9. (5) Mc 15,12. (6) Mc 15,14. (7) Mc 15,15. (8) Mc 15,37. (9) Mc 15,44.
Mc 15,3 - Mc 15,3 : 338. Jezus vóór Pilatus : Mc 15,2-5 - Mt 27,11-14 - Lc 23,2-5 - bijbeloverzicht -- Taalgebruik -- Mc (Marcus) -- Mc 15 - Mc 15,2 - Mc 15,3 - Mc 15,4 - Mc 15,5 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible. [3] And the chief priests accused him of many things: but
he answered nothing.
Luther-Bibel. 3 Und die Hohenpriester beschuldigten ihn hart.
Tekstuitleg van Mc 15,3. Er is discussie rond de tekst. In sommige versies staat "hij antwoordde niets". In de synagoge van Kafarnaüm hielden de Farizeeën Jezus in het oog (Mc 3,2) om hem te kunnen beschuldigen. In Mc 15,3 is het zover. De aanklagers zijn de hogepriesters. De rechter is Pilatus.
Mc 15,3 | Mt 27,12 | Lc 23,10 | |
3 καὶ κατηγόρουν αὐτοῦ οἱ ἀρχιερεῖς πολλά. | 12καὶ ἐν τῷ κατηγορεῖσθαι αὐτὸν ὑπὸ τῶν ἀρχιερέων καὶ πρεσβυτέρων οὐδὲν ἀπεκρίνατο. | 10 εἱστήκεισαν δὲ οἱ ἀρχιερεῖς καὶ οἱ γραμματεῖς εὐτόνως κατηγοροῦντες αὐτοῦ. |
Mc 15,3.1. και = kai (en). Taalgebruik : kai (en) in NT. Taalgebruik : kai (en) in de LXX. Taalgebruik in Mc : kai (en). Mc 15. Van de 47 verzen niet in 14 verzen : (1) Mc 15,4. (2) Mc 15,5. (3) Mc 15,6. (4) Mc 15,7. (5) Mc 15,9. (6) Mc 15,10. (7) Mc 15,11. (8) Mc 15,12. (9) Mc 15,13. (10) Mc 15,14. (11) Mc 15,28. (12) Mc 15,30. (13) Mc 15,37. (14) Mc 15,39.
kai (en) | kai (en) | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
verzen | verzen (678) (666) | 678 | 45 | 28 | 35 | 41 | 43 | 56 | 37 | 38 | 50 | 52 | 33 | 44 | 37 | 72 | 47 | 20 / 8 | 7957 | 1071 | 678 | 1151 | 879 | 1007 | 2767 | 404 | 2900 | 3779 | ||
kai (en) | kai = en (555) (547) | 555 | 40 | 26 | 32 | 33 | 37 | 52 | 26 | 36 | 40 | 37 | 29 | 33 | 26 | 60 | 33 | 15 / 7 | 26980 | 21867 | 5113 | 705 | 555 | 822 | 530 | 660 | 1470 | 371 | 2082 | 2612 |
verschil | verschil (123) (115) | 123 | 5 | 2 | 3 | 8 | 6 | 4 | 11 | 2 | 10 | 15 | 4 | 11 | 11 | 12 | 14 | 5 / 1 | 2844 | 366 | 123 | 329 | 349 | 347 | 1297 | 33 | 818 | 1167 |
- Ned. : en. Arabisch : وَ = wa (en). Taalgebruik in de Qoran : wa (en). D. : und. E. : and. Fr. : et. Grieks : και = kai (en). Taalgebruik : kai (en) in NT. Hebr. : וְ = wë (en). Lat.: et.
Mc 15,3.2. act. ind. imperf. 3de pers. mv. κατηγορουν = katègoroun (zij bleven beschuldigen/ aanklagen) van het werkw. κατηγορεω = katègoreô (tegenspreken, iemand van iets beschuldigen). Taalgebruik in het NT : katègoreô (iemand van iets beschuldigen). Taalgebruik in de LXX : katègoreô (iemand van iets beschuldigen). Bijbel (1) : Mc 15,3. Een vorm van κατηγορεω = katègoreô in de LXX (6) , in het NT (22). Mt (2) : (1) Mt 12,10. (2) Mt 27,12. Mc (3) : (1) Mc 3,2. (2) Mc 15,3. (3) Mc 15,4. Lc (5) : (1) Lc 6,7. (2) Lc 11,54. (3) Lc 23,2. (4) Lc 23,10. (5) Lc 23,14. Joh (2) : (1) Joh 5,45. (2) Joh 8,6. Hnd (9) : (1) Hnd 22,30. (2) Hnd 24,2. (3) Hnd 24,8. (4) Hnd 24,13. (5) Hnd 24,19. (6) Hnd 25,5. (7) Hnd 25,11. (8) Hnd 25,16. (9) Hnd 28,19. Rom (1) : Rom 2,15. Apk (1) : Apk 12,10.
Mc 15,3.3. pers. voornaamw. 3de pers. gen. mann. enk. αυτου = autou van het pers. voornaamw. αυτος = autos. Taalgebruik in het NT : voornaamwoord autos. Taalgebruik in de LXX : voornaamwoord autos. Taalgebruik in Mc. : voornaamwoord autos. Mc 15 (8) : (1) Mc 15,3. (2) Mc 15,19. (3) Mc 15,20. (4) Mc 15,21. (5) Mc 15,24. (6) Mc 15,26. (7) Mc 15,27. (8) Mc 15,39.
autos enk. | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
2 | gen. mann. enk. autou | 143 | 13 | 6 | 10 | 4 | 12 | 16 | 6 | 17 | 9 | 8 | 6 | 5 | 6 | 15 | 8 | 2 | 6883 | 5685 | 1198 | 225 | 143 | 220 | 150 | 118 | 256 | 86 | 588 | 738 |
totaal | 413 | 35 | 17 | 27 | 14 | 34 | 34 | 18 | 33 | 32 | 30 | 18 | 25 | 9 | 47 | 34 | 6 | 12884 | 9893 | 2991 | 510 | 413 | 593 | 475 | 350 | 504 | 146 | 1670 | 2145 |
Mc 15,3.4. bepaald lidw. nom. mann. mv. οἱ = hoi. Zie bepaald lidwoord ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het). Taalgebruik in het NT : bepaald lidwoord. Mc 15 (10) : (1) Mc 15,1. (2) Mc 15,3. (3) Mc 15,10. (4) Mc 15,11. (5) Mc 15,13. (6) Mc 15,14. (7) Mc 15,16. (8) Mc 15,29. (9) Mc 15,31. (10) Mc 15,32.
lidw. mv. | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | ΟΤ | ΝΤ | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Brieven | Apk | syn. | ev. | |
10. | nom. m. mv. hoi | 101 | 4 | 8 | 8 | 5 | 3 | 7 | 5 | 5 | 4 | 14 | 5 | 7 | 5 | 11 | 10 | 4230 | 3257 | 973 | 196 | 101 | 165 | 125 | 147 | 169 | 70 | 462 | 587 | |
Totaal | 389 | 21 | 25 | 26 | 22 | 22 | 33 | 30 | 29 | 16 | 28 | 18 | 27 | 23 | 36 | 24 | 9 | 23394 | 18879 | 4515 | 745 | 389 | 644 | 404 | 690 | 1228 | 415 | 1778 | 2182 |
- bepaald lidw. Ned. : de. Arabisch : bepaald lidw. اَل = ´al (de). Taalgebruik in de Qoran : ´al (de). D. : der , die , das enz.. E. : the. Fr. : le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam). Grieks : ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het). Hebreeuws : הַ = ha (de, het). Taalgebruik in Tenakh : ha (de, het).
Mc
15,3.5. nom. mann. mv. archiereis (hogepriesters). Taalgebruik in het NT : archiereus (hogepriester). Taalgebruik in Mc : archiereus (hogepriester).
Mc (11). (1) Mc 11,18. (2) Mc 11,27. (3) Mc 14,1. (4) Mc 14,10. (5) Mc 14,53. (6) Mc 14,55. (7) Mc 15,1. (8) Mc 15,3. (9) Mc 15,10. (10) Mc 15,11. (11) Mc 15,31.
Mc
15,3.6. nom. en acc. onz. mv. πολλα = polla (vele) van het bijvoegl. naamw. πολυς = polus (veel). Taalgebruik in het NT : polus
(veel). Taalgebruik in de LXX : polus
(veel). Taalgebruik in Mc : polus
(veel). Mc (21). Mc (21) : (1) Mc
1,34. (2) Mc
1,45. (3) Mc
3,12. (4) Mc
4,2. (5) Mc
5,10. (6) Mc
5,23. (7) Mc
5,26. (8) Mc
5,38. (9) Mc
5,43. (10) Mc
6,13. (11) Mc
6,20. (12) Mc
6,23. (13) Mc
6,34. (14) Mc
7,4. (15) Mc
7,13. (16) Mc
8,31. (17) Mc
9,12. (18) Mc
9,26. (19) Mc
10,22. (20) Mc
12,41. (21) Mc
15,3. Van de 21 verzen staat πολλα = polla (vele dingen) zelfstandig gebruikt als
lijdend voorwerp bij een werkwoord. Een vorm van πολυς = polus in de LXX (822) , in het NT (353).
- Een veelheid werd uiteengezet opdat het spreekverbod zou onderhouden
worden.
polus (veel) | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | |
nom. onz. mv. polla | 21 | (1) Mc 1,34. (2) Mc 1,45. | (3) Mc 3,12. | (4) Mc 4,2. | (5) Mc 5,10. (6) Mc 5,23. (7) Mc 5,26. (8) Mc 5,38. (9) Mc 5,43. | (10) Mc 6,13. (11) Mc 6,20. (12) Mc 6,23. (13) Mc 6,34. | (14) Mc 7,4. (15) Mc 7,13. | (16) Mc 8,31. | (17) Mc 9,12. (18) Mc 9,26. | (19) Mc 10,22. | (20) Mc 12,41. | (21) Mc 15,3. | 193 | 130 | 63 | 6 | 21 | 7 | 8 | 5 | 14 | 2 | 34 | 42 |
- Hebreeuws : r-b. bijvoegl. naamw. רַב = rabh (veel,
talrijk, groot). zelfst. naamw. robh. Zie : Taalgebruik in Tenakh : rabh
(veel, talrijk, groot). Getalswaarde : resj = 20 of 200 , beth = 2 ; totaal
: 22 (2X 11) OF 202 (2 X 101) ; structuur : 2 - 2. De som van de elementen is telkens 4. Tenakh (180). Pentateuch (25). Eerdere Profeten (36). Latere Profeten (45). 12 kl. Prof. (6). Geschriften (68).
- N. : veel. D. : viel. E. many. Fr.
: nombreux (tal-rijk). Gr. : πολυς = polus (veel). Taalgebruik in het NT : polus
(veel). Hebr. : רַב = rab (veel, talrijk, groot). Taalgebruik in Tenakh : rab
(veel, talrijk, groot). Lat. : multus.
Mc 15,4 - Mc 15,4 : 338. Jezus vóór Pilatus : Mc 15,2-5 - Mt 27,11-14 - Lc 23,2-5 - bijbeloverzicht -- Taalgebruik -- Mc (Marcus) -- Mc 15 - Mc 15,2 - Mc 15,3 - Mc 15,4 - Mc 15,5 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible. [4] And Pilate asked him again, saying, Answerest thou nothing?
behold how many things they witness against thee.
Luther-Bibel. 4 Pilatus aber fragte ihn abermals: Antwortest du nichts? Siehe,
wie hart sie dich verklagen!
Tekstuitleg van Mc 15,4.
- katègoreô (aanklagen, beschuldigen) kata - agora : tegen-pleiten,
tegen-spreken.
--- In Mc
15,4 staat indicatief praesens 3de persoon meervoud katègorousin
(zij beschuldigen). Deze vorm staat ook in Hnd 24,13 en Hnd 25,11. In Mc
15,4 verwoordt Pilatus (ide posa sou katègorousin - zie van hoevele
dingen klagen ze u aan) wat de hogepriesters in Mc
15,3 doen. De formulering in Mc
15,3 vertoont overeenkomsten met Mc
3,2 (de Farizeeën schaduwen Jezus opdat zij hem zouden aanklagen).
1. bepaald lidw. nom. mann. enk. ho (de). Taalgebruik in het NT : bepaald
lidwoord. Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord. Gr. to.. , tè... N. : de. E. : the. D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam).
Mc (219). Mc 15 (21) : (1) Mc
15,2. (2) Mc
15,4. (3) Mc
15,5. (4) Mc
15,7. (5) Mc
15,8. (6) Mc
15,9. (7) Mc
15,12. (8) Mc
15,14. (9) Mc
15,15. (10) Mc
15,16. (11) Mc
15,22. (12) Mc
15,26. (13) Mc
15,29. (14) Mc
15,32. (15) Mc
15,34. (16) Mc
15,37. (17) Mc
15,39. (18) Mc
15,42. (19) Mc
15,43. (20) Mc
15,44. (21) Mc
15,46.
2. de (echter). Taalgebruik in het NT : de
(echter). Taalgebruik in Mc : de
(echter). Het staat steeds als tweede woord in de zin. Het kan een lichte
tegenstelling aanduiden. Om verandering van personage of situatie in de zin
aan te duiden.
Mc (149 + 2). Mc (20) : (1) Mc
15,2. (2) Mc
15,4. (3) Mc
15,5. (4) Mc
15,6. (5) Mc
15,7. (6) Mc
15,9. (7) Mc
15,11. (8) Mc
15,12. (9) Mc
15,13. (10) Mc
15,14. (11) Mc
15,15. (12) Mc
15,16. (13) Mc
15,23. (14) Mc
15,25. (15) Mc
15,36. (16) Mc
15,37. (17) Mc
15,39. (18) Mc
15,40. (19) Mc
15,44. (20) Mc
15,47.
1. - 2. ho de (hij echter) in Mc 15 (9 / 21 en 9 / 20) : (1) Mc 15,2. (2) Mc 15,4. (3) Mc 15,5. (4) Mc 15,9. (5) Mc 15,12. (6) Mc 15,14. (7) Mc 15,15. (8) Mc 15,37. (9) Mc 15,44.
5. act. ind. imperf. 3de pers. enk. epèrôta (hij ondervroeg) van
het werkw. eperôtaô = 'op'-vragen, 'onder'-vragen, bijvragen. (inter-roger
: ondervragen , tussen-vragen) , bijvragen. Taalgebruik in het NT : eperotaô
(epi - erôtaô). Taalgebruik in Mc : eperotaô
(epi - erôtaô).
Mc (9) : (1) Mc
5,9. (2) Mc
8,23. (3) Mc
8,27. (4) Mc
8,29. (5) Mc
9,33. (6) Mc
10,17. (7) Mc
13,3. (8) Mc
14,61. (9) Mc
15,4. Een vorm van eperôtaô in Mc (25).
Mc 15,4 : |
- katègoreô (iemand van iets beschuldigen) 3X bij Marcus - |
Het is de enigste maal in de evangelies dat katègoreô (iemand van iets beschuldigen; iets tegen iemand inbrengen) in de indicatief praesens wordt gebruikt.
Mc 15,5 - Mc 15,5 : 338. Jezus vóór Pilatus : Mc 15,2-5 - Mt 27,11-14 - Lc 23,2-5 - bijbeloverzicht -- Taalgebruik -- Mc (Marcus) -- Mc 15 - Mc 15,2 - Mc 15,3 - Mc 15,4 - Mc 15,5 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible. [5] But Jesus yet answered nothing; so that Pilate marvelled.
Luther-Bibel. 5 Jesus aber antwortete nichts mehr, sodass sich Pilatus verwunderte.
Tekstuitleg van Mc 15,5. Het vers Mc 15,5 telt 10 (2 X 5) woorden en 51 (3 X 17) letters. De getalwaarde van Mc 15,5 is 5323.
Mc 15,5.1.
bepaald lidw. nom. mann. enk. ho (de). Taalgebruik in het NT : bepaald
lidwoord. Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord. Gr. to.. , tè... N. : de. E. : the. D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam).
Mc (219). Mc 15 (21) : (1) Mc
15,2. (2) Mc
15,4. (3) Mc
15,5. (4) Mc
15,7. (5) Mc
15,8. (6) Mc
15,9. (7) Mc
15,12. (8) Mc
15,14. (9) Mc
15,15. (10) Mc
15,16. (11) Mc
15,22. (12) Mc
15,26. (13) Mc
15,29. (14) Mc
15,32. (15) Mc
15,34. (16) Mc
15,37. (17) Mc
15,39. (18) Mc
15,42. (19) Mc
15,43. (20) Mc
15,44. (21) Mc
15,46.
Mc 15,5.2.
de (echter). Taalgebruik in het NT : de
(echter). Taalgebruik in Mc : de
(echter). Het staat steeds als tweede woord in de zin. Het kan een lichte
tegenstelling aanduiden. Om verandering van personage of situatie in de zin
aan te duiden.
Mc (149 + 2). Mc (20) : (1) Mc
15,2. (2) Mc
15,4. (3) Mc
15,5. (4) Mc
15,6. (5) Mc
15,7. (6) Mc
15,9. (7) Mc
15,11. (8) Mc
15,12. (9) Mc
15,13. (10) Mc
15,14. (11) Mc
15,15. (12) Mc
15,16. (13) Mc
15,23. (14) Mc
15,25. (15) Mc
15,36. (16) Mc
15,37. (17) Mc
15,39. (18) Mc
15,40. (19) Mc
15,44. (20) Mc
15,47.
Mc 15,5.1. - 2. ho de (hij echter) in Mc 15 (9 / 21 en 9 / 20) : (1) Mc 15,2. (2) Mc 15,4. (3) Mc 15,5. (4) Mc 15,9. (5) Mc 15,12. (6) Mc 15,14. (7) Mc 15,15. (8) Mc 15,37. (9) Mc 15,44.
Mc 15,5.3.
nom. mann. enk. Ièsous (Jezus). Taalgebruik in het NT : Ièsous
(Jezus). Taalgebruik in Mc : Ièsous
(Jezus).
Mc (57). Mc 15 (3) : (1) Mc
15,5. (2) Mc
15,34. (3) Mc
15,37. Een vorm van Ièsous (Jezus) in Mc in 81 verzen , in Mc 15
(6) : (1) Mc
15,1 (acc. Ièsoun). (2) Mc
15,5 (nom. Ièsous). (3) Mc
15,15 (acc. Ièsoun). (4) Mc
15,34 (nom. Ièsous). (5) Mc
15,37 (nom. Ièsous). (6) Mc
15,43 (gen. Ièsou).
Mc 15,5.1. - 3. ho de Ièsous. Mc (21 / 37). Mc 15 (2 / 3) : (1) Mc 15,5. (2) Mc 15,37. Niet : (1) Mc 15,34.
Mc 15,5.4.
ouketi (niet nog, niet meer). Taalgebruik in het NT : ouketi
(niet nog, niet meer). Taalgebruik in Mc : ouketi
(niet nog, niet meer).
Mc (7) : (1) Mc
5,3. (2) Mc
7,12. (3) Mc
9,8. (4) Mc
10,8. (5) Mc
12,34. (6) Mc
14,25. (7) Mc
15,5.
Mc 15,5.6.
ind. aor. 3de pers. enk. apekrithè (hij antwoordde) van het werkw. apokrinomai
(antwoorden). Taalgebruik in het NT : apokrinomai
(antwoorden). Taalgebruik in Mc : apokrinomai
(antwoorden).
Mc (7) : (1) Mc
7,28. (2) Mc
9,17. (3) Mc
12,28. (4) Mc
12,29. (5) Mc
12,34. (6) Mc
15,5. (7) Mc
15,9. Een vorm van apokrinomai (antwoorden) in Mc in 30 verzen.
9. bep. lidw. acc. mann. enk. ton (de). Taalgebruik in het NT : bepaald
lidwoord. Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord. Gr. to.. , tè... N. : de. E. : the. D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam).
Mc (124). Mc 15 (11) : (1) Mc
15,1. (2) Mc
15,5. (3) Mc
15,9. (4) Mc
15,11. (5) Mc
15,12. (6) Mc
15,15. (7) Mc
15,21. (8) Mc
15,22. (9) Mc
15,29. (10) Mc
15,43. (11) Mc
15,44.
341. Jezus of Barabbas : Mc 15,6-14 - Mc 15,6-14 - Mt 27,15-23 - Lc 23, (17) 18-23 -- bijbeloverzicht -- Taalgebruik -- Mc (Marcus) -- Mc 15 -- Mc 15,6 - Mc 15,7 - Mc 15,8 - Mc 15,9 - Mc 15,10 - Mc 15,11 - Mc 15,12 - Mc 15,13 - Mc 15,14 -
1. Pilatus | 2. Barabbas | 3. het volk | 4. Pilatus | verantwoording | 5. de hogepriesters | 6. Pilatus | 7. de hogepriesters | 8. Pilatus | 9. de hogepriesters | 10. Pilatus | |
Mc 15,6 | Mc 15,7 | Mc 15,8 | Mc 15,9 | Mc 15,10 | Mc 15,11 | Mc 15,12 | Mc 15,13 | Mc 15,14a | Mc 15,14b | Mc 15,15 | |
de (echter) | de (echter) | kai (en) | ho de Pilatos (Pilatus echter) | hoi de archiereis (de hogepriesters echter) | ho de Pilatos (Pilatus echter) | hoi de (zij echter) | ho de Pilatos (Pilatus echter) | hoi de (zij echter) | |||
apekrithè autois (antwoordde aan hen) | palin apokritheis (opnieuw beantwoord) | ||||||||||
legôn (zeggende) | elegen autois (zei aan hen) | elegen autois (zei aan hen) |
Zie ook : 149. Mc 6,17-29 // Mt 14,3-12 : onthoofding van Johannes de Doper - Mc 6,17-29 - Mt 14,3-12 -
Mc 15,6 - Mc 15,6 : 341. Jezus of Barabbas : Mc 15,6-14 - Mt 27,15-23 - Lc 23, (17) 18-23 -- bijbeloverzicht -- Taalgebruik -- Mc (Marcus) -- Mc 15 -- Mc 15,6 - Mc 15,7 - Mc 15,8 - Mc 15,9 - Mc 15,10 - Mc 15,11 - Mc 15,12 - Mc 15,13 - Mc 15,14 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible. [6] Now at that feast he released unto them one prisoner,
whomsoever they desired.
Luther-Bibel. 6 Er pflegte ihnen aber zum Fest einen Gefangenen loszugeben,
welchen sie erbaten.
Tekstuitleg van Mc 15,6.
1. κατα = kata (tegen, volgens). Taalgebruik in het NT : kata (tegen, volgens). Taalgebruik in de LXX : kata (tegen, volgens). Mc (9) : (1) Mc 4,10. (2) Mc 5,13. (3) Mc 6,40. (4) Mc 7,5. (5) Mc 11,25. (6) Mc 13,8. (7) Mc 14,19. (8) Mc 14,55. (9) Mc 15,6.
kata | Mc | Mc 1 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 9 | Mc 11 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | |
1 | kata | 9 | (1) Mc 4,10. | (2) Mc 5,13. | (3) Mc 6,40. | (4) Mc 7,5. | (5) Mc 11,25. | (6) Mc 13,8. | (7) Mc 14,19. (8) Mc 14,55. | (9) Mc 15,6. | 1541 | 1247 | 294 | 17 | 9 | 28 | 5 | 55 | 172 | 8 | 54 | 59 | |||||
2 | kat | 11 | (1) Mc 1,27. | (2) Mc 3,6. | (3) Mc 4,34. | (4) Mc 6,31. (5) Mc 6,32. | (6) Mc 7,33. | (7) Mc 9,2. (8) Mc 9,28. | (9) Mc 13,3. | (10) Mc 14,56. (11) Mc 14,57. | 316 | 231 | 85 | 14 | 11 | 6 | 3 | 14 | 37 | 31 | 34 | 33 | 4 | ||||
3 | kath | 2 | (1) Mc 9,40. | (1) Mc 14,49. | 176 | 116 | 60 | 3 | 2 | 9 | 2 | 16 | 27 | 1 | 14 | 16 | |||||||||||
totaal | 22 | 1 | 1 | 2 | 1 | 3 | 2 | 3 | 1 | 2 | 5 | 1 | 2033 | 1594 | 439 | 34 | 22 | 43 | 10 | 85 | 236 | 9 | 99 | 109 |
Mc 4,10.5. monas (eenzaam, op zichzelf aangewezen). Taalgebruik in het N.T. : monas (eenzaam, op zidchzelf aangewezen). Taalgebruik in Mc : monas (eenzaam, op zidchzelf aangewezen). Mc (1) : (1) Mc 4,10
2. δε = de (echter) , afkorting δ' = d'. de (echter). Taalgebruik in het NT : de (echter). Taalgebruik in de LXX : de (echter). Taalgebruik in Mc : de (echter). Het staat steeds als tweede woord in de zin. Het kan een lichte tegenstelling aanduiden. Om verandering van personage of situatie aan te duiden. Mc (149 + 2). Mc (20) : (1) Mc
15,2. (2) Mc
15,4. (3) Mc
15,5. (4) Mc
15,6. (5) Mc
15,7. (6) Mc
15,9. (7) Mc
15,11. (8) Mc
15,12. (9) Mc
15,13. (10) Mc
15,14. (11) Mc
15,15. (12) Mc
15,16. (13) Mc
15,23. (14) Mc
15,25. (15) Mc
15,36. (16) Mc
15,37. (17) Mc
15,39. (18) Mc
15,40. (19) Mc
15,44. (20) Mc
15,47.
de (echter) | de (echter) Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
de | 149 + 2 | 5 | 6 | 1 | 4 | 5 | 8 | 8 | 5 | 10 | 23 | 4 | 7 | 13 | 23 | 20 | 7 | 6210 | 3754 | 2456 | 421 | 149 | 478 | 203 | 490 | 708 | 7 | 1048 | 1251 |
d' | d' | 1 | 1 | 73 | 50 | 23 | 12 | 2 | 5 | 1 | 3 | 19 | 20 | ||||||||||||||||
Totaal | 6283 | 3804 | 2479 | 433 | 151 | 483 | 204 | 490 | 711 | 7 | 1067 | 1271 |
kai (en) | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 |
verzen (678) (666) | 678 | 45 | 28 | 35 | 41 | 43 | 56 | 37 | 38 | 50 | 52 | 33 | 44 | 37 | 72 | 47 | 20 / 8 |
kai = en (555) (547) | 555 | 40 | 26 | 32 | 33 | 37 | 52 | 26 | 36 | 40 | 37 | 29 | 33 | 26 | 60 | 33 | 15 / 7 |
verschil (123) (115) | 123 | 5 | 2 | 3 | 8 | 6 | 4 | 11 | 2 | 10 | 15 | 4 | 11 | 11 | 12 | 14 | 5 / 1 |
Mc 15,7 - Mc 15,7 : 341. Jezus of Barabbas : Mc 15,6-14 - Mt 27,15-23 - Lc 23, (17) 18-23 -- bijbeloverzicht -- Taalgebruik -- Mc (Marcus) -- Mc 15 -- Mc 15,6 - Mc 15,7 - Mc 15,8 - Mc 15,9 - Mc 15,10 - Mc 15,11 - Mc 15,12 - Mc 15,13 - Mc 15,14 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible. [7] And there was one named Barabbas, which lay bound with
them that had made insurrection with him, who had committed murder in the insurrection.
Luther-Bibel. 7 Es war aber einer, genannt Barabbas, gefangen mit den Aufrührern,
die beim Aufruhr einen Mord begangen hatten.
Tekstuitleg van Mc 15,7.
1. ind. imperf. 3de pers. mann. enk. èn (hij was) van het werkwoord eimi (zijn). Taalgebruik in het NT : eimi (zijn). Taalgebruik in Mc : eimi (zijn). Hebr. hâjâh. Lat. esse. Fr. être. Ned. zijn. E. to be.Mc 15 (8) : (1) Mc 15,7. (2) Mc 15,25. (3) Mc 15,26. (4) Mc 15,39. (5) Mc 15,41. (6) Mc 15,42. (7) Mc 15,43. (8) Mc 15,46.
2. de (echter). Taalgebruik in het NT : de
(echter). Taalgebruik in Mc : de
(echter). Het staat steeds als tweede woord in de zin. Het kan een lichte
tegenstelling aanduiden. Om verandering van personage of situatie in de zin
aan te duiden.
Mc (149 + 2). Mc (20) : (1) Mc
15,2. (2) Mc
15,4. (3) Mc
15,5. (4) Mc
15,6. (5) Mc
15,7. (6) Mc
15,9. (7) Mc
15,11. (8) Mc
15,12. (9) Mc
15,13. (10) Mc
15,14. (11) Mc
15,15. (12) Mc
15,16. (13) Mc
15,23. (14) Mc
15,25. (15) Mc
15,36. (16) Mc
15,37. (17) Mc
15,39. (18) Mc
15,40. (19) Mc
15,44. (20) Mc
15,47.
3. bepaald lidw. nom. mann. enk. ho (de). Taalgebruik in het NT : bepaald
lidwoord. Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord. Gr. to.. , tè... N. : de. E. : the. D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam).
Mc (219). Mc 15 (21) : (1) Mc
15,2. (2) Mc
15,4. (3) Mc
15,5. (4) Mc
15,7. (5) Mc
15,8. (6) Mc
15,9. (7) Mc
15,12. (8) Mc
15,14. (9) Mc
15,15. (10) Mc
15,16. (11) Mc
15,22. (12) Mc
15,26. (13) Mc
15,29. (14) Mc
15,32. (15) Mc
15,34. (16) Mc
15,37. (17) Mc
15,39. (18) Mc
15,42. (19) Mc
15,43. (20) Mc
15,44. (21) Mc
15,46.
Mc 15,8 - Mc 15,8 : 341. Jezus of Barabbas : Mc 15,6-14 - Mt 27,15-23 - Lc 23, (17) 18-23 -- bijbeloverzicht -- Taalgebruik -- Mc (Marcus) -- Mc 15 -- Mc 15,6 - Mc 15,7 - Mc 15,8 - Mc 15,9 - Mc 15,10 - Mc 15,11 - Mc 15,12 - Mc 15,13 - Mc 15,14 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible. [8] And the multitude crying aloud began to desire him to
do as he had ever done unto them.
Luther-Bibel. 8 Und das Volk ging hinauf und bat, dass er tue, wie er zu tun
pflegte.
Tekstuitleg van Mc 15,8.
Mc 15,8.1.
kai (en). Taalgebruik : kai
(en) in NT. Taalgebruik in Mc : kai
(en). Nevenschikkend voegwoord. Hebr. : waw (verbindingshaak). L. : et. Fr. : et. N. : en. E. : and. D. und.
Mc (555). Mc 15. Van de 47 verzen niet in 14 verzen : (1) Mc
15,4. (2) Mc
15,5. (3) Mc
15,6. (4) Mc
15,7. (5) Mc
15,9. (6) Mc
15,10. (7) Mc
15,11. (8) Mc
15,12. (9) Mc
15,13. (10) Mc
15,14. (11) Mc
15,28. (12) Mc
15,30. (13) Mc
15,37. (14) Mc
15,39.
Mc 15,8.2.
act. part. aor. nom. mann. enk. anabas (beklommen) van het werkw. anabainô
(beklimmen). Taalgebruik in het NT : anabainô
(beklimmen). Taalgebruik in Mc : anabainô
(beklimmen).
Mc (1) : Mc
15,8. Verschillende vormen van anabainô (beklimmen) in 9 verzen in
Mc.
Mc 15,8.3.
bepaald lidw. nom. mann. enk. ho (de). Taalgebruik in het NT : bepaald
lidwoord. Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord. Gr. to.. , tè... N. : de. E. : the. D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam).
Mc (219). Mc 15 (21) : (1) Mc
15,2. (2) Mc
15,4. (3) Mc
15,5. (4) Mc
15,7. (5) Mc
15,8. (6) Mc
15,9. (7) Mc
15,12. (8) Mc
15,14. (9) Mc
15,15. (10) Mc
15,16. (11) Mc
15,22. (12) Mc
15,26. (13) Mc
15,29. (14) Mc
15,32. (15) Mc
15,34. (16) Mc
15,37. (17) Mc
15,39. (18) Mc
15,42. (19) Mc
15,43. (20) Mc
15,44. (21) Mc
15,46.
Mc 15,8.4.
zelfst. naamw. nom. mann. enk. ochlos (menigte). Taalgebruik in NT : ochlos
(menigte). Taalgebruik in Mc : ochlos
(menigte). Met één uitzondering (Mc
10,1) gebruikt Mc ochlos (menigte) in het enk.
Mc (13) : (1) Mc
2,13. (2) Mc
3,20. (3) Mc
3,32. (4) Mc
4,1. (5) Mc
5,21. (6) Mc
5,24a - Mc
5,24b. (7) Mc
9,15. (8) Mc
9,25. (9) Mc
11,18. (10) Mc
12,37. (11) Mc
12,41. (12) Mc
14,43. (13) Mc
15,8. In deze gevallen is ochlos (menigte) onderwerp.
Mc 15,8.6. αιτεισθαι (= aiteisthai: voor zich te vragen, eisen; wkw med inf praes van het wkw αιτεω = aiteô: vragen, bedelen). Taalgebruik in het NT : aiteô (vragen, bedelen). Taalgebruik in de LXX : aiteô (vragen, bedelen). Taalgebruik in Mc : aiteô (vragen, bedelen). Bijbel (2) : (1) Mc 15,8. (2) Jak 4,2. Verschillende vormen in Mc in '9' verzen : (1) Mc 6,22. (2) Mc 6,23. (3) Mc 6,24. (4) Mc 6,25. (5) Mc 10,35. (6) Mc 10,38. (7) Mc 11,24. (8) Mc 15,8. (9) Mc 15,43.
Mc 15,8.7. καθως = kathôs (zoals). Taalgebruik in het NT : kathôs (zoals). Taalgebruik in de LXX : kathôs (zoals). Ex (1) : Ex 34,1. Js (0).
kathôs (zoals) |
bijbel | LXX | Pentateuch | Eerdere Profeten | Latere Profeten | 12 Kleine Profeten | Geschriften | Gn | Ex | Lv | Nu | Dt | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
405 / 368 | /216 / 189 | 12 | 75 | 41 | 25 | 36 | 4 | 1 | 0 | 3 | 4 | 179 | 3 | 8 | 17 | 31 | 11 | 109 | - | 28 | 59 |
|
Mt | Mc | Lc | syn. | ev. |
kathôs (zoals) bij syn. | 3 : (1) Mt 21,6. (2) Mt 26,24. (3) Mt 28,6. | 8 : (1) Mc 1,2 (gegraptai). (2) Mc 4,33. (3) Mc 9,13 (gegraptai). (4) Mc 11,6 (eipen). (5) Mc 14,16 (eipen). (6) Mc 14,21 (gegraptai). (7) Mc 15,8. (8) Mc 16,7 (eipen). | 17 : (1) Lc 1,2. (2) Lc 1,55. (3) Lc 1,70. (4) Lc 2,20. (5) Lc 2,23. (6) Lc 5,14. (7) Lc 6,31. (8) Lc 6,36. (9) Lc 11,1. (10) Lc 11,30. (11) Lc 17,26. (12) Lc 17,28. (13) Lc 19,32. (14) Lc 22,13. (15) Lc 22,29. (16) Lc 24,24. (17) Lc 24,39. | 28 : (1) Mt 26,24 // Mc 14,21. | 59 |
- Hebreeuws. כַאֲשֶׁר = ka´äsjèr (zoals) < prefix kë + אֲשֶׁר = ´äsjèr (die) OF persoonsnaam אָשֶׁר = ´âsjer (Aser). Taalgebruik in Tenakh : ´äsjèr (die). Getalswaarde : aleph = 1 , sjin = 21 of 300 , resj = 20 of 200 ; totaal : 42 (2 X 3 X 7) of 501 (3 X 167). Structuur : 1 - 3 - 2. De som van de elementen is telkens 6. Tenakh (488). Pentateuch (202). Eerdere Profeten (68). Latere Profeten (68). 12 Kleine Profeten (22). Geschriften (56).
- כּמוֹ = këmô (zoals). Taalgebruik in Tenakh : këmô (zoals). Getalwaarde : kaph = 12 of 30 , mem , 13 of 40 , waw = 6 ; totaal : 31 OF 76 (4 X 19). Tenakh (52). Pentateuch (2). Eerdere Profeten (0). Latere Profeten (9). 12 Kleine Profeten (8). Geschriften (33). Pentateuch (2) : (1) Ex 15,5. (2) Ex 15,8.
- Ned. : zoals. Arabisch : كَما = kamâ (zoals). Taalgebruik in de Qoran : kamâ (zoals). D. : wie. E. : as. Fr. : selon. Gr. καθως = kathôs (zoals). Taalgebruik in het NT : kathôs (zoals). Hebreeuws : כַאֲשֶׁר = ka´äsjèr (zoals) < prefix kë + אֲשֶׁר = ´äsjèr (die). Taalgebruik in Tenakh : ´äsjèr (die).
Mc 15,8.8. εποιει (= epoiei: hij deed; wkw act ind imperf 3de pers enk van het wkw ποιεω = poieô: doen, maken). Taalgebruik in het NT : poieô (doen, maken). Taalgebruik in Mc : poieô (doen, maken). Mc (2) : (1) Mc 3,8. (2) Mc 15,8. In Mc 3,8 is Jezus onderwerp , in Mc 15,8 Pilatus. In dezelfde contekst vinden we poièsè(i)s hèmin (jij voor ons zoudt doen) in Mc 10,35 en poièsô humin (ik zal voor jullie doen) in Mc 10,36.
9. dat. mann. en onz. mv. αυτοις = autois van het pers. voornaamw. αυτος = autos. Taalgebruik in het NT : voornaamwoord autos. Taalgebruik in de LXX : voornaamwoord autos. Mc 15 (7) : (1) Mc 15,6. (2) Mc 15,8. (3) Mc 15,9. (4) Mc 15,11. (5) Mc 15,12. (6) Mc 15,14. (7) Mc 15,15.
autoi | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
7 | dat. mann. en onz. mv.autois | 117 | 4 | 6 | 5 | 10 | 5 | 13 | 5 | 7 | 10 | 12 | 7 | 8 | 2 | 13 | 7 | 3 | 1722 | 1180 | 542 | 101 | 117 | 89 | 97 | 75 | 47 | 16 | 307 | 404 |
Mc 3,4.4. εξεστιν = exestin (het is toegelaten). Taalgebruik in het NT : exestin (het is toegelaten). Taalgebruik in de LXX : exestin (het is toegelaten). Taalgebruik in Mc :
Mc 15,8.7. - 9. In drie verzen wordt kathôs (zoals) gevolgd door gegraptai (er werd geschreven) , in drie verzen door eipen (hij zei).
1. | 2. | 3. | 4. | 5. | 6. | 7. | 8. |
Mc 1,2 | Mc 4,33 | Mc 9,13 | Mc 11,6 | Mc 14,16 | Mc 14,21 | Mc 15,8 | Mc 16,7 |
archè euaggeliou Ièsou Christou (begin van de goede boodschap van Jezus Christus) | elalei autois ton logon (hij zei aan hen het woord) | kai epoièsan autôi hosa èthelon (en zij deden hem zoals zij wilden) | hoi de eipan autois (zij echter zeiden hen) | kai èlthon eis tèn polin kai heuron (en zij gingen naar de stad en zij vonden) | ho huios tou anthrôpou hupagei (de mensenzoon gaat weg | kai anabas ho ochlos èrxato aiteisthai (en de menigte opgeklommen begon te vragen) | ekei auton opsesthe (daar zult gij hem zien) |
kathôs (zoals) | kathôs (zoals) | kathôs (zoals) | kathôs (zoals) | kathôs (zoals) | kathôs (zoals) | kathôs (zoals) | kathôs (zoals) |
gegraptai (geschreven is) en (in) tôi (de) Ièsaiai (Jesaja) tôi (de) profètèi (profeet) | èdunanto akouein (zij niet in staat waren te horen) | gegraptai (geschreven is) | eipen (zei) ho Ièsous (Jezus) | eipen ( hij zei) | gegraptai (geschreven is) | epoiei (hij deed) | eipen (hij zei) |
ep'auton (over hem) | autois (aan hen) | peri autou (over hem) | autois (aan hen) | humin (aan jullie) | |||
13. Optreden van Johannes de Doper : Mc 1,1-6 - Mt 3,1-6 - Lc 3,1-6 - | 136. Jezus spreekt in gelijkenissen : Mc 4,33-34 - Mt 13,34-35 - | 169. Vraag omtrent de wederkomst van Elia : Mc 9,11-13 - Mt 17,10-13 - | 279. Intocht in Jeruzalem :Mc 11,1-10 - Mt 21,1-9 - Lc 19,29-40 - | 320. Voorbereiding van het paasmaal : Mc 14,12-16 - Mt 26,17-19 - Lc 22,7-13 - | 321. Aanduiding van de verrader : Mc 14,17-21 - Mt 26,20-25 - Lc 22,14 - | 341. Jezus of Barabbas : Mc 15,6-14 - Mt 27,15-23 - Lc 23, (17) 18-23 - | 351. Vrouwen als getuigen van Jezus'verrijzenis : Mc 16,1-8 - Mt 28,1-10 - Lc 23,56b-24,12 - |
Mc 15,9 - Mc 15,9 : 341. Jezus of Barabbas : Mc 15,6-14 - Mt 27,15-23 - Lc 23, (17) 18-23 -- bijbeloverzicht -- Taalgebruik -- Mc (Marcus) -- Mc 15 -- Mc 15,6 - Mc 15,7 - Mc 15,8 - Mc 15,9 - Mc 15,10 - Mc 15,11 - Mc 15,12 - Mc 15,13 - Mc 15,14 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible. [9] But Pilate answered them, saying, Will ye that I release
unto you the King of the Jews?
Luther-Bibel. 9 Pilatus aber antwortete ihnen: Wollt ihr, dass ich euch den
König der Juden losgebe?
Tekstuitleg van Mc 15,9.
1. bepaald lidw. nom. mann. enk. ho (de). Taalgebruik in het NT : bepaald
lidwoord. Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord. Gr. to.. , tè... N. : de. E. : the. D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam).
Mc (219). Mc 15 (21) : (1) Mc
15,2. (2) Mc
15,4. (3) Mc
15,5. (4) Mc
15,7. (5) Mc
15,8. (6) Mc
15,9. (7) Mc
15,12. (8) Mc
15,14. (9) Mc
15,15. (10) Mc
15,16. (11) Mc
15,22. (12) Mc
15,26. (13) Mc
15,29. (14) Mc
15,32. (15) Mc
15,34. (16) Mc
15,37. (17) Mc
15,39. (18) Mc
15,42. (19) Mc
15,43. (20) Mc
15,44. (21) Mc
15,46.
2. de (echter). Taalgebruik in het NT : de
(echter). Taalgebruik in Mc : de
(echter). Het staat steeds als tweede woord in de zin. Het kan een lichte
tegenstelling aanduiden. Om verandering van personage of situatie in de zin
aan te duiden.
Mc (149 + 2). Mc (20) : (1) Mc
15,2. (2) Mc
15,4. (3) Mc
15,5. (4) Mc
15,6. (5) Mc
15,7. (6) Mc
15,9. (7) Mc
15,11. (8) Mc
15,12. (9) Mc
15,13. (10) Mc
15,14. (11) Mc
15,15. (12) Mc
15,16. (13) Mc
15,23. (14) Mc
15,25. (15) Mc
15,36. (16) Mc
15,37. (17) Mc
15,39. (18) Mc
15,40. (19) Mc
15,44. (20) Mc
15,47.
1. - 2. ho de (hij echter) in Mc 15 (9 / 21 en 9 / 20) : (1) Mc 15,2. (2) Mc 15,4. (3) Mc 15,5. (4) Mc 15,9. (5) Mc 15,12. (6) Mc 15,14. (7) Mc 15,15. (8) Mc 15,37. (9) Mc 15,44.
4. ind. aor. 3de pers. enk. apekrithè (hij antwoordde) van het werkw.
apokrinomai (antwoorden). Taalgebruik in het NT : apokrinomai
(antwoorden). Taalgebruik in Mc : apokrinomai
(antwoorden).
Mc (7) : (1) Mc
7,28. (2) Mc
9,17. (3) Mc
12,28. (4) Mc
12,29. (5) Mc
12,34. (6) Mc
15,5. (7) Mc
15,9. Een vorm van apokrinomai (antwoorden) in Mc in 30 verzen.
7. act. ind. + imperat. praes. 2de pers. mv. thelete (jullie willen) van het
werkw. Taalgebruik in het NT : thelô
(willen). Taalgebruik in Mc : thelô
(willen). Lat. velle. Fr. vouloir. Ned. willen.
Mc (3) : (1) Mc
10,36. (2) Mc
15,9. (3) Mc
15,12 . Een vorm van thelô (willen) in 23 verzen in Mc.
Mc 15,10 - Mc 15,10 : 341. Jezus of Barabbas : Mc 15,6-14 - Mt 27,15-23 - Lc 23, (17) 18-23 -- bijbeloverzicht -- Taalgebruik -- Mc (Marcus) -- Mc 15 -- Mc 15,6 - Mc 15,7 - Mc 15,8 - Mc 15,9 - Mc 15,10 - Mc 15,11 - Mc 15,12 - Mc 15,13 - Mc 15,14 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible. [10] For he knew that the chief priests had delivered him
for envy.
Luther-Bibel. 10 Denn er erkannte, dass ihn die Hohenpriester aus Neid überantwortet
hatten.
Tekstuitleg van Mc 15,10.
3. hoti (dat, omdat). Taalgebruik in het NT : hoti
(dat, omdat). Taalgebruik in Mc : hoti
(dat, omdat).
Mc (92). Mc 15 (2) : (1) Mc
15,10. (2) Mc
15,39.
6. De overlevering van Jezus door Judas aan de hogepriesters en de schriftgeleerden werd aangekondigd in de derde lijdensvoorspelling : Mt 20,18 // Mc 10,33 (en de mensenzoon zal overgeleverd worden aan de hogepriesters en de schriftgeleerden). Bij Lucas ontbreekt dit stukje van de derde lijdensaankondiging. Lucas is voorzichtig om het woord paradidômi (overleveren) te gebruiken , zowel bij Judas , als bij de hogepriesters en de schriftgeleerden. Het zou de indruk kunnen geven dat zij macht over Jezus zouden bezitten.
8. bep. lidw. nom. mann. mv. hoi (de). Taalgebruik in het NT : bepaald lidwoord. Taalgebruik in Mc : bepaald lidwoord. Gr. to.. , tè... N. : de. E. : the. Mc 15 (10) : (1) Mc 15,1. (2) Mc 15,3. (3) Mc 15,10. (4) Mc 15,11. (5) Mc 15,13. (6) Mc 15,14. (7) Mc 15,16. (8) Mc 15,29. (9) Mc 15,31. (10) Mc 15,32.
- paredôkan (zij leverden over). Taalgebruik : paradidômi (overleveren). Actief ind. aor. 3de pers. mv. van het werkw. paradidômi. Lat. tradere (trans - dare). Fr. trahir. Ned. overleveren , overgeven. Hebr. mâsar. Bij (Gr. para) langs , naast wordt verondersteld dat er nog iets / iemand anders is. Om die tweeheid beter uit te drukken kan men ook spreken over : tegenover , aan de andere zijde. Zo kan para-didômi betekenen : geven aan de tegenovergestelde , de andere , de tegenstander en in negatieve zin kan het over-leveren betekenen. I.v.m. de overlevering van Jezus aan Pilatus : In 5 van de 6 verzen : (1) Mt 27,2 // Mc 15,1. (2) Mt 27,18 // Mc 15,10 (paradedôkeisan = zij hem hadden overgeleverd). (3) Mc 15,1 // Mt 27,2. (4) Lc 24,20. (5) Joh 18,35.
- paredôken (hij leverde over). Actief ind. aor. 3de pers. enk.. In 4 verzen in de syn. i.v.m. de overlevering van Jezus aan Pilatus : (1) Mt 27,26 // Mc 15,15 // Lc 23,25. (2) Mc 3,19 // Mt 10,4 (paradous = 'die overleverde') // Lc 6,16 (prodotès = overleveraar). (3) Mc 15,15 // Lc 23,25 // Mt 27,26. (4) Lc 23,25 // Mt 27,26 // Mc 15,15.
paradidômi (overleveren) | bijbel | O.T. | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. |
act. ind. aor. 3de pers. enk. paredôken | 82 | 65 | 17 | 3 | 2 | 1 | 2 | 2 | 7 | 6 | 8 | 6 | 1 | |
act. ind. aor. 3de pers. mv. paredôkan | 8 | 2 | 6 | 2 | 1 | 1 | 1 | 1 | 4 | 5 | 1 |
sanhedrin | sanhedrin | sanhedrin | Judas | Pilatus | Pilatus | Pilatus |
Mc 15,1 | Mt 27,2 | Mt 27,18 | Mc 3,19 | Mc 15,15 | Mt 27,26 | Lc 23,25 |
kai (en) | kai (en) | hoti (dat) | kai Ioudan Iskariôth (Judas Iskariot) | kai (en) | ton de Ièsoun Jezus echter) | |
paredôkan Pilatôi (zij leverden - hem - uit aan Pilatus) | paredôkan Pilatôi (zij leverden - hem - uit aan Pilatus) tôi hègemoni (de procureur) | dia fthonon paredôkan auton (zij hem omwille van nijd overleverden ) | hos kai paredôken auton (die hem ook overleverde) | paredôken (leverde hij over) ton Ièsoun (Jezus) | paredôken (leverde hij over) | ton de Ièsoun (Jezus) paredôken (leverde hij over) |
hina staurôthè (opdat hij zou gekruisigd worden. | hina staurôthè (opdat hij zou gekruisigd worden. | hina staurôthè (opdat hij zou gekruisigd worden. | tôi thelèmati autôn (aan hun wil) | |||
336. Naar Pilatus : Mc 15,1 - Mt 27,1-2 - Lc 22,66-71 - Lc 23,1 - | 336. Naar Pilatus : Mc 15,1 - Mt 27,1-2 - Lc 22,66-71 - Lc 23,1- | 342. Jezus ter dood veroordeeld : Mc 15,15 - Mt 27,24-26 - Lc 23,24-25 | 97. Roeping van de Twaalf : Mc 3,13-19 - Lc 6,12-16 - | 342. Jezus ter dood veroordeeld : Mc 15,15 - Mt 27,24-26 - Lc 23,24-25 | 342. Jezus ter dood veroordeeld : Mc 15,15 - Mt 27,24-26 - Lc 23,24-25 | 342. Jezus ter dood veroordeeld : Mc 15,15 - Mt 27,24-26 - Lc 23,24-25 |
Mc 15,11 - Mc 15,11 : 341. Jezus of Barabbas : Mc 15,6-14 - Mt 27,15-23 - Lc 23, (17) 18-23 -- bijbeloverzicht -- Taalgebruik -- Mc (Marcus) -- Mc 15 -- Mc 15,6 - Mc 15,7 - Mc 15,8 - Mc 15,9 - Mc 15,10 - Mc 15,11 - Mc 15,12 - Mc 15,13 - Mc 15,14 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible. [11] But the chief priests moved the people, that he should
rather release Barabbas unto them.
Luther-Bibel. 11 Aber die Hohenpriester reizten das Volk auf, dass er ihnen
viel lieber den Barabbas losgebe.
Tekstuitleg van Mc 15,11.
1. bep. lidw. nom. mann. mv. hoi (de). Taalgebruik in het NT : bepaald lidwoord. Taalgebruik in Mc : bepaald lidwoord. Gr. to.. , tè... N. : de. E. : the. Mc 15 (10) : (1) Mc 15,1. (2) Mc 15,3. (3) Mc 15,10. (4) Mc 15,11. (5) Mc 15,13. (6) Mc 15,14. (7) Mc 15,16. (8) Mc 15,29. (9) Mc 15,31. (10) Mc 15,32.
2. de (echter). Taalgebruik in het NT : de
(echter). Taalgebruik in Mc : de
(echter). Het staat steeds als tweede woord in de zin. Het kan een lichte
tegenstelling aanduiden. Om verandering van personage of situatie in de zin
aan te duiden.
Mc (149 + 2). Mc (20) : (1) Mc
15,2. (2) Mc
15,4. (3) Mc
15,5. (4) Mc
15,6. (5) Mc
15,7. (6) Mc
15,9. (7) Mc
15,11. (8) Mc
15,12. (9) Mc
15,13. (10) Mc
15,14. (11) Mc
15,15. (12) Mc
15,16. (13) Mc
15,23. (14) Mc
15,25. (15) Mc
15,36. (16) Mc
15,37. (17) Mc
15,39. (18) Mc
15,40. (19) Mc
15,44. (20) Mc
15,47.
5. bep. lidw. acc. mann. enk. ton (de). Taalgebruik in het NT : bepaald
lidwoord. Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord. Gr. to.. , tè... N. : de. E. : the. D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam).
Mc (124). Mc 15 (11) : (1) Mc
15,1. (2) Mc
15,5. (3) Mc
15,9. (4) Mc
15,11. (5) Mc
15,12. (6) Mc
15,15. (7) Mc
15,21. (8) Mc
15,22. (9) Mc
15,29. (10) Mc
15,43. (11) Mc
15,44.
8. mallon (meer). Taalgebruik in het NT : mallon
(meer). Taalgebruik in Mc : mallon
(meer).
Mc (5) : (1) Mc
5,26. (2) Mc
7,36. (3) Mc
9,42. (4) Mc
10,48. (5) Mc
15,11.
9. bep. lidw. acc. mann. enk. ton (de). Taalgebruik in het NT : bepaald
lidwoord. Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord. Gr. to.. , tè... N. : de. E. : the. D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam).
Mc (124). Mc 15 (11) : (1) Mc
15,1. (2) Mc
15,5. (3) Mc
15,9. (4) Mc
15,11. (5) Mc
15,12. (6) Mc
15,15. (7) Mc
15,21. (8) Mc
15,22. (9) Mc
15,29. (10) Mc
15,43. (11) Mc
15,44.
11. act. conj. aor. 3de pers. enk. apolusè(i) van het werkw. apoluô
(losmaken). Taalgebruik in het NT : apoluô
(losmaken). Taalgebruik in Mc : apoluô
(losmaken).
Mc (2) : (1) Mc
10,11. (2) Mc
15,11.
Mc 15,12 - Mc 15,12 : 341. Jezus of Barabbas : Mc 15,6-14 - Mt 27,15-23 - Lc 23, (17) 18-23 -- bijbeloverzicht -- Taalgebruik -- Mc (Marcus) -- Mc 15 -- Mc 15,6 - Mc 15,7 - Mc 15,8 - Mc 15,9 - Mc 15,10 - Mc 15,11 - Mc 15,12 - Mc 15,13 - Mc 15,14 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible. [12] And Pilate answered and said again unto them, What
will ye then that I shall do unto him whom ye call the King of the Jews?
Luther-Bibel. 12 Pilatus aber fing wiederum an und sprach zu ihnen: Was wollt
ihr denn, dass ich tue mit dem, den ihr den König der Juden nennt?
Tekstuitleg van Mc 15,12.
1. bepaald lidw. nom. mann. enk. ho (de). Taalgebruik in het NT : bepaald
lidwoord. Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord. Gr. to.. , tè... N. : de. E. : the. D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam).
Mc (219). Mc 15 (21) : (1) Mc
15,2. (2) Mc
15,4. (3) Mc
15,5. (4) Mc
15,7. (5) Mc
15,8. (6) Mc
15,9. (7) Mc
15,12. (8) Mc
15,14. (9) Mc
15,15. (10) Mc
15,16. (11) Mc
15,22. (12) Mc
15,26. (13) Mc
15,29. (14) Mc
15,32. (15) Mc
15,34. (16) Mc
15,37. (17) Mc
15,39. (18) Mc
15,42. (19) Mc
15,43. (20) Mc
15,44. (21) Mc
15,46.
2. de (echter). Taalgebruik in het NT : de
(echter). Taalgebruik in Mc : de
(echter). Het staat steeds als tweede woord in de zin. Het kan een lichte
tegenstelling aanduiden. Om verandering van personage of situatie in de zin
aan te duiden.
Mc (149 + 2). Mc (20) : (1) Mc
15,2. (2) Mc
15,4. (3) Mc
15,5. (4) Mc
15,6. (5) Mc
15,7. (6) Mc
15,9. (7) Mc
15,11. (8) Mc
15,12. (9) Mc
15,13. (10) Mc
15,14. (11) Mc
15,15. (12) Mc
15,16. (13) Mc
15,23. (14) Mc
15,25. (15) Mc
15,36. (16) Mc
15,37. (17) Mc
15,39. (18) Mc
15,40. (19) Mc
15,44. (20) Mc
15,47.
1. - 2. ho de (hij echter) in Mc 15 (9 / 21 en 9 / 20) : (1) Mc 15,2. (2) Mc 15,4. (3) Mc 15,5. (4) Mc 15,9. (5) Mc 15,12. (6) Mc 15,14. (7) Mc 15,15. (8) Mc 15,37. (9) Mc 15,44.
10. act. ind. + imperat. praes. 2de pers. mv. thelete (jullie willen) van het
werkw. Taalgebruik in het NT : thelô
(willen). Taalgebruik in Mc : thelô
(willen). Lat. velle. Fr. vouloir. Ned. willen.
Mc (3) : (1) Mc
10,36. (2) Mc
15,9. (3) Mc
15,12 . Een vorm van thelô (willen) in 23 verzen in Mc.
Mc 15,13 - Mc 15,13 : 341. Jezus of Barabbas : Mc 15,6-14 - Mt 27,15-23 - Lc 23, (17) 18-23 -- bijbeloverzicht -- Taalgebruik -- Mc (Marcus) -- Mc 15 -- Mc 15,6 - Mc 15,7 - Mc 15,8 - Mc 15,9 - Mc 15,10 - Mc 15,11 - Mc 15,12 - Mc 15,13 - Mc 15,14 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible. [13] And they cried out again, Crucify him.
Luther-Bibel. 13 Sie schrien abermals: Kreuzige ihn!
Tekstuitleg van Mc 15,13.
1. bep. lidw. nom. mann. mv. hoi (de). Taalgebruik in het NT : bepaald lidwoord. Taalgebruik in Mc : bepaald lidwoord. Gr. to.. , tè... N. : de. E. : the. Mc 15 (10) : (1) Mc 15,1. (2) Mc 15,3. (3) Mc 15,10. (4) Mc 15,11. (5) Mc 15,13. (6) Mc 15,14. (7) Mc 15,16. (8) Mc 15,29. (9) Mc 15,31. (10) Mc 15,32.
2. de (echter). Taalgebruik in het NT : de
(echter). Taalgebruik in Mc : de
(echter). Het staat steeds als tweede woord in de zin. Het kan een lichte
tegenstelling aanduiden. Om verandering van personage of situatie in de zin
aan te duiden.
Mc (149 + 2). Mc (20) : (1) Mc
15,2. (2) Mc
15,4. (3) Mc
15,5. (4) Mc
15,6. (5) Mc
15,7. (6) Mc
15,9. (7) Mc
15,11. (8) Mc
15,12. (9) Mc
15,13. (10) Mc
15,14. (11) Mc
15,15. (12) Mc
15,16. (13) Mc
15,23. (14) Mc
15,25. (15) Mc
15,36. (16) Mc
15,37. (17) Mc
15,39. (18) Mc
15,40. (19) Mc
15,44. (20) Mc
15,47.
4. act. ind. aor. 3de pers. mv. ekraxan van het werkw. krazô (schreeuwen, roepen) . Taalgebruik in het NT : krazô (schreeuwen, roepen). Taalgebruik in Mc : krazô (schreeuwen, roepen). Ned. krijsen. Mc (2) : (1) Mc 15,13. (2) Mc 15,14.
Mc 15,14 - Mc 15,14 : 341. Jezus of Barabbas : Mc 15,6-14 - Mt 27,15-23 - Lc 23, (17) 18-23 -- bijbeloverzicht -- Taalgebruik -- Mc (Marcus) -- Mc 15 -- Mc 15,6 - Mc 15,7 - Mc 15,8 - Mc 15,9 - Mc 15,10 - Mc 15,11 - Mc 15,12 - Mc 15,13 - Mc 15,14 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible. [14] Then Pilate said unto them, Why, what evil hath he
done? And they cried out the more exceedingly, Crucify him.
Luther-Bibel. 14 Pilatus aber sprach zu ihnen: Was hat er denn Böses getan?
Aber sie schrien noch viel mehr: Kreuzige ihn!
Tekstuitleg van Mc 15,14.
Mc 15,14.1. bepaald lidwoord nom. mann. enk. ὁ = ho. Zie bepaald lidwoord ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het). Taalgebruik in het NT : bepaald lidwoord. Taalgebruik in Mc : bepaald lidwoord. Mc (219). Mc 15 (21) : (1) Mc 15,2. (2) Mc 15,4. (3) Mc 15,5. (4) Mc 15,7. (5) Mc 15,8. (6) Mc 15,9. (7) Mc 15,12. (8) Mc 15,14. (9) Mc 15,15. (10) Mc 15,16. (11) Mc 15,22. (12) Mc 15,26. (13) Mc 15,29. (14) Mc 15,32. (15) Mc 15,34. (16) Mc 15,37. (17) Mc 15,39. (18) Mc 15,42. (19) Mc 15,43. (20) Mc 15,44. (21) Mc 15,46.
lidw. enk. | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
1. | nom. m. enk. ho | 219 | 12 | 13 | 5 | 12 | 8 | 17 | 6 | 5 | 18 | 28 | 11 | 16 | 16 | 27 | 21 | 4 | 8495 | 6052 | 2443 | 408 | 219 | 331 | 436 | 281 | 612 | 156 | 958 | 1394 |
Totaal | 940 | 67 | 45 | 41 | 64 | 70 | 71 | 62 | 36 | 66 | 71 | 40 | 59 | 53 | 106 | 61 | 28 | 54298 | 42002 | 12296 | 1648 | 940 | 1649 | 1422 | 1696 | 4013 | 928 | 4237 | 5659 |
- Nederl.. : de. D. : der , die , das enz.. E. : the. Fr. : le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam). Gr. ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het).
Mc 15,14.2. δε = de (echter) , afkorting δ' = d'. de (echter). Taalgebruik in het NT : de (echter). Taalgebruik in de LXX : de (echter). Taalgebruik in Mc : de (echter). Het staat steeds als tweede woord in de zin. Het kan een lichte tegenstelling aanduiden. Om verandering van personage of situatie aan te duiden. Mc (149 + 2). Mc (20) : (1) Mc 15,2. (2) Mc 15,4. (3) Mc 15,5. (4) Mc 15,6. (5) Mc 15,7. (6) Mc 15,9. (7) Mc 15,11. (8) Mc 15,12. (9) Mc 15,13. (10) Mc 15,14. (11) Mc 15,15. (12) Mc 15,16. (13) Mc 15,23. (14) Mc 15,25. (15) Mc 15,36. (16) Mc 15,37. (17) Mc 15,39. (18) Mc 15,40. (19) Mc 15,44. (20) Mc 15,47.
de (echter) | de (echter) Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
de | 149 + 2 | 5 | 6 | 1 | 4 | 5 | 8 | 8 | 5 | 10 | 23 | 4 | 7 | 13 | 23 | 20 | 7 | 6210 | 3754 | 2456 | 421 | 149 | 478 | 203 | 490 | 708 | 7 | 1048 | 1251 |
d' | d' | 1 | 1 | 73 | 50 | 23 | 12 | 2 | 5 | 1 | 3 | 19 | 20 | ||||||||||||||||
Totaal | 6283 | 3804 | 2479 | 433 | 151 | 483 | 204 | 490 | 711 | 7 | 1067 | 1271 |
kai (en) | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 |
verzen (678) (666) | 678 | 45 | 28 | 35 | 41 | 43 | 56 | 37 | 38 | 50 | 52 | 33 | 44 | 37 | 72 | 47 | 20 / 8 |
kai = en (555) (547) | 555 | 40 | 26 | 32 | 33 | 37 | 52 | 26 | 36 | 40 | 37 | 29 | 33 | 26 | 60 | 33 | 15 / 7 |
verschil (123) (115) | 123 | 5 | 2 | 3 | 8 | 6 | 4 | 11 | 2 | 10 | 15 | 4 | 11 | 11 | 12 | 14 | 5 / 1 |
Mc 15,14.1.
- 2. δε ὁ = de ho (echter de). Mc (8) : (1) Mc 2,5. (2) Mc 6,16. (3) Mc 8,29. (4) Mc 9,25. (5) Mc
10,14. (6) Mc
14,44. (7) Mc 15,7. (8) Mc 15,39. δε = de (echter) + een vorm van het bep. lidw.. NT (584).
- ὁ δε = ho de (hij echter). Mc () : (1) Mc
1,41. (2) Mc
1,45. (3) Mc 5,19. (4) Mc
5,34. (5) Mc
5,36. (6) Mc
5,40. (7) Mc 6,27. (8) Mc 6,37. (9) Mc 6,38. (10) Mc 7,6. (11) Mc 7,27. (12) Mc 8,33. (13) Mc 9,12. (14) Mc 9,19. (15) Mc 9,21. (16) Mc 9,23. (17) Mc 9,27. (18) Mc
9,39. (19) Mc 10,3. (20) Mc
10,18. (21) Mc
10,20. (22) Mc
10,21. (23) Mc
10,22. (24) Mc
10,24. (25) Mc
10,36. (26) Mc
10,38. (27) Mc
10,42. (28) Mc
10,48. (29) Mc
10,50. (30) Mc
10,51. (31) Mc
10,52. enz. Een vorm van het lidw. + δε = de (echter). NT (698).
- και ὁ = kai ho (en de). Mc 10 (17) : (1) Mc 2,22. (2) Mc
4,25. (3) Mc
4,27. (4) Mc
4,41. (5) Mc 7,10. (6) Mc
10,33. (7) Mc
11,33. (8) Mc
12,20. (9) Mc
12,21. (10) Mc
12,26. (11) Mc
12,34. (12) Mc
12,37. (13) Mc 13,2. (14) Mc 13,16. (15) Mc 14,9. (16) Mc 14,10. (17) Mc
14,54. και = kai + een vorm van het bep. lidw.. NT (1489).
ὁ δε = ho de (hij echter) in Mc 15 (9 / 21 en 9 / 20) : (1) Mc 15,2. (2) Mc 15,4. (3) Mc 15,5. (4) Mc 15,9. (5) Mc 15,12. (6) Mc 15,14. (7) Mc 15,15. (8) Mc 15,37. (9) Mc 15,44.
Mc 15,14.10. bep. lidw. nom. mann. mv. hoi (de). Taalgebruik in het NT : bepaald lidwoord. Taalgebruik in Mc : bepaald lidwoord. Gr. to.. , tè... N. : de. E. : the. Mc 15 (10) : (1) Mc 15,1. (2) Mc 15,3. (3) Mc 15,10. (4) Mc 15,11. (5) Mc 15,13. (6) Mc 15,14. (7) Mc 15,16. (8) Mc 15,29. (9) Mc 15,31. (10) Mc 15,32.
Mc 15,14.13. act. ind. aor. 3de pers. mv. ekraxan van het werkw. krazô (schreeuwen, roepen) . Taalgebruik in het NT : krazô (schreeuwen, roepen). Taalgebruik in Mc : krazô (schreeuwen, roepen). Ned. krijsen. Mc (2) : (1) Mc 15,13. (2) Mc 15,14.
342. Jezus ter dood veroordeeld : Mc 15,15 - Mc 15,15 - Mt 27,24-26 - Lc 23,24-25 - bijbeloverzicht -- Taalgebruik -- Mc (Marcus) -- Mc 15 - Mc 15,15 -
Mc 15,15 - Mc 15,15 : 342. Jezus ter dood veroordeeld : Mc 15,15 - Mt 27,24-26 - Lc 23,24-25 - bijbeloverzicht -- Taalgebruik -- Mc (Marcus) -- Mc 15 - Mc 15,15 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible. [15] And so Pilate, willing to content the people, released
Barabbas unto them, and delivered Jesus, when he had scourged him, to be crucified.
Luther-Bibel. 15 Pilatus aber wollte dem Volk zu Willen sein und gab ihnen
Barabbas los und ließ Jesus geißeln und überantwortete ihn,
dass er gekreuzigt werde.
Tekstuitleg van Mc 15,15.
De overlevering van Jezus door Judas aan de hogepriesters en de schriftgeleerden werd aangekondigd in de derde lijdensvoorspelling : Mc 10,33 (en de mensenzoon zal overgeleverd worden aan de hogepriesters en de schriftgeleerden). Bij Lucas ontbreekt dit stukje van de derde lijdensaankondiging. Lucas is voorzichtig om het woord paradidômi (overleveren) te gebruiken , zowel bij Judas , als bij de hogepriesters en de schriftgeleerden. Het zou de indruk kunnen wekken dat zij macht over Jezus zouden bezitten.
Mc 15,15.1.
bepaald lidw. nom. mann. enk. ho (de). Taalgebruik in het NT : bepaald
lidwoord. Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord. Gr. to.. , tè... N. : de. E. : the. D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam).
Mc (219). Mc 15 (21) : (1) Mc
15,2. (2) Mc
15,4. (3) Mc
15,5. (4) Mc
15,7. (5) Mc
15,8. (6) Mc
15,9. (7) Mc
15,12. (8) Mc
15,14. (9) Mc
15,15. (10) Mc
15,16. (11) Mc
15,22. (12) Mc
15,26. (13) Mc
15,29. (14) Mc
15,32. (15) Mc
15,34. (16) Mc
15,37. (17) Mc
15,39. (18) Mc
15,42. (19) Mc
15,43. (20) Mc
15,44. (21) Mc
15,46.
Mc 15,15.2.
de (echter). Taalgebruik in het NT : de
(echter). Taalgebruik in Mc : de
(echter). Het staat steeds als tweede woord in de zin. Het kan een lichte
tegenstelling aanduiden. Om verandering van personage of situatie in de zin
aan te duiden.
Mc (149 + 2). Mc (20) : (1) Mc
15,2. (2) Mc
15,4. (3) Mc
15,5. (4) Mc
15,6. (5) Mc
15,7. (6) Mc
15,9. (7) Mc
15,11. (8) Mc
15,12. (9) Mc
15,13. (10) Mc
15,14. (11) Mc
15,15. (12) Mc
15,16. (13) Mc
15,23. (14) Mc
15,25. (15) Mc
15,36. (16) Mc
15,37. (17) Mc
15,39. (18) Mc
15,40. (19) Mc
15,44. (20) Mc
15,47.
Mc 15,15.1. - 2. ho de (hij echter) in Mc 15 (9 / 21 en 9 / 20) : (1) Mc 15,2. (2) Mc 15,4. (3) Mc 15,5. (4) Mc 15,9. (5) Mc 15,12. (6) Mc 15,14. (7) Mc 15,15. (8) Mc 15,37. (9) Mc 15,44.
Mc 15,15.7. bep. lidw. nom. + acc. onz. enk. to (het). Taalgebruik in het NT : bepaald lidwoord. Taalgebruik in Mc : bepaald lidwoord. Gr. to.. , tè... N. : de. E. : the. D. der , die , das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam). Mc 15 (5) : (1) Mc 15,1. (2) Mc 15,15. (3) Mc 15,38. (4) Mc 15,43. (5) Mc 15,45.
Mc 15,15.15.
act. ind. aor. 3de pers. enk. paredôken (hij leverde over) van het werkw.
paradidômi (overleveren) . Taalgebruik in het NT : paradidômi
(overleveren). Taalgebruik in Mc : paradidômi
(overleveren). Lat. tradere (trans - dare). Fr. trahir. Ned. overleveren
, overgeven. Hebr. mâsar. Bij (Gr. para) langs , naast wordt verondersteld
dat er nog iets / iemand anders is. Om die tweeheid beter uit te drukken kan
men ook spreken over : tegenover , aan de andere zijde. Zo kan para-didômi
betekenen : geven aan de tegenovergestelde , de andere , de tegenstander en
in negatieve zin kan het over-leveren betekenen
Mc (2) : (1) Mc
3,19. (2) Mc
15,15. Een vorm van paradidômi (overleveren) in Mc in 23 verzen.
343. Soldaten bespotten Jezus : Mc 15,16-20 - Mc 15,16-20 - Mt 27,27-31 -- bijbeloverzicht -- Taalgebruik -- Mc (Marcus) -- Mc 15 -- Mc 15,16 - Mc 15,17 - Mc 15,18 - Mc 15,19 - Mc 15,20 -
Mc 15,16 - Mc 15,16 : 343. Soldaten bespotten Jezus : Mc 15,16-20 - Mt 27,27-31 -- bijbeloverzicht -- Taalgebruik -- Mc (Marcus) -- Mc 15 -- Mc 15,16 - Mc 15,17 - Mc 15,18 - Mc 15,19 - Mc 15,20 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible. [16] And the soldiers led him away into the hall, called
Praetorium; and they call together the whole band.
Luther-Bibel. 16 Die Soldaten aber führten ihn hinein in den Palast, das
ist ins Prätorium, und riefen die ganze Abteilung zusammen
Tekstuitleg van Mc 15,16.
Mc 15,16.1. bep. lidw. nom. mann. mv. hoi (de). Taalgebruik in het NT : bepaald lidwoord. Taalgebruik in Mc : bepaald lidwoord. Gr. to.. , tè... N. : de. E. : the. Mc 15 (10) : (1) Mc 15,1. (2) Mc 15,3. (3) Mc 15,10. (4) Mc 15,11. (5) Mc 15,13. (6) Mc 15,14. (7) Mc 15,16. (8) Mc 15,29. (9) Mc 15,31. (10) Mc 15,32.Mc
15,16.2. de (echter). Taalgebruik in het NT : de
(echter). Taalgebruik in Mc : de
(echter). Het staat steeds als tweede woord in de zin. Het kan een lichte
tegenstelling aanduiden. Om verandering van personage of situatie in de zin
aan te duiden.
Mc (149 + 2). Mc (20) : (1) Mc
15,2. (2) Mc
15,4. (3) Mc
15,5. (4) Mc
15,6. (5) Mc
15,7. (6) Mc
15,9. (7) Mc
15,11. (8) Mc
15,12. (9) Mc
15,13. (10) Mc
15,14. (11) Mc
15,15. (12) Mc
15,16. (13) Mc
15,23. (14) Mc
15,25. (15) Mc
15,36. (16) Mc
15,37. (17) Mc
15,39. (18) Mc
15,40. (19) Mc
15,44. (20) Mc
15,47.
Mc 15,16.1. - 2. hoi de (zij echter). Mc (28). Mc 15 (4) : (1) Mc 15,11. (2) Mc 15,13. (3) Mc 15,15. (4) Mc 15,16.
Mc 15,16.3. nom. mann. mv. στρατιωται = stratiôtai (strijders, soldaten) van het zelfst. naamw. στρατιωτης = stratiôtès (strijder, soldaat). Taalgebruik in het NT : stratiôtès (strijder, soldaat). Taalgebruik in de LXX : stratiôtès (strijder, soldaat). Bijbel (9) : (1) Mt 27,27. (2) Mc 15,16. (3) Lc 23,36. (4) Joh 19,2. (5) Joh 19,23. (6) Joh 19,24. (7) Joh 19,32. (8) Hnd 23,31. (9) Hnd 27,32.
Mc 15,16.4. act. ind. aor. 3de pers. mv. απηγαγον = apègagon (zij leidden weg) van het werkw. απαγω = apagô (wegleiden, wegvoeren). Taalgebruik in het NT : apagô (wegleiden, afvoeren). Taalgebruik in Mc : apagô (wegleiden, afvoeren). Bijbel (12). LXX (5) : (1) 1 K 1,38. (2) Job 24,3. (3) 2 Kr 36,17. (4) Jdt 6,14. (5) Bar 4,16. NT (7) : (1) Mt 26,57. (2) Mt 27,2. (3) Mt 27,31. (4) Mc 14,53. (5) Mc 15,16. (6) Lc 22,66. (7) Lc 23,26. Een vorm van απαγω = apagô in de LXX (52) , in het NT (15).
Mt 26,57 // Mc 14,53 // (Lc 22,54) | Mc 14,53 | (Lc 22,54) | Lc 22,66 |
Hoi de kratèsantes (Zij echter overmeesterd) | Kai (en) | Sullabontes de (Meegenomen echter) | |
ton Ièsoun (Jezus) | auton (hem) | ||
apègagon (leidden zij weg) | apègagon (leidden zij weg) | ègagon (leidden zij) ) kai eisègagon (en leidden binnen) | apègagon (zij leidden weg) |
ton Ièsoun (Jezus) | auton (hem) | ||
eis to sunedrion autôn (naar hun sanhedrin). |
Na zijn arrestatie in de hof van Getsemane wordt Jezus weggeleid naar de hogepriester (Mc 14,53). Na de vrijlating van Barnabas wordt Jezus weggeleid om gekruisigd te worden. De soldaten leiden Jezus weg en beginnen met de uitvoering van de straf (Mc 15,16). Tussen beide wegleidingen ligt het gebeuren vanaf zijn arrestatie tot zijn veroordeling.
Mc 15,16.4. - 5.... τον ιησουν απηγαγον = ton Ièsoun apègagon (zij leidden Jezus weg). NT (1) : Mt 26,57.
- απηγαγον τον ιησουν = apègagon ton Ièsoun (zij leidden Jezus weg). Slechts in Mc 14,53.
- απηγαγον αυτον = apègagon auton (zij leidden hem weg). Bijbel (4) : (1) Mt 27,31. (2) Mc 15,16. (3) Lc 23,26. (4) Joh
18,13 (variante lezing).
Mc 15,16.7. gen. vr. enk. της = tès (de) van het bepaald lidw. vr. enk. ἡ = hè. Taalgebruik in het NT : bepaald lidwoord. Taalgebruik in de LXX : bepaald lidwoord. Taalgebruik in Mc : bepaald lidwoord. Mc 15 (2) : (1) Mc 15,16. (2) Mc 15,26.
lidw. enk. | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
5. | gen. vr. enk. tès | 65 | 5 | 2 | 3 | 4 | 5 | 7 | 7 | 5 | 5 | 2 | 2 | 4 | 5 | 6 | 2 | 1 | 5271 | 4202 | 1069 | 107 | 65 | 109 | 72 | 164 | 430 | 122 | 281 | 353 |
- bepaald lidw. Ned. : de. Arabisch : bepaald lidw. اَل = ´al (de). Taalgebruik in de Qoran : ´al (de). D. : der , die , das enz.. E. : the. Fr. : le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam). Grieks : ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het). Hebreeuws : הַ = ha (de, het). Taalgebruik in Tenakh : ha (de, het).
Mc 15,16.9. bepaald lidwoord nom. mann. enk. ὁ = ho. Zie bepaald lidwoord ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het). Taalgebruik in het NT : bepaald lidwoord. Taalgebruik in Mc : bepaald lidwoord. Mc (219). Mc 15 (21) : (1) Mc 15,2. (2) Mc 15,4. (3) Mc 15,5. (4) Mc 15,7. (5) Mc 15,8. (6) Mc 15,9. (7) Mc 15,12. (8) Mc 15,14. (9) Mc 15,15. (10) Mc 15,16. (11) Mc 15,22. (12) Mc 15,26. (13) Mc 15,29. (14) Mc 15,32. (15) Mc 15,34. (16) Mc 15,37. (17) Mc 15,39. (18) Mc 15,42. (19) Mc 15,43. (20) Mc 15,44. (21) Mc 15,46.
lidw. enk. | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
1. | nom. m. enk. ho | 219 | 12 | 13 | 5 | 12 | 8 | 17 | 6 | 5 | 18 | 28 | 11 | 16 | 16 | 27 | 21 | 4 | 8495 | 6052 | 2443 | 408 | 219 | 331 | 436 | 281 | 612 | 156 | 958 | 1394 |
Totaal | 940 | 67 | 45 | 41 | 64 | 70 | 71 | 62 | 36 | 66 | 71 | 40 | 59 | 53 | 106 | 61 | 28 | 54298 | 42002 | 12296 | 1648 | 940 | 1649 | 1422 | 1696 | 4013 | 928 | 4237 | 5659 |
- Nederl.. : bepaald lidwoord de / het. Arabisch : bepaald lidw. اَل = ´al (de). Taalgebruik in de Qoran : ´al (de). D. : der , die , das enz.. E. : the. Fr. : le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam). Gr. ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het). Taalgebruik in het NT : bepaald lidwoord. Hebreeuws : הַ = ha (de, het). Taalgebruik in Tenakh : ha (de, het).
Mc 15,16.10. bepaald lidwoord nom. mann. enk. ὁ = ho. Zie bepaald lidwoord ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het). Taalgebruik in het NT : bepaald lidwoord. Taalgebruik in Mc : bepaald lidwoord. Mc (219). Mc 15 (21) : (1) Mc 15,2. (2) Mc 15,4. (3) Mc 15,5. (4) Mc 15,7. (5) Mc 15,8. (6) Mc 15,9. (7) Mc 15,12. (8) Mc 15,14. (9) Mc 15,15. (10) Mc 15,16. (11) Mc 15,22. (12) Mc 15,26. (13) Mc 15,29. (14) Mc 15,32. (15) Mc 15,34. (16) Mc 15,37. (17) Mc 15,39. (18) Mc 15,42. (19) Mc 15,43. (20) Mc 15,44. (21) Mc 15,46.
lidw. enk. | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
1. | nom. m. enk. ho | 219 | 12 | 13 | 5 | 12 | 8 | 17 | 6 | 5 | 18 | 28 | 11 | 16 | 16 | 27 | 21 | 4 | 8495 | 6052 | 2443 | 408 | 219 | 331 | 436 | 281 | 612 | 156 | 958 | 1394 |
Totaal | 940 | 67 | 45 | 41 | 64 | 70 | 71 | 62 | 36 | 66 | 71 | 40 | 59 | 53 | 106 | 61 | 28 | 54298 | 42002 | 12296 | 1648 | 940 | 1649 | 1422 | 1696 | 4013 | 928 | 4237 | 5659 |
- Nederl.. : bepaald lidwoord de / het. Arabisch : bepaald lidw. اَل = ´al (de). Taalgebruik in de Qoran : ´al (de). D. : der , die , das enz.. E. : the. Fr. : le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam). Gr. ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het). Taalgebruik in het NT : bepaald lidwoord. Hebreeuws : הַ = ha (de, het). Taalgebruik in Tenakh : ha (de, het).
Mc 15,17 - Mc 15,17 : 343. Soldaten bespotten Jezus : Mc 15,16-20 - Mt 27,27-31 -- bijbeloverzicht -- Taalgebruik -- Mc (Marcus) -- Mc 15 -- Mc 15,16 - Mc 15,17 - Mc 15,18 - Mc 15,19 - Mc 15,20 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible. [17] And they clothed him with purple, and platted a crown
of thorns, and put it about his head,
Luther-Bibel. 17 und zogen ihm einen Purpurmantel an und flochten eine Dornenkrone
und setzten sie ihm auf
Tekstuitleg van Mc 15,17.
1. kai (en). Taalgebruik : kai (en) in NT. Taalgebruik in Mc : kai (en). Nevenschikkend voegwoord. Hebr. : waw (verbindingshaak). L. : et. Fr. : et. N. : en. E. : and. D. und. Mc 15. Van de 47 verzen niet in 14 verzen : (1) Mc 15,4. (2) Mc 15,5. (3) Mc 15,6. (4) Mc 15,7. (5) Mc 15,9. (6) Mc 15,10. (7) Mc 15,11. (8) Mc 15,12. (9) Mc 15,13. (10) Mc 15,14. (11) Mc 15,28. (12) Mc 15,30. (13) Mc 15,37. (14) Mc 15,39.
5. kai (en). Taalgebruik : kai (en) in NT. Taalgebruik in Mc : kai (en). Nevenschikkend voegwoord. Hebr. : waw (verbindingshaak). L. : et. Fr. : et. N. : en. E. : and. D. und. Mc 15. Van de 47 verzen niet in 14 verzen : (1) Mc 15,4. (2) Mc 15,5. (3) Mc 15,6. (4) Mc 15,7. (5) Mc 15,9. (6) Mc 15,10. (7) Mc 15,11. (8) Mc 15,12. (9) Mc 15,13. (10) Mc 15,14. (11) Mc 15,28. (12) Mc 15,30. (13) Mc 15,37. (14) Mc 15,39.
Mc 15,18 - Mc 15,18 : 343. Soldaten bespotten Jezus : Mc 15,16-20 - Mt 27,27-31 -- bijbeloverzicht -- Taalgebruik -- Mc (Marcus) -- Mc 15 -- Mc 15,16 - Mc 15,17 - Mc 15,18 - Mc 15,19 - Mc 15,20 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible. [18] And began to salute him, Hail, King of the Jews!
Luther-Bibel. 18 und fingen an, ihn zu grüßen: Gegrüßet
seist du, der Juden König!
Tekstuitleg van Mc 15,18. Het vers Mc 15,18 telt 8 (2 X 2 X 2) woorden en 48 (2 X 2 X 2 X 2 X 3) letters. De getalwaarde van Mc 15,18 is 5814 (2 X 3 X 3 X 17 X 19).
Mc 15,18.1. kai (en). Taalgebruik : kai (en) in NT. Taalgebruik in Mc : kai (en). Nevenschikkend voegwoord. Hebr. : waw (verbindingshaak). L. : et. Fr. : et. N. : en. E. : and. D. und. Mc (555). Mc 15. Van de 47 verzen niet in 14 verzen : (1) Mc 15,4. (2) Mc 15,5. (3) Mc 15,6. (4) Mc 15,7. (5) Mc 15,9. (6) Mc 15,10. (7) Mc 15,11. (8) Mc 15,12. (9) Mc 15,13. (10) Mc 15,14. (11) Mc 15,28. (12) Mc 15,30. (13) Mc 15,37. (14) Mc 15,39.
Mc 15,18.3.
inf. praes. aspazesthai ind. van het werkw. aspazomai (verwelkomen, begroeten). Taalgebruik in het NT : aspazomai
(verwelkomen, begroeten). Taalgebruik in Mc : aspazomai
(verwelkomen, begroeten).
Mc (1) Mc
15,18. Een vorm van aspazomai (verwelkomen, begroeten) in Mc in 2 verzen
: (1) Mc
9,15. (1) Mc
15,18.
Mc 15,19 - Mc 15,19 : 343. Soldaten bespotten Jezus : Mc 15,16-20 - Mt 27,27-31 -- bijbeloverzicht -- Taalgebruik -- Mc (Marcus) -- Mc 15 -- Mc 15,16 - Mc 15,17 - Mc 15,18 - Mc 15,19 - Mc 15,20 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible. [19] And they smote him on the head with a reed, and did
spit upon him, and bowing their knees worshipped him.
Luther-Bibel. 19 Und sie schlugen ihn mit einem Rohr auf das Haupt und spien
ihn an und fielen auf die Knie und huldigten ihm.
Tekstuitleg van Mc 15,19.
1. kai (en). Taalgebruik : kai (en) in NT. Taalgebruik in Mc : kai (en). Nevenschikkend voegwoord. Hebr. : waw (verbindingshaak). L. : et. Fr. : et. N. : en. E. : and. D. und. Mc 15. Van de 47 verzen niet in 14 verzen : (1) Mc 15,4. (2) Mc 15,5. (3) Mc 15,6. (4) Mc 15,7. (5) Mc 15,9. (6) Mc 15,10. (7) Mc 15,11. (8) Mc 15,12. (9) Mc 15,13. (10) Mc 15,14. (11) Mc 15,28. (12) Mc 15,30. (13) Mc 15,37. (14) Mc 15,39.
7. kai (en). Taalgebruik : kai (en) in NT. Taalgebruik in Mc : kai (en). Nevenschikkend voegwoord. Hebr. : waw (verbindingshaak). L. : et. Fr. : et. N. : en. E. : and. D. und. Mc 15. Van de 47 verzen niet in 14 verzen : (1) Mc 15,4. (2) Mc 15,5. (3) Mc 15,6. (4) Mc 15,7. (5) Mc 15,9. (6) Mc 15,10. (7) Mc 15,11. (8) Mc 15,12. (9) Mc 15,13. (10) Mc 15,14. (11) Mc 15,28. (12) Mc 15,30. (13) Mc 15,37. (14) Mc 15,39.
10. kai (en). Taalgebruik : kai (en) in NT. Taalgebruik in Mc : kai (en). Nevenschikkend voegwoord. Hebr. : waw (verbindingshaak). L. : et. Fr. : et. N. : en. E. : and. D. und. Mc 15. Van de 47 verzen niet in 14 verzen : (1) Mc 15,4. (2) Mc 15,5. (3) Mc 15,6. (4) Mc 15,7. (5) Mc 15,9. (6) Mc 15,10. (7) Mc 15,11. (8) Mc 15,12. (9) Mc 15,13. (10) Mc 15,14. (11) Mc 15,28. (12) Mc 15,30. (13) Mc 15,37. (14) Mc 15,39.
Mc 15,20 - Mc 15,20 : 343. Soldaten bespotten Jezus : Mc 15,16-20 - Mt 27,27-31 -- bijbeloverzicht -- Taalgebruik -- Mc (Marcus) -- Mc 15 -- Mc 15,16 - Mc 15,17 - Mc 15,18 - Mc 15,19 - Mc 15,20 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible. [20] And when they had mocked him, they took off the purple
from him, and put his own clothes on him, and led him out to crucify him.
Luther-Bibel. 20 Und als sie ihn verspottet hatten, zogen sie ihm den Purpurmantel
aus und zogen ihm seine Kleider an. Und sie führten ihn hinaus, dass sie
ihn kreuzigten.
Tekstuitleg van Mc 15,20.
1. kai (en). Taalgebruik : kai (en) in NT. Taalgebruik in Mc : kai (en). Nevenschikkend voegwoord. Hebr. : waw (verbindingshaak). L. : et. Fr. : et. N. : en. E. : and. D. und. Mc 15. Van de 47 verzen niet in 14 verzen : (1) Mc 15,4. (2) Mc 15,5. (3) Mc 15,6. (4) Mc 15,7. (5) Mc 15,9. (6) Mc 15,10. (7) Mc 15,11. (8) Mc 15,12. (9) Mc 15,13. (10) Mc 15,14. (11) Mc 15,28. (12) Mc 15,30. (13) Mc 15,37. (14) Mc 15,39.
2. hote (toen). Taalgebruik in NT : hote (toen). Taalgebruik in Mc : hote (toen). Voegwoord van tijd. Mc (12) : (1) Mc 1,32. (2) Mc 2,25. (3) Mc 4,6. (4) Mc 4,10. (5) Mc 6,21. (6) Mc 7,17. (7) Mc 8,19. (8) Mc 8,20. (9) Mc 11,1. (10) Mc 14,12. (11) Mc 15,20. (12) Mc 15,41.
1. - 2. kai hote (en toen). Mc (6) : (1) Mc 4,6. (2) Mc 4,10. (3) Mc 7,17. (4) Mc 11,1. (5) Mc 15,20. (6) Mc 15,41.
9. kai (en). Taalgebruik : kai (en) in NT. Taalgebruik in Mc : kai (en). Nevenschikkend voegwoord. Hebr. : waw (verbindingshaak). L. : et. Fr. : et. N. : en. E. : and. D. und. Mc 15. Van de 47 verzen niet in 14 verzen : (1) Mc 15,4. (2) Mc 15,5. (3) Mc 15,6. (4) Mc 15,7. (5) Mc 15,9. (6) Mc 15,10. (7) Mc 15,11. (8) Mc 15,12. (9) Mc 15,13. (10) Mc 15,14. (11) Mc 15,28. (12) Mc 15,30. (13) Mc 15,37. (14) Mc 15,39.
18. acc. mann. enk. stauron (kruis) van het zelfstand. naamw. stauros (kruis). Taalgebruik in het NT : stauros
(kruis). Taalgebruik in Mc : stauros
(kruis).
Mc (2) : (1) Mc
8,34. (2) Mc
15,21.
17. - 19. ton stauron autou (zijn kruis). Mc (2) : (1) Mc 8,34. (2) Mc 15,21.
344. Naar Golgota : Mc 15,21 - Mc 15,21 - Mt 27,32 - Lc 23,26-32 -- bijbeloverzicht -- Taalgebruik -- Mc (Marcus) -- Mc 15 -
Mc 15,21 - Mc 15,21 : 344. Naar Golgota : Mc 15,21 - Mt 27,32 - Lc 23,26-32 -- bijbeloverzicht -- Taalgebruik -- Mc (Marcus) -- Mc 15 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible. [21] And they compel one Simon a Cyrenian, who passed by,
coming out of the country, the father of Alexander and Rufus, to bear his cross.
Luther-Bibel. 21 Und zwangen einen, der vorüberging, mit Namen Simon von
Kyrene, der vom Feld kam, den Vater des Alexander und des Rufus, dass er ihm
das Kreuz trage.
Tekstuitleg van Mc 15,21. Het vers Mc 15,21 telt 19 woorden en 108 (2² X 3³) letters. De getalwaarde van Mc 15,21 is 11737 (11² X 97).
Mc 15,21.1. kai (en). Taalgebruik : kai (en) in NT. Taalgebruik in Mc : kai (en). Nevenschikkend voegwoord. Hebr. : waw (verbindingshaak). L. : et. Fr. : et. N. : en. E. : and. D. und. Mc (555). Mc 15. Van de 47 verzen niet in 14 verzen : (1) Mc 15,4. (2) Mc 15,5. (3) Mc 15,6. (4) Mc 15,7. (5) Mc 15,9. (6) Mc 15,10. (7) Mc 15,11. (8) Mc 15,12. (9) Mc 15,13. (10) Mc 15,14. (11) Mc 15,28. (12) Mc 15,30. (13) Mc 15,37. (14) Mc 15,39.
Mc 15,21.3.
act. part. praes. acc. mann. enk. paragonta van het werkw. paragô (langsdrijven,
langsgaan). Taalgebruik in het NT : paragô
(langsdrijven, langsgaan). Taalgebruik in Mc : paragô
(langsdrijven, langsgaan). In het Nederlands kennen we het werkwoord ageren
, ac-tie voeren , handelen.
Mc (1) Mc
15,21. Een vorm van paragô (langsdrijven, langsgaan) in Mc in 3 verzen
: (1) Mc
1,16. (2) Mc
2,14. (3) Mc
15,21.
Mc 15,21.10.
bep. lidw. acc. mann. enk. ton (de). Taalgebruik in het NT : bepaald
lidwoord. Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord. Gr. to.. , tè... N. : de. E. : the. D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam).
Mc (124). Mc 15 (11) : (1) Mc
15,1. (2) Mc
15,5. (3) Mc
15,9. (4) Mc
15,11. (5) Mc
15,12. (6) Mc
15,15. (7) Mc
15,21. (8) Mc
15,22. (9) Mc
15,29. (10) Mc
15,43. (11) Mc
15,44.
Mc 15,21.11.
acc. mann. enk. patera (vader) van het zelfst. naamw. patèr (vader).
Taalgebruik in het NT : patèr
(vader). Taalgebruik in Mc : patèr
(vader).
Mc (8). (1) Mc
1,20. (2) Mc
5,40. (3) Mc
7,10. (4) Mc
9,21. (5) Mc
10,7. (6) Mc
10,19. (7) Mc
10,29. (8) Mc
15,21. Een vorm van patèr (enk. , vader) in Mc in 17 verzen.
Mc 15,21.13. kai (en). Taalgebruik : kai (en) in NT. Taalgebruik in Mc : kai (en). Nevenschikkend voegwoord. Hebr. : waw (verbindingshaak). L. : et. Fr. : et. N. : en. E. : and. D. und. Mc 15. Van de 47 verzen niet in 14 verzen : (1) Mc 15,4. (2) Mc 15,5. (3) Mc 15,6. (4) Mc 15,7. (5) Mc 15,9. (6) Mc 15,10. (7) Mc 15,11. (8) Mc 15,12. (9) Mc 15,13. (10) Mc 15,14. (11) Mc 15,28. (12) Mc 15,30. (13) Mc 15,37. (14) Mc 15,39.
345. Kruisiging : Mc 15,22-26 - Mc 15,22-26 - Mt 27,33-37 - Lc 23,33-34 -- bijbeloverzicht -- Taalgebruik -- Mc (Marcus) -- Mc 15 -- Mc 15,22 - Mc 15,23 - Mc 15,24 - Mc 15,25 - Mc 15,26 -
Mc 15,22 - Mc 15,22 : 345. Kruisiging : Mc 15,22-26 - Mt 27,33-37 - Lc 23,33-34 -- bijbeloverzicht -- Taalgebruik -- Mc (Marcus) -- Mc 15 -- Mc 15,22 - Mc 15,23 - Mc 15,24 - Mc 15,25 - Mc 15,26 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible. [22] And they bring him unto the place Golgotha, which is,
being interpreted, The place of a skull.
Luther-Bibel. 22 Und sie brachten ihn zu der Stätte Golgatha, das heißt
übersetzt: Schädelstätte.
Tekstuitleg van Mc 15,22 // Mt 27,33.
2. act. indic. praes. 3de pers. mv. ferousin (zij voeren) van het werkw. ferô
(voeren, dragen). Taalgebruik in het NT : ferô
(voeren, dragen). Taalgebruik in Mc : ferô
(voeren, dragen).
Mc (4) : (1) Mc
7,32. (2) Mc
8,22. (3) Mc
11,7. (4) Mc
15,22.
8. bepaald lidw. nom. mann. enk. ho (de). Taalgebruik in het NT : bepaald
lidwoord. Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord. Gr. to.. , tè... N. : de. E. : the. D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam).
Mc (219). Mc 15 (21) : (1) Mc
15,2. (2) Mc
15,4. (3) Mc
15,5. (4) Mc
15,7. (5) Mc
15,8. (6) Mc
15,9. (7) Mc
15,12. (8) Mc
15,14. (9) Mc
15,15. (10) Mc
15,16. (11) Mc
15,22. (12) Mc
15,26. (13) Mc
15,29. (14) Mc
15,32. (15) Mc
15,34. (16) Mc
15,37. (17) Mc
15,39. (18) Mc
15,42. (19) Mc
15,43. (20) Mc
15,44. (21) Mc
15,46.
Mc 15,23 - Mc 15,23 : 345. Kruisiging : Mc 15,22-26 - Mt 27,33-37 - Lc 23,33-34 -- bijbeloverzicht -- Taalgebruik -- Mc (Marcus) -- Mc 15 -- Mc 15,22 - Mc 15,23 - Mc 15,24 - Mc 15,25 - Mc 15,26 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible. [23] And they gave him to drink wine mingled with myrrh:
but he received it not.
Luther-Bibel. 23 Und sie gaben ihm Myrrhe in Wein zu trinken; aber er nahm's
nicht.
Tekstuitleg van Mc 15,23.
7. de (echter). Taalgebruik in het NT : de
(echter). Taalgebruik in Mc : de
(echter). Het staat steeds als tweede woord in de zin. Het kan een lichte
tegenstelling aanduiden. Om verandering van personage of situatie in de zin
aan te duiden.
Mc (149 + 2). Mc (20) : (1) Mc
15,2. (2) Mc
15,4. (3) Mc
15,5. (4) Mc
15,6. (5) Mc
15,7. (6) Mc
15,9. (7) Mc
15,11. (8) Mc
15,12. (9) Mc
15,13. (10) Mc
15,14. (11) Mc
15,15. (12) Mc
15,16. (13) Mc
15,23. (14) Mc
15,25. (15) Mc
15,36. (16) Mc
15,37. (17) Mc
15,39. (18) Mc
15,40. (19) Mc
15,44. (20) Mc
15,47.
Mc 15,24 - Mc 15,24 : 345. Kruisiging : Mc 15,22-26 - Mt 27,33-37 - Lc 23,33-34 -- bijbeloverzicht -- Taalgebruik -- Mc (Marcus) -- Mc 15 -- Mc 15,22 - Mc 15,23 - Mc 15,24 - Mc 15,25 - Mc 15,26 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible. [24] And when they had crucified him, they parted his garments,
casting lots upon them, what every man should take.
Luther-Bibel. 24 Und sie kreuzigten ihn. Und sie teilten seine Kleider und
warfen das Los, wer was bekommen solle.
Tekstuitleg van Mc 15,24.
Mt 27,35 | staurôsantes de auton | diemerisanto ta imatia autou | ballontes klèron | |||
Mc 15,24 | kai staurousin auton | kai diamerizontai ta imatia autou ballontes kl�ron ep auta tis ti ar� | ballontes kl�ron ep auta | tis ti ar� | ||
Lc 23,33 - Lc 23,34 | Lc 23,34 : diamerizomenoi de ta imatia autou | ebalon | kl�ron | kl�rous | | ||||
Joh 19,24 | eipan oun pros all�lous m� schis�men auton alla lach�men peri autou tinos estai ina � graf� pl�r�th� | | [� legousa*] | | diemerisanto ta imatia mou eautois | kai epi ton imatismon mou ebalon kl�ron | |||
Ps 22,19 | diemerisanto ta imatia mou eautois kai epi ton imatismon mou ebalon kl�ron | kai epi ton imatismon mou ebalon kl�ron | ||||
12. voornaamw. nom. + acc. onz. mv. auta (het, die). Taalgebruik in het NT
: voornaamwoord
autos. Taalgebruik in Mc. : voornaamwoord
autos.
Mc (5) : (1) Mc
5,10. (2) Mc
8,7. (3) Mc
10,14. (4) Mc
10,16. (5) Mc
15,24.
Mc 15,25 - Mc 15,25 : 345. Kruisiging : Mc 15,22-26 - Mt 27,33-37 - Lc 23,33-34 -- bijbeloverzicht -- Taalgebruik -- Mc (Marcus) -- Mc 15 -- Mc 15,22 - Mc 15,23 - Mc 15,24 - Mc 15,25 - Mc 15,26 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible. [25] And it was the third hour, and they crucified him.
Luther-Bibel. 25 Und es war die dritte Stunde, als sie ihn kreuzigten.
Tekstuitleg van Mc 15,25.
1. ind. imperf. 3de pers. mann. enk. èn (hij was) van het werkwoord eimi (zijn). Taalgebruik in het NT : eimi (zijn). Taalgebruik in Mc : eimi (zijn). Hebr. hâjâh. Lat. esse. Fr. être. Ned. zijn. E. to be.Mc 15 (8) : (1) Mc 15,7. (2) Mc 15,25. (3) Mc 15,26. (4) Mc 15,39. (5) Mc 15,41. (6) Mc 15,42. (7) Mc 15,43. (8) Mc 15,46.
2. de (echter). Taalgebruik in het NT : de
(echter). Taalgebruik in Mc : de
(echter). Het staat steeds als tweede woord in de zin. Het kan een lichte
tegenstelling aanduiden. Om verandering van personage of situatie in de zin
aan te duiden.
Mc (149 + 2). Mc (20) : (1) Mc
15,2. (2) Mc
15,4. (3) Mc
15,5. (4) Mc
15,6. (5) Mc
15,7. (6) Mc
15,9. (7) Mc
15,11. (8) Mc
15,12. (9) Mc
15,13. (10) Mc
15,14. (11) Mc
15,15. (12) Mc
15,16. (13) Mc
15,23. (14) Mc
15,25. (15) Mc
15,36. (16) Mc
15,37. (17) Mc
15,39. (18) Mc
15,40. (19) Mc
15,44. (20) Mc
15,47.
3. nom. + dat. vr. enk. hôra(i) (uur) van het zelfst. naamw. hôra
(uur). Taalgebruik in het NT : hôra
(uur). Taalgebruik in Mc : hôra
(uur).
Mc (6) : (1) Mc
6,35. (2) Mc
13,11. (3) Mc
14,35. (4) Mc
14,41. (5) Mc
15,25. (6) Mc
15,34.
gen. vr. enk. hôras. Mc (4) : (1) Mc
6,35. (2) Mc
11,11. (3) Mc
13,32. (4) Mc
15,33.
Mc 15,26 - Mc 15,26 : 345. Kruisiging : Mc 15,22-26 - Mt 27,33-37 - Lc 23,33-34 -- bijbeloverzicht -- Taalgebruik -- Mc (Marcus) -- Mc 15 -- Mc 15,22 - Mc 15,23 - Mc 15,24 - Mc 15,25 - Mc 15,26 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible. [26] And the superscription of his accusation was written
over, THE KING OF THE JEWS.
Luther-Bibel. 26 Und es stand über ihm geschrieben, welche Schuld man
ihm gab, nämlich: Der König der Juden.
Tekstuitleg van Mc 15,26. Het vers Mc 15,26 telt 12 (3 X 4) woorden , 27 (3 X 3 X 3) lettergrepen en 61 letters. De getalwaarde van Mc 15,26 is 6768 (2 X 2 X 2 X 2 X 3 X 3 X 47).
1. kai (en). Taalgebruik : kai
(en) in NT. Taalgebruik in Mc : kai
(en). Nevenschikkend voegwoord. Hebr. : waw (verbindingshaak). L. : et. Fr. : et. N. : en. E. : and. D. und.
Mc 15. Van de 47 verzen niet in 14 verzen : (1) Mc
15,4. (2) Mc
15,5. (3) Mc
15,6. (4) Mc
15,7. (5) Mc
15,9. (6) Mc
15,10. (7) Mc
15,11. (8) Mc
15,12. (9) Mc
15,13. (10) Mc
15,14. (11) Mc
15,28. (12) Mc
15,30. (13) Mc
15,37. (14) Mc
15,39.
2. ind. imperf. 3de pers. mann. enk. èn (hij was) van het werkwoord eimi (zijn). Taalgebruik in het NT : eimi (zijn). Taalgebruik in Mc : eimi (zijn). Hebr. hâjâh. Lat. esse. Fr. être. Ned. zijn. D. sein. E. to be.Mc 15 (8) : (1) Mc 15,7. (2) Mc 15,25. (3) Mc 15,26. (4) Mc 15,39. (5) Mc 15,41. (6) Mc 15,42. (7) Mc 15,43. (8) Mc 15,46.
3. bep. lidw. nom. vr. enk. hè (de). Taalgebruik in het NT : bepaald lidwoord. Taalgebruik in Mc : bepaald lidwoord. Gr. to.. , tè... N. : de. E. : the. D. der , die , das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam). Mc 15 (3) : (1) Mc 15,26. (2) Mc 15,40. (3) Mc 15,47.
9. bepaald lidw. nom. mann. enk. ho (de). Taalgebruik in het NT : bepaald
lidwoord. Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord. Gr. to.. , tè... N. : de. E. : the. D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam).
Mc (219). Mc 15 (21) : (1) Mc
15,2. (2) Mc
15,4. (3) Mc
15,5. (4) Mc
15,7. (5) Mc
15,8. (6) Mc
15,9. (7) Mc
15,12. (8) Mc
15,14. (9) Mc
15,15. (10) Mc
15,16. (11) Mc
15,22. (12) Mc
15,26. (13) Mc
15,29. (14) Mc
15,32. (15) Mc
15,34. (16) Mc
15,37. (17) Mc
15,39. (18) Mc
15,42. (19) Mc
15,43. (20) Mc
15,44. (21) Mc
15,46.
10. nom. mann. enk. basileus (koning). Taalgebruik in het NT : basileus (koning). Taalgebruik in Mc : basileus (koning). Mc (7) : (1) Mc 6,14. (2) Mc 6,22. (3) Mc 6,26. (4) Mc 6,27. (5) Mc 15,2. (6) Mc 15,26. (7) Mc 15,32.
9. - 12. ho basileus tôn ioudaiôn (de koning van de joden). Mc (2) : (1) Mc 15,2. (2) Mc 15,26.
346. Bespotting van de gekruisigde Jezus : Mc 15,27-32 - Mc 15,27-32 - Mt 27,38-44 - Lc 23,35-43 -- bijbeloverzicht -- Taalgebruik -- Mc (Marcus) -- Mc 15 -- Mc 15,27 - Mc 15,28 - Mc 15,29 - Mc 15,30 - Mc 15,31 - Mc 15,32 -
Mc 15,27 - Mc 15,27 : 346. Bespotting van de gekruisigde Jezus : Mc 15,27-32 - Mt 27,38-44 - Lc 23,35-43 -- bijbeloverzicht -- Taalgebruik -- Mc (Marcus) -- Mc 15 -- Mc 15,27 - Mc 15,28 - Mc 15,29 - Mc 15,30 - Mc 15,31 - Mc 15,32 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible. [27] And with him they crucify two thieves; the one on his
right hand, and the other on his left.
Luther-Bibel. 27 Und sie kreuzigten mit ihm zwei Räuber, einen zu seiner
Rechten und einen zu seiner Linken.
Tekstuitleg van Mc 15,27.
9. gen. mv. dexiôn (rechts) van het bijvoegl. naamw. dexios (rechts). Taalgebruik in het NT : dexios
(rechts). Taalgebruik in Mc : dexios
(rechts).
Mc (6) : (1) Mc
10,37. (2) Mc
10,40. (3) Mc
12,36. (4) Mc
14,62. (5) Mc
15,27. (6) Mc
16,19.
13. gen. mann. mv. euônumôn (links) van het bijvoegl. naamw. euônumos
(met goede naam, bekend, links). Taalgebruik in het NT : euônumos
(met goede naam, bekend, links). Taalgebruik in Mc : euônumos
(met goede naam, bekend, links).
Mc (2) : (1) Mc
10,40. (2) Mc
15,27. De enigste vorm in Mc.
Mc 15,28 - Mc 15,28 : 346. Bespotting van de gekruisigde Jezus : Mc 15,27-32 - Mt 27,38-44 - Lc 23,35-43 -- bijbeloverzicht -- Taalgebruik -- Mc (Marcus) -- Mc 15 -- Mc 15,27 - Mc 15,28 - Mc 15,29 - Mc 15,30 - Mc 15,31 - Mc 15,32 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible. [28] And the scripture was fulfilled, which saith, And he
was numbered with the transgressors.
Luther-Bibel. -
Tekstuitleg van Mc 15,28. Wellicht staan we hier voor een invoeging.
1. επληρωθη (= eplèrôthè: het werd vervuld; wkw pass ind aor 3de pers enk van het wkw πληροω = plèroô: vervullen). Taalgebruik in het NT: plèroô (vervullen). LXX (4). NT (7). Een vorm van πληροω (= plèroô: vervullen) in de LXX (112), in het NT (86), in Hnd (16).
3. γραφη (= grafè: schrift; zn nom vr enk). Taalgebruik in het NT: grafè (schrift). Bijbel (36). NT (24): (1) Mc 15,28. (2) Lc 4,21. (3) Joh 2,22. (4) . (5) Joh 7,38. (6) Gal 3,22. (7) Joh 10,35. (8) Joh 13,18. (9) Joh 17,12. (10) Joh 19,24. (11) Joh 19,28. (12) Joh 19,36. (13) Joh 19,37. (14) Rom 4,3. (15) Rom 9,17. (16) Rom 10,11. (17) Rom 11,2. (18) Gal 3,8. (19) Gal 4,30. (20) 1 Tim 5,18. (21) 2 Tim 3,16. (22) Jak 2,23. (23) Jak 4,5 (24) 1 Pe 2,6.
- επληρωθη η γραφη η λεγουσα (= eplèrôthè hè grafè hè legousa: de schrift de zeggende... werd vervuld). Bijbel (2): (1) Mc 15,28. (2) Jak 2,23.
Mc 15,29 - Mc 15,29 : 346. Bespotting van de gekruisigde Jezus : Mc 15,27-32 - Mt 27,38-44 - Lc 23,35-43 -- bijbeloverzicht -- Taalgebruik -- Mc (Marcus) -- Mc 15 -- Mc 15,27 - Mc 15,28 - Mc 15,29 - Mc 15,30 - Mc 15,31 - Mc 15,32 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible. [29] And they that passed by railed on him, wagging their
heads, and saying, Ah, thou that destroyest the temple, and buildest it in three
days,
Luther-Bibel. 29 Und die vorübergingen, lästerten ihn und schüttelten
ihre Köpfe und sprachen: Ha, der du den Tempel abbrichst und baust ihn
auf in drei Tagen,
Tekstuitleg van Mc 15,29.
2. bep. lidw. nom. mann. mv. hoi (de). Taalgebruik in het NT : bepaald lidwoord. Taalgebruik in Mc : bepaald lidwoord. Gr. to.. , tè... N. : de. E. : the. Mc 15 (10) : (1) Mc 15,1. (2) Mc 15,3. (3) Mc 15,10. (4) Mc 15,11. (5) Mc 15,13. (6) Mc 15,14. (7) Mc 15,16. (8) Mc 15,29. (9) Mc 15,31. (10) Mc 15,32.
3. part. praes. nom. mann. mv. paraporeuomenoi (zich op weg begeven langs)
van het werkw. paraporeuomai (zich op weg begeven langs). Taalgebruik in het
NT : paraporeuomai
(zich begeven langs). Taalgebruik in Mc : paraporeuomai
(zich begeven langs).
Mc (2) : (1) Mc
11,20. (2) Mc
15,29. Een vorm van paraporeuomai (zich op weg begeven langs) in 4 verzen
in Mc : (1) Mc
2,23. (2) Mc
9,30. (3) Mc
11,20. (4) Mc
15,29.
5. In Hnd 4,31 vindt opnieuw het Pinksterwonder (Hnd 2,1-13) plaats. Dat weerspiegelt zich ook in de terminologie. Hnd 2,2 en Hnd 4,31 komen sterk met elkaar overeen :
- Hnd 2,2 : kai eplèrôsen holon ton oikon hou èsan kathèmenoi = en hij vulde de plaats waar zij waren gezeten.
- Hnd 4,31 : esaleuthè ho topos en hôi èsan sunègmenoi = de plaats werd geschud waarin zij waren samengestroomd.
Lc 23,46 | kai | fônèsas fônè megalè o Ièsous eipen | pater eis cheiras sou paratithemai to pneuma mou | touto de eipôn | exepneusen |
Mc 15,34 | kai tèi enatèi hôrai | eboèsen ho Ièsous fônèi megalèi | |||
Mc 15,37 | ho de Ièsous afeis fônèn megalèn | exepneusen | |||
Mt 27,46 | peri de tèn enatèn hôran | aneboèsen ho Ièsous fônèi megalèi legôn | |||
Mt 27,50 | ho de Ièsous palin kraksas fônèi megalèi afèken to pneuma | afèken to pneuma | |||
Hnd 7,59 | legonta (en zeggend) | Kurie Ièsou , dexai to pneuma mou | |||
Hnd 7,60 | theis de ta gonata | ekraksen fônèi megalèi | Kurie mè stèsèis autois tautèn tèn hamartian | kai touto eipôn | ekoimèthè |
13. bepaald lidw. nom. mann. enk. ho (de). Taalgebruik in het NT : bepaald
lidwoord. Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord. Gr. to.. , tè... N. : de. E. : the. D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam).
Mc (219). Mc 15 (21) : (1) Mc
15,2. (2) Mc
15,4. (3) Mc
15,5. (4) Mc
15,7. (5) Mc
15,8. (6) Mc
15,9. (7) Mc
15,12. (8) Mc
15,14. (9) Mc
15,15. (10) Mc
15,16. (11) Mc
15,22. (12) Mc
15,26. (13) Mc
15,29. (14) Mc
15,32. (15) Mc
15,34. (16) Mc
15,37. (17) Mc
15,39. (18) Mc
15,42. (19) Mc
15,43. (20) Mc
15,44. (21) Mc
15,46.
Mt 27,39 | oi de paraporeuomenoi eblasfèmoun auton | kinountes tas kefalas autôn | |||
Mc 15,29 | kai oi paraporeuomenoi eblasf�moun auton | kinountes tas kefalas aut�n kai legontes oua o katalu�n ton naon kai oikodom�n | [en] | en | trisin �merais | kai legontes oua o katalu�n ton naon kai oikodom�n | [en] | en | trisin �merais | ||
Ps 22,8 | pantes oi the�rountes me exemukt�risan me elal�san en cheilesin ekin�san kefal�n | me exemukt�risan me elal�san en cheilesin ekin�san kefal�n | |||
Mc 15,30 - Mc 15,30 : 346. Bespotting van de gekruisigde Jezus : Mc 15,27-32 - Mt 27,38-44 - Lc 23,35-43 -- bijbeloverzicht -- Taalgebruik -- Mc (Marcus) -- Mc 15 -- Mc 15,27 - Mc 15,28 - Mc 15,29 - Mc 15,30 - Mc 15,31 - Mc 15,32 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible.[30] Save thyself, and come down from the cross.
Luther-Bibel. 30 hilf dir nun selber und steig herab vom Kreuz!
Tekstuitleg van Mc 15,30.
Mc 15,31 - Mc 15,31 : 346. Bespotting van de gekruisigde Jezus : Mc 15,27-32 - Mt 27,38-44 - Lc 23,35-43 -- bijbeloverzicht -- Taalgebruik -- Mc (Marcus) -- Mc 15 -- Mc 15,27 - Mc 15,28 - Mc 15,29 - Mc 15,30 - Mc 15,31 - Mc 15,32 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible. [31] Likewise also the chief priests mocking said among
themselves with the scribes, He saved others; himself he cannot save.
Luther-Bibel. 31 Desgleichen verspotteten ihn auch die Hohenpriester untereinander
samt den Schriftgelehrten und sprachen: Er hat andern geholfen und kann sich
selber nicht helfen.
Tekstuitleg van Mc 15,31.
3. bep. lidw. nom. mann. mv. hoi (de). Taalgebruik in het NT : bepaald lidwoord. Taalgebruik in Mc : bepaald lidwoord. Gr. to.. , tè... N. : de. E. : the. Mc 15 (10) : (1) Mc 15,1. (2) Mc 15,3. (3) Mc 15,10. (4) Mc 15,11. (5) Mc 15,13. (6) Mc 15,14. (7) Mc 15,16. (8) Mc 15,29. (9) Mc 15,31. (10) Mc 15,32.
16. act. inf. aor. sôsai (redden) van het werkw. sôzô (redden). Taalgebruik in het NT : sôzô (redden). Taalgebruik in Mc : sôzô (redden). Hebr. jâsj`â (redden). Mc (3) : (1) Mc 3,4. (2) Mc 8,35. (3) Mc 15,31.
Mc 15,32 - Mc 15,32 : 346. Bespotting van de gekruisigde Jezus : Mc 15,27-32 - Mt 27,38-44 - Lc 23,35-43 -- bijbeloverzicht -- Taalgebruik -- Mc (Marcus) -- Mc 15 -- Mc 15,27 - Mc 15,28 - Mc 15,29 - Mc 15,30 - Mc 15,31 - Mc 15,32 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible. [32] Let Christ the King of Israel descend now from the
cross, that we may see and believe. And they that were crucified with him reviled
him.
Luther-Bibel. 32 Ist er der Christus, der König von Israel, so steige
er nun vom Kreuz, damit wir sehen und glauben. Und die mit ihm gekreuzigt waren,
schmähten ihn auch.
Tekstuitleg van Mc 15,32.
1. bepaald lidw. nom. mann. enk. ho (de). Taalgebruik in het NT : bepaald
lidwoord. Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord. Gr. to.. , tè... N. : de. E. : the. D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam).
Mc (219). Mc 15 (21) : (1) Mc
15,2. (2) Mc
15,4. (3) Mc
15,5. (4) Mc
15,7. (5) Mc
15,8. (6) Mc
15,9. (7) Mc
15,12. (8) Mc
15,14. (9) Mc
15,15. (10) Mc
15,16. (11) Mc
15,22. (12) Mc
15,26. (13) Mc
15,29. (14) Mc
15,32. (15) Mc
15,34. (16) Mc
15,37. (17) Mc
15,39. (18) Mc
15,42. (19) Mc
15,43. (20) Mc
15,44. (21) Mc
15,46.
3. bepaald lidw. nom. mann. enk. ho (de). Taalgebruik in het NT : bepaald lidwoord. Taalgebruik in Mc : bepaald lidwoord. Gr. to.. , tè... N. : de. E. : the. D. der , die , das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam).Mc 15 (21) : (1) Mc 15,2. (2) Mc 15,4. (3) Mc 15,5. (4) Mc 15,7. (5) Mc 15,8. (6) Mc 15,9. (7) Mc 15,12. (8) Mc 15,14. (9) Mc 15,15. (10) Mc 15,16. (11) Mc 15,22. (12) Mc 15,26. (13) Mc 15,29. (14) Mc 15,32. (15) Mc 15,34. (16) Mc 15,37. (17) Mc 15,39. (18) Mc 15,42. (19) Mc 15,43. (20) Mc 15,44. (21) Mc 15,46.
4. nom. mann. enk. basileus (koning). Taalgebruik in het NT : basileus (koning). Taalgebruik in Mc : basileus (koning). Mc (7) : (1) Mc 6,14. (2) Mc 6,22. (3) Mc 6,26. (4) Mc 6,27. (5) Mc 15,2. (6) Mc 15,26. (7) Mc 15,32.
16. bep. lidw. nom. mann. mv. hoi (de). Taalgebruik in het NT : bepaald lidwoord. Taalgebruik in Mc : bepaald lidwoord. Gr. to.. , tè... N. : de. E. : the. D. der , die , das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam).Mc 15 (10) : (1) Mc 15,1. (2) Mc 15,3. (3) Mc 15,10. (4) Mc 15,11. (5) Mc 15,13. (6) Mc 15,14. (7) Mc 15,16. (8) Mc 15,29. (9) Mc 15,31. (10) Mc 15,32.
347. Kruisdood van Jezus : Mc 15,33-39 - Mc 15,33-39 - Mt 27,45-54 - Lc 23,44-48 -- bijbeloverzicht -- Taalgebruik -- Mc (Marcus) -- Mc 15 -- Mc 15,33 - Mc 15,34 - Mc 15,35 - Mc 15,36 - Mc 15,37 - Mc 15,38 - Mc 15,39 -
Mc 15,33 - Mc 15,33 : 347. Kruisdood van Jezus : Mc 15,33-39 - Mt 27,45-54 - Lc 23,44-48 -- bijbeloverzicht -- Taalgebruik -- Mc (Marcus) -- Mc 15 -- Mc 15,33 - Mc 15,34 - Mc 15,35 - Mc 15,36 - Mc 15,37 - Mc 15,38 - Mc 15,39 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible. [33] And when the sixth hour was come, there was darkness
over the whole land until the ninth hour.
Luther-Bibel. 33 Und zur sechsten Stunde kam eine Finsternis über das
ganze Land bis zur neunten Stunde.
Tekstuitleg van Mc 15,33.
Mc 15,33 | Mt 27,45 | Lc 23,44 | Am 8,9 |
Kai (en) | ... de (echter) | Kai (en) | kai (en) |
genomeès hôras hektès (toen het zes uur werd) | Apo... hektès hôras (vanaf... zes uur) | èn èdè hôsei hôra hektè (het was ongeveer zes uur) | dusetai ho hèlios mesèmbtias (de middagzon zal ondergaan) |
skotos egeneto ef' holèn tèn gèn (duisternis was er over de hele aarde) | skotos egeneto epi pasan tèn gèn (duisternis was er over de ganse aarde) | kai skotos egeneto ef' holèn tèn gèn (duisternis was er over de hele aarde) | kai suskotasei epi tès gès en hèmerai to fôs (en het licht zal overdag verduisteren op aarde.) |
heôs hôras enatès (tot negen uur) | heôs hôras enatès (tot negen uur) | heôs hôras enatès (tot negen uur) | |
347. Kruisdood van Jezus : Mc 15,33-39 // Mt 27,45-54 // Lc 23,44-48 | 347. Kruisdood van Jezus : Mc 15,33-39 // Mt 27,45-54 // Lc 23,44-48 | 347. Kruisdood van Jezus : Mc 15,33-39 // Mt 27,45-54 // Lc 23,44-48 |
Mc 15,33.1. και = kai (en). Taalgebruik : kai (en) in NT. Taalgebruik : kai (en) in de LXX. Taalgebruik in Mc : kai (en). Van de 47 verzen niet in 14 verzen : (1) Mc 15,4. (2) Mc 15,5. (3) Mc 15,6. (4) Mc 15,7. (5) Mc 15,9. (6) Mc 15,10. (7) Mc 15,11. (8) Mc 15,12. (9) Mc 15,13. (10) Mc 15,14. (11) Mc 15,28. (12) Mc 15,30. (13) Mc 15,37. (14) Mc 15,39.
kai (en) | kai (en) | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
verzen | verzen (678) (666) | 678 | 45 | 28 | 35 | 41 | 43 | 56 | 37 | 38 | 50 | 52 | 33 | 44 | 37 | 72 | 47 | 20 / 8 | 7957 | 1071 | 678 | 1151 | 879 | 1007 | 2767 | 404 | 2900 | 3779 | ||
kai (en) | kai = en (555) (547) | 555 | 40 | 26 | 32 | 33 | 37 | 52 | 26 | 36 | 40 | 37 | 29 | 33 | 26 | 60 | 33 | 15 / 7 | 26980 | 21867 | 5113 | 705 | 555 | 822 | 530 | 660 | 1470 | 371 | 2082 | 2612 |
verschil | verschil (123) (115) | 123 | 5 | 2 | 3 | 8 | 6 | 4 | 11 | 2 | 10 | 15 | 4 | 11 | 11 | 12 | 14 | 5 / 1 | 2844 | 366 | 123 | 329 | 349 | 347 | 1297 | 33 | 818 | 1167 |
- Ned. : en. Arabisch : وَ = wa (en). Taalgebruik in de Qoran : wa (en). E. : and. D. : und. Fr. : et. Grieks : και = kai (en). Taalgebruik : kai (en) in NT. Hebr. : וְ = wë (en). Lat. : et.
Mc 15,33.2. part. aor. gen. vr. enk. γενομενης = genomenès (geworden) van het werkw. γινομαι = ginomai (worden, gebeuren). Taalgebruik in de LXX : ginomai (worden). Taalgebruik in het NT : ginomai (worden). Taalgebruik in Mc : ginomai (worden). Mt (9) : (1) Mt 8,16. (2) Mt 13,21. (3) Mt 14,15. (4) Mt 14,23. (5) Mt 16,2. (6) Mt 20,8. (7) Mt 27,1. (8) Mt 26,20. (9) Mt 27,57. Mc (9). (1) Mc 1,32. (2) Mc 4,17. (3) Mc 4,35. (4) Mc 6,21. (5) Mc 6,35. (6) Mc 6,47. (7) Mc 14,17. (8) Mc 15,33. (9) Mc 15,42. Lc (2) : (1) Lc 4,42. (2) Lc 6,48. Joh (1) : Joh 21,4. Een vorm van γινομαι = ginomai in de LXX (2174) , in het NT (667).
ginomai (worden, gebeuren) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
part. aor. gen. vr. enk. genomenès | 41 | 8 | 33 | 9 | 9 | 2 | 1 | 11 | 1 | 20 | 21 |
- Hebreeuws. prefix verbindingswoord wa + act. qal imperf. 3de pers. mann. enk. וַיְהִי = wajëhî (en hij/het was) van het werkw. הָיָה = hâjâh (zijn). De getalwaarde van וַיְהי = wajëhî (en hij/het zal zijn/was) is 31. 31 is de getalwaarde van אֵל = ´el (God) ; aleph = 1 , lamed = 12 of 30 ; totaal : 13 of 31 (elkaars spiegelbeeld).Taalgebruik in Tenakh : hâjâh (zijn). Getalwaarde : he = 5 , jod = 10 ; totaal : 20 (2² X 5). Structuur : 5 - 1 - 5. De som van de elementen is telkens 2. Tenakh (784). Pentateuch (181). Eerdere Profeten (339). Latere Profeten (116). 12 Kleine Profeten (22). Geschriften (126). In de LXX wordt het Hebreeuwse werkw. הָיָה = hâjâh (zijn) vaak vertaald door het Griekse werkw. γινομαι = ginomai (worden, gebeuren).
Mc 15,33.3. gen. vr. enk. ὡρας = hôras (uur) van het zelfst. naamw. ὡρα = hôra (uur). Taalgebruik in het NT : hôra (uur). Taalgebruik in de LXX : hôra (uur). Taalgebruik in Mc : hôra (uur). Mt (5) : (1) Mt 9,22. (2) Mt 15,28. (3) Mt 17,18. (4) Mt 24,36. Mc (4) : Mt 27,45. (1) Mc 6,35. (2) Mc 11,11. (3) Mc 13,32. (4) Mc 15,33. Lc (2) : (1) Lc 22,59. (2) Lc 23,44. Joh (2) : (1) Joh 12,27. (2) Joh 19,27.
hôra (uur) | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | ΟΤ | ΝΤ | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | |
gen. vr. enk. horas | 4 | (1) Mc 6,35. | (2) Mc 11,11. | (3) Mc 13,32. | (4) Mc 15,33. | 32 | 13 | 19 | 5 | 4 | 2 | 2 | 3 | 2 | 1 | 11 | 13 |
- Ned. : uur. D. : Stunde. E. : hour. Fr. : heure. Grieks : ὡρα = hôra (uur). Taalgebruik in het NT : hôra (uur). Latijn : hora.
Mc
15,33.5. חֹשֶׁך = chosjèkh (duisternis). Taalgebruik in Tenakh : chosjèkh (duisternis). Getalwaarde : chet = 8 , sjin = 21 of 300 , kaph = 11 of 20 ; totaal : 40 (2³ X 5) OF 328 (2³ X 41). Structuur : 8 - 3 - 2. De som van de elementen is telkens 4. Tenakh (57). Pentateuch (4). Eerdere Profeten (4). Latere Profeten (11). 12 Kleine Profeten (5). Geschriften (33). Niet in Gn 1.
- וְחֹשֶׁךְ = wëchosjèkh (en duisternis) < prefix voegwoord wë + zelfst. naamw. חֹשֶׁך = chosjèkh (duisternis). Taalgebruik in Tenakh : chosjèkh (duisternis). Getalwaarde : chet = 8 , sjin = 21 of 300 , kaph = 11 of 20 ; totaal : 40 (2³ X 5) OF 328 (2³ X 41). Structuur : 8 - 3 - 2. De som van de elementen is telkens 4. Tenakh (3) : (1) Gn 1,2. (2) Spr 10,19. (3) Job 38,19.
- הַחֹשֶׁך = hachosjèkh (de duisternis) < prefix bepaald lidw. ha + חֹשֶׁך = chosjèkh (duisternis). Taalgebruik in Tenakh : chosjèkh (duisternis).2. Tenakh (6) : (1) Gn 1,4. (2) Gn 1,18. (3) Dt 5,23. (4) Js 60,2. (5) Pr 2,13. (6) Pr 11,8.
- וְלַחֹשֶׁך = wëlachosèkh (en tot de duisternis) < prefix voegwoord wë + voorzetsel be + bepaald lidwoord ha -> trekt samen tot la + zelfstandig naamwoord חֹשֶׁך = chosjèkh (duisternis). Taalgebruik in Tenakh : chosjèkh (duisternis). Getalwaarde : chet = 8 , sjin = 21 of 300 , kaph = 11 of 20 ; totaal : 40 (2³ X 5) OF 328 (2³ X 41). Structuur : 8 - 3 - 2. De som van de elementen is telkens 4. Gn (1) : Gn 1,5.
- Grieks : nom. en acc. onz. enk. σκοτος = skotos (duisternis). Taalgebruik in het NT : skotos (duisternis). Taalgebruik in de Septuaginta : skotos (duisternis). LXX (66). Gn (2) : (1) Gn 1,2. (2) Gn 1,5. Een vorm van σκοτος = skotos (duisternis) in de Septuaginta (120) , in het NT (30). Mt (4) : (1) Mt
8,12. (2) Mt
22,13. (3) Mt
25,30. (4) Mt
27,45. Mc (1) : Mc
15,33. Lc (2) : (1) Lc
11,35. (2) Lc
23,44. Joh (1) : Joh
3,19.
- Ned. : duisternis. Arabisch : ظلام = DHalâm (duisternis). Taalgebruik in de Qoran : DHalâm (duisternis). D. : Finsternis. Fr. : ténèbres. E. : darkness. Grieks : σκοτος = skotos (duisternis). Taalgebruik in het NT : skotos (duisternis). Hebreeuws : חֹשֶׁך = chosjèkh (duisternis). Taalgebruik in Tenakh : chosjèkh (duisternis). Lat. : tenebrae.
Mc
15,33.6. prefix voegwoord wa consecutivum (verhalend) + act. qal jigtol (imperf.) 3de pers. mann. enk. וַיְהִי = wajëhî (en hij/het was) van het werkw. הָיָה = hâjâh (zijn). De getalwaarde van וַיְהי = wajëhî (en hij/het zal zijn/was) is 31. 31 is de getalwaarde van אֵל = ´el (God) ; aleph = 1 , lamed = 12 of 30 ; totaal : 13 of 31 (elkaars spiegelbeeld).Taalgebruik in Tenakh : hâjâh (zijn). Getalwaarde : he = 5 , jod = 10 ; totaal : 20 (2² X 5). Structuur : 5 - 1 - 5. De som van de elementen is telkens 2. Tenakh (784). Pentateuch (181). Eerdere Profeten (339). Latere Profeten (116). 12 Kleine Profeten (22). Geschriften (126). Gn (114). Gn 1 (14) : (1) Gn 1,3. (2) Gn 1,5. (3) Gn 1,6. (4) Gn 1,7. (5) Gn 1,8. (6) Gn 1,9. (7) Gn 1,11. (8) Gn 1,13. (9) Gn 1,15. (10) Gn 1,19. (11) Gn 1,23. (12) Gn 1,24. (13) Gn 1,30. (14) Gn 1,31.
- We zouden volgende vorm kunnen verwachten : wajjihëjèh < wa consecutivum + jihëjèh (uit : jahëjih i.p.v. jahëwih : Lettinga 12 , 2012 , 58w). Verkorte vorm door de samentrekking van de jod en de chireq tot een lange i , vandaar jahî (de eind he valt weg). De klemtoon ligt op de laatste lettergreep en de klinker van de eerste lettergreep wordt zeer kort : jëhî. Bij de consecutivumvorm wajëhî valt op dat de jod niet verdubbelt. Uitspraak : wajhi.
- De 3 medekl. van het werkw. הָיָה = hâjâh (zijn) komen voor in de godsnaam JHWH.
- In de LXX wordt het Hebreeuwse werkw. הָיָה = hâjâh (zijn) vaak vertaald door het Griekse werkw. γινομαι = ginomai (worden, gebeuren).
- Grieks : ind. aor. 3de pers. enk. εγενετο = egeneto (het gebeurde) van het werkw. γινομαι = ginomai (worden, gebeuren). Taalgebruik in de LXX : ginomai (worden). Taalgebruik in het NT : ginomai (worden). Bijbel (925). LXX (730). NT (195). Gn (107). Gn 1 (13) : (1) Gn 1,5. (2) Gn 1,6. (3) Gn 1,8. (4) Gn 1,9. (5) Gn 1,11. (6) Gn 1,13. (7) Gn 1,15. (8) Gn 1,19. (9) Gn 1,20. (10) Gn 1,23. (11) Gn 1,24. (12) Gn 1,30. (13) Gn 1,31. Het duidt vaak een tijdsaanduiding aan (in die dagen, in de dagen van...) : een gelijk-tijdigheid (terwijl hij het priesterschap uitoefende) , een voor-tijdigheid of een na-tijdigheid. Soms heeft het ook de betekenis van zijn (er was eens... zoals vele verhalen bij ons beginnen). Een vorm van γινομαι = ginomai in de LXX (2174) , in het NT (667). De Hebr. eindzin Gn 1,7 : וַיְהִי כֵן = wajëhî khen (en het gebeurde zo) vindt niet zijn vertaling in de LXX , maar duikt wel op in Gn 1,20 και εγενετο οὑτως = kai egeneto houtôs (en het gebeurde zo). Voor de rest wordt וַיְהִי = wajëhî (en hij was) in de LXX van Gn 1 vertaald door εγενετο = egeneto (het gebeurde).
ginomai (worden, gebeuren) | bijbel | Tenach | LXX | Pentateuch | Eerdere Profeten | Latere Profeten | 12 Kleine Profeten | Geschriften | Gn | Ex | Lv | Nu | Dt | Gn 1 | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
aor. 3de pers. enk. egeneto | 925 | wajëhî : 784 | 730 | 156 | 219 | 146 | 26 | 131 | 114 | 24 | 1 | 19 | 5 | 14 | 195 | 13 | 17 | 69 | 16 | 53 | 17 | 99 | 115 | |
Totaal | 2841 | 2174 | 667 | 75 | 55 | 129 | 51 | 124 | 38 | 259 | 310 |
- και εγενετο = kai egeneto (en het gebeurde). LXX (560). NT (62).
- εγενετο δε = egeneto de (het gebeurde echter). LXX (). NT (40).
Mc 15,33.7. επι = epi (op, bij). Afkortingen : επ' = ep' en εφ' = ef'. Taalgebruik in het NT : epi (op, bij). Taalgebruik in de LXX : epi (op, bij). Taalgebruik in Mc : epi (op, bij).
epi (op, bij) | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
epi | 51 | 1 | 4 | 1 | 8 | 9 | 1 | 3 | 5 | 2 | 2 | 1 | 7 | 3 | 2 | 2 | 4540 | 3946 | 594 | 91 | 51 | 104 | 22 | 120 | 117 | 89 | 246 | 268 | |
ep | 14 | 1 | 1 | 1 | 1 | 1 | 2 | 2 | 3 | 1 | 1 | 1320 | 1179 | 141 | 13 | 14 | 25 | 13 | 24 | 30 | 22 | 52 | 65 | ||||||
ef | 6 | 3 | 1 | 1 | 1 | 430 | 348 | 82 | 10 | 6 | 20 | 1 | 17 | 25 | 3 | 36 | 37 | ||||||||||||
Totaal | 71 | 2 | 4 | 4 | 8 | 1 | 10 | 1 | 4 | 7 | 4 | 5 | 4 | 8 | 3 | 4 | 2 | 6290 | 5473 | 817 | 114 | 71 | 149 | 36 | 161 | 172 | 114 | 334 | 370 |
Mc 15,33.8. acc. vr. enk. ὁλην = holèn (heel) van het bijvoegl. naamw. ὁλος = holos (heel). Taalgebruik in het ΝΤ : holos (heel). Taalgebruik in de LXX : holos (heel). Taalgebruik in Mc : holos (heel).
holos (heel) | Mc | Mc 1 | Mc 6 | Mc 8 | Mc 12 | Mc 14 | Mc 15 | bijbel | ΟΤ | ΝΤ | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | |
7 | acc. vr. enk. holèn | 5 | 2 : (1) Mc 1,28. (2) Mc 1,39. | (1) Mc 6,55. | 2 : (1) Mc 15,16. (2) Mc 15,33. | 105 | 85 | 20 | 5 | 5 | 2 | 5 | 2 | 1 | 12 | 12 | 2 | |||||
totaal | 13 | 3 | 1 | 1 | 3 | 2 | 2 | 305 | 207 | 98 | 20 | 13 | 14 | 4 | 21 | 21 | 5 | 47 | 51 |
Mc 15,33.9. bep. lidw. acc. vr. enk. την = tèn (de) van het bepaald lidw. vr. enk. ἡ = hè. Taalgebruik in het NT : bepaald lidwoord. Taalgebruik in de LXX : bepaald lidwoord. Taalgebruik in Mc : bepaald lidwoord. Mc 1 (12) : (1) Mc 1,2. (2) Mc 1,3. (3) Mc 1,6. (4) Mc 1,12. (5) Mc 1,14. (6) Mc 1,16. (7) Mc 1,21. (8) Mc 1,28. (9) Mc 1,29. (10) Mc 1,33. (11) Mc 1,39. (12) Mc 1,41.
lidw. enk. | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
9. | acc. vr. enk. tèn | 109 | 12 | 4 | 5 | 9 | 9 | 11 | 10 | 4 | 5 | 11 | 5 | 6 | 3 | 7 | 6 | 2 | 6161 | 4889 | 1272 | 180 | 109 | 149 | 121 | 198 | 404 | 111 | 438 | 559 |
Totaal | 940 | 67 | 45 | 41 | 64 | 70 | 71 | 62 | 36 | 66 | 71 | 40 | 59 | 53 | 106 | 61 | 28 | 54298 | 42002 | 12296 | 1648 | 940 | 1649 | 1422 | 1696 | 4013 | 928 | 4237 | 5659 |
- Nederl.. : bepaald lidwoord de / het. Arabisch : bepaald lidw. اَل = ´al (de). D. : der , die , das enz.. E. : the. Fr. : le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam). Gr. ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het). Taalgebruik in het NT : bepaald lidwoord. Hebreeuws : הַ = ha (de, het). Taalgebruik in Tenakh : ha (de, het).
Mc
15,33.10. הָאָרֶץ = hâ´ârèts (en de aarde) < bepaald lidw. ha + zelfst. naamw. אֶרֶץ = ´èrèts (land, aarde). Taalgebruik in Tenakh : ´èrètz (land). getalswaarde : aleph = 1 , resj = 20 of 200 , tsade = 18 of 90 ; totaal : 39 (3 X 13 of 26 + 13) of 291 (3 X 97). Structuur : 1 - 2 - 9. De som van de elementen is telkens 3. Tenakh (851). Pentateuch (316). Eerdere Profeten (132). Latere Profeten (215). 12 Kleine Profeten (53). Geschriften (135). Gn (113). Gn 12 : (1) Gn 12,1. (2) Gn 12,7. me´arëtsëkhâ (uit je land) staat aan het begin van het citaat in Gn 12,1 , ´èl hâ´ârèts (naar het land) staat op het einde van Gn 12,1.
- Grieks. acc. mann. enk. γην = gèn van het zelfst. naamw. γη = gè (aarde, land).
gè | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | |
3 | acc. vr. enk. gèn | 961 | 884 | 77 | 13 | 5 | 12 | 6 | 10 | 6 | 25 | 30 | 36 | 4 | 2 |
- Ned. aarde. Arabisch : أَرْض = ´arD (aarde). Taalgebruik in de Qoran : ´arD (aarde). D. : Welt. E. : earth. Fr. : terre. Grieks : γη = gè (aarde, land). Taalgebruik in het NT : gè (aarde). Hebreeuws : אֶרֶץ = ´èrèts (land, aarde). Taalgebruik in Tenakh : ´èrètz (land). Lat. : terra.
Mc 15,33,11. ἑως = heôs (tot, totdat) . Taalgebruik in het NT : heôs (tot , totdat). Taalgebruik in de LXX : heôs (tot , totdat). Taalgebruik in Mc : heôs (tot , totdat).
heôs (tot, totdat) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
1353 | 1216 | 137 | 43 | 14 | 27 | 10 | 22 | 19 | 2 | 84 | 94 |
Mc 15,33.12. gen. vr. enk. ὡρας = hôras (uur) van het zelfst. naamw. ὡρα = hôra (uur). Taalgebruik in het NT : hôra (uur). Taalgebruik in de LXX : hôra (uur). Taalgebruik in Mc : hôra (uur). Mc (4) : (1) Mc 6,35. (2) Mc 11,11. (3) Mc 13,32. (4) Mc 15,33.
hôra (uur) | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | ΟΤ | ΝΤ | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | |
gen. vr. enk. horas | 4 | (1) Mc 6,35. | (2) Mc 11,11. | (3) Mc 13,32. | (4) Mc 15,33. | 32 | 13 | 19 | 5 | 4 | 2 | 2 | 3 | 2 | 1 | 11 | 13 |
Mc 15,34 - Mc 15,34 : 347. Kruisdood van Jezus : Mc 15,33-39 - Mt 27,45-54 - Lc 23,44-48 -- bijbeloverzicht -- Taalgebruik -- Mc (Marcus) -- Mc 15 -- Mc 15,33 - Mc 15,34 - Mc 15,35 - Mc 15,36 - Mc 15,37 - Mc 15,38 - Mc 15,39 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible. [34] And at the ninth hour Jesus cried with a loud voice,
saying, Eloi, Eloi, lama sabachthani? which is, being interpreted, My God, my
God, why hast thou forsaken me?
Luther-Bibel. 34 Und zu der neunten Stunde rief Jesus laut: Eli, Eli, lama
asabtani? Das heißt übersetzt: Mein Gott, mein Gott, warum hast du
mich verlassen?
Tekstuitleg van Mc 15,34. Het vers Mc 15,34 telt 28 (2 X 2 X 7) woorden en 128 (2 X 2 X 2 X 2 X 2 X 2 X 2) letters. De getalswaarde van Mc 15,34 is 12818 (2 X 13 X 17 X 29). Het gebed van Jezus op het kruis.
Mc 15,34 καὶ τῇ ἐνάτῃ ὥρᾳ ἐβόησεν ὁ Ἰησοῦς φωνῇ μεγάλῃ, Ελωι ελωι λεμα σαβαχθανι; ὅ ἐστιν μεθερμηνευόμενον Ὁ θεός μου ὁ θεός μου, εἰς τί ἐγκατέλιπές με;
Vertaling: En op het negende uur schreeuwde Jezus met luide stem: Elôi, elôi, lema sabachtahani, vertaald is dit: Mijn God, mijn God, waarom verliet je me?
Mc 15,34 καὶ (= kai: en; nevenschikkend vw. D.: und. E.: and. Fr.: et. Lat.: et. Hebr.: wë. Arab.: wa) τῇ (= tè; bep lidw dat vr enk van het bep lidw ὁ = ho , ἡ = hè , το = to: de - het) ἐνάτῃ (= enatè: negende); bv nw rangtelw dat vr enk van het bv nw rangtelw ενατος = enatos:: negende) ὥρᾳ (= hôra: op het uur; zn dat vr enk van het zn ὡρα = hôra: uur) ἐβόησεν (= eboèsen: hij schreeuwde luid; act ind aor 3de pers enk van het wkw βοαω = boaô: luid schreeuwen) ὁ (= ho: de; bep lidw nom mann enk van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = hè, το = to: de - het) Ἰησοῦς (= Ièsous: Jezus; eigennaam; zn nom mann enk) φωνῇ (= fônè: met stem, roep; zn dat vr enk van het zn φωνη = fônè: stem, roep) μεγάλῃ (= megalè: groot; bv nw dat vr enk van het bv nw μεγας = megas: groot), Ελωι (= elôi: mijn God; Aramees) ελωι (= elôi: mijn God; Aramees) λεμα (= lema: waarom; Aramees) σαβαχθανι (sabachthani: jij verliet me; Aramees); ὅ (= ho; betrekk vnw nom en acc onz enk van het betrekk vnw ὁς = hos, ἡ = h, ὁ = ho: wie/wat) ἐστιν (= estin: hij/zij/het is, wkw act ind praes 3de pers enk van het wkw ειμι = ειμι: zijn; stam: es-; zie Ned.: is; Lat.: esse) μεθερμηνευόμενον (= methermèneuomenon: vertaald; wkw pass part praes nom onz enk van het wkw μεθερμηνευω = methermèneuô: vertalen) ὁ (= ho: de; bep lidw nom mann enk van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = hè, το = to: de - het) θεός (= theos: God; nom mann enk) μου (= mou: van mij; pers vnw 1ste pers gen mann enk bij het pers vnw εγω = egô: ik - mij) ὁ (= ho: de; bep lidw nom mann enk van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = hè, το = to: de - het) θεός (= theos: God; nom mann enk) μου (= mou: van mij; pers vnw 1ste pers gen mann enk bij het pers vnw εγω = egô: ik - mij), εἰς (= eis: naar; vz van plaats) τί (= ti: wat? vrag vnw acc onz enk van het vrag vnw τις = tis: wie?) ἐγκατέλιπές (= egkatelipes: jij verliet in; wkw act ind aor 2de pers enk van het wkw εγκαταλειπω = egkataleipô: achterlaten in, verlaten in) με (= me: mij; pers vnw 1ste pers acc mann enk bij het pers vnw εγω = egô: ik - mij);
Mc 15,34.1. καὶ (= kai: en; nevenschikkend vw. D.: und. E.: and. Fr.: et. Lat.: et. Hebr.: wë. Arab.: wa). Taalgebruik : kai (en) in NT. Taalgebruik : kai (en) in de LXX. Taalgebruik in Mc : kai (en). Van de 47 verzen niet in 14 verzen : (1) Mc 15,4. (2) Mc 15,5. (3) Mc 15,6. (4) Mc 15,7. (5) Mc 15,9. (6) Mc 15,10. (7) Mc 15,11. (8) Mc 15,12. (9) Mc 15,13. (10) Mc 15,14. (11) Mc 15,28. (12) Mc 15,30. (13) Mc 15,37. (14) Mc 15,39.
- Ned. : en. Arabisch : وَ = wa (en). Taalgebruik in de Qoran : wa (en). Grieks : και = kai (en). Taalgebruik : kai (en) in NT. Hebr. : וְ = wë (en). Lat. : et.
Mc 15,34.2. τῇ (= tè; bep lidw dat vr enk van het bep lidw ὁ = ho , ἡ = hè , το = to: de - het). Taalgebruik in het NT : bepaald lidwoord. Taalgebruik in Mc : bepaald lidwoord. Mc 15 (4) : (1) Mc 15,7. (2) Mc 15,34. (3) Mc 15,41. (4) Mc 15,46.
- Ned. : de. Arabisch : bep lidw. اَل = ´al (de). Taalgebruik in de Qoran : ´al (de). D. : der , die , das enz.. E. : the. Fr. : le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam). Grieks : ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het). Hebreeuws : הַ = ha (de, het). Taalgebruik in Tenakh : ha (de, het).
Mc 15,34.3 ἐνάτῃ (= enatè: negende); bv nw rangtelw dat vr enk van het bv nw rangtelw ενατος = enatos:: negende).
Mc 15,34.4. ὥρᾳ (= hôra: op het uur; zn dat vr enk van het zn ὡρα = hôra: uur). Taalgebruik in het NT : hôra (uur). Taalgebruik in de LXX : hôra (uur). Taalgebruik in Mc : hôra (uur). hôra (uur). Taalgebruik in het NT : hôra (uur). Taalgebruik in Mc : hôra (uur). Mc (6) : (1) Mc 6,35. (2) Mc 13,11. (3) Mc 14,35. (4) Mc 14,41. (5) Mc 15,25. (6) Mc 15,34.
Mc
15,34.5. ἐβόησεν (= eboèsen: hij schreeuwde luid; act ind aor 3de pers enk van het wkw βοαω = boaô: luid schreeuwen) Bijbel (42). OT (38). NT (3): (1) Mc
15,34. (2) Lc
9,38. (3) Lc
18,38.
- Taalgebruik : boaô
(luid roepen, schreeuwen) , zie Mc
15,34. fôneô
(roepen, schreeuwen) , zie Mc
1,26. anakrazô
(uitschreeuwen) , zie Mc
1,23.
- eboèsa (ik riep luid). In vijf verzen in de bijbel : (1) Gn 39,14. (2) Gn 39,15. (3) Gn 39,18. (4) Re 12,2. (5) Jon 2,3.
--- aneboèsen. In veertien verzen in de bijbel. In dertien verzen in
het O.T.. In één vers in het NT : Mt
27,46.
Mc 15,34.6. ὁ (= ho: de; bep lidw nom mann enk van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = hè, το = to: de - het). Taalgebruik in het NT : bepaald lidwoord. Taalgebruik in Mc : bepaald lidwoord. Mc (219). Mc 15 (21) : (1) Mc 15,2. (2) Mc 15,4. (3) Mc 15,5. (4) Mc 15,7. (5) Mc 15,8. (6) Mc 15,9. (7) Mc 15,12. (8) Mc 15,14. (9) Mc 15,15. (10) Mc 15,16. (11) Mc 15,22. (12) Mc 15,26. (13) Mc 15,29. (14) Mc 15,32. (15) Mc 15,34. (16) Mc 15,37. (17) Mc 15,39. (18) Mc 15,42. (19) Mc 15,43. (20) Mc 15,44. (21) Mc 15,46.
- Nederl.. : bepaald lidwoord de / het. Arabisch : bepaald lidw. اَل = ´al (de). D. : der , die , das enz.. E. : the. Fr. : le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam). Gr. ὁ = ho , ἡ = hè , το = to: de - het). Taalgebruik in het NT : bepaald lidwoord. Hebreeuws : הַ = ha (de, het). Taalgebruik in Tenakh : ha (de, het).
Mc 15,34.7. Ἰησοῦς (= Ièsous: Jezus; eigennaam; zn nom mann enk) Taalgebruik in het NT : Ièsous (Jezus). Taalgebruik in de LXX : Ièsous (Jezus). Taalgebruik in Mc : Ièsous (Jezus). Mc (57). Mc (57). Mc 15 (3) : (1) Mc 15,5. (2) Mc 15,34. (3) Mc 15,37. Een vorm van Ièsous (Jezus) in Mc in 81 verzen , in Mc 15 (6) : (1) Mc 15,1 (acc. Ièsoun). (2) Mc 15,5 (nom. Ièsous). (3) Mc 15,15 (acc. Ièsoun). (4) Mc 15,34 (nom. Ièsous). (5) Mc 15,37 (nom. Ièsous). (6) Mc 15,43 (gen. Ièsou).
- Hebreeuws. יְהוֹשֻׁעַ = jëhôsju`a (Jozua). Taalgebruik in Tenakh : jëhôsju`a (Jozua). Getalswaarde : jod = 10 , he = 5 , waw = 6 , sjin = 21 of 300 , ajin = 16 of 70 ; totaal : 58 (2 X 29) OF 391 (17 X 23). Structuur : 1 - 5 - 6 - 3 - 7. De som van de elementen is telkens 4. Tenakh (177). Pentateuch (16). Eerdere Profeten (152). Joz (142). Re (6). 1 S (2). 1 K (1). 2 K (1). Jozua was degene die het volk van Israël het land binnenleidde.
- יָשַׁע = jâsja` (redden, bevrijden, verlossen). Taalgebruik in Tenakh : jâsja` (redden, bevrijden, verlossen). Getalwaarde : jod = 10 , sjin = 21 of 300 , ajin = 16 of 70 ; totaal : 47 OF 380 (2² X 5 X 19). Structuur : 1 - 3 - 7. De getalswaarde van de elementen is telkens 2. Grieks. σῳζω = sôzô (redden, verlossen). Taalgebruik in het NT : sôzô (redden). Taalgebruik in de LXX : sôzô (redden). L. salvator (salvare - salus). Fr. sauver - saveur. Ned. b.v. salie (een heilbrengend kruid). E. saviour. Ned. heiland. D. Heiland. Arabisch : = najada (redden, helpen). Taalgebruik in de Qoran : najada (redden, helpen). Hebr. מוֹשִׁיעַ = môsjî`a (de reddende) act. part. hifil nom. mann. enk. van het werkw. יָשַׁע = jâsja` (redden, bevrijden, verlossen) , is heel nauw verwant wat letters betreft : מָשַׁח = mâsjach (zalven). (מָשִׁיחַ =mâsjîach = gezalfde, messias, G. χριστος = christos = Christus). Een vorm van σῳζω = sôzô (redden) in de LXX (363) , in het NT (106) , in Mc
Mc 15,34.6. - 7. ὁ ιησους = ho ièsous (Jezus). Mc (44) : (1) Mc 1,14. (2) Mc 1,17. (3) Mc 1,25. (4) Mc 2,5. (5) Mc 2,8. (6) Mc 2,17. (7) Mc 2,19. (8) Mc 3,7. (9) Mc 5,13. (10) Mc 5,20. (11) Mc 5,30. (12) Mc 6,4. (13) Mc 6,34. (14) Mc 8,1. (15) Mc 8,17. (16) Mc 8,27. (17) Mc 9,2. (18) Mc 9,25.. (19) Mc 10,5. (20) Mc 10,14. (21) Mc 10,23. (22) Mc 10,27. (23) Mc 10,29. (24) Mc 10,32. (25) Mc 10,49. (26) Mc 10,51. (27) Mc 11,6. (28) Mc 11,11. (29) Mc 11,14. (30) Mc 11,15. (31) Mc 11,33. (32) Mc 12,17. (33) Mc 12,24. (34) Mc 12,34. (35) Mc 12,35. (36) Mc 12,41. (37) Mc 13,2.(38) Mc 14,18. (39) Mc 14,22. (40) Mc 14,27. (41) Mc 14,30. (42) Mc 14,48. (43) Mc 14,72. (44) Mc 15,34.
Mc 15,34.8. φωνῃ (= fônè: met stem, roep; zn dat vr enk van het zn φωνη = fônè: stem, roep). Taalgebruik in het NT : fônè (stem, roep). Taalgebruik in de LXX : fônè (stem, roep). Taalgebruik in Mc : fônè (stem, roep). Mc (6) : (1) Mc 1,3 (nom.). (2) Mc 1,11 (nom.). (3) Mc 1,26 (dat.). (4) Mc 5,7 (dat.). (5) Mc 9,7 (nom.). (6) Mc 15,34 (dat.).
Hebr. p´ (mond). Verwant met Gr. fô-nè
(Lat vo-x = stem , vo-care = roepen) , fè-mi = spreken. Lat for - fari. Verwant met de indogerm. stam bha cfr. tele-foon.
Ook verwantschap tussen Hebr. pânîm (aangezicht) en fainô
= schijnen. Lat. facies. E. face. Ned. aangezicht , aanschijn.
Mc 15,34.9. μεγάλῃ (= megalè: groot; bv nw dat vr enk van het bv nw μεγας = megas: groot). Taalgebruik in het NT : megas (groot). Taalgebruik in de LXX : megas (groot). Taalgebruik in Mc : megas (groot). Mc (7) : (1) Mc 1,26 (dat.). (2) Mc 4,37 (nom.). (3) Mc 4,39 (nom.). (4) Mc 5,7 (dat.). (5) Mc 5,11 (nom.). (6) Mc 5,42 (dat.). (7) Mc 15,34 (dat.).
Mc 15,34.8. - 9. φωνῃ μεγαλῃ = fônè(i) megalè(i) (met luide stem). LXX (47). NT (26). Mt (2) : (1) Mt 27,46. (2) Mt 27,50. Mc (3) : (1) Mc 1,26. (2) Mc 5,7. (3) Mc 15,34. Lc (4) : (1) Lc 4,33. (2) Lc 8,28. (3) Lc 19,17. (4) Lc 23,45. Joh (1) : Joh 11,43. Hnd (3) : (1) Hnd 7,57. (2) Hnd 7,60. (3) Hnd 16,28.
10. Ελωι (= elôi: mijn God; Aramees)
11. Ελωι (= elôi: mijn God; Aramees)
12. λεμα (= lema: waarom; Aramees)
13. σαβαχθανι (sabachthani: jij verliet me: Aramees)
Mc 15,34.14. ὃ (= ho; betrekk vnw nom en acc onz enk van het betrekk vnw ὁς = hos, ἡ = h, ὁ = ho: wie/wat). Taalgebruik in het NT : bepaald lidwoord. Taalgebruik in Mc : bepaald lidwoord. Gr. to.. , tè... N. : de. E. : the. Mc 15 (21) : (1) Mc 15,2. (2) Mc 15,4. (3) Mc 15,5. (4) Mc 15,7. (5) Mc 15,8. (6) Mc 15,9. (7) Mc 15,12. (8) Mc 15,14. (9) Mc 15,15. (10) Mc 15,16. (11) Mc 15,22. (12) Mc 15,26. (13) Mc 15,29. (14) Mc 15,32. (15) Mc 15,34. (16) Mc 15,37. (17) Mc 15,39. (18) Mc 15,42. (19) Mc 15,43. (20) Mc 15,44. (21) Mc 15,46.
Mc 15,34.15. ἐστιν (= estin: hij/zij/het is, wkw act ind praes 3de pers enk van het wkw ειμι = ειμι: zijn; stam: es-; zie Ned.: is; Lat.: esse)
Mc 15,34.16. μεθερμηνευόμενον (= methermèneuomenon: vertaald; wkw pass part praes nom onz enk van het wkw μεθερμηνευω = methermèneuô: vertalen)
Mc 15,34.17. ὁ (= ho: de; bep lidw nom mann enk van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = hè, το = to: de - het). Taalgebruik in het NT : bepaald lidwoord. Taalgebruik in Mc : bepaald lidwoord. Mc (219). Mc 15 (21) : (1) Mc 15,2. (2) Mc 15,4. (3) Mc 15,5. (4) Mc 15,7. (5) Mc 15,8. (6) Mc 15,9. (7) Mc 15,12. (8) Mc 15,14. (9) Mc 15,15. (10) Mc 15,16. (11) Mc 15,22. (12) Mc 15,26. (13) Mc 15,29. (14) Mc 15,32. (15) Mc 15,34. (16) Mc 15,37. (17) Mc 15,39. (18) Mc 15,42. (19) Mc 15,43. (20) Mc 15,44. (21) Mc 15,46.
- Nederl.. : bepaald lidwoord de / het. Arabisch : bepaald lidw. اَل = ´al (de). D. : der , die , das enz.. E. : the. Fr. : le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam). Gr. ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het). Taalgebruik in het NT : bepaald lidwoord. Hebreeuws : הַ = ha (de, het). Taalgebruik in Tenakh : ha (de, het).
18. θεός (= theos: God; nom mann enk)
Mc 15,34.19. μου (= mou: van mij; pers vnw 1ste pers gen mann enk bij het pers vnw εγω = egô: ik - mij). Taalgebruik in het NT : persoonlijk voornaamwoord. Taalgebruik in de LXX : persoonlijk voornaamwoord. Taalgebruik in Mc. : persoonlijk voornaamwoord.
pers. vnw. 1ste pers. enk. | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | |
2 | gen. enk. mou (34) | 4 : (1) Mc 1,2. (2) Mc 1,7. (3) Mc 1,11. (4) Mc 1,17. | 3 : (1) Mc 3,33. (2) Mc 3,34. (3) Mc 3,35. | 3 : (1) Mc 5,23. (2) Mc 5,30. (3) Mc 5,31. | 1 : Mc 6,23. | 1 : Mc 7,14. | 2 : (1) Mc 8,33. (2) Mc 8,34. | 5 : (1). Mc 9,7. (2) Mc 9,17.. (3) Mc 9,24. (4) Mc 9,37. (5) Mc 9,39. | 2 : (1) Mc 10,20. (2) Mc 10,40. | 1 : Mc 11,17. | 2 : (1) Mc 12,6. (2) Mc 12,36. | 3 : (1) Mc 13,6. (2) Mc 13,13. (3) Mc 13,31. | 5 : (1)Mc 14,8. (2) Mc 14,14. (3) Mc 14,22. (4) Mc 14,24. (5) Mc 14,34. | 1 : Mc 15,34. | 1 : Mc 16,17. | 3356 | 2897 | 459 | 67 | 34 | 77 | 82 | 39 | 21 |
Mc 15,34.20. ὁ (= ho: de; bep lidw nom mann enk van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = hè, το = to: de - het). Taalgebruik in het NT : bepaald lidwoord. Taalgebruik in Mc : bepaald lidwoord. Mc (219). Mc 15 (21) : (1) Mc 15,2. (2) Mc 15,4. (3) Mc 15,5. (4) Mc 15,7. (5) Mc 15,8. (6) Mc 15,9. (7) Mc 15,12. (8) Mc 15,14. (9) Mc 15,15. (10) Mc 15,16. (11) Mc 15,22. (12) Mc 15,26. (13) Mc 15,29. (14) Mc 15,32. (15) Mc 15,34. (16) Mc 15,37. (17) Mc 15,39. (18) Mc 15,42. (19) Mc 15,43. (20) Mc 15,44. (21) Mc 15,46.
- Nederl.. : bepaald lidwoord de / het. Arabisch : bepaald lidw. اَل = ´al (de). D. : der , die , das enz.. E. : the. Fr. : le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam). Gr. ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het). Taalgebruik in het NT : bepaald lidwoord. Hebreeuws : הַ = ha (de, het). Taalgebruik in Tenakh : ha (de, het).
21. θεός (= theos: God; nom mann enk)
Mc 15,34.22. μου (= mou: van mij; pers vnw 1ste pers gen mann enk bij het pers vnw εγω = egô: ik - mij). Taalgebruik in het NT : persoonlijk voornaamwoord. Taalgebruik in de LXX : persoonlijk voornaamwoord. Taalgebruik in Mc. : persoonlijk voornaamwoord.
Mc 15,34.23. εἰς (= eis: naar; vz van plaats). Taalgebruik in het NT : eis (naar). Taalgebruik in de LXX : eis (naar). εις = eis (naar). Taalgebruik in het NT : eis (naar). Taalgebruik in de LXX : eis (naar). Mc 4 (8) : (1) Mc 4,1. (2) Mc 4,7. (3) Mc 4,8. (4) Mc 4,15. (5) Mc 4,18. (6) Mc 4,22. (7) Mc 4,35. (8) Mc 4,37.
eis (naar) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 |
6930 | 5336 | 1594 | 215 | 151 | 210 | 181 | 260 | 504 | 73 | 576 | 757 | 427 | 77 | 13 | 5 | 6 | 8 | 11 | 14 | 9 | 10 | 11 | 13 | 8 | 7 | 8 | 20 | 3 | 5 |
- Ned. : naar. D. : nach. E. : for. Fr. : vers (versus : gedraaid , gekeerd ; vertere : tourner , draaien) / à. Grieks : εις = eis (naar). Taalgebruik in het NT : eis (naar). Lat. : in / ad.
24. τί (= ti: wat? vrag vnw acc onz enk van het vrag vnw τις = tis: wie?)
25. ἐγκατέλιπές (= egkatelipes: jij verliet in; wkw act ind aor 2de pers enk van het wkw εγκαταλειπω = egkataleipô: achterlaten in, verlaten in)
26. με (= me: mij; pers vnw 1ste pers acc mann enk bij het pers vnw εγω = egô: ik - mij)
Mc 15,35 - Mc 15,35 : 347. Kruisdood van Jezus : Mc 15,33-39 - Mt 27,45-54 - Lc 23,44-48 -- bijbeloverzicht -- Taalgebruik -- Mc (Marcus) -- Mc 15 -- Mc 15,33 - Mc 15,34 - Mc 15,35 - Mc 15,36 - Mc 15,37 - Mc 15,38 - Mc 15,39 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible. [35] And some of them that stood by, when they heard it,
said, Behold, he calleth Elias.
Luther-Bibel. 35 Und einige, die dabeistanden, als sie das hörten, sprachen
sie: Siehe, er ruft den Elia.
Tekstuitleg van Mc 15,35.
Mc 15,35.1. και = kai (en). Taalgebruik : kai (en) in NT. Taalgebruik : kai (en) in de LXX. Taalgebruik in Mc : kai (en). Van de 47 verzen niet in 14 verzen : (1) Mc 15,4. (2) Mc 15,5. (3) Mc 15,6. (4) Mc 15,7. (5) Mc 15,9. (6) Mc 15,10. (7) Mc 15,11. (8) Mc 15,12. (9) Mc 15,13. (10) Mc 15,14. (11) Mc 15,28. (12) Mc 15,30. (13) Mc 15,37. (14) Mc 15,39.
kai (en) | kai (en) | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
verzen | verzen (678) (666) | 678 | 45 | 28 | 35 | 41 | 43 | 56 | 37 | 38 | 50 | 52 | 33 | 44 | 37 | 72 | 47 | 20 / 8 | 7957 | 1071 | 678 | 1151 | 879 | 1007 | 2767 | 404 | 2900 | 3779 | ||
kai (en) | kai = en (555) (547) | 555 | 40 | 26 | 32 | 33 | 37 | 52 | 26 | 36 | 40 | 37 | 29 | 33 | 26 | 60 | 33 | 15 / 7 | 26980 | 21867 | 5113 | 705 | 555 | 822 | 530 | 660 | 1470 | 371 | 2082 | 2612 |
verschil | verschil (123) (115) | 123 | 5 | 2 | 3 | 8 | 6 | 4 | 11 | 2 | 10 | 15 | 4 | 11 | 11 | 12 | 14 | 5 / 1 | 2844 | 366 | 123 | 329 | 349 | 347 | 1297 | 33 | 818 | 1167 |
- Ned. : en. Arabisch : وَ = wa (en). Taalgebruik in de Qoran : wa (en). E. : and. D. : und. Fr. : et. Grieks : και = kai (en). Taalgebruik : kai (en) in NT. Hebr. : וְ = wë (en). Lat. : et.
Mc 15,35.3. Mc 15 (9) : (1) Mc 15,1. (2) Mc 15,2. (3) Mc 15,7. (4) Mc 15,9. (5) Mc 15,12. (6) Mc 15,18. (7) Mc 15,26. (8) Mc 15,31. (9) Mc 15,35.
Mc 15,35.5. act. part. aor. nom. mv. ακουσαντες = akousantes (gehoord) van het werkw. ακουω = akouô (horen). Taalgebruik in het NT : akouô (horen). Taalgebruik in de Septuaginta : akouô (horen). Taalgebruik in Mc : akouô (horen). Mc (7) : (1) Mc 3,21. (2) Mc 4,18. (3) Mc 6,29. (4) Mc 10,41. (5) Mc 14,11. (6) Mc 15,35. (7) Mc 16,11. Een vorm van ακουω = akouô (horen) in de LXX (1069) , in het NT (427).
akouô (horen) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
act. part. aor. nom. mv. akousantes | 67 | 15 | 52 | 13 | 7 | 7 | 5 | 16 | 4 | 27 | 32 |
- Ned. : horen. Horen en oor zijn verwant met elkaar. oor < Lat. aus , auris , zie Gr. ους = ous / ως= ôs , ωτις = ôtis. Lat. : auscultare (het oor lenen aan , toehoren , aanhoren) -> écouter. Arabisch : سَمِعَ = sami`a (luisteren, horen). Taalgebruik in de Qoran : sami`a (luisteren, horen). D. hören. E. : to hear. Fr. : écouter. Grieks : ακουω = akouô (horen). Taalgebruik in het NT : akouô (horen). Hebreeuws : שָׁמַע = sjâmâ` (horen, luisteren). Taalgebruik in Tenakh : sjâm`â (horen, luisteren).
Mc
15,35.6. act. ind. imperf. 3de pers. mv. ελεγον = elegon (zij zeiden) van het werkw. λεγω = legô (zeggen). Taalgebruik in het NT : legô (zeggen). Taalgebruik in de LXX : legô (zeggen). Mc (18) : (1) Mc 2,16. (2) Mc 2,24. (3) Mc 3,21. (4) Mc 3,22. (5) Mc 3,30. (6) Mc 4,41 (pros allèlous = tot elkaar). (7) Mc 5,31. (8) Mc 6,14. (9) Mc 6,15. (10) Mc 6,35. (11) Mc 11,5. (12) Mc 11,28. (13) Mc 14,2. (14) Mc 14,31. (15) Mc 14,70. (16) Mc 15,31. (17) Mc 15,35 (pros heautas = tot zichzelf). (18) Mc 16,3. Een vorm van λεγω = legô (zeggen) in de LXX (4610) , in het NT (1318) , in Mc 3 (12) ; van ειπον = eipon (ik zei) in de LXX (4608) , in het NT (925).
- Ned. : zeggen. Arabisch : قَالَ = qâla (zeggen). Taalgebruik in de Qoran : qâla (zeggen). D. : sprechen (spreken). E. : to say. Fr. : dire. Grieks : λεγω = legô (zeggen). Taalgebruik in NT : legô (zeggen). Hebreeuws : אָמַר = ´âmar (zeggen). Taalgebruik in Tenakh : ´âmar (zeggen). Lat. : legere.
Mc 15,35.7. acc. mann. enk. ἡλιαν = èlian (Elia) van de eigennaam ἡλιας = èlias (Elia). Taalgebruik in het NT : èlias (Elia). Taalgebruik in de LXX : èlias (Elia). Taalgebruik in Mc : èlias (Elia). Mc (3) : (1) Mc 8,28. (2) Mc 9,11. (3) Mc 15,35.
èlias (Elia). | Mc | Mc 6 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 15 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Br. | syn. | ev. | P. | A. b. | |
1 | nom. mann. enk. èlias | 5 | (1) Mc 6,15. | (2) Mc 9,4. (3) Mc 9,12. (4) Mc 9,13 | (5) Mc 15,36. | 19 | 3 | 16 | 5 | 5 | 3 | 2 | 1 | 13 | 15 | 1 | ||
Totaal | 9 | 1 | 1 | 5 | 2 | 34 | 6 | 28 | 10 | 9 | 5 | 2 | 2 | 24 | 26 | 1 | 1 |
Mc 15,36 - Mc 15,36 : 347. Kruisdood van Jezus : Mc 15,33-39 - Mt 27,45-54 - Lc 23,44-48 -- bijbeloverzicht -- Taalgebruik -- Mc (Marcus) -- Mc 15 -- Mc 15,33 - Mc 15,34 - Mc 15,35 - Mc 15,36 - Mc 15,37 - Mc 15,38 - Mc 15,39 | ||||||||||||||||
|
King James Bible. [36] And one ran and filled a spunge full of vinegar, and
put it on a reed, and gave him to drink, saying, Let alone; let us see whether
Elias will come to take him down.
Luther-Bibel. 36 Da lief einer und füllte einen Schwamm mit Essig, steckte
ihn auf ein Rohr, gab ihm zu trinken und sprach: Halt, lasst sehen, ob Elia
komme und ihn herabnehme!
Tekstuitleg van Mc 15,36. Taalgebruik naar : Ps 69,22 : kai eis tèn dipsan epotisan me oxos (en voor mijn dorst gaven ze me azijn te drinken).
Mc 15,36.2. δε = de (echter) , afkorting δ' = d'. de (echter). Taalgebruik in het NT : de (echter). Taalgebruik in de LXX : de (echter). Taalgebruik in Mc : de (echter). Het staat steeds als tweede woord in de zin. Het kan een lichte tegenstelling aanduiden. Om verandering van personage of situatie aan te duiden. Mc (149 + 2). Mc (20) : (1) Mc 15,2. (2) Mc 15,4. (3) Mc 15,5. (4) Mc 15,6. (5) Mc 15,7. (6) Mc 15,9. (7) Mc 15,11. (8) Mc 15,12. (9) Mc 15,13. (10) Mc 15,14. (11) Mc 15,15. (12) Mc 15,16. (13) Mc 15,23. (14) Mc 15,25. (15) Mc 15,36. (16) Mc 15,37. (17) Mc 15,39. (18) Mc 15,40. (19) Mc 15,44. (20) Mc 15,47.
de (echter) | de (echter) Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
de | 149 + 2 | 5 | 6 | 1 | 4 | 5 | 8 | 8 | 5 | 10 | 23 | 4 | 7 | 13 | 23 | 20 | 7 | 6210 | 3754 | 2456 | 421 | 149 | 478 | 203 | 490 | 708 | 7 | 1048 | 1251 |
d' | d' | 1 | 1 | 73 | 50 | 23 | 12 | 2 | 5 | 1 | 3 | 19 | 20 | ||||||||||||||||
Totaal | 6283 | 3804 | 2479 | 433 | 151 | 483 | 204 | 490 | 711 | 7 | 1067 | 1271 |
kai (en) | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 |
verzen (678) (666) | 678 | 45 | 28 | 35 | 41 | 43 | 56 | 37 | 38 | 50 | 52 | 33 | 44 | 37 | 72 | 47 | 20 / 8 |
kai = en (555) (547) | 555 | 40 | 26 | 32 | 33 | 37 | 52 | 26 | 36 | 40 | 37 | 29 | 33 | 26 | 60 | 33 | 15 / 7 |
verschil (123) (115) | 123 | 5 | 2 | 3 | 8 | 6 | 4 | 11 | 2 | 10 | 15 | 4 | 11 | 11 | 12 | 14 | 5 / 1 |
de (echter). Taalgebruik in het NT : de
(echter). Taalgebruik in Mc : de
(echter). Het staat steeds als tweede woord in de zin. Het kan een lichte
tegenstelling aanduiden. Om verandering van personage of situatie in de zin
aan te duiden.
Mc (149 + 2). Mc (20) : (1) Mc
15,2. (2) Mc
15,4. (3) Mc
15,5. (4) Mc
15,6. (5) Mc
15,7. (6) Mc
15,9. (7) Mc
15,11. (8) Mc
15,12. (9) Mc
15,13. (10) Mc
15,14. (11) Mc
15,15. (12) Mc
15,16. (13) Mc
15,23. (14) Mc
15,25. (15) Mc
15,36. (16) Mc
15,37. (17) Mc
15,39. (18) Mc
15,40. (19) Mc
15,44. (20) Mc
15,47.
Mc 15,36.10. act. ind. imperf. 3de pers. enk. epotizen van het werkw. potizô (drenken, laten drinken). Taalgebruik in het NT : potizô (drenken, laten drinken). Taalgebruik in Mc : potizô (drenken, laten drinken). Mc (1) : Mc 15,36. Een andere vorm van potizô (drenken, laten drinken) in Mc : Mc 9,41.
Mc 15,36.12. act. part. praes. nom. mann. enk. λεγων = legôn (zeggend) van het werkw. λεγω = legô (zeggen). Taalgebruik in het NT : legô (zeggen). Taalgebruik in de Septuaginta. : legô (zeggen). Mc (18) : (1) Mc 1,7. (2) Mc 1,15. (3) Mc 1,24. (4) Mc 1,25. (5) Mc 1,40. (6) Mc 5,23. (7) Mc 8,15. (8) Mc 8,26. (9) Mc 8,27. (10) Mc 9,25. (11) Mc 12,6. (12) Mc 12,26. (13) Mc 14,44. (14) Mc 14,60. (15) Mc 14,68. (16) Mc 15,4. (17) Mc 15,9. (18) Mc 15,36. Een vorm van λεγω = legô (zeggen) in de LXX (4610) , in het NT (1318) , in Mc 1 (10) ; van ειπον = eipon (ik zei) in de LXX (4608) , in het NT (925) , in Mc 1 (1).
legô (zeggen) tegenwoordige tijd | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
act. part. pr. nom. mann. enk. legôn | 936 | 758 | 178 | 49 | 18 | 47 | 8 | 25 | 15 | 16 | 114 | 122 |
16. ind. praes. 3de pers. enk. ερχεται = erchetai (hij gaat) van het werkw. ερχομαι = erchomai (gaan, komen). Taalgebruik in het NT : erchomai (gaan, komen). Taalgebruik in de LXX : erchomai (gaan, komen). Taalgebruik in Mc. : erchomai (gaan, komen). Mc (16) : (1) Mc 1,7. (2) Mc 1,40. (3) Mc 3,20. (4) Mc 3,31. (5) Mc 4,15. (6) Mc 4,21. (7) Mc 5,22. (8) Mc 6,1. (9) Mc 6,48. (10) Mc 10,1. (11) Mc 13,35. (12) Mc 14,17. (13) Mc 14,37. (14) Mc 14,41. (15) Mc 14,66. (16 ) Mc 15,36. Een vorm van ερχομαι = erchomai (gaan, komen) in de LXX (1054) , in het NT (631) , Mt (111) , Mc (86) , Lc (100) , Joh (156) , Hnd (54) , in Mc 1 (8) : (1) Mc 1,7. (2) Mc 1,9. (3) Mc 1,14. (4) Mc 1,24. (5) Mc 1,29. (6) Mc 1,39. (7) Mc 1,40. (8) Mc 1,45.
In Mc 1,40 komt een zieke naar Jezus. In Mc 5,22 gaat een synagoge-overste om genezing vragen voor zijn dienaar.
erchomai (gaan, komen) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
ind. pr. 3de p. enk. erchetai | 130 | 42 | 88 | 13 | 16 | 11 | 37 | 1 | 7 | 3 | 40 | 77 |
- Hebreeuws : בָּא = bâ´ (gaan, komen). Taalgebruik in Tenakh : bâ´ (gaan, komen). Getalwaarde : beth = 2 , aleph = 1 ; totaal : 3. Structuur : 2 - 1. De som van de elementen is telkens 3. Spiegelbeeld van het woord אַב = ´ab (vader).
- Ned. : gaan. D. : gehen. E. : go. Grieks : ερχομαι = erchomai (gaan, komen). Taalgebruik in het NT : erchomai (gaan, komen). Hebreeuws : בָּא = bâ´ (gaan, komen). Taalgebruik in Tenakh : bâ´ (gaan, komen). Lat. : ire. vadere (Fr. je vais , il va). ambulare (Fr. nous allons , vous allez).
Mc 15,36.17. nom. mann. enk. ἡλιας = èlias (Elia). Taalgebruik in het NT : èlias (Elia). Taalgebruik in de LXX : èlias (Elia). Taalgebruik in Mc : èlias (Elia). Mc (5) : (1) Mc 6,15. (2) Mc 9,4. (3) Mc 9,12. (4) Mc 9,13. (5) Mc 15,36.
èlias (Elia). | Mc | Mc 6 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 15 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Br. | syn. | ev. | P. | A. b. | |
1 | nom. mann. enk. èlias | 5 | (1) Mc 6,15. | (2) Mc 9,4. (3) Mc 9,12. (4) Mc 9,13 | (5) Mc 15,36. | 19 | 3 | 16 | 5 | 5 | 3 | 2 | 1 | 13 | 15 | 1 | ||
Totaal | 9 | 1 | 1 | 5 | 2 | 34 | 6 | 28 | 10 | 9 | 5 | 2 | 2 | 24 | 26 | 1 | 1 |
18. van het werkw. καθαιρεω = kathaireô (naar beneden nemen, afnemen). Taalgebruik in het NT : kathaireô (afnemen, naar beneden nemen) . Taalgebruik in de LXX : kathaireô (afnemen, naar beneden nemen) . Een vorm van καθαιρεω = kathaireô in de LXX (95) , in het NT (9) : (1) Mc 15,36. (2) Mc 15,46. (3) Lc 1,52. (4) Lc 12,18. (5) Lc 23,53. (6) Hnd 13,19. (7) Hnd 13,29. (8) Hnd 19,27. (9) 2 . In de LXX is een vorm van het werkw. καθαιρεω = kathaireô de vertaling van 13 verschillende Hebreeuwse woorden.
Mc 15,37 - Mc 15,37 : 347. Kruisdood van Jezus : Mc 15,33-39 - Mt 27,45-54 - Lc 23,44-48 -- bijbeloverzicht -- Taalgebruik -- Mc (Marcus) -- Mc 15 -- Mc 15,33 - Mc 15,34 - Mc 15,35 - Mc 15,36 - Mc 15,37 - Mc 15,38 - Mc 15,39 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible. [37] And Jesus cried with a loud voice, and gave up the
ghost.
Luther-Bibel. 37 Aber Jesus schrie laut und verschied.
Tekstuitleg van Mc 15,37.
Mc 15,34 | kai tèi enatèi hôrai | eboèsen ho Ièsous fônèi megalèi | |||
Mc 15,37 | ho de I�sous afeis f�n�n megal�n | exepneusen |
Mc 15,37.1. bepaald lidwoord nom. mann. enk. ὁ = ho. Zie bepaald lidwoord ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het). Taalgebruik in het NT : bepaald lidwoord. Taalgebruik in Mc : bepaald lidwoord. Mc (219). Mc 15 (21) : (1) Mc 15,2. (2) Mc 15,4. (3) Mc 15,5. (4) Mc 15,7. (5) Mc 15,8. (6) Mc 15,9. (7) Mc 15,12. (8) Mc 15,14. (9) Mc 15,15. (10) Mc 15,16. (11) Mc 15,22. (12) Mc 15,26. (13) Mc 15,29. (14) Mc 15,32. (15) Mc 15,34. (16) Mc 15,37. (17) Mc 15,39. (18) Mc 15,42. (19) Mc 15,43. (20) Mc 15,44. (21) Mc 15,46.
lidw. enk. | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
1. | nom. m. enk. ho | 219 | 12 | 13 | 5 | 12 | 8 | 17 | 6 | 5 | 18 | 28 | 11 | 16 | 16 | 27 | 21 | 4 | 8495 | 6052 | 2443 | 408 | 219 | 331 | 436 | 281 | 612 | 156 | 958 | 1394 |
Totaal | 940 | 67 | 45 | 41 | 64 | 70 | 71 | 62 | 36 | 66 | 71 | 40 | 59 | 53 | 106 | 61 | 28 | 54298 | 42002 | 12296 | 1648 | 940 | 1649 | 1422 | 1696 | 4013 | 928 | 4237 | 5659 |
- Nederl.. : bepaald lidwoord de / het. Arabisch : bepaald lidw. اَل = ´al (de). D. : der , die , das enz.. E. : the. Fr. : le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam). Gr. ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het). Taalgebruik in het NT : bepaald lidwoord. Hebreeuws : הַ = ha (de, het). Taalgebruik in Tenakh : ha (de, het).
Mc 15,37.2. δε = de (echter) , afkorting δ' = d'. de (echter). Taalgebruik in het NT : de (echter). Taalgebruik in de LXX : de (echter). Taalgebruik in Mc : de (echter). Het staat steeds als tweede woord in de zin. Het kan een lichte tegenstelling aanduiden. Om verandering van personage of situatie aan te duiden. Mc (149 + 2). Mc 15 (20) : (1) Mc 15,2. (2) Mc 15,4. (3) Mc 15,5. (4) Mc 15,6. (5) Mc 15,7. (6) Mc 15,9. (7) Mc 15,11. (8) Mc 15,12. (9) Mc 15,13. (10) Mc 15,14. (11) Mc 15,15. (12) Mc 15,16. (13) Mc 15,23. (14) Mc 15,25. (15) Mc 15,36. (16) Mc 15,37. (17) Mc 15,39. (18) Mc 15,40. (19) Mc 15,44. (20) Mc 15,47.
de (echter) | de (echter) Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
de | 149 + 2 | 5 | 6 | 1 | 4 | 5 | 8 | 8 | 5 | 10 | 23 | 4 | 7 | 13 | 23 | 20 | 7 | 6210 | 3754 | 2456 | 421 | 149 | 478 | 203 | 490 | 708 | 7 | 1048 | 1251 |
d' | d' | 1 | 1 | 73 | 50 | 23 | 12 | 2 | 5 | 1 | 3 | 19 | 20 | ||||||||||||||||
Totaal | 6283 | 3804 | 2479 | 433 | 151 | 483 | 204 | 490 | 711 | 7 | 1067 | 1271 |
kai (en) | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 |
verzen (678) (666) | 678 | 45 | 28 | 35 | 41 | 43 | 56 | 37 | 38 | 50 | 52 | 33 | 44 | 37 | 72 | 47 | 20 / 8 |
kai = en (555) (547) | 555 | 40 | 26 | 32 | 33 | 37 | 52 | 26 | 36 | 40 | 37 | 29 | 33 | 26 | 60 | 33 | 15 / 7 |
verschil (123) (115) | 123 | 5 | 2 | 3 | 8 | 6 | 4 | 11 | 2 | 10 | 15 | 4 | 11 | 11 | 12 | 14 | 5 / 1 |
Mc 15,37.1. - 2. δε ὁ = de ho (echter de). Mc (8) : (1) Mc 2,5. (2) Mc 6,16. (3) Mc 8,29. (4) Mc 9,25. (5) Mc 10,14. (6) Mc 14,44. (7) Mc 15,7. (8) Mc 15,39. δε = de (echter) + een vorm van het bep. lidw.. NT (584).
- ὁ δε = ho de (hij echter). Mc () : (1) Mc 1,41. (2) Mc 1,45. (3) Mc 5,19. (4) Mc 5,34. (5) Mc 5,36. (6) Mc 5,40. (7) Mc 6,27. (8) Mc 6,37. (9) Mc 6,38. (10) Mc 7,6. (11) Mc 7,27. (12) Mc 8,33. (13) Mc 9,12. (14) Mc 9,19. (15) Mc 9,21. (16) Mc 9,23. (17) Mc 9,27. (18) Mc 9,39. (19) Mc 10,3. (20) Mc 10,18. (21) Mc 10,20. (22) Mc 10,21. (23) Mc 10,22. (24) Mc 10,24. (25) Mc 10,36. (26) Mc 10,38. (27) Mc 10,42. (28) Mc 10,48. (29) Mc 10,50. (30) Mc 10,51. (31) Mc 10,52. enz.. Een vorm van het lidw. + δε = de (echter). NT (698).
- και ὁ = kai ho (en de). Mc 10 (17) : (1) Mc 2,22. (2) Mc 4,25. (3) Mc 4,27. (4) Mc 4,41. (5) Mc 7,10. (6) Mc 10,33. (7) Mc 11,33. (8) Mc 12,20. (9) Mc 12,21. (10) Mc 12,26. (11) Mc 12,34. (12) Mc 12,37. (13) Mc 13,2. (14) Mc 13,16. (15) Mc 14,9. (16) Mc 14,10. (17) Mc 14,54. και = kai + een vorm van het bep. lidw.. NT (1489)
Mc 15,37.3. nom. mann. enk. ιησους = ièsous (Jezus). Taalgebruik in het NT : Ièsous (Jezus). Taalgebruik in de LXX : Ièsous (Jezus). Taalgebruik in Mc : Ièsous (Jezus). Mc (57). Mc (57). Mc 15 (3) : (1) Mc 15,5. (2) Mc 15,34. (3) Mc 15,37. Een vorm van Ièsous (Jezus) in Mc in 81 verzen , in Mc 15 (6) : (1) Mc 15,1 (acc. Ièsoun). (2) Mc 15,5 (nom. Ièsous). (3) Mc 15,15 (acc. Ièsoun). (4) Mc 15,34 (nom. Ièsous). (5) Mc 15,37 (nom. Ièsous). (6) Mc 15,43 (gen. Ièsou).
Ièsous (Jezus) | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
1 | nom. mann. enk. Ièsous | 57 | 4 | 4 | 1 | 3 | 1 | 1 | 5 | 16 | 4 | 5 | 2 | 7 | 3 | 1 | 604 | 149 | 455 | 110 | 57 | 55 | 194 | 10 | 28 | 1 | 222 | 416 | ||
totaal | 81 | 6 | 5 | 1 | 8 | 2 | 1 | 8 | 18 | 6 | 5 | 2 | 11 | 6 | 2 | 1115 | 223 | 892 | 150 | 81 | 87 | 238 | 69 | 255 | 12 | 318 | 556 |
Ièsous | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 8 | |
1 | Ièsous | 57 | 4 : (1) Mc 1,9. (2) Mc 1,14. (3) Mc 1,17. (4) Mc 1,25. | 4 : (1) Mc 2,5. (2) Mc 2,8. (3) Mc 2,17. (4) Mc 2,19. | 1 : Mc 3,7. | 3 : (1) Mc 5,20. (2) Mc 5,30. (3) Mc 5,36. | 1 : Mc 6,4. | 1 : Mc 8,27. |
totaal | 81 | 6 | 5 | 1 | 8 | 2 | 1 |
Ièsous | Mc | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | ||
1 | Ièsous | 57 | 5 : (1) Mc 9,2. (2) Mc 9,23. (3) Mc 9,25. (4) Mc 9,27. (5) Mc 9,39. | 16 : (1) Mc 10,5. (2) Mc 10,14. (3) Mc 10,18. (4) Mc 10,21. (5) Mc 10,23. (6) Mc 10,24. (7) Mc 10,27. (8) Mc 10,29. (9) Mc 10,32. (10) Mc 10,38. (11) Mc 10,39. (12) Mc 10,42. (13) Mc 10,47. (14) Mc 10,49. (15) Mc 10,51. (16) Mc 10,52. | 4 : (1) Mc 11,6. (2) Mc 11,22. (3) Mc 11,29. (4) Mc 11,33. | 5 : (1) Mc 12,17. (2) Mc 12,24. (3) Mc 12,29. (4) Mc 12,34. (5) Mc 12,35. | 2 : (1) Mc 13,2. (2) Mc 13,5. | 7 : (1) Mc 14,6. (2) Mc 14,18. (3) Mc 14,27. (4) Mc 14,30. (5) Mc 14,48. (6) Mc 14,62. (7) Mc 14,72. | 3 : (1) Mc 15,5. (2) Mc 15,34. (3) Mc 15,37. | 1 : Mc 16,19. | 57 |
totaal | 81 | 8 | 18 | 6 | 5 | 2 | 11 | 6 | 2 | 81 |
- Hebreeuws. יְהוֹשֻׁעַ = jëhôsju`a (Jozua). Taalgebruik in Tenakh : jëhôsju`a (Jozua). Getalwaarde : jod = 10 , he = 5 , waw = 6 , sjin = 21 of 300 , ajin = 16 of 70 ; totaal : 58 (2 X 29) OF 391 (17 X 23). Structuur : 1 - 5 - 6 - 3 - 7. De som van de elementen is telkens 4. Tenakh (177). Pentateuch (16). Eerdere Profeten (152). Joz (142). Re (6). 1 S (2). 1 K (1). 2 K (1). Jozua was degene die het volk van Israël het land binnenleidde.
- יָשַׁע = jâsja` (redden, bevrijden, verlossen). Taalgebruik in Tenakh : jâsja` (redden, bevrijden, verlossen). Getalwaarde : jod = 10 , sjin = 21 of 300 , ajin = 16 of 70 ; totaal : 47 OF 380 (2² X 5 X 19). Structuur : 1 - 3 - 7. De getalwaarde van de elementen is telkens 2. Grieks. σῳζω = sôzô (redden, verlossen). Taalgebruik in het NT : sôzô (redden). Taalgebruik in de LXX : sôzô (redden). L. salvator (salvare - salus). Fr. sauver - saveur. Ned. b.v. salie (een heilbrengend kruid). E. saviour. Ned. heiland. D. Heiland. Arabisch : = najada (redden, helpen). Taalgebruik in de Qoran : najada (redden, helpen). Hebr. מוֹשִׁיעַ = môsjî`a (de reddende) act. part. hifil nom. mann. enk. van het werkw. יָשַׁע = jâsja` (redden, bevrijden, verlossen) , is heel nauw verwant wat letters betreft : מָשַׁח = mâsjach (zalven). (מָשִׁיחַ =mâsjîach = gezalfde, messias, G. χριστος = christos = Christus). Een vorm van σῳζω = sôzô (redden) in de LXX (363) , in het NT (106) , in Mc
Mc 15,37.1.
- 3. δε ὁ ιησους = de ho ièsous (echter Jezus ). NT (47). Mc (4) : (1) Mc 2,5. (2) Mc 9,25. (3) Mc 10,14. (4) Mc 10,29. Lc (9) : (1) Lc 5,22. (2) Lc 8,28. (3) Lc 9,41. (4) Lc 9,42. (5) Lc 10,30. (6) Lc 17,17. (7) Lc 18,40. (8) Lc 22,51. (9) Lc 22,52.
- και ὁ ιησους = kai ho ièsous (en Jezus). NT (7). Mc (4) : (1) Mc 3,7. (2) Mc 11,33. (3) Mc 12,34. (4) Mc 13,2. Lc (2) : (1) Lc 18,42. (2) Lc 20,8. Joh (1) : Joh 2,2.
- ὁ δε ιησους = ho de ièsous (Jezus echter). NT (62). Mc (21/37) : (1) Mc 1,41 (variante lezing). (2) Mc 5,19 (variante lezing). (3) Mc 5,36. (4) Mc 7,27 (variante lezing). (5) Mc 9,23. (6) Mc 9,27. (7) Mc 9,39. (8) Mc 10,18. (9) Mc 10,21. (10) Mc 10,24. (11) Mc 10,38. (12) Mc 10,39. (13) Mc 10,42. (14) Mc 10,52. (15) Mc 11,29. (16) Mc 12,29. (17) Mc 13,5. (18) Mc 14,6. (19) Mc 14,62. (20) Mc 15,5. (21) Mc 15,37. Lc (8) : (1) Lc 7,6. (2) Lc 8,46. (3) Lc 8,50. (4) Lc 9,47. (5) Lc 18,16. (6) Lc 22,48. (7) Lc 23,25. (8) Lc 23,34.
Mc 15,37.5. φωνὴν (= fônèn: stem; zn acc vr enk van het zn φωνη = fônè: stem, roep). Taalgebruik in het NT: fônè (stem, roep). Taalgebruik in de LXX: fônè (stem, roep). Taalgebruik in Mc : fônè (stem, roep). Taalgebruik in Lc : fônè (stem, roep). Hebr. p´ (mond). Verwant met Gr. fô-nè (Lat vo-x = stem , vo-care = roepen) , fè-mi = spreken. Lat for - fari. Verwant met de indogerm. stam bha.
Ook verwantschap tussen Hebr. pânîm (aangezicht) en fainô = schijnen. Lat. facies. E. face. Ned. aangezicht , aanschijn.
fônè (stem, roep) | Mt | Mc | Lc | syn. | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. |
nom. + dat. vr. enk. fônè | 6 : (1) Mt 2,18. (2) Mt 3,3. (3) Mt 3,17. (4) Mt 17,5. (5) Mt 27,46. (6) Mt 27,50. | 6 : (1) Mc 1,3. (2) Mc 1,11. (3) Mc 1,26. (4) Mc 5,7. (5) Mc 9,7. (6) Mc 15,34. | 7 : (1) Lc 1,44. (2) Lc 3,4. (3) Lc 4,33. (4) Lc 8,28. (5) Lc 9,35. (6) Lc 19,37. (7) Lc 23,46. | 19 : (1) Mt 3,3 // Mc 1,3 // Lc 3,4. (2) Mt 3,17 // Mc 1,11 // Lc 3,22. (3) Mt 17,5 // Mc 9,7 // Lc 9,35. (4) Mt 27,46 // Mc 15,34. (5) Mt 27,50 // Mc 15,37 // Lc 23,46. (6) Mc 5,7 // Lc 8,28. | 242 | 180 | 62 | 6 | 6 | 7 | 4 | 12 | 4 | 23 | 19 | 23 | ||
gen. vr. enk. fônès | 1: Lc 17,15. | 1 | 210 | 187 | 23 | 1 | 6 | 5 | 5 | 6 | 1 | 7 | 4 | 1 | ||||
acc. vr. enk. fônèn | 1 : Mt 12,19. | 1 : Mc 15,37. | 4 : (1) Lc 3,22. (2) Lc 9,36. (3) Lc 11,27. (4) Lc 17,13. | 6 | 182 | 146 | 36 | 1 | 1 | 4 | 5 | 9 | 4 | 12 | 6 | 11 | 3 | 1 |
totaal | 7 | 7 | 12 | 26 | 634 | 513 | 121 | 7 | 7 | 12 | 15 | 26 | 13 | 41 | 26 | 41 |
Mc 15,37.6. μεγας = megas (groot). Taalgebruik in het NT : megas (groot). Taalgebruik in de LXX : megas (groot). Taalgebruik in Mc : megas (groot).
bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | ||
8. | acc. vr. enk. megalèn | 114 | 97 | 17 | 1 | 1 | 2 | 5 | 1 | 7 | 4 | 4 | 1 |
Mc 15,37.7. act. ind. aor. 3de pers. enk. εξεπνευσεν = exepneusen (hij ademde uit, hij stierf) van
het werkw. εκπνεω = ekpneô (uitademen, sterven). Taalgebruik in het NT : ekpneô
(uitademen, sterven). Taalgebruik in Mc : ekpneô
(uitademen, sterven). Bijbel (3). Mc (2) : (1) Mc
15,37. (2) Mc
15,39. (3) Lc
23,46.
In deze aor.vorm is pneuma (geest) te horen. Het herinnert aan de nederdaling
van de geest over Jezus in Mc
1,10. In Mc
1,10 ontvangt Jezus de geest , in Mc
15,37 blaast hij de geest uit.
In Mc
1,10 scheuren eerst de hemelen open en daalt dan de geest over Jezus neer. In Mc
15,37 - Mc
15,38 blaast Jezus eerst de geest uit en scheurt dan het voorhangsel van
de tempel. In Mc
1,10 ziet Jezus beide elementen. In Mc
15,39 bevat het zien van de centurio wellicht de beide elementen.
Mc 15,38 - Mc 15,38 : 347. Kruisdood van Jezus : Mc 15,33-39 - Mt 27,45-54 - Lc 23,44-48 -- bijbeloverzicht -- Taalgebruik -- Mc (Marcus) -- Mc 15 -- Mc 15,33 - Mc 15,34 - Mc 15,35 - Mc 15,36 - Mc 15,37 - Mc 15,38 - Mc 15,39 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible. [38] And the veil of the temple was rent in twain from the
top to the bottom.
Luther-Bibel. 38 Und der Vorhang im Tempel zerriss in zwei Stücke von
oben an bis unten aus.
Tekstuitleg van Mc 15,38. Het vers Mc 15,38 telt 12 (2 X 2 X 3) woorden , 52 (2 X 2 X 13) letters. De getalwaarde van Mc 15,38 is 7554 (2 X 3 X 1259). Het scheuren van het voorhangsel van de tempel.
Mc 15,38.1. και = kai (en). Taalgebruik : kai (en) in NT. Taalgebruik : kai (en) in de LXX. Taalgebruik in Mc : kai (en). Van de 47 verzen niet in 14 verzen : (1) Mc 15,4. (2) Mc 15,5. (3) Mc 15,6. (4) Mc 15,7. (5) Mc 15,9. (6) Mc 15,10. (7) Mc 15,11. (8) Mc 15,12. (9) Mc 15,13. (10) Mc 15,14. (11) Mc 15,28. (12) Mc 15,30. (13) Mc 15,37. (14) Mc 15,39.
kai (en) | kai (en) | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
verzen | verzen (678) (666) | 678 | 45 | 28 | 35 | 41 | 43 | 56 | 37 | 38 | 50 | 52 | 33 | 44 | 37 | 72 | 47 | 20 / 8 | 7957 | 1071 | 678 | 1151 | 879 | 1007 | 2767 | 404 | 2900 | 3779 | ||
kai (en) | kai = en (555) (547) | 555 | 40 | 26 | 32 | 33 | 37 | 52 | 26 | 36 | 40 | 37 | 29 | 33 | 26 | 60 | 33 | 15 / 7 | 26980 | 21867 | 5113 | 705 | 555 | 822 | 530 | 660 | 1470 | 371 | 2082 | 2612 |
verschil | verschil (123) (115) | 123 | 5 | 2 | 3 | 8 | 6 | 4 | 11 | 2 | 10 | 15 | 4 | 11 | 11 | 12 | 14 | 5 / 1 | 2844 | 366 | 123 | 329 | 349 | 347 | 1297 | 33 | 818 | 1167 |
- Ned. : en. Arabisch : وَ = wa (en). Taalgebruik in de Qoran : wa (en). E. : and. D. : und. Fr. : et. Grieks : και = kai (en). Taalgebruik : kai (en) in NT. Hebr. : וְ = wë (en). Lat. : et.
Het vorige vers Mc
15,37 wordt met dit vers Mc
15,38 verbonden met het voegwoord kai (en). Na het sterven van Jezus volgt
het scheuren van het voorhangsel. Het lijkt op wat we ons voorstellen : na
het sterven komen we aan de hemelpoort. Zo zouden we kunnen zeggen dat Jezus
bij het voorhangsel kwam , dat zich dan openscheurde zodat Jezus kon binnengaan.
Hier wordt niet het partikel de (echter) gebruikt om een lichte tegenstelling
aan te duiden.
Evenals in Mc
15,37 staat in Mc
15,38 het onderwerp vooraan de zin.
Mc 15,38.2. bep. lidw. nom. + acc. onz. enk. το = to (het) van het bepaald lidw. ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het). Taalgebruik in het NT : bepaald lidwoord. Taalgebruik in de LXX : bepaald lidwoord. Taalgebruik in Mc : bepaald lidwoord. Mc 15
(5) : (1) Mc
15,1. (2) Mc
15,15. (3) Mc
15,38. (4) Mc
15,43. (5) Mc
15,45.
lidw. enk. | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
3. | nom. + acc. onz. enk. to | 108 | 4 | 3 | 4 | 7 | 12 | 7 | 6 | 2 | 9 | 4 | 4 | 3 | 12 | 22 | 5 | 4 | 5941 | 4582 | 1359 | 186 | 108 | 181 | 121 | 172 | 482 | 109 | 475 | 596 |
Totaal | 940 | 67 | 45 | 41 | 64 | 70 | 71 | 62 | 36 | 66 | 71 | 40 | 59 | 53 | 106 | 61 | 28 | 54298 | 42002 | 12296 | 1648 | 940 | 1649 | 1422 | 1696 | 4013 | 928 | 4237 | 5659 |
- Gr. to.. , tè... N. : de. E. : the. D. der , die , das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam).
Mc 15,38.3. nom. + acc. onz. enk. καταπετασμα = katapetasma (voorhangsel , het neergevallene). Taalgebruik in het NT : katapetasma (voorhangsel). Taalgebruik in de LXX : katapetasma (voorhangsel). Bijbel (17) : (1) Ex 26,31. (2) Ex 26,33. (3) Ex 35,12. (4) Ex 37,3. (5) Ex 37,5. (6) Ex 37,16. (7) Ex 39,19. (8) Lv 4,6. (9) Lv 21,23. (10) Nu 3,26. (11) Nu 4,5. (12) 2 Kr 3,14. (13) 1 Mak 1,22. (14) Mt 27,51. (15) Mc 15,38. (16) Lc 23,45. (17) Heb 9,3.
katapetasma (voorhangsel , het neergevallene) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | |
1 | nom. + acc. onz. enk. katapetasma | 17 | 13 | 4 | 1 | 1 | 1 | 1 | 3 | 3 | 1 | ||||
2 | gen. onz. enk. katapetasmatos | 21 | 19 | 2 | 2 | 2 | |||||||||
3 | dat. onz. enk. katapetasmati | 3 | 3 | ||||||||||||
totaal | 41 | 35 | 6 | 1 | 1 | 1 | 3 | 3 | 3 | 3 |
- Lat. velum of velamentum. Fr. voile. E. veil. Ned. voorhangsel. D. Vorhang.
Mc 15,38.4. bep. lidw. gen. mann. + onz. enk. του = tou (de) van het bepaald lidw. ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het). Taalgebruik in het NT : bepaald lidwoord. Taalgebruik in Mc : bepaald lidwoord. Mc 15 (7) : (1) Mc 15,30. (2) Mc 15,32. (3) Mc 15,38. (4) Mc 15,40. (5) Mc 15,43. (6) Mc 15,45. (7) Mc 15,46.
lidw. enk. | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
4. | gen. m. + onz. enk. tou | 116 | 8 | 6 | 6 | 5 | 11 | 6 | 7 | 6 | 7 | 9 | 3 | 10 | 6 | 13 | 7 | 6 | 8480 | 6542 | 1938 | 234 | 116 | 272 | 196 | 269 | 673 | 178 | 622 | 818 |
Totaal | 940 | 67 | 45 | 41 | 64 | 70 | 71 | 62 | 36 | 66 | 71 | 40 | 59 | 53 | 106 | 61 | 28 | 54298 | 42002 | 12296 | 1648 | 940 | 1649 | 1422 | 1696 | 4013 | 928 | 4237 | 5659 |
- Nederl.. : bepaald lidwoord de / het. Arabisch : bepaald lidw. اَل = ´al (de). D. : der , die , das enz.. E. : the. Fr. : le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam). Gr. ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het). Taalgebruik in het NT : bepaald lidwoord. Hebreeuws : הַ = ha (de, het). Taalgebruik in Tenakh : ha (de, het).
Mc 15,38.5. gen. mann. enk. naou (van de tempel) van het zelfst. naamw. naos (tempel). Taalgebruik in het NT : naos (tempel). Taalgebruik in Mc : naos (tempel). Mc (1) : Mc 15,38. Acc. ank. in 2 verzen in Mc : (1) Mc 14,58. (2) Mc 15,29.
Mc 15,38.6.
pass. ind. aor. 3de pers. enk. εσχισθη = eschisthè (het werd gescheurd) van
het werkw. σχιζω = schizô (scheuren). Taalgebruik in het NT : schizô (scheuren). Taalgebruik in de LXX : schizô (scheuren). Taalgebruik in Mc : schizô
(scheuren). Mc (1) : Mc
15,38. Een vorm van het werkw. σχιζω = schizô (scheuren) in Mc slechts in
2 verzen : (1) Mc
1,10 (schizomenous = scheurende). Het begin van het openbaar leven van
Jezus begon met het zien van het openscheuren van de hemelen (Mc
1,10) , het leven van Jezus eindigt met het scheuren van het voorhangsel
van de tempel.
Het initiatieverhaal van Jezus (Mc 1,9-11) bevat de elementen : opstijgen uit
het water , het openscheuren van de hemelen , het neerdalen van de geest als
een duif , een stem uit de de hemelen met de woorden : jij bent mijn zoon de
beminde , in wie ik welbehagen heb. Het openscheuren van de hemelen betekent
het opengaan van de hemel naar de aarde.
Achter het voorhangsel was het heilige der heiligen. Daarin mocht de hogepriester
slechts eenmaal per jaar gaan. Het heilige der heiligen was dus afgesloten. Het openscheuren betekende dus een openen , toegang krijgen tot. Bij zijn
dood mocht Jezus binnengaan bij God , gesymboliseerd door het heilige der heilgen. Deze idee wordt versterkt door wat we lezen bij het eerste optreden van Jezus
in de synagoge van Kafarnaüm : de heilige van God (titel van de hogepriester)
Mc 15,38.7. εις = eis (naar). Taalgebruik in het NT : eis (naar). Taalgebruik in de LXX : eis (naar). εις = eis (naar). Taalgebruik in het NT : eis (naar). Taalgebruik in de LXX : eis (naar). Mc 4 (8) : (1) Mc 4,1. (2) Mc 4,7. (3) Mc 4,8. (4) Mc 4,15. (5) Mc 4,18. (6) Mc 4,22. (7) Mc 4,35. (8) Mc 4,37.
eis (naar) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 |
6930 | 5336 | 1594 | 215 | 151 | 210 | 181 | 260 | 504 | 73 | 576 | 757 | 427 | 77 | 13 | 5 | 6 | 8 | 11 | 14 | 9 | 10 | 11 | 13 | 8 | 7 | 8 | 20 | 3 | 5 |
- Ned. : naar. D. : nach. E. : for. Fr. : vers (versus : gedraaid , gekeerd ; vertere : tourner , draaien) / à. Grieks : εις = eis (naar). Taalgebruik in het NT : eis (naar). Lat. : in / ad
Mc 15,38.8. δυο = duo (twee). Telwoord. Taalgebruik in het NT : telwoorden. Taalgebruik in de LXX : telwoorden. Taalgebruik in Lc : telwoorden. Lc (25) : (1) Lc 2,24. (2) Lc 3,11. (3) Lc 5,2. (4) Lc 7,18. (5) Lc 7,41. (6) Lc 9,3. (7) Lc 9,13. (8) Lc 9,16. (9) Lc 9,30. (10) Lc 9,32. (11) Lc 10,1. (12) Lc 10,17. (13) Lc 10,35. (14) Lc 12,6. (15) Lc 12,52. (16) Lc 15,11. (17) Lc 17,34. (18) Lc 17,35. (19) Lc 18,10. (20) Lc 19,29. (21) Lc 21,2. (22) Lc 22,38. (23) Lc 23,32. (24) Lc 24,4. (25) Lc 24,13. Een vorm van δυο = duo in de LXX (694) , in het NT (136) , in Lc (28).
telwoorden | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | |
duo | 624 | 509 | 115 | 33 | 14 | 25 | 13 |
- Hebreeuws. שְׂנַיִם = sjënajim (twee). Taalgebruik in Tenakh : sjënajim (twee). Getalwaarde : sjin = 21 of 300 , nun = 14 of 50 , jod = 10 , mem = 13 of 40 ; totaal : 58 (2 X 29) OF 400 (2² X 2² X 5²). De som van de elementen is telkens 4 (2²). Tenakh (76). Stat. constr. mann. mv. שְׂנֵי = sjëne(j) (twee). Tenakh (155).
- Ned. : twee. Arabisch : اِثنَان = ´ithnân (twee). Taalgebruik in de Qoran : ´ithnân (twee). D. : zwei. E. : two. Fr. : deux. Grieks : δυο = duo (twee). Taalgebruik in het NT : telwoorden. Hebreeuws : שְׂנַיִם = sjënajim (twee). Taalgebruik in Tenakh : sjënajim (twee). Lat. : duo.
Mc 15,38.9. απο = apo (af, van-weg) ; afkorτing απ' = ap' en αφ' = af'. Taalgebruik in het NT : apo (af , van-weg). Taalgebruik in de LXX : apo (af , van-weg). Taalgebruik in Mc : apo (af , van-weg). απ' = ap' (afkoring van apo = af, weg). Mc (12) : (1) Mc 1,42. (2) Mc 2,20. (3) Mc 2,21. (4) Mc 4,25. (5) Mc 7,4. (6) Mc 7,6. (7) Mc 13,19. (8) Mc 13,27. (9) Mc 14,35. (10) Mc 14,36. (11) Mc 15,21. (12) Mc 15,38.
Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
apo | 33 | 1 : Mc 1,9. | 3 (1) Mc 3,7. (2) Mc 3,9. (3) Mc 3,22. | 5 : (1) Mc 5,6. (2) Mc 5,17. (3) Mc 5,29. (4) Mc 5,34. (5) Mc 5,35. | 2 : (1) Mc 6,33. (2) Mc 6,43. | 4 : (1) Mc 7,1. (2) Mc 7,17. (3) Mc 7,28. (4) Mc 7,33. | 3 : (1) Mc 8,3. (2) Mc 8,11. (3) Mc 8,15. | 2 : (1) Mc 10,6. (2) Mc 10,46. | 2 (1) Mc 11,12. (2) Mc 11,13. | 3 : (1) Mc 12,2. (2) Mc 12,34. (3) Mc 12,38. | 1 : Mc 13,28. | 1 : Mc 14,54. | 5 : (1) Mc 15,30. (2) Mc 15,32. (3) Mc 15,40. (4) Mc 15,43. (5) Mc 15,45. | 1 : Mc 16,8. | 2984 | 2544 | 440 | 82 | 33 | 73 | 19 | 93 | 115 | 25 | 188 | 207 | |||
ap' | 12 | 1 : Mc 1,42. | 2 (1) Mc 2,20. (2) Mc 2,21. | 1 : Mc 4,25. | 2 (1) Mc 7,4. (2) Mc 7,6. | 2 (1) Mc 13,19. (2) Mc 13,27. | 2 (1) Mc 14,35. (2) Mc 14,36. | 2 (1) Mc 15,21. (2) Mc 15,38. | 567 | 445 | 122 | 22 | 12 | 32 | 15 | 12 | 26 | 3 | 66 | 81 | |||||||||
af' | 183 | 141 | 42 | 1 | 9 | 6 | 6 | 19 | 1 | 10 | 16 | ||||||||||||||||||
totaal | 45 | 2 | 2 | 3 | 1 | 5 | 2 | 6 | 3 | 2 | 2 | 3 | 3 | 3 | 7 | 1 | 3734 | 3130 | 604 | 105 | 45 | 114 | 40 | 111 | 160 | 29 | 264 | 304 |
Mc 15,38.10. anôthen (van boven). Taalgebruik in het NT : anôthen (van boven). Taalgebruik in Mc : anôthen (van boven). Mc (1) : Mc 15,38.
Mc 15,38.11. ἑως = heôs (tot, totdat) . Taalgebruik in het NT : heôs (tot , totdat). Taalgebruik in de LXX : heôs (tot , totdat). Taalgebruik in Mc : heôs (tot , totdat). Mc (14). Mc 15 (2) : (1) Mc 15,33. (2) Mc 15,38
heôs (tot, totdat) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
1353 | 1216 | 137 | 43 | 14 | 27 | 10 | 22 | 19 | 2 | 84 | 94 |
Mc 15,38.12. katô (naar beneden).
Mc 15,39 - Mc 15,39 : 347. Kruisdood van Jezus : Mc 15,33-39 - Mt 27,45-54 - Lc 23,44-48 -- bijbeloverzicht -- Taalgebruik -- Mc (Marcus) -- Mc 15 -- Mc 15,33 - Mc 15,34 - Mc 15,35 - Mc 15,36 - Mc 15,37 - Mc 15,38 - Mc 15,39 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible. [39] And when the centurion, which stood over against him,
saw that he so cried out, and gave up the ghost, he said, Truly this man was
the Son of God.
Luther-Bibel. 39 Der Hauptmann aber, der dabeistand, ihm gegenüber, und
sah, dass er so verschied, sprach: Wahrlich, dieser Mensch ist Gottes Sohn gewesen!
Tekstuitleg van Mc 15,39. Dit vers Mc 15,39 telt 21 (3 X 7) woorden , 44 (2 X 2 X 11) lettergrepen en 100 (2 X 2 X 5 X 5) letters. De getalwaarde van Mc 15,39 is 14347 (priemgetal). De geloofsbelijdenis van de centurio overspant het evangelie van Marcus , want in de titel staat : de goede boodschap dat Jezus de Christus , zoon van God is. Deze geloofsbelijdenis heeft met de 2de verhaallijn van Marcus te maken nl. het zoonschap van God.
Mc 15,39.1. Ἰδὼν (= idôn: gezien; wkw act part aor nom mann enk; zie het wkw ειδεν = eiden: hij zag - Lat: videre; bij het wkw ὁραω = horaô: zien; stam aor id; zie Baeyens nr.136; in ὁραω = horaô zit 'ra'. Egyptische god van de zon is Ra. In het Hebreeuws is zien: râ'âh). Taalgebruik in het NT: eiden (hij zag). Taalgebruik in de LXX : eiden (hij zag). Taalgebruik in Mc: eiden (hij zag). Mt (12): (1) Mt 2,16. (2) Mt 3,7. (3) Mt 5,1. (4) Mt 8,18. (5) Mt 9,2. (6) Mt 9,4. (7) Mt 9,22. (8) Mt 9,23. (9) Mt 9,36. (10) Mt 21,19. (11) Mt 27,3. (12) Mt 27,24. Mc (12): (1) Mc 2,5. (2) Mc 5,6. (3) Mc 5,22. (4) Mc 6,48. (5) Mc 8,33. (6) Mc 9,20. (7) Mc 9,25. (8) Mc 10,14. (9) Mc 11,13. (10) Mc 12,28. (11) Mc 12,34. (12) Mc 15,39. Met Jezus als onderwerp. Mc (7 / 12. expliciet : 4 / 12 , impliciet : 3 / 12). Expliciet (4 / 12) : (1) Mc 2,5. (2) Mc 9,25. (3) Mc 10,14. (4) Mc 12,34. Impliciet (3 / 12) : (1) Mc 6,48. (2) Mc 8,33. (3) Mc 11,13. Andere (5 / 12) : (1) Mc 5,6 (bezetene). (2) Mc 5,22 (Jaïrus). (3) Mc 9,20 (onreine geest). (4) Mc 12,28 (een schriftgeleerde). (5) Mc 15,39 (centurio). Lc (20) : (1) Lc 1,12. (2) Lc 5,8. (3) Lc 5,12. (4) Lc 5,20. (5) Lc 7,13. (6) Lc 7,39. (7) Lc 8,28. (8) Lc 10,31. (9) Lc 10,32. (10) Lc 10,33. (11) Lc 11,38. (12) Lc 13,12. (13) Lc 17,14. (14) Lc 17,15. (15) Lc 18,24. (16) Lc 18,43. (17) Lc 19,41. (18) Lc 22,58. (19) Lc 23,8. (20) Lc 23,47.
- ειδον / ειδεν = eidon / eiden in het NT (336) , in Lc (64) , in Lc 10 (4) : (1) Lc 10,24. (2) Lc 10,31. (3) Lc 10,32. (4) Lc 10,33.
zien | Mc | Mc 2 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 15 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | |
Ἰδὼν (= idôn: gezien; wkw act part aor nom mann enk | 12 | (1) Mc 2,5. | (2) Mc 5,6. (3) Mc 5,22. | (4) Mc 6,48. | (5) Mc 8,33. | (6) Mc 9,20. (7) Mc 9,25. | (8) Mc 10,14. | (9) Mc 11,13. | (10) Mc 12,28. (11) Mc 12,34. | (12) Mc 15,39. | 106 | 45 | 61 | 12 | 12 | 20 | 3 | 12 | 1 | 1 | 44 | 47 | 1 |
- Hebreeuws : w-j-r-´ : (1) prefix verbindingswoord wë + act. qal imperfectum derde persoon mannelijk enkelvoud ןַיַּרְא = wajjarë´ (en hij zag). (2) prefix verbindingswoord wë + pass. nifal imperfectum derde persoon mannelijk enkelvoud ןַיֵּרָא = wajjerâ´ (en hij liet zich zien - hij verscheen). (3) prefix verbindingswoord wë + hifil imperf. derde persoon mannelijk enkelvoud ןַיַּרְא = wajjarë´ van het werkw. רָאָה = râ´âh (zien, verschijnen). Het is een verkorte vorm , zie Joüon 79i. Taalgebruik in Tenakh : râ´âh (zien). Taalgebruik in Genesis : râ´âh (zien). Getalwaarde : resj = 20 of 200 , aleph = 1 , he = 5 ; totaal : 26 of 206 (2 X 103). Structuur : 2 - 1 - 5. De som van de elementen is telkens 8. Tenakh (162). Pentateuch (85). Eerdere Profeten (49). Latere Profeten (7). 12 Kleine Profeten (2). Geschriften (19).
- Ned. : zien. Arabisch : رَاهَ = ra´â (zien). Taalgebruik in de Qoran : ra´â (zien). D. : sehen , schauen. E. : to see. Fr. : voir. Gr. : ειδεν = eiden (hij zag) < stam wid-. Taalgebruik in het NT : eiden (hij zag). Aoristvorm van ὁραω = horaô (zien). Hebreeuws : רָאָה = râ´âh (zien, verschijnen). Taalgebruik in Tenakh : râ´âh (zien). Lat. : videre. Indogermaans : weid -> Ned. : weten. Sanskriet : veda. Latijn : videre.
Op het deelwoord volgt nog een objectzin : dat hij zo de geest uitblies. Dit
zou de indruk kunnen geven dat het scheuren van het voorhangsel van de tempel
van Mc
15,38 er niet bijhoort. Nochtans volgt idôn onmiddellijk op dit vers. Bij het zien hoort het uitblazen van de geest en het scheuren van het voorhangsel
van de tempel. De centurio heeft een visioen dat gelijkt op dat van Jezus in
Mc 1,9-11. De centurio heeft een 'geloofsvisioen'.
Mc 15,39.2. δε = de (echter) , afkorting δ' = d'. de (echter). Taalgebruik in het NT : de (echter). Taalgebruik in de LXX : de (echter). Taalgebruik in Mc : de (echter). Het staat steeds als tweede woord in de zin. Het kan een lichte tegenstelling aanduiden. Om verandering van personage of situatie aan te duiden. Mc (149 + 2). Mc (20) : (1) Mc 15,2. (2) Mc 15,4. (3) Mc 15,5. (4) Mc 15,6. (5) Mc 15,7. (6) Mc 15,9. (7) Mc 15,11. (8) Mc 15,12. (9) Mc 15,13. (10) Mc 15,14. (11) Mc 15,15. (12) Mc 15,16. (13) Mc 15,23. (14) Mc 15,25. (15) Mc 15,36. (16) Mc 15,37. (17) Mc 15,39. (18) Mc 15,40. (19) Mc 15,44. (20) Mc 15,47.
de (echter) | de (echter) Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
de | 149 + 2 | 5 | 6 | 1 | 4 | 5 | 8 | 8 | 5 | 10 | 23 | 4 | 7 | 13 | 23 | 20 | 7 | 6210 | 3754 | 2456 | 421 | 149 | 478 | 203 | 490 | 708 | 7 | 1048 | 1251 |
d' | d' | 1 | 1 | 73 | 50 | 23 | 12 | 2 | 5 | 1 | 3 | 19 | 20 | ||||||||||||||||
Totaal | 6283 | 3804 | 2479 | 433 | 151 | 483 | 204 | 490 | 711 | 7 | 1067 | 1271 |
kai (en) | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 |
verzen (678) (666) | 678 | 45 | 28 | 35 | 41 | 43 | 56 | 37 | 38 | 50 | 52 | 33 | 44 | 37 | 72 | 47 | 20 / 8 |
kai = en (555) (547) | 555 | 40 | 26 | 32 | 33 | 37 | 52 | 26 | 36 | 40 | 37 | 29 | 33 | 26 | 60 | 33 | 15 / 7 |
verschil (123) (115) | 123 | 5 | 2 | 3 | 8 | 6 | 4 | 11 | 2 | 10 | 15 | 4 | 11 | 11 | 12 | 14 | 5 / 1 |
Mc 15,39.1. - 2. - και ιδων = kai idôn (en ziende). NT (8 / 12) : (1) Mc 2,5. (2) Mc 5,6. (3) Mc 5,22. (4) Mc 6,48. (5) Mc 8,33. (6) Mc 9,20. (7) Mc 11,13. (8) Mc 12,34. kai... idôn (en... gezien). Mc (1 / 8) : Mc 12,34. idôn de (gezien echter) in Mc (3 / 12) : (1) Mc 9,25. (2) Mc 10,14. (3) Mc 15,39.
- ιδων δε = idôn de (gezien echter). LXX (14). NT (17). Mc (5) : (1) Mc 2,5. (2) Mc 5,6. (3) Mc 9,25. (4) Mc 10,14. (5) Mc 15,39.
zien | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | |
part. aor. nom. mann. enk. idôn | 106 | 45 | 61 | 12 | 12 | 20 | 3 | 12 | 1 | 1 | 44 | 47 | 1 |
Lc 1 | Lc 2 | Lc 3 | Lc 4 | Lc 5 | Lc 6 | Lc 7 | Lc 8 | Lc 9 | Lc 10 | Lc 11 | Lc 12 | Lc 13 | Lc 14 | Lc 15 | Lc 16 | Lc 17 | Lc 18 | Lc 19 | Lc 20 | Lc 21 | Lc 22 | Lc 23 | Lc 24 | ||
ind. aor. 3de pers. enk. eiden | |||||||||||||||||||||||||
part. aor. nom. mann. enk. idôn | 20 | (1) Lc 1,12. | (2) Lc 5,8. (3) Lc 5,12. (4) Lc 5,20. | (5) Lc 7,13. (6) Lc 7,39. | (7) Lc 8,28. | (8) Lc 10,31. (9) Lc 10,32. (10) Lc 10,33. | (11) Lc 11,38. | (12) Lc 13,12. | (13) Lc 17,14. (14) Lc 17,15. | (15) Lc 18,24. (16) Lc 18,43. | (17) Lc 19,41. | (18) Lc 22,58. | (19) Lc 23,8. (20) Lc 23,47. | ||||||||||||
act. ind. aor. nom. mann. mv. idontes | 9 | (1) Lc 2,17. (2) Lc 2,48. | (3) Lc 8,34. (4) Lc 8,36. | (5) Lc 9,54. | (6) Lc 18,15. | (7) Lc 19,7. | (8) Lc 20,14. | (9) Lc 22,49. |
Hebreeuws. van het werkw. רָאָה = râ´âh (zien, verschijnen). Taalgebruik in Tenakh : râ´âh (zien). Getalwaarde : resj = 20 of 200 , aleph = 1 , he = 5 ; totaal : 26 of 206. Structuur : 2 - 1 - 5. De som van de elementen is telkens 8. Tenakh (47). Een vorm van רָאָה = râ´âh in Tenakh (1188).
- Ned. : zien. Arabisch : رَاهَ = ra´â (zien). Taalgebruik in de Qoran : ra´â (zien). D. : sehen , schauen. E. : to see. Fr. : voir. Gr. : ειδεν = eiden (hij zag). Taalgebruik in het NT : eiden (hij zag). Aoristvorm van ὁραω = horaô (zien). Hebreeuws : רָאָה = râ´âh (zien, verschijnen). Taalgebruik in Tenakh : râ´âh (zien). Lat. : videre
Mc 15,39.3. bepaald lidwoord nom. mann. enk. ὁ = ho. Zie bepaald lidwoord ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het). Taalgebruik in het NT : bepaald lidwoord. Taalgebruik in Mc : bepaald lidwoord. Mc (219). Mc 15 (21) : (1) Mc 15,2. (2) Mc 15,4. (3) Mc 15,5. (4) Mc 15,7. (5) Mc 15,8. (6) Mc 15,9. (7) Mc 15,12. (8) Mc 15,14. (9) Mc 15,15. (10) Mc 15,16. (11) Mc 15,22. (12) Mc 15,26. (13) Mc 15,29. (14) Mc 15,32. (15) Mc 15,34. (16) Mc 15,37. (17) Mc 15,39. (18) Mc 15,42. (19) Mc 15,43. (20) Mc 15,44. (21) Mc 15,46.
lidw. enk. | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
1. | nom. m. enk. ho | 219 | 12 | 13 | 5 | 12 | 8 | 17 | 6 | 5 | 18 | 28 | 11 | 16 | 16 | 27 | 21 | 4 | 8495 | 6052 | 2443 | 408 | 219 | 331 | 436 | 281 | 612 | 156 | 958 | 1394 |
Totaal | 940 | 67 | 45 | 41 | 64 | 70 | 71 | 62 | 36 | 66 | 71 | 40 | 59 | 53 | 106 | 61 | 28 | 54298 | 42002 | 12296 | 1648 | 940 | 1649 | 1422 | 1696 | 4013 | 928 | 4237 | 5659 |
- Nederl.. : de. D. : der , die , das enz.. E. : the. Fr. : le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam). Gr. ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het).
Mc 15,39.2. - 3. δε ὁ = de ho (echter de). Mc (8) : (1) Mc 2,5. (2) Mc 6,16. (3) Mc 8,29. (4) Mc 9,25. (5) Mc 10,14. (6) Mc 14,44. (7) Mc 15,7. (8) Mc 15,39. δε = de (echter) + een vorm van het bep. lidw.. NT (584).
- ὁ δε = ho de (hij echter). Mc () : (1) Mc 1,41. (2) Mc 1,45. (3) Mc 5,19. (4) Mc 5,34. (5) Mc 5,36. (6) Mc 5,40. (7) Mc 6,27. (8) Mc 6,37. (9) Mc 6,38. (10) Mc 7,6. (11) Mc 7,27. (12) Mc 8,33. (13) Mc 9,12. (14) Mc 9,19. (15) Mc 9,21. (16) Mc 9,23. (17) Mc 9,27. (18) Mc 9,39. (19) Mc 10,3. (20) Mc 10,18. (21) Mc 10,20. (22) Mc 10,21. (23) Mc 10,22. (24) Mc 10,24. (25) Mc 10,36. (26) Mc 10,38. (27) Mc 10,42. (28) Mc 10,48. (29) Mc 10,50. (30) Mc 10,51. (31) Mc 10,52. enz. Een vorm van het lidw. + δε = de (echter). NT (698).
- και ὁ = kai ho (en de). Mc 10 (17) : (1) Mc 2,22. (2) Mc 4,25. (3) Mc 4,27. (4) Mc 4,41. (5) Mc 7,10. (6) Mc 10,33. (7) Mc 11,33. (8) Mc 12,20. (9) Mc 12,21. (10) Mc 12,26. (11) Mc 12,34. (12) Mc 12,37. (13) Mc 13,2. (14) Mc 13,16. (15) Mc 14,9. (16) Mc 14,10. (17) Mc 14,54. και = kai + een vorm van het bep. lidw.. NT (1489).
Mc 15,39.4. nom. mann. enk. kenturiôn (centurio, honderdman). In het NT slechts in Mc. Mc (3) : (1) Mc 15,39 : nom. mann. enk. kenturiôn. (2) Mc 15,44 : acc. mann. enk. kenturiôna. (3) Mc 15,45 : gen. mann. enk. kenturiônos.
Mc 15,39.5. bepaald lidwoord nom. mann. enk. ὁ = ho. Zie bepaald lidwoord ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het). Taalgebruik in het NT : bepaald lidwoord. Taalgebruik in Mc : bepaald lidwoord. Mc (219). Mc 15 (21) : (1) Mc 15,2. (2) Mc 15,4. (3) Mc 15,5. (4) Mc 15,7. (5) Mc 15,8. (6) Mc 15,9. (7) Mc 15,12. (8) Mc 15,14. (9) Mc 15,15. (10) Mc 15,16. (11) Mc 15,22. (12) Mc 15,26. (13) Mc 15,29. (14) Mc 15,32. (15) Mc 15,34. (16) Mc 15,37. (17) Mc 15,39. (18) Mc 15,42. (19) Mc 15,43. (20) Mc 15,44. (21) Mc 15,46.
lidw. enk. | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
1. | nom. m. enk. ho | 219 | 12 | 13 | 5 | 12 | 8 | 17 | 6 | 5 | 18 | 28 | 11 | 16 | 16 | 27 | 21 | 4 | 8495 | 6052 | 2443 | 408 | 219 | 331 | 436 | 281 | 612 | 156 | 958 | 1394 |
Totaal | 940 | 67 | 45 | 41 | 64 | 70 | 71 | 62 | 36 | 66 | 71 | 40 | 59 | 53 | 106 | 61 | 28 | 54298 | 42002 | 12296 | 1648 | 940 | 1649 | 1422 | 1696 | 4013 | 928 | 4237 | 5659 |
- Nederl.. : de. D. : der , die , das enz.. E. : the. Fr. : le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam). Gr. ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het).
8. ἐναντίας (= enantias; het tegenover, tegendeel; zn gen vr enk van het zn ἐναντίον = enantion).
Mc 15,39.9. αὐτοῦ (= autou: van hem of van het; pers vnw 3de pers gen mann enk van het pers vnw 3de pers enk: αυτος - αυτη - αυτο: autos - autè - auto: hij - zij - het) Taalgebruik in het NT : voornaamwoord autos. Taalgebruik in de LXX : voornaamwoord autos. Taalgebruik in Mc. : voornaamwoord autos. Mc 15 (8) : (1) Mc 15,3. (2) Mc 15,19. (3) Mc 15,20. (4) Mc 15,21. (5) Mc 15,24. (6) Mc 15,26. (7) Mc 15,27. (8) Mc 15,39.
autos enk. | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
2 | gen. mann. enk. autou | 143 | 13 | 6 | 10 | 4 | 12 | 16 | 6 | 17 | 9 | 8 | 6 | 5 | 6 | 15 | 8 | 2 | 6883 | 5685 | 1198 | 225 | 143 | 220 | 150 | 118 | 256 | 86 | 588 | 738 |
totaal | 413 | 35 | 17 | 27 | 14 | 34 | 34 | 18 | 33 | 32 | 30 | 18 | 25 | 9 | 47 | 34 | 6 | 12884 | 9893 | 2991 | 510 | 413 | 593 | 475 | 350 | 504 | 146 | 1670 | 2145 |
Mc 15,39.10. ὁτι = hoti (dat, omdat). Taalgebruik in het ΝΤ : hoti (dat, omdat). Taalgebruik in de LXX : hoti (dat, omdat). Taalgebruik in Mc : hoti (dat, omdat). Mc (92). Mc 12 (12) : (1) Mc 12,6. (2) Mc 12,7. (3) Mc 12,12. (4) Mc 12,14. (5) Mc 12,19. (6) Mc 12,26. (7) Mc 12,28. (8) Mc 12,29. (9) Mc 12,32. (10) Mc 12,34. (11) Mc 12,35. (12) Mc 12,43.
hoti ( dat , omdat ) | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | ΟΤ | ΝΤ | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
92 | 4 | 6 | 5 | 3 | 5 | 9 | 5 | 8 | 9 | 3 | 3 | 12 | 4 | 10 | 2 | 4 | 4396 | 3213 | 1183 | 137 | 92 | 160 | 237 | 114 | 389 | 54 | 389 | 626 |
- Hebreeuws : כִּי = kî (want, omdat). Taalgebruik in Tenakh : kî (want, omdat). Taalgebruik in Dt : kî (want, omdat). Getalswaarde : kaph = 11 of 20 , jod = 10 ; totaal : 21 (3 X 7) of 30 (2 X 3 X 5). Structuur : 2 - 1. De som van de elementen is telkens 3. Tenakh (3849). Pentateuch (884). Eerdere Profeten (726). Latere Profeten (841). 12 Kleine Profeten (241). Geschriften (1157). Dt (235). Dt 4 (14) : (1) Dt 4,3. (2) Dt 4,6. (3) Dt 4,7. (4) Dt 4,15. (5) Dt 4,22. (6) Dt 4,24. (7) Dt 4,25. (8) Dt 4,26. (9) Dt 4,29. (10) Dt 4,31. (11) Dt 4,32. (12) Dt 4,35. (13) Dt 4,37. (14) Dt 4,39.
- כִּי = kî (want, omdat) < een woord met 1 medeklinker. De lange î is î gebleven omdat het een proclitisch woord is. Proclitisch wil zeggen dat een eenlettergrepig onbeklemtoond woord wordt gehecht aan het volgende (Lettinga(6) 13d).
Mc 15,39.11. οὑτως = houtôs (op die wijze, zo). Taalgebruik in het NT : houtos (zo). Taalgebruik in de LXX : houtos (zo). Mc (10) : (1) Mc 2,7. (2) Mc 2,8. (3) Mc 2,12. (4) Mc 4,26. (5) Mc 7,18. (6) Mc 9,3. (7) Mc 10,43. (8) Mc 13,29. (9) Mc 14,59. (10) Mc 14,59. Lc (21) : (1) Lc 1,25. (2) Lc 2,48. (3) Lc 9,15. (4) Lc 10,21. (5) Lc 11,30. (6) Lc 12,21. (7) Lc 12,28. (8) Lc 12,38. (9) Lc 12,43. (10) Lc 12,54. (11) Lc 14,33. (12) Lc 15,7. (13) Lc 15,10. (14) Lc 17,10. (15) Lc 17,24. (16) Lc 17,26 . (17) Lc 19,31. (18) Lc 21,31. (19) Lc 22,26 . (20) Lc 24,24. (21) Lc 24,46.
houtôs (zo) | Mc | Mc 2 | Mc 4 | Mc 7 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
10 | (1) Mc 2,7. (2) Mc 2,8. (3) Mc 2,12. | (4) Mc 4,26. | (5) Mc 7,18. | (6) Mc 9,3. | (7) Mc 10,43. | (8) Mc 13,29. | (9) Mc 14,59. | (10) Mc 15,39. | 907 | 708 | 199 | 32 | 10 | 21 | 14 | 26 | 90 | 6 | 63 | 77 |
- Hebreeuws. כֵן = khen (zo). Taalgebruik in Tenakh : khen (zo). Getalwaarde : kaph = 11 of 20 , nun = 14 of 50 ; totaal : 25 (5²) OF 70 (2 X 5 X 7). Structuur : 2 - 5. De som van de elementen is telkens 7. Tenakh (514). Pentateuch (156). Eerdere Profeten (109). Latere Profeten (109). 12 Kleine Profeten (25). Geschriften (115).
- Lat. sic. Ned. zo. D. so. E. thus. Fr. ainsi < ains - si. ains (ante) -> antius sic.
Mc 15,39.10. - 11. ὁτι οὑτως = houtôs (dat op die wijze). NT (12) : (1) Mt 11,26. (2) Mt 26,54. (3) Mc 2,8. (4) Mc 15,39. (5) Lc 1,25. (6) Lc 10,21. (7) Lc 15,7. (8) Lc 24,46. (9) Hnd 20,35. (10) Hnd 27,25. (11) Gal 1,6. (12) 1 Pe 2,15.
Mc 15,39.12. act. ind. aor. 3de pers. enk. εξεπνευσεν = exepneusen (hij ademde uit, hij stierf) van het werkw. εκπνεω = ekpneô (uitademen, sterven). Taalgebruik in het NT : ekpneô (uitademen, sterven). Taalgebruik in Mc : ekpneô (uitademen, sterven). Bijbel (3). Mc (2) : (1) Mc 15,37. (2) Mc 15,39. (3) Lc 23,46.
In deze aor.vorm is pneuma (geest) te horen. Het herinnert aan de nederdaling van de geest over Jezus in Mc 1,10. In Mc 1,10 ontvangt Jezus de geest , in Mc 15,37 blaast hij de geest uit.
In Mc 1,10 scheuren eerst de hemelen open en daalt dan de geest over Jezus neer. In Mc 15,37 - Mc 15,38 blaast Jezus eerst de geest uit en scheurt dan het voorhangsel van de tempel. In Mc 1,10 ziet Jezus beide elementen. In Mc 15,39 bevat het zien van de centurio wellicht de beide elementen..
Mc 15,39.13. act. ind. aor. 3de pers. enk. eipen (hij zei) van het werkw. legô (zeggen). Taalgebruik in NT : legô (zeggen). Taalgebruik in Mc : legô (zeggen). Mc (56). Mc 15 (1) : Mc 15,39.
Mc 15,39.14. Taalgebruik in het NT : alèthôs (waarlijk). Taalgebruik in Mc : alèthôs (waarlijk). Mc (2) : (1) Mc 14,70. (2) Mc 15,39. We zeggen : 't echt waar. Kort uitgedrukt : terecht. Het wijst op een bevestiging. De bevestiging gebeurt op basis van wat gezien wordt : de wijze waarop Jezus stierf.
alèthôs (waarlijk) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
33 | 15 | 18 | 3 | 2 : (1) Mc 14,70. (2) Mc 15,39. | 3 | 7 | 1 | 2 | 8 | 15 |
Mc 15,39.15. aanwijz. voornaamw. nom. mann. enk. οὑτος = houtos (deze). Taalgebruik in het NT : houtos (deze). Taalgebruik in de LXX : houtos (deze). Taalgebruik in Marcus : houtos (deze). Mc (12) : (1) Mc 2,7. (2) Mc 3,35. (3) Mc 4,41. (4) Mc 6,3. (5) Mc 6,16. (6) Mc 7,6. (7) Mc 9,7. (8) Mc 12,7. (9) Mc 12,10. (10) Mc 13,13. (11) Mc 14,69. (12) Mc 15,39.
bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | ||
houtos (deze) | 531 | 345 | 186 | 32 | 12 | 39 | 48 | 35 | 21 | 1 | 83 | 131 |
- Lat. hic - haec - hoc. Fr. ceci. Ned. deze , dat / dit. D. der - die - das. E. this - that.
Mc 15,39.16. bepaald lidwoord nom. mann. enk. ὁ = ho. Zie bepaald lidwoord ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het). Taalgebruik in het NT : bepaald lidwoord. Taalgebruik in Mc : bepaald lidwoord. Mc (219). Mc 15 (21) : (1) Mc 15,2. (2) Mc 15,4. (3) Mc 15,5. (4) Mc 15,7. (5) Mc 15,8. (6) Mc 15,9. (7) Mc 15,12. (8) Mc 15,14. (9) Mc 15,15. (10) Mc 15,16. (11) Mc 15,22. (12) Mc 15,26. (13) Mc 15,29. (14) Mc 15,32. (15) Mc 15,34. (16) Mc 15,37. (17) Mc 15,39. (18) Mc 15,42. (19) Mc 15,43. (20) Mc 15,44. (21) Mc 15,46.
lidw. enk. | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
1. | nom. m. enk. ho | 219 | 12 | 13 | 5 | 12 | 8 | 17 | 6 | 5 | 18 | 28 | 11 | 16 | 16 | 27 | 21 | 4 | 8495 | 6052 | 2443 | 408 | 219 | 331 | 436 | 281 | 612 | 156 | 958 | 1394 |
Totaal | 940 | 67 | 45 | 41 | 64 | 70 | 71 | 62 | 36 | 66 | 71 | 40 | 59 | 53 | 106 | 61 | 28 | 54298 | 42002 | 12296 | 1648 | 940 | 1649 | 1422 | 1696 | 4013 | 928 | 4237 | 5659 |
- Gr. to.. , tè... N. : de. E. : the. D. der , die , das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam).
Mc 15,39.15. - 16. οὑτος ὁ = houtos ho (deze de). Mc (1) : Mc 7,6. Lc (3) : (1) Lc 14,30. (2) Lc 15,24. (3) Lc 15,30. (4) Lc 18,11.
Mc 15,39.17. nom. mann. enk. ανθρωπος = anthrôpos (mens). Taalgebruik in het NT : anthrôpos (mens). Taalgebruik in de LXX : anthrôpos (mens). Taalgebruik in Mc : anthrôpos (mens). Bijbel (512). OT (394). NT (118). Mc (14) : (1) Mc 1,23. (2) Mc 2,27. (3) Mc 3,1. (4) Mc 4,26. (5) Mc 5,2. (6) Mc 7,11. (7) Mc 8,37. (8) Mc 10,7. (9) Mc 10,9. (10) Mc 12,1. (11) Mc 13,34. (12) Mc 14,13. (13) Mc 14,21. (14) Mc 15,39.
anthrôpos (mens) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
1 | nom. mann. enk. anthrôpos | 512 | 394 | 118 | 21 | 14 | 24 | 21 | 10 | 27 | 1 | 59 | 80 |
Totaal | 1760 | 1233 | 527 | 108 | 53 | 94 | 57 | 45 | 145 | 25 | 255 | 312 |
anthrôpos (mens) | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | |
1 | nom. enk. anthrôpos | 14 | (1) Mc 1,23. | (2) Mc 2,27. | (3) Mc 3,1. | (4) Mc 4,26. | (5) Mc 5,2. | (6) Mc 7,11. | (7) Mc 8,37. | (8) Mc 10,7. (9) Mc 10,9. | (10) Mc 12,1. | (11) Mc 13,34. | (12) Mc 14,13. (13) Mc 14,21. | (14) Mc 15,39. | ||
Totaal | 53 | 2 | 4 | 4 | 1 | 2 | 10 | 7 | 4 | 5 | 3 | 2 | 2 | 6 | 1 |
- Hebreeuws. אִישׁ = ´îsj (man, ieder). Taalgebruik in Tenakh : ´îsj (man). Getalwaarde : aleph = 1, jod = 10, sjin = 21 of 300 ; totaal : 32 (2² X 2³) of 311 (priemgetal). Structuur : 1 - 1 - 3. De som van de elementen is telkens 5. Tenakh (1023).
Mc 15,39.15.
- 17. ὁ ανθρωπος οὑτος = ho anthrôpos houtos (deze mens). Een vorm van het zelfstandig
naamwoord ανθρωπος = anthrôpos (mens) , gevolgd door een vorm van het bezittelijk voornaamwoord οὑτος = houtos komt in vele verzen voor. De nom. enk komt in het NT in 9 verzen
voor : Mc (1) : Mc 15,39. Lc (2) : (1) Lc
2,25. (2) Lc
23,47. Joh (1) : Joh
9,24. Hnd (5) : (1) Hnd 6,13. (2) Hnd 22,26. (3) Hnd 26,31. (4) Hnd 26,32. (5) Hnd 28,4.
- ὁ ανθρωπος οὑτος = ho anthrôpos houtos of οὑτος ὁ ανθρωπος = houtos ho anthrôpos (deze mens) : in
Mc slechts in Mc
15,39. In Mc
14,71 staan de woorden van Petrus : τον ανθρωπον τουτον = ton anthrôpon touton (ik ken die
mens niet). De twee zinssneden staan in schril contrast met elkaar. Petrus
ontkent die mens te kennen en de Romeinse centurio belijdt : Waarlijk was deze
mens een zoon van God.
Mc 15,39.18. nom. mann. enk. υἰος = huios (zoon). Taalgebruik in het NT : huios (zoon). Taalgebruik in de LXX : huios (zoon). Taalgebruik in Mc : huios (zoon). Mc (19). Mc (19) Mc 1,11. (2) Mc 2,10 **. (3) Mc 2,28 **. (4) Mc 3,11 *. (5) Mc 6,3. (6) Mc 8,38 **. (7) Mc 9,7. (8) Mc 9,9 **. (9) Mc 9,31 **. (10) Mc 10,33 **. (11) Mc 10,45 **. (12) Mc 10,46. (13) Mc 12,35. (14) Mc 12,37. (15) Mc 13,32. (16) Mc 14,21 **. (17) Mc 14,41 **. (18) Mc 14,61. (19) Mc 15,39. Een vorm van υἰος = huios (zoon) in Mc (33) , in Mc 1 (2) : (1) Mc 1,1 (gen. huiou). (2) Mc 1,11 (nom. υἰος = huios).
huios (zoon) enk. | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
nom. mann. enk. huios | 885 | 732 | 153 | 42 | 19 | 39 | 26 | 6 | 19 | 2 | 100 | 126 |
totaal | 1851 | 1560 | 291 | 69 | 29 | 62 | 51 | 10 | 65 | 5 | 160 | 211 |
huios (zoon) enk.. ** | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | |
1 | nom. mann. enk. huios | 19 | 1 : Mc 1,11 | 2 : (1) Mc 2,10 **. (2) Mc 2,28 **. | 1 : Mc 3,11 *. | 1 : Mc 6,3. | 1 : Mc 8,38 **. | 3 : (1) Mc 9,7. (2) Mc 9,9 **. (3) Mc 9,31 **. | 3 : (1) Mc 10,33 **. (2) Mc 10,45 **. (3) Mc 10,46. | 2 : (1) Mc 12,35. (2) Mc 12,37. | 1 : Mc 13,32. | 3 : (1) Mc 14,21 **.. (2) Mc 14,41 **. (3) Mc 14,61. | 1 : Mc 15,39. | |
totaal | 29 | 2 | 2 ** | 1 | 1 | 1 | 2 | 5 | 5 | 3 | 2 | 4 | 1 |
- Hebreeuws. בֵּן/ בִּן / בֶּן= ben / bin / bèn (zoon, kind). Taalgebruik in Tenakh : ben (zoon, kind). Getalwaarde : beth = 2 , nun = 14 of 50 ; totaal : 16 (2² X 2²) of 52 (2 X 26). Structuur : 2 - 5. De som van de elementen is 7. Tenakh (1225). Pentateuch (284). Eerdere Profeten (392). Latere Profeten (231). 12 Kleine Profeten (26). Geschriften (292).
- Lat. filius. Fr. fils. Ned. zoon. D. Sohn. E. son. Arabisch : اِبن = ´ibn (zoon). Taalgebruik in de Qoran : ´ibn (zoon).
Bij de doop van Johannes wordt Jezus als de zoon van God geopenbaard. Het sanhedrin zal Jezus juist om deze bewering veroordelen. Bij het eerste optreden van Jezus heeft reeds een confrontatie plaats. Jezus , vervuld van heilige geest , komt in het aangezicht te staan van een onreine geest die hem zegt : wat is er tussen ons en u , Jezus van Nazaret. Ik weet wie u bent , de heilige van God.
- nom. mann. enk. pais (kind). Taalgebruik in het NT : pais (kind). Taalgebruik in de Septuaginta : pais (kind). Bijbel (87). O.T. (78). Js (10) : (1) Js 20,3. (2) Js 24,2. (3) Js 41,8. (4) Js 41,9. (5) Js 42,1. (6) Js 43,10. (7) Js 44,1. (8) Js 44,2. (9) Js 44,21. (10) Js 52,13. NT (9). Mt (5) o.a. Mt 12,18. Een vorm van pais (kind)in de LXX (470) , in het NT (24). doulos (dienaar). Taalgebruik in het NT : doulos (dienaar). doulos (dienaar). Taalgebruik in de Septuaginta : doulos (dienaar). Een vorm van doulos (dienaar) in de LXX (383) , in het NT (124). Merkwaardig is het gebruik van pais (kind) en doulos (dienaar) in het NT. Er is een duidelijke voorkeur voor doulos (dienaar).
In Mc 1,11 en Lc 3,22 lezen we : su ei ho huios mou (jij bent mijn zoon). `abhëdî (mijn dienaar) kan via de LXX pais (kind) geëvolueerd zijn naar huios (zoon). De idee van Mozes, `èbhèd JHWH (dienaar van JHWH) evoleert naar Jezus , huios theou (zoon van God). Zie ook : Mt 4,10 en Lc 4,8 (verwijzing naar Dt 6,13) waar een vorm van het werkw. `âbhad (werken, dienen) wordt gebruikt. Het getuigenis na de dood van Jezus in Mt 27,54 en Mc 15,39 luidt : deze (mens) was waarlijk zoon van God.
Ons woord 'liturgie' komt van het griekse woord 'leitourgia' samengesteld uit twee delen 'leitos' ('dat wat het volk aangaat') en 'ergon' ('daad, werk') ook eredienst.
Mc 15,39.19. gen. mann. enk. θεου = theou (van God) van het zelfst. naamw. θεος = theos (God). Taalgebruik in het NT : theos (God). Taalgebruik in de LXX : theos (God). Taalgebruik in Mc : theos (God). Een vorm van θεος = theos (God) in de LXX (3984) , in het NT (1314). In 4 verzen in Mc , en wel telkens een genitief : (1) Mc 1,1 : huiou theou = van een zoon van een God. (2) Mc 1,14 : to euaggelion tou theou = de goede boodschap van de God. (3) Mc 1,15 : hè basileia tou theou = het koninkrijk van de God. (4) Mc 1,24 : ho hagios tou theou = de heilige van de God.
theos (God) | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn.. | ev. | Paul. | Ap. br. | |
2 | gen. enk. theou (van God) | 31 | 4 : (1) Mc 1,1. (2) Mc 1,14. (3) Mc 1,15. (4) Mc 1,24. | 1 : Mc 2,26. | (2) : (1) Mc 3,11. (2) Mc 3,35. | 3 : (1) Mc 4,11. (2) Mc 4,26. (3) Mc 4,30. | 1 : Mc 5,7. | 3 : (1) Mc 7,8. (2) Mc 7,9. (3) Mc 7,13. | 1 : Mc 8,33. | 2 : (1) Mc 9,1. (2) Mc 9,47. | 5 : (1) Mc 10,14. (2) Mc 10,15. (3) Mc 10,23. (4) Mc 10,24. (5) Mc 10,25. | 1 : Mc 11,22. | 4 : (1) Mc 12,14. (2) Mc 12,17. (3) Mc 12,24. (4) Mc 12,34. | 1 : Mc 14,25. | 2 : (1) Mc 15,39. (2) Mc 15,43. | 1 : Mc 16,19. | 1517 | 876 | 641 | 28 | 31 | 70 | 43 | 56 | 360 | 53 | 129 | 172 | 293 | 67 | ||
Totaal | 44 | 4 | 3 | 2 | 3 | 2 | 3 | 1 | 2 | 8 | 1 | 9 | 1 | 1 | 3 | 1 | 4132 | 2908 | 1224 | 44 | 44 | 117 | 76 | 157 | 695 | 91 | 205 | 281 | 576 | 119 |
theos (God) | Br. | Rom | 1 Kor | 2 Kor | Gal | Ef | Fil | Kol | 1 Tes | 2 Tes | 1 Tim | 2 Tim | Tit | Film | Heb | Jak | 1 Pe | 2 Pe | 1 Joh | 2 Joh | 3 Joh | Jud | Paul. | Ap. br. | |
2 | gen. mann. enk. theou | 360 | 71 | 46 | 33 | 15 | 20 | 10 | 14 | 15 | 6 | 15 | 9 | 9 | 1 | 29 | 7 | 20 | 6 | 29 | 1 | 2 | 2 | 293 | 67 |
Totaal | 695 | 144 | 93 | 70 | 30 | 31 | 23 | 20 | 35 | 17 | 21 | 13 | 12 | 2 | 65 | 15 | 36 | 7 | 52 | 2 | 3 | 4 | 576 | 119 |
- Hebreeuws. אֱלֹהִים = ´èlohîm (God). Taalgebruik in Tenakh : ´èlohîm (God). Getalwaarde : aleph = 1 ; lamed = 12 of 30 ; he = 5 ; jod = 10 ; mem = 13 of 40 ; totaal : 41 of 86 (2 X 43). Structuur : 1 - 3 -5 -1 - 4. De som van de elementen is telkens 5. De verkorte vorm van de godsnaam אֱלֹהִים = ´èlohîm is אֵל = ´èl. Getalwaarde is : aleph = 1 ; lamed = 12 of 30 ; totaal 13 of 31 (spiegelbeeld). Structuur : 1 - 3. De som van de elementen is telkens 4. Tenakh (635). Pentateuch (207). Eerdere Profeten (118). Latere Profeten (39). 12 Kleine Profeten (17). Geschriften (253).
- L. deus , Fr. dieu. De vloek dju. D. Gott. E. God. Ned. God. Arabisch : اَللە = ´allah (Allah). Taalgebruik in de Qoran : ´allah (Allah).
- Marcus evenals Matteüs gebruiken het woord God relatief weinig , in tegenstelling tot Lucas , de Handelingen maar vooral de Brieven. Als in Marcus het woord God gebruikt wordt is het meestal in de genitief (van God) en behoort God tot een zaak , een persoon of een gebeuren.
Mc 15,39.18. - 19. υἰου θεου = huiou theou (zoon van God). Hapax in Mc. Deze woorden komen slechts in bepaalde handschriften voor en zouden een toevoeging kunnen zijn. Met het zoonschap van God geeft Marcus de 2de verhaallijn aan. Deze verhaallijn kent 7 stappen : (1) de titel. (2) de doop. (3) de verklaring van de onreine geesten. (4) de aanspreking van Jezus door de man met een onreine geest. (5) de transfiguratie. (6) de vraag van de hogepriester bij de ondervraging van Jezus. (7) de geloofsbelijdenis van de honderdman.
1. | 2. | 3. | 4. | 5. | 6. | 7. |
Mc 1,1 | Mc 1,11 | Mc 3,11 | Mc 5,7 | Mc 9,7 | Mc 14,61 | Mc 15,39 |
hoti (dat) | ||||||
su (u) | su (u) | houtos (deze) | su (u) | |||
ei (bent) | ei (bent) | estin (is) | ei (bent) | |||
archè tou euaggeliou Ièsou Christou huiou theou (begin van het evangelie van Jezus Christus, zoon van God) | ho huios mou (mijn zoon) | ho huios tou theou (de zoon van God) | Ièsou , huie tou theou | ho huios mou (mijn zoon) | ho christos, ho huios tou eulogètou (de messias,de zoon van de gezegende) | alèthôs houtos ho anthrôpos huios theou èn (waarlijk deze mens was de zoon van God) |
ho agapètos (de beminde) | ho agapètos (de beminde) | |||||
13. Optreden van Johannes de Doper : Mc 1,1-6 - Mt 3,1-6 - Lc 3,1-6 - | 18. Doop van Jezus :Mc 1,9-11 - Mt 3,13-17 - Lc 3,21-22 - | 96. Volkstoeloop en genezingen : Mc 3,7-12 - Mt 12,15-21 - Lc 6,17-20a - | 66. Twee bezetenen van Gadara van de demonen bevrijd : Mc 5,1-20 - Mt 8,28-34 - Lc 8,26-39 | 168. Verheerlijking van Jezus : Mc 9,2-10 - Mt 17,1-9 - Lc 9,28-36 - | 332. Jezus voor het Sandredin : Mc 14,55-64 - Mt 26,59-66 - Lc 22,66-71 - | 347. Kruisdood van Jezus : Mc 15,33-39 - Mt 27,45-54 - Lc 23,44-48 - |
Mc 15,39.20. act. ind. imperf. 3de pers. enk. ην = èn (hij / zij was) van het werkw. ειμι = eimi (zijn) OF betrekkelijk voornaamw. acc. vr. enk. ἡν (die) van het betrekk. voornaamw. ὁς (die). Taalgebruik in het NT : eimi (zijn). Taalgebruik in de LXX : eimi (zijn). Taalgebruik in Mc : eimi (zijn). Mc 15 (8) : (1) Mc 15,7. (2) Mc 15,25. (3) Mc 15,26. (4) Mc 15,39. (5) Mc 15,41. (6) Mc 15,42. (7) Mc 15,43. (8) Mc 15,46. Een vorm van ειμι = eimi (zijn) in de LXX (6947) , in het NT (2450) , in Mc (192).
- Hebreeuws. act. ind. perf. 3de pers. mann. enk. הָיָה = hâjâh
(zijn). Taalgebruik in Tenakh : hâjâh
(zijn). Getalwaarde : he = 5 , jod = 10 ; totaal : 20 (2² X 5). Structuur
: 5 - 1 - 5. De som van de elementen is telkens 2. Tenakh (332).
Pentateuch (52). Eerdere Profeten (111). Latere Profeten (87). 12 Kleine
Profeten (14). Geschriften (67).
- werkw. Ned. : zijn. Arabisch : كانَ = kâna (zijn). Taalgebruik in de Qoran : kâna (zijn). D. : sein. E. : to be. E. : to be. Grieks : ειμι = eimi (zijn). Taalgebruik in het NT
: eimi
(zijn). Hebreeuws : הָיָה = hâjâh
(zijn). Taalgebruik in Tenakh : hâjâh
(zijn). Lat. : esse.
In het intiatieverhaal is de stem gericht naar Jezus zelf (Mc 1,11) : su ei = jij bent. In het transfiguratieverhaal is de stem gericht op toehoorder
bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | |
act. ind. imperf. 3de pers. enk. èn OF betrekkelijk voornaamw. acc. vr. enk. ἡν | 1506 | 1120 | 386 | 24 | 38 | 79 | 92 | 63 | 71 | 19 | 141 | 233 |
s , vandaar : houtos estin = deze is. Er zit dus evolutie in het
Mcverhaal. Het belijdenisverhaal van de centurio sluit aan op het transfiguratieverhaal
: houtos ho anthrôpos... èn = deze mens was. In Mc
15,39 valt op de aanwezigheid van ho anthrôpos = deze mens en de verleden
tijd van het werkw. nl. èn = hij was.
Het huios theou (een zoon van een god) sluit aan op het transfiguratieverhaal
ho huios mou = mijn zoon , dat gericht is op toehoorders. Om te belijden dat
Jezus een zoon van een god is , moet hij dus geluisterd hebben. Naast gezien
heeft hij dus ook gehoord. Hij bevestigt wat in Mc
9,7 werd gezegd. deze is mijn zoon de beminde , luistert naar hem.
Mc 15,39.21. nom. mann. enk. υἰος = huios (zoon). Taalgebruik in het NT : huios (zoon). Taalgebruik in de LXX : huios (zoon). Taalgebruik in Mc : huios (zoon). Mc (19). Mc (19) Mc 1,11. (2) Mc 2,10 **. (3) Mc 2,28 **. (4) Mc 3,11 *. (5) Mc 6,3. (6) Mc 8,38 **. (7) Mc 9,7. (8) Mc 9,9 **. (9) Mc 9,31 **. (10) Mc 10,33 **. (11) Mc 10,45 **. (12) Mc 10,46. (13) Mc 12,35. (14) Mc 12,37. (15) Mc 13,32. (16) Mc 14,21 **. (17) Mc 14,41 **. (18) Mc 14,61. (19) Mc 15,39. Een vorm van υἰος = huios (zoon) in Mc (33).
huios (zoon) enk. | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
nom. mann. enk. huios | 885 | 732 | 153 | 42 | 19 | 39 | 26 | 6 | 19 | 2 | 100 | 126 |
totaal | 1851 | 1560 | 291 | 69 | 29 | 62 | 51 | 10 | 65 | 5 | 160 | 211 |
huios (zoon) mv. | bijbel | O.T. | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. |
totaal | 2499 | 2432 | 67 | 14 | 4 | 10 | 2 | 11 | 23 | 3 | 28 | 30 | 23 |
huios (zoon) enk.. ** | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | |
1 | nom. mann. enk. huios | 19 | 1 : Mc 1,11 | 2 : (1) Mc 2,10 **. (2) Mc 2,28 **. | 1 : Mc 3,11 *. | 1 : Mc 6,3. | 1 : Mc 8,38 **. | 3 : (1) Mc 9,7. (2) Mc 9,9 **. (3) Mc 9,31 **. | 3 : (1) Mc 10,33 **. (2) Mc 10,45 **. (3) Mc 10,46. | 2 : (1) Mc 12,35. (2) Mc 12,37. | 1 : Mc 13,32. | 3 : (1) Mc 14,21 **.. (2) Mc 14,41 **. (3) Mc 14,61. | 1 : Mc 15,39. | |
totaal | 29 | 2 | 2 ** | 1 | 1 | 1 | 2 | 5 | 5 | 3 | 2 | 4 | 1 |
- Hebreeuws. בֵּן/ בִּן / בֶּן= ben / bin / bèn (zoon, kind). Taalgebruik
in Tenakh : ben
(zoon, kind). Getalwaarde : beth = 2 , nun = 14 of 50 ; totaal : 16 (2²
X 2²) of 52 (2 X 26). Structuur : 2 - 5. De som van de elementen is 7. Tenakh (1225). Pentateuch (284). Eerdere Profeten (392). Latere Profeten (231). 12 Kleine Profeten (26).
Geschriften (292). Gn (85). Gn 21 (7) : (1) Gn 21,2. (2) Gn 21,4. (3) Gn 21,5. (4) Gn 21,7. (5) Gn 21,9. (6) Gn 21,10. (7) Gn 21,13.
- Lat. filius. Fr. fils. Ned. zoon. D. Sohn. E. son. Arabisch : اِبن = ´ibn (zoon). Taalgebruik in de Qoran : ´ibn (zoon).
Mc 15,39.22. gen. mann. enk. θεου = theou (van God) van het zelfst. naamw. θεος = theos (God). Taalgebruik in het NT : theos (God). Taalgebruik in de LXX : theos (God). Taalgebruik in Mc : theos (God). Een vorm van θεος = theos (God) in de LXX (3984) , in het NT (1314). In 4 verzen in Mc , en wel telkens een genitief : (1) Mc 1,1 : huiou theou = van een zoon van een God. (2) Mc 1,14 : to euaggelion tou theou = de goede boodschap van de God. (3) Mc 1,15 : hè basileia tou theou = het koninkrijk van de God. (4) Mc 1,24 : ho hagios tou theou = de heilige van de God.
theos (God) | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn.. | ev. | Paul. | Ap. br. | |
2 | gen. enk. theou (van God) | 31 | 4 : (1) Mc 1,1. (2) Mc 1,14. (3) Mc 1,15. (4) Mc 1,24. | 1 : Mc 2,26. | (2) : (1) Mc 3,11. (2) Mc 3,35. | 3 : (1) Mc 4,11. (2) Mc 4,26. (3) Mc 4,30. | 1 : Mc 5,7. | 3 : (1) Mc 7,8. (2) Mc 7,9. (3) Mc 7,13. | 1 : Mc 8,33. | 2 : (1) Mc 9,1. (2) Mc 9,47. | 5 : (1) Mc 10,14. (2) Mc 10,15. (3) Mc 10,23. (4) Mc 10,24. (5) Mc 10,25. | 1 : Mc 11,22. | 4 : (1) Mc 12,14. (2) Mc 12,17. (3) Mc 12,24. (4) Mc 12,34. | 1 : Mc 14,25. | 2 : (1) Mc 15,39. (2) Mc 15,43. | 1 : Mc 16,19. | 1517 | 876 | 641 | 28 | 31 | 70 | 43 | 56 | 360 | 53 | 129 | 172 | 293 | 67 | ||
Totaal | 44 | 4 | 3 | 2 | 3 | 2 | 3 | 1 | 2 | 8 | 1 | 9 | 1 | 1 | 3 | 1 | 4132 | 2908 | 1224 | 44 | 44 | 117 | 76 | 157 | 695 | 91 | 205 | 281 | 576 | 119 |
- Hebreeuws. אֱלֹהִים = ´èlohîm
(God). Taalgebruik in Tenakh : ´èlohîm
(God). Getalwaarde : aleph = 1 ; lamed = 12 of 30 ; he = 5 ; jod = 10 ;
mem = 13 of 40 ; totaal : 41 of 86 (2 X 43). Structuur : 1 - 3 -5 -1 - 4.
De som van de elementen is telkens 5. De verkorte vorm van de godsnaam אֱלֹהִים = ´èlohîm is אֵל = ´èl. Getalwaarde is : aleph = 1 ; lamed = 12 of 30 ; totaal 13 of 31 (spiegelbeeld). Structuur : 1 - 3. De som van de elementen is telkens 4. Tenakh (635). Pentateuch (207). Eerdere Profeten (118). Latere Profeten (39). 12 Kleine Profeten (17). Geschriften (253).
- Ned. : God. Arabisch : اَللە = ´allah (Allah). Taalgebruik in de Qoran : ´allah (Allah). In het woord Allah zit het woord `al (op, verheven). D. : Gott. E. : God. Fr. : dieu. De vloek dju. Grieks : θεος = theos (God) . Taalgebruik in het
NT : theos
(God). Hebreeuws : אֱלֹהִים = ´èlohîm
(God). Taalgebruik in Tenakh : ´èlohîm
(God).
Mc 15,39.21. - 22.
348 Vrouwen als getuigen van Jezus'dood : Mc
15,40-41 - Mc
15,40-41 - Mt
27,55-56 - Lc
23,49 - bijbeloverzicht -- Taalgebruik -- Mc (Marcus)
-- Mc 15 -- Mc
15,40 - Mc
15,41 -
Mc 15,40 - Mc 15,40 : 348 Vrouwen als getuigen van Jezus'dood : Mc 15,40-41 - Mc 15,40-41 - Mt 27,55-56 - Lc 23,49 - bijbeloverzicht -- Taalgebruik -- Mc (Marcus) -- Mc 15 -- Mc 15,40 - Mc 15,41 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible. [40] There were also women looking on afar off: among whom
was Mary Magdalene, and Mary the mother of James the less and of Joses, and
Salome;
Luther-Bibel. 40 Und es waren auch Frauen da, die von ferne zuschauten, unter
ihnen Maria von Magdala und Maria, die Mutter Jakobus' des Kleinen und des Joses,
und Salome,
Tekstuitleg van Mc 15,40.
Mc 15,40.1. act. ind. imperf. 3de pers. mv. ησαν = èsan (zij waren) van het werkw. ειμι = eimi (zijn). Taalgebruik in het NT : eimi (zijn). Taalgebruik in de LXX : eimi (zijn). Taalgebruik in Lc : eimi (zijn). Taalgebruik in Hnd : eimi (zijn). Mc (16) : (1) Mc 1,16. (2) Mc 2,6. (3) Mc 2,15. (4) Mc 2,18. (5) Mc 4,1. (6) Mc 6,31. (7) Mc 6,34. (8) Mc 6,44. (9) Mc 8,9. (10) Mc 9,4. (11) : Mc 10,32. (12) Mc 12,20. (13) (1) Mc 14,4. (14) Mc 14,40. (15) Mc 14,56. (16) Mc 15,40. Lc (22) : (1) Lc 1,6. (2) Lc 1,7. (3) Lc 2,8. (4) Lc 4,20. (5) Lc 4,25. (6) Lc 4,27. (7) Lc 5,10. (8) Lc 5,17. (9) Lc 5,29. (10) Lc 7,41. (11) Lc 8,2. (12) Lc 8,40. (13) Lc 9,14. (14) Lc 9,30. (15) Lc 9,32. (16) Lc 14,1. (17) Lc 15,1. (18) Lc 20,29. (19) Lc 23,55. (20) Lc 24,10. (21) Lc 24,13. (22) Lc 24,53. Een vorm van ειμι = eimi (zijn) in het NT (2450) , in de LXX (6947).
eimi (zijn) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. |
imperf. 3de pers. mv. èsan | 332 | 239 | 93 | 10 | 16 | 22 | 8 | 28 | 6 | 3 | 48 | 56 | 4 | 2 |
1. | 2. | 3. | 4. | 5. | 6. | 7. | 8. | 9. | 10. | 11.. | 12. | |||
eimi (zijn) | Lc | Lc 1 | Lc 2 | Lc 4 | Lc 5 | Lc 7 | Lc 8 | Lc 9 | Lc 14 | Lc 15 | Lc 20 | Lc 23 | Lc 24 | |
act. ind. imperf. 3de pers. mv. èsan | 22 | (1) Lc 1,6. (2) Lc 1,7. | (3) Lc 2,8. | (4) Lc 4,20. (5) Lc 4,25. (6) Lc 4,27. | (7) Lc 5,10. (8) Lc 5,17. (9) Lc 5,29. | (10) Lc 7,41. | (11) Lc 8,2. (12) Lc 8,40. | (13) Lc 9,14. (14) Lc 9,30. (15) Lc 9,32. | (16) Lc 14,1. | (17) Lc 15,1. | (18) Lc 20,29. | (19) Lc 23,55. | (20) Lc 24,10. (21) Lc 24,13. (22) Lc 24,53. |
- Hebreeuws : act. ind. perf. 3de pers. mann. mv. הָיוּ = hâjû (zij waren) van het werkw. הָיָה = hâjâh (zijn). Taalgebruik in Tenakh : hâjâh (zijn). Getalwaarde : he = 5 , jod = 10 ; totaal : 20 (2² X 5). Structuur : 5 - 1 - 5. De som van de elementen is telkens 2. Tenakh (166). Pentateuch (35). Eerdere Profeten (36). Latere Profeten (43). 12 Kleine Profeten (9). Profeten in totaal (88). Geschriften (43).
- werkw. Ned. : zijn. Arabisch : كانَ = kâna (zijn). Taalgebruik in de Qoran : kâna (zijn).. Verleden tijd 3de pers. mann. mv. كاتوا = kânwâ (zij waren).D. : sein. E. : to be. Fr. : être. Grieks : ειμι = eimi (zijn). Taalgebruik in het NT : eimi (zijn). Hebreeuws : הָיָה = hâjâh (zijn). Taalgebruik in Tenakh : hâjâh (zijn). Lat. : esse. Lat. erant (719) van het werkw. esse.
- Het werkw. maakt deel uit van een omschrijving. Het drukt de tijdsduur uit : zij waren benaderende ; zij waren bezig met benaderen. In dit vers wordt beklemtoond dat de tollenaars en de zondaars contact met Jezus zochten. Omschrijvende vorm in Lc in : (1) Lc 1,7. (2) Lc 2,8. (3) Lc 4,20. (4) Lc 5,17. (5) Lc 5,29. (6) Lc 8,2. (7) Lc 8,40. (8) Lc 9,32. (9) Lc 14,1. (10) Lc 15,1. (11) Lc 23,55. (12) Lc 24,13. (13) Lc 24,53. Mc (7) :
(1) Mc
2,6. (2) Mc
2,18. (3) Mc
9,4. (4) Mc
10,32. (5) Mc
14,4. (6) Mc
14,40. (7) Mc
15,40. In Mc
15,40 : èsan... theôrousai (zij waren... kijkende)
Mc 15,40.2. δε = de (echter) , afkorting δ' = d'. de (echter). Taalgebruik in het NT : de (echter). Taalgebruik in de LXX : de (echter). Taalgebruik in Mc : de (echter). Het staat steeds als tweede woord in de zin. Het kan een lichte tegenstelling aanduiden. Om verandering van personage of situatie aan te duiden. Mc (149 + 2). Mc (20) : (1) Mc 15,2. (2) Mc 15,4. (3) Mc 15,5. (4) Mc 15,6. (5) Mc 15,7. (6) Mc 15,9. (7) Mc 15,11. (8) Mc 15,12. (9) Mc 15,13. (10) Mc 15,14. (11) Mc 15,15. (12) Mc 15,16. (13) Mc 15,23. (14) Mc 15,25. (15) Mc 15,36. (16) Mc 15,37. (17) Mc 15,39. (18) Mc 15,40. (19) Mc 15,44. (20) Mc 15,47.
de (echter) | de (echter) Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
de | 149 + 2 | 5 | 6 | 1 | 4 | 5 | 8 | 8 | 5 | 10 | 23 | 4 | 7 | 13 | 23 | 20 | 7 | 6210 | 3754 | 2456 | 421 | 149 | 478 | 203 | 490 | 708 | 7 | 1048 | 1251 |
d' | d' | 1 | 1 | 73 | 50 | 23 | 12 | 2 | 5 | 1 | 3 | 19 | 20 | ||||||||||||||||
Totaal | 6283 | 3804 | 2479 | 433 | 151 | 483 | 204 | 490 | 711 | 7 | 1067 | 1271 |
kai (en) | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 |
verzen (678) (666) | 678 | 45 | 28 | 35 | 41 | 43 | 56 | 37 | 38 | 50 | 52 | 33 | 44 | 37 | 72 | 47 | 20 / 8 |
kai = en (555) (547) | 555 | 40 | 26 | 32 | 33 | 37 | 52 | 26 | 36 | 40 | 37 | 29 | 33 | 26 | 60 | 33 | 15 / 7 |
verschil (123) (115) | 123 | 5 | 2 | 3 | 8 | 6 | 4 | 11 | 2 | 10 | 15 | 4 | 11 | 11 | 12 | 14 | 5 / 1 |
Mc 15,40.1. - 2. hèsan de (zij waren echter). Mc (5). In 4 / 7 van de omschrijv. structuur : (1) Mc 2,6. (2) Mc 10,32. (3) Mc 14,4. (4) Mc 15,40 + Mc 8,9
Mc 15,40.3. και = kai (en). Taalgebruik : kai (en) in NT. Taalgebruik : kai (en) in de LXX. Taalgebruik in Mc : kai (en). Van de 47 verzen niet in 14 verzen : (1) Mc 15,4. (2) Mc 15,5. (3) Mc 15,6. (4) Mc 15,7. (5) Mc 15,9. (6) Mc 15,10. (7) Mc 15,11. (8) Mc 15,12. (9) Mc 15,13. (10) Mc 15,14. (11) Mc 15,28. (12) Mc 15,30. (13) Mc 15,37. (14) Mc 15,39.
kai (en) | kai (en) | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
verzen | verzen (678) (666) | 678 | 45 | 28 | 35 | 41 | 43 | 56 | 37 | 38 | 50 | 52 | 33 | 44 | 37 | 72 | 47 | 20 / 8 | 7957 | 1071 | 678 | 1151 | 879 | 1007 | 2767 | 404 | 2900 | 3779 | ||
kai (en) | kai = en (555) (547) | 555 | 40 | 26 | 32 | 33 | 37 | 52 | 26 | 36 | 40 | 37 | 29 | 33 | 26 | 60 | 33 | 15 / 7 | 26980 | 21867 | 5113 | 705 | 555 | 822 | 530 | 660 | 1470 | 371 | 2082 | 2612 |
verschil | verschil (123) (115) | 123 | 5 | 2 | 3 | 8 | 6 | 4 | 11 | 2 | 10 | 15 | 4 | 11 | 11 | 12 | 14 | 5 / 1 | 2844 | 366 | 123 | 329 | 349 | 347 | 1297 | 33 | 818 | 1167 |
- Ned. : en. Arabisch : وَ = wa (en). Taalgebruik in de Qoran : wa (en). E. : and. D. : und. Fr. : et. Grieks : και = kai (en). Taalgebruik : kai (en) in NT. Hebr. : וְ = wë (en). Lat. : et.
Mc 15,40.4.
acc. vr. enk. gunaika (vrouw) van het zelfst. naamw. gunè (vrouw). Taalgebruik
in het NT : gunè
(vrouw). Taalgebruik in Mc : gunè
(vrouw). Hebr. ´isjsjâh. Lat. uxor. Fr. femme (> Lat.
femina). Ned. vrouw. D. Frau.
Mc (8) : (1) Mc
6,17. (2) Mc
6,18. (3) Mc
10,2. (4) Mc
10,7. (5) Mc
10,11. (6) Mc
12,19. (7) Mc
12,20. (8) Mc
12,23.
Mc 15,40.5. απο = apo (af, van-weg) ; afkorτing απ' = ap' en αφ' = af'. Taalgebruik in het NT : apo (af , van-weg). Taalgebruik in de LXX : apo (af , van-weg). Taalgebruik in Mc : apo (af , van-weg).Mc 5 (5) : (1) Mc 5,6. (2) Mc 5,17. (3) Mc 5,29. (4) Mc 5,34. (5) Mc 5,35.
Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
apo | 33 | 1 : Mc 1,9. | 3 (1) Mc 3,7. (2) Mc 3,9. (3) Mc 3,22. | 5 : (1) Mc 5,6. (2) Mc 5,17. (3) Mc 5,29. (4) Mc 5,34. (5) Mc 5,35. | 2 : (1) Mc 6,33. (2) Mc 6,43. | 4 : (1) Mc 7,1. (2) Mc 7,17. (3) Mc 7,28. (4) Mc 7,33. | 3 : (1) Mc 8,3. (2) Mc 8,11. (3) Mc 8,15. | 2 : (1) Mc 10,6. (2) Mc 10,46. | 2 (1) Mc 11,12. (2) Mc 11,13. | 3 : (1) Mc 12,2. (2) Mc 12,34. (3) Mc 12,38. | 1 : Mc 13,28. | 1 : Mc 14,54. | 5 : (1) Mc 15,30. (2) Mc 15,32. (3) Mc 15,40. (4) Mc 15,43. (5) Mc 15,45. | 1 : Mc 16,8. | 2984 | 2544 | 440 | 82 | 33 | 73 | 19 | 93 | 115 | 25 | 188 | 207 | |||
ap' | 12 | 1 : Mc 1,42. | 2 (1) Mc 2,20. (2) Mc 2,21. | 1 : Mc 4,25. | 2 (1) Mc 7,4. (2) Mc 7,6. | 2 (1) Mc 13,19. (2) Mc 13,27. | 2 (1) Mc 14,35. (2) Mc 14,36. | 2 (1) Mc 15,21. (2) Mc 15,38. | 567 | 445 | 122 | 22 | 12 | 32 | 15 | 12 | 26 | 3 | 66 | 81 | |||||||||
af' | 183 | 141 | 42 | 1 | 9 | 6 | 6 | 19 | 1 | 10 | 16 | ||||||||||||||||||
totaal | 45 | 2 | 2 | 3 | 1 | 5 | 2 | 6 | 3 | 2 | 2 | 3 | 3 | 3 | 7 | 1 | 3734 | 3130 | 604 | 105 | 45 | 114 | 40 | 111 | 160 | 29 | 264 | 304 |
Mc 15,40.6. μακροθεν = makrothen (van verre, in de verte). Taalgebruik in het NT : makrothen (van verre, in de verte). Taalgebruik in de LXX : makrothen (van verre, in de verte). Bijbel (49). OT (35). NT (14) : (1) Mt 26,58. (2) Mt 27,55. (3) Mc 5,6. (4) Mc 8,3. (5) Mc 11,13. (6) Mc 14,54. (7) Mc 15,40. (8) Lc 16,23. (9) Lc 18,13. (10) Lc 22,54. (11) Lc 23,49. (12) Apk 18,10. (13) Apk 18,15. (14) Apk 18,17.
Mc 15,40.5. - 6. απο μακροθεν = apo makrothen (van verre, in de verte). LXX (5). NT (9) : (1) Mt 26,58. (2) Mt 27,55. (3) Mc 5,6. (4) Mc 14,54. (5) Mc 15,40. (6) Lc 16,23. (7) Apk 18,10. (8) Apk 18,15. (9) Apk 18,17.
Mc 15,40.12. bep. lidw. nom. vr. enk. hè (de). Taalgebruik in het NT : bepaald lidwoord. Taalgebruik in Mc : bepaald lidwoord. Gr. to.. , tè... N. : de. E. : the. D. der , die , das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam). Mc 15 (3) : (1) Mc 15,26. (2) Mc 15,40. (3) Mc 15,47.
Mc 15,40.14. και = kai (en). Taalgebruik : kai (en) in NT. Taalgebruik : kai (en) in de LXX. Taalgebruik in Mc : kai (en). Van de 47 verzen niet in 14 verzen : (1) Mc 15,4. (2) Mc 15,5. (3) Mc 15,6. (4) Mc 15,7. (5) Mc 15,9. (6) Mc 15,10. (7) Mc 15,11. (8) Mc 15,12. (9) Mc 15,13. (10) Mc 15,14. (11) Mc 15,28. (12) Mc 15,30. (13) Mc 15,37. (14) Mc 15,39.
kai (en) | kai (en) | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
verzen | verzen (678) (666) | 678 | 45 | 28 | 35 | 41 | 43 | 56 | 37 | 38 | 50 | 52 | 33 | 44 | 37 | 72 | 47 | 20 / 8 | 7957 | 1071 | 678 | 1151 | 879 | 1007 | 2767 | 404 | 2900 | 3779 | ||
kai (en) | kai = en (555) (547) | 555 | 40 | 26 | 32 | 33 | 37 | 52 | 26 | 36 | 40 | 37 | 29 | 33 | 26 | 60 | 33 | 15 / 7 | 26980 | 21867 | 5113 | 705 | 555 | 822 | 530 | 660 | 1470 | 371 | 2082 | 2612 |
verschil | verschil (123) (115) | 123 | 5 | 2 | 3 | 8 | 6 | 4 | 11 | 2 | 10 | 15 | 4 | 11 | 11 | 12 | 14 | 5 / 1 | 2844 | 366 | 123 | 329 | 349 | 347 | 1297 | 33 | 818 | 1167 |
- Ned. : en. Arabisch : وَ = wa (en). Taalgebruik in de Qoran : wa (en). E. : and. D. : und. Fr. : et. Grieks : και = kai (en). Taalgebruik : kai (en) in NT. Hebr. : וְ = wë (en). Lat. : et.
Mc 15,40.16. bep. lidw. nom. vr. enk. hè (de). Taalgebruik in het NT : bepaald lidwoord. Taalgebruik in Mc : bepaald lidwoord. Gr. to.. , tè... N. : de. E. : the. D. der , die , das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam). Mc 15 (3) : (1) Mc 15,26. (2) Mc 15,40. (3) Mc 15,47. De bijstelling bij Maria (Maria) wordt omsloten door het bepaald lidwoord hè (de) in het begin en het zelfstandig naamwoord mètèr (moeder) op het einde.
Mc 15,40.17. iakôbos (Jakobus). Taalgebruik in het N.T. : iakôbos (Jakobus). Taalgebruik in Mc : iakôbos (Jakobus).
iakôbos (Jakobus) | Mc | Mc 1 | Mc 3 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | N.T. | Mt | Mc | Lc | Hnd | Br. | syn. | ev. | P. | A. b. | |
1 | nom. mann. enk. iakôbos | 2 | (1) Mc 10,35. | (2) Mc 13,3. | 10 | 10 | 3 | 2 | 1 | 2 | 2 | 6 | 6 | 1 | 1 | ||||||||
3 | gen. mann. enk. iakôbou | 7 | (1) Mc 1,29. | (2) Mc 3,17. | (3) Mc 5,37. | (4) Mc 6,3. | (5) Mc 10,41. | (6) Mc 15,40. | Mc 16,1. | 13 | 13 | 1 | 7 | 2 | 1 | 2 | 10 | 10 | 1 | 1 | |||
5 | acc. nom. enk. iakôbon | 6 | (1) Mc 1,19. | (2) Mc 3,17. (3) Mc 3,18. | (4) Mc 5,37. | (5) Mc 9,2. | (6) Mc 14,33. | 16 | 16 | 2 | 6 | 5 | 2 | 1 | 13 | 13 | 1 | ||||||
totaal | 15 | 2 | 3 | 2 | 1 | 1 | 2 | 1 | 1 | 1 | 1 | 41 | 41 | 6 | 15 | 8 | 6 | 6 | 29 | 29 | 4 | 2 |
Mc 15,40.20. και = kai (en). Taalgebruik : kai (en) in NT. Taalgebruik : kai (en) in de LXX. Taalgebruik in Mc : kai (en). Van de 47 verzen niet in 14 verzen : (1) Mc 15,4. (2) Mc 15,5. (3) Mc 15,6. (4) Mc 15,7. (5) Mc 15,9. (6) Mc 15,10. (7) Mc 15,11. (8) Mc 15,12. (9) Mc 15,13. (10) Mc 15,14. (11) Mc 15,28. (12) Mc 15,30. (13) Mc 15,37. (14) Mc 15,39.
kai (en) | kai (en) | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
verzen | verzen (678) (666) | 678 | 45 | 28 | 35 | 41 | 43 | 56 | 37 | 38 | 50 | 52 | 33 | 44 | 37 | 72 | 47 | 20 / 8 | 7957 | 1071 | 678 | 1151 | 879 | 1007 | 2767 | 404 | 2900 | 3779 | ||
kai (en) | kai = en (555) (547) | 555 | 40 | 26 | 32 | 33 | 37 | 52 | 26 | 36 | 40 | 37 | 29 | 33 | 26 | 60 | 33 | 15 / 7 | 26980 | 21867 | 5113 | 705 | 555 | 822 | 530 | 660 | 1470 | 371 | 2082 | 2612 |
verschil | verschil (123) (115) | 123 | 5 | 2 | 3 | 8 | 6 | 4 | 11 | 2 | 10 | 15 | 4 | 11 | 11 | 12 | 14 | 5 / 1 | 2844 | 366 | 123 | 329 | 349 | 347 | 1297 | 33 | 818 | 1167 |
- Ned. : en. Arabisch : وَ = wa (en). Taalgebruik in de Qoran : wa (en). E. : and. D. : und. Fr. : et. Grieks : και = kai (en). Taalgebruik : kai (en) in NT. Hebr. : וְ = wë (en). Lat. : et.
Mc 15,40.21.
Iôsètos (van Joses). Taalgebruik : iôsès
(Joses). Gen. mann. enk. van Iôsès (Joses). Eigennaam. Deze
naam komt slechts driemaal in de bijbel voor : (1) Mc
6,3. (2) Mc
15,40. (3) Mc
15,47. Zijn moeder is Maria. Zijn broers zijn Jezus , Jakobus , Judas
en Simon.
- Jakobus en Joses worden samen vermeld in (1) Mc
6,3. (2) Mc
15,40.
- In de scènes van de kruisiging , de graflegging en het lege graf komen
telkens twee vrouwen voor : Maria Magdalena en Maria , de moeder van... In
de scène van de graflegging worden Jakobus en Joses samen vernoemd ,
in de scène van de graflegging alleen Joses en in de scène van
het lege graf alleen Jakobus.
Mc 15,40.22. nom. vr. enk. μητηρ = mètèr (moeder). Taalgebruik in het NT : mètèr (moeder). Taalgebruik in de LXX : mètèr (moeder). Taalgebruik in Mc : mètèr (moeder). Bijbel (94). LXX (63). NT (31). Mc (6) : (1) Mc 3,31. (2) Mc 3,32. (3) Mc 3,33. (4) Mc 3,34. (5) Mc 3,35. (6) Mc 15,40. Een vorm van μητηρ = mètèr in de LXX (338) , in het NT (84).
mètèr | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | |
nom. vr. enk. mètèr | 94 | 63 | 31 | 8 | 6 : (1) Mc 3,31. (2) Mc 3,32. (3) Mc 3,33. (4) Mc 3,34. (5) Mc 3,35. (6) Mc 15,40. | 9 | 6 | 1 | 1 | 23 | 29 |
Mc 15,40.23. και = kai (en). Taalgebruik : kai (en) in NT. Taalgebruik : kai (en) in de LXX. Taalgebruik in Mc : kai (en). Van de 47 verzen niet in 14 verzen : (1) Mc 15,4. (2) Mc 15,5. (3) Mc 15,6. (4) Mc 15,7. (5) Mc 15,9. (6) Mc 15,10. (7) Mc 15,11. (8) Mc 15,12. (9) Mc 15,13. (10) Mc 15,14. (11) Mc 15,28. (12) Mc 15,30. (13) Mc 15,37. (14) Mc 15,39.
kai (en) | kai (en) | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
verzen | verzen (678) (666) | 678 | 45 | 28 | 35 | 41 | 43 | 56 | 37 | 38 | 50 | 52 | 33 | 44 | 37 | 72 | 47 | 20 / 8 | 7957 | 1071 | 678 | 1151 | 879 | 1007 | 2767 | 404 | 2900 | 3779 | ||
kai (en) | kai = en (555) (547) | 555 | 40 | 26 | 32 | 33 | 37 | 52 | 26 | 36 | 40 | 37 | 29 | 33 | 26 | 60 | 33 | 15 / 7 | 26980 | 21867 | 5113 | 705 | 555 | 822 | 530 | 660 | 1470 | 371 | 2082 | 2612 |
verschil | verschil (123) (115) | 123 | 5 | 2 | 3 | 8 | 6 | 4 | 11 | 2 | 10 | 15 | 4 | 11 | 11 | 12 | 14 | 5 / 1 | 2844 | 366 | 123 | 329 | 349 | 347 | 1297 | 33 | 818 | 1167 |
- Ned. : en. Arabisch : وَ = wa (en). Taalgebruik in de Qoran : wa (en). E. : and. D. : und. Fr. : et. Grieks : και = kai (en). Taalgebruik : kai (en) in NT. Hebr. : וְ = wë (en). Lat. : et.
Mc 15,41 - Mc 15,41 : 348 Vrouwen als getuigen van Jezus'dood : Mc 15,40-41 - Mc 15,40-41 - Mt 27,55-56 - Lc 23,49 - bijbeloverzicht -- Taalgebruik -- Mc (Marcus) -- Mc 15 -- Mc 15,40 - Mc 15,41 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible. [41] (Who also, when he was in Galilee, followed him, and
ministered unto him;) and many other women which came up with him unto Jerusalem.
Luther-Bibel. 41 die ihm nachgefolgt waren, als er in Galiläa war, und
ihm gedient hatten, und viele andere Frauen, die mit ihm hinauf nach Jerusalem
gegangen waren.
Tekstuitleg van Mc 15,41.
Mc 15,41.2. hote (toen). Taalgebruik in NT : hote (toen). Taalgebruik in Mc : hote (toen). Voegwoord van tijd. Mc (12) : (1) Mc 1,32. (2) Mc 2,25. (3) Mc 4,6. (4) Mc 4,10. (5) Mc 6,21. (6) Mc 7,17. (7) Mc 8,19. (8) Mc 8,20. (9) Mc 11,1. (10) Mc 14,12. (11) Mc 15,20. (12) Mc 15,41.
Mc 15,41.1. - 2. kai hote (en toen). Mc (6) : (1) Mc 4,6. (2) Mc 4,10. (3) Mc 7,17. (4) Mc 11,1. (5) Mc 15,20. (6) Mc 15,41.
Mc 15,41.3. ind. imperf. 3de pers. mann. enk. èn (hij was) van het werkwoord eimi (zijn). Taalgebruik in het NT : eimi (zijn). Taalgebruik in Mc : eimi (zijn). Hebr. hâjâh. Lat. esse. Fr. être. Ned. zijn. E. to be.Mc 15 (8) : (1) Mc 15,7. (2) Mc 15,25. (3) Mc 15,26. (4) Mc 15,39. (5) Mc 15,41. (6) Mc 15,42. (7) Mc 15,43. (8) Mc 15,46.
9. και = kai (en). Taalgebruik : kai (en) in NT. Taalgebruik : kai (en) in de LXX. Taalgebruik in Mc : kai (en). Van de 47 verzen niet in 14 verzen : (1) Mc 15,4. (2) Mc 15,5. (3) Mc 15,6. (4) Mc 15,7. (5) Mc 15,9. (6) Mc 15,10. (7) Mc 15,11. (8) Mc 15,12. (9) Mc 15,13. (10) Mc 15,14. (11) Mc 15,28. (12) Mc 15,30. (13) Mc 15,37. (14) Mc 15,39.
kai (en) | kai (en) | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
verzen | verzen (678) (666) | 678 | 45 | 28 | 35 | 41 | 43 | 56 | 37 | 38 | 50 | 52 | 33 | 44 | 37 | 72 | 47 | 20 / 8 | 7957 | 1071 | 678 | 1151 | 879 | 1007 | 2767 | 404 | 2900 | 3779 | ||
kai (en) | kai = en (555) (547) | 555 | 40 | 26 | 32 | 33 | 37 | 52 | 26 | 36 | 40 | 37 | 29 | 33 | 26 | 60 | 33 | 15 / 7 | 26980 | 21867 | 5113 | 705 | 555 | 822 | 530 | 660 | 1470 | 371 | 2082 | 2612 |
verschil | verschil (123) (115) | 123 | 5 | 2 | 3 | 8 | 6 | 4 | 11 | 2 | 10 | 15 | 4 | 11 | 11 | 12 | 14 | 5 / 1 | 2844 | 366 | 123 | 329 | 349 | 347 | 1297 | 33 | 818 | 1167 |
- Ned. : en. Arabisch : وَ = wa (en). Taalgebruik in de Qoran : wa (en). E. : and. D. : und. Fr. : et. Grieks : και = kai (en). Taalgebruik : kai (en) in NT. Hebr. : וְ = wë (en). Lat. : et.
12. και = kai (en). Taalgebruik : kai (en) in NT. Taalgebruik : kai (en) in de LXX. Taalgebruik in Mc : kai (en). Van de 47 verzen niet in 14 verzen : (1) Mc 15,4. (2) Mc 15,5. (3) Mc 15,6. (4) Mc 15,7. (5) Mc 15,9. (6) Mc 15,10. (7) Mc 15,11. (8) Mc 15,12. (9) Mc 15,13. (10) Mc 15,14. (11) Mc 15,28. (12) Mc 15,30. (13) Mc 15,37. (14) Mc 15,39.
kai (en) | kai (en) | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
verzen | verzen (678) (666) | 678 | 45 | 28 | 35 | 41 | 43 | 56 | 37 | 38 | 50 | 52 | 33 | 44 | 37 | 72 | 47 | 20 / 8 | 7957 | 1071 | 678 | 1151 | 879 | 1007 | 2767 | 404 | 2900 | 3779 | ||
kai (en) | kai = en (555) (547) | 555 | 40 | 26 | 32 | 33 | 37 | 52 | 26 | 36 | 40 | 37 | 29 | 33 | 26 | 60 | 33 | 15 / 7 | 26980 | 21867 | 5113 | 705 | 555 | 822 | 530 | 660 | 1470 | 371 | 2082 | 2612 |
verschil | verschil (123) (115) | 123 | 5 | 2 | 3 | 8 | 6 | 4 | 11 | 2 | 10 | 15 | 4 | 11 | 11 | 12 | 14 | 5 / 1 | 2844 | 366 | 123 | 329 | 349 | 347 | 1297 | 33 | 818 | 1167 |
- Ned. : en. Arabisch : وَ = wa (en). Taalgebruik in de Qoran : wa (en). E. : and. D. : und. Fr. : et. Grieks : και = kai (en). Taalgebruik : kai (en) in NT. Hebr. : וְ = wë (en). Lat. : et.
Mc 15,41.19.
Hierosuluma (Jeruzalem) wordt in de tien verzen in Mc voorafgegaan door een
voorzetsel ; in 3 verzen door het voorzetsel apo (van-weg) + gen. (Hierosolumôn)
, in 7 door eis (naar) + acc. (Hierosoluma). Taalgebruik in het NT : Hierosoluma
(Jeruzalem) . Taalgebruik in Mc : Hierosoluma (Jeruzalem).
- apo Hierosolumôn (van Jeruzalem). Mc (3) : (1) Mc
3,8. (2) Mc
3,22. (3) Mc
7,1.
- eis Hierosoluma (naar Jeruzalem). Mc (7) : (1) Mc
10,32. (2) Mc
10,33. (3) Mc
11,1. (4) Mc
11,11. (5) Mc
11,15. (6) Mc
11,27. (7) Mc
15,41.
1. Vrouwen zijn getuigen ( marcusevangelie)
Mc 15,40 | Mc 15,47 | Mc 16,4 |
... de (echter) | kai (en) | |
èsan de... theôrousai (waren echter... toekijkende) | etheôroun (zagen zij) | anablepsasai theôrousin (opgekeken zien zij) |
kai gunaikes (ook vrouwen) | ||
apo makrothen (van verre) | ||
pou tetheitai (waar hij was gelegd) | hoti anakekulistai ho lithos (dat de steen is weggerold) | |
348 Vrouwen als getuigen van Jezus'dood : Mc 15,40-41 - Mt 27,55-56 - Lc 23,49 | 349. Begrafenis van Jezus : Mc 15,42-47 - Mt 27,57-61 - Lc 23,50-56a | 351. Vrouwen als getuigen van Jezus'verrijzenis : Mc 16,1-8 - Mt 28,1-10 - Lc 23,56b-24,12 |
In de drie teksten staat telkens het werkwoord theôreô : zien, kijken. De vrouwen zijn telkens getuigen: van de kruisdood, de begrafenis en de verrijzenis. Opmerkelijk is de tegenwoordige tijd in Mc 16,4 : theôrousin (zij zien) - Mc 16,1-8 -. Blijkbaar is het een zien dat zich niet louter als een eenmalig feit in het verleden heeft afgespeeld, maar dat zich in de tegenwoordige tijd blijft afspelen nl. zij - de vrouwen - zijn identificatiefiguren waarin toekomstige personen zich herkennen en zien dat de steen is weggerold. Zowel in Mc 14,47 als Mc 16,4 staat de bijzin in de perfectumvorm (om de blijvende toestand uit te drukken). De blijvende toestand van de dood (Mc 15,47) maakt plaats voor de blijvende toestand voor een leven na de dood (Mc 16,4). Bij de synoptici (de evangelisten Marcus, Matteüs en Lucas) is geen enkele van de twaalf apostelen getuige van Jezus'dood, begrafenis en verrijzenis. Bij de evangelist Johannes staat de apostel Johannes onder het kruis. Het is dan wel opmerkelijk dat de dood en de verrijzenis van Jezus zo'n belangrijke rol ging innemen in het eerste christendom.
2. De vrouwen zijn hem gevolgd vanuit Galilea
De evangelist Lucas vermeldt in Lc 8 - Lc 8,1-3 - de vrouwen, die Jezus vanuit Galilea volgen. Marcus en Matteüs doen dat pas later. In al de gevallen wordt Maria Magdalena het eerst genoemd. Ze is dus de vrouwelijke tegenspeler van de eerste mannelijk vermelde Simon Petrus. Maria Magdalena en haar metgezellen zijn getuigen van de verrijzenis maar de apostelen vinden het maar beuzelpraat. Zij zijn de eerste gelovigen en zulllen de mannelijke volgers van Jezus tot geloof brengen. Een aantal keren wordt vermeld dat zij dienden (van het werkwoord diakoneô : dienen).
Lc 8,2 | Lc 8,3 | Mc 1,29 // Mt 8,15 // Lc 4,39 | Lc 10,40 | Mc 15 | Mc 15,40b | Lc 23,49 | Lc 23,55 |
kai gunaikes tines (en bepaalde vrouwen) | kai heterai pollai (en vele andere) | 40;... kai gunaikes... (ook vrouwen... ) | kai allai pollai (en vele andere) | kai gunaikes (en de vrouwen) | katakolouthèsasai de hai gunaikes (gevolgd zijnde echter de vrouwen) | ||
hai (die) | haitines (die) | 41a hai (die) | hai (die) | hai (die) | haitines (die) | ||
hote èn en tèi Galilaiai (toen hij was in Galilea) | |||||||
èsan tetherapeuomenai apo pneumatôn ponèrôn kai astheneiôn (waren genezen van slechte geesten en ziekten) | èkolouthoun (volgden) | sunanabasai (samen waren opgegaan) | sunakolouthousai (die gevolgd waren) | èsan sunelèluthuiai (waren meegegaan) | |||
autôi (hem) | autôi (met hem) | autôi (met hem) | ... autôi (met hem) | ||||
eis hierosoluma (naar Jeruzalem) | apo tès Galilaias (vanaf Galilea) | ek tès Galilaias (vanuit Galileax) | |||||
dièkonoun (dienden) | dièkonei (en zij bediende) | hè de Martha periespato peri pollèn diakonian (Martha echter was begaan om de vele bediening) epistasa de eipen kurie, ou melei soi hoti hè adelfè mou monèn me kateleipen diakonein (erbij staande zei ze echter : meester, stoort het u niet dat mijn zus me alleen achterlaat om te bedienen | kai dièkonoun (en dienden) | ||||
autois (hen | Mc en Lc : autois (hen) , Mt : autôi (hem) | autôi (hem) | |||||
ek tôn huparchôntôn autais (uit hun bezittingen) | |||||||
124. Vrouwen volgen Jezus : Lc 8,1-3 - Lc 8,1-3 - | 124. Vrouwen volgen Jezus : Lc 8,1-3 - Lc 8,1-3 - | 58. Genezing van Petrus'schoonmoeder : Mc 1,29-31 // Mt 8,14-15 // Lc 4,38-39 | 193. Maria en Marta : Lc 10,38-42 | 348 Vrouwen als getuigen van Jezus'dood : Mc 15,40-41 // Mt 27,55-56 // Lc 23,49 - Mc 15,40-41 - Mt 27,55-56 - Lc 23,49 - | 348 Vrouwen als getuigen van Jezus'dood : Mc 15,40-41 // Mt 27,55-56 // Lc 23,49 - Mc 15,40-41 - Mt 27,55-56 - Lc 23,49 - | 348 Vrouwen als getuigen van Jezus'dood : Mc 15,40-41 // Mt 27,55-56 // Lc 23,49 - Mc 15,40-41 - Mt 27,55-56 - Lc 23,49 - | 349. Begrafenis van Jezus : Mc 15,42-47 // Mt 27,57-61 // Lc 23,50-56a - Mc 15,40-41 - Mt 27,55-56 - Lc 23,49 - |
3. De concrete namen van de vrouwen
Mc 15,40 | Mc 15,47 | Mc 16,1 | Lc 8,2 | Lc 24,10 |
en hais (onder wie) | èsan de (het waren echter) | |||
Maria hè Magdalènè (Maria Magdalena) | hè de Maria hè Magdalènè (Maria Magdalena echter) | (hè) Maria hè Magdalènè (Maria Magdalena) | Maria hè kaloumenè Magdalènè (Maria die genoemd wordt Magdalena) | hè Magdalènè Maria (Maria Magdalema) |
af'hès daimonia hepta exelèluthei (uit wie hij zeven duivels had uitgedreven) | ||||
kai Maria hè Iakobou tou mikrou kai Iôsètos mètèr (en Maria de moeder van Jacobus de kleine en Ioses) | kai Maria hè Iôsètos (en Maria van Ioses | kai Maria hè (tou) Iakôbou (en Maria van Jacobus) | ||
kai Salômè (en Salome) | kai Salômè (en Salome) | |||
kai Iôanna gunè Chousa epitropou Hèrôidou (en Joanna, de vrouw van Chusas, de opzichter van Herodes) | kai Iôanna (en Joanna) | |||
kai Sousanna (en Suzanna) | ||||
kai Maria hè Iakôbou (en Maria van Jacobus) | ||||
348 Vrouwen als getuigen van Jezus'dood : Mc 15,40-41 // Mt 27,55-56 // Lc 23,49 | 349. Begrafenis van Jezus : Mc 15,42-47 // Mt 27,57-61 // Lc 23,50-56a | 351. Vrouwen als getuigen van Jezus'verrijzenis : Mc 16,1-8 // Mt 28,1-10 // Lc 23,56b-24,12 | 124. Vrouwen volgen Jezus : Lc 8,1-3 | 351. Vrouwen als getuigen van Jezus'verrijzenis : Mc 16,1-8 // Mt 28,1-10 // Lc 23,56b-24,12 |
349. Begrafenis van Jezus : Mc 15,42-47 - Mc 15,42-47 - Mt 27,57-61 - Lc 23,50-56a -- bijbeloverzicht -- Taalgebruik -- Mc (Marcus) -- Mc 15 -- Mc 15,42 - Mc 15,43 - Mc 15,44 - Mc 15,45 - Mc 15,46 - bijbeloverzicht -- Taalgebruik -- Mc (Marcus) -- Mc 15 -- Mc 15,1 - Mc 15,2-5 - Mc 15,6-14 - Mc 15,15 - Mc 15,16-20 - Mc 15,21 - Mc 15,22-26 - Mc 15,27-32 - Mc 15,33-39 - Mc 15,40-41 -
1. Jozef van Arimatea | 2. Pilatus | 3. Jozef van Arimatea | 4. de vrouwen |
Mc 15,42 - Mc 15,43 | Mc 15,44 - Mc 15,45 | Mc 15,46 | Mc 15,47 |
kai (en) ondanks verandering van personage | ho de Pilatos (Pilatus echter) + twee nevenschikkende zinnen | drie nevenschikkende zinnen , met elkaar verbonden door kai (en) beginwoord is kai (en) ondanks verandering van personage | hè de Maria.... (Maria echter...) de (echter) : verandering van personage |
De perikope bestaat uit 6 verzen. Drie verzen beginnen met
kai (en) , twee verzen 'beginnen' met de (echter).
Kai (en) wordt negenmaal in deze pericope gebruikt. In Mc
15,42 bij het begin van de pericope. In Mc
15,43 versterkt kai (en) autos (zelf). Mc
15,43 : kai (en) als voegwoord tussen twee nevenschikkende zinnen. Mc
15,44 - Mc
15,45 : tweemaal kai (en) om drie nevenschikkende zinnen met elkaar te verbinden. Mc 15,46 - Mc 15,47 : driemaal kai (en) ; de eerste maal bij het begin van de zin , de twee andere
om drie nevenschikkende zinnen met elkaar te verbinden. Mc
15,47 kai (en) tussen twee zinsdelen. - de (echter) wordt tweemaal gebruikt
om verandering van personage aan te duiden.
Mc 15,42 - Mc 15,42 : 349. Begrafenis van Jezus - Mc 15,42-47 - Mt 27,57-61 - Lc 23,50-56a -- bijbeloverzicht -- Taalgebruik -- Mc (Marcus) -- Mc 15 -- Mc 15,42 - Mc 15,43 - Mc 15,44 - Mc 15,45 - Mc 15,46 | ||||||||||||||||
|
King James Bible. And now when the even was come, because it was the preparation,
that is, the day before the sabbath,
Luther-Bibel. 42 Und als es schon Abend wurde und weil Rüsttag war, das
ist der Tag vor dem Sabbat,
Tekstuitleg van Mc 15,42. Dit vers Mc 15,42 telt 10 (2 X 5) woorden en 51 (3 X 17) letters. De getalswaarde van Mc 15,42 is 3897 (3 X 3 X 433).
Mc 15,42.1. καὶ (= kai: en; nevenschikkend vw. D.: und. E.: and. Fr.: et. Lat.: et. Hebr.: wë. Arab.: wa). Taalgebruik : kai
(en) in het NT. Taalgebruik in Mc : kai
(en).
Mc (555). Mc 15. Van de 47 verzen niet in 14 verzen : (1) Mc
15,4. (2) Mc
15,5. (3) Mc
15,6. (4) Mc
15,7. (5) Mc
15,9. (6) Mc
15,10. (7) Mc
15,11. (8) Mc
15,12. (9) Mc
15,13. (10) Mc
15,14. (11) Mc
15,28. (12) Mc
15,30. (13) Mc
15,37. (14) Mc
15,39. De perikope
(Mc 15,42-47) bestaat uit 6 verzen. Drie verzen beginnen met και = kai (en) ,
twee verzen 'beginnen' met δε = de (echter).
- και = kai (en) wordt negenmaal in deze pericope gebruikt. In Mc
15,42 bij het begin van de pericope. In Mc
15,43 versterkt και = kai (en) αυτος = autos (zelf). Mc
15,43 : και = kai (en) als voegwoord tussen twee nevenschikkende zinnen. Mc
15,44 - Mc
15,45 : tweemaal και = kai (en) om drie nevenschikkende zinnen met elkaar te verbinden. Mc 15,46 - Mc 15,47 : driemaal και = kai (en) ; de eerste maal bij het begin van de zin , de twee andere
om drie nevenschikkende zinnen met elkaar te verbinden. Mc
15,47 και = kai (en) tussen twee zinsdelen.
- δε = de (echter) wordt tweemaal gebruikt
om verandering van personage aan te duiden.
- Ned. : en. Arabisch : وَ = wa (en). Taalgebruik in de Qoran : wa (en). E. : and. D. : und. Fr. : et. Grieks : και = kai (en). Taalgebruik : kai (en) in NT. Hebr. : וְ = wë (en). Lat. : et.
Mc 15,42.2. ηδη (= èdè: reeds, al; bw). Taalgebruik in het NT : èdè (reeds). Mc (7) : (1) Mc 4,37. (2) Mc 6,35. (3) Mc 8,2. (4) Mc 11,11. (5) Mc 13,28. (6) Mc 15,42. (7) Mc 15,44.
èdè (reeds) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. |
92 | 36 | 56 | 7 | 7 | 9 | 16 | 2 | 15 | 23 | 39 | 12 | 3 |
Mc 15,42.1.
- 2. και ηδη = kai èdè (en reeds). NT (2) : (1) Mc
6,35 (2X). (2) Mc
15,42.
- ηδη δε = èdè de (reeds echter). NT (5) : (1) Mt
3,10. (2) Lc 3,9. (3) Lc 7,6. (4) Joh
4,51. (5) Joh
7,14.
Mc 15,42.3. ὀψίας (= opsias: 's avonds; zn gen vr enk van het zn οψια = opsia: avond). Taalgebruik in het NT : opsia (avond). Taalgebruik in de LXX : opsia (avond). Taalgebruik in Mc : opsia (avond). Bijbel = NT (14). Mt (7) : (1) Mt 8,16. (2) Mt 14,15. (3) Mt 14,23. (4) Mt 16,2. (5) Mt 20,8. (6) Mt 26,20. (7) Mt 27,57. Mc (6) : (1) Mc 1,32. (2) Mc 4,35. (3) Mc 6,47. (4) Mc 11,11. (5) Mc 14,17. (6) Mc 15,42. Joh (1) : Joh 20,19. Synoptici : 1) Mt 8,16 // Mc 1,32. (2) Mt 14,23 // Mc 6,47. (3) Mt 26,20 // Mc 14,17. (4) Mt 27,57 // Mc 15,42.
opsia (avond) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Joh | syn. | ev. |
nom. + dat. mann. enk. opsia(i) (avond) | 2 | 1 : Jdt 13,1 | 1 | 1 : Joh 6,16. | 1 | |||
gen. mann. enk. opsias ('s avonds) | 14 | 14 | 7 : (1) Mt 8,16. (2) Mt 14,15. (3) Mt 14,23. (4) Mt 16,2. (5) Mt 20,8. (6) Mt 26,20. (7) Mt 27,57. | 6 : (1) Mc 1,32. (2) Mc 4,35. (3) Mc 6,47. (4) Mc 11,11. (5) Mc 14,17. (6) Mc 15,42. | 1 : Joh 20,19. | 13 : (1) Mt 8,16 // Mc 1,32. (2) Mt 14,23 // Mc 6,47. (3) Mt 26,20 // Mc 14,17. (4) Mt 27,57 // Mc 15,42 | 14 | |
acc. mann. enk. opsian | - | |||||||
totaal | 16 | 1 | 15 | 7 | 6 | 2 | 13 | 15 |
opsias... genomenès | 7 | 5 : (1) Mc 1,32. (2) Mc 4,35. (3) Mc 6,47. (4). (5) Mc 14,17. (6) Mc 15,42. Niet in (4) Mc 11,11. |
- Hebreeuws. עֶרֶב = `èrèbh (avond). Taalgebruik in Tenakh : `èrèbh (avond). Getalwaarde : ajin = 16 of 70 , resj = 20 of 200 , beth = 2 ; totaal : 38 (2 X 19) OF 272 (2² X 2² X 17). Structuur : 7 - 2 - 2. De som van de elementen is telkens 2. Tenakh (48). Pentateuch (20). Eerdere Profeten (2). Latere Profeten (5). 12 Kleine
Profeten (3). Geschriften (18). Gn (10) : (1) Gn 1,5. (2) Gn 1,8. (3) Gn 1,13. (4) Gn 1,19. (5) Gn 1,23. (6) Gn 1,31. (7) Gn 8,11. (8) Gn 24,11. (9) Gn 24,63. (10) Gn 44,32.
- Ned. : avond. Arabisch : مَسَاء = masâ´ (avond). Taalgebruik in de Qoran : masâ´ (avond). D. : Abend. E. evening. Fr. : soir. Gr. : οψια = opsia (avond). Taalgebruik in het NT : opsia
(avond). Hebr. : עֶרֶב = `èrèbh (avond). Taalgebruik in Tenakh : `èrèbh (avond. Lat. ad vesperas.
- Door het neerdalen en het ondergaan van de zon wordt het avond. Het is hét symbool van overgang.
Mc 15,42.2.
- 3. = èdè opsias (reeds avond). Slechts in één vers
in de bijbel , in het NT , nl. Mc
15,42.
- = opsias èdè (avond reeds). Slechts in Mc
11,11 (toen het reeds het uur van de avond was).
Mc 15,42.1.
- 3. kai èdè opsias (en reeds avond). Slechts in één
vers in de bijbel , in het NT , nl. Mc
15,42.
- kai èdè in combinatie met hôra pollè (laat uur). Tweemaal in Mc
6,35.
Mc 15,42.4. γενομένης (= genomenès: geworden; wkw med part aor gen vr enk van het wkw γινομαι = ginomai: gebeuren - stam ge-). Taalgebruik in de LXX : ginomai (worden). Taalgebruik in het NT : ginomai (worden). Taalgebruik in Mc : ginomai (worden). Mt (9) : (1) Mt 8,16. (2) Mt 13,21. (3) Mt 14,15. (4) Mt 14,23. (5) Mt 16,2. (6) Mt 20,8. (7) Mt 27,1. (8) Mt 26,20. (9) Mt 27,57. Mc (9). (1) Mc 1,32. (2) Mc 4,17. (3) Mc 4,35. (4) Mc 6,21. (5) Mc 6,35. (6) Mc 6,47. (7) Mc 14,17. (8) Mc 15,33. (9) Mc 15,42. Lc (2) : (1) Lc 4,42. (2) Lc 6,48. Joh (1) : Joh 21,4. Een vorm van γινομαι = ginomai in de LXX (2174) , in het NT (667).
ginomai (worden, gebeuren) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
part. aor. gen. vr. enk. genomenès | 41 | 8 | 33 | 9 | 9 | 2 | 1 | 11 | 1 | 20 | 21 |
Mc 15,42.3. - 4. οψιας γενομενης = opsias genomenès (nadat het avond was geworden). NT (12) : (1) Mt
8,16. (2) Mt
14,15. (3) Mt
14,23. (4) Mt
16,2. (5) Mt
20,8. (6) Mt
26,20. (7) Mt
27,57. (8) Mc
1,32. (9) Mc
4,35. (10) Mc
6,47. (11) Mc
14,17. (12) Mc
15,42. + 4 : (1) Mc
4,17. (2) Mc
6,21. (3) Mc
6,35. (4) Mc
15,33.
- οψιας δε γενομενης = opsias de genomenès (nadat het echter avond was geworden). NT (7) : (1) Mt
8,16. (2) Mt
14,15. (3) Mt
14,23. (4) Mt
20,8. (5) Mt
26,20. (6) Mt
27,57. (7) Mc
1,32.
- και οψιας γενομενης = kai opsias genomenès (en nadat het avond was geworden). NT (2) : (1) Mc
6,47. (2) Mc
14,17.
- και... οψιας γενομενης = kai... opsias genomenès (en... nadat het avond was geworden). NT (2) : (1) Mc
4,35. (2) Mc
15,42.
- Hebr. : וַיְהִי עֶרֶב = wajëhî `èrèbh (en het werd avond). Tenakh (6) : (1) Gn 1,5. (2) Gn 1,8. (3) Gn 1,13. (4) Gn 1,19. (5) Gn 1,23. (6) Gn 1,31.
Mc 15,42.1.
- 4. STAP VOOR STAP !
- Mc 6,35 : kai �d� �ras poll�s genomen�s (en nadat het reeds een laat uur was geworden).
- Mc 15,42 : kai �d� opsias genomen�s (en nadat het reeds avond was geworden).
Mc 15,42.6. ind. imperf. 3de pers. mann. enk. èn (hij was) van het werkwoord eimi (zijn). Taalgebruik in het NT : eimi (zijn). Taalgebruik in Mc : eimi (zijn). Hebr. hâjâh. Lat. esse. Fr. être. Ned. zijn. E. to be.Mc 15 (8) : (1) Mc 15,7. (2) Mc 15,25. (3) Mc 15,26. (4) Mc 15,39. (5) Mc 15,41. (6) Mc 15,42. (7) Mc 15,43. (8) Mc 15,46.
Mc 15,42.7. παρασκευη = paraskeuè (voorbereiding, maatregelen, dag van voorbereiding voor een feest). Taalgebruik in de Bijbel : paraskeuè (voorbereiding, maatregelen, dag van voorbereiding voor een feest). Bijbel (3) : (1) Mc 15,42. (2) Joh 19,14. (3) Joh 19,31. Een vorm van παρασκευη = paraskeuè in de LXX (3) : (1) Jdt 2,17. (2) Jdt 4,5. (3) 2 Mak 15,21 , in het NT (6) : (1) Mt 27,62. (2) Mc 15,42. (3) Lc 23,54. (4) Joh 19,14. (5) Joh 19,31. (6) Joh 19,42.
Mc 15,42.8.
bepaald lidw. nom. mann. enk. ho (de). Taalgebruik in het NT : bepaald
lidwoord. Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord. Gr. to.. , tè... N. : de. E. : the. D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam).
Mc (219). Mc 15 (21) : (1) Mc
15,2. (2) Mc
15,4. (3) Mc
15,5. (4) Mc
15,7. (5) Mc
15,8. (6) Mc
15,9. (7) Mc
15,12. (8) Mc
15,14. (9) Mc
15,15. (10) Mc
15,16. (11) Mc
15,22. (12) Mc
15,26. (13) Mc
15,29. (14) Mc
15,32. (15) Mc
15,34. (16) Mc
15,37. (17) Mc
15,39. (18) Mc
15,42. (19) Mc
15,43. (20) Mc
15,44. (21) Mc
15,46.
Mc 15,43 - Mc 15,43 : 349. Begrafenis van Jezus - Mc 15,42-47 - Mt 27,57-61 - Lc 23,50-56a -- bijbeloverzicht -- Taalgebruik -- Mc (Marcus) -- Mc 15 -- Mc 15,42 - Mc 15,43 - Mc 15,44 - Mc 15,45 - Mc 15,46 | ||||||||||||||||
|
King James Bible. Joseph of Arimathaea, an honourable counsellor, which also
waited for the kingdom of God, came, and went in boldly unto Pilate, and craved
the body of Jesus.
Luther-Bibel. 43 kam Josef von Arimathäa, ein angesehener Ratsherr, der
auch auf das Reich Gottes wartete, der wagte es und ging hinein zu Pilatus und
bat um den Leichnam Jesu.
Tekstuitleg van Mc 15,43. Dit vers Mc 15,43 telt 26 (2 X 13) woorden en 136 (2 X 2 X 2 X 17) letters. De getalwaarde van Mc 15,43 is 16381 (priemgetal)
Mc 15,43.3.
bepaald lidw. nom. mann. enk. ho (de). Taalgebruik in het NT : bepaald
lidwoord. Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord. Gr. to.. , tè... N. : de. E. : the. D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam).
Mc (219). Mc 15 (21) : (1) Mc
15,2. (2) Mc
15,4. (3) Mc
15,5. (4) Mc
15,7. (5) Mc
15,8. (6) Mc
15,9. (7) Mc
15,12. (8) Mc
15,14. (9) Mc
15,15. (10) Mc
15,16. (11) Mc
15,22. (12) Mc
15,26. (13) Mc
15,29. (14) Mc
15,32. (15) Mc
15,34. (16) Mc
15,37. (17) Mc
15,39. (18) Mc
15,42. (19) Mc
15,43. (20) Mc
15,44. (21) Mc
15,46.
Mc 15,43.9.
kai (en). Taalgebruik : kai
(en) in NT. Taalgebruik in Mc : kai
(en). Nevenschikkend voegwoord. Hebr. : waw (verbindingshaak). L. : et. Fr. : et. N. : en. E. : and. D. und.
Mc (555). Mc 15. Van de 47 verzen niet in 14 verzen : (1) Mc
15,4. (2) Mc
15,5. (3) Mc
15,6. (4) Mc
15,7. (5) Mc
15,9. (6) Mc
15,10. (7) Mc
15,11. (8) Mc
15,12. (9) Mc
15,13. (10) Mc
15,14. (11) Mc
15,28. (12) Mc
15,30. (13) Mc
15,37. (14) Mc
15,39.
Mc 15,43.10. ind. imperf. 3de pers. mann. enk. èn (hij was) van het werkwoord eimi (zijn). Taalgebruik in het NT : eimi (zijn). Taalgebruik in Mc : eimi (zijn). Hebr. hâjâh. Lat. esse. Fr. être. Ned. zijn. E. to be.Mc 15 (8) : (1) Mc 15,7. (2) Mc 15,25. (3) Mc 15,26. (4) Mc 15,39. (5) Mc 15,41. (6) Mc 15,42. (7) Mc 15,43. (8) Mc 15,46.
Mc 15,43.14.
acc. vr. enk. basileian (koninkrijk) van het zelfst. naamw. basileia (koninkrijk). Taalgebruik in het NT : basileia
(koninkrijk). Taalgebruik in Mc : basileia
(koninkrijk).
Mc (9) : (1) Mc
4,30. 2 : (2) Mc
9,1. (3) Mc
9,47. (4) Mc
10,15. (5) Mc
10,23. (6) Mc
10,24. (7) Mc
10,25. (8) Mc
13,8. (9) Mc
15,43.
Mc 15,43.16. act. part. aor. nom. mann. enk. = tolmèsas (durvende) van het werkw. τολμαω = tolmaô (doorstaan, de moed hebben om, wagen, durven). Taalgebruik in de Bijbel : tolmaô (doorstaan, de moed hebben om, wagen, durven). Bijbel (1) : Mc 15,43. Een vorm van in de LXX (7) , in het NT (15) : (1) Mt 22,46. (2) Mc 12,34. (3) Mc 15,43. (4) Lc 20,40. (5) Joh 21,12. (6) Hnd 5,13. (7) Hnd 7,32. (8) Rom 5,7. (9) Rom 15,18. (10) 1 Kor 6,1. (11) 2 Kor 10,2. (12) 2 Kor 10,12. (13) 2 Kor 11,21. (14) Fil 1,14. (15) 1 Jud 1,9.
Mc 15,43.17. ind. aor. 3de pers. enk. eisèlthen (hij ging - naar - binnen). Taalgebruik in NT : eiserchomai (binnengaan). Taalgebruik in Mc : eiserchomai (binnengaan). Mc (5) : (1) Mc 2,26. (2) Mc 3,1. (3) Mc 7,17. (4) Mc 11,11. (5) Mc 15,43.
Mc 15,43.22.
kai (en). Taalgebruik : kai
(en) in NT. Taalgebruik in Mc : kai
(en). Nevenschikkend voegwoord. Hebr. : waw (verbindingshaak). L. : et. Fr. : et. N. : en. E. : and. D. und.
Mc (555). Mc 15. Van de 47 verzen niet in 14 verzen : (1) Mc
15,4. (2) Mc
15,5. (3) Mc
15,6. (4) Mc
15,7. (5) Mc
15,9. (6) Mc
15,10. (7) Mc
15,11. (8) Mc
15,12. (9) Mc
15,13. (10) Mc
15,14. (11) Mc
15,28. (12) Mc
15,30. (13) Mc
15,37. (14) Mc
15,39.
23. act. ind. aor. 3de pers. enk. è(i)tèsato (zij vroeg) van
het werkw. aiteô (vragen, bedelen). Taalgebruik in het NT : aiteô
(vragen, bedelen). Taalgebruik in Mc : aiteô
(vragen, bedelen).
Mc (2). Verschillende vormen in Mc in '9' verzen : (1) Mc
6,22. (2) Mc
6,23. (3) Mc
6,24. (4) Mc
6,25. (5) Mc
10,35. (6) Mc
10,38. (7) Mc
11,24. (8) Mc
15,8. (9) Mc
15,43.
Mc 15,43.24.
bep. lidw. nom. + acc. onz. enk. to (het). Taalgebruik in het NT : bepaald
lidwoord. Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord. Gr. to.. , tè... N. : de. E. : the. D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam).
Mc
15 (5) : (1) Mc
15,1. (2) Mc
15,15. (3) Mc
15,38. (4) Mc
15,43. (5) Mc
15,45.
Mc 15,44 - Mc 15,44 : 349. Begrafenis van Jezus - Mc 15,42-47 - Mt 27,57-61 - Lc 23,50-56a -- bijbeloverzicht -- Taalgebruik -- Mc (Marcus) -- Mc 15 -- Mc 15,42 - Mc 15,43 - Mc 15,44 - Mc 15,45 - Mc 15,46 | ||||||||||||||||
|
King James Bible. And Pilate marvelled if he were already dead: and calling
unto him the centurion, he asked him whether he had been any while dead.
Luther-Bibel. 44 Pilatus aber wunderte sich, daß er schon tot sei, und
rief den Hauptmann und fragte ihn, ob er schon lange gestorben sei.
Tekstuitleg van Mc 15,44. Dit vers Mc 15,44 telt 16 (2 X 2 X 2 X 2) woorden en 91 letters. De getalwaarde van Mc 15,44 is 7837 (17 X 461).
1. bepaald lidw. nom. mann. enk. ho (de). Taalgebruik in het NT : bepaald
lidwoord. Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord. Gr. to.. , tè... N. : de. E. : the. D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam).
Mc (219). Mc 15 (21) : (1) Mc
15,2. (2) Mc
15,4. (3) Mc
15,5. (4) Mc
15,7. (5) Mc
15,8. (6) Mc
15,9. (7) Mc
15,12. (8) Mc
15,14. (9) Mc
15,15. (10) Mc
15,16. (11) Mc
15,22. (12) Mc
15,26. (13) Mc
15,29. (14) Mc
15,32. (15) Mc
15,34. (16) Mc
15,37. (17) Mc
15,39. (18) Mc
15,42. (19) Mc
15,43. (20) Mc
15,44. (21) Mc
15,46.
2. de (echter). Taalgebruik in het NT : de
(echter). Taalgebruik in Mc : de
(echter). Het staat steeds als tweede woord in de zin. Het kan een lichte
tegenstelling aanduiden. Om verandering van personage of situatie in de zin
aan te duiden.
Mc (149 + 2). Mc (20) : (1) Mc
15,2. (2) Mc
15,4. (3) Mc
15,5. (4) Mc
15,6. (5) Mc
15,7. (6) Mc
15,9. (7) Mc
15,11. (8) Mc
15,12. (9) Mc
15,13. (10) Mc
15,14. (11) Mc
15,15. (12) Mc
15,16. (13) Mc
15,23. (14) Mc
15,25. (15) Mc
15,36. (16) Mc
15,37. (17) Mc
15,39. (18) Mc
15,40. (19) Mc
15,44. (20) Mc
15,47.
1. - 2. ho de (hij echter) in Mc 15 (9 / 21 en 9 / 20) : (1) Mc 15,2. (2) Mc 15,4. (3) Mc 15,5. (4) Mc 15,9. (5) Mc 15,12. (6) Mc 15,14. (7) Mc 15,15. (8) Mc 15,37. (9) Mc 15,44.
6. ηδη = èdè (reeds). Taalgebruik in het NT : èdè (reeds). Mc (7) : (1) Mc 4,37. (2) Mc 6,35. (3) Mc 8,2. (4) Mc 11,11. (5) Mc 13,28. (6) Mc 15,42. (7) Mc 15,44.
èdè (reeds) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. |
92 | 36 | 56 | 7 | 7 | 9 | 16 | 2 | 15 | 23 | 39 | 12 | 3 |
8. kai (en). Taalgebruik : kai
(en) in NT. Taalgebruik in Mc : kai
(en). Nevenschikkend voegwoord. Hebr. : waw (verbindingshaak). L. : et. Fr. : et. N. : en. E. : and. D. und.
Mc 15. Van de 47 verzen niet in 14 verzen : (1) Mc
15,4. (2) Mc
15,5. (3) Mc
15,6. (4) Mc
15,7. (5) Mc
15,9. (6) Mc
15,10. (7) Mc
15,11. (8) Mc
15,12. (9) Mc
15,13. (10) Mc
15,14. (11) Mc
15,28. (12) Mc
15,30. (13) Mc
15,37. (14) Mc
15,39.
9. participium aorist nom. mann. enk. proskalesamenos van het werkw. proskaleomai
(bij zich roepen). Taalgebruik in het NT : proskaleomai
(bij zich roepen) . Taalgebruik in Mc : proskaleomai
(bij zich roepen) .
Mc (7) : (1) Mc
3,23. (2) Mc
7,14. (3) Mc
8,1. (4) Mc
8,34. (5) Mc
10,42. (6) Mc
12,43. (7) Mc
15,44. In 6 / 7 is Jezuis onderwerp. In 1 / 7 is het Pilatus (Mc
15,44). In 7 / 7 volgt op het part. proskalesamenos (bij zich geroepen)
een lijdend voorwerp.
8. - 9. kai proskalesamenos (en bij zich geroepen). Mc (6 / 7). Niet in Mc 8,1.
11. acc. mann. enk. kenturiôna van het zelfst. naamw. kenturiôn
(centurio, honderdman). In het NT slechts in Mc.
Mc (3) : (1) Mc
15,39 : nom. mann. enk. kenturiôn. (2) Mc
15,44 : acc. mann. enk. kenturiôna. (3) Mc
15,45 : gen. mann. enk. kenturiônos.
Mc 15,45 - Mc 15,45 : 349. Begrafenis van Jezus - Mc 15,42-47 - Mt 27,57-61 - Lc 23,50-56a -- bijbeloverzicht -- Taalgebruik -- Mc (Marcus) -- Mc 15 -- Mc 15,42 - Mc 15,43 - Mc 15,44 - Mc 15,45 - Mc 15,46 | ||||||||||||||||
|
King James Bible. And when he knew it of the centurion, he gave the body to
Joseph.
Luther-Bibel. 45 Und als er's erkundet hatte von dem Hauptmann, gab er Josef
den Leichnam.
Tekstuitleg van Mc 15,45. Dit vers Mc 15,45 telt 10 (2 X 5) woorden en 48 (2 X 2 X 2 X 2 X 3) letters. De getalwaarde van Mc 15,45 is 9207 (3 X 3 X 3 X 11 X 31).
Mc
15,45.1. και = kai (en). Taalgebruik : kai
(en) in het NT. Taalgebruik in Mc : kai
(en).
Mc (555). Mc 15. Van de 47 verzen niet in 14 verzen : (1) Mc
15,4. (2) Mc
15,5. (3) Mc
15,6. (4) Mc
15,7. (5) Mc
15,9. (6) Mc
15,10. (7) Mc
15,11. (8) Mc
15,12. (9) Mc
15,13. (10) Mc
15,14. (11) Mc
15,28. (12) Mc
15,30. (13) Mc
15,37. (14) Mc
15,39. De perikope
(Mc 15,42-47) bestaat uit 6 verzen. Drie verzen beginnen met και = kai (en) ,
twee verzen 'beginnen' met δε = de (echter).
- και = kai (en) wordt negenmaal in deze pericope gebruikt. In Mc
15,42 bij het begin van de pericope. In Mc
15,43 versterkt και = kai (en) αυτος = autos (zelf). Mc
15,43 : και = kai (en) als voegwoord tussen twee nevenschikkende zinnen. Mc
15,44 - Mc
15,45 : tweemaal και = kai (en) om drie nevenschikkende zinnen met elkaar te verbinden. Mc 15,46 - Mc 15,47 : driemaal και = kai (en) ; de eerste maal bij het begin van de zin , de twee andere
om drie nevenschikkende zinnen met elkaar te verbinden. Mc
15,47 και = kai (en) tussen twee zinsdelen.
- δε = de (echter) wordt tweemaal gebruikt
om verandering van personage aan te duiden.
kai (en) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
verzen | 7957 | 1071 | 678 | 1151 | 879 | 1007 | 2767 | 404 | 2900 | 3779 | ||
kai (en) | 26980 | 21867 | 5113 | 705 | 555 | 822 | 530 | 660 | 1470 | 371 | 2082 | 2612 |
verschil | 2844 | 366 | 123 | 329 | 349 | 347 | 1297 | 33 | 818 | 1167 |
5. gen. mann. enk. kenturiônos van het zelfst. naamw. kenturiôn (centurio, honderdman). In het NT slechts in Mc. Mc (3) : (1) Mc 15,39 : nom. mann. enk. kenturiôn. (2) Mc 15,44 : acc. mann. enk. kenturiôna. (3) Mc 15,45 : gen. mann. enk. kenturiônos.
6. pass. ind. aor. 3de pers. enk. εδωρησατο = edôrèsato (hij / het werd geschonken) van het werkw. δωρεω = dôreô (schenken). Taalgebruik in de Bijbel : dôreô (schenken). Bijbel (2) : (1) Est 8,1. (2) Mc 15,45. Een vorm van δωρεω = dôreô in de LXX (8) , in het NT (3) : (1) Mc 15,45. (2) 2 Pe 1,3. (3) 2 Pe 1,4.
7. bep. lidw. nom. + acc. onz. enk. to (het). Taalgebruik in het NT : bepaald lidwoord. Taalgebruik in Mc : bepaald lidwoord. Gr. to.. , tè... N. : de. E. : the. D. der , die , das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam). Mc 15 (5) : (1) Mc 15,1. (2) Mc 15,15. (3) Mc 15,38. (4) Mc 15,43. (5) Mc 15,45.
Mc 15,45.10, ιωσηφ = iôsèf (Jozef). Taalgebruik in de LXX : iôsèf (Jozef). Taalgebruik in het NT : iôsèf (Jozef). Gebruik in de bijbel (234) , in de LXX (200) , in het NT (34/35).
iôsèf | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | |
1 | 234 | 200 | 34 | 11 | 2 | 8 | 4 | 6 | 2 | 1 | 21 | 25 | 2 |
Mc 15,46 - Mc 15,46 : 349. Begrafenis van Jezus - Mc 15,42-47 - Mt 27,57-61 - Lc 23,50-56a -- bijbeloverzicht -- Taalgebruik -- Mc (Marcus) -- Mc 15 -- Mc 15,42 - Mc 15,43 - Mc 15,44 - Mc 15,45 - Mc 15,46 - Mc 15,47 - | ||||||||||||||||
|
Na het kopen van fijn linnen (en) het afnemen van Jezus wikkelde hij hem
in een linnen doek en legde hem neer in een graf die uit een rots was gehouwen
en hij rolde een steen bij de deur van het grafmonument
King James Bible. And he bought fine linen, and took him down, and wrapped
him in the linen, and laid him in a sepulchre which was hewn out of a rock,
and rolled a stone unto the door of the sepulchre.
Luther-Bibel (1984). 46 Und der kaufte ein Leinentuch und nahm ihn ab und wickelte
ihn in das Tuch und legte ihn in ein Grab, das war in einen Felsen gehauen,
und wälzte einen Stein vor des Grabes Tür.
Mc 15,46 | en mnèmeiôi ho èn lelatomèmenon ek petras (in een monument dat uit een rots was uitgehouwen) | |||
Mt 27,60 | en tô kainô autou mnèmeiô o elatomèsen en tè petra (in zijn nieuw monument dat hij in de rots had uitgehouwen). | |||
Gn 50,5 | en t� mn�mei� � �ruxa emaut� en g� chanaan ekei me thapseis (in het monument dat ik voor mezelf groef in het land Kanaän , zal je me daar begraven. | |||
Js 22,16 | hoti elatomèsas seautôi hôde mnèmeion
(omdat je uithouwde voor jezelf hier een monument) kai epoièsas seautôi en hupsèlôi mnèmeion (en je maakte voor jezelf hogerop een monument) kai egrapsas seautôi en petrai skènèn ( en je groef voor jezelf in een rots een verblijfplaats). |
|||
Tekstanalyse van Mc
15,46. Dit vers Mc
15,46 telt 27 (3 X 3 X 3) woorden en 143 (11 X 13) letters. De getalswaarde
van Mc
15,46 is 11336 (2 X 2 X 2 X 13 X 109). Mc
15,46 : drie nevenschikkende zinnen, met elkaar verbonden door kai (en). Beginwoord is kai (en) ondanks verandering van personage. Er worden vijf
handelingen gegeven; drie hoofdzinnen, twee partipiumzinnen. Het inwikkelen van het lichaam van Jezus in linnen en het rollen van de steen voor het graf geven in twee stappen (gradueel) aan dat Jezus omsloten wordt in het graf. De gedachtenis heeft dan te maken met het graf waarin Jezus ligt en zijn dode lichaam. Die beide 'omsluitingen' zullen stapsgewijze ontsloten worden: eerst het graf en dan het lichaam. De gedachtenis van Jezus is geen zaak van een graf en een dood lichaam. Het heeft te maken met de essentie van Jezus' leven: breken en geven. Het dode lichaam en de gestorven Jezus wordt niet levend. Door te doen wat Jezus deed, komen mensen tot leven en groeien ze tot voller leven. Het is niet omdat ze doen wat Jezus deed, dat ze tot voller leven komen. Het is omdat ze doen wat essentieel is om tot leven te komen. Dat besef, die manier van , had Jezus. Zijn levenswijze kan inspiratie zijn opdat we ook de essentie van het leven ontdekken.
- Volgens Dt 21,23 moet een gehangene aan het hout op dezelfde dag begraven worden; anders wordt de aarde verontreinigd.
Mc
15,46.1. καὶ (= kai: en; nevenschikkend vw. D.: und. E.: and. Fr.: et. Lat.: et. Hebr.: wë. Arab.: wa). Taalgebruik : kai
(en) in het NT. Taalgebruik in Mc : kai
(en).
Mc (555). Mc 15. Van de 47 verzen niet in 14 verzen : (1) Mc
15,4. (2) Mc
15,5. (3) Mc
15,6. (4) Mc
15,7. (5) Mc
15,9. (6) Mc
15,10. (7) Mc
15,11. (8) Mc
15,12. (9) Mc
15,13. (10) Mc
15,14. (11) Mc
15,28. (12) Mc
15,30. (13) Mc
15,37. (14) Mc
15,39.
De perikope
(Mc 15,42-47) bestaat uit 6 verzen. Drie verzen beginnen met και = kai (en) ,
twee verzen 'beginnen' met δε = de (echter).
- και = kai (en) wordt negenmaal in deze pericope gebruikt. In Mc
15,42 bij het begin van de pericope. In Mc
15,43 versterkt και = kai (en) αυτος = autos (zelf). Mc
15,43 : και = kai (en) als voegwoord tussen twee nevenschikkende zinnen. Mc
15,44 - Mc
15,45 : tweemaal και = kai (en) om drie nevenschikkende zinnen met elkaar te verbinden. Mc 15,46 - Mc 15,47 : driemaal και = kai (en) ; de eerste maal bij het begin van de zin , de twee andere
om drie nevenschikkende zinnen met elkaar te verbinden. Mc
15,47 και = kai (en) tussen twee zinsdelen.
- δε = de (echter) wordt tweemaal gebruikt
om verandering van personage aan te duiden.
kai (en) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
verzen | 7957 | 1071 | 678 | 1151 | 879 | 1007 | 2767 | 404 | 2900 | 3779 | ||
kai (en) | 26980 | 21867 | 5113 | 705 | 555 | 822 | 530 | 660 | 1470 | 371 | 2082 | 2612 |
verschil | 2844 | 366 | 123 | 329 | 349 | 347 | 1297 | 33 | 818 | 1167 |
- Hebr. : waw (verbindingshaak). L. : et. Fr. : et. N. : en. E. : and. D. und.
Mc
15,46.2. ἀγοράσας (= agorasas: gekocht; wkw act part aor nom mann enk van het wkw αγοραζω = agorazô: kopen). Taalgebruik in het NT : αγοραζω = agorazô (kopen). Taalgebruik in de LXX : αγοραζω = agorazô (kopen). Bijbel (1) : Mc
15,46. Een vorm van αγοραζω = agorazô (kopen) in de LXX (24) , in het NT (30). In deze vorm is het een hapax in de
bijbel. In de LXX is αγοραζω = agorazô (kopen) de vertaling van 5 Hebreeuwse werkwoorden. Het is een eerste participiumzin bij het onderwerp.
- act. indic. aor. 3de pers. mv. ηγορασαν = ègorasan (zij kochten) komt
in Mt
27,7 (de akker gekocht met het bloedgeld) en Mc
16,1. Slechts in twee verzen in de bijbel.
- Hebreeuws. וַיִּקֵן = wajjiqèn (en hij kocht) < prefix verbindingswoord wë + act. qal imperf. 3de pers. mann. enk. van het werkw. קָנַה = qânah (verwerven, bezitten, kopen). Taalgebruik
in Tenakh : qânâh
(verwerven, bezitten, kopen). Getalwaarde : qoph = 19 of 100 , nun = 14
of 50 , he = 5 ; totaal : 38 (2 X 19) OF 155 (5 X 31). Structuur : 1 - 5 -
5. De som van de elementen is telkens 2. Tenakh (4) : (1) Gn 33,19. (2) Gn 47,20. (3) 2 S 24,24. (4) 1 K 16,24.
- Lat. mercari. Ned. kopen. D. kaufen. E. to buy. Fr. acheter.
Mc 15,46.3. σινδόνα (= sindona: onderkleed; zn acc mann mv van het zn σινδων = sindôn: linnen weefsel). Taalgebruik in de Bijbel : sindôn (linnen weefsel). Bijbel (3) : (1) Mc 14,51. (2) Mc 14,52. (3) Mc 15,46. Een vorm van σινδων = sindôn in de LXX (3) : (1) Re 14,12. (2) Re 14,13. (3) Spr 31,24 , in het NT (6).
bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | |
dat. vr. enk. sindoni | 3 | 3 | 1 : Mt 27,59. | 1 : Mc 15,46. | 1 : Lc 23,53. | 3 : (1) Mt 27,59 // Mc 15,46 // Lc 23,53. | 3 | |||||||
acc. vr. enk. sindona | 3 | 3 | 3 : (1) Mc 14,51. (2) Mc 14,52. (3) Mc 15,46. | 3 | 3 | |||||||||
acc. vr. mv. sindonas | 3 | 3 : (1) Re 14,12. (2) Re 14,13. (3) Spr 31,24. | ||||||||||||
totaal | 9 | 3 | 6 | 1 | 4 | 1 | 6 | 6 |
- Hebreeuws. סָדִין = sâdîn (onderkleed, linnen hemd). Taalgebruik in Tenakh : sâdîn (onderkleed, linnen hemd). Getalwaarde : samekh = 15 of 60 , daleth = 4 , jod = 10 , nun = 14 of 50 ; totaal : 43 OF 124 (2² X 31). Structuur : 6 - 4 - 1 - 5. De som van de elementen is telkens 7. Een vorm van סָדִין = sâdîn in Tenakh (4) : (1) Re 14,12. (2) Re 14,13. (3) Js 3,23 . (4) Spr 31,24.
- Latijn. acc. mann. enk. sindonem van het zelfst. naamw. sindon , -onis. Bijbel (2) : (1) Spr 31,24. (2) Mc 15,46.
- Ned. satijn , zijde. Fr. toile = weefsel van linnen , hennep of katoen
, afkomstig uit : Lat. tela (tex-la) , texere = weven (Fr. tiser). E. linen. D. Leinentuch. Ned. linnen. Lat. linum (vlas). Gr. lineos. Fr. lin.
Mc 15,46.4. καθελὼν (= kathelôn: afnemend; wkw act part aor nom mann enk van het wkw καθαιρεω = kathaireô: naar beneden nemen, afnemen). Taalgebruik in het NT : kathaireô (afnemen, naar beneden nemen) . Taalgebruik in de LXX : kathaireô (afnemen, naar beneden nemen) . Bijbel (3) : (1) Mc 15,46. (2) Lc 23,53. (3) Hnd 13,19. Een vorm van καθαιρεω = kathaireô in de LXX (95) , in het NT (9) : (1) Mc 15,36. (2) Mc 15,46. (3) Lc 1,52. (4) Lc 12,18. (5) Lc 23,53. (6) Hnd 13,19. (7) Hnd 13,29. (8) Hnd 19,27. (9) 2 Kor 10,5. In de LXX is een vorm van het werkw. καθαιρεω = kathaireô de vertaling van 13 verschillende Hebreeuwse woorden.
5. αυτον (= auton: hem; aanw vnw 3de pers acc mann enk van het aanw vnw 3de pers enk: αυτος - αυτη - αυτο: autos - autè - auto: hij - zij - het).
Mc
15,46.6. ἐνείλησεν (= eneilèsen: hij wikkelde in; wkw act ind aor 3de pers enk van het wkw ενειλεω = eneileô: inwikkelen). Taalgebruik
: eneileô
(inwikkelen). Bijbel (1) : Mc
15,46. Een vorm van ενειλεω = eneileô in de LXX (1 : variante lezing in 1 S 21,10) , in het NT (1) : Mc
15,46. Een vorm van het werkw. ειλεω = eileô (oprollen, wikkelen) in LXX (2) : (1) 2 K 2,8. (2) Js 11,5 , in het NT (0).
- In de parallelteksten wordt gebruikt : act. ind. aor. 3de pers. mann. enk. ενετυλιξεν = enetulixen (hij wikkelde in) van het werkw. εντυλισσω = entulissô (inwikkelen). Taalgebruik in de Bijbel : entulissô (inwikkelen). Bijbel (2) : (1) Mt
27,59. (2) Lc
23,53. Een vorm van εντυλισσω = entulissô in de LXX (0) , in het NT (3) : (1) Mt
27,59. (2) Lc
23,53. (3) Joh
20,7 .
- Hebreeuws NBG Lc
23,53 , Van Cangh (2005) , blz. 415. prefix verbindingswoord wë + werkwoordvorm act. qal imperf. 3de pers. mann. enk. + suffix persoonl. voornaamw. 3de pers. mann. enk. וַיַּעֲטֵהוּ = wajja`ätehû (en hij bedekte) van het werkw. עָטָה = `âtâh (zich hullen, omhullen, bedekken). Taalgebruik in Tenakh : `âtâh (zich hullen, omhullen, bedekken). Getalwaarde : ajin = 16 of 70 , tet = 9 , he = 5 ; totaal : 30 (2 X 3 X 5) OF 84 (2² X 3 X 7). Structuur : 7 - 9 - 5. De som van de elementen is telkens 3. Niet in Tenakh.
- Latijn. act. ind. aor. 3de pers. enk. involvit (hij wikkelde in) van het werkw. involvere , involvi , involutum (wentelen, rollen, wikkelen in). Bijbel (6) : (1) Ex 14,27. (2) 2 K 2,8. (3) Mt
27,59. (4) Mc
15,46. (5) Lc 2,7. (6) Lc
23,53.
- In 2 K 2,8 neemt Elia zijn profetenmantel en slaat ermee op de Jordaan. Het duidt een exodus , overgang , pesach aan , zoals ook Mozes deed. In Mc
15,46 hebben we met de exodus , pesach van Jezus te maken. Hij maakt de overgang mee. Tussen de dood en de begrafenis heeft een 40dagenperiode van balseming plaats. Het inwikkelen van het lichaam van Jezus in het linnen maakt er een onderdeel van uit. Het vers 2 K 2,8 staat in het verhaal van de tenhemelopneming van Elia. Marcus heeft wel geen verhaal van Jezus' opneming in de hemel , maar Lucas wel , die heel wat gegevens van het Elia-verhaal gebruikt.
7. τῇ (= tè; bep lidw dat vr enk van het bep lidw ὁ = ho , ἡ = hè , το = to: de - het).
Mc 15,46.7. dat. mann. enk. σινδονι = sindoni van het zelfst. naamw. σινδων = sindôn (linnen weefsel). Taalgebruik in de Bijbel : sindôn (linnen weefsel). Bijbel (3) : (1) Mt 27,59. (2) Mc 15,46. (3) Lc 23,53. Een vorm van σινδων = sindôn in de LXX (3) : (1) Re 14,12. (2) Re 14,13. (3) Spr 31,24 , in het NT (6).
bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | |
dat. vr. enk. sindoni | 3 | 3 | 1 : Mt 27,59. | 1 : Mc 15,46. | 1 : Lc 23,53. | 3 : (1) Mt 27,59 // Mc 15,46 // Lc 23,53. | 3 | |||||||
acc. vr. enk. sindona | 3 | 3 | 3 : (1) Mc 14,51. (2) Mc 14,52. (3) Mc 15,46. | 3 | 3 | |||||||||
acc. vr. mv. sindonas | 3 | 3 : (1) Re 14,12. (2) Re 14,13. (3) Spr 31,24. | ||||||||||||
totaal | 9 | 3 | 6 | 1 | 4 | 1 | 6 | 6 |
- Hebreeuws. סָדִין = sâdîn (onderkleed, linnen hemd). Taalgebruik in Tenakh : sâdîn (onderkleed, linnen hemd). Getalwaarde : samekh = 15 of 60 , daleth = 4 , jod = 10 , nun = 14 of 50 ; totaal : 43 OF 124 (2² X 31). Structuur : 6 - 4 - 1 - 5. De som van de elementen is telkens 7. Een vorm van in Tenakh (4) : (1) Re 14,12. (2) Re 14,13. (3) Js 3,23 . (4) Spr 31,24.
- Latijn. abl. mann. enk. sindone van het zelfst. naamw. sindon , -onis. Bijbel (5) : (1) Mt
27,59. (2) Mc
14,51. (3) Mc
14,52. (4) Mc
15,46. (5) Lc
23,53.
- Ned. satijn , zijde. Fr. toile = weefsel van linnen , hennep of katoen
, afkomstig uit : Lat. tela (tex-la) , texere = weven (Fr. tiser). E. linen. D. Leinentuch. Ned. linnen. Lat. linum (vlas). Gr. lineos. Fr. lin.
Mc
15,46.9. και = kai (en). Taalgebruik : kai
(en) in het NT. Taalgebruik in Mc : kai
(en).
Mc (555). Mc 15. Van de 47 verzen niet in 14 verzen : (1) Mc
15,4. (2) Mc
15,5. (3) Mc
15,6. (4) Mc
15,7. (5) Mc
15,9. (6) Mc
15,10. (7) Mc
15,11. (8) Mc
15,12. (9) Mc
15,13. (10) Mc
15,14. (11) Mc
15,28. (12) Mc
15,30. (13) Mc
15,37. (14) Mc
15,39. De perikope
(Mc 15,42-47) bestaat uit 6 verzen. Drie verzen beginnen met και = kai (en) ,
twee verzen 'beginnen' met δε = de (echter).
- και = kai (en) wordt negenmaal in deze pericope gebruikt. In Mc
15,42 bij het begin van de pericope. In Mc
15,43 versterkt και = kai (en) αυτος = autos (zelf). Mc
15,43 : και = kai (en) als voegwoord tussen twee nevenschikkende zinnen. Mc
15,44 - Mc
15,45 : tweemaal και = kai (en) om drie nevenschikkende zinnen met elkaar te verbinden. Mc 15,46 - Mc 15,47 : driemaal και = kai (en) ; de eerste maal bij het begin van de zin , de twee andere
om drie nevenschikkende zinnen met elkaar te verbinden. Mc
15,47 και = kai (en) tussen twee zinsdelen.
- δε = de (echter) wordt tweemaal gebruikt
om verandering van personage aan te duiden.
kai (en) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
verzen | 7957 | 1071 | 678 | 1151 | 879 | 1007 | 2767 | 404 | 2900 | 3779 | ||
kai (en) | 26980 | 21867 | 5113 | 705 | 555 | 822 | 530 | 660 | 1470 | 371 | 2082 | 2612 |
verschil | 2844 | 366 | 123 | 329 | 349 | 347 | 1297 | 33 | 818 | 1167 |
- Hebr. : waw (verbindingshaak). L. : et. Fr. : et. N. : en. E. : and. D. und.
Mc 15,46.10. act. ind. aor. 3de pers. enk. εθηκεν = ethèken (hij legde) van het werkw. τιθημι = tithèmi (zetten, plaatsen, maken). Taalgebruik in het NT : tithèmi (zetten, plaatsen, maken). Taalgebruik in de LXX : tithèmi (zetten, plaatsen, maken). Bijbel (67). OT (50). NT (11) : (1) Mt 27,60. (2) Mc 15,46. (3) Lc 6,48. (4) Lc 23,53. (5) Joh 19,19. (6) Hnd 4,37. (7) Hnd 5,2. (8) Heb 1,2. (9) 1 Joh 3,16. (10) Apk 1,17. (11) Apk 10,2. Een vorm van τιθημι = tithèmi (zetten, plaatsen, maken) in de LXX (558) , in het NT (101).
Mc 15,46.13. dat. onz. enk. μνημειῳ = mnèmeiôi (graf, gedenkteken) van het zelfst. naamw. μνημειον = mnèmeion (monument, gedenkteken, graf). Taalgebruik in het NT : mnèmeion (monument, gedenkteken, graf). Taalgebruik in de LXX : mnèmeion (monument, gedenkteken, graf). Bijbel (6) : (1) Gn 50,5 : in het graf, dat ik voor mijzelf in het land Kanaän heb uitgegraven, begraaf me daar. (2) Mt 27,60. (3) Mc 6,29. (4) Mc 15,46. (5) Joh 11,17. (6) Joh 20,11. Een vorm van μνημειον = mnèmeion (monument, gedenkteken, graf) in de LXX (16) , in het NT (37).
Mc
15,46.14. bepaald lidw. nom. mann. enk. ho (de). Taalgebruik in het NT : bepaald
lidwoord. Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord. Gr. to.. , tè... N. : de. E. : the. D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam).
Mc (219). Mc 15 (21) : (1) Mc
15,2. (2) Mc
15,4. (3) Mc
15,5. (4) Mc
15,7. (5) Mc
15,8. (6) Mc
15,9. (7) Mc
15,12. (8) Mc
15,14. (9) Mc
15,15. (10) Mc
15,16. (11) Mc
15,22. (12) Mc
15,26. (13) Mc
15,29. (14) Mc
15,32. (15) Mc
15,34. (16) Mc
15,37. (17) Mc
15,39. (18) Mc
15,42. (19) Mc
15,43. (20) Mc
15,44. (21) Mc
15,46.
Mc 15,46.15. ind. imperf. 3de pers. mann. enk. èn (hij was) van het werkwoord eimi (zijn). Taalgebruik in het NT : eimi (zijn). Taalgebruik in Mc : eimi (zijn). Hebr. hâjâh. Lat. esse. Fr. être. Ned. zijn. E. to be.Mc 15 (8) : (1) Mc 15,7. (2) Mc 15,25. (3) Mc 15,26. (4) Mc 15,39. (5) Mc 15,41. (6) Mc 15,42. (7) Mc 15,43. (8) Mc 15,46.
Mc
15,46.16. Gr.
latomeô (uit steen houwen). Taalgebruik in het NT : latomeô
(uit steen houwen). Een vorm van latomeô (uit steen houwen) in de LXX (8) , in het NT (2). Act. ind. aor. 2de pers. enk. elatomèsas (jij houwde uit). Bijbel (1) : Js
22,16. Passief participium perfectum nominatief onzijdig enkelvoud lelatomèmenon (gehouwen). Hapax
in de bijbel. In deze vorm slechts in Mc
15,46. Paralleltekst van Mc
15,46 is Mt
27,60 waar we lezen : act. aor. 3de pers. mann. enk. elatomèsen (hij houwde uit). Tenakh (2) : (1) 2 Kr
26,10. (2) Mt
27,60. Passief participium perfectum acc mann mv. lelatomèmenous (uitgehouwen). Bijbel (2) : (1) Dt 6,11. (2) Neh 9,25. Dt 6,11 : lakkous lelatomèmenous (parallel Ne 9,25) hous ouk exelatomèsas
(en uitgegraven citernen die je niet uitgroef).
- châtsabh (splijten, hakken, doden). Taalgebruik in Tenakh : châtsabh (splijten, hakken, doden). Getalwaarde : chet = 8 , tsade = 18 of 90 , beth = 2 ; totaal : 28 (2² X 7) OF 100 (2² X 5²). Structuur : 8 - 9 - 2.
- act. qal perf. 2de pers. mann. enk. châtsabhëthâ (jij hebt gehouwen). Tenakh (2) : (1) Dt 6,11. (2) Js 22,16.
Mc
15,46.18. petras (uit een rots). Genitief vrouwelijk enkelvoud. In veertig verzen
in de bijbel. O.T. (36). NT (4).
ek petras (uit een rots). Slechts in Mc
15,46.
- petra (rots) . Taalgebruik
: petra
(rots). Nominatief en datief vrouwelijk enkelvoud. Het woord komt in 20
verzen in de bijbel voor; in 16 verzen in het O.T. en in 4 verzen in het NT Mt 16,18 : su ei Petros kai epi tautèi tèi petrai (jij bent Petrus en op
deze steenrots). Mt
27,60 : ho elatomèsen en tèi petrai (die in de rots was uitgehouwen).
Het is de vertaling van het Hebreeuwse sèla`.
Mc
15,46.19. kai (en). Taalgebruik : kai
(en) in NT. Taalgebruik in Mc : kai
(en). Nevenschikkend voegwoord. Hebr. : waw (verbindingshaak). L. : et. Fr. : et. N. : en. E. : and. D. und.
Mc 15. Van de 47 verzen niet in 14 verzen : (1) Mc
15,4. (2) Mc
15,5. (3) Mc
15,6. (4) Mc
15,7. (5) Mc
15,9. (6) Mc
15,10. (7) Mc
15,11. (8) Mc
15,12. (9) Mc
15,13. (10) Mc
15,14. (11) Mc
15,28. (12) Mc
15,30. (13) Mc
15,37. (14) Mc
15,39.
Mc
15,46.20. act. indicatief aorist derde
persoon enkelvoud προσεκυλισεν = prosekulisen (hij rolde naartoe) van het werkwoord προσκυλιω = proskuliô (ernaartoe rollen). Taalgebruik in de Bijbel : proskuliô
(ernaartoerollen). Bijbel (1) : Mc
15,46. Een vorm van προσκυλιω = proskuliô in de LXX (0) , in het NT (2) : (1) Mt
27,60. (2) Mc
15,46.
- Dit werkw. vormt een tegenstelling met het werkw. αποκυλιω = apokuliô (wegrollen) . Zie het werkw. κυλιω = kuliô (rollen, wentelen). Taalgebruik in de Bijbel : kuliô
(rollen). Een vorm van αποκυλιω = apokuliô (wegrollen) in de LXX (4) : (1) Gn 29,3. (2) Gn 29,8. (3) Gn
29,10. (4) Jdt 13,9 , in het NT (4) : (1) Mt
28,2 : απεκυλισεν = apekulisen (hij rolde weg). (2) Mc
16,3 : αποκυλισει = apokulisei (hij zal wegrollen). (3) Mc
16,4 : αποκεκυλισται = apokekulistai (hij is weggerold). (4) Lc
24,2 : αποκεκυλισμενον apokekulismenon (weggerold). De vorm actief ind. aorist 3de pers. enk.
απεκυλισεν = apekulisen (hij rolde weg) van het werkw.
Mc 15,47 - Mc 15,47 : 349. Begrafenis van Jezus - Mc 15,42-47 - Mt 27,57-61 - Lc 23,50-56a -- bijbeloverzicht -- Taalgebruik -- Mc (Marcus) -- Mc 15 -- Mc 15,42 - Mc 15,43 - Mc 15,44 - Mc 15,45 - Mc 15,46 - Mc 15,47 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible. And Mary Magdalene and Mary the mother of Joses beheld where
he was laid.
Luther-Bibel. 47 Aber Maria von Magdala und Maria, die Mutter des Joses, sahen,
wo er hingelegt wurde.
Tekstuitleg van Mc 15,47. Dit vers Mc 15,47 telt 11 woorden en 43 letters. De getalwaarde van Mc 15,47 is 4147 (11 X 13 X 29). Andere versie : 12 woorden en 26 lettergrepen.
1. bep. lidw. nom. vr. enk. hè (de). Taalgebruik in het NT : bepaald lidwoord. Taalgebruik in Mc : bepaald lidwoord. Gr. to.. , tè... N. : de. E. : the. D. der , die , das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam). Mc 15 (3) : (1) Mc 15,26. (2) Mc 15,40. (3) Mc 15,47.
2. de (echter). Taalgebruik in het NT : de
(echter). Taalgebruik in Mc : de
(echter). Het staat steeds als tweede woord in de zin. Het kan een lichte
tegenstelling aanduiden. Om verandering van personage of situatie in de zin
aan te duiden.
Mc (149 + 2). Mc (20) : (1) Mc
15,2. (2) Mc
15,4. (3) Mc
15,5. (4) Mc
15,6. (5) Mc
15,7. (6) Mc
15,9. (7) Mc
15,11. (8) Mc
15,12. (9) Mc
15,13. (10) Mc
15,14. (11) Mc
15,15. (12) Mc
15,16. (13) Mc
15,23. (14) Mc
15,25. (15) Mc
15,36. (16) Mc
15,37. (17) Mc
15,39. (18) Mc
15,40. (19) Mc
15,44. (20) Mc
15,47.
4. bep. lidw. nom. vr. enk. hè (de). Taalgebruik in het NT : bepaald lidwoord. Taalgebruik in Mc : bepaald lidwoord. Gr. to.. , tè... N. : de. E. : the. D. der , die , das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam). Mc 15 (3) : (1) Mc 15,26. (2) Mc 15,40. (3) Mc 15,47.
6. kai (en). Taalgebruik : kai
(en) in NT. Taalgebruik in Mc : kai
(en). Nevenschikkend voegwoord. Hebr. : waw (verbindingshaak). L. : et. Fr. : et. N. : en. E. : and. D. und.
Mc 15. Van de 47 verzen niet in 14 verzen : (1) Mc
15,4. (2) Mc
15,5. (3) Mc
15,6. (4) Mc
15,7. (5) Mc
15,9. (6) Mc
15,10. (7) Mc
15,11. (8) Mc
15,12. (9) Mc
15,13. (10) Mc
15,14. (11) Mc
15,28. (12) Mc
15,30. (13) Mc
15,37. (14) Mc
15,39.
8. bep. lidw. nom. vr. enk. hè (de). Taalgebruik in het NT : bepaald lidwoord. Taalgebruik in Mc : bepaald lidwoord. Gr. to.. , tè... N. : de. E. : the. D. der , die , das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam). Mc 15 (3) : (1) Mc 15,26. (2) Mc 15,40. (3) Mc 15,47.
9. Iôsètos (van Joses). Taalgebruik : iôsès
(Joses). Gen. mann. enk. van Iôsès (Joses). Eigennaam. Deze
naam komt slechts driemaal in de bijbel voor : (1) Mc
6,3. (2) Mc
15,40. (3) Mc
15,47. Zijn moeder is Maria. Zijn broers zijn Jezus , Jakobus, Judas en
Simon.
- Jakobus en Joses worden samen vermeld in (1) Mc
6,3. (2) Mc
15,40.
- In de scènes van de kruisiging , de graflegging en het lege graf komen
telkens twee vrouwen voor : Maria Magdalena en Maria , de moeder van... In
de scène van de graflegging worden Jakobus en Joses samen vernoemd ,
in de scène van de graflegging alleen Joses en in de scène van
het lege graf alleen Jakobus.
- A - B - C - D - E - F - G - H - I - J - K - L - M - N - O - P - Q - R - S - T - U - V - W - X -Y - Z -
Griekse tekst
1Καὶ εὐθὺς πρωῒ συμβούλιον ποιήσαντες οἱ ἀρχιερεῖς μετὰ τῶν πρεσβυτέρων καὶ γραμματέων καὶ ὅλον τὸ συνέδριον δήσαντες τὸν Ἰησοῦν ἀπήνεγκαν καὶ παρέδωκαν Πιλάτῳ. 2καὶ ἐπηρώτησεν αὐτὸν ὁ Πιλᾶτος, Σὺ εἶ ὁ βασιλεὺς τῶν Ἰουδαίων; ὁ δὲ ἀποκριθεὶς αὐτῷ λέγει, Σὺ λέγεις. 3 καὶ κατηγόρουν αὐτοῦ οἱ ἀρχιερεῖς πολλά. 4ὁ δὲ Πιλᾶτος πάλιν ἐπηρώτα αὐτὸν λέγων, Οὐκ ἀποκρίνῃ οὐδέν; ἴδε πόσα σου κατηγοροῦσιν. 5ὁ δὲ Ἰησοῦς οὐκέτι οὐδὲν ἀπεκρίθη, ὥστε θαυμάζειν τὸν Πιλᾶτον. 6Κατὰ δὲ ἑορτὴν ἀπέλυεν αὐτοῖς ἕνα δέσμιον ὃν παρῃτοῦντο. 7ἦν δὲ ὁ λεγόμενος Βαραββᾶς μετὰ τῶν στασιαστῶν δεδεμένος οἵτινες ἐν τῇ στάσει φόνον πεποιήκεισαν. 8καὶ ἀναβὰς ὁ ὄχλος ἤρξατο αἰτεῖσθαι καθὼς ἐποίει αὐτοῖς. 9ὁ δὲ Πιλᾶτος ἀπεκρίθη αὐτοῖς λέγων, Θέλετε ἀπολύσω ὑμῖν τὸν βασιλέα τῶν Ἰουδαίων; 10ἐγίνωσκεν γὰρ ὅτι διὰ φθόνον παραδεδώκεισαν αὐτὸν οἱ ἀρχιερεῖς. 11οἱ δὲ ἀρχιερεῖς ἀνέσεισαν τὸν ὄχλον ἵνα μᾶλλον τὸν Βαραββᾶν ἀπολύσῃ αὐτοῖς. 12ὁ δὲ Πιλᾶτος πάλιν ἀποκριθεὶς ἔλεγεν αὐτοῖς, Τί οὖν [θέλετε] ποιήσω [ὃν λέγετε] τὸν βασιλέα τῶν Ἰουδαίων; 13οἱ δὲ πάλιν ἔκραξαν, Σταύρωσον αὐτόν. 14ὁ δὲ Πιλᾶτος ἔλεγεν αὐτοῖς, Τί γὰρ ἐποίησεν κακόν; οἱ δὲ περισσῶς ἔκραξαν, Σταύρωσον αὐτόν. 15ὁ δὲ Πιλᾶτος βουλόμενος τῷ ὄχλῳ τὸ ἱκανὸν ποιῆσαι ἀπέλυσεν αὐτοῖς τὸν Βαραββᾶν, καὶ παρέδωκεν τὸν Ἰησοῦν φραγελλώσας ἵνα σταυρωθῇ. 16Οἱ δὲ στρατιῶται ἀπήγαγον αὐτὸν ἔσω τῆς αὐλῆς, ὅ ἐστιν πραιτώριον, καὶ συγκαλοῦσιν ὅλην τὴν σπεῖραν. 17καὶ ἐνδιδύσκουσιν αὐτὸν πορφύραν καὶ περιτιθέασιν αὐτῷ πλέξαντες ἀκάνθινον στέφανον: 18καὶ ἤρξαντο ἀσπάζεσθαι αὐτόν, Χαῖρε, βασιλεῦ τῶν Ἰουδαίων: 19καὶ ἔτυπτον αὐτοῦ τὴν κεφαλὴν καλάμῳ καὶ ἐνέπτυον αὐτῷ, καὶ τιθέντες τὰ γόνατα προσεκύνουν αὐτῷ. 20καὶ ὅτε ἐνέπαιξαν αὐτῷ, ἐξέδυσαν αὐτὸν τὴν πορφύραν καὶ ἐνέδυσαν αὐτὸν τὰ ἱμάτια αὐτοῦ. καὶ ἐξάγουσιν αὐτὸν ἵνα σταυρώσωσιν αὐτόν. 21Καὶ ἀγγαρεύουσιν παράγοντά τινα Σίμωνα Κυρηναῖον ἐρχόμενον ἀπ' ἀγροῦ, τὸν πατέρα Ἀλεξάνδρου καὶ Ῥούφου, ἵνα ἄρῃ τὸν σταυρὸν αὐτοῦ. 22καὶ φέρουσιν αὐτὸν ἐπὶ τὸν Γολγοθᾶν τόπον, ὅ ἐστιν μεθερμηνευόμενον Κρανίου Τόπος. 23καὶ ἐδίδουν αὐτῷ ἐσμυρνισμένον οἶνον, ὃς δὲ οὐκ ἔλαβεν. 24καὶ σταυροῦσιν αὐτὸν καὶ διαμερίζονται τὰ ἱμάτια αὐτοῦ, βάλλοντες κλῆρον ἐπ' αὐτὰ τίς τί ἄρῃ. 25ἦν δὲ ὥρα τρίτη καὶ ἐσταύρωσαν αὐτόν. 26καὶ ἦν ἡ ἐπιγραφὴ τῆς αἰτίας αὐτοῦ ἐπιγεγραμμένη, Ὁ βασιλεὺς τῶν Ἰουδαίων. 27Καὶ σὺν αὐτῷ σταυροῦσιν δύο λῃστάς, ἕνα ἐκ δεξιῶν καὶ ἕνα ἐξ εὐωνύμων αὐτοῦ. 28Καὶ 29οἱ παραπορευόμενοι ἐβλασφήμουν αὐτὸν κινοῦντες τὰς κεφαλὰς αὐτῶν καὶ λέγοντες, Οὐὰ ὁ καταλύων τὸν ναὸν καὶ οἰκοδομῶν ἐν τρισὶν ἡμέραις, 30σῶσον σεαυτὸν καταβὰς ἀπὸ τοῦ σταυροῦ. 31ὁμοίως καὶ οἱ ἀρχιερεῖς ἐμπαίζοντες πρὸς ἀλλήλους μετὰ τῶν γραμματέων ἔλεγον, Ἄλλους ἔσωσεν, ἑαυτὸν οὐ δύναται σῶσαι: 32ὁ Χριστὸς ὁ βασιλεὺς Ἰσραὴλ καταβάτω νῦν ἀπὸ τοῦ σταυροῦ, ἵνα ἴδωμεν καὶ πιστεύσωμεν. καὶ οἱ συνεσταυρωμένοι σὺν αὐτῷ ὠνείδιζον αὐτόν. 33Καὶ γενομένης ὥρας ἕκτης σκότος ἐγένετο ἐφ' ὅλην τὴν γῆν ἕως ὥρας ἐνάτης. 34καὶ τῇ ἐνάτῃ ὥρᾳ ἐβόησεν ὁ Ἰησοῦς φωνῇ μεγάλῃ, Ελωι ελωι λεμα σαβαχθανι; ὅ ἐστιν μεθερμηνευόμενον Ὁ θεός μου ὁ θεός μου, εἰς τί ἐγκατέλιπές με; 35καί τινες τῶν παρεστηκότων ἀκούσαντες ἔλεγον, Ἴδε Ἠλίαν φωνεῖ. 36δραμὼν δέ τις [καὶ] γεμίσας σπόγγον ὄξους περιθεὶς καλάμῳ ἐπότιζεν αὐτόν, λέγων, Ἄφετε ἴδωμεν εἰ ἔρχεται Ἠλίας καθελεῖν αὐτόν. 37ὁ δὲ Ἰησοῦς ἀφεὶς φωνὴν μεγάλην ἐξέπνευσεν. 38Καὶ τὸ καταπέτασμα τοῦ ναοῦ ἐσχίσθη εἰς δύο ἀπ' ἄνωθεν ἕως κάτω. 39Ἰδὼν δὲ ὁ κεντυρίων ὁ παρεστηκὼς ἐξ ἐναντίας αὐτοῦ ὅτι οὕτως ἐξέπνευσεν εἶπεν, Ἀληθῶς οὗτος ὁ ἄνθρωπος υἱὸς θεοῦ ἦν. 40*)=ησαν δὲ καὶ γυναῖκες ἀπὸ μακρόθεν θεωροῦσαι, ἐν αἷς καὶ Μαρία ἡ Μαγδαληνὴ καὶ Μαρία ἡ Ἰακώβου τοῦ μικροῦ καὶ Ἰωσῆτος μήτηρ καὶ Σαλώμη, 41αἳ ὅτε ἦν ἐν τῇ Γαλιλαίᾳ ἠκολούθουν αὐτῷ καὶ διηκόνουν αὐτῷ, καὶ ἄλλαι πολλαὶ αἱ συναναβᾶσαι αὐτῷ εἰς Ἱεροσόλυμα. 42Καὶ ἤδη ὀψίας γενομένης, ἐπεὶ ἦν παρασκευή, ὅ ἐστιν προσάββατον, 43ἐλθὼν Ἰωσὴφ [ὁ] ἀπὸ Ἁριμαθαίας εὐσχήμων βουλευτής, ὃς καὶ αὐτὸς ἦν προσδεχόμενος τὴν βασιλείαν τοῦ θεοῦ, τολμήσας εἰσῆλθεν πρὸς τὸν Πιλᾶτον καὶ ᾐτήσατο τὸ σῶμα τοῦ Ἰησοῦ. 44ὁ δὲ Πιλᾶτος ἐθαύμασεν εἰ ἤδη τέθνηκεν, καὶ προσκαλεσάμενος τὸν κεντυρίωνα ἐπηρώτησεν αὐτὸν εἰ πάλαι ἀπέθανεν: 45καὶ γνοὺς ἀπὸ τοῦ κεντυρίωνος ἐδωρήσατο τὸ πτῶμα τῷ Ἰωσήφ. 46καὶ ἀγοράσας σινδόνα καθελὼν αὐτὸν ἐνείλησεν τῇ σινδόνι καὶ ἔθηκεν αὐτὸν ἐν μνημείῳ ὃ ἦν λελατομημένον ἐκ πέτρας, καὶ προσεκύλισεν λίθον ἐπὶ τὴν θύραν τοῦ μνημείου. 47ἡ δὲ Μαρία ἡ Μαγδαληνὴ καὶ Μαρία ἡ Ἰωσῆτος ἐθεώρουν ποῦ τέθειται.