MARCUSEVANGELIE, VIJFDE HOOFDSTUK, MC 5 -
- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Mc (Marcus) -- Mc 5 -

- Marcus: overzicht.
- Marcus taalgebruik - Marcus taalgebruik A - Marcus taalgebruik B - Marcus taalgebruik C - Marcus taalgebruik D - Marcus taalgebruik E - Marcus taalgebruik F - Marcus taalgebruik G - Marcus taalgebruik H - Marcus taalgebruik I - Marcus taalgebruik J - Marcus taalgebruik K - Marcus taalgebruik L - Marcus taalgebruik M - Marcus taalgebruik N - Marcus taalgebruik O - Marcus taalgebruik P - Marcus taalgebruik R - Marcus taalgebruik S - Marcus taalgebruik T - Marcus taalgebruik U - Marcus taalgebruik Z -
- Mc: commentaar.

- Bibliografie - Literatuur - Liturgisch gebruik - Overzicht bijbelboeken - Overzicht van de bibliografie van de bijbelboeken - Overzicht van deze website -

Overzicht van het Marcusevangelie: Mc 1, Mc 2, Mc 3, Mc 4, Mc 5, Mc 6, Mc 7, Mc 8, Mc 9, Mc 10, Mc 11, Mc 12, Mc 13, Mc 14, Mc 15, Mc 16,
Bijbeluitleg per pericope - Mc 5,1-20 - Mc 5,21-43 -
Bijbeluitleg vers per vers - Mc 5,1 - Mc 5,2 - Mc 5,3 - Mc 5,4 - Mc 5,5 - Mc 5,6 - Mc 5,7 - Mc 5,8 - Mc 5,9 - Mc 5,10 - Mc 5,11 - Mc 5,12 - Mc 5,13 - Mc 5,14 - Mc 5,15 - Mc 5,16 - Mc 5,17 - Mc 5,18 - Mc 5,19 - Mc 5,20 - Mc 5,21 - Mc 5,22 - Mc 5,23 - Mc 5,24 - Mc 5,25 - Mc 5,26 - Mc 5,27 - Mc 5,28 - Mc 5,29 - Mc 5,30 - Mc 5,31 - Mc 5,32 - Mc 5,33 - Mc 5,34 - Mc 5,35 - Mc 5,36 - Mc 5,37 - Mc 5,38 - Mc 5,39 - Mc 5,40 - Mc 5,41 - Mc 5,42 - Mc 5,43 -
http://www.onlinebible.org/html/dut/bible-info/De-Nieuwe-Bijbelvertaling.html op zoek naar God          
1. LXX, Griekse tekst N.T.   2. Vulgata   3. Synopsis Denaux - Vervenne  4. Statenvertaling   5. Willibrordvertaling   6. Nieuwe Vertaling   7. Naardense vertaling, zie
8. Bible de Jérusalem 9. Statenvertaling   10. King James Bible  - King James Bible 11. Luther-Bibel   liturgische lezing      

WEDERKERIGHEID (DIVERSITEIT - VICE VERSA) . Meer info: Arseen De Kesel. Email: arseen.de.kesel@pandora.be.
websitenamen : http://users.telenet.be/arseen.de.kesel/ en http://www.interlevensbeschouwelijk.be/index.htm
- STARTPAGINA - AGENDA - BIJ DE HAND - NIEUW - OVERZICHT -  TIJDSCHRIFTEN -
ALFABETISCH OVERZICHT VAN THEMA'S EN WEBSITES:
- A - B - C - D - E - F - G - H - I - J - K - L - M - N - O - P - Q - R - S - T - U - V - W - X -Y - Z
HOOFDTHEMA'S: allochtonen, armoede, bahá'í,  bezinningsteksten, bijbel, bijbel en koran, boeddhisme, christendom, extreemrechts (Vlaams Blok), fundamentalisme, globalisering en antiglobalisering,  hindoeïsme, interlevensbeschouwelijke dialoog, interreligieuze meditatie, islam, jodendom, koran, levensbeschouwing, levensbeschouwing / godsdienst en onderwijs, racisme, samenleving, sikhisme, spiritualiteit, tewerkstelling van allochtonen, vluchtelingen en asielzoekers, vrijzinnigheid, witte scholen, multiculturele scholen en concentratiescholen, Eigen-zinnige beschouwingen, Het kleine of grote ongenoegen

Woordenschat
Bibliografie: Mc 5,1-20b - Mc 5,21-43
Literatuur
Liturgisch gebruik

Overzicht van de bijbelboeken - bijbeloverzicht -- taalgebruik -
- OT: Gn (Genesis), Ex (Exodus), Lv (Leviticus), Nu (Numeri), Dt (Deuteronomium), Joz (Jozua), Re (Rechters), Rt (Ruth), 1 S (1 Samuël), 2 S (2 Samuël), 1 K (1 Koningen), 2 K (2 Koningen), 1 Kr ( 1 Kronieken), 2 Kr (2 Kronieken), Ezr (Ezra), Neh (Nehemia), Tob (Tobia), Jdt (Judith), Est (Esther), 1 Mak (1 Makkabeeën), 2 Mak (2 Makkabeeën), Job, Ps (Psalmen ), Spr (Spreuken), Pr (Prediker), Hl (Hooglied), W (Wijsheid), Sir (Sirach), Js (Jesaja), Jr (Jeremia), Kl (Klaagliederen), Bar (Baruch), Ez (Ezechiël), Da (Daniël), Hos (Hosea), Jl (Joël), Am (Amos), Ob (Obadja), Jon (Jona), Mi (Micha), Nah (Nahum), Hab (Habakuk), Sef (Sefanja), Hag (Haggai), Zach (Zacharia), Mal (Maleachi).
- NT: Mt (Matteüs) - Mc (Marcus) - Lc (Lucas) - Joh (Johannes) - Hnd (Handelingen), Rom (Rome), 1 Kor (Korinte), 2 Kor (Korinte), Gal (Galatië), Ef (Efese), Fil (Filippi), Kol (Kolosse), 1 Tes (Tessalonika), 2 Tes (Tessalonika), 1 Tim (Timoteüs), 2 Tim (Timoteüs), Tit (Titus), Film (Filemon), Heb (Hebreeën), Jak (Jakobus), 1 Pe (Petrus), 2 Pe (Petrus), 1 Joh (Johannes), 2 Joh (Johannes), 2 Joh (Johannes), Jud (Judas), Apk (Apokalyps).
Overzicht van de bibliografie van de bijbelboeken: - bibliografie bijbel - bibliografie van het Oude Testament - bibliografie Matteüsevangelie - bibliografie Marcusevangelie - bibliografie Lucasevangelie - bibliografie van het Johannesevangelie - bibliografie van het Nieuwe Testament (behalve evangeliën)
In hun synopsis van de eerste drie evangeliën (Leuven, Vlaamse Bijbelstichting, 1986; Turnhout, Brepols, ) onderscheiden Adelbert Denaux en Marc Vervenne volgende pericopen in het vijfde hoofdstuk van het Marcusevangelie:
143. Twee bezetenen van Gadara van de demonen bevrijd: Mt 8,28-34 - Mc 5,1-20 - Lc 8,26-39 -
144. Genezing van een vrouw met bloedvloeiïng. Opwekking van Jaïrus'dochter: Mc 5,21-43 - Mt 9,18-26 - Lc 8,40-56 -

66. Twee bezetenen van Gadara van de demonen bevrijd: Mc 5,1-20 - Mc 5,1-20 - Mt 8,28-34 - Lc 8,26-39 -- bijbeloverzicht -- Mc (Marcus) -- Mc 5 -- taalgebruik -- Mc 5,1 - Mc 5,2 - Mc 5,3 - Mc 5,4 - Mc 5,5 - Mc 5,6 - Mc 5,7 - Mc 5,8 - Mc 5,9 - Mc 5,10 - Mc 5,11 - Mc 5,12 - Mc 5,13 - Mc 5,14 - Mc 5,15 - Mc 5,16 - Mc 5,17 - Mc 5,18 - Mc 5,19 - Mc 5,20 - Mc 5 -

Marcus woordgebruik: A - B - C - D - E - F - G - H - I - J - K - L - M - N - O - P - Q - R - S - T - U - V - W - X -Y - Z -

1. aantal woorden 2. aantal letters 3. aantal lettergrepen 4. getalwaarde 5. kai (en) 6. de (echter) 7. nevenschikkende hoofdzinnen 8. ondergeschikte zinnen (behalve participiumzinnen) 9. participiumzinnen

  Mc 5,1 Mc 5,2 Mc 5,3 Mc 5,4 Mc 5,5 Mc 5,6 Mc 5,7 Mc 5,8 Mc 5,9 Mc 5,10 Mc 5,11 Mc 5,12 Mc 5,13 Mc 5,14 Mc 5,15 Mc 5,16 Mc 5,17 Mc 5,18 Mc 5,19 Mc 5,20 totaal
                                         
                                         
                                         
                                         
    41 
                                     
   4 39 
            1       14 
                       

- 16 / 20 zinnen beginnen met και = kai (en). Slechts in twee zinnen komt geen enkele maal het woordje και = kai (en) voor.

Uit het vraaggesprek tussen een gelovige van de 21ste eeuw en de evangelist Marcus.

Is het Rijk Gods, waarover de parabels spreken, slechts voor de joden bestemd, of misschien ook voor de heidenen, ik bedoel de niet-joden ?

Marcus. Ik heb je vroeger reeds verteld dat Petrus de persoon is in wie de joden-christenen en de heiden-christenen zich verenigd weten in een gemeenschappelijk geloof dat Petrus belijdt. Het is een hele stap geweest om de weg naar de heidenen in te slaan. Dat vertelt ons het verhaal van de stormstilling (Mc 4,35-41). In dat verhaal varen de leerlingen naar de overkant van het meer van Galilea, naar het gebied van de heidenen. Zoals de profeet Jona vluchtten zij weg, maar in hun vlucht worden ze door een storm overrompeld. Zoals God bij Jona was, zo is ook Jezus bij zijn leerlingen. De boodschap aan de Ninivieten is door God bedoeld ; de boodschap aan de heidenen is door God gewild. Wees dus gerust.
Op heidens gebied wordt Jezus geconfronteerd met een onreine geest (Mc 5,1-20). Bij zijn eerste optreden in de synagoge van Kafarnaüm was Jezus eveneens geconfronteerd met een onreine geest (Mc 1,23-28). In beide gevallen drijft Jezus de onreine geest uit. In plaats van een ‘bezeten’ mens krijgen we een vrij mens.
Op het einde van het eerste hoofdstuk, van de succes-story van Jezus, getuigde de genezen melaatse over Jezus (Mc 1,45). Op het einde van dit verhaal, getuigt de genezene over Jezus (Mc 5,20). Zo krijgen we twee getuigenissen: dat van een jood en dat van een heiden.


Mc 5,1 - Mc 5,1: 66. Twee bezetenen van Gadara van de demonen bevrijd: Mc 5,1-20 - Mt 8,28-34 - Lc 8,26-39 -- bijbeloverzicht -- Mc (Marcus) -- Mc 5 -- taalgebruik -- Mc 5,1 - Mc 5,2 - Mc 5,3 - Mc 5,4 - Mc 5,5 - Mc 5,6 - Mc 5,7 - Mc 5,8 - Mc 5,9 - Mc 5,10 - Mc 5,11 - Mc 5,12 - Mc 5,13 - Mc 5,14 - Mc 5,15 - Mc 5,16 - Mc 5,17 - Mc 5,18 - Mc 5,19 - Mc 5,20 - Mc 5 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2004) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
Kai èlthon eis to peran tès thalassès eis tèn chôran tôn Gerasènôn et venerunt trans fretum maris in regionem Gerasenorum En ze kwamen aan de overkant van het meer in de landstreek van de Gerasenen.   Zij kwamen nu aan de overkant van het meer in het land van de Gerasenen.   Ze kwamen aan de overkant van het meer in het land van de Gerasenen*  Ze kwamen aan de overkant van het meer, in het gebied van de Gerasenen.*  Ze komen aan op de overkant van de zee, in de streek van de Gerasenen. Mc 5:1- Ils arrivèrent sur l'autre rive de la mer, au pays des Géraséniens.

King James Bible. [1] And they came over unto the other side of the sea, into the country of the Gadarenes.
Luther-Bibel. 1 Und sie kamen ans andre Ufer des Sees in die Gegend der Gerasener.

  Mc 5,1 Mt 8,28 Lc 8,26
  1Καὶ ἦλθον εἰς τὸ πέραν τῆς θαλάσσης εἰς τὴν χώραν τῶν Γερασηνῶν. 28a Καὶ ἐλθόντος αὐτοῦ εἰς τὸ πέραν εἰς τὴν χώραν τῶν Γαδαρηνῶν 6. Καὶ κατέπλευσαν εἰς τὴν χώραν τῶν Γερασηνῶν, ἥτις ἐστὶν ἀντιπέρα τῆς Γαλιλαίας.

Tekstuitleg van Mc 5,1. Het vers Mc 5,1 telt 12 (3 X 4) woorden en 52 (2 X 2 X 13 OF 2 X 26) letters. De getalswaarde van Mc 5,1 is 6467 (29 X 223).

Mc 5,1.1. και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Taalgebruik: kai (en) in de LXX. Taalgebruik in Mc: kai (en). Van de 43 verzen in Mc 5 niet in 6 verzen: (1) Mt 5,8. (2) Mt 5,11. (3) Mt 5,27. (4) Mt 5,28. (5) Mt 5,35. (6) Mt 5,36.

kai (en)  kai (en)   Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel O.T. N.T. Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
verzen  verzen (678) (666) 678 45  28  35  41  43  56  37  38  50  52  33  44  37  72  47  20  / 8     7957 1071 678 1151 879 1007 2767 404 2900  3779 
kai (en)   kai = en (555) (547) 555  40  26  32  33  37  52  26  36  40  37  29  33  26  60  33  15 / 7 26980  21867  5113  705  555  822  530  660  1470  371  2082  2612 
verschil verschil (123) (115) 123 5 2 3 8 6 4 11 2 10 15 4 11 11 12 14 5 / 1     2844 366 123 329 349 347 1297 33 818 1167

- Ned.: en. Arabisch: وَ = wa (en). Taalgebruik in de Qoran: wa (en). E.: and. D.: und. Fr.: et. Grieks: και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Hebr.: וְ = wë (en). Lat.: et.

Dit verbindingswoord και = kai (en) staat aan het begin van de pericope. Het legt een link met de vorige pericope. Dit wordt versterkt door de verbanden tussen Mc 4,35 (διελθωμεν εις το περαν = dielthômen eis to peran (laten we doorgaan naar de overzijde) en Mc 5,1 (Καὶ ἦλθον εἰς τὸ πέραν = kai èlthon eis to peran (en zij gingen naar de overzijde). In Mc 4,35 gebruikt Marcus een samengesteld werkwoord van ερχομαι = erchomai (gaan, komen). Er is ook een link tussen Mc 5,1 en Mc 5,21 ( και διαπερασαντες του ιησου = kai diaperasantos tou Ièsou (en nadat Jezus was doorgestoken) (παλιν εις το περαν = palin eis to peran (opnieuw naar de overzijde).

Mc 5,1.2. med. ind. 2de aor. 3de pers. mv. ηλθον = èlthon (zij gingen) van het werkw. ερχομαι = erchomai (gaan, komen). Taalgebruik in het NT: erchomai (gaan, komen). Taalgebruik in de LXX: erchomai (gaan, komen). Taalgebruik in Mc.: erchomai (gaan, komen). ηλθον = èlthon (ik kwam of zij kwamen): Mt (8): (1) Mt 5,17a en Mt 5,17b. (2) Mt 7,25. (3) Mt 7,27. (4) Mt 9,13. (5) Mt 10,34a en Mt 10,34b. (6) Mt 10,35. (7) Mt 14,34. (8) Mt 21,1. Mc (9): (1) Mc 1,29. (2) Mc 5,1. (3) Mc 6,53. (4) Mc 9,33. (5) Mc 14,16. ('6') Mc 2,17 ; ('7') Mc 3,8. ('8') Mc 5,14. ('9') Mc 6,29. Lc (11): (1) Lc 1,59. (2) Lc 2,44. (3) Lc 3,12. (4) Lc 4,42. (5) Lc 5,7. (6) Lc 6,18. (7) Lc 8,35. (8) Lc 12,49. (9) Lc 23,33. (10) Lc 24,1. (11) Lc 24,23. In 1 vers staat de 1ste persoon (Mc 2,17), in de andere verzen staat de 3de persoon meervoud. In Mc 4,35 staat de cohortativus in de aoristvorm en in de 1ste pers. mv.. Dit zou de aorist en de 3de pers. mv. in Mc 5,1 kunnen verklaren. Een vorm van ερχομαι = erchomai (gaan, komen) in de LXX (1054), in het NT (631), in Mt (111), Mc (86), Lc (100), Joh (156) Samen in de ev. (453). Rest NT (178).
- med. ind. 2de aor. 3de pers. mv. ηλθον = èlthon (zij kwamen) van het ww. ερχομαι = erchomai (komen, gaan). We zouden ειρξονται verwachten. Deze vorm zou dan erg sterk gelijken op ηρξονται = èrksontai (zij begonnen) van het ww. αρχομαι = archomai (beginnen, heersen) gelijken en bijgevolg verwarring scheppen.

erchomai (gaan, komen) bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn. ev.
ind. aor. 1ste p. enk. + 3de p. mv. èlthon 197 136 61 8 9 11 17 11 4 28 45 

- Hebreeuws. prefix verbindingswoord wë + act. qal imperf. 3de pers. mann. mv. וַיָּבֹאוּ= wajjâbo´û (en zij gingen) OF prefix verbindingswoord wë + act. hifil imperf. 3de pers. mann. mv. וַיָּבִאוּ = wajjâbhi´û (en zij lieten komen, zij brachten) van het werkw. בָּא = bâ´ (gaan, komen). Taalgebruik in Tenakh: bâ´ (gaan, komen). Getalswaarde: beth = 2, aleph = 1 ; totaal: 3. Structuur: 2 - 1. Spiegelbeeld van het woord אַב = ´ab (vader). Tenakh (195). Pentateuch (47). Eerdere Profeten (99) Latere Profeten (14). 12 Kleine Profeten (2). Geschriften (33). Een vorm van בָּא = bâ´ (gaan, komen) in Tenakh (2552).
- Jezus en zijn leerlingen kwamen niet te voet over het meer maar met de boot. Vanaf de horizon vaarden zij naar beneden, naar het land. Zo gebruikt Lucas het werkwoord καταπλεω = katapleô (naar beneden varen, tegengesteld aan op-varen). Maar zij kwamen voordien in een storm terecht, die zij overleefden, heelhuids er van afkwamen, erdoor kwamen.

Mc 5,1.1. - 2. και ηλθον = kai èlthon (en zij gingen). LXX (82). NT (12): (1) Mt 7,25. (2) Mt 7,27. (3) Mt 21,1. (4) Mc 5,1. (5) Mc 14,16. (6) Lc 2,16. (7) Lc 4,42. (8) Lc 5,7. (9) Lc 8,35. (10) Joh 3,26. (11) Joh 6,24. (12) Joh 12,9.
- Tweevoud in Mc: και ηλθον = kai èlthon (en zij gingen): (1) Mc 5,1. (2) Mc 14,16. In Mc 5,1 kwamen Jezus en zijn leerlingen, in Mc 14,16 zijn het enkel de leerlingen (om het avondmaal voor te bereiden).

Mc 5,1.3. εις = eis (naar). Taalgebruik in het NT: eis (naar). Taalgebruik in de LXX: eis (naar). εις = eis (naar). Mc 5 (11): (1) Mc 5,1 (2X). (2) Mc 5,12 (2X: naar de varkens zenden - in de varkens binnengaan). (3) Mc 5,13 (2X: in de varkens binnengaan - naar het meer). (4) Mc 5,14 (2X: in de stad en in de velden). (5) Mc 5,18 (in de boot inklimmen). (6) Mc 5,19 (naar uw huis). (7) Mc 5,21 (naar de overzijde). (8) Mc 5,22 (heis = één). (9) Mc 5,26 (naar het slechte gaan). (10) Mc 5,34. (11) Mc 5,38 (zij gaan naar het huis...).

eis (naar)  bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b.  Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16
  6930  5336  1594  215  151  210  181  260  504  73  576  757  427  77  13 5 6 8 11 14 9 10 11 13 8 7 8 20 3 5

- Ned.: naar. D.: nach. E.: for. Fr.: vers (versus: gedraaid, gekeerd ; vertere: tourner, draaien) / à. Grieks: εις = eis (naar). Taalgebruik in het NT: eis (naar). Hebreeuws: voorzetsel אֶל = ´èl (naar, tot). Lat.: in / ad.

Mc 5,1.2. - 3. ηλθον εις = èlthon eis (zij gingen naar). LXX (38). NT (17): (1) Mt 14,34. (2) Mt 21,1. (3) Mc 1,29. (4) Mc 5,1. (5) Mc 14,16. (6) Joh 4,45. (7) Joh 6,24. (8) Joh 12,27. (9) Hnd 13,13. (10) Hnd 13,51. (11) Hnd 14,24. (12) Hnd 15,30. (13) Hnd 17,1. (14) Hnd 21,8. (15) Hnd 22,11. (16) 2 Kor 1,23. (17) Gal 1,23.
- Mc (5). In 5 verzen gaan Jezus en zijn leerlingen naar een bepaalde plaats: ηλθον = èlthon (zij gingen) + εις = eis (naar: voorzetsel van plaats) + plaatsbepaling: (1) Mc 1,29 (naar het huis van Simon). (2) Mc 5,1 (naar de overzijde van het meer). (3) Mc 6,53 (naar Genesaret). (4) Mc 9,33 (naar Kafarnaüm). (5) Mc 14,16 (naar de stad).
In Mc 5,2 stapt Jezus uit de boot. Zijn de leerlingen in hun boten gebleven ? In Mc 5,21 is Jezus weer in de boot en steekt over.

Mc 5,1.1. - 3. και ηλθον εις = kai èlthon eis (en zij gingen naar). LXX (32). NT (4). Mt (1): Mt 21,1. Mc (2): (1) Mc 5,1. (2) Mc 14,16. Joh (1): Joh 6,24. In Mc 14,16 gaan de leerlingen van Jezus naar de stad om het paasmaal te bereiden. Pesach is overgang, doortocht.
- και ερχεται εις = kai erchetai eis (en hij gaat naar, en hij komt naar). LXX (5). NT (2): (1) Mc 5,38 (variante ερχονται = erchontai: zij gaan; dochter van Jaïrus). (2) Mc 8,22 (variante ερχονται =ερχονται = erchontai = zij gaan; Betsaïda).
- και ερχονται εις = kai erchontai eis (en zij gaan naar). LXX (2): (1) 2 S 2,29. (2) 1 K 11,18. NT (4): (1) Mc 3,20 (een huis). (2) Mc 10,46 (Jericho). (3) Mc 11,15 (Jeruzalem). (4) Mc 14,32 (streek van Getsemani).

Mc 5,1.4. bep. lidw. nom. + acc. onz. enk. το = to (het) van het bepaald lidw. ὁ = ho, ἡ = hè, το = to (de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Taalgebruik in de LXX: bepaald lidwoord. Taalgebruik in Mc: bepaald lidwoord. Mc (108). Mc 5 (12): (1) Mc 5,1. (2) Mc 5,4. (3) Mc 5,8. (4) Mc 5,14. (5) Mc 5,18. (6) Mc 5,21. (7) Mc 5,23. (8) Mc 5,26. (9) Mc 5,39. (10) Mc 5,40. (11) Mc 5,41. (12) Mc 5,42.

  lidw. enk. Mc  Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel  OT NT Mt  Mc  Lc  Joh  Hnd  Br.  Apk  syn. ev.
3. nom. + acc. onz. enk. to 108  12  12  22  5941  4582  1359  186  108  181  121  172  482  109  475  596 
  Totaal   940  67  45  41  64  70  71  62  36  66  71  40  59  53  106  61  28  54298  42002  12296  1648  940  1649  1422  1696  4013  928  4237 5659  

- Nederl.: bepaald lidwoord de / het. Arabisch: bepaald lidw. اَل = ´al (de). Taalgebruik in de Qoran: ´al (de). D.: der, die, das enz.. E.: the. Fr.: le, la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum, il-lam). Gr. ὁ = ho, ἡ = hè, το = to (de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Hebreeuws: הַ = ha (de, het). Taalgebruik in Tenakh: ha (de, het).

Mc 5,1.5. περαν = peran (oever, overzijde, overkant). Taalgebruik in het NT: peran (overzijde, overkant). Taalgebruik in de LXX: peran (overzijde, overkant). Taalgebruik in Mc.: peran (overzijde, overkant). Bijbel (115). OT (92). NT (23). Mt (7): (1) Mt 4,15. (2) Mt 4,25. (3) Mt 8,18. (4) Mt 8,28. (5) Mt 14,22. (6) Mt 16,5. (7) Mt 19,1. Mc (7): (1) Mc 3,8. (2) Mc 4,35. (3) Mc 5,1. (4) Mc 5,21. (5) Mc 6,45. (6) Mc 8,13. (7) Mc 10,1. Lc (1): Lc 8,22. Joh (8): (1) Joh 1,28. (2) Joh 3,26 . (3) Joh 6,1. (4) Joh 6,17. (5) Joh 6,22. (6) Joh 6,25. (7) Joh 10,40. (8) Joh 18,1.

peran (overzijde  bijbel LXX Pentateuch Eerdere Profeten Latere Profeten 12 Kleine Profeten Geschriften Gn Ex Lv Nu Dt NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
  115  92 22 38 7 0 16 2     8 12 23        15  23     

- De overzijde kan zijn: (1) de overzijde van de Jordaan: (1) Mc 3,8. (2) Mc 10,1.
(2) de overzijde van het meer van Galilea: (1) Mc 4,35. (2) Mc 5,1. (3) Mc 5,21. (4) Mc 6,45. (5) Mc 8,13.
In Mc 4,35 zijn Jezus en zijn leerlingen aan de noord-westelijke oever van het meer van Galilea, in Mc 5,1 aan de zuid-oostelijke oever en in Mc 5,21 opnieuw aan de noord-westelijke oever.
- הָעֵבֶר = hâ`ebhèr (de overzijde, de overkant) < prefix bepaald lidw. ha + zelfst. naamw. עֵבֶר `ebhèr (overzijde, overkant). Zie het werkw. עָבַר = `âbhar (overgaan, voorbijgaan, doortrekken). Taalgebruik in Tenakh: `âbhar (overgaan, voorbijgaan, doortrekken). Getalwaarde: ajin = 16 of 70, beth = 2, resj = 20 of 200 ; totaal: 38 (2 X 19) OF 272 (2² X 2² X 17). Structuur: 7 - 2 - 2. De som van de elementen is telkens 2. Tenakh (1): 1 S 25,13.
- Het zelfst. naamw. עֵבֶר = `ebhèr (overzijde, overkant) is afgeleid van het werkw. עָבַר = `âbhar (overgaan, voorbijgaan, doortrekken). Het zelfst. naamw. עֶרֶב = `èrèbh (avond) heeft dezelfde letters als עָבַר = `âbhar (overgaan, voorbijgaan, doortrekken) maar de 2 laatste letters staan in een andere volgorde. De avond bevat de idee van overgang tussen de dag en de nacht.
- Ned.: oever. D.: Üfer. Hebr.: עֵבֶר = `ebhèr (oever, overzijde, overkant). Zie het werkw. עָבַר = `âbhar ('oeveren', overgaan, voorbijgaan, doortrekken). Taalgebruik in Tenakh: `âbhar (overgaan, voorbijgaan, doortrekken). Grieks: περαν = peran (oever, overzijde, overkant). Taalgebruik in het NT: peran (overzijde, overkant). (b/p/v, is de glottisslag aan het begin van het Griekse woord weggevallen ?). Lat.: ripa (metathesis = omwisseling van de medeklinkers van het Griuekse περαν = peran (overzijde, overkant ?) Frans: rive. Een stroom, rivier, meer, zee enz. hebben 2 oevers: de ene oever aan de ene zijde en de andere oever aan de andere zijde.

Mc 5,1.3. - 5. εις το περαν = eis to peran (naar de overzijde). LXX (8): (1) Nu 21,13. (2) Dt 30,13. (3) Joz 1,15. (4) Re 11,29. (5) 1 S 26,13. (6) 1 Mak 9,48. (7) Jr 22,20. (8) Jr 48,10. NT (10). Mt (4): (1) Mt 8,18. (2) Mt 8,28. (3) Mt 14,22. (4) Mt 16,5. Mc (5). (1) Mc 4,35. (2) Mc 5,1. (3) Mc 5,21. (4) Mc 6,45. (5) Mc 8,13. Mc: 5 / 7, niet in (1) Mc 3,8. (2) Mc 10,1. In deze twee verzen (Mc 3,8 en Mc 10,1): περαν του ιορδανου = peran tou Iordanou (de overzijde van de Jordaan). Bedoeld is hiermee de overzijde van het meer van Galilea: (1) Mc 4,35: de overzijde van het meer (omgeving Kafarnaüm): naar de zuidoostzijde. (2) Mc 5,1: zuidoostzijde nl. het land van de Gerasenen. (3) Mc 5,21: terug. (4) Mc 6,45: naar Betsaïda (5) Mc 8,13. Lc (1): Lc 8,22.
- אֶל אֵבֶר = ´l `ebhèr (naar de overzijde, overkant). Tenakh (7): (1) Ex 28,26. (2) Ex 39,19. (3) Dt 30,13. (4) Joz 22,11. (5) Js 10,28. (6) Ez 1,9. (7) Ez 10,22.

Mc 5,1.1. - 5.
- (1) Mc 4,35. (2) Lc 8,22:: διελθωμεν εις το περαν = dielthômen eis to peran (laten we doorgaan naar de overzijde).
- Mc 5,1: καὶ ἦλθον εἰς τὸ πέραν εις την χωραν των γερασηνων = kai èlthon eis to peran tès thalassès eis tèn chôran tôn gerasènôn ( en zij gingen naar de overzijde van het meer naar de streek van de Gerasenen).
- Mc 5,21: και διαπερασαντες του ιησου εν τῳ πλοιῳ παλιν εις το περαν = kai diaperasantos tou ièsou en tô(i) ploiô(i) palin eis to peran (en nadat Jezus in (met) de boot opnieuw naar de overzijde was doorgestoken).
- In Mc 4,35 en Mc 5,1 wordt een nogal omslachtige omschrijving gebruikt voor wat eenvoudig met het werkw. διαπεραω = diaperaô (doortrekken, oversteken) kon gezegd worden.
- Hebreeuws: נַעְבְּרָה נָּא אֶל אֵבֶר = na`ëbërah-nâ´ ´l `ebhèr (dat wij mogen doortrekken naar de overzijde).

Mc 5,1.6. gen. vr. enk. της = tès (de) van het bepaald lidw. vr. enk. ἡ = hè. Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Taalgebruik in de LXX: bepaald lidwoord. Taalgebruik in Mc: bepaald lidwoord. Mc (5): (1) Mc 5,1. (2) Mc 5,10. (3) Mc 5,29. (4) Mc 5,34. (5) Mc 5,41.

  lidw. enk. Mc  Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel  OT NT Mt  Mc  Lc  Joh  Hnd  Br.  Apk  syn. ev.
5. gen. vr. enk. tès 65  5271  4202  1069  107  65  109  72  164  430  122  281  353 

- bepaald lidw. Ned.: de. Arabisch: bepaald lidw. اَل = ´al (de). Taalgebruik in de Qoran: ´al (de). D.: der, die, das enz.. E.: the. Fr.: le, la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum, il-lam). Grieks: ὁ = ho, ἡ = hè, το = to (de - het). Hebreeuws: הַ = ha (de, het). Taalgebruik in Tenakh: ha (de, het).

Mc 5,1.7. gen. vr. enk.θαλασσης = thalassès (van de zee / meer) van het zelfstandig naamwoord θαλασσα = thalassa (zee, meer). Taalgebruik in het NT: thalassa (zee meer). Taalgebruik in de LXX: thalassa (zee meer). Mc (4): (1) Mc 5,1. (2) Mc 6,47. (3) Mc 6,48. (4) Mc 6,49.

  thalassa (zee)   bijbel OT Pentateuch Vroege prof. 12 kl. prof. Grote prof. Hagiografen dt. -can. NT Mt Mc Mt Mc Lc Joh  // Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
2 gen. vr. enk. thalassès  176  148  33  24  13  36  24  18  28  3 : (1) Mt 4,15. (2) Mt 14,26. (3) Mt 18,6. 4 : (1) Mc 5,1. (2) Mc 6,47. (3) Mc 6,48. (4) Mc 6,49. 1 : Lc 21,25. 6  : (1) Joh 6,1. (2) Joh 6,17. (3) Joh 6,19. (4) Joh 6,22. (5) Joh 6,25. (6) Joh 21,1. 2: (1)  Mt 14,26 // Mc 6,49. (2) Mt 18,6 // Mc 9,42 // Lc 17,2. 14 
  totaal 446  359  70  69  34  91  67  28  87  15  18  15  18    10  24  36  45 

- Hebreeuws: יָם = jâm (zee, meer, stroom). Taalgebruik in Tenakh: jâm (zee, meer, stroom). Getalwaarde: jod = 10, mem = 13 of 40 ; totaal: 23 OF 50 (2 X 5²). Structuur: 1 - 4. De som van de elementen is telkens 5. Tenakh (81).
- הַּיָּם = hajjâm (de zee) < prefix bepaald lidw. ha + zelfst. naamw. יָם = jam. Tenakh (127). Pentateuch (28). Eerdere Profeten (19). Latere Profeten (36). 12 Kleine Profeten (19). Geschriften (25).
- Ned.: zee. Arabisch: بحر = bahr (zee). Taalgebruik in de Qoran: bahr (zee). D.: See. E.: sea. Fr.: mer. Gr.: θαλασσα = thalassa (zee, meer). Taalgebruik in het NT: thalassa (zee meer). Hebr.: יָם = jâm (zee, meer, stroom). Taalgebruik in Tenakh: jâm (zee, meer, stroom). Lat.: mare.

Het is de enige maal dat ηλθον = èlthon (zij gingen) gelinkt wordt aan εις το περαν = eis to peran tès thalassès (naar de overkant van het meer). Jezus en zijn leerlingen gaan naar het 'heidens' gedeelte van het meer.
Er is enige overeenkomst tussen
- Mc 5,1: και ηλθον εις εις το περαν της θαλασσης = Kai èlthon eis to peran tès thalassès (en zij gingen naar de overkant van de zee)
en Mc 7,31: ηλθεν δια σιδωνος εις την θαλασσαν της γαλιλαιας = èlthen dia Sidônos eis tèn thalassan tès Galilaias (ging Hij via Sidon naar het meer van Galilea).

Mc 5,1.5. - 7. περαν της θαλασσης = peran tès thalassès (overzijde van de zee / meer of over de zee / meer). LXX (6): (1) Dt 30,13 (2X). (2) 2 Kr 20,2. (3) Jr 22,20. (4) Jr 32,22. (5) Bar 3,30. NT (5): (1) Mc 5,1. (2) Joh 6,1. (3) Joh 6,17. (4) Joh 6,22. (5) Joh 6,25.

Mc 5,1.3. - 7. εις το περαν της θαλασσης = eis to peran tès thalassès (naar de overzijde van het meer). LXX (2): (1) Dt 30,13. (2) Jr 22,20. NT (1): Mc 5,1.
- Hebreeuws: אֶל אֵבֶר הַּיָּם= ´l `ebhèr hajjâm (naar de overzijde van de zee, overkant). Tenakh (1): Dt 30,13.

Mc 5,1.8. εις = eis (naar). Taalgebruik in het NT: eis (naar). Taalgebruik in de LXX: eis (naar). εις = eis (naar). Mc 5 (11): (1) Mc 5,1 (2X). (2) Mc 5,12 (2X: naar de varkens zenden - in de varkens binnengaan). (3) Mc 5,13 (2X: in de varkens binnengaan - naar het meer). (4) Mc 5,14 (2X: in de stad en in de velden). (5) Mc 5,18 (in de boot inklimmen). (6) Mc 5,19 (naar uw huis). (7) Mc 5,21 (naar de overzijde). (8) Mc 5,22 (heis = één). (9) Mc 5,26 (naar het slechte gaan). (10) Mc 5,34. (11) Mc 5,38 (zij gaan naar het huis...).

eis (naar)  bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b.  Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16
  6930  5336  1594  215  151  210  181  260  504  73  576  757  427  77  13 5 6 8 11 14 9 10 11 13 8 7 8 20 3 5

- Ned.: naar. D.: nach. E.: for. Fr.: vers (versus: gedraaid, gekeerd ; vertere: tourner, draaien) / à. Grieks: εις = eis (naar). Taalgebruik in het NT: eis (naar). Hebreeuws: voorzetsel אֶל = ´èl (naar, tot). Lat.: in / ad.

Mc 5,1.9. bep. lidw. acc. vr. enk. την = tèn (de) van het bepaald lidw. vr. enk. ἡ = hè. Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Taalgebruik in de LXX: bepaald lidwoord. Taalgebruik in Mc: bepaald lidwoord. Mc (109). Mc 5 (9): (1) Mc 5,1. (2) Mc 5,3. (3) Mc 5,13. (4) Mc 5,14. (5) Mc 5,21. (6) Mc 5,30. (7) Mc 5,32. (8) Mc 5,33. (9) Mc 5,40.

  lidw. enk. Mc  Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel  OT NT Mt  Mc  Lc  Joh  Hnd  Br.  Apk  syn. ev.
9. acc. vr. enk. tèn 109  12 4 5 9 9 11 10 4 5 11 5 6 3 7 6 2 6161  4889  1272  180  109  149  121  198  404  111  438  559 
  Totaal   940  67  45  41  64  70  71  62  36  66  71  40  59  53  106  61  28  54298  42002  12296  1648  940  1649  1422  1696  4013  928  4237 5659  

- Nederl..: bepaald lidwoord de / het. Arabisch: bepaald lidw. اَل = ´al (de). D.: der, die, das enz.. E.: the. Fr.: le, la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum, il-lam). Gr. ὁ = ho, ἡ = hè, το = to (de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Hebreeuws: הַ = ha (de, het). Taalgebruik in Tenakh: ha (de, het).

Mc 5,1.10. acc. vr. enk. χωραν = chôran (streek, plaats) van het zelfst. naamw. χωρα = chôra (streek, land). Taalgebruik in het NT: chôra (streek, land). Taalgebruik in de LXX: chôra (streek, land). Bijbel (66). NT (14): (1) Mt 2,12. (2) Mt 8,28. (3) Mc 5,1. (4) Mc 6,55. (5) Lc 8,26 . (6) Lc 15,13. (7) Lc 15,14. (8) Lc 19,12. (9) Joh 11,54. (10) Hnd 12,20. (11) Hnd 16,6. (12) Hnd 18,23. (13) Hnd 26,20. (14) Hnd 27,27.

Mc 5,1.8. - 10. εις την χωραν = eis tèn chôran (naar de streek, plaats). LXX (13). NT (5): (1) Mt 2,12. (2) Mt 8,28. (3) Mc 5,1. (4) Lc 8,26 . (5) Joh 11,54.

Mc 5,1.11. bep. lidw. gen. m. + vr. + onz. mv. των = tôn (van de) van het bepaald lidw. ὁ = ho, ἡ = hè, το = to (de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Taalgebruik in de LXX: bepaald lidwoord. Taalgebruik in Mc: bepaald lidwoord. Mc (90). Mc 5 (7): (1) Mc 5,1. (2) Mc 5,2. (3) Mc 5,16. (4) Mc 5,17. (5) Mc 5,22. (6) Mc 5,28. (7) Mc 5,30.

  lidw. mv. Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel  ΟΤ  ΝΤ  Mt  Mc Lc  Joh  Hnd  Brieven  Apk  syn. ev.
13. gen. m. + vr. + onz. mv. tôn 90  4 10  13  5178  4144  1034  178  90  119  98  166  267  116     

- bepaald lidw. Ned.: de. Arabisch: bepaald lidw. اَل = ´al (de). Taalgebruik in de Qoran: ´al (de). D.: der, die, das enz.. E.: the. Fr.: le, la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum, il-lam). Grieks: ὁ = ho, ἡ = hè, το = to (de - het). Hebreeuws: הַ = ha (de, het). Taalgebruik in Tenakh: ha (de, het).

Mc 5,1.12. gen. mann. mv. γηρασηνων = gerasènôn (Gerasenen). Bijbel (3): (1) Mc 5,1. (2) Lc 8,26. (3) Lc 8,37.


- Mc 5,1 - Mc 5,2 - Mc 5,3 - Mc 5,4 - Mc 5,5 - Mc 5,6 - Mc 5,7 - Mc 5,8 - Mc 5,9 - Mc 5,10 - Mc 5,11 - Mc 5,12 - Mc 5,13 - Mc 5,14 - Mc 5,15 - Mc 5,16 - Mc 5,17 - Mc 5,18 - Mc 5,19 - Mc 5,20 - Mc 5,21 - Mc 5,22 - Mc 5,23 - Mc 5,24 - Mc 5,25 - Mc 5,26 - Mc 5,27 - Mc 5,28 - Mc 5,29 - Mc 5,30 - Mc 5,31 - Mc 5,32 - Mc 5,33 - Mc 5,34 - Mc 5,35 - Mc 5,36 - Mc 5,37 - Mc 5,38 - Mc 5,39 - Mc 5,40 - Mc 5,41 - Mc 5,42 - Mc 5,43 -


Mc 5,2 - Mc 5,2: 66. Twee bezetenen van Gadara van de demonen bevrijd: Mc 5,1-20 - Mt 8,28-34 - Lc 8,26-39 -- bijbeloverzicht -- Mc (Marcus) -- Mc 5 -- taalgebruik -- Mc 5,1 - Mc 5,2 - Mc 5,3 - Mc 5,4 - Mc 5,5 - Mc 5,6 - Mc 5,7 - Mc 5,8 - Mc 5,9 - Mc 5,10 - Mc 5,11 - Mc 5,12 - Mc 5,13 - Mc 5,14 - Mc 5,15 - Mc 5,16 - Mc 5,17 - Mc 5,18 - Mc 5,19 - Mc 5,20 - Mc 5 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
5:2 kai exelthontos autou ek tou ploiou euthus upèntèsen autô ek tôn mnèmeiôn anthrôpos en pneumati akathartô   2 et exeunti ei de navi statim occurrit ei de monumentis homo in spiritu inmundo    2 En zo Hij uit het schip gegaan was, terstond ontmoette Hem, uit de graven, een mens met een onreinen geest;  [2] Zodra Hij van boord was gegaan, kwam vanuit de rotsgraven meteen iemand Hem tegemoet die in de greep was van een onreine geest.   [2] Toen hij uit de boot gestapt was, kwam hem meteen vanuit de grafspelonken een man tegemoet die door een onreine geest bezeten was   2 En als hij uit de boot komt, loopt meteen vanuit de graven een mens hem tegemoet met een onreine geest,  Mc 5:2- Et aussitôt que Jésus eut débarqué, vint à sa rencontre, des tombeaux, un homme possédé d'un esprit impur:  

King James Bible. [2] And when he was come out of the ship, immediately there met him out of the tombs a man with an unclean spirit,
Luther-Bibel. 2 Und als er aus dem Boot trat, lief ihm alsbald von den Gräbern her ein Mensch entgegen mit einem unreinen Geist,

  Mc 5,2 Mt 8,28 Lc 8,27
  2καὶ ἐξελθόντος αὐτοῦ ἐκ τοῦ πλοίου εὐθὺς ὑπήντησεν αὐτῷ ἐκ τῶν μνημείων ἄνθρωπος ἐν πνεύματι ἀκαθάρτῳ, 28b ὑπήντησαν αὐτῷ δύο δαιμονιζόμενοι 27 ἐξελθόντι δὲ αὐτῷ ἐπὶ τὴν γῆν ὑπήντησεν ἀνήρ τις ἐκ τῆς πόλεως ἔχων δαιμόνια:

Tekstuitleg van Mc 5,2. Dit vers Mc 5,2 telt 16 (2 X 2 X 2 X 2) woorden en 88 (2 X 2 X 2 X 11) letters. De getalwaarde van Mc 5,2 is 12839 (37 X 347).

Mc 5,2.1. και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Taalgebruik: kai (en) in de LXX. Taalgebruik in Mc: kai (en). Van de 43 verzen in Mc 5 niet in 6 verzen: (1) Mt 5,8. (2) Mt 5,11. (3) Mt 5,27. (4) Mt 5,28. (5) Mt 5,35. (6) Mt 5,36.

kai (en)  kai (en)   Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel O.T. N.T. Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
verzen  verzen (678) (666) 678 45  28  35  41  43  56  37  38  50  52  33  44  37  72  47  20  / 8     7957 1071 678 1151 879 1007 2767 404 2900  3779 
kai (en)   kai = en (555) (547) 555  40  26  32  33  37  52  26  36  40  37  29  33  26  60  33  15 / 7 26980  21867  5113  705  555  822  530  660  1470  371  2082  2612 
verschil verschil (123) (115) 123 5 2 3 8 6 4 11 2 10 15 4 11 11 12 14 5 / 1     2844 366 123 329 349 347 1297 33 818 1167

- Ned.: en. Arabisch: وَ = wa (en). Taalgebruik in de Qoran: wa (en). E.: and. D.: und. Fr.: et. Grieks: και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Hebr.: וְ = wë (en). Lat.: et.

Mc 5,2.2. part. aor. gen. mann. enk.  εξελθοντος = exelthontos van het werkw. εξερχομαι = exerchomai (uitgaan). Taalgebruik in het NT: exerchomai (uit-gaan, naar buiten gaan). Taalgebruik in de LXX: exerchomai (uit-gaan, naar buiten gaan). Taalgebruik in Mc: exerchomai (uit-gaan, naar buiten gaan). Bijbel (4): (1) Jr 29,2. (2) Mc 5,2. (3) Lc 11,14. (4) Lc 11,53. Een vorm van εξερχομαι = exerchomai in de LXX (216), in het NT (742). Uit-gaan kan betekenen: van een eerder besloten ruimte zoals een huis, een stad enz. naar buiten gaan. Het werkwoord wordt ook vaak gebruikt om het weggaan van een onreine geest uit een persoon aan te geven.
- part. aor. gen. mann. mv.  εξελθοντων = exelthontôn  van het werkw. εξερχομαι = exerchomai (uitgaan). Taalgebruik in het NT: exerchomai (uit-gaan, naar buiten gaan). Taalgebruik in de LXX: exerchomai (uit-gaan, naar buiten gaan). Taalgebruik in Mc: exerchomai (uit-gaan, naar buiten gaan). Bijbel (11): (1) Gn 9,10. (2) Gn 44,4. (3) Nu 1,1. (4) Nu 9,1. (5) Dt 4,45. (6) Dt 4,46. (7) Dt 6,4. (8) 2 Kr 20,10. (9) 2 Kr 32,21. (10) Mc 6,54. (11) Mc 11,12.

Mc 5,2.3. pers. voornaamw. 3de pers. gen. mann. enk. αυτου = autou van het pers. voornaamw. αυτος = autos. Taalgebruik in het NT: voornaamwoord autos. Taalgebruik in de LXX: voornaamwoord autos. Taalgebruik in Mc.: voornaamwoord autos. Mc 5 (12): (1) Mc 5,2. (2) Mc 5,4. (3) Mc 5,18. (4) Mc 5,22. (5) Mc 5,24. (6) Mc 5,27. (7) Mc 5,28. (8) Mc 5,30. (9) Mc 5,31. (10) Mc 5,35. (11) Mc 5,37. (12) Mc 5,40.

  autos enk. Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
2 gen. mann. enk. autou  143  13  10  12  16  17  15  6883  5685  1198  225  143  220  150  118  256  86  588  738 
  totaal 413  35  17  27  14  34  34  18  33  32  30  18  25  47  34  12884  9893  2991  510  413  593  475  350  504  146  1670  2145 

Mc 5,2.2. - 3. εξελθοντος αυτου = exelthontos autou (nadat hij was uitgegaan). Mc (1): Mc 5,2.
- εξελθοντων αυτων = exelthontôn autôn (toen zij uitgegaan waren). LXX (6): (1) Nu 1,1. (2) Nu 9,1. (3) Dt 4,45. (4) Dt 4,46. (5) Dt 6,4. (6) 2 Kr 20,10. NT = Mc (2): (1) Mc 6,54. (2) Mc 11,12.

Mc 5,2.4. εκ = ek of εξ = ex (uit). Taalgebruik in het NT: ek (uit). Taalgebruik in de Septuaginta: ek (uit). Mc 5 (2 + 1): (1) Mc 5,2. (2) Mc 5,8. εξ = ex (uit): Mc 5,30.

ek (uit)   Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn. ev.
ek  38         2814 2239 575 46 38 46 112 58 175 100 130  242 
ex  20              1168 941  227  28  20  37  28  24  84  85  113 
Totaal   58          3982  3180  802  74  58  83  140  82  259  106  215   355

- Ned.: uit. D.: aus. E.: out. Fr.: de. Grieks: εκ = ek of εξ = ex (uit). Taalgebruik in het NT: ek (uit). Latijn: ex.

Mc 5,2.5. bep. lidw. gen. mann. + onz. enk. του = tou (de) van het bepaald lidw. ὁ = ho, ἡ = hè, το = to (de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Taalgebruik in Mc: bepaald lidwoord. Mc 5 (11): (1) Mc 5,2. (2) Mc 5,7. (3) Mc 5,8. (4) Mc 5,13. (5) Mc 5,21. (6) Mc 5,27. (7) Mc 5,29. (8) Mc 5,35. (9) Mc 5,38. (10) Mc 5,40. (11) Mc 5,41.

  lidw. enk. Mc  Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel  OT NT Mt  Mc  Lc  Joh  Hnd  Br.  Apk  syn. ev.
4. gen. m. + onz. enk. tou 116  8 6 6 5 11 6 7 6 7 9 3 10 6 13 7 6 8480  6542  1938  234  116  272  196  269  673  178  622  818 
  Totaal   940  67  45  41  64  70  71  62  36  66  71  40  59  53  106  61  28  54298  42002  12296  1648  940  1649  1422  1696  4013  928  4237 5659  

- Nederl..: bepaald lidwoord de / het. Arabisch: bepaald lidw. اَل = ´al (de). D.: der, die, das enz.. E.: the. Fr.: le, la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum, il-lam). Gr. ὁ = ho, ἡ = hè, το = to (de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Hebreeuws: הַ = ha (de, het). Taalgebruik in Tenakh: ha (de, het).

Mc 5,2.6. gen. onz. enk. πλοιου = ploiou (boot) van het zelfst. naamw. πλοιον = ploion (boot). Taalgebruik in het NT: ploion (boot). Taalgebruik in de LXX: ploion (boot). Taalgebruik in Mc.: ploion (boot). Met een voorzetsel: 14 / 16. Zonder voorzetsel: 2 / 16. Met εις = eis = naar (6 / 7), εκ = ek = uit (2 / 2), εν = en = in (6 / 6).
Mc (2): (1) Mc 5,2.  (2) Mc 6,54. Telkens: εκ του πλοιου = ek tou ploiou (uit de boot).

  ploion (boot)  Mc Mc 1 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 8 bijbel O.T. NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
nom. + acc. onz. enk. ploion     2: (1) Mc 4,1. (2) Mc 4,37.   1: Mc 5,18.   3: (1) Mc 6,45. (2) Mc 6,47. (3) Mc 6,51.   1: Mc 8,10.   37  31      18  22     
gen. onz. enk. ploiou       1: Mc 5,2.   1: Mc 6,54.     14  12         
dat. onz. enk. ploiô(i)   2: (1) Mc 1,19. (2) Mc 1,20.   1: Mc 4,36.   1: Mc 5,21.   1: Mc 6,32.   1: Mc 8,14.   15  14        10  10     
nom. + acc. onz. mv. ploia     1: Mc 4,36.         23  18           
  totaal 16  102  38  64  13  16  19  37  43     

Een vorm van πλοιον = ploion (boot) in de LXX (42), in het NT (66), in Mc (16), in Mc 5 (3): (1) εις το πλοιον = eis to ploion (in de boot): Mc 5,18. (2) εκ του πλοιου = ek tou ploiou (uit de boot): Mc 5,2. (3) εν τῳ πλοιῳ = en tô(i) ploiô(i) (in de boot): Mc 5,21.
- Hebreeuws. vr. enk. אֳנִי = 'änî (schip, vloot). Taalgebruik in Tenakh: 'änî (schip, vloot). Getalwaarde: aleph = 1 ; nun = 14 of 50, jod = 10 ; totaal: 25 (5²) OF 61. Structuur: 1 - 5 - 1. De som van de elementen is telkens 7.
- N. vloot (pl- -> vl-). Gr. ναυς, gen. νεως = naus (schip). L. navis (= schip ; navicula = boot). Fr. navire, bateau (oud-eng. bat + suffix -eau). N. boot. E. boat, ship. D. Boot. In het Arabisch lijkt de letter b op een bootje met een punt eronder ; de letter t op een bootje met 2 punten erboven en th op een bootje met 3 punten erboven.

Mc 5,2.4. - 6. εκ του πλοιου = ek tou ploiou (uit de boot). Bijbel (4): (1) Mc 5,2.  (2) Mc 6,54. (3) Lc 5,3. (4) Hnd 27,30.
- Het tegenovergestelde: εν τῳ πλοιῳ = en tô(i) ploiô(i) (in de boot). Bijbel (). LXX (1): Jon 1,5. NT (9): (1) Mt 4,21. (2) Mt 14,33. (3) Mc 1,19. (4) Mc 1,20. (5)  Mc 4,36. (6) Mc 5,21. (7)  Mc 8,14. (8) Hnd 27,31. (9) Hnd 27,37.
- Hebreeuws: בַסְּפִינָה = bassëphînâh (in het schip) < prefix voorzetsel bë + zelfst. naamw. סְפִטנָה = sëphînâh (schip). Taalgebruik in Tenakh: sëphînâh (schip). Zie Mc 4,36.
- בַאֳנִיָּה = bâânijjâh (in de boot) < prefix voorzetsel bë + bepaald lidw. ha + zelfst. naamw. אֳנִיָּה ´ânijjah (boot). Zie: אֳנִי = 'änî (schip, vloot). Taalgebruik in Tenakh: 'änî (schip, vloot). Getalwaarde: aleph = 1 ; nun = 14 of 50, jod = 10 ; totaal: 25 (5²) OF 61. Structuur: 1 - 5 - 1. De som van de elementen is telkens 7. Tenakh (1): Jon 1,4.

Mc 5,2.1. - 6. Vergelijk: losse genitief en een bepaling met de boot. Een samengesteld werkw. met voorzetsel dat in de plaatsbepaling wordt herhaald (niet in Mc 5,21). Aanduiding van een inclusio (Mc 5,1-20). Het zou op redactiewerk kunnen wijzen.
- Mc 5,2: και εξελθοντος αυτου εκ του πλοιου = kai exelthontos autou ek tou ploiou (en nadat hij uit de boot was uitgegaan).
- Mc 5,18: και εμβαινοντοs αυτου εις το πλοιον = kai embainontos autou eis to ploion (en terwijl hij in de boot inklom).
- Mc 5,21: και διαπερασαντος του ιησου εν τῳ πλοιῳ = Kai diaperasantos tou Ièsou en tôi ploiôi (en nadat Jezus in de boot overstak).

Mc 5,2.7. ευθυς = euthus (tijd: onmiddellijk, dadelijk, terstond ; plaats: rechtstreeks, direct, zonder omwegen). Taalgebruik in het NT: euthus (onmiddellijk, rechtstreeks). Taalgebruik in de LXX: euthus (onmiddellijk, rechtstreeks).

euthus / eutheôs   Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16   bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
euthus  40  11          55  50  40        47  50 
eutheôs                                     47 11 36 13 1 6 3 9 3 1 20 23
totaal                                       102 16 86 18 41 8 6 9 3 1 67 73

- Van Cangh (2005, p. 68): "Les témoins A C D W Θ 0135 f13 latt sy omettent ευθυς = euthus.
- ευθυς = euthus. Mc (40): (1) Mc 1,10. (2) Mc 1,12. (3) Mc 1,18. (4) Mc 1,20. (5) Mc 1,21. (6) Mc 1,23. (7) Mc 1,28. (8) Mc 1,29. (9) Mc 1,30. (10) Mc 1,42. (11) Mc 1,43. (12) Mc 2,8. (13) Mc 2,12. (14) Mc 3,6. (15) Mc 4,5. (16) Mc 4,15. (17) Mc 4,16. (18) Mc 4,17. (19) Mc 4,29. (20) Mc 5,2. (21) Mc 5,29. (22) Mc 5,30. (23) Mc 5,42. (24) Mc 6,25. (25) Mc 6,27. (26) Mc 6,45. (27) Mc 6,50. (28) Mc 6,54. (29) Mc 7,25. (30) Mc 8,10. (31) Mc 9,15. (32) Mc 9,20. (33) Mc 9,24. (34) Mc 10,52. (35) Mc 11,2. (36) Mc 11,3. (37) Mc 14,43. (38) Mc 14,45. (39) Mc 14,72. (40) Mc 15,1.
- ευθεως = eutheôs. Mc (1): Mc 7,35.
- Hebreeuws Van Cangh (2005, p.86). הֵן / הֶנֵּה = hen / hinneh (zie). Taalgebruik in Tenakh: hen / hinneh (zie). Getalwaarde: he = 5, nun = 14 of 50 ; totaal: 19 OF 55 (5 X 11). Structuur: 5 - 5. De som van de elementen is telkens 1. Tenakh (495). Pentateuch (96). Eerdere Profeten (153). Latere Profeten (140). 12 Kleine Profeten (29). Geschriften (77).

Mc 5,2.1. - 7. STAP VOOR STAP !
- Mc 5,2: και εξελθοντος αυτου εκ του πλοιου ευθυς = kai exelthontos autou ek tou ploiou euthus (en nadat hij uit de boot was uitgegaan, dadelijk).
- Mc 6,54: και εξελθοντων αυτων εκ του πλοιου ευθυς = kai exelthontôn autôn ek tou ploiou euthus (en nadat zij uit de boot waren uitgegaan, dadelijk).
- In Mc 5,2 stapt Jezus uit aan de oostelijke oever van het meer van Galilea. Alleen ? In Mc 6,54 stappen Jezus en de leerlingen uit bij Gennesaret, de westelijke oever van het meer.

Mc 5,2.8. act. ind. aor. 3de pers. enk. ὑπηντησεν = hupèntèsen (hij ontmoette) van het werkw. ὑπανταω = hupantaô (tegemoet komen, ontmoeten). Taalgebruik in het NT: hupantaô (tegemoet komen, ontmoeten). Taalgebruik in de LXX: hupantaô (tegemoet komen, ontmoeten). Bijbel (7): (1) Tob 7,1. (2) Mt 28,9. (3) Mc 5,2. (4) Lc 8,37. (5) Joh 11,20. (6) Joh 11,30. (7) Joh 12,18.

Mc 5,2.9. dat. mann. en onz. enk. αυτῳ = autô(i) van het persoonl. voornaamw. 3de pers. enk. nom. mann. enk. αυτος = autos (hij). Taalgebruik in het NT: persoonlijk voornaamwoord. Taalgebruik in de LXX: persoonlijk voornaamwoord. Mc 5 (9): (1) Mc 5,2. (2) Mc 5,6. (3) Mc 5,8. (4) Mc 5,9. (5) Mc 5,19. (6) Mc 5,20. (7) Mc 5,24. (8) Mc 5,31. (9) Mc 5,33.

  autos enk. Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
3 dat. mann. enk. autô(i)  109  10  14  16    2475  1686  789  159  109  144  153  79  114  31  412  565 
  totaal 413  35  17  27  14  34  34  18  33  32  30  18  25  47  34  12884  9893  2991  510  413  593  475  350  504  146  1670  2145 

Mc 5,2.10. εκ = ek of εξ = ex (uit). Taalgebruik in het NT: ek (uit). Taalgebruik in de Septuaginta: ek (uit). Mc 5 (2 + 1): (1) Mc 5,2. (2) Mc 5,8. εξ = ex (uit): Mc 5,30.

ek (uit)   Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn. ev.
ek  38         2814 2239 575 46 38 46 112 58 175 100 130  242 
ex  20              1168 941  227  28  20  37  28  24  84  85  113 
Totaal   58          3982  3180  802  74  58  83  140  82  259  106  215   355

- Ned.: uit. D.: aus. E.: out. Fr.: de. Grieks: εκ = ek of εξ = ex (uit). Taalgebruik in het NT: ek (uit). Latijn: ex.

Mc 5,2.11. bep. lidw. gen. m. + vr. + onz. mv. των = tôn (van de) van het bepaald lidw. ὁ = ho, ἡ = hè, το = to (de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Taalgebruik in de LXX: bepaald lidwoord. Taalgebruik in Mc: bepaald lidwoord. Mc (90). Mc 5 (7): (1) Mc 5,1. (2) Mc 5,2

  lidw. mv. Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel  ΟΤ  ΝΤ  Mt  Mc Lc  Joh  Hnd  Brieven  Apk  syn. ev.
13. gen. m. + vr. + onz. mv. tôn 90  4 10  13  5178  4144  1034  178  90  119  98  166  267  116     

. (3) Mc 5,16. (4) Mc 5,17. (5) Mc 5,22. (6) Mc 5,28. (7) Mc 5,30.

- bepaald lidw. Ned.: de. Arabisch: bepaald lidw. اَل = ´al (de). Taalgebruik in de Qoran: ´al (de). D.: der, die, das enz.. E.: the. Fr.: le, la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum, il-lam). Grieks: ὁ = ho, ἡ = hè, το = to (de - het).

Mc 5,2.12. gen. onz. mv. μνημειων = mnèmeiôn (van de grafgedenktekens) van het zelfst. naamw. μνημειον = mnèmeion (monument, gedenkteken, graf). Taalgebruik in het NT: mnèmeion (monument, gedenkteken, graf). Taalgebruik in de LXX: mnèmeion (monument, gedenkteken, graf). Bijbel (5): (1) Neh 2,3. (2) Neh 2,5. (3) Mt 8,28. (4) Mt 27,53. (5) Mc 5,2. Een vorm van μνημειον = mnèmeion (monument, gedenkteken, graf) in de LXX (16), in het NT (37).

Mc 5,2.10. - 12. εκ των μνημειων = ek tôn mnèmeiôn (uit de grafgedenktekens). Bijbel (3): (1) Mt 8,28. (2) Mt 27,53. (3) Mc 5,2.

Mc 5,2.13. nom. mann. enk. ανθρωπος = anthrôpos (mens). Taalgebruik in het NT: anthrôpos (mens). Taalgebruik in de LXX: anthrôpos (mens). Taalgebruik in Mc: anthrôpos (mens). Bijbel (512). OT (394). NT (118). Mc (14): (1) Mc 1,23. (2) Mc 2,27. (3) Mc 3,1. (4) Mc 4,26. (5) Mc 5,2. (6) Mc 7,11. (7) Mc 8,37. (8) Mc 10,7. (9) Mc 10,9. (10) Mc 12,1. (11) Mc 13,34. (12) Mc 14,13. (13) Mc 14,21. (14) Mc 15,39.

  anthrôpos (mens) bijbel  OT NT  Mt  Mc Lc  Joh  Hnd  Br. Apk syn. ev.
1 nom. mann. enk. anthrôpos 512 394 118 21 14 24 21  10  27  59  80 
  Totaal   1760 1233 527 108 53 94 57  45  145  25  255  312

  anthrôpos (mens) Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15
1 nom. enk. anthrôpos 14 (1) Mc 1,23.   (2) Mc 2,27.   (3) Mc 3,1.   (4) Mc 4,26.   (5) Mc 5,2.   (6) Mc 7,11. (7) Mc 8,37   (8) Mc 10,7. (9) Mc 10,9.     (10) Mc 12,1.   (11) Mc 13,34.   (12) Mc 14,13. (13) Mc 14,21.   (14) Mc 15,39.  
  Totaal   53 10 

- Hebreeuws. אִישׁ = ´îsj (man, ieder). Taalgebruik in Tenakh: ´îsj (man). Getalwaarde: aleph = 1, jod = 10, sjin = 21 of 300 ; totaal: 32 (2² X 2³) of 311 (priemgetal). Structuur: 1 - 1 - 3. De som van de elementen is telkens 5. Tenakh (1023).

Mc 5,2.14. εν = en (in, tijdens). Taalgebruik in het NT: en (in). Taalgebruik in de LXX: en (in). Taalgebruik in Mc: en (in). Mc 5 (9): (1) Mc 5,2. (2) Mc 5,3. (3) Mc 5,5. (4) Mc 5,13. (5) Mc 5,20. (6) Mc 5,21. (7) Mc 5,25. (8) Mc 5,27. (9) Mc 5,30.

en (in).   Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn. ev.
119 13  13  12    10  11097 8943 2154 247 119 288 182 226 966 126 654  836 

- Hebr. בְּ = bë. Fr. en. Ned. in. E. in. D. in. Fr. dans. Arabisch: فِي = fi (in). Taalgebruik in de Qoran: fi.

Mc 5,2.13. - 14. ανθρωπος εν = anthrôpos en (een mens in / een mens met). NT (7): (1) Mc 1,23. (2) Mc 5,2. (3) Lc 2,25. (4) Joh 7,23. (5) Hnd 19,16. (6) Gal 6,1. (7) 1 Pe 3,4.

Mc 5,2.15. dat. onz. enk. πνευματι = pneumati van het zelfst. naamw. πνευμα = pneuma (geest). Taalgebruik in het NT: pneuma (geest). Taalgebruik in de Septuaginta: pneuma (geest). Taalgebruik in Mc: pneuma (geest). Mc (7): (1) Mc 1,8. (2) Mc 1,23. (3) Mc 2,8. (4) Mc 5,2. (5) Mc 8,12. (6) Mc 9,25. (7) Mc 12,36.

  pneuma bijbel  OT  NT  Mt 

Mc 

Lc  Joh  Hnd  Br. Apk  syn. ev. 
3 dat. enk. pneumati 124 37 87 4 7: 8 5 10 49 4 19 24
  Totaal   671  308  363 19 23 36 23 68 170 24 78 101

pneuma Mt 

Mc 

Lc  syn. ev. 
dat. enk. pneumati 4: (1) Mt 3,11. (2) Mt 5,3. (3) Mt 12,28. (4) Mt 22,43. 7: (1) Mc 1,8. (2) Mc 1,23. (3) Mc 2,8. (4) Mc 5,2. (5) Mc 8,12. (6) Mc 9,25. (7) Mc 12,36. 8: (1) Lc 1,17. (2) Lc 1,80. (3) Lc 2,27. (4) Lc 3,16. (5) Lc 4,1. (6) Lc 8,29. (7) Lc 9,42. (8) Lc 10,21. 19: (1) Mt 3,11 // Mc 1,8 // Lc 3,16. (2) Mc 9,25 // Lc 9,42. 24
Totaal   19 23 36 78 101

- Hebreeuws. רוַח = rûach (geest). Taalgebruik in Tenakh: rûach (geest). Taalgebruik in Rechters: rûach (geest). Getalwaarde: resj = 20 of 200. waw = 6. chet = 8. Totaal: 34 (2 X 17) of 214 (2 X 107). Structuur: 2 - 6 - 8. De som van de elementen is telkens 7. Tenakh (204). Pentateuch (19). Eerdere Profeten (33). Latere Profeten (65). 12 Kleine Profeten (19). Geschriften (68). Pentateuch (19).
- Ned.: geest. Arabisch: روح = rûH (geest). Taalgebruik in de Qoran: rûH (geest). D.: Geist. E.: spirit. Fr.: esprit. Grieks: πνευμα = pneuma (geest): Taalgebruik in het NT: pneuma (geest). Hebreeuws. רוַח = rûach (geest). Taalgebruik in Tenakh: rûach (geest). Lat.: spiritus.

Mc 5,2.14. - 15. εν πνευάτι = en pneumati (met een geest). NT (35). Mc (3): (1) Mc 1,8. (2) Mc 1,23. (3) Mc 5,2.
- Hebreeuws: בָרוּחַ / בְרוּחַ= bërûach / bârûach (in een geest van / in de geest van) < prefix voorzetsel bë + eventeel het bepaald lidw. ha + zelfst. naamw. רוַח = rûach (geest). Taalgebruik in Tenakh: rûach (geest). Getalwaarde: resj = 20 of 200. waw = 6. chet = 8. Totaal: 34 (2 X 17) of 214 (2 X 107). Structuur: 2 - 6 - 8. De som van de elementen is telkens 7. Tenakh (204). Pentateuch (19). Eerdere Profeten (33). Latere Profeten (65). 12 Kleine Profeten (19). Geschriften (68). Tenakh (10): (1) Ex 14,21. (2) 1 K 19,11. (3) Js 4,4. (4) Ez 11,24. (5) Ez 37,1. (6) Ps 48,8. (7) Spr 15,4. (8) Job 15,30. (9) Pr 8,8. (10) 1 Kr 28,12.

Mc 5,2.16. dat. mann. + onz. enk. ακαθαρῳ = akatharô(i): (met een) onzuivere (geest) van het bijvoegl. naamw. ακαθαρος = akatharos (onzuiver). Taalgebruik in het NT: akatharos (onzuiver). Taalgebruik in de LXX: akatharos (onzuiver). Taalgebruik in Mc: akatharos (onzuiver). Mc (3): (1) Mc 1,23. (2) Mc 5,2. (3) Mc 9,25.

  akatharos (onzuiver) Mc Mc 1 Mc 3 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 9 bijbel  OT  NT Mt  Mc Lc  Joh  Hnd  Br. Apk  syn. ev.
5 dat. m. + onz. enk. akatharô(i) 3 (1) Mc 1,23.     (2) Mc 5,2.       (3) Mc 9,25.   11 6 5   3 2        
  Totaal   11 169 139 30 2 11 6   5 3 3 19  19 

  akatharos (onzuiver) NT  Mt  Mc   Lc  syn. ev.
5 dat. m. + onz. enk. akatharô(i) 5   3: (1) Mc 1,23. (2) Mc 5,2. (3) Mc 9,25. 2: (1) Lc 8,29. (2) Lc 9,42. 5 : Mc 9,25 // Lc 9,42.
  Totaal   30 2 11 6 19  19 

- Hebreeuws. bijvoegl. naamw. vr. enk. טְמֵאָה = tëme´âh (onrein, onzuiver). Zie het werkw. טָמֵא = tâma´ (onrein zijn). Taalgebruik in Tenakh: tâma´ (onrein zijn). Getalwaarde: tet = 9, mem = 13 of 40, aleph = 1 ; totaal: 23 OF 50 ( 2 X 5²). Structuur: 9 - 4 - 1. De som van de elementen is telkens 5. Tenakh (8): (1) Lv 5,2. (2) Lv 7,21. (3) Lv 11,6. (4) Lv 15,25. (5) Lv 15,33. (6) Lv 27,11. (7) Joz 22,19. (8) Am 7,17.
In het NT komt een vorm van ακαθαρος = akatharos (onzuiver) het meest bij Mc voor. Bij Mc is het telkens verbonden met 'onzuivere geest'. In het Nederlands gaat het bijvoeglijk naamwoord vooraf aan het zelfstandig naamwoord, in het Grieks bij Mc in deze verzen volgt het bijvoeglijk naamwoord ακαθαρος = akatharos (onzuiver) het zelfstandig naamwoord pneuma (geest). (1) Mc 1,23 (dat onz. enk. = akathartôi in: = anthrôpos en pneumati akathartôi = een mens met een onzuivere geest). (2) Mc 1,26 (nom. onz. enk. = akatharton in: = to pneuma to akatharthon = de onzuivere geest). (3) Mc 1,27 (dat. onz. mv. = akathartois in: = tois pneumasin tois akathartois = aan de onzuivere geesten).
- Van Cangh (2005, p.68): "A l'adjectif, l'hébreu préfère le génitif de qualité. Voir par exemple Zach 13,2". טֻּמְאָה = hattumë´âh (onreinheid, verontreiniging). Zie het werkw. טָמֵא = tâma´ (onrein zijn). Taalgebruik in Tenakh: tâma´ (onrein zijn). Getalwaarde: tet = 9, mem = 13 of 40, aleph = 1 ; totaal: 23 OF 50 ( 2 X 5²). Structuur: 9 - 4 - 1. De som van de elementen is telkens 5. Tenakh (3): (1) Nu 5,19. (2) Re 13,7. (3) Re 13,14. הַטֻּמְאָה = hattumë´âh (onreinheid, verontreiniging) < prefix bepaald lidw. ha + zelfst. naam.. Zie het werkw. טָמֵא = tâma´ (onrein zijn). Taalgebruik in Tenakh: tâma´ (onrein zijn). Getalwaarde: tet = 9, mem = 13 of 40, aleph = 1 ; totaal: 23 OF 50 ( 2 X 5²). Structuur: 9 - 4 - 1. De som van de elementen is telkens 5. Tenakh (2): (1) Zach 13,2. (2) 2 Kr 29,16.

Mc 5,2.15. - 16. πνευματι ακαθαρῳ = pneumati akatharthô(i) (met een onzuivere geest), steeds in de formulering van: εν πνευματι ακαθαρῳ = en pneumati akatharthô(i) (met een onzuivere geest). Mc (2): (1) Mc 1,23. (2) Mc 5,2.
- Hebreeuws, zie Zach 13,2: רוּח הַטֻּמְאָה = rûach hattumë´âh (geest van de onreinheid = de onreine geest).

Mc 5,2.14. - 16. εν πνευματι ακαθαρῳ = en pneumati akatharthô(i) (met een onzuivere geest). Mc (2): (1) Mc 1,23. (2) Mc 5,2.

STAP VOOR STAP:
Mc 5,2.13. - 16. ανθρωπος εν πνευματι ακαθαρῳ = anthrôpos en pneumati akatharthô(i) ( een mens met een onzuivere geest). Mc (2): (1) Mc 1,23. (2) Mc 5,2.


- Mc 5,1 - Mc 5,2 - Mc 5,3 - Mc 5,4 - Mc 5,5 - Mc 5,6 - Mc 5,7 - Mc 5,8 - Mc 5,9 - Mc 5,10 - Mc 5,11 - Mc 5,12 - Mc 5,13 - Mc 5,14 - Mc 5,15 - Mc 5,16 - Mc 5,17 - Mc 5,18 - Mc 5,19 - Mc 5,20 - Mc 5,21 - Mc 5,22 - Mc 5,23 - Mc 5,24 - Mc 5,25 - Mc 5,26 - Mc 5,27 - Mc 5,28 - Mc 5,29 - Mc 5,30 - Mc 5,31 - Mc 5,32 - Mc 5,33 - Mc 5,34 - Mc 5,35 - Mc 5,36 - Mc 5,37 - Mc 5,38 - Mc 5,39 - Mc 5,40 - Mc 5,41 - Mc 5,42 - Mc 5,43 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Mc (Marcus) -- Mc 5 -


Mc 5,3 - Mc 5,3: 66. Twee bezetenen van Gadara van de demonen bevrijd: Mc 5,1-20 - Mt 8,28-34 - Lc 8,26-39 -- bijbeloverzicht -- Mc (Marcus) -- Mc 5 -- taalgebruik -- Mc 5,1 - Mc 5,2 - Mc 5,3 - Mc 5,4 - Mc 5,5 - Mc 5,6 - Mc 5,7 - Mc 5,8 - Mc 5,9 - Mc 5,10 - Mc 5,11 - Mc 5,12 - Mc 5,13 - Mc 5,14 - Mc 5,15 - Mc 5,16 - Mc 5,17 - Mc 5,18 - Mc 5,19 - Mc 5,20 - Mc 5 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
5:3 os tèn katoikèsin eichen en tois mnèmasin kai oude alusei ouketi oudeis edunato auton dèsai  3 qui domicilium habebat in monumentis et neque catenis iam quisquam eum poterat ligare    3 Dewelke zijn woning in de graven had, en niemand kon hem binden, ook zelfs niet met ketenen.   [3] Hij had zijn verblijf in die graven. Zelfs met een ketting kon niemand hem meer vastbinden.   [3] en in de spelonken woonde. Zelfs als hij vastgebonden was met een ketting kon niemand hem in bedwang houden.   3 die zijn behuizing heeft gehad in de grafkamers; zelfs met een ketting kon niemand hem meer binden,   Mc 5:3- il avait sa demeure dans les tombes et personne ne pouvait plus le lier, même avec une chaîne,  

King James Bible. [3] Who had his dwelling among the tombs; and no man could bind him, no, not with chains:
Luther-Bibel. 3 der hatte seine Wohnung in den Grabhöhlen. Und niemand konnte ihn mehr binden, auch nicht mit Ketten;

  Mc 5,3 -   Lc 8,28
  3ὃς τὴν κατοίκησιν εἶχεν ἐν τοῖς μνήμασιν: καὶ οὐδὲ ἁλύσει οὐκέτι οὐδεὶς ἐδύνατο αὐτὸν δῆσαι, ἐκ τῶν μνημείων ἐξερχόμενοι, χαλεποὶ λίαν, ὥστε μὴ ἰσχύειν τινὰ παρελθεῖν διὰ τῆς ὁδοῦ ἐκείνης. καὶ χρόνῳ ἱκανῷ οὐκ ἐνεδύσατο ἱμάτιον, καὶ ἐν οἰκίᾳ οὐκ ἔμενεν ἀλλ' ἐν τοῖς μνήμασιν.

Tekstuitleg van Mc 5,3.

Mc 5,3.1. betrekk. voornaamw. nom. mann. enk. ὁς = hos (die). Zie het betrekk. voornaamw. ὁς, ἡ, ὁ = hos, hè, ho (die/dat). Taalgebruik in het NT: betrekkelijk voornaamwoord. Taalgebruik in de LXX: betrekkelijk voornaamwoord. Taalgebruik in Mc: betrekkelijk voornaamwoord . Mc (25): (1) Mc 1,2.   (2) Mc 3,19. (3) Mc 3,29. (4) Mc 3,35.  (5) Mc 4,9. (6) Mc 4,25. (7) Mc 4,31.  (8) Mc 5,3.  (9) Mc 6,11.   (10) Mc 8,35. (11) Mc 8,38.  (12) Mc 9,37. (13) Mc 9,39. (14) Mc 9,40. (15) Mc 9,41. (16) Mc 9,42.  (17) Mc 10,11. (18) Mc 10,15. (19) Mc 10,29. (20) Mc 10,43. (21) Mc 10,44.  (22) Mc 11,23.   (23) Mc 13,2.   (24) Mc 15,23. (25) Mc 15,43.

  Mc 1 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 13 Mc 14 Mc 15 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
nom. mann. enk. hos   (1) Mc 1,2.   (2) Mc 3,19. (3) Mc 3,29. (4) Mc 3,35.   (5) Mc 4,9. (6) Mc 4,25. (7) Mc 4,31.   (8) Mc 5,3.   (9) Mc 6,11.   (10) Mc 8,35. (11) Mc 8,38.   (12) Mc 9,37. (13) Mc 9,39. (14) Mc 9,40. (15) Mc 9,41. (16) Mc 9,42.   (17) Mc 10,11. (18) Mc 10,15. (19) Mc 10,29. (20) Mc 10,43. (21) Mc 10,44.   (22) Mc 11,23.   (23) Mc 13,2.     (24) Mc 15,23. (25) Mc 15,43.   652  454  198  27  25  28  10  31  129  80  90 

Mc 5,3.2. bep. lidw. acc. vr. enk. την = tèn (de) van het bepaald lidw. vr. enk. ἡ = hè. Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Taalgebruik in de LXX: bepaald lidwoord. Taalgebruik in Mc: bepaald lidwoord. Mc 5 (9): (1) Mc 5,1. (2) Mc 5,3. (3) Mc 5,13. (4) Mc 5,14. (5) Mc 5,21. (6) Mc 5,30. (7) Mc 5,32. (8) Mc 5,33. (9) Mc 5,40.

  lidw. enk. Mc  Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel  OT NT Mt  Mc  Lc  Joh  Hnd  Br.  Apk  syn. ev.
9. acc. vr. enk. tèn 109  12 4 5 9 9 11 10 4 5 11 5 6 3 7 6 2 6161  4889  1272  180  109  149  121  198  404  111  438  559 
  Totaal   940  67  45  41  64  70  71  62  36  66  71  40  59  53  106  61  28  54298  42002  12296  1648  940  1649  1422  1696  4013  928  4237 5659  

- Nederl..: bepaald lidwoord de / het. Arabisch: bepaald lidw. اَل = ´al (de). D.: der, die, das enz.. E.: the. Fr.: le, la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum, il-lam). Gr. ὁ = ho, ἡ = hè, το = to (de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Hebreeuws: הַ = ha (de, het). Taalgebruik in Tenakh: ha (de, het).

Mc 5,3.1. - 2. ὁς την = hos tèn (die de). Bijbel (3): (1) Jr 17,5. (2) Mc 5,3. (3) Joh 8,40.

Mc 5,3.3. acc. vr. enk. κατοικησιν = katoikèsin van het zelfst. naamw. κατοικησις = katoikèsis (woning). Taalgebruik in het NT: katoikèsis (woning). Taalgebruik in de LXX:: katoikèsis (woning). Bijbel (1): Mc 5,3. Een vorm van κατοικησις = katoikèsis (woning) in de LXX (8), in het NT (1).

Mc 5,3.4. act. ind. imperf. 3de pers. enk. ειχεν = eichen (hij had) van het werkw. εχω = echô (hebben, bezitten). Taalgebruik: echô (hebben, bezitten) in het NT. Taalgebruik: echô (hebben, bezitten) in de LXX. Taalgebruik: echô (hebben, bezitten) in Mc (6): (1) Mc 4,5. (2) Mc 5,3. (3) Mc 7,25. (4) Mc 12,6. (5) Mc 12,44. (6) Mc 16,8. Een vorm van εχω = echô (hebben, bezitten) in de LXX (497), in het NT (705), in Lc (77), in Hnd (44).

echô (hebben, bezitten)  bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
act. ind.imperf. 3de pers. enk. eichen (hij had)   46  23  23  14  16   

- Lat. habere. Ned. hebben. Fr. avoir. D. haben. E. have.

Mc 5,3.5. εν = en (in, tijdens). Taalgebruik in het NT: en (in). Taalgebruik in de LXX: en (in). Taalgebruik in Mc: en (in). Mc 5 (9): (1) Mc 5,2. (2) Mc 5,3. (3) Mc 5,5. (4) Mc 5,13. (5) Mc 5,20. (6) Mc 5,21. (7) Mc 5,25. (8) Mc 5,27. (9) Mc 5,30.

en (in).   Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn. ev.
119 13  13  12    10  11097 8943 2154 247 119 288 182 226 966 126 654  836 

- Ned.: in. Arabisch: فِي = fi (in). Taalgebruik in de Qoran: fi . D.: in. E.: in. Fr.: dans. Grieks: εν = en (in, tijdens). Taalgebruik in het NT: en (in). Hebreeuws: בְּ = bë. Lat.: in.

Mc 5,3.6. dat. mann. en onz. mv. τοις = tois. Zie bepaald lidwoord ὁ = ho, ἡ = hè, το = to (de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Mc 5 (2): (1) Mc 5,3. (2) Mc 5,5.

  lidw. mv. Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel  ΟΤ  ΝΤ  Mt  Mc Lc  Joh  Hnd  Brieven  Apk  syn. ev.
14. dat. m. + onz. mv. tois 47  2 5 3 2 6 2 2 1 4 3 2 2 3   6 2715  2179  536  96  47  65  36  82  193  17  208  244 
  Totaal   389  21  25  26  22  22  33  30  29  16  28  18  27  23  36  24  23394  18879  4515  745  389  644  404  690  1228  415  1778  2182 

- Nederl.: bepaald lidwoord de / het. D.: der, die, das enz.. E.: the. Fr.: le, la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum, il-lam). Gr. ὁ = ho, ἡ = hè, το = to (de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Taalgebruik in Mc: bepaald lidwoord. Hebreeuws: הַ = ha (de, het). Taalgebruik in Tenakh: ha (de, het).

Mc 5,3.7. dat. onz. mv. μνημασιν = mnèmasin (in de gedenktekens) van het zelfst. naamw. μνημα = mnèma (aandenken, gedenkteken). Taalgebruik in het NT: mnèma (aandenken, gedenkteken). Taalgebruik in de LXX: mnèma (aandenken, gedenkteken). Bijbel (6): (1) Nu 33,16. (2) Dt 9,22. (3) Js 65,4. (4) Mc 5,3. (5) Mc 5,5. (6) Lc 8,28. Een vorm van μνημα = mnèma in de LXX (20), in het NT (10).

Variante lezing: dat. onz. mv. μνημειοις = mnèmeiois (in de grafgedenktekens) van het zelfst. naamw. μνημειον = mnèmeion (monument, gedenkteken, graf). Taalgebruik in het NT: mnèmeion (monument, gedenkteken, graf). Taalgebruik in de LXX: mnèmeion (monument, gedenkteken, graf). Bijbel (3): (1) Gn 23,6. (2) Js 26,19. (3) Joh 5,28. Variante lezing: Mc 5,3. Telkens in de uitdrukking: εν τοις μνημειοις = en tois mnèmeiois (in de grafgedenktekens)

Mc 5,3.5. - 7. εν (τοις) μνημασιν = en (tois) mnèmasin (in (de) gedenktekens). Bijbel (6): (1) Nu 33,16. (2) Dt 9,22. (3) Js 65,4. (4) Mc 5,3. (5) Mc 5,5. (6) Lc 8,28.
- εν τοις μνημειοις = en tois mnèmeiois (in de grafgedenktekens). Bijbel (3): (1) Gn 23,6. (2) Js 26,19. (3) Joh 5,28. Variante lezing: Mc 5,3.

Mc 5,3.8. και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Taalgebruik: kai (en) in de LXX. Taalgebruik in Mc: kai (en). Van de 43 verzen in Mc 5 niet in 6 verzen: (1) Mc 5,8. (2) Mc 5,11. (3) Mc 5,27. (4) Mc 5,28. (5) Mc 5,35. (6) Mc 5,36.

kai (en)  bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
verzen      7957 1071 678 1151 879 1007 2767 404 2900  3779 
kai (en)   26980  21867  5113  705  555  822  530  660  1470  371  2082  2612 
verschil     2844 366 123 329 349 347 1297 33 818 1167

kai (en)   Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16
verzen (678) (666) 678 45  28  35  41  43  56  37  38  50  52  33  44  37  72  47  20  / 8
kai = en (555) (547) 555  40  26  32  33  37  52  26  36  40  37  29  33  26  60  33  15 / 7
verschil (123) (115) 123 5 2 3 8 6 4 11 2 10 15 4 11 11 12 14 5 / 1

- Ned.: en. Arabisch: وَ = wa (en). Taalgebruik in de Qoran: wa (en). E.: and. D.: und. Fr.: et. Grieks: και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Hebr.: וְ = wë (en). Lat.: et.

Mc 5,3.9. ουδε = oude (noch). Zie: ου - ουκ - ουχ = ou - ouk - ouch (niet). Taalgebruik in het NT: ou - ouk - ouch (niet). Mc (9): (1) Mc 4,22. (2) Mc 5,3. (3) Mc 6,31. (4) Mc 8,17. (5) Mc 11,33. (6) Mc 12,10. (7) Mc 13,32. (8) Mc 14,59. (9) Mc 16,13.

  bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
oude   505  386  119  23  18  14  11  37  50  64 

Mc 5,3.10. dat. vr. enk. ἁλυσει = halusei van het zelfst. naamw. ἁλυσις = halusis (metalen ketting, boei, halsketen). Taalgebruik in het NT: halusis (metalen ketting, boei, halsketen). Taalgebruik in de LXX: halusis (metalen ketting, boei, halsketen). Bijbel (3): (1) W 17,16. (2) Mc 5,3. (3) Ef 6,20.

Mc 5,3.11. ουκετι = ouketi (niet nog, niet meer). Taalgebruik in het NT: ouketi (niet nog, niet meer). Taalgebruik in de LXX: ouketi (niet nog, niet meer). Taalgebruik in Mc: ouketi (niet nog, niet meer).

  ouketi  bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
  142  97  45  7 : (1) Mc 5,3. (2) Mc 7,12. (3) Mc 9,8. (4) Mc 10,8. (5) Mc 12,34. (6) Mc 14,25. (7) Mc 15,5. 12  15  12  24  15   

Mc 5,3.12. nom. mann. enk. ουδεις = oudeis (niemand). Taalgebruik in het NT: oudeis (niemand). Taalgebruik in de LXX: oudeis (niemand). Bijbel (136). OT (41). NT (95). Mc (11): (1) Mc 2,21. (2) Mc 2,22. (3) Mc 3,27. (4) Mc 5,3. (5) Mc 5,4. (6) Mc 9,39. (7) Mc 10,18. (8) Mc 10,29. (9) Mc 11,2. (10) Mc 12,34. (11) Mc 13,32. Een vorm van ουδεις = oudeis (niemand) in het OT (270), in het NT (226).

    bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
  nom. mann. enk. oudeis   136 41 95   11 18                 

Mc 5,3.13. ind. imperf. 3de pers. enk. εδυνατο = edunato (hij kon) van het (hulp-) werkw. δυναμαι = dunamai (kunnen). Taalgebruik in het NT: dunamai (kunnen). Taalgebruik in de LXX: dunamai (kunnen). Taalgebruik in Mc: dunamai (kunnen). Bijbel (16). OT (5). NT (11): (1) Mt 22,46. (2) Mt 26,9. (3) Mc 5,3. (4) Mc 6,5. (5) Lc 1,22. (6) Joh 11,37. (7) Hnd 26,32. (8) Apk 5,3. (9) Apk 7,9. (10) Apk 14,3. (11) Apk 15,8. Een vorm van δυναμαι = dunamai (kunnen) in de LXX (332), in het NT (209).

Mc 5,3.12. - 13. ουδεις εδυνατο = oudeis edunato (niemand kon). Bijbel = NT (5): (1) Mc 5,3. (2) Apk 5,3. (3) Apk 7,9. (4) Apk 14,3. (5) Apk 15,8.

Mc 5,3.14. acc. mann. enk. αυτον = auton (hem) van het persoonl. voornaamw. αυτος = autos (hij - hem). Taalgebruik in het NT: voornaamwoord autos. Taalgebruik in de LXX: voornaamwoord autos. Taalgebruik in Mc.: voornaamwoord autos. Mc (146). Mc 5 (12): (1) Mc 5,3. (2) Mc 5,4. (3) Mc 5,9. (4) Mc 5,10. (5) Mc 5,12. (6) Mc 5,17. (7) Mc 5,18. (8) Mc 5,19. (9) Mc 5,21. (10) Mc 5,22. (11) Mc 5,23. (12) Mc 5,24.

  autos enk. Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
4 acc. mann. enk. auton   146  11  12  12  16  12  14  17  2872  2032  840  114  146  184  154  136  85  21  598  752 
  totaal 413  35  17  27  14  34  34  18  33  32  30  18  25  47  34  12884  9893  2991  510  413  593  475  350  504  146  1670  2145 

Mc 5,3.15. act. inf. aor. δησαι = dèsai (om te binden) van het werkw. δεω = deô (binden, boeien, ketenen). Taalgebruik in het NT: deô (binden, boeien, ketenen). Taalgebruik in de LXX: deô (binden, boeien, ketenen). Bijbel (7): (1) Re 15,10. (2) Re 15,12. (3) Ez 37,17. (4) Ps 149,8. (5) Tob 3,17. (6) Mc 5,3. (7) Hnd 9,14. Een vorm van δεω = deô in de LXX (69), in het NT (41), in Mc (8).

In Mc 1,23 bevindt zich in de synagoge een man met een onreine geest. Deze voelt zich bedreigd door Jezus. Hij vreest dat Jezus komt om hem te verdelgen. Jezus en de ùan met de onreine geest staan tegenover elkaar. Wanneer Jezus in Mc 5,2 komt, wordt hij geconfronteerd eveneens met een man met een onreine geest. In beide teksten gaat het om Isrëlitische mannen. Hij woont tussen de graven. Wellicht woont hij tussen zijn wapenbroeders die in de strijd zijn gevallen en gestorven. Hij kan de gewapende strijd niet loslaten. Hij blijft vasthouden aan de strijd van zijn wapenbroeders.


- Mc 5,1 - Mc 5,2 - Mc 5,3 - Mc 5,4 - Mc 5,5 - Mc 5,6 - Mc 5,7 - Mc 5,8 - Mc 5,9 - Mc 5,10 - Mc 5,11 - Mc 5,12 - Mc 5,13 - Mc 5,14 - Mc 5,15 - Mc 5,16 - Mc 5,17 - Mc 5,18 - Mc 5,19 - Mc 5,20 - Mc 5,21 - Mc 5,22 - Mc 5,23 - Mc 5,24 - Mc 5,25 - Mc 5,26 - Mc 5,27 - Mc 5,28 - Mc 5,29 - Mc 5,30 - Mc 5,31 - Mc 5,32 - Mc 5,33 - Mc 5,34 - Mc 5,35 - Mc 5,36 - Mc 5,37 - Mc 5,38 - Mc 5,39 - Mc 5,40 - Mc 5,41 - Mc 5,42 - Mc 5,43 -


Mc 5,4 - Mc 5,4: 66. Twee bezetenen van Gadara van de demonen bevrijd: Mc 5,1-20 - Mt 8,28-34 - Lc 8,26-39 -- bijbeloverzicht -- Mc (Marcus) -- Mc 5 -- taalgebruik -- Mc 5,1 - Mc 5,2 - Mc 5,3 - Mc 5,4 - Mc 5,5 - Mc 5,6 - Mc 5,7 - Mc 5,8 - Mc 5,9 - Mc 5,10 - Mc 5,11 - Mc 5,12 - Mc 5,13 - Mc 5,14 - Mc 5,15 - Mc 5,16 - Mc 5,17 - Mc 5,18 - Mc 5,19 - Mc 5,20 - Mc 5 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
5:4 dia to auton pollakis pedais kai alusesin dedesthai kai diespasthai up autou tas aluseis kai tas pedas suntetrifthai kai oudeis ischuen auton damasai   4 quoniam saepe conpedibus et catenis vinctus disrupisset catenas et conpedes comminuisset et nemo poterat eum domare     4 Want hij was menigmaal met boeien en ketenen gebonden geweest, en de ketenen waren van hem in stukken getrokken, en de boeien verbrijzeld, en niemand was machtig om hem te temmen.  [4] Want hij was al vaak met voetboeien en kettingen vastgebonden, maar de kettingen had hij uit elkaar getrokken en de boeien had hij vernield; niemand kon hem bedwingen.   [4] Hij was al dikwijls aan handen en voeten geketend geweest, maar dan trok hij de kettingen los en sloeg hij de boeien stuk, en niemand was sterk genoeg om hem te bedwingen.   4 want hij was al vaak genoeg met voetboeien en kettingen vastgebonden, en dan werden de kettingen door hem kapotgetrokken en de voetboeien vertrapt, en niemand was sterk genoeg om hem te bedwingen.   Mc 5:4- car souvent on l'avait lié avec des entraves et avec des chaînes, mais il avait rompu les chaînes et brisé les entraves, et personne ne parvenait à le dompter.  

King James Bible. [4] Because that he had been often bound with fetters and chains, and the chains had been plucked asunder by him, and the fetters broken in pieces: neither could any man tame him.
Luther-Bibel. 4 denn er war oft mit Fesseln und Ketten gebunden gewesen und hatte die Ketten zerrissen und die Fesseln zerrieben; und niemand konnte ihn bändigen.

  Mc 5,4 -    
  4διὰ τὸ αὐτὸν πολλάκις πέδαις καὶ ἁλύσεσιν δεδέσθαι καὶ διεσπάσθαι ὑπ' αὐτοῦ τὰς ἁλύσεις καὶ τὰς πέδας συντετρῖφθαι, καὶ οὐδεὶς ἴσχυεν αὐτὸν δαμάσαι:   πολλοῖς γὰρ χρόνοις συνηρπάκει αὐτόν, καὶ ἐδεσμεύετο ἁλύσεσιν καὶ πέδαις φυλασσόμενος, καὶ διαρρήσσων τὰ δεσμὰ ἠλαύνετο ὑπὸ τοῦ δαιμονίου εἰς τὰς ἐρήμους.

Tekstuitleg van Mc 5,4.

Mc 5,4.1. δια = dia (door, omwille van, na). Taalgebruik in NT: dia (door). Taalgebruik in de LXX: dia (door). Taalgebruik in Mc: dia (door).

dia (door)  Mc Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
dia  29  (1) Mc 2,4. (2) Mc 2,18. (3) Mc 2,23. (4) Mc 2,27. (1) Mc 3,9 3 : (1) Mc 4,5. (2) Mc 4,6. (3) Mc 4,17. 2  : (1) Mc 5,4. (2) Mc 5,5. 5 : (1) Mc 6,2. (2) Mc 6,6. (3) Mc 6,14. (4) Mc 6,17. (5) Mc 6,26. 3 : (1) Mc 7,5. (2) Mc 7,29. (3) Mc 7,31. 1: Mc 9,30. 1 : Mc 10,25. 3 : (1) Mc 11,16. (2) Mc 11,24. (3) Mc 11,31. 1 : Mc 12,24. 2  : (1) Mc 13,13. (2) Mc 13,20. 1: Mc 14,58.   1 : Mc 15,10. 1 : Mc 16,20. 1419  938  481  51  29  32  44  62  248  15  112  156 
di'  2 (1): Mc 2,1.                       1 : Mc 14,21.     310 174 136 6 2 5 13 11 99   13  26 
totaal  31 2 1729 1112 617 57 31 37 57 73 347 15 125  182 

Mc 5,4.2. bep. lidw. nom. + acc. onz. enk. το = to (het) van het bepaald lidw. ὁ = ho, ἡ = hè, το = to (de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Taalgebruik in de LXX: bepaald lidwoord. Taalgebruik in Mc: bepaald lidwoord. Mc (108). Mc 5 (12): (1) Mc 5,1. (2) Mc 5,4. (3) Mc 5,8. (4) Mc 5,14. (5) Mc 5,18. (6) Mc 5,21. (7) Mc 5,23. (8) Mc 5,26. (9) Mc 5,39. (10) Mc 5,40. (11) Mc 5,41. (12) Mc 5,42.

  lidw. enk. Mc  Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel  OT NT Mt  Mc  Lc  Joh  Hnd  Br.  Apk  syn. ev.
3. nom. + acc. onz. enk. to 108  12  12  22  5941  4582  1359  186  108  181  121  172  482  109  475  596 
  Totaal   940  67  45  41  64  70  71  62  36  66  71  40  59  53  106  61  28  54298  42002  12296  1648  940  1649  1422  1696  4013  928  4237 5659  

- Nederl.: bepaald lidwoord de / het. Arabisch: bepaald lidw. اَل = ´al (de). Taalgebruik in de Qoran: ´al (de). D.: der, die, das enz.. E.: the. Fr.: le, la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum, il-lam). Gr. ὁ = ho, ἡ = hè, το = to (de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Hebreeuws: הַ = ha (de, het). Taalgebruik in Tenakh: ha (de, het).

Mc 5,4.3. acc. mann. enk. αυτον = auton (hem) van het persoonl. voornaamw. αυτος = autos (hij - hem). Taalgebruik in het NT: voornaamwoord autos. Taalgebruik in de LXX: voornaamwoord autos. Taalgebruik in Mc.: voornaamwoord autos. Mc (146). Mc 5 (12): (1) Mc 5,3. (2) Mc 5,4. (3) Mc 5,9. (4) Mc 5,10. (5) Mc 5,12. (6) Mc 5,17. (7) Mc 5,18. (8) Mc 5,19. (9) Mc 5,21. (10) Mc 5,22. (11) Mc 5,23. (12) Mc 5,24. -

  autos enk. Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
4 acc. mann. enk. auton   146  11  12  12  16  12  14  17  2872  2032  840  114  146  184  154  136  85  21  598  752 
  totaal 413  35  17  27  14  34  34  18  33  32  30  18  25  47  34  12884  9893  2991  510  413  593  475  350  504  146  1670  2145 

Mc 5,4.4. πολλακις = pollakis (vele malen, dikwijls). Taalgebruik: pollakis (vele malen, dikwijls). Bijbel (22). OT (16). NT (6). Mc (2): (1) Mc 5,4. (2) Mc 9,22.

Mc 5,4.5. dat. vr. mv. πεδαις = pedais (met voetboeien) van het zelfst. naamw. πεδη = pedè (voetboei, kluister). Taalgebruik in het NT: pedè (voetboei, kluister). Taalgebruik in de LXX: pedè (voetboei, kluister). Bijbel (10): (1) Re 16,21. (2) 2 S 3,34. (3) 2 K 25,7. (4) Jr 52,11. (5) Ps 105,18. (6) Ps 149,8. (7) 2 Kr 33,11. (8) 2 Kr 36,6. (9) Mc 5,4. (10) Lc 8,29.

Mc 5,4.6. και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Taalgebruik: kai (en) in de LXX. Taalgebruik in Mc: kai (en). Van de 43 verzen in Mc 5 niet in 6 verzen: (1) Mc 5,8. (2) Mc 5,11. (3) Mc 5,27. (4) Mc 5,28. (5) Mc 5,35. (6) Mc 5,36.

kai (en)  bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
verzen      7957 1071 678 1151 879 1007 2767 404 2900  3779 
kai (en)   26980  21867  5113  705  555  822  530  660  1470  371  2082  2612 
verschil     2844 366 123 329 349 347 1297 33 818 1167

kai (en)   Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16
verzen (678) (666) 678 45  28  35  41  43  56  37  38  50  52  33  44  37  72  47  20  / 8
kai = en (555) (547) 555  40  26  32  33  37  52  26  36  40  37  29  33  26  60  33  15 / 7
verschil (123) (115) 123 5 2 3 8 6 4 11 2 10 15 4 11 11 12 14 5 / 1

- Ned.: en. Arabisch: وَ = wa (en). Taalgebruik in de Qoran: wa (en). E.: and. D.: und. Fr.: et. Grieks: και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Hebr.: וְ = wë (en). Lat.: et.

Mc 5,4.7. dat. vr. mv. ἁλυσεσιν = halusesin (met halskettingen) van het zelfst. naamw. ἁλυσις = halusis (metalen ketting, boei, halsketen). Taalgebruik in het NT: halusis (metalen ketting, boei, halsketen). Taalgebruik in de LXX: halusis (metalen ketting, boei, halsketen). Bijbel (3): (1) Mc 5,4. (2) Lc 8,29. (3) Hnd 12,6.

Mc 5,4.8. passief inf. perf. δεδεσθαι = dedesthai (om gebonden te worden) van het werkw. δεω = deô (binden, boeien, ketenen). Taalgebruik in het NT: deô (binden, boeien, ketenen). Taalgebruik in de LXX: deô (binden, boeien, ketenen). Bijbel (1): Mc 5,4.

Mc 5,4.9. και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Taalgebruik: kai (en) in de LXX. Taalgebruik in Mc: kai (en). Van de 43 verzen in Mc 5 niet in 6 verzen: (1) Mc 5,8. (2) Mc 5,11. (3) Mc 5,27. (4) Mc 5,28. (5) Mc 5,35. (6) Mc 5,36.

kai (en)  bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
verzen      7957 1071 678 1151 879 1007 2767 404 2900  3779 
kai (en)   26980  21867  5113  705  555  822  530  660  1470  371  2082  2612 
verschil     2844 366 123 329 349 347 1297 33 818 1167

kai (en)   Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16
verzen (678) (666) 678 45  28  35  41  43  56  37  38  50  52  33  44  37  72  47  20  / 8
kai = en (555) (547) 555  40  26  32  33  37  52  26  36  40  37  29  33  26  60  33  15 / 7
verschil (123) (115) 123 5 2 3 8 6 4 11 2 10 15 4 11 11 12 14 5 / 1

- Ned.: en. Arabisch: وَ = wa (en). Taalgebruik in de Qoran: wa (en). E.: and. D.: und. Fr.: et. Grieks: και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Hebr.: וְ = wë (en). Lat.: et.

Mc 5,4.10. passief inf. perf. διεσπασθαι = diespasthai (om los te rukken) van het werkw. διασπαω = diaspaô (uiteentrekken, verstrooien, verscheuren, losrukken). Taalgebruik in het NT: diaspaô (uiteentrekken, verstrooien, verscheuren, losrukken). Taalgebruik in de LXX: diaspaô (uiteentrekken, verstrooien, verscheuren, losrukken). Bijbel (1): Mc 5,4.

Mc 5,4.11. ὑπο = hupo (door). Afkorting: ὑπ' = hup' of ὑφ' = huf'. Taalgebruik in het NT: hupo (door). Taalgebruik in de LXX: hupo (door). Mc (8 + 3 = 11). ὑπο = hupo in Mc (8): (1) Mc 1,9. (2) Mc 1,13. (3) Mc 2,3. (4) Mc 4,21. (5) Mc 4,32. (6) Mc 5,26. (7) Mc 8,31. (8) Mc 13,13. ὑπ' = hup' in Mc (3): (1) Mc 1,5. (2) Mc 5,4. (3) Mc 16,11.

  hupo (door)   bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
hupo  485  312  173  23  23  36  69  54  56     
hup  84  59  25      15  15     
huf                     
  totaal 578  371  207  27  11  31  40  94  69  71     

Mc 5,4.12. pers. voornaamw. 3de pers. gen. mann. enk. αυτου = autou van het pers. voornaamw. αυτος = autos. Taalgebruik in het NT: voornaamwoord autos. Taalgebruik in de LXX: voornaamwoord autos. Taalgebruik in Mc.: voornaamwoord autos. Mc 5 (12): (1) Mc 5,2. (2) Mc 5,4. (3) Mc 5,18. (4) Mc 5,22. (5) Mc 5,24. (6) Mc 5,27. (7) Mc 5,28. (8) Mc 5,30. (9) Mc 5,31. (10) Mc 5,35. (11) Mc 5,37. (12) Mc 5,40.

  autos enk. Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
2 gen. mann. enk. autou  143  13  10  12  16  17  15  6883  5685  1198  225  143  220  150  118  256  86  588  738 
  totaal 413  35  17  27  14  34  34  18  33  32  30  18  25  47  34  12884  9893  2991  510  413  593  475  350  504  146  1670  2145 

Mc 5,4.11. - 12. ὑπ' αυτου = hup' autou (door hem). LXX (138). NT (16). Mc (2): (1) Mc 1,5. (2) Mc 5,4.

Mc 5,4.13. bep. lidw. acc. vr. mv. τας = tas (de) van het bepaald lidwoord ὁ = ho, ἡ = hè, το = to (de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Taalgebruik in Mc: bepaald lidwoord. Mc 5 (2): (1) Mc 1,39. (2) Mc 5,4 (2X).

  lidw. mv. Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel  O.T.  N.T.  Mt  Mc Lc  Joh  Hnd  Brieven  Apk  syn. ev.
17. acc. vr. enk. tas 27        1987  1674  313  36  27  42  19  57  96  36     
  Totaal   389  21  25  26  22  22  33  30  29  16  28  18  27  23  36  24  23394  18879  4515  745  389  644  404  690  1228  415  1778  2182 

- Nederl..: bepaald lidwoord de / het. Arabisch: bepaald lidw. اَل = ´al (de). Taalgebruik in de Qoran: ´al (de). D.: der, die, das enz.. E.: the. Fr.: le, la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum, il-lam). Gr. ὁ = ho, ἡ = hè, το = to (de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Hebreeuws: הַ = ha (de, het). Taalgebruik in Tenakh: ha (de, het).

Mc 5,4.14. acc. vr. mv. ἁλυσεις = haluseis (boeien) van het zelfst. naamw. ἁλυσις = halusis (metalen ketting, boei, halsketen). Taalgebruik in het NT: halusis (metalen ketting, boei, halsketen). Taalgebruik in de LXX: halusis (metalen ketting, boei, halsketen). Bijbel (2): (1) Mc 5,4. (2) Hnd 12,7.

Mc 5,4.15. και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Taalgebruik: kai (en) in de LXX. Taalgebruik in Mc: kai (en). Van de 43 verzen in Mc 5 niet in 6 verzen: (1) Mc 5,8. (2) Mc 5,11. (3) Mc 5,27. (4) Mc 5,28. (5) Mc 5,35. (6) Mc 5,36.

kai (en)  bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
verzen      7957 1071 678 1151 879 1007 2767 404 2900  3779 
kai (en)   26980  21867  5113  705  555  822  530  660  1470  371  2082  2612 
verschil     2844 366 123 329 349 347 1297 33 818 1167

kai (en)   Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16
verzen (678) (666) 678 45  28  35  41  43  56  37  38  50  52  33  44  37  72  47  20  / 8
kai = en (555) (547) 555  40  26  32  33  37  52  26  36  40  37  29  33  26  60  33  15 / 7
verschil (123) (115) 123 5 2 3 8 6 4 11 2 10 15 4 11 11 12 14 5 / 1

- Ned.: en. Arabisch: وَ = wa (en). Taalgebruik in de Qoran: wa (en). E.: and. D.: und. Fr.: et. Grieks: και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Hebr.: וְ = wë (en). Lat.: et.

Mc 5,4.16. bep. lidw. acc. vr. mv. τας = tas (de) van het bepaald lidwoord ὁ = ho, ἡ = hè, το = to (de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Taalgebruik in Mc: bepaald lidwoord. Mc 5 (2): (1) Mc 1,39. (2) Mc 5,4 (2X).

  lidw. mv. Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel  O.T.  N.T.  Mt  Mc Lc  Joh  Hnd  Brieven  Apk  syn. ev.
17. acc. vr. enk. tas 27        1987  1674  313  36  27  42  19  57  96  36     
  Totaal   389  21  25  26  22  22  33  30  29  16  28  18  27  23  36  24  23394  18879  4515  745  389  644  404  690  1228  415  1778  2182 

- Nederl..: bepaald lidwoord de / het. Arabisch: bepaald lidw. اَل = ´al (de). Taalgebruik in de Qoran: ´al (de). D.: der, die, das enz.. E.: the. Fr.: le, la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum, il-lam). Gr. ὁ = ho, ἡ = hè, το = to (de - het). Τaalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Hebreeuws: הַ = ha (de, het). Taalgebruik in Tenakh: ha (de, het).

Mc 5,4.17. acc. vr. mv. πεδας = pedas (voetboeien) van het zelfst. naamw. πεδη = pedè (voetboei, kluister). Taalgebruik in het NT: pedè (voetboei, kluister). Taalgebruik in de LXX: pedè (voetboei, kluister). Bijbel (4): (1) 1 Mak 3,41. (2) Sir 6,24. (3) Sir 33,29. (4) Mc 5,4.

Mc 5,4.18, passief inf. perf. συντετριφθαι = suntetrifthai (om stuk te slaan) van het werkw. συντριβω = suntribô (stuk slaan, tegen elkaar wrijven). Taalgebruik in het NT: suntribô (stuk slaan, tegen elkaar wrijven). Bijbel (1): Mc 5,4 en vorm van συντριβω = suntribô in het OT (236), in het NT (7).

Mc 5,4.19. και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Taalgebruik: kai (en) in de LXX. Taalgebruik in Mc: kai (en). Van de 43 verzen in Mc 5 niet in 6 verzen: (1) Mc 5,8. (2) Mc 5,11. (3) Mc 5,27. (4) Mc 5,28. (5) Mc 5,35. (6) Mc 5,36.

kai (en)  bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
verzen      7957 1071 678 1151 879 1007 2767 404 2900  3779 
kai (en)   26980  21867  5113  705  555  822  530  660  1470  371  2082  2612 
verschil     2844 366 123 329 349 347 1297 33 818 1167

kai (en)   Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16
verzen (678) (666) 678 45  28  35  41  43  56  37  38  50  52  33  44  37  72  47  20  / 8
kai = en (555) (547) 555  40  26  32  33  37  52  26  36  40  37  29  33  26  60  33  15 / 7
verschil (123) (115) 123 5 2 3 8 6 4 11 2 10 15 4 11 11 12 14 5 / 1

- Ned.: en. Arabisch: وَ = wa (en). Taalgebruik in de Qoran: wa (en). E.: and. D.: und. Fr.: et. Grieks: και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Hebr.: וְ = wë (en). Lat.: et.

Mc 5,4.20. nom. mann. enk. ουδεις = oudeis (niemand). Taalgebruik in het NT: oudeis (niemand). Taalgebruik in de LXX: oudeis (niemand). Bijbel (136). OT (41). NT (95). Mc (11): (1) Mc 2,21. (2) Mc 2,22. (3) Mc 3,27. (4) Mc 5,3. (5) Mc 5,4. (6) Mc 9,39. (7) Mc 10,18. (8) Mc 10,29. (9) Mc 11,2. (10) Mc 12,34. (11) Mc 13,32. Een vorm van ουδεις = oudeis (niemand) in het OT (270), in het NT (226).

    bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
  nom. mann. enk. oudeis   136 41 95   11 18                 

Mc 5,4.21. act. ind. imperf. 3de pers. enk. ισχυεν = ischuen (hij was bij machte) van het werkw. ισχυω = ischuô (sterk zijn, gezond zijn, machtig zijn, kunnen). Taalgebruik in het NT: ischuô (sterk zijn, gezond zijn, machtig zijn, kunnen). Taalgebruik in de LXX: ischuô (sterk zijn, gezond zijn, machtig zijn, kunnen). Bijbel (4): (1) Ex 1,20. (2) W 19,20. (3) Mc 5,4. (4) Hnd 19,20.

Mc 5,4.22. acc. mann. enk. αυτον = auton (hem) van het persoonl. voornaamw. αυτος = autos (hij - hem). Taalgebruik in het NT: voornaamwoord autos. Taalgebruik in de LXX: voornaamwoord autos. Taalgebruik in Mc.: voornaamwoord autos. Mc (146). Mc 5 (12): (1) Mc 5,3. (2) Mc 5,4. (3) Mc 5,9. (4) Mc 5,10. (5) Mc 5,12. (6) Mc 5,17. (7) Mc 5,18. (8) Mc 5,19. (9) Mc 5,21. (10) Mc 5,22. (11) Mc 5,23. (12) Mc 5,24.

  autos enk. Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
4 acc. mann. enk. auton   146  11  12  12  16  12  14  17  2872  2032  840  114  146  184  154  136  85  21  598  752 
  totaal 413  35  17  27  14  34  34  18  33  32  30  18  25  47  34  12884  9893  2991  510  413  593  475  350  504  146  1670  2145 

Mc 5,4.23. act. inf. aor. δαμασαι = damasai (om te bedwingen) van het werkw. δαμαζω = damazô (temmen, bedwingen, overweldigen). Taalgebruik in het NT: damazô (temmen, bedwingen, overweldigen). Taalgebruik in de LXX: damazô (temmen, bedwingen, overweldigen). Bijbel (2): (1) Mc 5,4. (2) Jak 3,8.

Uit Mc 5,4 blijkt duidelijki dat het over een geweldenaar gaat die niet te bedwingen is. Het wonen in de graven en het geweld staan met elkaar in verband. Het gaat om een Israëliet die in zijn 'verzet' niet te stoppen is. Jezus wordt geconfronteerd met de graven. In Mc 1 vlg gaan de vrouwen naar het grafgedenkteken van Jezus, gedenkteken van het geweld dat op Jezus gepleegd werd. Maar in het graf zal de jongeling zeggen: hij is niet hier. Rond de dood in het graf moet geen verzet georganiseerd worden. De gedachtenis zal plaats hebben bij het breken van het brood en het delen van de beker. De solidariteit is het antwoord.


- Mc 5,1 - Mc 5,2 - Mc 5,3 - Mc 5,4 - Mc 5,5 - Mc 5,6 - Mc 5,7 - Mc 5,8 - Mc 5,9 - Mc 5,10 - Mc 5,11 - Mc 5,12 - Mc 5,13 - Mc 5,14 - Mc 5,15 - Mc 5,16 - Mc 5,17 - Mc 5,18 - Mc 5,19 - Mc 5,20 - Mc 5,21 - Mc 5,22 - Mc 5,23 - Mc 5,24 - Mc 5,25 - Mc 5,26 - Mc 5,27 - Mc 5,28 - Mc 5,29 - Mc 5,30 - Mc 5,31 - Mc 5,32 - Mc 5,33 - Mc 5,34 - Mc 5,35 - Mc 5,36 - Mc 5,37 - Mc 5,38 - Mc 5,39 - Mc 5,40 - Mc 5,41 - Mc 5,42 - Mc 5,43 -


Mc 5,5 - Mc 5,5: 66. Twee bezetenen van Gadara van de demonen bevrijd: Mc 5,1-20 - Mt 8,28-34 - Lc 8,26-39 -- bijbeloverzicht -- Mc (Marcus) -- Mc 5 -- taalgebruik -- Mc 5,1 - Mc 5,2 - Mc 5,3 - Mc 5,4 - Mc 5,5 - Mc 5,6 - Mc 5,7 - Mc 5,8 - Mc 5,9 - Mc 5,10 - Mc 5,11 - Mc 5,12 - Mc 5,13 - Mc 5,14 - Mc 5,15 - Mc 5,16 - Mc 5,17 - Mc 5,18 - Mc 5,19 - Mc 5,20 - Mc 5 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
5:5 kai dia pantos nuktos kai èmeras en tois mnèmasin kai en tois oresin èn krazôn kai katakoptôn eauton lithois 5 et semper nocte ac die in monumentis et in montibus erat clamans et concidens se lapidibus    5 En hij was altijd, nacht en dag, op de bergen en in de graven, roepende en slaande zichzelven met stenen.  [5] Dag en nacht liep hij tussen de graven en op de bergen te brullen en zichzelf met stenen te beuken.   [5] En altijd, dag en nacht, liep hij schreeuwend tussen de rotsgraven en door de bergen en sloeg hij zichzelf met stenen.   5 En alle nacht en dag door was hij in de graven en in de bergen aan het krijsen en zichzelf met stenen aan het slaan.  Mc 5:5- Et sans cesse, nuit et jour, il était dans les tombes et dans les montagnes, poussant des cris et se tailladant avec des pierres.  

King James Bible. [5] And always, night and day, he was in the mountains, and in the tombs, crying, and cutting himself with stones.
Luther-Bibel. 5 Und er war allezeit, Tag und Nacht, in den Grabhöhlen und auf den Bergen, schrie und schlug sich mit Steinen.

  Mc 5,5 -    
  5 καὶ διὰ παντὸς νυκτὸς καὶ ἡμέρας ἐν τοῖς μνήμασιν καὶ ἐν τοῖς ὄρεσιν ἦν κράζων καὶ κατακόπτων ἑαυτὸν λίθοις.    

Tekstuitleg van Mc 5,5.

Mc 5,5.1. και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Taalgebruik: kai (en) in de LXX. Taalgebruik in Mc: kai (en). Van de 43 verzen in Mc 5 niet in 6 verzen: (1) Mc 5,8. (2) Mc 5,11. (3) Mc 5,27. (4) Mc 5,28. (5) Mc 5,35. (6) Mc 5,36.

kai (en)  bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
verzen      7957 1071 678 1151 879 1007 2767 404 2900  3779 
kai (en)   26980  21867  5113  705  555  822  530  660  1470  371  2082  2612 
verschil     2844 366 123 329 349 347 1297 33 818 1167

kai (en)   Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16
verzen (678) (666) 678 45  28  35  41  43  56  37  38  50  52  33  44  37  72  47  20  / 8
kai = en (555) (547) 555  40  26  32  33  37  52  26  36  40  37  29  33  26  60  33  15 / 7
verschil (123) (115) 123 5 2 3 8 6 4 11 2 10 15 4 11 11 12 14 5 / 1

- Ned.: en. Arabisch: وَ = wa (en). Taalgebruik in de Qoran: wa (en). E.: and. D.: und. Fr.: et. Grieks: και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Hebr.: וְ = wë (en). Lat.: et.

Mc 5,5.2. δια = dia (door, omwille van, na). Taalgebruik in NT: dia (door). Taalgebruik in de LXX: dia (door). Taalgebruik in Mc: dia (door).

dia (door)  Mc Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
dia  29  (1) Mc 2,4. (2) Mc 2,18. (3) Mc 2,23. (4) Mc 2,27. (1) Mc 3,9 3 : (1) Mc 4,5. (2) Mc 4,6. (3) Mc 4,17. 2  : (1) Mc 5,4. (2) Mc 5,5. 5 : (1) Mc 6,2. (2) Mc 6,6. (3) Mc 6,14. (4) Mc 6,17. (5) Mc 6,26. 3 : (1) Mc 7,5. (2) Mc 7,29. (3) Mc 7,31. 1: Mc 9,30. 1 : Mc 10,25. 3 : (1) Mc 11,16. (2) Mc 11,24. (3) Mc 11,31. 1 : Mc 12,24. 2  : (1) Mc 13,13. (2) Mc 13,20. 1: Mc 14,58.   1 : Mc 15,10. 1 : Mc 16,20. 1419  938  481  51  29  32  44  62  248  15  112  156 
di'  2 (1): Mc 2,1.                       1 : Mc 14,21.     310 174 136 6 2 5 13 11 99   13  26 
totaal  31 2 1729 1112 617 57 31 37 57 73 347 15 125  182 

Mc 5,5.3. gen. mann. en onz. enk. παντος = pantos van het bijvoegl. naamw. πας = pas (ieder, elk, alles). Taalgebruik in het NT: pas (ieder, elk, alles). Taalgebruik in de LXX: pas (ieder, elk, alles). Taalgebruik in Mc: pas (ieder, elk, alles).

  pas (al) Mc  Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 16 bijbel  O.T.  NT  Mt  Mc  Lc  Joh  Hnd  Br.  Apk  syn. ev.
4 gen. + onz. m. enk. pantos          (1) Mc 5,5.                     337  305  32 7 14 
  Totaal 66  6697  5530  1167 122  66  157  62  167  540  53  345  407 

Mc 5,5.4. gen. vr. enk. νυκτος = nuktos van het zelfst. naamw. νυξ = nux (nacht). Taalgebruik in het NT: nux (nacht). Taalgebruik in de LXX: nux (nacht). Bijbel (119). OT (87). NT (32). Mc (2): (1) Mc 5,5. (2) Mc 6,48. Een vorm van νυξ = nux (nacht) in de LXX (294), in het NT (61).
- Ned.: nacht. Arabisch: ليلة = nacht (laila). Taalgebruik in de Qoran: nacht (laila). D.: Nacht. E.: night. Fr.: nuit. Gr.: νυξ = nux (nacht). Taalgebruik in het NT: nux (nacht). לָיְלָה = lajëlâh (nacht). Taalgebruik in Tenakh: lajëlâh (nacht). Lat.: nox.

Mc 5,5.5. και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Taalgebruik: kai (en) in de LXX. Taalgebruik in Mc: kai (en). Van de 43 verzen in Mc 5 niet in 6 verzen: (1) Mc 5,8. (2) Mc 5,11. (3) Mc 5,27. (4) Mc 5,28. (5) Mc 5,35. (6) Mc 5,36.

kai (en)  bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
verzen      7957 1071 678 1151 879 1007 2767 404 2900  3779 
kai (en)   26980  21867  5113  705  555  822  530  660  1470  371  2082  2612 
verschil     2844 366 123 329 349 347 1297 33 818 1167

kai (en)   Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16
verzen (678) (666) 678 45  28  35  41  43  56  37  38  50  52  33  44  37  72  47  20  / 8
kai = en (555) (547) 555  40  26  32  33  37  52  26  36  40  37  29  33  26  60  33  15 / 7
verschil (123) (115) 123 5 2 3 8 6 4 11 2 10 15 4 11 11 12 14 5 / 1

- Ned.: en. Arabisch: وَ = wa (en). Taalgebruik in de Qoran: wa (en). E.: and. D.: und. Fr.: et. Grieks: και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Hebr.: וְ = wë (en). Lat.: et.

Mc 5,5.6. gen. vr. enk. + acc. vr. mv ἡμερας = hèmeras (dagen) van het zelfst. naamw. ἡμερα = hèmera (dag). Taalgebruik in het NT: hèmera (dag). Taalgebruik in de Septuaginta: hèmera (dag). Taalgebruik in Mc: hèmera (dag). Mc (11): (1) Mc 1,13. (2) Mc 5,5. (3) Mc 6,21. (4) Mc 8,31. (5) Mc 9,2. (6) Mc 9,31.  (7) Mc 10,34.  (8) Mc 13,20. (9) Mc 13,32.  (10) Mc 14,1. (11) Mc 14,25.  Een vorm van ἡμερα = hèmera (dag) in Mc in 20 verzen: (1) Mc 1,9. (2) Mc 1,13. (3) Mc 2,1. (4) Mc 2,20. (5) Mc 4,27. (6) Mc 4,35. (7) Mc 5,5. (8) Mc 6,21. (9) Mc 8,1. (10) Mc 8,2. (11) Mc 8,31. (12) Mc 9,2. (13) Mc 9,31.  (14) Mc 10,34.  (15) Mc 13,2. (16) Mc 13,17. (17) Mc 13,19. (18) Mc 13,20. (19) Mc 13,24. (20) Mc 13,32.  (21) Mc 14,1. (22) Mc 14,12. (23) Mc 14,25.  (24) Mc 14,49. (25) Mc 14,58. (26) Mc 15,29.

  hèmera (dag)  bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
2 gen. vr. enk. + acc. vr. mv hèmeras  799  575  224  13  11  14  40  126  12  38  46     
  totaal 2508  2029  479  43  26  82  31  93  183  21  151  182     

  hèmera (dag)  Mc Mc 1 Mc 2 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 13 Mc 14 Mc 15
1 nom. en dat. vr. enk. hèmera(i)    (1) Mc 2,20.   (2) Mc 4,35.               (3) Mc 14,12.    
2 gen. vr. enk. + acc. vr. mv hèmeras  11  (1) Mc 1,13.       (2) Mc 5,5.   (3) Mc 6,21.   (4) Mc 8,31.   (5) Mc 9,2. (6) Mc 9,31.   (7) Mc 10,34.   (8) Mc 13,20. (9) Mc 13,32.   (10) Mc 14,1. (11) Mc 14,25.    
3 acc. vr. enk. hèmeran                        
4 gen. vr. mv. hèmerôn    (1) Mc 2,1                 (2) Mc 14,58.  
5 dat. vr. mv. hèmerais   (1) Mc 1,9.           (2) Mc 8,1     (3) Mc 13,17. (4) Mc 13,24.    
  totaal 23 

Mc 5,5.4. - 6. νυκτος και ἡμερας = nuktos kai hèmeras (nacht en dag). LXX (2): (1) Jdt 11,17. (2) Js 34,10. NT (4): (1) Mc 5,5. (2) 1 Tes 3,10. (3) 1 Tim 5,5. (4) 2 Tim 1,3.

Mc 5,5.7. εν = en (in, tijdens). Taalgebruik in het NT: en (in). Taalgebruik in de LXX: en (in). Taalgebruik in Mc: en (in). Mc 5 (9): (1) Mc 5,2. (2) Mc 5,3. (3) Mc 5,5. (4) Mc 5,13. (5) Mc 5,20. (6) Mc 5,21. (7) Mc 5,25. (8) Mc 5,27. (9) Mc 5,30.

en (in).   Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn. ev.
119 13  13  12    10  11097 8943 2154 247 119 288 182 226 966 126 654  836 

- Ned.: in. Arabisch: فِي = fi (in). Taalgebruik in de Qoran: fi . D.: in. E.: in. Fr.: dans. Grieks: εν = en (in, tijdens). Taalgebruik in het NT: en (in). Hebreeuws: בְּ = bë. Lat.: in.

Mc 5,5.8. dat. mann. en onz. mv. τοις = tois. Zie bepaald lidwoord ὁ = ho, ἡ = hè, το = to (de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Mc 5 (2): (1) Mc 5,3. (2) Mc 5,5.

  lidw. mv. Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel  ΟΤ  ΝΤ  Mt  Mc Lc  Joh  Hnd  Brieven  Apk  syn. ev.
14. dat. m. + onz. mv. tois 47  2 5 3 2 6 2 2 1 4 3 2 2 3   6 2715  2179  536  96  47  65  36  82  193  17  208  244 
  Totaal   389  21  25  26  22  22  33  30  29  16  28  18  27  23  36  24  23394  18879  4515  745  389  644  404  690  1228  415  1778  2182 

- Nederl.: bepaald lidwoord de / het. D.: der, die, das enz.. E.: the. Fr.: le, la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum, il-lam). Gr. ὁ = ho, ἡ = hè, το = to (de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Taalgebruik in Mc: bepaald lidwoord. Hebreeuws: הַ = ha (de, het). Taalgebruik in Tenakh: ha (de, het).

Mc 5,5.9. dat. onz. mv. μνημασιν = mnèmasin (in de gedenktekens) van het zelfst. naamw. μνημα = mnèma (aandenken, gedenkteken). Taalgebruik in het NT: mnèma (aandenken, gedenkteken). Taalgebruik in de LXX: mnèma (aandenken, gedenkteken). Bijbel (6): (1) Nu 33,16. (2) Dt 9,22. (3) Js 65,4. (4) Mc 5,3. (5) Mc 5,5. (6) Lc 8,28. Een vorm van μνημα = mnèma in de LXX (20), in het NT (10).

Mc 5,5.7. - 9. εν (τοις) μνημασιν = en (tois) mnèmasin (in (de) gedenktekens). Bijbel (6): (1) Nu 33,16. (2) Dt 9,22. (3) Js 65,4. (4) Mc 5,3. (5) Mc 5,5. (6) Lc 8,28.
- εν τοις μνημειοις = en tois mnèmeiois (in de grafgedenktekens). Bijbel (3): (1) Gn 23,6. (2) Js 26,19. (3) Joh 5,28. Variante lezing: Mc 5,3.

Mc 5,5.10. και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Taalgebruik: kai (en) in de LXX. Taalgebruik in Mc: kai (en). Van de 43 verzen in Mc 5 niet in 6 verzen: (1) Mc 5,8. (2) Mc 5,11. (3) Mc 5,27. (4) Mc 5,28. (5) Mc 5,35. (6) Mc 5,36.

kai (en)  bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
verzen      7957 1071 678 1151 879 1007 2767 404 2900  3779 
kai (en)   26980  21867  5113  705  555  822  530  660  1470  371  2082  2612 
verschil     2844 366 123 329 349 347 1297 33 818 1167

kai (en)   Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16
verzen (678) (666) 678 45  28  35  41  43  56  37  38  50  52  33  44  37  72  47  20  / 8
kai = en (555) (547) 555  40  26  32  33  37  52  26  36  40  37  29  33  26  60  33  15 / 7
verschil (123) (115) 123 5 2 3 8 6 4 11 2 10 15 4 11 11 12 14 5 / 1

- Ned.: en. Arabisch: وَ = wa (en). Taalgebruik in de Qoran: wa (en). E.: and. D.: und. Fr.: et. Grieks: και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Hebr.: וְ = wë (en). Lat.: et.

Mc 5,5.11. εν = en (in, tijdens). Taalgebruik in het NT: en (in). Taalgebruik in de LXX: en (in). Taalgebruik in Mc: en (in). Mc 5 (9): (1) Mc 5,2. (2) Mc 5,3. (3) Mc 5,5. (4) Mc 5,13. (5) Mc 5,20. (6) Mc 5,21. (7) Mc 5,25. (8) Mc 5,27. (9) Mc 5,30.

en (in).   Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn. ev.
119 13  13  12    10  11097 8943 2154 247 119 288 182 226 966 126 654  836 

- Ned.: in. Arabisch: فِي = fi (in). Taalgebruik in de Qoran: fi . D.: in. E.: in. Fr.: dans. Grieks: εν = en (in, tijdens). Taalgebruik in het NT: en (in). Hebreeuws: בְּ = bë. Lat.: in.

Mc 5,5.12. dat. mann. en onz. mv. τοις = tois. Zie bepaald lidwoord ὁ = ho, ἡ = hè, το = to (de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Mc 5 (2): (1) Mc 5,3. (2) Mc 5,5.

  lidw. mv. Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel  ΟΤ  ΝΤ  Mt  Mc Lc  Joh  Hnd  Brieven  Apk  syn. ev.
14. dat. m. + onz. mv. tois 47  2 5 3 2 6 2 2 1 4 3 2 2 3   6 2715  2179  536  96  47  65  36  82  193  17  208  244 
  Totaal   389  21  25  26  22  22  33  30  29  16  28  18  27  23  36  24  23394  18879  4515  745  389  644  404  690  1228  415  1778  2182 

- Nederl.: bepaald lidwoord de / het. D.: der, die, das enz.. E.: the. Fr.: le, la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum, il-lam). Gr. ὁ = ho, ἡ = hè, το = to (de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Taalgebruik in Mc: bepaald lidwoord. Hebreeuws: הַ = ha (de, het). Taalgebruik in Tenakh: ha (de, het).

Mc 5,5.13. dat. onz. mv. ορεσιν = oresin (in de bergen) van het zelfst. naamw. ορος = oros (berg). Taalgebruik in het NT: oros (berg). Taalgebruik in de LXX: oros (berg). Taalgebruik in Mc: oros (berg). Mc (1): Mc 5,5. Een vorm van ορος = oros (berg) in de LXX (680), in het NT (62), in Mc (11).

  horos (berg) Mc Mc 3 Mc 5 Mc 6 Mc 9 Mc 11 Mc 13 Mc 14 bijbel  ΟΤ  ΝΤ  Mt  Mc Lc  Joh  Hnd  Br.  Apk  syn.  ev.
1 nom. + acc. enk. horos 6 (1) Mc 3,13.   (2) Mc 6,46 (3) Mc 9,2 (4) Mc 11,1 (5) Mc 13,3 (6) Mc 14,26 196 168 28 8 6 6 3   1

20 

23
2 gen. enk. horous 1       1: Mc 9,9       127 115 12 4 1 3   2 2  
3 dat. enk. horei 2   (1) Mc 5,11     (2) Mc 11,23     116 105 11 2 2 1 2 1 3  
4 nom. + acc. mv. horè 1           1: Mc 13,14   108 101 7 2 1 1     1 4
6 dat. mv. horesin 1   1: Mc 5,5.           29 25 4   1 1     1
  Totaal   11 642 579 63 16 11 12 5 3 8 8 39  44 

Mc 5,5.11. - 13. εν τοις ορεσιν = en tois oresin (in de bergen). LXX (16). NT (1): Mc 5,5.

Mc 5,5.14. act. ind. imperf. 3de pers. enk. ην = èn (hij / zij was) van het werkw. ειμι = eimi (zijn) OF betrekkelijk voornaamw. acc. vr. enk. ἡν (die) van het betrekk. voornaamw. ὁς (die). Taalgebruik in het NT: eimi (zijn). Taalgebruik in de LXX: eimi (zijn). Taalgebruik in Mc: eimi (zijn). Mc 5 (5): (1) Mc 5,5. (2) Mc 5,11. (3) Mc 5,21. (4) Mc 5,40. (5) Mc 5,42.

  bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
act. ind. imperf. 3de pers. enk. èn  OF betrekkelijk voornaamw. acc. vr. enk. ἡν 1506  1120  386  24  38  79  92  63  71  19  141  233     

- Hebreeuws. act. ind. perf. 3de pers. mann. enk. הָיָה = hâjâh (zijn). Taalgebruik in Tenakh: hâjâh (zijn). Getalwaarde: he = 5, jod = 10 ; totaal: 20 (2² X 5). Structuur: 5 - 1 - 5. De som van de elementen is telkens 2. Tenakh (332). Pentateuch (52). Eerdere Profeten (111). Latere Profeten (87). 12 Kleine Profeten (14). Geschriften (67).
- werkw. Ned.: zijn. Arabisch: كانَ = kâna (zijn). Taalgebruik in de Qoran: kâna (zijn). D.: sein. E.: to be. E.: to be. Grieks: ειμι = eimi (zijn). Taalgebruik in het NT: eimi (zijn). Hebreeuws: הָיָה = hâjâh (zijn). Taalgebruik in Tenakh: hâjâh (zijn). Lat.: esse.

Mc 5,5.15. act. part. praes. nom. mann. enk. κραζων = krazôn  (krijsend) van het werkw. κραζω = krazô (kruisen, schreeuwen, roepen). Taalgebruik in het NT: krazô (schreeuwen, roepen). Taalgebruik in de LXX: krazô (schreeuwen, roepen). Taalgebruik in Mc: krazô (schreeuwen, roepen). Bijbel (3): (1) Ps 69,4. (2) Mc 5,5. (3) Apk 14,15. Een vorm van κραζω = krazô (kruisen, schreeuwen, roepen) in de LXX (111), in het NT (55), in Mt (12), in Mc (11): (1) Mc 3,11. (2) Mc 5,5. (3) Mc 5,7. (4) Mc 9,24. (5) Mc 9,26. (6) Mc 10,47. (7) Mc 10,48. (8) Mc 11,9. (9) Mc 15,13. (10) Mc 15,14. (11) Mc . In Lc (3).

Mc 5,5.16. και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Taalgebruik: kai (en) in de LXX. Taalgebruik in Mc: kai (en). Van de 43 verzen in Mc 5 niet in 6 verzen: (1) Mc 5,8. (2) Mc 5,11. (3) Mc 5,27. (4) Mc 5,28. (5) Mc 5,35. (6) Mc 5,36.

kai (en)  bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
verzen      7957 1071 678 1151 879 1007 2767 404 2900  3779 
kai (en)   26980  21867  5113  705  555  822  530  660  1470  371  2082  2612 
verschil     2844 366 123 329 349 347 1297 33 818 1167

kai (en)   Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16
verzen (678) (666) 678 45  28  35  41  43  56  37  38  50  52  33  44  37  72  47  20  / 8
kai = en (555) (547) 555  40  26  32  33  37  52  26  36  40  37  29  33  26  60  33  15 / 7
verschil (123) (115) 123 5 2 3 8 6 4 11 2 10 15 4 11 11 12 14 5 / 1

- Ned.: en. Arabisch: وَ = wa (en). Taalgebruik in de Qoran: wa (en). E.: and. D.: und. Fr.: et. Grieks: και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Hebr.: וְ = wë (en). Lat.: et.

Mc 5,5.17. act. part. praes. nom. mann. enk. κατακοπτων = katakoptôn (neerslaand, dodend) van het werkw. κατακοπτω = katakoptô (neerslaan, doden). Taalgebruik in het NT: katakoptô (neerslaan, doden). Taalgebruik in de LXX: katakoptô (neerslaan, doden). Bijbel (1): Mc 5,5. Een vorm van κατακοπτω = katakoptô (neerslaan, doden) in de LXX (22), in het NT (1).

Mc 5,5.18. acc. mann. enk. ἑαυτον = heauton (zichzelf) van het wederkerig voornaamw. ἑαυτος = heautos (zichzelf). Taalgebruik in het NT: heautos (zichzelf). Taalgebruik in de LXX: heautos (zichzelf). Bijbel (117). OT (52). NT (65). Mc (5): (1) Mc 3,26. (2) Mc 5,5. (3) Mc 8,34. (4) Mc 12,33. (5) Mc 15,31.

Mc 5,5.19. dat. mann. mv. λιθοις = lithois (stenen) van het zelfst. naamw. λιθος = lithos (steen). Taalgebruik in het NT: lithos (steen). Taalgebruik in de LXX: lithos (steen). Bijbel (47). OT (44). NT (3). Mc (1): Mc 5,5.


- Mc 5,1 - Mc 5,2 - Mc 5,3 - Mc 5,4 - Mc 5,5 - Mc 5,6 - Mc 5,7 - Mc 5,8 - Mc 5,9 - Mc 5,10 - Mc 5,11 - Mc 5,12 - Mc 5,13 - Mc 5,14 - Mc 5,15 - Mc 5,16 - Mc 5,17 - Mc 5,18 - Mc 5,19 - Mc 5,20 - Mc 5,21 - Mc 5,22 - Mc 5,23 - Mc 5,24 - Mc 5,25 - Mc 5,26 - Mc 5,27 - Mc 5,28 - Mc 5,29 - Mc 5,30 - Mc 5,31 - Mc 5,32 - Mc 5,33 - Mc 5,34 - Mc 5,35 - Mc 5,36 - Mc 5,37 - Mc 5,38 - Mc 5,39 - Mc 5,40 - Mc 5,41 - Mc 5,42 - Mc 5,43 -


Mc 5,6 - Mc 5,6: 66. Twee bezetenen van Gadara van de demonen bevrijd: Mc 5,1-20 - Mt 8,28-34 - Lc 8,26-39 -- bijbeloverzicht -- Mc (Marcus) -- Mc 5 -- taalgebruik -- Mc 5,1 - Mc 5,2 - Mc 5,3 - Mc 5,4 - Mc 5,5 - Mc 5,6 - Mc 5,7 - Mc 5,8 - Mc 5,9 - Mc 5,10 - Mc 5,11 - Mc 5,12 - Mc 5,13 - Mc 5,14 - Mc 5,15 - Mc 5,16 - Mc 5,17 - Mc 5,18 - Mc 5,19 - Mc 5,20 - Mc 5 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
5:6 kai idôn ton ièsoun apo makrothen edramen kai prosekunèsen | auton | autô |  6 videns autem Iesum a longe cucurrit et adoravit eum    6 Als hij nu Jezus van verre zag, liep hij toe, en aanbad Hem.  [6] Toen hij Jezus in de verte zag, rende hij op Hem af, viel voor Hem op zijn knieën,   [6] Toen hij Jezus in de verte zag, rende hij op hem af en viel voor hem neer,  6 Als hij Jezus ziet, van verre al, komt hij aangerend en werpt zich voor hem neer;   Mc 5:6- Voyant Jésus de loin, il accourut, se prosterna devant lui  

King James Bible. [6] But when he saw Jesus afar off, he ran and worshipped him,
Luther-Bibel. 6 Als er aber Jesus sah von ferne, lief er hinzu und fiel vor ihm nieder

  Mc 5,6   Lc 8,28
  6καὶ ἰδὼν τὸν Ἰησοῦν ἀπὸ μακρόθεν ἔδραμεν καὶ προσεκύνησεν αὐτῷ,   28ἰδὼν δὲ τὸν Ἰησοῦν ἀνακράξας προσέπεσεν αὐτῷ

Tekstuitleg van Mc 5,6.

Mc 5,6.1. και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Taalgebruik: kai (en) in de LXX. Taalgebruik in Mc: kai (en). Van de 43 verzen in Mc 5 niet in 6 verzen: (1) Mc 5,8. (2) Mc 5,11. (3) Mc 5,27. (4) Mc 5,28. (5) Mc 5,35. (6) Mc 5,36.

kai (en)  bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
verzen      7957 1071 678 1151 879 1007 2767 404 2900  3779 
kai (en)   26980  21867  5113  705  555  822  530  660  1470  371  2082  2612 
verschil     2844 366 123 329 349 347 1297 33 818 1167

kai (en)   Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16
verzen (678) (666) 678 45  28  35  41  43  56  37  38  50  52  33  44  37  72  47  20  / 8
kai = en (555) (547) 555  40  26  32  33  37  52  26  36  40  37  29  33  26  60  33  15 / 7
verschil (123) (115) 123 5 2 3 8 6 4 11 2 10 15 4 11 11 12 14 5 / 1

- Ned.: en. Arabisch: وَ = wa (en). Taalgebruik in de Qoran: wa (en). E.: and. D.: und. Fr.: et. Grieks: και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Hebr.: וְ = wë (en). Lat.: et.

Mc 5,6.2. act. part. aor. nom. mann. enk. ιδων = idôn (gezien) van het werkw. ειδεν = eiden (hij zag). Aoristvorm van ὁραω = horaô (zien). Taalgebruik in het NT: eiden (hij zag). Taalgebruik in de LXX: eiden (hij zag). Taalgebruik in Mc.: eiden (hij zag). Mt (12): (1) Mt 2,16. (2) Mt 3,7. (3) Mt 5,1. (4) Mt 8,18. (5) Mt 9,2. (6) Mt 9,4. (7) Mt 9,22. (8) Mt 9,23. (9) Mt 9,36. (10) Mt 21,19. (11) Mt 27,3. (12) Mt 27,24. Mc (12): (1) Mc 2,5. (2) Mc 5,6. (3) Mc 5,22. (4) Mc 6,48. (5) Mc 8,33. (6) Mc 9,20. (7) Mc 9,25. (8) Mc 10,14. (9) Mc 11,13. (10) Mc 12,28. (11) Mc 12,34. (12) Mc 15,39. Met Jezus als onderwerp. Mc (7 / 12. expliciet: 4 / 12, impliciet: 3 / 12). Expliciet (4 / 12): (1) Mc 2,5. (2) Mc 9,25. (3) Mc 10,14. (4) Mc 12,34. Impliciet (3 / 12): (1) Mc 6,48. (2) Mc 8,33. (3) Mc 11,13. Andere (5 / 12): (1) Mc 5,6 (bezetene). (2) Mc 5,22 (Jaïrus). (3) Mc 9,20 (onreine geest). (4) Mc 12,28 (een schriftgeleerde). (5) Mc 15,39 (centurio). Lc (20): (1) Lc 1,12. (2) Lc 5,8. (3) Lc 5,12. (4) Lc 5,20. (5) Lc 7,13. (6) Lc 7,39. (7) Lc 8,28. (8) Lc 10,31. (9) Lc 10,32. (10) Lc 10,33. (11) Lc 11,38. (12) Lc 13,12. (13) Lc 17,14. (14) Lc 17,15. (15) Lc 18,24. (16) Lc 18,43. (17) Lc 19,41. (18) Lc 22,58. (19) Lc 23,8. (20) Lc 23,47. ειδον / ειδεν = eidon / eiden in het NT (336).
- Ned.: zien. Arabisch: رَاهَ = ra´â (zien). Taalgebruik in de Qoran: ra´â (zien). D.: sehen, schauen. E.: to see. Fr.: voir. Gr.: ειδεν = eiden (hij zag). Taalgebruik in het NT: eiden (hij zag). Aoristvorm van ὁραω = horaô (zien). Hebreeuws: רָאָה = râ´âh (zien, verschijnen). Taalgebruik in Tenakh: râ´âh (zien). Lat.: videre.

  zien  Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
  part. aor. nom. mann. enk. idôn  12    (1) Mc 2,5     (2) Mc 5,6. (3) Mc 5,22. (4) Mc 6,48.     (5) Mc 8,33.   (6) Mc 9,20. (7) Mc 9,25.   (8) Mc 10,14.   (9) Mc 11,13.   (10) Mc 12,28. (11) Mc 12,34.       (12) Mc 15,39   106  45  61  12  12  20  12  44  47   

Mc 5,6.1. - 2. και ιδων = kai idôn (en ziende). NT (8 / 12): (1) Mc 2,5. (2) Mc 5,6. (3) Mc 5,22. (4) Mc 6,48. (5) Mc 8,33. (6) Mc 9,20. (7) Mc 11,13. (8) Mc 12,34. kai... idôn (en... gezien). Mc (1 / 8): Mc 12,34. idôn de (gezien echter) in Mc (3 / 12): (1) Mc 9,25. (2) Mc 10,14. (3) Mc 15,39.
- ιδων δε = idôn de (gezien echter). LXX (14). NT (17). Mc (5): (1) Mc 2,5. (2) Mc 5,6. (3) Mc 9,25. (4) Mc 10,14. (5) Mc 15,39.

Mc 5,6.3. bep. lidw. acc. mann. enk. τον = ton (de). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Taalgebruik in de LXX: bepaald lidwoord. Taalgebruik in Mc: bepaald lidwoord. Mc (124). Mc 5 (10): (1) Mc 5,6. (2) Mc 5,7. (3) Mc 5,15. (4) Mc 5,19. (5) Mc 5,31. (6) Mc 5,35. (7) Mc 5,36. (8) Mc 5,37. (9) Mc 5,38. (10) Mc 5,40.

  lidw. enk. Mc  Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel  OT NT Mt  Mc  Lc  Joh  Hnd  Br.  Apk  syn. ev.
8. acc. m. + onz. enk. ton 124  8 9 5 11 10 7 13 6 9 5 4 7 2 12 11 5 6202  4880  1322  167  124  191  197  244 338  61  482  679 
  Totaal   940  67  45  41  64  70  71  62  36  66  71  40  59  53  106  61  28  54298  42002  12296  1648  940  1649  1422  1696  4013  928  4237 5659  

- Nederl..: bepaald lidwoord de / het. Arabisch: bepaald lidw. اَل = ´al (de). D.: der, die, das enz.. E.: the. Fr.: le, la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum, il-lam). Gr. ὁ = ho, ἡ = hè, το = to (de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Hebreeuws: הַ = ha (de, het). Taalgebruik in Tenakh: ha (de, het).

Mc 5,6.4. acc. mann. enk. ιησουν = Ièsoun (Jezus). Taalgebruik in het NT: Ièsous (Jezus). Taalgebruik in Mc: Ièsous (Jezus). Mc (11): (1) Mc 5,6. (2) Mc 5,15. (3) Mc 6,30. (4) Mc 9,8. (5) Mc 10,50. (6) Mc 11,7. (7) Mc 14,53. (8) Mc 14,60. (9) Mc 15,1. (10) Mc 15,15. (11) Mc 16,6.
Een vorm van ιησους = Ièsous (Jezus) in Mc 5 (8): (1) Mc 5,6 (acc. ιησουν = Ièsoun). (2) Mc 5,7 (voc. ιησου = Ièsou). (3) Mc 5,15 (acc. ιησουν = Ièsoun). (4) Mc 5,20 (nom. ιησους = Ièsous). (5) Mc 5,21 (losse gen. ιησου = Ièsou). (6) Mc 5,27 (peri + gen. ιησου = Ièsou). (7) Mc 5,30 (nom. ιησους = Ièsous). (8) Mc 5,36 (nom. ιησους = Ièsous).

  Ièsous (Jezus)  Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel O.T. N.T. Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn. ev.
3 acc. mann. enk. Ièsoun 11         2 1     1 1 1     2 2 1 163  39  124  15 11 14 26 27 31 0 40 66
  totaal 81 6 5 1   8 2   1 8 18 6 5 2 11 6 2 1115  223  892  150 81 87 238 69 255 12 318 556
 
  Ièsous  Mc Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16  
3 Ièsoun  11 1: Mc 9,8. 1: Mc 10,50. 1: Mc 11,7.     2: (1) Mc 14,53. (2) Mc 14,60. 2: (1) Mc 15,1. (2) Mc 15,15. 1: Mc 16,6. 11
  totaal  81 8 18 6 5 2 11 6 2 81

Mc 5,6.3. - 4. τον ιησουν = ton ièsoun (Jezus). NT (66). Mc (10/11): (1) Mc 5,6. (2) Mc 5,15. (3) Mc 6,30. (4) Mc 9,8. (5) Mc 10,50. (6) Mc 11,7. (7) Mc 14,53. (8) Mc 14,60. (9) Mc 15,1. (10) Mc 15,15.

Mc 5,6.1. - 4. και ιδων τον ιησουν = kai idôn ton ièsoun (en gezien Jezus). NT (1): Mc 5,6 (variante lezing).
- και ιδων ὁ ιησους = kai idôn ho ièsous (en Jezus (gezien). NT (1): Mc 2,5 (variante lezing).
- ιδων δε ὁ ιησους = idôn de ho ièsous (gezien echter Jezus). NT (4): (1) Mt 8,18. (2) Mc 2,5. (3) Mc 9,25. (4) Mc 10,14.
- και ὁ ιησους ιδων = kai ho ièsous idôn (en Jezus gezien). NT (1): Mc 12,34.

In Mc wordt ιδων = idôn (gezien) gevolgd in 11 / 12 door een lijdend voorwerp. Dit is een bepaling (8 / 12): (1) Mc 2,5. (2) Mc 5,6. (3) Mc 5,22. (4) Mc 6,48. (5) Mc 8,33. (6) Mc 9,20. (7) Mc 11,13. (8) Mc 12,28 of een voorwerpszin, ingeleid door = hoti (dat) (3 / 12): (1) Mc 9,25. (2) Mc 12,34. (3) Mc 15,39. Niet in Mc 10,14. idôn auton (hem gezien) in Mc (3): (3) Mc 5,22: idôn (Jaïrus) auton (Jezus). (6) Mc 9,20: idôn (de onreine geest) auton (Jezus). (2) Mc 12,34: idôn (Jezus) auton (een schriftgeleerde). Maar er is nog meer op te merken:
- Mc 5,6: kai idôn (bezetene) ton ièsoun apo makrothen (en gezien Jezus van verre). Mc 11,13: kai idôn sukèn apo makrothen (en gezien (Jezus) een vijgeboom van verre).
- Mc 9,25: idôn de ho ièsous hoti (Jezus echter gezien dat). Mc 15,39: idôn de ho kenturiôn... hoti (gezien echter de centurio... dat).
- Mc 12,28: idôn hoti kalôs apekrithè autois = gezien (een schriftgeleerde) dat hij (Jezus) hen goed antwoordde. Mc 12,34: kai ho ièsous idôn auton hoti nounechôs apekrithè (en Jezus hem gezien dat hij wijs antwoordde).

Mc 5,6.5. απο = apo (af, van-weg) ; afkorτing απ' = ap' en αφ' = af'. Taalgebruik in het NT: apo (af, van-weg). Taalgebruik in de LXX: apo (af, van-weg). Taalgebruik in Mc: apo (af, van-weg).Mc 5 (5): (1) Mc 5,6. (2) Mc 5,17. (3) Mc 5,29. (4) Mc 5,34. (5) Mc 5,35.

  Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
apo 33 1:  Mc 1,9.   3  (1) Mc 3,7. (2) Mc 3,9. (3) Mc 3,22.   5 : (1) Mc 5,6. (2) Mc 5,17. (3) Mc 5,29. (4) Mc 5,34. (5) Mc 5,35. 2 :   (1) Mc 6,33. (2) Mc 6,43 4  : (1) Mc 7,1. (2) Mc 7,17. (3) Mc 7,28. (4) Mc 7,33. 3 : (1) Mc 8,3. (2) Mc 8,11. (3) Mc 8,15   2 :   (1) Mc 10,6. (2) Mc 10,46. 2   (1) Mc 11,12. (2) Mc 11,13. 3 : (1) Mc 12,2. (2) Mc 12,34. (3) Mc 12,38. 1 : Mc 13,28. 1 : Mc 14,54. 5  : (1) Mc 15,30. (2) Mc 15,32. (3) Mc 15,40. (4) Mc 15,43. (5) Mc 15,45. 1 : Mc 16,8. 2984 2544 440 82 33 73 19 93 115 25 188  207 
ap'  12  1 : Mc 1,42. 2   (1) Mc 2,20. (2) Mc 2,21.   1 : Mc 4,25.     2   (1) Mc 7,4. (2) Mc 7,6.           2   (1) Mc 13,19. (2) Mc 13,27. 2   (1) Mc 14,35. (2) Mc 14,36. 2   (1) Mc 15,21. (2) Mc 15,38.   567  445  122  22  12  32  15  12  26  66  81 
af'                                    183  141  42    19  10  16 
totaal   45    3734 3130  604  105  45  114  40  111 160  29   264 304 

Mc 5,6.6. μακροθεν = makrothen (van verre, in de verte). Taalgebruik in het NT: makrothen (van verre, in de verte). Taalgebruik in de LXX: makrothen (van verre, in de verte). Bijbel (49). OT (35). NT (14): (1) Mt 26,58. (2) Mt 27,55. (3) Mc 5,6. (4) Mc 8,3. (5) Mc 11,13. (6) Mc 14,54. (7) Mc 15,40. (8) Lc 16,23. (9) Lc 18,13. (10) Lc 22,54. (11) Lc 23,49. (12) Apk 18,10. (13) Apk 18,15. (14) Apk 18,17.

Mc 5,6.5. - 6. απο μακροθεν = apo makrothen (van verre, in de verte). LXX (5). NT (9): (1) Mt 26,58. (2) Mt 27,55. (3) Mc 5,6. (4) Mc 14,54. (5) Mc 15,40. (6) Lc 16,23. (7) Apk 18,10. (8) Apk 18,15. (9) Apk 18,17.

Mc 5,6.6. act. ind. aor. 3de pers. enk. εδραμεν = edramen (hij liep snel). Zie het werkw. τρεχω = trechô (snellopen, hollen). Taalgebruik in het NT: trechô (snellopen, hollen). Taalgebruik in de LXX: trechô (snellopen, hollen). Taalgebruik in Mc: trechô . LXX (11). NT (2): (1) Mc 5,4. (2) Lc 24,12.

Mc 5,6.7. και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Taalgebruik: kai (en) in de LXX. Taalgebruik in Mc: kai (en). Van de 43 verzen in Mc 5 niet in 6 verzen: (1) Mc 5,8. (2) Mc 5,11. (3) Mc 5,27. (4) Mc 5,28. (5) Mc 5,35. (6) Mc 5,36.

kai (en)  bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
verzen      7957 1071 678 1151 879 1007 2767 404 2900  3779 
kai (en)   26980  21867  5113  705  555  822  530  660  1470  371  2082  2612 
verschil     2844 366 123 329 349 347 1297 33 818 1167

kai (en)   Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16
verzen (678) (666) 678 45  28  35  41  43  56  37  38  50  52  33  44  37  72  47  20  / 8
kai = en (555) (547) 555  40  26  32  33  37  52  26  36  40  37  29  33  26  60  33  15 / 7
verschil (123) (115) 123 5 2 3 8 6 4 11 2 10 15 4 11 11 12 14 5 / 1

- Ned.: en. Arabisch: وَ = wa (en). Taalgebruik in de Qoran: wa (en). E.: and. D.: und. Fr.: et. Grieks: και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Hebr.: וְ = wë (en). Lat.: et.

Mc 5,6.8. act. ind. aor. 3de pers. εnk. προσεκυνησεν = prosekunèsen (hij knielde) van het werkw. προσκυνεω = proskuneô (op de knieën vallen bij, aanbidden). Taalgebruik in het NT: proskuneô (op de knieën vallen bij, aanbidden). Bijbel (55). LXX (51). NT (4): (1) Mc 5,6. (2) Joh 9,38. (3) Hnd 10,25. (4) Heb 11,21.

Mc 5,6.9. dat. mann. en onz. enk. αυτῳ = autô(i) van het persoonl. voornaamw. 3de pers. enk. nom. mann. enk. αυτος = autos (hij). Taalgebruik in het NT: persoonlijk voornaamwoord. Taalgebruik in de LXX: persoonlijk voornaamwoord. Mc 5 (9): (1) Mc 5,2. (2) Mc 5,6. (3) Mc 5,8. (4) Mc 5,9. (5) Mc 5,19. (6) Mc 5,20. (7) Mc 5,24. (8) Mc 5,31. (9) Mc 5,33.

  autos enk. Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
3 dat. mann. enk. autô(i)  109  10  14  16    2475  1686  789  159  109  144  153  79  114  31  412  565 
  totaal 413  35  17  27  14  34  34  18  33  32  30  18  25  47  34  12884  9893  2991  510  413  593  475  350  504  146  1670  2145 

8. - 9. προσεκυνησεν αυτῳ = prosekunèsen autô(i) (hij knielde voor hem). LXX (13). NT (2): (1) Mc 5,6. (2) Joh 9,38.


- Mc 5,1 - Mc 5,2 - Mc 5,3 - Mc 5,4 - Mc 5,5 - Mc 5,6 - Mc 5,7 - Mc 5,8 - Mc 5,9 - Mc 5,10 - Mc 5,11 - Mc 5,12 - Mc 5,13 - Mc 5,14 - Mc 5,15 - Mc 5,16 - Mc 5,17 - Mc 5,18 - Mc 5,19 - Mc 5,20 - Mc 5,21 - Mc 5,22 - Mc 5,23 - Mc 5,24 - Mc 5,25 - Mc 5,26 - Mc 5,27 - Mc 5,28 - Mc 5,29 - Mc 5,30 - Mc 5,31 - Mc 5,32 - Mc 5,33 - Mc 5,34 - Mc 5,35 - Mc 5,36 - Mc 5,37 - Mc 5,38 - Mc 5,39 - Mc 5,40 - Mc 5,41 - Mc 5,42 - Mc 5,43 -


Mc 5,7 - Mc 5,7: 66. Twee bezetenen van Gadara van de demonen bevrijd: Mc 5,1-20 - Mt 8,28-34 - Lc 8,26-39 -- bijbeloverzicht -- Mc (Marcus) -- Mc 5 -- taalgebruik -- Mc 5,1 - Mc 5,2 - Mc 5,3 - Mc 5,4 - Mc 5,5 - Mc 5,6 - Mc 5,7 - Mc 5,8 - Mc 5,9 - Mc 5,10 - Mc 5,11 - Mc 5,12 - Mc 5,13 - Mc 5,14 - Mc 5,15 - Mc 5,16 - Mc 5,17 - Mc 5,18 - Mc 5,19 - Mc 5,20 - Mc 5 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
5:7 kai kraxas fônè megalè legei ti emoi kai soi ièsou uie tou theou tou upsistou orkizô se ton theon mè me basanisès  7 et clamans voce magna dicit quid mihi et tibi Iesu Fili Dei summi adiuro te per Deum ne me torqueas  zoon van de Allerhoogste God? Ik bezweer u bij God, kwel mij niet.  7 En met een grote stem roepende, zeide hij: Wat heb ik met U te doen, Jezus, Gij Zone Gods, des Allerhoogsten? Ik bezweer U bij God, dat Gij mij niet pijnigt!  [7] en brulde met luide stem: ‘Wat wilt U van mij, Jezus, Zoon van de allerhoogste God? Ik bezweer U bij God: doe mij geen pijn.’  [7] en luid schreeuwend zei hij: ‘Wat heb ik met jou te maken, Jezus, Zoon van de allerhoogste God? Ik bezweer je bij God: doe me geen pijn!’   7 dan krijst hij weer, met grote stem, en zegt: ‘wat is er tussen mij en jou’, {#1Kon 17:18} Jezus, zoon van God de Allerhoogste?– ik bezweer je bij God, kwel mij niet!   Mc 5:7- et cria d'une voix forte: " Que me veux-tu, Jésus, fils du Dieu Très Haut ? Je t'adjure par Dieu, ne me tourmente pas ! " 

King James Bible. [7] And cried with a loud voice, and said, What have I to do with thee, Jesus, thou Son of the most high God? I adjure thee by God, that thou torment me not.
Luther-Bibel. 7 und schrie laut: Was willst du von mir, Jesus, du Sohn Gottes, des Allerhöchsten? Ich beschwöre dich bei Gott: Quäle mich nicht!

  Mc 5,7 - Mt 8,29 Lc 8,28
  7καὶ κράξας φωνῇ μεγάλῃ λέγει, Τί ἐμοὶ καὶ σοί, Ἰησοῦ υἱὲ τοῦ θεοῦ τοῦ ὑψίστου; ὁρκίζω σε τὸν θεόν, μή με βασανίσῃς. 29 καὶ ἰδοὺ ἔκραξαν λέγοντες, Τί ἡμῖν καὶ σοί, υἱὲ τοῦ θεοῦ; ἦλθες ὧδε πρὸ καιροῦ βασανίσαι ἡμᾶς; καὶ φωνῇ μεγάλῃ εἶπεν, Τί ἐμοὶ καὶ σοί, Ἰησοῦ υἱὲ τοῦ θεοῦ τοῦ ὑψίστου; δέομαί σου, μή με βασανίσῃς.

Tekstuitleg van Mc 5,7.

Mc 5,7.1. και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Taalgebruik: kai (en) in de LXX. Taalgebruik in Mc: kai (en). Van de 43 verzen in Mc 5 niet in 6 verzen: (1) Mc 5,8. (2) Mc 5,11. (3) Mc 5,27. (4) Mc 5,28. (5) Mc 5,35. (6) Mc 5,36.

kai (en)  bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
verzen      7957 1071 678 1151 879 1007 2767 404 2900  3779 
kai (en)   26980  21867  5113  705  555  822  530  660  1470  371  2082  2612 
verschil     2844 366 123 329 349 347 1297 33 818 1167

kai (en)   Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16
verzen (678) (666) 678 45  28  35  41  43  56  37  38  50  52  33  44  37  72  47  20  / 8
kai = en (555) (547) 555  40  26  32  33  37  52  26  36  40  37  29  33  26  60  33  15 / 7
verschil (123) (115) 123 5 2 3 8 6 4 11 2 10 15 4 11 11 12 14 5 / 1

- Ned.: en. Arabisch: وَ = wa (en). Taalgebruik in de Qoran: wa (en). E.: and. D.: und. Fr.: et. Grieks: και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Hebr.: וְ = wë (en). Lat.: et.

Mc 5,7.2. act. part. aor. nom. mann. enk. κραξας = kraksas (schreeuwende) van het werkw. κραζω = krazô (kruisen, schreeuwen, roepen). Taalgebruik in het NT: krazô (schreeuwen, roepen). Taalgebruik in de LXX: krazô (schreeuwen, roepen). Taalgebruik in Mc: krazô (schreeuwen, roepen). Bijbel (4 OF 5): (1) Mt 27,50. (2) Mc 5,7. (3) Mc 9,24. (4) Mc 9,26. Een vorm van κραζω = krazô (kruisen, schreeuwen, roepen) in de LXX (111), in het NT (55), in Mt (12), in Mc (11): (1) Mc 3,11. (2) Mc 5,5. (3) Mc 5,7. (4) Mc 9,24. (5) Mc 9,26. (6) Mc 10,47. (7) Mc 10,48. (8) Mc 11,9. (9) Mc 15,13. (10) Mc 15,14. (11) Mc 15,39. In Lc (3).

  krazô (schreeuwen, roepen)   Mc Mc 3 Mc 5 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 15 bijbel OT NT Mt Mc Lc Hnd Apk syn.  ev. 
act. part. aor. nom. mann. enk. kraxas    (1) Mc 5,7. (2) Mc 9,24. (3) Mc 9,26.        (4) Mc 15,39.          
  totaal 11  32  28  11  20  20 

Mc 5,7.3. nom. + dat. vr. enk. φωνη / φωνῃ = fônè(i) (stem, roep) . Taalgebruik in het NT: fônè (stem, roep). Taalgebruik in de LXX: fônè (stem, roep). Taalgebruik in Mc: fônè (stem, roep). Mc (6) : (1) Mc 1,3 (nom.). (2) Mc 1,11 (nom.). (3) Mc 1,26 (dat.). (4) Mc 5,7 (dat.). (5) Mc 9,7 (nom.). (6) Mc 15,34 (dat.). Een vorm van φωνη = fônè (stem, roep)  in de LXX (633), in het NT (137), in Mt (7), in Mc (7), in Lc (14).

fônè (stem, roep)  Mt Mc Lc syn.  bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
nom. + dat. vr. enk. fônè   6 : (1) Mt 2,18. (2) Mt 3,3. (3) Mt 3,17. (4) Mt 17,5. (5) Mt 27,46. (6) Mt 27,50. 6 : (1) Mc 1,3. (2) Mc 1,11. (3) Mc 1,26. (4) Mc 5,7. (5) Mc 9,7. (6) Mc 15,34. 7 : (1) Lc 1,44. (2) Lc 3,4. (3) Lc 4,33. (4) Lc 8,28. (5) Lc 9,35. (6) Lc 19,37. (7) Lc 23,46. 19 : (1) Mt 3,3 // Mc 1,3 // Lc 3,4. (2) Mt 3,17 // Mc 1,11 // Lc 3,22. (3) Mt 17,5 // Mc 9,7 // Lc 9,35. (4) Mt 27,46 // Mc 15,34. (5) Mt 27,50 // Mc 15,37 // Lc 23,46. (6) Mc 5,7 // Lc 8,28. 242  180  62  12  23  19  23     
totaal 12  26  634  513  121  12  15  26  13  41  26  41     

Hebr. p´ (mond). Verwant met Gr. fô-nè (Lat vo-x = stem, vo-care = roepen), fè-mi = spreken. Lat for - fari. Verwant met de indogerm. stam bha cfr. tele-foon.
Ook verwantschap tussen Hebr. pânîm (aangezicht) en fainô = schijnen. Lat. facies. E. face. Ned. aangezicht, aanschijn.

Mc 5,7.4. nom. + dat. vr. enk. μεγαλη / μεγαλῃ = megalè(i) (groot) van het bijvoegl. naamwoord μεγας = megas (groot). Taalgebruik in het NT: megas (groot). Taalgebruik in de LXX: megas (groot). Taalgebruik in Mc: megas (groot). Mc (7): (1) Mc 1,26 (dat.). (2) Mc 4,37 (nom.). (3) Mc 4,39 (nom.). (4) Mc 5,7 (dat.). (5) Mc 5,11 (nom.). (6) Mc 5,42 (dat.). (7) Mc 15,34 (dat.).

  megas (groot) enk.   Mc Mc 1 Mc 4 Mc 5 Mc 10 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
nom. + dat. vr. enk. megalè(i)   (1) Mc 1,26 (2) Mc 4,37. (3) Mc 4,39.   (4) Mc 5,7. (5) Mc 5,11. (6) Mc 5,42.       (7) Mc 15,34.     237  171  66  12  27  21  24   
  totaal 11          11                   

Mc 5,7.3. - 4. φωνῃ μεγαλῃ = fônè(i) megalè(i) (met luide stem). LXX (47). NT (26). Mt (2): (5) Mt 27,46. (6) Mt 27,50. Mc (3): (1) Mc 1,26. (2) Mc 5,7. (3) Mc 15,34. Lc (4): (1) Lc 4,33. (2) Lc 8,28. (3) Lc 19,17. (4) Lc 23,45. Joh (1): Joh 11,43. Hnd (3): (1) Hnd 7,57. (2) Hnd 7,60. (3) Hnd 16,28.

Mc 5,7.2. - 3. κραξας φωνῃ μεγαλῃ = kraksas fônè(i) megalè(i) (schreeuwende met luide stem). Bijbel (2): (1) Mt 27,50. (2) Mc 5,7.
- κραξαν φωνῃ μεγαλῃ = kraksan fônè(i) megalè(i) (schreeuwende met luide stem). Bijbel (1): Mc 1,26 (variante lezing).
- Een werkwoordvorm van φωνεω = fôneô (roepen) + φωνῃ μεγαλῃ = fônèi megalèi (met luide stem): (1) Mc 1,26. (2) Lc 23,46. (3) Hnd 16,28. (4) Apk 14,18.
- Een werkwoordvorm van (ανα)κραζω = (ana)krazô (kruisen) + φωνῃ μεγαλῃ = fônèi megalèi (met luide stem): (1) 1 S 4,5. (2) 1 Mak 2,27. (3) Mt 27,50. (4) Mc 5,7. (5) Lc 4,33. (6) Lc 8,28. (7) Hnd 7,60.

Mc 5,7.5. act. ind. praes. 3de pers. enk. λεγει = legei (hij zegt) van het werkw. λεγω = legô (zeggen). Taalgebruik in het NT: legô (zeggen). Taalgebruik in de Septuaginta.: legô (zeggen). Mc (62). Mc 5 (6): (1) Mc 5,7. (2) Mc 5,9. (3) Mc 5,19. (4) Mc 5,36. (5) Mc 5,39. (6) Mc 5,41. Een vorm van λεγω = legô (zeggen) in de LXX (4610), in het NT (1318) ; van ειπον = eipon (ik zei) in de LXX (4608), in het NT (925).

  legô: act. ind. praes. Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
3 act. ind. pr. 3de pers. enk.  legei 62  12  1027  702  325  54  62  14  112  11  46  26  130  242 

  Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16
3 3 : (1) Mc 1,38. (2) Mc 1,41. (3) Mc 1,44.   6 : (1) Mc 2,5. (2) Mc 2,8. (3) Mc 2,10. (4) Mc 2,14. (5) Mc 2,17. (6) Mc 2,25.   5 : (1) Mc 3,3. (2) Mc 3,4. (3) Mc 3,5. (4) Mc 3,33. (5) Mc 3,34.   2 : (1) Mc 4,13. (2) Mc 4,35 6 : (1) Mc 5,7. (2) Mc 5,9. (3) Mc 5,19. (4) Mc 5,36. (5) Mc 5,39. (6) Mc 5,41.   3 : (1) Mc 6,31. (2) Mc 6,38. (3) Mc 6,50.   3 : (1) Mc 7,18. (2) Mc 7,28. (3) Mc 7,34.   5 : (1) Mc 8,1. (2) Mc 8,12. (3) Mc 8,17. (4) Mc 8,29. (5) Mc 8,33.   3 : (1) Mc 9,5. (2) Mc 9,19. (3) Mc 9,35.   5 : (1) Mc 10,11. (2) Mc 10,23. (3) Mc 10,24. (4) Mc 10,27. (5) Mc 10,42 4 : (1) Mc 11,2. (2) Mc 11,21. (3) Mc 11,22. (4) Mc 11,33.   2 : (1) Mc 12,16. (2) Mc 12,37 1: Mc 13,1.   12 : (1) Mc 14,13. (2) Mc 14,14. (3) Mc 14,27. (4) Mc 14,30. (5) Mc 14,32. (6) Mc 14,34. (7) Mc 14,37. (8) Mc 14,41. (9) Mc 14,45. (10) Mc 14,61. (11) Mc 14,63. (12) Mc 14,67. 1 : Mc 15,2. 1: Mc 16,6.  

Mc 5,7.6. vragend of onbepaald voornaamw. nom. + acc. onz. enk.τι = ti (wat) van het voornaamwoord τις = tis. Taalgebruik in het NT: voornaamwoord tis. Taalgebruik in de LXX: voornaamwoord tis. Taalgebruik in Mc: voornaamwoord tis. Taalgebruik in Lc: voornaamwoord tis. Ned. wie, wat ? een, iets. Mc 5 (5): (1) Mc 5,7. (2) Mc 5,9. (3) Mc 5,14. (4) Mc 5,35. (5) Mc 5,39.

  bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
nom. + acc. onz. enk. ti  1132  617  415  62  60  66  57  60  102  188  245     

- Hebreeuws. מַה / מָה / מֶה = mah / mâh / mèh (wat?). Taalgebruik in Tenakh: mah / mâh (wat?). Getalwaarde: mem = 13 of 40, he = 5 ; totaal: 18 (2 X 3²) OF 45 (3² X 5). Structuur: 4 - 5. De som van de elementen is telkens 9. Tenakh (424). Pentateuch (74). Eerdere Profeten (111). Latere Profeten (59). 12 Kleine Profeten (39). Geschriften (141).

Mc 5,7.7. persoonl. voornaamw. 1ste pers. dat. enk. εμοι = emoi van het persoonl. voornaamw. εγω = egô (ik - mij). Taalgebruik in het NT: persoonlijk voornaamwoord. Taalgebruik in de LXX: persoonlijk voornaamwoord. Taalgebruik in Lc: persoonlijk voornaamwoord. Bijbel (308). LXX (221). NT (87). Mc (2): (1) Mc 5,7. (2) Mc 14,6.

Mc 5,7.8. και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Taalgebruik: kai (en) in de LXX. Taalgebruik in Mc: kai (en). Van de 43 verzen in Mc 5 niet in 6 verzen: (1) Mc 5,8. (2) Mc 5,11. (3) Mc 5,27. (4) Mc 5,28. (5) Mc 5,35. (6) Mc 5,36.

kai (en)  bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
verzen      7957 1071 678 1151 879 1007 2767 404 2900  3779 
kai (en)   26980  21867  5113  705  555  822  530  660  1470  371  2082  2612 
verschil     2844 366 123 329 349 347 1297 33 818 1167

kai (en)   Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16
verzen (678) (666) 678 45  28  35  41  43  56  37  38  50  52  33  44  37  72  47  20  / 8
kai = en (555) (547) 555  40  26  32  33  37  52  26  36  40  37  29  33  26  60  33  15 / 7
verschil (123) (115) 123 5 2 3 8 6 4 11 2 10 15 4 11 11 12 14 5 / 1

- Ned.: en. Arabisch: وَ = wa (en). Taalgebruik in de Qoran: wa (en). E.: and. D.: und. Fr.: et. Grieks: και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Hebr.: וְ = wë (en). Lat.: et.

Mc 5,7.9. pers. voornaamw. 2de pers. dat. enk. σοι = soi (aan u). Zie συ = su (jij). Taalgebruik in het NT: persoonlijk voornaamwoord. Taalgebruik in de LXX: persoonlijk voornaamwoord. Taalgebruik in Mc: persoonlijk voornaamwoord. Mc (21). Mc 5 (4): (1) Mc 5,7. (2) Mc 5,9. (3) Mc 5,19. (4) Mc 5,41.

  pers. vnw. 2de pers. enk.   Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 bijbel O.T. NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
dat. enk.  soi 21  2 : (1) Mc 1,11. (2) Mc 1,24. 2 : (1) Mc 2,11. (2) Mc 2,18.   1: Mc 4,38.   4 : (1) Mc 5,7. (2) Mc 5,9. (3) Mc 5,19. (4) Mc 5,41. 3 : (1) Mc 6,18. (2) Mc 6,22. (3) Mc 6,23.     2 : (1) Mc 9,5. (2) Mc 9,25. 2 : (1) Mc 10,28. (2) Mc 10,51. 1 : Mc 11,28. 1 : Mc 12,14.   3 : (1) Mc 14,30. (2) Mc 14,31. (3) Mc 14,36.   1310  1112  198  44  21  44  27  20  31  11  109  136 

- Hebreeuws. l-kh ( לָךְ = lâkh of לְךָ = lëhkâ = aan jou) < voorzetsel lë = suffix persoonl. voornaamw. 2de pers. mann. enk. OF act. qal imperat. 2de pers. mann. enk. לֵךְ = lekh (ga). Zie hâlakh (gaan). Taalgebruik in Tenach: hâlakh (gaan). Getalwaarde: he = 5 1S lamed = 12 of 30, kaph = 11 of 20 ; totaal: 28 (2 X 2 X 7) of 55 (5 X 11). Structuur: 5 - 3 - 2. Tenakh (827. Pentateuch (276). Eerdere Profeten (188). Latere Profeten (147). 12 Kleine Profeten (30). Geschriften (186).

Mc 5,7.10. voc. mann. enk. ιησου = Ièsou (Jezus). Taalgebruik in het NT: Ièsous (Jezus). Taalgebruik in Mc: Ièsous (Jezus).
Een vorm van ιησους = Ièsous (Jezus) in Mc 5 (8): (1) Mc 5,6 (acc. ιησουν = Ièsoun). (2) Mc 5,7 (voc. ιησου = Ièsou). (3) Mc 5,15 (acc. ιησουν = Ièsoun). (4) Mc 5,20 (nom. ιησους = Ièsous). (5) Mc 5,21 (losse gen. ιησου = Ièsou). (6) Mc 5,27 (peri + gen. ιησου = Ièsou). (7) Mc 5,30 (nom. ιησους = Ièsous). (8) Mc 5,36 (nom. ιησους = Ièsous).

  Ièsous (Jezus)  Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 5 Mc 6 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16   bijbel O.T. N.T. Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn. ev.
2 voc. + gen. + dat. mann. enk. Ièsou 13 2: (1) Mc 1,1 (gen.) (2) Mc 1,24 (voc.) 1: Mc 2,15 (dat.)   3: (1) Mc 5,7 (voc.). (2) Mc 5,21 (gen.). (3) Mc 5,27 (gen.)     2: (1) Mc 9,4 (dat.). (2) Mc 9,5 (dat.). 1: Mc 10,47 (voc.). 1: Mc 11,33 (dat.).     2: (1) Mc 14,55 (gen.). (2) Mc 14,67 (gen.). 1: Mc 15,43 (gen.).   13 348  35  313  25 13 18 18 32 196 11 56 74
  totaal 81 6 5 1 8 2 1 8 18 6 5 2 11 6 2 81 1115  223  892  150 81 87 238 69 255 12 318 556

Mc 5,7.11. voc. mann. enk. υἰε = huie (zoon) van het zelfst. naamw. υἰος = huios (zoon). Taalgebruik in het NT: huios (zoon). Taalgebruik in de LXX: huios (zoon). Taalgebruik in Mc: huios (zoon). Mc (3): (1) Mc 5,7. (2) Mc 10,47. (3) Mc 10,48.

  huios (zoon)  enk. Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 5 Mc 6 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
2 voc. enk. huie 3       1 : Mc 5,7 *.       2 : (1) Mc 10,47 ***. (2) Mc 10,48 ***.         149 140 9 1 3 3   1 1   7 7
  totaal 29 2  1851 1560 291 69 29 62 51 10 65 5 160 211

- * een vorm van huios tou theou (zoon van God). ** een vorm van ho huios tou anthrôpou (de mensenzoon). ***: een vorm van huios + andere.
- Ned.: zoon. Arabisch: اِبن = ´ibn (zoon). Taalgebruik in de Qoran: ´ibn (zoon). D.: Sohn. E.: son. Fr.: fils. Gr.: υἰος = huios (zoon). Taalgebruik in het NT: huios (zoon). Hebreeuws: בֵּן/ בִּן / בֶּן= ben / bin / bèn (zoon, kind). Taalgebruik in Tenakh: ben (zoon, kind). Lat.: filius.

Mc 5,7.12. bep. lidw. gen. mann. + onz. enk. του = tou (de) van het bepaald lidw. ὁ = ho, ἡ = hè, το = to (de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Taalgebruik in Mc: bepaald lidwoord. Mc 5 (11): (1) Mc 5,2. (2) Mc 5,7. (3) Mc 5,8. (4) Mc 5,13. (5) Mc 5,21. (6) Mc 5,27. (7) Mc 5,29. (8) Mc 5,35. (9) Mc 5,38. (10) Mc 5,40. (11) Mc 5,41.

  lidw. enk. Mc  Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel  OT NT Mt  Mc  Lc  Joh  Hnd  Br.  Apk  syn. ev.
4. gen. m. + onz. enk. tou 116  8 6 6 5 11 6 7 6 7 9 3 10 6 13 7 6 8480  6542  1938  234  116  272  196  269  673  178  622  818 
  Totaal   940  67  45  41  64  70  71  62  36  66  71  40  59  53  106  61  28  54298  42002  12296  1648  940  1649  1422  1696  4013  928  4237 5659  

- Nederl..: bepaald lidwoord de / het. Arabisch: bepaald lidw. اَل = ´al (de). D.: der, die, das enz.. E.: the. Fr.: le, la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum, il-lam). Gr. ὁ = ho, ἡ = hè, το = to (de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Hebreeuws: הַ = ha (de, het). Taalgebruik in Tenakh: ha (de, het).

Mc 5,7.13. gen. mann. enk. θεου = theou (van God) van het zelfst. naamw. θεος = theos (God). Taalgebruik in het NT: theos (God). Taalgebruik in de LXX: theos (God). Taalgebruik in Mc: theos (God). Een vorm van θεος = theos (God) in de LXX (3984), in het NT (1314).

  theos (God)  Mc   Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel  OT NT Mt  Mc   Lc  Joh  Hnd  Br.  Apk  syn.. ev. Paul. Ap. br.
2 gen. enk.  theou (van God) 31  4 : (1) Mc 1,1. (2) Mc 1,14. (3) Mc 1,15. (4) Mc 1,24. 1 : Mc 2,26. (2): (1) Mc 3,11. (2) Mc 3,35.   3 : (1) Mc 4,11. (2) Mc 4,26. (3) Mc 4,30. 1 : Mc 5,7.   3: (1) Mc 7,8. (2) Mc 7,9. (3) Mc 7,13.   1 : Mc 8,33. 2 : (1) Mc 9,1. (2) Mc 9,47. 5 : (1) Mc 10,14. (2) Mc 10,15. (3) Mc 10,23. (4) Mc 10,24. (5) Mc 10,25. 1 : Mc 11,22. 4 : (1) Mc 12,14. (2) Mc 12,17. (3) Mc 12,24. (4) Mc 12,34.   1 : Mc 14,25. 2 : (1) Mc 15,39. (2) Mc 15,43. 1 : Mc 16,19. 1517  876 641  28  31  70 43  56  360   53  129 172 293 67
  Totaal   44    1 4132  2908  1224  44  44  117  76  157  695 91  205 281 576  119 

- Ned.: God. Arabisch: اَللە = ´allah (Allah). Taalgebruik in de Qoran: ´allah (Allah). In het woord Allah zit het woord `al (op, verheven). D.: Gott. E.: God. Fr.: dieu. De vloek dju. Grieks: θεος = theos (God) . Taalgebruik in het NT: theos (God). Hebreeuws: אֱלֹהִים = ´èlohîm (God). Taalgebruik in Tenakh: ´èlohîm (God).

Mc 5,7.11. - 13. υἰε του θεου = huie tou theou (zoon van God). Bijbel (3): (1) Mt 8,29. (2) Mc 5,7. (3) Lc 8,28.

Mc 5,7.14. bep. lidw. gen. mann. + onz. enk. του = tou (de) van het bepaald lidw. ὁ = ho, ἡ = hè, το = to (de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Taalgebruik in Mc: bepaald lidwoord. Mc 5 (11): (1) Mc 5,2. (2) Mc 5,7. (3) Mc 5,8. (4) Mc 5,13. (5) Mc 5,21. (6) Mc 5,27. (7) Mc 5,29. (8) Mc 5,35. (9) Mc 5,38. (10) Mc 5,40. (11) Mc 5,41.

  lidw. enk. Mc  Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel  OT NT Mt  Mc  Lc  Joh  Hnd  Br.  Apk  syn. ev.
4. gen. m. + onz. enk. tou 116  8 6 6 5 11 6 7 6 7 9 3 10 6 13 7 6 8480  6542  1938  234  116  272  196  269  673  178  622  818 
  Totaal   940  67  45  41  64  70  71  62  36  66  71  40  59  53  106  61  28  54298  42002  12296  1648  940  1649  1422  1696  4013  928  4237 5659  

- Nederl..: bepaald lidwoord de / het. Arabisch: bepaald lidw. اَل = ´al (de). D.: der, die, das enz.. E.: the. Fr.: le, la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum, il-lam). Gr. ὁ = ho, ἡ = hè, το = to (de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Hebreeuws: הַ = ha (de, het). Taalgebruik in Tenakh: ha (de, het).

Mc 5,7.15. gen. mann. enk. ὑψιστου = hupsistou (van de allerhoogste) van het bijvoegl. naamw. ὑψιστος = hupsistos (allerhoogste). Taalgebruik in het NT: hupsistos (allerhoogste). Taalgebruik in de LXX: hupsistos (allerhoogste). Mc (1) Mc 5,7.

hupsistos (allerhoogste)  enk. bijbel OT NT Mc Lc Hnd Br. Apk syn.   ev. 
gen. mann. enk. hupsistou 62 54 8 1 5 1 1   6 6
totaal 110 101 9 1 5 1 1   6 6

Mc 5,7.12. - 15. του θεου του ὑψιστου = tou theou tou hupsistou (van de allerhoogste God ). Bijbel (6). LXX (2): (1) Gn 14,18. (2) Ezr 8,10. NT (4): (1) Mc 5,7. (2) Lc 8,28. (3) Hnd 16,17. (4) Heb 7,1.

Mc 5,7.11. - 15. υἰε του θεου του ὑψιστου = huie tou theou tou hupsistou (zoon van de allerhoogste God ). Bijbel (2): (1) Mc 5,7. (2) Lc 8,28.

Mc 5,7.16. act. ind. praes. 1ste pers. enk. ὁρκιζω = horkizô (ik zweer). Taalgebruik in het NT: horkizô (laten zweren, beëdigen). Taalgebruik in de LXX: horkizô (laten zweren, beëdigen). Bijbel (4): (1) 1 K 22,16. (2) 2 Kr 18,15. (3) Mc 5,7. (4) Hnd 19,13.

Mc 5,7.17. pers. voornaamw. 2de pers. acc. enk. σε = se (u). Taalgebruik in het NT: persoonlijk voornaamwoord. Taalgebruik in de LXX: persoonlijk voornaamwoord. Bijbel (1310). LXX (1112). NT (198). Mc (16). Mc 5 (4): (1) Mc 5,7. (2) Mc 5,19. (3) Mc 5,31. (4) Mc 5,34.

16. - 17. ὁρκιζω σε = horkizô se (ik zweer je). Bijbel (3): (1) 1 K 22,16. (2) 2 Kr 18,15. (3) Mc 5,7.

Mc 5,7.18. bep. lidw. acc. mann. enk. τον = ton (de). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Taalgebruik in de LXX: bepaald lidwoord. Taalgebruik in Mc: bepaald lidwoord. Mc (124). Mc 5 (10): (1) Mc 5,6. (2) Mc 5,7. (3) Mc 5,15. (4) Mc 5,19. (5) Mc 5,31. (6) Mc 5,35. (7) Mc 5,36. (8) Mc 5,37. (9) Mc 5,38. (10) Mc 5,40.

  lidw. enk. Mc  Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel  OT NT Mt  Mc  Lc  Joh  Hnd  Br.  Apk  syn. ev.
8. acc. m. + onz. enk. ton 124  8 9 5 11 10 7 13 6 9 5 4 7 2 12 11 5 6202  4880  1322  167  124  191  197  244 338  61  482  679 
  Totaal   940  67  45  41  64  70  71  62  36  66  71  40  59  53  106  61  28  54298  42002  12296  1648  940  1649  1422  1696  4013  928  4237 5659  

- Nederl..: bepaald lidwoord de / het. Arabisch: bepaald lidw. اَل = ´al (de). D.: der, die, das enz.. E.: the. Fr.: le, la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum, il-lam). Gr. ὁ = ho, ἡ = hè, το = to (de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Hebreeuws: הַ = ha (de, het). Taalgebruik in Tenakh: ha (de, het).

Mc 5,7.18. acc.  mann. enk. θεοn = theon (God) van het zelfst. naamw. θεος = theos (God). Taalgebruik in het NT: theos (God). Taalgebruik in de LXX: theos (God). Een vorm van θεος = theos (God) in de LXX (3984), in het NT (1314).

theos Mc   Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel  OT NT  Mt  Mc   Lc  Joh  Hnd  Br.  Apk  syn.. ev. P. Ap.
acc.  mann. enk. theon   1 : Mc 2,12.     1 : Mc 5,7.             1 : Mc 12,30.         496  354  142  23  12  30  62  33 45 43 19
Totaal   44    1 4132  2908  1224  44  44  117  76  157  695 91  205 281 576  119 

Mc 5,7.19. μη = mè (niet). Taalgebruik in het NT: mè (niet). Taalgebruik in de LXX: mè (niet). Taalgebruik in Mc: mè (niet).

mè (niet)  Mc Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 16 bijbel O.T. N.T. Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
  67  14  3266  2344  922  117  67  123  110  61  403  41  307  417 

Mc 5,7.20. pers. voornaamw. 1ste pers. acc. enk. με = me (mij) van het persoonl. voornaamw.. Taalgebruik in het NT: persoonlijk voornaamwoord. Taalgebruik in de LXX: persoonlijk voornaamwoord.Taalgebruik in Mc: persoonlijk voornaamwoord

  pers. vnw. 1ste pers. enk.   Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
acc. enk. me  (27) 1 : Mc 1,40.       1 : Mc 5,7. 2 : (1) Mc 6,22. (2) Mc 6,23. 2 : (1) Mc 7,6. (2) Mc 7,7. 3 : (1) Mc 8,27. (2) Mc 8,29. (3) Mc 8,38. 3 : (1) Mc 9,19. (2) Mc 9,37. (3) Mc 9,39. 5 : (1) Mc 10,14. (2) Mc 10,18. (3) Mc 10,36. (4) Mc 10,47. (5) Mc 10,48.   1 : Mc 12,15.   8 : (1) Mc 14,18. (2) Mc 14,28. (3) Mc 14,30. (4) Mc 14,31. (5) Mc 14,42. (6) Mc 14,48. (7) Mc 14,49. (8) Mc 14,72. 1  : Mc 12,34.   1568  1305  263  30  27  40 87 34   2        

Mc 5,7.21. act. subjonctief aor. 2de pers. enk. βασανισῃς = basanisè(i)s (jij zoudt folteren) van het werkw. βασανιζω = basanizô (kwellen, folteren, in het nauw brengen). Taalgebruik in het NT: basanizô (kwellen, folteren, in het nauw brengen). Taalgebruik in de LXX: basanizô (kwellen, folteren, in het nauw brengen). Bijbel (2): (1) Mc 5,7. (2) Lc 8,28.

Mc 5,7.19. - 21. μη με βασανισῃς = mè me basanisè(i)s (dat jij mij niet zoudt folteren). Bijbel (2): (1) Mc 5,7. (2) Lc 8,28.


- Mc 5,1 - Mc 5,2 - Mc 5,3 - Mc 5,4 - Mc 5,5 - Mc 5,6 - Mc 5,7 - Mc 5,8 - Mc 5,9 - Mc 5,10 - Mc 5,11 - Mc 5,12 - Mc 5,13 - Mc 5,14 - Mc 5,15 - Mc 5,16 - Mc 5,17 - Mc 5,18 - Mc 5,19 - Mc 5,20 - Mc 5,21 - Mc 5,22 - Mc 5,23 - Mc 5,24 - Mc 5,25 - Mc 5,26 - Mc 5,27 - Mc 5,28 - Mc 5,29 - Mc 5,30 - Mc 5,31 - Mc 5,32 - Mc 5,33 - Mc 5,34 - Mc 5,35 - Mc 5,36 - Mc 5,37 - Mc 5,38 - Mc 5,39 - Mc 5,40 - Mc 5,41 - Mc 5,42 - Mc 5,43 -


Mc 5,8 - Mc 5,8: 66. Twee bezetenen van Gadara van de demonen bevrijd: Mc 5,1-20 - Mt 8,28-34 - Lc 8,26-39 -- bijbeloverzicht -- Mc (Marcus) -- Mc 5 -- taalgebruik -- Mc 5,1 - Mc 5,2 - Mc 5,3 - Mc 5,4 - Mc 5,5 - Mc 5,6 - Mc 5,7 - Mc 5,8 - Mc 5,9 - Mc 5,10 - Mc 5,11 - Mc 5,12 - Mc 5,13 - Mc 5,14 - Mc 5,15 - Mc 5,16 - Mc 5,17 - Mc 5,18 - Mc 5,19 - Mc 5,20 - Mc 5 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
5:8 elegen gar autô exelthe to pneuma to akatharton ek tou anthrôpou  8 dicebat enim illi exi spiritus inmunde ab homine  8 Hij zei hem immers: Ga uit, onreine geest, uit die mens !   8 (Want Hij zeide tot hem: Gij onreine geest, ga uit van den mens!)  [8] Want Hij had hem gezegd: ‘Onreine geest, ga weg uit die man.’   [8] Want hij had tegen hem gezegd: ‘Onreine geest, ga weg uit die man.’   8 Want Jezus hééft al gezegd: kom eruit, onreine geest, uit die mens!  Mc 5:8- Il lui disait en effet: " Sors de cet homme, esprit impur ! "   

King James Bible. [8] For he said unto him, Come out of the man, thou unclean spirit.
Luther-Bibel. 8 Denn er hatte zu ihm gesagt: Fahre aus, du unreiner Geist, von dem Menschen!

  Mc 5,8 -    
  8ἔλεγεν γὰρ αὐτῷ, Ἔξελθε τὸ πνεῦμα τὸ ἀκάθαρτον ἐκ τοῦ ἀνθρώπου.   29παρήγγειλεν γὰρ τῷ πνεύματι τῷ ἀκαθάρτῳ ἐξελθεῖν ἀπὸ τοῦ ἀνθρώπου.

Tekstuitleg van Mc 5,8.

Mc 5,8.1. act. ind. imperf. 3de pers. enk. ελεγεν = elegen (hij zei) van het werkw. λεγω = legô (zeggen). Taalgebruik in het NT: legô (zeggen). Taalgebruik in de Septuaginta.: legô (zeggen). Taalgebruik in Mc: legô (zeggen). Mc (31). Mc 4 (7): (1) Mc 4,2. (2) Mc 4,9. (3) Mc 4,11. (4) Mc 4,21. (4) Mc 4,24. (6) Mc 4,26. (7) Mc 4,30. Een vorm van λεγω = legô (zeggen) in de LXX (4610), in Mc 4 (11): (1) Mc 4,2. (2) Mc 4,9. (3) Mc 4,11. (4) Mc 4,13. (5) Mc 4,21. (6) Mc 4,24. (7) Mc 4,26. (8) Mc 4,30. (9) Mc 4,35. (10) Mc 4,38. (11) Mc 4,41. in het NT (1318) ; van ειπον = eipon (ik zei) in de LXX (4608), in het NT (925), in Mc 4 (2): (1) Mc 4,39. (2) Mc 4,40.

  elegen (hij zei)  bijbel ΟΤ ΝΤ Mt Mc Lc Joh Hnd Br. syn.  ev.  Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 11 Mc 12 Mc 14 Mc 15
1 elegen (hij zei)   81  10  71  31  19  13  53  66  1 : Mc 2,27 1: Mc 3,23. 7: (1) Mc 4,2. (2) Mc 4,9. (3) Mc 4,11. (4) Mc 4,21. (5) Mc 4,24. (6) Mc 4,26. (7) Mc 4,30 3: (1) Mc 5,8. (2) Mc 5,28. (3) Mc 5,30.   4 : (1) Mc 6,4. (2) Mc 6,10. (3) Mc 6,16. (4) Mc 6,18. 4 : (1) Mc 7,9. (2) Mc 7,14. (3) Mc 7,20. (4) Mc 7,27. 2 : (1) Mc 8,21. (2) Mc 8,24..  3 : (1) Mc 9,1. (2) Mc 9,24. (3) Mc 9,31.   1 : Mc 11,17. 2 : (1) Mc 12,35. (2) Mc 12,38 1 : Mc 14,36. 2 : (1) Mc 15,12. (2) Mc 15,14

- Hebreeuws: וַיּאֹמֶר = wajjo´mèr (en hij zei) < prefix verbindingswoord wë + werkwoordsvorm qal act. imperf. 3de pers. mann. enk. van het werkw. -m-r. (1) act. qal perf. 3de pers. mann. enk. אָמַר = ´âmar (hij zegt). (2) act. qal imperf. 1ste pers. enk. אֹמַר = ´omar (ik zeg).Taalgebruik in Tenakh: ´âmar (zeggen). Getalswaarde: aleph = 1, mem = 13 of 40, resj = 20 of 200 ; totaal: 34 (2 X 17) of 241 (priemgetal). Structuur: 1 - 4 - 2. De som van de elementen is telkens 7. Tenakh (1879). Pentateuch (594). Eerdere Profeten (868). Latere Profeten (120). 12 Kleine Profeten (56). Geschriften (241). Gn (315).

  Tenakh Pentateuch Eerdere Profeten Latere Profeten 12 Kleine Profeten Geschriften Gn Ex Lv Nu Dt Gn 4  
  1879 594 868 120 56 241 315 150 10 95 24 7  

- Lettinga 12, 2012, 53c2: Het werkw. begint met een aleph. Het is een gutturaal, maar de zwakste van de gutturalen. Omwille van die zwakke gutturaal krijgen een aantal werkw. een bijzondere behandeling voor de qal imperf.. Dit is het geval voor ons werkw.. In het imperf. gaat een medeklinker vooraf aan de aleph. De aleph quiesceert: ja´mur -> jamur (Lettinga 12, 2012, 12b). In de eerste lettergreep gaat de lange a in een beklemtoonde lettergreep over in een lange o: jâmur -> jômur (Lettinga 12, 2012, 14c). De voorlaatste lettergreep heeft hier de klemtoon (Lettinga 12, 2012, 10b). In de tweede lettergreep ontstaat door klankdissimilatie een a: jomur -> jomar (i.p.v. het verwachte jômor) (Lettinga 12, 2012, 15g). In de qal imperf. consecut. is er een zeer zwakke klinker van de tweede lettergreep en werd het een è, vandaar wajjo´mèr. (Zie ook Jouön, 73).
- Ned.: zeggen. Arabisch: قَالَ = qâla (zeggen). Taalgebruik in de Qoran: qâla (zeggen). Aramees: קְרָא = qërâ´ (roepen). D.: sagen (zeggen). E.: to say. Fr.: dire. Grieks: λεγω = legô (zeggen). Taalgebruik in NT: legô (zeggen). Hebreeuws: אָמַר = ´âmar (zeggen). Taalgebruik in Tenakh: ´âmar (zeggen). Lat.: legere. l (قَالَ = qâla) en r (קְרָא = qâra) liggen dicht bij elkaar. Orgaan van roepen is de stem ; zie Hebreeuws:קוֹל = qôl (stem, roep). Taalgebruik in Tenakh: qôl (stem).
- In het werkw. אָמַר = ´âmar (zeggen) zit het woord אְמ = ´em (moeder) ; om erop te wijzen dat een taal allereerst een moedertaal is ? Beide woorden beginnen met aleph, de eerste letter van het alfabet en duiden een begin aan.

Mc 5,8.2. γαρ = gar (want). Taalgebruik in het NT: gar (want). Taalgebruik in de LXX: gar (want). Taalgebruik in Mc: gar (want). Mc (63). Mc 5 (3): (1) Mc 5,8. (2) Mc 5,28. (3) Mc 5,42.

gar (want)   Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16   bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  
  3 1 3 2 3 8 4 4 7 4 3 5 6 6 2 63  2289  1299  990  123  63  92  61  73  563  15  278  339 

- Hebreeuws: כִּי = kî (want, omdat). Taalgebruik in Tenakh: kî (want, omdat ). Getalwaarde: kaph = 11 of 20, jod = 10 ; totaal: 21 (3 X 7) of 30 (2 X 3 X 5). Structuur: 2 - 1. De som van de elementen is telkens 3. Tenakh (3849). Pentateuch (884). Eerdere Profeten (726). Latere Profeten (841). 12 Kleine Profeten (241). Geschriften (1157).
- Ned.: want. D.: denn. Fr.: car. Hebreeuws: כִּי = kî (want, omdat). Taalgebruik in Tenakh: kî (want, omdat) . Lat. enim.

Mc 5,8.3. dat. mann. en onz. enk. αυτῳ = autô(i) van het persoonl. voornaamw. 3de pers. enk. nom. mann. enk. αυτος = autos (hij). Taalgebruik in het NT: persoonlijk voornaamwoord. Taalgebruik in de LXX: persoonlijk voornaamwoord. Mc 5 (9): (1) Mc 5,2. (2) Mc 5,6. (3) Mc 5,8. (4) Mc 5,9. (5) Mc 5,19. (6) Mc 5,20. (7) Mc 5,24. (8) Mc 5,31. (9) Mc 5,33.

  autos enk. Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
3 dat. mann. enk. autô(i)  109  10  14  16    2475  1686  789  159  109  144  153  79  114  31  412  565 
  totaal 413  35  17  27  14  34  34  18  33  32  30  18  25  47  34  12884  9893  2991  510  413  593  475  350  504  146  1670  2145 

Mc 5,8.4. imperat. 2de aor. 2de pers enk. εξελθε = exelthe (ga uit) van het werkw. εξερχομαι = exerchomai (uitgaan). Taalgebruik in het NT: exerchomai (uit-gaan, naar buiten gaan). Taalgebruik in de LXX: exerchomai (uit-gaan, naar buiten gaan). Taalgebruik in Mc: exerchomai (uit-gaan, naar buiten gaan). Mc (3): (1) Mc 1,25. (2) Mc 5,8. (3) Mc 9,25. Een vorm van εξερχομαι = exerchomai in de LXX (216), in het NT (742), in Mc (38). Uit-gaan kan betekenen: van een eerder besloten ruimte zoals een huis, een stad enz. naar buiten gaan. Het werkwoord wordt ook vaak gebruikt om het weggaan van een onreine geest uit een persoon aan te geven.

    Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 11 Mc 14 Mc 16 syn. 
imperat. aor. 2de pers enk. exelthe  1 : Mc 1,25.       1 : Mc 5,8.       1 : Mc 9,25.      

Mc 5,8.5. bep. lidw. nom. + acc. onz. enk. το = to (het) van het bepaald lidw. ὁ = ho, ἡ = hè, το = to (de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Taalgebruik in de LXX: bepaald lidwoord. Taalgebruik in Mc: bepaald lidwoord. Mc (108). Mc 5 (12): (1) Mc 5,1. (2) Mc 5,4. (3) Mc 5,8. (4) Mc 5,14. (5) Mc 5,18. (6) Mc 5,21. (7) Mc 5,23. (8) Mc 5,26. (9) Mc 5,39. (10) Mc 5,40. (11) Mc 5,41. (12) Mc 5,42.

  lidw. enk. Mc  Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel  OT NT Mt  Mc  Lc  Joh  Hnd  Br.  Apk  syn. ev.
3. nom. + acc. onz. enk. to 108  12  12  22  5941  4582  1359  186  108  181  121  172  482  109  475  596 
  Totaal   940  67  45  41  64  70  71  62  36  66  71  40  59  53  106  61  28  54298  42002  12296  1648  940  1649  1422  1696  4013  928  4237 5659  

- Nederl.: bepaald lidwoord de / het. Arabisch: bepaald lidw. اَل = ´al (de). Taalgebruik in de Qoran: ´al (de). D.: der, die, das enz.. E.: the. Fr.: le, la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum, il-lam). Gr. ὁ = ho, ἡ = hè, το = to (de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Hebreeuws: הַ = ha (de, het). Taalgebruik in Tenakh: ha (de, het).

Mc 5,8.6. nom.+ acc. onz. enk. πνευμα = pneuma (geest). Taalgebruik in het NT: pneuma (geest). Taalgebruik in de Septuaginta: pneuma (geest). Taalgebruik in Mc: pneuma (geest). Mc (12): (1) Mc 1,10. (2) Mc 1,12. (3) Mc 1,26. (4) Mc 3,29. (5) Mc 3,30. (6) Mc 5,8. (7) Mc 7,25. (8) Mc 9,17. (9) Mc 9,20. (10) Mc 9,25. (11) Mc 13,11. (12) Mc 14,38.

  pneuma bijbel  OT  NT  Mt 

Mc 

Lc  Joh  Hnd  Br. Apk  syn. ev. 
1 nom.+ acc. onz. enk. pneuma 366 220 146 6 12 16 14 31 55 12 34 48
  Totaal   671  308  363 19 23 36 23 68 170 24 78 101

pneuma Mt 

Mc 

Lc  syn. ev. 
nom.+ acc. enk. pneuma 6: (1) Mt 3,16. (2) Mt 10,20. (3) Mt 12,18. (4) Mt 12,43. (5) Mt 26,41. (6) Mt 27,50. 12: (1) Mc 1,10. (2) Mc 1,12. (3) Mc 1,26. (4) Mc 3,29. (5) Mc 3,30. (6) Mc 5,8. (7) Mc 7,25. (8) Mc 9,17. (9) Mc 9,20. (10) Mc 9,25. (11) Mc 13,11. (12) Mc 14,38. 16: (1) Lc 1,35. (2) Lc 1,47. (3) Lc 2,25. (4) Lc 3,22. (5) Lc 4,18. (6) Lc 4,33. (7) Lc 8,55. (8) Lc 9,39. (9) Lc 11,13. (10) Lc 11,24. (11) Lc 12,10. (12) Lc 12,12. (13) Lc 13,11. (14) Lc 23,46. (15) Lc 24,37. (16) Lc 24,39. 34: (1) Mt 3,16 // Mc 1,10 // Lc 3,22. (2) Mc 1,26 //Lc 4,33. (3) / Mc 3,29 // Lc 12,10. (4) Mc 5,8 // Lc 8,29. (5) Mt 10,20. // Lc 12,12. (6) Mt 12,43 // Lc 11,24. (7) Mt 26,41 // Mc 14,38. 48
Totaal   19 23 36 78 101

- Hebreeuws. רוַח = rûach (geest). Taalgebruik in Tenakh: rûach (geest). Taalgebruik in Rechters: rûach (geest). Getalwaarde: resj = 20 of 200. waw = 6. chet = 8. Totaal: 34 (2 X 17) of 214 (2 X 107). Structuur: 2 - 6 - 8. De som van de elementen is telkens 7. Tenakh (204). Pentateuch (19). Eerdere Profeten (33). Latere Profeten (65). 12 Kleine Profeten (19). Geschriften (68). Pentateuch (19).
- Lat. spiritus. Fr. esprit. E. spirit. Ned. geest. D. Geist. Arabisch: روح = rûH (geest). Taalgebruik in de Qoran: rûH (geest).

Mc 5,8.5. - 6. το πνευμα = to pneuma (de geest). NT (93). Mc (9/12). Niet in: (1) Mc 3,30. (2) Mc 7,25. (3) Mc 9,17.
- Hebreeuws. הָרוּחַ = hârûach (de wind, de geest) < prefix bepaald lidw. ha + zelfst. naamw. רוַח = rûach (geest). Taalgebruik in Tenakh: rûach (geest). Getalwaarde: resj = 20 of 200. waw = 6. chet = 8. Totaal: 34 (2 X 17) of 214 (2 X 107). Structuur: 2 - 6 - 8. De som van de elementen is telkens 7. Tenakh (14): (1) Nu 11,17. (2) Nu 11,25. (3) Nu 11,26. (4) 1 K 19,11. (5) 1 K 22,21. (6) Ez 1,12. (7) Ez 1,20. (8) Ez 37,9. (9) Ez 37,10. (10) Hos 9,7. (11) Pr 1,6. (12) Pr 8,8. (13) Pr 11,5. (14) 2 Kr 18,20.

Mc 5,8.7. bepaald lidwoord nom. of acc. onz. enk to (het). Taalgebruik in Mc: bepaald lidwoord. Taalgebruik in het N.T.: bepaald lidwoord. Gr. to.., tè... N.: de. E.: the. D. der, die, das enz. Fr. le, la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum, il-lam).
Mc (108). Mc 5 (12): (1) Mc 5,1. (2) Mc 5,4. (3) Mc 5,8. (4) Mc 5,14. (5) Mc 5,18. (6) Mc 5,21. (7) Mc 5,23. (8) Mc 5,26. (9) Mc 5,39. (10) Mc 5,40. (11) Mc 5,41. (12) Mc 5,42.

Mc 5,8.8. nom. en acc. onz. enk. ακαθαρτον = akatharton (onzuiver) van het bijvoegl. naamw. ακαθαρος = akatharos (onzuiver). Taalgebruik in het NT: akatharos (onzuiver). Taalgebruik in de LXX: akatharos (onzuiver). Taalgebruik in Mc: akatharos (onzuiver). Zie hieronder. Verder: (1) Hnd 10,14. (2) Hnd 10,28. (3) Hnd 11,8.

  akatharos (onzuiver) Mc Mc 1 Mc 3 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 9 bijbel  OT  NT Mt  Mc Lc  Joh  Hnd  Br. Apk  syn. ev.
3 nom. + acc. onz. enk. akatharton 4 (1) Mc 1,26.   (2) Mc 3,30.   (3) Mc 5,8.     (4) Mc 7,25.     37 28 9 1 4 1   3    
  Totaal   11 169 139 30 2 11 6   5 3 3 19  19 

  akatharos (onzuiver) NT  Mt  Mc   Lc  syn. ev.
3 nom. + acc. onz. enk. akatharton 9 1: Mt 12,43. 4: (1) Mc 1,26. (2) Mc 3,30. (3) Mc 5,8. (4) Mc 7,25. 1: Lc 11,24. 6 : (1) Mt 12,43 // Lc 11,24. (2) Mc 1,26 //Lc 4,33. (3) Mc 5,8 // Lc 8,29.
  Totaal   30 2 11 6 19  19 

- Hebreeuws. bijvoegl. naamw. vr. enk. טְמֵאָה = tëme´âh (onrein, onzuiver). Zie het werkw. טָמֵא = tâma´ (onrein zijn). Taalgebruik in Tenakh: tâma´ (onrein zijn). Getalwaarde: tet = 9, mem = 13 of 40, aleph = 1 ; totaal: 23 OF 50 ( 2 X 5²). Structuur: 9 - 4 - 1. De som van de elementen is telkens 5. Tenakh (8): (1) Lv 5,2. (2) Lv 7,21. (3) Lv 11,6. (4) Lv 15,25. (5) Lv 15,33. (6) Lv 27,11. (7) Joz 22,19. (8) Am 7,17.

Mc 5,8.7. - 8. το ακαθαρτον = to akatharton (de onzuivere). NT (4): (1) Mt 12,43. (2) Mc 1,26. (3) Mc 5,8. (4) Lc 11,24.
- Hebreeuws. הַטְּמֵאָה = hattëme´âh (de onreine) < prefix bepaald lidw. ha + vr. enk. טְמֵאָה = tëme´âh (onrein, onzuiver) van het bijvoegl. naamw. mann. enk. טָמֵא = tâme´ (onrein, bevlekt). Zie het werkw. טָמֵא = tâma´ (onrein zijn). Taalgebruik in Tenakh: tâma´ (onrein zijn). Getalwaarde: tet = 9, mem = 13 of 40, aleph = 1 ; totaal: 23 OF 50 ( 2 X 5²). Structuur: 9 - 4 - 1. De som van de elementen is telkens 5. Tenakh (2): (1) Lv 27,27. (2) Nu 18,15.

Mc 5,8.5. - 8. το πνευμα το ακαθαρτον = to pneuma to akatharton (de onzuivere geest). NT (2): (1) Mc 1,26. (2) Mc 5,8.
- το ακαθαρτον πνευμα = to akatharton pneuma (de onzuivere geest). NT (2): (1) Mt 12,43 // Lc 11,24. (2) Lc 11,24 // Mt 12,43.

Mc 5,8.9. ek (uit). Taalgebruik in het N.T.: ek (uit). Taalgebruik in Mc: ek (uit). Ned. uit. D. aus. E. out. Fr. de.
Mc 5 (2): (1) Mc 5,2. (2) Mc 5,8. ex (uit): Mc 5,30.

Mc 5,8.10. bep. lidw. gen. mann. + onz. enk. του = tou (de) van het bepaald lidw. ὁ = ho, ἡ = hè, το = to (de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Taalgebruik in Mc: bepaald lidwoord. Mc 5 (11): (1) Mc 5,2. (2) Mc 5,7. (3) Mc 5,8. (4) Mc 5,13. (5) Mc 5,21. (6) Mc 5,27. (7) Mc 5,29. (8) Mc 5,35. (9) Mc 5,38. (10) Mc 5,40. (11) Mc 5,41.

  lidw. enk. Mc  Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel  OT NT Mt  Mc  Lc  Joh  Hnd  Br.  Apk  syn. ev.
4. gen. m. + onz. enk. tou 116  8 6 6 5 11 6 7 6 7 9 3 10 6 13 7 6 8480  6542  1938  234  116  272  196  269  673  178  622  818 
  Totaal   940  67  45  41  64  70  71  62  36  66  71  40  59  53  106  61  28  54298  42002  12296  1648  940  1649  1422  1696  4013  928  4237 5659  

- Nederl..: bepaald lidwoord de / het. Arabisch: bepaald lidw. اَل = ´al (de). D.: der, die, das enz.. E.: the. Fr.: le, la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum, il-lam). Gr. ὁ = ho, ἡ = hè, το = to (de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Hebreeuws: הַ = ha (de, het). Taalgebruik in Tenakh: ha (de, het).

Mc 5,8.11. gen. mann. enk. anthrôpou (mens) van het zelfst. naamw. anthrôpos (mens). Taalgebruik in het N.T.: anthrôpos (mens). Taalgebruik in Mc: anthrôpos (mens).
Mc (15): (1) Mc 2,10 **. (2) Mc 2,28 **.   (3) Mc 5,8.   (4) Mc 7,15. (5) Mc 7,20.  (6) Mc 8,31**.  (7) Mc 8,38 **. (8) Mc 9,9 **. (9) Mc 9,12 **. (10) Mc 9,31 **.  (11) Mc 10,33 **. (12) Mc 10,45 **.   (13) Mc 13,26 **.  (14) Mc 14,21 **. (15) Mc 14,41 **.


- Mc 5,1 - Mc 5,2 - Mc 5,3 - Mc 5,4 - Mc 5,5 - Mc 5,6 - Mc 5,7 - Mc 5,8 - Mc 5,9 - Mc 5,10 - Mc 5,11 - Mc 5,12 - Mc 5,13 - Mc 5,14 - Mc 5,15 - Mc 5,16 - Mc 5,17 - Mc 5,18 - Mc 5,19 - Mc 5,20 - Mc 5,21 - Mc 5,22 - Mc 5,23 - Mc 5,24 - Mc 5,25 - Mc 5,26 - Mc 5,27 - Mc 5,28 - Mc 5,29 - Mc 5,30 - Mc 5,31 - Mc 5,32 - Mc 5,33 - Mc 5,34 - Mc 5,35 - Mc 5,36 - Mc 5,37 - Mc 5,38 - Mc 5,39 - Mc 5,40 - Mc 5,41 - Mc 5,42 - Mc 5,43 -


Mc 5,9 - Mc 5,9: 66. Twee bezetenen van Gadara van de demonen bevrijd: Mc 5,1-20 - Mt 8,28-34 - Lc 8,26-39 -- bijbeloverzicht -- Mc (Marcus) -- Mc 5 -- taalgebruik -- Mc 5,1 - Mc 5,2 - Mc 5,3 - Mc 5,4 - Mc 5,5 - Mc 5,6 - Mc 5,7 - Mc 5,8 - Mc 5,9 - Mc 5,10 - Mc 5,11 - Mc 5,12 - Mc 5,13 - Mc 5,14 - Mc 5,15 - Mc 5,16 - Mc 5,17 - Mc 5,18 - Mc 5,19 - Mc 5,20 - Mc 5 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
5:9 kai epèrôta auton ti onoma soi kai legei autô legiôn onoma moi oti polloi esmen   9 et interrogabat eum quod tibi nomen est et dicit ei Legio nomen mihi est quia multi sumus  9 En hij ondervroeg hem: Wat (is) je naam ? En hij zei hem: Legioen (is) mijn naam, want we zijn met velen.  9 En Hij vraagde hem: Welke is uw naam? En hij antwoordde, zeggende: Mijn naam is Legio; want wij zijn velen.   [9] Jezus vroeg hem: ‘Wat is uw naam?’ En hij antwoordde: ‘Mijn naam is Legio, want we zijn met velen.’  [9] Jezus vroeg hem: ‘Wat is je naam?’ En hij antwoordde: ‘Legioen is mijn naam, want we zijn met velen.’  9 Als hij hem gevraagd heeft ‘wat is je naam?’, zegt hij tot hem: ‘legioen’ is mijn naam, omdat wij met velen zijn!   Mc 5:9- Et il l'interrogeait: " Quel est ton nom ? " Il dit: " Légion est mon nom, car nous sommes beaucoup. "  

King James Bible. [9] And he asked him, What is thy name? And he answered, saying, My name is Legion: for we are many.
Luther-Bibel. 9 Und er fragte ihn: Wie heißt du? Und er sprach: Legion heiße ich; denn wir sind viele.

  Mc 5,9 -   Lc 8,30
  9καὶ ἐπηρώτα αὐτόν, Τί ὄνομά σοι; καὶ λέγει αὐτῷ, Λεγιὼν ὄνομά μοι, ὅτι πολλοί ἐσμεν.   30ἐπηρώτησεν δὲ αὐτὸν ὁ Ἰησοῦς, Τί σοι ὄνομά ἐστιν; ὁ δὲ εἶπεν, Λεγιών, ὅτι εἰσῆλθεν δαιμόνια πολλὰ εἰς αὐτόν.

Tekstuitleg van Mc 5,9. Het vers Mc 5,9 telt 15 (3 X 5) woorden en 69 (3 X 23) letters. De getalswaarde van Mc 5,9 is 6333 (3 X 2111).

Mc 5,9.1. και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Taalgebruik: kai (en) in de LXX. Taalgebruik in Mc: kai (en). Van de 43 verzen in Mc 5 niet in 6 verzen: (1) Mc 5,8. (2) Mc 5,11. (3) Mc 5,27. (4) Mc 5,28. (5) Mc 5,35. (6) Mc 5,36.

kai (en)  bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
verzen      7957 1071 678 1151 879 1007 2767 404 2900  3779 
kai (en)   26980  21867  5113  705  555  822  530  660  1470  371  2082  2612 
verschil     2844 366 123 329 349 347 1297 33 818 1167

kai (en)   Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16
verzen (678) (666) 678 45  28  35  41  43  56  37  38  50  52  33  44  37  72  47  20  / 8
kai = en (555) (547) 555  40  26  32  33  37  52  26  36  40  37  29  33  26  60  33  15 / 7
verschil (123) (115) 123 5 2 3 8 6 4 11 2 10 15 4 11 11 12 14 5 / 1

- Ned.: en. Arabisch: وَ = wa (en). Taalgebruik in de Qoran: wa (en). E.: and. D.: und. Fr.: et. Grieks: και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Hebr.: וְ = wë (en). Lat.: et.

Mc 5,9.2. act. ind. imperf. 3de pers. enk. επηρωτα = epèrôta (hij ondervroeg) van het werkw. επερωταω = eperôtaô ( 'op'-vragen, 'onder'-vragen, bijvragen). Taalgebruik in het NT: eperotaô (epi - erôtaô). Taalgebruik in de LXX: eperotaô (epi - erôtaô). Taalgebruik in Mc: eperotaô (epi - erôtaô). Mc (9): (1) Mc 5,9.  (2) Mc 8,23. (3) Mc 8,27. (4) Mc 8,29.   (5) Mc 9,33. (6) Mc 10,17.   (7) Mc 13,3. (8) Mc 14,61. (9) Mc 15,4. Een vorm van επερωταω = eperôtaô in de LXX (75), in het NT (56), in Mc (25).

  eperôtaô (opvragen)   Mc Mc 5 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. syn.  ev.  P. 
act. ind. imperf. 3de pers. enk. epèrôta  (1) Mc 5,9.   (2) Mc 8,23. (3) Mc 8,27. (4) Mc 8,29.    (5) Mc 9,33. (6) Mc 10,17.     (7) Mc 13,3. (8) Mc 14,61. (9) Mc 15,4.       10    10          10  10   
  totaal 25  70  28  42  25  10  39  40 

Mc 5,9.1. - 2. και επηρωτα = kai epèrôta (en hij ondervroeg). Bijbel (2): (1) Mc 5,9.  (2) Mc 8,5 (variante lezing).

Mc 5,9.3. acc. mann. enk. αυτον = auton (hem) van het persoonl. voornaamw. αυτος = autos (hij - hem). Taalgebruik in het NT: voornaamwoord autos. Taalgebruik in de LXX: voornaamwoord autos. Taalgebruik in Mc.: voornaamwoord autos. Mc (146). Mc 5 (12): (1) Mc 5,3. (2) Mc 5,4. (3) Mc 5,9. (4) Mc 5,10. (5) Mc 5,12. (6) Mc 5,17. (7) Mc 5,18. (8) Mc 5,19. (9) Mc 5,21. (10) Mc 5,22. (11) Mc 5,23. (12) Mc 5,24.

  autos enk. Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
4 acc. mann. enk. auton   146  11  12  12  16  12  14  17  2872  2032  840  114  146  184  154  136  85  21  598  752 
  totaal 413  35  17  27  14  34  34  18  33  32  30  18  25  47  34  12884  9893  2991  510  413  593  475  350  504  146  1670  2145 

Mc 5,9.2. - 3. επηρωτα αυτον = epèrôta auton (hij vroeg hem uit). Bijbel = Mc (4): (3) Mc 5,9 (de man met een onreine geest aan Jezus). (2) Mc 8,23 (Jezus aan de blinde). (3) Mc 10,17 (de rijke jongeling aan Jezus). (8) Mc 14,61 (de hogepriester aan Jezus).

Mc 5,9.4. vragend of onbepaald voornaamw. nom. + acc. onz. enk. τι = ti (wat) van het voornaamwoord τις = tis. Taalgebruik in het NT: voornaamwoord tis. Taalgebruik in de LXX: voornaamwoord tis. Taalgebruik in Mc: voornaamwoord tis. Taalgebruik in Lc: voornaamwoord tis. Ned. wie, wat ? een, iets. Mc 5 (5): (1) Mc 5,7. (2) Mc 5,9. (3) Mc 5,14. (4) Mc 5,35. (5) Mc 5,39.

  bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
nom. + acc. onz. enk. ti  1132  617  415  62  60  66  57  60  102  188  245     

- Hebreeuws. מַה / מָה / מֶה = mah / mâh / mèh (wat?). Taalgebruik in Tenakh: mah / mâh (wat?). Getalwaarde: mem = 13 of 40, he = 5 ; totaal: 18 (2 X 3²) OF 45 (3² X 5). Structuur: 4 - 5. De som van de elementen is telkens 9. Tenakh (424). Pentateuch (74). Eerdere Profeten (111). Latere Profeten (59). 12 Kleine Profeten (39). Geschriften (141).

Mc 5,9.5. nom. + acc. onz. enk. ονομα = onoma (naam). Taalgebruik in het NT: onoma (naam). Taalgebruik in de Septuaginta: onoma (naam). Taalgebruik in Mc: onoma (naam). Mc (5): (1) Mc 3,16. (2) Mc 5,9 (2X). (3) Mc 6,14. (4) Mc 13,13. (5) Mc 14,32.
- Ned.: naam (zie het Griekse onoma zonder de begin o).. stam: N... M. Arabisch: اسم = ism (naam). Taalgebruik in de Qoran: ism (naam). D.: Name. Eng.: name. Fr.: nom. Grieks: ονομα = onoma (naam). Taalgebruik in het NT: onoma (naam). Hebr. שֵׁם = sjem (naam). Taalgebruik in Tenakh: sjem (naam). Lat. nomen.

  onoma (naam)  bijbel  OT  NT  Mt  Mc   Lc  Joh  Hnd  Br.   Apk  syn. ev.
1 nom. + acc. onz. enk. onoma 676 578 98 10 6 15 11 15 17 24 31 42
  Totaal   1079  862 217  19  14  33  24  60  35  32  66  90 

Mc 5,9.6. pers. voornaamw. 2de pers. dat. enk. σοι = soi (aan u). Zie συ = su (jij). Taalgebruik in het NT: persoonlijk voornaamwoord. Taalgebruik in de LXX: persoonlijk voornaamwoord. Taalgebruik in Mc: persoonlijk voornaamwoord. Mc (21). Mc 5 (4): (1) Mc 5,7. (2) Mc 5,9. (3) Mc 5,19. (4) Mc 5,41.

  pers. vnw. 2de pers. enk.   Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 bijbel O.T. NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
dat. enk.  soi 21  2 : (1) Mc 1,11. (2) Mc 1,24. 2 : (1) Mc 2,11. (2) Mc 2,18.   1: Mc 4,38.   4 : (1) Mc 5,7. (2) Mc 5,9. (3) Mc 5,19. (4) Mc 5,41. 3 : (1) Mc 6,18. (2) Mc 6,22. (3) Mc 6,23.     2 : (1) Mc 9,5. (2) Mc 9,25. 2 : (1) Mc 10,28. (2) Mc 10,51. 1 : Mc 11,28. 1 : Mc 12,14.   3 : (1) Mc 14,30. (2) Mc 14,31. (3) Mc 14,36.   1310  1112  198  44  21  44  27  20  31  11  109  136 

- Hebreeuws. l-kh ( לָךְ = lâkh of לְךָ = lëhkâ = aan jou) < voorzetsel lë = suffix persoonl. voornaamw. 2de pers. mann. enk. OF act. qal imperat. 2de pers. mann. enk. לֵךְ = lekh (ga). Zie hâlakh (gaan). Taalgebruik in Tenach: hâlakh (gaan). Getalwaarde: he = 5 1S lamed = 12 of 30, kaph = 11 of 20 ; totaal: 28 (2 X 2 X 7) of 55 (5 X 11). Structuur: 5 - 3 - 2. Tenakh (827. Pentateuch (276). Eerdere Profeten (188). Latere Profeten (147). 12 Kleine Profeten (30). Geschriften (186).

Mc 5,9.5. - 6. σοι ονομα = soi onoma (aan jou de naam). Bijbel (2): (1) 1 Kr 17,8. (2) Mc 5,9.

Mc 5,9.4. 6. τι σοι = ti soi (wat aan u). LXX (18). NT (6): (1) Mt 17,25. (2) Mt 22,17. (3) Mc 5,9. (4) Lc 8,30. (5) Lc 18,41. (6) Joh 5,14.

Mc 5,9.7. και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Taalgebruik: kai (en) in de LXX. Taalgebruik in Mc: kai (en). Van de 43 verzen in Mc 5 niet in 6 verzen: (1) Mc 5,8. (2) Mc 5,11. (3) Mc 5,27. (4) Mc 5,28. (5) Mc 5,35. (6) Mc 5,36.

kai (en)  bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
verzen      7957 1071 678 1151 879 1007 2767 404 2900  3779 
kai (en)   26980  21867  5113  705  555  822  530  660  1470  371  2082  2612 
verschil     2844 366 123 329 349 347 1297 33 818 1167

kai (en)   Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16
verzen (678) (666) 678 45  28  35  41  43  56  37  38  50  52  33  44  37  72  47  20  / 8
kai = en (555) (547) 555  40  26  32  33  37  52  26  36  40  37  29  33  26  60  33  15 / 7
verschil (123) (115) 123 5 2 3 8 6 4 11 2 10 15 4 11 11 12 14 5 / 1

- Ned.: en. Arabisch: وَ = wa (en). Taalgebruik in de Qoran: wa (en). E.: and. D.: und. Fr.: et. Grieks: και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Hebr.: וְ = wë (en). Lat.: et.

Mc 5,9.8. act. ind. praes. 3de pers. enk. λεγει = legei (hij zegt) van het werkw. λεγω = legô (zeggen). Taalgebruik in het NT: legô (zeggen). Taalgebruik in de Septuaginta.: legô (zeggen). Mc (62). Mc 5 (6): (1) Mc 5,7. (2) Mc 5,9. (3) Mc 5,19. (4) Mc 5,36. (5) Mc 5,39. (6) Mc 5,41. Een vorm van λεγω = legô (zeggen) in de LXX (4610), in het NT (1318) ; van ειπον = eipon (ik zei) in de LXX (4608), in het NT (925).

  legô: act. ind. praes. Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
3 act. ind. pr. 3de pers. enk.  legei 62  12  1027  702  325  54  62  14  112  11  46  26  130  242 

  Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16
3 3 : (1) Mc 1,38. (2) Mc 1,41. (3) Mc 1,44.   6 : (1) Mc 2,5. (2) Mc 2,8. (3) Mc 2,10. (4) Mc 2,14. (5) Mc 2,17. (6) Mc 2,25.   5 : (1) Mc 3,3. (2) Mc 3,4. (3) Mc 3,5. (4) Mc 3,33. (5) Mc 3,34.   2 : (1) Mc 4,13. (2) Mc 4,35 6 : (1) Mc 5,7. (2) Mc 5,9. (3) Mc 5,19. (4) Mc 5,36. (5) Mc 5,39. (6) Mc 5,41.   3 : (1) Mc 6,31. (2) Mc 6,38. (3) Mc 6,50.   3 : (1) Mc 7,18. (2) Mc 7,28. (3) Mc 7,34.   5 : (1) Mc 8,1. (2) Mc 8,12. (3) Mc 8,17. (4) Mc 8,29. (5) Mc 8,33.   3 : (1) Mc 9,5. (2) Mc 9,19. (3) Mc 9,35.   5 : (1) Mc 10,11. (2) Mc 10,23. (3) Mc 10,24. (4) Mc 10,27. (5) Mc 10,42 4 : (1) Mc 11,2. (2) Mc 11,21. (3) Mc 11,22. (4) Mc 11,33.   2 : (1) Mc 12,16. (2) Mc 12,37 1: Mc 13,1.   12 : (1) Mc 14,13. (2) Mc 14,14. (3) Mc 14,27. (4) Mc 14,30. (5) Mc 14,32. (6) Mc 14,34. (7) Mc 14,37. (8) Mc 14,41. (9) Mc 14,45. (10) Mc 14,61. (11) Mc 14,63. (12) Mc 14,67. 1 : Mc 15,2. 1: Mc 16,6.  

Mc 5,9.7. - 8. και λεγει = kai legei (en hij zegt). OT (11). NT (79). Mc (11): (1) Mc 1,38. (2) Mc 1,41. (3) Mc 1,44. (4) Mc 2,14. (5) Mc 2,25. (6) Mc 3,3. (7) Mc 3,4. (8) Mc 4,13. (9) Mc 4,35. (10) Mc 6,50.  (11) Mc 7,18. (12) Lc 7,28. (13) Lc 7,34. (14) Mc 9,35.  (15) Mc 10,11. (16) Mc 11,2. (18) Mc 12,16. (19) Mc 14,13 + 7 andere verzen van Mc 14.

Mc 5,9.9. dat. mann. en onz. enk. αυτῳ = autô(i) van het persoonl. voornaamw. 3de pers. enk. nom. mann. enk. αυτος = autos (hij). Taalgebruik in het NT: persoonlijk voornaamwoord. Taalgebruik in de LXX: persoonlijk voornaamwoord. Mc 5 (9): (1) Mc 5,2. (2) Mc 5,6. (3) Mc 5,8. (4) Mc 5,9. (5) Mc 5,19. (6) Mc 5,20. (7) Mc 5,24. (8) Mc 5,31. (9) Mc 5,33.

  autos enk. Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
3 dat. mann. enk. autô(i)  109  10  14  16    2475  1686  789  159  109  144  153  79  114  31  412  565 
  totaal 413  35  17  27  14  34  34  18  33  32  30  18  25  47  34  12884  9893  2991  510  413  593  475  350  504  146  1670  2145 

Mc 5,9.8. - 9. λεγει αυτῳ = legei autô(i) (hij / zij zei hem). Mc (12): (1) Mc 1,41. (2) Mc 1,44. (3) Mc 2,14. (4) Mc 5,19. (5) Mc 7,28. (6) Mc 7,34. (7) Mc 8,29. (8) Mc 10,51. (9) Mc 11,21. (10) Mc 13,1. (11) Mc 14,30. (12) Mc 14,61.

Mc 5,9.7. - 9. και λεγει αυτῳ = kai legei autô(i) (en hij zegt hem). Mc (7): (1) Mc 1,41. (2) Mc 1,44. (3) Mc 2,14. (4) Mc 7,28. (5) Mc 7,34. (6) Mc 14,30. (7) Mc 14,61. In 5 verzen is Jezus onderwerp: (1) Mc 1,41. (2) Mc 1,44. (3) Mc 2,14. (4) Mc 7,34. (5) Mc 14,30. In 2 verzen is iemand anders dan Jezus onderwerp: (1) Mc 7,28 (de Syrofenicische). (2) Mc 14,61 (de hogepriester).

Mc 5,9,10. nom. mann. enk. λεγιων = legiôn (legioen). Bijbel (2): (1) Mc 5,9. (2) Lc 8,30.

Mc 5,9.11. nom. + acc. onz. enk. ονομα = onoma (naam). Taalgebruik in het NT: onoma (naam). Taalgebruik in de Septuaginta: onoma (naam). Taalgebruik in Mc: onoma (naam). Mc (5): (1) Mc 3,16. (2) Mc 5,9 (2X). (3) Mc 6,14. (4) Mc 13,13. (5) Mc 14,32.
- Ned.: naam (zie het Griekse onoma zonder de begin o).. stam: N... M. Arabisch: اسم = ism (naam). Taalgebruik in de Qoran: ism (naam). D.: Name. Eng.: name. Fr.: nom. Grieks: ονομα = onoma (naam). Taalgebruik in het NT: onoma (naam). Hebr. שֵׁם = sjem (naam). Taalgebruik in Tenakh: sjem (naam). Lat. nomen.

  onoma (naam)  bijbel  OT  NT  Mt  Mc   Lc  Joh  Hnd  Br.   Apk  syn. ev.
1 nom. + acc. onz. enk. onoma 676 578 98 10 6 15 11 15 17 24 31 42
  Totaal   1079  862 217  19  14  33  24  60  35  32  66  90 

Mc 5,9,10. persoonl. voornaamw. 1ste pers. enk. dat. μοι = moi (aan mij). Taalgebruik in het NT: persoonlijk voornaamwoord. Taalgebruik in de LXX: persoonlijk voornaamwoord. Taalgebruik in Mc: persoonlijk voornaamwoord. Mc (9).

Mc 5,9.13. ὁτι = hoti (dat, omdat). Taalgebruik in het ΝΤ: hoti (dat, omdat). Taalgebruik in de LXX: hoti (dat, omdat). Taalgebruik in Mc: hoti (dat, omdat). Mc (92). Mc 5 (5): (1) Mc 5,9. (2) Mc 5,23. (3) Mc 5,28. (4) Mc 5,29. (5) Mc 5,35.

hoti ( dat, omdat )   Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel ΟΤ ΝΤ Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
  92  12  10  4396  3213  1183  137  92  160  237  114  389  54  389  626 

Mc 5,9.14. nom. mann. mv. πολλοι = polloi (velen) van het bijvoegl. naamw. πολυς = polus (veel). Taalgebruik in het NT: polus (veel). Taalgebruik in de LXX: polus (veel). Bijbel (163). OT (86). NT (77). Mc (12) (1) Mc 2,2. (2) Mc 2,15.  (3) Mc 5,9.  (4) Mc 6,2. (5) Mc 6,31. (6) Mc 6,33.  (7) Mc 10,31. (8) Mc 10,48.  (9) Mc 11,8.  (10) Mc 12,41.  (11) Mc 13,6.  (12) Mc 14,56.  Een vorm van πολυς = polus in de LXX (822), in het NT (353).

  polus (veel)   Mc Mc 2 Mc 5 Mc 6 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14   polus (veel)   bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
  nom. mann. mv. polloi  12  (1) Mc 2,2. (2) Mc 2,15.   (3) Mc 5,9.   (4) Mc 6,2. (5) Mc 6,31. (6) Mc 6,33.   (7) Mc 10,31. (8) Mc 10,48.   (9) Mc 11,8.   (10) Mc 12,41.   (11) Mc 13,6.   (12) Mc 14,56.   nom. mann. mv. polloi  163  86  77  16  12  15  18  36  51     

- N.: veel < Grieks: polus ; p -> v. Arabisch: كثير = kathir (veel). D.: viel. E. many. Fr.: nombreux (tal-rijk). Gr.: πολυς = polus (veel). Taalgebruik in het NT: polus (veel). Hebr.: רַב + Aramees = rab (veel, talrijk, groot). Taalgebruik in Tenakh: rab (veel, talrijk, groot). Lat.: multus.

Mc 5,9.15. act. ind. praes. 1ste pers. mv. εσμεν = esmen (wij zijn) van het werkw. ειμι = eimi (zijn). Taalgebruik in het NT: eimi (zijn). Taalgebruik in de LXX: eimi (zijn). Bijbel (87). NT (50). Mc (1): Mc 5,9.


- Mc 5,1 - Mc 5,2 - Mc 5,3 - Mc 5,4 - Mc 5,5 - Mc 5,6 - Mc 5,7 - Mc 5,8 - Mc 5,9 - Mc 5,10 - Mc 5,11 - Mc 5,12 - Mc 5,13 - Mc 5,14 - Mc 5,15 - Mc 5,16 - Mc 5,17 - Mc 5,18 - Mc 5,19 - Mc 5,20 - Mc 5,21 - Mc 5,22 - Mc 5,23 - Mc 5,24 - Mc 5,25 - Mc 5,26 - Mc 5,27 - Mc 5,28 - Mc 5,29 - Mc 5,30 - Mc 5,31 - Mc 5,32 - Mc 5,33 - Mc 5,34 - Mc 5,35 - Mc 5,36 - Mc 5,37 - Mc 5,38 - Mc 5,39 - Mc 5,40 - Mc 5,41 - Mc 5,42 - Mc 5,43 -


Mc 5,10 - Mc 5,10: 66. Twee bezetenen van Gadara van de demonen bevrijd: Mc 5,1-20 - Mt 8,28-34 - Lc 8,26-39 -- bijbeloverzicht -- Mc (Marcus) -- Mc 5 -- taalgebruik -- Mc 5,1 - Mc 5,2 - Mc 5,3 - Mc 5,4 - Mc 5,5 - Mc 5,6 - Mc 5,7 - Mc 5,8 - Mc 5,9 - Mc 5,10 - Mc 5,11 - Mc 5,12 - Mc 5,13 - Mc 5,14 - Mc 5,15 - Mc 5,16 - Mc 5,17 - Mc 5,18 - Mc 5,19 - Mc 5,20 - Mc 5 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
5:10 kai parekalei auton polla ina mè auta aposteilè exô tès chôras  10 et deprecabatur eum multum ne se expelleret extra regionem  10 En hij smeekte hem dringend dat hij hen niet buiten de landstreek zou zenden.  10 En hij bad Hem zeer, dat Hij hen buiten het land niet wegzond.  [10] En hij smeekte Hem, hen niet het land uit te sturen.   [10] Hij smeekte hem dringend om hen niet uit deze streek te verjagen.   10 En die velen hebben bij hem gepleit dat hij hen niet zou wegzenden naar buiten de streek.   Mc 5:10- Et il le suppliait instamment de ne pas les expulser hors du pays.

King James Bible. [10] And he besought him much that he would not send them away out of the country.
Luther-Bibel. 10 Und er bat Jesus sehr, dass er sie nicht aus der Gegend vertreibe.

  Mc 5,10 -    
  10καὶ παρεκάλει αὐτὸν πολλὰ ἵνα μὴ αὐτὰ ἀποστείλῃ ἔξω τῆς χώρας.   31καὶ παρεκάλουν αὐτὸν ἵνα μὴ ἐπιτάξῃ αὐτοῖς εἰς τὴν ἄβυσσον ἀπελθεῖν. 32*)=ην δὲ ἐκεῖ ἀγέλη χοίρων ἱκανῶν βοσκομένη ἐν τῷ ὄρει: καὶ παρεκάλεσαν αὐτὸν ἵνα ἐπιτρέψῃ αὐτοῖς εἰς ἐκείνους εἰσελθεῖν: καὶ ἐπέτρεψεν αὐτοῖς. 33ἐξελθόντα δὲ τὰ δαιμόνια ἀπὸ τοῦ ἀνθρώπου εἰσῆλθον εἰς τοὺς χοίρους, καὶ ὥρμησεν ἡ ἀγέλη κατὰ τοῦ κρημνοῦ εἰς τὴν λίμνην καὶ ἀπεπνίγη. 34ἰδόντες δὲ οἱ βόσκοντες τὸ γεγονὸς ἔφυγον καὶ ἀπήγγειλαν εἰς τὴν πόλιν καὶ εἰς τοὺς ἀγρούς. 35ἐξῆλθον δὲ ἰδεῖν τὸ γεγονὸς καὶ ἦλθον πρὸς τὸν Ἰησοῦν, καὶ εὗρον καθήμενον τὸν ἄνθρωπον ἀφ' οὗ τὰ δαιμόνια ἐξῆλθεν ἱματισμένον καὶ σωφρονοῦντα παρὰ τοὺς πόδας τοῦ Ἰησοῦ, καὶ ἐφοβήθησαν. 36ἀπήγγειλαν δὲ αὐτοῖς οἱ ἰδόντες πῶς ἐσώθη ὁ δαιμονισθείς. 37καὶ ἠρώτησεν αὐτὸν ἅπαν τὸ πλῆθος τῆς περιχώρου τῶν Γερασηνῶν ἀπελθεῖν ἀπ' αὐτῶν, ὅτι φόβῳ μεγάλῳ συνείχοντο: αὐτὸς δὲ ἐμβὰς εἰς πλοῖον ὑπέστρεψεν. 38ἐδεῖτο δὲ αὐτοῦ ὁ ἀνὴρ ἀφ' οὗ ἐξεληλύθει τὰ δαιμόνια εἶναι σὺν αὐτῷ: ἀπέλυσεν δὲ αὐτὸν λέγων, 39Ὑπόστρεφε εἰς τὸν οἶκόν σου, καὶ διηγοῦ ὅσα σοι ἐποίησεν ὁ θεός. καὶ ἀπῆλθεν καθ' ὅλην τὴν πόλιν κηρύσσων ὅσα ἐποίησεν αὐτῷ ὁ Ἰησοῦς.

Tekstuitleg van Mc 5,10.

Mc 5,10.1. και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Taalgebruik: kai (en) in de LXX. Taalgebruik in Mc: kai (en). Van de 43 verzen in Mc 5 niet in 6 verzen: (1) Mc 5,8. (2) Mc 5,11. (3) Mc 5,27. (4) Mc 5,28. (5) Mc 5,35. (6) Mc 5,36.

kai (en)  bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
verzen      7957 1071 678 1151 879 1007 2767 404 2900  3779 
kai (en)   26980  21867  5113  705  555  822  530  660  1470  371  2082  2612 
verschil     2844 366 123 329 349 347 1297 33 818 1167

kai (en)   Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16
verzen (678) (666) 678 45  28  35  41  43  56  37  38  50  52  33  44  37  72  47  20  / 8
kai = en (555) (547) 555  40  26  32  33  37  52  26  36  40  37  29  33  26  60  33  15 / 7
verschil (123) (115) 123 5 2 3 8 6 4 11 2 10 15 4 11 11 12 14 5 / 1

- Ned.: en. Arabisch: وَ = wa (en). Taalgebruik in de Qoran: wa (en). E.: and. D.: und. Fr.: et. Grieks: και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Hebr.: וְ = wë (en). Lat.: et.

Mc 5,10.2. act. ind. imperf.. 3de p. enk. parekalei (hij drong aan) van het werkw. parakaleô (bijroepen, ter hulp roepen, troosten, bijstaan, aanbevelen). Vertalingen: Latijn: exhortare ; Nederlands: aansporen, oproepen. Taalgebruik in het N.T.: parakaleô - ad-vocare (bij-roepen). Taalgebruik in Mc: parakaleô - ad-vocare (bij-roepen).
Mc (2): (1) Mc 5,10. (2) Mc 5,18. Een vorm van parakaleô (ter hulp roepen, aandringen) in Mc (9) wordt telkens gevolgd door auton (hem) waarmee Jezus is bedoeld. In Mc 5,12 vraagt de onreine geest om hem niet buiten de streek te sturen. En Jezus staat het toe. In Mc 5,18 vraagt de genezene om mee te gaan, maar Jezus staat het hem niet toe, maar stuurt hem terug naar het dorp.

Mc 5,10.3. acc. mann. enk. αυτον = auton (hem) van het persoonl. voornaamw. αυτος = autos (hij - hem). Taalgebruik in het NT: voornaamwoord autos. Taalgebruik in de LXX: voornaamwoord autos. Taalgebruik in Mc.: voornaamwoord autos. Mc (146). Mc 5 (12): (1) Mc 5,3. (2) Mc 5,4. (3) Mc 5,9. (4) Mc 5,10. (5) Mc 5,12. (6) Mc 5,17. (7) Mc 5,18. (8) Mc 5,19. (9) Mc 5,21. (10) Mc 5,22. (11) Mc 5,23. (12) Mc 5,24.

  autos enk. Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
4 acc. mann. enk. auton   146  11  12  12  16  12  14  17  2872  2032  840  114  146  184  154  136  85  21  598  752 
  totaal 413  35  17  27  14  34  34  18  33  32  30  18  25  47  34  12884  9893  2991  510  413  593  475  350  504  146  1670  2145 

Mc 5,10.2. - 3. παρεκαλει αυτον = parekalei auton (hij riep hem ter hulp). Bijbel = NT (7): (1) Mt 18,29. (2) Mc 5,10. (3) Mc 5,18. (4) Mc 5,23. (5) Lc 8,31. (6) Lc 8,41. (7) Lc 15,28.

Mc 5,10.1. - 3. και παρεκαλει αυτον = kai parekalei auton (en hij riep hem ter hulp). Bijbel = NT (3): (1) Mc 5,10. (2) Mc 5,23. (3) Lc 8,31.

Mc 5,10.4. nom. + acc. onz. mv. polla (veel) van het bijvoegl. naamw. polus (veel). Taalgebruik in het N.T.: polus (veel). Taalgebruik in Mc: polus (veel).
Mc (21): (1) Mc 1,34. (2) Mc 1,45. (3) Mc 3,12. (4) Mc 4,2. (5) Mc 5,10. (6) Mc 5,23. (7) Mc 5,26. (8) Mc 5,38. (9) Mc 5,43. (10) Mc 6,13. (11) Mc 6,20. (12) Mc 6,23. (13) Mc 6,34. (14) Mc 7,4. (15) Mc 7,13. (16) Mc 8,31. (17) Mc 9,12. (18) Mc 9,26. (19) Mc 10,22. (20) Mc 12,41. (21) Mc 15,3.

Mc 5,10.5. ἱνα = hina (opdat). Taalgebruik in het ΝΤ: hina (opdat). Taalgebruik in de LXX: hina (opdat). Taalgebruik in Mc: hina (opdat). Mc (59). Mc (5): (1) Mc 5,10. (2) Mc 5,12. (3) Mc 5,18. (4) Mc 5,23. (5) Mc 5,43.

hina (opdat)  Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel ΟΤ ΝΤ Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
  59  1144  522  620  39  59  46  132  15  292  37  144  276  232  44 

hina (opdat)  Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16
  59  1 : Mc 1,38. 1 : Mc 2,10. 5: (1) Mc 3,2. (2) Mc 3,9. (3) Mc 3,10. (4) Mc 3,12. (5) Mc 3,14. 3 : (1). (2). (3).   5: (1) Mc 5,10. (2) Mc 5,12. (3) Mc 5,18. (4) Mc 5,23. (5) Mc 5,43.   6: (1). (2). (3). (4). (5). (6).   4 : (1) Mc 7,9. (2) Mc 7,26. (3) Mc 7,32. (4) Mc 7,36 3 : (1) Mc 8,6. (2) Mc 8,22. (3) Mc 8,30.   5 : (1) Mc 9,9. (2) Mc 9,12. (3) Mc 9,18. (4) Mc 9,22. (5) Mc 9,30. 6 : (1) Mc 10,13. (2) Mc 10,17. (3) Mc 10,35. (4) Mc 10,37. (5) Mc 10,48. (6) Mc 10,51. 3 : (1). (2). (3).   4 : (1). (2). (3). (4).  2 : (1) Mc 13,18. (2) Mc 13,34 5 : (1). (2). (3). (4). (5). 5 : (1). (2). (3). (4). (5).

Mc 5,10.1. - 5. herhaaldelijk verzoek
- Mc 5,10: kai parekalei auton polla hina (en hij drong herhaaldelijk bij hem aan opdat).
- Mc 5,23: kai parakalei auton polla... hina (en hij roept hem herhaaldelijk ter hulp opdat).

Mc 5,10.5. 7. voornaamw. nom. + acc. onz. mv. auta (het, die). Taalgebruik in het N.T.: voornaamwoord autos. Taalgebruik in Mc.: voornaamwoord autos.
Mc (5): (1) Mc 5,10. (2) Mc 8,7. (3) Mc 10,14. (4) Mc 10,16. (5) Mc 15,24.

Mc 5,10.10. bep. lidw. gen. vr. enk. tès (de). Taalgebruik in het N.T.: bepaald lidwoord. Taalgebruik in Mc: bepaald lidwoord. Gr. to.., tè... N.: de. E.: the. D. der, die, das enz. Fr. le, la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum, il-lam).
Mc 5 (5): (1) Mc 5,1. (2) Mc 5,10. (3) Mc 5,29. (4) Mc 5,34. (5) Mc 5,41.


- Mc 5,1 - Mc 5,2 - Mc 5,3 - Mc 5,4 - Mc 5,5 - Mc 5,6 - Mc 5,7 - Mc 5,8 - Mc 5,9 - Mc 5,10 - Mc 5,11 - Mc 5,12 - Mc 5,13 - Mc 5,14 - Mc 5,15 - Mc 5,16 - Mc 5,17 - Mc 5,18 - Mc 5,19 - Mc 5,20 - Mc 5,21 - Mc 5,22 - Mc 5,23 - Mc 5,24 - Mc 5,25 - Mc 5,26 - Mc 5,27 - Mc 5,28 - Mc 5,29 - Mc 5,30 - Mc 5,31 - Mc 5,32 - Mc 5,33 - Mc 5,34 - Mc 5,35 - Mc 5,36 - Mc 5,37 - Mc 5,38 - Mc 5,39 - Mc 5,40 - Mc 5,41 - Mc 5,42 - Mc 5,43 -


 


Mc 5,11 - Mc 5,11: 66. Twee bezetenen van Gadara van de demonen bevrijd: Mc 5,1-20 - Mt 8,28-34 - Lc 8,26-39 -- bijbeloverzicht -- Mc (Marcus) -- Mc 5 -- taalgebruik -- Mc 5,1 - Mc 5,2 - Mc 5,3 - Mc 5,4 - Mc 5,5 - Mc 5,6 - Mc 5,7 - Mc 5,8 - Mc 5,9 - Mc 5,10 - Mc 5,11 - Mc 5,12 - Mc 5,13 - Mc 5,14 - Mc 5,15 - Mc 5,16 - Mc 5,17 - Mc 5,18 - Mc 5,19 - Mc 5,20 - Mc 5 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
5:11 èn de ekei pros tô orei agelè choirôn megalè boskomenè  11 erat autem ibi circa montem grex porcorum magnus pascens  11 Er was daar nu bij de berg een grote kudde varkens aan het grazen.  11 En aldaar aan de bergen was een grote kudde zwijnen, weidende.   [11] Nu weidde daar tegen de berghelling een grote troep varkens*.  [11] Nu liep er op de berghelling een grote kudde varkens te grazen.   11 Nu is daar tegen de berg op een grote kudde biggen aan het weiden;   Mc 5:11- Or il y avait là, sur la montagne, un grand troupeau de porcs en train de paître.  

King James Bible. [11] Now there was there nigh unto the mountains a great herd of swine feeding.
Luther-Bibel. 11 Es war aber dort an den Bergen eine große Herde Säue auf der Weide.

  Mc 5,11 - Mt 8,30 Lc 8,32
  11 ην δὲ ἐκεῖ πρὸς τῷ ὄρει ἀγέλη χοίρων μεγάλη βοσκομένη: 30 ἦν δὲ μακρὰν ἀπ' αὐτῶν ἀγέλη χοίρων πολλῶν βοσκομένη. èn de ekei agelè choirôn ikanôn boskomenè en tô orei

Tekstuitleg van Mc 5,11. Het vers Mc 5,11 telt 10 (2 X 5) woorden en 43 letters. De getalwaarde van Mc 5,11 is 3265 (5 X 653).

Mc 5,11.1. act. ind. imperf. 3de pers. enk. ην = èn (hij / zij was) van het werkw. ειμι = eimi (zijn) OF betrekkelijk voornaamw. acc. vr. enk. ἡν (die) van het betrekk. voornaamw. ὁς (die). Taalgebruik in het NT: eimi (zijn). Taalgebruik in de LXX: eimi (zijn). Taalgebruik in Mc: eimi (zijn). Mc 5 (5): (1) Mc 5,5. (2) Mc 5,11. (3) Mc 5,21. (4) Mc 5,40. (5) Mc 5,42.

  bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
act. ind. imperf. 3de pers. enk. èn  OF betrekkelijk voornaamw. acc. vr. enk. ἡν 1506  1120  386  24  38  79  92  63  71  19  141  233     

- Hebreeuws. act. ind. perf. 3de pers. mann. enk. הָיָה = hâjâh (zijn). Taalgebruik in Tenakh: hâjâh (zijn). Getalwaarde: he = 5, jod = 10 ; totaal: 20 (2² X 5). Structuur: 5 - 1 - 5. De som van de elementen is telkens 2. Tenakh (332). Pentateuch (52). Eerdere Profeten (111). Latere Profeten (87). 12 Kleine Profeten (14). Geschriften (67).
- werkw. Ned.: zijn. Arabisch: كانَ = kâna (zijn). Taalgebruik in de Qoran: kâna (zijn). D.: sein. E.: to be. E.: to be. Grieks: ειμι = eimi (zijn). Taalgebruik in het NT: eimi (zijn). Hebreeuws: הָיָה = hâjâh (zijn). Taalgebruik in Tenakh: hâjâh (zijn). Lat.: esse.

Mc 5,11.2. δε = de (echter), afkorting δ' = d'. de (echter). Taalgebruik in het NT: de (echter). Taalgebruik in de LXX: de (echter). Taalgebruik in Mc: de (echter). Het staat steeds als tweede woord in de zin. Het kan een lichte tegenstelling aanduiden. Om verandering van personage of situatie aan te duiden. Mc (149 + 2). Mc 5 (5): (1) Mc 5,11. (2) Mc 5,33. (3) Mc 5,34. (4) Mc 5,36. (5) Mc 5,40.

de (echter)   de (echter)  Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
de  149 + 2   10  23  13  23  20  6210 3754 2456 421 149 478 203 490 708 7 1048  1251 
d'  d'     1         1                 73 50  23  12      19  20 
Totaal                                   6283 3804 2479 433 151 483 204 490 711 7 1067 1271

kai (en)   Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16
verzen (678) (666) 678 45  28  35  41  43  56  37  38  50  52  33  44  37  72  47  20  / 8
kai = en (555) (547) 555  40  26  32  33  37  52  26  36  40  37  29  33  26  60  33  15 / 7
verschil (123) (115) 123 5 2 3 8 6 4 11 2 10 15 4 11 11 12 14 5 / 1

Mc 5,11.1. - 2. ην δε = èn de (hij was echter). NT (46). Mc (6): (1) Mc 1,6. (2) Mc 5,11. (3) Mc 7,26. (4) Mc 14,1. (5) Mc 15,7. (6) Mc 15,25.
- και ην = kai èn (en hij was). NT (46). Mc (10): (1) Mc 1,13. (2) Mc 1,23. (3) Mc 1,39. (4) Mc 3,1. (5) Mc 4,38. (6) Mc 5,21. (7) Mc 10,32. (8) Mc 14,54. (9) Mc 15,26. (10) Mc 15,41.
- Hebreeuws. wë + act. qal imperf. 3de pers. mann. enk. וַיְהִי = wajëhî (en hij/het was) van het werkw. הָיָה = hâjâh (zijn). De getalwaarde van וַיְהי = wajëhî (en hij/het zal zijn/was) is 31. 31 is de getalwaarde van אֵל = ´el (God) ; aleph = 1, lamed = 12 of 30 ; totaal: 13 of 31 (elkaars spiegelbeeld).Taalgebruik in Tenakh: hâjâh (zijn). Getalwaarde: he = 5, jod = 10 ; totaal: 20 (2² X 5). Structuur: 5 - 1 - 5. De som van de elementen is telkens 2. Tenakh (784). Pentateuch (181). Eerdere Profeten (339). Latere Profeten (116). 12 Kleine Profeten (22). Geschriften (126).

Mc 5,11.3. εκει = ekei (hier, daar). Taalgebruik in het NT: ekei (daar). Taalgebruik in de LXX: ekei (daar). Taalgebruik in Mc: ekei (daar). Mc (11): (1) Mc 1,38. (2) Mc 2,6. (3) Mc 3,1. (4) Mc 5,11. (5) Mc 6,5. (6) Mc 6,10. (7) Mc 6,33. (8) Mc 11,5. (9) Mc 13,21. (10) Mc 14,15. (11) Mc 16,7.

ekei (hier)  bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
  753  659  94  28  11  16  22  45  77     

Mc 5,11.1. - 3. STAP VOOR STAP !
- Mc 1,23: και ευθυς ην εν τῃ συναγωγῃ = kai euthus èn en tè(i) sunagôgè(i) (en onmiddellijk was er in de synagoge). Slechts in Mc 1,23.
- Mc 3,1: και ην εκει = kai èn ekei (en er was daar). NT (4): (1) Mt 2,15. (2) Mc 1,13. (3) Mc 3,1. (4) Lc 6,6.
Zie ook: Mc 1,13: και ην εν τῃ ερημῳ = kai èn en tè(i) erèmô(i) (en hij was in de woestijn).
en: Mc 5,11: ην δε εκει προς τῳ ὁρει = èn de ekei pros tô(i) horei (hij was echter bij de berg).
- ην δε εκει = èn de ekei (hij echter was daar). Bijbel (5). OT (1): Gn 41,12. NT (4): (1) Mt 27,61. (2) Mc 5,11. (3) Lc 8,32. (4) Joh 4,6.

Mc 5,11.4. προς = pros (naar, bij). Taalgebruik in het NT: pros (naar, bij). Taalgebruik in de LXX: pros (naar, bij). Taalgebruik in Mc: pros (naar, bij). Mc 5 (4): (1) Mc 5,11. (2) Mc 5,15 (προς τον ιησουν = pros ton Ièsoun = naar Jezus). (3) Mc 5,19. (4) Mc 5,22

pros (bij)   bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
  3919  3272  647  41  62  158  91  122  166  261  352     

- Hebreeuws. ´l: voorzetsel אֶל = ´èl (naar, tot) OF godsnaam El. De verkorte vorm van de godsnaam אֱלֹהִים = ´èlohîm is אֵל = ´el. OF ontkenning עַל = ´al (niet). Taalgebruik in Tenakh: ´èl . Getalwaarde is: aleph = 1 ; lamed = 12 of 30 ; totaal 13 of 31 (spiegelbeeld). Structuur: 1 - 3. De som van de elementen is telkens 4. Tenakh (3626). Pentateuch (1096). Eerdere Profeten (1070). Latere Profeten (655). 12 Kleine Profeten (142). Geschriften (662).
- Arabisch. إلي = ´ilâ (naar). Taalgebruik in de Qoran: ´ilâ (naar).

Mc 5,11.5. bep. lidw. dat. mann. + onz. enk. τῳ = tô(i) van het bepaald lidwoord ὁ = ho, ἡ = hè, το = to (de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Taalgebruik in de LXX: bepaald lidwoord. Mc (68). Mc 5 (7): (1) Mc 5,11. (2) Mc 5,16. (3) Mc 5,21. (4) Mc 5,27. (5) Mc 5,29. (6) Mc 5,30. (7) Mc 5,36.

  lidw. enk. Mc  Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel  OT NT Mt  Mc  Lc  Joh  Hnd  Br.  Apk  syn. ev.
6. dat. m. + onz. enk. tô(i) 68  5507  4462  1045  121  68  154  98  163  367  74  343  441 
  Totaal   940  67  45  41  64  70  71  62  36  66  71  40  59  53  106  61  28  54298  42002  12296  1648  940  1649  1422  1696  4013  928  4237 5659  

- bepaald lidw. Ned.: de. Arabisch: bepaald lidw. اَل = ´al (de). Taalgebruik in de Qoran: ´al (de). D.: der, die, das enz.. E.: the. Fr.: le, la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum, il-lam). Grieks: ὁ = ho, ἡ = hè, το = to (de - het). Hebreeuws: הַ = ha (de, het). Taalgebruik in Tenakh: ha (de, het).

Mc 5,11.6. dat. onz. enk. ὁρει = horei van het zelfst. naamw. ὁρος = horos (berg). Taalgebruik in het NT: horos (berg). Taalgebruik in de LXX: horos (berg). Taalgebruik in Mc: horos (berg). NT (11): (1) Mt 17,20 . (2) Mt 21,21. (3) Mc 5,11. (4) Mc 11,23. (5) Lc 8,32. (6) Joh 4,20. (7) Joh 4,21. (8) Hnd 7,38. (9) Heb 8,5. (10) Heb 12,22. (11) 2 Pe 1,18.

  horos (berg) NT  Mt  Mc   Lc  syn.  Mc Mc 3 Mc 5 Mc 6 Mc 9 Mc 11 Mc 13 Mc 14 bijbel  ΟΤ  ΝΤ  Mt  Mc Lc  Joh  Hnd  Br.  Apk  syn.  ev.
3 dat. enk. horei 11 2: (1) Mt 17,20. (2) Mt 21,21. 2: (1) Mc 5,11. (2) Mc 11,23. 1: Lc 8,32. 5 : (1) Mt 17,20 // Mt 21,21 // Mc 11,23. 2   (1) Mc 5,11     (2) Mc 11,23     116 105 11 2 2 1 2 1 3  
  Totaal   63 16 11 12 39  11 642 579 63 16 11 12 5 3 8 8 39  44 

Mc 5,11.4. - 6. εν τῳ ὁρει = en tô(i) horei (in het gebergte). LXX (74). NT (5): (1) Lc 8,32. (2) Joh 4,21. (3) Hnd 7,38. (4) Heb 8,5. (5) 2 Pe 1,18.

Mc 5,11.7. nom. vr. enk. αγελη = agelè (kudde, schare, menigte). Taalgebruik in het NT: agelè (kudde, schare, menigte). Taalgebruik in de LXX: agelè (kudde, schare, menigte). Bijbel = NT (6): (1) Mt 8,30. (2) Mt 8,32. (3) Mc 5,11 . (4) Mc 5,13. (5) Lc 8,32. (6) Lc 8,33. Een vorm van αγελη = agelè (kudde, schare, menigte) in de LXX (10), in het NT (7).
-

Mc 5,11.8. nom. mann. mv. χοιρων = choirôn van het zelfst. naamw. χοιρος = choiros (varken). Taalgebruik in het NT: choiros (varken). Taalgebruik in de LXX: choiros (varken). Bijbel = NT (6): (1) Mt 7,6. (2) Mt 8,30. (3) Mt 8,31. (4) Mc 5,11. (5) Mc 5,16. (6) Lc 8,32.
- Ned.: varken. E.: swine. Fr.: porc. Grieks: χοιρος = choiros (varken). Taalgebruik in het NT: choiros (varken). Lat.: porcus.

Mc 5,11.9. nom. + dat. vr. enk. μεγαλη / μεγαλῃ = megalè(i) (groot) van het bijvoegl. naamwoord μεγας = megas (groot). Taalgebruik in het NT: megas (groot). Taalgebruik in de LXX: megas (groot). Taalgebruik in Mc: megas (groot). Mc (7): (1) Mc 1,26 (dat.). (2) Mc 4,37 (nom.). (3) Mc 4,39 (nom.). (4) Mc 5,7 (dat.). (5) Mc 5,11 (nom.). (6) Mc 5,42 (dat.). (7) Mc 15,34 (dat.).

  megas (groot) enk.   Mc Mc 1 Mc 4 Mc 5 Mc 10 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel O.T. N.T. Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
nom. mann. enk. megas        (1) Mc 10,43.       (2) Mc 16,4.   131  107  24    11  11   
nom. + dat. vr. enk. megalè(i)   (1) Mc 1,26 (2) Mc 4,37. (3) Mc 4,39.   (4) Mc 5,7. (5) Mc 5,11. (6) Mc 5,42.       (7) Mc 15,34.     237  171  66  12  27  21  24   
3.   nom. + acc. onz. enk. mega          (1) Mc 14,15.       110  92  18       
7.   acc. mann. enk. megan     (1) Mc 4,41.             72  59  13     
  totaal 11          11                   

- Mc 5,1 - Mc 5,2 - Mc 5,3 - Mc 5,4 - Mc 5,5 - Mc 5,6 - Mc 5,7 - Mc 5,8 - Mc 5,9 - Mc 5,10 - Mc 5,11 - Mc 5,12 - Mc 5,13 - Mc 5,14 - Mc 5,15 - Mc 5,16 - Mc 5,17 - Mc 5,18 - Mc 5,19 - Mc 5,20 - Mc 5,21 - Mc 5,22 - Mc 5,23 - Mc 5,24 - Mc 5,25 - Mc 5,26 - Mc 5,27 - Mc 5,28 - Mc 5,29 - Mc 5,30 - Mc 5,31 - Mc 5,32 - Mc 5,33 - Mc 5,34 - Mc 5,35 - Mc 5,36 - Mc 5,37 - Mc 5,38 - Mc 5,39 - Mc 5,40 - Mc 5,41 - Mc 5,42 - Mc 5,43 -


Mc 5,12 - Mc 5,12: 66. Twee bezetenen van Gadara van de demonen bevrijd: Mc 5,1-20 - Mt 8,28-34 - Lc 8,26-39 -- bijbeloverzicht -- Mc (Marcus) -- Mc 5 -- taalgebruik -- Mc 5,1 - Mc 5,2 - Mc 5,3 - Mc 5,4 - Mc 5,5 - Mc 5,6 - Mc 5,7 - Mc 5,8 - Mc 5,9 - Mc 5,10 - Mc 5,11 - Mc 5,12 - Mc 5,13 - Mc 5,14 - Mc 5,15 - Mc 5,16 - Mc 5,17 - Mc 5,18 - Mc 5,19 - Mc 5,20 - Mc 5 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
5:12 kai parekalesan auton legontes pempson èmas eis tous choirous ina eis autous eiselthômen   12 et deprecabantur eum spiritus dicentes mitte nos in porcos ut in eos introeamus  12 En ze smeekten hem, zeggend: Stuur ons in de varkens, dat we in die binnengaan.  12 En al de duivelen baden Hem, zeggende: Zend ons in die zwijnen, opdat wij in dezelve mogen varen.   [12] Ze smeekten Hem: ‘Stuur ons naar die varkens om daarin te gaan.’  [12] De onreine geesten smeekten hem: ‘Stuur ons naar die varkens, dan kunnen we bij ze intrekken.’  12 zij pleiten bij hem en zeggen: stuur ons naar die biggen, dat we bij hen binnenkomen!   Mc 5:12- Et les esprits impurs supplièrent Jésus en disant: " Envoie-nous vers les porcs, que nous y entrions. "  

King James Bible. [12] And all the devils besought him, saying, Send us into the swine, that we may enter into them.
Luther-Bibel. 12 Und die unreinen Geister baten ihn und sprachen: Lass uns in die Säue fahren!

  Mc 5,12 -    
  12καὶ παρεκάλεσαν αὐτὸν λέγοντες, Πέμψον ἡμᾶς εἰς τοὺς χοίρους, ἵνα εἰς αὐτοὺς εἰσέλθωμεν. 31οἱ δὲ δαίμονες παρεκάλουν αὐτὸν λέγοντες, Εἰ ἐκβάλλεις ἡμᾶς, ἀπόστειλον ἡμᾶς εἰς τὴν ἀγέλην τῶν χοίρων.  

Tekstuitleg van Mc 5,12.

Mc 5,12.1. και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Taalgebruik: kai (en) in de LXX. Taalgebruik in Mc: kai (en). Van de 43 verzen in Mc 5 niet in 6 verzen: (1) Mc 5,8. (2) Mc 5,11. (3) Mc 5,27. (4) Mc 5,28. (5) Mc 5,35. (6) Mc 5,36.

kai (en)  bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
verzen      7957 1071 678 1151 879 1007 2767 404 2900  3779 
kai (en)   26980  21867  5113  705  555  822  530  660  1470  371  2082  2612 
verschil     2844 366 123 329 349 347 1297 33 818 1167

kai (en)   Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16
verzen (678) (666) 678 45  28  35  41  43  56  37  38  50  52  33  44  37  72  47  20  / 8
kai = en (555) (547) 555  40  26  32  33  37  52  26  36  40  37  29  33  26  60  33  15 / 7
verschil (123) (115) 123 5 2 3 8 6 4 11 2 10 15 4 11 11 12 14 5 / 1

- Ned.: en. Arabisch: وَ = wa (en). Taalgebruik in de Qoran: wa (en). E.: and. D.: und. Fr.: et. Grieks: και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Hebr.: וְ = wë (en). Lat.: et.

Mc 5,12.2. act. ind. aor. 3de p. mv. παρεκαλεσαν = parekalesan (zij riepen ter hulp) van het werkw. παρακαλεω = parakaleô (bijroepen, ter hulp roepen, troosten, bijstaan, aanbevelen). Taalgebruik in het NT: parakaleô - ad-vocare (bij-roepen). Taalgebruik in de LXX: parakaleô - ad-vocare (bij-roepen). Taalgebruik in Mc: parakaleô - ad-vocare (bij-roepen). Bijbel (11): (1) Ps 23,4. (2) Job 42,11. (3) Jdt 6,20. (4) 1 Mak 12,50. (5) Sir 49,10. (6) Mt 8,34. (7) Mc 5,12. (8) Lc 8,32. (9) Hnd 15,32. (10) Hnd 16,39. (11) Hnd 16,40. Een vorm van παρακαλεω = parakaleô (bijroepen, ter hulp roepen, troosten, bijstaan, aanbevelen) in de LXX (139), in het NT (109), in Mt (9), Mc (9), Lc (7), Joh (0), Hnd (22). In Mc wordt het telkens gevolgd door αυτον = auton (hem) waarmee Jezus is bedoeld.
In Mc 5,12 vraagt de onreine geest om hem niet buiten de streek te sturen. En Jezus staat het toe. In Mc 5,18 vraagt de genezene om mee te gaan, maar Jezus staat het hem niet toe, maar stuurt hem terug naar het dorp.

  parakaleô (bijroepen, troosten) Mc Mc 1 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 bijbel OT NT Mt Mc Lc Hnd Br. syn. ev.
1 ind. pr. 3de p. enk. parakalei 1   (1) Mc 5,23.         6 1 5   1     4 1
2 act. ind. pr. 3de p. mv. parakalousin 2       (1) Mc 7,32. (2) Mc 8,22. 2   2   2       2
3 part. pr.  nom. m. + vr. enk. parakalôn 1 (1) Mc 1,40.           19 10 9 1 1 1 1 5 3
4 inf. pr. parakalein 1   (1) Mc 5,17.         4 1 3   1     2 1
5 ind. imperf.. 3de p. enk. parekalei     2: (1) Mc 5,10. (2) Mc 5,18.         16 8 8 1   2 3   5
6 ind. imperf. 3de p. mv. parekaloun 1     (1) Mc 6,56.       12 4 8 2 1 2 3   5
7

ind. aor. 3de p. mv. parekalesan

1   (1) Mc 5,12.         11 5 6 1 1 1 3   3
  Totaal 70  29  41  10  11  20  20 

Mc 5,12.1. - 2. και παρεκαλεσαν = parekalesan (zij riepen ter hulp). Bijbel (3): (3) Jdt 6,20. (2) 1 Mak 12,50. (3) Mc 5,12.

Mc 5,12.3. acc. mann. enk. αυτον = auton (hem) van het persoonl. voornaamw. αυτος = autos (hij - hem). Taalgebruik in het NT: voornaamwoord autos. Taalgebruik in de LXX: voornaamwoord autos. Taalgebruik in Mc.: voornaamwoord autos. Mc (146). Mc 5 (12): (1) Mc 5,3. (2) Mc 5,4. (3) Mc 5,9. (4) Mc 5,10. (5) Mc 5,12. (6) Mc 5,17. (7) Mc 5,18. (8) Mc 5,19. (9) Mc 5,21. (10) Mc 5,22. (11) Mc 5,23. (12) Mc 5,24.

  autos enk. Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
4 acc. mann. enk. auton   146  11  12  12  16  12  14  17  2872  2032  840  114  146  184  154  136  85  21  598  752 
  totaal 413  35  17  27  14  34  34  18  33  32  30  18  25  47  34  12884  9893  2991  510  413  593  475  350  504  146  1670  2145 

2. - 3. παρεκαλεσαν αυτον = parekalesan auton (zij riepen hem ter hulp). Bijbel (2): (1) Job 42,11. (2) Mc 5,12.

Mc 5,12.1. - 4. een vorm van parakaleô, gevolgd door een vorm van legô (zeggen) + hoti (dat) + directe rede.
- Mc 1,40: parakalôn auton (hem ter hulp roepend)... kai legôn autô(i) (en hem zeggend dat) + directe rede..
- Mc 5,12: kai parekalesan auton legontes (en zij drongen bij hem erop aan zeggende) + directe rede.
- Mc 5,23: kai parakalei auton (en hij roept hem ter hulp)... legôn hoti (zeggende dat) + directe rede.
In Mc 1,40 en Mc 5,23 gaat het om een verzoek aan Jezus om genezing. In Mc 5,12 gaat het om een verzoek van de onzuivere geest legioen om in de varkens te mogen gaan.

Mc 5,12.5. act. imperat. aor. 2de pers. enk. πεμψον = pempson (zend) van het werkw. πεμπω = pempô (laten gaan, zenden). Taalgebruik in het NT: pempô (laten gaan, zenden). Taalgebruik in de LXX: pempô (laten gaan, zenden). Bijbel (9): (1) 2 Mak 3,38. (2) W 9,10. (3) Mc 5,12. (4) Lc 16,24. (5) Hnd 10,5. (6) Hnd 10,32. (7) Apk 1,11. (8) Apk 14,15. (9) Apk 14,18. Een vorm van πεμπω = pempô (laten gaan, zenden) in de LXX (22), in het NT (79), in Mt (4), in Mc (1), in Lc (10), in Joh (32).

Mc 5,12.7. εις = eis (naar). Taalgebruik in het NT: eis (naar). Taalgebruik in de LXX: eis (naar). εις = eis (naar). Taalgebruik in het NT: eis (naar). Taalgebruik in de LXX: eis (naar). Mc 5 (11): (1) Mc 5,1. (2) Mc 5,12. (3) Mc 5,13. (4) Mc 5,14. (5) Mc 5,18. (6) Mc 5,19. (7) Mc 5,21. (8) Mc 5,22. (9) Mc 5,26. (10) Mc 5,34. (11) Mc 5,38.

eis (naar)  bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b.  Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16
  6930  5336  1594  215  151  210  181  260  504  73  576  757  427  77  13 5 6 8 11 14 9 10 11 13 8 7 8 20 3 5

- Ned.: naar. D.: nach. E.: for. Fr.: vers (versus: gedraaid, gekeerd ; vertere: tourner, draaien) / à. Grieks: εις = eis (naar). Taalgebruik in het NT: eis (naar). Lat.: in / ad.

Mc 5,12.10. ἱνα = hina (opdat). Taalgebruik in het ΝΤ: hina (opdat). Taalgebruik in de LXX: hina (opdat). Taalgebruik in Mc: hina (opdat). Mc (59). Mc (5): (1) Mc 5,10. (2) Mc 5,12. (3) Mc 5,18. (4) Mc 5,23. (5) Mc 5,43.

hina (opdat)  Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel ΟΤ ΝΤ Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
  59  1144  522  620  39  59  46  132  15  292  37  144  276  232  44 

hina (opdat)  Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16
  59  1 : Mc 1,38. 1 : Mc 2,10. 5: (1) Mc 3,2. (2) Mc 3,9. (3) Mc 3,10. (4) Mc 3,12. (5) Mc 3,14. 3 : (1). (2). (3).   5: (1) Mc 5,10. (2) Mc 5,12. (3) Mc 5,18. (4) Mc 5,23. (5) Mc 5,43.   6: (1). (2). (3). (4). (5). (6).   4 : (1) Mc 7,9. (2) Mc 7,26. (3) Mc 7,32. (4) Mc 7,36 3 : (1) Mc 8,6. (2) Mc 8,22. (3) Mc 8,30.   5 : (1) Mc 9,9. (2) Mc 9,12. (3) Mc 9,18. (4) Mc 9,22. (5) Mc 9,30. 6 : (1) Mc 10,13. (2) Mc 10,17. (3) Mc 10,35. (4) Mc 10,37. (5) Mc 10,48. (6) Mc 10,51. 3 : (1). (2). (3).   4 : (1). (2). (3). (4).  2 : (1) Mc 13,18. (2) Mc 13,34 5 : (1). (2). (3). (4). (5). 5 : (1). (2). (3). (4). (5).

Mc 5,12.11. εις = eis (naar). Taalgebruik in het NT: eis (naar). Taalgebruik in de LXX: eis (naar). εις = eis (naar). Taalgebruik in het NT: eis (naar). Taalgebruik in de LXX: eis (naar). Mc 5 (11): (1) Mc 5,1. (2) Mc 5,12. (3) Mc 5,13. (4) Mc 5,14. (5) Mc 5,18. (6) Mc 5,19. (7) Mc 5,21. (8) Mc 5,22. (9) Mc 5,26. (10) Mc 5,34. (11) Mc 5,38.

eis (naar)  bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b.  Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16
  6930  5336  1594  215  151  210  181  260  504  73  576  757  427  77  13 5 6 8 11 14 9 10 11 13 8 7 8 20 3 5

- Ned.: naar. D.: nach. E.: for. Fr.: vers (versus: gedraaid, gekeerd ; vertere: tourner, draaien) / à. Grieks: εις = eis (naar). Taalgebruik in het NT: eis (naar). Lat.: in / ad.


- Mc 5,1 - Mc 5,2 - Mc 5,3 - Mc 5,4 - Mc 5,5 - Mc 5,6 - Mc 5,7 - Mc 5,8 - Mc 5,9 - Mc 5,10 - Mc 5,11 - Mc 5,12 - Mc 5,13 - Mc 5,14 - Mc 5,15 - Mc 5,16 - Mc 5,17 - Mc 5,18 - Mc 5,19 - Mc 5,20 - Mc 5,21 - Mc 5,22 - Mc 5,23 - Mc 5,24 - Mc 5,25 - Mc 5,26 - Mc 5,27 - Mc 5,28 - Mc 5,29 - Mc 5,30 - Mc 5,31 - Mc 5,32 - Mc 5,33 - Mc 5,34 - Mc 5,35 - Mc 5,36 - Mc 5,37 - Mc 5,38 - Mc 5,39 - Mc 5,40 - Mc 5,41 - Mc 5,42 - Mc 5,43 -


Mc 5,13 - Mc 5,13: 66. Twee bezetenen van Gadara van de demonen bevrijd: Mc 5,1-20 - Mt 8,28-34 - Lc 8,26-39 -- bijbeloverzicht -- Mc (Marcus) -- Mc 5 -- taalgebruik -- Mc 5,1 - Mc 5,2 - Mc 5,3 - Mc 5,4 - Mc 5,5 - Mc 5,6 - Mc 5,7 - Mc 5,8 - Mc 5,9 - Mc 5,10 - Mc 5,11 - Mc 5,12 - Mc 5,13 - Mc 5,14 - Mc 5,15 - Mc 5,16 - Mc 5,17 - Mc 5,18 - Mc 5,19 - Mc 5,20 - Mc 5 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
5:13 kai epetrepsen autois kai exelthonta ta pneumata ta akatharta eisèlthon eis tous choirous kai ôrmèsen è agelè kata tou krèmnou eis tèn thalassan ôs dischilioi kai epnigonto en tè thalassè 13 et concessit eis statim Iesus et exeuntes spiritus inmundi introierunt in porcos et magno impetu grex praecipitatus est in mare ad duo milia et suffocati sunt in mare  13 En hij stond het hun toe. En de onreine geesten gingen uit (en) gingen in de varkens, en de kudde stormde van de steile rand het meer in, ongeveer tweeduizend, en ze verdronken in het meer.  13 En Jezus liet het hun terstond toe. En de onreine geesten, uitgevaren zijnde, voeren in de zwijnen; en de kudde stortte van de steilte af in de zee (daar waren er nu omtrent twee duizend), en versmoorden in de zee.   [13] Hij stond hun dat toe. De onreine geesten kwamen eruit en gingen de varkens in, en de troep stoof de helling af, het meer in, zo’n tweeduizend, en ze verdronken in het meer.  [13] Hij stond hun dat toe. Toen de onreine geesten de man verlaten hadden, trokken ze in de varkens, en de kudde van wel tweeduizend stuks stormde de steile helling af, het meer in, en verdronk in het water.  13 Dat staat hij hun toe. De onreine geesten gaan weg en komen binnen bij de biggen; dan stort de kudde zich de helling af de zee in, zo’n tweeduizend, en stikken ze in de zee.  Mc 5:13- Et il le leur permit. Sortant alors, les esprits impurs entrèrent dans les porcs et le troupeau se précipita du haut de l'escarpement dans la mer, au nombre d'environ deux mille, et ils se noyaient dans la mer.  

King James Bible. [13] And forthwith Jesus gave them leave. And the unclean spirits went out, and entered into the swine: and the herd ran violently down a steep place into the sea, (they were about two thousand;) and were choked in the sea.
Luther-Bibel. 13 Und er erlaubte es ihnen. Da fuhren die unreinen Geister aus und fuhren in die Säue, und die Herde stürmte den Abhang hinunter in den See, etwa zweitausend, und sie ersoffen im See.

  Mc 5,13 -    
  13καὶ ἐπέτρεψεν αὐτοῖς. καὶ ἐξελθόντα τὰ πνεύματα τὰ ἀκάθαρτα εἰσῆλθον εἰς τοὺς χοίρους, καὶ ὥρμησεν ἡ ἀγέλη κατὰ τοῦ κρημνοῦ εἰς τὴν θάλασσαν, ὡς δισχίλιοι, καὶ ἐπνίγοντο ἐν τῇ θαλάσσῃ. 32καὶ εἶπεν αὐτοῖς, Ὑπάγετε. οἱ δὲ ἐξελθόντες ἀπῆλθον εἰς τοὺς χοίρους: καὶ ἰδοὺ ὥρμησεν πᾶσα ἀγέλη κατὰ τοῦ κρημνοῦ εἰς τὴν θάλασσαν, καὶ ἀπέθανον ἐν τοῖς ὕδασιν.  

Tekstuitleg van Mc 5,13.

Mc 5,13.1. και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Taalgebruik: kai (en) in de LXX. Taalgebruik in Mc: kai (en). Van de 43 verzen in Mc 5 niet in 6 verzen: (1) Mc 5,8. (2) Mc 5,11. (3) Mc 5,27. (4) Mc 5,28. (5) Mc 5,35. (6) Mc 5,36.

kai (en)  bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
verzen      7957 1071 678 1151 879 1007 2767 404 2900  3779 
kai (en)   26980  21867  5113  705  555  822  530  660  1470  371  2082  2612 
verschil     2844 366 123 329 349 347 1297 33 818 1167

kai (en)   Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16
verzen (678) (666) 678 45  28  35  41  43  56  37  38  50  52  33  44  37  72  47  20  / 8
kai = en (555) (547) 555  40  26  32  33  37  52  26  36  40  37  29  33  26  60  33  15 / 7
verschil (123) (115) 123 5 2 3 8 6 4 11 2 10 15 4 11 11 12 14 5 / 1

- Ned.: en. Arabisch: وَ = wa (en). Taalgebruik in de Qoran: wa (en). E.: and. D.: und. Fr.: et. Grieks: και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Hebr.: וְ = wë (en). Lat.: et.

Mc 5,13.2. act. ind. aor. 3de pers. enk. επετρεψεν = epetrepsen (hij stond toe) van het werkw. επιτρεπω = epitrepô (overlaten, toevertrouwen). Taalgebruik in het NT: epitrepô (overlaten, toevertrouwen). Taalgebruik in de LXX: epitrepô (overlaten, toevertrouwen). Taalgebruik in Mc: epitrepô (overlaten, toevertrouwen). Mc (2): (1) Mc 5,13. (2) Mc 10,4. Een vorm van επιτρεπω = epitrepô (overlaten, toevertrouwen) in de LXX (8), in het NT (18), in Mc (2).

  epitrepô (overlaten, toevertrouwen)  bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
act. ind. aor. 3de pers. enk. epetrepsen   2 : (1) Mc 5,13. (2) Mc 10,4.        

Mc 5,13.3. dat. mann. en onz. mv. αυτοις = autois van het pers. voornaamw. αυτος = autos. Taalgebruik in het NT: voornaamwoord autos. Taalgebruik in de LXX: voornaamwoord autos. Mc 5 (5): (1) Mc 5,13. (2) Mc 5,16. (3) Mc 5,19. (4) Mc 5,39. (5) Mc 5,43.

  autoi  Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
7 dat. mann. en onz. mv.autois  117  10  13 10  12  13  1722  1180  542  101  117  89  97  75  47  16  307  404 

Mc 5,13.2. - 3. επετρεψεν αυτοις = epetrepsen autois (hij stond hen toe). Bijbel (2): (1) Mc 5,13. (2) Lc 8,32.

Mc 5,13.4. και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Taalgebruik: kai (en) in de LXX. Taalgebruik in Mc: kai (en). Van de 43 verzen in Mc 5 niet in 6 verzen: (1) Mc 5,8. (2) Mc 5,11. (3) Mc 5,27. (4) Mc 5,28. (5) Mc 5,35. (6) Mc 5,36.

kai (en)  bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
verzen      7957 1071 678 1151 879 1007 2767 404 2900  3779 
kai (en)   26980  21867  5113  705  555  822  530  660  1470  371  2082  2612 
verschil     2844 366 123 329 349 347 1297 33 818 1167

kai (en)   Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16
verzen (678) (666) 678 45  28  35  41  43  56  37  38  50  52  33  44  37  72  47  20  / 8
kai = en (555) (547) 555  40  26  32  33  37  52  26  36  40  37  29  33  26  60  33  15 / 7
verschil (123) (115) 123 5 2 3 8 6 4 11 2 10 15 4 11 11 12 14 5 / 1

- Ned.: en. Arabisch: وَ = wa (en). Taalgebruik in de Qoran: wa (en). E.: and. D.: und. Fr.: et. Grieks: και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Hebr.: וְ = wë (en). Lat.: et.

Mc 5,13.11. εις = eis (naar). Taalgebruik in het NT: eis (naar). Taalgebruik in de LXX: eis (naar). εις = eis (naar). Taalgebruik in het NT: eis (naar). Taalgebruik in de LXX: eis (naar). Mc 5 (11): (1) Mc 5,1. (2) Mc 5,12. (3) Mc 5,13. (4) Mc 5,14. (5) Mc 5,18. (6) Mc 5,19. (7) Mc 5,21. (8) Mc 5,22. (9) Mc 5,26. (10) Mc 5,34. (11) Mc 5,38.

eis (naar)  bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b.  Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16
  6930  5336  1594  215  151  210  181  260  504  73  576  757  427  77  13 5 6 8 11 14 9 10 11 13 8 7 8 20 3 5

- Ned.: naar. D.: nach. E.: for. Fr.: vers (versus: gedraaid, gekeerd ; vertere: tourner, draaien) / à. Grieks: εις = eis (naar). Taalgebruik in het NT: eis (naar). Lat.: in / ad.

Mc 5,13.14. και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Taalgebruik: kai (en) in de LXX. Taalgebruik in Mc: kai (en). Van de 43 verzen in Mc 5 niet in 6 verzen: (1) Mc 5,8. (2) Mc 5,11. (3) Mc 5,27. (4) Mc 5,28. (5) Mc 5,35. (6) Mc 5,36.

kai (en)  bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
verzen      7957 1071 678 1151 879 1007 2767 404 2900  3779 
kai (en)   26980  21867  5113  705  555  822  530  660  1470  371  2082  2612 
verschil     2844 366 123 329 349 347 1297 33 818 1167

kai (en)   Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16
verzen (678) (666) 678 45  28  35  41  43  56  37  38  50  52  33  44  37  72  47  20  / 8
kai = en (555) (547) 555  40  26  32  33  37  52  26  36  40  37  29  33  26  60  33  15 / 7
verschil (123) (115) 123 5 2 3 8 6 4 11 2 10 15 4 11 11 12 14 5 / 1

- Ned.: en. Arabisch: وَ = wa (en). Taalgebruik in de Qoran: wa (en). E.: and. D.: und. Fr.: et. Grieks: και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Hebr.: וְ = wë (en). Lat.: et.

Mc 5,13.15. ὁρμαω = hormaô (zich storten, als één man stormen). Taalgebruik in het NT: hormaô (zich storten, als één man stormen). Taalgebruik in de LXX: hormaô (zich storten, als één man stormen).

Mc 5,13.16. bepaald. lidw. nom. vr. enk. ἡ = hè (de) OF act. conj. praes. 3de pers. enk. ῃ = è(i) (hij zou zijn). Zie: bepaald lidw. nom. vr. enk. ἡ = hè. Taalgebruik in NT: bepaald lidwoord. Taalgebruik in Lc: bepaald lidwoord. bep. lidw. nom. vr. enk. ἡ = hè of betrekk. voornaamw. dat. vr. enk. ᾑ = hè(i) of partikel van vergelijking ἠ = è (of). Mc (76). Mc 5 (6): (1) Mc 5,13. (2) Mc 5,18. (3) Mc 5,29. (4) Mc 5,33. (5) Mc 5,34. (6) Mc 5,35.

  lidw. enk. bijbel  OT  NT  Mt  Mc  Lc  Joh  Hnd  Br.  Apk  syn. ev.
2. nom. vr. enk. hè 4860 3762  1098  151  76 143  117  83  443  85  370  487 
  Totaal   54298  42002  12296  1648  940  1649  1422  1696  4013  928  4237 5659  

- Nederl..: bepaald lidwoord de / het. Arabisch: bepaald lidw. اَل = ´al (de). Taalgebruik in de Qoran: ´al (de). D.: der, die, das enz.. E.: the. Fr.: le, la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum, il-lam). Gr. ὁ = ho, ἡ = hè, το = to (de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Hebreeuws: הַ = ha (de, het). Taalgebruik in Tenakh: ha (de, het).

Mc 5,13.17. nom. vr. enk. αγελη = agelè (kudde, schare, menigte). Taalgebruik in het NT: agelè (kudde, schare, menigte). Taalgebruik in de LXX: agelè (kudde, schare, menigte). Bijbel = NT (6): (1) Mt 8,30. (2) Mt 8,32. (3) Mc 5,11 . (4) Mc 5,13. (5) Lc 8,32. (6) Lc 8,33. Een vorm van αγελη = agelè (kudde, schare, menigte) in de LXX (10), in het NT (7).

Mc 5,13.18. kata (tegen, volgens). Taalgebruik in het N.T.: kata (tegen, volgens). Taalgebruik in Mc: kata (tegen, volgens).
Mc (9): (1) Mc 4,10. (2) Mc 5,13. (3) Mc 6,40. (4) Mc 7,5. (5) Mc 11,25. (6) Mc 13,8. (7) Mc 14,19. (8) Mc 14,55. (9) Mc 15,6.

Mc 5,13.19. bep. lidw. gen. mann. + onz. enk. του = tou (de) van het bepaald lidw. ὁ = ho, ἡ = hè, το = to (de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Taalgebruik in Mc: bepaald lidwoord. Mc 5 (11): (1) Mc 5,2. (2) Mc 5,7. (3) Mc 5,8. (4) Mc 5,13. (5) Mc 5,21. (6) Mc 5,27. (7) Mc 5,29. (8) Mc 5,35. (9) Mc 5,38. (10) Mc 5,40. (11) Mc 5,41.

  lidw. enk. Mc  Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel  OT NT Mt  Mc  Lc  Joh  Hnd  Br.  Apk  syn. ev.
4. gen. m. + onz. enk. tou 116  8 6 6 5 11 6 7 6 7 9 3 10 6 13 7 6 8480  6542  1938  234  116  272  196  269  673  178  622  818 
  Totaal   940  67  45  41  64  70  71  62  36  66  71  40  59  53  106  61  28  54298  42002  12296  1648  940  1649  1422  1696  4013  928  4237 5659  

- Nederl..: bepaald lidwoord de / het. Arabisch: bepaald lidw. اَل = ´al (de). D.: der, die, das enz.. E.: the. Fr.: le, la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum, il-lam). Gr. ὁ = ho, ἡ = hè, το = to (de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Hebreeuws: הַ = ha (de, het). Taalgebruik in Tenakh: ha (de, het).

Mc 5,13.21. εις = eis (naar). Taalgebruik in het NT: eis (naar). Taalgebruik in de LXX: eis (naar). εις = eis (naar). Taalgebruik in het NT: eis (naar). Taalgebruik in de LXX: eis (naar). Mc 5 (11): (1) Mc 5,1. (2) Mc 5,12. (3) Mc 5,13. (4) Mc 5,14. (5) Mc 5,18. (6) Mc 5,19. (7) Mc 5,21. (8) Mc 5,22. (9) Mc 5,26. (10) Mc 5,34. (11) Mc 5,38.

eis (naar)  bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b.  Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16
  6930  5336  1594  215  151  210  181  260  504  73  576  757  427  77  13 5 6 8 11 14 9 10 11 13 8 7 8 20 3 5

- Ned.: naar. D.: nach. E.: for. Fr.: vers (versus: gedraaid, gekeerd ; vertere: tourner, draaien) / à. Grieks: εις = eis (naar). Taalgebruik in het NT: eis (naar). Lat.: in / ad.

Mc 5,13.22. bepaald lidwoord accusatief vrouwelijk enkelvoud tèn. Taalgebruik in het N.T.: bepaald lidwoord. Taalgebruik in Mc: bepaald lidwoord. Gr. to.., tè... N.: de. E.: the. D. der, die, das enz. Fr. le, la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum, il-lam).
Mc (109). Mc 5 (9): (1) Mc 5,1. (2) Mc 5,3. (3) Mc 5,13. (4) Mc 5,14. (5) Mc 5,21. (6) Mc 5,30. (7) Mc 5,32. (8) Mc 5,33. (9) Mc 5,40.

Mc 5,13.23. acc. vr. enk. thalassan van het zelfst. naamw. thalassa (zee, meer). Taalgebruik in het N.T.: thalassa (zee). Taalgebruik in Mc: thalassa (zee).
Mc (9) (1) Mc 1,16. (2) Mc 2,13. (3) Mc 3,7. (4) Mc 4,1. (5) Mc 5,13. (6) Mc 5,21. (7) Mc 7,31. (8) Mc 9,42. (9) Mc 11,23. In Mc 1 zijn er twee vormen van thalassa: (1) Mc 1,16 (dat. thalassh(i). (2) Mc 1,16 (acc. thalassan).

Mc 5,13.22. - 23. tèn thalassan (de zee) . Accusatief vr. enk bepaald lidwoord + zelfstandig naamwoord. Mc (9 / 9).

Mc 5,13.21. - 23. eis tèn thalassan (naar de zee / het meer). Mc (3): (1) Mc 5,13. (2) Mc 9,42. (3) Mc 11,23.

Mc 5,13.26. kai (en). Taalgebruik: kai (en) in het N.T.. Taalgebruik in Mc: kai (en). Nevenschikkend voegwoord. Hebr.: waw (verbindingshaak). L.: et. Fr.: et. N.: en. E.: and. D. und.
Mc 5. Van de 43 verzen in Mc 5 niet in 6 verzen: (1) Mt 5,8. (2) Mt 5,11. (3) Mt 5,27. (4) Mt 5,28. (5) Mt 5,35. (6) Mt 5,36.

Mc 5,13.28. εν = en (in, tijdens). Taalgebruik in het NT: en (in). Taalgebruik in de LXX: en (in). Taalgebruik in Mc: en (in). Mc 5 (9): (1) Mc 5,2. (2) Mc 5,3. (3) Mc 5,5. (4) Mc 5,13. (5) Mc 5,20. (6) Mc 5,21. (7) Mc 5,25. (8) Mc 5,27. (9) Mc 5,30.

en (in).   Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn. ev.
119 13  13  12    10  11097 8943 2154 247 119 288 182 226 966 126 654  836 

- Ned.: in. Arabisch: فِي = fi (in). Taalgebruik in de Qoran: fi . D.: in. E.: in. Fr.: dans. Grieks: εν = en (in, tijdens). Taalgebruik in het NT: en (in). Hebreeuws: בְּ = bë. Lat.: in.

Mc 5,13.29. bep. lidw. dat. vr. enk. τῃ = tè(i) (de) van het bepaald lidw. ἡ = hè. Zie bepaald lidwoord ὁ = ho, ἡ = hè, το = to (de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Taalgebruik in Mc: bepaald lidwoord. Mc 5 (2): (1) Mc 5,13. (2) Mc 5,20.

  lidw. enk. bijbel  OT  NT  Mt  Mc  Lc  Joh  Hnd  Br.  Apk  syn. ev.
7. dat. vr. enk. tè(i) 3381  2631  750  94  55  119  64  122  264  32  268  332 
  Totaal   54298  42002  12296  1648  940  1649  1422  1696  4013  928  4237 5659  

- Ned.: de. Arabisch: bepaald lidw. اَل = ´al (de). Taalgebruik in de Qoran: ´al (de). D.: der, die, das enz.. E.: the. Fr.: le, la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum, il-lam). Grieks: ὁ = ho, ἡ = hè, το = to (de - het). Hebreeuws: הַ = ha (de, het). Taalgebruik in Tenakh: ha (de, het).

Mc 5,13.30. thalassè(i) (zee, meer). Taalgebruik in het N.T.: thalassa (zee). Taalgebruik in Mc: thalassa (zee). Datief vrouwelijk enkelvoud. Mc (4): (1) Mc 1,16. (2) Mc 4,2. (3) Mc 4,39. (4) Mc 5,13. Parallel: Mt 8,26 //  Mc 4,39.

Mc 5,13.29. - 30. tè(i) thalassè(i) (de zee, het meer). Datief vr. enk. In 11 ( / 13) verzen in het N.T.: Mt (2). Mc (4). Lc (1). Br. (1). Apk (3). Niet Hnd en Br (-1)

Mc 5,13.28. - 30. en tè(i) thalassè(i) (in de zee, in het meer). In negen verzen in het N.T.: (1) Mt 8,24. (2) Mc 1,16. (3) Mc 4,2. (4) Mc 5,13. (5) Lc 17,6. (6) 1 Kor 10,2. (7) Apk 8,9. (8) Apk 16,3. (9) Apk 18,19. In 3 ( / 4) in Mc ; niet in Mc 4,39.


- Mc 5,1 - Mc 5,2 - Mc 5,3 - Mc 5,4 - Mc 5,5 - Mc 5,6 - Mc 5,7 - Mc 5,8 - Mc 5,9 - Mc 5,10 - Mc 5,11 - Mc 5,12 - Mc 5,13 - Mc 5,14 - Mc 5,15 - Mc 5,16 - Mc 5,17 - Mc 5,18 - Mc 5,19 - Mc 5,20 - Mc 5,21 - Mc 5,22 - Mc 5,23 - Mc 5,24 - Mc 5,25 - Mc 5,26 - Mc 5,27 - Mc 5,28 - Mc 5,29 - Mc 5,30 - Mc 5,31 - Mc 5,32 - Mc 5,33 - Mc 5,34 - Mc 5,35 - Mc 5,36 - Mc 5,37 - Mc 5,38 - Mc 5,39 - Mc 5,40 - Mc 5,41 - Mc 5,42 - Mc 5,43 -


Mc 5,14 - Mc 5,14: 66. Twee bezetenen van Gadara van de demonen bevrijd: Mc 5,1-20 - Mt 8,28-34 - Lc 8,26-39 -- bijbeloverzicht -- Mc (Marcus) -- Mc 5 -- taalgebruik -- Mc 5,1 - Mc 5,2 - Mc 5,3 - Mc 5,4 - Mc 5,5 - Mc 5,6 - Mc 5,7 - Mc 5,8 - Mc 5,9 - Mc 5,10 - Mc 5,11 - Mc 5,12 - Mc 5,13 - Mc 5,14 - Mc 5,15 - Mc 5,16 - Mc 5,17 - Mc 5,18 - Mc 5,19 - Mc 5,20 - Mc 5 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
5:14 kai oi boskontes autous efugon kai apèggeilan eis tèn polin kai eis tous agrous kai èlthon idein ti estin to gegonos   14 qui autem pascebant eos fugerunt et nuntiaverunt in civitatem et in agros et egressi sunt videre quid esset facti 14 En zij die ze weidden  vluchtten en boodschapten (het) aan de stad en aan het platteland;   en ze kwamen orn te zien wat het was dat er gebeurd uas. 14 En die de zwijnen weidden zijn gevlucht, en boodschapten zulks in de stad en op het land. En zij gingen uit, om te zien, wat het was, dat er geschied was.   [14] En de varkenshoeders gingen ervandoor en vertelden het in de stad en op het land. De mensen kwamen kijken wat er nu precies gebeurd was. 
[14] De varkenshoeders sloegen op de vlucht en vertelden in de stad en in de dorpen wat ze hadden meegemaakt, en de mensen gingen kijken wat er was gebeurd.  
14 Die hen weiden, vluchten en doen er kond van in de stad en op de akkers; daarvandaan komen ze zien wat het is dat is geschied.   Mc 5:14- Leurs gardiens prirent la fuite et rapportèrent la nouvelle à la ville et dans les fermes ; et les gens vinrent pour voir qu'est-ce qui s'était passé.  

King James Bible. [14] And they that fed the swine fled, and told it in the city, and in the country. And they went out to see what it was that was done.
Luther-Bibel. 14 Und die Sauhirten flohen und verkündeten das in der Stadt und auf dem Lande. Und die Leute gingen hinaus, um zu sehen, was geschehen war,

  Mc 5,14 -    
  14καὶ οἱ βόσκοντες αὐτοὺς ἔφυγον καὶ ἀπήγγειλαν εἰς τὴν πόλιν καὶ εἰς τοὺς ἀγρούς: καὶ ἦλθον ἰδεῖν τί ἐστιν τὸ γεγονός. 33 οἱ δὲ βόσκοντες ἔφυγον, καὶ ἀπελθόντες εἰς τὴν πόλιν ἀπήγγειλαν πάντα καὶ τὰ τῶν δαιμονιζομένων.  

Tekstuitleg van Mc 5,14. Het vers Mc 5,14 telt 22 (2 X 11) woorden en 100 (2 X 2 X 5 X 5) letters. De getalwaarde van Mc 5,14 is 9387 (3 X 3 X 7 X 149).

Mc 5,14.1. και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Taalgebruik: kai (en) in de LXX. Taalgebruik in Mc: kai (en). Van de 43 verzen in Mc 5 niet in 6 verzen: (1) Mc 5,8. (2) Mc 5,11. (3) Mc 5,27. (4) Mc 5,28. (5) Mc 5,35. (6) Mc 5,36.

kai (en)  bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
verzen      7957 1071 678 1151 879 1007 2767 404 2900  3779 
kai (en)   26980  21867  5113  705  555  822  530  660  1470  371  2082  2612 
verschil     2844 366 123 329 349 347 1297 33 818 1167

kai (en)   Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16
verzen (678) (666) 678 45  28  35  41  43  56  37  38  50  52  33  44  37  72  47  20  / 8
kai = en (555) (547) 555  40  26  32  33  37  52  26  36  40  37  29  33  26  60  33  15 / 7
verschil (123) (115) 123 5 2 3 8 6 4 11 2 10 15 4 11 11 12 14 5 / 1

- Ned.: en. Arabisch: وَ = wa (en). Taalgebruik in de Qoran: wa (en). E.: and. D.: und. Fr.: et. Grieks: και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Hebr.: וְ = wë (en). Lat.: et.

Mc 5,14.6. και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Taalgebruik: kai (en) in de LXX. Taalgebruik in Mc: kai (en). Van de 43 verzen in Mc 5 niet in 6 verzen: (1) Mc 5,8. (2) Mc 5,11. (3) Mc 5,27. (4) Mc 5,28. (5) Mc 5,35. (6) Mc 5,36.

kai (en)  bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
verzen      7957 1071 678 1151 879 1007 2767 404 2900  3779 
kai (en)   26980  21867  5113  705  555  822  530  660  1470  371  2082  2612 
verschil     2844 366 123 329 349 347 1297 33 818 1167

kai (en)   Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16
verzen (678) (666) 678 45  28  35  41  43  56  37  38  50  52  33  44  37  72  47  20  / 8
kai = en (555) (547) 555  40  26  32  33  37  52  26  36  40  37  29  33  26  60  33  15 / 7
verschil (123) (115) 123 5 2 3 8 6 4 11 2 10 15 4 11 11 12 14 5 / 1

- Ned.: en. Arabisch: وَ = wa (en). Taalgebruik in de Qoran: wa (en). E.: and. D.: und. Fr.: et. Grieks: και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Hebr.: וְ = wë (en). Lat.: et.

Mc 5,14.7. aor. 3de pers. enk. εγενετο = egeneto  van het werkw. γινομαι = ginomai (worden, gebeuren). Taalgebruik in de LXX: ginomai (worden). Taalgebruik in het NT: ginomai (worden). Taalgebruik in Mc: ginomai (worden).

  ginomai (worden, gebeuren)   Mc Mc 1 Mc 2 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 9 Mc 11 Mc 15 bijbel O.T. N.T. Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.   ev. 
3 aor. 3de pers. enk. egeneto  17  3: (1) Mc 1,4. (2) Mc 1,9. (3) Mc 1,11. 4 : (1) Mc 4,4. (2) Mc 4,10. (3) Mc 4,22. (4) Mc 4,39. 3 : (1) Mc 9,3. (2) Mc 9,7. (3) Mc 9,26. 1 : Mc 11,19. 925  730  195  13  17  69  16  6   17  99  115 

  Mc Mc 1 Mc 2 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15
3 17  3: (1) Mc 1,4. (2) Mc 1,9. (3) Mc 1,11. 4 : (1) Mc 4,4. (2) Mc 4,10. (3) Mc 4,22. (4) Mc 4,39. 3 : (1) Mc 9,3. (2) Mc 9,7. (3) Mc 9,26.   1 : Mc 11,19.    

Mc 5,14.6. - 7.

Mc 5,14.8. εις = eis (naar). Taalgebruik in het NT: eis (naar). Taalgebruik in de LXX: eis (naar). εις = eis (naar). Taalgebruik in het NT: eis (naar). Taalgebruik in de LXX: eis (naar). Mc 5 (11): (1) Mc 5,1. (2) Mc 5,12. (3) Mc 5,13. (4) Mc 5,14. (5) Mc 5,18. (6) Mc 5,19. (7) Mc 5,21. (8) Mc 5,22. (9) Mc 5,26. (10) Mc 5,34. (11) Mc 5,38.

eis (naar)  bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b.  Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16
  6930  5336  1594  215  151  210  181  260  504  73  576  757  427  77  13 5 6 8 11 14 9 10 11 13 8 7 8 20 3 5

- Ned.: naar. D.: nach. E.: for. Fr.: vers (versus: gedraaid, gekeerd ; vertere: tourner, draaien) / à. Grieks: εις = eis (naar). Taalgebruik in het NT: eis (naar). Lat.: in / ad.

Mc 5,14.9. bepaald lidwoord accusatief vrouwelijk enkelvoud tèn. Taalgebruik in het N.T.: bepaald lidwoord. Taalgebruik in Mc: bepaald lidwoord. Gr. to.., tè... N.: de. E.: the. D. der, die, das enz. Fr. le, la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum, il-lam).
Mc (109). Mc 5 (9): (1) Mc 5,1. (2) Mc 5,3. (3) Mc 5,13. (4) Mc 5,14. (5) Mc 5,21. (6) Mc 5,30. (7) Mc 5,32. (8) Mc 5,33. (9) Mc 5,40.

Mc 5,14.11. εις = eis (naar). Taalgebruik in het NT: eis (naar). Taalgebruik in de LXX: eis (naar). εις = eis (naar). Taalgebruik in het NT: eis (naar). Taalgebruik in de LXX: eis (naar). Mc 5 (11): (1) Mc 5,1. (2) Mc 5,12. (3) Mc 5,13. (4) Mc 5,14. (5) Mc 5,18. (6) Mc 5,19. (7) Mc 5,21. (8) Mc 5,22. (9) Mc 5,26. (10) Mc 5,34. (11) Mc 5,38.

eis (naar)  bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b.  Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16
  6930  5336  1594  215  151  210  181  260  504  73  576  757  427  77  13 5 6 8 11 14 9 10 11 13 8 7 8 20 3 5

- Ned.: naar. D.: nach. E.: for. Fr.: vers (versus: gedraaid, gekeerd ; vertere: tourner, draaien) / à. Grieks: εις = eis (naar). Taalgebruik in het NT: eis (naar). Lat.: in / ad.

Mc 5,14.15. και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Taalgebruik: kai (en) in de LXX. Taalgebruik in Mc: kai (en). Van de 43 verzen in Mc 5 niet in 6 verzen: (1) Mc 5,8. (2) Mc 5,11. (3) Mc 5,27. (4) Mc 5,28. (5) Mc 5,35. (6) Mc 5,36.

kai (en)  bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
verzen      7957 1071 678 1151 879 1007 2767 404 2900  3779 
kai (en)   26980  21867  5113  705  555  822  530  660  1470  371  2082  2612 
verschil     2844 366 123 329 349 347 1297 33 818 1167

kai (en)   Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16
verzen (678) (666) 678 45  28  35  41  43  56  37  38  50  52  33  44  37  72  47  20  / 8
kai = en (555) (547) 555  40  26  32  33  37  52  26  36  40  37  29  33  26  60  33  15 / 7
verschil (123) (115) 123 5 2 3 8 6 4 11 2 10 15 4 11 11 12 14 5 / 1

- Ned.: en. Arabisch: وَ = wa (en). Taalgebruik in de Qoran: wa (en). E.: and. D.: und. Fr.: et. Grieks: και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Hebr.: וְ = wë (en). Lat.: et.

Mc 5,14.17. inf. aor. idein (zien). eiden (hij zag). Taalgebruik in het N.T.: eiden (hij zag). Taalgebruik in Mc.: eiden (hij zag). L. videre. Fr. voir.
Mc (2): (1) Mc 5,14. (2) Mc 5,32.

Mc 5,14.17. vragend of onbepaald voornaamw. nom. + acc. onz. enk.τι = ti (wat) van het voornaamwoord τις = tis. Taalgebruik in het NT: voornaamwoord tis. Taalgebruik in de LXX: voornaamwoord tis. Taalgebruik in Mc: voornaamwoord tis. Taalgebruik in Lc: voornaamwoord tis. Ned. wie, wat ? een, iets. Mc 5 (5): (1) Mc 5,7. (2) Mc 5,9. (3) Mc 5,14. (4) Mc 5,35. (5) Mc 5,39.

  bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
nom. + acc. onz. enk. ti  1132  617  415  62  60  66  57  60  102  188  245     

- Hebreeuws. מַה / מָה / מֶה = mah / mâh / mèh (wat?). Taalgebruik in Tenakh: mah / mâh (wat?). Getalwaarde: mem = 13 of 40, he = 5 ; totaal: 18 (2 X 3²) OF 45 (3² X 5). Structuur: 4 - 5. De som van de elementen is telkens 9. Tenakh (424). Pentateuch (74). Eerdere Profeten (111). Latere Profeten (59). 12 Kleine Profeten (39). Geschriften (141).

Mc 5,14.20. bep. lidw. nom. + acc. onz. enk. το = to (het) van het bepaald lidw. ὁ = ho, ἡ = hè, το = to (de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Taalgebruik in de LXX: bepaald lidwoord. Taalgebruik in Mc: bepaald lidwoord. Mc (108). Mc 5 (12): (1) Mc 5,1. (2) Mc 5,4. (3) Mc 5,8. (4) Mc 5,14. (5) Mc 5,18. (6) Mc 5,21. (7) Mc 5,23. (8) Mc 5,26. (9) Mc 5,39. (10) Mc 5,40. (11) Mc 5,41. (12) Mc 5,42.

  lidw. enk. Mc  Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel  OT NT Mt  Mc  Lc  Joh  Hnd  Br.  Apk  syn. ev.
3. nom. + acc. onz. enk. to 108  12  12  22  5941  4582  1359  186  108  181  121  172  482  109  475  596 
  Totaal   940  67  45  41  64  70  71  62  36  66  71  40  59  53  106  61  28  54298  42002  12296  1648  940  1649  1422  1696  4013  928  4237 5659  

- Nederl.: bepaald lidwoord de / het. Arabisch: bepaald lidw. اَل = ´al (de). Taalgebruik in de Qoran: ´al (de). D.: der, die, das enz.. E.: the. Fr.: le, la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum, il-lam). Gr. ὁ = ho, ἡ = hè, το = to (de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Hebreeuws: הַ = ha (de, het). Taalgebruik in Tenakh: ha (de, het).

21. part. perf. nom. + acc. onz. enk. = gegonos (het gebeurde) van het werkw. γινομαι = ginomai (worden, gebeuren). Taalgebruik in de LXX: ginomai (worden). Taalgebruik in het NT: ginomai (worden). Taalgebruik in Mc: ginomai (worden). Bijbel (17). LXX (9). NT (8): (1) Mc 5,14. (2) Lc 2,15. (3) Lc 8,34. (4) Lc 8,35. (5) Lc 8,56. (6) Lc 24,12. (7) Hnd 5,7. (8) Hnd 13,12. Een vorm van γινομαι = ginomai in de LXX (2174), in het NT (667).

  ginomai (worden, gebeuren)   Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.   ev. 
12 part. perf. nom. + acc. onz. enk.  gegonos                               17         

- Mc 5,1 - Mc 5,2 - Mc 5,3 - Mc 5,4 - Mc 5,5 - Mc 5,6 - Mc 5,7 - Mc 5,8 - Mc 5,9 - Mc 5,10 - Mc 5,11 - Mc 5,12 - Mc 5,13 - Mc 5,14 - Mc 5,15 - Mc 5,16 - Mc 5,17 - Mc 5,18 - Mc 5,19 - Mc 5,20 - Mc 5,21 - Mc 5,22 - Mc 5,23 - Mc 5,24 - Mc 5,25 - Mc 5,26 - Mc 5,27 - Mc 5,28 - Mc 5,29 - Mc 5,30 - Mc 5,31 - Mc 5,32 - Mc 5,33 - Mc 5,34 - Mc 5,35 - Mc 5,36 - Mc 5,37 - Mc 5,38 - Mc 5,39 - Mc 5,40 - Mc 5,41 - Mc 5,42 - Mc 5,43 -


Mc 5,15 - Mc 5,15: 66. Twee bezetenen van Gadara van de demonen bevrijd: Mc 5,1-20 - Mt 8,28-34 - Lc 8,26-39 -- bijbeloverzicht -- Mc (Marcus) -- Mc 5 -- taalgebruik -- Mc 5,1 - Mc 5,2 - Mc 5,3 - Mc 5,4 - Mc 5,5 - Mc 5,6 - Mc 5,7 - Mc 5,8 - Mc 5,9 - Mc 5,10 - Mc 5,11 - Mc 5,12 - Mc 5,13 - Mc 5,14 - Mc 5,15 - Mc 5,16 - Mc 5,17 - Mc 5,18 - Mc 5,19 - Mc 5,20 - Mc 5 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
5:15 kai erchontai pros ton Ièsoun kai theôrousin ton daimonizomenon kathèmenon imatismenon kai sôfronounta ton eschèkota ton legiôna kai efobèthèsan 15 et veniunt ad Iesum et vident illum qui a daemonio vexabatur sedentem vestitum et sanae mentis et timuerunt  En zij kwamen bij Jezus,  en zagen de bezetene zitten, gekleed en bij zijn verstand, hij die het Legioen had gehad en ze werden bevreesd. 15 En zij kwamen tot Jezus, en zagen den bezetene zittende, en gekleed, en wel bij zijn verstand, namelijk die het legioen gehad had, en zij werden bevreesd.   [15] Ze kwamen bij Jezus, en zagen toen de bezetene zitten, gekleed en bij zijn volle verstand, de man die in de macht van Legio was geweest, en ze werden met ontzag vervuld.   [15] Ze kwamen bij Jezus en zagen de bezetene daar zitten, gekleed en bij zijn volle verstand, dezelfde man die altijd bezeten was geweest door het legioen, en ze werden door schrik bevangen.  15 Als ze bij Jezus komen aanschouwen ze de door demonen bezetene: hij zit neer, gekleed en bij zinnen, hij die het legioen in zich gehad heeft, en vreze bevangt hen  Mc 5:15- Ils arrivent auprès de Jésus et ils voient le démoniaque assis, vêtu et dans son bon sens, lui qui avait eu la Légion, et ils furent pris de peur.

Bible de Jérusalem. 15. Ils arrivent auprès de Jésus et ils voient le démoniaque assis, vêtu et dans son bon sens, lui qui avait eu la Légion, et ils furent pris de peur.
King James Bible. And they come to Jesus, and see him that was possessed with the devil, and had the legion, sitting, and clothed, and in his right mind: and they were afraid.
Luther-Bibel. 15 und kamen zu Jesus und sahen den Besessenen, wie er dasaß, bekleidet und vernünftig, den, der die Legion unreiner Geister gehabt hatte; und sie fürchteten sich.

  Mc 5,15 - Mt 8,34 Lc 8,35
  15καὶ ἔρχονται πρὸς τὸν Ἰησοῦν, καὶ θεωροῦσιν τὸν δαιμονιζόμενον καθήμενον ἱματισμένον καὶ σωφρονοῦντα, τὸν ἐσχηκότα τὸν λεγιῶνα, καὶ ἐφοβήθησαν. kai idou pasa è polis exèlthen eis upantèsin tô ièsou kai idontes auton parekalesan opôs metabè apo tôn oriôn autôn   ἐξῆλθον δὲ ἰδεῖν τὸ γεγονὸς καὶ ἦλθον πρὸς τὸν Ἰησοῦν, καὶ εὗρον καθήμενον τὸν ἄνθρωπον ἀφ' οὗ τὰ δαιμόνια ἐξῆλθεν ἱματισμένον καὶ σωφρονοῦντα παρὰ τοὺς πόδας τοῦ Ἰησοῦ, καὶ ἐφοβήθησαν.

Tekstuitleg van Mc 5,15. Dit vers Mc 5,15 telt 20 (2 X 2 X 5) woorden en 123 letters. De getalwaarde van Mc 5,15 is 12751 (41 X 311).

Mc 5,15.1. και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Taalgebruik: kai (en) in de LXX. Taalgebruik in Mc: kai (en). Van de 43 verzen in Mc 5 niet in 6 verzen: (1) Mc 5,8. (2) Mc 5,11. (3) Mc 5,27. (4) Mc 5,28. (5) Mc 5,35. (6) Mc 5,36.

kai (en)  bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
verzen      7957 1071 678 1151 879 1007 2767 404 2900  3779 
kai (en)   26980  21867  5113  705  555  822  530  660  1470  371  2082  2612 
verschil     2844 366 123 329 349 347 1297 33 818 1167

kai (en)   Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16
verzen (678) (666) 678 45  28  35  41  43  56  37  38  50  52  33  44  37  72  47  20  / 8
kai = en (555) (547) 555  40  26  32  33  37  52  26  36  40  37  29  33  26  60  33  15 / 7
verschil (123) (115) 123 5 2 3 8 6 4 11 2 10 15 4 11 11 12 14 5 / 1

- Ned.: en. Arabisch: وَ = wa (en). Taalgebruik in de Qoran: wa (en). E.: and. D.: und. Fr.: et. Grieks: και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Hebr.: וְ = wë (en). Lat.: et.

Mc 5,15.2. ind. praes. 3de pers. mv. ερχονται = erchontai (zij gaan) van het werkw. ερχομαι = erchomai (gaan, komen). Taalgebruik in het NT: erchomai (gaan, komen). Taalgebruik in de LXX: erchomai (gaan, komen). Taalgebruik in Mc.: erchomai (gaan, komen). Bijbel (65). OT (47). NT (18). Mt (2): (1) Mt 7,15. (2) Mt 25,11. Mc (12): (1) Mc 2,3. (2) Mc 2,18. (3) Mc 5,15. (4) Mc 5,35. (5) Mc 5,38. (6) Mc 8,22. (7) Mc 10,46. (8) Mc 11,15. (9) Mc 11,27. (10) Mc 12,18. (11) Mc 14,32. (12) Mc 16,2. Lc (1) Lc 23,29. Joh (1): Joh 3,26 . Br. (2): (1) 1 Kor 15,35. (2) Heb 8,8.
- In 4 gevallen van Mc gaan mensen naar Jezus toe: (1) Mc 2,3. (2) Mc 2,18. (3) Mc 5,15. (4) Mc 12,18.

erchomai (gaan, komen) bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn. ev.
ind. pr. 3de p. mv. erchontai 65 47 18  12      15  16 

Mc 5,15.1. - 2. και ερχονται = kai erchontai (en zij gaan). LXX (17). NT (9) = Mc (9): (1) Mc 2,3. (2) Mc 2,18. (3) Mc 3,20 / Mc 3,19 (variante ερχονται = erchontai = zij gaan). (4) Mc 5,15. (5) Mc 5,38. (6) Mc 8,22. (7) Mc 10,46. (8) Mc 11,15. (8) Mc 11,27. (9) Mc 12,18. (10) Mc 14,32.
- Hebreeuws. prefix verbindingswoord wë + act. qal imperf. 3de pers. mann. mv. וַיָּבֹאוּ = wajjâbo´û (en zij gingen) OF prefix verbindingswoord wë + act. hifil imperf. 3de pers. mann. mv. וַיָּבִאוּ = wajjâbhi´û (en zij lieten komen, zij brachten) van het werkw. בָּא = bâ´ (gaan, komen). Taalgebruik in Tenakh: bâ´ (gaan, komen). Getalwaarde: beth = 2, aleph = 1 ; totaal: 3. Structuur: 2 - 1. Spiegelbeeld van het woord אַב = ´ab (vader). Tenakh (195). Pentateuch (47). Eerdere Profeten (99) Latere Profeten (14). 12 Kleine Profeten (2). Geschriften (33).

Mc 5,15.3. προς = pros (naar, bij). Taalgebruik in het NT: pros (naar, bij). Taalgebruik in de LXX: pros (naar, bij). Taalgebruik in Mc: pros (naar, bij). Mc 5 (4): (1) Mc 5,11. (2) Mc 5,15 (προς τον ιησουν = pros ton Ièsoun = naar Jezus). (3) Mc 5,19. (4) Mc 5,22.

pros (bij)   bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
  3919  3272  647  41  62  158  91  122  166  261  352     

- Hebreeuws. ´l: voorzetsel אֶל = ´èl (naar, tot) OF godsnaam El. De verkorte vorm van de godsnaam אֱלֹהִים = ´èlohîm is אֵל = ´el. OF ontkenning עַל = ´al (niet). Taalgebruik in Tenakh: ´èl . Getalwaarde is: aleph = 1 ; lamed = 12 of 30 ; totaal 13 of 31 (spiegelbeeld). Structuur: 1 - 3. De som van de elementen is telkens 4. Tenakh (3626). Pentateuch (1096). Eerdere Profeten (1070). Latere Profeten (655). 12 Kleine Profeten (142). Geschriften (662).
- Arabisch. إلي = ´ilâ (naar). Taalgebruik in de Qoran: ´ilâ (naar).

Mc 5,15.2. - 3. ερχονται προς = erchontai pros (zij gaan naar). Bijbel (8). LXX (3): (1) 1 S 28,8. (2) 1 K 11,18. (3) Ez 33,31. NT (5). Mt (1): Mt 7,15. Mc (3): (1) Mc 2,3. (2) Mc 5,15. (3) Mc 11,27. Joh (1): Joh 3,26 .

Mc 5,15.1. - 3. και ερχονται προς = kai erchontai pros (en zij gaan naar). Bijbel (4). LXX (2): (1) 1 S 28,8. (2) 1 K 11,18. NT (2) = Mc (2): (1) Mc 2,3. (2) Mc 5,15.

Mc 5,15.4. bep. lidw. acc. mann. enk. τον = ton (de). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Taalgebruik in de LXX: bepaald lidwoord. Taalgebruik in Mc: bepaald lidwoord. Mc (124). Mc 5 (10): (1) Mc 5,6. (2) Mc 5,7. (3) Mc 5,15. (4) Mc 5,19. (5) Mc 5,31. (6) Mc 5,35. (7) Mc 5,36. (8) Mc 5,37. (9) Mc 5,38. (10) Mc 5,40.

  lidw. enk. Mc  Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel  OT NT Mt  Mc  Lc  Joh  Hnd  Br.  Apk  syn. ev.
8. acc. m. + onz. enk. ton 124  8 9 5 11 10 7 13 6 9 5 4 7 2 12 11 5 6202  4880  1322  167  124  191  197  244 338  61  482  679 
  Totaal   940  67  45  41  64  70  71  62  36  66  71  40  59  53  106  61  28  54298  42002  12296  1648  940  1649  1422  1696  4013  928  4237 5659  

- Nederl..: bepaald lidwoord de / het. Arabisch: bepaald lidw. اَل = ´al (de). D.: der, die, das enz.. E.: the. Fr.: le, la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum, il-lam). Gr. ὁ = ho, ἡ = hè, το = to (de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Hebreeuws: הַ = ha (de, het). Taalgebruik in Tenakh: ha (de, het).

Mc 5,15.3. - 4. προς τον = pros ton (naar... ). NT (97). Mc (6): (1) Mc 5,15. (2) Mc 6,25. (3) Mc 6,30. (4) Mc 10,50. (5) Mc 11,7. (6) Mc 11,27.

Mc 5,15.5. acc. mann. enk. ιησουν = Ièsoun (Jezus). Taalgebruik in het NT: Ièsous (Jezus). Taalgebruik in Mc: Ièsous (Jezus). Mc (11): (1) Mc 5,6. (2) Mc 5,15. (3) Mc 6,30. (4) Mc 9,8. (5) Mc 10,50. (6) Mc 11,7. (7) Mc 14,53. (8) Mc 14,60. (9) Mc 15,1. (10) Mc 15,15. (11) Mc 16,6.
Een vorm van ιησους = Ièsous (Jezus) in Mc 5 (8): (1) Mc 5,6 (acc. ιησουν = Ièsoun). (2) Mc 5,7 (voc. ιησου = Ièsou). (3) Mc 5,15 (acc. ιησουν = Ièsoun). (4) Mc 5,20 (nom. ιησους = Ièsous). (5) Mc 5,21 (losse gen. ιησου = Ièsou). (6) Mc 5,27 (peri + gen. ιησου = Ièsou). (7) Mc 5,30 (nom. ιησους = Ièsous). (8) Mc 5,36 (nom. ιησους = Ièsous).

  Ièsous (Jezus)  Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel O.T. N.T. Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn. ev.
1 nom. mann. enk. Ièsous 57 4 4 1   3 1   1 5 16 4 5 2 7 3 1 604  149  455  110 57 55 194 10 28 1 222 416
2 voc. + gen. + dat. mann. enk. Ièsou 13 2 1     3       2 1 1     2 1   348  35  313  25 13 18 18 32 196 11 56 74
3 acc. mann. enk. Ièsoun 11         2 1     1 1 1     2 2 1 163  39  124  15 11 14 26 27 31 0 40 66
  totaal 81 6 5 1   8 2   1 8 18 6 5 2 11 6 2 1115  223  892  150 81 87 238 69 255 12 318 556

  Ièsous  Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 5 Mc 6 Mc 8
1 Ièsous  57 4: (1) Mc 1,9. (2) Mc 1,14. (3) Mc 1,17. (4) Mc 1,25. 4: (1) Mc 2,5. (2) Mc 2,8. (3) Mc 2,17. (4) Mc 2,19. 1: Mc 3,7. 3: (1) Mc 5,20. (2) Mc 5,30. (3) Mc 5,36. 1: Mc 6,4. 1: Mc 8,27.
2 Ièsou  13 2: (1) Mc 1,1 (gen.) (2) Mc 1,24 (voc.) 1: Mc 2,15 (dat.)   3: (1) Mc 5,7 (voc.). (2) Mc 5,21 (gen.). (3) Mc 5,27 (gen.)    
3 Ièsoun  11       2: (1) Mc 5,6. (2) Mc 5,15. 1: Mc 6,30.  
  totaal  81 6 5 1 8 2 1
 
  Ièsous  Mc Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16  
1 Ièsous  57 5: (1) Mc 9,2. (2) Mc 9,23. (3) Mc 9,25. (4) Mc 9,27. (5) Mc 9,39. 16: (1) Mc 10,5. (2) Mc 10,14. (3) Mc 10,18. (4) Mc 10,21. (5) Mc 10,23. (6) Mc 10,24. (7) Mc 10,27. (8) Mc 10,29. (9) Mc 10,32. (10) Mc 10,38. (11) Mc 10,39. (12) Mc 10,42. (13) Mc 10,47. (14) Mc 10,49. (15) Mc 10,51. (16) Mc 10,52. 4: (1) Mc 11,6. (2) Mc 11,22. (3) Mc 11,29. (4) Mc 11,33. 5: (1) Mc 12,17. (2) Mc 12,24. (3) Mc 12,29. (4) Mc 12,34. (5) Mc 12,35. 2: (1) Mc 13,2. (2) Mc 13,5. 7: (1) Mc 14,6. (2) Mc 14,18. (3) Mc 14,27. (4) Mc 14,30. (5) Mc 14,48. (6) Mc 14,62. (7) Mc 14,72. 3: (1) Mc 15,5. (2) Mc 15,34. (3) Mc 15,37. 1: Mc 16,19. 57
2 Ièsou  13 2: (1) Mc 9,4 (dat.). (2) Mc 9,5 (dat.). 1: Mc 10,47 (voc.). 1: Mc 11,33 (dat.).     2: (1) Mc 14,55 (gen.). (2) Mc 14,67 (gen.). 1: Mc 15,43 (gen.).   13
3 Ièsoun  11 1: Mc 9,8. 1: Mc 10,50. 1: Mc 11,7.     2: (1) Mc 14,53. (2) Mc 14,60. 2: (1) Mc 15,1. (2) Mc 15,15. 1: Mc 16,6. 11
  totaal  81 8 18 6 5 2 11 6 2 81

Mc 5,15.4. - 5. τον ιησουν = ton ièsoun (Jezus). NT (66). Mc (10/11): (1) Mc 5,6. (2) Mc 5,15. (3) Mc 6,30. (4) Mc 9,8. (5) Mc 10,50. (6) Mc 11,7. (7) Mc 14,53. (8) Mc 14,60. (9) Mc 15,1. (10) Mc 15,15.

Mc 5,15.3. - 5. προς τον ιησουν = pros ton Ièsoun (naar Jezus). NT (15). Mt (1): Mt 14,29. Mc (5): (1) Mc 5,15. (2) Mc 6,30. (3) Mc 10,50. (4) Mc 11,7. (5) Mc 11,27. Lc (6). Joh (4).

Mc 5,15.2. - 5. ερχονται προς τον ιησουν = erchontai pros ton Ièsoun (zij gaan naar Jezus). Slechts in Mc 5,15 in het NT.

Er is een opmerkelijke overeenkomst tussen Mc 5,15 en Mc 16,2. In Mc 5 is het duivellegioen uitgedreven en heeft het zich in het meer gestort. Het is verslagen. Wat rest er nog ? In Mc 15 werd Jezus gedood. Wat rest nog van hem ? In Mc 5 gaan de mensen, die van dit gebeuren gehoord hebben, naar Jezus. In Mc 16 gaan de vrouwen na de sabbat na de begrafenis van Jezus naar het graf.
- Mc 5,15: ερχονται προς τον ιησουν = erchontai pros ton Ièsoun (zij gaan naar Jezus).
- Mc 16,2: ερχονται επι το μνημειον = = erchontai epi to mnèmeion (zij gaan op het graf).

Mc 5,15.6. και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Taalgebruik: kai (en) in de LXX. Taalgebruik in Mc: kai (en). Van de 43 verzen in Mc 5 niet in 6 verzen: (1) Mc 5,8. (2) Mc 5,11. (3) Mc 5,27. (4) Mc 5,28. (5) Mc 5,35. (6) Mc 5,36.

kai (en)  bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
verzen      7957 1071 678 1151 879 1007 2767 404 2900  3779 
kai (en)   26980  21867  5113  705  555  822  530  660  1470  371  2082  2612 
verschil     2844 366 123 329 349 347 1297 33 818 1167

kai (en)   Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16
verzen (678) (666) 678 45  28  35  41  43  56  37  38  50  52  33  44  37  72  47  20  / 8
kai = en (555) (547) 555  40  26  32  33  37  52  26  36  40  37  29  33  26  60  33  15 / 7
verschil (123) (115) 123 5 2 3 8 6 4 11 2 10 15 4 11 11 12 14 5 / 1

- Ned.: en. Arabisch: وَ = wa (en). Taalgebruik in de Qoran: wa (en). E.: and. D.: und. Fr.: et. Grieks: και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Hebr.: וְ = wë (en). Lat.: et.

Mc 5,15.7. act. ind. praes. 3de pers. mv. θεωρουσιν = theôrousin (zij zien) van het werkw. θεωρεω = theôreô (kijken). Taalgebruik in het NT: theôreô (kijken). Taalgebruik in de LXX: theôreô (kijken). Bijbel (5): (1) Pr 7,11. (2) 2 Mak 3,17. (3) Mc 5,15. (4) Mc 16,4. (5) Joh 6,19. Tussen Mc 5,15-20 en Mc 16,1-8 zijn er heel wat overeenkomsten. Na ερχονται = erchontai (zij gaan) in Mc 16,2 is θεωρουσιν = theôrousin (zij zien) in Mc 16,4 het 2de hoofdwerkwoord in de tegenwoordige tijd. In Mc 5,15 volgen ερχονται = erchontai (zij gaan) en θεωρουσιν = theôrousin (zij zien) elkaar op in 2 nevenschikkende zinnen.

Mc 5,15.8. bep. lidw. acc. mann. enk. τον = ton (de). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Taalgebruik in de LXX: bepaald lidwoord. Taalgebruik in Mc: bepaald lidwoord. Mc (124). Mc 5 (10): (1) Mc 5,6. (2) Mc 5,7. (3) Mc 5,15. (4) Mc 5,19. (5) Mc 5,31. (6) Mc 5,35. (7) Mc 5,36. (8) Mc 5,37. (9) Mc 5,38. (10) Mc 5,40.

  lidw. enk. Mc  Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel  OT NT Mt  Mc  Lc  Joh  Hnd  Br.  Apk  syn. ev.
8. acc. m. + onz. enk. ton 124  8 9 5 11 10 7 13 6 9 5 4 7 2 12 11 5 6202  4880  1322  167  124  191  197  244 338  61  482  679 
  Totaal   940  67  45  41  64  70  71  62  36  66  71  40  59  53  106  61  28  54298  42002  12296  1648  940  1649  1422  1696  4013  928  4237 5659  

- Nederl..: bepaald lidwoord de / het. Arabisch: bepaald lidw. اَل = ´al (de). D.: der, die, das enz.. E.: the. Fr.: le, la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum, il-lam). Gr. ὁ = ho, ἡ = hè, το = to (de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Hebreeuws: הַ = ha (de, het). Taalgebruik in Tenakh: ha (de, het).

Mc 5,15.7. - 8. θεωρουσιν τον = theôrousin ton (zij zien de). Bijbel (3): (1) (1) Pr 7,11. (2) Mc 5,15. (3) Joh 6,19.

Mc 5,15.9. acc. mann. enk. δαιμονιζομενον = daimonizomenon (een demon wordende) van het werkw. δαιμονιζομαι = daimonizomai (bezeten zijn). Taalgebruik in het NT: daimonizomai (bezeten zijn). Taalgebruik in de LXX: daimonizomai (bezeten zijn). Bijbel (2): (1) Mt 9,32. (2) Mc 5,15. Een vorm van het werkw. δαιμονιζομαι = daimonizomai (bezeten zijn) in de LXX (0), in het NT (13).

Mc 5,15.10. part. praes. acc. mann. enk. καθημενον = kathèmenon (gezeten) van het werkw. καθημαι = kathèmai (zich zetten, gaan zitten, zitten). Taalgebruik in het NT: kathèmai (zich zetten, gaan zitten, zitten). Taalgebruik in de LXX: kathèmai (zich zetten, gaan zitten, zitten). Taalgebruik in Mc: kathèmai (zich zetten, gaan zitten, zitten). Bijbel (17): (1) Re 18,7. (2) 1 K 1,48. (3) 1 K 13,14. (4) 1 K 22,19. (5) Js 6,1. (6) Jr 49,31. (7) 2 Kr 18,18. (8) Mt 9,9. (9) Mc 2,14. (10) Mc 5,15. (11) Mc 14,62. (12) Mc 16,5. (13) Lc 5,27. (14) Lc 8,35. (15) Lc 22,56. (16) Apk 14,14. (17) Apk 20,11. Een vorm van καθημαι = kathèmai in de LXX (180), in het NT (91), in Mt (19), in Mc (11), in Lc (13).

  kathèmai (zich zetten, gaan zitten, zitten)  Mc Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 10 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
2 part. pr. acc. mann. enk. kathèmenon  (1) Mc 2,14.       (2) Mc 5,15.       (3) Mc 14,62. (4) Mc 16,5.     17  10           
  totaal 11  131  80  51  12  11  12  32  34 

Mc 5,15.11. = himatismenon (gekleed) komt slechts in 2 verzen in de bijbel voor ; in Mc 5,15 en in de paralleltekst Lc 9,35.

Mc 5,15 Mc 16,1-8
kai erchontai pros... (en zij gaan naar...)

Mc 16,2: erchontai epi (en zij gaan op...

kai theôrousin (en zij zien) Mc 16,4: theôrousin (zij zien)...
ton daimonizomenon (de bezetene) Mc 16,5: eidon neaniskon (zij zagen) een jongeling
kathèmenon (gezeten) kathèmenon en tois dexiois (gezeten aan de rechterkant)
imatismenon (gekleed)... peribeblèmenos  stolèn leukèn (een wit gewaad om zich heen geslagen)
kai efobèthèsan (en zij werden bevreesd) kai exethambèthèsan (en zij
143. Twee bezetenen van Gadara van de demonen bevrijd: Mt 8,28-34 - Mc 5,1-20 - 351. Vrouwen als getuigen van Jezus'verrijzenis: Mc 16,1-8 - Mt 28,1-10 - Lc 23,56b-24,12

Mc 5,15.12. και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Taalgebruik: kai (en) in de LXX. Taalgebruik in Mc: kai (en). Van de 43 verzen in Mc 5 niet in 6 verzen: (1) Mc 5,8. (2) Mc 5,11. (3) Mc 5,27. (4) Mc 5,28. (5) Mc 5,35. (6) Mc 5,36.

kai (en)  bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
verzen      7957 1071 678 1151 879 1007 2767 404 2900  3779 
kai (en)   26980  21867  5113  705  555  822  530  660  1470  371  2082  2612 
verschil     2844 366 123 329 349 347 1297 33 818 1167

kai (en)   Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16
verzen (678) (666) 678 45  28  35  41  43  56  37  38  50  52  33  44  37  72  47  20  / 8
kai = en (555) (547) 555  40  26  32  33  37  52  26  36  40  37  29  33  26  60  33  15 / 7
verschil (123) (115) 123 5 2 3 8 6 4 11 2 10 15 4 11 11 12 14 5 / 1

- Ned.: en. Arabisch: وَ = wa (en). Taalgebruik in de Qoran: wa (en). E.: and. D.: und. Fr.: et. Grieks: και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Hebr.: וְ = wë (en). Lat.: et.

Mc 5,15.16. bep. lidw. acc. mann. enk. ton (de). Taalgebruik in het N.T.: bepaald lidwoord. Taalgebruik in Mc: bepaald lidwoord. Gr. to.., tè... N.: de. E.: the. D. der, die, das enz. Fr. le, la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum, il-lam).
Mc (124). Mc 5 (10): (1) Mc 5,6. (2) Mc 5,7. (3) Mc 5,15. (4) Mc 5,19. (5) Mc 5,31. (6) Mc 5,35. (7) Mc 5,36. (8) Mc 5,37. (9) Mc 5,38. (10) Mc 5,40.

Mc 5,15.18. και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Taalgebruik: kai (en) in de LXX. Taalgebruik in Mc: kai (en). Van de 43 verzen in Mc 5 niet in 6 verzen: (1) Mc 5,8. (2) Mc 5,11. (3) Mc 5,27. (4) Mc 5,28. (5) Mc 5,35. (6) Mc 5,36.

kai (en)  bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
verzen      7957 1071 678 1151 879 1007 2767 404 2900  3779 
kai (en)   26980  21867  5113  705  555  822  530  660  1470  371  2082  2612 
verschil     2844 366 123 329 349 347 1297 33 818 1167

kai (en)   Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16
verzen (678) (666) 678 45  28  35  41  43  56  37  38  50  52  33  44  37  72  47  20  / 8
kai = en (555) (547) 555  40  26  32  33  37  52  26  36  40  37  29  33  26  60  33  15 / 7
verschil (123) (115) 123 5 2 3 8 6 4 11 2 10 15 4 11 11 12 14 5 / 1

- Ned.: en. Arabisch: وَ = wa (en). Taalgebruik in de Qoran: wa (en). E.: and. D.: und. Fr.: et. Grieks: και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Hebr.: וְ = wë (en). Lat.: et.

Mc 5,15.19. ind. aor. 3de pers. mv. εφοβηθησαν = efobèthèsan (zij vreesden) van het werkw. φοβεομαι = fobeomai (vrezen, door fobieën bevangen worden). Taalgebruik in het NT: fobeomai (vrezen, door fobieën bevangen worden). Taalgebruik in de LXX: fobeomai (vrezen, door fobieën bevangen worden). NT (14): Mt (4): (1) Mt 9,8. (2) Mt 17,6. (3) Mt 21,46. (4) Mt 27,54. Mc (3): (1) Mc 4,41. (2) Mc 5,15. (3) Mc 12,12. Lc (4): (1) Lc 2,9. (2) Lc 8,35. (3) Lc 9,34. (4) Lc 20,19. Joh (1): Joh 6,19. Hnd (1): Hnd 16,38. Hebr. (1): Heb 11,23. Een vorm van φοβεομαι = fobeomai (vrezen, door fobieën bevangen worden) in de LXX (460), in het NT (95), in Mc (12): (1) Mc 4,41. (2) Mc 5,15. (3) Mc 5,33. (4) Mc 5,36. (5) Mc 6,20. (6) Mc 6,50. (7) Mc 9,32. (8) Mc 10,32. (9) Mc 11,18. (10) Mc 11,32. (11) Mc 12,12. (12) Mc 16,8, in Lc (21): (1) Lc 1,13. (2) Lc 1,30. (3) Lc 1,50. (4) Lc 2,9. (5) Lc 2,10. (6) Lc 5,10. (7) Lc 8,25. (8) Lc 8,35. (9) Lc 8,50. (10) Lc 9,34. (11) Lc 9,45. (12) Lc 12,4. (13) Lc 12,5. (14) Lc 12,7. (15) Lc 12,32. (16) Lc 18,2. (17) Lc 18,4. (18) Lc 19,21. (19) Lc 20,19. (20) Lc 22,2. (21) Lc 23,40.

    bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
  ind. aor. 3de pers. mv. efobèthèsan   49  35  14    11  12   

- Hebreeuws. וַיִּירְאוּ = wajjîr´û (en zij vreesden) < prefix verbindingswoord wa + act. qal imperf. 3de pers. mann. mv. van het werkw. יָרָא = jârâ´ (vrezen, eerbied hebben). Taalgebruik in Tenakh: jârâ´ (vrezen, eerbied hebben). Getalwaarde: jod = 10, resj = 20 of 200, aleph = 1 ; totaal: 31 OF 211 (priemgetal). Structuur: 1 - 2 - 1. De som van de elementen is telkens 4. Tenakh (14): (1) Gn 20,8. (2) Gn 43,18. (3) Ex 14,10. (4) Ex 14,31. (5) Ex 34,30. (6) Joz 10,2. (7) 1 S 17,24. (8) 2 K 17,7. (9) Jon 1,5. (10) Jon 1,10. (11) Jon 1,16. (12) Hag 1,12. (13) Ps 64,10. (14) Ps 65,9.
- Lat. timere. Ned. vrezen. E. to be afraid. D. fürchten. Fr. prendre peur.
- De bewoners van Gadara zien de gedaanteverandering van de man en zij vrezen. Is de genezing van de man een symbool van wat gaat komen: de vernietiging van doodse en duivelse machten en de geboorte van een nieuw mens. De vrees van de bewoners lokt een reactie van de bewoners uit: dat Jezus zou weggaan. Kunnen ze zijn handelen niet aan ? Vrezen ze de maatschappelijke omwenteling ?


- Mc 5,1 - Mc 5,2 - Mc 5,3 - Mc 5,4 - Mc 5,5 - Mc 5,6 - Mc 5,7 - Mc 5,8 - Mc 5,9 - Mc 5,10 - Mc 5,11 - Mc 5,12 - Mc 5,13 - Mc 5,14 - Mc 5,15 - Mc 5,16 - Mc 5,17 - Mc 5,18 - Mc 5,19 - Mc 5,20 - Mc 5,21 - Mc 5,22 - Mc 5,23 - Mc 5,24 - Mc 5,25 - Mc 5,26 - Mc 5,27 - Mc 5,28 - Mc 5,29 - Mc 5,30 - Mc 5,31 - Mc 5,32 - Mc 5,33 - Mc 5,34 - Mc 5,35 - Mc 5,36 - Mc 5,37 - Mc 5,38 - Mc 5,39 - Mc 5,40 - Mc 5,41 - Mc 5,42 - Mc 5,43 -


Mc 5,16 - Mc 5,16: 66. Twee bezetenen van Gadara van de demonen bevrijd: Mc 5,1-20 - Mt 8,28-34 - Lc 8,26-39 -- bijbeloverzicht -- Mc (Marcus) -- Mc 5 -- taalgebruik -- Mc 5,1 - Mc 5,2 - Mc 5,3 - Mc 5,4 - Mc 5,5 - Mc 5,6 - Mc 5,7 - Mc 5,8 - Mc 5,9 - Mc 5,10 - Mc 5,11 - Mc 5,12 - Mc 5,13 - Mc 5,14 - Mc 5,15 - Mc 5,16 - Mc 5,17 - Mc 5,18 - Mc 5,19 - Mc 5,20 - Mc 5 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
5:16 kai diègèsanto autois oi idontes pôs egeneto tô daimonizomenô kai peri tôn choirôn  16 et narraverunt illis qui viderant qualiter factum esset ei qui daemonium habuerat et de porcis  16 En degenen die het gezien hadden, verhaalden hun hoe dit aan de bezetene gebeurd was, en ook omtrent de varkens.  16 En die het gezien hadden, vertelden hun, wat den bezetene geschied was, en ook van de zwijnen.   [16] Ooggetuigen vertelden hun hoe het met de bezetene was gegaan en ook over de varkens. [16] Degenen die alles gezien hadden, legden uit wat er met de bezetene en met de varkens was gebeurd.  . 16 Die het hebben gezien verhalen aan hen hoe is geschied aan de eens door demonen bezetene, en over de biggen.  Mc 5:16- Les témoins leur racontèrent comment cela s'était passé pour le possédé et ce qui était arrivé aux porcs.  

King James Bible. [16] And they that saw it told them how it befell to him that was possessed with the devil, and also concerning the swine.
Luther-Bibel. 16 Und die es gesehen hatten, erzählten ihnen, was mit dem Besessenen geschehen war und das von den Säuen.

  Mc 5,16 - Mt 8,32 Lc 8,36
  16καὶ διηγήσαντο αὐτοῖς οἱ ἰδόντες πῶς ἐγένετο τῷ δαιμονιζομένῳ καὶ περὶ τῶν χοίρων. apèggeilan panta kai ta tôn daimonizomenôn  apèggeilan de autois oi idontes pôs esôthè o daimonistheis

Tekstuitleg van Mc 5,16.

Mc 5,16.1. και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Taalgebruik: kai (en) in de LXX. Taalgebruik in Mc: kai (en). Van de 43 verzen in Mc 5 niet in 6 verzen: (1) Mc 5,8. (2) Mc 5,11. (3) Mc 5,27. (4) Mc 5,28. (5) Mc 5,35. (6) Mc 5,36.

kai (en)  bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
verzen      7957 1071 678 1151 879 1007 2767 404 2900  3779 
kai (en)   26980  21867  5113  705  555  822  530  660  1470  371  2082  2612 
verschil     2844 366 123 329 349 347 1297 33 818 1167

kai (en)   Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16
verzen (678) (666) 678 45  28  35  41  43  56  37  38  50  52  33  44  37  72  47  20  / 8
kai = en (555) (547) 555  40  26  32  33  37  52  26  36  40  37  29  33  26  60  33  15 / 7
verschil (123) (115) 123 5 2 3 8 6 4 11 2 10 15 4 11 11 12 14 5 / 1

- Ned.: en. Arabisch: وَ = wa (en). Taalgebruik in de Qoran: wa (en). E.: and. D.: und. Fr.: et. Grieks: και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Hebr.: וְ = wë (en). Lat.: et.

Mc 5,16.2. ind. aor. 3de pers. mv. διηγησονται = diègèsanto (zij zetten uiteen, verhandelden, legden uit, verhaalden) van het werkw. διηγεομαι = diègèomai (uiteenzetten, verhandelen, uitleggen, verhalen). Zie: διηγησις = diègèsis (uiteenzetting, verhandeling, uitleg, verhaal). Taalgebruik in de bijbel: diègèsis (uiteenzetting, verhandeling, uitleg, verhaal). Bijbel (13): (1) Nu 13,27. (2) Joz 2,23. (3) Re 6,13. (4) 1 K 13,11. (5) Ps 64,11. (6) Ps 78,3. (7) Ps 119,85. (8) 1 Mak 5,25. (9) 1 Mak 8,2. (10) 1 Mak 10,15. (11) 1 Mak 11,5. (12) Mc 5,16. (13) Lc 9,10.

Mc 5,16.1. - 2. και διηγησονται = kai diègèsanto (en zij zetten uiteen, verhandelden, legden uit, verhaalden). Bijbel (8): (1) Nu 13,27. (2) Joz 2,23. (3) Re 6,13. (4) 1 K 13,11. (5) 1 Mak 5,25. (6) 1 Mak 8,2. (7) 1 Mak 11,5. (8) Mc 5,16.

Mc 5,16.3. dat. mann. en onz. mv. αυτοις = autois van het pers. voornaamw. αυτος = autos. Taalgebruik in het NT: voornaamwoord autos. Taalgebruik in de LXX: voornaamwoord autos. Mc 5 (5): (1) Mc 5,13. (2) Mc 5,16. (3) Mc 5,19. (4) Mc 5,39. (5) Mc 5,43.

  autoi  Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
7 dat. mann. en onz. mv.autois  117  10  13 10  12  13  1722  1180  542  101  117  89  97  75  47  16  307  404 

Mc 5,16.1. - 3. και διηγησονται αυτοις = kai diègèsanto autois (en zij zetten hen uiteen, verhandelden, legden uit, verhaalden). Bijbel (2): (1) 1 Mak 5,25. (2) Mc 5,16.

Mc 5,16.4. bepaald lidw. nom. mann. mv. οἱ = hoi. Zie bepaald lidwoord ὁ = ho, ἡ = hè, το = to (de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Mc 5 (3): (1) Mc 5,14. (2) Mc 5,16. (3) Mc 5,31.

  lidw. mv. Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel  ΟΤ  ΝΤ  Mt  Mc Lc  Joh  Hnd  Brieven  Apk  syn. ev.
10. nom. m. mv. hoi 101 4 8 5 3 7 5 5 4 14 5 7 5 11 10   4230 3257 973 196 101 165 125 147 169 70 462  587 
  Totaal   389  21  25  26  22  22  33  30  29  16  28  18  27  23  36  24  23394  18879  4515  745  389  644  404  690  1228  415  1778  2182 

- bepaald lidw. Ned.: de. Arabisch: bepaald lidw. اَل = ´al (de). Taalgebruik in de Qoran: ´al (de). D.: der, die, das enz.. E.: the. Fr.: le, la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum, il-lam). Grieks: ὁ = ho, ἡ = hè, το = to (de - het). Hebreeuws: הַ = ha (de, het). Taalgebruik in Tenakh: ha (de, het).

Mc 5,16.5. part. aor. nom. mann. mv. idontes(ziende). Zie: ειδεν = eiden (hij zag). Taalgebruik in het NT: eiden (hij zag). Taalgebruik in Mc.: eiden (hij zag).

  zien  Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
  part. aor. nom. mann. mv. idontes     (1) Mc 2,16.       (2) Mc 5,16 (3) Mc 6,49 (4) Mc 7,2.     (5) Mc 9,15.                 63  22  41  14    28  32     
  totaal 29                                  705  485  220  39  29  38  20  35  11  48  106  126     

- Ned.: zien. Arabisch: رَاهَ = ra´â (zien). Taalgebruik in de Qoran: ra´â (zien). D.: sehen, schauen. E.: to see. Fr.: voir. Gr.: ειδεν = eiden (hij zag). Taalgebruik in het NT: eiden (hij zag). Aoristvorm van ὁραω = horaô (zien). Hebreeuws: רָאָה = râ´âh (zien, verschijnen). Taalgebruik in Tenakh: râ´âh (zien). Lat.: videre.

Mc 5,16.6. πως = pôs (hoe). Taalgebruik in het NT: pôs (hoe). Taalgebruik in de LXX: pôs (hoe). Taalgebruik in Mc: pôs (hoe). Mc (14): (1) Mc 2,26. (2) Mc 3,23. (3) Mc 4,13. (4) Mc 4,30. (5) Mc 5,16. (6) Mc 9,12. (7) Mc 10,23. (8) Mc 10,24. (9) Mc 11,18. (10) Mc 12,26. (11) Mc 12,35. (12) Mc 12,41. (13) Mc 14,1. (14) Mc 14,11.

pôs (hoe)  Mc Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 14 bijbel O.T. NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
  14  1 : Mc 2,26. 1: Mc 3,23.   2 : (1) Mc 4,13. (2) Mc 4,30. 1 : Mc 5,16. 1 : Mc 9,12. 2 : (1) Mc 10,23. (2) Mc 10,24. 1 : Mc 11,18. 3 : (1) Mc 12,26. (2) Mc 12,35. (3) Mc 12,41. 2 : (1) Mc 14,1. (2) Mc 14,11. 229  115  114  14  14  16  20  40  44  64     

Mc 5,16.7. aor. 3de pers. enk. εγενετο = egeneto  van het werkw. γινομαι = ginomai (worden, gebeuren). Taalgebruik in de LXX: ginomai (worden). Taalgebruik in het NT: ginomai (worden). Taalgebruik in Mc: ginomai (worden).

  ginomai (worden, gebeuren)   Mc Mc 1 Mc 2 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 9 Mc 11 Mc 15 bijbel O.T. N.T. Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.   ev. 
3 aor. 3de pers. enk. egeneto  17  3: (1) Mc 1,4. (2) Mc 1,9. (3) Mc 1,11. 4 : (1) Mc 4,4. (2) Mc 4,10. (3) Mc 4,22. (4) Mc 4,39. 3 : (1) Mc 9,3. (2) Mc 9,7. (3) Mc 9,26. 1 : Mc 11,19. 925  730  195  13  17  69  16  6   17  99  115 

  Mc Mc 1 Mc 2 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15
3 17  3: (1) Mc 1,4. (2) Mc 1,9. (3) Mc 1,11. 4 : (1) Mc 4,4. (2) Mc 4,10. (3) Mc 4,22. (4) Mc 4,39. 3 : (1) Mc 9,3. (2) Mc 9,7. (3) Mc 9,26.   1 : Mc 11,19.    

Mc 5,16.6. - 7. πως εγενετο = pôs egeneto  (hoe het gebeurde). Bijbel (4): (1) W 6,22. (2) Js 1,21. (3) Jr 28,41. (4) Mc 5,16.

Mc 5,16.8. bep. lidw. dat. mann. + onz. enk. τῳ = tô(i) van het bepaald lidwoord ὁ = ho, ἡ = hè, το = to (de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Taalgebruik in de LXX: bepaald lidwoord. Mc (68). Mc 5 (7): (1) Mc 5,11. (2) Mc 5,16. (3) Mc 5,21. (4) Mc 5,27. (5) Mc 5,29. (6) Mc 5,30. (7) Mc 5,36.

  lidw. enk. Mc  Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel  OT NT Mt  Mc  Lc  Joh  Hnd  Br.  Apk  syn. ev.
6. dat. m. + onz. enk. tô(i) 68  5507  4462  1045  121  68  154  98  163  367  74  343  441 
  Totaal   940  67  45  41  64  70  71  62  36  66  71  40  59  53  106  61  28  54298  42002  12296  1648  940  1649  1422  1696  4013  928  4237 5659  

- bepaald lidw. Ned.: de. Arabisch: bepaald lidw. اَل = ´al (de). Taalgebruik in de Qoran: ´al (de). D.: der, die, das enz.. E.: the. Fr.: le, la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum, il-lam). Grieks: ὁ = ho, ἡ = hè, το = to (de - het). Hebreeuws: הַ = ha (de, het). Taalgebruik in Tenakh: ha (de, het).

Mc 5,16.9.

Mc 5,16.10. και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Taalgebruik: kai (en) in de LXX. Taalgebruik in Mc: kai (en). Van de 43 verzen in Mc 5 niet in 6 verzen: (1) Mc 5,8. (2) Mc 5,11. (3) Mc 5,27. (4) Mc 5,28. (5) Mc 5,35. (6) Mc 5,36.

kai (en)  bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
verzen      7957 1071 678 1151 879 1007 2767 404 2900  3779 
kai (en)   26980  21867  5113  705  555  822  530  660  1470  371  2082  2612 
verschil     2844 366 123 329 349 347 1297 33 818 1167

kai (en)   Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16
verzen (678) (666) 678 45  28  35  41  43  56  37  38  50  52  33  44  37  72  47  20  / 8
kai = en (555) (547) 555  40  26  32  33  37  52  26  36  40  37  29  33  26  60  33  15 / 7
verschil (123) (115) 123 5 2 3 8 6 4 11 2 10 15 4 11 11 12 14 5 / 1

- Ned.: en. Arabisch: وَ = wa (en). Taalgebruik in de Qoran: wa (en). E.: and. D.: und. Fr.: et. Grieks: και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Hebr.: וְ = wë (en). Lat.: et.

Mc 5,16.11. περι = peri (omwille van, over). Taalgebruik in NT: peri (over, rondom, omwille van). Taalgebruik in de LXX: peri (over, rondom, omwille van). Taalgebruik in Mc: peri (over, rondom, omwille van). Mc (22). Mc 5 (2): (1) Mc 5,16. (2) Mc 5,27.

peri (omwille van, over) Mc 1 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 12 Mc 13 Mc 14 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
22  894  590  304  28  22  43  57  63  90 93  150 

peri (omwille van, over) Mc 1 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 12 Mc 13 Mc 14
22  3 : (1) Mc 1,6. (2) Mc 1,30. (3) Mc 1,44. 3 : (1) Mc 3,8. (2) Mc 3,32. (3) Mc 3,34. 2  : (1) Mc 4,10. (2) Mc 4,19. 2  : (1) Mc 5,16. (2) Mc 5,27. 1 : Mc 6,48. 2  : (1) Mc 7,6. (2) Mc 7,25. 1 : Mc 8,30. 2  : (1) Mc 9,14. (2) Mc 9,42. 2  : (1) Mc 10,10. (2) Mc 10,41. 2  : (1) Mc 12,14. (2) Mc 12,26. 1 : Mc 13,32. 1 : Mc 14,21.

Mc 5,16.12. bep. lidw. gen. m. + vr. + onz. mv. των = tôn (van de) van het bepaald lidw. ὁ = ho, ἡ = hè, το = to (de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Taalgebruik in de LXX: bepaald lidwoord. Taalgebruik in Mc: bepaald lidwoord. Mc (90). Mc 5 (7): (1) Mc 5,1. (2) Mc 5,2. (3) Mc 5,16. (4) Mc 5,17. (5) Mc 5,22. (6) Mc 5,28. (7) Mc 5,30.

  lidw. mv. Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel  ΟΤ  ΝΤ  Mt  Mc Lc  Joh  Hnd  Brieven  Apk  syn. ev.
13. gen. m. + vr. + onz. mv. tôn 90  4 10  13  5178  4144  1034  178  90  119  98  166  267  116     

- bepaald lidw. Ned.: de. Arabisch: bepaald lidw. اَل = ´al (de). Taalgebruik in de Qoran: ´al (de). D.: der, die, das enz.. E.: the. Fr.: le, la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum, il-lam). Grieks: ὁ = ho, ἡ = hè, το = to (de - het). Hebreeuws: הַ = ha (de, het). Taalgebruik in Tenakh: ha (de, het).

Mc 5,16.13. nom. mann. mv. χοιρων = choirôn van het zelfst. naamw. χοιρος = choiros (varken). Taalgebruik in het NT: choiros (varken). Taalgebruik in de LXX: choiros (varken). Bijbel = NT (6): (1) Mt 7,6. (2) Mt 8,30. (3) Mt 8,31. (4) Mc 5,11. (5) Mc 5,16. (6) Lc 8,32.
- Ned.: varken. E.: swine. Fr.: porc. Grieks: χοιρος = choiros (varken). Taalgebruik in het NT: choiros (varken). Lat.: porcus.

Mc 5,16.12. - 13. των χοιρων = tôn choirôn (van de varkens). Bijbel = NT (3): (1) Mt 7,6. (2) Mt 8,31. (3) Mc 5,16.


- Mc 5,1 - Mc 5,2 - Mc 5,3 - Mc 5,4 - Mc 5,5 - Mc 5,6 - Mc 5,7 - Mc 5,8 - Mc 5,9 - Mc 5,10 - Mc 5,11 - Mc 5,12 - Mc 5,13 - Mc 5,14 - Mc 5,15 - Mc 5,16 - Mc 5,17 - Mc 5,18 - Mc 5,19 - Mc 5,20 - Mc 5,21 - Mc 5,22 - Mc 5,23 - Mc 5,24 - Mc 5,25 - Mc 5,26 - Mc 5,27 - Mc 5,28 - Mc 5,29 - Mc 5,30 - Mc 5,31 - Mc 5,32 - Mc 5,33 - Mc 5,34 - Mc 5,35 - Mc 5,36 - Mc 5,37 - Mc 5,38 - Mc 5,39 - Mc 5,40 - Mc 5,41 - Mc 5,42 - Mc 5,43 -


Mc 5,17 - Mc 5,17: 66. Twee bezetenen van Gadara van de demonen bevrijd: Mc 5,1-20 - Mt 8,28-34 - Lc 8,26-39 -- bijbeloverzicht -- Mc (Marcus) -- Mc 5 -- taalgebruik -- Mc 5,1 - Mc 5,2 - Mc 5,3 - Mc 5,4 - Mc 5,5 - Mc 5,6 - Mc 5,7 - Mc 5,8 - Mc 5,9 - Mc 5,10 - Mc 5,11 - Mc 5,12 - Mc 5,13 - Mc 5,14 - Mc 5,15 - Mc 5,16 - Mc 5,17 - Mc 5,18 - Mc 5,19 - Mc 5,20 - Mc 5 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
5:17 kai èrxanto parakalein auton apelthein apo tôn oriôn autôn  17 et rogare eum coeperunt ut discederet de finibus eorum   17 En ze begonnen hem te smeken om uit hun gebied weg te gaan.  17 En zij begonnen Hem te bidden, dat Hij van hun landpalen wegging.   [17] Toen smeekten ze Hem uit hun gebied weg te gaan.  [17] Daarop drongen de mensen er bij Jezus op aan om hun gebied te verlaten.   17 Dan beginnen ze bij hem te pleiten dat hij weggaat uit hun gebied.   Mc 5:17- Alors ils se mirent à prier Jésus de s'éloigner de leur territoire.  

King James Bible. [17] And they began to pray him to depart out of their coasts.
Luther-Bibel. 17 Und sie fingen an und baten Jesus, aus ihrem Gebiet fortzugehen.

  Mc 5,17 -    
  17καὶ ἤρξαντο παρακαλεῖν αὐτὸν ἀπελθεῖν ἀπὸ τῶν ὁρίων αὐτῶν. 34καὶ ἰδοὺ πᾶσα πόλις ἐξῆλθεν εἰς ὑπάντησιν τῷ Ἰησοῦ, καὶ ἰδόντες αὐτὸν παρεκάλεσαν ὅπως μεταβῇ ἀπὸ τῶν ὁρίων αὐτῶν.  

Tekstuitleg van Mc 5,17. Het vers Mc 5,17 telt 9 (3 X 3) woorden en 49 (7 X 7) letters. De getalwaarde van Mc 5,17 is 5811 (3 X 13 X 149).

Mc 5,17.1. και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Taalgebruik: kai (en) in de LXX. Taalgebruik in Mc: kai (en). Van de 43 verzen in Mc 5 niet in 6 verzen: (1) Mc 5,8. (2) Mc 5,11. (3) Mc 5,27. (4) Mc 5,28. (5) Mc 5,35. (6) Mc 5,36.

kai (en)  bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
verzen      7957 1071 678 1151 879 1007 2767 404 2900  3779 
kai (en)   26980  21867  5113  705  555  822  530  660  1470  371  2082  2612 
verschil     2844 366 123 329 349 347 1297 33 818 1167

kai (en)   Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16
verzen (678) (666) 678 45  28  35  41  43  56  37  38  50  52  33  44  37  72  47  20  / 8
kai = en (555) (547) 555  40  26  32  33  37  52  26  36  40  37  29  33  26  60  33  15 / 7
verschil (123) (115) 123 5 2 3 8 6 4 11 2 10 15 4 11 11 12 14 5 / 1

- Ned.: en. Arabisch: وَ = wa (en). Taalgebruik in de Qoran: wa (en). E.: and. D.: und. Fr.: et. Grieks: και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Hebr.: וְ = wë (en). Lat.: et.

Mc 5,17.2. ind. aor. 3de pers. mv. ηρξαντο = èrxanto (zij begonnen) van het werkw. αρχομαι = archomai (beginnen, aanvangen, heersen). Taalgebruik in het NT: archomai (beginnen, aanvangen, heersen). Taalgebruik in de LXX: archomai (beginnen, aanvangen, heersen). Taalgebruik in Mc: archomai (beginnen, aanvangen, heersen). Mc (8): (1) Mc 2,23.   (2) Mc 5,17. (3) Mc 6,55. (4) Mc 8,11. (5) Mc 10,41. (6) Mc 14,19. (7) Mc 14,65. (8) Mc 15,18. Een vorm van αρχομαι = archomai (beginnen, aanvangen, heersen) in de LXX (123), in het NT (85).

archomai (beginnen, aanvangen) Mc Mc 1 Mc 2 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 8 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br.
inf. pr.             1 : Mc 10,42.             11 9          
ind. aor. 3de p. enk. èrxato 18 1 : (1) Mc 1,45.   1: (2) Mc 4,1. 1: (3) Mc 5,20. 3: (4) Mc 6,2. (5) Mc 6,7. (6) Mc 6,34. 2: (7) Mc 8,31. (8) Mc 8,32. 3: (9) Mc 10,28. (10) Mc 10,32. (11) Mc 10,47. 1: (12) Mc 11,15. 1: (13) Mc 12,1. 1: (14) Mc 13,5. 3: (15) Mc 14,33. (16) Mc 14,69. (17) Mc 14,71. (18) Mc 15,8. 1: (18) Mc 15,8. 76 35 41 7 18 11 1 4  
ind. aor. 3de p. mv. èrxanto 8   1 : 8: (1) Mc 2,23.   1 : (2) Mc 5,17. 1 : (3) Mc 6,55. 1 : (4) Mc 8,11. 1 : (5) Mc 10,41.       2: (6) Mc 14,19. (7) Mc 14,65. 1: (8) Mc 15,18. 37 18 19 2 8 8   1  
totaal  27  1 5 2 124  62  62  27  19 

Mc 5,17.3. inf. pr. parakalein. Vertalingen: Latijn: exhortare ; Nederlands: aansporen, oproepen. Taalgebruik in het N.T.: parakaleô - ad-vocare (bij-roepen). Taalgebruik in Mc: parakaleô - ad-vocare (bij-roepen). Mc (1): Mc 5,17. Een vorm van parakaleô (ter hulp roepen) in Mc (9) wordt telkens gevolgd door auton (hem) waarmee Jezus is bedoeld.

Mc 5,17.4. acc. mann. enk. αυτον = auton (hem) van het persoonl. voornaamw. αυτος = autos (hij - hem). Taalgebruik in het NT: voornaamwoord autos. Taalgebruik in de LXX: voornaamwoord autos. Taalgebruik in Mc.: voornaamwoord autos. Mc (146). Mc 5 (12): (1) Mc 5,3. (2) Mc 5,4. (3) Mc 5,9. (4) Mc 5,10. (5) Mc 5,12. (6) Mc 5,17. (7) Mc 5,18. (8) Mc 5,19. (9) Mc 5,21. (10) Mc 5,22. (11) Mc 5,23. (12) Mc 5,24.

  autos enk. Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
4 acc. mann. enk. auton   146  11  12  12  16  12  14  17  2872  2032  840  114  146  184  154  136  85  21  598  752 
  totaal 413  35  17  27  14  34  34  18  33  32  30  18  25  47  34  12884  9893  2991  510  413  593  475  350  504  146  1670  2145 

Mc 5,17.5. inf. aor. apêlthein van het werkw. aperchomai (af-gaan, weg-gaan). Taalgebruik in het N.T.: aperchomai (weggaan). Taalgebruik in Mc: aperchomai (weggaan).
Mc (2): (1) Mc 5,17. (2) Mc 9,43.

Mc 5,17.6. απο = apo (af, van-weg) ; afkorτing απ' = ap' en αφ' = af'. Taalgebruik in het NT: apo (af, van-weg). Taalgebruik in de LXX: apo (af, van-weg). Taalgebruik in Mc: apo (af, van-weg).Mc 5 (5): (1) Mc 5,6. (2) Mc 5,17. (3) Mc 5,29. (4) Mc 5,34. (5) Mc 5,35.

  Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
apo 33     2984 2544 440 82 33 73 19 93 115 25 188  207 
ap'  12                  567  445  122  22  12  32  15  12  26  66  81 
af'                                  183  141  42    19  10  16 
totaal   45  3734 3130  604  105  45  114  40  111 160  29   264 304 

  Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16
apo (af)  33 1:  Mc 1,9.   3  (1) Mc 3,7. (2) Mc 3,9. (3) Mc 3,22.   5 : (1) Mc 5,6. (2) Mc 5,17. (3) Mc 5,29. (4) Mc 5,34. (5) Mc 5,35. 2 :   (1) Mc 6,33. (2) Mc 6,43 4  : (1) Mc 7,1. (2) Mc 7,17. (3) Mc 7,28. (4) Mc 7,33. 3 : (1) Mc 8,3. (2) Mc 8,11. (3) Mc 8,15   2 :   (1) Mc 10,6. (2) Mc 10,46. 2   (1) Mc 11,12. (2) Mc 11,13. 3 : (1) Mc 12,2. (2) Mc 12,34. (3) Mc 12,38. 1 : Mc 13,28. 1 : Mc 14,54. 5  : (1) Mc 15,30. (2) Mc 15,32. (3) Mc 15,40. (4) Mc 15,43. (5) Mc 15,45. 1 : Mc 16,8.
ap'  12  1 : Mc 1,42. 2   (1) Mc 2,20. (2) Mc 2,21.   1 : Mc 4,25.     2   (1) Mc 7,4. (2) Mc 7,6.           2   (1) Mc 13,19. (2) Mc 13,27. 2   (1) Mc 14,35. (2) Mc 14,36. 2   (1) Mc 15,21. (2) Mc 15,38.  
totaal   45   

Mc 5,17.7. bep. lidw. gen. m. + vr. + onz. mv. των = tôn (van de) van het bepaald lidw. ὁ = ho, ἡ = hè, το = to (de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Taalgebruik in de LXX: bepaald lidwoord. Taalgebruik in Mc: bepaald lidwoord. Mc (90). Mc 5 (7): (1) Mc 5,1. (2) Mc 5,2. (3) Mc 5,16. (4) Mc 5,17. (5) Mc 5,22. (6) Mc 5,28. (7) Mc 5,30.

  lidw. mv. Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel  ΟΤ  ΝΤ  Mt  Mc Lc  Joh  Hnd  Brieven  Apk  syn. ev.
13. gen. m. + vr. + onz. mv. tôn 90  4 10  13  5178  4144  1034  178  90  119  98  166  267  116     

- bepaald lidw. Ned.: de. Arabisch: bepaald lidw. اَل = ´al (de). Taalgebruik in de Qoran: ´al (de). D.: der, die, das enz.. E.: the. Fr.: le, la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum, il-lam). Grieks: ὁ = ho, ἡ = hè, το = to (de - het). Hebreeuws: הַ = ha (de, het). Taalgebruik in Tenakh: ha (de, het).

Mc 5,17.8. gen. onz. mv. horiôn van het zelfst. naamw. horion (gebied). Taalgebruik in het N.T.: horion (gebied). Taalgebruik in Mc: horion (gebied).
Mc (2): (1) Mc 5,17. (2) Mc 7,31.

Mc 5,17.9. voornaamw. gen. mv. autôn van het voornaamw. autos. Taalgebruik in het N.T.: voornaamwoord autos. Taalgebruik in Mc.: voornaamwoord autos.
Mc (37). Mc 5 (1): Mc 5,17.

Mc 5,17.4. - 9.
- Mc 5,17: apelthein apo tôn horiôn autôn = wegaan van hun gebied. Een vorm van het werkw. ap-erchomai (weggaan) + voorzetsel apo (van).
- Mc 7,31: exelthôn ek tôn horiôn Turou = weggegaan uit het gebied van Tyrus. Een vorm van het werkw. ex-erchomai (uitgaan) + voorzetsel ek (uit).


- Mc 5,1 - Mc 5,2 - Mc 5,3 - Mc 5,4 - Mc 5,5 - Mc 5,6 - Mc 5,7 - Mc 5,8 - Mc 5,9 - Mc 5,10 - Mc 5,11 - Mc 5,12 - Mc 5,13 - Mc 5,14 - Mc 5,15 - Mc 5,16 - Mc 5,17 - Mc 5,18 - Mc 5,19 - Mc 5,20 - Mc 5,21 - Mc 5,22 - Mc 5,23 - Mc 5,24 - Mc 5,25 - Mc 5,26 - Mc 5,27 - Mc 5,28 - Mc 5,29 - Mc 5,30 - Mc 5,31 - Mc 5,32 - Mc 5,33 - Mc 5,34 - Mc 5,35 - Mc 5,36 - Mc 5,37 - Mc 5,38 - Mc 5,39 - Mc 5,40 - Mc 5,41 - Mc 5,42 - Mc 5,43 -


Mc 5,18 - Mc 5,18: 66. Twee bezetenen van Gadara van de demonen bevrijd: Mc 5,1-20 - Mt 8,28-34 - Lc 8,26-39 -- bijbeloverzicht -- Mc (Marcus) -- Mc 5 -- taalgebruik -- Mc 5,1 - Mc 5,2 - Mc 5,3 - Mc 5,4 - Mc 5,5 - Mc 5,6 - Mc 5,7 - Mc 5,8 - Mc 5,9 - Mc 5,10 - Mc 5,11 - Mc 5,12 - Mc 5,13 - Mc 5,14 - Mc 5,15 - Mc 5,16 - Mc 5,17 - Mc 5,18 - Mc 5,19 - Mc 5,20 - Mc 5 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
5:18 kai embainontos autou eis to ploion parekalei auton o daimonistheis ina met autou è   18 cumque ascenderet navem coepit illum deprecari qui daemonio vexatus fuerat ut esset cum illo  18 En toen hij in de boot stapte, smeekte hem de bezetene dat hij met hem mocht zijn.   18 En als Hij in het schip ging, bad Hem degene, die bezeten was geweest, dat hij met Hem mocht zijn.  [18] Toen Hij in de boot stapte, smeekte de man die bezeten was geweest, of hij met Hem mee mocht.   [18] Toen hij in de boot stapte, smeekte de man die bezeten was geweest om bij hem te mogen blijven.  18 Als hij in de boot stapt bepleit de eens door demonen bezetene bij hem dat hij bij hem mag blijven.   Mc 5:18- Comme il montait dans la barque, l'homme qui avait été possédé le priait pour rester en sa compagnie.  

King James Bible. [18] And when he was come into the ship, he that had been possessed with the devil prayed him that he might be with him.
Luther-Bibel. 18 Und als er in das Boot trat, bat ihn der Besessene, dass er bei ihm bleiben dürfe.

  Mc 5,18 -   Lc 8,37
  18καὶ ἐμβαίνοντος αὐτοῦ εἰς τὸ πλοῖον παρεκάλει αὐτὸν ὁ δαιμονισθεὶς ἵνα μετ' αὐτοῦ ᾖ.   37a καὶ ἠρώτησεν αὐτὸν ἅπαν τὸ πλῆθος τῆς περιχώρου τῶν Γερασηνῶν ἀπελθεῖν ἀπ' αὐτῶν, ὅτι φόβῳ μεγάλῳ συνείχοντο: 37b αὐτὸς δὲ ἐμβὰς εἰς πλοῖον ὑπέστρεψεν.

Tekstuitleg van Mc 5,18.

Mc 5,18.1. και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Taalgebruik: kai (en) in de LXX. Taalgebruik in Mc: kai (en). Van de 43 verzen in Mc 5 niet in 6 verzen: (1) Mc 5,8. (2) Mc 5,11. (3) Mc 5,27. (4) Mc 5,28. (5) Mc 5,35. (6) Mc 5,36.

kai (en)  bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
verzen      7957 1071 678 1151 879 1007 2767 404 2900  3779 
kai (en)   26980  21867  5113  705  555  822  530  660  1470  371  2082  2612 
verschil     2844 366 123 329 349 347 1297 33 818 1167

kai (en)   Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16
verzen (678) (666) 678 45  28  35  41  43  56  37  38  50  52  33  44  37  72  47  20  / 8
kai = en (555) (547) 555  40  26  32  33  37  52  26  36  40  37  29  33  26  60  33  15 / 7
verschil (123) (115) 123 5 2 3 8 6 4 11 2 10 15 4 11 11 12 14 5 / 1

- Ned.: en. Arabisch: وَ = wa (en). Taalgebruik in de Qoran: wa (en). E.: and. D.: und. Fr.: et. Grieks: και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Hebr.: וְ = wë (en). Lat.: et.

Mc 5,18.2. actief part. praes. gen. mann. enk. εμβαινοντος = embainontos (terwijl hij instapt) van het werkwoord εμβαινω = embainô (inklimmen, beklimmen, klimmen in). Taalgebruik in het NT: embainô (inklimmen). Taalgebruik in de LXX: embainô (inklimmen). Bijbel (1): Mc 5,18. Een vorm van εμβαινω = embainô in de LXX (4): (1) Jon 1,3. (2) Nah 3,14. (3) 1 Mak 15,37. (4) 2 Mak 12,3, in het NT (17), in Mt (5), in Mc (5), in Lc (3): Lc (3): (1) Lc 5,3. (2) Lc 8,22. (3) Lc 8,37. In Joh (1).
- και εμβαιντος = embaintos (terwijl hij instapt). Bijbel (1): Mc 5,18.

  embainô (inklimmen) vanuit het oogpunt van Mc bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 

act. part. pr. gen. mann. enk. embainontos 

    1 : Mc 5,18.              
act. part. aor. nom. mann. enk. embas  1 : 1 Mak 15,37. 1 : Mt 9,1. 2 : (1) Mc 8,10. (2) Mc 8,13. 2 : (1) Lc 5,3. (2) Lc 8,37.            
act. part. aor. acc. mann. enk. embanta     1 : Mt 13,2. 1 : Mc 4,1.              
act. inf. aor. embènai  1 : 2 Mak 12,3. 1 : Mt 14,22 1 : Mc 6,45.              
  totaal  12 / 21 2 / 4 10 / 17  3 / 5 2 / 3         10  10      

Variante: act. part. aor. gen. mann. enk. εμβαντος = embantos (terwijl hij instapte) van het werkwoord εμβαινω = embainô (inklimmen, beklimmen, klimmen in). Taalgebruik in het NT: embainô (inklimmen). Taalgebruik in de LXX: embainô (inklimmen). Bijbel (1): Mc 5,18. Een vorm van εμβαινω = embainô in de LXX (4): (1) Jon 1,3. (2) Nah 3,14. (3) 1 Mak 15,37. (4) 2 Mak 12,3, in het NT (17), in Mt (5), in Mc (5), in Lc (3): (1) Lc 5,3. (2) Lc 8,22. (3) Lc 8,37. In Joh (1).
- και εμβαντος = embantos (terwijl hij instapte). Bijbel (1): Mc 5,18.
- verbindingswoord wa + werkw.vorm act. ind. imperf. 3de pers. mann. enk. וַיֵּרֶד = wajjerèd (en hij daalde - neer -) van het werkw. יָרַד =jârad (afdalen, afstijgen, vallen). Taalgebruik in Tenakh: järad (afdalen, afstijgen, vallen). Getalwaarde: jod = 10, resj = 20 of 200, daleth = 4 ; totaal: 34 (2 X 17) OF of 214 (2 X 107). Structuur: 1 - 2 - 4. De som van de elementen is telkens 7. MT (41). Pentateuch (15): (1) Gn 11,5. (2) Gn 12,10. (3) Gn 15,11. (4) Gn 38,1. (5) Ex 19,14. (6) Ex 19,20. (7) Ex 19,25. (8) Ex 32,15. (9) Ex 34,5. (10) Lv 9,22. (11) Nu 11,25. (12) Nu 12,5. (13) Nu 14,45. (14) Nu 20,28. (15) Dt 26,5.

Mc 5,18.3. pers. voornaamw. 3de pers. gen. mann. enk. αυτου = autou van het pers. voornaamw. αυτος = autos. Taalgebruik in het NT: voornaamwoord autos. Taalgebruik in de LXX: voornaamwoord autos. Taalgebruik in Mc.: voornaamwoord autos. Mc 5 (12): (1) Mc 5,2. (2) Mc 5,4. (3) Mc 5,18. (4) Mc 5,22. (5) Mc 5,24. (6) Mc 5,27. (7) Mc 5,28. (8) Mc 5,30. (9) Mc 5,31. (10) Mc 5,35. (11) Mc 5,37. (12) Mc 5,40.

  autos enk. Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
2 gen. mann. enk. autou  143  13  10  12  16  17  15  6883  5685  1198  225  143  220  150  118  256  86  588  738 
  totaal 413  35  17  27  14  34  34  18  33  32  30  18  25  47  34  12884  9893  2991  510  413  593  475  350  504  146  1670  2145 

Mc 5,18.2. - 3. εμβαινοντος αυτου = embainontos (terwijl hij instapt) EN εμβαντος αυτου = embantos (terwijl hij instapte). Daar deze werkwoordvorm slechts 1X in de Bijbel voorkomt, kan deze uitdrukking ook slechts 1X voorkomen.

1. - 3.

Mc 5,18.4. εις = eis (naar). Taalgebruik in het NT: eis (naar). Taalgebruik in de LXX: eis (naar). εις = eis (naar). Taalgebruik in het NT: eis (naar). Taalgebruik in de LXX: eis (naar). Mc 5 (11): (1) Mc 5,1. (2) Mc 5,12. (3) Mc 5,13. (4) Mc 5,14. (5) Mc 5,18. (6) Mc 5,19. (7) Mc 5,21. (8) Mc 5,22. (9) Mc 5,26. (10) Mc 5,34. (11) Mc 5,38.

eis (naar)  bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b.  Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16
  6930  5336  1594  215  151  210  181  260  504  73  576  757  427  77  13 5 6 8 11 14 9 10 11 13 8 7 8 20 3 5

- Ned.: naar. D.: nach. E.: for. Fr.: vers (versus: gedraaid, gekeerd ; vertere: tourner, draaien) / à. Grieks: εις = eis (naar). Taalgebruik in het NT: eis (naar). Lat.: in / ad.

Mc 5,18.5. bep. lidw. nom. + acc. onz. enk. το = to (het) van het bepaald lidw. ὁ = ho, ἡ = hè, το = to (de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Taalgebruik in de LXX: bepaald lidwoord. Taalgebruik in Mc: bepaald lidwoord. Mc (108). Mc 5 (12): (1) Mc 5,1. (2) Mc 5,4. (3) Mc 5,8. (4) Mc 5,14. (5) Mc 5,18. (6) Mc 5,21. (7) Mc 5,23. (8) Mc 5,26. (9) Mc 5,39. (10) Mc 5,40. (11) Mc 5,41. (12) Mc 5,42.

  lidw. enk. Mc  Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel  OT NT Mt  Mc  Lc  Joh  Hnd  Br.  Apk  syn. ev.
3. nom. + acc. onz. enk. to 108  12  12  22  5941  4582  1359  186  108  181  121  172  482  109  475  596 
  Totaal   940  67  45  41  64  70  71  62  36  66  71  40  59  53  106  61  28  54298  42002  12296  1648  940  1649  1422  1696  4013  928  4237 5659  

- Nederl.: bepaald lidwoord de / het. Arabisch: bepaald lidw. اَل = ´al (de). Taalgebruik in de Qoran: ´al (de). D.: der, die, das enz.. E.: the. Fr.: le, la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum, il-lam). Gr. ὁ = ho, ἡ = hè, το = to (de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Hebreeuws: הַ = ha (de, het). Taalgebruik in Tenakh: ha (de, het).

Mc 5,18.6. nom. + acc. onz. enk. πλοιον = ploion (boot). Taalgebruik in het NT: ploion (boot). Taalgebruik in de LXX: ploion (boot). Taalgebruik in Mc.: ploion (boot). Mc (7): (1) Mc 4,1. (2) Mc 4,37. (3)  Mc 5,18. (4) Mc 6,45. (5) Mc 6,47. (6) Mc 6,51. (7)  Mc 8,10.  

  ploion (boot)  Mc Mc 1 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 8 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
nom. + acc. onz. enk. ploion     2: (1) Mc 4,1. (2) Mc 4,37.   1: Mc 5,18.   3: (1) Mc 6,45. (2) Mc 6,47. (3) Mc 6,51.   1: Mc 8,10.   37  31      18  22     
  totaal 16  102  38  64  13  16  19  37  43     

Een vorm van πλοιον = ploion (boot) in de LXX (42), in het NT (66), Een vorm van πλοιον = ploion (boot) in de LXX (42), in het NT (66), in Mt (9): (1) Mt 4,22. (2) Mt 8,23. (3) Mt 8,24. (4) Mt 9,1. (5) Mt 13,2. (6) Mt 14,22. (7) Mt 14,24. (8) Mt 14,32. (9) Mt 15,39. in Mc (7): (1) Mc 4,1. (2) Mc 4,37. (3) Mc 5,18. (4) Mc 6,45. (5) Mc 6,47. (6) Mc 6,51.  (7) Mc 8,10. in Lc (6): (1) Lc 5,2. (2) Lc 5,3. (3) Lc 5,7. (4) Lc 5,11. (5) Lc 8,22. (6) Lc 8,37. In Mc (16), in Mc 5 (3): (1) εις το πλοιον = eis to ploion (in de boot): Mc 5,18. (2) εκ του πλοιου = ek tou ploiou (uit de boot): Mc 5,2. (3) εν τῳ πλοιῳ = en tô(i) ploiô(i) (in de boot): Mc 5,21.
- Hebreeuws. vr. enk. mw. אֳנִי = 'änî (schip, vloot). Taalgebruik in Tenakh: 'änî (schip, vloot). Getalwaarde: aleph = 1 ; nun = 14 of 50, jod = 10 ; totaal: 25 (5²) OF 61. Structuur: 1 - 5 - 1. De som van de elementen is telkens 7.
- N. vloot (pl- -> vl-). Gr. ναυς, gen. νεως = naus (schip). L. navis (= schip ; navicula = boot). Fr. navire, bateau (oud-eng. bat + suffix -eau). N. boot. E. boat, ship. D. Boot. In het Arabisch lijkt de letter b op een bootje met een punt eronder ; de letter t op een bootje met 2 punten erboven en th op een bootje met 3 punten erboven.

Mc 5,18.4. - 6.
- εις πλοιον = eis ploion (in een boot): Mc 4,1.
- εις το πλοιον = eis to ploion (in de boot): LXX (1). NT (19). Mt (6). Mc (6): (1) Mc 4,37. (2) Mc 5,18. (3) Mc 6,45. (4) Mc 6,51. (5) Mc 8,10. (6) Mc 8,13. In vier verzen in combinatie met een vorm van εμβαινω = embainô (inklimmen): (1) Mc 4,1. (2) Mc 5,18. (3) Mc 6,45. (4) (5) Mc 8,10. In Mc 6,51 in combinatie met een vorm van αναβαινω = anabainô (omhoogklimmen).

Mc 5,18.7. act. ind. imperf. 3de pers. enk. παρεκαλει = parekalei van het werkw. παρακαλεω = parakaleô (bijroepen, ter hulp roepen, troosten, bijstaan, aanbevelen). Taalgebruik in het NT: parakaleô - ad-vocare (bij-roepen). Taalgebruik in de LXX: parakaleô - ad-vocare (bij-roepen). Taalgebruik in Mc: parakaleô - ad-vocare (bij-roepen). Bijbel (16). OT (8) met o.a. 2 Mak (7). NT (8): (1) Mt 18,29. (2) Mc 5,10. (3) Mc 5,18. (4) Lc 8,41. (5) Lc 15,28. (6) Hnd 2,40. (7) Hnd 11,23. (8) Hnd 27,33. Een vorm van παρακαλεω = parakaleô (bijroepen, ter hulp roepen, troosten, bijstaan, aanbevelen) in de LXX (139), in het NT (109), in Mc (9). In Mc wordt het telkens gevolgd door αυτον = auton (hem) waarmee Jezus is bedoeld.
In Mc 5,12 vraagt de onreine geest om hem niet buiten de streek te sturen. En Jezus staat het toe. In Mc 5,18 vraagt de genezene om mee te gaan, maar Jezus staat het hem niet toe, maar stuurt hem terug naar het dorp.

  parakaleô (bijroepen, troosten) Mc Mc 1 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 bijbel OT NT Mt Mc Lc Hnd Br. syn. ev.
1 ind. pr. 3de p. enk. parakalei 1   (1) Mc 5,23.         6 1 5   1     4 1
2 act. ind. pr. 3de p. mv. parakalousin 2       (1) Mc 7,32. (2) Mc 8,22. 2   2   2       2
3 part. pr.  nom. m. + vr. enk. parakalôn 1 (1) Mc 1,40.           19 10 9 1 1 1 1 5 3
4 inf. pr. parakalein 1   (1) Mc 5,17.         4 1 3   1     2 1
5 ind. imperf.. 3de p. enk. parekalei     2: (1) Mc 5,10. (2) Mc 5,18.         16 8 8 1   2 3   5
6 ind. imperf. 3de p. mv. parekaloun 1     (1) Mc 6,56.       12 4 8 2 1 2 3   5
7

ind. aor. 3de p. mv. parekalesan

1   (1) Mc 5,12.         11 5 6 1 1 1 3   3
  Totaal 70  29  41  10  11  20  20 

 

- Ned.: aansporen, oproepen. Lat.: exhortare.

Mc 5,18.8. acc. mann. enk. αυτον = auton (hem) van het persoonl. voornaamw. αυτος = autos (hij - hem). Taalgebruik in het NT: voornaamwoord autos. Taalgebruik in de LXX: voornaamwoord autos. Taalgebruik in Mc.: voornaamwoord autos. Mc (146). Mc 5 (12): (1) Mc 5,3. (2) Mc 5,4. (3) Mc 5,9. (4) Mc 5,10. (5) Mc 5,12. (6) Mc 5,17. (7) Mc 5,18. (8) Mc 5,19. (9) Mc 5,21. (10) Mc 5,22. (11) Mc 5,23. (12) Mc 5,24.

  autos enk. Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
4 acc. mann. enk. auton   146  11  12  12  16  12  14  17  2872  2032  840  114  146  184  154  136  85  21  598  752 
  totaal 413  35  17  27  14  34  34  18  33  32  30  18  25  47  34  12884  9893  2991  510  413  593  475  350  504  146  1670  2145 

Mc 5,18.7. - 8. παρεκαλει αυτον = parekalei auton (hij riep hem ter hulp). Bijbel = NT (7): (1) Mt 18,29. (2) Mc 5,10. (3) Mc 5,18. (4) Mc 5,23. (5) Lc 8,31. (6) Lc 8,41. (7) Lc 15,28.

Mc 5,18.9. bepaald lidwoord nom. mann. enk. ὁ = ho. Zie bepaald lidwoord ὁ = ho, ἡ = hè, το = to (de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Mc (219). Mc (219). Mc 5 (8): (1) Mc 5,18. (2) Mc 5,19. (3) Mc 5,20. (4) Mc 5,30. (5) Mc 5,33. (6) Mc 5,34. (7) Mc 5,36. (8) Mc 5,41.

  lidw. enk. Mc  Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel  OT NT Mt  Mc  Lc  Joh  Hnd  Br.  Apk  syn. ev.
1. nom. m. enk. ho 219 12  13  12  17  18  28  11  16  16  27  21  8495 6052 2443 408 219 331 436 281 612 156  958  1394 
  Totaal   940  67  45  41  64  70  71  62  36  66  71  40  59  53  106  61  28  54298  42002  12296  1648  940  1649  1422  1696  4013  928  4237 5659  

- bepaald lidw. de. Arabisch: bepaald lidw. اَل = ´al (de). Taalgebruik in de Qoran: ´al (de). D.: der, die, das enz.. E.: the. Fr.: le, la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum, il-lam). Grieks: ὁ = ho, ἡ = hè, το = to (de - het). Hebreeuws: הַ = ha (de, het). Taalgebruik in Tenakh: ha (de, het).

Mc 5,18.10. pass. part. aor. nom. mann. enk. δαιμονισθεις = daimonistheis (bezeten) van het werkw. δαιμονιζομαι = daimonizomai (bezeten zijn). Zie: δαιμονιον = daimonion (demon). Taalgebruik in het NT: daimonion (demon). Taalgebruik in de LXX: daimonion (demon).Taalgebruik in Mc: daimonion (demon). Bijbel = NT (2): (1) Mc 5,18. (2) Lc 8,36.

Mc 5,18.11. ἱνα = hina (opdat). Taalgebruik in het ΝΤ: hina (opdat). Taalgebruik in de LXX: hina (opdat). Taalgebruik in Mc: hina (opdat). Mc (59). Mc (5): (1) Mc 5,10. (2) Mc 5,12. (3) Mc 5,18. (4) Mc 5,23. (5) Mc 5,43.

hina (opdat)  Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel ΟΤ ΝΤ Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
  59  1144  522  620  39  59  46  132  15  292  37  144  276  232  44 

hina (opdat)  Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16
  59  1 : Mc 1,38. 1 : Mc 2,10. 5: (1) Mc 3,2. (2) Mc 3,9. (3) Mc 3,10. (4) Mc 3,12. (5) Mc 3,14. 3 : (1). (2). (3).   5: (1) Mc 5,10. (2) Mc 5,12. (3) Mc 5,18. (4) Mc 5,23. (5) Mc 5,43.   6: (1). (2). (3). (4). (5). (6).   4 : (1) Mc 7,9. (2) Mc 7,26. (3) Mc 7,32. (4) Mc 7,36 3 : (1) Mc 8,6. (2) Mc 8,22. (3) Mc 8,30.   5 : (1) Mc 9,9. (2) Mc 9,12. (3) Mc 9,18. (4) Mc 9,22. (5) Mc 9,30. 6 : (1) Mc 10,13. (2) Mc 10,17. (3) Mc 10,35. (4) Mc 10,37. (5) Mc 10,48. (6) Mc 10,51. 3 : (1). (2). (3).   4 : (1). (2). (3). (4).  2 : (1) Mc 13,18. (2) Mc 13,34 5 : (1). (2). (3). (4). (5). 5 : (1). (2). (3). (4). (5).

Mc 5,18.12. μετα = meta (met, na). Afkorting: μετ' = met' OF μεθ' = meth'. Taalgebruik in het NT: meta (na, met). Taalgebruik in de LXX: meta (na, met). Taalgebruik in Mc: meta (na, met). Mc (34 + 16 + 3). In twee verzen in Mc 3: (1) Mc 3,6. (2) Mc 3,7. μετ' = met' (2): (1) Mc 3,5.. (2) Mc 3,14.

  meta (na, met)   Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
1 meta  34  4: (1) Mc 1,13. (2) Mc 1,14. (3) Mc 1,20. (4) Mc 1,29. 1 : Mc 2,16. 2: (1) Mc 3,6. (2) Mc 3,7 1: Mc 4,16.     1 : Mc 6,25. 3: (1) Mc 8,10. (2) Mc 8,31. (3) Mc 8,38.   2: (1) Mc 9,2. (2) Mc 9,31.   2: (1) Mc 10,30. (2) Mc 10,34.   1 : Mc 11,11. 2: (1) Mc 13,24. (2) Mc 13,26.   10: (1) Mc 14,1. (2) Mc 14,14. (3) Mc 14,17. (4) Mc 14,28. (5) Mc 14,43. (6) Mc 14,48. (7) Mc 14,54. (8) Mc 14,62. (9) Mc 14,67. (10) Mc 14,70.   3: (1) Mc 15,1. (2) Mc 15,7. (3) Mc 15,31.   2: (1) Mc 16,12. (2) Mc 16,19.   1443  1159  284  42  34  37  24  48  77  22  113  137 
2 met'  16 1 : Mc 1,36. 2: (1) Mc 2,19. (2) Mc 2,25.   2: (1) Mc 3,5.. (2) Mc 3,14..   1 : Mc 4,36. 4: (1) Mc 5,18. (2) Mc 5,24. (3) Mc 5,37. (4) Mc 5,40 1 : Mc 6,50.           4: (1) Mc 14,18. (2) Mc 14,20. (3) Mc 14,33. (4) Mc 14,43   1 : Mc 6,50. 737 611 126 18 16 21 23 14 10 24 55 78
3 meth' 3             1: Mc 8,14 1: Mc 9,8.         1: Mc 14,7.     217 174 43 10 3 4 8 1 16 1 17 25
  totaal  53 4 15  2398 1953 454 70 53 62 55 63 103 44 185 240

-- Ned.: met (Gr. με-τα = me-ta = met die dingen). D.: mit. E.: with. Fr.: avec (< apud hoc: met dat). Grieks: μετα = meta (met, na). Afkorting: μετ' = met' OF μεθ' = meth'. Taalgebruik in het NT: meta (na, met). Lat.: cum.
-- Lat. post-quam. Ned. na-dat. D. nachdem. Fr. après (< ad pressum = tot ge-perst, opeengeperst ; primere, pressum: persen ). E. after.

Mc 5,18.13. pers. voornaamw. 3de pers. gen. mann. enk. αυτου = autou van het pers. voornaamw. αυτος = autos. Taalgebruik in het NT: voornaamwoord autos. Taalgebruik in de LXX: voornaamwoord autos. Taalgebruik in Mc.: voornaamwoord autos. Mc 5 (12): (1) Mc 5,2. (2) Mc 5,4. (3) Mc 5,18. (4) Mc 5,22. (5) Mc 5,24. (6) Mc 5,27. (7) Mc 5,28. (8) Mc 5,30. (9) Mc 5,31. (10) Mc 5,35. (11) Mc 5,37. (12) Mc 5,40.

  autos enk. Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
2 gen. mann. enk. autou  143  13  10  12  16  17  15  6883  5685  1198  225  143  220  150  118  256  86  588  738 
  totaal 413  35  17  27  14  34  34  18  33  32  30  18  25  47  34  12884  9893  2991  510  413  593  475  350  504  146  1670  2145 

12. - 13. μετ' αυτου = met' autou (met hem). LXX (26). NT (45). Mc (8).

Mc 5,18.14. ῃ = è(i). bepaald. lidw. nom. vr. enk. ἡ= hè (de) OF act. conj. praes. 3de pers. enk. ῃ = è(i) (hij zou zijn). Zie: bepaald lidw. nom. vr. enk. ἡ = hè. Taalgebruik in NT: bepaald lidwoord. Taalgebruik in Lc: bepaald lidwoord. bep. lidw. nom. vr. enk. ἡ = hè of betrekk. voornaamw. dat. vr. enk. ᾑ = hè(i) of partikel van vergelijking ἠ = è (of). Mc (76). Mc 5 (6): (1) Mc 5,13. (2) Mc 5,18. (3) Mc 5,29. (4) Mc 5,33. (5) Mc 5,34. (6) Mc 5,35.

  lidw. enk. bijbel  OT  NT  Mt  Mc  Lc  Joh  Hnd  Br.  Apk  syn. ev.
2. nom. vr. enk. hè 4860 3762  1098  151  76 143  117  83  443  85  370  487 
  Totaal   54298  42002  12296  1648  940  1649  1422  1696  4013  928  4237 5659  

- Nederl..: bepaald lidwoord de / het. Arabisch: bepaald lidw. اَل = ´al (de). Taalgebruik in de Qoran: ´al (de). D.: der, die, das enz.. E.: the. Fr.: le, la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum, il-lam). Gr. ὁ = ho, ἡ = hè, το = to (de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Hebreeuws: הַ = ha (de, het). Taalgebruik in Tenakh: ha (de, het).


- Mc 5,1 - Mc 5,2 - Mc 5,3 - Mc 5,4 - Mc 5,5 - Mc 5,6 - Mc 5,7 - Mc 5,8 - Mc 5,9 - Mc 5,10 - Mc 5,11 - Mc 5,12 - Mc 5,13 - Mc 5,14 - Mc 5,15 - Mc 5,16 - Mc 5,17 - Mc 5,18 - Mc 5,19 - Mc 5,20 - Mc 5,21 - Mc 5,22 - Mc 5,23 - Mc 5,24 - Mc 5,25 - Mc 5,26 - Mc 5,27 - Mc 5,28 - Mc 5,29 - Mc 5,30 - Mc 5,31 - Mc 5,32 - Mc 5,33 - Mc 5,34 - Mc 5,35 - Mc 5,36 - Mc 5,37 - Mc 5,38 - Mc 5,39 - Mc 5,40 - Mc 5,41 - Mc 5,42 - Mc 5,43 -


Mc 5,19 - Mc 5,19: 66. Twee bezetenen van Gadara van de demonen bevrijd: Mc 5,1-20 - Mt 8,28-34 - Lc 8,26-39 -- bijbeloverzicht -- Mc (Marcus) -- Mc 5 -- taalgebruik -- Mc 5,1 - Mc 5,2 - Mc 5,3 - Mc 5,4 - Mc 5,5 - Mc 5,6 - Mc 5,7 - Mc 5,8 - Mc 5,9 - Mc 5,10 - Mc 5,11 - Mc 5,12 - Mc 5,13 - Mc 5,14 - Mc 5,15 - Mc 5,16 - Mc 5,17 - Mc 5,18 - Mc 5,19 - Mc 5,20 - Mc 5 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
5:19 kai ouk afèken auton alla legei autô upage eis ton oikon sou pros tous sous kai apaggeilon autois osa o kurios soi pepoièken kai èleèsen se 19 et non admisit eum sed ait illi vade in domum tuam ad tuos et adnuntia illis quanta tibi Dominus fecerit et misertus sit tui   19 En hij stond het hem niet toe, maar zei hem: Ga heen naar uw huis bij de uwen eri boodschap hun al wat de Heer voor u gedaan heeft en dat hij zich over u erbarmd heeft.  19 Doch Jezus liet hem dat niet toe, maar zeide tot hem: Ga heen naar uw huis tot de uwen, en boodschap hun, wat grote dingen u de Heere gedaan heeft, en hoe Hij Zich uwer ontfermd heeft.  [19] Hij vond het niet goed, maar zei hem: ‘Ga naar huis, naar uw familie, en vertel hun wat de Heer voor u gedaan heeft en hoe Hij zich over u heeft ontfermd.’   [19] Dat stond hij hem niet toe, maar hij zei tegen hem: ‘Ga naar huis, naar uw eigen mensen, en vertel hun wat de Heer allemaal voor u heeft gedaan en hoe hij zich over u heeft ontfermd.’   19 En daarin laat hij hem niet vrij, nee, hij zegt tot hem: ga heen, naar je huis, tot jouw mensen, en verkondig hun hoeveel de Heer aan jou heeft gedaan en hoezeer hij zich over jou heeft ontfermd! Mc 5:19- Il ne le lui accorda pas, mais il lui dit: " Va chez toi, auprès des tiens, et rapporte-leur tout ce que le Seigneur a fait pour toi dans sa miséricorde. "  

King James Bible. [19] Howbeit Jesus suffered him not, but saith unto him, Go home to thy friends, and tell them how great things the Lord hath done for thee, and hath had compassion on thee.
Luther-Bibel. 19 Aber er ließ es ihm nicht zu, sondern sprach zu ihm: Geh hin in dein Haus zu den Deinen und verkünde ihnen, welch große Wohltat dir der Herr getan und wie er sich deiner erbarmt hat.

  Mc 5,19 -    
  19καὶ οὐκ ἀφῆκεν αὐτόν, ἀλλὰ λέγει αὐτῷ, Υπαγε εἰς τὸν οἶκόν σου πρὸς τοὺς σούς, καὶ ἀπάγγειλον αὐτοῖς ὅσα ὁ κύριός σοι πεποίηκεν καὶ ἠλέησέν σε.    

Tekstuitleg van Mc 5,19. Het vers Mc 5,19 telt 16 (2 X 2 X 2 X 2) woorden en 118 (2 X 59) letters. De getalwaarde van Mc 5,19 is 12318 (2 X 3 X 2053)

Mc 5,19.1. και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Taalgebruik: kai (en) in de LXX. Taalgebruik in Mc: kai (en). Van de 43 verzen in Mc 5 niet in 6 verzen: (1) Mc 5,8. (2) Mc 5,11. (3) Mc 5,27. (4) Mc 5,28. (5) Mc 5,35. (6) Mc 5,36.

kai (en)  bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
verzen      7957 1071 678 1151 879 1007 2767 404 2900  3779 
kai (en)   26980  21867  5113  705  555  822  530  660  1470  371  2082  2612 
verschil     2844 366 123 329 349 347 1297 33 818 1167

kai (en)   Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16
verzen (678) (666) 678 45  28  35  41  43  56  37  38  50  52  33  44  37  72  47  20  / 8
kai = en (555) (547) 555  40  26  32  33  37  52  26  36  40  37  29  33  26  60  33  15 / 7
verschil (123) (115) 123 5 2 3 8 6 4 11 2 10 15 4 11 11 12 14 5 / 1

- Ned.: en. Arabisch: وَ = wa (en). Taalgebruik in de Qoran: wa (en). E.: and. D.: und. Fr.: et. Grieks: και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Hebr.: וְ = wë (en). Lat.: et.

Mc 5,19.2. ου - ουκ - ουχ = ou - ouk - ouch (niet). Taalgebruik in het NT: ou - ouk - ouch (niet). Taalgebruik in de LXX: ou - ouk - ouch (niet). ουκ = ouk (niet): Mc 5 (3): (1) Mc 5,19. (2) Mc 5,37. (3) Mc 5,39.

ou (niet)  bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
ou   3068  2321  747  97  42  84  113  68  313  30  223  336 
ouk  3499  2752  747  93  66  92  137  56  274  29  251  388 
ouch  452  351  101  20  49  20  40 
Totaal  7019 5424 1595 197 114 183 270 132 636 63 494 764

ou (niet)  Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16
ou   42   
ouk  66 
ouch                     
Totaal  114 4 7 5 10 3 8 7 7 11 6 5 9 10 15 4 3

- Hebr. lo´ (niet). Taalgebruik in Tenakh: lo´ (niet). Fr. ne... pas. E. not. D. nicht.

Mc 5,19.4. acc. mann. enk. αυτον = auton (hem) van het persoonl. voornaamw. αυτος = autos (hij - hem). Taalgebruik in het NT: voornaamwoord autos. Taalgebruik in de LXX: voornaamwoord autos. Taalgebruik in Mc.: voornaamwoord autos. Mc (146). Mc 5 (12): (1) Mc 5,3. (2) Mc 5,4. (3) Mc 5,9. (4) Mc 5,10. (5) Mc 5,12. (6) Mc 5,17. (7) Mc 5,18. (8) Mc 5,19. (9) Mc 5,21. (10) Mc 5,22. (11) Mc 5,23. (12) Mc 5,24.

  autos enk. Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
4 acc. mann. enk. auton   146  11  12  12  16  12  14  17  2872  2032  840  114  146  184  154  136  85  21  598  752 
  totaal 413  35  17  27  14  34  34  18  33  32  30  18  25  47  34  12884  9893  2991  510  413  593  475  350  504  146  1670  2145 

Mc 5,19.6. act. ind. praes. 3de pers. enk. λεγει = legei (hij zegt) van het werkw. λεγω = legô (zeggen). Taalgebruik in het NT: legô (zeggen). Taalgebruik in de Septuaginta.: legô (zeggen). Mc (62). Mc 5 (6): (1) Mc 5,7. (2) Mc 5,9. (3) Mc 5,19. (4) Mc 5,36. (5) Mc 5,39. (6) Mc 5,41. Een vorm van λεγω = legô (zeggen) in de LXX (4610), in het NT (1318) ; van ειπον = eipon (ik zei) in de LXX (4608), in het NT (925).

  legô: act. ind. praes. Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
3 act. ind. pr. 3de pers. enk.  legei 62  12  1027  702  325  54  62  14  112  11  46  26  130  242 

  Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16
3 3 : (1) Mc 1,38. (2) Mc 1,41. (3) Mc 1,44.   6 : (1) Mc 2,5. (2) Mc 2,8. (3) Mc 2,10. (4) Mc 2,14. (5) Mc 2,17. (6) Mc 2,25.   5 : (1) Mc 3,3. (2) Mc 3,4. (3) Mc 3,5. (4) Mc 3,33. (5) Mc 3,34.   2 : (1) Mc 4,13. (2) Mc 4,35 6 : (1) Mc 5,7. (2) Mc 5,9. (3) Mc 5,19. (4) Mc 5,36. (5) Mc 5,39. (6) Mc 5,41.   3 : (1) Mc 6,31. (2) Mc 6,38. (3) Mc 6,50.   3 : (1) Mc 7,18. (2) Mc 7,28. (3) Mc 7,34.   5 : (1) Mc 8,1. (2) Mc 8,12. (3) Mc 8,17. (4) Mc 8,29. (5) Mc 8,33.   3 : (1) Mc 9,5. (2) Mc 9,19. (3) Mc 9,35.   5 : (1) Mc 10,11. (2) Mc 10,23. (3) Mc 10,24. (4) Mc 10,27. (5) Mc 10,42 4 : (1) Mc 11,2. (2) Mc 11,21. (3) Mc 11,22. (4) Mc 11,33.   2 : (1) Mc 12,16. (2) Mc 12,37 1: Mc 13,1.   12 : (1) Mc 14,13. (2) Mc 14,14. (3) Mc 14,27. (4) Mc 14,30. (5) Mc 14,32. (6) Mc 14,34. (7) Mc 14,37. (8) Mc 14,41. (9) Mc 14,45. (10) Mc 14,61. (11) Mc 14,63. (12) Mc 14,67. 1 : Mc 15,2. 1: Mc 16,6.  

Mc 5,19.7. dat. mann. en onz. enk. αυτῳ = autô(i) van het persoonl. voornaamw. 3de pers. enk. nom. mann. enk. αυτος = autos (hij). Taalgebruik in het NT: persoonlijk voornaamwoord. Taalgebruik in de LXX: persoonlijk voornaamwoord. Mc 5 (9): (1) Mc 5,2. (2) Mc 5,6. (3) Mc 5,8. (4) Mc 5,9. (5) Mc 5,19. (6) Mc 5,20. (7) Mc 5,24. (8) Mc 5,31. (9) Mc 5,33.

  autos enk. Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
3 dat. mann. enk. autô(i)  109  10  14  16    2475  1686  789  159  109  144  153  79  114  31  412  565 
  totaal 413  35  17  27  14  34  34  18  33  32  30  18  25  47  34  12884  9893  2991  510  413  593  475  350  504  146  1670  2145 

Mc 5,19.6. - 7. λεγει αυτῳ = legei autô(i) (hij / zij zei hem). Mc (12): (1) Mc 1,41. (2) Mc 1,44. (3) Mc 2,14. (4) Mc 5,19. (5) Mc 7,28. (6) Mc 7,34. (7) Mc 8,29. (8) Mc 10,51. (9) Mc 11,21. (10) Mc 13,1. (11) Mc 14,30. (12) Mc 14,61.

Mc 5,19.8. act. imperat.  praes. 2de pers. enk. ὑπαγει = hupage (ga weg, vertrek) van het werkw. ὑπαγω = hupagô (onder iets brengen, weggaan). Taalgebruik in het ΝΤ: hupagô (onder iets brengen, weggaan). Taalgebruik in de LXX: hupagô (onder iets brengen, weggaan). Taalgebruik in Mc: hupagô (onder iets brengen, weggaan). Mc (8): (1) Mc 1,44. (2) Mc 2,11. (3) Mc 5,19. (4) Mc 5,34. (5) Mc 7,29. (6) Mc 8,33. (7) Mc 10,21. (8) Mc 10,52. Een vorm van ὑπαγω = hupagô (onder iets brengen, weggaan) in de LXX (6), in het NT (79), in Mc (15). In deze 8 verzen is het telkens een woord van Jezus. In 6 verzen is dit woord gericht tot de genezene: (1) Mc 1,44. (2) Mc 2,11. (3) Mc 5,19. (4) Mc 5,34. (5) Mc 7,29. (6) Mc 10,52. In Mc 8,33 is het gericht tot Petrus, in Mc 10,21 tot de rijke man.

  hupagô (weggaan)  Mc Mc 1 Mc 2 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 10 Mc 11 Mc 14 Mc 16 bijbel ΝΤ Mt Mc Lc Joh Br. Apk syn.  ev.  A. b. 
act. imperat.  praes. 2de pers. enk. hupage (1) Mc 1,44.   (2) Mc 2,11.   (3) Mc 5,19. (4) Mc 5,34.     (5) Mc 7,29.   (6) Mc 8,33.   (7) Mc 10,21.  (8) Mc 10,52.       24  24  11      19  23   
  totaal 15  51  51  19  15  36  44 

Mc 5,19.9. εις = eis (naar). Taalgebruik in het NT: eis (naar). Taalgebruik in de LXX: eis (naar). εις = eis (naar). Taalgebruik in het NT: eis (naar). Taalgebruik in de LXX: eis (naar). Mc 5 (11): (1) Mc 5,1. (2) Mc 5,12. (3) Mc 5,13. (4) Mc 5,14. (5) Mc 5,18. (6) Mc 5,19. (7) Mc 5,21. (8) Mc 5,22. (9) Mc 5,26. (10) Mc 5,34. (11) Mc 5,38.

eis (naar)  bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b.  Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16
  6930  5336  1594  215  151  210  181  260  504  73  576  757  427  77  13 5 6 8 11 14 9 10 11 13 8 7 8 20 3 5

- Ned.: naar. D.: nach. E.: for. Fr.: vers (versus: gedraaid, gekeerd ; vertere: tourner, draaien) / à. Grieks: εις = eis (naar). Taalgebruik in het NT: eis (naar). Lat.: in / ad.

Mc 5,19.8. - 9. ὑπαγει εις = hupage eis (ga weg, vertrek naar). Bijbel = NT (6): (1) Mt 9,6. (2) Mc 2,11. (3) Mc 5,19. (4) Mc 5,34. (5) Joh 7,3. (6) Joh 9,11.

Mc 5,19.10. bep. lidw. acc. mann. enk. τον = ton (de). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Taalgebruik in de LXX: bepaald lidwoord. Taalgebruik in Mc: bepaald lidwoord. Mc (124). Mc 5 (10): (1) Mc 5,6. (2) Mc 5,7. (3) Mc 5,15. (4) Mc 5,19. (5) Mc 5,31. (6) Mc 5,35. (7) Mc 5,36. (8) Mc 5,37. (9) Mc 5,38. (10) Mc 5,40.

  lidw. enk. Mc  Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel  OT NT Mt  Mc  Lc  Joh  Hnd  Br.  Apk  syn. ev.
8. acc. m. + onz. enk. ton 124  8 9 5 11 10 7 13 6 9 5 4 7 2 12 11 5 6202  4880  1322  167  124  191  197  244 338  61  482  679 
  Totaal   940  67  45  41  64  70  71  62  36  66  71  40  59  53  106  61  28  54298  42002  12296  1648  940  1649  1422  1696  4013  928  4237 5659  

- Nederl..: bepaald lidwoord de / het. Arabisch: bepaald lidw. اَل = ´al (de). D.: der, die, das enz.. E.: the. Fr.: le, la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum, il-lam). Gr. ὁ = ho, ἡ = hè, το = to (de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Hebreeuws: הַ = ha (de, het). Taalgebruik in Tenakh: ha (de, het).

Mc 5,19.11. acc. mann. enk. οικον = oikon van het zelfst. naamw. οικος = oikos (huis). Taalgebruik in het NT: oikos (huis). Taalgebruik in de Septuaginta: oikos (huis). Een vorm van οικος = oikos in de LXX (2062), in het NT (112). Mc (10): (1).Mc 2,11. (2) Mc 2,26. (3) Mc 3,20. (4) Mc 5,19. (5) Mc 5,38. (6) Mc 7,17. (7) Mc 7,30. (8) Mc 8,3. (9) Mc 8,26. (10) Mc 9,28.

  oikos (huis)   Mc Mc 2 Mc 3 Mc 5 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 11 bijbel O.T. N.T. Mt Mc Lc Joh Hnd Br. syn.  ev.  P.  A. b. 
4 acc. mann. enk. oikon   10  2: (1) Mc 2,11. (2) Mc 2,26.   1: Mc 3,20.   2: (1) Mc 5,19. (2) Mc 5,38.   2: (1) Mc 7,17. (2) Mc 7,30.   2: (1) Mc 8,3. (2) Mc 8,26.   1: Mc 9,28.     592  536  56  10  19  11  10  33  35  10   
  totaal 12  1818  1708  110  12  32  25  28         

- acc. vr.enk. οικιαν = oikian (huis) van het zelfst. naamw. οικια = oikia (huis). Taalgebruik in het NT: oikia (huis). Taalgebruik in de LXX: oikia (huis). Taalgebruik in Mc: oikia (huis). Taalgebruik in Lc: oikia (huis). Een vorm van οικια = oikia (huis) in de LXX (268), in het NT (94), in Mc (16), in Lc (25), in Hnd (12).

oikia (huis)  Mt Mc Lc syn. 
acc. vr. enk. oikian   11 : (1) Mt 2,11. (2) Mt 7,24. (3) Mt 7,26. (4) Mt 8,14. (5) Mt 9,23. (6) Mt 9,28. (7) Mt 10,12. (8) Mt 12,29. (9) Mt 13,36. (10) Mt 17,25. (11) Mt 24,43. 7 : (1) Mc 1,29. (2) Mc 3,27. (3) Mc 6,10. (4) Mc 7,24. (5) Mc 10,10. (6) Mc 10,29. (7) Mc 13,34.   12 : (1) Lc 4,38. (2) Lc 6,48. (3) Lc 6,49. (4) Lc 7,44. (5) Lc 8,51. (6) Lc 9,4. (7) Lc 10,5. (8) Lc 10,7. (9) Lc 15,8. (10) Lc 18,29. (11) Lc 22,10. (12) Lc 22,54. 30 : (1) Mt 7,24 // Lc 6,48. (2) Mt 7,26 // Lc 6,49. (3) Mt 8,14 // Mc 1,29 // Lc 4,38. (4) Mt 12,29 // Mc 3,27. (5) Mc 6,10 // Lc 9,4. (6) Mc 10,29 // Lc 18,29 // Mt 19,29.

Ned.: huis. D.: Haus. E.: house. fr.: maison (mansus - manere: blijven, verblijven).

Mc 5,19.9. - 11. εις οικον = eis oikon (naar huis). LXX (115). NT (6): (1) Mc 2,1. (2) Mc 3,20. (3) Mc 7,17. (4) Mc 8,3. (5) Mc 9,28. (6) Lc 14,1.
- εις τον οικον = eis ton oikon (naar het huis) in Mc (5 / 10): (1) Mc 2,11. (2) Mc 2,26. (3) Mc 5,19. (4) Mc 5,38. (5) Mc 7,30.
- εις την οικιαν = eis tèn oikian (naar het huis). LXX (28). NT (18). Mt (8). Mc (4). (1) Mc 1,29. (2) Mc 3,27. (3) Mc 7,24. (4) Mc 13,15.   Lc (5). Hnd (1).

Mc 5,19.12.gen. mann. enk. σου = sou (van jou). Zie συ = su (jij). Persoonlijk voornaamwoord. Taalgebruik in het NT: persoonlijk voornaamwoord. Taalgebruik in de LXX: persoonlijk voornaamwoord. Taalgebruik in Mc: persoonlijk voornaamwoord. Mc (27). Mc 1 (2): (1) Mc 1,2. (2) Mc 1,44.

  pers. vnw. 2de pers. enk.   Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 bijbel O.T. NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
gen. enk. sou  27  2 : (1) Mc 1,2. (2) Mc 1,44. 3 : (3) Mc 2,5. (4) Mc 2,9. (5) Mc 2,11. 1 : Mc 3,32.   3 : (1) Mc 5,19. (2) Mc 5,34. (3) Mc 5,35. 1: Mc 6,18.   3 : (1) Mc 7,5. (2) Mc 7,10. (3) Mc 7,29.   5 : (1) Mc 9,18. (2) Mc 9,38. (3) Mc 9,43. (4) Mc 9,45. (5) Mc 9,47. 3 : (1) Mc 10,19. (2) Mc 10,37. (3) Mc 10,52. 1 : Mc 11,14. 3 : (1) Mc 12,30. (2) Mc 12,31. (3) Mc 12,36.   1 : Mc 14,60. 1 : Mc 15,4. 3947  3602  345  71  27               
  totaal 84  10  10    17          84               

Mc 5,19.13. προς = pros (naar, bij). Taalgebruik in het NT: pros (naar, bij). Taalgebruik in de LXX: pros (naar, bij). Taalgebruik in Mc: pros (naar, bij). Mc 5 (4): (1) Mc 5,11. (2) Mc 5,15 (προς τον ιησουν = pros ton Ièsoun = naar Jezus). (3) Mc 5,19. (4) Mc 5,22

pros (bij)   bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
  3919  3272  647  41  62  158  91  122  166  261  352     

- Hebreeuws. ´l: voorzetsel אֶל = ´èl (naar, tot) OF godsnaam El. De verkorte vorm van de godsnaam אֱלֹהִים = ´èlohîm is אֵל = ´el. OF ontkenning עַל = ´al (niet). Taalgebruik in Tenakh: ´èl . Getalwaarde is: aleph = 1 ; lamed = 12 of 30 ; totaal 13 of 31 (spiegelbeeld). Structuur: 1 - 3. De som van de elementen is telkens 4. Tenakh (3626). Pentateuch (1096). Eerdere Profeten (1070). Latere Profeten (655). 12 Kleine Profeten (142). Geschriften (662).
- Arabisch. إلي = ´ilâ (naar). Taalgebruik in de Qoran: ´ilâ (naar).

Mc 5,19.16. και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Taalgebruik: kai (en) in de LXX. Taalgebruik in Mc: kai (en). Van de 43 verzen in Mc 5 niet in 6 verzen: (1) Mc 5,8. (2) Mc 5,11. (3) Mc 5,27. (4) Mc 5,28. (5) Mc 5,35. (6) Mc 5,36.

kai (en)  bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
verzen      7957 1071 678 1151 879 1007 2767 404 2900  3779 
kai (en)   26980  21867  5113  705  555  822  530  660  1470  371  2082  2612 
verschil     2844 366 123 329 349 347 1297 33 818 1167

kai (en)   Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16
verzen (678) (666) 678 45  28  35  41  43  56  37  38  50  52  33  44  37  72  47  20  / 8
kai = en (555) (547) 555  40  26  32  33  37  52  26  36  40  37  29  33  26  60  33  15 / 7
verschil (123) (115) 123 5 2 3 8 6 4 11 2 10 15 4 11 11 12 14 5 / 1

- Ned.: en. Arabisch: وَ = wa (en). Taalgebruik in de Qoran: wa (en). E.: and. D.: und. Fr.: et. Grieks: και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Hebr.: וְ = wë (en). Lat.: et.

Mc 5,19.17. act. imperat. aor. 2de pers. enk. απαγγειλον = apaggeilon (kondig af, vertel) van het werkw. απαγγελλω = apaggellô (af-kondigen). Taalgebruik in het NT: apaggellô (af-kondigen). Taalgebruik in de LXX: apaggellô (af-kondigen). Bijbel (12). LXX (11). NT (1): Mc 5,19.

Mc 5,19.18. dat. mann. en onz. mv. αυτοις = autois van het pers. voornaamw. αυτος = autos. Taalgebruik in het NT: voornaamwoord autos. Taalgebruik in de LXX: voornaamwoord autos. Mc 5 (5): (1) Mc 5,13. (2) Mc 5,16. (3) Mc 5,19. (4) Mc 5,39. (5) Mc 5,43.

  autoi  Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
7 dat. mann. en onz. mv.autois  117  10  13 10  12  13  1722  1180  542  101  117  89  97  75  47  16  307  404 

Mc 5,19.19. nom. +  acc. onz. mv. ὁσα = hosa van het bijvoegl. naamw. ὁσος = hosos (zo groot als). Taalgebruik in het ΝΤ: hosos (zo groot als). Taalgebruik in de LXX: hosos (zo groot als). Taalgebruik in Mc: hosos (zo groot als). Mc (9): (1) Mc 3,8. (2) Mc 3,28.  (3) Mc 5,19. (4) Mc 5,20 . (5) Mc 6,30.   (6) Mc 9,13.  (7) Mc 10,21.  (8) Mc 11,24.  (9) Mc 12,44. Een vorm van ὁσος = hosos (zo groot als) in Mc in 13 verzen: (1) Mc 2,19. (2) Mc 3,8. (3) Mc 3,10. (4) Mc 3,28. (5) Mc 5,19. (6) Mc 5,20 . (7) Mc 6,30. (8) Mc 6,56. (9) Mc 7,36. (10) Mc 9,13.  (11) Mc 10,21.  (12) Mc 11,24.  (13) Mc 12,44.

  hosos Mc Mc 2 Mc 3 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 bijbel ΟΤ ΝΤ Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
nom. onz. + acc. mann. en onz. enk. hoson   (1) Mc 2,19.         (2) Mc 7,36.           30  14  16     
nom. mann. mv. hosoi    (1) Mc 3,10.     (2) Mc 6,56.             77  49  28  11  11   
nom. +  acc. onz. mv. hosa   (1) Mc 3,8. (2) Mc 3,28.   (3) Mc 5,19. (4) Mc 5,20 . (5) Mc 6,30.     (6) Mc 9,13.   (7) Mc 10,21.   (8) Mc 11,24.   (9) Mc 12,44.   471  424  47  24  31 
    13  578  487  91  13  13  10  16  25  34  44  23 

Mc 5,19.20. bepaald lidwoord nom. mann. enk. ὁ = ho. Zie bepaald lidwoord ὁ = ho, ἡ = hè, το = to (de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Mc (219). Mc (219). Mc 5 (8): (1) Mc 5,18. (2) Mc 5,19. (3) Mc 5,20. (4) Mc 5,30. (5) Mc 5,33. (6) Mc 5,34. (7) Mc 5,36. (8) Mc 5,41.

  lidw. enk. Mc  Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel  OT NT Mt  Mc  Lc  Joh  Hnd  Br.  Apk  syn. ev.
1. nom. m. enk. ho 219 12  13  12  17  18  28  11  16  16  27  21  8495 6052 2443 408 219 331 436 281 612 156  958  1394 
  Totaal   940  67  45  41  64  70  71  62  36  66  71  40  59  53  106  61  28  54298  42002  12296  1648  940  1649  1422  1696  4013  928  4237 5659  

- bepaald lidw. de. Arabisch: bepaald lidw. اَل = ´al (de). Taalgebruik in de Qoran: ´al (de). D.: der, die, das enz.. E.: the. Fr.: le, la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum, il-lam). Grieks: ὁ = ho, ἡ = hè, το = to (de - het). Hebreeuws: הַ = ha (de, het). Taalgebruik in Tenakh: ha (de, het).

Mc 5,19.22. pers. voornaamw. 2de pers. dat. enk. σοι = soi (aan u). Zie συ = su (jij). Taalgebruik in het NT: persoonlijk voornaamwoord. Taalgebruik in de LXX: persoonlijk voornaamwoord. Taalgebruik in Mc: persoonlijk voornaamwoord. Mc (21). Mc 5 (4): (1) Mc 5,7. (2) Mc 5,9. (3) Mc 5,19. (4) Mc 5,41.

  pers. vnw. 2de pers. enk.   Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 bijbel O.T. NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
dat. enk.  soi 21  2 : (1) Mc 1,11. (2) Mc 1,24. 2 : (1) Mc 2,11. (2) Mc 2,18.   1: Mc 4,38.   4 : (1) Mc 5,7. (2) Mc 5,9. (3) Mc 5,19. (4) Mc 5,41. 3 : (1) Mc 6,18. (2) Mc 6,22. (3) Mc 6,23.     2 : (1) Mc 9,5. (2) Mc 9,25. 2 : (1) Mc 10,28. (2) Mc 10,51. 1 : Mc 11,28. 1 : Mc 12,14.   3 : (1) Mc 14,30. (2) Mc 14,31. (3) Mc 14,36.   1310  1112  198  44  21  44  27  20  31  11  109  136 

- Hebreeuws. l-kh ( לָךְ = lâkh of לְךָ = lëhkâ = aan jou) < voorzetsel lë = suffix persoonl. voornaamw. 2de pers. mann. enk. OF act. qal imperat. 2de pers. mann. enk. לֵךְ = lekh (ga). Zie hâlakh (gaan). Taalgebruik in Tenach: hâlakh (gaan). Getalwaarde: he = 5 1S lamed = 12 of 30, kaph = 11 of 20 ; totaal: 28 (2 X 2 X 7) of 55 (5 X 11). Structuur: 5 - 3 - 2. Tenakh (827. Pentateuch (276). Eerdere Profeten (188). Latere Profeten (147). 12 Kleine Profeten (30). Geschriften (186).

Mc 5,19.24. και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Taalgebruik: kai (en) in de LXX. Taalgebruik in Mc: kai (en). Van de 43 verzen in Mc 5 niet in 6 verzen: (1) Mc 5,8. (2) Mc 5,11. (3) Mc 5,27. (4) Mc 5,28. (5) Mc 5,35. (6) Mc 5,36.

kai (en)  bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
verzen      7957 1071 678 1151 879 1007 2767 404 2900  3779 
kai (en)   26980  21867  5113  705  555  822  530  660  1470  371  2082  2612 
verschil     2844 366 123 329 349 347 1297 33 818 1167

kai (en)   Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16
verzen (678) (666) 678 45  28  35  41  43  56  37  38  50  52  33  44  37  72  47  20  / 8
kai = en (555) (547) 555  40  26  32  33  37  52  26  36  40  37  29  33  26  60  33  15 / 7
verschil (123) (115) 123 5 2 3 8 6 4 11 2 10 15 4 11 11 12 14 5 / 1

- Ned.: en. Arabisch: وَ = wa (en). Taalgebruik in de Qoran: wa (en). E.: and. D.: und. Fr.: et. Grieks: και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Hebr.: וְ = wë (en). Lat.: et.

Mc 5,19.26. pers. voornaamw. 2de pers. acc. enk. σε = se (u). Taalgebruik in het NT: persoonlijk voornaamwoord. Taalgebruik in de LXX: persoonlijk voornaamwoord. Bijbel (1310). LXX (1112). NT (198). Mc (16). Mc 5 (4): (1) Mc 5,7. (2) Mc 5,19. (3) Mc 5,31. (4) Mc 5,34.

Duality

- Mc 2,11: hupage eis ton oikon sou = ga naar huis (genezing van een lamme).
- Mc 5,19: hupage eis ton oikon sou = ga naar huis (genezing van een bezetene).

- Mc 5,19: kai apaggeilon autois hosa o kurios soi pepoièken = en verkondig hun hoeveel de Heer voor jou heeft gedaan.
- Mc 5,20: kai èrxato kèrussein... hosa epoièsen autôi ho ièsous = en hij begon te verkondigen hoeveel Jezus voor hem deed.


- Mc 5,1 - Mc 5,2 - Mc 5,3 - Mc 5,4 - Mc 5,5 - Mc 5,6 - Mc 5,7 - Mc 5,8 - Mc 5,9 - Mc 5,10 - Mc 5,11 - Mc 5,12 - Mc 5,13 - Mc 5,14 - Mc 5,15 - Mc 5,16 - Mc 5,17 - Mc 5,18 - Mc 5,19 - Mc 5,20 - Mc 5,21 - Mc 5,22 - Mc 5,23 - Mc 5,24 - Mc 5,25 - Mc 5,26 - Mc 5,27 - Mc 5,28 - Mc 5,29 - Mc 5,30 - Mc 5,31 - Mc 5,32 - Mc 5,33 - Mc 5,34 - Mc 5,35 - Mc 5,36 - Mc 5,37 - Mc 5,38 - Mc 5,39 - Mc 5,40 - Mc 5,41 - Mc 5,42 - Mc 5,43 -


Mc 5,20 - Mc 5,20: 66. Twee bezetenen van Gadara van de demonen bevrijd: Mc 5,1-20 - Mt 8,28-34 - Lc 8,26-39 -- bijbeloverzicht -- Mc (Marcus) -- Mc 5 -- taalgebruik -- Mc 5,1 - Mc 5,2 - Mc 5,3 - Mc 5,4 - Mc 5,5 - Mc 5,6 - Mc 5,7 - Mc 5,8 - Mc 5,9 - Mc 5,10 - Mc 5,11 - Mc 5,12 - Mc 5,13 - Mc 5,14 - Mc 5,15 - Mc 5,16 - Mc 5,17 - Mc 5,18 - Mc 5,19 - Mc 5,20 - Mc 5 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
5:20 kai apèlthen kai èrxato kèrussein en tèi dekapolei hosa epoièsen autôi ho ièsous kai pantes ethaumazon 20 et abiit et coepit praedicare in Decapoli quanta sibi fecisset Iesus et omnes mirabantur  20 En hij ging heen en begon in de Dekapolis   20 En hij ging heen, en begon te verkondigen in het land van Dekapolis, wat grote dingen hem Jezus gedaan had; en zij verwonderden zich allen. [20] Hij ging weg en begon in de Dekapolis* te verkondigen al wat Jezus voor hem gedaan had, en allen waren verwonderd. [20] De man ging weg en maakte in Dekapolis bekend wat Jezus voor hem had gedaan, en iedereen stond verbaasd.  20 Hij gaat weg en vangt aan in het Tienstedengebied te prediken hoeveel Jezus aan hem heeft gedaan; en allen zijn verwonderd geweest. Mc 5:20- Il s'en alla donc et se mit à proclamer dans la Décapole tout ce que Jésus avait fait pour lui, et tout le monde était dans l'étonnement.

King James Bible. [20] And he departed, and began to publish in Decapolis how great things Jesus had done for him: and all men did marvel.
Luther-Bibel. 20 Und er ging hin und fing an, in den Zehn Städten auszurufen, welch große Wohltat ihm Jesus getan hatte; und jedermann verwunderte sich.

  Mc 5,20 -    
  20καὶ ἀπῆλθεν καὶ ἤρξατο κηρύσσειν ἐν τῇ Δεκαπόλει ὅσα ἐποίησεν αὐτῷ ὁ Ἰησοῦς, καὶ πάντες ἐθαύμαζον.    

Tekstuitleg van Mc 5,20. Het vers Mc 5,20 telt 16 (2 X 2 X 2 X 2) woorden en 82 (2 X 41) letters. De getalwaarde van Mc 5,20 is 6743 (11 X 613).

In Mc 5,20 wordt de reactie van de genezene gegeven en de houding van hen die zijn getuigenis horen.
Op het einde van het eerste hoofdstuk, van de succes-story van Jezus, getuigde de genezen melaatse over Jezus (Mc 1,45). Op het einde van dit verhaal, getuigt de genezene over Jezus (Mc 5,20). Zo krijgen we twee getuigenissen: dat van een jood en dat van een heiden.

- Mc 5,19: kai apaggeilon autois osa o kurios soi pepoièken = en verkondig hun hoeveel de Heer voor jou heeft gedaan.
- Mc 5,20: kai èrxato kèrussein... hosa epoièsen autôi ho ièsous = en hij begon te verkondigen hoeveel Jezus voor hem deed.
De bijzin van Mc 5,19 en Mc 5,20 vertoont een omarmingsstructuur ; Mc 5,19: lijdend voorwerp, onderwerp, meewerkend voorwerp, werkwoord. Mc 5,20: lijdend voorwerp, werkwoord, meewerkend voorwerp, onderwerp. Het meewerkend voorwerp is in beide verzen een voornaamwoord. Dat staat het dichtst bij het werkwoord ; ervoor of erna al naargelang de structuur van de zin.

Mc 5,20.1. και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Taalgebruik: kai (en) in de LXX. Taalgebruik in Mc: kai (en). Van de 43 verzen in Mc 5 niet in 6 verzen: (1) Mc 5,8. (2) Mc 5,11. (3) Mc 5,27. (4) Mc 5,28. (5) Mc 5,35. (6) Mc 5,36.

kai (en)  bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
verzen      7957 1071 678 1151 879 1007 2767 404 2900  3779 
kai (en)   26980  21867  5113  705  555  822  530  660  1470  371  2082  2612 
verschil     2844 366 123 329 349 347 1297 33 818 1167

kai (en)   Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16
verzen (678) (666) 678 45  28  35  41  43  56  37  38  50  52  33  44  37  72  47  20  / 8
kai = en (555) (547) 555  40  26  32  33  37  52  26  36  40  37  29  33  26  60  33  15 / 7
verschil (123) (115) 123 5 2 3 8 6 4 11 2 10 15 4 11 11 12 14 5 / 1

- Ned.: en. Arabisch: وَ = wa (en). Taalgebruik in de Qoran: wa (en). E.: and. D.: und. Fr.: et. Grieks: και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Hebr.: וְ = wë (en). Lat.: et.

Mc 5,20.2. Indicatief praesens 3de persoon enkelvoud erchetai (hij gaat, hij komt) van het werkwoord erchomai (gaan, komen). Taalgebruik in het N.T.: erchomai (gaan, komen). Taalgebruik in Mc.: erchomai (gaan, komen).
Mc (16): (1) Mc 1,7. (2) Mc 1,40. (3) Mc 3,20. (4) Mc 3,31. (5) Mc 4,15. (6) Mc 4,21. (7) Mc 5,22. (8) Mc 6,1. (9) Mc 6,48. (10) Mc 10,1. (11) Mc 13,35. (12) Mc 14,17. (13) Mc 14,37. (14) Mc 14,41. (15) Mc 14,66. (16 ) Mc 15,36.
In Mc 1,40 komt een zieke naar Jezus. In Mc 5,22 gaat een synagoge-overste om genezing vragen voor zijn dienaar.

Mc 5,20.1. - 2. kai erchetai (en hij gaat, en hij komt). Taalgebruik in het N.T.: erchomai (gaan, komen). N.T.: N.T. (13). Mt (2). Mc (6). Lc (2). Joh (3). Bij het begin van het vers (6): (1) Mc 1,40. (2) Mc 3,20. (3) Mc 3,31. (4) Mc 5,22. (5) Mc 14,37. (6) Mc 14,41.

Mc 5,20.3. και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Taalgebruik: kai (en) in de LXX. Taalgebruik in Mc: kai (en). Van de 43 verzen in Mc 5 niet in 6 verzen: (1) Mc 5,8. (2) Mc 5,11. (3) Mc 5,27. (4) Mc 5,28. (5) Mc 5,35. (6) Mc 5,36.

kai (en)  bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
verzen      7957 1071 678 1151 879 1007 2767 404 2900  3779 
kai (en)   26980  21867  5113  705  555  822  530  660  1470  371  2082  2612 
verschil     2844 366 123 329 349 347 1297 33 818 1167

kai (en)   Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16
verzen (678) (666) 678 45  28  35  41  43  56  37  38  50  52  33  44  37  72  47  20  / 8
kai = en (555) (547) 555  40  26  32  33  37  52  26  36  40  37  29  33  26  60  33  15 / 7
verschil (123) (115) 123 5 2 3 8 6 4 11 2 10 15 4 11 11 12 14 5 / 1

- Ned.: en. Arabisch: وَ = wa (en). Taalgebruik in de Qoran: wa (en). E.: and. D.: und. Fr.: et. Grieks: και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Hebr.: וְ = wë (en). Lat.: et.

Mc 5,20.5. act. inf. praes. κηρυσσειν = kèrussein (verkondigen) van het werkw. κηρυσσω = kèrussô (verkondigen). Taalgebruik in het NT: kèrussô (verkondigen). Taalgebruik in de LXX: kèrussô (verkondigen). Taalgebruik in Mc: kèrussô (verkondigen). Bijbel = NT (6): (1) Mt 4,17. (2) Mt 11,1. (3) Mc 1,45. (4) Mc 3,14. (5) Mc 5,20. (6) Lc 9,2. Een vorm van κηρυσσω = kèrussô (verkondigen) in de LXX (32), in het NT (61), in Mc (14). In de LXX kan κηρυσσω = kèrussô (verkondigen) de vertaling van 6 verschillende Hebreeuwse woorden zijn.
Mc 3,14 behoort tot het roepingsverhaal (Mc 3,13-19). In dit verhaal worden de taken van de geroepenen voorzegd. In het zendingsverhaal (Mc 6,7-13) voeren de leerlingen uit wat hen is opgedragen: ekèruxan (Mc 6,12: zij verkondigden). STAP VOOR STAP !

  kèrussô (verkondigen) Mc Mc 1 Mc 3 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 13 Mc 14 Mc 16
2 inf. pr. kèrussein 3 (1) Mc 1,45.   (2) Mc 3,14. (3) Mc 5,20          
  Totaal 14

- Ned.: prediken, verkondigen. D.: predigen. E.: to preach. E.: to preach. Gr.: κηρυσσω = kèrussô (verkondigen). Taalgebruik in het NT: kèrussô (verkondigen). Lat.: praedicare.

Mc 5,20.6. εν = en (in, tijdens). Taalgebruik in het NT: en (in). Taalgebruik in de LXX: en (in). Taalgebruik in Mc: en (in). Mc 5 (9): (1) Mc 5,2. (2) Mc 5,3. (3) Mc 5,5. (4) Mc 5,13. (5) Mc 5,20. (6) Mc 5,21. (7) Mc 5,25. (8) Mc 5,27. (9) Mc 5,30.

en (in).   Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn. ev.
119 13  13  12    10  11097 8943 2154 247 119 288 182 226 966 126 654  836 

- Ned.: in. Arabisch: فِي = fi (in). Taalgebruik in de Qoran: fi . D.: in. E.: in. Fr.: dans. Grieks: εν = en (in, tijdens). Taalgebruik in het NT: en (in). Hebreeuws: בְּ = bë. Lat.: in.

- èrxato (hij begon), zie Mc 1,45: Bij Marcus: (1) Mc 1,45 (kèrussein = verkondigen). (2) Mc 4,1 (didaskein = leraren). (3) Mc 5,20 (kèrussein = verkondigen). (4) Mc 6,2 (didaskein = leraren). (5) Mc 6,7 (apostellein = zenden). (6) Mc 6,34 (didaskein = leraren). (7) Mc 8,31 (didaskein = leraren). (8) Mc 8,32 (epitiman = opripsen). (9) Mc 10,28 (legein = zeggen). (10) Mc 10,32 (legein = zeggen). (11) Mc 10,47 (legein = zeggen). (12) Mc 11,15 (ekballein = buitenwerpen). (13) Mc 12,1 (lalein = praten). (14) Mc 13,5 (legein = zeggen). (15) Mc 14,33 (ekthambeisthai = huiveren). (16) Mc 14,69 (legein = zeggen). (17) Mc 14,71 (anathematizein = zweren). (18) Mc 15,8 (aiteisthai = vragen, eisen).

7. bep. lidw. dat. vr. enk. τῃ = tè(i) (de) van het bepaald lidw. ἡ = hè. Zie bepaald lidwoord ὁ = ho, ἡ = hè, το = to (de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Taalgebruik in Mc: bepaald lidwoord. Mc 5 (2): (1) Mc 5,13. (2) Mc 5,20.

  lidw. enk. bijbel  OT  NT  Mt  Mc  Lc  Joh  Hnd  Br.  Apk  syn. ev.
7. dat. vr. enk. tè(i) 3381  2631  750  94  55  119  64  122  264  32  268  332 
  Totaal   54298  42002  12296  1648  940  1649  1422  1696  4013  928  4237 5659  

- Ned.: de. Arabisch: bepaald lidw. اَل = ´al (de). Taalgebruik in de Qoran: ´al (de). D.: der, die, das enz.. E.: the. Fr.: le, la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum, il-lam). Grieks: ὁ = ho, ἡ = hè, το = to (de - het). Hebreeuws: הַ = ha (de, het). Taalgebruik in Tenakh: ha (de, het).

9. nom. +  acc. onz. mv. ὁσα = hosa van het bijvoegl. naamw. ὁσος = hosos (zo groot als). Taalgebruik in het ΝΤ: hosos (zo groot als). Taalgebruik in de LXX: hosos (zo groot als). Taalgebruik in Mc: hosos (zo groot als). Mc (9): (1) Mc 3,8. (2) Mc 3,28.  (3) Mc 5,19. (4) Mc 5,20 . (5) Mc 6,30.   (6) Mc 9,13.  (7) Mc 10,21.  (8) Mc 11,24.  (9) Mc 12,44. Een vorm van ὁσος = hosos (zo groot als) in Mc in 13 verzen: (1) Mc 2,19. (2) Mc 3,8. (3) Mc 3,10. (4) Mc 3,28. (5) Mc 5,19. (6) Mc 5,20 . (7) Mc 6,30. (8) Mc 6,56. (9) Mc 7,36. (10) Mc 9,13.  (11) Mc 10,21.  (12) Mc 11,24.  (13) Mc 12,44.

  hosos Mc Mc 2 Mc 3 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 bijbel ΟΤ ΝΤ Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
nom. onz. + acc. mann. en onz. enk. hoson   (1) Mc 2,19.         (2) Mc 7,36.           30  14  16     
nom. mann. mv. hosoi    (1) Mc 3,10.     (2) Mc 6,56.             77  49  28  11  11   
nom. +  acc. onz. mv. hosa   (1) Mc 3,8. (2) Mc 3,28.   (3) Mc 5,19. (4) Mc 5,20 . (5) Mc 6,30.     (6) Mc 9,13.   (7) Mc 10,21.   (8) Mc 11,24.   (9) Mc 12,44.   471  424  47  24  31 
    13  578  487  91  13  13  10  16  25  34  44  23 

11. dat. mann. en onz. enk. αυτῳ = autô(i) van het persoonl. voornaamw. 3de pers. enk. nom. mann. enk. αυτος = autos (hij). Taalgebruik in het NT: persoonlijk voornaamwoord. Taalgebruik in de LXX: persoonlijk voornaamwoord. Mc 5 (9): (1) Mc 5,2. (2) Mc 5,6. (3) Mc 5,8. (4) Mc 5,9. (5) Mc 5,19. (6) Mc 5,20. (7) Mc 5,24. (8) Mc 5,31. (9) Mc 5,33.

  autos enk. Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
3 dat. mann. enk. autô(i)  109  10  14  16    2475  1686  789  159  109  144  153  79  114  31  412  565 
  totaal 413  35  17  27  14  34  34  18  33  32  30  18  25  47  34  12884  9893  2991  510  413  593  475  350  504  146  1670  2145 

Mc 5,20.12. bepaald lidwoord nom. mann. enk. ὁ = ho. Zie bepaald lidwoord ὁ = ho, ἡ = hè, το = to (de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Mc (219). Mc (219). Mc 5 (8): (1) Mc 5,18. (2) Mc 5,19. (3) Mc 5,20. (4) Mc 5,30. (5) Mc 5,33. (6) Mc 5,34. (7) Mc 5,36. (8) Mc 5,41.

  lidw. enk. Mc  Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel  OT NT Mt  Mc  Lc  Joh  Hnd  Br.  Apk  syn. ev.
1. nom. m. enk. ho 219 12  13  12  17  18  28  11  16  16  27  21  8495 6052 2443 408 219 331 436 281 612 156  958  1394 
  Totaal   940  67  45  41  64  70  71  62  36  66  71  40  59  53  106  61  28  54298  42002  12296  1648  940  1649  1422  1696  4013  928  4237 5659  

- bepaald lidw. de. Arabisch: bepaald lidw. اَل = ´al (de). Taalgebruik in de Qoran: ´al (de). D.: der, die, das enz.. E.: the. Fr.: le, la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum, il-lam). Grieks: ὁ = ho, ἡ = hè, το = to (de - het). Hebreeuws: הַ = ha (de, het). Taalgebruik in Tenakh: ha (de, het).

Mc 5,20.13. nom. mann. enk. Ièsous (Jezus). Taalgebruik in het NT: Ièsous (Jezus). Taalgebruik in Mc: Ièsous (Jezus). Mc 5 (3): (1) Mc 5,20. (2) Mc 5,30. (3) Mc 5,36.
Een vorm van ιησους = Ièsous (Jezus) in Mc 5 (8): (1) Mc 5,6 (acc. ιησουν = Ièsoun). (2) Mc 5,7 (voc. ιησου = Ièsou). (3) Mc 5,15 (acc. ιησουν = Ièsoun). (4) Mc 5,20 (nom. ιησους = Ièsous). (5) Mc 5,21 (losse gen. ιησου = Ièsou). (6) Mc 5,27 (peri + gen. ιησου = Ièsou). (7) Mc 5,30 (nom. ιησους = Ièsous). (8) Mc 5,36 (nom. ιησους = Ièsous).

  Ièsous (Jezus)  Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel O.T. N.T. Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn. ev.
1 nom. mann. enk. Ièsous 57 4 4 1   3 1   1 5 16 4 5 2 7 3 1 604  149  455  110 57 55 194 10 28 1 222 416
2 voc. + gen. + dat. mann. enk. Ièsou 13 2 1     3       2 1 1     2 1   348  35  313  25 13 18 18 32 196 11 56 74
3 acc. mann. enk. Ièsoun 11         2 1     1 1 1     2 2 1 163  39  124  15 11 14 26 27 31 0 40 66
  totaal 81 6 5 1   8 2   1 8 18 6 5 2 11 6 2 1115  223  892  150 81 87 238 69 255 12 318 556

  Ièsous  Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 5 Mc 6 Mc 8
1 Ièsous  57 4: (1) Mc 1,9. (2) Mc 1,14. (3) Mc 1,17. (4) Mc 1,25. 4: (1) Mc 2,5. (2) Mc 2,8. (3) Mc 2,17. (4) Mc 2,19. 1: Mc 3,7. 3: (1) Mc 5,20. (2) Mc 5,30. (3) Mc 5,36. 1: Mc 6,4. 1: Mc 8,27.
2 Ièsou  13 2: (1) Mc 1,1 (gen.) (2) Mc 1,24 (voc.) 1: Mc 2,15 (dat.)   3: (1) Mc 5,7 (voc.). (2) Mc 5,21 (gen.). (3) Mc 5,27 (gen.)    
3 Ièsoun  11       2: (1) Mc 5,6. (2) Mc 5,15. 1: Mc 6,30.  
  totaal  81 6 5 1 8 2 1
 
  Ièsous  Mc Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16  
1 Ièsous  57 5: (1) Mc 9,2. (2) Mc 9,23. (3) Mc 9,25. (4) Mc 9,27. (5) Mc 9,39. 16: (1) Mc 10,5. (2) Mc 10,14. (3) Mc 10,18. (4) Mc 10,21. (5) Mc 10,23. (6) Mc 10,24. (7) Mc 10,27. (8) Mc 10,29. (9) Mc 10,32. (10) Mc 10,38. (11) Mc 10,39. (12) Mc 10,42. (13) Mc 10,47. (14) Mc 10,49. (15) Mc 10,51. (16) Mc 10,52. 4: (1) Mc 11,6. (2) Mc 11,22. (3) Mc 11,29. (4) Mc 11,33. 5: (1) Mc 12,17. (2) Mc 12,24. (3) Mc 12,29. (4) Mc 12,34. (5) Mc 12,35. 2: (1) Mc 13,2. (2) Mc 13,5. 7: (1) Mc 14,6. (2) Mc 14,18. (3) Mc 14,27. (4) Mc 14,30. (5) Mc 14,48. (6) Mc 14,62. (7) Mc 14,72. 3: (1) Mc 15,5. (2) Mc 15,34. (3) Mc 15,37. 1: Mc 16,19. 57
2 Ièsou  13 2: (1) Mc 9,4 (dat.). (2) Mc 9,5 (dat.). 1: Mc 10,47 (voc.). 1: Mc 11,33 (dat.).     2: (1) Mc 14,55 (gen.). (2) Mc 14,67 (gen.). 1: Mc 15,43 (gen.).   13
3 Ièsoun  11 1: Mc 9,8. 1: Mc 10,50. 1: Mc 11,7.     2: (1) Mc 14,53. (2) Mc 14,60. 2: (1) Mc 15,1. (2) Mc 15,15. 1: Mc 16,6. 11
  totaal  81 8 18 6 5 2 11 6 2 81

Mc 5,20.14. και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Taalgebruik: kai (en) in de LXX. Taalgebruik in Mc: kai (en). Van de 43 verzen in Mc 5 niet in 6 verzen: (1) Mc 5,8. (2) Mc 5,11. (3) Mc 5,27. (4) Mc 5,28. (5) Mc 5,35. (6) Mc 5,36.

kai (en)  bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
verzen      7957 1071 678 1151 879 1007 2767 404 2900  3779 
kai (en)   26980  21867  5113  705  555  822  530  660  1470  371  2082  2612 
verschil     2844 366 123 329 349 347 1297 33 818 1167

kai (en)   Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16
verzen (678) (666) 678 45  28  35  41  43  56  37  38  50  52  33  44  37  72  47  20  / 8
kai = en (555) (547) 555  40  26  32  33  37  52  26  36  40  37  29  33  26  60  33  15 / 7
verschil (123) (115) 123 5 2 3 8 6 4 11 2 10 15 4 11 11 12 14 5 / 1

- Ned.: en. Arabisch: وَ = wa (en). Taalgebruik in de Qoran: wa (en). E.: and. D.: und. Fr.: et. Grieks: και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Hebr.: וְ = wë (en). Lat.: et.

Mc 5,20.15. nom. mann. mv. παντες = pantes (allen) van het bijvoegl. naamw. πας = pas (ieder, elk, alles). Taalgebruik in het NT: pas (ieder, elk, alles). Taalgebruik in de LXX: pas (ieder, elk, alles). Taalgebruik in Mc: pas (ieder, elk, alles).

  pas (al) Mc  Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel  OT NT  Mt  Mc  Lc  Joh  Hnd  Br.  Apk  syn. ev.
10 nom. m. mv. pantes 15                     724 558 166 18  15 25 14  33 57 58  72 
  Totaal 66      6697  5530  1167 122  66  157  62  167  540  53  345  407 

  pas (al) Mc  Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 16
10 nom. mann. mv. pantes 15 2 : (1) Mc 1,5. (2) Mc 1,37.       (1) Mc 5,20.   2 : (1) Mc 6,42. (2) Mc 6,50. 2 : (1) Mc 7,3. (2) Mc 7,14.       (1) Mc 12,44.     7 : (1) Mc 14,23. (2) Mc 14,27. (3) Mc 14,29. (4) Mc 14,31. (5) Mc 14,50. (6) Mc 14,53. (7) Mc 14,64.  
  Totaal 66 

Mc 5,20.16. act. ind. imperf. 3de pers. mv. εθαυμαζον = ethaumazon (zij verbaasden zich) van het werkw. θαυμαζω = thaumazô (bewonderen, verwonderen, verbazen). Taalgebruik in het NT: thaumazô (bewonderen, verwonderen, verbazen). Taalgebruik in de LXX: thaumazô (bewonderen, verwonderen, verbazen). Taalgebruik in Lc: thaumazô (bewonderen, verwonderen, verbazen). Bijbel (9): (1) Tob 11,16. (2) Jdt 10,19. (3) Mc 5,20. (4) Lc 1,21. (5) Lc 4,22. (6) Joh 4,27. (7) Joh 7,15. (8) Hnd 2,7. (9) Hnd 4,13. Een vorm van θαυμαζω = thaumazô (bewonderen, verwonderen, verbazen) in de LXX (57), in het NT (42), in Mc (4), in Lc (9): (1) Tob 11,16. (2) Jdt 10,19. (3) Mc 5,20. (4) Lc 1,21. (5) Lc 4,22. (6) Joh 4,27. (7) Joh 7,15. (8) Hnd 2,7. (9) Hnd 4,13.

Het is de 3de maal dat Marcus èrxato (hij begon) gebruikt en het is de 2de maal dat hij èrxato kèrussein (hij begon te getuigen) gebruikt. Ook deze tweede maal is een genezene die begint te getuigen. In Mc 1,45 begon een genezene te getuigen in een stad in het gebied van Galilea. De getuige moet zich laten zien aan de priesters. Het is dus een joodse gelovige. In Mc 5,20 getuigt een genezene uit het heidens gebied Dekapolis. èrxato kèrussein (hij begon te getuigen) komt slechts in deze twee teksten voor. Samen geven ze een totaliteit weer: joden en heidenen.


- Mc 5,1 - Mc 5,2 - Mc 5,3 - Mc 5,4 - Mc 5,5 - Mc 5,6 - Mc 5,7 - Mc 5,8 - Mc 5,9 - Mc 5,10 - Mc 5,11 - Mc 5,12 - Mc 5,13 - Mc 5,14 - Mc 5,15 - Mc 5,16 - Mc 5,17 - Mc 5,18 - Mc 5,19 - Mc 5,20 - Mc 5,21 - Mc 5,22 - Mc 5,23 - Mc 5,24 - Mc 5,25 - Mc 5,26 - Mc 5,27 - Mc 5,28 - Mc 5,29 - Mc 5,30 - Mc 5,31 - Mc 5,32 - Mc 5,33 - Mc 5,34 - Mc 5,35 - Mc 5,36 - Mc 5,37 - Mc 5,38 - Mc 5,39 - Mc 5,40 - Mc 5,41 - Mc 5,42 - Mc 5,43 -



71. Genezing van een vrouw met bloedvloeiïng. Opwekking van Jaïrus'dochter: Mt 9,18-26 - Mc 5,21-43 - Mt 9,18-26 - Lc 8,40-56 - bijbeloverzicht -- Mc (Marcus) -- Mc 5 -- taalgebruik -- Mc 5,21 - Mc 5,22 - Mc 5,23 - Mc 5,24 - Mc 5,25 - Mc 5,26 - Mc 5,27 - Mc 5,28 - Mc 5,29 - Mc 5,30 - Mc 5,31 - Mc 5,32 - Mc 5,33 - Mc 5,34 - Mc 5,35 - Mc 5,36 - Mc 5,37 - Mc 5,38 - Mc 5,39 - Mc 5,40 - Mc 5,41 - Mc 5,42 - Mc 5,43 -

1. aantal woorden 2. aantal letters 3. aantal lettergrepen 4. getalwaarde 5. kai (en) 6. de (echter) 7. nevenschikkende hoofdzinnen 8. ondergeschikte zinnen (behalve participiumzinnen) 9. participiumzinnen

  Mc 5,21 Mc 5,22 Mc 5,23 Mc 5,24 Mc 5,35 Mc 5,36 Mc 5,37 Mc 5,38 Mc 5,39 Mc 5,40 Mc 5,41 Mc 5,42 Mc 5,43 totaal
                           
                           
                           
                           
5     28 
6                      
36 
                   
      13 

- 11 / 13 zinnen beginnen met kai (en).

1. aantal woorden 2. aantal letters 3. aantal lettergrepen 4. getalwaarde 5. kai (en) 6. de (echter) 7. nevenschikkende hoofdzinnen 8. ondergeschikte zinnen (behalve participiumzinnen) 9. participiumzinnen

  Mc 5,25 Mc 5,26 Mc 5,27 Mc 5,28 Mc 5,29 Mc 5,30 Mc 5,31 Mc 5,32 Mc 5,33 Mc 5,34
                   
                   
                   
                   
                   
                   
                   
                   
                   

1. de vrouw 2. de bloedvloeiïng 3. Jezus 4. de leerlingen 5. Jezus 6. de vrouw 7. Jezus
Mc 5,25-28 Mc 5,29 Mc 5,30 Mc 5,31 Mc 5,32 Mc 5,33 Mc 5,34
kai gunè (en een vrouw)  kai euthus exèranthè hè pègè tou haimatos autès (en onmiddellijk werd haar bloedvloeiïng uitgedroogd)   kai euthus ho Ièsous epignous (en onmiddellijk wist Jezus...)  kai elegon hoi mathètai autou (en zijn leerlingen zeiden)   kai perieblepeto (en hij keek rond)   hè de gunè (de vrouw echter)   ho de eipen autèi (hij echter zei haar) 

Mc 5,25-26: 7X een participium nominatief vrouwelijk enkelvoud; 1. -ousa 2. -ousa 3.-sasa 4. -eisa 5. ousa 6. -sasa 7. ousa. Begin kai (en) en erop 3X kai (en).

Mc 5,21 - Mc 5,21: 144. Genezing van een vrouw met bloedvloeiïng. Opwekking van Jaïrus'dochter -- Mc 5,21-43 - Mt 9,18-26 - Lc 8,40-56 - bijbeloverzicht -- Mc (Marcus) -- Mc 5 -- taalgebruik -- Mc 5,21 - Mc 5,22 - Mc 5,23 - Mc 5,24 - Mc 5,25 - Mc 5,26 - Mc 5,27 - Mc 5,28 - Mc 5,29 - Mc 5,30 - Mc 5,31 - Mc 5,32 - Mc 5,33 - Mc 5,34 - Mc 5,35 - Mc 5,36 - Mc 5,37 - Mc 5,38 - Mc 5,39 - Mc 5,40 - Mc 5,41 - Mc 5,42 - Mc 5,43 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
Kai diaperasantos tou Ièsou en tôi ploiôi palin eis to peran sunèchthè ochlos polus ep'auton, kai èn pâra tèn thalassan et cum transcendisset Iesus in navi rursus trans fretum convenit turba multa ad illum et erat circa mare En toen Jezus weer overgestoken was (in de boot) naar de overkant, verzamelde zich een grote volksmenigte bij hem, en hij was langs het meer.   Toen Jezus weer met de boot overgestoken was stroomde veel volk bij Hem samen. Terwijl Hij Zich aan de oever van het meer bevond, Toen* Jezus weer met de boot naar de overkant gegaan was, verzamelde zich een grote menigte bij Hem. Dat was aan het meer.   Toen Jezus weer met de boot was overgestoken, verzamelde er zich een grote menigte bij hem, en hij bleef aan het meer.   Als Jezus in de boot weer oversteekt naar de overkant, verzamelt zich een grote schare bij hem, nu hij daar is, bij de zee. Mc 5:21- Lorsque Jésus eut traversé à nouveau en barque vers l'autre rive, une foule nombreuse se rassembla autour de lui, et il se tenait au bord de la mer.

King James Bible. [21] And when Jesus was passed over again by ship unto the other side, much people gathered unto him: and he was nigh unto the sea.
Luther-Bibel. 21 Und als Jesus wieder herübergefahren war im Boot, versammelte sich eine große Menge bei ihm, und er war am See.

Tekstuitleg van Mc 5,21. Dit vers Mc 5,21 telt 21 (3 X 7) woorden en 94 (2 X 47) letters. De getalwaarde van Mc 5,21 is 10720 (2 X 2 X 2 X 2 X 2 X 5 X 67).

  Mc 5,21 Mt 9,18 Lc 8,40
  21Καὶ διαπεράσαντος τοῦ Ἰησοῦ [ἐν τῷ πλοίῳ] πάλιν εἰς τὸ πέραν συνήχθη ὄχλος πολὺς ἐπ' αὐτόν, καὶ ἦν παρὰ τὴν θάλασσαν. 9:18 tauta autou lalountos autois 40Ἐν δὲ τῷ ὑποστρέφειν τὸν Ἰησοῦν ἀπεδέξατο αὐτὸν ὁ ὄχλος, ἦσαν γὰρ πάντες προσδοκῶντες αὐτόν.

- Mc 4,35. (2) Lc 8,22:: διελθωμεν εις το περαν = dielthômen eis to peran (laten we doorgaan naar de overzijde).
- Mc 5,1: καὶ ἦλθον εἰς τὸ πέραν = kai èlthon eis to peran tès thalassès eis tèn chôran tôn gerasènôn ( en zij gingen naar de overzijde van het meer naar de streek van de Gerasenen).
- Mc 5,21: και διαπερασαντος του ιησου εν τῳ πλοιῳ παλιν εις το περαν = kai diaperasantos tou ièsou en tô(i) ploiô(i) palin eis to peran (en nadat Jezus in (met) de boot opnieuw naar de overzijde was doorgestoken).
- In Mc 4,35 en Mc 5,1 wordt een nogal omslachtige omschrijving gebruikt voor wat eenvoudig met het werkw. διαπεραω = diaperaô (doortrekken, oversteken) kon gezegd worden.
- Hebreeuws: נַעְבְּרָה נָּא אֶל אֵבֶר = na`ëbërah-nâ´ ´l `ebhèr (dat wij mogen doortrekken naar de overzijde).

Mc 5,21.1. και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Taalgebruik: kai (en) in de LXX. Taalgebruik in Mc: kai (en). Van de 43 verzen in Mc 5 niet in 6 verzen: (1) Mt 5,8. (2) Mt 5,11. (3) Mt 5,27. (4) Mt 5,28. (5) Mt 5,35. (6) Mt 5,36.

kai (en)  kai (en)   Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel O.T. N.T. Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
verzen  verzen (678) (666) 678 45  28  35  41  43  56  37  38  50  52  33  44  37  72  47  20  / 8     7957 1071 678 1151 879 1007 2767 404 2900  3779 
kai (en)   kai = en (555) (547) 555  40  26  32  33  37  52  26  36  40  37  29  33  26  60  33  15 / 7 26980  21867  5113  705  555  822  530  660  1470  371  2082  2612 
verschil verschil (123) (115) 123 5 2 3 8 6 4 11 2 10 15 4 11 11 12 14 5 / 1     2844 366 123 329 349 347 1297 33 818 1167

- Ned.: en. Arabisch: وَ = wa (en). Taalgebruik in de Qoran: wa (en). E.: and. D.: und. Fr.: et. Grieks: και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Hebr.: וְ = wë (en). Lat.: et.

Mc 5,21.2. act. part. aor. gen. mann. enk. διαπερασαντος = diaperasantos (nadat hij overstak) van het werkw. διαπεραω = diaperaô (doortrekken, oversteken). Taalgebruik in het NT: diaperaô (doortrekken, oversteken). Taalgebruik in de LXX: diaperaô (doortrekken, oversteken). In dit werkw. zit het zelfst. naamw. περαν (overzijde). Bijbel (1): Mc 5,21. Een vorm van διαπεραω = diaperaô (doortrekken, oversteken) in de LXX (9): (1) Dt 30,13. (2) Js 23,2. (3) 1 Mak 3,37. (4) 1 Mak 5,6. (5) 1 Mak 5,43. (6) 1 Mak 16,6. In het NT (6): (1) Mt 9,1. (2) Mt 14,34. (3) Mc 5,21. (4) Mc 6,53.

(5) Lc 16,26. (6) Hnd 21,2. Synoptisch: (1) Mt 9,1 // Mc 5,21. (2) Mt 14,34 // Mc 6,53.
- Hebreeuws: (1) וַיַּעֲבֹר = wajja`äbhor (en hij trok door) < prefix verbindingswoord wë (consecutivum) + act. qal imperf. 3de pers. mann. enk.. (2) וַיַּעֲבֵר = wajja`äbher (en hij deed voorbijgaan) < wë + act. hifil imperf. 3de pers. mann. enk. van het werkw. עָבַר = `âbhar (overgaan, voorbijgaan, doortrekken). Taalgebruik in Tenakh: `âbhar (overgaan, voorbijgaan, doortrekken). Getalwaarde: ajin = 16 of 70, beth = 2, resj = 20 of 200 ; totaal: 38 (2 X 19) OF 272 (2² X 2² X 17). Structuur: 7 - 2 - 2. De som van de elementen is telkens 2. Tenakh (48). Pentateuch (7). Eerdere Profeten (30). Latere Profeten (0). 12 Kleine Profeten (3). Geschriften (8). Gn (6): (1) Gn 8,1. (2) Gn 12,6. (3) Gn 31,21. (4) Gn 32,23. (5) Gn 32,24. (6) Gn 41,46. Ex (1): Gn 34,6.
- Ned.: oversteken, overgaan. D.: übergehen. E.: traverse, go over. Fr.: traverser. Grieks: διαπεραω = diaperaô (doortrekken, oversteken). Taalgebruik in het NT: diaperaô (doortrekken, oversteken). Italiaans: traversare. Hebreeuws: עָבַר = `âbhar (overgaan, voorbijgaan, doortrekken). Taalgebruik in Tenakh: `âbhar (overgaan, voorbijgaan, doortrekken). Latijn: traversare. Spaans: atraversar.

Mc 5,21.3. bep. lidw. gen. mann. + onz. enk. του = tou (de) van het bepaald lidw. ὁ = ho, ἡ = hè, το = to (de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Taalgebruik in Mc: bepaald lidwoord. Mc 5 (11): (1) Mc 5,2. (2) Mc 5,7. (3) Mc 5,8. (4) Mc 5,13. (5) Mc 5,21. (6) Mc 5,27. (7) Mc 5,29. (8) Mc 5,35. (9) Mc 5,38. (10) Mc 5,40. (11) Mc 5,41.

  lidw. enk. Mc  Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel  OT NT Mt  Mc  Lc  Joh  Hnd  Br.  Apk  syn. ev.
4. gen. m. + onz. enk. tou 116  8 6 6 5 11 6 7 6 7 9 3 10 6 13 7 6 8480  6542  1938  234  116  272  196  269  673  178  622  818 
  Totaal   940  67  45  41  64  70  71  62  36  66  71  40  59  53  106  61  28  54298  42002  12296  1648  940  1649  1422  1696  4013  928  4237 5659  

- Nederl..: bepaald lidwoord de / het. Arabisch: bepaald lidw. اَل = ´al (de). D.: der, die, das enz.. E.: the. Fr.: le, la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum, il-lam). Gr. ὁ = ho, ἡ = hè, το = to (de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Hebreeuws: הַ = ha (de, het). Taalgebruik in Tenakh: ha (de, het).

Mc 5,21.4. voc. mann. enk. ιησου = Ièsou (Jezus). Taalgebruik in het NT: Ièsous (Jezus). Taalgebruik in Mc: Ièsous (Jezus).
Een vorm van ιησους = Ièsous (Jezus) in Mc 5 (8): (1) Mc 5,6 (acc. ιησουν = Ièsoun). (2) Mc 5,7 (voc. ιησου = Ièsou). (3) Mc 5,15 (acc. ιησουν = Ièsoun). (4) Mc 5,20 (nom. ιησους = Ièsous). (5) Mc 5,21 (losse gen. ιησου = Ièsou). (6) Mc 5,27 (peri + gen. ιησου = Ièsou). (7) Mc 5,30 (nom. ιησους = Ièsous). (8) Mc 5,36 (nom. ιησους = Ièsous).

  Ièsous (Jezus)  Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 5 Mc 6 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16   bijbel O.T. N.T. Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn. ev.
2 voc. + gen. + dat. mann. enk. Ièsou 13 2: (1) Mc 1,1 (gen.) (2) Mc 1,24 (voc.) 1: Mc 2,15 (dat.)   3: (1) Mc 5,7 (voc.). (2) Mc 5,21 (gen.). (3) Mc 5,27 (gen.)     2: (1) Mc 9,4 (dat.). (2) Mc 9,5 (dat.). 1: Mc 10,47 (voc.). 1: Mc 11,33 (dat.).     2: (1) Mc 14,55 (gen.). (2) Mc 14,67 (gen.). 1: Mc 15,43 (gen.).   13 348  35  313  25 13 18 18 32 196 11 56 74
  totaal 81 6 5 1 8 2 1 8 18 6 5 2 11 6 2 81 1115  223  892  150 81 87 238 69 255 12 318 556

Mc 5,21.2. - 4. διαπερασαντος του ιησου = diaperasantos tou Ièsou (nadat Jezus was overgestoken - naar de overzijde). Losse genitief. Enkel in dit vers Mc 5,21 in Mc staat Jezus in een losse genitief.
- Jozua was degene die van de overkant van de Jordaan het beloofde land binnentrok.

Mc 5,21.5. εν = en (in, tijdens, met). Taalgebruik in het NT: en (in). Taalgebruik in de LXX: en (in). Taalgebruik in Mc: en (in). Mc 5 (9): (1) Mc 5,2. (2) Mc 5,3. (3) Mc 5,5. (4) Mc 5,13. (5) Mc 5,20. (6) Mc 5,21. (7) Mc 5,25. (8) Mc 5,27. (9) Mc 5,30.

en (in).   Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn. ev.
119 13  13  12    10  11097 8943 2154 247 119 288 182 226 966 126 654  836 

- Ned. in. Arabisch: فِي = fi (in). Taalgebruik in de Qoran: fi . D.: in. E.: in. Fr.: en. Grieks: εν = en (in, tijdens). Hebreeuws: בְּ = bë.

Mc 5,21.6. bep. lidw. dat. mann. + onz. enk. τῳ = tô(i) van het bepaald lidwoord ὁ = ho, ἡ = hè, το = to (de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Taalgebruik in de LXX: bepaald lidwoord. Mc (68). Mc 5 (7): (1) Mc 5,11. (2) Mc 5,16. (3) Mc 5,21. (4) Mc 5,27. (5) Mc 5,29. (6) Mc 5,30. (7) Mc 5,36.

  lidw. enk. Mc  Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel  OT NT Mt  Mc  Lc  Joh  Hnd  Br.  Apk  syn. ev.
6. dat. m. + onz. enk. tô(i) 68  5507  4462  1045  121  68  154  98  163  367  74  343  441 
  Totaal   940  67  45  41  64  70  71  62  36  66  71  40  59  53  106  61  28  54298  42002  12296  1648  940  1649  1422  1696  4013  928  4237 5659  

- bepaald lidw. Ned.: de. Arabisch: bepaald lidw. اَل = ´al (de). Taalgebruik in de Qoran: ´al (de). D.: der, die, das enz.. E.: the. Fr.: le, la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum, il-lam). Grieks: ὁ = ho, ἡ = hè, το = to (de - het). Hebreeuws: הַ = ha (de, het). Taalgebruik in Tenakh: ha (de, het).

Mc 5,21.7. πλοιῳ = ploiô(i) (in de - boot): datief onz. enk. van het zelfst. naamw. πλοιον = ploion (boot). Taalgebruik in het NT: ploion (boot). Taalgebruik in de LXX: ploion (boot). Taalgebruik in Mc.: ploion (boot). Een vorm van πλοιον = ploion (boot) in de LXX (42), in het NT (66).

  ploion (boot)  Mc Mc 1 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 8 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
nom. + acc. onz. enk. ploion     2: (1) Mc 4,1. (2) Mc 4,37.   1: Mc 5,18.   3: (1) Mc 6,45. (2) Mc 6,47. (3) Mc 6,51.   1: Mc 8,10.   37  31      18  22     
gen. onz. enk. ploiou       1: Mc 5,2.   1: Mc 6,54.     14  12         
dat. onz. enk. ploiô(i)   2: (1) Mc 1,19. (2) Mc 1,20.   1: Mc 4,36.   1: Mc 5,21.   1: Mc 6,32.   1: Mc 8,14.   15  14        10  10     
nom. + acc. onz. mv. ploia     1: Mc 4,36.         23  18           
  totaal 16  102  38  64  13  16  19  37  43     

De verhalen rond de boot kunnen we in drie groepen indelen:
- de tweede groep rond Mc 4,1-5,21 met het verhaal van de stormstilling (Mc 4,35-41): (6, 7X): (1) Mc 4,1 (εις πλοιον = eis ploion = in een boot). (2) Mc 4,36 (εν τῳ πλοιῳ = en tô(i) ploiô(i) (in de boot) + (αλλα πλοια = alla ploia = de andere boten). (3) Mc 4,37 (εις το πλοιον = eis to ploion (tegen de boot). (4)  Mc 5,2 (εκ του πλοιου = ek tou ploiou = uit de boot). (5)  Mc 5,18 (εις το πλοιον = eis to ploion = in de boot). (6) Mc 5,21 (εν τῳ πλοιῳ = en tô(i) ploiô(i) = in de boot).
- Ned.: boot. D.: Boot. E.: boat. Fr.: navire, bateau (oud-eng. bat + suffix -eau). Gr.: ναυς, gen. νεως = naus (schip). L.: navis (= schip ; navicula = boot).
- Ned.: vlot (pl- -> vl-). Grieks: πλοιον = ploion (boot). Taalgebruik in het NT: ploion (boot). Zie het werkw. πλεω = pleô (varen). Taalgebruik in het NT: pleô (varen). De r en l zijn lingualen (tongletters). pl -> vr: pleô (varen) ; afgeleid ervan is πλοιον = ploion (vaar-tuig).

Mc 5,21.5. - 7. εν τῳ πλοιῳ = en tô(i) ploiô(i) (in de boot). Bijbel (10). LXX (1): Jon 1,5. NT (9): (1) Mt 4,21. (2) Mt 14,33. (3) Mc 1,19. (4) Mc 1,20. (5)  Mc 4,36. (6) Mc 5,21. (7)  Mc 8,14. (8) Hnd 27,31. (9) Hnd 27,37.
- Hebreeuws: בַסְּפִינָה = bassëphînâh (in het schip) < prefix voorzetsel bë + zelfst. naamw. סְפִטנָה = sëphînâh (schip). Taalgebruik in Tenakh: sëphînâh (schip). Zie Mc 4,36.
- בַאֳנִיָּה = bâânijjâh (in de boot) < prefix voorzetsel bë + bepaald lidw. ha + zelfst. naamw. אֳנִיָּה ´ânijjah (boot). Zie: אֳנִי = 'änî (schip, vloot). Taalgebruik in Tenakh: 'änî (schip, vloot). Getalwaarde: aleph = 1 ; nun = 14 of 50, jod = 10 ; totaal: 25 (5²) OF 61. Structuur: 1 - 5 - 1. De som van de elementen is telkens 7. Tenakh (1): Jon 1,4.

Mc 5,21.8. παλιν = palin (opnieuw). Taalgebruik in het NT: palin (opnieuw). Taalgebruik in de LXX: palin (opnieuw). Taalgebruik in Mc: palin (opnieuw). Mc (26). Mc 5 (1): Mc 5,21. In Mc 5,21 wordt het voor de 6de maal gebruikt. Mc 5,21 staat bij de uitdrukking εις το περαν = eis to peran (naar de overzijde). Terug naar de noord-westkant van het meer.

palin (opnieuw)   Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 7 Mc 8 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 14 Mc 15 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn. ev.
  2 : (1) Mc 2,1. (2) Mc 2,13. 2 : (3) Mc 3,1. (4) Mc 3,20 . 1 : (5) Mc 4,1. 1 : Mc 5,21. 2 : (7) Mc 7,14. (8) Mc 7,31. 3 : (9) Mc 8,1. (10) Mc 8,13. (11) Mc 8,25.   4 : (12) Mc 10,1. (13) Mc 10,10. (14) Mc 10,24. (15) Mc 10,32. 2 : (16) Mc 11,3. (17) Mc 11,27 1 : (18) Mc 12,4. 5 : (19) Mc 14,39. (20) Mc 14,40. (21) Mc 14,61. (22) Mc 14,69. (23) Mc 14,70. 3 : (24) Mc 15,4. (25) Mc 15,12. (26) Mc 15,13.   206 70 136 16 26 26 45 5 16 2 68  113 
kai palin (en opnieuw)     1: Mc 4,1.   1: Mc 7,31.       1: Mc 12,4. 2: (1) Mc 14,39. (2) Mc 14,40.       30 1 5 1 8 3 12   8 16

Mc 5,21.9. εις = eis (naar). Taalgebruik in het NT: eis (naar). Taalgebruik in de LXX: eis (naar). εις = eis (naar). Taalgebruik in het NT: eis (naar). Taalgebruik in de LXX: eis (naar). Mc 5 (11): (1) Mc 5,1 (2X). (2) Mc 5,12 (2X: naar de varkens zenden - in de varkens binnengaan). (3) Mc 5,13 (2X: in de varkens binnengaan - naar het meer). (4) Mc 5,14 (2X: in de stad en in de velden). (5) Mc 5,18 (in de boot inklimmen). (6) Mc 5,19 (naar uw huis). (7) Mc 5,21 (naar de overzijde). (8) Mc 5,22 (heis = één). (9) Mc 5,26 (naar het slechte gaan). (10) Mc 5,34. (11) Mc 5,38 (zij gaan naar het huis...).

eis (naar)  bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b.  Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16
  6930  5336  1594  215  151  210  181  260  504  73  576  757  427  77  13 5 6 8 11 14 9 10 11 13 8 7 8 20 3 5

- Ned.: naar. D.: nach. E.: for. Fr.: vers (versus: gedraaid, gekeerd ; vertere: tourner, draaien) / à. Grieks: εις = eis (naar). Taalgebruik in het NT: eis (naar). Lat.: in / ad.

Mc 5,21.10. bep. lidw. nom. + acc. onz. enk. το = to (het) van het bepaald lidw. ὁ = ho, ἡ = hè, το = to (de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Taalgebruik in de LXX: bepaald lidwoord. Taalgebruik in Mc: bepaald lidwoord. Mc (108). Mc 5 (12): (1) Mc 5,1. (2) Mc 5,4. (3) Mc 5,8. (4) Mc 5,14. (5) Mc 5,18. (6) Mc 5,21. (7) Mc 5,23. (8) Mc 5,26. (9) Mc 5,39. (10) Mc 5,40. (11) Mc 5,41. (12) Mc 5,42.

  lidw. enk. Mc  Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel  OT NT Mt  Mc  Lc  Joh  Hnd  Br.  Apk  syn. ev.
3. nom. + acc. onz. enk. to 108  12  12  22  5941  4582  1359  186  108  181  121  172  482  109  475  596 
  Totaal   940  67  45  41  64  70  71  62  36  66  71  40  59  53  106  61  28  54298  42002  12296  1648  940  1649  1422  1696  4013  928  4237 5659  

- Nederl.: bepaald lidwoord de / het. Arabisch: bepaald lidw. اَل = ´al (de). Taalgebruik in de Qoran: ´al (de). D.: der, die, das enz.. E.: the. Fr.: le, la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum, il-lam). Gr. ὁ = ho, ἡ = hè, το = to (de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Hebreeuws: הַ = ha (de, het). Taalgebruik in Tenakh: ha (de, het).

Mc 5,21.11. περαν = peran (oever, overzijde, overkant). Taalgebruik in het NT: peran (overzijde, overkant). Taalgebruik in de LXX: peran (overzijde, overkant). Taalgebruik in Mc.: peran (overzijde, overkant). Bijbel (115). OT (92). NT (23). Mt (7): (1) Mt 4,15. (2) Mt 4,25. (3) Mt 8,18. (4) Mt 8,28. (5) Mt 14,22. (6) Mt 16,5. (7) Mt 19,1. Mc (7): (1) Mc 3,8. (2) Mc 4,35. (3) Mc 5,1. (4) Mc 5,21. (5) Mc 6,45. (6) Mc 8,13. (7) Mc 10,1. Lc (1): Lc 8,22. Joh (8): (1) Joh 1,28. (2) Joh 3,26 . (3) Joh 6,1. (4) Joh 6,17. (5) Joh 6,22. (6) Joh 6,25. (7) Joh 10,40. (8) Joh 18,1.

peran (overzijde  bijbel LXX Pentateuch Eerdere Profeten Latere Profeten 12 Kleine Profeten Geschriften Gn Ex Lv Nu Dt NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
  115  92 22 38 7 0 16 2     8 12 23        15  23     

- De overzijde kan zijn: (1) de overzijde van de Jordaan: (1) Mc 3,8. (2) Mc 10,1.
(2) de overzijde van het meer van Galilea: (1) Mc 4,35. (2) Mc 5,1. (3) Mc 5,21. (4) Mc 6,45. (5) Mc 8,13.
In Mc 4,35 zijn Jezus en zijn leerlingen aan de noord-westelijke oever van het meer van Galilea, in Mc 5,1 aan de zuid-oostelijke oever en in Mc 5,21 opnieuw aan de noord-westelijke oever.
- הָעֵבֶר = hâ`ebhèr (de overzijde, de overkant) < prefix bepaald lidw. ha + zelfst. naamw. עֵבֶר `ebhèr (overzijde, overkant). Zie het werkw. עָבַר = `âbhar (overgaan, voorbijgaan, doortrekken). Taalgebruik in Tenakh: `âbhar (overgaan, voorbijgaan, doortrekken). Getalwaarde: ajin = 16 of 70, beth = 2, resj = 20 of 200 ; totaal: 38 (2 X 19) OF 272 (2² X 2² X 17). Structuur: 7 - 2 - 2. De som van de elementen is telkens 2. Tenakh (1): 1 S 25,13.
- Het zelfst. naamw. עֵבֶר = `ebhèr (overzijde, overkant) is afgeleid van het werkw. עָבַר = `âbhar (overgaan, voorbijgaan, doortrekken). Het zelfst. naamw. עֶרֶב = `èrèbh (avond) heeft dezelfde letters als עָבַר = `âbhar (overgaan, voorbijgaan, doortrekken) maar de 2 laatste letters staan in een andere volgorde. De avond bevat de idee van overgang tussen de dag en de nacht.
- Ned.: oever. D.: Üfer. Hebr.: עֵבֶר = `ebhèr (oever, overzijde, overkant). Zie het werkw. עָבַר = `âbhar ('oeveren', overgaan, voorbijgaan, doortrekken). Taalgebruik in Tenakh: `âbhar (overgaan, voorbijgaan, doortrekken). Grieks: περαν = peran (oever, overzijde, overkant). Taalgebruik in het NT: peran (overzijde, overkant). (b/p/v, is de glottisslag aan het begin van het Griekse woord weggevallen ?). Lat.: ripa (metathesis = omwisseling van de medeklinkers van het Griuekse περαν = peran (overzijde, overkant ?) Frans: rive. Een stroom, rivier, meer, zee enz. hebben 2 oevers: de ene oever aan de ene zijde en de andere oever aan de andere zijde.

Mc 5,21.9. - 11. εις το περαν = eis to peran (naar de overzijde). LXX (8): (1) Nu 21,13. (2) Dt 30,13. (3) Joz 1,15. (4) Re 11,29. (5) 1 S 26,13. (6) 1 Mak 9,48. (7) Jr 22,20. (8) Jr 48,10. NT (10). Mt (4): (1) Mt 8,18. (2) Mt 8,28. (3) Mt 14,22. (4) Mt 16,5. Mc (5). (1) Mc 4,35. (2) Mc 5,1. (3) Mc 5,21. (4) Mc 6,45. (5) Mc 8,13. Mc: 5 / 7, niet in (1) Mc 3,8. (2) Mc 10,1. In deze twee verzen (Mc 3,8 en Mc 10,1): περαν του ιορδανου = peran tou Iordanou (de overzijde van de Jordaan). Bedoeld is hiermee de overzijde van het meer van Galilea: (1) Mc 4,35: de overzijde van het meer (omgeving Kafarnaüm): naar de zuidoostzijde. (2) Mc 5,1: zuidoostzijde nl. het land van de Gerasenen. (3) Mc 5,21: terug. (4) Mc 6,45: naar Betsaïda (5) Mc 8,13. Lc (1): Lc 8,22.
- אֶל אֵבֶר = ´l `ebhèr (naar de overzijde, overkant). Tenakh (7): (1) Ex 28,26. (2) Ex 39,19. (3) Dt 30,13. (4) Joz 22,11. (5) Js 10,28. (6) Ez 1,9. (7) Ez 10,22.

Mc 5,21.12. mediaal. aor. 3de pers. enk. συνηχθη =  sunèchtè (het verzamelde zich) van het werkw. συναγω = sunagô (samendrijven, verzamelen). Taalgebruik in NT: sunagô (samendrijven, verzamelen). Taalgebruik in de LXX: sunagô (samendrijven, verzamelen). Deze vorm in Mc slechts in Mc 5,21. Een vorm van συναγω = sunagô (verzamelen) in de LXX (377), in het NT (59), in Mc (5): (1) Mc 2,2. (2) Mc 4,1. (3) Mc 5,21. (4) Mc 6,30. (5) Mc 7,1. Telkens wordt er rond Jezus verzameld. Een vorm van συναγω = sunagô is 127 X vertaling van אָסַף = ´âsaph (Taalgebruik in Tenakh: ´âsaph (verzamelen, vergaderen, wegnemen), 73 X van קָבַץ = qâbhatz (Taalgebruik in Tenakh: qâbhats (verzamelen), 8 X van קָהַל = qâhal (Taalgebruik in Tenakh: q-h-l). Nog 47 andere Hebreeuwse woorden worden met συναγω = sunagô weergegeven.
- Een grote massa verzamelde zich bij Jezus. Daarmee is nog niet gezegd dat ze de synagoge vaarwel hebben gezegd. Wel verzamelde een grote massa zich rond Jezus omdat de synagogebijeenkomsten niet meer voldeden. Eén van de leiders van de synagoge roept de hulp van Jezus in. Hij ziet ook wel dat de massa zich tot Jezus wendt. Zijn dochtertje is doodziek. Wellicht staat het symbolisch voor de doodzieke synagoge. Er is wel de thorah, maar de wijze waarop ze geïnterpreteerd en beleefd wordt, loopt op zijn laatste benen ; teveel mensen werden uitgesloten.

Mc 5,21.13. nom. mann. enk. οχλος = ochlos (menigte). Taalgebruik in het NT: ochlos (menigte). Taalgebruik in de LXX: ochlos (menigte). Taalgebruik in Mc: ochlos (menigte). LXX (4): (1) Joz 6,13. (2) 2 S 15,22. (3) Jr 32,34. (4) Ezr 3,12. Met één uitzondering (Mc 10,1) gebruikt Mc οχλος = ochlos (menigte) in het enk. Mt (6): (1) Mt 9,35. (2) Mt 13,2. (3) Mt 20,29. (4) Mt 20,31. (5) Mt 21,8. (6) Mt 26,47. Mc (13): (1) Mc 2,13. (2) Mc 3,20. (3) Mc 3,32. (4) Mc 4,1. (5) Mc 5,21. (6) Mc 5,24a - Mc 5,24b. (7) Mc 9,15. (8) Mc 9,25. (9) Mc 11,18. (10) Mc 12,37. (11) Mc 12,41. (12) Mc 12,43. (13) Mc 15,8. Lc (9): (1) Lc 5,29. (2) Lc 6,17. (3) Lc 6,19. (4) Lc 7,11. (5) Lc 7,12. (6) Lc 8,40. (7) Lc 9,37. (8) Lc 13,17. (9) Lc 22,47. Joh (12): (1) Joh 6,2. (2) Joh 6,5. (3) Joh 6,22. (4) Joh 6,24. (5) Joh 7,20. (6) Joh 7,49. (7) Joh 12,9. (8) Joh 12,12. (9) Joh 12,17. (10) Joh 12,18. (11) Joh 12,29. (12) Joh 12,34. In deze gevallen is οχλος = ochlos (menigte) onderwerp. Een vorm van οχλος = ochlos in de LXX (55), in het NT (174), in Hnd (22). Joh (12). In de LXX is οχλος = ochlos de vertaling van 9 Hebreeuwse werkwoorden. In Ezr 3,12 is οχλος = ochlos (menigte) de vertaling van mann. mv. רַבִּים = rabbîm (vele) van bijvoegl. naamw. רַב = rabh (veel, talrijk, groot). Zie: Taalgebruik in Tenakh: rabh (veel, talrijk, groot).
- Er is hier (Mc 2,13) voor het eerst uitdrukkelijk sprake van ochlos (menigte). In Mc 2,4 kwam de menigte slechts terloops ter sprake.

  ochlos (menigte)   Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 15 syn.  bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Apk syn.  ev. 
1 nom. mann. enk. ochlos  (1) Mc 2,13.   2: (1) Mc 3,20. (2) Mc 3,32.   (1) Mc 4,1.   2: (1) Mc 5,21. (2) Mc 5,24a - Mc 5,24b.         2: (1) Mc 9,15. (2) Mc 9,25.     (1) Mc 11,18 3: (1) Mc 12,37. (2) Mc 12,41. (3) Mc 12,43.   (1) Mc 15,8.     28  49  45  13  12  28  40 
  totaal enk. en mv.   212 39  173  50  36  41  20  23  127  147 

Mc 5,21.14. nom. mann. enk. πολυς = polus (veel). Taalgebruik in het NT: polus (veel). Taalgebruik in de LXX: polus (veel). Taalgebruik in Mc.: polus (veel). Bijbel (61). Mc (3): (1) Mc 5,21. (2) Mc 5,24. (3) Mc 12,37. Een vorm van πολυς = polus in de LXX (822), in het NT (353), in Mc (49), in Mc 5 (8): (1) Mc 5,9. (2) Mc 5,10. (3) Mc 5,21. (4) Mc 5,23. (5) Mc 5,24.   (6) Mc 5,26 (2 vormen). (7) Mc 5,38. (8) Mc 5,43.  In Mc 5,21-43 komt een 'veelheid' 7X voor.

  polus (veel)   bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
1 nom. mann. enk. polus   61  35  26  15  21   

- Hebreeuws: bijvoegl. naamw. רַב = rabh (veel, talrijk, groot). Zie: Taalgebruik in Tenakh: rabh (veel, talrijk, groot). Getalswaarde: resj = 20 of 200, beth = 2 ; totaal: 22 (2X 11) OF 202 (2 X 101) ; structuur: 2 - 2. De som van de elementen is telkens 4.
- N.: veel < Grieks: polus ; p -> v. Arabisch: كثير = kathir (veel). D.: viel. E.: many. Fr.: nombreux (tal-rijk). Gr.: πολυς = polus (veel). Taalgebruik in het NT: polus (veel). Hebr.: רַב + Aramees = rab (veel, talrijk, groot). Taalgebruik in Tenakh: rab (veel, talrijk, groot). Lat.: multus.

Mc 5,21.13. - 14. πας ὁ οχλος = pas ho ochlos (de hele menigte). LXX (1): 2 S 15,22. NT (7). (1) Mt 13,2. (2) Mc 2,13. (3) Mc 9,15. (4) Mc 11,18. (5) Lc 6,19. (6) Lc 13,17.
- πολυς οχλος = polus ochlos (een talrijke menigte). NT (2): (1) Mc 12,37. (2) Joh 6,5.
- ὁ πολυς οχλος = ho polus ochlos (de talrijke menigte). NT (1): (1) Mc 12,37.
- οχλος πολυς = ochlos polus (een grote menigte). NT (12): (1) Mt 20,29. (2) Mt 26,47. (3) Mc 4,1. (4) Mc 5,21. (5) Mc 5,24. (6) Mc 14,43. (7) Lc 7,11. (8) Lc 9,37. (9) Joh 6,2. (10) Joh 12,9. (11) Joh 12,12. (12) Apk 7,9.
- Vanuit het Hebreeuws kan een grote massa als een pleonasme klinken: velen, (heel) velen.

Mc 5,21.12. - 14. Mc 5,21: συνηχθη οχλος πολυς =  sunèchtè ochlos polus (een grote menigte verzamelde zich).
- Mc 2,2: συνηχθησαν πολλοι = sunèchtèsan polloi (velen verzamelden zich).
- Mc 4,1: και συναγεται προς αυτον οχλος πλειστος = kai sunagetai pros auton ochlos pleistos = en een zeer grote menigte verzamelde zich bij hem.
In Mc 4,1 verzamelde zich een zeer grote menigte bij Jezus langs de rechteroever van het meer van Galilea. In Mc 5,21 verzamelde zich een grote menigte (opnieuw) aan de rechteroever van het meer nadat Jezus (en zijn leerlingen) was teruggekomen van een oversteken naar de andere oever.

Mc 5,21.15. επι = epi (op, bij). Afkortingen: επ' = ep' en εφ' = ef'. Taalgebruik in het NT: epi (op, bij). Taalgebruik in de LXX: epi (op, bij). Mc (1): Mc 5,21. Een vorm van επι = epi (op) in de LXX (7297), in het NT (878).
- Ned.: op. D.: auf. E.:. Fr.: sur. Grieks: επι = epi (op, bij). Afkortingen: επ' = ep' en εφ' = ef'. Taalgebruik in het NT: epi (op, bij).
- Lat. ad. Fr. à. E. at. Ned. op, naar, bij. D. bei.

epi (op, bij)  bijbel OT NT Mt Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
epi 4540  3946 594  91  51    104  22  120  117 89  246  268 
ep 1320  1179  141  13  14              25  13  24  30  22  52  65 
ef  430  348  82  10                          20  17  25  36  37 
Totaal   6290  5473  817  114  71  10  149  36  161  172  114  334  370 

epi (op, bij)  Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16
epi 51  (1) Mc 1,22.   4 : (1) Mc 2,10. (2) Mc 2,14. (3) Mc 2,21. (4) Mc 2,26. 8 : (1) Mc 4,1. (2) Mc 4,5. (3) Mc 4,16. (4) Mc 4,20. (5) Mc 4,21. (6) Mc 4,26. (7) Mc 4,31. (8) Mc 4,38.   2 : (1) Mc 10,22. (2) Mc 10,24. 2 : (1) Mc 11,4. (2) Mc 11,18. 7 : (1) Mc 13,2. (2) Mc 13,6. (3) Mc 13,8. (4) Mc 13,9. (5) Mc 13,12. (6) Mc 13,15. (7) Mc 13,29.
ep 14  (1) Mc 1,45.         1 : Mc 6,34.   2 : (1) Mc 10,11. (2) Mc 10,16. 1 : Mc 13,8.    
ef                         
Totaal   71  10 

Mc 5,21.16. acc. mann. enk. αυτον = auton (hem) van het persoonl. voornaamw. αυτος = autos (hij - hem). Taalgebruik in het NT: voornaamwoord autos. Taalgebruik in de LXX: voornaamwoord autos. Taalgebruik in Mc.: voornaamwoord autos. Mc (146). Mc 5 (12): (1) Mc 5,3. (2) Mc 5,4. (3) Mc 5,9. (4) Mc 5,10. (5) Mc 5,12. (6) Mc 5,17. (7) Mc 5,18. (8) Mc 5,19. (9) Mc 5,21. (10) Mc 5,22. (11) Mc 5,23. (12) Mc 5,24.

  autos enk. Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
4 acc. mann. enk. auton   146  11  12  12  16  12  14  17  2872  2032  840  114  146  184  154  136  85  21  598  752 
  totaal 413  35  17  27  14  34  34  18  33  32  30  18  25  47  34  12884  9893  2991  510  413  593  475  350  504  146  1670  2145 

Mc 5,21.15. - 16. επ' αυτον = ep' auton (bij hem). LXX (5). NT (35). Mc (4): (1) Mc 1,10. (2) Mc 5,21. (3) Mc 9,13. (4) Mc 14,46.

Mc 5,21.17. και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Taalgebruik: kai (en) in de LXX. Taalgebruik in Mc: kai (en). Van de 43 verzen in Mc 5 niet in 6 verzen: (1) Mt 5,8. (2) Mt 5,11. (3) Mt 5,27. (4) Mt 5,28. (5) Mt 5,35. (6) Mt 5,36.

kai (en)  kai (en)   Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel O.T. N.T. Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
verzen  verzen (678) (666) 678 45  28  35  41  43  56  37  38  50  52  33  44  37  72  47  20  / 8     7957 1071 678 1151 879 1007 2767 404 2900  3779 
kai (en)   kai = en (555) (547) 555  40  26  32  33  37  52  26  36  40  37  29  33  26  60  33  15 / 7 26980  21867  5113  705  555  822  530  660  1470  371  2082  2612 
verschil verschil (123) (115) 123 5 2 3 8 6 4 11 2 10 15 4 11 11 12 14 5 / 1     2844 366 123 329 349 347 1297 33 818 1167

- Ned.: en. Arabisch: وَ = wa (en). Taalgebruik in de Qoran: wa (en). E.: and. D.: und. Fr.: et. Grieks: και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Hebr.: וְ = wë (en). Lat.: et.

Mc 5,21.18. act. ind. imperf. 3de pers. enk. ην = èn (hij / zij was) van het werkw. ειμι = eimi (zijn) OF betrekkelijk voornaamw. acc. vr. enk. ἡν (die) van het betrekk. voornaamw. ὁς (die). Taalgebruik in het NT: eimi (zijn). Taalgebruik in de LXX: eimi (zijn). Taalgebruik in Mc: eimi (zijn). Mc 5 (5): (1) Mc 5,5. (2) Mc 5,11. (3) Mc 5,21. (4) Mc 5,40. (5) Mc 5,42.

  bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
act. ind. imperf. 3de pers. enk. èn  OF betrekkelijk voornaamw. acc. vr. enk. ἡν 1506  1120  386  24  38  79  92  63  71  19  141  233     

- Hebreeuws. act. ind. perf. 3de pers. mann. enk. הָיָה = hâjâh (zijn). Taalgebruik in Tenakh: hâjâh (zijn). Getalwaarde: he = 5, jod = 10 ; totaal: 20 (2² X 5). Structuur: 5 - 1 - 5. De som van de elementen is telkens 2. Tenakh (332). Pentateuch (52). Eerdere Profeten (111). Latere Profeten (87). 12 Kleine Profeten (14). Geschriften (67).
- werkw. Ned.: zijn. Arabisch: كانَ = kâna (zijn). Taalgebruik in de Qoran: kâna (zijn). D.: sein. E.: to be. E.: to be. Grieks: ειμι = eimi (zijn). Taalgebruik in het NT: eimi (zijn). Hebreeuws: הָיָה = hâjâh (zijn). Taalgebruik in Tenakh: hâjâh (zijn). Lat.: esse.

Mc 5,21.19. παρα = para. Afkorting. παρ' = par' (langs, vanwege). Taalgebruik in het NT: para (langs). Taalgebruik in de LXX: para (langs). Taalgebruik in Mc: para (langs). Mc (11). (1) Mc 1,16. (2) Mc 2,13. (3) Mc 4,1. (4) Mc 4,4. (5) Mc 4,15. (6) Mc 5,21. (7) Mc 10,27. (8) Mc 10,46. (9) Mc 12,2. (10) Mc 12,11. (11) Mc 14,43. παρ' = par' (langs, vanwege). Mc (2): (1) Mc 5,26. (2) Mc 8,11.

para  Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 8 Mc 10 Mc 12 Mc 14 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
para  11  1 : Mc 1,16. 1 : Mc 2,13.   3 : (1) Mc 4,1. (2) Mc 4,4. (3) Mc 4,15. 1 : Mc 5,21.   2 : (1) Mc 10,27. (2) Mc 10,46. 2 : (1) Mc 12,2. (2) Mc 12,11. 1 : Mc 14,43.   677  553  124  13  11  20  21  18  40  44  65     
par'      1 : Mc 3,21.   1 : Mc 5,26. 1 : Mc 8,11.       1 : Mc 16,9. 238  178  60  10  10  22  16  26  21 
totaal 15  915  731  184  17  15  28  31  28  62  60  91     

- παρα = para + gen. (vanwege): (1) Mc 10,27. (2) Mc 12,2. (3) Mc 12,11. (4 Mc 14,43.
- παρα = para + acc. + plaatsbepaling (3X: την ὁδον = tèn hodon (langs de weg): (1) Mc 4,4. (2) Mc 4,15. (3) Mc 10,46. 4X: την θαλασσαν = tèn thalassan (langs het meer): (1) Mc 1,16. (2) Mc 2,13. (3) Mc 4,1. (4) Mc 5,21.
-- 2X bij een roepingsverhaal: (1) Mc 1,16. (2) Mc 2,13.
-- 2X bij woord en daad van Jezus: (1) Mc 4,1. (2) Mc 5,21. Beide verzen spelen zich af op de noord-westelijke oever van het meer. Tussen beide ligt de oversteek naar de overzijde en terug.

Mc 5,21.20. bep. lidw. acc. vr. enk. την = tèn (de) van het bepaald lidw. vr. enk. ἡ = hè. Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Taalgebruik in de LXX: bepaald lidwoord. Taalgebruik in Mc: bepaald lidwoord. Mc (109). Mc 5 (9): (1) Mc 5,1. (2) Mc 5,3. (3) Mc 5,13. (4) Mc 5,14. (5) Mc 5,21. (6) Mc 5,30. (7) Mc 5,32. (8) Mc 5,33. (9) Mc 5,40.

  lidw. enk. Mc  Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel  OT NT Mt  Mc  Lc  Joh  Hnd  Br.  Apk  syn. ev.
9. acc. vr. enk. tèn 109  12 4 5 9 9 11 10 4 5 11 5 6 3 7 6 2 6161  4889  1272  180  109  149  121  198  404  111  438  559 
  Totaal   940  67  45  41  64  70  71  62  36  66  71  40  59  53  106  61  28  54298  42002  12296  1648  940  1649  1422  1696  4013  928  4237 5659  

- Nederl..: bepaald lidwoord de / het. Arabisch: bepaald lidw. اَل = ´al (de). Taalgebruik in de Qoran: ´al (de). D.: der, die, das enz.. E.: the. Fr.: le, la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum, il-lam). Gr. ὁ = ho, ἡ = hè, το = to (de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Hebreeuws: הַ = ha (de, het). Taalgebruik in Tenakh: ha (de, het).

Mc 5,21.21. acc. vr. enk. θαλασσαν = thalassan van het zelfst. naamw. θαλασσα = thalassa (zee, meer). Taalgebruik in het NT: thalassa (zee meer). Taalgebruik in de LXX: thalassa (zee meer). Taalgebruik in Mc: thalassa (zee).
Mc (9) (1) Mc 1,16. (2) Mc 2,13. (3) Mc 3,7. (4) Mc 4,1. (5) Mc 5,13. (6) Mc 5,21. (7) Mc 7,31. (8) Mc 9,42. (9) Mc 11,23. Een vorm van θαλασσα = thalassa (zee, meer) in Mc in 16 verzen (18X): (1) Mc 1,16 (2 vormen). (2) Mc 2,13. (3) Mc 3,7. (4) Mc 4,1. (5) Mc 4,2. (6) Mc 4,39. (7) Mc 4,41. (8) Mc 5,1. (9) Mc 5,13 (2 vormen). (10) Mc 5,21. (11) Mc 6,47. (12) Mc 6,48. (13) Mc 6,49. (14) Mc 7,31. (15) Mc 9,42. (16) Mc 11,23.

  thalassa (zee)   bijbel OT Pentateuch Vroege prof. 12 kl. prof. Grote prof. Hagiografen dt. -can. NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
4 acc. vr. enk. thalassan  185  145  31  33  12  39  23  40  10  19  21   
  totaal 446  359  70  69  34  91  67  28  87  15  18  10  24  36  45 

  thalassa (zee)   NT Mt Mt Mc Mc Lc Lc Joh Joh  //
4 acc. vr. enk. thalassan  40  9 : (1) Mt 4,18. (2) Mt 8,32. (3) Mt 13,1. (4) Mt 13,47. (5) Mt 14,25. (6) Mt 15,29. (7) Mt 17,27. (8) Mt 21,21. (9) Mt 23,15. 9 : (1) Mc 1,16. (2) Mc 2,13. (3) Mc 3,7. (4) Mc 4,1. (5) Mc 5,13. (6) Mc 5,21. (7) Mc 7,31. (8) Mc 9,42. (9) Mc 11,23. 1 : Lc 17,2. 2 : (1) Joh 6,16. (2) Joh 21,7.   (1)  Mt 4,18 // Mc 1,16. (2) Mt 8,32 // Mc 5,13. (3) Mt 13,1 // Mc 4,1. (4) Mt 14,25 // Mc 6,48. (5) Mt 15,29 // Mc 7,31. (5) Mt 21,21 // Mc 11,23.
  totaal 87  15  15  18  18   

Mc 5,21.20. - 21. την θαλασσαν = tèn thalassan (de zee, het meer) . NT (37/40). Mt (9). Mc (9) (1) Mc 1,16. (2) Mc 2,13. (3) Mc 3,7. (4) Mc 4,1. (5) Mc 5,13. (6) Mc 5,21. (7) Mc 7,31. (8) Mc 9,42. (9) Mc 11,23. Lc (1). Joh (2). Hnd (6). Apk (10). Niet in drie verzen: (1) Hnd 10,6. (2) Hnd 10,32. (3) Heb 11,29.

Mc 5,21.19. - 21. παρα την θαλασσαν = para tèn thalassan (langs de zee). NT (7). Mt (3): (1) Mt 4,18. (2) Mt 13,1. (3) Mt 15,29. Mc (4): (1) Mc 1,16. (2) Mc 2,13. (3) Mc 4,1. (4) Mc 5,21. Parallellen: (1)  Mt 4,18 // Mc 1,16. (2) Mt 13,1 // Mc 4,1.
- Mc: (1) Mc 1,16. (2) Mc 2,13: παλιν παρα την θαλασσαν = palin (opnieuw) para tèn thalassan (langs het meer). STAP VOOR STAP !

- Linken tussen οχλος = ochlos (menigte)(Mc 5,21), οικος = oikos (huis) (Mc 5,38) en εκειθεν = ekeithen (vanaf hier) (Mc 6,1). Zie ook linken tussen het volk (οχλος = ochlos) (Mc 7,14), huis (οικος = oikos) (Mc 7,17) en vanaf hier (ekeithen) (Mc 7,24). Zie ook linken tussen menigte (οχλος = ochlos Mc 9,25), huis (οικος = oikon Mc 9,28) en vanaf hier (κακειθεν = kakeithen Mc 9,30).


Mc 5,22 - Mc 5,22: 144. Genezing van een vrouw met bloedvloeiïng. Opwekking van Jaïrus'dochter -- Mc 5,21-43 - Mt 9,18-26 - Lc 8,40-56 - bijbeloverzicht -- Mc (Marcus) -- Mc 5 -- taalgebruik -- Mc 5,21 - Mc 5,22 - Mc 5,23 - Mc 5,24 - Mc 5,25 - Mc 5,26 - Mc 5,27 - Mc 5,28 - Mc 5,29 - Mc 5,30 - Mc 5,31 - Mc 5,32 - Mc 5,33 - Mc 5,34 - Mc 5,35 - Mc 5,36 - Mc 5,37 - Mc 5,38 - Mc 5,39 - Mc 5,40 - Mc 5,41 - Mc 5,42 - Mc 5,43 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
5:22 kai erchetai eis tôn archisunagôgôn onomati iairos kai idôn auton piptei pros tous podas autou  22 et venit quidam de archisynagogis nomine Iairus et videns eum procidit ad pedes eius    22 En ziet, er kwam een van de oversten der synagoge, met name Jaïrus; en Hem ziende, viel hij aan Zijn voeten,  [22] Daar kwam Jaïrus aan, een van de synagogebestuurders. Toen hij Jezus zag, wierp hij zich aan zijn voeten   [22] Een van de leiders van de synagoge, die Jaïrus heette, kwam naar hem toe, en toen hij Jezus zag viel hij aan zijn voeten neer.  22 Er komt een van de synagoge–oversten aan, wiens naam is Jaïrus, en als hij hem ziet valt hij neer voor zijn voeten,   Mc 5:22- Arrive alors un des chefs de synagogue, nommé Jaïre, qui, le voyant, tombe à ses pieds  

King James Bible. [22] And, behold, there cometh one of the rulers of the synagogue, Jairus by name; and when he saw him, he fell at his feet,
Luther-Bibel. 22 Da kam einer von den Vorstehern der Synagoge, mit Namen Jaïrus. Und als er Jesus sah, fiel er ihm zu Füßen

Tekstuitleg van Mc 5,22. Het vers Mc 5,22 telt 16 (2² X 2²) woorden en 83 letters. De getalswaarde is 12003 (3 X 4001).

  Mc 5,22 Mt 9,18 Lc 8,41
  22καὶ ἔρχεται εἷς τῶν ἀρχισυναγώγων, ὀνόματι Ἰάϊρος, καὶ ἰδὼν αὐτὸν πίπτει πρὸς τοὺς πόδας αὐτοῦ 9:18... idou archôn heis proselthôn prosekunei autôi legôn hoti hè thugatèr mou arti eteleutèsen alla elthôn epithes tèn cheira sou ep autèn kai zèsetai  41καὶ ἰδοὺ ἦλθεν ἀνὴρ ᾧ ὄνομα Ἰάϊρος, καὶ οὗτος ἄρχων τῆς συναγωγῆς ὑπῆρχεν, καὶ πεσὼν παρὰ τοὺς πόδας [τοῦ] Ἰησοῦ παρεκάλει αὐτὸν εἰσελθεῖν εἰς τὸν οἶκον αὐτοῦ,

Mc 5,22.1. και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Taalgebruik: kai (en) in de LXX. Taalgebruik in Mc: kai (en). Van de 43 verzen in Mc 5 niet in 6 verzen: (1) Mt 5,8. (2) Mt 5,11. (3) Mt 5,27. (4) Mt 5,28. (5) Mt 5,35. (6) Mt 5,36.

kai (en)  kai (en)   Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel O.T. N.T. Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
verzen  verzen (678) (666) 678 45  28  35  41  43  56  37  38  50  52  33  44  37  72  47  20  / 8     7957 1071 678 1151 879 1007 2767 404 2900  3779 
kai (en)   kai = en (555) (547) 555  40  26  32  33  37  52  26  36  40  37  29  33  26  60  33  15 / 7 26980  21867  5113  705  555  822  530  660  1470  371  2082  2612 
verschil verschil (123) (115) 123 5 2 3 8 6 4 11 2 10 15 4 11 11 12 14 5 / 1     2844 366 123 329 349 347 1297 33 818 1167

- Ned.: en. Arabisch: وَ = wa (en). Taalgebruik in de Qoran: wa (en). E.: and. D.: und. Fr.: et. Grieks: και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Hebr.: וְ = wë (en). Lat.: et.

Mc 5,22.2. ind. praes. 3de pers. enk. ερχεται = erchetai (hij gaat) van het werkw. ερχομαι = erchomai (gaan, komen). Taalgebruik in het NT: erchomai (gaan, komen). Taalgebruik in de LXX: erchomai (gaan, komen). Taalgebruik in Mc.: erchomai (gaan, komen). Mc (16): (1) Mc 1,7. (2) Mc 1,40. (3) Mc 3,20. (4) Mc 3,31. (5) Mc 4,15. (6) Mc 4,21. (7) Mc 5,22. (8) Mc 6,1. (9) Mc 6,48. (10) Mc 10,1. (11) Mc 13,35. (12) Mc 14,17. (13) Mc 14,37. (14) Mc 14,41. (15) Mc 14,66. (16 ) Mc 15,36. Een vorm van ερχομαι = erchomai (gaan, komen) in de LXX (1054), in het NT (631), Mt (111), Mc (86), Lc (100), Joh (156), Hnd (54). In Mc 1,40 komt een zieke naar Jezus. In Mc 5,22 gaat een synagoge-overste om genezing vragen voor zijn dienaar.

erchomai (gaan, komen) bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn. ev.
ind. pr. 3de p. enk. erchetai 130 42 88 13 16 11 37 1 7 40  77 

- Hebreeuws: בָּא = bâ´ (gaan, komen). Taalgebruik in Tenakh: bâ´ (gaan, komen). Getalwaarde: beth = 2, aleph = 1 ; totaal: 3. Structuur: 2 - 1. De som van de elementen is telkens 3. Spiegelbeeld van het woord אַב = ´ab (vader).
Ned.: gaan. D.: gehen. E.: go. Grieks: ερχομαι = erchomai (gaan, komen). Taalgebruik in het NT: erchomai (gaan, komen). Hebreeuws: בָּא = bâ´ (gaan, komen). Taalgebruik in Tenakh: bâ´ (gaan, komen). Lat.: ire. vadere (Fr. je vais, il va). ambulare (Fr. nous allons, vous allez).

Mc 5,22.3. hoofdtelwoord εἱς = heis (één). voorzetsel εις = eis (naar). Taalgebruik in het NT: eis (naar). Taalgebruik in de LXX: eis (naar). Mc 5 (11): (1) Mc 5,1 (2X). (2) Mc 5,12 (2X: naar de varkens zenden - in de varkens binnengaan). (3) Mc 5,13 (2X: in de varkens binnengaan - naar het meer). (4) Mc 5,14 (2X: in de stad en in de velden). (5) Mc 5,18 (in de boot inklimmen). (6) Mc 5,19 (naar uw huis). (7) Mc 5,21 (naar de overzijde). (8) Mc 5,22 (εἱς = heis = één). (9) Mc 5,26 (naar het slechte gaan). (10) Mc 5,34. (11) Mc 5,38 (zij gaan naar het huis...).

eis (naar)  bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b.  Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16
  6930  5336  1594  215  151  210  181  260  504  73  576  757  427  77  13 5 6 8 11 14 9 10 11 13 8 7 8 20 3 5

Mc 5,22.4. bep. lidw. gen. m. + vr. + onz. mv. των = tôn (van de) van het bepaald lidw. ὁ = ho, ἡ = hè, το = to (de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Taalgebruik in de LXX: bepaald lidwoord. Taalgebruik in Mc: bepaald lidwoord. Mc (90). Mc 5 (7): (1) Mc 5,1. (2) Mc 5,2. (3) Mc 5,16. (4) Mc 5,17. (5) Mc 5,22. (6) Mc 5,28. (7) Mc 5,30.

  lidw. mv. Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel  ΟΤ  ΝΤ  Mt  Mc Lc  Joh  Hnd  Brieven  Apk  syn. ev.
13. gen. m. + vr. + onz. mv. tôn 90  4 10  13  5178  4144  1034  178  90  119  98  166  267  116     

- bepaald lidw. Ned.: de. Arabisch: bepaald lidw. اَل = ´al (de). Taalgebruik in de Qoran: ´al (de). D.: der, die, das enz.. E.: the. Fr.: le, la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum, il-lam). Grieks: ὁ = ho, ἡ = hè, το = to (de - het). Hebreeuws: הַ = ha (de, het). Taalgebruik in Tenakh: ha (de, het).

Mc 5,22.6. dat. onz. enk. ονοματι = onomati (naam) van het zelfstandig naamw. ονομα = onoma (naam). Taalgebruik in het NT: onoma (naam). Taalgebruik in de Septuaginta: onoma (naam).

  onoma (naam)  bijbel  OT  NT  Mt  Mc   Lc  Joh  Hnd  Br.   Apk  syn. ev.
3 dat. onz. enk. onomati 260 168 92 7 8 16 13 35 13   31 44
  Totaal   1079  862 217  19  14  33  24  60  35  32  66  90 

- Ned.: naam. stam: N... M. Arabisch: اسم = ism (naam). Taalgebruik in de Qoran: ism (naam). D.: Name. Eng.: name. Fr.: nom. Grieks: ονομα = onoma (naam). Taalgebruik in het NT: onoma (naam). Hebr. שֵׁם = sjem (naam). Taalgebruik in Tenakh: sjem (naam). Lat. nomen.

Mc 5,22.8. και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Taalgebruik: kai (en) in de LXX. Taalgebruik in Mc: kai (en). Van de 43 verzen in Mc 5 niet in 6 verzen: (1) Mt 5,8. (2) Mt 5,11. (3) Mt 5,27. (4) Mt 5,28. (5) Mt 5,35. (6) Mt 5,36.

kai (en)  kai (en)   Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel O.T. N.T. Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
verzen  verzen (678) (666) 678 45  28  35  41  43  56  37  38  50  52  33  44  37  72  47  20  / 8     7957 1071 678 1151 879 1007 2767 404 2900  3779 
kai (en)   kai = en (555) (547) 555  40  26  32  33  37  52  26  36  40  37  29  33  26  60  33  15 / 7 26980  21867  5113  705  555  822  530  660  1470  371  2082  2612 
verschil verschil (123) (115) 123 5 2 3 8 6 4 11 2 10 15 4 11 11 12 14 5 / 1     2844 366 123 329 349 347 1297 33 818 1167

- Ned.: en. Arabisch: وَ = wa (en). Taalgebruik in de Qoran: wa (en). E.: and. D.: und. Fr.: et. Grieks: και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Hebr.: וְ = wë (en). Lat.: et.

Mc 5,22.9. act. part. aor. nom. mann. enk. ιδων = idôn (gezien) van het werkw. ειδεν = eiden (hij zag). Aoristvorm van ὁραω = horaô (zien). Taalgebruik in het NT: eiden (hij zag). Taalgebruik in de LXX: eiden (hij zag). Taalgebruik in Mc.: eiden (hij zag). Mt (12): (1) Mt 2,16. (2) Mt 3,7. (3) Mt 5,1. (4) Mt 8,18. (5) Mt 9,2. (6) Mt 9,4. (7) Mt 9,22. (8) Mt 9,23. (9) Mt 9,36. (10) Mt 21,19. (11) Mt 27,3. (12) Mt 27,24. Mc (12): (1) Mc 2,5. (2) Mc 5,6. (3) Mc 5,22. (4) Mc 6,48. (5) Mc 8,33. (6) Mc 9,20. (7) Mc 9,25. (8) Mc 10,14. (9) Mc 11,13. (10) Mc 12,28. (11) Mc 12,34. (12) Mc 15,39. Met Jezus als onderwerp. Mc (7 / 12. expliciet: 4 / 12, impliciet: 3 / 12). Expliciet (4 / 12): (1) Mc 2,5. (2) Mc 9,25. (3) Mc 10,14. (4) Mc 12,34. Impliciet (3 / 12): (1) Mc 6,48. (2) Mc 8,33. (3) Mc 11,13. Andere (5 / 12): (1) Mc 5,6 (bezetene). (2) Mc 5,22 (Jaïrus). (3) Mc 9,20 (onreine geest). (4) Mc 12,28 (een schriftgeleerde). (5) Mc 15,39 (centurio). Lc (20): (1) Lc 1,12. (2) Lc 5,8. (3) Lc 5,12. (4) Lc 5,20. (5) Lc 7,13. (6) Lc 7,39. (7) Lc 8,28. (8) Lc 10,31. (9) Lc 10,32. (10) Lc 10,33. (11) Lc 11,38. (12) Lc 13,12. (13) Lc 17,14. (14) Lc 17,15. (15) Lc 18,24. (16) Lc 18,43. (17) Lc 19,41. (18) Lc 22,58. (19) Lc 23,8. (20) Lc 23,47. ειδον / ειδεν = eidon / eiden in het NT (336).
- Ned.: zien. Arabisch: رَاهَ = ra´â (zien). Taalgebruik in de Qoran: ra´â (zien). D.: sehen, schauen. E.: to see. Fr.: voir. Gr.: ειδεν = eiden (hij zag). Taalgebruik in het NT: eiden (hij zag). Aoristvorm van ὁραω = horaô (zien). Hebreeuws: רָאָה = râ´âh (zien, verschijnen). Taalgebruik in Tenakh: râ´âh (zien). Lat.: videre.

  zien  Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
  part. aor. nom. mann. enk. idôn  12    (1) Mc 2,5     (2) Mc 5,6. (3) Mc 5,22. (4) Mc 6,48.     (5) Mc 8,33.   (6) Mc 9,20. (7) Mc 9,25.   (8) Mc 10,14.   (9) Mc 11,13.   (10) Mc 12,28. (11) Mc 12,34.       (12) Mc 15,39   106  45  61  12  12  20  12  44  47   

Mc 5,22.8. - 9. και ιδων = kai idôn (en ziende). NT (8 / 12): (1) Mc 2,5. (2) Mc 5,6. (3) Mc 5,22. (4) Mc 6,48. (5) Mc 8,33. (6) Mc 9,20. (7) Mc 11,13. (8) Mc 12,34. kai... idôn (en... gezien). Mc (1 / 8): Mc 12,34. idôn de (gezien echter) in Mc (3 / 12): (1) Mc 9,25. (2) Mc 10,14. (3) Mc 15,39.
- ιδων δε = idôn de (gezien echter). LXX (14). NT (17). Mc (5): (1) Mc 2,5. (2) Mc 5,6. (3) Mc 9,25. (4) Mc 10,14. (5) Mc 15,39.

Mc 5,22.10. acc. mann. enk. αυτον = auton (hem) van het persoonl. voornaamw. αυτος = autos (hij - hem). Taalgebruik in het NT: voornaamwoord autos. Taalgebruik in de LXX: voornaamwoord autos. Taalgebruik in Mc.: voornaamwoord autos. Mc (146). Mc 5 (12): (1) Mc 5,3. (2) Mc 5,4. (3) Mc 5,9. (4) Mc 5,10. (5) Mc 5,12. (6) Mc 5,17. (7) Mc 5,18. (8) Mc 5,19. (9) Mc 5,21. (10) Mc 5,22. (11) Mc 5,23. (12) Mc 5,24.

  autos enk. Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
4 acc. mann. enk. auton   146  11  12  12  16  12  14  17  2872  2032  840  114  146  184  154  136  85  21  598  752 
  totaal 413  35  17  27  14  34  34  18  33  32  30  18  25  47  34  12884  9893  2991  510  413  593  475  350  504  146  1670  2145 

9. - 10. ιδων αυτον = idôn auton (hem ziende). LXX (1): Nu 21,8. NT (7): (1) Mc 5,22. (2) Mc 9,15. (3) Mc 9,20. (4) Mc 12,34. (5) Lc 10,31. (6) Lc 10,33. (7) Lc 22,58.

8. - 10. και ιδων αυτον = kai idôn auton (en hem ziende). NT (4): (1) Mc 5,22. (2) Mc 9,20. (3) Lc 10,31. (4) Lc 10,33.

Mc 5,22.11. act. ind. praes. 3de pers. enk. πιπτει = piptei (hij valt) van het werkw. πιπτω = piptô (vallen). Taalgebruik in het NT: piptô (vallen). Taalgebruik in de Septuaginta: piptô (vallen). Taalgebruik in Mc: piptô (vallen). Bijbel (8). OT (3): (1) 2 S 2,23. (2) 2 S 17,12. (3) Js 34,4. NT (5): (1) Mt 17,15. (2) Mc 5,22. (3) Lc 11,17. (4) Rom 14,4. (5) 1 Kor 13,8. Een vorm van πιπτω = piptô (vallen) in de LXX (424), in het NT (90), in Mc (8): (1) Mc 4,4. (2) Mc 4,5. (3) Mc 4,7. (4) Mc 4,8.  (5) Mc 5,22. (6) Mc 9,20. (7) Mc 13,25. (8) Mc 14,35.
- prefix waw consecutivum wë + act. qal imperf. 3de pers. mann. enk. וַיִּפֹל = wajjippol (en hij viel) van het werkw. נָפַל = nâphal (vallen). Taalgebruik in Tenakh: nâphal (vallen). Getalwaarde: nun = 14 of 50, pe = 17 of 80, lamed = 12 of 30 ; totaal: 43 of 160. Structuur: 50 - 80 - 30 (5 - 8 - 3). De som van de elementen is telkens 7. wjjpl: Tenakh (50). Pentateuch (12). Eerdere Profeten (25). Latere Profeten (1). 12 Kleine Profeten (1). Geschriften (11).
- Ned.: vallen. D.: fallen. E.: to fall. Fr.: tomber. Grieks: πιπτω = piptô (vallen). Taalgebruik in het NT: piptô (vallen). Hebreeuws: נָפַל = nâphal (vallen). Taalgebruik in Tenakh: nâphal (vallen). Latijn: cadere.

Mc 5,22.12. προς = pros (naar, bij). Taalgebruik in het NT: pros (naar, bij). Taalgebruik in de LXX: pros (naar, bij). Taalgebruik in Mc: pros (naar, bij). Mc 5 (4): (1) Mc 5,11. (2) Mc 5,15 (προς τον ιησουν = pros ton Ièsoun = naar Jezus). (3) Mc 5,19. (4) Mc 5,22.

pros (bij)   bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
  3919  3272  647  41  62  158  91  122  166  261  352     

- Hebreeuws. ´l: voorzetsel אֶל = ´èl (naar, tot) OF godsnaam El. De verkorte vorm van de godsnaam אֱלֹהִים = ´èlohîm is אֵל = ´el. OF ontkenning עַל = ´al (niet). Taalgebruik in Tenakh: ´èl . Getalwaarde is: aleph = 1 ; lamed = 12 of 30 ; totaal 13 of 31 (spiegelbeeld). Structuur: 1 - 3. De som van de elementen is telkens 4. Tenakh (3626). Pentateuch (1096). Eerdere Profeten (1070). Latere Profeten (655). 12 Kleine Profeten (142). Geschriften (662).
- Arabisch. إلي = ´ilâ (naar). Taalgebruik in de Qoran: ´ilâ (naar).

Mc 5,22.13. bep. lidw. acc. mann. mv. τους = tous (de). Zie bepaald lidwoord ὁ = ho, ἡ = hè, το = to (de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord.

  lidw. mv. Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel  ΟΤ  ΝΤ  Mt  Mc Lc  Joh  Hnd  Brieven  Apk  syn. ev.
16. acc. m. mv. tous 52       2960 2330 630 91 52 98 51 122 156 60    
  Totaal   389  21  25  26  22  22  33  30  29  16  28  18  27  23  36  24  23394  18879  4515  745  389  644  404  690  1228  415  1778  2182 

- Nederl..: bepaald lidwoord de / het. Arabisch: bepaald lidw. اَل = ´al (de). Taalgebruik in de Qoran: ´al (de). D.: der, die, das enz.. E.: the. Fr.: le, la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum, il-lam). Gr. ὁ = ho, ἡ = hè, το = to (de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Hebreeuws: הַ = ha (de, het). Taalgebruik in Tenakh: ha (de, het).

Mc 5,22.14. acc. mann. mv. ποδας = podas (voeten) van het zelfst. naamw. πους = pous, ποδος = podos (voet). Taalgebruik in het NT: pous, podos (voet). Taalgebruik in de LXX: pous, podos (voet). Bijbel (123). OT (70). NT (50). Een vorm van πους = pous, ποδος = podos (voet) in de LXX (301), in het NT (93).
- רַגְלָיו = ragëlâ(j)w (zijn voeten) < stat. constr. mann. mv. + suffix persoonl. voornaamw. 3e pers. mann. enk. van het zelfst. naamw. רֶגֶל = règèl (voet, voetstap). Taalgebruik in Tenakh: règèl (voet, voetstap). Getalswaarde: resj = 20 of 200, ghimel = 3, lamed = 12 of 30 ; totaal: 35 (5 X 7) OF 233 (priemgetal). Structuur: 2 - 3 - 3. De som van de elementen is telkens 8. Tenakh (34).
- Ned.: voet. D.: Fuss. E.: foot. Fr.: pied. Grieks: πους = pous, ποδος = podos (voet). Taalgebruik in het NT: pous, podos (voet). Hebreeuws: רֶגֶל = règèl (voet, voetstap). Taalgebruik in Tenakh: règèl (voet, voetstap). Latijn: pes, -dis.

Mc 5,22.15. pers. voornaamw. 3de pers. gen. mann. enk. αυτου = autou van het pers. voornaamw. αυτος = autos. Taalgebruik in het NT: voornaamwoord autos. Taalgebruik in de LXX: voornaamwoord autos. Taalgebruik in Mc.: voornaamwoord autos. Mc 5 (12): (1) Mc 5,2. (2) Mc 5,4. (3) Mc 5,18. (4) Mc 5,22. (5) Mc 5,24. (6) Mc 5,27. (7) Mc 5,28. (8) Mc 5,30. (9) Mc 5,31. (10) Mc 5,35. (11) Mc 5,37. (12) Mc 5,40.

  autos enk. Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
2 gen. mann. enk. autou  143  13  10  12  16  17  15  6883  5685  1198  225  143  220  150  118  256  86  588  738 
  totaal 413  35  17  27  14  34  34  18  33  32  30  18  25  47  34  12884  9893  2991  510  413  593  475  350  504  146  1670  2145 

Mc 5,22.13. - 15. τους ποδας αυτου = tous podas autou (zijn voeten). LXX (12): (1) Gn 49,33. (2) Ex 24,10. (3) 1 S 14,13. (4) 1 S 25,24. (5) 2 S 19,25. (6) 1 K 15,23. (7) 2 K 4,37. (8) 2 K 13,21. (9) Est 8,3. (10) Ps 17,10. (11) Ps 104,18. (12) Kl 3,34. NT (15): (1) Mt 18,29. (2) Mc 5,22. (3) Mc 7,25. (4) Lc 7,38 (3X). (5) Lc 17,16. (6) Joh 11,2. (7) Joh 11,32. (8) Joh 12,3. (9) Hnd 5,10. (10) 1 Kor 15,25. (11) 1 Kor 15,27. (12) Ef 1,22. (13) Apk 1,17.

Mc 5,22.12. - 15. - εις τους ποδας αυτου = eis tous podas autou (naar zijn voeten). Bijbel (2): (1) Mt 18,29. (2) Joh 11,32.
- επι τους ποδας αυτου = epi tous podas autou (op zijn voeten). Bijbel (4): (1) 1 S 14,13. (2) 1 S 25,24. (3) 2 K 4,37. (4) 2 K 13,21.
- ὑπο τους ποδας αυτου = hupo tous podas autou (naar zijn voeten). Bijbel (6): (1) Ex 24,10. (2) Ps 17,10. (3) Kl 3,34. (4) 1 Kor 15,25. (5) 1 Kor 15,27. (6) Ef 1,22.
- παρα τους ποδας = para tous podas (bij de voeten). NT (12): (1) Mt 15,30. (2) Lc 7,38. (3) Lc 8,35. (4) Lc 8,41. (5) Lc 10,39. (6) Lc 17,16. (7) Hnd 4,35. (8) Hnd 4,37. (9) Hnd 5,2. (10) Hnd 5,10. (11) Hnd 7,58. (12) Hnd 22,3.
- παρα τους ποδας αυτου = para tous podas autou (bij zijn voeten). Bijbel (3): (1) Lc 7,38. (2) Lc 17,16. (3) Hnd 5,10.
- προς τους ποδας αυτου = pros tous podas autou (bij zijn voeten). Bijbel (4): (1) Est 9,3. (2) Mc 5,22. (3) Mc 7,25. (4) Apk 1,17.
- עַל רַגְלָיו = `al ragëlâ(j)w (bij zijn voeten). Tenakh (6): (1) 1 S 17,6. (2) 1 S 25,24. (3) 2 K 4,37. (4) 2 K 13,21. (5) Zach 14,12. (6) 1 Kr 28,2.

Mc 5,22.11. - 15. Mc 5,22: πιπτει προς τους ποδας αυτου = piptei pros tous podas autou (hij valt bij zijn voeten).
- (1) Est 8,3. (2) Mc 7,25: προσεπεσεν προς τους ποδας αυτου = prosepesen pros tous podas autou (hij viel bij zijn voeten).
- Apk 1,17: επεσα προς τους ποδας αυτου = epesa pros tous podas autou (ik viel bij zijn voeten).


Mc 5,23 - Mc 5,23: 144. Genezing van een vrouw met bloedvloeiïng. Opwekking van Jaïrus'dochter -- Mc 5,21-43 - Mt 9,18-26 - Lc 8,40-56 - bijbeloverzicht -- Mc (Marcus) -- Mc 5 -- taalgebruik -- Mc 5,21 - Mc 5,22 - Mc 5,23 - Mc 5,24 - Mc 5,25 - Mc 5,26 - Mc 5,27 - Mc 5,28 - Mc 5,29 - Mc 5,30 - Mc 5,31 - Mc 5,32 - Mc 5,33 - Mc 5,34 - Mc 5,35 - Mc 5,36 - Mc 5,37 - Mc 5,38 - Mc 5,39 - Mc 5,40 - Mc 5,41 - Mc 5,42 - Mc 5,43 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
5:23 kai parakalei auton polla legôn oti to thugatrion mou eschatôs echei ina elthôn epithès tas cheiras autè ina sôthè kai zèsè  23 et deprecabatur eum multum dicens quoniam filia mea in extremis est veni inpone manus super eam ut salva sit et vivat    23 En bad Hem zeer, zeggende: Mijn dochtertje is in haar uiterste; ik bid U, dat Gij komt en de handen op haar legt, opdat zij behouden worde, en zij zal leven.  [23] en smeekte Hem dringend: ‘Mijn dochtertje is doodziek. Kom mee en leg haar de handen op, zodat ze gered wordt en in leven blijft.’ [23] Hij smeekte hem dringend: ‘Mijn dochter ligt op sterven; kom haar de handen opleggen om haar te redden en te zorgen dat ze in leven blijft.’   23 en pleit dringend bij hem, zeggend: mijn dochtertje ligt op haar uiterste,– dat u komt en haar de handen oplegt, opdat zij gered wordt en leeft!   Mc 5:23- et le prie avec instance: " Ma petite fille est à toute extrémité, viens lui imposer les mains pour qu'elle soit sauvée et qu'elle vive. "  

King James Bible. [23] And besought him greatly, saying, My little daughter lieth at the point of death: I pray thee, come and lay thy hands on her, that she may be healed; and she shall live.
Luther-Bibel. 23 und bat ihn sehr und sprach: Meine Tochter liegt in den letzten Zügen; komm doch und lege deine Hände auf sie, damit sie gesund werde und lebe.

Tekstuitleg van Mc 5,23.

  Mc 5,23 Mt 9,18  
  23καὶ παρακαλεῖ αὐτὸν πολλὰ λέγων ὅτι Τὸ θυγάτριόν μου ἐσχάτως ἔχει, ἵνα ἐλθὼν ἐπιθῇς τὰς χεῖρας αὐτῇ ἵνα σωθῇ καὶ ζήσῃ. 9:18... legôn hoti hè thugatèr mou arti eteleutèsen alla elthôn epithes tèn cheira sou ep autèn kai zèsetai   

Mc 5,23.1. και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Taalgebruik: kai (en) in de LXX. Taalgebruik in Mc: kai (en). Van de 43 verzen in Mc 5 niet in 6 verzen: (1) Mt 5,8. (2) Mt 5,11. (3) Mt 5,27. (4) Mt 5,28. (5) Mt 5,35. (6) Mt 5,36.

kai (en)  kai (en)   Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel O.T. N.T. Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
verzen  verzen (678) (666) 678 45  28  35  41  43  56  37  38  50  52  33  44  37  72  47  20  / 8     7957 1071 678 1151 879 1007 2767 404 2900  3779 
kai (en)   kai = en (555) (547) 555  40  26  32  33  37  52  26  36  40  37  29  33  26  60  33  15 / 7 26980  21867  5113  705  555  822  530  660  1470  371  2082  2612 
verschil verschil (123) (115) 123 5 2 3 8 6 4 11 2 10 15 4 11 11 12 14 5 / 1     2844 366 123 329 349 347 1297 33 818 1167

- Ned.: en. Arabisch: وَ = wa (en). Taalgebruik in de Qoran: wa (en). E.: and. D.: und. Fr.: et. Grieks: και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Hebr.: וְ = wë (en). Lat.: et.

Mc 5,23.2. act. ind. praes. 3de pers. enk. παρακαλει = parakalei van het werkw. παρακαλεω = parakaleô (bijroepen, ter hulp roepen, troosten, bijstaan, aanbevelen). Taalgebruik in het NT: parakaleô - ad-vocare (bij-roepen). Taalgebruik in de LXX: parakaleô - ad-vocare (bij-roepen). Taalgebruik in Mc: parakaleô - ad-vocare (bij-roepen). LXX (1): Sir 30,23. NT (5): (1) Mc 5,23. (2) 1 Tim 5,1. (3) 1 Tim 6,2. (4) Tit 2,6. (5) Tit 2,15. Een vorm van παρακαλεω = parakaleô (bijroepen, ter hulp roepen, troosten, bijstaan, aanbevelen) in de LXX (139), in het NT (109), in Mc (9): (1) Mc 1,40.  (2) Mc 5,10. (3) Mc 5,12.  (4) Mc 5,17.   (5) Mc 5,18.  (6) Mc 5,23.  (7) Mc 6,56.  (8) Mc 7,32. (9) Mc 8,22. In Mc wordt het telkens gevolgd door αυτον = auton (hem) waarmee Jezus is bedoeld. In de LXX kan een vorm van het Griekse werkw. παρακαλεω = parakaleô (bijroepen, ter hulp roepen, troosten, bijstaan, aanbevelen) de vertaling van 17 verschillende Hebreeuwse werkw. zijn.

Mc 5,23.3. acc. mann. enk. αυτον = auton (hem) van het persoonl. voornaamw. αυτος = autos (hij - hem). Taalgebruik in het NT: voornaamwoord autos. Taalgebruik in de LXX: voornaamwoord autos. Taalgebruik in Mc.: voornaamwoord autos. Mc (146). Mc 5 (12): (1) Mc 5,3. (2) Mc 5,4. (3) Mc 5,9. (4) Mc 5,10. (5) Mc 5,12. (6) Mc 5,17. (7) Mc 5,18. (8) Mc 5,19. (9) Mc 5,21. (10) Mc 5,22. (11) Mc 5,23. (12) Mc 5,24.

  autos enk. Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
4 acc. mann. enk. auton   146  11  12  12  16  12  14  17  2872  2032  840  114  146  184  154  136  85  21  598  752 
  totaal 413  35  17  27  14  34  34  18  33  32  30  18  25  47  34  12884  9893  2991  510  413  593  475  350  504  146  1670  2145 

Mc 5,23.2. - 3. Alternatieve lezing: παρεκαλει αυτον = parakalei auton (hij riep hem te hulp). Bijbel = NT (7): (1) Mt 18,29. (2) Mc 5,10. (3) Mc 5,18. (4) Mc 5,23. (5) Lc 8,31. (6) Lc 8,41. (7) Lc 15,28.

Mc 5,23.1. - 3. και παρεκαλει αυτον = kai parekalei auton (en hij riep hem ter hulp). Bijbel = NT (3): (1) Mc 5,10. (2) Mc 5,23. (3) Lc 8,31.

Mc 5,23.4. nom. en acc. onz. mv. πολλα = polla (vele) van het bijvoegl. naamw. πολυς = polus (veel). Taalgebruik in het NT: polus (veel). Taalgebruik in de LXX: polus (veel). Taalgebruik in Mc: polus (veel). Mc (21). Mc (21): (1) Mc 1,34. (2) Mc 1,45. (3) Mc 3,12. (4) Mc 4,2. (5) Mc 5,10. (6) Mc 5,23. (7) Mc 5,26. (8) Mc 5,38. (9) Mc 5,43. (10) Mc 6,13. (11) Mc 6,20. (12) Mc 6,23. (13) Mc 6,34. (14) Mc 7,4. (15) Mc 7,13. (16) Mc 8,31. (17) Mc 9,12. (18) Mc 9,26. (19) Mc 10,22. (20) Mc 12,41. (21) Mc 15,3. In Mc 5,21-43 komt een 'veelheid' 7X voor. Van de 21 verzen staat πολλα = polla (vele dingen) zelfstandig gebruikt als lijdend voorwerp bij een werkwoord.

polus (veel)     Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
nom. onz. mv. polla    21  (1) Mc 1,34. (2) Mc 1,45.     (3) Mc 3,12.   (4) Mc 4,2.   (5) Mc 5,10. (6) Mc 5,23. (7) Mc 5,26. (8) Mc 5,38. (9) Mc 5,43.   (10) Mc 6,13. (11) Mc 6,20. (12) Mc 6,23. (13) Mc 6,34.   (14) Mc 7,4. (15) Mc 7,13.   (16) Mc 8,31.   (17) Mc 9,12. (18) Mc 9,26.   (19) Mc 10,22.     (20) Mc 12,41.       (21) Mc 15,3.     193  130  63  21  14  34  42     

- Hebreeuws: bijvoegl. naamw. רַב = rabh (veel, talrijk, groot). Zie: Taalgebruik in Tenakh: rabh (veel, talrijk, groot). Getalswaarde: resj = 20 of 200, beth = 2 ; totaal: 22 (2X 11) OF 202 (2 X 101) ; structuur: 2 - 2. De som van de elementen is telkens 4.
- Ned.: veel < Grieks: polus ; p -> v. Arabisch: كثير = kathir (veel). D.: viel. E.: many. Fr.: nombreux (tal-rijk). Gr.: πολυς = polus (veel). Taalgebruik in het NT: polus (veel). Hebr.: רַב + Aramees = rab (veel, talrijk, groot). Taalgebruik in Tenakh: rab (veel, talrijk, groot). Lat.: multus.
- Ned.: talrijk. D.: zahlreich. E.: numerous. Fr.: nombreux. Lat.: numerosus.

Mc 5,23.5. act. part. praes. nom. mann. enk. λεγων = legôn (zeggend) van het werkw. λεγω = legô (zeggen). Taalgebruik in het NT: legô (zeggen). Taalgebruik in de Septuaginta.: legô (zeggen). Mc (18): (1) Mc 1,7. (2) Mc 1,15. (3) Mc 1,24. (4) Mc 1,25. (5) Mc 1,40. (6) Mc 5,23. (7) Mc 8,15. (8) Mc 8,26. (9) Mc 8,27. (10) Mc 9,25. (11) Mc 12,6. (12) Mc 12,26. (13) Mc 14,44. (14) Mc 14,60. (15) Mc 14,68. (16) Mc 15,4. (17) Mc 15,9. (18) Mc 15,36. Een vorm van λεγω = legô (zeggen) in de LXX (4610), in het NT (1318), in Mc 1 (10) ; van ειπον = eipon (ik zei) in de LXX (4608), in het NT (925).

legô (zeggen) tegenwoordige tijd bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
act. part. pr. nom. mann. enk. legôn  936  758  178  49  18  47  25  15  16  114  122 

Mc 5,23.1. - 5. Mt 18,29: πεσων... εις τους ποδας αυτου παρεκαλει αυτον λεγων = pesôn... eis tous podas autou parekalei auton legôn (en vallend bij zijn voeten riep hij hem ter hulp zeggende).
- Mc 5,22: πιπτει προς τους ποδας αυτου = piptei pros tous podas autou (hij valt bij zijn voeten). Mc 5,23: και παρεκαλει αυτον... λεγων = kai parekalei auton... legôn (en hij riep hem ter hulp... zeggende).
- Lc 8,37: πεσων παρα τους ποδας αυτου παρεκαλει αυτον = pesôn para tous podas autou parekalei auton (vallend bij zijn voeten riep hij hem ter hulp).

Mc 5,23.6. ὁτι = hoti (dat, omdat). Taalgebruik in het ΝΤ: hoti (dat, omdat). Taalgebruik in de LXX: hoti (dat, omdat). Taalgebruik in Mc: hoti (dat, omdat). Mc (92). Mc 5 (5): (1) Mc 5,9. (2) Mc 5,23. (3) Mc 5,28. (4) Mc 5,29. (5) Mc 5,35.

hoti ( dat, omdat )   Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel ΟΤ ΝΤ Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
  92  12  10  4396  3213  1183  137  92  160  237  114  389  54  389  626 

Mc 5,23.1. - 6. een vorm van παρακαλεω = parakaleô, gevolgd door een vorm van λεγω = legô (zeggen) + hoti (dat) + directe rede.
- Mc 1,40: parakalôn auton (hem ter hulp roepend)... kai legôn autô(i) (en hem zeggend dat) + directe rede..
- Mc 5,12: kai parekalesan auton legontes (en zij drongen bij hem erop aan zeggende) + directe rede.
- Mc 5,23: kai parakalei auton (en hij roept hem ter hulp)... legôn hoti (zeggende dat) + directe rede.
In Mc 1,40 en Mc 5,23 gaat het om een verzoek aan Jezus om genezing. In Mc 5,12 gaat het om een verzoek van de onzuivere geest legioen om in de varkens te mogen gaan.

Mc 5,23.7. bep. lidw. nom. + acc. onz. enk. το = to (het) van het bepaald lidw. ὁ = ho, ἡ = hè, το = to (de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Taalgebruik in de LXX: bepaald lidwoord. Taalgebruik in Mc: bepaald lidwoord. Mc (108). Mc 5 (12): (1) Mc 5,1. (2) Mc 5,4. (3) Mc 5,8. (4) Mc 5,14. (5) Mc 5,18. (6) Mc 5,21. (7) Mc 5,23. (8) Mc 5,26. (9) Mc 5,39. (10) Mc 5,40. (11) Mc 5,41. (12) Mc 5,42.

  lidw. enk. Mc  Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel  OT NT Mt  Mc  Lc  Joh  Hnd  Br.  Apk  syn. ev.
3. nom. + acc. onz. enk. to 108  12  12  22  5941  4582  1359  186  108  181  121  172  482  109  475  596 
  Totaal   940  67  45  41  64  70  71  62  36  66  71  40  59  53  106  61  28  54298  42002  12296  1648  940  1649  1422  1696  4013  928  4237 5659  

- Nederl.: bepaald lidwoord de / het. Arabisch: bepaald lidw. اَل = ´al (de). Taalgebruik in de Qoran: ´al (de). D.: der, die, das enz.. E.: the. Fr.: le, la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum, il-lam). Gr. ὁ = ho, ἡ = hè, το = to (de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Hebreeuws: הַ = ha (de, het). Taalgebruik in Tenakh: ha (de, het).

Mc 5,23.8. nom. + acc. onz. enk. θυγατριον = thugatrion (dochtertje). Bijbel = Mc (2): (1) Mc 5,23. (2) Mc 7,25.
- Afgeleid van het zelfst. naamw. θυγατηρ = thugatèr (dochter). Taalgebruik in het NT: thugatèr (dochter). Taalgebruik in de LXX: thugatèr (dochter). Mc (2): (1) Mc 5,34. (2) Mc 5,35. Een vorm van θυγατηρ = thugatèr (dochter) in de LXX (641), in het NT (28).
- Hebreeuws: בַת = bath (dochter). Taalgebruik in Tenakh: bath (dochter). Getalswaarde: beth = 2, thaw = 22 of 400; totaal: 24 (2³ X 3) OF 402 (2 X 3 X 67). Structuur: 2 - 4. De som van de elementen is telkens 6. Tenakh (193). Pentateuch (51).
- Ned: dochter. D: Tochter. E: daughter. Fr: la fille. Lat: filia.
- בַת צִיּוֹן = bath tsijjôn (dochter Sion). Tenakh (19 + 4 = 23). 1 K (1). Js (4): (1) Js 1,8. (2) Js 37,22. (3) Js 52,2. (4) Js 62,11. Jr (3). Kl (7). 12 Kl Prof (5): (1) Mi 4,8. (2) Mi 4,10. (3) Sef 3,14. (4) Zach 2,14. (5) Zach 9,9.
- θυγατερ σιων (= thugater siôn: dochter van Sion). LXX (10): (1) Mi 4,8. (2) Mi 4,10. (3) Mi 4,13. (4) Sef 3,14. (5) Zach 2,14. (6) Zach 9,9. (7) Jr 6,2. (8) Jr 6,23. (9) Kl 2,13. (10) Kl 4,22.

Mc 5,23.12. ἱνα = hina (opdat). Taalgebruik in het ΝΤ: hina (opdat). Taalgebruik in de LXX: hina (opdat). Taalgebruik in Mc: hina (opdat). Mc (59). Mc (5): (1) Mc 5,10. (2) Mc 5,12. (3) Mc 5,18. (4) Mc 5,23. (5) Mc 5,43.

hina (opdat)  Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel ΟΤ ΝΤ Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
  59  1144  522  620  39  59  46  132  15  292  37  144  276  232  44 

hina (opdat)  Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16
  59  1 : Mc 1,38. 1 : Mc 2,10. 5: (1) Mc 3,2. (2) Mc 3,9. (3) Mc 3,10. (4) Mc 3,12. (5) Mc 3,14. 3 : (1). (2). (3).   5: (1) Mc 5,10. (2) Mc 5,12. (3) Mc 5,18. (4) Mc 5,23. (5) Mc 5,43.   6: (1). (2). (3). (4). (5). (6).   4 : (1) Mc 7,9. (2) Mc 7,26. (3) Mc 7,32. (4) Mc 7,36 3 : (1) Mc 8,6. (2) Mc 8,22. (3) Mc 8,30.   5 : (1) Mc 9,9. (2) Mc 9,12. (3) Mc 9,18. (4) Mc 9,22. (5) Mc 9,30. 6 : (1) Mc 10,13. (2) Mc 10,17. (3) Mc 10,35. (4) Mc 10,37. (5) Mc 10,48. (6) Mc 10,51. 3 : (1). (2). (3).   4 : (1). (2). (3). (4).  2 : (1) Mc 13,18. (2) Mc 13,34 5 : (1). (2). (3). (4). (5). 5 : (1). (2). (3). (4). (5).

Mc 5,23.1. - 4. 12. herhaaldelijk verzoek
- Mc 5,10: kai parekalei auton polla hina (en hij drong herhaaldelijk bij hem aan opdat).
- Mc 5,23: kai parakalei auton polla... hina (en hij roept hem herhaaldelijk ter hulp opdat).

Mc 5,23.14. act. conj. aor. 2de pers. enk. epithè(i)s  (jij zou opleggen) van het werkw. epitithèmi (opleggen). Taalgebruik in het N.T.: epitithèmi (opleggen). Taalgebruik in Mc: epitithèmi (opleggen). Mc (1): Mc 5,43.

Mc 5,23.16. acc.vr.  mv. cheiras (handen) van het zelfst. naamw. cheir (hand). Taalgebruik in het N.T.: cheir (hand). Taalgebruik in Mc: cheir (hand).
Mc 5 (11): (1) Mc 5,23. (2) Mc 6,5. (3) Mc 7,3. (4) Mc 8,23. (5) Mc 8,25. (6) Mc 9,31. (7) Mc 9,43. (8) Mc 10,16. (9) Mc 14,41. (10) Mc 14,46.  (11) Mc 16,18

17. pers. voornaamw. dat. vr. enk. αυτῃ = autè(i) (aan haar) van het pers. voornaamw. αυτος = autos (hij). Taalgebruik in het NT: persoonlijk voornaamwoord. Taalgebruik in de LXX: persoonlijk voornaamwoord. Taalgebruik in Mc.: voornaamwoord autos. Mc (12): (1) Mc 5,23. (2) Mc 5,33. (3) Mc 5,34. (4) Mc 5,41. (5) Mc 5,43. (6) Mc 6,23. (7) Mc 7,27. (8) Mc 7,29. (9) Mc 11,13. (10) Mc 11,14. (11) Mc 14,5. (12) Mc 14,6.

  autè bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
1 nom. vr. enk. autè + dat. vr. enk. autè(i) 1035 857 178 20 22 43 27 14 36 16 85 112

Mc 5,23.12. - 17. het verzoek om de han(en) op te leggen
- Mc 5,23: hina elthôn epithè(i)s tas cheiras autè(i) (opdat jij gekomen de handen haar zou opleggen). Het verzoek van de overste van de synagoge wordt in de directe rede gesteld. Hieraan gaat vooraf: kai parakalei auton (en hij roept hem ter hulp). Het hoofdwerkw. staat in de tegenw. tijd.
- Mc 7,32: kai parakalousin auton hina epithè(i) autô(i) tèn cheira (en zij roepen hem ter hulp opdat hij hem de hand zou opleggen).
In Mc zijn het de 2 verzen waarin een conjunct. wordt gebruikt.

Mc 5,24 - Mc 5,24: 144. Genezing van een vrouw met bloedvloeiïng. Opwekking van Jaïrus'dochter -- Mc 5,21-43 - Mt 9,18-26 - Lc 8,40-56 - bijbeloverzicht -- Mc (Marcus) -- Mc 5 -- taalgebruik -- Mc 5,21 - Mc 5,22 - Mc 5,23 - Mc 5,24 - Mc 5,25 - Mc 5,26 - Mc 5,27 - Mc 5,28 - Mc 5,29 - Mc 5,30 - Mc 5,31 - Mc 5,32 - Mc 5,33 - Mc 5,34 - Mc 5,35 - Mc 5,36 - Mc 5,37 - Mc 5,38 - Mc 5,39 - Mc 5,40 - Mc 5,41 - Mc 5,42 - Mc 5,43 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
5:24 kai apèlthen met autou kai èkolouthei autô ochlos polus kai sunethlibon auton  24 et abiit cum illo et sequebatur eum turba multa et conprimebant illum    24 En Hij ging met hem; en een grote schare volgde Hem, en zij verdrongen Hem.  [24] Hij ging met hem mee. Een grote menigte volgde Hem, en ze drongen tegen Hem op. [24] Hij ging met hem mee. Een grote menigte volgde hem en verdrong zich om hem heen.   24 Hij gaat weg, met hem mee, en hem is een grote schare gevolgd, en ze drongen tegen hem samen.  Mc 5:24- Il partit avec lui, et une foule nombreuse le suivait, qui le pressait de tous côtés.  

King James Bible. [24] And Jesus went with him; and much people followed him, and thronged him.
Luther-Bibel. 24 Und er ging hin mit ihm. Und es folgte ihm eine große Menge und sie umdrängten ihn.

Tekstuitleg van Mc 5,24.

  Mc 5,24    
  24καὶ ἀπῆλθεν μετ' αὐτοῦ. Καὶ ἠκολούθει αὐτῷ ὄχλος πολύς, καὶ συνέθλιβον αὐτόν.    

Mc 5,24.1. και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Taalgebruik: kai (en) in de LXX. Taalgebruik in Mc: kai (en). Van de 43 verzen in Mc 5 niet in 6 verzen: (1) Mt 5,8. (2) Mt 5,11. (3) Mt 5,27. (4) Mt 5,28. (5) Mt 5,35. (6) Mt 5,36.

kai (en)  kai (en)   Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel O.T. N.T. Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
verzen  verzen (678) (666) 678 45  28  35  41  43  56  37  38  50  52  33  44  37  72  47  20  / 8     7957 1071 678 1151 879 1007 2767 404 2900  3779 
kai (en)   kai = en (555) (547) 555  40  26  32  33  37  52  26  36  40  37  29  33  26  60  33  15 / 7 26980  21867  5113  705  555  822  530  660  1470  371  2082  2612 
verschil verschil (123) (115) 123 5 2 3 8 6 4 11 2 10 15 4 11 11 12 14 5 / 1     2844 366 123 329 349 347 1297 33 818 1167

- Ned.: en. Arabisch: وَ = wa (en). Taalgebruik in de Qoran: wa (en). E.: and. D.: und. Fr.: et. Grieks: και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Hebr.: וְ = wë (en). Lat.: et.

Mc 5,24.3. μετα = meta (met, na). Afkorting: μετ' = met' OF μεθ' = meth'. Taalgebruik in het NT: meta (na, met). Taalgebruik in de LXX: meta (na, met). Taalgebruik in Mc: meta (na, met). Mc (34 + 16 + 3).

  meta (na, met)   Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
1 meta  34  4: (1) Mc 1,13. (2) Mc 1,14. (3) Mc 1,20. (4) Mc 1,29. 1 : Mc 2,16. 2: (1) Mc 3,6. (2) Mc 3,7 1: Mc 4,16.     1 : Mc 6,25. 3: (1) Mc 8,10. (2) Mc 8,31. (3) Mc 8,38.   2: (1) Mc 9,2. (2) Mc 9,31.   2: (1) Mc 10,30. (2) Mc 10,34.   1 : Mc 11,11. 2: (1) Mc 13,24. (2) Mc 13,26.   10: (1) Mc 14,1. (2) Mc 14,14. (3) Mc 14,17. (4) Mc 14,28. (5) Mc 14,43. (6) Mc 14,48. (7) Mc 14,54. (8) Mc 14,62. (9) Mc 14,67. (10) Mc 14,70.   3: (1) Mc 15,1. (2) Mc 15,7. (3) Mc 15,31.   2: (1) Mc 16,12. (2) Mc 16,19.   1443  1159  284  42  34  37  24  48  77  22  113  137 
2 met'  16 1 : Mc 1,36. 2: (1) Mc 2,19. (2) Mc 2,25.   2: (1) Mc 3,5.. (2) Mc 3,14..   1 : Mc 4,36. 4: (1) Mc 5,18. (2) Mc 5,24. (3) Mc 5,37. (4) Mc 5,40 1 : Mc 6,50.           4: (1) Mc 14,18. (2) Mc 14,20. (3) Mc 14,33. (4) Mc 14,43   1 : Mc 6,50. 737 611 126 18 16 21 23 14 10 24 55 78
3 meth' 3             1: Mc 8,14 1: Mc 9,8.         1: Mc 14,7.     217 174 43 10 3 4 8 1 16 1 17 25
  totaal  53 4 15  2398 1953 454 70 53 62 55 63 103 44 185 240

-- Ned.: met (Gr. με-τα = me-ta = met die dingen). D.: mit. E.: with. Fr.: avec (< apud hoc: met dat). Grieks: μετα = meta (met, na). Afkorting: μετ' = met' OF μεθ' = meth'. Taalgebruik in het NT: meta (na, met). Lat.: cum.
-- Lat. post-quam. Ned. na-dat. D. nachdem. Fr. après (< ad pressum = tot ge-perst, opeengeperst ; primere, pressum: persen ). E. after.

Mc 5,24.4. pers. voornaamw. 3de pers. gen. mann. enk. αυτου = autou van het pers. voornaamw. αυτος = autos. Taalgebruik in het NT: voornaamwoord autos. Taalgebruik in de LXX: voornaamwoord autos. Taalgebruik in Mc.: voornaamwoord autos. Mc 5 (12): (1) Mc 5,2. (2) Mc 5,4. (3) Mc 5,18. (4) Mc 5,22. (5) Mc 5,24. (6) Mc 5,27. (7) Mc 5,28. (8) Mc 5,30. (9) Mc 5,31. (10) Mc 5,35. (11) Mc 5,37. (12) Mc 5,40.

  autos enk. Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
2 gen. mann. enk. autou  143  13  10  12  16  17  15  6883  5685  1198  225  143  220  150  118  256  86  588  738 
  totaal 413  35  17  27  14  34  34  18  33  32  30  18  25  47  34  12884  9893  2991  510  413  593  475  350  504  146  1670  2145 

Mc 5,24.5. και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Taalgebruik: kai (en) in de LXX. Taalgebruik in Mc: kai (en). Van de 43 verzen in Mc 5 niet in 6 verzen: (1) Mt 5,8. (2) Mt 5,11. (3) Mt 5,27. (4) Mt 5,28. (5) Mt 5,35. (6) Mt 5,36.

kai (en)  kai (en)   Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel O.T. N.T. Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
verzen  verzen (678) (666) 678 45  28  35  41  43  56  37  38  50  52  33  44  37  72  47  20  / 8     7957 1071 678 1151 879 1007 2767 404 2900  3779 
kai (en)   kai = en (555) (547) 555  40  26  32  33  37  52  26  36  40  37  29  33  26  60  33  15 / 7 26980  21867  5113  705  555  822  530  660  1470  371  2082  2612 
verschil verschil (123) (115) 123 5 2 3 8 6 4 11 2 10 15 4 11 11 12 14 5 / 1     2844 366 123 329 349 347 1297 33 818 1167

- Ned.: en. Arabisch: وَ = wa (en). Taalgebruik in de Qoran: wa (en). E.: and. D.: und. Fr.: et. Grieks: και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Hebr.: וְ = wë (en). Lat.: et.

Mc 5,24.7. dat. mann. en onz. enk. αυτῳ = autô(i) van het persoonl. voornaamw. 3de pers. enk. nom. mann. enk. αυτος = autos (hij). Taalgebruik in het NT: persoonlijk voornaamwoord. Taalgebruik in de LXX: persoonlijk voornaamwoord. Mc 5 (9): (1) Mc 5,2. (2) Mc 5,6. (3) Mc 5,8. (4) Mc 5,9. (5) Mc 5,19. (6) Mc 5,20. (7) Mc 5,24. (8) Mc 5,31. (9) Mc 5,33.

  autos enk. Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
3 dat. mann. enk. autô(i)  109  10  14  16    2475  1686  789  159  109  144  153  79  114  31  412  565 
  totaal 413  35  17  27  14  34  34  18  33  32  30  18  25  47  34  12884  9893  2991  510  413  593  475  350  504  146  1670  2145 

Mc 5,24.8. nom. mann. enk. οχλος = ochlos (menigte). Taalgebruik in het NT: ochlos (menigte). Taalgebruik in de LXX: ochlos (menigte). Taalgebruik in Mc: ochlos (menigte). Met één uitzondering (Mc 10,1) gebruikt Mc οχλος = ochlos (menigte) in het enk. Mc (13): (1) Mc 2,13. (2) Mc 3,20. (3) Mc 3,32. (4) Mc 4,1. (5) Mc 5,21. (6) Mc 5,24a - Mc 5,24b. (7) Mc 9,15. (8) Mc 9,25. (9) Mc 11,18. (10) Mc 12,37. (11) Mc 12,41. (12) Mc 12,43. (13) Mc 15,8. Lc (9): (1) Lc 5,29. (2) Lc 6,17. (3) Lc 6,19. (4) Lc 7,11. (5) Lc 7,12. (6) Lc 8,40. (7) Lc 9,37. (8) Lc 13,17. (9) Lc 22,47. In deze gevallen is οχλος = ochlos (menigte) onderwerp. Er is hier (Mc 2,13) voor het eerst uitdrukkelijk sprake van οχλος = ochlos (menigte). In Mc 2,4 kwam de menigte slechts terloops ter sprake. Een vorm van οχλος = ochlos (menigte) in de LXX (55), in het NT (174), in Mc (36), in Joh (12), in Hnd (22). Joh (12). In de LXX is οχλος = ochlos de vertaling van 9 Hebreeuwse werkwoorden.

  ochlos (menigte)   bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Apk syn.  ev. 
1 nom. mann. enk. ochlos  49  45  13  12  28  40 
  totaal enk. en mv. 212 39  173  50  36  41  20  23  127  147 

  ochlos (menigte)   Mc Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 15 syn. 
1 nom. mann. enk. ochlos  13  (1) Mc 2,13.   2: (1) Mc 3,20. (2) Mc 3,32.   (1) Mc 4,1.   2: (1) Mc 5,21. (2) Mc 5,24a - Mc 5,24b.         2: (1) Mc 9,15. (2) Mc 9,25.     (1) Mc 11,18 3: (1) Mc 12,37. (2) Mc 12,41. (3) Mc 12,43.   (1) Mc 15,8.     28 
  totaal 36   

Mc 5,24.9. nom. mann. enk. πολυς = polus (veel). Taalgebruik in het NT: polus (veel). Taalgebruik in de LXX: polus (veel). Taalgebruik in Mc.: polus (veel). Bijbel (61). Mc (3): (1) Mc 5,21. (2) Mc 5,24. (3) Mc 12,37. Een vorm van πολυς = polus in de LXX (822), in het NT (353), in Mc (49), in Mc 5 (8): (1) Mc 5,9. (2) Mc 5,10. (3) Mc 5,21. (4) Mc 5,23. (5) Mc 5,24.   (6) Mc 5,26 (2 vormen). (7) Mc 5,38. (8) Mc 5,43.  In Mc 5,21-43 komt een 'veelheid' 7X voor.

  polus (veel)   bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
1 nom. mann. enk. polus   61  35  26  15  21   

- Hebreeuws: bijvoegl. naamw. רַב = rabh (veel, talrijk, groot). Zie: Taalgebruik in Tenakh: rabh (veel, talrijk, groot). Getalswaarde: resj = 20 of 200, beth = 2 ; totaal: 22 (2X 11) OF 202 (2 X 101) ; structuur: 2 - 2. De som van de elementen is telkens 4.
- N.: veel < Grieks: polus ; p -> v. Arabisch: كثير = kathir (veel). D.: viel. E.: many. Fr.: nombreux (tal-rijk). Gr.: πολυς = polus (veel). Taalgebruik in het NT: polus (veel). Hebr.: רַב + Aramees = rab (veel, talrijk, groot). Taalgebruik in Tenakh: rab (veel, talrijk, groot). Lat.: multus.

Mc 5,24.8. - 9. πας ὁ οχλος = pas ho ochlos (de hele menigte). LXX (1): 2 S 15,22. NT (7). (1) Mt 13,2. (2) Mc 2,13. (3) Mc 9,15. (4) Mc 11,18. (5) Lc 6,19. (6) Lc 13,17.
- πολυς οχλος = polus ochlos (een talrijke menigte). NT (2): (1) Mc 12,37. (2) Joh 6,5.
- ὁ πολυς οχλος = ho polus ochlos (de talrijke menigte). NT (1): (1) Mc 12,37.
- οχλος πολυς = ochlos polus (een grote menigte). NT (12): (1) Mt 20,29. (2) Mt 26,47. (3) Mc 4,1. (4) Mc 5,21. (5) Mc 5,24. (6) Mc 14,43. (7) Lc 7,11. (8) Lc 9,37. (9) Joh 6,2. (10) Joh 12,9. (11) Joh 12,12. (12) Apk 7,9.

Mc 5,24.10. και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Taalgebruik: kai (en) in de LXX. Taalgebruik in Mc: kai (en). Van de 43 verzen in Mc 5 niet in 6 verzen: (1) Mt 5,8. (2) Mt 5,11. (3) Mt 5,27. (4) Mt 5,28. (5) Mt 5,35. (6) Mt 5,36.

kai (en)  kai (en)   Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel O.T. N.T. Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
verzen  verzen (678) (666) 678 45  28  35  41  43  56  37  38  50  52  33  44  37  72  47  20  / 8     7957 1071 678 1151 879 1007 2767 404 2900  3779 
kai (en)   kai = en (555) (547) 555  40  26  32  33  37  52  26  36  40  37  29  33  26  60  33  15 / 7 26980  21867  5113  705  555  822  530  660  1470  371  2082  2612 
verschil verschil (123) (115) 123 5 2 3 8 6 4 11 2 10 15 4 11 11 12 14 5 / 1     2844 366 123 329 349 347 1297 33 818 1167

- Ned.: en. Arabisch: وَ = wa (en). Taalgebruik in de Qoran: wa (en). E.: and. D.: und. Fr.: et. Grieks: και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Hebr.: וְ = wë (en). Lat.: et.

Mc 5,24.12. acc. mann. enk. αυτον = auton (hem) van het persoonl. voornaamw. αυτος = autos (hij - hem). Taalgebruik in het NT: voornaamwoord autos. Taalgebruik in de LXX: voornaamwoord autos. Taalgebruik in Mc.: voornaamwoord autos. Mc (146). Mc 5 (12): (1) Mc 5,3. (2) Mc 5,4. (3) Mc 5,9. (4) Mc 5,10. (5) Mc 5,12. (6) Mc 5,17. (7) Mc 5,18. (8) Mc 5,19. (9) Mc 5,21. (10) Mc 5,22. (11) Mc 5,23. (12) Mc 5,24.

  autos enk. Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
4 acc. mann. enk. auton   146  11  12  12  16  12  14  17  2872  2032  840  114  146  184  154  136  85  21  598  752 
  totaal 413  35  17  27  14  34  34  18  33  32  30  18  25  47  34  12884  9893  2991  510  413  593  475  350  504  146  1670  2145 

Mc 5,25 - Mc 5,25: 144. Genezing van een vrouw met bloedvloeiïng. Opwekking van Jaïrus'dochter -- Mc 5,21-43 - Mt 9,18-26 - Lc 8,40-56 - bijbeloverzicht -- Mc (Marcus) -- Mc 5 -- taalgebruik -- Mc 5,21 - Mc 5,22 - Mc 5,23 - Mc 5,24 - Mc 5,25 - Mc 5,26 - Mc 5,27 - Mc 5,28 - Mc 5,29 - Mc 5,30 - Mc 5,31 - Mc 5,32 - Mc 5,33 - Mc 5,34 - Mc 5,35 - Mc 5,36 - Mc 5,37 - Mc 5,38 - Mc 5,39 - Mc 5,40 - Mc 5,41 - Mc 5,42 - Mc 5,43 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
5:25 kai gunè ousa en rusei aimatos dôdeka etè 25 et mulier quae erat in profluvio sanguinis annis duodecim    25 En een zekere vrouw, die twaalf jaren den vloed des bloeds gehad had, 
[25] Er was een vrouw bij die al twaalf jaar aan vloeiingen* leed. 
[25] Onder hen was ook een vrouw die al twaalf jaar aan bloedverlies leed.  25 Een vrouw die een bloedvloeiing heeft, al twaalf jaren,   Mc 5:25- Or, une femme atteinte d'un flux de sang depuis douze années,  

King James Bible. [25] And a certain woman, which had an issue of blood twelve years,
Luther-Bibel. 25 Und da war eine Frau, die hatte den Blutfluss seit zwölf Jahren

Tekstuitleg van Mc 5,25.

  Mc 5,25    
  25καὶ γυνὴ οὖσα ἐν ῥύσει αἵματος δώδεκα ἔτη    

1. και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Taalgebruik: kai (en) in de LXX. Taalgebruik in Mc: kai (en). Van de 43 verzen in Mc 5 niet in 6 verzen: (1) Mt 5,8. (2) Mt 5,11. (3) Mt 5,27. (4) Mt 5,28. (5) Mt 5,35. (6) Mt 5,36.

kai (en)  kai (en)   Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel O.T. N.T. Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
verzen  verzen (678) (666) 678 45  28  35  41  43  56  37  38  50  52  33  44  37  72  47  20  / 8     7957 1071 678 1151 879 1007 2767 404 2900  3779 
kai (en)   kai = en (555) (547) 555  40  26  32  33  37  52  26  36  40  37  29  33  26  60  33  15 / 7 26980  21867  5113  705  555  822  530  660  1470  371  2082  2612 
verschil verschil (123) (115) 123 5 2 3 8 6 4 11 2 10 15 4 11 11 12 14 5 / 1     2844 366 123 329 349 347 1297 33 818 1167

- Ned.: en. Arabisch: وَ = wa (en). Taalgebruik in de Qoran: wa (en). E.: and. D.: und. Fr.: et. Grieks: και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Hebr.: וְ = wë (en). Lat.: et.

2. nom. vr. enk. γυνη = gunè (vrouw). Taalgebruik in het NT: gunè (vrouw). Taalgebruik in de LXX: gunè (vrouw). Mc (7): (1) Mc 5,25. (2) Mc 5,33. (3) Mc 7,25. (4) Mc 7,26. (5) Mc 12,22. (6) Mc 12,23.  (7) Mc 14,3.
- Hebreeuws: אִשָּׁה = ´isjsjâh (vrouw). Taalgebruik in Tenakh: ´isjsjâh (vrouw). Getalswaarde: aleph = 1, sjin = 21 of 300, he = 5 ; totaal: 27 (3³) OF 306 (2 X 3² X 17). Structuur: 1 - 3 - 5. De som van de elementen is telkens 9. Tenakh (29)

  gunè (vrouw)   Mc Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 10 Mc 12 Mc 14 Mc 15 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
1 nom. vr. enk. gunè   2 : (1) Mc 5,25. (2) Mc 5,33.     2 : (1) Mc 7,25. (2) Mc 7,26.     2 : (1) Mc 12,22. (2) Mc 12,23.   1 : Mc 14,3.   299  228  71  16  11  20  31  42  20   
5 acc. vr. enk. gunaika     2 : (1) Mc 6,17. (2) Mc 6,18.     3 : (1) Mc 10,2. (2) Mc 10,7. (3) Mc 10,11. 3 : (1) Mc 12,19. (2) Mc 12,20. (3) Mc 12,23.     269  220  49  11  10  13  29  30  13   
6 nom. + voc. vr. mv. gunaikes              1 : Mc 15,40. 108  93  15     
  totaal 16  1059  850  209  29  16  38  22  18  67  19  83  105  64 

- Ned.: vrouw. D.: Frau. E.: wife. Fr.: femme (< Lat.: femina). Grieks: γυνη = gunè (vrouw). Taalgebruik in het NT: gunè (vrouw). Lat.: mulier. Arabisch: امرأة = aimra'a. Hebreeuws: אִשָּׁה = ´isjsjâh (vrouw). Taalgebruik in Tenakh: ´isjsjâh (vrouw).

4. εν = en (in, tijdens). Taalgebruik in het NT: en (in). Taalgebruik in de LXX: en (in). Taalgebruik in Mc: en (in). Mc 5 (9): (1) Mc 5,2. (2) Mc 5,3. (3) Mc 5,5. (4) Mc 5,13. (5) Mc 5,20. (6) Mc 5,21. (7) Mc 5,25. (8) Mc 5,27. (9) Mc 5,30.

en (in).   Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn. ev.
119 13  13  12    10  11097 8943 2154 247 119 288 182 226 966 126 654  836 

- Hebr. בְּ = bë. Fr. en. Ned. in. E. in. D. in. Fr. dans. Arabisch: فِي = fi (in). Taalgebruik in de Qoran: fi.


Mc 5,26 - Mc 5,26: 144. Genezing van een vrouw met bloedvloeiïng. Opwekking van Jaïrus'dochter -- Mc 5,21-43 - Mt 9,18-26 - Lc 8,40-56 - bijbeloverzicht -- Mc (Marcus) -- Mc 5 -- taalgebruik -- Mc 5,21 - Mc 5,22 - Mc 5,23 - Mc 5,24 - Mc 5,25 - Mc 5,26 - Mc 5,27 - Mc 5,28 - Mc 5,29 - Mc 5,30 - Mc 5,31 - Mc 5,32 - Mc 5,33 - Mc 5,34 - Mc 5,35 - Mc 5,36 - Mc 5,37 - Mc 5,38 - Mc 5,39 - Mc 5,40 - Mc 5,41 - Mc 5,42 - Mc 5,43 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
5:26 kai polla pathousa upo pollôn iatrôn kai dapanèsasa ta par autès panta kai mèden ôfelètheisa alla mallon eis to cheiron elthousa  26 et fuerat multa perpessa a conpluribus medicis et erogaverat omnia sua nec quicquam profecerat sed magis deterius habebat    26 En veel geleden had van vele medicijnmeesters, en al het hare daaraan ten koste gelegd en geen baat gevonden had, maar met welke het veeleer erger geworden was;  [26] Ze had veel te lijden gehad van allerlei dokters en alles uitgegeven wat ze had, en er geen baat bij gevonden; ze was er eerder op achteruitgegaan.   [26] Ze had veel ellende doorgemaakt door de behandeling van allerlei artsen, aan wie ze haar hele vermogen had uitgegeven zonder dat ze ergens baat bij had gehad; integendeel, ze was alleen maar achteruitgegaan.  26 en veel heeft moeten lijden onder vele dokters en alles van haar kant eraan heeft besteed en er helemaal geen baat bij heeft gehad maar eerder bij nog erger is uitgekomen,–   Mc 5:26- qui avait beaucoup souffert du fait de nombreux médecins et avait dépensé tout son avoir sans aucun profit, mais allait plutôt de mal en pis,  

King James Bible. [26] And had suffered many things of many physicians, and had spent all that she had, and was nothing bettered, but rather grew worse,
Luther-Bibel. 26 und hatte viel erlitten von vielen Ärzten und all ihr Gut dafür aufgewandt; und es hatte ihr nichts geholfen, sondern es war noch schlimmer mit ihr geworden.

Tekstuitleg van Mc 5,26.

  Mc 5,26    
  26καὶ πολλὰ παθοῦσα ὑπὸ πολλῶν ἰατρῶν καὶ δαπανήσασα τὰ παρ' αὐτῆς πάντα καὶ μηδὲν ὠφεληθεῖσα ἀλλὰ μᾶλλον εἰς τὸ χεῖρον ἐλθοῦσα,    

Mc 5,26.1. και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Taalgebruik: kai (en) in de LXX. Taalgebruik in Mc: kai (en). Van de 43 verzen in Mc 5 niet in 6 verzen: (1) Mt 5,8. (2) Mt 5,11. (3) Mt 5,27. (4) Mt 5,28. (5) Mt 5,35. (6) Mt 5,36.

kai (en)  kai (en)   Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel O.T. N.T. Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
verzen  verzen (678) (666) 678 45  28  35  41  43  56  37  38  50  52  33  44  37  72  47  20  / 8     7957 1071 678 1151 879 1007 2767 404 2900  3779 
kai (en)   kai = en (555) (547) 555  40  26  32  33  37  52  26  36  40  37  29  33  26  60  33  15 / 7 26980  21867  5113  705  555  822  530  660  1470  371  2082  2612 
verschil verschil (123) (115) 123 5 2 3 8 6 4 11 2 10 15 4 11 11 12 14 5 / 1     2844 366 123 329 349 347 1297 33 818 1167

- Ned.: en. Arabisch: وَ = wa (en). Taalgebruik in de Qoran: wa (en). E.: and. D.: und. Fr.: et. Grieks: και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Hebr.: וְ = wë (en). Lat.: et.

Mc 5,26.2. nom. en acc. onz. mv. πολλα = polla (vele) van het bijvoegl. naamw. πολυς = polus (veel). Taalgebruik in het NT: polus (veel). Taalgebruik in de LXX: polus (veel). Taalgebruik in Mc: polus (veel). Mc (21). Mc (21): (1) Mc 1,34. (2) Mc 1,45. (3) Mc 3,12. (4) Mc 4,2. (5) Mc 5,10. (6) Mc 5,23. (7) Mc 5,26. (8) Mc 5,38. (9) Mc 5,43. (10) Mc 6,13. (11) Mc 6,20. (12) Mc 6,23. (13) Mc 6,34. (14) Mc 7,4. (15) Mc 7,13. (16) Mc 8,31. (17) Mc 9,12. (18) Mc 9,26. (19) Mc 10,22. (20) Mc 12,41. (21) Mc 15,3. In Mc 5,21-43 komt een 'veelheid' 7X voor. Van de 21 verzen staat πολλα = polla (vele dingen) zelfstandig gebruikt als lijdend voorwerp bij een werkwoord.

polus (veel)     Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
nom. onz. mv. polla    21  (1) Mc 1,34. (2) Mc 1,45.     (3) Mc 3,12.   (4) Mc 4,2.   (5) Mc 5,10. (6) Mc 5,23. (7) Mc 5,26. (8) Mc 5,38. (9) Mc 5,43.   (10) Mc 6,13. (11) Mc 6,20. (12) Mc 6,23. (13) Mc 6,34.   (14) Mc 7,4. (15) Mc 7,13.   (16) Mc 8,31.   (17) Mc 9,12. (18) Mc 9,26.   (19) Mc 10,22.     (20) Mc 12,41.       (21) Mc 15,3.     193  130  63  21  14  34  42     

- Hebreeuws: bijvoegl. naamw. רַב = rabh (veel, talrijk, groot). Zie: Taalgebruik in Tenakh: rabh (veel, talrijk, groot). Getalswaarde: resj = 20 of 200, beth = 2 ; totaal: 22 (2X 11) OF 202 (2 X 101) ; structuur: 2 - 2. De som van de elementen is telkens 4.
- Ned.: veel < Grieks: polus ; p -> v. Arabisch: كثير = kathir (veel). D.: viel. E.: many. Fr.: nombreux (tal-rijk). Gr.: πολυς = polus (veel). Taalgebruik in het NT: polus (veel). Hebr.: רַב + Aramees = rab (veel, talrijk, groot). Taalgebruik in Tenakh: rab (veel, talrijk, groot). Lat.: multus.
- Ned.: talrijk. D.: zahlreich. E.: numerous. Fr.: nombreux. Lat.: numerosus.

Mc 5,26.4. ὑπο = hupo (door). Afkorting: ὑπ' = hup' of ὑφ' = huf'. Taalgebruik in het NT: hupo (door). Taalgebruik in de LXX: hupo (door). Mc (8 + 3 = 11). ὑπο = hupo in Mc (8): (1) Mc 1,9. (2) Mc 1,13. (3) Mc 2,3. (4) Mc 4,21. (5) Mc 4,32. (6) Mc 5,26. (7) Mc 8,31. (8) Mc 13,13. ὑπ' = hup' in Mc (3): (1) Mc 1,5. (2) Mc 5,4. (3) Mc 16,11.

  hupo (door)   bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
hupo  485  312  173  23  23  36  69  54  56     
hup  84  59  25      15  15     
huf                     
  totaal 578  371  207  27  11  31  40  94  69  71     

Mc 5,26.5. gen. mv. πολλων = pollôn (van vele(n) van het bijvoegl. naamw. πολυς = polus (veel). Taalgebruik in het NT: polus (veel). Taalgebruik in de LXX: polus (veel). Taalgebruik in Mc: polus (veel). Bijbel (98). NT (38). Mc (3): (1) Mc 5,26. (2) Mc 10,45.  (3) Mc 14,24.  Een vorm van πολυς = polus (veel) in de LXX (822), in het NT (353), in Mc (57), in Mc 5 (8): (1) Mc 5,9. (2) Mc 5,10. (3) Mc 5,21. (4) Mc 5,23. (5) Mc 5,24.   (6) Mc 5,26 (2 vormen). (7) Mc 5,38. (8) Mc 5,43.  In Mc 5,21-43 komt een 'veelheid' 7X voor. - Hebreeuws: bijvoegl. naamw. רַב = rabh (veel, talrijk, groot). Zie: Taalgebruik in Tenakh: rabh (veel, talrijk, groot). Getalswaarde: resj = 20 of 200, beth = 2 ; totaal: 22 (2X 11) OF 202 (2 X 101) ; structuur: 2 - 2. De som van de elementen is telkens 4.
- Ned.: veel < Grieks: polus ; p -> v. Arabisch: كثير = kathir (veel). D.: viel. E.: many. Fr.: nombreux (tal-rijk). Gr.: πολυς = polus (veel). Taalgebruik in het NT: polus (veel). Hebr.: רַב + Aramees = rab (veel, talrijk, groot). Taalgebruik in Tenakh: rab (veel, talrijk, groot). Lat.: multus.
- Ned.: talrijk. D.: zahlreich. E.: numerous. Fr.: nombreux. Lat.: numerosus.

Mc 5,26.7. και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Taalgebruik: kai (en) in de LXX. Taalgebruik in Mc: kai (en). Van de 43 verzen in Mc 5 niet in 6 verzen: (1) Mt 5,8. (2) Mt 5,11. (3) Mt 5,27. (4) Mt 5,28. (5) Mt 5,35. (6) Mt 5,36.

kai (en)  kai (en)   Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel O.T. N.T. Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
verzen  verzen (678) (666) 678 45  28  35  41  43  56  37  38  50  52  33  44  37  72  47  20  / 8     7957 1071 678 1151 879 1007 2767 404 2900  3779 
kai (en)   kai = en (555) (547) 555  40  26  32  33  37  52  26  36  40  37  29  33  26  60  33  15 / 7 26980  21867  5113  705  555  822  530  660  1470  371  2082  2612 
verschil verschil (123) (115) 123 5 2 3 8 6 4 11 2 10 15 4 11 11 12 14 5 / 1     2844 366 123 329 349 347 1297 33 818 1167

- Ned.: en. Arabisch: وَ = wa (en). Taalgebruik in de Qoran: wa (en). E.: and. D.: und. Fr.: et. Grieks: και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Hebr.: וְ = wë (en). Lat.: et.

Mc 5,26.11. pers. voornaamw. gen. vr. enk. autès van het pers. voornaamw. autos. Taalgebruik in het N.T.: voornaamwoord autos. Taalgebruik in Mc.: voornaamwoord autos. Mc (14): (1) Mc 1,30. (2) Mc 5,26. (3) Mc 5,29. (4) Mc 6,24. (5) Mc 6,28. (6) Mc 7,25. (7) Mc 7,26. (8) Mc 7,30. (9) Mc 10,12. (10) Mc 12,44. (11) Mc 13,24. (12) Mc 13,28. (13) Mc 14,9. (14) Mc 16,11.

Mc 5,26.13. και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Taalgebruik: kai (en) in de LXX. Taalgebruik in Mc: kai (en). Van de 43 verzen in Mc 5 niet in 6 verzen: (1) Mt 5,8. (2) Mt 5,11. (3) Mt 5,27. (4) Mt 5,28. (5) Mt 5,35. (6) Mt 5,36.

kai (en)  kai (en)   Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel O.T. N.T. Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
verzen  verzen (678) (666) 678 45  28  35  41  43  56  37  38  50  52  33  44  37  72  47  20  / 8     7957 1071 678 1151 879 1007 2767 404 2900  3779 
kai (en)   kai = en (555) (547) 555  40  26  32  33  37  52  26  36  40  37  29  33  26  60  33  15 / 7 26980  21867  5113  705  555  822  530  660  1470  371  2082  2612 
verschil verschil (123) (115) 123 5 2 3 8 6 4 11 2 10 15 4 11 11 12 14 5 / 1     2844 366 123 329 349 347 1297 33 818 1167

- Ned.: en. Arabisch: وَ = wa (en). Taalgebruik in de Qoran: wa (en). E.: and. D.: und. Fr.: et. Grieks: και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Hebr.: וְ = wë (en). Lat.: et.

Mc 5,26.17. mallon (meer). Taalgebruik in het N.T.: mallon (meer). Taalgebruik in Mc: mallon (meer).
Mc (5): (1) Mc 5,26.   (2) Mc 7,36.  (3) Mc 9,42.  (4) Mc 10,48.  (5) Mc 15,11.  

Mc 5,26.18. εις = eis (naar). Taalgebruik in het NT: eis (naar). Taalgebruik in de LXX: eis (naar). εις = eis (naar). Mc 5 (11): (1) Mc 5,1 (2X). (2) Mc 5,12 (2X: naar de varkens zenden - in de varkens binnengaan). (3) Mc 5,13 (2X: in de varkens binnengaan - naar het meer). (4) Mc 5,14 (2X: in de stad en in de velden). (5) Mc 5,18 (in de boot inklimmen). (6) Mc 5,19 (naar uw huis). (7) Mc 5,21 (naar de overzijde). (8) Mc 5,22 (heis = één). (9) Mc 5,26 (naar het slechte gaan). (10) Mc 5,34. (11) Mc 5,38 (zij gaan naar het huis...).

eis (naar)  bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b.  Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16
  6930  5336  1594  215  151  210  181  260  504  73  576  757  427  77  13 5 6 8 11 14 9 10 11 13 8 7 8 20 3 5

Mc 5,26.19. bep. lidw. nom. + acc. onz. enk. το = to (het) van het bepaald lidw. ὁ = ho, ἡ = hè, το = to (de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Taalgebruik in de LXX: bepaald lidwoord. Taalgebruik in Mc: bepaald lidwoord. Mc (108). Mc 5 (12): (1) Mc 5,1. (2) Mc 5,4. (3) Mc 5,8. (4) Mc 5,14. (5) Mc 5,18. (6) Mc 5,21. (7) Mc 5,23. (8) Mc 5,26. (9) Mc 5,39. (10) Mc 5,40. (11) Mc 5,41. (12) Mc 5,42.

  lidw. enk. Mc  Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel  OT NT Mt  Mc  Lc  Joh  Hnd  Br.  Apk  syn. ev.
3. nom. + acc. onz. enk. to 108  12  12  22  5941  4582  1359  186  108  181  121  172  482  109  475  596 
  Totaal   940  67  45  41  64  70  71  62  36  66  71  40  59  53  106  61  28  54298  42002  12296  1648  940  1649  1422  1696  4013  928  4237 5659  

- Nederl.: bepaald lidwoord de / het. Arabisch: bepaald lidw. اَل = ´al (de). Taalgebruik in de Qoran: ´al (de). D.: der, die, das enz.. E.: the. Fr.: le, la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum, il-lam). Gr. ὁ = ho, ἡ = hè, το = to (de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Hebreeuws: הַ = ha (de, het). Taalgebruik in Tenakh: ha (de, het).

Mc 5,26.21. act. part. aor. nom. vr. enk. ελθουσα = elthousa van het werkw. ερχομαι = erchomai (gaan, komen). Taalgebruik in het NT: erchomai (gaan, komen). Taalgebruik in de LXX: erchomai (gaan, komen). Bijbel (9): (1) Ex 2,8. (2) Ez 33,6. (3) Jdt 11,18. (4) Jdt 12,13. (5) Mt 15,25. (6) Mc 5,26. (7) Mc 5,27. (8) Mc 7,25. (9) Mc 12,42. Een vorm van ερχομαι = erchomai (gaan, komen) in de LXX (1054), in het NT (631).


Mc 5,27 - Mc 5,27: 144. Genezing van een vrouw met bloedvloeiïng. Opwekking van Jaïrus'dochter -- Mc 5,21-43 - Mt 9,18-26 - Lc 8,40-56 - bijbeloverzicht -- Mc (Marcus) -- Mc 5 -- taalgebruik -- Mc 5,21 - Mc 5,22 - Mc 5,23 - Mc 5,24 - Mc 5,25 - Mc 5,26 - Mc 5,27 - Mc 5,28 - Mc 5,29 - Mc 5,30 - Mc 5,31 - Mc 5,32 - Mc 5,33 - Mc 5,34 - Mc 5,35 - Mc 5,36 - Mc 5,37 - Mc 5,38 - Mc 5,39 - Mc 5,40 - Mc 5,41 - Mc 5,42 - Mc 5,43 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
5:27 akousasa peri tou ièsou elthousa en tô ochlô opisthen èpsato tou imatiou autou  27 cum audisset de Iesu venit in turba retro et tetigit vestimentum eius    27 Deze van Jezus horende, kwam onder de schare van achteren, en raakte Zijn kleed aan; [27] Omdat ze over Jezus gehoord had, kwam ze door de menigte naar Hem toe en raakte van achteren zijn kleren aan.  [27] Ze had gehoord over Jezus, en ze begaf zich tussen de menigte en raakte zijn bovenkleed van achteren aan,   27 als zij alles hoort over Jezus weet zij in de schare achter hem te komen en pakt zijn kleed vast;  Mc 5:27- avait entendu parler de Jésus ; venant par derrière dans la foule, elle toucha son manteau.  

King James Bible. [27] When she had heard of Jesus, came in the press behind, and touched his garment.
Luther-Bibel. 27 Als die von Jesus hörte, kam sie in der Menge von hinten heran und berührte sein Gewand.

Tekstuitleg van Mc 5,27.

  Mc 5,27    
  27ἀκούσασα περὶ τοῦ Ἰησοῦ, ἐλθοῦσα ἐν τῷ ὄχλῳ ὄπισθεν ἥψατο τοῦ ἱματίου αὐτοῦ:    

Mc 5,27.1. act. part. aor. nom. vr. enk. ακουσασα = akousasa (horend) van het werkw. ακουω = akouô (horen). Taalgebruik in het NT: akouô (horen). Taalgebruik in de Septuaginta: akouô (horen). Bijbel (4): (1) Est 4,4. (2) Tob 3,10. (3) Mc 5,27. (4) Mc 7,25. Een vorm van ακουω = akouô (horen) in de LXX (1069), in het NT (427).
- Ned.: horen. Horen en oor zijn verwant met elkaar. oor < Lat. aus, auris, zie Gr. ους = ous / ως= ôs, ωτις = ôtis. Lat.: auscultare (het oor lenen aan, toehoren, aanhoren) -> écouter. Arabisch: سَمِعَ = sami`a (luisteren, horen). Taalgebruik in de Qoran: sami`a (luisteren, horen). D. hören. E.: to hear. Fr.: écouter. Grieks: ακουω = akouô (horen). Taalgebruik in het NT: akouô (horen). Hebreeuws: שָׁמַע = sjâmâ` (horen, luisteren). Taalgebruik in Tenakh: sjâm`â (horen, luisteren).
Het gaat over twee vrouwen die over Jezus hoorden ; de ene lijdt aan bloedvloeiïng, de andere, wiens dochter bezeten is door een onzuivere geest.

Mc 5,27.2. περι = peri (omwille van, over). Taalgebruik in NT: peri (over, rondom, omwille van). Taalgebruik in de LXX: peri (over, rondom, omwille van). Taalgebruik in Mc: peri (over, rondom, omwille van). Mc (22). Mc 5 (2): (1) Mc 5,16. (2) Mc 5,27.

peri (omwille van, over) Mc 1 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 12 Mc 13 Mc 14 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
22  894  590  304  28  22  43  57  63  90 93  150 

peri (omwille van, over) Mc 1 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 12 Mc 13 Mc 14
22  3 : (1) Mc 1,6. (2) Mc 1,30. (3) Mc 1,44. 3 : (1) Mc 3,8. (2) Mc 3,32. (3) Mc 3,34. 2  : (1) Mc 4,10. (2) Mc 4,19. 2  : (1) Mc 5,16. (2) Mc 5,27. 1 : Mc 6,48. 2  : (1) Mc 7,6. (2) Mc 7,25. 1 : Mc 8,30. 2  : (1) Mc 9,14. (2) Mc 9,42. 2  : (1) Mc 10,10. (2) Mc 10,41. 2  : (1) Mc 12,14. (2) Mc 12,26. 1 : Mc 13,32. 1 : Mc 14,21.

Mc 5,27.3. bep. lidw. gen. mann. + onz. enk. του = tou (de) van het bepaald lidw. ὁ = ho, ἡ = hè, το = to (de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Taalgebruik in Mc: bepaald lidwoord. Mc 5 (11): (1) Mc 5,2. (2) Mc 5,7. (3) Mc 5,8. (4) Mc 5,13. (5) Mc 5,21. (6) Mc 5,27. (7) Mc 5,29. (8) Mc 5,35. (9) Mc 5,38. (10) Mc 5,40. (11) Mc 5,41.

  lidw. enk. Mc  Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel  OT NT Mt  Mc  Lc  Joh  Hnd  Br.  Apk  syn. ev.
4. gen. m. + onz. enk. tou 116  8 6 6 5 11 6 7 6 7 9 3 10 6 13 7 6 8480  6542  1938  234  116  272  196  269  673  178  622  818 
  Totaal   940  67  45  41  64  70  71  62  36  66  71  40  59  53  106  61  28  54298  42002  12296  1648  940  1649  1422  1696  4013  928  4237 5659  

- Nederl..: bepaald lidwoord de / het. Arabisch: bepaald lidw. اَل = ´al (de). D.: der, die, das enz.. E.: the. Fr.: le, la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum, il-lam). Gr. ὁ = ho, ἡ = hè, το = to (de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Hebreeuws: הַ = ha (de, het). Taalgebruik in Tenakh: ha (de, het).

Mc 5,27.4. voc. mann. enk. ιησου = Ièsou (Jezus). Taalgebruik in het NT: Ièsous (Jezus). Taalgebruik in Mc: Ièsous (Jezus).
Een vorm van ιησους = Ièsous (Jezus) in Mc 5 (8): (1) Mc 5,6 (acc. ιησουν = Ièsoun). (2) Mc 5,7 (voc. ιησου = Ièsou). (3) Mc 5,15 (acc. ιησουν = Ièsoun). (4) Mc 5,20 (nom. ιησους = Ièsous). (5) Mc 5,21 (losse gen. ιησου = Ièsou). (6) Mc 5,27 (peri + gen. ιησου = Ièsou). (7) Mc 5,30 (nom. ιησους = Ièsous). (8) Mc 5,36 (nom. ιησους = Ièsous).

  Ièsous (Jezus)  Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 5 Mc 6 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16   bijbel O.T. N.T. Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn. ev.
2 voc. + gen. + dat. mann. enk. Ièsou 13 2: (1) Mc 1,1 (gen.) (2) Mc 1,24 (voc.) 1: Mc 2,15 (dat.)   3: (1) Mc 5,7 (voc.). (2) Mc 5,21 (gen.). (3) Mc 5,27 (gen.)     2: (1) Mc 9,4 (dat.). (2) Mc 9,5 (dat.). 1: Mc 10,47 (voc.). 1: Mc 11,33 (dat.).     2: (1) Mc 14,55 (gen.). (2) Mc 14,67 (gen.). 1: Mc 15,43 (gen.).   13 348  35  313  25 13 18 18 32 196 11 56 74
  totaal 81 6 5 1 8 2 1 8 18 6 5 2 11 6 2 81 1115  223  892  150 81 87 238 69 255 12 318 556

Mc 5,27.2. - 4. περι του ιησου = peri tou Ièsou (Jezus). Bijbel (3): (1) Mc 5,27. (2) Lc 7,3. (3) Hnd 28,23.

Mc 5,27.5. act. part. aor. nom. vr. enk. ελθουσα = elthousa van het werkw. ερχομαι = erchomai (gaan, komen). Taalgebruik in het NT: erchomai (gaan, komen). Taalgebruik in de LXX: erchomai (gaan, komen). Bijbel (9): (1) Ex 2,8. (2) Ez 33,6. (3) Jdt 11,18. (4) Jdt 12,13. (5) Mt 15,25. (6) Mc 5,26. (7) Mc 5,27. (8) Mc 7,25. (9) Mc 12,42. Een vorm van ερχομαι = erchomai (gaan, komen) in de LXX (1054), in het NT (631), in Mc (86).

Mc 5,27.6. εν = en (in, tijdens). Taalgebruik in het NT: en (in). Taalgebruik in de LXX: en (in). Taalgebruik in Mc: en (in). Mc 5 (9): (1) Mc 5,2. (2) Mc 5,3. (3) Mc 5,5. (4) Mc 5,13. (5) Mc 5,20. (6) Mc 5,21. (7) Mc 5,25. (8) Mc 5,27. (9) Mc 5,30.

en (in).   Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn. ev.
119 13  13  12    10  11097 8943 2154 247 119 288 182 226 966 126 654  836 

- Hebr. בְּ = bë. Fr. en. Ned. in. E. in. D. in. Fr. dans. Arabisch: فِي = fi (in). Taalgebruik in de Qoran: fi.

Mc 5,27.7. bep. lidw. dat. mann. + onz. enk. τῳ = tô(i) van het bepaald lidwoord ὁ = ho, ἡ = hè, το = to (de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Taalgebruik in de LXX: bepaald lidwoord. Mc (68). Mc 5 (7): (1) Mc 5,11. (2) Mc 5,16. (3) Mc 5,21. (4) Mc 5,27. (5) Mc 5,29. (6) Mc 5,30. (7) Mc 5,36.

  lidw. enk. Mc  Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel  OT NT Mt  Mc  Lc  Joh  Hnd  Br.  Apk  syn. ev.
6. dat. m. + onz. enk. tô(i) 68  5507  4462  1045  121  68  154  98  163  367  74  343  441 
  Totaal   940  67  45  41  64  70  71  62  36  66  71  40  59  53  106  61  28  54298  42002  12296  1648  940  1649  1422  1696  4013  928  4237 5659  

- bepaald lidw. Ned.: de. Arabisch: bepaald lidw. اَل = ´al (de). Taalgebruik in de Qoran: ´al (de). D.: der, die, das enz.. E.: the. Fr.: le, la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum, il-lam). Grieks: ὁ = ho, ἡ = hè, το = to (de - het). Hebreeuws: הַ = ha (de, het). Taalgebruik in Tenakh: ha (de, het).

Mc 5,27.10. med. ind. aor. 3de pers. enk. ἡψατο = hèpsato (hij greep vast; hij raakte aan) van het werkw. ἁπτω = haptô (hechten, vastgrijpen, aanraken). Taalgebruik in het NT: haptô (vastgrijpen, aanraken). Taalgebruik in de LXX: haptô (vastgrijpen, aanraken). Taalgebruik in Mc: haptô (vastgrijpen, aanraken). Mc (5): (1) Mc 1,41. (2) Mc 5,27. (3) Mc 5,30. (4) Mc 5,31. (5) Mc 7,33.  Een vorm van ἁπτω = haptô (aanraken) in Mc (11).
- Bayens (1963, nr.96 nota en 1: "De praesensstam wordt dikwijls versterkt met τ = t." " Iedere labiaal + σ = s, wordt ψ = ps ".

  haptô (vastgrijpen, aanraken)  Mc Mc 1 Mc 3 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 10 bijbel ΟΤ ΝΤ Mt Mc Lc syn.  ev. 
1 act. ind.  aor. 3de pers. enk. hèpsato (1) Mc 1,41   (2) Mc 5,27. (3) Mc 5,30. (4) Mc 5,31.     (5) Mc 7,33.       35  20  15  15  15 
  totaal 11  64  40  24  11  24  24 

- Er heeft iets eigenaardigs plaats. Normaal maakt het aanraken van een onreine onrein. Bij Jezus vindt iets anders plaats. Door zijn aanraken wordt de onreine rein, genezen.

Mc 5,27.11. bep. lidw. gen. mann. + onz. enk. tou (de). Taalgebruik in het N.T.: bepaald lidwoord. Taalgebruik in Mc: bepaald lidwoord. Gr. to.., tè... N.: de. E.: the. D. der, die, das enz. Fr. le, la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum, il-lam).
Mc 5 (11): (1) Mc 5,2. (2) Mc 5,7. (3) Mc 5,8. (4) Mc 5,13. (5) Mc 5,21. (6) Mc 5,27. (7) Mc 5,29. (8) Mc 5,35. (9) Mc 5,38. (10) Mc 5,40. (11) Mc 5,41.

Mc 5,27.13. pers. voornaamw. 3de pers. gen. mann. enk. αυτου = autou van het pers. voornaamw. αυτος = autos. Taalgebruik in het NT: voornaamwoord autos. Taalgebruik in de LXX: voornaamwoord autos. Taalgebruik in Mc.: voornaamwoord autos. Mc 5 (12): (1) Mc 5,2. (2) Mc 5,4. (3) Mc 5,18. (4) Mc 5,22. (5) Mc 5,24. (6) Mc 5,27. (7) Mc 5,28. (8) Mc 5,30. (9) Mc 5,31. (10) Mc 5,35. (11) Mc 5,37. (12) Mc 5,40.

  autos enk. Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
2 gen. mann. enk. autou  143  13  10  12  16  17  15  6883  5685  1198  225  143  220  150  118  256  86  588  738 
  totaal 413  35  17  27  14  34  34  18  33  32  30  18  25  47  34  12884  9893  2991  510  413  593  475  350  504  146  1670  2145 

Mc 5,28 - Mc 5,28: 144. Genezing van een vrouw met bloedvloeiïng. Opwekking van Jaïrus'dochter -- Mc 5,21-43 - Mt 9,18-26 - Lc 8,40-56 - bijbeloverzicht -- Mc (Marcus) -- Mc 5 -- taalgebruik -- Mc 5,21 - Mc 5,22 - Mc 5,23 - Mc 5,24 - Mc 5,25 - Mc 5,26 - Mc 5,27 - Mc 5,28 - Mc 5,29 - Mc 5,30 - Mc 5,31 - Mc 5,32 - Mc 5,33 - Mc 5,34 - Mc 5,35 - Mc 5,36 - Mc 5,37 - Mc 5,38 - Mc 5,39 - Mc 5,40 - Mc 5,41 - Mc 5,42 - Mc 5,43 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
5:28 elegen gar oti ean apsômai kan tôn imatiôn autou sôthèsomai   28 dicebat enim quia si vel vestimentum eius tetigero salva ero   28 Want zij zeide: Indien ik maar Zijn klederen mag aanraken, zal ik gezond worden.  [28] ‘Want’, dacht ze, ‘als ik zijn kleren maar aanraak, zal ik gered worden.’  [28] want ze dacht: Als ik alleen zijn kleren maar kan aanraken, zal ik al gered worden.   28 want, heeft ze gezegd, als ik maar zijn kleed vastpak zal ik worden gered!  Mc 5:28- Car elle se disait: " Si je touche au moins ses vêtements, je serai sauvée. "  

King James Bible. [28] For she said, If I may touch but his clothes, I shall be whole.
Luther-Bibel. 28 Denn sie sagte sich: Wenn ich nur seine Kleider berühren könnte, so würde ich gesund.

Tekstuitleg van Mc 5,28.

  Mc 5,28    
  28ἔλεγεν γὰρ ὅτι Ἐὰν ἅψωμαι κἂν τῶν ἱματίων αὐτοῦ σωθήσομαι.    

Mc 5,28.1. act. ind. imperf. 3de pers. enk. ελεγεν = elegen (hij zei) van het werkw. λεγω = legô (zeggen). Taalgebruik in het NT: legô (zeggen). Taalgebruik in de Septuaginta.: legô (zeggen). Taalgebruik in Mc: legô (zeggen). Mc (31). Een vorm van λεγω = legô (zeggen) in de LXX (4610), in Mc 4 (11): (1) Mc 4,2. (2) Mc 4,9. (3) Mc 4,11. (4) Mc 4,13. (5) Mc 4,21. (6) Mc 4,24. (7) Mc 4,26. (8) Mc 4,30. (9) Mc 4,35. (10) Mc 4,38. (11) Mc 4,41. in het NT (1318) ; van ειπον = eipon (ik zei) in de LXX (4608), in het NT (925).

  elegen (hij zei)  bijbel ΟΤ ΝΤ Mt Mc Lc Joh Hnd Br. syn.  ev.  Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 11 Mc 12 Mc 14 Mc 15
1 elegen (hij zei)   81  10  71  31  19  13  53  66  1 : Mc 2,27 1: Mc 3,23. 7: (1) Mc 4,2. (2) Mc 4,9. (3) Mc 4,11. (4) Mc 4,21. (5) Mc 4,24. (6) Mc 4,26. (7) Mc 4,30 3: (1) Mc 5,8. (2) Mc 5,28. (3) Mc 5,30.   4 : (1) Mc 6,4. (2) Mc 6,10. (3) Mc 6,16. (4) Mc 6,18. 4 : (1) Mc 7,9. (2) Mc 7,14. (3) Mc 7,20. (4) Mc 7,27. 2 : (1) Mc 8,21. (2) Mc 8,24..  3 : (1) Mc 9,1. (2) Mc 9,24. (3) Mc 9,31.   1 : Mc 11,17. 2 : (1) Mc 12,35. (2) Mc 12,38 1 : Mc 14,36. 2 : (1) Mc 15,12. (2) Mc 15,14

- Hebreeuws: וַיּאֹמֶר = wajjo´mèr (en hij zei) < prefix verbindingswoord wë + werkwoordsvorm qal act. imperf. 3de pers. mann. enk. van het werkw. -m-r. (1) act. qal perf. 3de pers. mann. enk. אָמַר = ´âmar (hij zegt). (2) act. qal imperf. 1ste pers. enk. אֹמַר = ´omar (ik zeg).Taalgebruik in Tenakh: ´âmar (zeggen). Getalswaarde: aleph = 1, mem = 13 of 40, resj = 20 of 200 ; totaal: 34 (2 X 17) of 241 (priemgetal). Structuur: 1 - 4 - 2. De som van de elementen is telkens 7. Tenakh (1879). Pentateuch (594). Eerdere Profeten (868). Latere Profeten (120). 12 Kleine Profeten (56). Geschriften (241). Gn (315).

  Tenakh Pentateuch Eerdere Profeten Latere Profeten 12 Kleine Profeten Geschriften Gn Ex Lv Nu Dt Gn 4  
  1879 594 868 120 56 241 315 150 10 95 24 7  

- Lettinga 12, 2012, 53c2: Het werkw. begint met een aleph. Het is een gutturaal, maar de zwakste van de gutturalen. Omwille van die zwakke gutturaal krijgen een aantal werkw. een bijzondere behandeling voor de qal imperf.. Dit is het geval voor ons werkw.. In het imperf. gaat een medeklinker vooraf aan de aleph. De aleph quiesceert: ja´mur -> jamur (Lettinga 12, 2012, 12b). In de eerste lettergreep gaat de lange a in een beklemtoonde lettergreep over in een lange o: jâmur -> jômur (Lettinga 12, 2012, 14c). De voorlaatste lettergreep heeft hier de klemtoon (Lettinga 12, 2012, 10b). In de tweede lettergreep ontstaat door klankdissimilatie een a: jomur -> jomar (i.p.v. het verwachte jômor) (Lettinga 12, 2012, 15g). In de qal imperf. consecut. is er een zeer zwakke klinker van de tweede lettergreep en werd het een è, vandaar wajjo´mèr. (Zie ook Jouön, 73).
- Ned.: zeggen. Arabisch: قَالَ = qâla (zeggen). Taalgebruik in de Qoran: qâla (zeggen). Aramees: קְרָא = qërâ´ (roepen). D.: sagen (zeggen). E.: to say. Fr.: dire. Grieks: λεγω = legô (zeggen). Taalgebruik in NT: legô (zeggen). Hebreeuws: אָמַר = ´âmar (zeggen). Taalgebruik in Tenakh: ´âmar (zeggen). Lat.: legere. l (قَالَ = qâla) en r (קְרָא = qâra) liggen dicht bij elkaar. Orgaan van roepen is de stem ; zie Hebreeuws:קוֹל = qôl (stem, roep). Taalgebruik in Tenakh: qôl (stem).
- In het werkw. אָמַר = ´âmar (zeggen) zit het woord אְמ = ´em (moeder) ; om erop te wijzen dat een taal allereerst een moedertaal is ? Beide woorden beginnen met aleph, de eerste letter van het alfabet en duiden een begin aan.

Mc 5,28.2. γαρ = gar (want). Taalgebruik in het NT: gar (want). Taalgebruik in de LXX: gar (want). Taalgebruik in Mc: gar (want). Mc (63). Mc 5 (3): (1) Mc 5,8. (2) Mc 5,28. (3) Mc 5,42.

gar (want)   Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16   bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  
  3 1 3 2 3 8 4 4 7 4 3 5 6 6 2 63  2289  1299  990  123  63  92  61  73  563  15  278  339 

- Hebreeuws: כִּי = kî (want, omdat). Taalgebruik in Tenakh: kî (want, omdat ). Getalwaarde: kaph = 11 of 20, jod = 10 ; totaal: 21 (3 X 7) of 30 (2 X 3 X 5). Structuur: 2 - 1. De som van de elementen is telkens 3. Tenakh (3849). Pentateuch (884). Eerdere Profeten (726). Latere Profeten (841). 12 Kleine Profeten (241). Geschriften (1157).
- Ned.: want. D.: denn. Fr.: car. Hebreeuws: כִּי = kî (want, omdat). Taalgebruik in Tenakh: kî (want, omdat) . Lat. enim.

Mc 5,28.3. ὁτι = hoti (dat, omdat). Taalgebruik in het ΝΤ: hoti (dat, omdat). Taalgebruik in de LXX: hoti (dat, omdat). Taalgebruik in Mc: hoti (dat, omdat). Mc (92). Mc 5 (5): (1) Mc 5,9. (2) Mc 5,23. (3) Mc 5,28. (4) Mc 5,29. (5) Mc 5,35.

hoti ( dat, omdat )   Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel ΟΤ ΝΤ Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
  92  12  10  4396  3213  1183  137  92  160  237  114  389  54  389  626 

Mc 5,28.7. bep. lidw. gen. m. + vr. + onz. mv. των = tôn (van de) van het bepaald lidw. ὁ = ho, ἡ = hè, το = to (de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Taalgebruik in de LXX: bepaald lidwoord. Taalgebruik in Mc: bepaald lidwoord. Mc (90). Mc 5 (7): (1) Mc 5,1. (2) Mc 5,2. (3) Mc 5,16. (4) Mc 5,17. (5) Mc 5,22. (6) Mc 5,28. (7) Mc 5,30.

  lidw. mv. Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel  ΟΤ  ΝΤ  Mt  Mc Lc  Joh  Hnd  Brieven  Apk  syn. ev.
13. gen. m. + vr. + onz. mv. tôn 90  4 10  13  5178  4144  1034  178  90  119  98  166  267  116     

- bepaald lidw. Ned.: de. Arabisch: bepaald lidw. اَل = ´al (de). Taalgebruik in de Qoran: ´al (de). D.: der, die, das enz.. E.: the. Fr.: le, la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum, il-lam). Grieks: ὁ = ho, ἡ = hè, το = to (de - het). Hebreeuws: הַ = ha (de, het). Taalgebruik in Tenakh: ha (de, het).

Mc 5,28.9. pers. voornaamw. 3de pers. gen. mann. enk. αυτου = autou van het pers. voornaamw. αυτος = autos. Taalgebruik in het NT: voornaamwoord autos. Taalgebruik in de LXX: voornaamwoord autos. Taalgebruik in Mc.: voornaamwoord autos. Mc 5 (12): (1) Mc 5,2. (2) Mc 5,4. (3) Mc 5,18. (4) Mc 5,22. (5) Mc 5,24. (6) Mc 5,27. (7) Mc 5,28. (8) Mc 5,30. (9) Mc 5,31. (10) Mc 5,35. (11) Mc 5,37. (12) Mc 5,40.

  autos enk. Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
2 gen. mann. enk. autou  143  13  10  12  16  17  15  6883  5685  1198  225  143  220  150  118  256  86  588  738 
  totaal 413  35  17  27  14  34  34  18  33  32  30  18  25  47  34  12884  9893  2991  510  413  593  475  350  504  146  1670  2145 

Mc 5,29 - Mc 5,29: 144. Genezing van een vrouw met bloedvloeiïng. Opwekking van Jaïrus'dochter -- Mc 5,21-43 - Mt 9,18-26 - Lc 8,40-56 - bijbeloverzicht -- Mc (Marcus) -- Mc 5 -- taalgebruik -- Mc 5,21 - Mc 5,22 - Mc 5,23 - Mc 5,24 - Mc 5,25 - Mc 5,26 - Mc 5,27 - Mc 5,28 - Mc 5,29 - Mc 5,30 - Mc 5,31 - Mc 5,32 - Mc 5,33 - Mc 5,34 - Mc 5,35 - Mc 5,36 - Mc 5,37 - Mc 5,38 - Mc 5,39 - Mc 5,40 - Mc 5,41 - Mc 5,42 - Mc 5,43 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
5:29 kai euthus exèranthè è pègè tou aimatos autès kai egnô tô sômati oti iatai apo tès mastigos  29 et confestim siccatus est fons sanguinis eius et sensit corpore quod sanata esset a plaga    29 En terstond is de fontein haars bloeds opgedroogd, en zij gevoelde aan haar lichaam, dat zij van die kwaal genezen was.  [29] Meteen droogde de bron van haar bloed op, en ze voelde aan haar lichaam dat ze van haar kwaal was genezen.  [29] En meteen hield het bloed op te vloeien en merkte ze aan haar lichaam dat ze voorgoed van de kwaal genezen was.  29 Meteen valt de bron van haar bloeden droog, en aan het eigen lijf herkent ze dat ze geneest van haar kwaal.   Mc 5:29- Et aussitôt la source d'où elle perdait le sang fut tarie, et elle sentit dans son corps qu'elle était guérie de son infirmité.  

King James Bible. [29] And straightway the fountain of her blood was dried up; and she felt in her body that she was healed of that plague.
Luther-Bibel. 29 Und sogleich versiegte die Quelle ihres Blutes, und sie spürte es am Leibe, dass sie von ihrer Plage geheilt war.

Tekstuitleg van Mc 5,29.

  Mc 5,29    
  29καὶ εὐθὺς ἐξηράνθη πηγὴ τοῦ αἵματος αὐτῆς, καὶ ἔγνω τῷ σώματι ὅτι ἴαται ἀπὸ τῆς μάστιγος.    

Mc 5,29.1. και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Taalgebruik: kai (en) in de LXX. Taalgebruik in Mc: kai (en). Van de 43 verzen in Mc 5 niet in 6 verzen: (1) Mt 5,8. (2) Mt 5,11. (3) Mt 5,27. (4) Mt 5,28. (5) Mt 5,35. (6) Mt 5,36.

kai (en)  kai (en)   Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel O.T. N.T. Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
verzen  verzen (678) (666) 678 45  28  35  41  43  56  37  38  50  52  33  44  37  72  47  20  / 8     7957 1071 678 1151 879 1007 2767 404 2900  3779 
kai (en)   kai = en (555) (547) 555  40  26  32  33  37  52  26  36  40  37  29  33  26  60  33  15 / 7 26980  21867  5113  705  555  822  530  660  1470  371  2082  2612 
verschil verschil (123) (115) 123 5 2 3 8 6 4 11 2 10 15 4 11 11 12 14 5 / 1     2844 366 123 329 349 347 1297 33 818 1167

- Ned.: en. Arabisch: وَ = wa (en). Taalgebruik in de Qoran: wa (en). E.: and. D.: und. Fr.: et. Grieks: και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Hebr.: וְ = wë (en). Lat.: et.

Mc 5,29.2. ευθυς = euthus (tijd: onmiddellijk, dadelijk, terstond ; plaats: rechtstreeks, direct, zonder omwegen). Taalgebruik in het NT: euthus (onmiddellijk, rechtstreeks). Taalgebruik in de LXX: euthus (onmiddellijk, rechtstreeks).

euthus / eutheôs   Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16   bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
euthus  40  11          55  50  40        47  50 
eutheôs                                     47 11 36 13 1 6 3 9 3 1 20 23
totaal                                       102 16 86 18 41 8 6 9 3 1 67 73

- Van Cangh (2005, p. 68): "Les témoins A C D W Θ 0135 f13 latt sy omettent ευθυς = euthus.
- ευθυς = euthus. Mc (40): (1) Mc 1,10. (2) Mc 1,12. (3) Mc 1,18. (4) Mc 1,20. (5) Mc 1,21. (6) Mc 1,23. (7) Mc 1,28. (8) Mc 1,29. (9) Mc 1,30. (10) Mc 1,42. (11) Mc 1,43. (12) Mc 2,8. (13) Mc 2,12. (14) Mc 3,6. (15) Mc 4,5. (16) Mc 4,15. (17) Mc 4,16. (18) Mc 4,17. (19) Mc 4,29. (20) Mc 5,2. (21) Mc 5,29. (22) Mc 5,30. (23) Mc 5,42. (24) Mc 6,25. (25) Mc 6,27. (26) Mc 6,45. (27) Mc 6,50. (28) Mc 6,54. (29) Mc 7,25. (30) Mc 8,10. (31) Mc 9,15. (32) Mc 9,20. (33) Mc 9,24. (34) Mc 10,52. (35) Mc 11,2. (36) Mc 11,3. (37) Mc 14,43. (38) Mc 14,45. (39) Mc 14,72. (40) Mc 15,1.
- ευθεως = eutheôs. Mc (1): Mc 7,35.
- Hebreeuws Van Cangh (2005, p.86). הֵן / הֶנֵּה = hen / hinneh (zie). Taalgebruik in Tenakh: hen / hinneh (zie). Getalwaarde: he = 5, nun = 14 of 50 ; totaal: 19 OF 55 (5 X 11). Structuur: 5 - 5. De som van de elementen is telkens 1. Tenakh (495). Pentateuch (96). Eerdere Profeten (153). Latere Profeten (140). 12 Kleine Profeten (29). Geschriften (77).

Mc 5,29.4. bepaald. lidw. nom. vr. enk. ἡ = hè (de) OF act. conj. praes. 3de pers. enk. ῃ = è(i) (hij zou zijn). Zie: bepaald lidw. nom. vr. enk. ἡ = hè. Taalgebruik in NT: bepaald lidwoord. Taalgebruik in Lc: bepaald lidwoord. bep. lidw. nom. vr. enk. ἡ = hè of betrekk. voornaamw. dat. vr. enk. ᾑ = hè(i) of partikel van vergelijking ἠ = è (of). Mc (76). Mc 5 (6): (1) Mc 5,13. (2) Mc 5,18. (3) Mc 5,29. (4) Mc 5,33. (5) Mc 5,34. (6) Mc 5,35.

  lidw. enk. bijbel  OT  NT  Mt  Mc  Lc  Joh  Hnd  Br.  Apk  syn. ev.
2. nom. vr. enk. hè 4860 3762  1098  151  76 143  117  83  443  85  370  487 
  Totaal   54298  42002  12296  1648  940  1649  1422  1696  4013  928  4237 5659  

- Nederl..: bepaald lidwoord de / het. Arabisch: bepaald lidw. اَل = ´al (de). Taalgebruik in de Qoran: ´al (de). D.: der, die, das enz.. E.: the. Fr.: le, la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum, il-lam). Gr. ὁ = ho, ἡ = hè, το = to (de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Hebreeuws: הַ = ha (de, het). Taalgebruik in Tenakh: ha (de, het).

Mc 5,29.6. bep. lidw. gen. mann. + onz. enk. του = tou (de) van het bepaald lidw. ὁ = ho, ἡ = hè, το = to (de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Taalgebruik in Mc: bepaald lidwoord. Mc 5 (11): (1) Mc 5,2. (2) Mc 5,7. (3) Mc 5,8. (4) Mc 5,13. (5) Mc 5,21. (6) Mc 5,27. (7) Mc 5,29. (8) Mc 5,35. (9) Mc 5,38. (10) Mc 5,40. (11) Mc 5,41.

  lidw. enk. Mc  Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel  OT NT Mt  Mc  Lc  Joh  Hnd  Br.  Apk  syn. ev.
4. gen. m. + onz. enk. tou 116  8 6 6 5 11 6 7 6 7 9 3 10 6 13 7 6 8480  6542  1938  234  116  272  196  269  673  178  622  818 
  Totaal   940  67  45  41  64  70  71  62  36  66  71  40  59  53  106  61  28  54298  42002  12296  1648  940  1649  1422  1696  4013  928  4237 5659  

- Nederl..: bepaald lidwoord de / het. Arabisch: bepaald lidw. اَل = ´al (de). D.: der, die, das enz.. E.: the. Fr.: le, la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum, il-lam). Gr. ὁ = ho, ἡ = hè, το = to (de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Hebreeuws: הַ = ha (de, het). Taalgebruik in Tenakh: ha (de, het).

Mc 5,29.8. pers. voornaamw. gen. vr. enk. autès van het pers. voornaamw. autos. Taalgebruik in het N.T.: voornaamwoord autos. Taalgebruik in Mc.: voornaamwoord autos. Mc (14): (1) Mc 1,30. (2) Mc 5,26. (3) Mc 5,29. (4) Mc 6,24. (5) Mc 6,28. (6) Mc 7,25. (7) Mc 7,26. (8) Mc 7,30. (9) Mc 10,12. (10) Mc 12,44. (11) Mc 13,24. (12) Mc 13,28. (13) Mc 14,9. (14) Mc 16,11.

Mc 5,29.9. και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Taalgebruik: kai (en) in de LXX. Taalgebruik in Mc: kai (en). Van de 43 verzen in Mc 5 niet in 6 verzen: (1) Mt 5,8. (2) Mt 5,11. (3) Mt 5,27. (4) Mt 5,28. (5) Mt 5,35. (6) Mt 5,36.

kai (en)  kai (en)   Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel O.T. N.T. Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
verzen  verzen (678) (666) 678 45  28  35  41  43  56  37  38  50  52  33  44  37  72  47  20  / 8     7957 1071 678 1151 879 1007 2767 404 2900  3779 
kai (en)   kai = en (555) (547) 555  40  26  32  33  37  52  26  36  40  37  29  33  26  60  33  15 / 7 26980  21867  5113  705  555  822  530  660  1470  371  2082  2612 
verschil verschil (123) (115) 123 5 2 3 8 6 4 11 2 10 15 4 11 11 12 14 5 / 1     2844 366 123 329 349 347 1297 33 818 1167

- Ned.: en. Arabisch: وَ = wa (en). Taalgebruik in de Qoran: wa (en). E.: and. D.: und. Fr.: et. Grieks: και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Hebr.: וְ = wë (en). Lat.: et.

11. bep. lidw. dat. mann. + onz. enk. τῳ = tô(i) van het bepaald lidwoord ὁ = ho, ἡ = hè, το = to (de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Taalgebruik in de LXX: bepaald lidwoord. Mc (68). Mc 5 (7): (1) Mc 5,11. (2) Mc 5,16. (3) Mc 5,21. (4) Mc 5,27. (5) Mc 5,29. (6) Mc 5,30. (7) Mc 5,36.

  lidw. enk. Mc  Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel  OT NT Mt  Mc  Lc  Joh  Hnd  Br.  Apk  syn. ev.
6. dat. m. + onz. enk. tô(i) 68  5507  4462  1045  121  68  154  98  163  367  74  343  441 
  Totaal   940  67  45  41  64  70  71  62  36  66  71  40  59  53  106  61  28  54298  42002  12296  1648  940  1649  1422  1696  4013  928  4237 5659  

- bepaald lidw. Ned.: de. Arabisch: bepaald lidw. اَل = ´al (de). Taalgebruik in de Qoran: ´al (de). D.: der, die, das enz.. E.: the. Fr.: le, la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum, il-lam). Grieks: ὁ = ho, ἡ = hè, το = to (de - het). Hebreeuws: הַ = ha (de, het). Taalgebruik in Tenakh: ha (de, het).

Mc 5,29.13. ὁτι = hoti (dat, omdat). Taalgebruik in het ΝΤ: hoti (dat, omdat). Taalgebruik in de LXX: hoti (dat, omdat). Taalgebruik in Mc: hoti (dat, omdat). Mc (92). Mc 5 (5): (1) Mc 5,9. (2) Mc 5,23. (3) Mc 5,28. (4) Mc 5,29. (5) Mc 5,35.

hoti ( dat, omdat )   Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel ΟΤ ΝΤ Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
  92  12  10  4396  3213  1183  137  92  160  237  114  389  54  389  626 

Mc 5,29.15. απο = apo (af, van-weg) ; afkorτing απ' = ap' en αφ' = af'. Taalgebruik in het NT: apo (af, van-weg). Taalgebruik in de LXX: apo (af, van-weg). Taalgebruik in Mc: apo (af, van-weg).Mc 5 (5): (1) Mc 5,6. (2) Mc 5,17. (3) Mc 5,29. (4) Mc 5,34. (5) Mc 5,35.

  Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
apo 33 1:  Mc 1,9.   3  (1) Mc 3,7. (2) Mc 3,9. (3) Mc 3,22.   5 : (1) Mc 5,6. (2) Mc 5,17. (3) Mc 5,29. (4) Mc 5,34. (5) Mc 5,35. 2 :   (1) Mc 6,33. (2) Mc 6,43 4  : (1) Mc 7,1. (2) Mc 7,17. (3) Mc 7,28. (4) Mc 7,33. 3 : (1) Mc 8,3. (2) Mc 8,11. (3) Mc 8,15   2 :   (1) Mc 10,6. (2) Mc 10,46. 2   (1) Mc 11,12. (2) Mc 11,13. 3 : (1) Mc 12,2. (2) Mc 12,34. (3) Mc 12,38. 1 : Mc 13,28. 1 : Mc 14,54. 5  : (1) Mc 15,30. (2) Mc 15,32. (3) Mc 15,40. (4) Mc 15,43. (5) Mc 15,45. 1 : Mc 16,8. 2984 2544 440 82 33 73 19 93 115 25 188  207 
ap'  12  1 : Mc 1,42. 2   (1) Mc 2,20. (2) Mc 2,21.   1 : Mc 4,25.     2   (1) Mc 7,4. (2) Mc 7,6.           2   (1) Mc 13,19. (2) Mc 13,27. 2   (1) Mc 14,35. (2) Mc 14,36. 2   (1) Mc 15,21. (2) Mc 15,38.   567  445  122  22  12  32  15  12  26  66  81 
af'                                    183  141  42    19  10  16 
totaal   45    3734 3130  604  105  45  114  40  111 160  29   264 304 

Mc 5,29.16. gen. vr. enk. της = tès (de) van het bepaald lidw. vr. enk. ἡ = hè. Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Taalgebruik in de LXX: bepaald lidwoord. Taalgebruik in Mc: bepaald lidwoord. Mc (5): (1) Mc 5,1. (2) Mc 5,10. (3) Mc 5,29. (4) Mc 5,34. (5) Mc 5,41.

  lidw. enk. Mc  Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel  OT NT Mt  Mc  Lc  Joh  Hnd  Br.  Apk  syn. ev.
5. gen. vr. enk. tès 65  5271  4202  1069  107  65  109  72  164  430  122  281  353 

- bepaald lidw. Ned.: de. Arabisch: bepaald lidw. اَل = ´al (de). Taalgebruik in de Qoran: ´al (de). D.: der, die, das enz.. E.: the. Fr.: le, la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum, il-lam). Grieks: ὁ = ho, ἡ = hè, το = to (de - het). Hebreeuws: הַ = ha (de, het). Taalgebruik in Tenakh: ha (de, het).


Mc 5,30 - Mc 5,30 -- Mc 5,21-43 - Mt 9,18-26 - Lc 8,40-56 - bijbeloverzicht -- Mc (Marcus) -- Mc 5 -- taalgebruik -- Mc 5,21 - Mc 5,22 - Mc 5,23 - Mc 5,24 - Mc 5,25 - Mc 5,26 - Mc 5,27 - Mc 5,28 - Mc 5,29 - Mc 5,30 - Mc 5,31 - Mc 5,32 - Mc 5,33 - Mc 5,34 - Mc 5,35 - Mc 5,36 - Mc 5,37 - Mc 5,38 - Mc 5,39 - Mc 5,40 - Mc 5,41 - Mc 5,42 - Mc 5,43 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
5:30 kai euthus o ièsous epignous en eautô tèn ex autou dunamin exelthousan epistrafeis en tô ochlô elegen tis mou èpsato tôn imatiôn  30 et statim Iesus cognoscens in semet ipso virtutem quae exierat de eo conversus ad turbam aiebat quis tetigit vestimenta mea    30 En terstond Jezus, bekennende in Zichzelven de kracht, die van Hem uitgegaan was, keerde Zich om in de schare, en zeide: Wie heeft Mijn klederen aangeraakt?  [30] Maar Jezus, die zelf meteen voelde dat er een kracht van Hem was uitgegaan, draaide zich in de menigte om en zei: ‘Wie heeft mijn kleren aangeraakt?’  [30] Op hetzelfde ogenblik werd Jezus zich ervan bewust dat er kracht uit hem was weggestroomd. Midden in de menigte draaide hij zich om en vroeg: ‘Wie heeft mijn kleren aangeraakt?’  30 Meteen herkent Jezus aan zichzelf dat er kracht uit hem weggaat; hij draait zich om, daar in die schare, en heeft gezegd: wie heeft mijn kleren vastgepakt?  Mc 5:30- Et aussitôt Jésus eut conscience de la force qui était sortie de lui, et s'étant retourné dans la foule, il disait " Qui a touché mes vêtements ? "  

King James Bible. [30] And Jesus, immediately knowing in himself that virtue had gone out of him, turned him about in the press, and said, Who touched my clothes?
Luther-Bibel. 30 Und Jesus spürte sogleich an sich selbst, dass eine Kraft von ihm ausgegangen war, und wandte sich um in der Menge und sprach: Wer hat meine Kleider berührt?

Tekstuitleg van Mc 5,30.

  Mc 5,30    
  30καὶ εὐθὺς Ἰησοῦς ἐπιγνοὺς ἐν ἑαυτῷ τὴν ἐξ αὐτοῦ δύναμιν ἐξελθοῦσαν ἐπιστραφεὶς ἐν τῷ ὄχλῳ ἔλεγεν, Τίς μου ἥψατο τῶν ἱματίων;    

Mc 5,30.1. και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Taalgebruik: kai (en) in de LXX. Taalgebruik in Mc: kai (en). Van de 43 verzen in Mc 5 niet in 6 verzen: (1) Mt 5,8. (2) Mt 5,11. (3) Mt 5,27. (4) Mt 5,28. (5) Mt 5,35. (6) Mt 5,36.

kai (en)  kai (en)   Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel O.T. N.T. Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
verzen  verzen (678) (666) 678 45  28  35  41  43  56  37  38  50  52  33  44  37  72  47  20  / 8     7957 1071 678 1151 879 1007 2767 404 2900  3779 
kai (en)   kai = en (555) (547) 555  40  26  32  33  37  52  26  36  40  37  29  33  26  60  33  15 / 7 26980  21867  5113  705  555  822  530  660  1470  371  2082  2612 
verschil verschil (123) (115) 123 5 2 3 8 6 4 11 2 10 15 4 11 11 12 14 5 / 1     2844 366 123 329 349 347 1297 33 818 1167

- Ned.: en. Arabisch: وَ = wa (en). Taalgebruik in de Qoran: wa (en). E.: and. D.: und. Fr.: et. Grieks: και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Hebr.: וְ = wë (en). Lat.: et.

Mc 5,30.2. ευθυς = euthus (tijd: onmiddellijk, dadelijk, terstond ; plaats: rechtstreeks, direct, zonder omwegen). Taalgebruik in het NT: euthus (onmiddellijk, rechtstreeks). Taalgebruik in de LXX: euthus (onmiddellijk, rechtstreeks).

euthus / eutheôs   Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16   bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
euthus  40  11          55  50  40        47  50 
eutheôs                                     47 11 36 13 1 6 3 9 3 1 20 23
totaal                                       102 16 86 18 41 8 6 9 3 1 67 73

- Van Cangh (2005, p. 68): "Les témoins A C D W Θ 0135 f13 latt sy omettent ευθυς = euthus.
- ευθυς = euthus. Mc (40): (1) Mc 1,10. (2) Mc 1,12. (3) Mc 1,18. (4) Mc 1,20. (5) Mc 1,21. (6) Mc 1,23. (7) Mc 1,28. (8) Mc 1,29. (9) Mc 1,30. (10) Mc 1,42. (11) Mc 1,43. (12) Mc 2,8. (13) Mc 2,12. (14) Mc 3,6. (15) Mc 4,5. (16) Mc 4,15. (17) Mc 4,16. (18) Mc 4,17. (19) Mc 4,29. (20) Mc 5,2. (21) Mc 5,29. (22) Mc 5,30. (23) Mc 5,42. (24) Mc 6,25. (25) Mc 6,27. (26) Mc 6,45. (27) Mc 6,50. (28) Mc 6,54. (29) Mc 7,25. (30) Mc 8,10. (31) Mc 9,15. (32) Mc 9,20. (33) Mc 9,24. (34) Mc 10,52. (35) Mc 11,2. (36) Mc 11,3. (37) Mc 14,43. (38) Mc 14,45. (39) Mc 14,72. (40) Mc 15,1.
- ευθεως = eutheôs. Mc (1): Mc 7,35.
- Hebreeuws Van Cangh (2005, p.86). הֵן / הֶנֵּה = hen / hinneh (zie). Taalgebruik in Tenakh: hen / hinneh (zie). Getalwaarde: he = 5, nun = 14 of 50 ; totaal: 19 OF 55 (5 X 11). Structuur: 5 - 5. De som van de elementen is telkens 1. Tenakh (495). Pentateuch (96). Eerdere Profeten (153). Latere Profeten (140). 12 Kleine Profeten (29). Geschriften (77).

Mc 5,30.3. bepaald lidwoord nom. mann. enk. ὁ = ho. Zie bepaald lidwoord ὁ = ho, ἡ = hè, το = to (de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Mc (219). Mc (219). Mc 5 (8): (1) Mc 5,18. (2) Mc 5,19. (3) Mc 5,20. (4) Mc 5,30. (5) Mc 5,33. (6) Mc 5,34. (7) Mc 5,36. (8) Mc 5,41.

  lidw. enk. Mc  Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel  OT NT Mt  Mc  Lc  Joh  Hnd  Br.  Apk  syn. ev.
1. nom. m. enk. ho 219 12  13  12  17  18  28  11  16  16  27  21  8495 6052 2443 408 219 331 436 281 612 156  958  1394 
  Totaal   940  67  45  41  64  70  71  62  36  66  71  40  59  53  106  61  28  54298  42002  12296  1648  940  1649  1422  1696  4013  928  4237 5659  

- bepaald lidw. de. Arabisch: bepaald lidw. اَل = ´al (de). Taalgebruik in de Qoran: ´al (de). D.: der, die, das enz.. E.: the. Fr.: le, la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum, il-lam). Grieks: ὁ = ho, ἡ = hè, το = to (de - het). Hebreeuws: הַ = ha (de, het). Taalgebruik in Tenakh: ha (de, het).

Mc 5,30.4. nom. mann. enk. Ièsous (Jezus). Taalgebruik in het N.T.: Ièsous (Jezus). Taalgebruik in Mc: Ièsous (Jezus). Een vorm van Ièsous (Jezus) in Mc 5 (8): (1) Mc 5,6 (acc. Ièsoun). (2) Mc 5,7 (voc. Ièsou). (3) Mc 5,15 (acc. Ièsoun). (4) Mc 5,20 (nom. Ièsous). (5) Mc 5,21 (losse gen. Ièsou). (6) Mc 5,27 (peri + gen. Ièsou). (7) Mc 5,30 (nom. Ièsous). (8) Mc 5,36 (nom. Ièsous).

Mc 5,30.6. εν = en (in, tijdens). Taalgebruik in het NT: en (in). Taalgebruik in de LXX: en (in). Taalgebruik in Mc: en (in). Mc 5 (9): (1) Mc 5,2. (2) Mc 5,3. (3) Mc 5,5. (4) Mc 5,13. (5) Mc 5,20. (6) Mc 5,21. (7) Mc 5,25. (8) Mc 5,27. (9) Mc 5,30.

en (in).   Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn. ev.
119 13  13  12    10  11097 8943 2154 247 119 288 182 226 966 126 654  836 

- Hebr. בְּ = bë. Fr. en. Ned. in. E. in. D. in. Fr. dans. Arabisch: فِي = fi (in). Taalgebruik in de Qoran: fi.

Mc 5,30.8. bep. lidw. acc. vr. enk. την = tèn (de) van het bepaald lidw. vr. enk. ἡ = hè. Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Taalgebruik in de LXX: bepaald lidwoord. Taalgebruik in Mc: bepaald lidwoord. Mc (109). Mc 5 (9): (1) Mc 5,1. (2) Mc 5,3. (3) Mc 5,13. (4) Mc 5,14. (5) Mc 5,21. (6) Mc 5,30. (7) Mc 5,32. (8) Mc 5,33. (9) Mc 5,40.

  lidw. enk. Mc  Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel  OT NT Mt  Mc  Lc  Joh  Hnd  Br.  Apk  syn. ev.
9. acc. vr. enk. tèn 109  12 4 5 9 9 11 10 4 5 11 5 6 3 7 6 2 6161  4889  1272  180  109  149  121  198  404  111  438  559 
  Totaal   940  67  45  41  64  70  71  62  36  66  71  40  59  53  106  61  28  54298  42002  12296  1648  940  1649  1422  1696  4013  928  4237 5659  

- Nederl..: bepaald lidwoord de / het. Arabisch: bepaald lidw. اَل = ´al (de). D.: der, die, das enz.. E.: the. Fr.: le, la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum, il-lam). Gr. ὁ = ho, ἡ = hè, το = to (de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Hebreeuws: הַ = ha (de, het). Taalgebruik in Tenakh: ha (de, het).

Mc 5,30.9. εκ = ek of εξ = ex (uit). Taalgebruik in het NT: ek (uit). Taalgebruik in de Septuaginta: ek (uit). Mc 5 (2 + 1): (1) Mc 5,2. (2) Mc 5,8. εξ = ex (uit): Mc 5,30.

ek (uit)   Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn. ev.
ek  38         2814 2239 575 46 38 46 112 58 175 100 130  242 
ex  20              1168 941  227  28  20  37  28  24  84  85  113 
Totaal   58          3982  3180  802  74  58  83  140  82  259  106  215   355

- Ned.: uit. D.: aus. E.: out. Fr.: de. Grieks: εκ = ek of εξ = ex (uit). Taalgebruik in het NT: ek (uit). Latijn: ex.

Mc 5,30.10. pers. voornaamw. 3de pers. gen. mann. enk. αυτου = autou van het pers. voornaamw. αυτος = autos. Taalgebruik in het NT: voornaamwoord autos. Taalgebruik in de LXX: voornaamwoord autos. Taalgebruik in Mc.: voornaamwoord autos. Mc 5 (12): (1) Mc 5,2. (2) Mc 5,4. (3) Mc 5,18. (4) Mc 5,22. (5) Mc 5,24. (6) Mc 5,27. (7) Mc 5,28. (8) Mc 5,30. (9) Mc 5,31. (10) Mc 5,35. (11) Mc 5,37. (12) Mc 5,40.

  autos enk. Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
2 gen. mann. enk. autou  143  13  10  12  16  17  15  6883  5685  1198  225  143  220  150  118  256  86  588  738 
  totaal 413  35  17  27  14  34  34  18  33  32  30  18  25  47  34  12884  9893  2991  510  413  593  475  350  504  146  1670  2145 

Mc 5,30.14. εν = en (in, tijdens). Taalgebruik in het NT: en (in). Taalgebruik in de LXX: en (in). Taalgebruik in Mc: en (in). Mc 5 (9): (1) Mc 5,2. (2) Mc 5,3. (3) Mc 5,5. (4) Mc 5,13. (5) Mc 5,20. (6) Mc 5,21. (7) Mc 5,25. (8) Mc 5,27. (9) Mc 5,30.

en (in).   Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn. ev.
119 13  13  12    10  11097 8943 2154 247 119 288 182 226 966 126 654  836 

- Hebr. בְּ = bë. Fr. en. Ned. in. E. in. D. in. Fr. dans. Arabisch: فِي = fi (in). Taalgebruik in de Qoran: fi

Mc 5,30.15. bep. lidw. dat. mann. + onz. enk. τῳ = tô(i) van het bepaald lidwoord ὁ = ho, ἡ = hè, το = to (de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Taalgebruik in de LXX: bepaald lidwoord. Mc (68). Mc 5 (7): (1) Mc 5,11. (2) Mc 5,16. (3) Mc 5,21. (4) Mc 5,27. (5) Mc 5,29. (6) Mc 5,30. (7) Mc 5,36.

  lidw. enk. Mc  Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel  OT NT Mt  Mc  Lc  Joh  Hnd  Br.  Apk  syn. ev.
6. dat. m. + onz. enk. tô(i) 68  5507  4462  1045  121  68  154  98  163  367  74  343  441 
  Totaal   940  67  45  41  64  70  71  62  36  66  71  40  59  53  106  61  28  54298  42002  12296  1648  940  1649  1422  1696  4013  928  4237 5659  

- bepaald lidw. Ned.: de. Arabisch: bepaald lidw. اَل = ´al (de). Taalgebruik in de Qoran: ´al (de). D.: der, die, das enz.. E.: the. Fr.: le, la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum, il-lam). Grieks: ὁ = ho, ἡ = hè, το = to (de - het). Hebreeuws: הַ = ha (de, het). Taalgebruik in Tenakh: ha (de, het).

Mc 5,30.17. act. ind. imperf. 3de pers. enk. ελεγεν = elegen (hij zei) van het werkw. λεγω = legô (zeggen). Taalgebruik in het NT: legô (zeggen). Taalgebruik in de Septuaginta.: legô (zeggen). Taalgebruik in Mc: legô (zeggen). Mc (31). Een vorm van λεγω = legô (zeggen) in de LXX (4610), in Mc 4 (11): (1) Mc 4,2. (2) Mc 4,9. (3) Mc 4,11. (4) Mc 4,13. (5) Mc 4,21. (6) Mc 4,24. (7) Mc 4,26. (8) Mc 4,30. (9) Mc 4,35. (10) Mc 4,38. (11) Mc 4,41. in het NT (1318) ; van ειπον = eipon (ik zei) in de LXX (4608), in het NT (925).

  elegen (hij zei)  bijbel ΟΤ ΝΤ Mt Mc Lc Joh Hnd Br. syn.  ev.  Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 11 Mc 12 Mc 14 Mc 15
1 elegen (hij zei)   81  10  71  31  19  13  53  66  1 : Mc 2,27 1: Mc 3,23. 7: (1) Mc 4,2. (2) Mc 4,9. (3) Mc 4,11. (4) Mc 4,21. (5) Mc 4,24. (6) Mc 4,26. (7) Mc 4,30 3: (1) Mc 5,8. (2) Mc 5,28. (3) Mc 5,30.   4 : (1) Mc 6,4. (2) Mc 6,10. (3) Mc 6,16. (4) Mc 6,18. 4 : (1) Mc 7,9. (2) Mc 7,14. (3) Mc 7,20. (4) Mc 7,27. 2 : (1) Mc 8,21. (2) Mc 8,24..  3 : (1) Mc 9,1. (2) Mc 9,24. (3) Mc 9,31.   1 : Mc 11,17. 2 : (1) Mc 12,35. (2) Mc 12,38 1 : Mc 14,36. 2 : (1) Mc 15,12. (2) Mc 15,14

- Hebreeuws: וַיּאֹמֶר = wajjo´mèr (en hij zei) < prefix verbindingswoord wë + werkwoordsvorm qal act. imperf. 3de pers. mann. enk. van het werkw. -m-r. (1) act. qal perf. 3de pers. mann. enk. אָמַר = ´âmar (hij zegt). (2) act. qal imperf. 1ste pers. enk. אֹמַר = ´omar (ik zeg).Taalgebruik in Tenakh: ´âmar (zeggen). Getalswaarde: aleph = 1, mem = 13 of 40, resj = 20 of 200 ; totaal: 34 (2 X 17) of 241 (priemgetal). Structuur: 1 - 4 - 2. De som van de elementen is telkens 7. Tenakh (1879). Pentateuch (594). Eerdere Profeten (868). Latere Profeten (120). 12 Kleine Profeten (56). Geschriften (241). Gn (315).

  Tenakh Pentateuch Eerdere Profeten Latere Profeten 12 Kleine Profeten Geschriften Gn Ex Lv Nu Dt Gn 4  
  1879 594 868 120 56 241 315 150 10 95 24 7  

- Lettinga 12, 2012, 53c2: Het werkw. begint met een aleph. Het is een gutturaal, maar de zwakste van de gutturalen. Omwille van die zwakke gutturaal krijgen een aantal werkw. een bijzondere behandeling voor de qal imperf.. Dit is het geval voor ons werkw.. In het imperf. gaat een medeklinker vooraf aan de aleph. De aleph quiesceert: ja´mur -> jamur (Lettinga 12, 2012, 12b). In de eerste lettergreep gaat de lange a in een beklemtoonde lettergreep over in een lange o: jâmur -> jômur (Lettinga 12, 2012, 14c). De voorlaatste lettergreep heeft hier de klemtoon (Lettinga 12, 2012, 10b). In de tweede lettergreep ontstaat door klankdissimilatie een a: jomur -> jomar (i.p.v. het verwachte jômor) (Lettinga 12, 2012, 15g). In de qal imperf. consecut. is er een zeer zwakke klinker van de tweede lettergreep en werd het een è, vandaar wajjo´mèr. (Zie ook Jouön, 73).
- Ned.: zeggen. Arabisch: قَالَ = qâla (zeggen). Taalgebruik in de Qoran: qâla (zeggen). Aramees: קְרָא = qërâ´ (roepen). D.: sagen (zeggen). E.: to say. Fr.: dire. Grieks: λεγω = legô (zeggen). Taalgebruik in NT: legô (zeggen). Hebreeuws: אָמַר = ´âmar (zeggen). Taalgebruik in Tenakh: ´âmar (zeggen). Lat.: legere. l (قَالَ = qâla) en r (קְרָא = qâra) liggen dicht bij elkaar. Orgaan van roepen is de stem ; zie Hebreeuws:קוֹל = qôl (stem, roep). Taalgebruik in Tenakh: qôl (stem).
- In het werkw. אָמַר = ´âmar (zeggen) zit het woord אְמ = ´em (moeder) ; om erop te wijzen dat een taal allereerst een moedertaal is ? Beide woorden beginnen met aleph, de eerste letter van het alfabet en duiden een begin aan.

20. med. ind. aor. 3de pers. enk. ἡψατο = hèpsato (hij greep vast; hij raakte aan) van het werkw. ἁπτω = haptô (hechten, vastgrijpen, aanraken). Taalgebruik in het NT: haptô (vastgrijpen, aanraken). Taalgebruik in de LXX: haptô (vastgrijpen, aanraken). Taalgebruik in Mc: haptô (vastgrijpen, aanraken). Mc (5): (1) Mc 1,41. (2) Mc 5,27. (3) Mc 5,30. (4) Mc 5,31. (5) Mc 7,33.  Een vorm van ἁπτω = haptô (aanraken) in Mc (11).
- Bayens (1963, nr.96 nota en 1: "De praesensstam wordt dikwijls versterkt met τ = t." " Iedere labiaal + σ = s, wordt ψ = ps ".

  haptô (vastgrijpen, aanraken)  Mc Mc 1 Mc 3 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 10 bijbel ΟΤ ΝΤ Mt Mc Lc syn.  ev. 
1 act. ind.  aor. 3de pers. enk. hèpsato (1) Mc 1,41   (2) Mc 5,27. (3) Mc 5,30. (4) Mc 5,31.     (5) Mc 7,33.       35  20  15  15  15 
  totaal 11  64  40  24  11  24  24 

- Er heeft iets eigenaardigs plaats. Normaal maakt het aanraken van een onreine onrein. Bij Jezus vindt iets anders plaats. Door zijn aanraken wordt de onreine rein, genezen.

Mc 5,30.21. bep. lidw. gen. mann. + vr. + onz. mv. των = tôn (van de) van het bepaald lidw. ὁ = ho, ἡ = hè, το = to (de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Taalgebruik in de LXX: bepaald lidwoord. Taalgebruik in Mc: bepaald lidwoord. Mc (90). Mc 5 (7): (1) Mc 5,1. (2) Mc 5,2. (3) Mc 5,16. (4) Mc 5,17. (5) Mc 5,22. (6) Mc 5,28. (7) Mc 5,30.

  lidw. mv. Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel  ΟΤ  ΝΤ  Mt  Mc Lc  Joh  Hnd  Brieven  Apk  syn. ev.
13. gen. m. + vr. + onz. mv. tôn 90  4 10  13  5178  4144  1034  178  90  119  98  166  267  116     

- bepaald lidw. Ned.: de. Arabisch: bepaald lidw. اَل = ´al (de). Taalgebruik in de Qoran: ´al (de). D.: der, die, das enz.. E.: the. Fr.: le, la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum, il-lam). Grieks: ὁ = ho, ἡ = hè, το = to (de - het). Hebreeuws: הַ = ha (de, het). Taalgebruik in Tenakh: ha (de, het).


Mc 5,31 - Mc 5,31: 144. Genezing van een vrouw met bloedvloeiïng. Opwekking van Jaïrus'dochter -- Mc 5,21-43 - Mt 9,18-26 - Lc 8,40-56 - bijbeloverzicht -- Mc (Marcus) -- Mc 5 -- taalgebruik -- Mc 5,21 - Mc 5,22 - Mc 5,23 - Mc 5,24 - Mc 5,25 - Mc 5,26 - Mc 5,27 - Mc 5,28 - Mc 5,29 - Mc 5,30 - Mc 5,31 - Mc 5,32 - Mc 5,33 - Mc 5,34 - Mc 5,35 - Mc 5,36 - Mc 5,37 - Mc 5,38 - Mc 5,39 - Mc 5,40 - Mc 5,41 - Mc 5,42 - Mc 5,43 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
5:31 kai elegon autô oi mathètai autou blepeis ton ochlon sunthlibonta se kai legeis tis mou èpsato  31 et dicebant ei discipuli sui vides turbam conprimentem te et dicis quis me tetigit     31 En Zijn discipelen zeiden tot Hem: Gij ziet, dat de schare U verdringt, en zegt Gij: Wie heeft Mij aangeraakt?  [31] Zijn leerlingen zeiden tegen Hem: ‘U ziet hoe de menigte tegen U opdringt, en U zegt: “Wie heeft Mij aangeraakt?” ’  [31] Zijn leerlingen zeiden tegen hem: ‘U ziet dat de menigte zich om u verdringt en dan vraagt u: “Wie heeft mij aangeraakt?”’   31 Zijn leerlingen hebben tot hem gezegd: u kijkt hoe de schare tegen u opdringt en nog zegt u: wie heeft mij vastgepakt?   Mc 5:31- Ses disciples lui disaient: " Tu vois la foule qui te presse de tous côtés, et tu dis: Qui m'a touché ? "  

King James Bible. [31] And his disciples said unto him, Thou seest the multitude thronging thee, and sayest thou, Who touched me?
Luther-Bibel. 31 Und seine Jünger sprachen zu ihm: Du siehst, dass dich die Menge umdrängt, und fragst: Wer hat mich berührt?

Tekstuitleg van Mc 5,31.

  Mc 5,31    
  31καὶ ἔλεγον αὐτῷ οἱ μαθηταὶ αὐτοῦ, Βλέπεις τὸν ὄχλον συνθλίβοντά σε, καὶ λέγεις, Τίς μου ἥψατο;    

Mc 5,31.1. και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Taalgebruik: kai (en) in de LXX. Taalgebruik in Mc: kai (en). Van de 43 verzen in Mc 5 niet in 6 verzen: (1) Mt 5,8. (2) Mt 5,11. (3) Mt 5,27. (4) Mt 5,28. (5) Mt 5,35. (6) Mt 5,36.

kai (en)  kai (en)   Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel O.T. N.T. Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
verzen  verzen (678) (666) 678 45  28  35  41  43  56  37  38  50  52  33  44  37  72  47  20  / 8     7957 1071 678 1151 879 1007 2767 404 2900  3779 
kai (en)   kai = en (555) (547) 555  40  26  32  33  37  52  26  36  40  37  29  33  26  60  33  15 / 7 26980  21867  5113  705  555  822  530  660  1470  371  2082  2612 
verschil verschil (123) (115) 123 5 2 3 8 6 4 11 2 10 15 4 11 11 12 14 5 / 1     2844 366 123 329 349 347 1297 33 818 1167

- Ned.: en. Arabisch: وَ = wa (en). Taalgebruik in de Qoran: wa (en). E.: and. D.: und. Fr.: et. Grieks: και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Hebr.: וְ = wë (en). Lat.: et.

Mc 5,31.2. act. ind. imperf. 3de pers. mv. ελεγον = elegon (zij zeiden) van het werkw. λεγω = legô (zeggen). Taalgebruik in het NT: legô (zeggen). Taalgebruik in de LXX: legô (zeggen). Mc (18): (1) Mc 2,16. (2) Mc 2,24. (3) Mc 3,21. (4) Mc 3,22. (5) Mc 3,30. (6) Mc 4,41 (pros allèlous = tot elkaar). (7) Mc 5,31. (8) Mc 6,14. (9) Mc 6,15. (10) Mc 6,35. (11) Mc 11,5. (12) Mc 11,28. (13) Mc 14,2. (14) Mc 14,31. (15) Mc 14,70. (16) Mc 15,31. (17) Mc 15,35 (pros heautas = tot zichzelf). (18) Mc 16,3. Een vorm van λεγω = legô (zeggen) in de LXX (4610), in het NT (1318), in Mc 3 (12) ; van ειπον = eipon (ik zei) in de LXX (4608), in het NT (925).
- Hebreeuws: וַיּאֹמְרוּ = wajjô´mërû (en zij zeiden) < prefix waw consecutivum + act. ind. imperf. 3de pers. mann. mv. van het werkw. אמר = ´-m-r. (1) act. qal perf. 3de pers. mann. enk. אָמַר = ´âmar (hij zegt). (2) act. qal imperf. 1ste pers. enk. אֹמַר = ´omar (ik zeg). Taalgebruik in Tenakh: ´âmar (zeggen). Getalwaarde: aleph = 1, mem = 13 of 40, resj = 20 of 200 ; totaal: 34 (2 X 17) of 241 (priemgetal). Structuur: 1 - 4 - 2. De som van de elementen is telkens 7. Tenakh (304).
- Ned.: zeggen. Arabisch: قَالَ = qâla (zeggen). Taalgebruik in de Qoran: qâla (zeggen). D.: sprechen (spreken). E.: to say. Fr.: dire. Grieks: λεγω = legô (zeggen). Taalgebruik in NT: legô (zeggen). Hebreeuws: אָמַר = ´âmar (zeggen). Taalgebruik in Tenakh: ´âmar (zeggen). Lat.: legere.

legô (zeggen). V.T.   Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel ΟΤ ΝΤ Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
act. ind. imperf. 3de pers. mv. elegon  18                1 95  21  74  18  31           

Mc 5,31.3. dat. mann. en onz. enk. αυτῳ = autô(i) van het persoonl. voornaamw. 3de pers. enk. nom. mann. enk. αυτος = autos (hij). Taalgebruik in het NT: persoonlijk voornaamwoord. Taalgebruik in de LXX: persoonlijk voornaamwoord. Mc 5 (9): (1) Mc 5,2. (2) Mc 5,6. (3) Mc 5,8. (4) Mc 5,9. (5) Mc 5,19. (6) Mc 5,20. (7) Mc 5,24. (8) Mc 5,31. (9) Mc 5,33.

  autos enk. Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
3 dat. mann. enk. autô(i)  109  10  14  16    2475  1686  789  159  109  144  153  79  114  31  412  565 
  totaal 413  35  17  27  14  34  34  18  33  32  30  18  25  47  34  12884  9893  2991  510  413  593  475  350  504  146  1670  2145 

Mc 5,31.2. - 3. ελεγον αυτῳ = elegon autô(i) (zij zeiden hem). Bijbel (3): (1) Mc 2,24. (2) Mc 5,31. (3) Joh 10,24.

Mc 5,31.4. bepaald lidw. nom. mann. mv. οἱ = hoi. Zie bepaald lidwoord ὁ = ho, ἡ = hè, το = to (de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Mc 5 (3): (1) Mc 5,14. (2) Mc 5,16. (3) Mc 5,31.

  lidw. mv. Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel  ΟΤ  ΝΤ  Mt  Mc Lc  Joh  Hnd  Brieven  Apk  syn. ev.
10. nom. m. mv. hoi 101 4 8 5 3 7 5 5 4 14 5 7 5 11 10   4230 3257 973 196 101 165 125 147 169 70 462  587 
  Totaal   389  21  25  26  22  22  33  30  29  16  28  18  27  23  36  24  23394  18879  4515  745  389  644  404  690  1228  415  1778  2182 

- Nederl..: bepaald lidwoord de / het. Arabisch: bepaald lidw. اَل = ´al (de). Taalgebruik in de Qoran: ´al (de). D.: der, die, das enz.. E.: the. Fr.: le, la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum, il-lam). Gr. ὁ = ho, ἡ = hè, το = to (de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Hebreeuws: הַ = ha (de, het). Taalgebruik in Tenakh: ha (de, het).

Mc 5,31.5. nom. mann. mv. μαθηται = mathètai (leerlingen) van het zelfst. naamw. μαθητης = mathètès (leerling). Taalgebruik in het NT: mathètès (leerling). Taalgebruik in de LXX: mathètès (leerling). Mc (17). (1) Mc 2,18. (2) Mc 2,23. (3) Mc 5,31. (4) Mc 6,1. (5) Mc 6,29. (6) Mc 6,35. (7) Mc 7,5. (8) Mc 7,17. (9) Mc 8,4. (10) Mc 8,27. (11) Mc 9,28.. (12) Mc 10,10. (13) Mc 10,13. (14) Mc 10,24. (15) Mc 11,14. (16) Mc 14,12. (17) Mc 14,16. Een vorm van μαθητης = mathètès (leerling) in de LXX (-), in het NT (262).

  mathètès (leerling) Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 16 bijbel  N.T.  Mt  Mc Lc  Joh  Hnd  syn. ev.
5 nom. mv. mathètai 2 : (1) Mc 2,18. (2) Mc 2,23.     1 : Mc 5,31 3 : (1) Mc 6,1. (2) Mc 6,29. (3) Mc 6,35. 2 : (1) Mc 7,5. (2) Mc 7,17. 2 : (1) Mc 8,4. (2) Mc 8,27. 1 : Mc 9,28. 3 : (1) Mc 10,10. (2) Mc 10,13. (3) Mc 10,24. 1 : Mc 11,14.     2 : (1) Mc 14,12. (2) Mc 14,16.   105 105 38 17 10 36 4 65 101

Mc 5,31.6. pers. voornaamw. 3de pers. gen. mann. enk. αυτου = autou van het pers. voornaamw. αυτος = autos. Taalgebruik in het NT: voornaamwoord autos. Taalgebruik in de LXX: voornaamwoord autos. Taalgebruik in Mc.: voornaamwoord autos. Mc 5 (12): (1) Mc 5,2. (2) Mc 5,4. (3) Mc 5,18. (4) Mc 5,22. (5) Mc 5,24. (6) Mc 5,27. (7) Mc 5,28. (8) Mc 5,30. (9) Mc 5,31. (10) Mc 5,35. (11) Mc 5,37. (12) Mc 5,40.

  autos enk. Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
2 gen. mann. enk. autou  143  13  10  12  16  17  15  6883  5685  1198  225  143  220  150  118  256  86  588  738 
  totaal 413  35  17  27  14  34  34  18  33  32  30  18  25  47  34  12884  9893  2991  510  413  593  475  350  504  146  1670  2145 

Mc 5,31.4. - 6. οἱ μαθηται αυτου = oi mathètai autou (zijn leerlingen). Mc (11 / 17). Niet in (1) Mc 2,18. (2) Mc 7,5. (3) Mc 10,10. (4) Mc 10,13. (5) Mc 10,24. (6) Mc 14,16.

Mc 5,31.7. act. ind. praes. 2de pers. enk. βλεπεις = blepeis (jij ziet) van het werkw. βλεπω = blepô (kijken, zien). Taalgebruik in het NT: blepô (kijken, zien). Taalgebruik in de LXX: blepô (kijken, zien). Taalgebruik in Mc: blepô (kijken, zien). Een vorm van βλεπω = blepô (kijken, zien) in de LXX (133), in het NT (132), Mt (20), Mc (14), Lc (15), Joh (17). Hnd (14).

  blepô (kijken, zien) Mc Mc 4 Mc 5 Mc 8 Mc 12 Mc 13 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn. ev.
2 act. ind. pr. 2de p. enk. blepeis    (1) Mc 5,31.   (2) Mc 8,23.   (3) Mc 12,14.   (4) Mc 13,2.   14  10     

Mc 5,31.8. bep. lidw. acc. mann. enk. τον = ton (de). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Taalgebruik in de LXX: bepaald lidwoord. Taalgebruik in Mc: bepaald lidwoord. Mc (124). Mc 5 (10): (1) Mc 5,6. (2) Mc 5,7. (3) Mc 5,15. (4) Mc 5,19. (5) Mc 5,31. (6) Mc 5,35. (7) Mc 5,36. (8) Mc 5,37. (9) Mc 5,38. (10) Mc 5,40.

  lidw. enk. Mc  Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel  OT NT Mt  Mc  Lc  Joh  Hnd  Br.  Apk  syn. ev.
8. acc. m. + onz. enk. ton 124  8 9 5 11 10 7 13 6 9 5 4 7 2 12 11 5 6202  4880  1322  167  124  191  197  244 338  61  482  679 
  Totaal   940  67  45  41  64  70  71  62  36  66  71  40  59  53  106  61  28  54298  42002  12296  1648  940  1649  1422  1696  4013  928  4237 5659  

- Nederl..: bepaald lidwoord de / het. Arabisch: bepaald lidw. اَل = ´al (de). D.: der, die, das enz.. E.: the. Fr.: le, la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum, il-lam). Gr. ὁ = ho, ἡ = hè, το = to (de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Hebreeuws: הַ = ha (de, het). Taalgebruik in Tenakh: ha (de, het).

Mc 5,31.9. acc. mann. enk. οχλον = ochlon van het zelfst. naamw. οχλος = ochlos (menigte). Taalgebruik in het NT: ochlos (menigte). Taalgebruik in de LXX: ochlos (menigte). Taalgebruik in Mc: ochlos (menigte). Mc (13): (1) Mc 2,4. (2) Mc 3,9. (3) Mc 4,36. (4) Mc 5,31. (5) Mc 6,34. (6) Mc 6,45. (7) Mc 7,14. (8) Mc 8,2. (9) Mc 8,34. (10) Mc 9,14. (11) Mc 11,32. (12) Mc 12,12. (13) Mc 15,11.

  ochlos (menigte)   Mc Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 15 bijbel OT NT Mt Mc Lc syn. 
4 acc. mann. enk. ochlon  13  1: Mc 2,4.   1Mc 3,9. 1: Mc 4,36.   1: Mc 5,31 2:  (1) Mc 6,34. (2) Mc 6,45. 1: Mc 7,14 2: (1) Mc 8,2. (2) Mc 8,34.   1: Mc 9,14.     1: Mc 11,32.   1: Mc 12,12.     1: Mc 15,11 41  35  10  13  27 
  totaal 36  212 39  173  50  36  41   

Mc 5,31.8. - 9. τον οχλον = ton ochlon (de menigte). LXX (3). NT (26). Mc (10). Het bepaald lidwoord wordt bij het zelfstandig naamwoord accusatief enkelvoud οχλον = ochlon (menigte) gebruikt, tenzij een bijvoeglijk naamwoord het zelfstandig naamwoord nader bepaald. Niet in:  (1) Mc 6,34. (2) Mc 9,14.   (3) Mc 11,32.  

Mc 5,31.10. act. part. praes. acc. mann. enk. = sunthlibonta

Mc 5,31.11. pers. voornaamw. 2de pers. acc. enk. σε = se (u). Taalgebruik in het NT: persoonlijk voornaamwoord. Taalgebruik in de LXX: persoonlijk voornaamwoord. Bijbel (1310). LXX (1112). NT (198). Mc (16). Mc 5 (4): (1) Mc 5,7. (2) Mc 5,19. (3) Mc 5,31. (4) Mc 5,34.

16. med. ind. aor. 3de pers. enk. ἡψατο = hèpsato (hij greep vast; hij raakte aan) van het werkw. ἁπτω = haptô (hechten, vastgrijpen, aanraken). Taalgebruik in het NT: haptô (vastgrijpen, aanraken). Taalgebruik in de LXX: haptô (vastgrijpen, aanraken). Taalgebruik in Mc: haptô (vastgrijpen, aanraken). Mc (5): (1) Mc 1,41. (2) Mc 5,27. (3) Mc 5,30. (4) Mc 5,31. (5) Mc 7,33.  Een vorm van ἁπτω = haptô (aanraken) in Mc (11).
- Bayens (1963, nr.96 nota en 1: "De praesensstam wordt dikwijls versterkt met τ = t." " Iedere labiaal + σ = s, wordt ψ = ps ".

  haptô (vastgrijpen, aanraken)  Mc Mc 1 Mc 3 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 10 bijbel ΟΤ ΝΤ Mt Mc Lc syn.  ev. 
1 act. ind.  aor. 3de pers. enk. hèpsato (1) Mc 1,41   (2) Mc 5,27. (3) Mc 5,30. (4) Mc 5,31.     (5) Mc 7,33.       35  20  15  15  15 
  totaal 11  64  40  24  11  24  24 

- Er heeft iets eigenaardigs plaats. Normaal maakt het aanraken van een onreine onrein. Bij Jezus vindt iets anders plaats. Door zijn aanraken wordt de onreine rein, genezen.


Mc 5,32 - Mc 5,32: 144. Genezing van een vrouw met bloedvloeiïng. Opwekking van Jaïrus'dochter -- Mc 5,21-43 - Mt 9,18-26 - Lc 8,40-56 - bijbeloverzicht -- Mc (Marcus) -- Mc 5 -- taalgebruik -- Mc 5,21 - Mc 5,22 - Mc 5,23 - Mc 5,24 - Mc 5,25 - Mc 5,26 - Mc 5,27 - Mc 5,28 - Mc 5,29 - Mc 5,30 - Mc 5,31 - Mc 5,32 - Mc 5,33 - Mc 5,34 - Mc 5,35 - Mc 5,36 - Mc 5,37 - Mc 5,38 - Mc 5,39 - Mc 5,40 - Mc 5,41 - Mc 5,42 - Mc 5,43 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
5:32 kai perieblepeto idein tèn touto poièsasan  32 et circumspiciebat videre eam quae hoc fecerat    32 En Hij zag rondom om haar te zien, die dat gedaan had.   [32] Maar Hij keek rond om de vrouw te zien die dat gedaan had.   [32] Maar hij keek om zich heen om te zien wie het gedaan had.  32 Hij is om zich heen blijven kijken om haar te zien die dat had gedaan.  Mc 5:32- Et il regardait autour de lui pour voir celle qui avait fait cela.  

King James Bible. [32] And he looked round about to see her that had done this thing.
Luther-Bibel. 32 Und er sah sich um nach der, die das getan hatte.

Tekstuitleg van Mc 5,32. Het vers Mc 5,32 telt 6 (2 X 3) woorden, 16 (2 X 2 X 2 X 2) lettergrepen en 37 letters. De getalwaarde van Mc 5,32 is 2920 (2 X 2 X 2 X 5 X 73).

  Mc 5,32    
  32καὶ περιεβλέπετο ἰδεῖν τὴν τοῦτο ποιήσασαν.    

Mc 5,32.1. και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Taalgebruik: kai (en) in de LXX. Taalgebruik in Mc: kai (en). Van de 43 verzen in Mc 5 niet in 6 verzen: (1) Mt 5,8. (2) Mt 5,11. (3) Mt 5,27. (4) Mt 5,28. (5) Mt 5,35. (6) Mt 5,36.

kai (en)  kai (en)   Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel O.T. N.T. Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
verzen  verzen (678) (666) 678 45  28  35  41  43  56  37  38  50  52  33  44  37  72  47  20  / 8     7957 1071 678 1151 879 1007 2767 404 2900  3779 
kai (en)   kai = en (555) (547) 555  40  26  32  33  37  52  26  36  40  37  29  33  26  60  33  15 / 7 26980  21867  5113  705  555  822  530  660  1470  371  2082  2612 
verschil verschil (123) (115) 123 5 2 3 8 6 4 11 2 10 15 4 11 11 12 14 5 / 1     2844 366 123 329 349 347 1297 33 818 1167

- Ned.: en. Arabisch: وَ = wa (en). Taalgebruik in de Qoran: wa (en). E.: and. D.: und. Fr.: et. Grieks: και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Hebr.: וְ = wë (en). Lat.: et.

Mc 5,32.2. act. ind. imperf. 3de pers. enk. περιεβλεπετο = perieblepeto (hij keek rond) van het werkw. περιβλεπω = periblepô (rondkijken). Mc (1): Mc 5,32. Een vorm van περιβλεπω = periblepô (rondkijken) in de LXX (11), in het NT (7), in Mc (6): (1) Mc 3,5. (2) Mc 3,34. (3) Mc 5,32. (4) Mc 9,8.  (5) Mc 10,23. (6) Mc 11,11.

Mc 5,32.3. inf. aor. ιδειν = idein (zien) van het werkw. ειδεν = eiden (hij zag). Taalgebruik in het NT: eiden (hij zag). Aoristvorm van horaô (zien). Taalgebruik in de LXX: eiden (hij zag). Taalgebruik in Mc.: eiden (hij zag). Mc (2): (1) Mc 5,14. (2) Mc 5,32
- Ned.: zien. Arabisch: رَاهَ = ra´â (zien). Taalgebruik in de Qoran: ra´â (zien). D.: sehen, schauen. E.: to see. Fr.: voir. Gr.: ειδεν = eiden (hij zag). Taalgebruik in het NT: eiden (hij zag). Aoristvorm van ὁραω = horaô (zien). Hebreeuws: רָאָה = râ´âh (zien, verschijnen). Taalgebruik in Tenakh: râ´âh (zien). Lat.: videre. Een vorm van ειδον / ειδεν = eidon / eiden in het NT (336).

Mc 5,32.4. bep. lidw. acc. vr. enk. την = tèn (de) van het bepaald lidw. vr. enk. ἡ = hè. Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Taalgebruik in de LXX: bepaald lidwoord. Taalgebruik in Mc: bepaald lidwoord. Mc (109). Mc 5 (9): (1) Mc 5,1. (2) Mc 5,3. (3) Mc 5,13. (4) Mc 5,14. (5) Mc 5,21. (6) Mc 5,30. (7) Mc 5,32. (8) Mc 5,33. (9) Mc 5,40.

  lidw. enk. Mc  Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel  OT NT Mt  Mc  Lc  Joh  Hnd  Br.  Apk  syn. ev.
9. acc. vr. enk. tèn 109  12 4 5 9 9 11 10 4 5 11 5 6 3 7 6 2 6161  4889  1272  180  109  149  121  198  404  111  438  559 
  Totaal   940  67  45  41  64  70  71  62  36  66  71  40  59  53  106  61  28  54298  42002  12296  1648  940  1649  1422  1696  4013  928  4237 5659  

- Nederl..: bepaald lidwoord de / het. Arabisch: bepaald lidw. اَل = ´al (de). D.: der, die, das enz.. E.: the. Fr.: le, la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum, il-lam). Gr. ὁ = ho, ἡ = hè, το = to (de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Hebreeuws: הַ = ha (de, het). Taalgebruik in Tenakh: ha (de, het).


Mc 5,33 - Mc 5,33: 144. Genezing van een vrouw met bloedvloeiïng. Opwekking van Jaïrus'dochter -- Mc 5,21-43 - Mt 9,18-26 - Lc 8,40-56 - bijbeloverzicht -- Mc (Marcus) -- Mc 5 -- taalgebruik -- Mc 5,21 - Mc 5,22 - Mc 5,23 - Mc 5,24 - Mc 5,25 - Mc 5,26 - Mc 5,27 - Mc 5,28 - Mc 5,29 - Mc 5,30 - Mc 5,31 - Mc 5,32 - Mc 5,33 - Mc 5,34 - Mc 5,35 - Mc 5,36 - Mc 5,37 - Mc 5,38 - Mc 5,39 - Mc 5,40 - Mc 5,41 - Mc 5,42 - Mc 5,43 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
5:33 è de gunè fobètheisa kai tremousa eiduia o gegonen autè èlthen kai prosepesen autô kai eipen autô pasan tèn alètheian  33 mulier autem timens et tremens sciens quod factum esset in se venit et procidit ante eum et dixit ei omnem veritatem     33 En de vrouw, vrezende en bevende, wetende, wat aan haar geschied was, kwam en viel voor Hem neder, en zeide Hem al de waarheid.  [33] De vrouw werd bang en begon te beven, omdat ze wist wat er met haar gebeurd was. Ze kwam naar voren, wierp zich voor zijn voeten en vertelde Hem de hele waarheid.   [33] De vrouw, die bang was geworden en stond te trillen omdat ze wist wat er met haar was gebeurd, kwam naar hem toe en viel voor hem neer en vertelde hem de hele waarheid.   33 En de vrouw, in vreze en beven, wetend wat aan haar is geschied, komt en valt voor hem neer en zegt hem alles naar waarheid.  Mc 5:33- Alors la femme, craintive et tremblante, sachant bien ce qui lui était arrivé, vint se jeter à ses pieds et lui dit toute la vérité.  

King James Bible. [33] But the woman fearing and trembling, knowing what was done in her, came and fell down before him, and told him all the truth.
Luther-Bibel. 33 Die Frau aber fürchtete sich und zitterte, denn sie wusste, was an ihr geschehen war; sie kam und fiel vor ihm nieder und sagte ihm die ganze Wahrheit.

Tekstuitleg van Mc 5,33.

  Mc 5,33    
  33 δὲ γυνὴ φοβηθεῖσα καὶ τρέμουσα, εἰδυῖα γέγονεν αὐτῇ, ἦλθεν καὶ προσέπεσεν αὐτῷ καὶ εἶπεν αὐτῷ πᾶσαν τὴν ἀλήθειαν.    

Mc 5,33.1. bepaald. lidw. nom. vr. enk. ἡ = hè (de) OF act. conj. praes. 3de pers. enk. ῃ = è(i) (hij zou zijn). Zie: bepaald lidw. nom. vr. enk. ἡ = hè. Taalgebruik in NT: bepaald lidwoord. Taalgebruik in Lc: bepaald lidwoord. bep. lidw. nom. vr. enk. ἡ = hè of betrekk. voornaamw. dat. vr. enk. ᾑ = hè(i) of partikel van vergelijking ἠ = è (of). Mc (76). Mc 5 (6): (1) Mc 5,13. (2) Mc 5,18. (3) Mc 5,29. (4) Mc 5,33. (5) Mc 5,34. (6) Mc 5,35.

  lidw. enk. bijbel  OT  NT  Mt  Mc  Lc  Joh  Hnd  Br.  Apk  syn. ev.
2. nom. vr. enk. hè 4860 3762  1098  151  76 143  117  83  443  85  370  487 
  Totaal   54298  42002  12296  1648  940  1649  1422  1696  4013  928  4237 5659  

- Nederl..: bepaald lidwoord de / het. Arabisch: bepaald lidw. اَل = ´al (de). Taalgebruik in de Qoran: ´al (de). D.: der, die, das enz.. E.: the. Fr.: le, la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum, il-lam). Gr. ὁ = ho, ἡ = hè, το = to (de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Hebreeuws: הַ = ha (de, het). Taalgebruik in Tenakh: ha (de, het).

Mc 5,33.2. δε = de (echter), afkorting δ' = d'. de (echter). Taalgebruik in het NT: de (echter). Taalgebruik in de LXX: de (echter). Taalgebruik in Mc: de (echter). Het staat steeds als tweede woord in de zin. Het kan een lichte tegenstelling aanduiden. Om verandering van personage of situatie aan te duiden. Mc (149 + 2). Mc 5 (5): (1) Mc 5,11. (2) Mc 5,33. (3) Mc 5,34. (4) Mc 5,36. (5) Mc 5,40.

de (echter)   de (echter)  Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
de  149 + 2   10  23  13  23  20  6210 3754 2456 421 149 478 203 490 708 7 1048  1251 
d'  d'     1         1                 73 50  23  12      19  20 
Totaal                                   6283 3804 2479 433 151 483 204 490 711 7 1067 1271

Mc 5,33.3. nom. vr. enk. γυνη = gunè (vrouw). Taalgebruik in het NT: gunè (vrouw). Taalgebruik in de LXX: gunè (vrouw). Mc (7): (1) Mc 5,25. (2) Mc 5,33. (3) Mc 7,25. (4) Mc 7,26. (5) Mc 12,22. (6) Mc 12,23.  (7) Mc 14,3.
- Hebreeuws: אִשָּׁה = ´isjsjâh (vrouw). Taalgebruik in Tenakh: ´isjsjâh (vrouw). Getalswaarde: aleph = 1, sjin = 21 of 300, he = 5 ; totaal: 27 (3³) OF 306 (2 X 3² X 17). Structuur: 1 - 3 - 5. De som van de elementen is telkens 9. Tenakh (29)

  gunè (vrouw)   Mc Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 10 Mc 12 Mc 14 Mc 15 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
1 nom. vr. enk. gunè   2 : (1) Mc 5,25. (2) Mc 5,33.     2 : (1) Mc 7,25. (2) Mc 7,26.     2 : (1) Mc 12,22. (2) Mc 12,23.   1 : Mc 14,3.   299  228  71  16  11  20  31  42  20   
5 acc. vr. enk. gunaika     2 : (1) Mc 6,17. (2) Mc 6,18.     3 : (1) Mc 10,2. (2) Mc 10,7. (3) Mc 10,11. 3 : (1) Mc 12,19. (2) Mc 12,20. (3) Mc 12,23.     269  220  49  11  10  13  29  30  13   
6 nom. + voc. vr. mv. gunaikes              1 : Mc 15,40. 108  93  15     
  totaal 16  1059  850  209  29  16  38  22  18  67  19  83  105  64 

- Ned.: vrouw. D.: Frau. E.: wife. Fr.: femme (< Lat.: femina). Grieks: γυνη = gunè (vrouw). Taalgebruik in het NT: gunè (vrouw). Lat.: mulier. Arabisch: امرأة = aimra'a. Hebreeuws: אִשָּׁה = ´isjsjâh (vrouw). Taalgebruik in Tenakh: ´isjsjâh (vrouw).

Mc 5,33.5. και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Taalgebruik: kai (en) in de LXX. Taalgebruik in Mc: kai (en). Van de 43 verzen in Mc 5 niet in 6 verzen: (1) Mt 5,8. (2) Mt 5,11. (3) Mt 5,27. (4) Mt 5,28. (5) Mt 5,35. (6) Mt 5,36.

kai (en)  kai (en)   Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel O.T. N.T. Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
verzen  verzen (678) (666) 678 45  28  35  41  43  56  37  38  50  52  33  44  37  72  47  20  / 8     7957 1071 678 1151 879 1007 2767 404 2900  3779 
kai (en)   kai = en (555) (547) 555  40  26  32  33  37  52  26  36  40  37  29  33  26  60  33  15 / 7 26980  21867  5113  705  555  822  530  660  1470  371  2082  2612 
verschil verschil (123) (115) 123 5 2 3 8 6 4 11 2 10 15 4 11 11 12 14 5 / 1     2844 366 123 329 349 347 1297 33 818 1167

- Ned.: en. Arabisch: وَ = wa (en). Taalgebruik in de Qoran: wa (en). E.: and. D.: und. Fr.: et. Grieks: και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Hebr.: וְ = wë (en). Lat.: et.

Mc 5,33.8. bepaald lidwoord nom. mann. enk. ὁ = ho. Zie bepaald lidwoord ὁ = ho, ἡ = hè, το = to (de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Mc (219). Mc (219). Mc 5 (8): (1) Mc 5,18. (2) Mc 5,19. (3) Mc 5,20. (4) Mc 5,30. (5) Mc 5,33. (6) Mc 5,34. (7) Mc 5,36. (8) Mc 5,41.

  lidw. enk. Mc  Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel  OT NT Mt  Mc  Lc  Joh  Hnd  Br.  Apk  syn. ev.
1. nom. m. enk. ho 219 12  13  12  17  18  28  11  16  16  27  21  8495 6052 2443 408 219 331 436 281 612 156  958  1394 
  Totaal   940  67  45  41  64  70  71  62  36  66  71  40  59  53  106  61  28  54298  42002  12296  1648  940  1649  1422  1696  4013  928  4237 5659  

- bepaald lidw. de. Arabisch: bepaald lidw. اَل = ´al (de). Taalgebruik in de Qoran: ´al (de). D.: der, die, das enz.. E.: the. Fr.: le, la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum, il-lam). Grieks: ὁ = ho, ἡ = hè, το = to (de - het). Hebreeuws: הַ = ha (de, het). Taalgebruik in Tenakh: ha (de, het).

Mc 5,33.12. και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Taalgebruik: kai (en) in de LXX. Taalgebruik in Mc: kai (en). Van de 43 verzen in Mc 5 niet in 6 verzen: (1) Mt 5,8. (2) Mt 5,11. (3) Mt 5,27. (4) Mt 5,28. (5) Mt 5,35. (6) Mt 5,36.

kai (en)  kai (en)   Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel O.T. N.T. Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
verzen  verzen (678) (666) 678 45  28  35  41  43  56  37  38  50  52  33  44  37  72  47  20  / 8     7957 1071 678 1151 879 1007 2767 404 2900  3779 
kai (en)   kai = en (555) (547) 555  40  26  32  33  37  52  26  36  40  37  29  33  26  60  33  15 / 7 26980  21867  5113  705  555  822  530  660  1470  371  2082  2612 
verschil verschil (123) (115) 123 5 2 3 8 6 4 11 2 10 15 4 11 11 12 14 5 / 1     2844 366 123 329 349 347 1297 33 818 1167

- Ned.: en. Arabisch: وَ = wa (en). Taalgebruik in de Qoran: wa (en). E.: and. D.: und. Fr.: et. Grieks: και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Hebr.: וְ = wë (en). Lat.: et.

Mc 5,33.13. pers. voornaamw. dat. vr. enk. αυτῃ = autè(i) (aan haar) van het pers. voornaamw. αυτος = autos (hij). Taalgebruik in het NT: persoonlijk voornaamwoord. Taalgebruik in de LXX: persoonlijk voornaamwoord. Taalgebruik in Mc.: voornaamwoord autos. Mc (12): (1) Mc 5,23. (2) Mc 5,33. (3) Mc 5,34. (4) Mc 5,41. (5) Mc 5,43. (6) Mc 6,23. (7) Mc 7,27. (8) Mc 7,29. (9) Mc 11,13. (10) Mc 11,14. (11) Mc 14,5. (12) Mc 14,6.

  autè bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
1 nom. vr. enk. autè + dat. vr. enk. autè(i) 1035 857 178 20 22 43 27 14 36 16 85 112

Mc 5,33.13. act. ind. aor. 3de pers. enk. προσεπεσεν = prosepesen (zij viel bij hem) van het werkw. προσπιπτω = prospiptô (vallen bij). Taalgebruik in het NT: προσπιπτω = prospiptô (vallen bij). Taalgebruik in de LXX: προσπιπτω = prospiptô (vallen bij). Bijbel (14). LXX (9). NT (5): (1) Mc 5,33. (2) Mc 7,25. (3) Lc 5,8. (4) Lc 8,28. (5) Hnd 16,29. Een vorm van προσπιπτω = prospiptô (vallen bij) in de LXX (23), in het NT (8), in Mc (3): (1) Mc 3,11. (2) Mc 5,33. (3) Mc 7,25. In de LXX kan een vorm van het Griekse werkw. προσπιπτω = prospiptô (vallen bij) de vertaling van 6 verschillende Hebreeuwse werkw. zijn.
- Ned.: vallen. D.: fallen. E.: to fall. Fr.: tomber. Grieks: πιπτω = piptô (vallen). Taalgebruik in het NT: piptô (vallen). Hebreeuws: נָפַל = nâphal (vallen). Taalgebruik in Tenakh: nâphal (vallen). Latijn: cadere.

Mc 5,33.14. dat. mann. en onz. enk. αυτῳ = autô(i) van het persoonl. voornaamw. 3de pers. enk. nom. mann. enk. αυτος = autos (hij). Taalgebruik in het NT: persoonlijk voornaamwoord. Taalgebruik in de LXX: persoonlijk voornaamwoord. Mc 5 (9): (1) Mc 5,2. (2) Mc 5,6. (3) Mc 5,8. (4) Mc 5,9. (5) Mc 5,19. (6) Mc 5,20. (7) Mc 5,24. (8) Mc 5,31. (9) Mc 5,33.

  autos enk. Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
3 dat. mann. enk. autô(i)  109  10  14  16    2475  1686  789  159  109  144  153  79  114  31  412  565 
  totaal 413  35  17  27  14  34  34  18  33  32  30  18  25  47  34  12884  9893  2991  510  413  593  475  350  504  146  1670  2145 

Mc 5,33.15. και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Taalgebruik: kai (en) in de LXX. Taalgebruik in Mc: kai (en). Van de 43 verzen in Mc 5 niet in 6 verzen: (1) Mt 5,8. (2) Mt 5,11. (3) Mt 5,27. (4) Mt 5,28. (5) Mt 5,35. (6) Mt 5,36.

kai (en)  kai (en)   Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel O.T. N.T. Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
verzen  verzen (678) (666) 678 45  28  35  41  43  56  37  38  50  52  33  44  37  72  47  20  / 8     7957 1071 678 1151 879 1007 2767 404 2900  3779 
kai (en)   kai = en (555) (547) 555  40  26  32  33  37  52  26  36  40  37  29  33  26  60  33  15 / 7 26980  21867  5113  705  555  822  530  660  1470  371  2082  2612 
verschil verschil (123) (115) 123 5 2 3 8 6 4 11 2 10 15 4 11 11 12 14 5 / 1     2844 366 123 329 349 347 1297 33 818 1167

- Ned.: en. Arabisch: وَ = wa (en). Taalgebruik in de Qoran: wa (en). E.: and. D.: und. Fr.: et. Grieks: και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Hebr.: וְ = wë (en). Lat.: et.

Mc 5,33.16. act. ind. aor. 3de pers. enk. ειπεν = eipen (hij zei) van het werkw. λεγω = legô (zeggen). Taalgebruik in het NT: legô (zeggen). Taalgebruik in de LXX: legô (zeggen). Een vorm van λεγω = legô (zeggen) in de LXX (4610), in het NT (1318) ; van ειπον = eipon (ik zei) in de LXX (4608), in het NT (925). Mc (56). Mc 5 (3): (1) Mc 5,33. (2) Mc 5,34. (3) Mc 5,43. Een vorm van λεγω = legô (zeggen) in de LXX (4610), in het NT (1318) ; van ειπον = eipon (ik zei) in de LXX (4608), in het NT (925).

legô (zeggen). V.T.   Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
ind. aor. 3de p. enk. eipen  56  11  3024  2426  598  118  56  223  114  75  397  511 

- וַיּאֹמֶר = wajjo´mèr (en hij zei) < prefix verbindingswoord wë + werkwoordsvorm qal act. imperf. 3de pers. mann. enk. van het werkw. -m-r. (1) act. qal perf. 3de pers. mann. enk. אָמַר = ´âmar (hij zegt). (2) act. qal imperf. 1ste pers. enk. אֹמַר = ´omar (ik zeg).Taalgebruik in Tenakh: ´âmar (zeggen). Getalswaarde: aleph = 1, mem = 13 of 40, resj = 20 of 200 ; totaal: 34 (2 X 17) of 241 (priemgetal). Structuur: 1 - 4 - 2. De som van de elementen is telkens 7. Tenakh (1879). Pentateuch (594). Eerdere Profeten (868). Latere Profeten (120). 12 Kleine Profeten (56). Geschriften (241). Gn (315).
- Ned.: zeggen. Arabisch: قَالَ = qâla (zeggen). Taalgebruik in de Qoran: qâla (zeggen). Aramees: קְרָא = qërâ´ (roepen). D.: sagen (zeggen). E.: to say. Fr.: dire. Grieks: λεγω = legô (zeggen). Taalgebruik in NT: legô (zeggen). Hebreeuws: אָמַר = ´âmar (zeggen). Taalgebruik in Tenakh: ´âmar (zeggen). Lat.: legere. l (قَالَ = qâla) en r (קְרָא = qâra) liggen dicht bij elkaar. Orgaan van roepen is de stem ; zie Hebreeuws:קוֹל = qôl (stem, roep). Taalgebruik in Tenakh: qôl (stem).
- In het werkw. אָמַר = ´âmar (zeggen) zit het woord אְמ = ´em (moeder) ; om erop te wijzen dat een taal allereerst een moedertaal is ? Beide woorden beginnen met aleph, de eerste letter van het alfabet en duiden een begin aan.

act. ind. aor. 3de pers. enk. eipen (hij zei) van het werkw. legô (zeggen). Taalgebruik in N.T.: legô (zeggen). Taalgebruik in Mc: legô (zeggen).
Mc (56). Mc 5 (3): (1) Mc 5,33. (2) Mc 5,34. (3) Mc 5,43.

17. dat. mann. en onz. enk. αυτῳ = autô(i) van het persoonl. voornaamw. 3de pers. enk. nom. mann. enk. αυτος = autos (hij). Taalgebruik in het NT: persoonlijk voornaamwoord. Taalgebruik in de LXX: persoonlijk voornaamwoord. Mc 5 (9): (1) Mc 5,2. (2) Mc 5,6. (3) Mc 5,8. (4) Mc 5,9. (5) Mc 5,19. (6) Mc 5,20. (7) Mc 5,24. (8) Mc 5,31. (9) Mc 5,33.

  autos enk. Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
3 dat. mann. enk. autô(i)  109  10  14  16    2475  1686  789  159  109  144  153  79  114  31  412  565 
  totaal 413  35  17  27  14  34  34  18  33  32  30  18  25  47  34  12884  9893  2991  510  413  593  475  350  504  146  1670  2145 

Mc 5,33.15. - 17. kai eipen autô(i) = en hij / zij zei hem. Mc (3): (1) Mc 5,33. (2) Mc 10,21. (3) Mc 12,32.

Mc 5,33.19. bep. lidw. acc. vr. enk. την = tèn (de) van het bepaald lidw. vr. enk. ἡ = hè. Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Taalgebruik in de LXX: bepaald lidwoord. Taalgebruik in Mc: bepaald lidwoord. Mc (109). Mc 5 (9): (1) Mc 5,1. (2) Mc 5,3. (3) Mc 5,13. (4) Mc 5,14. (5) Mc 5,21. (6) Mc 5,30. (7) Mc 5,32. (8) Mc 5,33. (9) Mc 5,40.

  lidw. enk. Mc  Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel  OT NT Mt  Mc  Lc  Joh  Hnd  Br.  Apk  syn. ev.
9. acc. vr. enk. tèn 109  12 4 5 9 9 11 10 4 5 11 5 6 3 7 6 2 6161  4889  1272  180  109  149  121  198  404  111  438  559 
  Totaal   940  67  45  41  64  70  71  62  36  66  71  40  59  53  106  61  28  54298  42002  12296  1648  940  1649  1422  1696  4013  928  4237 5659  

- Nederl..: bepaald lidwoord de / het. Arabisch: bepaald lidw. اَل = ´al (de). D.: der, die, das enz.. E.: the. Fr.: le, la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum, il-lam). Gr. ὁ = ho, ἡ = hè, το = to (de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Hebreeuws: הַ = ha (de, het). Taalgebruik in Tenakh: ha (de, het).


Mc 5,34 - Mc 5,34: 144. Genezing van een vrouw met bloedvloeiïng. Opwekking van Jaïrus'dochter -- Mc 5,21-43 - Mt 9,18-26 - Lc 8,40-56 - bijbeloverzicht -- Mc (Marcus) -- Mc 5 -- taalgebruik -- Mc 5,21 - Mc 5,22 - Mc 5,23 - Mc 5,24 - Mc 5,25 - Mc 5,26 - Mc 5,27 - Mc 5,28 - Mc 5,29 - Mc 5,30 - Mc 5,31 - Mc 5,32 - Mc 5,33 - Mc 5,34 - Mc 5,35 - Mc 5,36 - Mc 5,37 - Mc 5,38 - Mc 5,39 - Mc 5,40 - Mc 5,41 - Mc 5,42 - Mc 5,43 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
5:34 o de eipen autè thugatèr è pistis sou sesôken se upage eis eirènèn kai isthi ugiès apo tès mastigos sou  34 ille autem dixit ei filia fides tua te salvam fecit vade in pace et esto sana a plaga tua    34 En Hij zeide tot haar: Dochter, uw geloof heeft u behouden; ga heen in vrede, en zijt genezen van deze uw kwaal.  [34] Maar Hij zei haar: ‘Mijn dochter, uw vertrouwen is uw redding*; ga in vrede, en blijf van uw kwaal verlost.’  [34] Toen zei hij tegen haar: ‘Uw geloof heeft u gered; ga in vrede en wees genezen van uw kwaal.’  34 Hij zegt tot haar: dochter, dit geloof van jou heeft je gered; ‘ga heen in vrede’, en wees gezond, vrij van je kwaal!   Mc 5:34- Et il lui dit: " Ma fille, ta foi t'a sauvée ; va en paix et sois guérie de ton infirmité. "  

King James Bible. [34] And he said unto her, Daughter, thy faith hath made thee whole; go in peace, and be whole of thy plague.
Luther-Bibel. 34 Er aber sprach zu ihr: Meine Tochter, dein Glaube hat dich gesund gemacht; geh hin in Frieden und sei gesund von deiner Plage!

Tekstuitleg van Mc 5,34.

  Mc 5,34 Mt 9,22 Lc 8,48
  34 δὲ εἶπεν αὐτῇ, Θυγάτηρ, πίστις σου σέσωκέν σε: ὕπαγε εἰς εἰρήνην, καὶ ἴσθι ὑγιὴς ἀπὸ τῆς μάστιγός σου. 9:22 o de ièsous strafeis kai idôn autèn eipen qarsei qugater è pistis sou sesôken se kai esôqè è gunè apo tès ôras ekeinès ὁ δὲ εἶπεν αὐτῇ, Θυγάτηρ, ἡ πίστις σου σέσωκέν σε: πορεύου εἰς εἰρήνην.

Mc 5,34.1. bepaald lidwoord nom. mann. enk. ὁ = ho. Zie bepaald lidwoord ὁ = ho, ἡ = hè, το = to (de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Mc (219). Mc (219). Mc 5 (8): (1) Mc 5,18. (2) Mc 5,19. (3) Mc 5,20. (4) Mc 5,30. (5) Mc 5,33. (6) Mc 5,34. (7) Mc 5,36. (8) Mc 5,41.

  lidw. enk. Mc  Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel  OT NT Mt  Mc  Lc  Joh  Hnd  Br.  Apk  syn. ev.
1. nom. m. enk. ho 219 12  13  12  17  18  28  11  16  16  27  21  8495 6052 2443 408 219 331 436 281 612 156  958  1394 
  Totaal   940  67  45  41  64  70  71  62  36  66  71  40  59  53  106  61  28  54298  42002  12296  1648  940  1649  1422  1696  4013  928  4237 5659  

- bepaald lidw. de. Arabisch: bepaald lidw. اَل = ´al (de). Taalgebruik in de Qoran: ´al (de). D.: der, die, das enz.. E.: the. Fr.: le, la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum, il-lam). Grieks: ὁ = ho, ἡ = hè, το = to (de - het). Hebreeuws: הַ = ha (de, het). Taalgebruik in Tenakh: ha (de, het).

Mc 5,34.2. δε = de (echter), afkorting δ' = d'. de (echter). Taalgebruik in het NT: de (echter). Taalgebruik in de LXX: de (echter). Taalgebruik in Mc: de (echter). Het staat steeds als tweede woord in de zin. Het kan een lichte tegenstelling aanduiden. Om verandering van personage of situatie aan te duiden. Mc (149 + 2). Mc 5 (5): (1) Mc 5,11. (2) Mc 5,33. (3) Mc 5,34. (4) Mc 5,36. (5) Mc 5,40.

de (echter)   de (echter)  Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
de  149 + 2   10  23  13  23  20  6210 3754 2456 421 149 478 203 490 708 7 1048  1251 
d'  d'     1         1                 73 50  23  12      19  20 
Totaal                                   6283 3804 2479 433 151 483 204 490 711 7 1067 1271

Mc 5,34.1. - 2. δε ὁ = de ho (echter de). Mc (8): (1) Mc 2,5. (2) Mc 6,16. (3) Mc 8,29. (4) Mc 9,25. (5) Mc 10,14. (6) Mc 14,44. (7) Mc 15,7. (8) Mc 15,39. δε = de (echter) + een vorm van het bep. lidw.. NT (584).
- ὁ δε = ho de (hij echter). Mc (): (1) Mc 1,41. (2) Mc 1,45. (3) Mc 5,19. (4) Mc 5,34. (5) Mc 5,36. (6) Mc 5,40. (7) Mc 6,27. (8) Mc 6,37. (9) Mc 6,38. (10) Mc 7,6. (11) Mc 7,27. (12) Mc 8,33. (13) Mc 9,12. (14) Mc 9,19. (15) Mc 9,21. (16) Mc 9,23. (17) Mc 9,27. (18) Mc 9,39. (19) Mc 10,3. (20) Mc 10,18. (21) Mc 10,20. (22) Mc 10,21. (23) Mc 10,22. (24) Mc 10,24. (25) Mc 10,36. (26) Mc 10,38. (27) Mc 10,42. (28) Mc 10,48. (29) Mc 10,50. (30) Mc 10,51. (31) Mc 10,52. enz. Een vorm van het lidw. + δε = de (echter). NT (698).
- και ὁ = kai ho (en de). Mc 10 (17): (1) Mc 2,22. (2) Mc 4,25. (3) Mc 4,27. (4) Mc 4,41. (5) Mc 7,10. (6) Mc 10,33. (7) Mc 11,33. (8) Mc 12,20. (9) Mc 12,21. (10) Mc 12,26. (11) Mc 12,34. (12) Mc 12,37. (13) Mc 13,2. (14) Mc 13,16. (15) Mc 14,9. (16) Mc 14,10. (17) Mc 14,54. και = kai + een vorm van het bep. lidw.. NT (1489).

Mc 5,34.3. act. ind. aor. 3de pers. enk. ειπεν = eipen (hij zei) van het werkw. λεγω = legô (zeggen). Taalgebruik in het NT: legô (zeggen). Taalgebruik in de LXX: legô (zeggen). Een vorm van λεγω = legô (zeggen) in de LXX (4610), in het NT (1318) ; van ειπον = eipon (ik zei) in de LXX (4608), in het NT (925). Mc (56). Mc 5 (3): (1) Mc 5,33. (2) Mc 5,34. (3) Mc 5,43. Een vorm van λεγω = legô (zeggen) in de LXX (4610), in het NT (1318) ; van ειπον = eipon (ik zei) in de LXX (4608), in het NT (925).

legô (zeggen). V.T.   Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
ind. aor. 3de p. enk. eipen  56  11  3024  2426  598  118  56  223  114  75  397  511 

- וַיּאֹמֶר = wajjo´mèr (en hij zei) < prefix verbindingswoord wë + werkwoordsvorm qal act. imperf. 3de pers. mann. enk. van het werkw. -m-r. (1) act. qal perf. 3de pers. mann. enk. אָמַר = ´âmar (hij zegt). (2) act. qal imperf. 1ste pers. enk. אֹמַר = ´omar (ik zeg).Taalgebruik in Tenakh: ´âmar (zeggen). Getalswaarde: aleph = 1, mem = 13 of 40, resj = 20 of 200 ; totaal: 34 (2 X 17) of 241 (priemgetal). Structuur: 1 - 4 - 2. De som van de elementen is telkens 7. Tenakh (1879). Pentateuch (594). Eerdere Profeten (868). Latere Profeten (120). 12 Kleine Profeten (56). Geschriften (241). Gn (315).
- Ned.: zeggen. Arabisch: قَالَ = qâla (zeggen). Taalgebruik in de Qoran: qâla (zeggen). Aramees: קְרָא = qërâ´ (roepen). D.: sagen (zeggen). E.: to say. Fr.: dire. Grieks: λεγω = legô (zeggen). Taalgebruik in NT: legô (zeggen). Hebreeuws: אָמַר = ´âmar (zeggen). Taalgebruik in Tenakh: ´âmar (zeggen). Lat.: legere. l (قَالَ = qâla) en r (קְרָא = qâra) liggen dicht bij elkaar. Orgaan van roepen is de stem ; zie Hebreeuws:קוֹל = qôl (stem, roep). Taalgebruik in Tenakh: qôl (stem).
- In het werkw. אָמַר = ´âmar (zeggen) zit het woord אְמ = ´em (moeder) ; om erop te wijzen dat een taal allereerst een moedertaal is ? Beide woorden beginnen met aleph, de eerste letter van het alfabet en duiden een begin aan.

Mc 5,34.1. - 3. ὁ δε ειπεν = ho de eipen (hij echter zei). LXX (36). NT (53). Mc (3): (1) Mc 5,34. (2) Mc 9,21. (3) Mc 10,36.

Mc 5,34.4. pers. voornaamw. dat. vr. enk. αυτῃ = autè(i) (aan haar) van het pers. voornaamw. αυτος = autos (hij). Taalgebruik in het NT: persoonlijk voornaamwoord. Taalgebruik in de LXX: persoonlijk voornaamwoord. Taalgebruik in Mc.: voornaamwoord autos. Mc (12): (1) Mc 5,23. (2) Mc 5,33. (3) Mc 5,34. (4) Mc 5,41. (5) Mc 5,43. (6) Mc 6,23. (7) Mc 7,27. (8) Mc 7,29. (9) Mc 11,13. (10) Mc 11,14. (11) Mc 14,5. (12) Mc 14,6.

  autè bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
1 nom. vr. enk. autè + dat. vr. enk. autè(i) 1035 857 178 20 22 43 27 14 36 16 85 112

Mc 5,34.3. - 4. ειπεν αυτῃ = eipen autè(i) (hij zei haar). LXX (47). NT (17). Mc (4): (1) Mc 5,34. (2) Mc 7,27. (3) Mc 7,29. (4) Mc 11,14.

Mc 5,34.5. nom. + acc. onz. enk. θυγατριον = thugatrion (dochtertje). Bijbel = Mc (2): (1) Mc 5,23. (2) Mc 7,25.
- Afgeleid van het zelfst. naamw. θυγατηρ = thugatèr (dochter). Taalgebruik in het NT: thugatèr (dochter). Taalgebruik in de LXX: thugatèr (dochter). Mc (2): (1) Mc 5,34. (2) Mc 5,35. Een vorm van θυγατηρ = thugatèr (dochter) in de LXX (641), in het NT (28).
- Hebreeuws: בַת = bath (dochter). Taalgebruik in Tenakh: bath (dochter). Getalswaarde: beth = 2, thaw = 22 of 400 ; totaal: 24 (2³ X 3) OF 402 (2 X 3 X 67). Structuur: 2 - 4. De som van de elementen is telkens 6. Tenakh (193). Pentateuch (51).
- בַת צִיּוֹן = bath tsijjôn (dochter Sion). Tenakh (19 + 4 = 23X). Js (4): (1) Js 1,8. (2) Js 37,22. (3) Js 52,2. (4) Js 62,11.

Mc 5,34.6. bepaald. lidw. nom. vr. enk. ἡ = hè (de) OF act. conj. praes. 3de pers. enk. ῃ = è(i) (hij zou zijn). Zie: bepaald lidw. nom. vr. enk. ἡ = hè. Taalgebruik in NT: bepaald lidwoord. Taalgebruik in Lc: bepaald lidwoord. bep. lidw. nom. vr. enk. ἡ = hè of betrekk. voornaamw. dat. vr. enk. ᾑ = hè(i) of partikel van vergelijking ἠ = è (of). Mc (76). Mc 5 (6): (1) Mc 5,13. (2) Mc 5,18. (3) Mc 5,29. (4) Mc 5,33. (5) Mc 5,34. (6) Mc 5,35.

  lidw. enk. bijbel  OT  NT  Mt  Mc  Lc  Joh  Hnd  Br.  Apk  syn. ev.
2. nom. vr. enk. hè 4860 3762  1098  151  76 143  117  83  443  85  370  487 
  Totaal   54298  42002  12296  1648  940  1649  1422  1696  4013  928  4237 5659  

- Nederl..: bepaald lidwoord de / het. Arabisch: bepaald lidw. اَل = ´al (de). Taalgebruik in de Qoran: ´al (de). D.: der, die, das enz.. E.: the. Fr.: le, la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum, il-lam). Gr. ὁ = ho, ἡ = hè, το = to (de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Hebreeuws: הַ = ha (de, het). Taalgebruik in Tenakh: ha (de, het).

Mc 5,34.7. πιστις = pistis (geloof). Taalgebruik in het NT: pistis (geloof). Taalgebruik in de LXX: pistis (geloof). Bijbel (41). LXX (6): (1) Dt 32,20. (2) 1 S 21,3. (3) Jr 7,28. (4) Jr 9,2. (5) Sir 1,27. (6) Sir 44,12. NT (35). Mt (2): (1) Mt 9,22. (2) Mt 15,28. Mc (2): (1) Mc 5,34. (2) Mc 10,52. Lc (6): (1) Lc 7,50. (2) Lc 8,25. (3) Lc 8,48. (4) Lc 17,19. (5) Lc 18,42. (6) Lc 22,32. Een vorm van πιστις = pistis in de LXX (59), in het NT (243), in Mt (8), in Mc (5): (1) Mc 2,5. (2) Mc 4,40. (3) Mc 5,34.  (4) Mc 10,52. (5) Mc 11,22, in Lc (11): (1) Lc 5,20. (2) Lc 7,9. (3) Lc 7,50. (4) Lc 8,25. (5) Lc 8,48. (6) Lc 17,5. (7) Lc 17,6. (8) Lc 17,19. (9) Lc 18,8. (10) Lc 18,42. (11) Lc 22,32.

  pistis (geloof) Mc Mc 2 Mc 4 Mc 5 Mc 10 Mc 11 bijbel  OT NT  Mt  Mc Lc  Joh  Hnd  Br. Apk  syn. ev.
1 nom. vr. enk. pistis 2     (1) Mc 5,34 (2) Mc 10,52   41 6 35 2 2 6   1 23 1 10  10 
4 acc. vr. enk. pistin (1) Mc 2,5 (2) Mc 4,40.       (3) Mc 11,22.   66  15  51    31  14  14 
  Totaal   274  41  233  11    15  190  24  24 

6. - 7. ἡ πιστις = hè pistis (het geloof / vertrouwen). NT (29). Ev. (10): (1) Mt 9,22. (2) Mt 15,28. (3) Mc 5,34. (4) Mc 10,52. (5) Lc 7,50.. (6) Lc 8,25. (7) Lc 8,48. (8) Lc 17,19. (9) Lc 18,42. (10) Lc 22,32.

Mc 5,34.8. gen. mann. enk. σου = sou (van jou). Zie συ = su (jij). Persoonlijk voornaamwoord. Taalgebruik in het NT: persoonlijk voornaamwoord. Taalgebruik in de LXX: persoonlijk voornaamwoord. Taalgebruik in Mc: persoonlijk voornaamwoord. Mc (27).

  pers. vnw. 2de pers. enk.   Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 bijbel O.T. NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
gen. enk. sou  27  2 : (1) Mc 1,2. (2) Mc 1,44. 3 : (3) Mc 2,5. (4) Mc 2,9. (5) Mc 2,11. 1 : Mc 3,32.   3 : (1) Mc 5,19. (2) Mc 5,34. (3) Mc 5,35. 1: Mc 6,18.   3 : (1) Mc 7,5. (2) Mc 7,10. (3) Mc 7,29.   5 : (1) Mc 9,18. (2) Mc 9,38. (3) Mc 9,43. (4) Mc 9,45. (5) Mc 9,47. 3 : (1) Mc 10,19. (2) Mc 10,37. (3) Mc 10,52. 1 : Mc 11,14. 3 : (1) Mc 12,30. (2) Mc 12,31. (3) Mc 12,36.   1 : Mc 14,60. 1 : Mc 15,4. 3947  3602  345  71  27               
  totaal 84  10  10    17          84               

6. - 8. ἡ πιστις σου = hè pistis σου (jouw geloof / vertrouwen). NT (8): (1) Mt 9,22. (2) Mc 5,34. (3) Mc 10,52. (4) Lc 7,50.. (5) Lc 8,48. (6) Lc 17,19. (7) Lc 18,42. (8) Lc 22,32.

Mc 5,34.9. act. ind. perf. 3de p. enk. σεσωκεν = sesôken (hij redde) van het werkw. sῳζω = sôzô (redden). Taalgebruik in het NT: sôzô (redden). Taalgebruik in de LXX: sôzô (redden). Taalgebruik in Mc: sôzô (redden). Bijbel (7): (1) Mt 9,22 // Mc 5,34 // Lc 7,50 // Lc 8,48. (2) Mt 9,22 // Mc 5,34 // Lc 7,50 / Lc 8,48. (3) Mc 10,52 // Lc 18,42. (4) Mt 9,22 // Mc 5,34 // Lc 7,50 / Lc 8,48. (5) Mt 9,22 // Mc 5,34 // Lc 7,50 / Lc 8,48. (6) Lc 17,19. (7) Mc 10,52 // Lc 18,42. Een vorm van sῳζω = sôzô (redden) in de LXX (363), in het NT (106), in Mc (14).
- Hebr. יָשַׁע = jâsja` (redden, bevrijden, verlossen). Taalgebruik in Tenakh: jâsja` (redden, bevrijden, verlossen). Getalwaarde: jod = 10, sjin = 21 of 300, ajin = 16 of 70 ; totaal: 47 OF 380 (2² X 5 X 19). Structuur: 1 - 3 - 7. De getalwaarde van de elementen is telkens 2. Jakob (Gn 25,26). ja`äqobh (Jakob). Getalwaarde: jod = 10, ajin = 16 of 70, qoph = 19 of 100, beth = 2 ; totaal: 47 OF 182 (7 X 26). Structuur: 1 - 7 - 1 - 2. De som van de elementen is telkens 2.

Mc 5,34.10. pers. voornaamw. 2de pers. acc. enk. σε = se (u). Taalgebruik in het NT: persoonlijk voornaamwoord. Taalgebruik in de LXX: persoonlijk voornaamwoord. Bijbel (1310). LXX (1112). NT (198). Mc (16). Mc 5 (4): (1) Mc 5,7. (2) Mc 5,19. (3) Mc 5,31. (4) Mc 5,34.

Mc 5,34.9. - 10. σεσωκεν σε = sesôken se (heeft je gered). NT (7): (1) Mt 9,22 // Mc 5,34 // Lc 7,50 // Lc 8,48. (2) Mt 9,22 // Mc 5,34 // Lc 7,50 / Lc 8,48. (3) Mc 10,52 // Lc 18,42. (4) Mt 9,22 // Mc 5,34 // Lc 7,50 / Lc 8,48. (5) Mt 9,22 // Mc 5,34 // Lc 7,50 / Lc 8,48. (6) Lc 17,19. (7) Mc 10,52 // Lc 18,42.

Mc 5,34.6. - 10. ἡ πιστις σου σεσωκεν σε = hè pistis sou sesôken se (je geloof heeft je gered). Mc (2): (1) Mc 5,34. (2) Mc 10,52. Vijf woorden. Acht lettergrepen. Vier lettergrepen beginnen met s-. Het geloof van een bloedvloeiende vrouw en van een blinde man was hun redding.

Mc 5,34.11. act. imperat.  praes. 2de pers. enk. ὑπαγει = hupage (ga weg, vertrek) van het werkw. ὑπαγω = hupagô (onder iets brengen, weggaan). Taalgebruik in het ΝΤ: hupagô (onder iets brengen, weggaan). Taalgebruik in de LXX: hupagô (onder iets brengen, weggaan). Taalgebruik in Mc: hupagô (onder iets brengen, weggaan). Mc (8): (1) Mc 1,44. (2) Mc 2,11. (3) Mc 5,19. (4) Mc 5,34. (5) Mc 7,29. (6) Mc 8,33. (7) Mc 10,21. (8) Mc 10,52. Een vorm van ὑπαγω = hupagô (onder iets brengen, weggaan) in de LXX (6), in het NT (79), in Mc (15). In deze 8 verzen is het telkens een woord van Jezus. In 6 verzen is dit woord gericht tot de genezene: (1) Mc 1,44. (2) Mc 2,11. (3) Mc 5,19. (4) Mc 5,34. (5) Mc 7,29. (6) Mc 10,52. In Mc 8,33 is het gericht tot Petrus, in Mc 10,21 tot de rijke man.

  hupagô (weggaan)  Mc Mc 1 Mc 2 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 10 Mc 11 Mc 14 Mc 16 bijbel ΝΤ Mt Mc Lc Joh Br. Apk syn.  ev.  A. b. 
act. imperat.  praes. 2de pers. enk. hupage (1) Mc 1,44.   (2) Mc 2,11.   (3) Mc 5,19. (4) Mc 5,34.     (5) Mc 7,29.   (6) Mc 8,33.   (7) Mc 10,21.  (8) Mc 10,52.       24  24  11      19  23   
  totaal 15  51  51  19  15  36  44 

Mc 5,34.12. εις = eis (naar). Taalgebruik in het NT: eis (naar). Taalgebruik in de LXX: eis (naar). εις = eis (naar). Mc 5 (11): (1) Mc 5,1 (2X). (2) Mc 5,12 (2X: naar de varkens zenden - in de varkens binnengaan). (3) Mc 5,13 (2X: in de varkens binnengaan - naar het meer). (4) Mc 5,14 (2X: in de stad en in de velden). (5) Mc 5,18 (in de boot inklimmen). (6) Mc 5,19 (naar uw huis). (7) Mc 5,21 (naar de overzijde). (8) Mc 5,22 (heis = één). (9) Mc 5,26 (naar het slechte gaan). (10) Mc 5,34. (11) Mc 5,38 (zij gaan naar het huis...).

eis (naar)  bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b.  Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16
  6930  5336  1594  215  151  210  181  260  504  73  576  757  427  77  13 5 6 8 11 14 9 10 11 13 8 7 8 20 3 5

Mc 5,34.11. - 12. ὑπαγει εις = hupage eis (ga weg, vertrek naar). Bijbel = NT (6): (1) Mt 9,6. (2) Mc 2,11. (3) Mc 5,19. (4) Mc 5,34. (5) Joh 7,3. (6) Joh 9,11.

Mc 5,34.14. και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Taalgebruik: kai (en) in de LXX. Taalgebruik in Mc: kai (en). Van de 43 verzen in Mc 5 niet in 6 verzen: (1) Mt 5,8. (2) Mt 5,11. (3) Mt 5,27. (4) Mt 5,28. (5) Mt 5,35. (6) Mt 5,36.

kai (en)  kai (en)   Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel O.T. N.T. Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
verzen  verzen (678) (666) 678 45  28  35  41  43  56  37  38  50  52  33  44  37  72  47  20  / 8     7957 1071 678 1151 879 1007 2767 404 2900  3779 
kai (en)   kai = en (555) (547) 555  40  26  32  33  37  52  26  36  40  37  29  33  26  60  33  15 / 7 26980  21867  5113  705  555  822  530  660  1470  371  2082  2612 
verschil verschil (123) (115) 123 5 2 3 8 6 4 11 2 10 15 4 11 11 12 14 5 / 1     2844 366 123 329 349 347 1297 33 818 1167

- Ned.: en. Arabisch: وَ = wa (en). Taalgebruik in de Qoran: wa (en). E.: and. D.: und. Fr.: et. Grieks: και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Hebr.: וְ = wë (en). Lat.: et.

Mc 5,34.17. απο = apo (af, van-weg) ; afkorτing απ' = ap' en αφ' = af'. Taalgebruik in het NT: apo (af, van-weg). Taalgebruik in de LXX: apo (af, van-weg). Taalgebruik in Mc: apo (af, van-weg).Mc 5 (5): (1) Mc 5,6. (2) Mc 5,17. (3) Mc 5,29. (4) Mc 5,34. (5) Mc 5,35.

  Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
apo 33 1:  Mc 1,9.   3  (1) Mc 3,7. (2) Mc 3,9. (3) Mc 3,22.   5 : (1) Mc 5,6. (2) Mc 5,17. (3) Mc 5,29. (4) Mc 5,34. (5) Mc 5,35. 2 :   (1) Mc 6,33. (2) Mc 6,43 4  : (1) Mc 7,1. (2) Mc 7,17. (3) Mc 7,28. (4) Mc 7,33. 3 : (1) Mc 8,3. (2) Mc 8,11. (3) Mc 8,15   2 :   (1) Mc 10,6. (2) Mc 10,46. 2   (1) Mc 11,12. (2) Mc 11,13. 3 : (1) Mc 12,2. (2) Mc 12,34. (3) Mc 12,38. 1 : Mc 13,28. 1 : Mc 14,54. 5  : (1) Mc 15,30. (2) Mc 15,32. (3) Mc 15,40. (4) Mc 15,43. (5) Mc 15,45. 1 : Mc 16,8. 2984 2544 440 82 33 73 19 93 115 25 188  207 
ap'  12  1 : Mc 1,42. 2   (1) Mc 2,20. (2) Mc 2,21.   1 : Mc 4,25.     2   (1) Mc 7,4. (2) Mc 7,6.           2   (1) Mc 13,19. (2) Mc 13,27. 2   (1) Mc 14,35. (2) Mc 14,36. 2   (1) Mc 15,21. (2) Mc 15,38.   567  445  122  22  12  32  15  12  26  66  81 
af'                                    183  141  42    19  10  16 
totaal   45    3734 3130  604  105  45  114  40  111 160  29   264 304 

Mc 5,34.18. gen. vr. enk. της = tès (de) van het bepaald lidw. vr. enk. ἡ = hè. Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Taalgebruik in de LXX: bepaald lidwoord. Taalgebruik in Mc: bepaald lidwoord. Mc (5): (1) Mc 5,1. (2) Mc 5,10. (3) Mc 5,29. (4) Mc 5,34. (5) Mc 5,41.

  lidw. enk. Mc  Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel  OT NT Mt  Mc  Lc  Joh  Hnd  Br.  Apk  syn. ev.
5. gen. vr. enk. tès 65  5271  4202  1069  107  65  109  72  164  430  122  281  353 

- bepaald lidw. Ned.: de. Arabisch: bepaald lidw. اَل = ´al (de). Taalgebruik in de Qoran: ´al (de). D.: der, die, das enz.. E.: the. Fr.: le, la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum, il-lam). Grieks: ὁ = ho, ἡ = hè, το = to (de - het). Hebreeuws: הַ = ha (de, het). Taalgebruik in Tenakh: ha (de, het).

Duality

- nom. vr. enk. pistis (geloof, vertrouwen). Mc (2): (1) Mc 5,34.  (2) Mc 10,52
- act. ind. perf. 3de p. enk. sesôken (hij redde) van het werkw. sôzô (redden). Mc (2): (1) Mc 5,34. (2) Mc 10,52.
- hè pistis sou sesôken se (je geloof heeft je gered). Mc (2): (1) Mc 5,34. (2) Mc 10,52. Het geloof van een bloedvloeiende vrouw en van een blinde man was hun redding.

Mc 5,35 - Mc 5,35: 144. Genezing van een vrouw met bloedvloeiïng. Opwekking van Jaïrus'dochter -- Mc 5,21-43 - Mt 9,18-26 - Lc 8,40-56 - bijbeloverzicht -- Mc (Marcus) -- Mc 5 -- taalgebruik -- Mc 5,21 - Mc 5,22 - Mc 5,23 - Mc 5,24 - Mc 5,25 - Mc 5,26 - Mc 5,27 - Mc 5,28 - Mc 5,29 - Mc 5,30 - Mc 5,31 - Mc 5,32 - Mc 5,33 - Mc 5,34 - Mc 5,35 - Mc 5,36 - Mc 5,37 - Mc 5,38 - Mc 5,39 - Mc 5,40 - Mc 5,41 - Mc 5,42 - Mc 5,43 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
5:35 eti autou lalountos erchontai apo tou archisunagôgou legontes oti è thugatèr sou apethanen ti eti skulleis ton didaskalon 35 adhuc eo loquente veniunt ab archisynagogo dicentes quia filia tua mortua est quid ultra vexas magistrum    35 Terwijl Hij nog sprak, kwamen enigen van het huis des oversten der synagoge, zeggende: Uw dochter is gestorven; wat zijt gij den Meester nog moeilijk? 
[35] Hij was nog niet uitgesproken of daar kwamen mensen uit het huis van de synagogebestuurder om hem te zeggen: ‘Uw dochter is gestorven. Wat valt u de meester nog lastig?’ 
[35] Nog voor hij uitgesproken was, kwamen enkele mensen tegen de leider van de synagoge zeggen: ‘Uw dochter is gestorven, waarom valt u de meester nog lastig?’  35 ¶ Terwijl hij nog spreekt komen ze van de synagoge–overste zeggen: je dochter is gestorven; wat val je de leermeester nog lastig?  Mc 5:35- Tandis qu'il parlait encore, arrivent de chez le chef de synagogue des gens qui disent: " Ta fille est morte ; pourquoi déranges-tu encore le Maître ? "  

King James Bible. [35] While he yet spake, there came from the ruler of the synagogue's house certain which said, Thy daughter is dead: why troublest thou the Master any further?
Luther-Bibel. 35 Als er noch so redete, kamen einige aus dem Hause des Vorstehers der Synagoge und sprachen: Deine Tochter ist gestorben; was bemühst du weiter den Meister?

Tekstuitleg van Mc 5,35.

  Mc 5,35    
  35Ἔτι αὐτοῦ λαλοῦντος ἔρχονται ἀπὸ τοῦ ἀρχισυναγώγου λέγοντες ὅτι θυγάτηρ σου ἀπέθανεν: τί ἔτι σκύλλεις τὸν διδάσκαλον; 3    

Mc 5,35.2. pers. voornaamw. 3de pers. gen. mann. enk. αυτου = autou van het pers. voornaamw. αυτος = autos. Taalgebruik in het NT: voornaamwoord autos. Taalgebruik in de LXX: voornaamwoord autos. Taalgebruik in Mc.: voornaamwoord autos. Mc 5 (12): (1) Mc 5,2. (2) Mc 5,4. (3) Mc 5,18. (4) Mc 5,22. (5) Mc 5,24. (6) Mc 5,27. (7) Mc 5,28. (8) Mc 5,30. (9) Mc 5,31. (10) Mc 5,35. (11) Mc 5,37. (12) Mc 5,40.

  autos enk. Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
2 gen. mann. enk. autou  143  13  10  12  16  17  15  6883  5685  1198  225  143  220  150  118  256  86  588  738 
  totaal 413  35  17  27  14  34  34  18  33  32  30  18  25  47  34  12884  9893  2991  510  413  593  475  350  504  146  1670  2145 

Mc 5,35.4. ind. praes. 3de pers. mv. ερχονται = erchontai (zij gaan) van het werkw. ερχομαι = erchomai (gaan, komen). Taalgebruik in het NT: erchomai (gaan, komen). Taalgebruik in de LXX: erchomai (gaan, komen). Taalgebruik in Mc.: erchomai (gaan, komen). Bijbel (65). OT (47). NT (18). Mt (2): (1) Mt 7,15. (2) Mt 25,11. Mc (12): (1) Mc 2,3. (2) Mc 2,18. (3) Mc 5,15. (4) Mc 5,35. (5) Mc 5,38. (6) Mc 8,22. (7) Mc 10,46. (8) Mc 11,15. (9) Mc 11,27. (10) Mc 12,18. (11) Mc 14,32. (12) Mc 16,2. In 4 gevallen gaan mensen naar Jezus toe: (1) Mc 2,3. (2) Mc 2,18. (3) Mc 5,15. (4) Mc 12,18. Lc (1) Lc 23,29. Joh (1): Joh 3,26 . Br. (2): (1) 1 Kor 15,35. (2) Heb 8,8.

erchomai (gaan, komen) bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn. ev.
ind. pr. 3de p. mv. erchontai 65 47 18  12      15  16 

- Hebreeuws: prefix verbindingswoord wë + act. qal imperf. 3de pers. mann. mv. וַיָּבֹאוּ= wajjâbo´û (en zij gingen) OF prefix verbindingswoord wë + act. hifil imperf. 3de pers. mann. mv. וַיָּבִאוּ = wajjâbhi´û (en zij lieten komen, zij brachten) van het werkw. בָּא = bâ´ (gaan, komen). Taalgebruik in Tenakh: bâ´ (gaan, komen). Getalswaarde: beth = 2, aleph = 1 ; totaal: 3. Structuur: 2 - 1. Spiegelbeeld van het woord אַב = ´ab (vader). Tenakh (195). Pentateuch (47). Eerdere Profeten

Mc 5,35.5. απο = apo (af, van-weg) ; afkorτing απ' = ap' en αφ' = af'. Taalgebruik in het NT: apo (af, van-weg). Taalgebruik in de LXX: apo (af, van-weg). Taalgebruik in Mc: apo (af, van-weg).Mc 5 (5): (1) Mc 5,6. (2) Mc 5,17. (3) Mc 5,29. (4) Mc 5,34. (5) Mc 5,35.

  Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
apo 33 1:  Mc 1,9.   3  (1) Mc 3,7. (2) Mc 3,9. (3) Mc 3,22.   5 : (1) Mc 5,6. (2) Mc 5,17. (3) Mc 5,29. (4) Mc 5,34. (5) Mc 5,35. 2 :   (1) Mc 6,33. (2) Mc 6,43 4  : (1) Mc 7,1. (2) Mc 7,17. (3) Mc 7,28. (4) Mc 7,33. 3 : (1) Mc 8,3. (2) Mc 8,11. (3) Mc 8,15   2 :   (1) Mc 10,6. (2) Mc 10,46. 2   (1) Mc 11,12. (2) Mc 11,13. 3 : (1) Mc 12,2. (2) Mc 12,34. (3) Mc 12,38. 1 : Mc 13,28. 1 : Mc 14,54. 5  : (1) Mc 15,30. (2) Mc 15,32. (3) Mc 15,40. (4) Mc 15,43. (5) Mc 15,45. 1 : Mc 16,8. 2984 2544 440 82 33 73 19 93 115 25 188  207 
ap'  12  1 : Mc 1,42. 2   (1) Mc 2,20. (2) Mc 2,21.   1 : Mc 4,25.     2   (1) Mc 7,4. (2) Mc 7,6.           2   (1) Mc 13,19. (2) Mc 13,27. 2   (1) Mc 14,35. (2) Mc 14,36. 2   (1) Mc 15,21. (2) Mc 15,38.   567  445  122  22  12  32  15  12  26  66  81 
af'                                    183  141  42    19  10  16 
totaal   45    3734 3130  604  105  45  114  40  111 160  29   264 304 

Mc 5,35.6. bep. lidw. gen. mann. + onz. enk. του = tou (de) van het bepaald lidw. ὁ = ho, ἡ = hè, το = to (de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Taalgebruik in Mc: bepaald lidwoord. Mc 5 (11): (1) Mc 5,2. (2) Mc 5,7. (3) Mc 5,8. (4) Mc 5,13. (5) Mc 5,21. (6) Mc 5,27. (7) Mc 5,29. (8) Mc 5,35. (9) Mc 5,38. (10) Mc 5,40. (11) Mc 5,41.

  lidw. enk. Mc  Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel  OT NT Mt  Mc  Lc  Joh  Hnd  Br.  Apk  syn. ev.
4. gen. m. + onz. enk. tou 116  8 6 6 5 11 6 7 6 7 9 3 10 6 13 7 6 8480  6542  1938  234  116  272  196  269  673  178  622  818 
  Totaal   940  67  45  41  64  70  71  62  36  66  71  40  59  53  106  61  28  54298  42002  12296  1648  940  1649  1422  1696  4013  928  4237 5659  

- Nederl..: bepaald lidwoord de / het. Arabisch: bepaald lidw. اَل = ´al (de). D.: der, die, das enz.. E.: the. Fr.: le, la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum, il-lam). Gr. ὁ = ho, ἡ = hè, το = to (de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Hebreeuws: הַ = ha (de, het). Taalgebruik in Tenakh: ha (de, het).

8.

Mc 5,35.9. ὁτι = hoti (dat, omdat). Taalgebruik in het ΝΤ: hoti (dat, omdat). Taalgebruik in de LXX: hoti (dat, omdat). Taalgebruik in Mc: hoti (dat, omdat). Mc (92). Mc 5 (5): (1) Mc 5,9. (2) Mc 5,23. (3) Mc 5,28. (4) Mc 5,29. (5) Mc 5,35.

hoti ( dat, omdat )   Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel ΟΤ ΝΤ Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
  92  12  10  4396  3213  1183  137  92  160  237  114  389  54  389  626 

Mc 5,35.10. bepaald. lidw. nom. vr. enk. ἡ = hè (de) OF act. conj. praes. 3de pers. enk. ῃ = è(i) (hij zou zijn). Zie: bepaald lidw. nom. vr. enk. ἡ = hè. Taalgebruik in NT: bepaald lidwoord. Taalgebruik in Lc: bepaald lidwoord. bep. lidw. nom. vr. enk. ἡ = hè of betrekk. voornaamw. dat. vr. enk. ᾑ = hè(i) of partikel van vergelijking ἠ = è (of). Mc (76). Mc 5 (6): (1) Mc 5,13. (2) Mc 5,18. (3) Mc 5,29. (4) Mc 5,33. (5) Mc 5,34. (6) Mc 5,35.

  lidw. enk. bijbel  OT  NT  Mt  Mc  Lc  Joh  Hnd  Br.  Apk  syn. ev.
2. nom. vr. enk. hè 4860 3762  1098  151  76 143  117  83  443  85  370  487 
  Totaal   54298  42002  12296  1648  940  1649  1422  1696  4013  928  4237 5659  

- Nederl..: bepaald lidwoord de / het. Arabisch: bepaald lidw. اَل = ´al (de). Taalgebruik in de Qoran: ´al (de). D.: der, die, das enz.. E.: the. Fr.: le, la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum, il-lam). Gr. ὁ = ho, ἡ = hè, το = to (de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Hebreeuws: הַ = ha (de, het). Taalgebruik in Tenakh: ha (de, het).

Mc 5,35.12. gen. mann. enk. σου = sou (van jou). Zie συ = su (jij). Persoonlijk voornaamwoord. Taalgebruik in het NT: persoonlijk voornaamwoord. Taalgebruik in de LXX: persoonlijk voornaamwoord. Taalgebruik in Mc: persoonlijk voornaamwoord.

  pers. vnw. 2de pers. enk.   Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 bijbel O.T. NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
gen. enk. sou  27  2 : (1) Mc 1,2. (2) Mc 1,44. 3 : (3) Mc 2,5. (4) Mc 2,9. (5) Mc 2,11. 1 : Mc 3,32.   3 : (1) Mc 5,19. (2) Mc 5,34. (3) Mc 5,35. 1: Mc 6,18.   3 : (1) Mc 7,5. (2) Mc 7,10. (3) Mc 7,29.   5 : (1) Mc 9,18. (2) Mc 9,38. (3) Mc 9,43. (4) Mc 9,45. (5) Mc 9,47. 3 : (1) Mc 10,19. (2) Mc 10,37. (3) Mc 10,52. 1 : Mc 11,14. 3 : (1) Mc 12,30. (2) Mc 12,31. (3) Mc 12,36.   1 : Mc 14,60. 1 : Mc 15,4. 3947  3602  345  71  27               
  totaal 84  10  10    17          84               

Mc 5,35.13. act. ind. aor. 3de pers. enk. απεθανεν = apethanen (hij stierf) van het werkw. αποθνῃσκω = apothnè(i)skô (sterven). Taalgebruik in de Bijbel: apothnè(i)skô (sterven). Bijbel (200). OT (269). NT (31). Ev (18): (1) Mt 9,24. (2) Mt 22,27. (3) Mc 5,35. (4) Mc 5,39. (5) Mc 9,26. (6) Mc 12,21. (7) Mc 12,22. (8) Mc 15,44. (9) Lc 8,52. (10) Lc 8,53. (11) Lc 16,22. (12) Lc 20,29. (13) Lc 20,32. (14) Joh 8,52. (15) Joh 8,53. (16) Joh 11,14. (17) Joh 11,21. (18) Joh 11,32. Een vorm van αποθνῃσκω = apothnè(i)skô (sterven) in de LXX (600), in het NT (113).
- Ned.: sterven. Arabisch: مَاتَ = mâta (sterven). Taalgebruik in de Qoran: mâta (sterven). Aramees: מִית = mîth (sterven). D.: sterben. E.: die. Fr. mourir (sterven). E. die. D. sterben. Grieks: αποθνῃσκω = apothnè(i)skô (sterven). Taalgebruik in het NT: apothnè(i)skô (sterven). Italiaans: morire. Hebreeuws: מות = mwth (sterven, ondergaan). Taalgebruik in Tenakh: mwth (sterven, ondergaan). Latijn: mori. Spaans: morir.

Mc 5,35.14. vragend of onbepaald voornaamw. nom. + acc. onz. enk.τι = ti (wat) van het voornaamwoord τις = tis. Taalgebruik in het NT: voornaamwoord tis. Taalgebruik in de LXX: voornaamwoord tis. Taalgebruik in Mc: voornaamwoord tis. Taalgebruik in Lc: voornaamwoord tis. Ned. wie, wat ? een, iets. Mc 5 (5): (1) Mc 5,7. (2) Mc 5,9. (3) Mc 5,14. (4) Mc 5,35. (5) Mc 5,39.

  bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
nom. + acc. onz. enk. ti  1132  617  415  62  60  66  57  60  102  188  245     

- Hebreeuws. מַה / מָה / מֶה = mah / mâh / mèh (wat?). Taalgebruik in Tenakh: mah / mâh (wat?). Getalwaarde: mem = 13 of 40, he = 5 ; totaal: 18 (2 X 3²) OF 45 (3² X 5). Structuur: 4 - 5. De som van de elementen is telkens 9. Tenakh (424). Pentateuch (74). Eerdere Profeten (111). Latere Profeten (59). 12 Kleine Profeten (39). Geschriften (141).

Mc 5,35.17. bep. lidw. acc. mann. enk. τον = ton (de). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Taalgebruik in de LXX: bepaald lidwoord. Taalgebruik in Mc: bepaald lidwoord. Mc (124). Mc 5 (10): (1) Mc 5,6. (2) Mc 5,7. (3) Mc 5,15. (4) Mc 5,19. (5) Mc 5,31. (6) Mc 5,35. (7) Mc 5,36. (8) Mc 5,37. (9) Mc 5,38. (10) Mc 5,40.

  lidw. enk. Mc  Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel  OT NT Mt  Mc  Lc  Joh  Hnd  Br.  Apk  syn. ev.
8. acc. m. + onz. enk. ton 124  8 9 5 11 10 7 13 6 9 5 4 7 2 12 11 5 6202  4880  1322  167  124  191  197  244 338  61  482  679 
  Totaal   940  67  45  41  64  70  71  62  36  66  71  40  59  53  106  61  28  54298  42002  12296  1648  940  1649  1422  1696  4013  928  4237 5659  

- Nederl..: bepaald lidwoord de / het. Arabisch: bepaald lidw. اَل = ´al (de). D.: der, die, das enz.. E.: the. Fr.: le, la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum, il-lam). Gr. ὁ = ho, ἡ = hè, το = to (de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Hebreeuws: הַ = ha (de, het). Taalgebruik in Tenakh: ha (de, het).


Mc 5,36 - Mc 5,36: 144. Genezing van een vrouw met bloedvloeiïng. Opwekking van Jaïrus'dochter -- Mc 5,21-43 - Mt 9,18-26 - Lc 8,40-56 - bijbeloverzicht -- Mc (Marcus) -- Mc 5 -- taalgebruik -- Mc 5,21 - Mc 5,22 - Mc 5,23 - Mc 5,24 - Mc 5,25 - Mc 5,26 - Mc 5,27 - Mc 5,28 - Mc 5,29 - Mc 5,30 - Mc 5,31 - Mc 5,32 - Mc 5,33 - Mc 5,34 - Mc 5,35 - Mc 5,36 - Mc 5,37 - Mc 5,38 - Mc 5,39 - Mc 5,40 - Mc 5,41 - Mc 5,42 - Mc 5,43 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
5:36 o de ièsous parakousas ton logon laloumenon legei tô archisunagôgô mè fobou monon pisteue  36 Iesus autem verbo quod dicebatur audito ait archisynagogo noli timere tantummodo crede    36 En Jezus, terstond gehoord hebbende het woord, dat er gesproken werd, zeide tot den overste der synagoge: Vrees niet; geloof alleenlijk.  [36] Maar Jezus, die opving wat er gezegd werd, zei tegen de synagogebestuurder: ‘Wees niet bang, heb maar vertrouwen.’  [36] Maar Jezus hoorde dat en zei tegen de leider van de synagoge: ‘Wees niet bang, maar blijf geloven.’  36 Maar als Jezus dit woord gesproken hoort worden, zegt hij tot de synagoge–overste: vrees niet, gelóóf alleen!  Mc 5:36- Mais Jésus, qui avait surpris la parole qu'on venait de prononcer, dit au chef de synagogue: " Sois sans crainte, aie seulement la foi. "  

King James Bible. [36] As soon as Jesus heard the word that was spoken, he saith unto the ruler of the synagogue, Be not afraid, only believe.
Luther-Bibel. 36 Jesus aber hörte mit an, was gesagt wurde, und sprach zu dem Vorsteher: Fürchte dich nicht, glaube nur!

Tekstuitleg van Mc 5,36. Het vers Mc 5,36 telt 7 woorden en 28 (2 X 2 X 7) letters ; 1 op 4. De getalwaarde van Mc 5,36 is 2701 (37 X 73).

  Mc 5,36    
  6 δὲ Ἰησοῦς παρακούσας τὸν λόγον λαλούμενον λέγει τῷ ἀρχισυναγώγῳ, Μὴ φοβοῦ, μόνον πίστευε.    

Mc 5,36.1. bepaald lidwoord nom. mann. enk. ὁ = ho. Zie bepaald lidwoord ὁ = ho, ἡ = hè, το = to (de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Mc (219). Mc (219). Mc 5 (8): (1) Mc 5,18. (2) Mc 5,19. (3) Mc 5,20. (4) Mc 5,30. (5) Mc 5,33. (6) Mc 5,34. (7) Mc 5,36. (8) Mc 5,41.

  lidw. enk. Mc  Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel  OT NT Mt  Mc  Lc  Joh  Hnd  Br.  Apk  syn. ev.
1. nom. m. enk. ho 219 12  13  12  17  18  28  11  16  16  27  21  8495 6052 2443 408 219 331 436 281 612 156  958  1394 
  Totaal   940  67  45  41  64  70  71  62  36  66  71  40  59  53  106  61  28  54298  42002  12296  1648  940  1649  1422  1696  4013  928  4237 5659  

- bepaald lidw. de. Arabisch: bepaald lidw. اَل = ´al (de). Taalgebruik in de Qoran: ´al (de). D.: der, die, das enz.. E.: the. Fr.: le, la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum, il-lam). Grieks: ὁ = ho, ἡ = hè, το = to (de - het). Hebreeuws: הַ = ha (de, het). Taalgebruik in Tenakh: ha (de, het).

Mc 5,36.2. δε = de (echter), afkorting δ' = d'. de (echter). Taalgebruik in het NT: de (echter). Taalgebruik in de LXX: de (echter). Taalgebruik in Mc: de (echter). Het staat steeds als tweede woord in de zin. Het kan een lichte tegenstelling aanduiden. Om verandering van personage of situatie aan te duiden. Mc (149 + 2). Mc 5 (5): (1) Mc 5,11. (2) Mc 5,33. (3) Mc 5,34. (4) Mc 5,36. (5) Mc 5,40.

de (echter)   de (echter)  Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
de  149 + 2   10  23  13  23  20  6210 3754 2456 421 149 478 203 490 708 7 1048  1251 
d'  d'     1         1                 73 50  23  12      19  20 
Totaal                                   6283 3804 2479 433 151 483 204 490 711 7 1067 1271

Mc 5,36.3. nom. mann. enk. Ièsous (Jezus). Taalgebruik in het N.T.: Ièsous (Jezus). Taalgebruik in Mc: Ièsous (Jezus).
Mc (57). Mc (3): (1) Mc 5,20. (2) Mc 5,30. (3) Mc 5,36. Een vorm van Ièsous (Jezus) in Mc (81), Mc 5 (8): (1) Mc 5,6 (acc. Ièsoun). (2) Mc 5,7 (voc. Ièsou). (3) Mc 5,15 (acc. Ièsoun). (4) Mc 5,20 (nom. Ièsous). (5) Mc 5,21 (losse gen. Ièsou). (6) Mc 5,27 (peri + gen. Ièsou). (7) Mc 5,30 (nom. Ièsous). (8) Mc 5,36 (nom. Ièsous).

Mc 5,36.5. bep. lidw. acc. mann. enk. τον = ton (de). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Taalgebruik in de LXX: bepaald lidwoord. Taalgebruik in Mc: bepaald lidwoord. Mc (124). Mc 5 (10): (1) Mc 5,6. (2) Mc 5,7. (3) Mc 5,15. (4) Mc 5,19. (5) Mc 5,31. (6) Mc 5,35. (7) Mc 5,36. (8) Mc 5,37. (9) Mc 5,38. (10) Mc 5,40.

  lidw. enk. Mc  Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel  OT NT Mt  Mc  Lc  Joh  Hnd  Br.  Apk  syn. ev.
8. acc. m. + onz. enk. ton 124  8 9 5 11 10 7 13 6 9 5 4 7 2 12 11 5 6202  4880  1322  167  124  191  197  244 338  61  482  679 
  Totaal   940  67  45  41  64  70  71  62  36  66  71  40  59  53  106  61  28  54298  42002  12296  1648  940  1649  1422  1696  4013  928  4237 5659  

- Nederl..: bepaald lidwoord de / het. Arabisch: bepaald lidw. اَل = ´al (de). D.: der, die, das enz.. E.: the. Fr.: le, la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum, il-lam). Gr. ὁ = ho, ἡ = hè, το = to (de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Hebreeuws: הַ = ha (de, het). Taalgebruik in Tenakh: ha (de, het).

Mc 5,36.8. act. ind. praes. 3de pers. enk. λεγει = legei (hij zegt) van het werkw. λεγω = legô (zeggen). Taalgebruik in het NT: legô (zeggen). Taalgebruik in de Septuaginta.: legô (zeggen). Mc (62). Mc 5 (6): (1) Mc 5,7. (2) Mc 5,9. (3) Mc 5,19. (4) Mc 5,36. (5) Mc 5,39. (6) Mc 5,41. Een vorm van λεγω = legô (zeggen) in de LXX (4610), in het NT (1318) ; van ειπον = eipon (ik zei) in de LXX (4608), in het NT (925).

  legô: act. ind. praes. Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
3 act. ind. pr. 3de pers. enk.  legei 62  12  1027  702  325  54  62  14  112  11  46  26  130  242 

  Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16
3 3 : (1) Mc 1,38. (2) Mc 1,41. (3) Mc 1,44.   6 : (1) Mc 2,5. (2) Mc 2,8. (3) Mc 2,10. (4) Mc 2,14. (5) Mc 2,17. (6) Mc 2,25.   5 : (1) Mc 3,3. (2) Mc 3,4. (3) Mc 3,5. (4) Mc 3,33. (5) Mc 3,34.   2 : (1) Mc 4,13. (2) Mc 4,35 6 : (1) Mc 5,7. (2) Mc 5,9. (3) Mc 5,19. (4) Mc 5,36. (5) Mc 5,39. (6) Mc 5,41.   3 : (1) Mc 6,31. (2) Mc 6,38. (3) Mc 6,50.   3 : (1) Mc 7,18. (2) Mc 7,28. (3) Mc 7,34.   5 : (1) Mc 8,1. (2) Mc 8,12. (3) Mc 8,17. (4) Mc 8,29. (5) Mc 8,33.   3 : (1) Mc 9,5. (2) Mc 9,19. (3) Mc 9,35.   5 : (1) Mc 10,11. (2) Mc 10,23. (3) Mc 10,24. (4) Mc 10,27. (5) Mc 10,42 4 : (1) Mc 11,2. (2) Mc 11,21. (3) Mc 11,22. (4) Mc 11,33.   2 : (1) Mc 12,16. (2) Mc 12,37 1: Mc 13,1.   12 : (1) Mc 14,13. (2) Mc 14,14. (3) Mc 14,27. (4) Mc 14,30. (5) Mc 14,32. (6) Mc 14,34. (7) Mc 14,37. (8) Mc 14,41. (9) Mc 14,45. (10) Mc 14,61. (11) Mc 14,63. (12) Mc 14,67. 1 : Mc 15,2. 1: Mc 16,6.  

Mc 5,36.9. bep. lidw. dat. mann. + onz. enk. τῳ = tô(i) van het bepaald lidwoord ὁ = ho, ἡ = hè, το = to (de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Taalgebruik in de LXX: bepaald lidwoord. Mc (68). Mc 5 (7): (1) Mc 5,11. (2) Mc 5,16. (3) Mc 5,21. (4) Mc 5,27. (5) Mc 5,29. (6) Mc 5,30. (7) Mc 5,36.

  lidw. enk. Mc  Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel  OT NT Mt  Mc  Lc  Joh  Hnd  Br.  Apk  syn. ev.
6. dat. m. + onz. enk. tô(i) 68  5507  4462  1045  121  68  154  98  163  367  74  343  441 
  Totaal   940  67  45  41  64  70  71  62  36  66  71  40  59  53  106  61  28  54298  42002  12296  1648  940  1649  1422  1696  4013  928  4237 5659  

- bepaald lidw. Ned.: de. Arabisch: bepaald lidw. اَل = ´al (de). Taalgebruik in de Qoran: ´al (de). D.: der, die, das enz.. E.: the. Fr.: le, la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum, il-lam). Grieks: ὁ = ho, ἡ = hè, το = to (de - het). Hebreeuws: הַ = ha (de, het). Taalgebruik in Tenakh: ha (de, het).

Mc 5,36.8. - 9. legei tô(i) (hij zegt aan de). Mc (7): (1) Mc 2,5. (2) Mc 2,10. (3) Mc 3,3. (4) Mc 3,5. (5) Mc 5,36. (6) Mc 9,5. (7) Mc 14,37.

Mc 5,36. 12. imperat. praes. 2de pers. enk. fobou (vrees) van het werkw. fobeomai (vrezen, door fobieën bevangen worden). Taalgebruik in het N.T.: fobeomai (vrezen, door fobieën bevangen worden). Taalgebruik in Mc: fobeomai (vrezen, door fobieën bevangen worden).
Mc (1): Mc 5,36. Een vorm van fobeomai (vrezen, door fobieën bevangen worden) in Mc in 12 verzen.

Mc 5,37 - Mc 5,37: 144. Genezing van een vrouw met bloedvloeiïng. Opwekking van Jaïrus'dochter -- Mc 5,21-43 - Mt 9,18-26 - Lc 8,40-56 - bijbeloverzicht -- Mc (Marcus) -- Mc 5 -- taalgebruik -- Mc 5,21 - Mc 5,22 - Mc 5,23 - Mc 5,24 - Mc 5,25 - Mc 5,26 - Mc 5,27 - Mc 5,28 - Mc 5,29 - Mc 5,30 - Mc 5,31 - Mc 5,32 - Mc 5,33 - Mc 5,34 - Mc 5,35 - Mc 5,36 - Mc 5,37 - Mc 5,38 - Mc 5,39 - Mc 5,40 - Mc 5,41 - Mc 5,42 - Mc 5,43 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
5:37 kai ouk afèken oudena met autou sunakolouthèsai ei mè ton petron kai iakôbon kai iôannèn ton adelfon iakôbou 37 et non admisit quemquam sequi se nisi Petrum et Iacobum et Iohannem fratrem Iacobi   37 En Hij liet niemand toe Hem te volgen, dan Petrus, en Jakobus, en Johannes, den broeder van Jakobus; [37] Hij liet niemand met zich meegaan, behalve Petrus*, Jakobus en Johannes, de broer van Jakobus. [37] Hij stond niemand toe om met hem mee te gaan, behalve Petrus, Jakobus en Johannes, de broer van Jakobus. 37 Hij laat niemand toe om samen met hem te volgen behalve Petrus, Jakobus en Jakobus’ broer Johannes.   Mc 5:37- Et il ne laissa personne l'accompagner, si ce n'est Pierre, Jacques et Jean, le frère de Jacques. 

King James Bible. [37] And he suffered no man to follow him, save Peter, and James, and John the brother of James.
Luther-Bibel. 37 Und er ließ niemanden mit sich gehen als Petrus und Jakobus und Johannes, den Bruder des Jakobus.

Tekstuitleg van Mc 5,37.

  Mc 5,37    
  37καὶ οὐκ ἀφῆκεν οὐδένα μετ' αὐτοῦ συνακολουθῆσαι εἰ μὴ τὸν Πέτρον καὶ Ἰάκωβον καὶ Ἰωάννην τὸν ἀδελφὸν Ἰακώβου.    

1. και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Taalgebruik: kai (en) in de LXX. Taalgebruik in Mc: kai (en). Van de 43 verzen in Mc 5 niet in 6 verzen: (1) Mt 5,8. (2) Mt 5,11. (3) Mt 5,27. (4) Mt 5,28. (5) Mt 5,35. (6) Mt 5,36.

kai (en)  kai (en)   Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel O.T. N.T. Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
verzen  verzen (678) (666) 678 45  28  35  41  43  56  37  38  50  52  33  44  37  72  47  20  / 8     7957 1071 678 1151 879 1007 2767 404 2900  3779 
kai (en)   kai = en (555) (547) 555  40  26  32  33  37  52  26  36  40  37  29  33  26  60  33  15 / 7 26980  21867  5113  705  555  822  530  660  1470  371  2082  2612 
verschil verschil (123) (115) 123 5 2 3 8 6 4 11 2 10 15 4 11 11 12 14 5 / 1     2844 366 123 329 349 347 1297 33 818 1167

- Ned.: en. Arabisch: وَ = wa (en). Taalgebruik in de Qoran: wa (en). E.: and. D.: und. Fr.: et. Grieks: και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Hebr.: וְ = wë (en). Lat.: et.

3. ου - ουκ - ουχ = ou - ouk - ouch (niet). Taalgebruik in het NT: ou - ouk - ouch (niet). Taalgebruik in de LXX: ou - ouk - ouch (niet). ουκ = ouk (niet): Mc 5 (3): (1) Mc 5,19. (2) Mc 5,37. (3) Mc 5,39.

ou (niet)  bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
ou   3068  2321  747  97  42  84  113  68  313  30  223  336 
ouk  3499  2752  747  93  66  92  137  56  274  29  251  388 
ouch  452  351  101  20  49  20  40 
Totaal  7019 5424 1595 197 114 183 270 132 636 63 494 764

ou (niet)  Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16
ou   42   
ouk  66 
ouch                     
Totaal  114 4 7 5 10 3 8 7 7 11 6 5 9 10 15 4 3

- Hebr. lo´ (niet). Taalgebruik in Tenakh: lo´ (niet). Fr. ne... pas. E. not. D. nicht.

5. μετα = meta (met, na). Afkorting: μετ' = met' OF μεθ' = meth'. Taalgebruik in het NT: meta (na, met). Taalgebruik in de LXX: meta (na, met). Taalgebruik in Mc: meta (na, met). Mc (34 + 16 + 3). In twee verzen in Mc 3: (1) Mc 3,6. (2) Mc 3,7. μετ' = met' (2): (1) Mc 3,5.. (2) Mc 3,14.

  meta (na, met)   Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
1 meta  34  4: (1) Mc 1,13. (2) Mc 1,14. (3) Mc 1,20. (4) Mc 1,29. 1 : Mc 2,16. 2: (1) Mc 3,6. (2) Mc 3,7 1: Mc 4,16.     1 : Mc 6,25. 3: (1) Mc 8,10. (2) Mc 8,31. (3) Mc 8,38.   2: (1) Mc 9,2. (2) Mc 9,31.   2: (1) Mc 10,30. (2) Mc 10,34.   1 : Mc 11,11. 2: (1) Mc 13,24. (2) Mc 13,26.   10: (1) Mc 14,1. (2) Mc 14,14. (3) Mc 14,17. (4) Mc 14,28. (5) Mc 14,43. (6) Mc 14,48. (7) Mc 14,54. (8) Mc 14,62. (9) Mc 14,67. (10) Mc 14,70.   3: (1) Mc 15,1. (2) Mc 15,7. (3) Mc 15,31.   2: (1) Mc 16,12. (2) Mc 16,19.   1443  1159  284  42  34  37  24  48  77  22  113  137 
2 met'  16 1 : Mc 1,36. 2: (1) Mc 2,19. (2) Mc 2,25.   2: (1) Mc 3,5.. (2) Mc 3,14..   1 : Mc 4,36. 4: (1) Mc 5,18. (2) Mc 5,24. (3) Mc 5,37. (4) Mc 5,40 1 : Mc 6,50.           4: (1) Mc 14,18. (2) Mc 14,20. (3) Mc 14,33. (4) Mc 14,43   1 : Mc 6,50. 737 611 126 18 16 21 23 14 10 24 55 78
3 meth' 3             1: Mc 8,14 1: Mc 9,8.         1: Mc 14,7.     217 174 43 10 3 4 8 1 16 1 17 25
  totaal  53 4 15  2398 1953 454 70 53 62 55 63 103 44 185 240

-- Ned.: met (Gr. με-τα = me-ta = met die dingen). D.: mit. E.: with. Fr.: avec (< apud hoc: met dat). Grieks: μετα = meta (met, na). Afkorting: μετ' = met' OF μεθ' = meth'. Taalgebruik in het NT: meta (na, met). Lat.: cum.
-- Lat. post-quam. Ned. na-dat. D. nachdem. Fr. après (< ad pressum = tot ge-perst, opeengeperst ; primere, pressum: persen ). E. after.

6. pers. voornaamw. 3de pers. gen. mann. enk. αυτου = autou van het pers. voornaamw. αυτος = autos. Taalgebruik in het NT: voornaamwoord autos. Taalgebruik in de LXX: voornaamwoord autos. Taalgebruik in Mc.: voornaamwoord autos. Mc 5 (12): (1) Mc 5,2. (2) Mc 5,4. (3) Mc 5,18. (4) Mc 5,22. (5) Mc 5,24. (6) Mc 5,27. (7) Mc 5,28. (8) Mc 5,30. (9) Mc 5,31. (10) Mc 5,35. (11) Mc 5,37. (12) Mc 5,40.

  autos enk. Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
2 gen. mann. enk. autou  143  13  10  12  16  17  15  6883  5685  1198  225  143  220  150  118  256  86  588  738 
  totaal 413  35  17  27  14  34  34  18  33  32  30  18  25  47  34  12884  9893  2991  510  413  593  475  350  504  146  1670  2145 

10. bep. lidw. acc. mann. enk. τον = ton (de). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Taalgebruik in de LXX: bepaald lidwoord. Taalgebruik in Mc: bepaald lidwoord. Mc (124). Mc 5 (10): (1) Mc 5,6. (2) Mc 5,7. (3) Mc 5,15. (4) Mc 5,19. (5) Mc 5,31. (6) Mc 5,35. (7) Mc 5,36. (8) Mc 5,37. (9) Mc 5,38. (10) Mc 5,40.

  lidw. enk. Mc  Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel  OT NT Mt  Mc  Lc  Joh  Hnd  Br.  Apk  syn. ev.
8. acc. m. + onz. enk. ton 124  8 9 5 11 10 7 13 6 9 5 4 7 2 12 11 5 6202  4880  1322  167  124  191  197  244 338  61  482  679 
  Totaal   940  67  45  41  64  70  71  62  36  66  71  40  59  53  106  61  28  54298  42002  12296  1648  940  1649  1422  1696  4013  928  4237 5659  

- Nederl..: bepaald lidwoord de / het. Arabisch: bepaald lidw. اَل = ´al (de). D.: der, die, das enz.. E.: the. Fr.: le, la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum, il-lam). Gr. ὁ = ho, ἡ = hè, το = to (de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Hebreeuws: הַ = ha (de, het). Taalgebruik in Tenakh: ha (de, het).

12. και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Taalgebruik: kai (en) in de LXX. Taalgebruik in Mc: kai (en). Van de 43 verzen in Mc 5 niet in 6 verzen: (1) Mt 5,8. (2) Mt 5,11. (3) Mt 5,27. (4) Mt 5,28. (5) Mt 5,35. (6) Mt 5,36.

kai (en)  kai (en)   Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel O.T. N.T. Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
verzen  verzen (678) (666) 678 45  28  35  41  43  56  37  38  50  52  33  44  37  72  47  20  / 8     7957 1071 678 1151 879 1007 2767 404 2900  3779 
kai (en)   kai = en (555) (547) 555  40  26  32  33  37  52  26  36  40  37  29  33  26  60  33  15 / 7 26980  21867  5113  705  555  822  530  660  1470  371  2082  2612 
verschil verschil (123) (115) 123 5 2 3 8 6 4 11 2 10 15 4 11 11 12 14 5 / 1     2844 366 123 329 349 347 1297 33 818 1167

- Ned.: en. Arabisch: وَ = wa (en). Taalgebruik in de Qoran: wa (en). E.: and. D.: und. Fr.: et. Grieks: και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Hebr.: וְ = wë (en). Lat.: et.

13. acc. mann. enk. iakôbon (Jakobus) van het zelfst. naamw. iakôbos (Jakobus). Taalgebruik in het N.T.: iakôbos (Jakobus). Taalgebruik in Mc: iakôbos (Jakobus). Mc (6): (1) Mc 1,19. (2) Mc 3,17. (3) Mc 3,18. (4) Mc 5,37. (5) Mc 9,2. (6) Mc 14,33. 15 X in Mc. Er zijn twee Jakobussen:
- Jakobus, zoon van Zebedeüs.
- Jakobus, zoon van Alfeüs.

14. και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Taalgebruik: kai (en) in de LXX. Taalgebruik in Mc: kai (en). Van de 43 verzen in Mc 5 niet in 6 verzen: (1) Mt 5,8. (2) Mt 5,11. (3) Mt 5,27. (4) Mt 5,28. (5) Mt 5,35. (6) Mt 5,36.

kai (en)  kai (en)   Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel O.T. N.T. Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
verzen  verzen (678) (666) 678 45  28  35  41  43  56  37  38  50  52  33  44  37  72  47  20  / 8     7957 1071 678 1151 879 1007 2767 404 2900  3779 
kai (en)   kai = en (555) (547) 555  40  26  32  33  37  52  26  36  40  37  29  33  26  60  33  15 / 7 26980  21867  5113  705  555  822  530  660  1470  371  2082  2612 
verschil verschil (123) (115) 123 5 2 3 8 6 4 11 2 10 15 4 11 11 12 14 5 / 1     2844 366 123 329 349 347 1297 33 818 1167

- Ned.: en. Arabisch: وَ = wa (en). Taalgebruik in de Qoran: wa (en). E.: and. D.: und. Fr.: et. Grieks: και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Hebr.: וְ = wë (en). Lat.: et.

15. acc. mann. enk. Iôannèn (Johannes) van de eigennaam Iôannès (Johannes). Taalgebruik in het N.T.: Iôannès (Johannes). Taalgebruik in Mc: Iôannès (Johannes). Hebr. jôchanan. Ned. Johan. D. Johannes. Fr. Jean. E. John.
Mc (5): (1) Mc 1,19. (2) Mc 3,17. (3) Mc 5,37. (4) Mc 9,2. (5) Mc 14,33.

16. bep. lidw. acc. mann. enk. τον = ton (de). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Taalgebruik in de LXX: bepaald lidwoord. Taalgebruik in Mc: bepaald lidwoord. Mc (124). Mc 5 (10): (1) Mc 5,6. (2) Mc 5,7. (3) Mc 5,15. (4) Mc 5,19. (5) Mc 5,31. (6) Mc 5,35. (7) Mc 5,36. (8) Mc 5,37. (9) Mc 5,38. (10) Mc 5,40.

  lidw. enk. Mc  Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel  OT NT Mt  Mc  Lc  Joh  Hnd  Br.  Apk  syn. ev.
8. acc. m. + onz. enk. ton 124  8 9 5 11 10 7 13 6 9 5 4 7 2 12 11 5 6202  4880  1322  167  124  191  197  244 338  61  482  679 
  Totaal   940  67  45  41  64  70  71  62  36  66  71  40  59  53  106  61  28  54298  42002  12296  1648  940  1649  1422  1696  4013  928  4237 5659  

- Nederl..: bepaald lidwoord de / het. Arabisch: bepaald lidw. اَل = ´al (de). D.: der, die, das enz.. E.: the. Fr.: le, la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum, il-lam). Gr. ὁ = ho, ἡ = hè, το = to (de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Hebreeuws: הַ = ha (de, het). Taalgebruik in Tenakh: ha (de, het).


Mc 5,38 - Mc 5,38: 144. Genezing van een vrouw met bloedvloeiïng. Opwekking van Jaïrus'dochter -- Mc 5,21-43 - Mt 9,18-26 - Lc 8,40-56 - bijbeloverzicht -- Mc (Marcus) -- Mc 5 -- taalgebruik -- Mc 5,21 - Mc 5,22 - Mc 5,23 - Mc 5,24 - Mc 5,25 - Mc 5,26 - Mc 5,27 - Mc 5,28 - Mc 5,29 - Mc 5,30 - Mc 5,31 - Mc 5,32 - Mc 5,33 - Mc 5,34 - Mc 5,35 - Mc 5,36 - Mc 5,37 - Mc 5,38 - Mc 5,39 - Mc 5,40 - Mc 5,41 - Mc 5,42 - Mc 5,43 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
kai erchontai eis ton oikon tou archisunagôgou kai theôrei thorubon kai klaiontas kai alalazontas polla et veniunt in domum archisynagogi et videt tumultum et flentes et heiulantes multum  En ze kwamen bij het huis van de synagoge-overste en hij zag opwinding en wenende en luid huilende (mensen).  Toen zij aan het huis van de overste kwamen, zag Hij het rouwmisbaar van mensen die luid weenden en weeklaagden.   Ze kwamen bij het huis van de synagogebestuurder, en Hij zag de drukte van huilende en rouwende mensen.   Ze kwamen bij het huis van de leider van de synagoge en zagen daar een groep mensen die luid stonden te huilen en te weeklagen.  Ze komen aan bij het huis van de synagoge-overste, en hij aanschouwt het: het misbaar, en hevig huilende en jammerende mensen; Mc 5:38- Ils arrivent à la maison du chef de synagogue et il aperçoit du tumulte, des gens qui pleuraient et poussaient de grandes clameurs. 

King James Bible. [38] And he cometh to the house of the ruler of the synagogue, and seeth the tumult, and them that wept and wailed greatly.
Luther-Bibel. 38 Und sie kamen in das Haus des Vorstehers, und er sah das Getümmel und wie sehr sie weinten und heulten.

Tekstuitleg van Mc 5,38.

  Mc 5,38    
  38καὶ ἔρχονται εἰς τὸν οἶκον τοῦ ἀρχισυναγώγου, καὶ θεωρεῖ θόρυβον καὶ κλαίοντας καὶ ἀλαλάζοντας πολλά,    

Mc 5,38.1. και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Taalgebruik: kai (en) in de LXX. Taalgebruik in Mc: kai (en). Van de 43 verzen in Mc 5 niet in 6 verzen: (1) Mt 5,8. (2) Mt 5,11. (3) Mt 5,27. (4) Mt 5,28. (5) Mt 5,35. (6) Mt 5,36.

kai (en)  kai (en)   Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel O.T. N.T. Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
verzen  verzen (678) (666) 678 45  28  35  41  43  56  37  38  50  52  33  44  37  72  47  20  / 8     7957 1071 678 1151 879 1007 2767 404 2900  3779 
kai (en)   kai = en (555) (547) 555  40  26  32  33  37  52  26  36  40  37  29  33  26  60  33  15 / 7 26980  21867  5113  705  555  822  530  660  1470  371  2082  2612 
verschil verschil (123) (115) 123 5 2 3 8 6 4 11 2 10 15 4 11 11 12 14 5 / 1     2844 366 123 329 349 347 1297 33 818 1167

- Ned.: en. Arabisch: وَ = wa (en). Taalgebruik in de Qoran: wa (en). E.: and. D.: und. Fr.: et. Grieks: και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Hebr.: וְ = wë (en). Lat.: et.

Mc 5,38.2. ind. praes. 3de pers. mv. ερχονται = erchontai (zij gaan) van het werkw. ερχομαι = erchomai (gaan, komen). Taalgebruik in het NT: erchomai (gaan, komen). Taalgebruik in de LXX: erchomai (gaan, komen). Taalgebruik in Mc.: erchomai (gaan, komen). Bijbel (65). OT (47). NT (18). Mt (2): (1) Mt 7,15. (2) Mt 25,11. Mc (12): (1) Mc 2,3. (2) Mc 2,18. (3) Mc 5,15. (4) Mc 5,35. (5) Mc 5,38. (6) Mc 8,22. (7) Mc 10,46. (8) Mc 11,15. (9) Mc 11,27. (10) Mc 12,18. (11) Mc 14,32. (12) Mc 16,2. In 4 gevallen gaan mensen naar Jezus toe: (1) Mc 2,3. (2) Mc 2,18. (3) Mc 5,15. (4) Mc 12,18. Lc (1) Lc 23,29. Joh (1): Joh 3,26 . Br. (2): (1) 1 Kor 15,35. (2) Heb 8,8.

erchomai (gaan, komen) bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn. ev.
ind. pr. 3de p. mv. erchontai 65 47 18  12      15  16 

- Hebreeuws: prefix verbindingswoord wë + act. qal imperf. 3de pers. mann. mv. וַיָּבֹאוּ= wajjâbo´û (en zij gingen) OF prefix verbindingswoord wë + act. hifil imperf. 3de pers. mann. mv. וַיָּבִאוּ = wajjâbhi´û (en zij lieten komen, zij brachten) van het werkw. בָּא = bâ´ (gaan, komen). Taalgebruik in Tenakh: bâ´ (gaan, komen). Getalswaarde: beth = 2, aleph = 1 ; totaal: 3. Structuur: 2 - 1. Spiegelbeeld van het woord אַב = ´ab (vader). Tenakh (195). Pentateuch (47). Eerdere Profeten

Mc 5,38.3. εις = eis (naar). Taalgebruik in het NT: eis (naar). Taalgebruik in de LXX: eis (naar). εις = eis (naar). Mc 5 (11): (1) Mc 5,1 (2X). (2) Mc 5,12 (2X: naar de varkens zenden - in de varkens binnengaan). (3) Mc 5,13 (2X: in de varkens binnengaan - naar het meer). (4) Mc 5,14 (2X: in de stad en in de velden). (5) Mc 5,18 (in de boot inklimmen). (6) Mc 5,19 (naar uw huis). (7) Mc 5,21 (naar de overzijde). (8) Mc 5,22 (heis = één). (9) Mc 5,26 (naar het slechte gaan). (10) Mc 5,34. (11) Mc 5,38 (zij gaan naar het huis...).

eis (naar)  bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b.  Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16
  6930  5336  1594  215  151  210  181  260  504  73  576  757  427  77  13 5 6 8 11 14 9 10 11 13 8 7 8 20 3 5

Mc 5,38.1. - 3. και ερχεται εις = kai erchetai eis (en hij gaat naar, en hij komt naar). LXX (5). NT (2): (1) Mc 5,38 (variante erchontai: zij gaan; dochter van Jaïrus). (2) Mc 8,22 (variante erchontai = zij gaan; Betsaïda).
- και ερχονται εις = kai erchontai eis (en zij gaan naar). LXX (2): (1) 2 S 2,29. (2) 1 K 11,18. NT (4): (1) Mc 3,20 (een huis). (2) Mc 10,46 (Jericho). (3) Mc 11,15 (Jeruzalem). (4) Mc 14,32 (streek van Getsemani).

Mc 5,38.4. bep. lidw. acc. mann. enk. τον = ton (de). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Taalgebruik in de LXX: bepaald lidwoord. Taalgebruik in Mc: bepaald lidwoord. Mc (124). Mc 5 (10): (1) Mc 5,6. (2) Mc 5,7. (3) Mc 5,15. (4) Mc 5,19. (5) Mc 5,31. (6) Mc 5,35. (7) Mc 5,36. (8) Mc 5,37. (9) Mc 5,38. (10) Mc 5,40.

  lidw. enk. Mc  Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel  OT NT Mt  Mc  Lc  Joh  Hnd  Br.  Apk  syn. ev.
8. acc. m. + onz. enk. ton 124  8 9 5 11 10 7 13 6 9 5 4 7 2 12 11 5 6202  4880  1322  167  124  191  197  244 338  61  482  679 
  Totaal   940  67  45  41  64  70  71  62  36  66  71  40  59  53  106  61  28  54298  42002  12296  1648  940  1649  1422  1696  4013  928  4237 5659  

- Nederl..: bepaald lidwoord de / het. Arabisch: bepaald lidw. اَل = ´al (de). D.: der, die, das enz.. E.: the. Fr.: le, la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum, il-lam). Gr. ὁ = ho, ἡ = hè, το = to (de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Hebreeuws: הַ = ha (de, het). Taalgebruik in Tenakh: ha (de, het).

Mc 5,38.2. - 4. - ερχεται εις την = erchetai eis tèn (hij ging naar de). Bijbel (2): (1) 1 K 11,43. (2) Mc 6,1.
- ερχεται εις τον = erchetai eis ton (hij gaat naar de). LXX (1): 1 S 10,13. NT (1): Mc 5,38.
- ερχεται εις το = erchetai eis to (hij gaat naar het). LXX (1): 1 S 22,1. NT (1): Joh 11,38.
- ερχεται εις τα = erchetai eis ta (hij gaat naar de). Bijbel (1): Mc 10,1.

Mc 5,38.5. acc. mann. enk. οικον = oikon van het zelfst. naamw. οικος = oikos (huis). Taalgebruik in het NT: oikos (huis). Taalgebruik in de Septuaginta: oikos (huis). Een vorm van οικος = oikos in de LXX (2062), in het NT (112). Mc (10): (1).Mc 2,11. (2) Mc 2,26. (3) Mc 3,20. (4) Mc 5,19. (5) Mc 5,38. (6) Mc 7,17. (7) Mc 7,30. (8) Mc 8,3. (9) Mc 8,26. (10) Mc 9,28.

  oikos (huis)   Mc Mc 2 Mc 3 Mc 5 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 11 bijbel O.T. N.T. Mt Mc Lc Joh Hnd Br. syn.  ev.  P.  A. b. 
4 acc. mann. enk. oikon   10  2: (1) Mc 2,11. (2) Mc 2,26.   1: Mc 3,20.   2: (1) Mc 5,19. (2) Mc 5,38.   2: (1) Mc 7,17. (2) Mc 7,30.   2: (1) Mc 8,3. (2) Mc 8,26.   1: Mc 9,28.     592  536  56  10  19  11  10  33  35  10   
  totaal 12  1818  1708  110  12  32  25  28         

- acc. vr.enk. οικιαν = oikian (huis) van het zelfst. naamw. οικια = oikia (huis). Taalgebruik in het NT: oikia (huis). Taalgebruik in de LXX: oikia (huis). Taalgebruik in Mc: oikia (huis). Taalgebruik in Lc: oikia (huis). Een vorm van οικια = oikia (huis) in de LXX (268), in het NT (94), in Mc (16), in Lc (25), in Hnd (12).

oikia (huis)  Mt Mc Lc syn. 
acc. vr. enk. oikian   11 : (1) Mt 2,11. (2) Mt 7,24. (3) Mt 7,26. (4) Mt 8,14. (5) Mt 9,23. (6) Mt 9,28. (7) Mt 10,12. (8) Mt 12,29. (9) Mt 13,36. (10) Mt 17,25. (11) Mt 24,43. 7 : (1) Mc 1,29. (2) Mc 3,27. (3) Mc 6,10. (4) Mc 7,24. (5) Mc 10,10. (6) Mc 10,29. (7) Mc 13,34.   12 : (1) Lc 4,38. (2) Lc 6,48. (3) Lc 6,49. (4) Lc 7,44. (5) Lc 8,51. (6) Lc 9,4. (7) Lc 10,5. (8) Lc 10,7. (9) Lc 15,8. (10) Lc 18,29. (11) Lc 22,10. (12) Lc 22,54. 30 : (1) Mt 7,24 // Lc 6,48. (2) Mt 7,26 // Lc 6,49. (3) Mt 8,14 // Mc 1,29 // Lc 4,38. (4) Mt 12,29 // Mc 3,27. (5) Mc 6,10 // Lc 9,4. (6) Mc 10,29 // Lc 18,29 // Mt 19,29.

Ned.: huis. D.: Haus. E.: house. fr.: maison (mansus - manere: blijven, verblijven).

Mc 5,38.3. - 5. εις οικον = eis oikon (naar huis). LXX (115). NT (6): (1) Mc 2,1. (2) Mc 3,20. (3) Mc 7,17. (4) Mc 8,3. (5) Mc 9,28. (6) Lc 14,1.
- εις τον οικον = eis ton oikon (naar het huis) in Mc (5 / 10): (1) Mc 2,11. (2) Mc 2,26. (3) Mc 5,19. (4) Mc 5,38. (5) Mc 7,30.
- εις την οικιαν = eis tèn oikian (naar het huis). LXX (28). NT (18). Mt (8). Mc (4). (1) Mc 1,29. (2) Mc 3,27. (3) Mc 7,24. (4) Mc 13,15.   Lc (5). Hnd (1).

Mc 5,38.6. bep. lidw. gen. mann. + onz. enk. του = tou (de) van het bepaald lidw. ὁ = ho, ἡ = hè, το = to (de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Taalgebruik in Mc: bepaald lidwoord. Mc 5 (11): (1) Mc 5,2. (2) Mc 5,7. (3) Mc 5,8. (4) Mc 5,13. (5) Mc 5,21. (6) Mc 5,27. (7) Mc 5,29. (8) Mc 5,35. (9) Mc 5,38. (10) Mc 5,40. (11) Mc 5,41.

  lidw. enk. Mc  Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel  OT NT Mt  Mc  Lc  Joh  Hnd  Br.  Apk  syn. ev.
4. gen. m. + onz. enk. tou 116  8 6 6 5 11 6 7 6 7 9 3 10 6 13 7 6 8480  6542  1938  234  116  272  196  269  673  178  622  818 
  Totaal   940  67  45  41  64  70  71  62  36  66  71  40  59  53  106  61  28  54298  42002  12296  1648  940  1649  1422  1696  4013  928  4237 5659  

- Nederl..: bepaald lidwoord de / het. Arabisch: bepaald lidw. اَل = ´al (de). D.: der, die, das enz.. E.: the. Fr.: le, la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum, il-lam). Gr. ὁ = ho, ἡ = hè, το = to (de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Hebreeuws: הַ = ha (de, het). Taalgebruik in Tenakh: ha (de, het).

Mc 5,38.8. και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Taalgebruik: kai (en) in de LXX. Taalgebruik in Mc: kai (en). Van de 43 verzen in Mc 5 niet in 6 verzen: (1) Mt 5,8. (2) Mt 5,11. (3) Mt 5,27. (4) Mt 5,28. (5) Mt 5,35. (6) Mt 5,36.

kai (en)  kai (en)   Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel O.T. N.T. Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
verzen  verzen (678) (666) 678 45  28  35  41  43  56  37  38  50  52  33  44  37  72  47  20  / 8     7957 1071 678 1151 879 1007 2767 404 2900  3779 
kai (en)   kai = en (555) (547) 555  40  26  32  33  37  52  26  36  40  37  29  33  26  60  33  15 / 7 26980  21867  5113  705  555  822  530  660  1470  371  2082  2612 
verschil verschil (123) (115) 123 5 2 3 8 6 4 11 2 10 15 4 11 11 12 14 5 / 1     2844 366 123 329 349 347 1297 33 818 1167

- Ned.: en. Arabisch: وَ = wa (en). Taalgebruik in de Qoran: wa (en). E.: and. D.: und. Fr.: et. Grieks: και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Hebr.: וְ = wë (en). Lat.: et.

Mc 5,38.11. και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Taalgebruik: kai (en) in de LXX. Taalgebruik in Mc: kai (en). Van de 43 verzen in Mc 5 niet in 6 verzen: (1) Mt 5,8. (2) Mt 5,11. (3) Mt 5,27. (4) Mt 5,28. (5) Mt 5,35. (6) Mt 5,36.

kai (en)  kai (en)   Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel O.T. N.T. Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
verzen  verzen (678) (666) 678 45  28  35  41  43  56  37  38  50  52  33  44  37  72  47  20  / 8     7957 1071 678 1151 879 1007 2767 404 2900  3779 
kai (en)   kai = en (555) (547) 555  40  26  32  33  37  52  26  36  40  37  29  33  26  60  33  15 / 7 26980  21867  5113  705  555  822  530  660  1470  371  2082  2612 
verschil verschil (123) (115) 123 5 2 3 8 6 4 11 2 10 15 4 11 11 12 14 5 / 1     2844 366 123 329 349 347 1297 33 818 1167

- Ned.: en. Arabisch: وَ = wa (en). Taalgebruik in de Qoran: wa (en). E.: and. D.: und. Fr.: et. Grieks: και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Hebr.: וְ = wë (en). Lat.: et.

Mc 5,38.13. και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Taalgebruik: kai (en) in de LXX. Taalgebruik in Mc: kai (en). Van de 43 verzen in Mc 5 niet in 6 verzen: (1) Mt 5,8. (2) Mt 5,11. (3) Mt 5,27. (4) Mt 5,28. (5) Mt 5,35. (6) Mt 5,36.

kai (en)  kai (en)   Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel O.T. N.T. Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
verzen  verzen (678) (666) 678 45  28  35  41  43  56  37  38  50  52  33  44  37  72  47  20  / 8     7957 1071 678 1151 879 1007 2767 404 2900  3779 
kai (en)   kai = en (555) (547) 555  40  26  32  33  37  52  26  36  40  37  29  33  26  60  33  15 / 7 26980  21867  5113  705  555  822  530  660  1470  371  2082  2612 
verschil verschil (123) (115) 123 5 2 3 8 6 4 11 2 10 15 4 11 11 12 14 5 / 1     2844 366 123 329 349 347 1297 33 818 1167

- Ned.: en. Arabisch: وَ = wa (en). Taalgebruik in de Qoran: wa (en). E.: and. D.: und. Fr.: et. Grieks: και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Hebr.: וְ = wë (en). Lat.: et.

Mc 5,38.15. nom. en acc. onz. mv. πολλα = polla (vele) van het bijvoegl. naamw. πολυς = polus (veel). Taalgebruik in het NT: polus (veel). Taalgebruik in de LXX: polus (veel). Taalgebruik in Mc: polus (veel). Mc (21). Mc (21): (1) Mc 1,34. (2) Mc 1,45. (3) Mc 3,12. (4) Mc 4,2. (5) Mc 5,10. (6) Mc 5,23. (7) Mc 5,26. (8) Mc 5,38. (9) Mc 5,43. (10) Mc 6,13. (11) Mc 6,20. (12) Mc 6,23. (13) Mc 6,34. (14) Mc 7,4. (15) Mc 7,13. (16) Mc 8,31. (17) Mc 9,12. (18) Mc 9,26. (19) Mc 10,22. (20) Mc 12,41. (21) Mc 15,3. In Mc 5,21-43 komt een 'veelheid' 7X voor. Van de 21 verzen staat πολλα = polla (vele dingen) zelfstandig gebruikt als lijdend voorwerp bij een werkwoord.

polus (veel)     Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
nom. onz. mv. polla    21  (1) Mc 1,34. (2) Mc 1,45.     (3) Mc 3,12.   (4) Mc 4,2.   (5) Mc 5,10. (6) Mc 5,23. (7) Mc 5,26. (8) Mc 5,38. (9) Mc 5,43.   (10) Mc 6,13. (11) Mc 6,20. (12) Mc 6,23. (13) Mc 6,34.   (14) Mc 7,4. (15) Mc 7,13.   (16) Mc 8,31.   (17) Mc 9,12. (18) Mc 9,26.   (19) Mc 10,22.     (20) Mc 12,41.       (21) Mc 15,3.     193  130  63  21  14  34  42     

- Hebreeuws: bijvoegl. naamw. רַב = rabh (veel, talrijk, groot). Zie: Taalgebruik in Tenakh: rabh (veel, talrijk, groot). Getalswaarde: resj = 20 of 200, beth = 2 ; totaal: 22 (2X 11) OF 202 (2 X 101) ; structuur: 2 - 2. De som van de elementen is telkens 4.
- Ned.: veel < Grieks: polus ; p -> v. Arabisch: كثير = kathir (veel). D.: viel. E.: many. Fr.: nombreux (tal-rijk). Gr.: πολυς = polus (veel). Taalgebruik in het NT: polus (veel). Hebr.: רַב + Aramees = rab (veel, talrijk, groot). Taalgebruik in Tenakh: rab (veel, talrijk, groot). Lat.: multus.
- Ned.: talrijk. D.: zahlreich. E.: numerous. Fr.: nombreux. Lat.: numerosus.

Mc 5,38.2. - 3. erchetai eis (hij gaat naar). N.T. (7). Mc (5): (1) Mc 3,20. (2) Mc 5,38 (variante erchontai = zij gaan). (3) Mc 6,1. (4) Mc 8,22 (vaiante erchontai = zij gaan). (5) Mc 10,1. Joh (2). Jezus is telkens onderwerp.
In 6 verzen: erchontai (zij gaan) + eis (naar) voorzetsel van plaats + plaatsbepaling (4X een stad, 2X een bepaalde plaats). In al deze verzen is Jezus en zijn leerlingen onderwerp. (1) Mc 5,38. (2) Mc 8,22. (3) Mc 10,46. (4) Mc 11,15. (5) Mc 11,27. (6) Mc 14,32.


- Linken tussen ochlos (menigte) (Mc 5,21), oikos (huis) (Mc 5,38) en ekeithen (vanaf hier) (Mc 6,1).

kai (en) staat aan het begin van de pericope.
Na het voegwoord staat het werkwoord in de tegenwoordige tijd. Hierna volgt het voorzetsel eis (naar) met de plaatsbepaling. zie erchontai (zij gaan) Mc 11,1.

Mc 5,39 - Mc 5,39: 144. Genezing van een vrouw met bloedvloeiïng. Opwekking van Jaïrus'dochter -- Mc 5,21-43 - Mt 9,18-26 - Lc 8,40-56 - bijbeloverzicht -- Mc (Marcus) -- Mc 5 -- taalgebruik -- Mc 5,21 - Mc 5,22 - Mc 5,23 - Mc 5,24 - Mc 5,25 - Mc 5,26 - Mc 5,27 - Mc 5,28 - Mc 5,29 - Mc 5,30 - Mc 5,31 - Mc 5,32 - Mc 5,33 - Mc 5,34 - Mc 5,35 - Mc 5,36 - Mc 5,37 - Mc 5,38 - Mc 5,39 - Mc 5,40 - Mc 5,41 - Mc 5,42 - Mc 5,43 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
kai eiselthôn legei autois, Tí thorubeisthe kai klaiete; to paidion ouk apethanen alla katheudei et ingressus ait eis quid turbamini et ploratis puella non est mortua sed dormit En hij ging binnen (en) zei hun: Waarom zijn jullie opgewonden en weenje? Het kind is niet gestorven maar slaapt."  Hij ging naar binnen en zei tot hen: Waarom dit misbaar en geween? Het kind is niet gestorven, maar slaapt.   Hij ging naar binnen en zei: Waarom die drukte en die tranen? Het kind is niet gestorven, het slaapt. Hij ging naar binnen en zei tegen hen: Waarom maken jullie zo'n misbaar en huilen jullie? Het kind is niet gestorven, het slaapt. als hij binnenkomt, zegt hij tot hen: waarom maakt ge zo'n misbaar en huilt ge het kind is niet gestorven maar slaapt!  Mc 5:39- Étant entré, il leur dit: " Pourquoi ce tumulte et ces pleurs ? L'enfant n'est pas morte, mais elle dort. "  

King James Bible. [39] And when he was come in, he saith unto them, Why make ye this ado, and weep? the damsel is not dead, but sleepeth.
Luther-Bibel. 39 Und er ging hinein und sprach zu ihnen: Was lärmt und weint ihr? Das Kind ist nicht gestorben, sondern es schläft.

Tekstuitleg van Mc 5,39.

  Mc 5,39    
  39καὶ εἰσελθὼν λέγει αὐτοῖς, Τί θορυβεῖσθε καὶ κλαίετε; τὸ παιδίον οὐκ ἀπέθανεν ἀλλὰ καθεύδει.    

Mc 5,39.1. και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Taalgebruik: kai (en) in de LXX. Taalgebruik in Mc: kai (en). Van de 43 verzen in Mc 5 niet in 6 verzen: (1) Mt 5,8. (2) Mt 5,11. (3) Mt 5,27. (4) Mt 5,28. (5) Mt 5,35. (6) Mt 5,36.

kai (en)  kai (en)   Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel O.T. N.T. Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
verzen  verzen (678) (666) 678 45  28  35  41  43  56  37  38  50  52  33  44  37  72  47  20  / 8     7957 1071 678 1151 879 1007 2767 404 2900  3779 
kai (en)   kai = en (555) (547) 555  40  26  32  33  37  52  26  36  40  37  29  33  26  60  33  15 / 7 26980  21867  5113  705  555  822  530  660  1470  371  2082  2612 
verschil verschil (123) (115) 123 5 2 3 8 6 4 11 2 10 15 4 11 11 12 14 5 / 1     2844 366 123 329 349 347 1297 33 818 1167

- Ned.: en. Arabisch: وَ = wa (en). Taalgebruik in de Qoran: wa (en). E.: and. D.: und. Fr.: et. Grieks: και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Hebr.: וְ = wë (en). Lat.: et.

Mc 5,39.2. actief participium aorist nominatief mannelijk enkelvoud eiselthôn (binnengegaan) van het werkwoord eiserchomai (binnengaan). Taalgebruik in het N.T.: eiserchomai (binnengaan). Taalgebruik in Mc: eiserchomai (binnengaan). Mc (6): (1) Mc 1,21. (2) Mc 2,1. (3) Mc 3,27. (4) Mc 5,39. (5) Mc 7,24. (6) Mc 11,15.

Mc 5,39.3. act. ind. praes. 3de pers. enk. λεγει = legei (hij zegt) van het werkw. λεγω = legô (zeggen). Taalgebruik in het NT: legô (zeggen). Taalgebruik in de Septuaginta.: legô (zeggen). Mc (62). Mc 5 (6): (1) Mc 5,7. (2) Mc 5,9. (3) Mc 5,19. (4) Mc 5,36. (5) Mc 5,39. (6) Mc 5,41. Een vorm van λεγω = legô (zeggen) in de LXX (4610), in het NT (1318) ; van ειπον = eipon (ik zei) in de LXX (4608), in het NT (925).

  legô: act. ind. praes. Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
3 act. ind. pr. 3de pers. enk.  legei 62  12  1027  702  325  54  62  14  112  11  46  26  130  242 

  Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16
3 3 : (1) Mc 1,38. (2) Mc 1,41. (3) Mc 1,44.   6 : (1) Mc 2,5. (2) Mc 2,8. (3) Mc 2,10. (4) Mc 2,14. (5) Mc 2,17. (6) Mc 2,25.   5 : (1) Mc 3,3. (2) Mc 3,4. (3) Mc 3,5. (4) Mc 3,33. (5) Mc 3,34.   2 : (1) Mc 4,13. (2) Mc 4,35 6 : (1) Mc 5,7. (2) Mc 5,9. (3) Mc 5,19. (4) Mc 5,36. (5) Mc 5,39. (6) Mc 5,41.   3 : (1) Mc 6,31. (2) Mc 6,38. (3) Mc 6,50.   3 : (1) Mc 7,18. (2) Mc 7,28. (3) Mc 7,34.   5 : (1) Mc 8,1. (2) Mc 8,12. (3) Mc 8,17. (4) Mc 8,29. (5) Mc 8,33.   3 : (1) Mc 9,5. (2) Mc 9,19. (3) Mc 9,35.   5 : (1) Mc 10,11. (2) Mc 10,23. (3) Mc 10,24. (4) Mc 10,27. (5) Mc 10,42 4 : (1) Mc 11,2. (2) Mc 11,21. (3) Mc 11,22. (4) Mc 11,33.   2 : (1) Mc 12,16. (2) Mc 12,37 1: Mc 13,1.   12 : (1) Mc 14,13. (2) Mc 14,14. (3) Mc 14,27. (4) Mc 14,30. (5) Mc 14,32. (6) Mc 14,34. (7) Mc 14,37. (8) Mc 14,41. (9) Mc 14,45. (10) Mc 14,61. (11) Mc 14,63. (12) Mc 14,67. 1 : Mc 15,2. 1: Mc 16,6.  

Mc 5,39.4. dat. mann. en onz. mv. αυτοις = autois van het pers. voornaamw. αυτος = autos. Taalgebruik in het NT: voornaamwoord autos. Taalgebruik in de LXX: voornaamwoord autos. Mc 5 (5): (1) Mc 5,13. (2) Mc 5,16. (3) Mc 5,19. (4) Mc 5,39. (5) Mc 5,43. Het spreekverbod betreft degenen die binnenskamers het gebeuren hebben meegemaakt: de vader en de moeder van het meisje en de leerlingen van Jezus.

  autoi  Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
7 dat. mann. en onz. mv.autois  117  10  13 10  12  13  1722  1180  542  101  117  89  97  75  47  16  307  404 

Mc 5,39.5. vragend of onbepaald voornaamw. nom. + acc. onz. enk.τι = ti (wat) van het voornaamwoord τις = tis. Taalgebruik in het NT: voornaamwoord tis. Taalgebruik in de LXX: voornaamwoord tis. Taalgebruik in Mc: voornaamwoord tis. Taalgebruik in Lc: voornaamwoord tis. Ned. wie, wat ? een, iets. Mc 5 (5): (1) Mc 5,7. (2) Mc 5,9. (3) Mc 5,14. (4) Mc 5,35. (5) Mc 5,39.

  bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
nom. + acc. onz. enk. ti  1132  617  415  62  60  66  57  60  102  188  245     

- Hebreeuws. מַה / מָה / מֶה = mah / mâh / mèh (wat?). Taalgebruik in Tenakh: mah / mâh (wat?). Getalwaarde: mem = 13 of 40, he = 5 ; totaal: 18 (2 X 3²) OF 45 (3² X 5). Structuur: 4 - 5. De som van de elementen is telkens 9. Tenakh (424). Pentateuch (74). Eerdere Profeten (111). Latere Profeten (59). 12 Kleine Profeten (39). Geschriften (141).

Mc 5,39.7. και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Taalgebruik: kai (en) in de LXX. Taalgebruik in Mc: kai (en). Van de 43 verzen in Mc 5 niet in 6 verzen: (1) Mt 5,8. (2) Mt 5,11. (3) Mt 5,27. (4) Mt 5,28. (5) Mt 5,35. (6) Mt 5,36.

kai (en)  kai (en)   Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel O.T. N.T. Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
verzen  verzen (678) (666) 678 45  28  35  41  43  56  37  38  50  52  33  44  37  72  47  20  / 8     7957 1071 678 1151 879 1007 2767 404 2900  3779 
kai (en)   kai = en (555) (547) 555  40  26  32  33  37  52  26  36  40  37  29  33  26  60  33  15 / 7 26980  21867  5113  705  555  822  530  660  1470  371  2082  2612 
verschil verschil (123) (115) 123 5 2 3 8 6 4 11 2 10 15 4 11 11 12 14 5 / 1     2844 366 123 329 349 347 1297 33 818 1167

- Ned.: en. Arabisch: وَ = wa (en). Taalgebruik in de Qoran: wa (en). E.: and. D.: und. Fr.: et. Grieks: και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Hebr.: וְ = wë (en). Lat.: et.

Mc 5,39.9. bep. lidw. nom. + acc. onz. enk. το = to (het) van het bepaald lidw. ὁ = ho, ἡ = hè, το = to (de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Taalgebruik in de LXX: bepaald lidwoord. Taalgebruik in Mc: bepaald lidwoord. Mc (108). Mc 5 (12): (1) Mc 5,1. (2) Mc 5,4. (3) Mc 5,8. (4) Mc 5,14. (5) Mc 5,18. (6) Mc 5,21. (7) Mc 5,23. (8) Mc 5,26. (9) Mc 5,39. (10) Mc 5,40. (11) Mc 5,41. (12) Mc 5,42.

  lidw. enk. Mc  Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel  OT NT Mt  Mc  Lc  Joh  Hnd  Br.  Apk  syn. ev.
3. nom. + acc. onz. enk. to 108  12  12  22  5941  4582  1359  186  108  181  121  172  482  109  475  596 
  Totaal   940  67  45  41  64  70  71  62  36  66  71  40  59  53  106  61  28  54298  42002  12296  1648  940  1649  1422  1696  4013  928  4237 5659  

- Nederl.: bepaald lidwoord de / het. Arabisch: bepaald lidw. اَل = ´al (de). Taalgebruik in de Qoran: ´al (de). D.: der, die, das enz.. E.: the. Fr.: le, la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum, il-lam). Gr. ὁ = ho, ἡ = hè, το = to (de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Hebreeuws: הַ = ha (de, het). Taalgebruik in Tenakh: ha (de, het).

Mc 5,39.10. nom. + acc. onz. enk. paidion (kind) van het zelfst. naamw. paidion (kind). Taalgebruik in het N.T.: paidion (kind). Taalgebruik in Mc: paidion (kind). Mc (5): (1) Mc 5,39. (2) Mc 5,40. (3) Mc 7,30. (4) Mc 9,36. (5) Mc 10,15.

- εισελθων = eiselthôn (binnengegaan). εις τον οικον = εis ton oikon (Mc 5,38) wordt verondersteld. Link met εξηλθεν = exèlthen (hij ging naar buiten) (Mc 6,1). Mc 5,39-43 speelt zich af binnenkamers af.

Mc 5,39.11. ου - ουκ - ουχ = ou - ouk - ouch (niet). Taalgebruik in het NT: ou - ouk - ouch (niet). Taalgebruik in de LXX: ou - ouk - ouch (niet). ουκ = ouk (niet): Mc 5 (3): (1) Mc 5,19. (2) Mc 5,37. (3) Mc 5,39.

ou (niet)  bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
ou   3068  2321  747  97  42  84  113  68  313  30  223  336 
ouk  3499  2752  747  93  66  92  137  56  274  29  251  388 
ouch  452  351  101  20  49  20  40 
Totaal  7019 5424 1595 197 114 183 270 132 636 63 494 764

ou (niet)  Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16
ou   42   
ouk  66 
ouch                     
Totaal  114 4 7 5 10 3 8 7 7 11 6 5 9 10 15 4 3

- Hebr. lo´ (niet). Taalgebruik in Tenakh: lo´ (niet). Fr. ne... pas. E. not. D. nicht.

Mc 5,39.12. ἀπέθανεν (= apethanen: hij stierf; wkw act ind aor 3de pers enk van het wkw αποθνῃσκω = apothnè(i)skô: sterven). Taalgebruik in de Bijbel: apothnè(i)skô (sterven). Bijbel (200). OT (269). NT (31). Ev (18): (1) Mt 9,24. (2) Mt 22,27. (3) Mc 5,35. (4) Mc 5,39. (5) Mc 9,26. (6) Mc 12,21. (7) Mc 12,22. (8) Mc 15,44. (9) Lc 8,52. (10) Lc 8,53. (11) Lc 16,22. (12) Lc 20,29. (13) Lc 20,32. (14) Joh 8,52. (15) Joh 8,53. (16) Joh 11,14. (17) Joh 11,21. (18) Joh 11,32. Een vorm van αποθνῃσκω = apothnè(i)skô (sterven) in de LXX (600), in het NT (113).
- Ned. sterven. Arabisch: مَاتَ = mâta (sterven). Taalgebruik in de Qoran: mâta (sterven). Aramees: מִית = mîth (sterven). D. sterben. E.:die. Fr. mourir (sterven). Grieks: αποθνῃσκω = apothnè(i)skô (sterven). Taalgebruik in het NT: apothnè(i)skô (sterven). Italiaans: morire. Hebreeuws: מות = mwth (sterven, ondergaan). Taalgebruik in Tenakh: mwth (sterven, ondergaan). Latijn: mori. Spaans: morir.


Mc 5,40 - Mc 5,40: 144. Genezing van een vrouw met bloedvloeiïng. Opwekking van Jaïrus'dochter -- Mc 5,21-43 - Mt 9,18-26 - Lc 8,40-56 - bijbeloverzicht -- Mc (Marcus) -- Mc 5 -- taalgebruik -- Mc 5,21 - Mc 5,22 - Mc 5,23 - Mc 5,24 - Mc 5,25 - Mc 5,26 - Mc 5,27 - Mc 5,28 - Mc 5,29 - Mc 5,30 - Mc 5,31 - Mc 5,32 - Mc 5,33 - Mc 5,34 - Mc 5,35 - Mc 5,36 - Mc 5,37 - Mc 5,38 - Mc 5,39 - Mc 5,40 - Mc 5,41 - Mc 5,42 - Mc 5,43 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
5:40 kai kategelôn autou autos de ekbalôn pantas paralambanei ton patera tou paidiou kai tèn mètera kai tous met autou kai eisporeuetai opou èn to paidion 40 et inridebant eum ipse vero eiectis omnibus adsumit patrem et matrem puellae et qui secum erant et ingreditur ubi erat puella iacens    40 En zij belachten Hem; maar Hij, als Hij hen allen had uitgedreven, nam bij Zich den vader en de moeder des kinds, en degenen die met Hem waren, en ging binnen, waar het kind lag.  [40] Ze lachten Hem uit. Maar Hij stuurde ze allemaal naar buiten, nam de vader en moeder van het kind en zijn metgezellen mee, en ze gingen het vertrek binnen waar het kind lag.   [40] Ze lachten hem uit. Maar hij stuurde hen allemaal naar buiten en ging met de vader en moeder van het kind en de leerlingen die bij hem waren de kamer van het kind binnen.   40 Ze hebben hem uitgelachen. Maar hij drijft ze allemaal uit, neemt de vader van het kind en de moeder en zijn metgezellen mee, en treedt naar binnen daar waar het kind is.   Mc 5:40- Et ils se moquaient de lui. Mais les ayant tous mis dehors, il prend avec lui le père et la mère de l'enfant, ainsi que ceux qui l'accompagnaient, et il pénètre là où était l'enfant.  

King James Bible. [40] And they laughed him to scorn. But when he had put them all out, he taketh the father and the mother of the damsel, and them that were with him, and entereth in where the damsel was lying.
Luther-Bibel. 40 Und sie verlachten ihn. Er aber trieb sie alle hinaus und nahm mit sich den Vater des Kindes und die Mutter und die bei ihm waren und ging hinein, wo das Kind lag,

Tekstuitleg van Mc 5,40. Het vers Mc 5,40 telt 26 (2 X 13) woorden en 133 (7 X 19) letters. De getalwaarde van Mc 5,40 is 12761 (7 X 1823).

  Mc 5,40    
  40καὶ κατεγέλων αὐτοῦ. αὐτὸς δὲ ἐκβαλὼν πάντας παραλαμβάνει τὸν πατέρα τοῦ παιδίου καὶ τὴν μητέρα καὶ τοὺς μετ' αὐτοῦ, καὶ εἰσπορεύεται ὅπου ἦν τὸ παιδίον:    

Mc 5,40.1. και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Taalgebruik: kai (en) in de LXX. Taalgebruik in Mc: kai (en). Van de 43 verzen in Mc 5 niet in 6 verzen: (1) Mt 5,8. (2) Mt 5,11. (3) Mt 5,27. (4) Mt 5,28. (5) Mt 5,35. (6) Mt 5,36.

kai (en)  kai (en)   Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel O.T. N.T. Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
verzen  verzen (678) (666) 678 45  28  35  41  43  56  37  38  50  52  33  44  37  72  47  20  / 8     7957 1071 678 1151 879 1007 2767 404 2900  3779 
kai (en)   kai = en (555) (547) 555  40  26  32  33  37  52  26  36  40  37  29  33  26  60  33  15 / 7 26980  21867  5113  705  555  822  530  660  1470  371  2082  2612 
verschil verschil (123) (115) 123 5 2 3 8 6 4 11 2 10 15 4 11 11 12 14 5 / 1     2844 366 123 329 349 347 1297 33 818 1167

- Ned.: en. Arabisch: وَ = wa (en). Taalgebruik in de Qoran: wa (en). E.: and. D.: und. Fr.: et. Grieks: και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Hebr.: וְ = wë (en). Lat.: et.

Mc 5,40.3. pers. voornaamw. 3de pers. gen. mann. enk. αυτου = autou van het pers. voornaamw. αυτος = autos. Taalgebruik in het NT: voornaamwoord autos. Taalgebruik in de LXX: voornaamwoord autos. Taalgebruik in Mc.: voornaamwoord autos. Mc 5 (12): (1) Mc 5,2. (2) Mc 5,4. (3) Mc 5,18. (4) Mc 5,22. (5) Mc 5,24. (6) Mc 5,27. (7) Mc 5,28. (8) Mc 5,30. (9) Mc 5,31. (10) Mc 5,35. (11) Mc 5,37. (12) Mc 5,40.

  autos enk. Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
2 gen. mann. enk. autou  143  13  10  12  16  17  15  6883  5685  1198  225  143  220  150  118  256  86  588  738 
  totaal 413  35  17  27  14  34  34  18  33  32  30  18  25  47  34  12884  9893  2991  510  413  593  475  350  504  146  1670  2145 

Mc 5,40.5. δε = de (echter), afkorting δ' = d'. de (echter). Taalgebruik in het NT: de (echter). Taalgebruik in de LXX: de (echter). Taalgebruik in Mc: de (echter). Het staat steeds als tweede woord in de zin. Het kan een lichte tegenstelling aanduiden. Om verandering van personage of situatie aan te duiden. Mc (149 + 2). Mc 5 (5): (1) Mc 5,11. (2) Mc 5,33. (3) Mc 5,34. (4) Mc 5,36. (5) Mc 5,40.

de (echter)   de (echter)  Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
de  149 + 2   10  23  13  23  20  6210 3754 2456 421 149 478 203 490 708 7 1048  1251 
d'  d'     1         1                 73 50  23  12      19  20 
Totaal                                   6283 3804 2479 433 151 483 204 490 711 7 1067 1271

Mc 5,40.8. act. ind. praes. 3de pers. enk. paralambanei (hij neemt naast zich) van het werkw. paralambanô (overnemen). Taalgebruik in het N.T.: paralambanô (overnemen). Taalgebruik in Mc: paralambanô (overnemen). Lat. accipere ( ad- capere = aan-nemen, aanvaarden ). Fr. accepter, reçevoir.
Mc (3): (1) Mc 5,40. (2) Mc 9,2. (3) Mc 14,33.

9. bep. lidw. acc. mann. enk. τον = ton (de). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Taalgebruik in de LXX: bepaald lidwoord. Taalgebruik in Mc: bepaald lidwoord. Mc (124). Mc 5 (10): (1) Mc 5,6. (2) Mc 5,7. (3) Mc 5,15. (4) Mc 5,19. (5) Mc 5,31. (6) Mc 5,35. (7) Mc 5,36. (8) Mc 5,37. (9) Mc 5,38. (10) Mc 5,40.

  lidw. enk. Mc  Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel  OT NT Mt  Mc  Lc  Joh  Hnd  Br.  Apk  syn. ev.
8. acc. m. + onz. enk. ton 124  8 9 5 11 10 7 13 6 9 5 4 7 2 12 11 5 6202  4880  1322  167  124  191  197  244 338  61  482  679 
  Totaal   940  67  45  41  64  70  71  62  36  66  71  40  59  53  106  61  28  54298  42002  12296  1648  940  1649  1422  1696  4013  928  4237 5659  

- Nederl..: bepaald lidwoord de / het. Arabisch: bepaald lidw. اَل = ´al (de). D.: der, die, das enz.. E.: the. Fr.: le, la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum, il-lam). Gr. ὁ = ho, ἡ = hè, το = to (de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Hebreeuws: הַ = ha (de, het). Taalgebruik in Tenakh: ha (de, het).

Mc 5,40.10. acc. mann. enk. patera (vader) van het zelfst. naamw. patèr (vader). Taalgebruik in het N.T.: patèr (vader). Taalgebruik in Mc: patèr (vader).
Mc (8). (1) Mc 1,20. (2) Mc 5,40. (3) Mc 7,10. (4) Mc 9,21.  (5) Mc 10,7. (6) Mc 10,19. (7) Mc 10,29. (8) Mc 15,21. Een vorm van patèr (enk., vader) in Mc in 17 verzen.

Mc 5,40.11. bep. lidw. gen. mann. + onz. enk. του = tou (de) van het bepaald lidw. ὁ = ho, ἡ = hè, το = to (de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Taalgebruik in Mc: bepaald lidwoord. Mc 5 (11): (1) Mc 5,2. (2) Mc 5,7. (3) Mc 5,8. (4) Mc 5,13. (5) Mc 5,21. (6) Mc 5,27. (7) Mc 5,29. (8) Mc 5,35. (9) Mc 5,38. (10) Mc 5,40. (11) Mc 5,41.

  lidw. enk. Mc  Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel  OT NT Mt  Mc  Lc  Joh  Hnd  Br.  Apk  syn. ev.
4. gen. m. + onz. enk. tou 116  8 6 6 5 11 6 7 6 7 9 3 10 6 13 7 6 8480  6542  1938  234  116  272  196  269  673  178  622  818 
  Totaal   940  67  45  41  64  70  71  62  36  66  71  40  59  53  106  61  28  54298  42002  12296  1648  940  1649  1422  1696  4013  928  4237 5659  

- Nederl..: bepaald lidwoord de / het. Arabisch: bepaald lidw. اَل = ´al (de). D.: der, die, das enz.. E.: the. Fr.: le, la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum, il-lam). Gr. ὁ = ho, ἡ = hè, το = to (de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Hebreeuws: הַ = ha (de, het). Taalgebruik in Tenakh: ha (de, het).

Mc 5,40.12. gen. onz. enk. paidiou (kind) van het zelfst. naamw. paidion (kind). Taalgebruik in het N.T.: paidion (kind). Taalgebruik in Mc: paidion (kind). Mc (3): (1) Mc 5,40.  (2) Mc 5,41. (3) Mc 9,24.

Mc 5,40.13. και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Taalgebruik: kai (en) in de LXX. Taalgebruik in Mc: kai (en). Van de 43 verzen in Mc 5 niet in 6 verzen: (1) Mt 5,8. (2) Mt 5,11. (3) Mt 5,27. (4) Mt 5,28. (5) Mt 5,35. (6) Mt 5,36.

kai (en)  kai (en)   Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel O.T. N.T. Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
verzen  verzen (678) (666) 678 45  28  35  41  43  56  37  38  50  52  33  44  37  72  47  20  / 8     7957 1071 678 1151 879 1007 2767 404 2900  3779 
kai (en)   kai = en (555) (547) 555  40  26  32  33  37  52  26  36  40  37  29  33  26  60  33  15 / 7 26980  21867  5113  705  555  822  530  660  1470  371  2082  2612 
verschil verschil (123) (115) 123 5 2 3 8 6 4 11 2 10 15 4 11 11 12 14 5 / 1     2844 366 123 329 349 347 1297 33 818 1167

- Ned.: en. Arabisch: وَ = wa (en). Taalgebruik in de Qoran: wa (en). E.: and. D.: und. Fr.: et. Grieks: και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Hebr.: וְ = wë (en). Lat.: et.

Mc 5,40.14. bep. lidw. acc. vr. enk. την = tèn (de) van het bepaald lidw. vr. enk. ἡ = hè. Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Taalgebruik in de LXX: bepaald lidwoord. Taalgebruik in Mc: bepaald lidwoord. Mc (109). Mc 5 (9): (1) Mc 5,1. (2) Mc 5,3. (3) Mc 5,13. (4) Mc 5,14. (5) Mc 5,21. (6) Mc 5,30. (7) Mc 5,32. (8) Mc 5,33. (9) Mc 5,40.

  lidw. enk. Mc  Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel  OT NT Mt  Mc  Lc  Joh  Hnd  Br.  Apk  syn. ev.
9. acc. vr. enk. tèn 109  12 4 5 9 9 11 10 4 5 11 5 6 3 7 6 2 6161  4889  1272  180  109  149  121  198  404  111  438  559 
  Totaal   940  67  45  41  64  70  71  62  36  66  71  40  59  53  106  61  28  54298  42002  12296  1648  940  1649  1422  1696  4013  928  4237 5659  

- Nederl..: bepaald lidwoord de / het. Arabisch: bepaald lidw. اَل = ´al (de). D.: der, die, das enz.. E.: the. Fr.: le, la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum, il-lam). Gr. ὁ = ho, ἡ = hè, το = to (de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Hebreeuws: הַ = ha (de, het). Taalgebruik in Tenakh: ha (de, het).

Mc 5,40.16. και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Taalgebruik: kai (en) in de LXX. Taalgebruik in Mc: kai (en). Van de 43 verzen in Mc 5 niet in 6 verzen: (1) Mt 5,8. (2) Mt 5,11. (3) Mt 5,27. (4) Mt 5,28. (5) Mt 5,35. (6) Mt 5,36.

kai (en)  kai (en)   Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel O.T. N.T. Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
verzen  verzen (678) (666) 678 45  28  35  41  43  56  37  38  50  52  33  44  37  72  47  20  / 8     7957 1071 678 1151 879 1007 2767 404 2900  3779 
kai (en)   kai = en (555) (547) 555  40  26  32  33  37  52  26  36  40  37  29  33  26  60  33  15 / 7 26980  21867  5113  705  555  822  530  660  1470  371  2082  2612 
verschil verschil (123) (115) 123 5 2 3 8 6 4 11 2 10 15 4 11 11 12 14 5 / 1     2844 366 123 329 349 347 1297 33 818 1167

- Ned.: en. Arabisch: وَ = wa (en). Taalgebruik in de Qoran: wa (en). E.: and. D.: und. Fr.: et. Grieks: και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Hebr.: וְ = wë (en). Lat.: et.

18. μετα = meta (met, na). Afkorting: μετ' = met' OF μεθ' = meth'. Taalgebruik in het NT: meta (na, met). Taalgebruik in de LXX: meta (na, met). Taalgebruik in Mc: meta (na, met). Mc (34 + 16 + 3). In twee verzen in Mc 3: (1) Mc 3,6. (2) Mc 3,7. μετ' = met' (2): (1) Mc 3,5.. (2) Mc 3,14.

  meta (na, met)   Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
1 meta  34  4: (1) Mc 1,13. (2) Mc 1,14. (3) Mc 1,20. (4) Mc 1,29. 1 : Mc 2,16. 2: (1) Mc 3,6. (2) Mc 3,7 1: Mc 4,16.     1 : Mc 6,25. 3: (1) Mc 8,10. (2) Mc 8,31. (3) Mc 8,38.   2: (1) Mc 9,2. (2) Mc 9,31.   2: (1) Mc 10,30. (2) Mc 10,34.   1 : Mc 11,11. 2: (1) Mc 13,24. (2) Mc 13,26.   10: (1) Mc 14,1. (2) Mc 14,14. (3) Mc 14,17. (4) Mc 14,28. (5) Mc 14,43. (6) Mc 14,48. (7) Mc 14,54. (8) Mc 14,62. (9) Mc 14,67. (10) Mc 14,70.   3: (1) Mc 15,1. (2) Mc 15,7. (3) Mc 15,31.   2: (1) Mc 16,12. (2) Mc 16,19.   1443  1159  284  42  34  37  24  48  77  22  113  137 
2 met'  16 1 : Mc 1,36. 2: (1) Mc 2,19. (2) Mc 2,25.   2: (1) Mc 3,5.. (2) Mc 3,14..   1 : Mc 4,36. 4: (1) Mc 5,18. (2) Mc 5,24. (3) Mc 5,37. (4) Mc 5,40 1 : Mc 6,50.           4: (1) Mc 14,18. (2) Mc 14,20. (3) Mc 14,33. (4) Mc 14,43   1 : Mc 6,50. 737 611 126 18 16 21 23 14 10 24 55 78
3 meth' 3             1: Mc 8,14 1: Mc 9,8.         1: Mc 14,7.     217 174 43 10 3 4 8 1 16 1 17 25
  totaal  53 4 15  2398 1953 454 70 53 62 55 63 103 44 185 240

-- Ned.: met (Gr. με-τα = me-ta = met die dingen). D.: mit. E.: with. Fr.: avec (< apud hoc: met dat). Grieks: μετα = meta (met, na). Afkorting: μετ' = met' OF μεθ' = meth'. Taalgebruik in het NT: meta (na, met). Lat.: cum.
-- Lat. post-quam. Ned. na-dat. D. nachdem. Fr. après (< ad pressum = tot ge-perst, opeengeperst ; primere, pressum: persen ). E. after.

Mc 5,40.19. pers. voornaamw. 3de pers. gen. mann. enk. αυτου = autou van het pers. voornaamw. αυτος = autos. Taalgebruik in het NT: voornaamwoord autos. Taalgebruik in de LXX: voornaamwoord autos. Taalgebruik in Mc.: voornaamwoord autos. Mc 5 (12): (1) Mc 5,2. (2) Mc 5,4. (3) Mc 5,18. (4) Mc 5,22. (5) Mc 5,24. (6) Mc 5,27. (7) Mc 5,28. (8) Mc 5,30. (9) Mc 5,31. (10) Mc 5,35. (11) Mc 5,37. (12) Mc 5,40.

  autos enk. Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
2 gen. mann. enk. autou  143  13  10  12  16  17  15  6883  5685  1198  225  143  220  150  118  256  86  588  738 
  totaal 413  35  17  27  14  34  34  18  33  32  30  18  25  47  34  12884  9893  2991  510  413  593  475  350  504  146  1670  2145 

Mc 5,40.20. και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Taalgebruik: kai (en) in de LXX. Taalgebruik in Mc: kai (en). Van de 43 verzen in Mc 5 niet in 6 verzen: (1) Mt 5,8. (2) Mt 5,11. (3) Mt 5,27. (4) Mt 5,28. (5) Mt 5,35. (6) Mt 5,36.

kai (en)  kai (en)   Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel O.T. N.T. Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
verzen  verzen (678) (666) 678 45  28  35  41  43  56  37  38  50  52  33  44  37  72  47  20  / 8     7957 1071 678 1151 879 1007 2767 404 2900  3779 
kai (en)   kai = en (555) (547) 555  40  26  32  33  37  52  26  36  40  37  29  33  26  60  33  15 / 7 26980  21867  5113  705  555  822  530  660  1470  371  2082  2612 
verschil verschil (123) (115) 123 5 2 3 8 6 4 11 2 10 15 4 11 11 12 14 5 / 1     2844 366 123 329 349 347 1297 33 818 1167

- Ned.: en. Arabisch: وَ = wa (en). Taalgebruik in de Qoran: wa (en). E.: and. D.: und. Fr.: et. Grieks: και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Hebr.: וְ = wë (en). Lat.: et.

Mc 5,40.23. act. ind. imperf. 3de pers. enk. ην = èn (hij / zij was) van het werkw. ειμι = eimi (zijn) OF betrekkelijk voornaamw. acc. vr. enk. ἡν (die) van het betrekk. voornaamw. ὁς (die). Taalgebruik in het NT: eimi (zijn). Taalgebruik in de LXX: eimi (zijn). Taalgebruik in Mc: eimi (zijn). Mc 5 (5): (1) Mc 5,5. (2) Mc 5,11. (3) Mc 5,21. (4) Mc 5,40. (5) Mc 5,42.

  bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
act. ind. imperf. 3de pers. enk. èn  OF betrekkelijk voornaamw. acc. vr. enk. ἡν 1506  1120  386  24  38  79  92  63  71  19  141  233     

- Hebreeuws. act. ind. perf. 3de pers. mann. enk. הָיָה = hâjâh (zijn). Taalgebruik in Tenakh: hâjâh (zijn). Getalwaarde: he = 5, jod = 10 ; totaal: 20 (2² X 5). Structuur: 5 - 1 - 5. De som van de elementen is telkens 2. Tenakh (332). Pentateuch (52). Eerdere Profeten (111). Latere Profeten (87). 12 Kleine Profeten (14). Geschriften (67).
- werkw. Ned.: zijn. Arabisch: كانَ = kâna (zijn). Taalgebruik in de Qoran: kâna (zijn). D.: sein. E.: to be. E.: to be. Grieks: ειμι = eimi (zijn). Taalgebruik in het NT: eimi (zijn). Hebreeuws: הָיָה = hâjâh (zijn). Taalgebruik in Tenakh: hâjâh (zijn). Lat.: esse.

Mc 5,40.24. bep. lidw. nom. + acc. onz. enk. το = to (het) van het bepaald lidw. ὁ = ho, ἡ = hè, το = to (de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Taalgebruik in de LXX: bepaald lidwoord. Taalgebruik in Mc: bepaald lidwoord. Mc (108). Mc 5 (12): (1) Mc 5,1. (2) Mc 5,4. (3) Mc 5,8. (4) Mc 5,14. (5) Mc 5,18. (6) Mc 5,21. (7) Mc 5,23. (8) Mc 5,26. (9) Mc 5,39. (10) Mc 5,40. (11) Mc 5,41. (12) Mc 5,42.

  lidw. enk. Mc  Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel  OT NT Mt  Mc  Lc  Joh  Hnd  Br.  Apk  syn. ev.
3. nom. + acc. onz. enk. to 108  12  12  22  5941  4582  1359  186  108  181  121  172  482  109  475  596 
  Totaal   940  67  45  41  64  70  71  62  36  66  71  40  59  53  106  61  28  54298  42002  12296  1648  940  1649  1422  1696  4013  928  4237 5659  

- Nederl.: bepaald lidwoord de / het. Arabisch: bepaald lidw. اَل = ´al (de). Taalgebruik in de Qoran: ´al (de). D.: der, die, das enz.. E.: the. Fr.: le, la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum, il-lam). Gr. ὁ = ho, ἡ = hè, το = to (de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Hebreeuws: הַ = ha (de, het). Taalgebruik in Tenakh: ha (de, het).

Mc 5,40.25. nom. + acc. onz. enk. paidion (kind) van het zelfst. naamw. paidion (kind). Taalgebruik in het N.T.: paidion (kind). Taalgebruik in Mc: paidion (kind). Mc (5): (1) Mc 5,39. (2) Mc 5,40. (3) Mc 7,30. (4) Mc 9,36. (5) Mc 10,15.


Mc 5,41 - Mc 5,41 // Mt 9,25 // Lc 8,54: 144. Genezing van een vrouw met bloedvloeiïng. Opwekking van Jaïrus'dochter -- Mc 5,21-43 - Mt 9,18-26 - Lc 8,40-56 - bijbeloverzicht -- Mc (Marcus) -- Mc 5 -- taalgebruik -- Mc 5,21 - Mc 5,22 - Mc 5,23 - Mc 5,24 - Mc 5,25 - Mc 5,26 - Mc 5,27 - Mc 5,28 - Mc 5,29 - Mc 5,30 - Mc 5,31 - Mc 5,32 - Mc 5,33 - Mc 5,34 - Mc 5,35 - Mc 5,36 - Mc 5,37 - Mc 5,38 - Mc 5,39 - Mc 5,40 - Mc 5,41 - Mc 5,42 - Mc 5,43 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
5:41 kai kratèsas tès cheiros tou paidiou legei autèi talitha koum ho estin methermèneuomenon to korasion soi legô egeire   41 et tenens manum puellae ait illi talitha cumi quod est interpretatum puella tibi dico surge    41 En Hij vatte de hand des kinds, en zeide tot haar: Talitha kumi! hetwelk is, zijnde overgezet: Gij dochtertje (Ik zeg u), sta op.   [41] Hij pakte het kind bij de hand en zei haar: ‘Talita koem.’ In vertaling betekent dat: Meisje, Ik zeg je, sta op.  [41] Hij pakte de hand van het kind vast en zei tegen haar: ‘Talita koem!’ In onze taal betekent dat: ‘Meisje, ik zeg je, sta op!’  41 Hij grijpt de hand van het kind en zegt tot haar: talitha koem!, dat is in vertaling: meiske, jou zeg ik: word wakker!  Mc 5:41- Et prenant la main de l'enfant, il lui dit: " Talitha koum ", ce qui se traduit: " Fillette, je te le dis, lève-toi ! "  

King James Bible. [41] And he took the damsel by the hand, and said unto her, Talitha cumi; which is, being interpreted, Damsel, I say unto thee, arise.
Luther-Bibel. 41 und ergriff das Kind bei der Hand und sprach zu ihm: Talita kum! - das heißt übersetzt: Mädchen, ich sage dir, steh auf!

Tekstuitleg van Mc 5,41. Het vers Mc 5,41 telt 18 (2 X 3 X 3) woorden en 96 (2 X 2 X 2 X 2 X 2 X 3) letters. De getalwaarde van Mc 5,41 is 9037 (7 X 1291).

  Mc 5,41 Mt 9,25  
  41 καὶ κρατήσας τῆς χειρὸς τοῦ παιδίου λέγει αὐτῇ, Ταλιθα κουμ, ἐστιν μεθερμηνευόμενον Τὸ κοράσιον, σοὶ λέγω, ἔγειρε. ote de exeblèthè o ochlos eiselthôn ekratèsen tès cheiros autès kai ègerthè to korasion  54 αὐτὸς δὲ κρατήσας τῆς χειρὸς αὐτῆς ἐφώνησεν λέγων, Ἡ παῖς, ἔγειρε.

Mc 5,41.1. και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Taalgebruik: kai (en) in de LXX. Taalgebruik in Mc: kai (en). Van de 43 verzen in Mc 5 niet in 6 verzen: (1) Mt 5,8. (2) Mt 5,11. (3) Mt 5,27. (4) Mt 5,28. (5) Mt 5,35. (6) Mt 5,36.

kai (en)  kai (en)   Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel O.T. N.T. Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
verzen  verzen (678) (666) 678 45  28  35  41  43  56  37  38  50  52  33  44  37  72  47  20  / 8     7957 1071 678 1151 879 1007 2767 404 2900  3779 
kai (en)   kai = en (555) (547) 555  40  26  32  33  37  52  26  36  40  37  29  33  26  60  33  15 / 7 26980  21867  5113  705  555  822  530  660  1470  371  2082  2612 
verschil verschil (123) (115) 123 5 2 3 8 6 4 11 2 10 15 4 11 11 12 14 5 / 1     2844 366 123 329 349 347 1297 33 818 1167

- Ned.: en. Arabisch: وَ = wa (en). Taalgebruik in de Qoran: wa (en). E.: and. D.: und. Fr.: et. Grieks: και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Hebr.: וְ = wë (en). Lat.: et.

Mc 5,41.2. act. part. aor. nom. mann. enk. κρατησας = kratèsas (vastgenomen) van het werkw.. κρατεω = krateô (vastnemen, bemachtigen). Taalgebruik in het NT: krateô (vastnemen, bemachtigen). Taalgebruik in de LXX: krateô (vastnemen, bemachtigen). Taalgebruik in Mc: krateô (vastnemen, bemachtigen). Bijbel (7). OT (1): 2 Mak 4,10. NT (6): (1) Mt 14,3. (2) Mt 18,28. (3) Mc 1,31. (4) Mc 5,41. (5) Mc 9,27. (6) Lc 8,54. In deze drie verzen is κρατησας = kratèsas (vastgenomen) gecombineerd met της χειρος = tès cheirοs (de hand): (1) Mc 1,31. (2) Mc 5,41. (3) Mc 9,27. Een vorm van κρατεω = krateô (vastnemen, bemachtigen) in de LXX (153), in het NT (47), in Mc (15).
- act. ind. aor. 3de pers. enk. εκρατησεν = ekratèsen (hij greep vast, hij nam vast). Bijbel (35). LXX (32). NT (3): (1) Mt 9,25. (2) Mc 6,17. (3) Apk 20,2.

Mc 1,31 Mc 5,41 Mc 9,27
    ho de Ièsous (Jezus echter)  
ègeiren (hij wekte op) autèn (haar)    
kratèsas tès cheiros (de hand vastgenomen) kratèsas tès cheiros tou paidiou (de hand van het kind vastgenomen) kratèsas tès cheiros autou (zijn hand vastgenomen)
    ègeiren (hij wekte op) auton (hem) kai anestè (en hij stond op)
58. Genezing van Petrus'schoonmoeder: Mc 1,29-31 - Mt 8,14-15 - Lc 4,38-39  144. Genezing van een vrouw met bloedvloeiïng. Opwekking van Jaïrus'dochter: Mc 5,21-43 - Mt 9,18-26 - Lc 8,40-56  170. Genezing van een bezeten kind: Mc 9,14-29 - Mt 17,14-21 - Lc 9,37-43a 

- וַיֶּחֱזַק = wajjèchèzaq (en hij nam vast) < prefix waw consecutivum wë + act. qal ind. imperf. 3de pers. mann. enk. van het werkw. חָזַק = châzaq (vast zijn, bemoedigen, bevestigen). Taalgebruik in Tenakh: chazaq (vast zijn, bemoedigen, bevestigen). Getalwaarde: chet = 8, zajin = 7, qoph = 19 of 100 ; totaal: 34 (2 X 17) OF 115 (5 X 23). Structuur: 8 - 7 - 1. De som van de elementen is telkens 7. wjjchzq: Tenakh (37).

Mc 5,41.3. gen. vr. enk. της = tès (de) van het bepaald lidw. vr. enk. ἡ = hè. Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Taalgebruik in de LXX: bepaald lidwoord. Taalgebruik in Mc: bepaald lidwoord. Mc (5): (1) Mc 5,1. (2) Mc 5,10. (3) Mc 5,29. (4) Mc 5,34. (5) Mc 5,41.

  lidw. enk. Mc  Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel  OT NT Mt  Mc  Lc  Joh  Hnd  Br.  Apk  syn. ev.
5. gen. vr. enk. tès 65  5271  4202  1069  107  65  109  72  164  430  122  281  353 

- bepaald lidw. Ned.: de. Arabisch: bepaald lidw. اَل = ´al (de). Taalgebruik in de Qoran: ´al (de). D.: der, die, das enz.. E.: the. Fr.: le, la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum, il-lam). Grieks: ὁ = ho, ἡ = hè, το = to (de - het). Hebreeuws: הַ = ha (de, het). Taalgebruik in Tenakh: ha (de, het).

Mc 5,41.4. gen. mann. enk. χειρος = cheiros (van de hand) van het zelfst. naamw. χειρ = cheir (hand). Taalgebruik in het NT: cheir (hand). Taalgebruik in de LXX: cheir (hand). Mc (4): (1) Mc 1,31.  (2) Mc 5,41.  (3) Mc 8,23.  (4) Mc 9,27. Een vorm van χειρ = cheir (hand) in de LXX (1943), in het NT (176), in Mc (25).
- יָד = jâd (hand). Taalgebruik in Tenakh: jâd (hand). Getalwaarde: jod = 10. daleth = 4. Totaal 14 (2 X 7). Structuur: 1 - 4. De som van de elementen is telkens 5.
- יָד = jâd (hand) < zelfst. naamw. met 2 medeklinkers en oorspronkelijk 1 korte klinker (qal-vorm) (Lettinga(6) 24c1). De korte klinker onderging een verandering van kwantiteit (korte a werd lange a) onder invloed van de pausa-vorm (Lettinga(6) 13h)
- Ned.: hand. Arabisch: يد = jad (hand). Taalgebruik in de Qoran: jad (hand). D.: Hand. E.: hand. Fr.: main. Grieks: χειρ = cheir (hand). Taalgebruik in het NT: cheir (hand) ; cfr chirurgie, chiropraxie. Hebreeuws: יָד = jâd (hand). Taalgebruik in Tenakh: jâd (hand). Lat.:manus (cfr manufacture, manuel = handleiding, manipuler).

cheir bijbel  OT  NT  Mt  Mc  Lc  Joh  Hnd  Brieven  Apk Lc Hnd
gen. vr. enk. cheiros 292 266 26 2 4 3 3 9 1 4   (1) Lc 1,71. (2) Lc 1,74. (3) Lc 8,54.   (1) Hnd 2,23. (2) Hnd 3,7. (3) Hnd 7,25. (4) Hnd 11,30. (5) Hnd 12,11. (6) Hnd 15,23. (7) Hnd 23,19. (8) Hnd 28,3.
Totaal   1815 1637 178 25 26 26 15 44 26 16     

Mc 5,41.2. - 4. κρατησας της χειρος = kratèsas tès cheiros (vastgenomen zijn hand) in Bijbel = NT (4): (1) Mc 1,31. (2) Mc 5,41. (3) Mc 9,27. (4) Lc 8,54.

Mc 5,41.5. bep. lidw. gen. mann. + onz. enk. του = tou (de) van het bepaald lidw. ὁ = ho, ἡ = hè, το = to (de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Taalgebruik in Mc: bepaald lidwoord. Mc 5 (11): (1) Mc 5,2. (2) Mc 5,7. (3) Mc 5,8. (4) Mc 5,13. (5) Mc 5,21. (6) Mc 5,27. (7) Mc 5,29. (8) Mc 5,35. (9) Mc 5,38. (10) Mc 5,40. (11) Mc 5,41.

  lidw. enk. Mc  Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel  OT NT Mt  Mc  Lc  Joh  Hnd  Br.  Apk  syn. ev.
4. gen. m. + onz. enk. tou 116  8 6 6 5 11 6 7 6 7 9 3 10 6 13 7 6 8480  6542  1938  234  116  272  196  269  673  178  622  818 
  Totaal   940  67  45  41  64  70  71  62  36  66  71  40  59  53  106  61  28  54298  42002  12296  1648  940  1649  1422  1696  4013  928  4237 5659  

- Nederl..: bepaald lidwoord de / het. Arabisch: bepaald lidw. اَل = ´al (de). D.: der, die, das enz.. E.: the. Fr.: le, la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum, il-lam). Gr. ὁ = ho, ἡ = hè, το = to (de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Hebreeuws: הַ = ha (de, het). Taalgebruik in Tenakh: ha (de, het).

Mc 5,41.6. gen. onz. enk. παιδιου = paidiou (kind) van het zelfst. naamw. παιδιον = paidion (kind). Taalgebruik in het NT: paidion (kind). Taalgebruik in de LXX: paidion (kind). Taalgebruik in Mc: paidion (kind). Mc (3): (1) Mc 5,40.  (2) Mc 5,41. (3) Mc 9,24. Een vorm van παιδιον = paidion (kind) in de LXX (169), in het NT (52), in Mt (18), in Mc (12), in Lc (13), in Joh (3). In de LXX kan een vorm van het Griekse woord παιδιον = paidion (kind) de vertaling van 12 verschillende Hebreeuwse woorden zijn.

  paidion (kind)  Mc Mc 5 Mc 7 Mc 9 Mc 10 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Br. syn.  ev.  P.  A. b. 
nom. + acc. onz. enk. paidion (1) Mc 5,39. (2) Mc 5,40. (3) Mc 7,30. (4) Mc 9,36. (5) Mc 10,15.   79  53  26  23  25   
gen. onz. enk. paidiou   (1) Mc 5,40.  (2) Mc 5,41.   (3) Mc 9,24.   19  13         
nom. + acc. onz. mv. paidia       (1) Mc 10,13. (2) Mc 10,14 57  44  13 
gen. onz. mv. paidiôn     (1) Mc 7,28. (2) Mc 9,37.            
  totaal 12  160  111  49  16  12  12  40  43 

- Hebreeuws: נַעֲרָה = na`ärâh (meisje). Tenakh (9).

Mc 5,41.7. act. ind. praes. 3de pers. enk. λεγει = legei (hij zegt) van het werkw. λεγω = legô (zeggen). Taalgebruik in het NT: legô (zeggen). Taalgebruik in de Septuaginta.: legô (zeggen). Mc (62). Mc 5 (6): (1) Mc 5,7. (2) Mc 5,9. (3) Mc 5,19. (4) Mc 5,36. (5) Mc 5,39. (6) Mc 5,41. Een vorm van λεγω = legô (zeggen) in de LXX (4610), in het NT (1318) ; van ειπον = eipon (ik zei) in de LXX (4608), in het NT (925).

  legô: act. ind. praes. Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
3 act. ind. pr. 3de pers. enk.  legei 62  12  1027  702  325  54  62  14  112  11  46  26  130  242 

  Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16
3 3 : (1) Mc 1,38. (2) Mc 1,41. (3) Mc 1,44.   6 : (1) Mc 2,5. (2) Mc 2,8. (3) Mc 2,10. (4) Mc 2,14. (5) Mc 2,17. (6) Mc 2,25.   5 : (1) Mc 3,3. (2) Mc 3,4. (3) Mc 3,5. (4) Mc 3,33. (5) Mc 3,34.   2 : (1) Mc 4,13. (2) Mc 4,35 6 : (1) Mc 5,7. (2) Mc 5,9. (3) Mc 5,19. (4) Mc 5,36. (5) Mc 5,39. (6) Mc 5,41.   3 : (1) Mc 6,31. (2) Mc 6,38. (3) Mc 6,50.   3 : (1) Mc 7,18. (2) Mc 7,28. (3) Mc 7,34.   5 : (1) Mc 8,1. (2) Mc 8,12. (3) Mc 8,17. (4) Mc 8,29. (5) Mc 8,33.   3 : (1) Mc 9,5. (2) Mc 9,19. (3) Mc 9,35.   5 : (1) Mc 10,11. (2) Mc 10,23. (3) Mc 10,24. (4) Mc 10,27. (5) Mc 10,42 4 : (1) Mc 11,2. (2) Mc 11,21. (3) Mc 11,22. (4) Mc 11,33.   2 : (1) Mc 12,16. (2) Mc 12,37 1: Mc 13,1.   12 : (1) Mc 14,13. (2) Mc 14,14. (3) Mc 14,27. (4) Mc 14,30. (5) Mc 14,32. (6) Mc 14,34. (7) Mc 14,37. (8) Mc 14,41. (9) Mc 14,45. (10) Mc 14,61. (11) Mc 14,63. (12) Mc 14,67. 1 : Mc 15,2. 1: Mc 16,6.  

- וַיּאֹמֶר = wajjo´mèr (en hij zei) < prefix verbindingswoord wë + werkwoordsvorm qal act. imperf. 3de pers. mann. enk. van het werkw. -m-r. (1) act. qal perf. 3de pers. mann. enk. אָמַר = ´âmar (hij zegt). (2) act. qal imperf. 1ste pers. enk. אֹמַר = ´omar (ik zeg).Taalgebruik in Tenakh: ´âmar (zeggen). Getalswaarde: aleph = 1, mem = 13 of 40, resj = 20 of 200 ; totaal: 34 (2 X 17) of 241 (priemgetal). Structuur: 1 - 4 - 2. De som van de elementen is telkens 7. Tenakh (1879). Pentateuch (594). Eerdere Profeten (868). Latere Profeten (120). 12 Kleine Profeten (56). Geschriften (241). Gn (315).
- Ned.: zeggen. Arabisch: قَالَ = qâla (zeggen). Taalgebruik in de Qoran: qâla (zeggen). Aramees: קְרָא = qërâ´ (roepen). D.: sagen (zeggen). E.: to say. Fr.: dire. Grieks: λεγω = legô (zeggen). Taalgebruik in NT: legô (zeggen). Hebreeuws: אָמַר = ´âmar (zeggen). Taalgebruik in Tenakh: ´âmar (zeggen). Lat.: legere. l (قَالَ = qâla) en r (קְרָא = qâra) liggen dicht bij elkaar. Orgaan van roepen is de stem ; zie Hebreeuws:קוֹל = qôl (stem, roep). Taalgebruik in Tenakh: qôl (stem).
- In het werkw. אָמַר = ´âmar (zeggen) zit het woord אְמ = ´em (moeder) ; om erop te wijzen dat een taal allereerst een moedertaal is ? Beide woorden beginnen met aleph, de eerste letter van het alfabet en duiden een begin aan.

8. pers. voornaamw. dat. vr. enk. αυτῃ = autè(i) (aan haar) van het pers. voornaamw. αυτος = autos (hij). Taalgebruik in het NT: persoonlijk voornaamwoord. Taalgebruik in de LXX: persoonlijk voornaamwoord. Taalgebruik in Mc.: voornaamwoord autos. Mc (12): (1) Mc 5,23. (2) Mc 5,33. (3) Mc 5,34. (4) Mc 5,41. (5) Mc 5,43. (6) Mc 6,23. (7) Mc 7,27. (8) Mc 7,29. (9) Mc 11,13. (10) Mc 11,14. (11) Mc 14,5. (12) Mc 14,6.

  autè bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
1 nom. vr. enk. autè + dat. vr. enk. autè(i) 1035 857 178 20 22 43 27 14 36 16 85 112

11. bepaald lidwoord nom. mann. enk. ὁ = ho. Zie bepaald lidwoord ὁ = ho, ἡ = hè, το = to (de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Mc (219). Mc (219). Mc 5 (8): (1) Mc 5,18. (2) Mc 5,19. (3) Mc 5,20. (4) Mc 5,30. (5) Mc 5,33. (6) Mc 5,34. (7) Mc 5,36. (8) Mc 5,41.

  lidw. enk. Mc  Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel  OT NT Mt  Mc  Lc  Joh  Hnd  Br.  Apk  syn. ev.
1. nom. m. enk. ho 219 12  13  12  17  18  28  11  16  16  27  21  8495 6052 2443 408 219 331 436 281 612 156  958  1394 
  Totaal   940  67  45  41  64  70  71  62  36  66  71  40  59  53  106  61  28  54298  42002  12296  1648  940  1649  1422  1696  4013  928  4237 5659  

- bepaald lidw. de. Arabisch: bepaald lidw. اَل = ´al (de). Taalgebruik in de Qoran: ´al (de). D.: der, die, das enz.. E.: the. Fr.: le, la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum, il-lam). Grieks: ὁ = ho, ἡ = hè, το = to (de - het). Hebreeuws: הַ = ha (de, het). Taalgebruik in Tenakh: ha (de, het).

14. bep. lidw. nom. + acc. onz. enk. το = to (het) van het bepaald lidw. ὁ = ho, ἡ = hè, το = to (de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Taalgebruik in de LXX: bepaald lidwoord. Taalgebruik in Mc: bepaald lidwoord. Mc (108). Mc 5 (12): (1) Mc 5,1. (2) Mc 5,4. (3) Mc 5,8. (4) Mc 5,14. (5) Mc 5,18. (6) Mc 5,21. (7) Mc 5,23. (8) Mc 5,26. (9) Mc 5,39. (10) Mc 5,40. (11) Mc 5,41. (12) Mc 5,42.

  lidw. enk. Mc  Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel  OT NT Mt  Mc  Lc  Joh  Hnd  Br.  Apk  syn. ev.
3. nom. + acc. onz. enk. to 108  12  12  22  5941  4582  1359  186  108  181  121  172  482  109  475  596 
  Totaal   940  67  45  41  64  70  71  62  36  66  71  40  59  53  106  61  28  54298  42002  12296  1648  940  1649  1422  1696  4013  928  4237 5659  

- Nederl.: bepaald lidwoord de / het. Arabisch: bepaald lidw. اَل = ´al (de). Taalgebruik in de Qoran: ´al (de). D.: der, die, das enz.. E.: the. Fr.: le, la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum, il-lam). Gr. ὁ = ho, ἡ = hè, το = to (de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Hebreeuws: הַ = ha (de, het). Taalgebruik in Tenakh: ha (de, het).

Mc 5,41.15. korasion (meisje), van korè. In negen verzen in de bijbel. In vier verzen in het N.T.. In twee verzen in Mt. In drie verzen in Mc: (1) Mc 5,41. (2) Mc 5,42. (3). zie ook: http://lists.ibiblio.org/pipermail/b-greek/2003-September/026116.html en http://lists.ibiblio.org/pipermail/b-greek/2003-September/026117.html. Webpagina: http://www.ibiblio.org/bgreek/archives/96-03/0391.htm. http://www.ibiblio.org/bgreek/archives/96-03/0395.html.

16. pers. voornaamw. 2de pers. dat. enk. σοι = soi (aan u). Zie συ = su (jij). Taalgebruik in het NT: persoonlijk voornaamwoord. Taalgebruik in de LXX: persoonlijk voornaamwoord. Taalgebruik in Mc: persoonlijk voornaamwoord. Mc (21). Mc 5 (4): (1) Mc 5,7. (2) Mc 5,9. (3) Mc 5,19. (4) Mc 5,41.

  pers. vnw. 2de pers. enk.   Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 bijbel O.T. NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
dat. enk.  soi 21  2 : (1) Mc 1,11. (2) Mc 1,24. 2 : (1) Mc 2,11. (2) Mc 2,18.   1: Mc 4,38.   4 : (1) Mc 5,7. (2) Mc 5,9. (3) Mc 5,19. (4) Mc 5,41. 3 : (1) Mc 6,18. (2) Mc 6,22. (3) Mc 6,23.     2 : (1) Mc 9,5. (2) Mc 9,25. 2 : (1) Mc 10,28. (2) Mc 10,51. 1 : Mc 11,28. 1 : Mc 12,14.   3 : (1) Mc 14,30. (2) Mc 14,31. (3) Mc 14,36.   1310  1112  198  44  21  44  27  20  31  11  109  136 

- Hebreeuws. l-kh ( לָךְ = lâkh of לְךָ = lëhkâ = aan jou) < voorzetsel lë = suffix persoonl. voornaamw. 2de pers. mann. enk. OF act. qal imperat. 2de pers. mann. enk. לֵךְ = lekh (ga). Zie hâlakh (gaan). Taalgebruik in Tenach: hâlakh (gaan). Getalwaarde: he = 5 1S lamed = 12 of 30, kaph = 11 of 20 ; totaal: 28 (2 X 2 X 7) of 55 (5 X 11). Structuur: 5 - 3 - 2. Tenakh (827. Pentateuch (276). Eerdere Profeten (188). Latere Profeten (147). 12 Kleine Profeten (30). Geschriften (186).

16. - 17. soi legô (aan jou zeg ik). Bij Mc slechts in de 2 verzen: (1) Mc 2,11. (2) Mc 5,41.

Mc 5,41.18. act. imperat. 2de pers enk. egeire (sta op) van het werkw. Taalgebruik in het N.T.: egeirô (wekken). Taalgebruik in Mc: egeirô (wekken). Wellicht wekken uit de slaap, op-wekken. Ned. wekken vlg. Lat. vegere: flink, levendig zijn, opgewekt zijn.. Lat. resurgere. Surgere ( surrexi, surrectum ) = oprijzen, opstaan, rechtop staan. sur < super = op, boven + regere ( rexi, rectum ): richten (rechtop), leiden, sturen. -> op-richten = rechtop staan -> resurgere = opnieuw op-richten, terug rechtop staan. Ned. rekken ( Lat. reg- ), uitstrekken. Rectus = recht. Fr. résurrection.
Fr. ressusciter cfr. Lat. suscitare. super: op, boven + citare (citus: vlug, snel): in beweging brengen. Aldus: terug in beweging brengen, heropleven.
Fr. réveiller: wekken, ont-waken < re + vigilare (vig- wak-, wek-) waken.
Mc (5): (1) Mc 2,9. (2) Mc 2,11.  (3) Mc 3,3. (4) Mc 5,41. (5) Mc 10,49
- Mc 2,10 - Mc 2,11: legei tôi paralutikôi, soi legô egeire = hij zegt tot de lamme: ik zeg je, wek op (genezing van een lamme).
- Mc 5,41: legei autèi... soi legô egeire = hij zegt tot haar: ik zeg je, wek op (opwekking van het dochtertje van Jaïrus).
Enkel in deze twee verzen in Mc komt de formule soi legô = ik zeg je, voor.

Duality

- soi legô (aan jou zeg ik). Bij Mc slechts in de 2 verzen: (1) Mc 2,11. (2) Mc 5,41.

- Mc 2,10 - Mc 2,11: legei tôi paralutikôi, soi legô egeire = hij zegt tot de lamme: ik zeg je, wek op (genezing van een lamme).
- Mc 5,41: legei autèi... soi legô egeire = hij zegt tot haar: ik zeg je, wek op (opwekking van het dochtertje van Jaïrus).

Mc 5,42 - Mc 5,42: 144. Genezing van een vrouw met bloedvloeiïng. Opwekking van Jaïrus'dochter -- Mc 5,21-43 - Mt 9,18-26 - Lc 8,40-56 - bijbeloverzicht -- Mc (Marcus) -- Mc 5 -- taalgebruik -- Mc 5,21 - Mc 5,22 - Mc 5,23 - Mc 5,24 - Mc 5,25 - Mc 5,26 - Mc 5,27 - Mc 5,28 - Mc 5,29 - Mc 5,30 - Mc 5,31 - Mc 5,32 - Mc 5,33 - Mc 5,34 - Mc 5,35 - Mc 5,36 - Mc 5,37 - Mc 5,38 - Mc 5,39 - Mc 5,40 - Mc 5,41 - Mc 5,42 - Mc 5,43 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
5:42 kai euthus anestè to korasion kai periepatei èn gar etôn dôdeka kai exestèsan | euthus | [euthus] | ekstasei megalè  42 et confestim surrexit puella et ambulabat erat autem annorum duodecim et obstipuerunt stupore maximo    42 En terstond stond het dochtertje op, en wandelde; want het was twaalf jaren oud; en zij ontzetten zich met grote ontzetting.   [42] Meteen stond het meisje op en liep rond. Ze was twaalf jaar. Ze raakten buiten zichzelf van opwinding.   [42] Meteen stond het meisje op en begon heen en weer te lopen. Ze was twaalf jaar. Iedereen was met stomheid geslagen.  42 Meteen staat het meisje op, en heeft een stukje kunnen lopen; ze is immers twaalf jaar. Meteen zijn zij buiten zichzelf, helemaal buiten zichzelf.   Mc 5:42- Aussitôt la fillette se leva et elle marchait, car elle avait douze ans. Et ils furent saisis aussitôt d'une grande stupeur. 

King James Bible. [42] And straightway the damsel arose, and walked; for she was of the age of twelve years. And they were astonished with a great astonishment.
Luther-Bibel. 42 Und sogleich stand das Mädchen auf und ging umher; es war aber zwölf Jahre alt. Und sie entsetzten sich sogleich über die Maßen.

Tekstuitleg van Mc 5,42.

  Mc 5,42    
  42καὶ εὐθὺς ἀνέστη τὸ κοράσιον καὶ περιεπάτει, ἦν γὰρ ἐτῶν δώδεκα. καὶ ἐξέστησαν [εὐθὺς] ἐκστάσει μεγάλῃ.    

Mc 5,42.1. και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Taalgebruik: kai (en) in de LXX. Taalgebruik in Mc: kai (en). Van de 43 verzen in Mc 5 niet in 6 verzen: (1) Mt 5,8. (2) Mt 5,11. (3) Mt 5,27. (4) Mt 5,28. (5) Mt 5,35. (6) Mt 5,36.

kai (en)  kai (en)   Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel O.T. N.T. Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
verzen  verzen (678) (666) 678 45  28  35  41  43  56  37  38  50  52  33  44  37  72  47  20  / 8     7957 1071 678 1151 879 1007 2767 404 2900  3779 
kai (en)   kai = en (555) (547) 555  40  26  32  33  37  52  26  36  40  37  29  33  26  60  33  15 / 7 26980  21867  5113  705  555  822  530  660  1470  371  2082  2612 
verschil verschil (123) (115) 123 5 2 3 8 6 4 11 2 10 15 4 11 11 12 14 5 / 1     2844 366 123 329 349 347 1297 33 818 1167

- Ned.: en. Arabisch: وَ = wa (en). Taalgebruik in de Qoran: wa (en). E.: and. D.: und. Fr.: et. Grieks: και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Hebr.: וְ = wë (en). Lat.: et.

Mc 5,42.2. ευθυς = euthus (tijd: onmiddellijk, dadelijk, terstond ; plaats: rechtstreeks, direct, zonder omwegen). Taalgebruik in het NT: euthus (onmiddellijk, rechtstreeks). Taalgebruik in de LXX: euthus (onmiddellijk, rechtstreeks).

euthus / eutheôs   Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16   bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
euthus  40  11          55  50  40        47  50 
eutheôs                                     47 11 36 13 1 6 3 9 3 1 20 23
totaal                                       102 16 86 18 41 8 6 9 3 1 67 73

- Van Cangh (2005, p. 68): "Les témoins A C D W Θ 0135 f13 latt sy omettent ευθυς = euthus.
- ευθυς = euthus. Mc (40): (1) Mc 1,10. (2) Mc 1,12. (3) Mc 1,18. (4) Mc 1,20. (5) Mc 1,21. (6) Mc 1,23. (7) Mc 1,28. (8) Mc 1,29. (9) Mc 1,30. (10) Mc 1,42. (11) Mc 1,43. (12) Mc 2,8. (13) Mc 2,12. (14) Mc 3,6. (15) Mc 4,5. (16) Mc 4,15. (17) Mc 4,16. (18) Mc 4,17. (19) Mc 4,29. (20) Mc 5,2. (21) Mc 5,29. (22) Mc 5,30. (23) Mc 5,42. (24) Mc 6,25. (25) Mc 6,27. (26) Mc 6,45. (27) Mc 6,50. (28) Mc 6,54. (29) Mc 7,25. (30) Mc 8,10. (31) Mc 9,15. (32) Mc 9,20. (33) Mc 9,24. (34) Mc 10,52. (35) Mc 11,2. (36) Mc 11,3. (37) Mc 14,43. (38) Mc 14,45. (39) Mc 14,72. (40) Mc 15,1.
- ευθεως = eutheôs. Mc (1): Mc 7,35.
- Hebreeuws Van Cangh (2005, p.86). הֵן / הֶנֵּה = hen / hinneh (zie). Taalgebruik in Tenakh: hen / hinneh (zie). Getalwaarde: he = 5, nun = 14 of 50 ; totaal: 19 OF 55 (5 X 11). Structuur: 5 - 5. De som van de elementen is telkens 1. Tenakh (495). Pentateuch (96). Eerdere Profeten (153). Latere Profeten (140). 12 Kleine Profeten (29). Geschriften (77).

Mc 5,42.1. - 2. και ευθυς = kai euthus (en onmiddellijk). Hebr. וְהִנֵּה = wëhinneh (en zie). Tenakh (347). Pentateuch (114). Eerdere Profeten (111). Latere Profeten (70). 12 Kleine Profeten (16). Geschriften (36).

Mc 5,42.3. act. ind. aor. 3de pers. enk. ανεστη = anestè (hij/zij stond op) van het werkw. ανιστημι = anistèmi (opstaan). Taalgebruik in het NT: anistèmi (opstaan). Taalgebruik in de LXX: anistèmi (opstaan). Taalgebruik in Mc: anistèmi (opstaan). Mc (3): (1) Mc 3,26. (2) Mc 5,42. (3) Mc 9,27. Lc (5): (1) Lc 4,16. (2) Lc 8,55. (3) Lc 9,8. (4) Lc 9,19. (5) Lc 10,25. Een vorm van ανιστημι = anistèmi (opstaan) in de LXX (539), in het NT (107).

anistèmi (opstaan) bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk  Lc Hnd  
act. ind. aor. 3de pers. enk. anestè   137  122  15         

Mc 5,42.4. bep. lidw. nom. + acc. onz. enk. το = to (het) van het bepaald lidw. ὁ = ho, ἡ = hè, το = to (de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Taalgebruik in de LXX: bepaald lidwoord. Taalgebruik in Mc: bepaald lidwoord. Mc (108). Mc 5 (12): (1) Mc 5,1. (2) Mc 5,4. (3) Mc 5,8. (4) Mc 5,14. (5) Mc 5,18. (6) Mc 5,21. (7) Mc 5,23. (8) Mc 5,26. (9) Mc 5,39. (10) Mc 5,40. (11) Mc 5,41. (12) Mc 5,42.

  lidw. enk. Mc  Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel  OT NT Mt  Mc  Lc  Joh  Hnd  Br.  Apk  syn. ev.
3. nom. + acc. onz. enk. to 108  12  12  22  5941  4582  1359  186  108  181  121  172  482  109  475  596 
  Totaal   940  67  45  41  64  70  71  62  36  66  71  40  59  53  106  61  28  54298  42002  12296  1648  940  1649  1422  1696  4013  928  4237 5659  

- Nederl.: bepaald lidwoord de / het. Arabisch: bepaald lidw. اَل = ´al (de). Taalgebruik in de Qoran: ´al (de). D.: der, die, das enz.. E.: the. Fr.: le, la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum, il-lam). Gr. ὁ = ho, ἡ = hè, το = to (de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Hebreeuws: הַ = ha (de, het). Taalgebruik in Tenakh: ha (de, het).

Mc 5,42.6. και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Taalgebruik: kai (en) in de LXX. Taalgebruik in Mc: kai (en). Van de 43 verzen in Mc 5 niet in 6 verzen: (1) Mt 5,8. (2) Mt 5,11. (3) Mt 5,27. (4) Mt 5,28. (5) Mt 5,35. (6) Mt 5,36.

kai (en)  kai (en)   Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel O.T. N.T. Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
verzen  verzen (678) (666) 678 45  28  35  41  43  56  37  38  50  52  33  44  37  72  47  20  / 8     7957 1071 678 1151 879 1007 2767 404 2900  3779 
kai (en)   kai = en (555) (547) 555  40  26  32  33  37  52  26  36  40  37  29  33  26  60  33  15 / 7 26980  21867  5113  705  555  822  530  660  1470  371  2082  2612 
verschil verschil (123) (115) 123 5 2 3 8 6 4 11 2 10 15 4 11 11 12 14 5 / 1     2844 366 123 329 349 347 1297 33 818 1167

- Ned.: en. Arabisch: وَ = wa (en). Taalgebruik in de Qoran: wa (en). E.: and. D.: und. Fr.: et. Grieks: και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Hebr.: וְ = wë (en). Lat.: et.

Mc 5,42.8. act. ind. imperf. 3de pers. enk. ην = èn (hij / zij was) van het werkw. ειμι = eimi (zijn) OF betrekkelijk voornaamw. acc. vr. enk. ἡν (die) van het betrekk. voornaamw. ὁς (die). Taalgebruik in het NT: eimi (zijn). Taalgebruik in de LXX: eimi (zijn). Taalgebruik in Mc: eimi (zijn). Mc 5 (5): (1) Mc 5,5. (2) Mc 5,11. (3) Mc 5,21. (4) Mc 5,40. (5) Mc 5,42. Een vorm van ειμι = eimi (zijn) in de LXX (6947), in het NT (2450), in Mc (192).

  bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
act. ind. imperf. 3de pers. enk. èn  OF betrekkelijk voornaamw. acc. vr. enk. ἡν 1506  1120  386  24  38  79  92  63  71  19  141  233     

- Van Cangh (2005, p.68): persoonl. voornaamw. 3de pers. mann. enk. הוּא = hû´ (hij, d.i.). Taalgebruik in Tenakh: hû´(hij, d.i.). Getalwaarde: he = 5, waw = 6, aleph = 1 ; totaal: 12 (2² X 3). Structuur: 5 - 6 - 1. De som van de elementen is telkens 3. Tenakh (919). Pentateuch (394). Eerdere Profeten (169). Latere Profeten (96). 12 Kleine Profeten (42). Geschriften (218).
- Hebreeuws. act. ind. perf. 3de pers. mann. enk. הָיָה = hâjâh (zijn). Taalgebruik in Tenakh: hâjâh (zijn). Getalwaarde: he = 5, jod = 10 ; totaal: 20 (2² X 5). Structuur: 5 - 1 - 5. De som van de elementen is telkens 2. Tenakh (332). Pentateuch (52). Eerdere Profeten (111). Latere Profeten (87). 12 Kleine Profeten (14). Geschriften (67).
- werkw. zijn. Arabisch: كانَ = kâna (zijn). Taalgebruik in de Qoran: kâna (zijn). D.: sein. E.: to be. E.: to be. Grieks: ειμι = eimi (zijn). Taalgebruik in het NT: eimi (zijn). Hebreeuws: הָיָה = hâjâh (zijn). Taalgebruik in Tenakh: hâjâh (zijn). Lat.: esse.

Mc 5,42.9. γαρ = gar (want). Taalgebruik in het NT: gar (want). Taalgebruik in de LXX: gar (want). Taalgebruik in Mc: gar (want). Mc (63). Mc 5 (3): (1) Mc 5,8. (2) Mc 5,28. (3) Mc 5,42.

gar (want)   Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16   bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  
  3 1 3 2 3 8 4 4 7 4 3 5 6 6 2 63  2289  1299  990  123  63  92  61  73  563  15  278  339 

- Hebreeuws: כִּי = kî (want, omdat). Taalgebruik in Tenakh: kî (want, omdat ). Getalwaarde: kaph = 11 of 20, jod = 10 ; totaal: 21 (3 X 7) of 30 (2 X 3 X 5). Structuur: 2 - 1. De som van de elementen is telkens 3. Tenakh (3849). Pentateuch (884). Eerdere Profeten (726). Latere Profeten (841). 12 Kleine Profeten (241). Geschriften (1157).
- Ned.: want. D.: denn. Fr.: car. Hebreeuws: כִּי = kî (want, omdat). Taalgebruik in Tenakh: kî (want, omdat) . Lat. enim.

Mc 5,42.10. gen. onz. mv. ετων = etôn (van jaren) van het zelfst. naamw. ετος = etos (jaar). Taalgebruik in het NT: etos (jaar). Taalgebruik in de LXX: etos (jaar).Bijbel (124). OT (109). Lv (6): (1) Lv 25,8. (2) Lv 25,15. (3) Lv 25,16. (4) Lv 25,51. (5) Lv 25,52. (6) Lv 27,5. NT (15): (1) Mc 5,42. (2) Lc 2,37. (3) Lc 2,42. (4) Lc 3,23. (5) Lc 8,42. (6) Lc 8,43. (7) Hnd 4,22. (8) Hnd 7,30. (9) Hnd 9,33. (10) Hnd 24,10. (11) Hnd 24,17. (12) Rom 15,23. (13) 2 Kor 12,2. (14) Gal 2,1. (15) 1 Tim 5,9. Een vorm van ετος = etos (jaar) in de LXX (718), in het NT (49).

Mc 5,42.11. δωδεκα = dôdeka (twaalf). Taalgebruik in het NT: dôdeka (twaalf). Taalgebruik in de LXX: dôdeka (twaalf). Mt (12): (1) Mt 9,20. (2) Mt 10,1. (3) Mt 10,2. (4) Mt 10,5. (5) Mt 11,1. (6) Mt 14,20. (7) Mt 19,28. (8) Mt 20,17. (9) Mt 26,14. (10) Mt 26,20. (11) Mt 26,47. (12) Mt 26,53. Mc (15): (1) Mc 3,14. (2) Mc 3,16. (3) Mc 4,10. (4) Mc 5,25. (5) Mc 5,42. (6) Mc 6,7. (7) Mc 6,43. (8) Mc 8,19. (9) Mc 9,35. (10) Mc 10,32. (11) Mc 11,11. (12) Mc 14,10. (13) Mc 14,17. (14) Mc 14,20. (15) Mc 14,43. Lc (12): (1) Lc 2,42. (2) Lc 6,13. (3) Lc 8,1. (4) Lc 8,42. (5) Lc 8,43. (6) Lc 9,1. (7) Lc 9,12. (8) Lc 9,17. (9) Lc 18,31. (10) Lc 22,3. (11) Lc 22,30. (12) Lc 22,47.

    bijbel LXX Pentateuch Eerdere Profeten Latere Profeten 12 Kleine Profeten Geschriften Gn Ex Lv Nu Dt NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
  dôdeka (twaalf) 136 (2³ X 17) 69 + 6 = 75 24 27 5 1 12 8 3 1 11 1 61 12 15 12 6 4 2 10 39 45 1 1

- Hebreeuws. עָשַׂר = `âshâr (tien). Taalgebruik in Tenakh: `âshâr (tien). Getalwaarde: ajin = 16 of 70, shin = 21 of 300, resj = 20 of 200 ; totaal: 57 (3 X 19) OF 570 (2 X 3 X 5 X 19). Structuur: 7 - 3 - 2. De som van de elementen is telkens 3. Tenakh (242). Pentateuch (67). Eerdere Profeten (55). Latere Profeten (14). 12 Kleine Profeten (3). Geschriften (103). 10 doet denken aan de 10 geboden van Mozes, geschreven op de 2 stenen tafelen (12 = 10 + 2).
`asara (tien).
- Ned.: tien. Arabisch: عَشَرَة = `asara (tien). Taalgebruik in de Qoran: `asara (tien). Aramees: עֲשַׂר = `äshar (tien, 10). D.: zehn. E.: ten. Fr.: dix. Grieks: δεκα = deka (tien). Taalgebruik in het NT: deka (tien). Taalgebruik in de LXX: deka (tien). Hebreeuws. עָשַׂר = `âshâr (tien). Taalgebruik in Tenakh: `âshâr (tien). Latijn: decem.
-- עָשַׂר שְׁנִים = sjënîm `âshâr (12). Tenakh (64). 64 = (5 X 12) + 4. Tenkh (64). Bij het begin van het broodverhaal volgens Lucas stellen de twaalf voor om de massa te ontbinden, op het einde (het laatste woord) van het verhaal komt het woord twaalf voor als het aantal korven gebroken brood. De twaalf symboliseren de 12 stammen van Israël, het hele volk. Wellicht verbeelden de 12 korven de 12 stammen van Israël, het hele volk. Toen Mozes in de woestijn vertoefde, mocht het volk op de 6de dag een dubbele portie manna rapen: één voor de 6de dag en één voor de sabbat. Is de aanwezigheid van de 12 korven gebroken brood de aankondiging van de naderende sabbat, de dag van de Heer.

10. - 11. ετων δωδεκα = etôn dôdeka (van twaalf jaren).

Mc 5,42.12. και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Taalgebruik: kai (en) in de LXX. Taalgebruik in Mc: kai (en). Van de 43 verzen in Mc 5 niet in 6 verzen: (1) Mt 5,8. (2) Mt 5,11. (3) Mt 5,27. (4) Mt 5,28. (5) Mt 5,35. (6) Mt 5,36.

kai (en)  kai (en)   Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel O.T. N.T. Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
verzen  verzen (678) (666) 678 45  28  35  41  43  56  37  38  50  52  33  44  37  72  47  20  / 8     7957 1071 678 1151 879 1007 2767 404 2900  3779 
kai (en)   kai = en (555) (547) 555  40  26  32  33  37  52  26  36  40  37  29  33  26  60  33  15 / 7 26980  21867  5113  705  555  822  530  660  1470  371  2082  2612 
verschil verschil (123) (115) 123 5 2 3 8 6 4 11 2 10 15 4 11 11 12 14 5 / 1     2844 366 123 329 349 347 1297 33 818 1167

- Ned.: en. Arabisch: وَ = wa (en). Taalgebruik in de Qoran: wa (en). E.: and. D.: und. Fr.: et. Grieks: και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Hebr.: וְ = wë (en). Lat.: et.

16. nom. + dat. vr. enk. μεγαλη / μεγαλῃ = megalè(i) (groot) van het bijvoegl. naamwoord μεγας = megas (groot). Taalgebruik in het NT: megas (groot). Taalgebruik in de LXX: megas (groot). Taalgebruik in Mc: megas (groot). Mc (7): (1) Mc 1,26 (dat.). (2) Mc 4,37 (nom.). (3) Mc 4,39 (nom.). (4) Mc 5,7 (dat.). (5) Mc 5,11 (nom.). (6) Mc 5,42 (dat.). (7) Mc 15,34 (dat.).

  megas (groot) enk.   Mc Mc 1 Mc 4 Mc 5 Mc 10 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
nom. + dat. vr. enk. megalè(i)   (1) Mc 1,26 (2) Mc 4,37. (3) Mc 4,39.   (4) Mc 5,7. (5) Mc 5,11. (6) Mc 5,42.       (7) Mc 15,34.     237  171  66  12  27  21  24   
  totaal 11          11                   

Mc 5,43 - Mc 5,43: 144. Genezing van een vrouw met bloedvloeiïng. Opwekking van Jaïrus'dochter -- Mc 5,21-43 - Mt 9,18-26 - Lc 8,40-56 - bijbeloverzicht -- Mc (Marcus) -- Mc 5 -- taalgebruik -- Mc 5,21 - Mc 5,22 - Mc 5,23 - Mc 5,24 - Mc 5,25 - Mc 5,26 - Mc 5,27 - Mc 5,28 - Mc 5,29 - Mc 5,30 - Mc 5,31 - Mc 5,32 - Mc 5,33 - Mc 5,34 - Mc 5,35 - Mc 5,36 - Mc 5,37 - Mc 5,38 - Mc 5,39 - Mc 5,40 - Mc 5,41 - Mc 5,42 - Mc 5,43 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
5:43 kai diesteilato autois polla ina mèdeis gnoi touto kai eipen dothènai autè fagein   43 et praecepit illis vehementer ut nemo id sciret et dixit dari illi manducare     43 En Hij gebood hun zeer, dat niemand datzelve zou weten; en zeide, dat men haar zou te eten geven.   [43] Hij beval hun met nadruk dat niemand* dit te weten zou komen, en Hij vroeg hun om haar eten te geven.  [43] Hij drukte hun op het hart dat niemand dit te weten mocht komen, en zei dat ze haar te eten moesten geven.  43 Hij gebiedt hun ernstig dat niemand hier kennis van mag krijgen, en zegt dat haar iets te eten moet worden gegeven.   Mc 5:43- Et il leur recommanda vivement que personne ne le sût et il dit de lui donner à manger. 

King James Bible. [43] And he charged them straitly that no man should know it; and commanded that something should be given her to eat.
Luther-Bibel. 43 Und er gebot ihnen streng, dass es niemand wissen sollte, und sagte, sie sollten ihr zu essen geben.

Tekstuitleg van Mc 5,43. Dit vers Mc 5,43 telt 13 woorden, 27 (3 X 3 X 3) lettergrepen en 68 (2 X 2 X 17) letters. De getalwaarde van Mc 5,43 is 6060 (2 X 2 X 3 X 5 X 101).

  Mc 5,43   Lc 8,55
  kai diesteilato autois polla ina mèdeis gnoi touto kai eipen dothènai autè fagein   55καὶ ἐπέστρεψεν τὸ πνεῦμα αὐτῆς, καὶ ἀνέστη παραχρῆμα, καὶ διέταξεν αὐτῇ δοθῆναι φαγεῖν.

Mc 5,43.1. και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Taalgebruik: kai (en) in de LXX. Taalgebruik in Mc: kai (en). Van de 43 verzen in Mc 5 niet in 6 verzen: (1) Mt 5,8. (2) Mt 5,11. (3) Mt 5,27. (4) Mt 5,28. (5) Mt 5,35. (6) Mt 5,36.

kai (en)  kai (en)   Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel O.T. N.T. Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
verzen  verzen (678) (666) 678 45  28  35  41  43  56  37  38  50  52  33  44  37  72  47  20  / 8     7957 1071 678 1151 879 1007 2767 404 2900  3779 
kai (en)   kai = en (555) (547) 555  40  26  32  33  37  52  26  36  40  37  29  33  26  60  33  15 / 7 26980  21867  5113  705  555  822  530  660  1470  371  2082  2612 
verschil verschil (123) (115) 123 5 2 3 8 6 4 11 2 10 15 4 11 11 12 14 5 / 1     2844 366 123 329 349 347 1297 33 818 1167

- Ned.: en. Arabisch: وَ = wa (en). Taalgebruik in de Qoran: wa (en). E.: and. D.: und. Fr.: et. Grieks: και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Hebr.: וְ = wë (en). Lat.: et.

Mc 5,43.2. mediaal aor. 3de pers. enk. διεστειλατο = diesteilato (hij beval) van het werkwoord διαστελλω = diastellô (uiteenhalen, uiteen-stellen, uiteen-zetten, scheiden, bepalen). Taalgebruik in het NT: diastellomai (bevelen). Taalgebruik in de LXX: diastellomai (bevelen). Taalgebruik in Mc: diastellomai (bevelen). Bijbel (6): (1) Re 1,19. (2) Jdt 11,12. (3) Mt 16,20. (4) Mc 5,43. (5) Mc 7,36. (6) Mc 9,9. Het is de eerste maal dat Marcus een vorm van het werkw. διαστελλω = diastellô (uiteenhalen, uiteen-stellen, uiteen-zetten, scheiden, bepalen) gebruikt. Een vorm van διαστελλω = diastellô (uiteenhalen, uiteen-stellen, uiteen-zetten, scheiden, bepalen) in de LXX (58), in het NT (7). In de LXX is het Griekse werkw. de vertaling van 22 verschillende Hebreeuwse werkw..
- Jezus stelde paal en perk zodat niemand dit zou weten OF Jezus hield het binnenkamers zodat... Waarom mag niemand het weten ?

  diastellomai (bevelen)  Mc Mc 5 Mc 7 Mc 8 Mc 9 bijbel OT NT Mt Mc syn.  ev. 
med. ind. imperf. 3de pers. enk. diestelleto    (1) Mc 7,36 (2) Mc 8,15.        
med. ind. aor. 3de pers. enk. diesteilato  (1) Mc 5,43.   (2) Mc 7,36.   (3) Mc 9,9.  
  Totaal (4 verzen)

Mc 5,43.3. dat. mann. en onz. mv. αυτοις = autois van het pers. voornaamw. αυτος = autos. Taalgebruik in het NT: voornaamwoord autos. Taalgebruik in de LXX: voornaamwoord autos. Mc 5 (5): (1) Mc 5,13. (2) Mc 5,16. (3) Mc 5,19. (4) Mc 5,39. (5) Mc 5,43. Het spreekverbod betreft degenen die binnenskamers het gebeuren hebben meegemaakt: de vader en de moeder van het meisje en de leerlingen van Jezus.

  autoi  Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
7 dat. mann. en onz. mv.autois  117  10  13 10  12  13  1722  1180  542  101  117  89  97  75  47  16  307  404 

Mc 5,43.2. - 3. διεστειλατο αυτοις = diesteilato autois (hij beval hen). Bijbel (4). LXX (1): Jdt 11,12. NT (3): (1) Mc 5,43. (2) Mc 7,36. (3) Mc 9,9.
- επετιμησεν αυτοις = epetimèsen autois (hij deed een beroep op hun eer). Bijbel = NT (4): (1) Mt 12,16. (2) Mt 20,31. (3) Mc 8,30. (4) Lc 9,55.

Mc 5,43.1. - 3. και διεστειλατο αυτοις = kai diesteilato autois (en hij beval hen). Bijbel (2): (1) Mc 5,43. (2) Mc 7,36.
- και επετιμησεν αυτοις = kai epetimèsen autois (en hij deed een beroep op hun eer, hij droeg op). Bijbel = NT (2): (1) Mt 12,16. (2) Mc 8,30.

Mc 5,43.4. nom. en acc. onz. mv. πολλα = polla (vele) van het bijvoegl. naamw. πολυς = polus (veel). Taalgebruik in het NT: polus (veel). Taalgebruik in de LXX: polus (veel). Taalgebruik in Mc: polus (veel). Mc (21). Mc (21): (1) Mc 1,34. (2) Mc 1,45. (3) Mc 3,12. (4) Mc 4,2. (5) Mc 5,10. (6) Mc 5,23. (7) Mc 5,26. (8) Mc 5,38. (9) Mc 5,43. (10) Mc 6,13. (11) Mc 6,20. (12) Mc 6,23. (13) Mc 6,34. (14) Mc 7,4. (15) Mc 7,13. (16) Mc 8,31. (17) Mc 9,12. (18) Mc 9,26. (19) Mc 10,22. (20) Mc 12,41. (21) Mc 15,3. In Mc 5,21-43 komt een 'veelheid' 7X voor. Van de 21 verzen staat πολλα = polla (vele dingen) zelfstandig gebruikt als lijdend voorwerp bij een werkwoord.

polus (veel)     Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
nom. onz. mv. polla    21  (1) Mc 1,34. (2) Mc 1,45.     (3) Mc 3,12.   (4) Mc 4,2.   (5) Mc 5,10. (6) Mc 5,23. (7) Mc 5,26. (8) Mc 5,38. (9) Mc 5,43.   (10) Mc 6,13. (11) Mc 6,20. (12) Mc 6,23. (13) Mc 6,34.   (14) Mc 7,4. (15) Mc 7,13.   (16) Mc 8,31.   (17) Mc 9,12. (18) Mc 9,26.   (19) Mc 10,22.     (20) Mc 12,41.       (21) Mc 15,3.     193  130  63  21  14  34  42     

- Hebreeuws: bijvoegl. naamw. רַב = rabh (veel, talrijk, groot). Zie: Taalgebruik in Tenakh: rabh (veel, talrijk, groot). Getalswaarde: resj = 20 of 200, beth = 2 ; totaal: 22 (2X 11) OF 202 (2 X 101) ; structuur: 2 - 2. De som van de elementen is telkens 4.
- Ned.: veel < Grieks: polus ; p -> v. Arabisch: كثير = kathir (veel). D.: viel. E.: many. Fr.: nombreux (tal-rijk). Gr.: πολυς = polus (veel). Taalgebruik in het NT: polus (veel). Hebr.: רַב + Aramees = rab (veel, talrijk, groot). Taalgebruik in Tenakh: rab (veel, talrijk, groot). Lat.: multus.
- Ned.: talrijk. D.: zahlreich. E.: numerous. Fr.: nombreux. Lat.: numerosus.

Mc 5,43.1. - 4. και διεστειλατο αυτοις πολλα = kai diesteilato autois polla (en hij beval hen vele dingen). Bijbel (1): Mc 5,43.
- και πολλα επετιμα αυτοις = kai polla epetima autois (en vele dingen beval hij hen). Bijbel (1): Mc 3,12.

Mc 5,43.5. ἱνα = hina (opdat). Taalgebruik in het ΝΤ: hina (opdat). Taalgebruik in de LXX: hina (opdat). Taalgebruik in Mc: hina (opdat). Mc (59). Mc 5 (5): (1) Mc 5,10. (2) Mc 5,12. (3) Mc 5,18. (4) Mc 5,23. (5) Mc 5,43.  

hina (opdat)  Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel ΟΤ ΝΤ Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
  59  1144  522  620  39  59  46  132  15  292  37  144  276  232  44 

Mc 5,43.1. - 5. και διεστειλατο αυτοις πολλα ἱνα = kai diesteilato autois polla hina (en hij beval hen vele dingen opdat). Bijbel (1): Mc 5,43.
- και πολλα επετιμα αυτοις ἱνα = kai polla epetima autois hina (en vele dingen beval hij hen opdat). Bijbel (1): Mc 3,12.
- διεστειλατο αυτοις ἱνα = diesteilato autois hina (hij beval hen opdat ). Bijbel (2): (1) Mc 7,36. (2) Mc 9,9.
- επετιμησεν αυτοις ἱνα = epetimèsen autois hina (hij deed een beroep op hun eer opdat, hij droeg hen op opdat). Bijbel = NT (3): (1) Mt 12,16. (2) Mt 20,31. (3) Mc 8,30.

Mc 5,43.6. nom. mann. enk. μηδεις = mèdeis (niemand) < mè-d-eis: niet één, niet iemand. Taalgebruik in het NT: mèdeis (niemand). Taalgebruik in de LXX: mèdeis (niemand).

  mèdeis (niemand)  bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
nom. mann. enk. mèdeis   29  14  15  2 : (1) Mc 5,43. (2) Mc 11,14.         11 
nom. + acc. onz. enk.  mèden 49  14  35  3 : (1) Mc 1,44. (2) Mc 5,26. (3) Mc 6,8.     10  16  14 
dat. mann. + onz. enk. mèdeni  23  21  4 : (1) Mc 1,44. (2) Mc 7,36. (3) Mc 8,30. (4) (4) Mc 9,9.     10  10 
  totaal 128  39  89    21  43  23  23  37 

Mc 5,43.5. - 6. ἱνα μηδεις = hina mèdeis (opdat niemand). Bijbel = NT (2): (1) Mc 5,43. (2) Apk 3,11.
- ἱνα μηδενι = hina mèdeni (opdat aan niemand). Bijbel = NT (4): (1) Mt 16,20. (2) Mc 7,36. (3) Mc 8,30. (4) Mc 9,9.

Mc 5,43.4. - 6. αυτοις ἱνα μηδενι = autois hina mèdeni (aan hen opdat aan niemand). Bijbel (3): (1) Mc 7,36. (2) Mc 8,30. (3) Mc 9,9.

Mc 5,43.7. act. conj. aor. 3de pers. enk. γνοι = gnoi  (hij zou weten) van het werkw. γιγνωσκω = gignôskô (kennen, weten) . Taalgebruik in het NT: gignôskô (kennen, weten). Taalgebruik in de LXX: gignôskô (kennen, weten). Bijbel (3): (1) Mc 5,43. (2) Mc 9,30. (3) Lc 19,15. Een vorm van γιγνωσκω = gignôskô (kennen, weten)  in de LXX (746), in het NT (221), Mt (20), in Mc (12), in Lc (28), in Joh (56), in Hnd (16), in de Br. van Paulus (50).

Mc 5,43.8. nom. en acc. onz. enk. τουτο = touto (dit) van het aanwijz. voornaamw. οὑτος = houtos (deze). Taalgebruik in het NT: houtos (deze). Taalgebruik in de LXX: houtos (deze). Mc (15): (1) Mc 1,27. (2) Mc 1,38. (3) Mc 5,32. (4) Mc 5,43. (5) Mc 6,14. (6) Mc 9,21. (7) Mc 9,29. (8) Mc 11,3. (9) Mc 11,24. (10) Mc 12,24. (11) Mc 13,11. (12) Mc 14,5. (13) Mc 14,22. (14) Mc 14,24. (15) Mc 14,36.
- Ned.: deze, dat / dit. D.: der - die - das. E.: this - that. Fr.: ceci. Lat.: hic - haec - hoc.

    bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
  nom. + acc. onz. enk. touto  1103  898  305  31  15  37  50 29            

Mc 5,43.1. - 8. STAP VOOR STAP !
- Mc 5,43: και διεστειλατο αυτοις πολλα ἱνα μηδεις γνοι τουτο = kai diesteilato autois polla ina mèdeis gnoi touto (en hij beval hen meermaals dat niemand dit zou weten). Het zwijggebod betreft het ten leven wekken van het kind.
- Mc 9,30: και ουκ ηθελεν ἱνα τις γνοι = kai ouk èthelen hina tis gnoi (en hij wilde niet dat iemand het zou weten). Na de uitdrijving van een onreine geest uit een jongen, gaat Jezus weg uit de streek en trekt door Galilea, maar hij wil niet dat iemand het weet.

Mc 5,43.9. και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Taalgebruik: kai (en) in de LXX. Taalgebruik in Mc: kai (en). Van de 43 verzen in Mc 5 niet in 6 verzen: (1) Mt 5,8. (2) Mt 5,11. (3) Mt 5,27. (4) Mt 5,28. (5) Mt 5,35. (6) Mt 5,36.

kai (en)  kai (en)   Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel O.T. N.T. Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
verzen  verzen (678) (666) 678 45  28  35  41  43  56  37  38  50  52  33  44  37  72  47  20  / 8     7957 1071 678 1151 879 1007 2767 404 2900  3779 
kai (en)   kai = en (555) (547) 555  40  26  32  33  37  52  26  36  40  37  29  33  26  60  33  15 / 7 26980  21867  5113  705  555  822  530  660  1470  371  2082  2612 
verschil verschil (123) (115) 123 5 2 3 8 6 4 11 2 10 15 4 11 11 12 14 5 / 1     2844 366 123 329 349 347 1297 33 818 1167

- Ned.: en. Arabisch: وَ = wa (en). Taalgebruik in de Qoran: wa (en). E.: and. D.: und. Fr.: et. Grieks: και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Hebr.: וְ = wë (en). Lat.: et.

Mc 5,43.10. act. ind. aor. 3de pers. enk. ειπεν = eipen (hij zei) van het werkw. λεγω = legô (zeggen). Taalgebruik in het NT: legô (zeggen). Taalgebruik in de LXX: legô (zeggen). Een vorm van λεγω = legô (zeggen) in de LXX (4610), in het NT (1318) ; van ειπον = eipon (ik zei) in de LXX (4608), in het NT (925). Mc (56). Mc 5 (3): (1) Mc 5,33. (2) Mc 5,34. (3) Mc 5,43. Een vorm van λεγω = legô (zeggen) in de LXX (4610), in het NT (1318) ; van ειπον = eipon (ik zei) in de LXX (4608), in het NT (925).

legô (zeggen). V.T.   Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
ind. aor. 3de p. enk. eipen  56  11  3024  2426  598  118  56  223  114  75  397  511 

- וַיּאֹמֶר = wajjo´mèr (en hij zei) < prefix verbindingswoord wë + werkwoordsvorm qal act. imperf. 3de pers. mann. enk. van het werkw. -m-r. (1) act. qal perf. 3de pers. mann. enk. אָמַר = ´âmar (hij zegt). (2) act. qal imperf. 1ste pers. enk. אֹמַר = ´omar (ik zeg).Taalgebruik in Tenakh: ´âmar (zeggen). Getalswaarde: aleph = 1, mem = 13 of 40, resj = 20 of 200 ; totaal: 34 (2 X 17) of 241 (priemgetal). Structuur: 1 - 4 - 2. De som van de elementen is telkens 7. Tenakh (1879). Pentateuch (594). Eerdere Profeten (868). Latere Profeten (120). 12 Kleine Profeten (56). Geschriften (241). Gn (315).
- Ned.: zeggen. Arabisch: قَالَ = qâla (zeggen). Taalgebruik in de Qoran: qâla (zeggen). Aramees: קְרָא = qërâ´ (roepen). D.: sagen (zeggen). E.: to say. Fr.: dire. Grieks: λεγω = legô (zeggen). Taalgebruik in NT: legô (zeggen). Hebreeuws: אָמַר = ´âmar (zeggen). Taalgebruik in Tenakh: ´âmar (zeggen). Lat.: legere. l (قَالَ = qâla) en r (קְרָא = qâra) liggen dicht bij elkaar. Orgaan van roepen is de stem ; zie Hebreeuws:קוֹל = qôl (stem, roep). Taalgebruik in Tenakh: qôl (stem).
- In het werkw. אָמַר = ´âmar (zeggen) zit het woord אְמ = ´em (moeder) ; om erop te wijzen dat een taal allereerst een moedertaal is ? Beide woorden beginnen met aleph, de eerste letter van het alfabet en duiden een begin aan.

Mc 5,43.11. pass. inf. aor. δοθηναι = dothènai (om gegeven te worden) van het werkw. διδωμι = didômi (geven). Taalgebruik in het NT: didômi (geven). Taalgebruik in de Septuaginta: didômi (geven). Bijbel (13). LXX (8). NT (5): (1) Mt 14,9. (2) Mt 26,9. (3) Mc 5,43. (4) Mc 14,5. (5) Lc 8,55. Een vorm van didômi (geven) in de LXX (2131), in het NT (416).
- Ned.: geven. D.: geben. E.: to give. Fr.: donner - don: geven - gave. Grieks: διδωμι = didômi (geven). Hebreeuws: נָתַן = nâthan (geven). Taalgebruik in Tenakh: nâthan (geven). Lat. dare / donare - donum.

Mc 5,43.12. pers. voornaamw. dat. vr. enk. αυτῃ = autè(i) (aan haar) van het pers. voornaamw. αυτος = autos (hij). Taalgebruik in het NT: persoonlijk voornaamwoord. Taalgebruik in de LXX: persoonlijk voornaamwoord. Taalgebruik in Mc.: voornaamwoord autos. Mc (12): (1) Mc 5,23. (2) Mc 5,33. (3) Mc 5,34. (4) Mc 5,41. (5) Mc 5,43. (6) Mc 6,23. (7) Mc 7,27. (8) Mc 7,29. (9) Mc 11,13. (10) Mc 11,14. (11) Mc 14,5. (12) Mc 14,6.

  autè bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
1 nom. vr. enk. autè + dat. vr. enk. autè(i) 1035 857 178 20 22 43 27 14 36 16 85 112

Mc 5,43.10. 12. ειπεν αυτῃ = eipen autè(i) (hij zei haar). LXX (47). NT (17). Mc (4): (1) Mc 5,34. (2) Mc 7,27. (3) Mc 7,29. (4) Mc 11,14.

Mc 5,43.13. act. infinitief aor (2de) φαγειν = fagein (te eten) van het werkw. εσθιω = esthiô (eten). Taalgebruik in het NT: esthiô (eten). Gr. εσθιω = esthiô, fut. εδομαι = edomai, aor. εφαγον = efagon, perf. εδηδως = edèdôs, EΝ het werkw. φαγω = fagô (eten). Mt (6): (1) Mt 12,4. (2) Mt 14,16. (3) Mt 15,20. (4) Mt 25,25. (5) Mt 25,42. (6) Mt 26,17. Mc (5): (1) Mc 2,26. (2) Mc 3,20. (3) Mc 5,43. (4) Mc 6,31. (5) Mc 6,37. Lc (5): (1) Lc 6,4. (2) Lc 8,55. (3) Lc 9,13. (4) Lc 14,1. (5) Lc 22,15.

  esthiô (eten)   bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
  act. infinitief aor (2de) fagein 97 64 33 6 5 5 4 2 8 3 16 20 8  
  totaal fagô     94 13 17 21 15 6 16 6 51 66 15 1

- act. qal inf. absol. אָכוֹל = ´âkhôl (om te eten) van het werkw. אָכַל = ´âkhal (eten). Taalgebruik in Tenakh: ´âkhal (eten) . De getalswaarde van אָכַל = ´âkhal (eten) is: aleph = 1, kaph = 11 of 20, lamed = 12 of 30 ; totaal: 24 (2³ X 3) of 51 (3 X 17). Structuur: 1 - 2 - 3. De som van de elementen is telkens 6. Tenakh (9): (1) Gn 31,15. (2) Lv 10,18. (3) 2 K 19,29. (4) Js 21,5. (5) Js 22,13. (6) Js 37,30. (7) Jl 2,26. (8) Hag 1,6. (9) 2 Kr 31,10.
- act. qal inf. absol. אָכֹל = ´âkhol (om te eten) van het werkw. אָכַל = ´âkhal (eten). Taalgebruik in Tenakh: ´âkhal (eten) . De getalswaarde van אָכַל = ´âkhal (eten) is: aleph = 1, kaph = 11 of 20, lamed = 12 of 30 ; totaal: 24 (2³ X 3) of 51 (3 X 17). Structuur: 1 - 2 - 3. De som van de elementen is telkens 6. Tenakh (5): (1) Gn 2,16. (2) 1 S 14,30. (3) 2 K 4,43. (4) Js 22,13. (5) Spr 25,27. Een vorm van אָכַל = ´âkhal (eten) in Tenakh (683). In de LXX zijn vele (werk)woorden de vertaling van אָכַל = ´âkhal (eten).


                                                                  GRIEKSE TEKST MARCUS 5
AFKORTINGEN
acc = accusatief. act = actief. aor =aorist. bep = bepaald. bep lidw = bepaald lidwoord. betr = betrekkelijk. bv = bijvoeglijk. dat = datief.enk = enkelvoud   gen = genitief. imperf = imperfectum. ind  = indicatief. inf = infintief. lidw = lidwoord. med = mediaal. mann =  mannelijk.mv = meervoud). nom = nominatief. nv = nevenschikkend voegwoord. nw = naamwoord. onbep = onbepaald. onz = onzijdig. ov = onderschikkend voegwoord. part = participium (deelwoord). pass = passief. pers = persoon / persoonlijk.  vnw = voornaamwoord.voc = vocatief . vr =vrouwelijk. vrag = vragend.vz = voorzetsel. wkw = werkwoord. zn = zelfstandig naamwoord.
1Καὶ (nv) ἦλθον (wkw med aor 3de pers enk van het wkw erchomai=gaan, zij gingen ; de aor èlthon heeft de stam el, zoals het Franse aller (uit het Latijnse amb- ulare, stam el; de stam el betekent zich bewegen.) εἰς (vz van richting, naar) τὸ (bep. lidw acc onz enk, de) πέραν (zn acc. onz enk, overzijde) τῆς (bep lidw gen vr enk) θαλάσσης (zn gen vr enk, van ‘het’ meer) εἰς (vz van richting, naar) τὴν (bep lidw acc vr. enk) χώραν (zn acc vr enk, streek) τῶν (bep lidw gen mann mv) Γερασηνῶν (zn eigennaam gen mann mv, van de Gerasenen).
2καὶ (nv) ἐξελθόντος (wkw med part aor gen mann enk van het wkw erchomai = gaan, nadat hij ging uit) αὐτοῦ (pers vnw gen mann enk) ἐκ (vz) τοῦ (bep lidw gen onz enk) πλοίου (zn gen onz enk, ek tou ploiou = uit de boot: Mc 5,2 en Mc 6,54, vergelijk voor de hele lose genitief) εὐθὺς (bijv nw als bijwoord, onmiddellijk) ὑπήντησεν (wkw act ind aor 3de pers enk van het wkw hupantaô, hij trad tegemoet) αὐτῷ (pers vnw dat 3de pers. mann enk) ἐκ (vz, uit) τῶν (bep lidw gen onz mv) μνημείων (zn gen onz mv, uit de gedenktekens=graven) ἄνθρωπος (zn nom mann enk, een mens) ἐν (vz, met) πνεύματι (zn dat onz enk, met een geest) ἀκαθάρτῳ (bijv nw dat onz enk, een onreine) (een man met een onreine geest: Mc 1,23 en Mc 5,2),
3ὃς (betr vnw nom mann enk, die) τὴν (bep lidw acc vr enk) κατοίκησιν (zn acc vr enk, behuizing) εἶχεν (wkw act ind imperf 3de pers enk van het wkw echô = hebben, hij had) ἐν (vz van plaats, in) τοῖς (bep lidw dat onz mv) μνήμασιν (zn dat onz mv, in de herinneringsplaatsen: Mc 5,3 en 5): καὶ (nv) οὐδὲ (partikel van ontkenning) ἁλύσει (zn dat vr enk halusis: ketting) οὐκέτι (partikel, nog niet) οὐδεὶς (onbep. vnw nom mann enk, niemand) ἐδύνατο (wkw med imperf 3de pers enk van het wkw dunamai=kunnen, hij kon) αὐτὸν (pers vnw 3de pers enk) δῆσαι (wkw act inf aor van het wkw deô=binden, om hem te binden),
4διὰ (vz) τὸ (bep lidw acc onz enk) αὐτὸν (pers vnw acc mann enk) πολλάκις (bijw, veelvuldig) πέδαις (zn dat vr mv van zn pedè=voetboei, met voetboeien) καὶ (nv) ἁλύσεσιν (zn dat vr mv van zn halusis=boei, met boeien) δεδέσθαι (wkw pass inf perf van het wkw deô=binden, omdat hij werd gebonden) καὶ (nv) διεσπάσθαι (wkw pass inf perf van het wkw diaspaô=uit elkaar rukken, omdat uit elkaar werden gerukt) ὑπ'(vz)  αὐτοῦ (pers vnw gen mann enk, door hem) τὰς (bep lidw acc vr mv) ἁλύσεις (zn acc vr mv van het zn halusis=boei) καὶ (nv) τὰς (bep lidw acc vr mv) πέδας (zn acc onz mv van het zn pedè=voetboei) συντετρῖφθαι (wkw pass inf perf van het wkw suntribô=stukwrijven, verbrijzelen, omdat werden verbrijzeld), καὶ (nv) οὐδεὶς (onbep vnw nom mann enk, niemand) ἴσχυεν (wkw act ind imperf 3de pers enk van het wkw ischuô=in staat zijn) αὐτὸν (pers vnw 3de pers acc mann enk) δαμάσαι (wkw act inf aor van het wkw damazô=temmen, bedwingen):
5καὶ (nv) διὰ (vz) παντὸς (bv gen mann enk van het bn pas, pasè, pan; dia pantos: bw, gedurende elke ‘tijd’, voortdurend) νυκτὸς (zn gen vr enk van het zn nux, ‘s nachts) καὶ (vw) ἡμέρας (zn gen vr enk, overdag) ἐν (vz van plaats) τοῖς (bep lidw dat onz mv) μνήμασιν (zn dat onz mv van het zn mnèma= herinneringsplaats, graf) καὶ (nv) ἐν (vz) τοῖς (bep lidw dat onz mv) ὄρεσιν (zn dat onz mv van het zn oros= berg) ἦν (wkw act ind imperf 3de pers enk van het wkw eimi = zijn) κράζων (wkw act part praes nom mann enk van het wkw krazô= krijsen) καὶ (nv) κατακόπτων (wkw act part praes nom mann enk van het wkw katakoptô= neerslaan) ἑαυτὸν (wederkerig vnw acc mann enk, zichzelf) λίθοις (zn dat mann mv van het zn lithos= steen; met stenen).
6καὶ (nv) ἰδὼν (wkw act part aor nom mann enk bij het wkw horaô= zien, zie het Latijnse vid-ere) τὸν (bep. lidw acc mann enk) Ἰησοῦν (zn eigennaam acc mann enk uit het Hebreeuwse Jëhosjua)  ἀπὸ (vz) μακρόθεν (bep. van plaats, vanuit lang; apo makrothen= van-uit de verte) ἔδραμεν (wkw  act ind aor 3de pers enk bij het wkw trechô= lopen, zie het Ned. tre-den) καὶ (nv) προσεκύνησεν (wkw act ind aor 3de pers enk van het wkw proskuneô= knielen, zie kunè= knie) αὐτῷ (pers vnw dat mann enk),
7καὶ (nv) κράξας (wkw act part aor nom mann enk van het wkw krazô= krijsen) φωνῇ (zn dat vr enk, stem) μεγάλῃ (bn dat vr enk van het bn megas, megalè, mega, groot) λέγει (wkw act ind praes 3de pers enk), Τί (vr vnw nom onz enk, wat) ἐμοὶ (pers vnw 1ste pers dat enk, aan mij) καὶ (nv) σοί (pers vnw 2de pers enk, aan jou), Ἰησοῦ (zn eigennaam voc mann enk) υἱὲ (zn voc mann enk, zoon) τοῦ (bep lidw gen mann enk) θεοῦ (zn gen mann enk) τοῦ (bep lidw gen mann enk) ὑψίστου (bn superlatief gen mann enk van het bv hupsos= hoog); ὁρκίζω(wkw act ind praes 1ste pers enk, zweren) σε (pers vnw 2de pers acc enk) τὸν (bep lidw acc mann enk) θεόν (zn acc mann enk), μή (partikel van ontkenning, niet) με (pers vnw 1ste pers acc mann enk)  βασανίσῃς (wkw conjunct aor 2de pers enk van het wkw basanizô= keuren, kwellen, dat jij me niet zou kwellen). Zie Mc 1,24.
8ἔλεγεν (wkw act ind imperf 3de pers enk) γὰρ (partikel van reden) αὐτῷ (pers vnw 3de pers dat mann enk), Ἔξελθε (wkw med imperat. aor 2de pers enk van het wkw exerchomai= uitgaan) τὸ (bep lidw nom onz enk) πνεῦμα (zn nom onz enk) τὸ (bep lidw nom onz enk) ἀκάθαρτον (bn nom onz enk akathartos= onrein, zie katharen= de reinen) ἐκ (vz) τοῦ (bep lidw gen mann enk) ἀνθρώπου (zn gen mann enk).
 9καὶ (nv) ἐπηρώτα (wkw act ind imperf 3de pers enk van het wkw eperôtaô, hij vroeg) αὐτόν (pers vnw 3de pers acc mann enk), Τί (vrag vnw nom onz enk, ) ὄνομά (zn nom onz enk) σοι (pers vnw 2de pers dat mann enk, welke naam is aan jou ; hoe heet je) ; καὶ (nv) λέγει (wkw act ind praes 3de pers enk, hij zegt) αὐτῷ (pers vnw 3de pers dat mann enk), Λεγιὼν (zn nom mann enk, legioen) ὄνομά (zn nom onz enk) μοι (pers vnw 1ste pers enk, legioen is de naam aan mij ; ik heet legioen), ὅτι (ov van reden) πολλοί (bn nom mann mv, polus = veel) ἐσμεν (wkw 1ste pers mv van het wkw eimi = zijn). Zie Mc 1,24.
10 καὶ (nv) παρεκάλει (wkw act ind imperf 3de pers enk van het wkw parakaleô = advocare: bijroepen, smeken) αὐτὸν (pers vnw 3de pers acc mann enk) πολλὰ (bn acc onz mv) ἵνα (ov van doel, opdat) μὴ (partikel van ontkenning) αὐτὰ (pers. vnw acc onz mv) ἀποστείλῃ (wkw conjunct aor 3de pers enk van het wkw apostellô = afsturen, wegzenden) ἔξω (vz, buiten) τῆς (bep lidw gen vr enk) χώρας (zn gen vr enk, streek).
11 ην (act ind imperf 3de pers enk van het wkw eimi, hij was) δὲ (nv, echter) ἐκεῖ (bijw van plaats, hier) πρὸς (vz) τῷ (bep lidw dat onz enk) ὄρει (zn dat onz enk van het zn oros) ἀγέλη (zn nom vr enk, kudde) χοίρων (zn gen mann mv, woordspeling chôra en choiros) μεγάλη (bn nom vr enk van het bn megas = groot) βοσκομένη (wkw pass part praes nom vr enk van het wkw boskô: hoeden, weiden ; die wordt gehoed):
12καὶ (nv) παρεκάλεσαν (wkw act ind aor 3de pers mv van het wkw parakaleô = advocare: bijroepen, smeken) αὐτὸν (pers vnw 3de pers acc mann enk) λέγοντες (wkw act part praes nom mann mv), Πέμψον (wkw act imperat aor 2de pers enk van het wkw pempô = zenden, zend) ἡμᾶς (pers vnw 1ste pers acc mann mv) εἰς (vz van richting) τοὺς (bep lidw acc mann mv) χοίρους (zn acc mann mv), ἵνα (ov van doel) εἰς (vz van richting) αὐτοὺς (pers vnw 3de pers acc mann mv) εἰσέλθωμεν (wkw med conjunct aor 1ste pers mv, dat wij zouden ingaan).
13 καὶ (nv) ἐπέτρεψεν (act ind aor 3de pers enk van het wkw epitrefô: opdragen) αὐτοῖς (pers vnw 3de pers dat mann mv). καὶ (nv) ἐξελθόντα (wkw med part aor acc onz mv van het wkw exerchomai = uitgaan) τὰ (bep lidw nom onz mv) πνεύματα (zn nom onz mv) τὰ (bep lidw nom onz mv) ἀκάθαρτα (bn nom onz mv) εἰσῆλθον (wkw med aor 3de pers mv van het wkw eiserchomai =  binnengaan)  εἰς (vz van richting) τοὺς (bep lidw acc mann mv) χοίρους (zn acc mann mv), καὶ (nv) ὥρμησεν (wkw act ind aor 3de pers enk van het kwkw hormaô = in beweging brengen, vooruitstormen) ἡ (bep lidw nom vr enk) ἀγέλη (zn nom vr enk, kudde) κατὰ (vz) τοῦ (bep lidw gen mann enk) κρημνοῦ (zn gen mann enk, krèmnos = hoge oeverrand) εἰς (vz van richting) τὴν (bep lidw acc vr enk) θάλασσαν (zn acc vr enk), ὡς (bw) δισχίλιοι (getal nom mann mv, tweeduizend, Gr.: duo. Lat.: duo. Ned.: twee ; Gr.: dis = tweemaal, Lat.: bis, Oudlat.: dvis) καὶ (nv) ἐπνίγοντο (wkw  imperf  3de pers mv van het wkw pnigô = verstikken ; pass. stikken, verdrinken) ἐν (vz) τῇ (bep lidw dat vr enk) θαλάσσῃ (zn dat vr enk).  
14καὶ (nv) οἱ (bep lidw nom mann mv) βόσκοντες (wkw act part praes nom mann mv van het wkw boskô = hoeden) αὐτοὺς (pers vnw 3de pers acc mann mv) ἔφυγον (wkw act ind aor 3de pers mv van het wkw feugô = vluchten) καὶ (nv) ἀπήγγειλαν (wkw act ind aor 3de pers mv apaggellô = afkondigen) εἰς (vz van richting) τὴν (bep lidw acc vr enk) πόλιν (zn acc onz enk) καὶ (nv) εἰς (vz van richting) τοὺς (bep lidw acc mann mv) ἀγρούς (zn acc mann mv van het zn agros = akker, Lat.: ager): καὶ (nv) ἦλθον (wkw med ind aor 3de pers mv) ἰδεῖν (wkw act inf aor bij het wkw horaô = zien) τί (vrag vnw nom onz enk) ἐστιν (wkw act ind praes 3de pers enk) τὸ (bep lidw nom onz enk) γεγονός (wkw act part perf nom onz enk van het wkw ginomai = worden) (bep lidw nom mann enk).
15καὶ (nv) ἔρχονται πρὸς (vz van richting) τὸν (bep lidw acc mann enk)  Ἰησοῦν (eigennaam zn acc mann enk), καὶ  (nv) θεωροῦσιν (wkw act ind praes 3de pers mv) τὸν (bep lidw acc mann enk) δαιμονιζόμενον (wkw pass part praes acc mann enk van het wkw daimonizô = door een demon bezeten zijn) καθήμενον (wkw med part acc mann enk van het wkw kathèmai = zitten)  ἱματισμένον (wkw pass part aor acc mann enk van het wkw himatizô = kleden) καὶ (nv) σωφρονοῦντα (wkw act part praes acc mann enk van het wkw sumfroneô = bij zijn verstand zijn)   τὸν (bep lidw acc mann enk) ἐσχηκότα τὸν λεγιῶνα, καὶ (nv) ἐφοβήθησαν.
16καὶ (nv) διηγήσαντο (wkw med ind aor 3de pers mv van het wkw diègeomai = uiteenzetten, vertellen) αὐτοῖς (pers vnw 3de pers dat mann mv) οἱ (bep lidw nom mann mv)  ἰδόντες (wkw act part aor nom mann mv bij het werkw horaô = zien) πῶς (ov van wijze, hoe)  ἐγένετο (wkw med ind aor 3de pers enk van het wkw ginomai = gebeuren) τῷ (bep lidw dat mann enk) δαιμονιζομένῳ (wkw pass part dat mann enk van het wkw daimonizô = door een demon bezeten zijn) καὶ (nv) περὶ (vz) τῶν (bep lidw gen mann mv) χοίρων (zn gen mann mv).
17καὶ (nv) ἤρξαντο (wkw med ind aor 3de pers mv van het wkw archomai = beginnen) παρακαλεῖν (wkw act inf praes) αὐτὸν (pers vnw 3de pers mann enk) ἀπελθεῖν (wkw med inf aor van het wkw aperchomai = weggaan) ἀπὸ (vz) τῶν (bep lidw gen onz mv) ὁρίων (zn gen mann mv van het zn horion = gebied) αὐτῶν (pers vnw 3de pers mann mv).
18καὶ (nv) ἐμβαίνοντος (wkw act part praes gen mann enk van het wkw embainô = inklimmen) αὐτοῦ (pers vnw 3de pers gen mann enk) εἰς (vz van richting) τὸ (bep lidw acc onz enk) πλοῖον (zn acc onz enk) παρεκάλει (wkw act ind imperf 3de pers enk) αὐτὸν (pers vnw 3de pers acc mann enk) ὁ (bep lidw nom mann enk) δαιμονισθεὶς (wkw pass part nom mann enk van het wkw daimonizô = door een demon bezeten zijn) ἵνα (ov van doel) μετ' (afgekort vz, meta = met) αὐτοῦ (pers vnw 3de pers gen mann enk) ᾖ (act conjunct. 3de pers enk van het wkw eimi = zijn).  


19καὶ (nv) οὐκ (partikel van ontkenning) ἀφῆκεν (wkw act ind aor 3de pers enk van het wkw afièmi = aflaten, toelaten) αὐτόν (pers vnw 3de pers acc mann enk), ἀλλὰ (nv van tegenstelling) λέγει (wkw act ind praes 3de pers enk) αὐτῷ (pers vnw 3de pers dat mann enk), Υπαγε (wkw act imperat 2de pers enk van het wkw huagô = heengaan) εἰς (vz van richting) τὸν (bep lidw acc mann enk) οἶκόν (zn acc mann enk) σου (pers vnw 2de pers gen mann enk) πρὸς (vz) τοὺς (bep lidw acc mann mv) σούς (bezitt vnw 2de pers acc mann mv), καὶ (nv) ἀπάγγειλον (wkw act imperat 2de pers enk van het wkw apaggellô = afkondigen) αὐτοῖς (pers vnw 3de pers dat mann mv) ὅσα (betrekk vnw acc onz mv) ὁ (bep lidw nom mann enk) κύριός (zn nom mann enk) σοι (pers vnw 2de pers dat mann enk) πεποίηκεν (wkw act ind perf 3de pers enk van het wkw poieô = doen) καὶ (nv) ἠλέησέν (wkw act ind aor 3de pers enk van het wkw eleô = zich erbarmen) σε (pers vnw 2de pers acc mann enk).
20καὶ (nv) ἀπῆλθεν (wkw med ind aor 3de pers enk van het wkw aperchomai = weggaan) καὶ (nv) ἤρξατο (wkw med ind aor 3de pers enk van het wkw archomai = beginnen) κηρύσσειν (wkw act inf praes) ἐν (vz) τῇ (bep lidw dat vr enk) Δεκαπόλει (eigennaam Tienstad dat vr enk, Gr.: deka. Lat. : decem. Fr.: dix. Ned.: tien, zie dec-anus) ὅσα (betr. vnw acc onz mv) ἐποίησεν (wkw act ind aor 3de pers enk van het wkw poièô = doen) αὐτῷ (pers. vnw 3de pers dat mann enk) ὁ (bep lidw nom mann enk) Ἰησοῦς (eigennaam zn nom mann enk), καὶ (nv) πάντες (bn nom mann mv) ἐθαύμαζον (wkw act ind imperf 3de pers mv).

21Καὶ διαπεράσαντος τοῦ Ἰησοῦ [ἐν τῷ πλοίῳ] πάλιν εἰς τὸ πέραν συνήχθη ὄχλος πολὺς ἐπ' αὐτόν, καὶ ἦν παρὰ τὴν θάλασσαν. 22καὶ ἔρχεται εἷς τῶν ἀρχισυναγώγων, ὀνόματι Ἰάϊρος, καὶ ἰδὼν αὐτὸν πίπτει πρὸς τοὺς πόδας αὐτοῦ 23καὶ παρακαλεῖ αὐτὸν πολλὰ λέγων ὅτι Τὸ θυγάτριόν μου ἐσχάτως ἔχει, ἵνα ἐλθὼν ἐπιθῇς τὰς χεῖρας αὐτῇ ἵνα σωθῇ καὶ ζήσῃ. 24καὶ ἀπῆλθεν μετ' αὐτοῦ. Καὶ ἠκολούθει αὐτῷ ὄχλος πολύς, καὶ συνέθλιβον αὐτόν. 25καὶ γυνὴ οὖσα ἐν ῥύσει αἵματος δώδεκα ἔτη 26καὶ πολλὰ παθοῦσα ὑπὸ πολλῶν ἰατρῶν καὶ δαπανήσασα τὰ παρ' αὐτῆς πάντα καὶ μηδὲν ὠφεληθεῖσα ἀλλὰ μᾶλλον εἰς τὸ χεῖρον ἐλθοῦσα, 27ἀκούσασα περὶ τοῦ Ἰησοῦ, ἐλθοῦσα ἐν τῷ ὄχλῳ ὄπισθεν ἥψατο τοῦ ἱματίου αὐτοῦ: 28ἔλεγεν γὰρ ὅτι Ἐὰν ἅψωμαι κἂν τῶν ἱματίων αὐτοῦ σωθήσομαι. 29καὶ εὐθὺς ἐξηράνθη ἡ πηγὴ τοῦ αἵματος αὐτῆς, καὶ ἔγνω τῷ σώματι ὅτι ἴαται ἀπὸ τῆς μάστιγος. 30καὶ εὐθὺς ὁ Ἰησοῦς ἐπιγνοὺς ἐν ἑαυτῷ τὴν ἐξ αὐτοῦ δύναμιν ἐξελθοῦσαν ἐπιστραφεὶς ἐν τῷ ὄχλῳ ἔλεγεν, Τίς μου ἥψατο τῶν ἱματίων; 31καὶ ἔλεγον αὐτῷ οἱ μαθηταὶ αὐτοῦ, Βλέπεις τὸν ὄχλον συνθλίβοντά σε, καὶ λέγεις, Τίς μου ἥψατο; 32καὶ περιεβλέπετο ἰδεῖν τὴν τοῦτο ποιήσασαν. 33ἡ δὲ γυνὴ φοβηθεῖσα καὶ τρέμουσα, εἰδυῖα ὃ γέγονεν αὐτῇ, ἦλθεν καὶ προσέπεσεν αὐτῷ καὶ εἶπεν αὐτῷ πᾶσαν τὴν ἀλήθειαν. 34ὁ δὲ εἶπεν αὐτῇ, Θυγάτηρ, ἡ πίστις σου σέσωκέν σε: ὕπαγε εἰς εἰρήνην, καὶ ἴσθι ὑγιὴς ἀπὸ τῆς μάστιγός σου. 35Ἔτι αὐτοῦ λαλοῦντος ἔρχονται ἀπὸ τοῦ ἀρχισυναγώγου λέγοντες ὅτι Ἡ θυγάτηρ σου ἀπέθανεν: τί ἔτι σκύλλεις τὸν διδάσκαλον; 36ὁ δὲ Ἰησοῦς παρακούσας τὸν λόγον λαλούμενον λέγει τῷ ἀρχισυναγώγῳ, Μὴ φοβοῦ, μόνον πίστευε. 37καὶ οὐκ ἀφῆκεν οὐδένα μετ' αὐτοῦ συνακολουθῆσαι εἰ μὴ τὸν Πέτρον καὶ Ἰάκωβον καὶ Ἰωάννην τὸν ἀδελφὸν Ἰακώβου. 38καὶ ἔρχονται εἰς τὸν οἶκον τοῦ ἀρχισυναγώγου, καὶ θεωρεῖ θόρυβον καὶ κλαίοντας καὶ ἀλαλάζοντας πολλά, 39καὶ εἰσελθὼν λέγει αὐτοῖς, Τί θορυβεῖσθε καὶ κλαίετε; τὸ παιδίον οὐκ ἀπέθανεν ἀλλὰ καθεύδει. 40καὶ κατεγέλων αὐτοῦ. αὐτὸς δὲ ἐκβαλὼν πάντας παραλαμβάνει τὸν πατέρα τοῦ παιδίου καὶ τὴν μητέρα καὶ τοὺς μετ' αὐτοῦ, καὶ εἰσπορεύεται ὅπου ἦν τὸ παιδίον: 41καὶ κρατήσας τῆς χειρὸς τοῦ παιδίου λέγει αὐτῇ, Ταλιθα κουμ, ὅ ἐστιν μεθερμηνευόμενον Τὸ κοράσιον, σοὶ λέγω, ἔγειρε. 42καὶ εὐθὺς ἀνέστη τὸ κοράσιον καὶ περιεπάτει, ἦν γὰρ ἐτῶν δώδεκα. καὶ ἐξέστησαν [εὐθὺς] ἐκστάσει μεγάλῃ. 43καὶ διεστείλατο αὐτοῖς πολλὰ ἵνα μηδεὶς γνοῖ τοῦτο, καὶ εἶπεν δοθῆναι αὐτῇ φαγεῖν.

Jezus komt terug van de overkant van het meer van Galilea. Daar was agressie, geweld en dood in het land, zowel van de kant van de plaatselijke bevolking als van de bezetters, de Romeinen. Jezus komt terug naar de nood-wsetzijde van het meer. Het 'joodse' volk is er erg aan toe: een synagogeleider roept de hulp van Jezus in want zijn 12-jariug dochtertje is doodziek en er is een vrouw die al 38 jaar aan bloedvloeiïng lijdt. Twee vrouwen verschijnen op het toneel. De ene vrouw is in feite een kind, dat sterft voordat het volwassen wordt en geen kinderen krijgt en een vrouw die wegens bloedingen geen kinderen zal krijgen. Er is geen toekomst in het verschiet. Er is sprake van ziekte en dood. In beide gevallen wordt er een beroep op Jezus gedaan. Blijkbaar kan Jezus voor een toekomst zorgen. En waarom zien de vrouwen geen toekomst ? Als kinderen uiteindelijk maar dienen om in de onderlinge strijd en oorlog te sneuvelen, waarom zou je dan kinderen baren ? Een mens is toch meer dan alleen maar "kannonenvoer".

Het is een synagogeleider die op Jezus beroep doet. Volstaat de thorah niet om toekomst te wekken ? Of is de interpretatie van de thorah in een doodlopend straatje terecht gekomen ? Is de interpretatie van Jezus van die aard dat er leven en toekomst is ? In Mc 1,40-45 kwam een melaatse naar Jezus toe. Dat had die melaatse niet mogen doen. Hij had moeten verwittigen dat hij melaats was zodat passanten zich verre van hem konden houden, want aanraken kon besmetting betekenen. Die melaatse doorbreekt dus het taboe. Van een synagogeleider zou je niet verwachten dat hij naar Jezus zou komen ; integendeel, je zou eerder verwachten dat Jezus naar een synagogeleider zou gaan. Je zou toch meer gezag toekennen aan een synagogeleider dan aan Jezus.

Voordat Jezus naar de overkant was getrokken, had Jezus een lange parabelrede uitgesproken. Had deze rede geen enkel effect gehad ?


1. aantal woorden 2. aantal letters 3. aantal lettergrepen 4. getalwaarde 5. kai (en) 6. de (echter) 7. nevenschikkende zinnen 8. ondergeschikte zinnen (behalve participiumzinnen) 9. participiumzinnen

  Mc 5,1 Mc 5,2 (1)  Mc 5,3 Mc 5,4 Mc 5,5 Mc 5,6 Mc 5,7 Mc 5,8 Mc 5,9 Mc 5,10 Mc 5,11 Mc 5,12 Mc 5,13 (3)  Mc 5,14 Mc 5,15 Mc 5,16 Mc 5,17 Mc 5,18 Mc 5,19 Mc 5,20 Mc 5,21 Mc 5,22 Mc 5,23 (5)  Mc 5,24 Mc 5,25
                                                       
                                                       
                                                       
                                                       
                                                       
                                                       
                                                       
                                                       
                                                       

  Mc 5,26 Mc 5,27 Mc 5,28 Mc 5,29 Mc 5,30 Mc 5,31 Mc 5,32 Mc 5,33 Mc 5,34 Mc 5,35 Mc 5,36 Mc 5,37 Mc 5,38 Mc 5,39 Mc 5,40 Mc 5,41 Mc 5,42 Mc 5,43