Deze websitepagina is een onderdeel van de website van Arseen De Kesel: http://www.interlevensbeschouwelijk.be/index.html.
- Een vlot commentaar vind je op de webpagina Mc 3 commentaar.
- Op deze webpagina vind je een gedetailleerde uitleg.

MC 3 -- bijbeloverzicht -- Taalgebruik -- Mc (Marcus) -- Mc 3 -
- Mc 3,1-6 -- Mc 3,7-12 -- Mc 3,13-19 -- Mc 3,20-21 -- Mc 3,22-27 -- Mc 3,28-30 -- Mc 3,31-35 -- Mc 3,20-35 -
- Onderaan de bladzijde vind je een grammaticale analyse.


- bijbeloverzicht per pericope - bijbeloverzicht per vers - bijbeloverzicht: liturgisch gebruik - bijbeloverzicht: woordgebruik -- A - B - C - D - E - F - G - H - I - J - K - L - M - N - O - P - Q - R - S - T - U - V - W - X -Y - Z -- bijbeloverzicht: commentaar -

- Marcus: overzicht.
- Marcus taalgebruik - Marcus taalgebruik A - Marcus taalgebruik B - Marcus taalgebruik C - Marcus taalgebruik D - Marcus taalgebruik E - Marcus taalgebruik F - Marcus taalgebruik G - Marcus taalgebruik H - Marcus taalgebruik I - Marcus taalgebruik J - Marcus taalgebruik K - Marcus taalgebruik L - Marcus taalgebruik M - Marcus taalgebruik N - Marcus taalgebruik O - Marcus taalgebruik P - Marcus taalgebruik Q - Marcus taalgebruik R - Marcus taalgebruik S - Marcus taalgebruik T - Marcus taalgebruik U - Marcus taalgebruik Z -
- Mc: commentaar.

Overzicht van het Marcusevangelie:   Mc 1 , Mc 2 , Mc 3 , Mc 4 , Mc 5 , Mc 6 , Mc 7 , Mc 8 , Mc 9 , Mc 10 , Mc 11 , Mc 12 , Mc 13 , Mc 14 , Mc 15 , Mc 16

  Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16
                                 

Tekstuitleg per pericope - Mc 3,1-6 -- Mc 3,7-12 -- Mc 3,13-19 -- Mc 3,20-21 -- Mc 3,22-27 -- Mc 3,28-30 -- Mc 3,31-35 -
Tekstuitleg vers per vers - Mc 3,1 - Mc 3,2 - Mc 3,3 - Mc 3,4 - Mc 3,5 - Mc 3,6 - Mc 3,7 - Mc 3,8 - Mc 3,9 - Mc 3,10 - Mc 3,11 - Mc 3,12 - Mc 3,13 - Mc 3,14 - Mc 3,15 - Mc 3,16 - Mc 3,17 - Mc 3,18 - Mc 3,19 - Mc 3,20 - Mc 3,21 - Mc 3,22 - Mc 3,23 - Mc 3,24 - Mc 3,25 - Mc 3,26 - Mc 3,27 - Mc 3,28 - Mc 3,29 - Mc 3,30 - Mc 3,31 - Mc 3,32 - Mc 3,33 - Mc 3,34 - Mc 3,35 -


Woordenschat
- apostoloi (apostelen) , zie Mc 3,14.
- proskaleô (bij zich roepen), zie Mc 3,23 en Mc 3,13.


In hun synopsis van de eerste drie evangeliën (Leuven, Vlaamse Bijbelstichting, 1986; Turnhout, Brepols, ) onderscheiden Adelbert Denaux en Marc Vervenne volgende pericopen in het eerste hoofdstuk van het Marcusevangelie:
95. Genezing van een verdorde hand op sabbat: Mc 3,1-6 - Lc 6,6-11 - Lc 14,1-6 - Mt 12,9-14 -
96. Volkstoeloop en genezingen: Mc 3,7-12 - Mt 12,15-21 - Lc 6,17-20a -
97. Roeping van de Twaalf: Mc 3,13-19 - Lc 6,12-16 -
116. Onbegrip van Jezus'verwanten: Mc 3,20-21 -
118. De Beëlzebubcontroverse: Mc 3,22-27 - Mt 12,24-30 - Lc 11,15-23 -
119. Laster tegen de Mensenzoon en tegen de Geest: Mc 3,28-30 - Mt 12,31-32 - Lc 12,22-32 -
123. Jezus'ware verwanten: Mc 3,31-35 - Mt 12,46-50 - Lc 8,19-21 -

 


- Mc 3,1 - Mc 3,2 - Mc 3,3 - Mc 3,4 - Mc 3,5 - Mc 3,6 - Mc 3,7 - Mc 3,8 - Mc 3,9 - Mc 3,10 - Mc 3,11 - Mc 3,12 - Mc 3,13 - Mc 3,14 - Mc 3,15 - Mc 3,16 - Mc 3,17 - Mc 3,18 - Mc 3,19 - Mc 3,20 - Mc 3,21 - Mc 3,22 - Mc 3,23 - Mc 3,24 - Mc 3,25 - Mc 3,26 - Mc 3,27 - Mc 3,28 - Mc 3,29 - Mc 3,30 - Mc 3,31 - Mc 3,32 - Mc 3,33 - Mc 3,34 - Mc 3,35 -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen - A - B - C - D - E - F - G - H - I - J - K - L - M - N - O - P - Q - R - S - T - U - V - W - X -Y - Z -


95. Genezing van een verdorde hand op sabbat: Mc 3,1-6 - Mc 3,1-6 -Lc 6,6-11 - Lc 14,1-6 - Mt 12,9-14 - bijbeloverzicht -- Mc (Marcus) -- Mc 3 -- taalgebruik -- Mc 3,1 - Mc 3,2 - Mc 3,3 - Mc 3,4 - Mc 3,5 - Mc 3,6 -

- Lohse, Eduard. “Jesu Worte über den Sabbat.” IN: Judentum, Urchristentum, Kirche: Festschrift für Joachim Jeremias. Hrsg. Von Walter Eltester. Berlin, A. Töpelmann, 1960, p.79-89. Eduard Lohse is a prominent name in German New Testament exegesis. Born in 1924, after a career as a biblical scholar, having taught in Kiel and Göttingen, he was also rector and pro-rector of the University of Göttingen 1969-1971 during some of the most difficult years of German university history. He became a Bishop of the Evangelisch-Lutherische Kirche Hannover (one of the larger German Lutheran churches) in 1971, succeeding Hanns Lilje. This position he held until his retirement in 1988. In later years he once again taught at many universities all over the world. From 1988 to 1996 he was also President of the United Bible Societies. A short autobiographical statement of his has recently been published in Eve-Marie Becker, ed., Neutestamentliche Wissenschaft: Autobiographische Essays aus der Evangelischen Theologie (Tübingen: Francke, 2003), 9.17.

Om de directe rede in te leiden gebruikt Marcus het werkwoord λεγω = legô (zeggen). In dit verhaal staat het telkens in de onvoltooid tegenwoordige tijd. De woordvolgorde van de zin is: eventueel het nevenschikkend voegwoord και = kai (en) , het werkwoord , de bestemmeling (de man , de Farizeeën samen met de Herodianen).

Mc 3,3 Mc 3,4 Mc 3,5
kai (en) kai (en)  
legei (hij zegt) legei (hij zegt) legei (hij zegt)
tôi anthrôpôi (aan de mens) autois (aan hen) tôi anthrôpôi (aan de mens)
95. Genezing van een verdorde hand op sabbat: Mc 3,1-6 - Lc 6,6-11 - Lc 14,1-6 - Mt 12,9-14 -    

De indeler van de verzen heeft zich hoofdzakelijk laten leiden door de wisseling van de personages of door de wisseling van de bestemmeling bij eenzelfde personage. Uitzondering hierop vormen de twee nevenschikkende zinnen (Mc 3,5c) waar de gehandicapte uitvoert wat Jezus gebiedt en genezen wordt. Ook de voorstelling van de man in Mc 3,1b geeft geen aanleiding tot een nieuw vers. Zo wordt de versindeling bepaald door de twee actoren: Jezus , de gehandicapte man en de tegenstanders van Jezus. Ook de reactie van de tegenstanders in Mc 3,4c geeft geen aanleiding tot een nieuw vers. Het valt echter op dat hier het zachte partikel δε = de (echter) wordt gebruikt en in alle andere gevallen het nevenschikkend voegwoord και = kai (en) nl. 9X telkens als verbindend voegwoord van een nevenschikkende zin. Van deze 9 gevallen staan er 6 bij het begin van een vers ; in het begin van deze 6 verzen is het voegwoord και = kai (en) gevolgd door een werkwoordvorm.
Na και = kai (en) of δε = de (echter) staat het vervoegd werkwoord of het werkwoord in de participiumvorm nominatief als bijstelling bij het onderwerp van de hoofdzin.
De werkwoordvormen zijn tegenwoordige tijd (indicatief en participium praesens) en verschillende vormen van verleden tijd (imperfectum en aorist).
Deze pericope had 9 verzen mogen tellen.
In deze pericope is de gehandicapte slechts 1X actief: nl. bij het uitstrekken van zijn hand (Mc 3,5c1). Door de versindeling valt de man helemaal in de plooien van het verhaal en wordt de tegenstelling tussen Jezus enerzijds en de Farizeeën en Herodianen anderzijds nog versterkt. In het verhaal is de situatie van de man aanleiding tot een twist tussen Jezus en zijn tegenstanders.

1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10.
Mc 3,1a (Jezus) Mc 3,1 (de gehandicapte) Mc 3,2 (tegenstanders) Mc 3,3 (Jezus tot de gehandicapte) Mc 3,4 (Jezus tot de tegenstanders) Mc 3,4 Mc 3,5 (Jezus tot de gehandicapte) Mc 3,5c1 Mc 3,5c2 Mc 3,6 (de tegenstanders)
Kai (en) kai (en) kai (en) kai (en) kai (en) oi de (zij echter) kai (en) kai (en) kai (en) kai (en)
eisèlthen (hij ging naar) èn ekei (daar was een mens) anthrôpos paretèroun (zij sloegen gade) legei (hij zegt) legei (hij zegt) esiôpôn (zwegen) periblexamenos (om zich heen gekeken) autous (naar hen)... legei (zegt hij) exeteinen (hij strekte uit) apekatestathè hè cheir autou (en zijn hand werd hersteld) exelthontes hoi Farisaioi... meta tôn Hèrôdiôn (de Farizeeën samen met de Herodianen naar buiten gaand ) sumboulion edidoun (pleegden overleg)
    auton (hem) tôi anthrôpôi (aan de mens) autois (aan hen)   tôi anthrôpôi (aan de mens)     kat'autou (tegen hem)  

Een wonderverhaal en een twistgesprek tussen Jezus en zijn tegenstanders werden met elkaar verweven. Het wonderverhaal kan losgeweekt worden uit het geheel. Tussen de hand en de eigenschap van de hand staat het werkwoord echô (hebben). Tegenover exèrammenèn echôn tèn cheira (verschrompeld hebbende de hand) staat in Mc 3,5d2: kai katestathè hè cheir autou (en werd hersteld zijn hand): een inclusio.

Mc 3,1b Mc 3,5a. Mc 3,5b Mc 3,5d1 Mc 3,5d2
kai (en) kai (en) kai (en) kai (en)
èn (er was) legei (hij zegt)    
ekei (daar)      
anthrôpos (een man) tôi anthrôpôi (aan de man) tôi    
exèrammenèn (verschrompeld) tèn chiera (de hand)   katestathè (werd hersteld)
echôn (hebbende) echonti (hebbende)    
tèn cheira (de hand) xèran (verschrompeld)   hè cheir autou (zijn hand)
  Mc 3,5b ekteinon (strek uit) exeteinen (en hij strekte ze uit)  
  tèn cheira (de hand)     

Mc 3,1-6 is alternerend opgebouwd: Mc 3,1 - Mc 3,3 - Mc 3,5 en Mc 3,2 - Mc 3,4 - Mc 3,6.

Mc 3,1 - Mc 3,1:  95. Genezing van een verdorde hand op sabbat - Mc 3,1-6 -Lc 6,6-11 - Lc 14,1-6 - Mt 12,9-14 - bijbeloverzicht -- Mc (Marcus) -- Mc 3 -- taalgebruik -- Mc 3,1 - Mc 3,2 - Mc 3,3 - Mc 3,4 - Mc 3,5 - Mc 3,6 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis 9de (negende) zondag door het b-jaar Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2004) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
Kai eisèlthen palin eis tèn sunagôgèn. kai èn ekei anthrôpos exèrammenèn echôn tèn cheira   et introivit iterum synagogam et erat ibi homo habens manum aridam  En hij kwam weer binnen in de synagoge. En er was daar een man die de hand verdord had.  1 Op een andere keer ging Hij naar de synagoge, waar een man aanwezig was met een verschrompelde hand. Hij kwam weer in de synagoge. Daar was iemand met een verschrompelde hand.   Weer ging hij naar de synagoge. Daar was iemand met een verschrompelde hand.  Weer gaat hij de synagoge binnen. Er is daar een mens wiens rechterhand is uitgedroogd; 1. Il entra de nouveau dans une synagogue, et il y avait là un homme qui avait la main desséchée. 

Statenvertaling. 1 En Hij ging wederom in de synagoge; en aldaar was een mens, hebbende een verdorde hand.
King James Bible. [1] And he entered again into the synagogue; and there was a man there which had a withered hand.
Luther-Bibel. 1 Und er ging abermals in die Synagoge. Und es war dort ein Mensch, der hatte eine verdorrte Hand.

>
  Mc 3,1   Lc 6,6
  Kai eisèlthen palin eis tèn sunagôgèn. kai èn ekei anthrôpos exèrammenèn echôn tèn cheira     6:6 egeneto de en eterô sabbatô eiselthein auton eis tèn sunagôgèn kai didaskein kai èn anthrôpos ekei kai è cheir autou è dexia èn xèra  

Tekstuitleg van Mc 3,1. Dit vers Mc 3,1 telt 14 (2 X 7) woorden , 29 lettergrepen en 70 (2 X 5 X 7) letters. De getalwaarde van Mc 3,1 is 6892 (2 X 2 X 1723). Dit vers bestaat uit twee nevenschikkende zinnen , verbonden door het nevenschikkend voegwoord και = kai (en).

Mc 3,1 Καὶ εἰσῆλθεν πάλιν εἰς τὴν συναγωγήν. καὶ ἦν ἐκεῖ ἄνθρωπος ἐξηραμμένην ἔχων τὴν χεῖρα:
Vertaling: En hij ging opnieuw naar de synagoge en er was daar een man metn een verschrompelde hand.
Mc 3,1 καὶ (= kai: en; nevenschikkend vw. D.: und. E.: and. Fr.: et. Lat.: et. Hebr.: wë. Arab.: wa) εἰσῆλθεν (= eisèlthen: hij ging binnen; wkw act ind aor 3de pers enk van het wkw εισερχομαι = eiserchomai: gaan naar, binnengaan < voorvoegsel εισ = naar + wkw ἐρχόμαι = erchomai: gaan, komen; 2 wkw met verschillende stammen: ερχ = erch en ελ = el: Baeyens 102,136, zie Fr.: al-ler; om de aor van het wkw αρχομαι = archomai: beginnen en ἐρχόμαι = erchomai: gaan, komen, van elkaar te onderscheiden. Ned.: weg. wkw be-wegen - bewoog - bewogen. D.: Weg. E.: way. Gr. ερχομαι = erchomai: be-weg-en, op weg gaan; de beginklinker kan wijzen op de halfklinker/-medeklinker w/u, r tussen haakjes plaatsen; zo bekomen we w-ch/g: weg) πάλιν (= palin: opnieuw; partikel) εἰς (= eis: naar; vz van plaats) τὴν (= tèn; bep lidw acc vr enk van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = hè, το = to: de - het) συναγωγήν (= sunagôgèn: synagoge; zn acc vr enk van het zn συναγωγη = sunagôgè: synagoge; zie het wkw συναγω = sunagô: samendrijven, samen'stromen'; voorvoegsel sun-: samen, stam s-m/n + stam ag-). καὶ (= kai: en; nevenschikkend vw. D.: und. E.: and. Fr.: et. Lat.: et. Hebr.: wë. Arab.: wa) ἦν (= èn: hij/zij/het was; wkw act ind imperf 3de pers enk < ησ-εν = èsen? van het wkw ειμι = eimi: zijn; stam: es-; temporeel augment: ε = e wordt η = è: Baeyens, 1963, 70/2) ἐκεῖ (= ekei: hier; bijw van plaats: hier, daar; Fr.: ici; Ned.: hie-r) ἄνθρωπος (= anthrôpos: mens; zn nom mann enk) ἐξηραμμένην (= exèrammenèn verschrompeld; wkw pass part perf acc vr enk van het wkw ξηραινω = xèrainô: verschrompelen, dor worden) ἔχων (= echôn: hebbende; wkw act part praes nom mann enk van het wkw εχω = echô: hebben, bezitten) τὴν (= tèn; bep lidw acc vr enk van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = hè, το = to: de - het) χεῖρα (= cheira: hand; zn acc vr enk van het zn χειρ = cheir: hand / handgreep; gr-: grijpen):

Mc 3,1.1. και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Taalgebruik: kai (en) in de LXX. Taalgebruik in Mc: kai (en). Niet in Mc 3,10 , Mc 3,29 , Mc 3,30.

kai (en)  kai (en)   Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
verzen  verzen (678) (666) 678 45  28  35  41  43  56  37  38  50  52  33  44  37  72  47  20  / 8     7957 1071 678 1151 879 1007 2767 404 2900  3779 
kai (en)   kai = en (555) (547) 555  40  26  32  33  37  52  26  36  40  37  29  33  26  60  33  15 / 7 26980  21867  5113  705  555  822  530  660  1470  371  2082  2612 
verschil verschil (123) (115) 123 5 2 3 8 6 4 11 2 10 15 4 11 11 12 14 5 / 1     2844 366 123 329 349 347 1297 33 818 1167

- Ned.: en. Arabisch: وَ = wa (en). Taalgebruik in de Qoran: wa (en). D.: und. E.: and. Fr.: et. Grieks: και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Hebr.: וְ = wë (en). Lat.: et.

Mc 3,1.2. ind. aor. 3de pers. enk. εισηλθεν = eisèlthen (hij ging naar) van het werkwoord εισερχομαι = eiserchomai (gaan naar, binnengaan). Taalgebruik in het NT: eiserchomai (binnengaan). Taalgebruik in de LXX: eiserchomai (binnengaan). Taalgebruik in Mc: eiserchomai (binnengaan). NT (43). Mt (4): (1) Mt 2,21. (2) Mt 12,4. (3) Mt 21,12. (4) Mt 24,38. Mc (5): (1) Mc 2,26. (2) Mc 3,1. (3) Mc 7,17. (4) Mc 11,11. (5) Mc 15,43. Lc (12): (1) Lc 1,40. (2) Lc 4,16. (3) Lc 4,38. (4) Lc 6,4. (5) Lc 7,1. (6) Lc 8,30. (7) Lc 9,46. (8) Lc 10,38. (9) Lc 17,27. (10) Lc 19,7. (11) Lc 22,3. (12) Lc 24,29. Joh (7): (1) Joh 13,27. (2) Joh 18,1. (3) Joh 18,33. (4) Joh 19,9. (5) Joh 20,5. (6) Joh 20,6. (7) Joh 20,8. Hnd (10): (1) Hnd 1,21. (2) Hnd 3,8. (3) Hnd 5,7. (4) Hnd 9,17. (5) Hnd 10,24. (6) Hnd 10,27. (7) Hnd 11,8. (8) Hnd 14,20. (9) Hnd 17,2. (10) Hnd 18,7. Een vorm van εισερχομαι = eiserchomai (binnengaan) in de LXX (700) , in het NT (192) , in Mc (30).

  eiserchomai (binnengaan) aor.   bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
  ind. aor. 3de pers. enk. eisèlthen  227  164  43  12  10  21  28     

In Mc is in 3 / 5 Jezus onderwerp: (1) Mc 3,1. (2) Mc 7,17. (3) Mc 11,11. In Mc 2,26 is David onderwerp , in Mc 15,43 Jozef van Armatea.
Hier betreft het een binnengaan in een synagoge. Dit verhaal omsluit de verhalenreeks Mc1,21-3,6 waarbij het eerste en het laatste verhaal zich afspeelt in de synagoge. εισηλθεν = eisèlthen (hij ging binnen) linkt Mc 3,1 met εισελθων εις την συναγωγην = eiselthôn eis tèn sunagôgèn (de synagoge binnengegaan) van Mc 1,21. Het linkt Mc 3,1 ook met εξελθοντες = exelthontes (buitengegaan) van Mc 3,6.
In Mc 3,1 ging Jezus naar de synagoge , in Mc 11,11 naar de tempel. Parallelle opbouw van de twee zinnen.

>
Mc 3,1 : kai eisèlthen palin eis tèn sunagôgèn (en hij ging binnen opnieuw in de synagoge). Mc 3,6  kai exelthontes hoi Farisaioi (en de Farizeeën buitengegaan).      

Mc 3,1.1. - 2. και εισηλθεν = kai eisèlthen (en hij ging naar -binnen). NT (10). Mt (1): (1) Mt 21,12. Mc (3): (1) Mc 3,1. (2) Mc 7,17. (3) Mc 11,11. Lc (3): (1) Lc 1,40. (2) Lc 4,16. (3) Lc 24,29. Joh (2): (1) Joh 19,9. (2) Joh 20,6. Hnd (1): (2) Hnd 3,8. (2) Hnd 9,17.
- εισηλθεν δε = eisèlthen de (hij ging echter - naar - binnen). NT (2): (1) Lc 9,46. (2) Lc 22,3.
- και εισελθων = kai eiselthôn (en binnengegaan). ΝΤ (8): (1) Mt 26,58. (2) Mc 5,39. (3) Mc 7,24. (4) Mc 11,15. (5) Lc 1,28. (6) Lc 7,36. (7) Lc 19,1. (8) Hnd 23,16.
- εισελθων δε = eiselthôn de (binnengegaan echter). ΝΤ (4): (1) Mt 22,11. (2) Lc 11,37. (3) Hnd 19,8. Variante lezing: Lc 8,51.
- In het Hebreeuws kan dit Griekse verleden deelwoord beter weergegeven worden door een verbum consecutivum , een wajjiqtolvorm. Hebreeuws: prefix verbindingswoord wë + act. qal imperf. 3de pers. mann. enk. וַיָּבּוֹא = wajjâbô´ (en hij ging) van het werkw. בָּא = bâ´ (gaan, komen). Taalgebruik in Tenakh: bâ´ (gaan, komen). Getalwaarde: beth = 2 , aleph = 1 ; totaal: 3. Structuur: 2 - 1. De som van de elementen is telkens 3. Spiegelbeeld van het woord אַב = ´ab (vader). Tenakh (21): (1) 1 S 4,13. (2) 1 K 3,15. (3) 1 K 7,14. (4) 1 K 13,11. (5) 1 K 22,15. (6) 1 K 22,30. (7) 1 K 22,37. (8) 2 K 9,30. (9) Js 38,1. (10) Ez 14,1. (11) Ez 23,44. (12) Ez 36,20. (13) Ez 40,6. (14) Hos 6,3. (15) Ps 24,7. (16) Job 1,6. (17) Job 2,1. (18) Est 4,2. (19) Est 4,9. (20) Est 5,10. (21) Est 6,6.

Mc 3,1.3. παλιν = palin (opnieuw). Taalgebruik in het NT: palin (opnieuw). Taalgebruik in de LXX: palin (opnieuw). Taalgebruik in Mc: palin (opnieuw). Voor de derde maal in Mc gebruikt. εις την συναγωγην = eis tèn sunagôgèn (naar de synagoge) van Mc 3,1 verwijst naar εις την συναγωγην = eis tèn sunagôgèn (naar de synagoge) van Mc 1,21. Het is de tweede maal dat Mc uitdrukkelijk vermeldt dat Jezus een synagoge bezoekt. Een derde maal zal het in Nazaret zijn.

palin (opnieuw)   Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 7 Mc 8 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 14 Mc 15 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn. ev.
  2 : (1) Mc 2,1. (2) Mc 2,13. 2 : (3) Mc 3,1. (4) Mc 3,20 . 1 : (5) Mc 4,1. 1 : Mc 5,21. 2 : (7) Mc 7,14. (8) Mc 7,31. 3 : (9) Mc 8,1. (10) Mc 8,13. (11) Mc 8,25.   4 : (12) Mc 10,1. (13) Mc 10,10. (14) Mc 10,24. (15) Mc 10,32. 2 : (16) Mc 11,3. (17) Mc 11,27 1 : (18) Mc 12,4. 5 : (19) Mc 14,39. (20) Mc 14,40. (21) Mc 14,61. (22) Mc 14,69. (23) Mc 14,70. 3 : (24) Mc 15,4. (25) Mc 15,12. (26) Mc 15,13.   206 70 136 16 26 26 45 5 16 2 68  113 
kai palin (en opnieuw)     1: Mc 4,1.   1: Mc 7,31.       1: Mc 12,4. 2: (1) Mc 14,39. (2) Mc 14,40.       30 1 5 1 8 3 12   8 16

- Ned.: opnieuw. D.: abermals. E.: again. Fr.: de nouveau.Grieks: παλιν = palin (opnieuw). Taalgebruik in het NT: palin (opnieuw). Lat.: iterum.

Mc 3,1.4. εις = eis (naar). Taalgebruik in het NT: eis (naar). Taalgebruik in de LXX: eis (naar). εις = eis (naar). Taalgebruik in het NT: eis (naar). Taalgebruik in de LXX: eis (naar). Mc 3 (6): (1) Mc 3,1. (2) Mc 3,3. (3) Mc 3,13. (4) Mc 3,20. (5) Mc 3,27. (6) Mc 3,29.

eis (naar)  bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b.  Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16
  6930  5336  1594  215  151  210  181  260  504  73  576  757  427  77  13 5 6 8 11 14 9 10 11 13 8 7 8 20 3 5

- Ned.: naar. D.: nach. E.: for. Fr.: vers (versus: gedraaid , gekeerd ; vertere: tourner , draaien) / à. Grieks: εις = eis (naar). Taalgebruik in het NT: eis (naar). Lat.: in / ad.

Mc 3,1.3. - 4. παλιν εις = palin eis (opnieuw naar). NT (8): (1) Mc 3,1. (2) Mc 5,21. (3) Mc 8,13. (4) Mc 11,27. (5) Joh 4,3. (6) Joh 4,46. (7) Joh 6,15. (8) Rom 8,15. In het oog springt Mc 3,1 en Mc 11,27. In Mc 3,1 ging Jezus naar de synagoge ; in Mc 11,27 gaan Jezus en zijn leerlingen naar Jeruzalem. Mc 3,1 gebruikt een vorm van het werkw. εισερχομαι = eiserchomai (gaan naar, binnengaan) , Mc 11,27 een vorm van het werkw. ερχομαι = erchomai (gaan, komen).

2. 4. εισηλθεν εις = eisèlthen eis (hij ging naar binnen in). NT (21). Mt (3). (2) Mt 12,4. (3) Mt 21,12. (4) Mt 24,38. Mc (4) (1) Mc 2,26. (2) Mc 3,1. (3) Mc 7,17. (4) Mc 11,11. Lc (7): (1) Lc 1,40. (2) Lc 4,16. (3) Lc 4,38. (4) Lc 6,4. (5) Lc 7,1. (6) Lc 8,30. (8) Lc 10,38. (9) Lc 17,27. Joh (3): (1) Joh 13,27. (3) Joh 18,33. (4) Joh 19,9. Hnd (4): (1) Hnd 9,17. (2) Hnd 11,8. (3) Hnd 14,20. (4) Hnd 18,7.
- εισελθων εις = eiselthôn eis (binnengegaan in). Mc (5 / 6): (1) Mc 1,21. (2) Mc 2,1. (3) Mc 3,27. (4) Mc 7,24. (5) Mc 11,15.
- We zien dus een beklemtoning van het werkwoord door het voorvoegsel εισ = eis... gevolgd door het voorzetsel van richting εις = eis (naar).
(1) Mc 2,26: eisèlthen eis ton oikon tou theou (hij ging naar binnen in het huis van God).
(2) Mc 3,1: kai eisèlthen palin eis tèn sunagôgèn (en hij ging binnen opnieuw in de synagoge).
(3) Mc 7,17: kai hote eisèlthen eis oikon (en toen hij binnenging in huis).
(4) Mc 11,11: kai eisèlthen eis Hierosoluma eis to hieron (en hij ging binnen in Jeruzalem in de tempel).
(5) Mc 15,43: eisèlthen pros ton Pilaton (hij ging binnen bij Pilatus).

1.-2. 4. και εισηλθεν εις = kai eisèlthen eis (en hij ging naar - binnen naar ). NT (4). (1) Mc 11,11. (2) Lc 1,40. (3) Joh 19,9. (4) Joh 20,6. (5) Hnd 9,17.
- εισηλθεν δε εις = eisèlthen de eis (hij ging echter - naar - binnen naar). NT (0).
- και εισελθων εις = kai eiselthôn eis (en binnengegaan naar). ΝΤ (4): (1) Mc 7,24. (2) Lc 7,36. (3) Lc 19,1. (4) Hnd 23,16.
- εισελθων δε εις = eiselthôn de eis (binnengegaan echter naar). ΝΤ (2): (1) Hnd 19,8. Variante lezing: Lc 8,51.
- Bemerking. In deze opsomming zijn niet de verzen opgenomen waar de uitdrukking onderbroken wordt.

Vooral:
(2) Mc 3,1: kai eisèlthen palin eis tèn sunagôgèn (en hij ging binnen opnieuw in de synagoge).
(4) Mc 11,11: kai eisèlthen eis Hierosoluma eis to hieron (en hij ging binnen in Jeruzalem in de tempel).

Mc 3,1.5. bep. lidw. acc. vr. enk. την = tèn (de) van het bepaald lidw. vr. enk. ἡ = hè. Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Taalgebruik in de LXX: bepaald lidwoord. Taalgebruik in Mc: bepaald lidwoord. Mc 3 (5): (1) Mc 3,1. (2) Mc 3,3. (3) Mc 3,5. (4) Mc 3,7. (5) Mc 3,27.

  lidw. enk. Mc  Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel  OT NT Mt  Mc  Lc  Joh  Hnd  Br.  Apk  syn. ev.
9. acc. vr. enk. tèn 109  12 4 5 9 9 11 10 4 5 11 5 6 3 7 6 2 6161  4889  1272  180  109  149  121  198  404  111  438  559 
  Totaal   940  67  45  41  64  70  71  62  36  66  71  40  59  53  106  61  28  54298  42002  12296  1648  940  1649  1422  1696  4013  928  4237 5659  

- Nederl..: bepaald lidwoord de / het. D.: der , die , das enz.. E.: the. Fr.: le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam). Gr. ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Hebreeuws: הַ = ha (de, het). Taalgebruik in Tenakh: ha (de, het).

4. - 5. εις την = eis tèn (naar de). NT (299). Mc 3 (1): Mc 3,1.

Mc 3,1.6. acc. vr. enk. συναγωγην = sunagôgèn (synagoge) van het zelfst. naamw. συναγωγη = sunagôgè (synagoge). Taalgebruik in het NT: sunagôgè (synagoge). Taalgebruik in de LXX: sunagôgè (synagoge). Taalgebruik in Mc: sunagôgè (synagoge). Mc (2): (1) Mc 1,21. (2) Mc 3,1.
- Een vorm van συναγωγη = sunagôgè (synagoge) in Mc (8): (1) Mc 1,21. (2) Mc 1,23. (3) Mc 1,29. (4) Mc 1,39. (5) Mc 3,1. (6) Mc 6,2. (7) Mc 12,39. (8) Mc 13,9. Slechts in 1 vers wordt een vorm van συναγωγη = sunagôgè (synagoge) niet voorafgegaan van een lidwoord: Mc 13,9.

sunagôgè (synagoge)    bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
acc. vr. enk. sunagôgèn     62  50  12       
totaal   261  205  56  15  19  32  34     

sunagôgè (synagoge)  NT Mt Mc Lc Joh syn.  ev.  Hnd Br. Apk
acc. vr. enk. sunagôgèn   12  1 : Mt 12,9. 2 : (1) Mc 1,21. (2) Mc 3,1. 3 : (1) Lc 4,16. (2) Lc 6,6. (3) Lc 7,5.   6 : (1) Mt 12,9 // Mc 3,1 // Lc 6,6. (2) Mc 1,21 // Lc 4,16. 5 : (1) Hnd 13,14. (2) Hnd 14,1. (3) Hnd 17,10. (4) Hnd 18,19. (5) Hnd 19,8. 1 : Jak 2,2.  
totaal 56  15  32  34  19 
eis (tèn) sunagôgèn 11 (- 1) 2 (niet in  Lc 7,5 )        

Mc 3,1.4. - 6. εις την συναγωγην = eis tèn sunagôgèn (naar de synagoge). Mc (2): (1) Mc 1,21. (2) Mc 3,1.
- Mc 1,21: και... εισελθων εις την συναγωγην = kai... eiselthôn eis tèn sunagôgèn (en... binnengegaan in de synagoge).
- Mc 3,1: και εισηλθεν παλιν εις την συναγωγην = kai eisèlthen palin eis tèn sunagôgèn (en hij ging binnen opnieuw in de synagoge).
STAP VOOR STAP !

1. - 6. Vooral:
(2) Mc 3,1: και εισηλθεν παλιν εις την συναγωγην = kai eisèlthen palin eis tèn sunagôgèn (en hij ging binnen opnieuw in de synagoge).
(4) Mc 11,11: kai eisèlthen eis Hierosoluma eis to hieron (en hij ging binnen in Jeruzalem in de tempel).

Mc 3,1.7. και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Taalgebruik: kai (en) in de LXX. Taalgebruik in Mc: kai (en). Niet in Mc 3,10 , Mc 3,29 , Mc 3,30. Tweede nevenschikkende hoofdzin in dit vers.

kai (en)  kai (en)   Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
verzen  verzen (678) (666) 678 45  28  35  41  43  56  37  38  50  52  33  44  37  72  47  20  / 8     7957 1071 678 1151 879 1007 2767 404 2900  3779 
kai (en)   kai = en (555) (547) 555  40  26  32  33  37  52  26  36  40  37  29  33  26  60  33  15 / 7 26980  21867  5113  705  555  822  530  660  1470  371  2082  2612 
verschil verschil (123) (115) 123 5 2 3 8 6 4 11 2 10 15 4 11 11 12 14 5 / 1     2844 366 123 329 349 347 1297 33 818 1167

- Ned.: en. Arabisch: وَ = wa (en). Taalgebruik in de Qoran: wa (en). D.: und. E.: and. Fr.: et. Grieks: και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Hebr.: וְ = wë (en). Lat.: et.

Mc 3,1.8. act. ind. imperf. 3de pers. enk. ην = èn (hij / zij was) van het werkw. ειμι = eimi (zijn) OF betrekkelijk voornaamw. acc. vr. enk. ἡν (die) van het betrekk. voornaamw. ὁς (die). Taalgebruik in het NT: eimi (zijn). Taalgebruik in de LXX: eimi (zijn). Taalgebruik in Mc: eimi (zijn). Mc 3 (1): Mc 3,1. Een vorm van ειμι = eimi (zijn) in de LXX (6947) , in het NT (2450) , in Mc (192).

  bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
act. ind. imperf. 3de pers. enk. èn  OF betrekkelijk voornaamw. acc. vr. enk. ἡν 1506  1120  386  24  38  79  92  63  71  19  141  233     

- Hebreeuws. act. ind. perf. 3de pers. mann. enk. הָיָה = hâjâh (zijn). Taalgebruik in Tenakh: hâjâh (zijn). Getalwaarde: he = 5 , jod = 10 ; totaal: 20 (2² X 5). Structuur: 5 - 1 - 5. De som van de elementen is telkens 2. Tenakh (332). Pentateuch (52). Eerdere Profeten (111). Latere Profeten (87). 12 Kleine Profeten (14). Geschriften (67).
- werkw. Ned.: zijn. Arabisch: كانَ = kâna (zijn). Taalgebruik in de Qoran: kâna (zijn). D.: sein. E.: to be. E.: to be. Grieks: ειμι = eimi (zijn). Taalgebruik in het NT: eimi (zijn). Hebreeuws: הָיָה = hâjâh (zijn). Taalgebruik in Tenakh: hâjâh (zijn). Lat.: esse.

Mc 3,1.9. ekei (daar, hier). Taalgebruik in het N.T.: ekei (daar). Taalgebruik in Mc: ekei (daar). Ned. hier. Fr. ici.
Mc (11): (1) Mc 1,38. (2) Mc 2,6. (3) Mc 3,1. (4) Mc 5,11. (5) Mc 6,5. (6) Mc 6,10. (7) Mc 6,33. (8) Mc 11,5. (9) Mc 13,21. (10) Mc 14,15. (11) Mc 16,7.

7. - 9. STAP VOOR STAP !
- Mc 1,23: και ευθυς ην εν τῃ συναγωγῃ = kai euthus èn en tè(i) sunagôgè(i) (en onmiddellijk was er in de synagoge). Slechts in Mc 1,23.
- Mc 3,1: και ην εκει = kai èn ekei (en er was daar). NT (4): (1) Mt 2,15. (2) Mc 1,13. (3) Mc 3,1. (4) Lc 6,6.
Zie ook: Mc 1,13: και ην εν τῃ ερημῳ = kai èn en tè(i) erèmô(i) (en hij was in de woestijn).
en: Mc 5,11: ην δε εκει προς τῳ ὁρει = èn de ekei pros tô(i) horei (hij was echter bij de berg). ην δε εκει = èn de ekei (hij echter was daar). Bijbel (5). OT (1): Gn 41,12. NT (4): (1) Mt 27,61. (2) Mc 5,11. (3) Lc 8,32. (4) Joh 4,6.

Mc 3,1.10. nom. mann. enk. ανθρωπος = anthrôpos (mens). Taalgebruik in het NT: anthrôpos (mens). Taalgebruik in de LXX: anthrôpos (mens). Taalgebruik in Mc: anthrôpos (mens). Bijbel (512). OT (394). NT (118). Mc (14): (1) Mc 1,23. (2) Mc 2,27. (3) Mc 3,1. (4) Mc 4,26. (5) Mc 5,2. (6) Mc 7,11. (7) Mc 8,37. (8) Mc 10,7. (9) Mc 10,9. (10) Mc 12,1. (11) Mc 13,34. (12) Mc 14,13. (13) Mc 14,21. (14) Mc 15,39.

  anthrôpos (mens) bijbel  OT NT  Mt  Mc Lc  Joh  Hnd  Br. Apk syn. ev.
1 nom. mann. enk. anthrôpos 512 394 118 21 14 24 21  10  27  59  80 
  Totaal   1760 1233 527 108 53 94 57  45  145  25  255  312

  anthrôpos (mens) Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15
1 nom. enk. anthrôpos 14 (1) Mc 1,23.   (2) Mc 2,27.   (3) Mc 3,1.   (4) Mc 4,26.   (5) Mc 5,2.   (6) Mc 7,11. (7) Mc 8,37   (8) Mc 10,7. (9) Mc 10,9.     (10) Mc 12,1.   (11) Mc 13,34.   (12) Mc 14,13. (13) Mc 14,21.   (14) Mc 15,39.  
3 gen. enk. anthrôpou 15   2 : (1) Mc 2,10 **. (2) Mc 2,28 **.      (1) Mc 5,8.   (1) Mc 7,15. (2) Mc 7,20.   (1) Mc 8,31**.  (2) Mc 8,38 **. (1) Mc 9,9 **. (2) Mc 9,12 **. (3) Mc 9,31 **.   (1) Mc 10,33 **. (2) Mc 10,45 **.      (1) Mc 13,26 **.   (1) Mc 14,21 **. (2) Mc 14,41 **.    
4 dat. enk. anthrôpôi 3     2 : (1) Mc 3,3. (2) Mc 3,5.                   (3) Mc 14,21.    
5 acc. enk. anthrôpon 7   (1) Mc 2,27.         (2) Mc 7,15. (3) Mc 7,18. (4) Mc 7,20. (5) Mc 7,23.   (6) Mc 8,36.             (7) Mc 14,71.    
6 nom. + voc. mv. anthrôpoi 1             (1) Mc 8,27.              
7 gen. mann. mv. anthrôpôn 11 (1) Mc 1,17.     (2) Mc 3,28.       (3) Mc 7,7. (4) Mc 7,8. (5) Mc 7,21.   (6) Mc 8,33.   (7) Mc 9,31.     (8) Mc 11,2. (9) Mc 11,30. (10) Mc 11,32.   (11) Mc 12,14.        
8 dat. mv. anthrôpois 1                 (1) Mc 10,27.            
9 acc. mv. anthrôpous 1             (1) Mc 8,24.              
  Totaal   53 10 

- Hebreeuws. אִישׁ = ´îsj (man, ieder). Taalgebruik in Tenakh: ´îsj (man). Getalwaarde: aleph = 1, jod = 10, sjin = 21 of 300 ; totaal: 32 (2² X 2³) of 311 (priemgetal). Structuur: 1 - 1 - 3. De som van de elementen is telkens 5. Tenakh (1023).

Mc 3,1.11. pass. perf. part. acc. vr. enk. εξηραμμενην = exèrammenèn (verschrompeld) van het werkw. ξηραινω = xèrainô (verschrompelen, dor worden). Taalgebruik in het NT: xèrainô (verschrompelen, dor worden). Taalgebruik in de LXX: xèrainô (verschrompelen, dor worden). Taalgebruik in Mc: xèrainô (verschrompelen, dor worden). Bijbel = Mc (2): (1) Mc 3,1. (2) Mc 11,20. Een verdorde hand is een hand waaruit het bloed / leven is weggetrokken en bijgevolg dood en levenloos is. Dit staat in tegenstelling met een gestrekte hand. Een vorm van ξηραινω = xèrainô (verschrompelen, dor worden) in de LXX (57) , in het NT (15) , in Mc (6).
- In Mc 1,23 was een mens met een onreine geest in de synagoge , in Mc 3,1 is het een mens die een verdorde hand heeft. In Mc 1,23 gaat het om iemand met een geestelijke onreinheid , in Mc 3,1 om iemand met een lichamelijke onreinheid. Maar waarom bevinden ze zich in de synagoge ? Horen ze daar wel thuis ?

  xèrainô (verschrompelen, dor worden)  Mc Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 9 Mc 11 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Br. Apk syn.  ev.  A. b. 
pass. ind. praes. 3de pers. enk. xèrainetai        (1) Mc 9,18.                
pass. ind. aor. 3de pers. enk. exèranthè    (1) Mc 4,6.   (2) Mc 5,29.       26  16  10 
pass. ind. perfect. 3de pers. enk. exèrantai          (1) Mc 11,21.                
pass. part. perf. acc. vr. enk. exèrammenèn (1) Mc 3,1.         (2) Mc 11,20.                
  Totaal   1 32  18  14  10  11 

- pass. ind. aor. 3de pers. enk. exèranthè (hij werd verdord) van het werkw. ξηραινω = xèrainô (verschrompelen, dor w orden). Taalgebruik in het NT: xèrainô (verschrompelen, dor worden). Taalgebruik in de LXX: xèrainô (verschrompelen, dor worden). Taalgebruik in Mc: xèrainô (verschrompelen, dor worden). Bijbel (26). LXX (16). NT (10): (1) Mt 13,6. (2) Mt 21,19. (3) Mt 21,20. (4) Mc 4,6. (5) Mc 5,29. (6) Lc 8,6. (7) Joh 15,6. (8) 1 Pe 1,24. (9) Apk 14,15. (10) Apk 16,12. Een vorm van ξηραινω = xèrainô (verschrompelen, dor worden) in de LXX (57) , in het NT (15) , in Mc (6).

Mc 3,1.12. part. praes. nom. mann. enk. εχων = echôn (hebbende) van het werkw. εχω = echô (hebben, bezitten). Taalgebruik: echô (hebben, bezitten) in het NT. Taalgebruik: echô (hebben, bezitten) in de LXX. Taalgebruik: echô (hebben, bezitten) in Lc. Taalgebruik: echô (hebben, bezitten) in Mc. Mc (3): (1) Mc 1,22. (2) Mc 3,1. (3) Mc 10,22. Lc (12): (1) Lc 3,11. (2) Lc 4,33. (3) Lc 7,2. (4) Lc 7,8. (5) Lc 8,8. (6) Lc 8,27. (7) Lc 14,35. (8) Lc 15,4. (9) Lc 17,7. (10) Lc 19,17. (11) Lc 20,28. (12) Lc 22,36. Een vorm van εχω = echô (hebben, bezitten) in de LXX (497) , in het NT (705) , in Mc (69) , in Lc (77) , in Hnd (44).

echô (hebben, bezitten)  Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
 part. pr. nom. mann. enk. echôn (1) Mc 1,22.     (2) Mc 3,1.               (3) Mc 10,22.               114  32  82  10  12  18  32  25  30  15 

- Ned.: hebben. D.: haben. E.: have. Fr.: avoir. Grieks: εχω = echô (hebben, bezitten). Taalgebruik: echô (hebben, bezitten) in het NT. Lat.: habere.

Mc 3,1.13. bep. lidw. acc. vr. enk. την = tèn (de) van het bepaald lidw. vr. enk. ἡ = hè. Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Taalgebruik in de LXX: bepaald lidwoord. Taalgebruik in Mc: bepaald lidwoord. Mc 3 (5): (1) Mc 3,1. (2) Mc 3,3. (3) Mc 3,5. (4) Mc 3,7. (5) Mc 3,27.

  lidw. enk. Mc  Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel  OT NT Mt  Mc  Lc  Joh  Hnd  Br.  Apk  syn. ev.
9. acc. vr. enk. tèn 109  12 4 5 9 9 11 10 4 5 11 5 6 3 7 6 2 6161  4889  1272  180  109  149  121  198  404  111  438  559 
  Totaal   940  67  45  41  64  70  71  62  36  66  71  40  59  53  106  61  28  54298  42002  12296  1648  940  1649  1422  1696  4013  928  4237 5659  

- Nederl..: bepaald lidwoord de / het. D.: der , die , das enz.. E.: the. Fr.: le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam). Gr. ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Hebreeuws: הַ = ha (de, het). Taalgebruik in Tenakh: ha (de, het).

Mc 3,1.14. acc. vr. enk. χειρα = cheira (hand) van het zelfst. naamw. χειρ = cheir (hand). Taalgebruik in het NT: cheir (hand). Taalgebruik in de LXX: cheir (hand). Mc (5): (1) Mc 1,41. (2) Mc 3,1. (3) Mc 3,3. (4) Mc 3,5. (5) Mc 7,32. In Mc 1,41 en Mc 7,32 gaat het over de hand van Jezus , in (2) Mc 3,1. (3) Mc 3,3. (4) Mc 3,5 over de hand van de gehandicapte man. De hand uitstrekken is de ander genezend tegemoet treden (Mc 1,41).

  cheir (hand) bijbel  OT  NT  Mt  Mc  Lc  Joh  Hnd  Br. Apk syn. ev.
4 acc. enk. cheira 295 265 30 8 5 5 3 4 1 18 21
  Totaal   1815 1637 178 25 26 26 15 44 26 16  77  92 

13. - 14. την χειρα = tèn cheira (de hand). Mc (5): (1) Mc 1,41. (2) Mc 3,1. (3) Mc 3,3. (4) Mc 3,5. (5) Mc 7,32.


- Mc 3,1 - Mc 3,2 - Mc 3,3 - Mc 3,4 - Mc 3,5 - Mc 3,6 - Mc 3,7 - Mc 3,8 - Mc 3,9 - Mc 3,10 - Mc 3,11 - Mc 3,12 - Mc 3,13 - Mc 3,14 - Mc 3,15 - Mc 3,16 - Mc 3,17 - Mc 3,18 - Mc 3,19 - Mc 3,20 - Mc 3,21 - Mc 3,22 - Mc 3,23 - Mc 3,24 - Mc 3,25 - Mc 3,26 - Mc 3,27 - Mc 3,28 - Mc 3,29 - Mc 3,30 - Mc 3,31 - Mc 3,32 - Mc 3,33 - Mc 3,34 - Mc 3,35 -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen - A - B - C - D - E - F - G - H - I - J - K - L - M - N - O - P - Q - R - S - T - U - V - W - X -Y - Z -


Mc 3,2 - Mc 3,2:  95. Genezing van een verdorde hand op sabbat - Mc 3,1-6 -Lc 6,6-11 - Lc 14,1-6 - Mt 12,9-14 - bijbeloverzicht -- Mc (Marcus) -- Mc 3 -- taalgebruik -- Mc 3,1 - Mc 3,2 - Mc 3,3 - Mc 3,4 - Mc 3,5 - Mc 3,6 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis 9de (negende) zondag door het b-jaar Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2004) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
kai paretèroun auton ei tois sabbasin therapeusei auton, hina katègorèsôsin autou 2 et observabant eum si sabbatis curaret ut accusarent illum en ze sloegen hem gade of hij hem op de sabbat zou genezen opdat ze hem zouden (kunnen) aanklagen. 2 Zij hielden Hem in het oog om te zien of Hij hem op sabbat zou genezen, met de bedoeling Hem daarvan te beschuldigen. [2] Ze letten op Hem om te zien of Hij hem op sabbat zou genezen, om Hem te kunnen aanbrengen. [2] Ze letten op hem om te zien of hij die op sabbat zou genezen, zodat ze hem zouden kunnen aanklagen. 2 en ze hielden hem al in de gaten of hij hem op een van de sabbatten zou genezen, zodat zij hem konden aanklagen. 2. Et ils l'épiaient pour voir s'il allait le guérir, le jour du sabbat, afin de l'accuser. 

Statenvertaling. 2 En zij namen Hem waar, of Hij op den sabbat hem genezen zou, opdat zij Hem beschuldigen mochten.
King James Bible. [2] And they watched him, whether he would heal him on the sabbath day; that they might accuse him.
Luther-Bibel. 2 Und sie lauerten darauf, ob er auch am Sabbat ihn heilen würde, damit sie ihn verklagen könnten.

>
  Mc 3,2   Lc 6,7
  kai paretèroun auton ei tois sabbasin therapeusei auton, hina katègorèsôsin autou   6:7 paretèrounto de auton oi grammateis kai oi farisaioi ei en tô sabbatô therapeuei ina eurôsin katègorein autou 

Tekstuitleg van Mc 3,2.

Mc 3,2.1. και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Taalgebruik: kai (en) in de LXX. Taalgebruik in Mc: kai (en). Niet in Mc 3,10 , Mc 3,29 , Mc 3,30.

kai (en)  kai (en)   Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
verzen  verzen (678) (666) 678 45  28  35  41  43  56  37  38  50  52  33  44  37  72  47  20  / 8     7957 1071 678 1151 879 1007 2767 404 2900  3779 
kai (en)   kai = en (555) (547) 555  40  26  32  33  37  52  26  36  40  37  29  33  26  60  33  15 / 7 26980  21867  5113  705  555  822  530  660  1470  371  2082  2612 
verschil verschil (123) (115) 123 5 2 3 8 6 4 11 2 10 15 4 11 11 12 14 5 / 1     2844 366 123 329 349 347 1297 33 818 1167

- Ned.: en. Arabisch: وَ = wa (en). Taalgebruik in de Qoran: wa (en). D.: und. E.: and. Fr.: et. Grieks: και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Hebr.: וְ = wë (en). Lat.: et.

Mc 3,2.2. act. ind. imperf. 3de pers. mv. παρετηρουν = paretèroun (zij hielden in het oog, zij hielden hem bij) van het werkwoord παρατηρεω = para-tèreô: bijhouden, opvolgen, schaduwen. Dit werkwoord wordt slechts 1X gebruikt bij Marcus. In deze vorm komt het in de bijbel enkel hier voor. Het werkwoord heeft een voorvoegsel para (bij, naast). Wellicht daarom staat de bepaling auton (hem) onmiddellijk na het werkwoord , zoals dat veelal gebeurt met bepalingen bij werkwoorden met een voorvoegsel.

Mc 3,2.3. acc. mann. enk. αυτον = auton (hem) van het persoonl. voornaamw. αυτος = autos (hij - hem). Taalgebruik in het NT: voornaamwoord autos. Taalgebruik in de LXX: voornaamwoord autos. Taalgebruik in Mc.: voornaamwoord autos. Mc 3 (12): (1) Mc 3,2. (2) Mc 3,6. (3) Mc 3,8. (4) Mc 3,9. (5) Mc 3,11. (6) Mc 3,12. (7) Mc 3,13. (8) Mc 3,19. (9) Mc 3,21. (10) Mc 3,31. (11) Mc 3,32. (12) Mc 3,34.

  autos enk. Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
4 acc. mann. enk. auton   146  11  12  12  16  12  14  17  2872  2032  840  114  146  184  154  136  85  21  598  752 
  totaal 413  35  17  27  14  34  34  18  33  32  30  18  25  47  34  12884  9893  2991  510  413  593  475  350  504  146  1670  2145 

Mc 3,2.4. act. ind. pr. 2de pers. enk. ει = ei van het werkw. ειμι = eimi (zijn) en ει = ei (indien, of): voegwoord van voorwaarde. Taalgebruik in het NT: ei . Taalgebruik in de LXX: ei . Taalgebruik in Mc: ei . Werkwoordvorm in Mc 3,11. Voegwoord in: (1) Mc 3,2. (2) Mc 3,26.

ei Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
  42  1337  802  535  66  42  64  69  38  234  22  172  241 

Mc 3,2.5. bep. lidw. dat. mann. + onz. mv. tois: Mc 3 (5): (1) Mc 3,2. (2) Mc 3,4. (3) Mc 3,9. (4) Mc 3,28. Taalgebruik in Mc 3: bepaald lidwoord. Taalgebruik in het N.T.: bepaald lidwoord.

Mc 3,2.6. Zelfstandig nw. dat. onz. mv. sabbatois (op sabbat) van het zelfstandig nw. sabbaton (sabbat). Taalgebruik: sabbaton (sabbat). Mc (5): (1) Mc 1,21. (2) Mc 2,23. (3) Mc 2,24. (4) Mc 3,2. (5) Mc 3,4. tois sabbasin (op sabbat) staat in Mc 3,2 , evenals in Mc 3,4 vooraan de zin om de klemtoon erop te leggen.

dat. vr. mv. σαββασιν = sabbasin van het zelfst. naamw. σαββατον = sabbaton (sabbat). Taalgebruik in het NT: sabbaton (sabbat). Taalgebruik in de LXX: sabbaton (sabbat). Taalgebruik in Mc: sabbaton (sabbat). Taalgebruik in Lc: sabbaton (sabbat).

  sabbaton (sabbat)  bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
6 dat. onz. mv. sabbasin  14  13          13  13     
  totaal 174  109  65  10  11  20  12  10    41  53   

    Mt Mc Lc Joh syn.  ev. 
1 nom. + acc. onz. enk. sabbaton  1 : Mt 12,5. 1 : Mc 2,27. 2 : (1) Lc 23,54. (2) Lc 23,56 5 : (1) Joh 5,9. (2) Joh 5,10. (3) Joh 5,18. (4) Joh 9,14. (5) Joh 9,16.
2 gen. onz.  enk. sabbatou 1 : Mt 12,8. 4 : (1) Mc 2,28. (2) Mc 6,2. (3) Mc 16,1. (4) Mc 16,9. 5 : (1) Lc 6,5. (2) Lc 13,14. (3) Lc 13,16. (4) Lc 14,5. (5) Lc 18,12 1 : Joh 19,31. 10 : (1) Mt 12,8 // Mc 2,28 // Lc 6,5. (2) Mc 6,2 // Lc 4,16. 11 
3 dat. onz. enk. sabbatô(i)  2 : (1) Mt 12,2. (2) Mt 24,20.   8 : (1) Lc 6,1. (2) Lc 6,6. (3) Lc 6,7. (4) Lc 6,9. (5) Lc 13,14. (6) Lc 13,15. (7) Lc 14,1. (8) Lc 14,3. 4 : (1) Joh 5,16. (2) Joh 7,22. (3) Joh 7,23. (4) Joh 19,31. 10 : (1) Mt 12,2 // Mc 2,24 // Lc 6,2. 14 
5 gen. onz. mv. sabbatôn  1 : Mt 28,1. 1 : Mc 16,2. 2 : (1) Lc 4,16. (2) Lc 24,1 2 : (1) Joh 20,19. (2) Joh 20,19 4 : 6 : (1) Mt 24,20 // Mc 16,2 (// Lc 24,1 // Joh 20,1
6 dat. onz. mv. sabbasin  5 : (1) Mt 12,1. (2) Mt 12,5. (3) Mt 12,10. (4) Mt 12,11. (5) Mt 12,12 5 : (1) Mc 1,21. (2) Mc 2,23. (3) Mc 2,24. (4) Mc 3,2. (5) Mc 3,4. 3 : (1) Lc 4,31. (2) Lc 6,2. (3) Lc 13,10.   13 : (1) Mt 12,1 // Mc 2,23 // Lc 6,1. (2) Mt 12,10 // Mc 3,2 // Lc 6,7. (3) Mt 12,12 // Mc 3,4 // Lc 6,9. (4) Mc 1,21 // Lc 4,31. 13 
  totaal 10  11  20  12  41  53 

 

- katègoreô (iemand van iets beschuldigen). Bij Marcus, zie Mc 7,1. Conjunctief aorist katègorèsôsin (zij zouden aanklagen) 3de persoon meervoud: Mc 3,2 en Mt 12,10. Waarvan ze Jezus willen beschuldigen, staat in de vorige bijzin: of hij op sabbat zou genezen.
- zèteô (zoeken). Bij Marcus, zie Mc 7,1.


- κατηγορησαν = katègorèsôsin: act. conjunct. aor. 3de pers. meervoud van het werkwoord κατηγορεω = katègoreô: tegen iemand spreken, tegen iemand (kata + genitief) iets (accusatief) inbrengen, iemand van iets aanklagen, iemand van iets beschuldigen. In deze vorm in 2 verzen in de bijbel: Mc 3,2 en Mt 12,10 in een identieke zin: hina katègorèsôsin autou (opdat zij hem zouden aanklagen).

Mc 3,2.8. acc. mann. enk. αυτον = auton (hem) van het persoonl. voornaamw. αυτος = autos (hij - hem). Taalgebruik in het NT: voornaamwoord autos. Taalgebruik in de LXX: voornaamwoord autos. Taalgebruik in Mc.: voornaamwoord autos. Mc 3 (12): (1) Mc 3,2. (2) Mc 3,6. (3) Mc 3,8. (4) Mc 3,9. (5) Mc 3,11. (6) Mc 3,12. (7) Mc 3,13. (8) Mc 3,19. (9) Mc 3,21. (10) Mc 3,31. (11) Mc 3,32. (12) Mc 3,34.

  autos enk. Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
4 acc. mann. enk. auton   146  11  12  12  16  12  14  17  2872  2032  840  114  146  184  154  136  85  21  598  752 
  totaal 413  35  17  27  14  34  34  18  33  32  30  18  25  47  34  12884  9893  2991  510  413  593  475  350  504  146  1670  2145 

Mc 3,2.9. ἱνα = hina (opdat, zodat). Voegwoord. Taalgebruik in het NT: hina (opdat). Taalgebruik in de LXX: hina (opdat). Mc 3 (5): (1) Mc 3,2. (2) Mc 3,9. (3) Mc 3,10. (4) Mc 3,12. (5) Mc 3,14.

hina (opdat)  Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel ΟΤ ΝΤ Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
  59  1 : Mc 1,38. 1 : Mc 2,10. 5: (1) Mc 3,2. (2) Mc 3,9. (3) Mc 3,10. (4) Mc 3,12. (5) Mc 3,14. 1144  522  620  39  59  46  132  15  292  37  144  276  232  44 

Mc 3,2.10. act. conjunct. aor. 3de pers. mv. κατηγορησωσιν = katègorèsôsin (zij zouden beschulldigen) van het werkw. κατηγορεω = katègoreô (tegenspreken, iemand van iets beschuldigen). Taalgebruik in het NT: katègoreô (iemand van iets beschuldigen). Taalgebruik in de LXX: katègoreô (iemand van iets beschuldigen). Bijbel (2): (1) Mt 12,10. (2) Mc 3,2. Een vorm van κατηγορεω = katègoreô in de LXX (6) , in het NT (22). Mt (2): (1) Mt 12,10. (2) Mt 27,12. Mc (3): (1) Mc 3,2. (2) Mc 15,3. (3) Mc 15,4. Lc (5): (1) Lc 6,7. (2) Lc 11,54. (3) Lc 23,2. (4) Lc 23,10. (5) Lc 23,14. Joh (2): (1) Joh 5,45. (2) Joh 8,6. Hnd (9): (1) Hnd 22,30. (2) Hnd 24,2. (3) Hnd 24,8. (4) Hnd 24,13. (5) Hnd 24,19. (6) Hnd 25,5. (7) Hnd 25,11. (8) Hnd 25,16. (9) Hnd 28,19. Rom (1): Rom 2,15. Apk (1): Apk 12,10.

           
Mc 3,2 Mc 3,6 Mc 12,12 - Mc 12,13 Mc 15,1 Mc 15,3 Mc 15,4
kai ekselthontes (naar buiten gegaan)  kai afentes auton apèlthon (en hem achtergelaten gingen weg) kai euthus (en terstond) prôi ('s morgens)    
  hoi Farisaioi euthus meta tôn Hèrôdianôn (de Farizeeën terstond met de Herodianen)   kai apostellousin pros auton tinas tôn Farisaiôn kai tôn Hèrodianôn (en zij zenden naar hem sommige Farizeeën en Herodianen) sumboulion hetoimasantes (een besluit genomen)    
paretèroun auton... (zij hielden hem in het oog) sumboulion edidoun (namen het besluit) kat'autou (tegen hem)   hoi archiereis meta tôn presbuterôn kai grammateôn kai holon to sunedrion (de hogepriesters samen met de priesters en schriftgeleerden en heel het sanhedrin)    
hina (opdat) hopôs (opdat)   hina (opdat)      
  auton (hem)  auton (hem)       
katègorèsôsin autou (zij hem zouden beschuldigen) apolesôsin  (zij zouden ombrengen) agreusôsin logôi (zij met het woord zouden vangen)     kai katègoroun autou hoi archiereis polla (en de hogepriesters beschuldigden hem van vele dingen) ide posa sou katègorousin (zie van zovele dingen beschuldigen zij u)
 95. Genezing van een verdorde hand op sabbat: Mc 3,1-6 - Lc 6,6-11 - Lc 14,1-6 - Mt 12,9-14 -   95. Genezing van een verdorde hand op sabbat: Mc 3,1-6 - Lc 6,6-11 - Lc 14,1-6 - Mt 12,9-14 -  290. Vraag van de Farizeeën over de belasting aan de keizer: Mc 12,13-17 - Mt 22,15-22 - Lc 20,20-26 - 336. Naar Pilatus: Mc 15,1 - Mt 27,1-2 - Lc 22,66-71 - Lc 23,1 -
 338. Jezus vóór Pilatus: Mc 15,2-5 - Mt 27,11-14 - Lc 23,2-5 -
  338. Jezus vóór Pilatus: Mc 15,2-5 - Mt 27,11-14 - Lc 23,2-5 -

Mc 3,2.11. pers. voornaamw. 3de pers. gen. mann. enk. αυτου = autou van het pers. voornaamw. αυτος = autos. Taalgebruik in het NT: voornaamwoord autos. Taalgebruik in de LXX: voornaamwoord autos. Taalgebruik in Mc.: voornaamwoord autos. Mc 3 (10): (1) Mc 3,2. (2) Mc 3,5. (3) Mc 3,6. (4) Mc 3,7. (5) Mc 3,9. (6) Mc 3,10. (7) Mc 3,14. (8) Mc 3,21. (9) Mc 3,27. (10) Mc 3,31.

  autos enk. Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
2 gen. mann. enk. autou  143  13  10  12  16  17  15  6883  5685  1198  225  143  220  150  118  256  86  588  738 
  totaal 413  35  17  27  14  34  34  18  33  32  30  18  25  47  34  12884  9893  2991  510  413  593  475  350  504  146  1670  2145 

- Mc 3,1 - Mc 3,2 - Mc 3,3 - Mc 3,4 - Mc 3,5 - Mc 3,6 - Mc 3,7 - Mc 3,8 - Mc 3,9 - Mc 3,10 - Mc 3,11 - Mc 3,12 - Mc 3,13 - Mc 3,14 - Mc 3,15 - Mc 3,16 - Mc 3,17 - Mc 3,18 - Mc 3,19 - Mc 3,20 - Mc 3,21 - Mc 3,22 - Mc 3,23 - Mc 3,24 - Mc 3,25 - Mc 3,26 - Mc 3,27 - Mc 3,28 - Mc 3,29 - Mc 3,30 - Mc 3,31 - Mc 3,32 - Mc 3,33 - Mc 3,34 - Mc 3,35 -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen - A - B - C - D - E - F - G - H - I - J - K - L - M - N - O - P - Q - R - S - T - U - V - W - X -Y - Z -


Mc 3,3 -Mc 3,3:  95. Genezing van een verdorde hand op sabbat - Mc 3,1-6 -Lc 6,6-11 - Lc 14,1-6 - Mt 12,9-14 - bijbeloverzicht -- Mc (Marcus) -- Mc 3 -- taalgebruik -- Mc 3,1 - Mc 3,2 - Mc 3,3 - Mc 3,4 - Mc 3,5 - Mc 3,6 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis 9de (negende) zondag door het b-jaar Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2004) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
kai legei tôi anthrôpôi tôi tèn cheira echonti xèran egeire eis to meson 3 et ait homini habenti manum aridam surge in medium En hij zei aan de man die de verdorde hand had: "Sta op in het midden." 3 Hij zei nu tot de man met de verschrompelde hand:
"Kom in het midden staan."
[3] Hij zei tegen de man met de verschrompelde hand: ‘Kom eens naar voren.’ [3] Hij zei tegen de man met de verschrompelde hand: ‘Kom in het midden staan.’ 3 Hij zegt tot de mens met de dorre hand: waak op, naar het midden hier! 3. Il dit à l'homme qui avait la main sèche: « Lève-toi, là, au milieu. » 

Statenvertaling. 3 En Hij zeide tot den mens, die de verdorde hand had: Sta op in het midden.
King James Bible. [3] And he saith unto the man which had the withered hand, Stand forth.
Luther-Bibel. 3 Und er sprach zu dem Menschen mit der verdorrten Hand: Tritt hervor!

>
  Mc 3,3   Lc 6,8
  kai legei tôi anthrôpôi tôi tèn cheira echonti xèran egeire eis to meson   6:8 autos de èdei tous dialogismous autôn eipen de tô andri tô xèran echonti tèn cheira egeire kai stèthi eis to meson kai anastas estè 

Tekstuitleg van Mc 3,3. Dit vers Mc 3,3 telt 13 woorden , 23 lettergrepen en 64 (2 X 2 X 2 X 2 X 2 X 2) letters. De getalwaarde van Mc 3,3 is 7714 (2 X 7 X 19 X 29). Het vers bestaat uit twee hoofdzinnen. De tweede zin citeert woorden van Jezus (4 woorden , 7 lettergrepen).

Mc 3,3.1. και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Taalgebruik: kai (en) in de LXX. Taalgebruik in Mc: kai (en). Niet in Mc 3,10 , Mc 3,29 , Mc 3,30.

kai (en)  kai (en)   Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
verzen  verzen (678) (666) 678 45  28  35  41  43  56  37  38  50  52  33  44  37  72  47  20  / 8     7957 1071 678 1151 879 1007 2767 404 2900  3779 
kai (en)   kai = en (555) (547) 555  40  26  32  33  37  52  26  36  40  37  29  33  26  60  33  15 / 7 26980  21867  5113  705  555  822  530  660  1470  371  2082  2612 
verschil verschil (123) (115) 123 5 2 3 8 6 4 11 2 10 15 4 11 11 12 14 5 / 1     2844 366 123 329 349 347 1297 33 818 1167

- Ned.: en. Arabisch: وَ = wa (en). Taalgebruik in de Qoran: wa (en). D.: und. E.: and. Fr.: et. Grieks: και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Hebr.: וְ = wë (en). Lat.: et.

Mc 3,3.2. act. ind. praes. 3de pers. enk. λεγει = legei (hij zegt) van het werkw. λεγω = legô (zeggen). Taalgebruik in het NT: legô (zeggen). Taalgebruik in de Septuaginta.: legô (zeggen). Mc 3 (5): (1) Mc 3,3. (2) Mc 3,4. (3) Mc 3,5. (4) Mc 3,33. (5) Mc 3,34. Een vorm van λεγω = legô (zeggen) in de LXX (4610) , in het NT (1318) , in Mc 3 (12) ; van ειπον = eipon (ik zei) in de LXX (4608) , in het NT (925).

  legô: act. ind. praes. Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
3 act. ind. pr. 3de pers. enk.  legei 62  12  1027  702  325  54  62  14  112  11  46  26  130  242 

  Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16
3 3 : (1) Mc 1,38. (2) Mc 1,41. (3) Mc 1,44.   6 : (1) Mc 2,5. (2) Mc 2,8. (3) Mc 2,10. (4) Mc 2,14. (5) Mc 2,17. (6) Mc 2,25.   5 : (1) Mc 3,3. (2) Mc 3,4. (3) Mc 3,5. (4) Mc 3,33. (5) Mc 3,34.   2 : (1) Mc 4,13. (2) Mc 4,35 6 : (1) Mc 5,7. (2) Mc 5,9. (3) Mc 5,19. (4) Mc 5,36. (5) Mc 5,39. (6) Mc 5,41.   3 : (1) Mc 6,31. (2) Mc 6,38. (3) Mc 6,50.   3 : (1) Mc 7,18. (2) Mc 7,28. (3) Mc 7,34.   5 : (1) Mc 8,1. (2) Mc 8,12. (3) Mc 8,17. (4) Mc 8,29. (5) Mc 8,33.   3 : (1) Mc 9,5. (2) Mc 9,19. (3) Mc 9,35.   5 : (1) Mc 10,11. (2) Mc 10,23. (3) Mc 10,24. (4) Mc 10,27. (5) Mc 10,42 4 : (1) Mc 11,2. (2) Mc 11,21. (3) Mc 11,22. (4) Mc 11,33.   2 : (1) Mc 12,16. (2) Mc 12,37 1: Mc 13,1.   12 : (1) Mc 14,13. (2) Mc 14,14. (3) Mc 14,27. (4) Mc 14,30. (5) Mc 14,32. (6) Mc 14,34. (7) Mc 14,37. (8) Mc 14,41. (9) Mc 14,45. (10) Mc 14,61. (11) Mc 14,63. (12) Mc 14,67. 1 : Mc 15,2. 1: Mc 16,6.  

ind. pr. 3de pers. enk. legei (hij zegt) van het werkw. legô (zeggen).. Taalgebruik in het N.T.: legô (zeggen). Taalgebruik in Mc: legô (zeggen). legô komt van de wortel leg-: lezen / lec-tuur ; les , Fr. leçon.
Mc (62). Mc 3 (5): (1) Mc 3,3. (2) Mc 3,4. (3) Mc 3,5. (4) Mc 3,33. (5) Mc 3,34. Een vorm van legô (zeggen) in Mc 3 in 12 verzen.

1. - 2. και λεγει = kai legei (en hij zegt). OT (11). NT (37). Mc (11): (1) Mc 1,38. (2) Mc 2,14. (3) Mc 3,3. (4) Mc 4,13. (5) Mc 6,50.  (6) Mc 7,18. (7) Mc 9,35.  (8) Mc 10,11. (9) Mc 11,2. (10) Mc 12,16. (11) Mc 14,13.

Mc 3,3.3. bep. lidw. dat. mann. + onz. enk. τῳ = tô(i) van het bepaald lidwoord ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Taalgebruik in de LXX: bepaald lidwoord. Mc 3 (4): (1) Mc 3,3. (2) Mc 3,5. (3) Mc 3,16. (4) Mc 3,22.

  lidw. enk. Mc  Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel  OT NT Mt  Mc  Lc  Joh  Hnd  Br.  Apk  syn. ev.
6. dat. m. + onz. enk. tô(i) 68  5507  4462  1045  121  68  154  98  163  367  74  343  441 
  Totaal   940  67  45  41  64  70  71  62  36  66  71  40  59  53  106  61  28  54298  42002  12296  1648  940  1649  1422  1696  4013  928  4237 5659  

- bepaald lidw. de. Arabisch: bepaald lidw. اَل = ´al (de). Taalgebruik in de Qoran: ´al (de). D.: der , die , das enz.. E.: the. Fr.: le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam). Grieks: ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het). Hebreeuws: הַ = ha (de, het). Taalgebruik in Tenakh: ha (de, het).

Mc 3,3.2. - 3. λεγει τῳ = legei tô(i) (hij zegt aan de). Mt (3): (1) Mt 9,6. (2) Mt 12,13. (3) Mt 26,40. Mc (7): (1) Mc 2,5. (2) Mc 2,10. (3) Mc 3,3. (4) Mc 3,5. (5) Mc 5,36. (6) Mc 9,5. (7) Mc 14,37. Niet in Lc.
- λεγει τῳ παραλυτικῳ = paralutikô(i) (hij zegt aan de lamme). Bijbel = NT (3). Mt (1): Mt 9,6. Mc (2): (1) Mc 2,5. (2) Mc 2,10.
- λεγει τῳ ανθρωπῳ = anthrôpô(i) (hij zegt aan de mens).Bijbel = NT (3). Mt (1): Mt 12,13. Mc (2): (1) Mc 3,3. (2) Mc 3,5.
- λεγει τῳ αρχισυναργωγῳ = archisunagôgô(i) (hij zegt tot de synagogeoverste: Mc 5,36.
- Mc 9,5:και αποκριθεις ὁ πετρος λεγει τῳ ιησου = kai apokritheis ho petros legei tô ièsou (en Petrus geantwoord zegt aan Jezus). Eveneens: (1) Joh 19,9. (2) Joh 21,21.
- Mc 14,37: και λεγει τῳ πετρῳ = kai legei tô petrô = en hij (Jezus) zegt aan Petrus. Evenzo: Mt 26,40.

Mc 3,3.1. - 3. και λεγει τῳ = kai legei tô(i) (en hij zegt aan de). NT (5): (1) Mt 26,40. (2) Mc 3,3. (3) Mc 14,37. (4) Joh 12,22. (5) Joh 19,9.

Mc 3,3.4. dat. mann. enk. anthrôpô(i) (aan de mens) van het zelfstandig naamw. anthrôpos (mens). Taalgebruik in het N.T.: anthrôpos (mens). Taalgebruik in Mc: anthrôpos (mens).
Mc (3): (1) Mc 3,3. (2) Mc 3,5. (3) Mc 14,21.  Een vorm van anthrôpos (mens) in 53 verzen.

Mc 3,3.2. - 4. λεγει τῳ ανθρωπῳ = anthrôpô(i) (hij zegt aan de mens).Bijbel = NT (3). Mt (1): Mt 12,13. Mc (2): (1) Mc 3,3. (2) Mc 3,5.
Mc 3,1-6 is in zigzagvorm opgebouwd. In Mc 3,3 en Mc 3,5 richt Jezus zich tot de gehandicapte man. Marcus citeert woorden van Jezus (4 woorden en 7 lettergrepen). In Mc 3,1-6 citeert Marcus 7 woorden van Jezus , die aan de gehandicapte zijn gericht.
De twistgesprekken van Mc 2,1-3,6 beginnen en eindigen met een wonderverhaal: de genezing van een lamme (Mc 2,1-12) en de genezing van een gehandicapte (Mc 3,1-6) (voeten en handen). De inleiding van wat Jezus aan de lamme en de gehandicapte zegt , is gelijkend. Slechts in deze twee gevallen is de tekst zo opgebouwd.

Mc 3,3.5. bep. lidw. dat. mann. + onz. enk. τῳ = tô(i) van het bepaald lidwoord ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Taalgebruik in de LXX: bepaald lidwoord. Mc 3 (4): (1) Mc 3,3. (2) Mc 3,5. (3) Mc 3,16. (4) Mc 3,22.

  lidw. enk. Mc  Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel  OT NT Mt  Mc  Lc  Joh  Hnd  Br.  Apk  syn. ev.
6. dat. m. + onz. enk. tô(i) 68  5507  4462  1045  121  68  154  98  163  367  74  343  441 
  Totaal   940  67  45  41  64  70  71  62  36  66  71  40  59  53  106  61  28  54298  42002  12296  1648  940  1649  1422  1696  4013  928  4237 5659  

- bepaald lidw. de. Arabisch: bepaald lidw. اَل = ´al (de). Taalgebruik in de Qoran: ´al (de). D.: der , die , das enz.. E.: the. Fr.: le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam). Grieks: ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het). Hebreeuws: הַ = ha (de, het). Taalgebruik in Tenakh: ha (de, het).

Mc 3,3.6. bep. lidw. acc. vr. enk. την = tèn (de) van het bepaald lidw. vr. enk. ἡ = hè. Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Taalgebruik in de LXX: bepaald lidwoord. Taalgebruik in Mc: bepaald lidwoord. Mc 3 (5): (1) Mc 3,1. (2) Mc 3,3. (3) Mc 3,5. (4) Mc 3,7. (5) Mc 3,27.

  lidw. enk. Mc  Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel  OT NT Mt  Mc  Lc  Joh  Hnd  Br.  Apk  syn. ev.
9. acc. vr. enk. tèn 109  12 4 5 9 9 11 10 4 5 11 5 6 3 7 6 2 6161  4889  1272  180  109  149  121  198  404  111  438  559 
  Totaal   940  67  45  41  64  70  71  62  36  66  71  40  59  53  106  61  28  54298  42002  12296  1648  940  1649  1422  1696  4013  928  4237 5659  

- Nederl..: bepaald lidwoord de / het. D.: der , die , das enz.. E.: the. Fr.: le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam). Gr. ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Hebreeuws: הַ = ha (de, het). Taalgebruik in Tenakh: ha (de, het).

Mc 3,3.7. acc. vr. enk. ξηραν = xèran  (verschrompeld) van het bijvoegl. naamw. ξηρος = xèros (droog, dor). Taalgebruik in het NT: xèros (droog, dor). Taalgebruik in de LXX: xèros (droog, dor). Taalgebruik in Mc: xèros (droog, dor). Bijbel (14). LXX (10). NT (4): (1) Mt 12,10. (2) Mt 23,15. (3) Mc 3,3. (4) Lc 6,8. Verwant pass. part. perf. acc. vr. enk. εξηραμμενην = exèrammenèn (verschrompeld) van het werkw. ξηραινω = xèrainô (verschrompelen, dor worden): Mc 3,1. Een vorm van ξηρος = xèros (droog, dor) in de LXX (42) , in het NT (8) , in Mc (1).

Mc 3,3.8. acc. vr. enk. χειρα = cheira (hand) van het zelfst. naamw. χειρ = cheir (hand). Taalgebruik in het NT: cheir (hand). Taalgebruik in de LXX: cheir (hand). Mc (5): (1) Mc 1,41. (2) Mc 3,1. (3) Mc 3,3. (4) Mc 3,5. (5) Mc 7,32. In Mc 1,41 en Mc 7,32 gaat het over de hand van Jezus , in (2) Mc 3,1. (3) Mc 3,3. (4) Mc 3,5 over de hand van de gehandicapte man. De hand uitstrekken is de ander genezend tegemoet treden (Mc 1,41).

  cheir (hand) bijbel  OT  NT  Mt  Mc  Lc  Joh  Hnd  Br. Apk syn. ev.
4 acc. enk. cheira 295 265 30 8 5 5 3 4 1 18 21
  Totaal   1815 1637 178 25 26 26 15 44 26 16  77  92 

Mc 3,3.6. 8. de acc. vr. enk. cheira wordt steeds voorafgegaan door het bepaald lidw. acc. vr. enk. tèn: tèn cheira (de hand).
Mc (5): (1) Mc 1,41. (2) Mc 3,1. (3) Mc 3,3. (4) Mc 3,5. (5) Mc 7,32. In Mc 1,41 en Mc 7,32 gaat het over de hand van Jezus , in (2) Mc 3,1. (3) Mc 3,3. (4) Mc 3,5 over de hand van de gehandicapte man. De hand uitstrekken is de ander genezend tegemoet treden (Mc 1,41). In Mc 1,41 en Mc 3,5 gaat het over het uitstrekken van de hand (een vorm van ekteinô = uitstrekken).

Mc 3,3.9. act. part. praes. dat. mann. enk. echonti (hebbende) van het werkw. echô (hebben, bezitten). Taalgebruik: echô (hebben, bezitten) in het N.T.. Taalgebruik: echô (hebben, bezitten) in Mc. Lat. habere. Ned. hebben. Fr. avoir. Mc (1): Mc 3,3.

Mc 3,3.10. act. imperat. 2de pers enk. egeire (sta op) van het werkw. egeirô. Taalgebruik in het N.T.: egeirô (wekken). Taalgebruik in Mc: egeirô (wekken). Wellicht wekken uit de slaap , op-wekken. Ned. wekken vlg. Lat. vegere: flink , levendig zijn , opgewekt zijn.. Lat. resurgere. Surgere ( surrexi , surrectum ) = oprijzen , opstaan , rechtop staan. sur < super = op , boven + regere ( rexi , rectum ): richten (rechtop) , leiden , sturen. -> op-richten = rechtop staan -> resurgere = opnieuw op-richten , terug rechtop staan. Ned. rekken ( Lat. reg- ) , uitstrekken. Rectus = recht. Fr. résurrection.
Fr. ressusciter cfr. Lat. suscitare. super: op , boven + citare (citus: vlug , snel): in beweging brengen. Aldus: terug in beweging brengen , heropleven.
Fr. réveiller: wekken , ont-waken < re + vigilare (vig- wak- , wek-) waken.
Mc (5): (1) Mc 2,9. (2) Mc 2,11.  (3) Mc 3,3. (4) Mc 5,41. (5) Mc 10,49. Een vorm van egeirô (wekken) in Mc in 19 verzen.

Mc 3,3.11. εις = eis (naar). Taalgebruik in het NT: eis (naar). Taalgebruik in de LXX: eis (naar). εις = eis (naar). Taalgebruik in het NT: eis (naar). Taalgebruik in de LXX: eis (naar). Mc 3 (6): (1) Mc 3,1. (2) Mc 3,3. (3) Mc 3,13. (4) Mc 3,20. (5) Mc 3,27. (6) Mc 3,29.

eis (naar)  bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b.  Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16
  6930  5336  1594  215  151  210  181  260  504  73  576  757  427  77  13 5 6 8 11 14 9 10 11 13 8 7 8 20 3 5

- Ned.: naar. D.: nach. E.: for. Fr.: vers (versus: gedraaid , gekeerd ; vertere: tourner , draaien) / à. Grieks: εις = eis (naar). Taalgebruik in het NT: eis (naar). Lat.: in / ad.

Mc 3,3.12. bep. lidw. nom. + acc. onz. enk. το = to (het) van het bepaald lidw. ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Taalgebruik in de LXX: bepaald lidwoord. Taalgebruik in Mc: bepaald lidwoord. Mc 3 (4): (1) Mc 3,3. (2) Mc 3,13. (3) Mc 3,29. (4) Mc 3,35.

  lidw. enk. Mc  Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel  OT NT Mt  Mc  Lc  Joh  Hnd  Br.  Apk  syn. ev.
3. nom. + acc. onz. enk. to 108  12  12  22  5941  4582  1359  186  108  181  121  172  482  109  475  596 
  Totaal   940  67  45  41  64  70  71  62  36  66  71  40  59  53  106  61  28  54298  42002  12296  1648  940  1649  1422  1696  4013  928  4237 5659  

- Nederl..: bepaald lidwoord de / het. Arabisch: bepaald lidw. اَل = ´al (de). Taalgebruik in de Qoran: ´al (de). D.: der , die , das enz.. E.: the. Fr.: le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam). Gr. ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Hebreeuws: הַ = ha (de, het). Taalgebruik in Tenakh: ha (de, het).

Mc 3,3.13. acc. onz. enk. meson  van het bijvoegl. naamw. mesos (zich in het midden bevindend). Taalgebruik in het N.T.: mesos (zich in het midden bevindend). Taalgebruik in Mc: mesos (zich in het midden bevindend).
Mc (3): (1) Mc 3,3. (2) Mc 7,31. (3) Mc 14,60.

Mc 3,3.11. - 13. eis to meson (in het midden): Mc 3,3. eis meson (naar een midden): Mc 14,60. In Mc 3,3 wordt een vorm van egeirô (wekken) , in Mc 14,60 een vorm van anistèmi (opstaan) gebruikt: egeire wek , sta op) en anastas (opgestaan). Wat heeft de man met de verschrompelde hand te maken met de hogepriester ? In Mc 3,4 stelt Jezus aan de farizeeën de vraag of het toegaten is op sabbat goed of kwaad te doen , een leven te redden of verloren te laten gaan. De genezing van de man zal ertoe leiden dat de Farizeeën met de Herodianen het advies zullen geven Jezus om te brengen. In Mc 14,61 stelt de hogepriester de vraag naar de identiteit van Jezus: ben je de Christus , de zoon van de gezegende. Het antwoord van Jezus in Mc 14,62 zal leiden tot zij veroordeling tot de dood (Mc 14,64). We staan hier dus in een situatie waarin een man wordt genezen (Mc 3,5) en Jezus ter dood wordt veroordeeld (Mc 14,64). Jezus redt een man , de hogepriester laat Jezus ter dood veroordelen.
Is de hogepriester soms een gehandicapte man , die zijn hand niet kan uitsteken naar Jezus om door hem genezen te worden. Zijn de rollen in Mc 14,55-64 in vergelijking met Mc 3,1-6 nu omgekeerd. De Farizeeën lagen op de loer om Jezus te kunnen beschuldigen (Mc 3,2) en zwegen op de vraag van Jezus (Mc 3,4). In Mc 14,55-64 zwijgt op de vraag van de hogepriester of hij niet antwoordt op de getuigenissen.

Eénmaligheid

- acc. vr. enk xèran  (verschrompeld) van het bijvoegl. naamw. xèros (droog, dor). Mc (1): Mc 3,3.

Duality

- legei tô(i) anthrôpô(i) (hij zegt aan de mens).Mc (2): (1) Mc 3,3. (2) Mc 3,5. Mc 3,1-6 is in zigzagvorm opgebouwd. In Mc 3,3 en Mc 3,5 richt Jezus zich tot de gehandicapte man. Marcus citeert woorden van Jezus (4 woorden en 7 lettergrepen). In Mc 3,1-6 citeert Marcus 7 woorden van Jezus , die aan de gehandicapte zijn gericht.
De twistgesprekken van Mc 2,1-3,6 beginnen en eindigen met een wonderverhaal: de genezing van een lamme (Mc 2,1-12) en de genezing van een gehandicapte (Mc 3,1-6). De inleiding van wat Jezus aan de lamme en de gehandicapte zegt , is gelijkend. Slechts in deze twee gevallen is de tekst zo opgebouwd.


- Mc 3,1 - Mc 3,2 - Mc 3,3 - Mc 3,4 - Mc 3,5 - Mc 3,6 - Mc 3,7 - Mc 3,8 - Mc 3,9 - Mc 3,10 - Mc 3,11 - Mc 3,12 - Mc 3,13 - Mc 3,14 - Mc 3,15 - Mc 3,16 - Mc 3,17 - Mc 3,18 - Mc 3,19 - Mc 3,20 - Mc 3,21 - Mc 3,22 - Mc 3,23 - Mc 3,24 - Mc 3,25 - Mc 3,26 - Mc 3,27 - Mc 3,28 - Mc 3,29 - Mc 3,30 - Mc 3,31 - Mc 3,32 - Mc 3,33 - Mc 3,34 - Mc 3,35 -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen - A - B - C - D - E - F - G - H - I - J - K - L - M - N - O - P - Q - R - S - T - U - V - W - X -Y - Z -


Mc 3,4 - Mc 3,4:  95. Genezing van een verdorde hand op sabbat - Mc 3,1-6 -Lc 6,6-11 - Lc 14,1-6 - Mt 12,9-14 - bijbeloverzicht -- Mc (Marcus) -- Mc 3 -- taalgebruik -- Mc 3,1 - Mc 3,2 - Mc 3,3 - Mc 3,4 - Mc 3,5 - Mc 3,6 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis 9de (negende) zondag door het b-jaar Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2004) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
4 kai legei autois exestin tois sabbasin agathon poièsai agathopoièsai è kakopoièsai psuchèn sôsai è apokteinai oi de esiôpôn 4 et dicit eis licet sabbatis bene facere an male animam salvam facere an perdere at illi tacebant En hij zei hun: "Is het toegestaan om op de sabbat iets goeds te doen veeleer dan kwaad te doen een leven te redden veeleer dan te doden?" Zij echter zwegen. 4 Daarop stelde Hij hun de vraag: "Is het niet eerder geoorloofd op sabbat goed te doen dan kwaad, iemand te redden dan te doden?" Maar zij zwegen. [4] Hij zei hun: ‘Mag men op sabbat goed doen of kwaad, een leven redden of doden?’ Maar ze hulden zich in zwijgen. [4] Aan de anderen vroeg hij: ‘Wat mag men op sabbat doen: goed of kwaad? Een leven redden of het vernietigen?’ Maar ze zwegen. 4 En hij zegt tot hen: mag dat, op een van de sabbatten goed doen? of kwaad doen!– een levende ziel redden of doden? Maar zij zwijgen. 4. Et il leur dit: « Est-il permis, le jour du sabbat, de faire du bien plutôt que de faire du mal, de sauver une vie plutôt que de la tuer ? » Mais eux se taisaient. 

Statenvertaling. 4 En Hij zeide tot hen: Is het geoorloofd op sabbatdagen goed te doen, of kwaad te doen, een mens te behouden, of te doden? En zij zwegen stil.
King James Bible. [4] And he saith unto them, Is it lawful to do good on the sabbath days, or to do evil? to save life, or to kill? But they held their peace.
Luther-Bibel. 4 Und er sprach zu ihnen: Soll man am Sabbat Gutes tun oder Böses tun, Leben erhalten oder töten? Sie aber schwiegen still.

>
  Mc 3,4   Lc 6,9
  4 kai legei autois exestin tois sabbasin agathon poièsai agathopoièsai è kakopoièsai psuchèn sôsai è apokteinai oi de esiôpôn   6:9 eipen de | [o] | o | ièsous pros autous eperôtô umas ei exestin tô sabbatô agathopoièsai è kakopoièsai psuchèn sôsai è apolesai 

Tekstuitleg van Mc 3,4. Het vers Mc 3,4 telt 16 (2 X 2 X 2 X 2) woorden en 88 (2 X 2 X 2 X 2 X 11) letters. De getalwaarde van Mc 3,4 is 9210 (2 X 4 X 5 X 307).

Mc 3,4.1. και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Taalgebruik: kai (en) in de LXX. Taalgebruik in Mc: kai (en). Niet in Mc 3,10 , Mc 3,29 , Mc 3,30.

kai (en)  kai (en)   Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
verzen  verzen (678) (666) 678 45  28  35  41  43  56  37  38  50  52  33  44  37  72  47  20  / 8     7957 1071 678 1151 879 1007 2767 404 2900  3779 
kai (en)   kai = en (555) (547) 555  40  26  32  33  37  52  26  36  40  37  29  33  26  60  33  15 / 7 26980  21867  5113  705  555  822  530  660  1470  371  2082  2612 
verschil verschil (123) (115) 123 5 2 3 8 6 4 11 2 10 15 4 11 11 12 14 5 / 1     2844 366 123 329 349 347 1297 33 818 1167

- Ned.: en. Arabisch: وَ = wa (en). Taalgebruik in de Qoran: wa (en). D.: und. E.: and. Fr.: et. Grieks: και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Hebr.: וְ = wë (en). Lat.: et.

Mc 3,4.2. act. ind. praes. 3de pers. enk. λεγει = legei (hij zegt) van het werkw. λεγω = legô (zeggen). Taalgebruik in het NT: legô (zeggen). Taalgebruik in de Septuaginta.: legô (zeggen). Mc 3 (5): (1) Mc 3,3. (2) Mc 3,4. (3) Mc 3,5. (4) Mc 3,33. (5) Mc 3,34. Een vorm van λεγω = legô (zeggen) in de LXX (4610) , in het NT (1318) , in Mc 3 (12) ; van ειπον = eipon (ik zei) in de LXX (4608) , in het NT (925).

  legô: act. ind. praes. Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
3 act. ind. pr. 3de pers. enk.  legei 62  12  1027  702  325  54  62  14  112  11  46  26  130  242 

  Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16
3 3 : (1) Mc 1,38. (2) Mc 1,41. (3) Mc 1,44.   6 : (1) Mc 2,5. (2) Mc 2,8. (3) Mc 2,10. (4) Mc 2,14. (5) Mc 2,17. (6) Mc 2,25.   5 : (1) Mc 3,3. (2) Mc 3,4. (3) Mc 3,5. (4) Mc 3,33. (5) Mc 3,34.   2 : (1) Mc 4,13. (2) Mc 4,35 6 : (1) Mc 5,7. (2) Mc 5,9. (3) Mc 5,19. (4) Mc 5,36. (5) Mc 5,39. (6) Mc 5,41.   3 : (1) Mc 6,31. (2) Mc 6,38. (3) Mc 6,50.   3 : (1) Mc 7,18. (2) Mc 7,28. (3) Mc 7,34.   5 : (1) Mc 8,1. (2) Mc 8,12. (3) Mc 8,17. (4) Mc 8,29. (5) Mc 8,33.   3 : (1) Mc 9,5. (2) Mc 9,19. (3) Mc 9,35.   5 : (1) Mc 10,11. (2) Mc 10,23. (3) Mc 10,24. (4) Mc 10,27. (5) Mc 10,42 4 : (1) Mc 11,2. (2) Mc 11,21. (3) Mc 11,22. (4) Mc 11,33.   2 : (1) Mc 12,16. (2) Mc 12,37 1: Mc 13,1.   12 : (1) Mc 14,13. (2) Mc 14,14. (3) Mc 14,27. (4) Mc 14,30. (5) Mc 14,32. (6) Mc 14,34. (7) Mc 14,37. (8) Mc 14,41. (9) Mc 14,45. (10) Mc 14,61. (11) Mc 14,63. (12) Mc 14,67. 1 : Mc 15,2. 1: Mc 16,6.  

Mc 3,4.3. dat. mann. en onz. mv. αυτοις = autois van het pers. voornaamw. αυτος = autos. Taalgebruik in het NT: voornaamwoord autos. Taalgebruik in de LXX: voornaamwoord autos. Mc 3 (5): (1) Mc 3,4. (2) Mc 3,12. (3) Mc 3,17. (4) Mc 3,23. (5) Mc 3,33.

  autoi  Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
7 dat. mann. en onz. mv.autois  117  10  13 10  12  13  1722  1180  542  101  117  89  97  75  47  16  307  404 

Mc 3,4.4. εξεστιν = exestin (het is toegelaten). Taalgebruik in het NT: exestin (het is toegelaten). Taalgebruik in de LXX: exestin (het is toegelaten). Taalgebruik in Mc: exestin (het is toegelaten). Mc (6): (1) Mc 2,24. (2) Mc 2,26. (3) Mc 3,4. (4) Mc 6,18. (5) Mc 10,2. (6) Mc 12,14 .
In twee soorten zinnen. 1. In een ontkennende zin nl. ouk exestin = het is niet toegelaten. Mc (3): (1) Mc 2,24. (2) Mc 2,26. (3) Mc 6,18.
2. In een vraagzin nl. exestin = is het toegelaten ? Mc (3): (1) Mc 3,4. (2) Mc 10,2. (3) Mc 12,14.

exestin   Mc Mc 2 Mc 3 Mc 6 Mc 10 Mc 12 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. syn.  ev.  P. 
  (1) Mc 2,24. (2) Mc 2,26.   (3) Mc 3,4.   (4) Mc 6,18.   (5) Mc 10,2.   (6) Mc 12,14  27  26  19  21 

Mc 3,4.5. dat. mann. en onz. mv. τοις = tois. Zie bepaald lidwoord ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Mc 3 (4): (1) Mc 3,2. (2) Mc 3,4. (3) Mc 3,9. (4) Mc 3,28.

  lidw. mv. Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel  ΟΤ  ΝΤ  Mt  Mc Lc  Joh  Hnd  Brieven  Apk  syn. ev.
14. dat. m. + onz. mv. tois 47  2 5 3 2 6 2 2 1 4 3 2 2 3   6 2715  2179  536  96  47  65  36  82  193  17  208  244 
  Totaal   389  21  25  26  22  22  33  30  29  16  28  18  27  23  36  24  23394  18879  4515  745  389  644  404  690  1228  415  1778  2182 

- Nederl.: bepaald lidwoord de / het. D.: der , die , das enz.. E.: the. Fr.: le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam). Gr. ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Taalgebruik in Mc: bepaald lidwoord. Hebreeuws: הַ = ha (de, het). Taalgebruik in Tenakh: ha (de, het).

6. dat. onz. mv. σαββασιν = sabbasin (op sabbat) van het zelfst. naamw. σαββατον = sabbaton (sabbat). Taalgebruik in het NT: sabbaton (sabbat). Taalgebruik in de LXX: sabbaton (sabbat). Taalgebruik in Mc: sabbaton (sabbat). Mc (5): (1) Mc 1,21. (2) Mc 2,23. (3) Mc 2,24. (4) Mc 3,2. (5) Mc 3,4. In negen verzen gaat een bepaald lidwoord aan een vorm van σαββατον = sabbaton (sabbat) vooraf ; niet in Mc 6,2. en Mc 16,9. In tien verzen gaat hieraan (lidwoord + zelfstandig naamwoord) geen voorzetsel van tijd (en = in, op) vooraf , behalve in Mc 2,23.

  sabbaton (sabbat)  bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
6a. dat. onz. mv. sabbatois 7 7 0                      
6b dat. onz. mv. sabbasin  14  13          13  13     
  totaal 181 116 65  10  11  20  12  10    41  53   

    Mt Mc Lc Joh syn.  ev. 
1 nom. + acc. onz. enk. sabbaton  1 : Mt 12,5. 1 : Mc 2,27. 2 : (1) Lc 23,54. (2) Lc 23,56 5 : (1) Joh 5,9. (2) Joh 5,10. (3) Joh 5,18. (4) Joh 9,14. (5) Joh 9,16.
2 gen. onz.  enk. sabbatou 1 : Mt 12,8. 4 : (1) Mc 2,28. (2) Mc 6,2. (3) Mc 16,1. (4) Mc 16,9. 5 : (1) Lc 6,5. (2) Lc 13,14. (3) Lc 13,16. (4) Lc 14,5. (5) Lc 18,12 1 : Joh 19,31. 10 : (1) Mt 12,8 // Mc 2,28 // Lc 6,5. (2) Mc 6,2 // Lc 4,16. 11 
3 dat. onz. enk. sabbatô(i)  2 : (1) Mt 12,2. (2) Mt 24,20.   8 : (1) Lc 6,1. (2) Lc 6,6. (3) Lc 6,7. (4) Lc 6,9. (5) Lc 13,14. (6) Lc 13,15. (7) Lc 14,1. (8) Lc 14,3. 4 : (1) Joh 5,16. (2) Joh 7,22. (3) Joh 7,23. (4) Joh 19,31. 10 : (1) Mt 12,2 // Mc 2,24 // Lc 6,2. 14 
5 gen. onz. mv. sabbatôn  1 : Mt 28,1. 1 : Mc 16,2. 2 : (1) Lc 4,16. (2) Lc 24,1 2 : (1) Joh 20,19. (2) Joh 20,19 4 : 6 : (1) Mt 24,20 // Mc 16,2 (// Lc 24,1 // Joh 20,1
6 dat. onz. mv. sabbasin  5 : (1) Mt 12,1. (2) Mt 12,5. (3) Mt 12,10. (4) Mt 12,11. (5) Mt 12,12 5 : (1) Mc 1,21. (2) Mc 2,23. (3) Mc 2,24. (4) Mc 3,2. (5) Mc 3,4. 3 : (1) Lc 4,31. (2) Lc 6,2. (3) Lc 13,10.   13 : (1) Mt 12,1 // Mc 2,23 // Lc 6,1. (2) Mt 12,10 // Mc 3,2 // Lc 6,7. (3) Mt 12,12 // Mc 3,4 // Lc 6,9. (4) Mc 1,21 // Lc 4,31. 13 
  totaal 10  11  20  12  41  53 

- Bl.-Debr. (Grammatik... 52) dat. onz. mv. σαββατοις = sabbatois (2de verbuiging, zie = dôron) en σαββασιν = sabbasin (3de verbuiging, zie = sôma).
- Hebreeuws: הַשַּׁבָּת = sjâbbath (sabbat) < prefix bepaald lidw. + zelfst. naamw.. Taalgebruik in Tenakh: sj-b-th. Getalwaarde: sjin = 21 of 300 , beth = 2 , thaw = 22 of 400 ; totaal: 45 (5 X 19) OF 702 (2 X 3³ X 13). Structuur: 3 - 2 - 4. De som van de elementen is telkens 9.Taalgebruik in Tenakh: sj-b-th. Getalwaarde: sjin = 21 of 300 , beth = 2 , thaw = 22 of 400 ; totaal: 45 (5 X 19) OF 702 (2 X 3³ X 13). Structuur: 3 - 2 - 4. De som van de elementen is telkens 9. Tenakh (39). Pentateuch (15): (1) Ex 16,29. (2) Ex 20,8. (3) Ex 20,11. (4) Ex 31,14. (5) Ex 31,15. (6) Ex 31,16. (7) Ex 35,3. (8) Lv 23,11. (9) Lv 23,15. (10) Lv 23,16. (11) Lv 24,8. (12) Nu 15,32. (13) Nu 28,9. (14) Dt 5,12. (15) Dt 5,15.
- zelfst. naamw. שַׁבָּת = sjâbbath (sabbat). Zie: sj-b-th. Taalgebruik in Tenakh: sj-b-th. Getalwaarde: sjin = 21 of 300 , beth = 2 , thaw = 22 of 400 ; totaal: 45 (5 X 19) OF 702 (2 X 3³ X 13). Structuur: 3 - 2 - 4. De som van de elementen is telkens 9. Stat. constructus. Tenakh (11): (1) Ex 16,23. (2) Ex 31,15. (3) Ex 35,2. (4) Lv 16,31. (5) Lv 23,3. (6) Lv 23,32. (7) Lv 25,4. (8) Lv 25,6. (9) Nu 28,10. (10) Neh 9,14. (11) 1 Kr 9,32.
- Het Griekse woord σαββατον = sabbaton (sabbat) is een transcriptie van het Hebreeuwse woord met suffixuitgang - ον = on. Het onz. mv. , eindigend op -ata heeft wellicht de 3de verbuiging in de hand gewerkt zoals sômata... sômasin.

Mc 3,4.9. è (of). Vergelijkend voegwoord.

11. acc. vr. enk. psuchèn van het zelfst. naamw. psuchè (adem, geest, leven). Taalgebruik in het N.T.: psuchè (adem, geest, leven). Taalgebruik in Mc: psuchè (adem, geest, leven).
Mc (4): (1) Mc 3,4.  (2) Mc 8,35. (3) Mc 8,36. (4) Mc 10,45.

12. act. inf. aor. sôsai (redden) van het werkw. sôzô (redden). Taalgebruik in het N.T.: sôzô (redden). Taalgebruik in Mc: sôzô (redden). Hebr. jâsj`â (redden). Mc (3): (1) Mc 3,4. (2) Mc 8,35. (3) Mc 15,31.

11. - 12. Mc 3,4: psychèn sôsai (een leven redden). Mc 8,35: tèn psuchèn autou sôsai (zijn leven redden).
Aansluitend bij Mc 3,4 staat Mc 15,31: allous esôsen , seauton ou dunatai sôsai (anderen redde hij , zichzelf kan hij niet redden).

Mc 3,4.13. è (of). Vergelijkend voegwoord.

Mc 3,4.15. bepaald lidw. nom. mann. mv. οἱ = hoi. Zie bepaald lidwoord ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Mc 3 (8): (1) Mc 3,4. (2) Mc 3,6. (3) Mc 3,21. (4) Mc 3,22. (5) Mc 3,31. (6) Mc 3,32. (7) Mc 3,33. (8) Mc 3,34.

  lidw. mv. Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel  ΟΤ  ΝΤ  Mt  Mc Lc  Joh  Hnd  Brieven  Apk  syn. ev.
10. nom. m. mv. hoi 101 4 8 5 3 7 5 5 4 14 5 7 5 11 10   4230 3257 973 196 101 165 125 147 169 70 462  587 
  Totaal   389  21  25  26  22  22  33  30  29  16  28  18  27  23  36  24  23394  18879  4515  745  389  644  404  690  1228  415  1778  2182 

- bepaald lidw. Ned.: de. Arabisch: bepaald lidw. اَل = ´al (de). Taalgebruik in de Qoran: ´al (de). D.: der , die , das enz.. E.: the. Fr.: le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam). Grieks: ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het). Hebreeuws: הַ = ha (de, het). Taalgebruik in Tenakh: ha (de, het).

16. δε = de (echter) , afkorting δ' = d'. de (echter). Taalgebruik in het NT: de (echter). Taalgebruik in de LXX: de (echter). Taalgebruik in Mc: de (echter). Het staat steeds als tweede woord in de zin. Het kan een lichte tegenstelling aanduiden. Om verandering van personage of situatie aan te duiden. Mc 1 (5): (1) Mc 1,8. (2) Mc 1,14. (3) Mc 1,30. (4) Mc 1,32. (5) Mc 1,45. In Mc 1,44 legde Jezus aan de genezen melaatse een spreekverbod op. Maar die begon veelvuldig te verkondigen.

de (echter)   de (echter)  Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
de  149 + 2   10  23  13  23  20  6210 3754 2456 421 149 478 203 490 708 7 1048  1251 
d'  d'     1         1                 73 50  23  12      19  20 
Totaal                                   6283 3804 2479 433 151 483 204 490 711 7 1067 1271

kai (en)   Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16
verzen (678) (666) 678 45  28  35  41  43  56  37  38  50  52  33  44  37  72  47  20  / 8
kai = en (555) (547) 555  40  26  32  33  37  52  26  36  40  37  29  33  26  60  33  15 / 7
verschil (123) (115) 123 5 2 3 8 6 4 11 2 10 15 4 11 11 12 14 5 / 1
                                   
de  149 + 2   10  23  13  23  20 
d'  d'     1         1                

15. - 16: οἱ δε = hoi de (zij echter). LXX (215). NT (175). Mc (30). Mc 3 (1): (1) Mc 3,4.

17. act. ind. imperf. 3de pers. mv. εσιωπων = esiôpôn (zij zwegen) van het werkw. σιωπαω = siôpaô (zwijgen). Taalgebruik in het NT: siôpaô (zwijgen). Taalgebruik in de LXX: siôpaô (zwijgen).Taalgebruik in Mc: siôpaô (zwijgen). Bijbel = NT (2): (1) Mc 3,4. (2) Mc 9,34. Een vorm van σιωπαω = siôpaô (zwijgen) in de LXX (36) , in het NT (10) , in Mc (5).

  siôpaô (zwijgen)   bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
  act. ind. imperf. 3de pers. enk. esiôpa     1 : Mt 26,63. 1: Mc 14,61.                
  act. ind. imperf. 3de pers. mv. esiôpôn       2: (1) Mc 3,4. (2) Mc 9,34.                
  act. imperat. praes. 2de pers. enk. siôpa   1 : Dt 27,9.   1 : Mc 4,39.              
  act. conj. aor. 3de pers. enk. siôpèsè(i)       1 : Mc 10,48.              

- Mc 3,1 - Mc 3,2 - Mc 3,3 - Mc 3,4 - Mc 3,5 - Mc 3,6 - Mc 3,7 - Mc 3,8 - Mc 3,9 - Mc 3,10 - Mc 3,11 - Mc 3,12 - Mc 3,13 - Mc 3,14 - Mc 3,15 - Mc 3,16 - Mc 3,17 - Mc 3,18 - Mc 3,19 - Mc 3,20 - Mc 3,21 - Mc 3,22 - Mc 3,23 - Mc 3,24 - Mc 3,25 - Mc 3,26 - Mc 3,27 - Mc 3,28 - Mc 3,29 - Mc 3,30 - Mc 3,31 - Mc 3,32 - Mc 3,33 - Mc 3,34 - Mc 3,35 -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen - A - B - C - D - E - F - G - H - I - J - K - L - M - N - O - P - Q - R - S - T - U - V - W - X -Y - Z -


Mc 3,5 -Mc 3,5:  95. Genezing van een verdorde hand op sabbat - Mc 3,1-6 -Lc 6,6-11 - Lc 14,1-6 - Mt 12,9-14 - bijbeloverzicht -- Mc (Marcus) -- Mc 3 -- taalgebruik -- Mc 3,1 - Mc 3,2 - Mc 3,3 - Mc 3,4 - Mc 3,5 - Mc 3,6 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis 9de (negende) zondag door het b-jaar Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2004) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
5 kai periblepsamenos autous met orgès sullupoumenos epi tè pôrôsei tès kardias autôn legei tô anthrôpô ekteinon tèn cheira kai exeteinen kai apekatestathè è cheir autou 5 et circumspiciens eos cum ira contristatus super caecitatem cordis eorum dicit homini extende manum tuam et extendit et restituta est manus illi En hij keek rond naar hen, met toorn, bedroefd over de verblinding van hun hart (en) zei aan die mens: "Strek je hand uit". En hij strekte die uit en zijn hand werd hersteld. 5 Toen liet Hij toornig, maar tegelijkertijd bedroefd om de verstoktheid van hun hart, zijn blik rondgaan en zei tot de man: "Steek uw hand uit." Hij stak zijn hand uit en deze was weer gezond. [5] Hij keek hen stuk voor stuk aan, kwaad, en verdrietig om hun versteende hart*, en tegen de man zei Hij: ‘Strek uw hand.’ Dat deed hij, en zijn hand herstelde zich. [5] Hij keek hen boos aan, maar ook diepbedroefd vanwege hun hardleersheid, en toen zei hij tegen de man die in het midden stond: ‘Steek uw hand uit.’ Hij stak zijn hand uit en er kwam weer leven in. 5 Met toorn kijkt hij hen in het rond aan, bedroefd over de verharding van hun hart, en zegt tot die mens: strek je hand uit! Als hij hem uitstrekt herstelt zijn hand zich helemaal; 5. Promenant alors sur eux un regard de colère, navré de l'endurcissement de leur cœur, il dit à l'homme: « Étends la main. » Il l'étendit et sa main fut remise en état. 

Statenvertaling. 5 En als Hij hen met toorn rondom aangezien had, meteen bedroefd zijnde over de verharding van hun hart, zeide Hij tot den mens: Strek uw hand uit. En hij strekte ze uit; en zijn hand werd hersteld, gezond gelijk de andere.
King James Bible. [5] And when he had looked round about on them with anger, being grieved for the hardness of their hearts, he saith unto the man, Stretch forth thine hand. And he stretched it out: and his hand was restored whole as the other.
Luther-Bibel. 5 Und er sah sie ringsum an mit Zorn und war betrübt über ihr verstocktes Herz und sprach zu dem Menschen: Strecke deine Hand aus! Und er streckte sie aus; und seine Hand wurde gesund.

>
  Mc 3,5   Lc 6,10
  5 kai periblepsamenos autous met orgès sullupoumenos epi tè pôrôsei tès kardias autôn legei tô anthrôpô ekteinon tèn cheira kai exeteinen kai apekatestathè è cheir autou   6:10 kai periblepsamenos pantas autous eipen autô ekteinon tèn cheira sou o de epoièsen kai apekatestathè è cheir autou 

Tekstuitleg van Mc 3,5. Het vers telt 30 (2 X 3 X 5) woorden , X lettergrepen en 155 (5 X 31) letters. De getalwaarde van Mc 3,5 is 20560 (2 X 2 X 2 X 2 X 5 X 257).

Mc 3,5.1. και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Taalgebruik: kai (en) in de LXX. Taalgebruik in Mc: kai (en). Niet in Mc 3,10 , Mc 3,29 , Mc 3,30.

kai (en)  kai (en)   Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
verzen  verzen (678) (666) 678 45  28  35  41  43  56  37  38  50  52  33  44  37  72  47  20  / 8     7957 1071 678 1151 879 1007 2767 404 2900  3779 
kai (en)   kai = en (555) (547) 555  40  26  32  33  37  52  26  36  40  37  29  33  26  60  33  15 / 7 26980  21867  5113  705  555  822  530  660  1470  371  2082  2612 
verschil verschil (123) (115) 123 5 2 3 8 6 4 11 2 10 15 4 11 11 12 14 5 / 1     2844 366 123 329 349 347 1297 33 818 1167

- Ned.: en. Arabisch: وَ = wa (en). Taalgebruik in de Qoran: wa (en). D.: und. E.: and. Fr.: et. Grieks: και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Hebr.: וְ = wë (en). Lat.: et.

Mc 3,5.2. med. part. aor. nom. mann. enk. περιβλεψαμενος = periblepsamenos (rond zich gekeken / nadat hij had rondgekeken) van het werkw. περιβλεπω = periblepô (rondkijken). Taalgebruik in het NT: periblepô (rondkijken). Taalgebruik in Mc: periblepô (rondkijken). In 4 / 6 verzen in Mc: (1) Mc 3,5. (2) Mc 3,34. (3) Mc 10,23. (4) Mc 11,11. In 3 / 4 volgt λεγει = legei (hij zegt) als hoofdwerkw.: (1) Mc 3,5. (2) Mc 3,34. (3) Mc 10,23 , εξηλθεν = exèlthen (hij ging naar buiten) in Mc 11,11. In Mc 3,6 gingen de Farizeeën naar buiten (εξελθοντες = exelthontes = buitengegaan) om te besluiten Jezus te doden. In Mc 11,11 ging Jezus naar buiten ( εξηλθεν = exèlthen = hij ging naar buiten) om 's anderendaags terug te komen om de tempel te zuiveren. Het ene verhaal speelt zich af in de synagoge , het andere in de tempel. In 2 verzen: (1) Mc 3,34. (2) Mc 10,23 richt Jezus zich tot zijn leerlingen.
- In Mc 3,5 kijkt Jezus rond omdat de Farizeeën niet reageren op zijn vraag , maar blijven zwijgen. Hij is boos en droevig tegelijk. In Mc 3,34 kijkt hij rond zich naar 'zijn huisgenoten' en noemt hen zijn vader , moeder, broer, zus.
- Een vorm van περιβλεπω = periblepô (rondkijken) in 6 verzen in Mc: (1) Mc 3,5. (2) Mc 3,34. (3) Mc 5,32. (4) Mc 9,8.  (5) Mc 10,23. (6) Mc 11,11. In 2 / 6 staat een vorm van eiden (hij zag) in relatie tot een vorm van περιβλεπω = periblepô (rondkijken): (3) Mc 5,32 ( + ιδειν = idein: hij keek rond zich om te zien). (4) Mc 9,8 (ουκετι ουδεν ειδον = ouketi ouden eidon: zij zagen hoegenaamd niets meer).
In 5 / 6 verzen is Jezus onderwerp: (1) Mc 3,5. (2) Mc 3,34. (3) Mc 5,32.  (4) Mc 10,23. (5) Mc 11,11. Slechts in Mc 10,23 wordt Jezus uitdrukkelijk vermeld. In Mc 9,8 zijn drie leerlingen onderwerp.
In de 6 verzen in Mc gaat het verbindingswoord και = kai (en) vooraf aan een vorm van περιβλεπω = periblepô (rondkijken).
In 3 / 6 volgt een lijdend voorwerp in de acc.: (1) Mc 3,5. (2) Mc 3,34. (6) Mc 11,11. en 1 / 6 een infinitiefzin: (3) Mc 5,32.

  periblepô  Mc Mc 3 Mc 5 Mc 9 Mc 10 Mc 11 bijbel OT NT Mt Mc Lc syn.  ev. 
ind. imperf. 3de pers. enk. perieblepeto    (1) Mc 5,32.              
part. aor. nom. mann. enk. periblepsamenos   (1) Mc 3,5. (2) Mc 3,34.       (3) Mc 10,23.   (4) Mc 11,11.    
part. aor. nom. mann. mv. periblepsamenoi       (1) Mc 9,8.             
  Totaal             

Mc 3,5.1. - 2. και περιβλεψαμενος = kai periblepsamenos (en rondgekeken / en nadat hij had rondgekeken) in de 4 verzen. In 3 verzen wordt het gevolgd door een lijdend voorwerp in de acc.: (1) Mc 3,5. (2) Mc 3,34. (3) Mc 11,11. In 3 verzen is legei (hij zegt) het.

Mc 3,5.3. acc. mann. mv. αυτους = autous (hen) van het pers. voornaamw. αυτος = autos. Taalgebruik in het NT: voornaamwoord autos. Taalgebruik in de LXX: voornaamwoord autos. Mc (40). Mc 3 (4): (1) Mc 3,5. (2) Mc 3,14. (3) Mc 3,20. (4) Mc 3,23. Lijdend voorwerp bij periblepsamenos (rond zich gekeken). In Mc 3,5 is het nog niet duidelijk wie met autous (hen) bedoeld is. Uit Mc 3,6 wordt het duidelijk dat het Farizeeën zijn.

  autoi  Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
8 acc. mann. mv. autous  40      1991  1652  339  46  40  83  18  95  32  25  169  187 

Mc 3,5.4. μετα = meta (met , na). Afkorting: μετ' = met' OF μεθ' = meth'. Taalgebruik in het NT: meta (na , met). Taalgebruik in de LXX: meta (na , met). Taalgebruik in Mc: meta (na , met). Mc (50 - 34 - 16). μετα = meta: Mc 3 (2): (1) Mc 3,6. (2) Mc 3,7. μετ' = met' (2): (1) Mc 3,5.. (2) Mc 3,14.

  meta (na, met)   Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
1 meta  34  4: (1) Mc 1,13. (2) Mc 1,14. (3) Mc 1,20. (4) Mc 1,29. 1 : Mc 2,16. 2: (1) Mc 3,6. (2) Mc 3,7 1: Mc 4,16.     1 : Mc 6,25. 3: (1) Mc 8,10. (2) Mc 8,31. (3) Mc 8,38.   2: (1) Mc 9,2. (2) Mc 9,31.   2: (1) Mc 10,30. (2) Mc 10,34.   1 : Mc 11,11. 2: (1) Mc 13,24. (2) Mc 13,26.   10: (1) Mc 14,1. (2) Mc 14,14. (3) Mc 14,17. (4) Mc 14,28. (5) Mc 14,43. (6) Mc 14,48. (7) Mc 14,54. (8) Mc 14,62. (9) Mc 14,67. (10) Mc 14,70.   3: (1) Mc 15,1. (2) Mc 15,7. (3) Mc 15,31.   2: (1) Mc 16,12. (2) Mc 16,19.   1443  1159  284  42  34  37  24  48  77  22  113  137 
2 met'  16 1 : Mc 1,36. 2: (1) Mc 2,19. (2) Mc 2,25.   2: (1) Mc 3,5.. (2) Mc 3,14..   1 : Mc 4,36. 4: (1) Mc 5,18. (2) Mc 5,24. (3) Mc 5,37. (4) Mc 5,40 1 : Mc 6,50.           4: (1) Mc 14,18. (2) Mc 14,20. (3) Mc 14,33. (4) Mc 14,43   1 : Mc 6,50. 737 611 126 18 16 21 23 14 10 24 55 78
3 meth' 3             1: Mc 8,14 1: Mc 9,8.         1: Mc 14,7.     217 174 43 10 3 4 8 1 16 1 17 25
  totaal  53 4 15  2398 1953 454 70 53 62 55 63 103 44 185 240

-- Lat. cum. Ned. met (Gr. me - ta = met die dingen). D. mit. E. with. Fr. avec (< apud hoc: met dat).
-- Lat. post-quam. Ned. na-dat. D. nachdem. Fr. après (< ad pressum = tot ge-perst , opeengeperst ; primere , pressum: persen ). E. after.

meta (met , na). Afkorting: met'. Taalgebruik in het N.T.: meta (na , met). Taalgebruik in Mc: meta (na , met). Voorzetsel. Hebr. `im.
-- Lat. cum. Ned. met (Gr. me - ta = met die dingen). D. mit. E. with. Fr. avec (< apud hoc: met dat).
Mc (50 - 34 - 16). meta: Mc 3 (2): (1) Mc 3,6. (2) Mc 3,7. met' (2): (1) Mc 3,5.. (2) Mc 3,14.

Mc 3,5.5. gen. vr. enk. orgès van het zelfst. naamw. orgè (toorn). Taalgebruik in het N.T.: orgè (toorn). Taalgebruik in Mc: orgè (toorn). Mc (1) Mc 3,5.

Mc 3,5.6. med. part. praes. nom. mann. enk. συλλυπουμενος = sullupoumenos (diep bedroefd) van het werkw. συλλυπεομαι = sullupeomai (med. refl.: zich mee bedroeven, zich diep bedroeven, medelijden hebben). Taalgebruik in het NT: sullupeomai (med. refl.: zich mee bedroeven, zich diep bedroeven, medelijden hebben). Taalgebruik in de LXX: sullupeomai (med. refl.: zich mee bedroeven, zich diep bedroeven, medelijden hebben). NT (1): Mc 3,5. Een vorm van συλλυπεομαι = sullupeomai (med. refl.: zich mee bedroeven, zich diep bedroeven, medelijden hebben) in de Bijbel (3). LXX (2): (1) Js 51,19. (2) Ps 68,21. NT (1): Mc 3,5.

Mc 3,5.9. dat. vr. enk. πωρωσει = pôrôsei van het zelfst. naamw. πωρωσις = pôrôsis (verharding). Taalgebruik in het NT: pôrôsis (verharding). Taalgebruik in de LXX: pôrôsis (verharding). Bijbel (1): Mc 3,5. Een vorm van πωρωσις = pôrôsis (verharding) in de Bijbel (3). LXX (0). NT (3): (1) Mc 3,5. (2) Rom 11,25. (3) Ef 4,18.

Mc 3,5.12. pers. voornaamw. gen. mv. αυτων = autôn van het pers. voornaamw. αυτος = autos. Taalgebruik in het NT: voornaamwoord autos. Taalgebruik in de LXX: persoonlijk voornaamwoord. Taalgebruik in Mc.: voornaamwoord autos. Mc (37). Mc 3 (1): Mc 3,5.

  autoi  Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
6 gen. mv.autôn  37      3701  3203  498  93  37  94  31  87  91  65  224  255 

Mc 3,5.13. act. ind. praes. 3de pers. enk. λεγει = legei (hij zegt) van het werkw. λεγω = legô (zeggen). Taalgebruik in het NT: legô (zeggen). Taalgebruik in de Septuaginta.: legô (zeggen). Mc 3 (5): (1) Mc 3,3. (2) Mc 3,4. (3) Mc 3,5. (4) Mc 3,33. (5) Mc 3,34. Een vorm van λεγω = legô (zeggen) in de LXX (4610) , in het NT (1318) , in Mc 3 (12) ; van ειπον = eipon (ik zei) in de LXX (4608) , in het NT (925).

  legô: act. ind. praes. Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
3 act. ind. pr. 3de pers. enk.  legei 62  12  1027  702  325  54  62  14  112  11  46  26  130  242 

  Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16
3 3 : (1) Mc 1,38. (2) Mc 1,41. (3) Mc 1,44.   6 : (1) Mc 2,5. (2) Mc 2,8. (3) Mc 2,10. (4) Mc 2,14. (5) Mc 2,17. (6) Mc 2,25.   5 : (1) Mc 3,3. (2) Mc 3,4. (3) Mc 3,5. (4) Mc 3,33. (5) Mc 3,34.   2 : (1) Mc 4,13. (2) Mc 4,35 6 : (1) Mc 5,7. (2) Mc 5,9. (3) Mc 5,19. (4) Mc 5,36. (5) Mc 5,39. (6) Mc 5,41.   3 : (1) Mc 6,31. (2) Mc 6,38. (3) Mc 6,50.   3 : (1) Mc 7,18. (2) Mc 7,28. (3) Mc 7,34.   5 : (1) Mc 8,1. (2) Mc 8,12. (3) Mc 8,17. (4) Mc 8,29. (5) Mc 8,33.   3 : (1) Mc 9,5. (2) Mc 9,19. (3) Mc 9,35.   5 : (1) Mc 10,11. (2) Mc 10,23. (3) Mc 10,24. (4) Mc 10,27. (5) Mc 10,42 4 : (1) Mc 11,2. (2) Mc 11,21. (3) Mc 11,22. (4) Mc 11,33.   2 : (1) Mc 12,16. (2) Mc 12,37 1: Mc 13,1.   12 : (1) Mc 14,13. (2) Mc 14,14. (3) Mc 14,27. (4) Mc 14,30. (5) Mc 14,32. (6) Mc 14,34. (7) Mc 14,37. (8) Mc 14,41. (9) Mc 14,45. (10) Mc 14,61. (11) Mc 14,63. (12) Mc 14,67. 1 : Mc 15,2. 1: Mc 16,6.  

Mc 3,5.14. bep. lidw. dat. mann. + onz. enk. τῳ = tô(i) van het bepaald lidwoord ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Taalgebruik in de LXX: bepaald lidwoord. Mc 3 (4): (1) Mc 3,3. (2) Mc 3,5. (3) Mc 3,16. (4) Mc 3,22.

  lidw. enk. Mc  Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel  OT NT Mt  Mc  Lc  Joh  Hnd  Br.  Apk  syn. ev.
6. dat. m. + onz. enk. tô(i) 68  5507  4462  1045  121  68  154  98  163  367  74  343  441 
  Totaal   940  67  45  41  64  70  71  62  36  66  71  40  59  53  106  61  28  54298  42002  12296  1648  940  1649  1422  1696  4013  928  4237 5659  

- bepaald lidw. de. Arabisch: bepaald lidw. اَل = ´al (de). Taalgebruik in de Qoran: ´al (de). D.: der , die , das enz.. E.: the. Fr.: le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam). Grieks: ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het). Hebreeuws: הַ = ha (de, het). Taalgebruik in Tenakh: ha (de, het).

Mc 3,5.13. - 14. legei tô(i) (hij zegt aan de). Mc (7): (1) Mc 2,5. (2) Mc 2,10. (3) Mc 3,3. (4) Mc 3,5. (5) Mc 5,36. (6) Mc 9,5. (7) Mc 14,37.

Mc 3,5.15. dat. mann. enk. anthrôpô(i) (aan de mens) van het zelfstandig naamw. anthrôpos (mens). Taalgebruik in het N.T.: anthrôpos (mens). Taalgebruik in Mc: anthrôpos (mens). Mc (3): (1) Mc 3,3. (2) Mc 3,5. (3) Mc 14,21.

Mc 3,5.13. - 15. legei tô(i) anthrôpô(i) (hij zegt aan de mens).Mc (2): (1) Mc 3,3. (2) Mc 3,5. Mc 3,1-6 is in zigzagvorm opgebouwd. In Mc 3,3 en Mc 3,5 richt Jezus zich tot de gehandicapte man. Marcus citeert woorden van Jezus (3 woorden en 6 lettergrepen). In Mc 3,1-6 citeert Marcus 7 woorden van Jezus , die aan de gehandicapte zijn gericht.
De twistgesprekken van Mc 2,1-3,6 beginnen en eindigen met een wonderverhaal: de genezing van een lamme (Mc 2,1-12) en de genezing van een gehandicapte (Mc 3,1-6). De inleiding van wat Jezus aan de lamme en de gehandicapte zegt , is gelijkend. Slechts in deze twee gevallen is de tekst zo opgebouwd.

Mc 3,5.16. act. imperat. aor. 2de pers. enk. εκτεινον = ekteinon (strek uit) van het werkw. εκτεινω = ekteinô (uitstrekken). Taalgebruik in het NT: ekteinô (strekken, uitstrekken). Taalgebruik in de LXX: ekteinô (strekken, uitstrekken). Taalgebruik in Mc: exteinô (uitstrekken). Bijbel (15). LXX (12): (1) Ex 4,4. (2) Ex 7,19. (3) Ex 8,1. (4) Ex 8,12. (5) Ex 9,22. (6) Ex 10,12. (7) Ex 10,21. (8) Ex 14,16. (9) Ex 14,26. (10) Joz 8,18. (11) Sir 7,32. (12) Sir 14,13. NT (3): (1) Mt 12,13. (2) Mc 3,5. (3) Lc 6,10. De hand uitstrekken komt in het NT voor in: (1) Mc 1,41. (2) Mc 3,5.
- n-t-h: Tenakh (35). 1. act. qal perf. 3de pers. mann. enk. van het werkw. נָטַה = nâtah (hij strekte uit). 2. act. qal imperat. 2de pers. mann. enk. נְטֵה = nëteh (strek uit) van het werkw. נָטַה = nâtah (uitstrekken, neigen, zich wenden). Taalgebruik in Tenakh: nâtâh (uitstrekken, neigen, zich wenden). Getalwaarde: nun = 14 of 50 , tet = 9, he = 5; totaal: 28 (2² X 7) OF 64 (2³ X 2³). Structuur: 5 - 9 - 5. De som van de elementen is telkens 1.
- Ned.: uitstrekken. Fr.: étendre. L'action d'étendre se dit extension: lat. extendere , part. passé extensus. Grieks: εκτεινω = ekteinô (uitstrekken). Taalgebruik in het NT: ekteinô (strekken, uitstrekken) ; ek- t-n. Lat.: extendere.

Mc 3,5.17. bep. lidw. acc. vr. enk. την = tèn (de) van het bepaald lidw. vr. enk. ἡ = hè. Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Taalgebruik in de LXX: bepaald lidwoord. Taalgebruik in Mc: bepaald lidwoord. Mc 3 (5): (1) Mc 3,1. (2) Mc 3,3. (3) Mc 3,5. (4) Mc 3,7. (5) Mc 3,27.

  lidw. enk. Mc  Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel  OT NT Mt  Mc  Lc  Joh  Hnd  Br.  Apk  syn. ev.
9. acc. vr. enk. tèn 109  12 4 5 9 9 11 10 4 5 11 5 6 3 7 6 2 6161  4889  1272  180  109  149  121  198  404  111  438  559 
  Totaal   940  67  45  41  64  70  71  62  36  66  71  40  59  53  106  61  28  54298  42002  12296  1648  940  1649  1422  1696  4013  928  4237 5659  

- Nederl..: bepaald lidwoord de / het. D.: der , die , das enz.. E.: the. Fr.: le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam). Gr. ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Hebreeuws: הַ = ha (de, het). Taalgebruik in Tenakh: ha (de, het).

Mc 3,5.18. acc. vr. enk. χειρα = cheira (hand) van het zelfst. naamw. χειρ = cheir (hand). Taalgebruik in het NT: cheir (hand). Taalgebruik in de LXX: cheir (hand). Mc (5): (1) Mc 1,41. (2) Mc 3,1. (3) Mc 3,3. (4) Mc 3,5. (5) Mc 7,32. In Mc 1,41 en Mc 7,32 gaat het over de hand van Jezus , in (2) Mc 3,1. (3) Mc 3,3. (4) Mc 3,5 over de hand van de gehandicapte man. De hand uitstrekken is de ander genezend tegemoet treden (Mc 1,41).

  cheir (hand) bijbel  OT  NT  Mt  Mc  Lc  Joh  Hnd  Br. Apk syn. ev.
4 acc. enk. cheira 295 265 30 8 5 5 3 4 1 18 21
  Totaal   1815 1637 178 25 26 26 15 44 26 16  77  92 

Mc 3,5.17. - 18. de acc. vr. enk. χειρα = cheira wordt steeds voorafgegaan door het bepaald lidw. acc. vr. enk. την = tèn: την χειρα = tèn cheira (de hand). LXX (195). NT (28).
Mc (5): (1) Mc 1,41. (2) Mc 3,1. (3) Mc 3,3. (4) Mc 3,5. (5) Mc 7,32. In Mc 1,41 en Mc 7,32 gaat het over de hand van Jezus , in (2) Mc 3,1. (3) Mc 3,3. (4) Mc 3,5 over de hand van de gehandicapte man. De hand uitstrekken is de ander genezend tegemoet treden (Mc 1,41). In Mc 1,41 en Mc 3,5 gaat het over het uitstrekken van de hand (een vorm van ekteinô = uitstrekken).

16. - 17. την χειρα αυτου = tèn cheira autou (zijn hand). LXX (195). NT (28).
- την χειρα σου = tèn cheira sou (jouw hand). LXX (47). NT (6).
- יָדֶךָ = jâdèkhâ (jouw hand) < zelfst. naamw. + suffix bezittel. voornaamw. 2de pers. mann. enk.. Zie: יָד = jâd (hand). Taalgebruik in Tenakh: jâd (hand). Getalwaarde: jod = 10. daleth = 4. Totaal 14 (2 X 7). Structuur: 1 - 4. De som van de elementen is telkens 5. Tenakh (92). Pentateuch (37).

16. - 18. - εκτεινον την χειρα = ekteinon tèn cheira (strek de hand uit). LXX (9): (1) Ex 4,4. (2) Ex 7,19. (3) Ex 9,22. (4) Ex 10,12. (5) Ex 10,21. (6) Ex 14,16. (7) Ex 14,26. (8) Joz 8,18. (9) Sir 7,32. NT (3): (1) Mt 12,13. (2) Mc . (3) Lc 6,10.
- εκτεινον την χειρα σου = ekteinon tèn cheira sou (strek je hand uit). LXX (7): (1) Ex 7,19. (2) Ex 9,22. (3) Ex 10,21. (4) Ex 14,16. (5) Ex 14,26. (6) Joz 8,18. (7) Sir 7,32. NT (3): (1) Mt 12,13. (2) Mc 3,5. (3) Lc 6,10.
- נְטֵה אֶת יָדְךָ = nëteh ´èth jâdëkhâ (strek je hand uit). Tenakh (3): (1) Ex 8,1. (2) Ex 9,22. (3) Ex 14,26.
- וּנְטֵה אֶת יָדְךָ = ûnëteh ´èth jâdëkhâ (en strek je hand uit). Tenakh (1): Ex 14,16.
- נְטֵה יָדְךָ = nëteh jâdëkhâ (strek je hand uit). Tenakh (2): (1) Ex 10,12. (2) Ex 10,21.
- וּנְטֵה יָדְךָ = ûnëteh jâdëkhâ (en strek je hand uit). Tenakh (1): Ex 7,19.
- In de Hebreeuwse bijbel krijgt Mozes 7X het bevel om ofwel hijzelf ofwel Aäron zijn hand uit te strekken. In 5 gevallen zal er een plaag volgen ; (1) Ex 7,19 (1ste plaag: water verandezrt in bloed) ; (2) Ex 8,1 (2de plaag: kikkers) ; (3) Ex 9,22 (7de plaag: hagel) ; (4) Ex 10,12 (8ste plaag: sprinkhanen) ; (5) Ex 10,12 (9de plaag duisternis). In 2 gevallen het te maken met de doortocht doo Rode zee ; (1) Ex 14,16 (aan de ene zijde van de zee) ; (2) Ex 14,26 (aan de andere van de zee). De hand uitstrekken brengt ongeluk en geluk.

Mc 3,5.19. και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Taalgebruik: kai (en) in de LXX. Taalgebruik in Mc: kai (en). Niet in Mc 3,10 , Mc 3,29 , Mc 3,30.

kai (en)  kai (en)   Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
verzen  verzen (678) (666) 678 45  28  35  41  43  56  37  38  50  52  33  44  37  72  47  20  / 8     7957 1071 678 1151 879 1007 2767 404 2900  3779 
kai (en)   kai = en (555) (547) 555  40  26  32  33  37  52  26  36  40  37  29  33  26  60  33  15 / 7 26980  21867  5113  705  555  822  530  660  1470  371  2082  2612 
verschil verschil (123) (115) 123 5 2 3 8 6 4 11 2 10 15 4 11 11 12 14 5 / 1     2844 366 123 329 349 347 1297 33 818 1167

- Ned.: en. Arabisch: وَ = wa (en). Taalgebruik in de Qoran: wa (en). D.: und. E.: and. Fr.: et. Grieks: και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Hebr.: וְ = wë (en). Lat.: et.

Mc 3,5.20. act. ind. aor. 3de pers. enk. εξετεινεν = exeteinen (hij strekte uit) van het werkw. εκτεινω = ekteinô (uitstrekken). Taalgebruik in het NT: ekteinô (strekken, uitstrekken). Taalgebruik in de LXX: ekteinô (strekken, uitstrekken). Taalgebruik in Mc: exteinô (uitstrekken). Bijbel (41). LXX (39). Pentateuch (8): (1) Gn 22,10. (2) Ex 8,2. (3) Ex 8,13. (4) Ex 9,23. (5) Ex 10,22. (6) Ex 14,21. (7) Ex 14,27. (8) Ex 40,19. NT (2): (1) Mt 12,13. (2) Mc 3,5.
- וַיֵּט = wajjet (en hij spande) < prefix waw consecutivum + act. qal imperf. 3de pers. mann. enk. van het werkw. נָטַה = nâtah (uitstrekken, neigen, zich wenden). Taalgebruik in Tenakh: nâtâh (uitstrekken, neigen, zich wenden) Getalwaarde: nun = 14 of 50 , tet = 9, he = 5; totaal: 28 (2² X 7) OF 64 (2³ X 2³). Structuur: 5 - 9 - 5. De som van de elementen is telkens 1. Lettinga 12, 2012, 60b1). w-j-t: Tenakh: (1) Gn 12,8. (2) Gn 35,21. (3) Gn 38,1. (4) Gn 38,16. (5) Gn 39,21. (6) Gn 49,15. (7) Ex 8,2. (8) Ex 8,13. (9) Ex 9,23. (10) Ex 10,13. (11) Ex 10,22. (12) Ex 14,21. (13) Ex 14,27. (14) Nu 20,21.
- (1) וַיִּשְׁךַח = wajjisjëlach < wë + act. qal imperf. 3de pers. mann. enk.. (2) wajësjallach (en hij zond) < wë + act. piël imperf. 3de pers. mann. enk. van het werkw. שָׁלַח = sjâlach (zenden). Taalgebruik in Tenakh: sjâlach (zenden). Getalwaarde: sjin = 21 of 300 , lamed = 12 of 30 , chet = 8 ; totaal: 41 OF 338 (2 X 13²). Structuur: 3 - 3 - 8. De som van de elementen is telkens 5. Tenakh (212). Pentateuch (32). Eerdere Profeten (128). Latere Profeten (14). 12 Kleine Profeten (3). Geschriften (35). Joz (8): (1) Joz 2,1. (2) Joz 2,3. (3) Joz 7,2. (4) Joz 7,22. (5) Joz 10,3. (6) Joz 11,1. (7) Joz 24,9. (8) Joz 24,28. Re (14): (1) Re 2,6. (2) Re 3,18. (3) Re 3,21. (4) Re 6,8. (5) Re 6,21. (6) Re 9,23. (7) Re 9,31. (8) Re 11,12. (9) Re 11,14. (10) Re 11,17. (11) Re 11,19. (12) Re 11,38. (13) Re 15,5. (14) Re 15,15. 2 K (33). 2 K 23 (2): (1) 2 K 23,1. (2) 2 K 23,16.
- Ned.: uitstrekken. Fr.: étendre. L'action d'étendre se dit extension: lat. extendere , part. passé extensus. Grieks: εκτεινω = ekteinô (uitstrekken). Taalgebruik in het NT: ekteinô (strekken, uitstrekken) ; ek- t-n. Lat.: extendere.

19. - 20. και εξετεινεν = kai exeteinen (en hij strekte uit).
- εξετεινεν δε = exeteinen de

- εξετεινεν ααρων την χειρα = exeteinen aarôn tèn cheira (Aäron strekte de hand uit). Tenakh (1): Ex 8,2.
- εξετεινεν μωυσης την χειρα = exeteinen môusès tèn cheira (Mozes strekte de hand uit). Tenakh (4): (1) Ex 9,23. (2). Ex 10,22. (3) Ex 14,21. (4) Ex 14,27.
- וַיֵּט אַהֱרֹן אֶת יָדוֹ = wajjet ´aharon (en Aäron strekte uit). Tenakh (2): (1) Ex 8,2. (2) Ex 8,13.
- וַיֵּט מֹשֶׁה אֶת יָדוֹ = wajjet mosjèh (en Mozes strekte uit). Tenakh (5): (1) Ex 9,23. (2) Ex 10,13. (3) Ex 10,22. (4) Ex 14,21. (5) Ex 14,27.
- In de LXX wordt het Hebreeuwse 'zijn hand ' vertaald in het Griekse 'de hand'.

- Mc 3,5.21. και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Taalgebruik: kai (en) in de LXX. Taalgebruik in Mc: kai (en). Niet in Mc 3,10 , Mc 3,29 , Mc 3,30.

kai (en)  kai (en)   Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
verzen  verzen (678) (666) 678 45  28  35  41  43  56  37  38  50  52  33  44  37  72  47  20  / 8     7957 1071 678 1151 879 1007 2767 404 2900  3779 
kai (en)   kai = en (555) (547) 555  40  26  32  33  37  52  26  36  40  37  29  33  26  60  33  15 / 7 26980  21867  5113  705  555  822  530  660  1470  371  2082  2612 
verschil verschil (123) (115) 123 5 2 3 8 6 4 11 2 10 15 4 11 11 12 14 5 / 1     2844 366 123 329 349 347 1297 33 818 1167

- Ned.: en. Arabisch: وَ = wa (en). Taalgebruik in de Qoran: wa (en). D.: und. E.: and. Fr.: et. Grieks: και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Hebr.: וְ = wë (en). Lat.: et.

22. pass. ind. aor. 3de pers. enk. απεκατεσταθη = apekatestathè (hij werd genezen) van het werkw. αποκαθιστημι = apokathistimi (weer in zijn oude toestand herstellen, genezen). Taalgebruik in het NT: apokathistimi (weer in zijn oude toestand herstellen, genezen). Taalgebruik in de LXX: apokathistimi (weer in zijn oude toestand herstellen, genezen). Bijbel (3): (1) Mt 12,13. (2) Mc 3,5. (3) Lc 6,10. Een vorm van αποκαθιστημι = apokathistimi (weer in zijn oude toestand herstellen, genezen) in de Bijbel (57) , LXX (49) , NT (8).

Mc 3,5.23. bep. lidw. nom. vr. enk. ἡ = hè of betrekk. voornaamw. dat. vr. enk. ᾑ = hè(i) of partikel van vergelijking ἠ = è (of). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Taalgebruik in Lc: bepaald lidwoord. Gr. to.. , tè... N.: de. E.: the. D. der , die , das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam). Mc 3 (7): (1) Mc 3,5. (2) Mc 3,24. (3) Mc 3,25. (4) Mc 3,31. (5) Mc 3,32. (6) Mc 3,33. (7) Mc 3,34.

  lidw. enk. bijbel  OT  NT  Mt  Mc  Lc  Joh  Hnd  Br.  Apk  syn. ev.
2. nom. vr. enk. hè 4860 3762  1098  151  76 143  117  83  443  85  370  487 
  Totaal   54298  42002  12296  1648  940  1649  1422  1696  4013  928  4237 5659  

- Nederl..: bepaald lidwoord de / het. Arabisch: bepaald lidw. اَل = ´al (de). Taalgebruik in de Qoran: ´al (de). D.: der , die , das enz.. E.: the. Fr.: le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam). Gr. ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Hebreeuws: הַ = ha (de, het). Taalgebruik in Tenakh: ha (de, het).

Mc 3,5.24. nom. vr. enk. cheir (hand). Taalgebruik in het N.T.: cheir (hand). Taalgebruik in Mc: cheir (hand).
Mc (2): (1) Mc 3,5.  (2) Mc 9,43.  

Mc 3,5.25. pers. voornaamw. 3de pers. gen. mann. enk. αυτου = autou van het pers. voornaamw. αυτος = autos. Taalgebruik in het NT: voornaamwoord autos. Taalgebruik in de LXX: voornaamwoord autos. Taalgebruik in Mc.: voornaamwoord autos. Mc 3 (10): (1) Mc 3,2. (2) Mc 3,5. (3) Mc 3,6. (4) Mc 3,7. (5) Mc 3,9. (6) Mc 3,10. (7) Mc 3,14. (8) Mc 3,21. (9) Mc 3,27. (10) Mc 3,31.

  autos enk. Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
2 gen. mann. enk. autou  143  13  10  12  16  17  15  6883  5685  1198  225  143  220  150  118  256  86  588  738 
  totaal 413  35  17  27  14  34  34  18  33  32  30  18  25  47  34  12884  9893  2991  510  413  593  475  350  504  146  1670  2145 

- Mc 3,1 - Mc 3,2 - Mc 3,3 - Mc 3,4 - Mc 3,5 - Mc 3,6 - Mc 3,7 - Mc 3,8 - Mc 3,9 - Mc 3,10 - Mc 3,11 - Mc 3,12 - Mc 3,13 - Mc 3,14 - Mc 3,15 - Mc 3,16 - Mc 3,17 - Mc 3,18 - Mc 3,19 - Mc 3,20 - Mc 3,21 - Mc 3,22 - Mc 3,23 - Mc 3,24 - Mc 3,25 - Mc 3,26 - Mc 3,27 - Mc 3,28 - Mc 3,29 - Mc 3,30 - Mc 3,31 - Mc 3,32 - Mc 3,33 - Mc 3,34 - Mc 3,35 -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen - A - B - C - D - E - F - G - H - I - J - K - L - M - N - O - P - Q - R - S - T - U - V - W - X -Y - Z -


Mc 3,6 - Mc 3,6:  95. Genezing van een verdorde hand op sabbat - Mc 3,1-6 -Lc 6,6-11 - Lc 14,1-6 - Mt 12,9-14 - bijbeloverzicht -- Mc (Marcus) -- Mc 3 -- taalgebruik -- Mc 3,1 - Mc 3,2 - Mc 3,3 - Mc 3,4 - Mc 3,5 - Mc 3,6 --
Griekse tekst Vulgaat Synopsis 9de (negende) zondag door het b-jaar Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2004) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
kai exelthontes hoi Farizaioi euthus meta tôn Hèrôidianôn sumboulion edidoun kat'autou hopôs auton apolesôsin 6 exeuntes autem statim Pharisaei cum Herodianis consilium faciebant adversus eum quomodo eum perderent  En de Farizeeën gingen terstond weg met de Herodianen (en) troffen een besluit tegen hem hoe ze hem zouden ombrengen.   6 De Farizeeën gingen naar buiten en aanstonds smeedden zij met de Herodianen plannen om Hem uit de weg te ruimen.   [6] En eenmaal buiten beraamden de farizeeën samen met de herodianen* meteen plannen tegen Hem om Hem uit de weg te ruimen.  [6] De Farizeeën verlieten de synagoge en gingen meteen met de Herodianen overleggen hoe ze hem uit de weg zouden kunnen ruimen.  6 toen de farizeeërs buiten zijn gekomen hebben ze meteen zich met de herodianen over hem beraden hoe ze hem zouden kunnen ombrengen.  6. Étant sortis, les Pharisiens tenaient aussitôt conseil avec les Hérodiens contre lui, en vue de le perdre. 

Statenvertaling. 6 En de Farizeën, uitgegaan zijnde, hebben terstond met de Herodeanen te zamen raad gehouden tegen Hem, hoe zij Hem doden zouden.
King James Bible. [6] And the Pharisees went forth, and straightway took counsel with the Herodians against him, how they might destroy him.
Luther-Bibel. 6 Und die Pharisäer gingen hinaus und hielten alsbald Rat über ihn mit den Anhängern des Herodes, wie sie ihn umbrächten.

>
  Mc 3,6 Mt 12,14 Lc 6,11
  kai exelthontes hoi Farizaioi euthus meta tôn Hèrôidianôn sumboulion edidoun kat'autou hopôs auton apolesôsin exelthontes de hoi Farisaioi sumboulion elabon kat'autou hopôs auton apolesôsin  6:11 autoi de eplèsthèsan anoias kai dielaloun pros allèlous ti an poièsaien tô ièsou 

Tekstuitleg van Mc 3,6. Het vers Mc 3,6 telt 15 (3 X 5) woorden en 90 (2 X 3 X 3 X 5) letters. De getalwaarde is 13311 (3 X 3 X 3 X 17 X 29).

Mc 3,6 kai exelthontes hoi Farizaioi euthus meta tôn Hèrôidianôn sumboulion edidoun kat'autou (En buitengegaan de Farizeeën onmiddelijk met de Herodianen een besluit gaven tegen hem, hoe ze hem zouden doden) hopôs auton apolesôsin (hoe ze hem zouden doden) (= Mt 12,14)
Mc 11,18 kai èkousan oi archiereis kai oi grammateis , (en hoorden de hogepriesters en de schriftgeleerden) kai ezètoun pôs auton apolesôsin (en zij zochten hoe ze hem zouden doden)

De confrontatie tussen Jezus en zijn tegenstanders is compleet. Die confrontatie was al uitgesproken bij Jezus' eerste optreden in Mc 1,24: zijt gij gekomen om ons te vernietigen ? Mc 1,21 - 3,6 vormen een geheel. Begin en einde speelt zich af in de synagoge. In beide gevallen is er sprake van vernietigen.
In Mc 11,18 zochten de hogepriesters en de schriftgeleerden hoe ze Jezus zouden doden. De beslissing van de Farizeeën en de Herodianen om Jezus te doden wordt versterkt door het besluit van de hogepriesters en de schriftgeleerden. Van vrije groeperingen tot de hoogste instanties. Van partijdigheid tot het hoogste gezag en een fundamentele verantwoording. In Mc 11,18 is de gelijkenis met Ex 2,15 groot.

De Farizeeën zijn blijkbaar goed op de hoogte hoe ze iemand uit de weg kunnen ruimen. Ze sluiten onmiddellijk een pact met de Herodianen. Wellicht hebben ze ervaring ; misschien zijn zij het die Johannes de Doper in handen van Herodes hebben gespeeld. In Mc 12,13 zenden de hogepriesters en de schriftgeleerden enkele Farizeeën en Herodianen naar Jezus om hem te strikken met een uitspraak. Zij nemen het initiatief. In Mc 3,1-6 schaduwen de Farizeeën nog Jezus. In Mc 12,13 staan beide groepen in dienst van de hogepriesters en de schriftgeleerden. En de vraag is listig , want een verkeerd woord in één van de richtingen kan een aanklacht veroorzaken. In Mc 12,13 is er voor het laatst sprake van Farizeeën. De bijzin van Mc 12,13 gelijkt sterk op de bijzin van Mc 3,2: hina + conjunctief.

In Mc 3,6 nemen de Farizeeën samen met de Herodianen het besluit om Jezus om te brengen. Bij de veroordeling van Jezus in Mc 15,1 is er van hen geen sprake ; zij hebben wel de aanzet gegeven om Jezus voor het geestelijke en wereldlijke gezag ter dood te laten veroordelen. Door het woordgebruik tussen Mc 3,1-6 en Mc 15,1 - Mc 15,2-5 nl. katègoreô (tegen iemand iets inbrengen ; iemand van iets beschuldigen) en sumboulion (het besluit) om Jezus ter dood te veroordelen is het verband tussen beide pericopen duidelijk.

Mc 3,6.1. και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Taalgebruik: kai (en) in de LXX. Taalgebruik in Mc: kai (en). Niet in Mc 3,10 , Mc 3,29 , Mc 3,30.

kai (en)  kai (en)   Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
verzen  verzen (678) (666) 678 45  28  35  41  43  56  37  38  50  52  33  44  37  72  47  20  / 8     7957 1071 678 1151 879 1007 2767 404 2900  3779 
kai (en)   kai = en (555) (547) 555  40  26  32  33  37  52  26  36  40  37  29  33  26  60  33  15 / 7 26980  21867  5113  705  555  822  530  660  1470  371  2082  2612 
verschil verschil (123) (115) 123 5 2 3 8 6 4 11 2 10 15 4 11 11 12 14 5 / 1     2844 366 123 329 349 347 1297 33 818 1167

- Ned.: en. Arabisch: وَ = wa (en). Taalgebruik in de Qoran: wa (en). D.: und. E.: and. Fr.: et. Grieks: και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Hebr.: וְ = wë (en). Lat.: et.

Mc 3,6.2. part. aor. nom. mann. mv. exelthontes (uitgegaan) van het werkw. exerchomai (uitgaan). Taalgebruik in N.T.: exerchomai (uit-gaan, naar buiten gaan). Taalgebruik in Mc: exerchomai (uit-gaan, naar buiten gaan).
Mc (5): (1) Mc 1,29. (2) Mc 3,6. (3) Mc 6,12. (4) Mc 9,30. (5) Mc 16,20. De Farizeeën bevonden zich in de synagoge en gaan de synagoge uit.

Mc 3,6.3. bepaald lidw. nom. mann. mv. οἱ = hoi. Zie bepaald lidwoord ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Mc 3 (8): (1) Mc 3,4. (2) Mc 3,6. (3) Mc 3,21. (4) Mc 3,22. (5) Mc 3,31. (6) Mc 3,32. (7) Mc 3,33. (8) Mc 3,34.

  lidw. mv. Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel  ΟΤ  ΝΤ  Mt  Mc Lc  Joh  Hnd  Brieven  Apk  syn. ev.
10. nom. m. mv. hoi 101 4 8 5 3 7 5 5 4 14 5 7 5 11 10   4230 3257 973 196 101 165 125 147 169 70 462  587 
  Totaal   389  21  25  26  22  22  33  30  29  16  28  18  27  23  36  24  23394  18879  4515  745  389  644  404  690  1228  415  1778  2182 

- bepaald lidw. Ned.: de. Arabisch: bepaald lidw. اَل = ´al (de). Taalgebruik in de Qoran: ´al (de). D.: der , die , das enz.. E.: the. Fr.: le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam). Grieks: ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het). Hebreeuws: הַ = ha (de, het). Taalgebruik in Tenakh: ha (de, het).

Mc 3,6.4. nom. mann. mv. farisaioi (Farizeeën). Taalgebruik in het N.T.: Pharisaioi (Farizeeën). Taalgebruik in Mc: Pharisaioi (Farizeeën).
Mc (8): (1) Mc 2,18. (2) Mc 2,24. (3) Mc 3,6. (4) Mc 7,1. (5) Mc 7,3. (6) Mc 7,5. (7) Mc 8,11. (8) Mc 10,2.
gen. mann. mv. farisaiôn (van de Farizeeën). Mc (4): (1) Mc 2,16. (2) Mc 2,18. (3) Mc 8,15. (4) Mc 12,13.

5. euthus

Mc 3,6.6. μετα = meta (met , na). Afkorting: μετ' = met' OF μεθ' = meth'. Taalgebruik in het NT: meta (na , met). Taalgebruik in de LXX: meta (na , met). Taalgebruik in Mc: meta (na , met). Mc (50 - 34 - 16). μετα = meta: Mc 3 (2): (1) Mc 3,6. (2) Mc 3,7. μετ' = met' (2): (1) Mc 3,5.. (2) Mc 3,14.

  meta (na, met)   Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
1 meta  34  4: (1) Mc 1,13. (2) Mc 1,14. (3) Mc 1,20. (4) Mc 1,29. 1 : Mc 2,16. 2: (1) Mc 3,6. (2) Mc 3,7 1: Mc 4,16.     1 : Mc 6,25. 3: (1) Mc 8,10. (2) Mc 8,31. (3) Mc 8,38.   2: (1) Mc 9,2. (2) Mc 9,31.   2: (1) Mc 10,30. (2) Mc 10,34.   1 : Mc 11,11. 2: (1) Mc 13,24. (2) Mc 13,26.   10: (1) Mc 14,1. (2) Mc 14,14. (3) Mc 14,17. (4) Mc 14,28. (5) Mc 14,43. (6) Mc 14,48. (7) Mc 14,54. (8) Mc 14,62. (9) Mc 14,67. (10) Mc 14,70.   3: (1) Mc 15,1. (2) Mc 15,7. (3) Mc 15,31.   2: (1) Mc 16,12. (2) Mc 16,19.   1443  1159  284  42  34  37  24  48  77  22  113  137 
2 met'  16 1 : Mc 1,36. 2: (1) Mc 2,19. (2) Mc 2,25.   2: (1) Mc 3,5.. (2) Mc 3,14..   1 : Mc 4,36. 4: (1) Mc 5,18. (2) Mc 5,24. (3) Mc 5,37. (4) Mc 5,40 1 : Mc 6,50.           4: (1) Mc 14,18. (2) Mc 14,20. (3) Mc 14,33. (4) Mc 14,43   1 : Mc 6,50. 737 611 126 18 16 21 23 14 10 24 55 78
3 meth' 3             1: Mc 8,14 1: Mc 9,8.         1: Mc 14,7.     217 174 43 10 3 4 8 1 16 1 17 25
  totaal  53 4 15  2398 1953 454 70 53 62 55 63 103 44 185 240

-- Lat. cum. Ned. met (Gr. me - ta = met die dingen). D. mit. E. with. Fr. avec (< apud hoc: met dat).
-- Lat. post-quam. Ned. na-dat. D. nachdem. Fr. après (< ad pressum = tot ge-perst , opeengeperst ; primere , pressum: persen ). E. after.

Mc 3,6.7. bep. lidw. gen. m. + vr. + onz. mv. των = tôn (van de) van het bepaald lidw. ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Taalgebruik in de LXX: bepaald lidwoord. Taalgebruik in Mc: bepaald lidwoord.
Mc 3 (4): (1) Mc 3,6. (2) Mc 3,7. (3) Mc 3,22. (4) Mc 3,28.

  lidw. mv. Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel  ΟΤ  ΝΤ  Mt  Mc Lc  Joh  Hnd  Brieven  Apk  syn. ev.
13. gen. m. + vr. + onz. mv. tôn 90  4 10  13  5178  4144  1034  178  90  119  98  166  267  116     

- bepaald lidw. Ned.: de. Arabisch: bepaald lidw. اَل = ´al (de). Taalgebruik in de Qoran: ´al (de). D.: der , die , das enz.. E.: the. Fr.: le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam). Grieks: ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het). Hebreeuws: הַ = ha (de, het). Taalgebruik in Tenakh: ha (de, het).

Mc 3,6.9. συμβουλιον = sumboulion (raadsbesluit). Taalgebruik in het NT: sumboulion (raadsbesluit). Taalgebruik in de LXX: sumboulion (raadsbesluit). Taalgebruik in Mc.: sumboulion (raadsbesluit). Bijbel = NT: (1) Mt 12,14 // Mc 3,6. (2) Mt 22,15. (3) Mt 27,1 // Mc 15,1. (4) Mt 27,7. (5) Mt 28,12. (6) Mc 3,6 // Mt 12,14. (7) Mc 15,1 // Mt 27,1.

  sumboulion (raadsbesluit)  bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
                   

           
Mc 3,2 Mc 3,6 Mc 12,12 - Mc 12,13 Mc 15,1 Mc 15,3 Mc 15,4
kai ekselthontes (naar buiten gegaan)  kai afentes auton apèlthon (en hem achtergelaten gingen weg) kai euthus (en terstond) prôi ('s morgens)    
  hoi Farisaioi euthus meta tôn Hèrôdianôn (de Farizeeën terstond met de Herodianen)   kai apostellousin pros auton tinas tôn Farisaiôn kai tôn Hèrodianôn (en zij zenden naar hem sommige Farizeeën en Herodianen) sumboulion hetoimasantes (een besluit genomen)    
paretèroun auton... (zij hielden hem in het oog) sumboulion edidoun (namen het besluit) kat'autou (tegen hem)   hoi archiereis meta tôn presbuterôn kai grammateôn kai holon to sunedrion (de hogepriesters samen met de priesters en schriftgeleerden en heel het sanhedrin)    
hina (opdat) hopôs (zodat)   hina (opdat)      
  auton (hem)  auton (hem)       
katègorèsôsin autou (zij hem zouden beschuldigen) apolesôsin  (zij zouden ombrengen) agreusôsin logôi (zij met het woord zouden vangen)     kai katègoroun autou hoi archiereis polla (en de hogepriesters beschuldigden hem van vele dingen) ide posa sou katègorousin (zie van zovele dingen beschuldigen zij u)
 95. Genezing van een verdorde hand op sabbat: Mc 3,1-6 - Lc 6,6-11 - Lc 14,1-6 - Mt 12,9-14 -   95. Genezing van een verdorde hand op sabbat: Mc 3,1-6 - Lc 6,6-11 - Lc 14,1-6 - Mt 12,9-14 -  290. Vraag van de Farizeeën over de belasting aan de keizer: Mc 12,13-17 - Mt 22,15-22 - Lc 20,20-26 - 336. Naar Pilatus: Mc 15,1 - Mt 27,1-2 - Lc 22,66-71 - Lc 23,1 -
 338. Jezus vóór Pilatus: Mc 15,2-5 - Mt 27,11-14 - Lc 23,2-5 -
  338. Jezus vóór Pilatus: Mc 15,2-5 - Mt 27,11-14 - Lc 23,2-5 -

 

acc. onz. enk. sumboulion (raadsbesluit). Taalgebruik in N.T.: sumboulion (raadsbesluit). Taalgebruik in Mc.: sumboulion (raadsbesluit). Mc (2): (1) Mc 3,6. (2) Mc 15,1. Vergelijk beide:
- (1) Mc 3,6: hoi farisaioi euthus meta tôn èrôdianôn sumboulion edidoun (de Farizeeën onmiddellijk met de Herodianen gaven het raadsbesluit).
- (2) Mc 15,1: sumboulion poièsantes hoi archiereis... (de hogepriesters samen met de oudsten en de schriftgeleerden en het hele sanhedrin het raadsbesluit genomen).
De Farizeeën en de Herodianen lijken vergaderd en besloten te hebben om een raadsbesluit te geven / voor te stellen. De hogepriesters... en het hele sanhedrin , bij wie de macht ligt , nemen het besluit (dat de Farizeeën en de Herodianen hadden voorgesteld).

10. act. ind. imperf. 3de pers. mv. edidoun zij gaven) van het werkw. didômi (geven).

11. kat' (tegen) van het voorzetsel kata (tegen).

Mc 3,6.12. pers. voornaamw. 3de pers. gen. mann. enk. αυτου = autou van het pers. voornaamw. αυτος = autos. Taalgebruik in het NT: voornaamwoord autos. Taalgebruik in de LXX: voornaamwoord autos. Taalgebruik in Mc.: voornaamwoord autos. Mc 3 (10): (1) Mc 3,2. (2) Mc 3,5. (3) Mc 3,6. (4) Mc 3,7. (5) Mc 3,9. (6) Mc 3,10. (7) Mc 3,14. (8) Mc 3,21. (9) Mc 3,27. (10) Mc 3,31.

  autos enk. Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
2 gen. mann. enk. autou  143  13  10  12  16  17  15  6883  5685  1198  225  143  220  150  118  256  86  588  738 
  totaal 413  35  17  27  14  34  34  18  33  32  30  18  25  47  34  12884  9893  2991  510  413  593  475  350  504  146  1670  2145 

Mc 3,6.13. ὁπως = hopôs (zodat). Taalgebruik in het ΝΤ: hopôs (opdat). Taalgebruik in de LXX: hopôs (opdat). Taalgebruik in Mc: hopôs (opdat). In Mc slechts in Mc 3,6.

hopôs (opdat)  bijbel ΟΤ ΝΤ Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
  258  206  52  17  14  12    25  26 

Mc 3,6.14. acc. mann. enk. αυτον = auton (hem) van het persoonl. voornaamw. αυτος = autos (hij - hem). Taalgebruik in het NT: voornaamwoord autos. Taalgebruik in de LXX: voornaamwoord autos. Taalgebruik in Mc.: voornaamwoord autos. Mc 3 (12): (1) Mc 3,2. (2) Mc 3,6. (3) Mc 3,8. (4) Mc 3,9. (5) Mc 3,11. (6) Mc 3,12. (7) Mc 3,13. (8) Mc 3,19. (9) Mc 3,21. (10) Mc 3,31. (11) Mc 3,32. (12) Mc 3,34.

  autos enk. Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
4 acc. mann. enk. auton   146  11  12  12  16  12  14  17  2872  2032  840  114  146  184  154  136  85  21  598  752 
  totaal 413  35  17  27  14  34  34  18  33  32  30  18  25  47  34  12884  9893  2991  510  413  593  475  350  504  146  1670  2145 

Mc 3,6.13. - 14. ὁπως αυτον = hopôs auton (zodat hem). Bijbel (5): (1) Mt 12,14. (2) Mt 22,15. (3) Mt 26,59. (4) Mc 3,6. (5) Hnd 9,24.
- πως αυτον = pôs auton (hoe hem). Bijbel (3): (1) Mc 11,18. (2) Mc 14,1. (3) Lc 22,4.

Mc 3,6.15. act. conjunctief aor. 3de pers. mv. απολεσωσιν = apolesôsin (zij zouden doden) van het werkw. απολλυμι = apollumi (verderven, verdoemen). Taalgebruik in het NT: apollumi ( ten gronde richten , doden , verliezen ). Taalgebruik in de LXX: apollumi (ten gronde richten , doden , verliezen). Taalgebruik in Mc: apollumi (ten gronde richten , doden , verliezen). Bijbel (5). LXX (1): Dt 28,22. NT (4). Mt (2): (1) Mt 12,14 // Mc 3,6: De Farizeeën gingen naar buiten en namen het besluit tegen Jezus opdat zij hem zouden doden. (2) Mt 27,20: Jezus echter zouden zij doden. Mc (2): (3) Mc 3,6 // Mt 12,14. (4) Mc 11,18 // Lc 19,47 (ezètoun auton apolesai = zij zochten hem te doden). Een vorm van απολλυμι = apollumi (verderven, verdoemen) in de LXX () , in het NT () , in Mt (90) , in Mt (19) , in Mc (10) , in Lc (27) , in Joh (10).

  apollumi (verderven, verdoemen)  Mc Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 8 Mc 9 Mc 11 Mc 12 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Br. syn.  ev.  P. 
1 ind. praes. 3de pers. enk. apollutai     1: Mc 2,22.                    
2 ind. praes. 1ste pers. mv. apollumetha        1: Mc 4,38.                  
3 ind. fut. 3de pers. enk. apolesei           (1) Mc 8,35 (2X).       Mc 12,9  10       
4 ind. aor. apolesai   1: Mc 1,24.                 31  24     
5 ind. aor. 3de pers. enk. apolesè(i)             (1) Mc 9,22. (2) Mc 9,41     16    8    
6 conj. aor. 3de pers. mv. apolesôsin       (1) Mc 3,6.       (2) Mc 11,18.            
  totaal 1 (2X)   1 68  36  32  10  10  29  30 

- Ned.: verderven , verdoemen. Arabisch: أَباَدَ = ´abâda (vernietigen). Taalgebruik in de Qoran: ´abâda (vernietigen). D.: vernichten. E.: destroy. Fr.: perdre. Grieks: απολλυμι = apollumi (verderven, verdoemen) < ap- + ollumi < ol-numi. Taalgebruik in het NT: apollumi ( ten gronde richten , doden , verliezen ). Hebreeuws: אָבַד = ´âbhad (verdwijnen, verloren gaan). Taalgebruik in Tenakh: ´âbhad (verdwijnen, verloren gaan). Lat.: perdere.
- In de LXX komt deze werkwoordvorm slechts in Dt 28,22. Het is het hoofdstuk van de vervloekingen. Door allerlei kwalen zullen de vervloekten omkomen. In Dt 28,22 is het Griekse απολλυμι = apollumi (verderven, verdoemen) de vertaling van het Hebreeuwse werkwoord אָבַד = ´âbhad (verdwijnen, verloren gaan). Wat maakt de vergelijking van Dt 28,22 en Mc 11,18 zo interessant. De tempelreiniging wordt omkaderd door het verhaal van de verdorde vijgeboom. In Dt 28 gaat het o.a. over vervloeking. De vervloeking volgt omdat JHWH werd verlaten (Dt 28,21). Zouden we mogen zeggen dat de hogepriesters en de schriftgeleerden zich van JHWH hebben afgekeerd , vervloeking over zich brengen en de ondergang tegemoet gaan ? In Mc 3,1-6 is een man met een verdorde hand. Door die hand kan hij zijn hand niet uitstrekken om te zegenen. Zo krijgen we verhalen die naar elkaar verwijzen. Misschien wordt het nu ook duidelijk waarom Marcus voor de werkwoordvorm απολεσωσιν = apolesôsin (zij zouden doden) van het werkw. απολλυμι = apollumi (verderven, verdoemen) koos.
- We hebben 2 verhalen die elkaar omsluiten (inclusio): Mc 1,23-28 en Mc 3,1-6. Beide verhalen spelen zich af in de synagoge. In Mc 1,23-28 is er een man met een onreine geest die roept: "Wat hebben wij met elkaar gemeen. Ik weet wie je bent. Jij bent gekomen om ons te vernietigen". In Mc 3,1-6 besluiten Farizeeën en Herodianen om Jezus te vernietigen. In beide teksten staan 2 partijen tegenover elkaar. Ze staan elkaar naar het leven.

Mc 3,6.13. - 15.
(1) Mc 3,6 // Mt 12,14: ὁπως αυτον απολεσωσιν = hopôs auton apolesôsin (hoedat / opdat zij hem zouden doden).
(2) Mc 11,18: πως αυτον απολεσωσιν = pôs auton apolesôsin ( hoe zij hem zouden doden).
- Door de bijna letterlijke overeenkomst van de 2 teksten is een verband tussen beide teksten voor de hand liggend. In Mc 3,6 wordt dat besluit genomen na de genezing op sabbat van een man met een verdorde hand. In Mc 11,18 gebeurt het nadat Jezus de tempel heeft gereinigd. Het verhaal van dee tempelreiniging maakt het middenstuk van het sandwichmodel uit (Mc 11,12-26). De sandwich zelf is het verhaal van de verdorde vijgeboom. "Verdord" is het thema zowel in Mc 3,1-6 als in Mc 11,12-26.


- Mc 3,1 - Mc 3,2 - Mc 3,3 - Mc 3,4 - Mc 3,5 - Mc 3,6 - Mc 3,7 - Mc 3,8 - Mc 3,9 - Mc 3,10 - Mc 3,11 - Mc 3,12 - Mc 3,13 - Mc 3,14 - Mc 3,15 - Mc 3,16 - Mc 3,17 - Mc 3,18 - Mc 3,19 - Mc 3,20 - Mc 3,21 - Mc 3,22 - Mc 3,23 - Mc 3,24 - Mc 3,25 - Mc 3,26 - Mc 3,27 - Mc 3,28 - Mc 3,29 - Mc 3,30 - Mc 3,31 - Mc 3,32 - Mc 3,33 - Mc 3,34 - Mc 3,35 -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen - A - B - C - D - E - F - G - H - I - J - K - L - M - N - O - P - Q - R - S - T - U - V - W - X -Y - Z -



Verhaalkundig mag men veronderstellen dat de personages in een volgend verhaal op de hoogte zijn van wat eraan voorafgaat. Het verhaal van de man met een dorre hand is het vijfde en laatste verhaal (Mc 3,1-6) van de vijf strijdgesprekken tussen Jezus en tegenstanders (Mc 2,1-3,6). Het verhaal speelt zich af in de synagoge (van Kafarnaüm). Het is dezelfde plek waar Jezus zijn 'opernbaar leven' begon , er onderrichtte en een onreine geest uit een man uitdreef (Mc 1,21-28). Deze twee verhalen lijken een geheel van verhalen (Mc 1,21-3,6) te omarmen. Op de heilige plaats als de synagoge is er blijkbaar onreinheid aanwezig: een mens met een onreine geest , een mens met een verschrompelde hand.

De wijze waarop Jezus naar de stad Kafarnaüm gaat en de synagoge binnengaat (Mc 1,21) gelijkt zeer sterk op de wijze waarop hij naar Jeruzalem gaat en de tempel binnengaat (Mc 11,15). Zo mogen we de man met een onreine geest vergelijken met de marktsituatie van de tempel (Mc 11,15). De eigenlijke bedoeling van de joodse godsdienst ligt onder een dikke laag stof van geld en macht. De reactie van de hogepriesters en de schriftgeleerden (Mc 11,18) komt sterk overeen met de reactie van de Farizeeën en de Herodianen (Mc 3,6). In beide gevallen gaat het om het uitschakelen van Jezus. Wanneer Jezus en zijn leerlingen 's avonds de stad Jeruzalem uitgaan , merken zij op dat de vijgeboom , die Jezus 's morgens vervloekte , tot op de wortel verdord was (Mc 11,20). De gelijkenis met de man met de verdorde hand kan niet treffender zijn. De mens met de verdorde hand en de verdorde vijgeboom liggen in elkaars lijn.
Een mens met een verdorde hand kan zijn hand niet uitstrekken om de zegen uit te spreken. Als er geen zegen is , is er ook geen toekomst. Zo zijn de mens met de verdorde hand en de verdorde vijgeboom beelden van de toestand waarin het volk zich bevindt. De schriftgeleerden van de Farizeeën pleiten voor een status quo. Wie gezondigd heeft , valt uit de boot. Daar kan geen mens iets aan doen. Dat behoort God toe. Jezus doorbreekt dat denken. De mensenzoon (hoe je hem ook beschouwt) kan zonden vergeven. Een nieuwe gemeenschap , een messiaanse , kan opgebouwd worden. Zo kan een gemeenschap op weg gaan , de last van het verleden dragen zonder eronder gebukt te gaan , zo kan een dorre en levenloze gemeenschap weer de hand strekken , zegenen en toekomst koesteren. Voeten en handen kunnen weer tot leven komen.
De Farizeeën willen een status quo. Dat kan hen een religieus superioriteitsgevoel geven. Schriftgeleerden en hogepriesters willen een status quo. Dat verzekert hen van de nodige tienden , een economische dominatie die zich ook vertaalt in religieuze en politieke macht. Ook de koning wil een status quo. Dat verzekert hem zijn baan die de Romeinen hem schonken. Met de zondenvergeving wordt het status quo doorbroken. Tollenaars en zondaars voelen zich geroepen en volgen Jezus. Zij laten hun beroep als belastingen- en tiendeninners in de steek. Belastingen werden niet meer geïnd. Dat moet de heersende klasse van priesters , koningen en keizer pijn doen. Dat is het ondergraven van het economische en politieke bestel.
Het verhaal speelt zich af op sabbat. Het zou een dag van gelukzaligheid kunnen zijn , maar blijkbaar is het een dag van doffe ellende en uitzichtloosheid.
Het beeld van de verdorde hand roept het beeld op van de dorre beenderen die tot leven komen uit het boek Ezechiël. De uitgestrekte hand roept het beeld op van de zegen van de hogerpiester met uitgestrekte hand. De mens met de verdorde hand is beeld van de situatie van het volk en mischien ook wel van de hogepriester wiens hand in feite een verdorde hand is , wiens 'zegen' geen toekomst geeft.
De man moet in het midden komen staan. Het is een beeld dat uitdrukt dat het volk zich bevindt tussen Jezus en zijn tegenstanders. Het volk moet gewekt , wakker gemaakt worden , niet versuft neerliggen en bij de pakken blijven zitten. Het gaat om toekomst of ondergang , leven of dood. Welke kant zal het met het volk uitgaan en welke richting zullen zijn leiders nemen ? De farizeeën houden Jezus nauwlettend in het oog want zij weten wat er op het spel staat. Zij zien geen heil in de messiaanse boodschap en de messiaanse gemeenschap. Zij stellen voor om Jezus uit te schakelen.
Jezus is kwaad om zoveel starheid van de Farizeeën. De tegenstelling tussen Jezus en de Farizeeën is groot. Jezus brengt leven en toekomst. De Farizeeën kiezen voor de dood van Jezus.


96. Volkstoeloop en genezingen: Mc 3,7-12 - Mc 3,7-12 - Mt 12,15-21 - Lc 6,17-20a -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Mc (Marcus) -- Mc 3 -- Mc 3,7 - Mc 3,8 - Mc 3,9 - Mc 3,10 - Mc 3,11 - Mc 3,12 -.

Mc 1,14 (Jezus ging naar Galilea) Mc 3,7 (Jezus week uit nadat de Farizeeën en Herodianen een besluit namen Jezus te doden) Mc 6,32 Mc 7,24
Kai (en) meta to paradothènai ton Iôannèn (nadat Johannes werd overgeleverd) Kai ho Ièsous...  (En Jezus...)
Kai (en) Ekeithen de anastas (Vandaar echter opgestaan zijnde)
èlthen (ging hij) anechôrèsen (week uit) apèlthon (zij gingen weg) en tôi ploiôi (in de boot) apèlthen (ging hij weg)
eis tèn Galilaian (naar Galilea) pros tèn thalassan (bij het meer) eis erèmon topon (naar een eenzame plaats) eis ta horia Turou (naar de bergen van Tyrus)


kat'idian (op henzelf)
 
Bbegin van Jezus' optreden in Galilea - Mc 1,14-15 - Mt 4,12-17 - Lc 4,14-15
Volkstoeloop en genezingen - Mc 3,7-12 - Mt 12,15-21 - Lc 6,17-20a
Terugkeer van de apostelen. Volkstoeloop - Mc 6,30-34 - Mt 14,13-14 -Lc 9,10-11
156. Genezing van de dochter van een Kananeese / Syrofenicische vrouw: Mc 7,24-30 - Mt 15,21-28

Mc 3,7 - Mc 3,7: 96. Volkstoeloop en genezingen - Mc 3,7-12 - Mt 12,15-21 - Lc 6,17-20a -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Mc (Marcus) -- Mc 3 -- Mc 3,7 - Mc 3,8 - Mc 3,9 - Mc 3,10 - Mc 3,11 - Mc 3,12 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis   Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2004) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
7 kai o ièsous meta tôn mathètôn autou anechôrèsen pros tèn thalassan kai polu plèthos apo tès galilaias èkolouthèsen kai apo tès ioudaias 7 et Iesus cum discipulis suis secessit ad mare et multa turba a Galilaea et Iudaea secuta est eum 7 En Jezus trok zich met zijn leerlingen terug nan de zee, en een grote menigte uit Galilea [volgde (hem)]; In die tijd trok Jezus met zijn leerlingen weg in de richting van het meer, maar een grote volksmenigte uit Galilea ging Hem achterna. Er kwamen ook vele mensen uit Judea, [7] Jezus week met zijn leerlingen uit in de richting van het meer. Een grote menigte uit Galilea volgde Hem. Ook uit Judea [7] Jezus week met zijn leerlingen uit naar het meer, en een grote menigte uit Galilea volgde hem. Ook uit Judea 7 En Jezus neemt met zijn leerlingen de wijk naar de zee; en vanuit Galilea volgt hem een grote menigte; ook vanuit Judea, 7. Jésus avec ses disciples se retira vers la mer et une grande multitude le suivit de la Galilée ; et de la Judée, 

Statenvertaling. 7 En Jezus vertrok met Zijn discipelen naar de zee; en Hem volgde een grote menigte van Galilea, en van Judea,
King James Bible. [7] But Jesus withdrew himself with his disciples to the sea: and a great multitude from Galilee followed him, and from Judaea,
Luther-Bibel. 7 Aber Jesus entwich mit seinen Jüngern an den See und eine große Menge aus Galiläa folgte ihm; auch aus Judäa

>
  Mc 3,7 Mt 12,15 Lc 6,17
  7 kai o ièsous meta tôn mathètôn autou anechôrèsen pros tèn thalassan kai polu plèthos apo tès galilaias èkolouthèsen kai apo tès ioudaias 12:15 o de ièsous gnous anechôrèsen ekeithen kai èkolouthèsan autô | | [ochloi*] | polloi kai etherapeusen autous pantas 17Καὶ καταβὰς μετ' αὐτῶν ἔστη ἐπὶ τόπου πεδινοῦ, καὶ ὄχλος πολὺς μαθητῶν αὐτοῦ, καὶ πλῆθος πολὺ τοῦ λαοῦ ἀπὸ πάσης τῆς Ἰουδαίας καὶ Ἰερουσαλὴμ καὶ τῆς παραλίου Τύρου καὶ Σιδῶνος,

Tekstuitleg van Mc 3,7. Dit vers Mc 3,7 telt 23 woorden , 46 (2 X 23) lettergrepen en 115 (5 X 23) letters. De getalswaarde van Mc 3,7 is 13699 (7 X 19 X 103). Het vers bestaat uit twee nevenschikkende hoofdzinnen. De ene zin is een overgangsvers (van de ene plaats naar de andere) , de tweede zin handelt over het samenstromen van het volk.

Mc 3,7.1. και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Taalgebruik: kai (en) in de LXX. Taalgebruik in Mc: kai (en). Niet in Mc 3,10 , Mc 3,29 , Mc 3,30.

kai (en)  kai (en)   Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
verzen  verzen (678) (666) 678 45  28  35  41  43  56  37  38  50  52  33  44  37  72  47  20  / 8     7957 1071 678 1151 879 1007 2767 404 2900  3779 
kai (en)   kai = en (555) (547) 555  40  26  32  33  37  52  26  36  40  37  29  33  26  60  33  15 / 7 26980  21867  5113  705  555  822  530  660  1470  371  2082  2612 
verschil verschil (123) (115) 123 5 2 3 8 6 4 11 2 10 15 4 11 11 12 14 5 / 1     2844 366 123 329 349 347 1297 33 818 1167

- Ned.: en. Arabisch: وَ = wa (en). Taalgebruik in de Qoran: wa (en). D.: und. E.: and. Fr.: et. Grieks: και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Hebr.: וְ = wë (en). Lat.: et.
- De vorige pericope (Mc 3,1-6) wordt verbonden met de volgende pericope (Mc 3,7-12). Het plan om Jezus uit de weg te ruimen gaat vooraf aan het uitwijken van Jezus naar het meer. We mogen dus een verband tussen beide leggen.

Mc 3,7.2. bepaald lidwoord nom. mann. enk. ὁ = ho. Zie bepaald lidwoord ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Mc (219). Mc 3 (5): (1) Mc 3,7. (2) Mc 3,11. (3) Mc 3,17. (4) Mc 3,20. (5) Mc 3,26.

  lidw. enk. Mc  Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel  OT NT Mt  Mc  Lc  Joh  Hnd  Br.  Apk  syn. ev.
1. nom. m. enk. ho 219 12  13  12  17  18  28  11  16  16  27  21  8495 6052 2443 408 219 331 436 281 612 156  958  1394 
  Totaal   940  67  45  41  64  70  71  62  36  66  71  40  59  53  106  61  28  54298  42002  12296  1648  940  1649  1422  1696  4013  928  4237 5659  

- Nederl..: bepaald lidwoord de / het. Arabisch: bepaald lidw. اَل = ´al (de). D.: der , die , das enz.. E.: the. Fr.: le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam). Gr. ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Hebreeuws: הַ = ha (de, het). Taalgebruik in Tenakh: ha (de, het).

Mc 3,7.1. - 2. δε ὁ = de ho (echter de). Mc (8): (1) Mc 2,5. (2) Mc 6,16. (3) Mc 8,29. (4) Mc 9,25. (5) Mc 10,14. (6) Mc 14,44. (7) Mc 15,7. (8) Mc 15,39. δε = de (echter) + een vorm van het bep. lidw.. NT (584).
- ὁ δε = ho de (hij echter). Mc (): (1) Mc 1,41. (2) Mc 1,45. (3) Mc 5,19. (4) Mc 5,34. (5) Mc 5,36. (6) Mc 5,40. (7) Mc 6,27. (8) Mc 6,37. (9) Mc 6,38. (10) Mc 7,6. (11) Mc 7,27. (12) Mc 8,33. (13) Mc 9,12. (14) Mc 9,19. (15) Mc 9,21. (16) Mc 9,23. (17) Mc 9,27. (18) Mc 9,39. (19) Mc 10,3. (20) Mc 10,18. (21) Mc 10,20. (22) Mc 10,21. (23) Mc 10,22. (24) Mc 10,24. (25) Mc 10,36. (26) Mc 10,38. (27) Mc 10,42. (28) Mc 10,48. (29) Mc 10,50. (30) Mc 10,51. (31) Mc 10,52. enz. Een vorm van het lidw. + δε = de (echter). NT (698).
- και ὁ = kai ho (en de). Mc 10 (17): (1) Mc 2,22. (2) Mc 4,25. (3) Mc 4,27. (4) Mc 4,41. (5) Mc 7,10. (6) Mc 10,33. (7) Mc 11,33. (8) Mc 12,20. (9) Mc 12,21. (10) Mc 12,26. (11) Mc 12,34. (12) Mc 12,37. (13) Mc 13,2. (14) Mc 13,16. (15) Mc 14,9. (16) Mc 14,10. (17) Mc 14,54. και = kai + een vorm van het bep. lidw.. NT (1489).

Mc 3,7.3. nom. mann. enk. ιησους = ièsous (Jezus). Taalgebruik in het NT: Ièsous (Jezus). Taalgebruik in de LXX: Ièsous (Jezus). Taalgebruik in Mc: Ièsous (Jezus). Mc (57). Mc 3 (1): Mc 3,7. Een vorm van ιησους = Ièsous (Jezus) in Mc in 81 verzen ; In Mc 3 slechts éénmaal een vorm van Ièsous , nl. in Mc 3,7. Het valt op dat het onderwerp vooraan staat. Het valt toch op dat de naam Jezus in het Marcusevangelie zo weinig voorkomt. In Mc 3 slechts 1X en in Mc 4 zelfs helemaal niet.

  Ièsous (Jezus)  Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 8 Mc 9 Mc 10
1 nom. mann. enk. Ièsous 57 4: (1) Mc 1,9. (2) Mc 1,14. (3) Mc 1,17. (4) Mc 1,25. 4:: (1) Mc 2,5. (2) Mc 2,8. (3) Mc 2,17. (4) Mc 2,19. 1: Mc 3,7.   3: (1) Mc 5,20. (2) Mc 5,30. (3) Mc 5,36. 1: Mc 6,4. 1: Mc 8,27. 5: (1) Mc 9,2. (2) Mc 9,23. (3) Mc 9,25. (4) Mc 9,27. (5) Mc 9,39. 16: (1) Mc 10,5. (2) Mc 10,14. (3) Mc 10,18. (4) Mc 10,21. (5) Mc 10,23. (6) Mc 10,24. (7) Mc 10,27. (8) Mc 10,29. (9) Mc 10,32. (10) Mc 10,38. (11) Mc 10,39. (12) Mc 10,42. (13) Mc 10,47. (14) Mc 10,49. (15) Mc 10,51. (16) Mc 10,52.
  totaal 81 6 5 1   8 2 1 8 18

Ièsous (Jezus)  Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn. ev.
nom. mann. enk. Ièsous 4: (1) Mc 11,6. (2) Mc 11,22. (3) Mc 11,29. (4) Mc 11,33. 5: (1) Mc 12,17. (2) Mc 12,24. (3) Mc 12,29. (4) Mc 12,34. (5) Mc 12,35. 2: (1) Mc 13,2. (2) Mc 13,5. 7: (1) Mc 14,6. (2) Mc 14,18. (3) Mc 14,27. (4) Mc 14,30. (5) Mc 14,48. (6) Mc 14,62. (7) Mc 14,72. 3: (1) Mc 15,5. (2) Mc 15,34. (3) Mc 15,37. 1: Mc 16,19. 604  149  455  110 57 55 194 10 28 1 222 416
totaal 6 5 2 11 6 2 1115  223  892  150 81 87 238 69 255 12 318 556

- יְהוֹשֻׁעַ = jëhôsju`a (Jozua). Taalgebruik in Tenakh: jëhôsju`a (Jozua). Getalswaarde: jod = 10 , he = 5 , waw = 6 , sjin = 21 of 300 , ajin = 16 of 70 ; totaal: 58 (2 X 29) OF 391 (17 X 23). Structuur: 1 - 5 - 6 - 3 - 7. De som van de elementen is telkens 4. Tenakh (177). Pentateuch (16). Eerdere Profeten (152). Joz (142). Re (6). 1 S (2). 1 K (1). 2 K (1).
- De naam Jezus staat vooraan Mc 3,7. Tegenover de Farizeeën en de Herodianen (Mc 3,6) staat Jezus (Mc 3,7).

Mc 3,7.2. - 3. ὁ ιησους = ho ièsous (Jezus). Mc (44): (1) Mc 1,14. (2) Mc 1,17. (3) Mc 1,25. (4) Mc 2,5. (5) Mc 2,8. (6) Mc 2,17. (7) Mc 2,19. (8) Mc 3,7. (9) Mc 5,13. (10) Mc 5,20. (11) Mc 5,30. (12) Mc 6,4. (13) Mc 6,34. (14) Mc 8,1. (15) Mc 8,17. (16) Mc 8,27. (17) Mc 9,2. (18) Mc 9,25.. (19) Mc 10,5. (20) Mc 10,14. (21) Mc 10,23. (22) Mc 10,27. (23) Mc 10,29. (24) Mc 10,32. (25) Mc 10,49. (26) Mc 10,51. (27) Mc 11,6. (28) Mc 11,11. (29) Mc 11,14. (30) Mc 11,15. (31) Mc 11,33. (32) Mc 12,17. (33) Mc 12,24. (34) Mc 12,34. (35) Mc 12,35. (36) Mc 12,41. (37) Mc 13,2.(38) Mc 14,18. (39) Mc 14,22. (40) Mc 14,27. (41) Mc 14,30. (42) Mc 14,48. (43) Mc 14,72. (44) Mc 15,34.

Mc 3,7.1. - 3. δε ὁ ιησους = de ho ièsous (echter Jezus ). NT (39). Mt (18). Mc (4): (1) Mc 2,5. (2) Mc 9,25. (3) Mc 10,14. (4) Mc 10,29. Lc (9): (1) Lc 5,22. (2) Lc 8,28. (3) Lc 9,41. (4) Lc 9,42. (5) Lc 10,30. (6) Lc 17,17. (7) Lc 18,40. (8) Lc 22,51. (9) Lc 22,52.
- και ὁ ιησους = kai ho ièsous (en Jezus). NT (7). Mc (4): (1) Mc 3,7. (2) Mc 11,33. (3) Mc 12,34. (4) Mc 13,2. Lc (2): (1) Lc 18,42. (2) Lc 20,8. Joh (1): Joh 2,2.
- ὁ δε ιησους = ho de ièsous (Jezus echter). NT (62). Mc (21/37): (1) Mc 1,41 (variante lezing). (2) Mc 5,19 (variante lezing). (3) Mc 5,36. (4) Mc 7,27 (variante lezing). (5) Mc 9,23. (6) Mc 9,27. (7) Mc 9,39. (8) Mc 10,18. (9) Mc 10,21. (10) Mc 10,24. (11) Mc 10,38. (12) Mc 10,39. (13) Mc 10,42. (14) Mc 10,52. (15) Mc 11,29. (16) Mc 12,29. (17) Mc 13,5. (18) Mc 14,6. (19) Mc 14,62. (20) Mc 15,5. (21) Mc 15,37. Lc (8): (1) Lc 7,6. (2) Lc 8,46. (3) Lc 8,50. (4) Lc 9,47. (5) Lc 18,16. (6) Lc 22,48. (7) Lc 23,25. (8) Lc 23,34.

Mc 3,7.4. μετα = meta (met , na). Afkorting: μετ' = met' OF μεθ' = meth'. Taalgebruik in het NT: meta (na , met). Taalgebruik in de LXX: meta (na , met). Taalgebruik in Mc: meta (na , met). Mc (34 + 16 + 3). In twee verzen in Mc 3: (1) Mc 3,6. (2) Mc 3,7.

meta (na, met)   Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 13
meta  34  4: (1) Mc 1,13. (2) Mc 1,14. (3) Mc 1,20. (4) Mc 1,29. 1 : Mc 2,16. 2: (1) Mc 3,6. (2) Mc 3,7 1: Mc 4,16.     1 : Mc 6,25. 3: (1) Mc 8,10. (2) Mc 8,31. (3) Mc 8,38.   2: (1) Mc 9,2. (2) Mc 9,31.   2: (1) Mc 10,30. (2) Mc 10,34.   1 : Mc 11,11. 2: (1) Mc 13,24. (2) Mc 13,26.  
met'  16 1 : Mc 1,36. 2: (1) Mc 2,19. (2) Mc 2,25.   2: (1) Mc 3,5.. (2) Mc 3,14..   1 : Mc 4,36. 4: (1) Mc 5,18. (2) Mc 5,24. (3) Mc 5,37. (4) Mc 5,40 1 : Mc 6,50.          
meth' 3             1: Mc 8,14 1: Mc 9,8.        
totaal  53 4

  meta (na, met)   Mc Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
1 meta  34  10: (1) Mc 14,1. (2) Mc 14,14. (3) Mc 14,17. (4) Mc 14,28. (5) Mc 14,43. (6) Mc 14,48. (7) Mc 14,54. (8) Mc 14,62. (9) Mc 14,67. (10) Mc 14,70.   3: (1) Mc 15,1. (2) Mc 15,7. (3) Mc 15,31.   2: (1) Mc 16,12. (2) Mc 16,19.   1443  1159  284  42  34  37  24  48  77  22  113  137 
2 met'  16 4: (1) Mc 14,18. (2) Mc 14,20. (3) Mc 14,33. (4) Mc 14,43   1 : Mc 6,50. 737 611 126 18 16 21 23 14 10 24 55 78
3 meth' 3 1: Mc 14,7.     217 174 43 10 3 4 8 1 16 1 17 25
  totaal  53 15  2398 1953 454 70 53 62 55 63 103 44 185 240

-- Ned.: met (Gr. με-τα = me-ta = met die dingen). D.: mit. E.: with. Fr.: avec (< apud hoc: met dat). Grieks: μετα = meta (met , na). Afkorting: μετ' = met' OF μεθ' = meth'. Taalgebruik in het NT: meta (na , met). Lat.: cum.
-- Lat. post-quam. Ned. na-dat. D. nachdem. Fr. après (< ad pressum = tot ge-perst , opeengeperst ; primere , pressum: persen ). E. after.

Mc 3,7.5. bepaald. lidw. gen. mann. + vr. + onz. mv. των = tôn (van de) van het bepaald lidw. ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Taalgebruik in de LXX: bepaald lidwoord. Taalgebruik in Mc: bepaald lidwoord.
Mc 3 (4): (1) Mc 3,6. (2) Mc 3,7. (3) Mc 3,22. (4) Mc 3,28.

  lidw. mv. Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel  ΟΤ  ΝΤ  Mt  Mc Lc  Joh  Hnd  Brieven  Apk  syn. ev.
13. gen. m. + vr. + onz. mv. tôn 90  4 10  13  5178  4144  1034  178  90  119  98  166  267  116     

- bepaald lidw. Ned.: de. Arabisch: bepaald lidw. اَل = ´al (de). Taalgebruik in de Qoran: ´al (de). D.: der , die , das enz.. E.: the. Fr.: le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam). Grieks: ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het). Hebreeuws: הַ = ha (de, het). Taalgebruik in Tenakh: ha (de, het).

Mc 3,7.6. gen. mann. mv. μαθητων == mathètôn (van leerlingen) van het zelfst. naamw. μαθητης = mathètès (leerling). Taalgebruik in het NT: mathètès (leerling). Taalgebruik in de LXX: mathètès (leerling). Mc (8): (1) Mc 3,7. (2) Mc 7,2. (3) Mc 8,10. (4) Mc 10,46. (5) Mc 11,1. (6) Mc 13,1. (7) Mc 14,13. (8) Mc 14,14. Lc (7): (1) Lc 6,17. (2) Lc 7,18. 3) Lc 9,40. (4) Lc 11,1. (5) Lc 19,29. (6) Lc 19,37. (7) Lc 22,11. Een vorm van μαθητης = mathètès in de LXX (-) , in het NT (262).

  mathètès (leerling) bijbel  OT  NT  Mt  Mc Lc  Joh  Hnd  Br. Apk  syn. ev.
6 gen. mv. mathètôn 45   45 3 8 7 18 9     18  36 
  Totaal   256   256 71 43 37 77 28     151  228 

- תַלְמִיד = talëmîd (leerling). Zie het werkw. לָמַד = lâmad (leren, onderrichten). Taalgebruik in Tenakh: lâmad (leren, onderrichten). Getalwaarde: lamed = 12 of 30 ; mem = 13 of 40 , daleth = 4 ; totaal: 29 of 74 (2 X 37). Structuur: 3 - 4 - 4. De som van de elementen is telkens 2. Tenakh (1): 1 Kr 25,8.

Mc 3,7.4. - 6. μετα των μαθητων = meta tôn mathètôn (met de leerlingen). NT (8): Mt (1): Mt 26,18. Mc (3): (1) Mc 3,7. (2) Mc 8,10. (3) Mc 14,14. Lc (1): Lc 22,11. Joh (3): (1) Joh 6,3. (2) Joh 11,54. (3) Joh 18,2 .

Mc 3,7.7. pers. voornaamw. 3de pers. gen. mann. enk. αυτου = autou van het pers. voornaamw. αυτος = autos. Taalgebruik in het NT: voornaamwoord autos. Taalgebruik in de LXX: voornaamwoord autos. Taalgebruik in Mc.: voornaamwoord autos. Mc 3 (10): (1) Mc 3,2. (2) Mc 3,5. (3) Mc 3,6. (4) Mc 3,7. (5) Mc 3,9. (6) Mc 3,10. (7) Mc 3,14. (8) Mc 3,21. (9) Mc 3,27. (10) Mc 3,31 .

  autos enk. Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
2 gen. mann. enk. autou  143  13  10  12  16  17  15  6883  5685  1198  225  143  220  150  118  256  86  588  738 
  totaal 413  35  17  27  14  34  34  18  33  32  30  18  25  47  34  12884  9893  2991  510  413  593  475  350  504  146  1670  2145 

Mc 3,7.6. - 7. μαθητας αυτου = mathètas autou (zijn leerlingen). NT (22): (1) Mt 10,1. (2) Mt 12,49. (3) Mt 14,22. (4) Mt 15,32. (5) Mt 16,13. (6) Mt 26,45.. (7) Mc 6,45. (8) Mc 8,1. (9) Mc 8,27. (10) Mc 8,33. (11) Mc 9,31. (12) Mc 12,43. (13) Lc 5,30. (14) Lc 6,13. (15) Lc 6,20.  (16) Lc 9,1 (variante lezing). (17) Lc 9,14. (18) Lc 9,43. (19) Lc 11,1. (20) Lc 12,1. (21) Lc 12,22.  (22) Lc 16,1. Mt (6). Mc (6). Lc (10).
- μαθηται αυτου = mathètai autou (zijn leerlingen). NT (58). Mt (19). Mc (13). Lc (7). Joh (19).
- μαθητων αυτου = mathètôn autou (van zijn leerlingen). NT (27). Mt (2). Mc (7): (1) Mc 3,7. (2) Mc 7,2. (3) Mc 8,10. (4) Mc 10,46. (5) Mc 11,1. (6) Mc 13,1. (7) Mc 14,13. Lc (4). Joh (14).
- μαθηταις αυτου = mathètais autou (aan zijn leerlingen). NT (29). Mt (14). Mc (10). Lc (1). Joh (4).
- Totalen. NT (136). Mt (41). Mc (36). Lc (22). Joh (37).

Mc 3,7.4. - 7. μετα των μαθητων αυτου = meta tôn mathètôn autou (met zijn leerlingen). NT (5). Mc (2): (1) Mc 3,7. (2) Mc 8,10. Joh (3): (1) Joh 6,3. (2) Joh 11,54. (3) Joh 18,2.

Mc 3,7.2. - 7. Jezus met zijn leerlingen. De uitdrukkelijke vermelding van de naam Jezus gevolgd door μετα των μαθητων αυτου = meta tôn mathètôn autou (met zijn leerlingen) komt in het NT slechts 2X voor: (1) Mc 3,7. (2) Joh 18,2. In Joh 18,2 lezen we: Judas kende de plaats waar Jezus dikwijls met zijn leerlingen verzamelde. In Mc 3,7 is er dreiging van buitenaf , nl. van de Farizeeën en de Herodianen. In de volgende pericope zullen we terloops vernemen dat de dreiging ook van binnenuit komt.
- Marcus houdt van tweevoud ; in Mc 3,6: de Farizeeën met de Herodianen. In Mc 3,7: Jezus met zijn leerlingen.

Mc 3,7.8. act. ind. aor. 3de pers. enk. ανεχωρησεν = anechôrèsen (hij week uit) van het werkw. αναχωρεω = anachôreô (uitwijken). Taalgebruik in het NT: anachôreô (uitwijken). Taalgebruik in de LXX: anachôreô (uitwijken). Bijbel (15). LXX (6): (1) Ex 2,15. (2) Joz 8,15. (3) Re 4,17. (4) 1 S 19,10. (5) Jr 4,29. (6) Hos 12,13. NT (9): (1) Mt 2,14. (2) Mt 2,22. (3) Mt 4,12. (4) Mt 12,15. (5) Mt 14,13. (6) Mt 15,21. (7) Mt 27,5. (8) Mc 3,7. (9) Joh 6,15. Een vorm van αναχωρεω = anachôreô (uitwijken) in de LXX (14) , in het NT (14) , in Mt (10) , in Mc (1) , in Joh (1) , in Hnd (2).
- Jezus wijkt uit naar de zee. Het is een afdalen. Nochthans gebruikt Mc een werkw. met ανα- = ana- naar boven , hogerop ; χωριον = chôrion is een streek , plaats. Het betekent dus naar een hogere plaats gaan. De betekenis van uitwijken komt dan voort uit het idee van de bergen opzoeken als veiligheidsoord. We zeggen: de zee of het meer opvaren. Op zee gaan heeft de idee van gaan naar de horizon , naar boven gaan. Beter vertaald zou dus zijn: hij verplaatste zich hogerop in de nabijheid van het meer.
- Van Cangh (2005, 108): hithpaël perf. 3de pers. mann. enk. הִתְרַחֵק = hithëracheq (hij week uit, hij trok zich terug) van het werkw. רָחַק = râchaq (ver zijn, zich verwijderen). Taalgebruik in Tenakh: râchaq (ver zijn, zich verwijderen). Getalswaarde: resj = 20 of 200 , chet = 8 , qof = 19 of 100 ; totaal: 47 OF 308 (2² X 7 X 11). Structuur: 2 - 8 - 1. De som van de elementen is telkens 4. Van Cangh verwijst naar Jastrow (1903, 1469). Jezus hield zich verre van Farizeeën en Herodianen. De kloof tussen hen en Jezus met zijn leerlingen wordt groter.
- Na de overlevering van Johannes de Doper ging Jezus naar Galilea (Mc 1,14). In Mc 3,7 wijkt Jezus uit. Uitwijken is sterker dan gaan. In Mc 3,6 is immers gezegd dat Farizeeën en Herodianen Jezus willen uitschakelen. In Ex 2,15 wijkt Mozes uit omdat de Farao hem wil doden omwille van de moord op een Egyptenaar. Werd de keuze van Marcus voor het werkw. αναχωρεω = anachôreô (uitwijken) bepaald door het verhaal van Mozes ?

Mc 3,7.9. προς = pros (naar, bij). Taalgebruik in het NT: pros (naar, bij). Taalgebruik in de LXX: pros (naar, bij). Taalgebruik in Mc: pros (naar, bij). Meestal bij personen. Mc (4): (1) Mc 3,7. (2) Mc 3,8. (3) Mc 3,13. (4) Mc 3,31. Hier wordt het voor de vijfde maal gebruikt. Voor het eerst wordt ερχεται= erchetai in combinatie met προς αυτον = pros auton (hij gaat naar hem) gebruikt. Misschien betekent het hier niet louter 'naar' , maar 'in de nabijheid van'.

pros (bij)   Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel O.T. NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
  62  3919  3272  647  41  62  158  91  122  166  261  352 

  pros (bij)   Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 14 Mc 15 Mc 16
    62 
1 + allèlous (elkaar)       1:   Mc 4,41.       1:  Mc 8,16. 1:  Mc 9,34.         1:  Mc 15,31.  
2 + auton (hem) 1 + 14 = 15 1: Mc 1,5. + 3 : (1) Mc 1,32. (2) Mc 1,40. (3) Mc 1,45. 2 : 4) Mc 2,3. (5) Mc 2,13. 3 : (6) Mc 3,8. (7) Mc 3,13. (8) Mc 3,31. 1 : (9) Mc 4,1.     1 : (10) Mc 7,1.   1 : (11) Mc 9,20. 1 : (12) Mc 10,1.   2  : (13) Mc 12,13. (14) Mc 12,18.      
3 +  autous (hen)           2: (1) Mc 6,48. (2)  Mc 6,51.     1:  Mc 9,16.     2:  (1) Mc 12,4. (2)      
4 + heautous / heautas (b) (zichzelf) 5 + 1 = 6   1 : Mc 1,27.               1 : Mc 9,10. 1 : Mc 10,26. 1 : Mc 11,31.   1 : Mc 14,4.   1: Mc 16,3 ( -tas).:  
5 + ton Ièsoun (Jezus)         1: Mc 5,15.   1:  Mc 6,30.       1: Mc 10,50.   2: (1) Mc 11,7 . (2) Mc 11,27.        
6 + (tèn) thuran (de deur)   1 : Mc 1,33. 1 : Mc 2,2.                 1: Mc 11,4.          
    38   1

Mc 3,7.10. bep. lidw. acc. vr. enk. την = tèn (de) van het bepaald lidw. vr. enk. ἡ = hè. Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Taalgebruik in de LXX: bepaald lidwoord. Taalgebruik in Mc: bepaald lidwoord. Mc (109). Mc 3 (5): (1) Mc 3,1. (2) Mc 3,3. (3) Mc 3,5. (4) Mc 3,7. (5) Mc 3,27.

  lidw. enk. Mc  Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel  OT NT Mt  Mc  Lc  Joh  Hnd  Br.  Apk  syn. ev.
9. acc. vr. enk. tèn 109  12 4 5 9 9 11 10 4 5 11 5 6 3 7 6 2 6161  4889  1272  180  109  149  121  198  404  111  438  559 
  Totaal   940  67  45  41  64  70  71  62  36  66  71  40  59  53  106  61  28  54298  42002  12296  1648  940  1649  1422  1696  4013  928  4237 5659  

- bepaald lidw. Ned.: de. Arabisch: bepaald lidw. اَل = ´al (de). Taalgebruik in de Qoran: ´al (de). D.: der , die , das enz.. E.: the. Fr.: le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam). Grieks: ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het). Hebreeuws: הַ = ha (de, het). Taalgebruik in Tenakh: ha (de, het).

Mc 3,7.11. acc. vr. enk. θαλασσαν = thalassan van het zelfst. naamw. θαλασσα = thalassa (zee, meer). Taalgebruik in het NT: thalassa (zee meer). Taalgebruik in de LXX: thalassa (zee meer). Taalgebruik in Mc: thalassa (zee).
Mc (9) (1) Mc 1,16. (2) Mc 2,13. (3) Mc 3,7. (4) Mc 4,1. (5) Mc 5,13. (6) Mc 5,21. (7) Mc 7,31. (8) Mc 9,42. (9) Mc 11,23. In Mc 1 zijn er twee vormen van θαλασσα = thalassa: (1) Mc 1,16 (dat. θαλασσῃ = thalassè(i). (2) Mc 1,16 (acc. θαλασσαν = thalassan). Een vorm van θαλασσα = thalassa (zee, meer) in Mc in 16 verzen (18X): (1) Mc 1,16 (2 vormen). (2) Mc 2,13. (3) Mc 3,7. (4) Mc 4,1. (5) Mc 4,2. (6) Mc 4,39. (7) Mc 4,41. (8) Mc 5,1. (9) Mc 5,13 (2 vormen). (10) Mc 5,21. (11) Mc 6,47. (12) Mc 6,48. (13) Mc 6,49. (14) Mc 7,31. (15) Mc 9,42. (16) Mc 11,23.

  thalassa (zee)   bijbel OT Pentateuch Vroege prof. 12 kl. prof. Grote prof. Hagiografen dt. -can. NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
1 nom. vr. enk. thalassa 49  43  11  15             
2 gen. vr. enk. thalassès  176  148  33  24  13  36  24  18  28  14 
3 dat. vr. enk. thalassè(i)   36  23  13     
4 acc. vr. enk. thalassan  185  145  31  33  12  39  23  40  10  19  21   
  totaal 446  359  70  69  34  91  67  28  87  15  18  10  24  36  45 

  thalassa (zee)   NT Mt Mt Mc Mc Lc Lc Joh Joh  //
1 nom. vr. enk. thalassa  1 : Mt 8,27. 1 : Mc 4,41.     1 : Joh 6,18. 1: Mt 8,27 // Mc 4,41.  
2 gen. vr. enk. thalassès  28  3 : (1) Mt 4,15. (2) Mt 14,26. (3) Mt 18,6. 4 : (1) Mc 5,1. (2) Mc 6,47. (3) Mc 6,48. (4) Mc 6,49. 1 : Lc 21,25. 6  : (1) Joh 6,1. (2) Joh 6,17. (3) Joh 6,19. (4) Joh 6,22. (5) Joh 6,25. (6) Joh 21,1. 2: (1)  Mt 14,26 // Mc 6,49. (2) Mt 18,6 // Mc 9,42 // Lc 17,2.
3 dat. vr. enk. thalassè(i)   13  2 : (1) Mt 8,24. (2) Mt 8,26. 4 : (1) Mc 1,16. (2) Mc 4,1. (3) Mc 4,39. (4) Mc 5,13. 1 : Lc 17,6.     (1) Mt 8,26 //  Mc 4,39.
4 acc. vr. enk. thalassan  40  9 : (1) Mt 4,18. (2) Mt 8,32. (3) Mt 13,1. (4) Mt 13,47. (5) Mt 14,25. (6) Mt 15,29. (7) Mt 17,27. (8) Mt 21,21. (9) Mt 23,15. 9 : (1) Mc 1,16. (2) Mc 2,13. (3) Mc 3,7. (4) Mc 4,1. (5) Mc 5,13. (6) Mc 5,21. (7) Mc 7,31. (8) Mc 9,42. (9) Mc 11,23. 1 : Lc 17,2. 2 : (1) Joh 6,16. (2) Joh 21,7.   (1)  Mt 4,18 // Mc 1,16. (2) Mt 8,32 // Mc 5,13. (3) Mt 13,1 // Mc 4,1. (4) Mt 14,25 // Mc 6,48. (5) Mt 15,29 // Mc 7,31. (5) Mt 21,21 // Mc 11,23.
  totaal 87  15  15  18  18   

- Hebreeuws: יָם = jâm (zee, meer, stroom). Taalgebruik in Tenakh: jâm (zee, meer, stroom). Getalwaarde: jod = 10 , mem = 13 of 40 ; totaal: 23 OF 50 (2 X 5²). Structuur: 1 - 4. De som van de elementen is telkens 5.
- Langs het meer van Galilea werden leerlingen geroepen (Mc 1,16-20 ; Mc 2,13-14). Nu wijkt Jezus uit naar het meer uit veiligheid. Opvallend is het gebruik van het voorzetsel προς = pros (naar, bij) , dat meestal bij personen gebruikt wordt. Het lijkt alsof het meer een veilige persoon is om naar toe te gaan. Het meer op zich is ook een onveilige plek. Daarin huizen ook demonen.

Mc 3,7.10. - 11. την θαλασσαν = tèn thalassan (de zee, het meer) . NT (37/40). Mt (9). Mc (9) (1) Mc 1,16. (2) Mc 2,13. (3) Mc 3,7. (4) Mc 4,1. (5) Mc 5,13. (6) Mc 5,21. (7) Mc 7,31. (8) Mc 9,42. (9) Mc 11,23. Lc (1). Joh (2). Hnd (6). Apk (10). Niet in drie verzen: (1) Hnd 10,6. (2) Hnd . (3) Heb 11,29.
- הַּיָּם = hajjâm (de zee) < bepaald lidw. ha + zelfst. naamw. יָם = jam. Tenakh (127). Pentateuch (28). Eerdere Profeten (19). Latere Profeten (36). 12 Kleine Profeten (19). Geschriften (25).

Mc 3,7.9. - 11. προς την θαλασσαν = pros tèn thalassan (naar de zee, het meer) . NT (3): (1) Mc 3,7. (2) Mc 4,1. (3) Mc 7,31.

Mc 3,7.1. - 11. Na de overlevering van Johannes (Mc 1,9) ging Jezus vanuit de woestijn naar Galilea. In Mc 3,7 wijkt Jezus uit naar het meer nadat de Farizeeën en de Herodianen een plan hebben gesmeed om Jezus uit de weg te ruimen.

Mc 3,7.12. και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Taalgebruik: kai (en) in de LXX. Taalgebruik in Mc: kai (en). Niet in Mc 3,10 , Mc 3,29 , Mc 3,30.

kai (en)  kai (en)   Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
verzen  verzen (678) (666) 678 45  28  35  41  43  56  37  38  50  52  33  44  37  72  47  20  / 8     7957 1071 678 1151 879 1007 2767 404 2900  3779 
kai (en)   kai = en (555) (547) 555  40  26  32  33  37  52  26  36  40  37  29  33  26  60  33  15 / 7 26980  21867  5113  705  555  822  530  660  1470  371  2082  2612 
verschil verschil (123) (115) 123 5 2 3 8 6 4 11 2 10 15 4 11 11 12 14 5 / 1     2844 366 123 329 349 347 1297 33 818 1167

- Ned.: en. Arabisch: وَ = wa (en). Taalgebruik in de Qoran: wa (en). D.: und. E.: and. Fr.: et. Grieks: και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Hebr.: וְ = wë (en). Lat.: et.

Mc 3,7.13. nom. onz. enk. πολυ = polu (veel, talrijk) van het bijvoegl. naamw. πολυς = polus (veel). Taalgebruik in het NT: polus (veel). Taalgebruik in de LXX: polus (veel). Taalgebruik in Mc: polus (veel). Mc (3): (1) Mc 3,7. (2) Mc 3,8. (3) Mc 12,27.

  polus (veel)   bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
nom. + voc. + acc. onz. + voc. mann. enk.  polu 90 69 21 0 3 5 0 5 7 1 8 8 5 2

- N.: veel. D.: viel. E. many. Fr.: nombreux (tal-rijk). Lat.: multus. Gr.: πολυς = polus (veel). Taalgebruik in het NT: polus (veel). Hebr.: רַב = rab (veel, talrijk, groot). Taalgebruik in Tenakh: rab (veel, talrijk, groot).

Mc 3,7.14. nom. + acc. onz. enk. πληθος = plèthos (menigte, veelheid). Taalgebruik in het NT: plèthos (menigte, veelheid). Taalgebruik in de LXX: plèthos (menigte, veelheid). Mc (2): (1) Mc 3,7. (2) Mc 3,8. Lc (8): (1) Lc 1,10. (2) Lc 2,13. (3) Lc 5,6. (4) Lc 6,17. (5) Lc 8,37. (6) Lc 19,37. (7) Lc 23,1. (8) Lc 23,27. Joh (1): Joh 5,3. Hnd (12): (1) Hnd 2,6. (2) Hnd 5,16. (3) Hnd 6,2. (4) Hnd 14,1. (5) Hnd 14,4. (6) Hnd 15,12. (7) Hnd 15,30. (8) Hnd 17,4. (9) Hnd 21,36. (10) Hnd 23,7. (11) Hnd 25,24. (12) Hnd 28,3. Jac (1): Jak 5,20. 1 Pe (1): 1 Pe 4,8. Een vorm van πληθος = plèthos in de LXX (288) , in het NT (31) , in Mc (2): (1) Mc 3,7. (2) Mc 3,8. In de LXX is πληθος = plèthos de vertaling van 17 verschillende Hebreeuwse woorden.
- Ned.: menigte , veelheid. D.: die Menge. E.: multitude. Fr. multitude. Grieks: πληθος = plèthos (menigte, veelheid). Taalgebruik in het NT: plèthos (menigte, veelheid). Lat.: multitudo.

Mc 3,7.13. - 14. πολυ πληθος = polu plèthos (tarijke menigte, veelheid). Bijbel (4): (1) Mc 3,7. (2) Lc 23,27. (3) Hnd 14,1. (4) Hnd 17,4.
- πληθος πολυ = plèthos polu (tarijke menigte, veelheid). Bijbel (4): (1) Mc 3,8. (2) Lc 5,6. (3) Lc 6,17. (4) Joh 5,3.
- We hebben met een spiegeluitdrukking te maken. Twee staan tegenover elkaar ; mannelijk , vrouwelijk ; samen een totaliteit.
- In plèthos zit ook het woord polus (veel). We zouden kunnen vertalen: mass's massa's.

Mc 3,7.15. απο = apo (af, van-weg) ; afkorτing απ' = ap' en αφ' = af'. Taalgebruik in het NT: apo (af , van-weg). Taalgebruik in de LXX: apo (af , van-weg). Taalgebruik in Mc: apo (af , van-weg). Voorzetsel.

  Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14
apo 33 1:  Mc 1,9.   3  (1) Mc 3,7. (2) Mc 3,9. (3) Mc 3,22.   5 : (1) Mc 5,6. (2) Mc 5,17. (3) Mc 5,29. (4) Mc 5,34. (5) Mc 5,35. 2 :   (1) Mc 6,33. (2) Mc 6,43 4  : (1) Mc 7,1. (2) Mc 7,17. (3) Mc 7,28. (4) Mc 7,33. 3 : (1) Mc 8,3. (2) Mc 8,11. (3) Mc 8,15   2 :   (1) Mc 10,6. (2) Mc 10,46. 2   (1) Mc 11,12. (2) Mc 11,13. 3 : (1) Mc 12,2. (2) Mc 12,34. (3) Mc 12,38. 1 : Mc 13,28. 1 : Mc 14,54.
ap'  12  1 : Mc 1,42. 2   (1) Mc 2,20. (2) Mc 2,21.   1 : Mc 4,25.     2   (1) Mc 7,4. (2) Mc 7,6.           2   (1) Mc 13,19. (2) Mc 13,27. 2   (1) Mc 14,35. (2) Mc 14,36.
totaal   45   

  Mc Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
apo 33 5  : (1) Mc 15,30. (2) Mc 15,32. (3) Mc 15,40. (4) Mc 15,43. (5) Mc 15,45. 1 : Mc 16,8. 2984 2544 440 82 33 73 19 93 115 25 188  207 
ap'  12  2   (1) Mc 15,21. (2) Mc 15,38.   567  445  122  22  12  32  15  12  26  66  81 
totaal   45  3734 3130  604  105  45  114  40  111 160  29   264 304 

- מִן = min (uit). Taalgebruik in Tenakh: min (uit). Getalwaarde: mem = 13 of 40 , nun = 14 of 50 ; totaal: 27 (3³) OF 90 (2 X 3² X 5). Structuur: 4 - 5. De som van de elementen is telkens 9. Tenakh (645). Pentateuch (195). Eerdere Profeten (146). Latere Profeten (62). 12 Kleine Profeten (21). Geschriften (221).

Mc 3,7.16. gen. vr. enk. της = tès (de) van het bepaald lidw. vr. enk. ἡ = hè. Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Taalgebruik in de LXX: bepaald lidwoord. Taalgebruik in Mc: bepaald lidwoord. Mc 3 (3): (1) Mc 3,5. (2) Mc 3,7. (3) Mc 3,8

  lidw. enk. Mc  Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel  OT NT Mt  Mc  Lc  Joh  Hnd  Br.  Apk  syn. ev.
5. gen. vr. enk. tès 65  5271  4202  1069  107  65  109  72  164  430  122  281  353 

- bepaald lidw. Ned.: de. Arabisch: bepaald lidw. اَل = ´al (de). Taalgebruik in de Qoran: ´al (de). D.: der , die , das enz.. E.: the. Fr.: le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam). Grieks: ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het). Hebreeuws: הַ = ha (de, het). Taalgebruik in Tenakh: ha (de, het).

Mc 3,7.17. gen. vr. enk. γαλιλαιας = Galilaias (Galilea) van de plaatsnaam γαλιλαια = galilaia (Galilea). Taalgebruik in het NT: Galilaia (Galilea). Taalgebruik in de LXX: Galilaia (Galilea). Taalgebruik in Mc: Galilaia (Galilea). LXX (4): (1) Joz 12,13. (2) 1 Mak 5,14. (3) 1 Mak 5,23. (4) 1 K 10,30. Een vorm van γαλιλαια = Galilaia (Galilea) in het NT (63) , in Mc (12). In 11 ervan in combinatie met een voorzetsel , niet in Mc 6,21 (de eersten van Galilea). In Mc 6,21 staat het in verband met Herodes (het verjaardagsfeest van de dochter van Herodes).

  Galilaia (Galilea)  Mc Mc 1 Mc 3 Mc 6 Mc 7 Mc 9 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd syn.  ev. 
1 nom. + dat. vr. enk. Galilaia(i)               1 : Mc 15,41   20  13   
2 gen. vr. enk. Galilaias , telkens met het bep. lidw. tès (1) Mc 1,9. (2) Mc 1,16.  (3) Mc 1,28. (4) Mc 3,7.   (5) Mc 6,21.   (6) Mc 7,31 (7) Mc 9,30       40  36  10  25  33 
3 acc. vr. enk. Galilaian   (1) Mc 1,14. (2) Mc 1,39.           (3) Mc 14,28.     (4) Mc 16,7. 25  8 17    11  17 
  totaal  12  85  25  60  16  12  13  16  41  57 
  apo tès Galilaias (vanaf Galilea)  1: (1) Mc 1,9. (1) Mc 3,7.             10       
  dia tès galilaias (door Galilea)         1: Mc 9,30.                          
  eis tèn Galilaian (naar Galilea)   (1) Mc 1,14. En: Mc 1,28. En:  Mc 1,39.     En: Mc 7,31.     (2) Mc 14,28   (3) Mc 16,7. 16       
  en tè(i) Galilaia(i) (in Galilea) 1             1 : Mc 15,41   16  10  1      
      Mc 1,16.                                    

Mc 3,7.15. - 17. απο της γαλιλαιας = apo tès Galilaias (vanaf Galilea). NT (10). Mt (4): (1) Mt 3,13. (2) Mt 4,25. (3) Mt 19,1. (4) Mt 27,55. Mc (1) Mc 3,7. Lc (3): (1) Lc 2,4. (2) Lc 23,5. (3) Lc 23,49. Hnd (2): (2) Hnd 10,37. (3) Hnd 13,31.
- απο ναζαρετ της γαλιλαιας = apo nazaret tès Galilaias = van Nazaret van Galilea). Bijbel (2): (1) Mc 1,9. (2) Mt 21,11.
- εις την γαλιλαιαν = eis tèn galilaian (naar Galilea). NT (16). Mc (3): (1) Mc 1,14. (2) Mc 14,28. (3) Mc 16,7 en 1X in de uitdrukking: εις την ὁλην την γαλιλαιαν = eis tèn holèn tèn Galilaian (naar heel Galilea) (Mc 1,39). Verder: (1) Mc 1,28 (εις ὁλην την περιχωρον της γαλιλαιας = eis holèn tèn perichôron tès galilaias = naar de hele omgeving van Galilea). (2) Mc 7,31 (εις την θαλασσαν της γαλιλαιας = eis tèn thalassan tès Galilaias = naar het meer van Galilea).
- In Mc 1,5 wordt gezegd dat de hele landstreek van Judea en alle Jeruzalemmers naar Johannes de Doper uittrokken. Ook uit Galilea gingen er mensen naar Johannes , zoals Jezus (Mc 1,9). Jezus kwam uit Nazaret van Galilea. Wanneer Jezus naar het meer uitwijkt , gaat een grote menigte uit Galilea , de onmiddellijke regio , naar Jezus. De toestroom naar Jezus was al groot , maar nu nog groter ; het is als 't ware dat heel Palestina en nog meer naar Jezus toestroomt , ditmaal niet weg van de tempel , maar wel weg van de synagogen en van hun leermeesters , rabbis en Farizeeën. De grote menigte hongert naar een woord dat hen aanspreekt.
- Zeven plaatsen worden genoemd ( 5 + 2). Er wordt een beweging gemaakt van ter plaatse (Galilea) , naar het Zuiden (Judea , Jeruzalem , Idumea) , naar het Oosten (over de Jordaan) , naar het Noorden (Tyrus en Sidon). Het is een beweging in tegenwijzerzin.

Mc 3,7.18. Variante lezing: act. ind. aor. 3de pers. enk. ηκολουθησεν = èkolouthèsen (hij volgde) van het werkw. ακολουθεω = akoloutheô (volgen). Taalgebruik in het NT: akoloutheô (volgen). Taalgebruik in de LXX: akoloutheô (volgen). Taalgebruik in Mc: akoloutheô (volgen). Een vorm van ακολουθεω = akoloutheô (volgen) in de LXX (13) , in het NT (90) , Mt (25) , Mc (18) , Lc (17) , Joh (19) , Hnd (4). In de LXX kan ακολουθεω = akoloutheô de vertaling van 4 Hebreeuwse werkwoorden zijn.

  akoloutheô (volgen)  Mc Mc 1  Mc 2 Mc 3 Mc 5 Mc 6 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 14 Mc 15 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Apk syn.  ev. 
  act. ind. aor. 3de pers. enk. èkolouthèsen   (1) Mc 2,14.   (1) Mc 3,7.               (1) Mc 14,54.          

- Hebr.: gaan achter ; הָלַך אַחֲרָיו = hâlakh ´achärâ(j)w (gaan achter = volgen). Taalgebruik in Tenakh: hâlakh (gaan) en Taalgebruik in Tenakh: ´achäre(j) (achter).
- Ned.: volgen. Arabisch: تَبِعَ = tabi`a (volgen). Taalgebruik in de Qoran: tabi`a (volgen). D.: folgen. E.: to follow. Fr. suivre. Grieks: ακολουθεω = akoloutheô (volgen). Taalgebruik in het NT: akoloutheô (volgen). Hebr.: הָלַך אַחֲרָיו = hâlakh ´achärâ(j)w (gaan achter = volgen). Taalgebruik in Tenakh: hâlakh (gaan) en Taalgebruik in Tenakh: ´achäre(j) (achter). Lat.: sequi - secutus.

Mc 3,7.19. και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Taalgebruik: kai (en) in de LXX. Taalgebruik in Mc: kai (en). Niet in Mc 3,10 , Mc 3,29 , Mc 3,30.

kai (en)  kai (en)   Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
verzen  verzen (678) (666) 678 45  28  35  41  43  56  37  38  50  52  33  44  37  72  47  20  / 8     7957 1071 678 1151 879 1007 2767 404 2900  3779 
kai (en)   kai = en (555) (547) 555  40  26  32  33  37  52  26  36  40  37  29  33  26  60  33  15 / 7 26980  21867  5113  705  555  822  530  660  1470  371  2082  2612 
verschil verschil (123) (115) 123 5 2 3 8 6 4 11 2 10 15 4 11 11 12 14 5 / 1     2844 366 123 329 349 347 1297 33 818 1167

- Ned.: en. Arabisch: وَ = wa (en). Taalgebruik in de Qoran: wa (en). D.: und. E.: and. Fr.: et. Grieks: και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Hebr.: וְ = wë (en). Lat.: et.

Mc 3,7.20. απο = apo (af, van-weg) ; afkorτing απ' = ap' en αφ' = af'. Taalgebruik in het NT: apo (af , van-weg). Taalgebruik in de LXX: apo (af , van-weg). Taalgebruik in Mc: apo (af , van-weg). Voorzetsel.

  Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14
apo 33 1:  Mc 1,9.   3  (1) Mc 3,7. (2) Mc 3,9. (3) Mc 3,22.   5 : (1) Mc 5,6. (2) Mc 5,17. (3) Mc 5,29. (4) Mc 5,34. (5) Mc 5,35. 2 :   (1) Mc 6,33. (2) Mc 6,43 4  : (1) Mc 7,1. (2) Mc 7,17. (3) Mc 7,28. (4) Mc 7,33. 3 : (1) Mc 8,3. (2) Mc 8,11. (3) Mc 8,15   2 :   (1) Mc 10,6. (2) Mc 10,46. 2   (1) Mc 11,12. (2) Mc 11,13. 3 : (1) Mc 12,2. (2) Mc 12,34. (3) Mc 12,38. 1 : Mc 13,28. 1 : Mc 14,54.
ap'  12  1 : Mc 1,42. 2   (1) Mc 2,20. (2) Mc 2,21.   1 : Mc 4,25.     2   (1) Mc 7,4. (2) Mc 7,6.           2   (1) Mc 13,19. (2) Mc 13,27. 2   (1) Mc 14,35. (2) Mc 14,36.
totaal   45   

  Mc Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
apo 33 5  : (1) Mc 15,30. (2) Mc 15,32. (3) Mc 15,40. (4) Mc 15,43. (5) Mc 15,45. 1 : Mc 16,8. 2984 2544 440 82 33 73 19 93 115 25 188  207 
ap'  12  2   (1) Mc 15,21. (2) Mc 15,38.   567  445  122  22  12  32  15  12  26  66  81 
totaal   45  3734 3130  604  105  45  114  40  111 160  29   264 304 

- מִן = min (uit). Taalgebruik in Tenakh: min (uit). Getalwaarde: mem = 13 of 40 , nun = 14 of 50 ; totaal: 27 (3³) OF 90 (2 X 3² X 5). Structuur: 4 - 5. De som van de elementen is telkens 9. Tenakh (645). Pentateuch (195). Eerdere Profeten (146). Latere Profeten (62). 12 Kleine Profeten (21). Geschriften (221).

Mc 3,7.21. gen. vr. enk. της = tès (de) van het bepaald lidw. vr. enk. ἡ = hè. Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Taalgebruik in de LXX: bepaald lidwoord. Taalgebruik in Mc: bepaald lidwoord. Mc 3 (3): (1) Mc 3,5. (2) Mc 3,7. (3) Mc 3,8

  lidw. enk. Mc  Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel  OT NT Mt  Mc  Lc  Joh  Hnd  Br.  Apk  syn. ev.
5. gen. vr. enk. tès 65  5271  4202  1069  107  65  109  72  164  430  122  281  353 

- bepaald lidw. Ned.: de. Arabisch: bepaald lidw. اَل = ´al (de). Taalgebruik in de Qoran: ´al (de). D.: der , die , das enz.. E.: the. Fr.: le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam). Grieks: ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het). Hebreeuws: הַ = ha (de, het). Taalgebruik in Tenakh: ha (de, het).

Mc 3,7.22. gen. vr. enk. ιουδαιας = ioudaias (van Judea) van het zelfst. naamw. ιουδαια = ioudaia (Judea). Taalgebruik in het NT: ioudaia (Judea). Taalgebruik in de LXX: ioudaia (Judea). Een vorm van ιουδαια = ioudaia (Judea) in het NT (44).

  ioudaia (Judea)  bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
1.   nom. vr. enk. ioudaia(i)  42  30  12  2 : (1) Mc 1,5. (2) Mc 13,14.    
2.  gen. vr. enk. ioudaias   74  47  27  2 : (1) Mc 3,7. (2) Mc 10,1.  § 15  17   
  totaal 145  98  47  10  14    22  29   

- Hebreeuws. יְהוּדָה = jëhûdâh (Juda). Taalgebruik in Tenakh: jëhûdâh (Juda). Getalwaarde: jod = 10 , he = 5 , waw = 6 , daleth = 4 ; totaal: 32 (2² X 2³). Structuur: 1 - 5 - 4 - 5. De som van de elementen is telkens 5. Tenakh (633). Pentateuch (40). Eerdere Profeten (178). Latere Profeten (190). 12 Kleine Profeten (53).

Mc 3,7.20. - 22. απο της ιουδαιας = apo tès ioudaias (vanaf Judea). Bijbel (4): (1) Mc 3,7. (2) Hnd 12,19. (3) Hnd 15,1. (4) Hnd 21,10. (5) Hnd 28,21.


- Mc 3,1 - Mc 3,2 - Mc 3,3 - Mc 3,4 - Mc 3,5 - Mc 3,6 - Mc 3,7 - Mc 3,8 - Mc 3,9 - Mc 3,10 - Mc 3,11 - Mc 3,12 - Mc 3,13 - Mc 3,14 - Mc 3,15 - Mc 3,16 - Mc 3,17 - Mc 3,18 - Mc 3,19 - Mc 3,20 - Mc 3,21 - Mc 3,22 - Mc 3,23 - Mc 3,24 - Mc 3,25 - Mc 3,26 - Mc 3,27 - Mc 3,28 - Mc 3,29 - Mc 3,30 - Mc 3,31 - Mc 3,32 - Mc 3,33 - Mc 3,34 - Mc 3,35 -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen - A - B - C - D - E - F - G - H - I - J - K - L - M - N - O - P - Q - R - S - T - U - V - W - X -Y - Z -


Mc 3,8 - Mc 3,8: 96. Volkstoeloop en genezingen - Mc 3,7-12 - Mt 12,15-21 - Lc 6,17-20a -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Mc (Marcus) -- Mc 3 -- Mc 3,7 - Mc 3,8 - Mc 3,9 - Mc 3,10 - Mc 3,11 - Mc 3,12 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis   Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2004) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
8 kai apo ierosolumôn kai apo tès idoumaias kai peran tou iordanou kai peri turon kai sidôna plèthos polu akouontes osa epoiei èlthon pros auton 8 et ab Hierosolymis et ab Idumea et trans Iordanen et qui circa Tyrum et Sidonem multitudo magna audientes quae faciebat venerunt ad eum 8 en uit Judea en uit Jeruzalem en uit Idumea en van de overkant van de Jordaan,, en van rondom Tyrus en Sidon, kwam een grote menigte naar hem, die gehoord had al wat hij deed. Jeruzalem, Iduméa, uit het Overjordaanse en uit de streek rond Tyrus en Sidon tot Hem, omdat ze hoorden wat Hij allemaal deed. [8] en Jeruzalem, uit Idumea en het gebied aan de overkant van de Jordaan, en uit de omgeving van Tyrus en Sidon kwam een grote menigte. Toen ze hoorden wat Hij allemaal deed, kwamen ze naar Hem toe. [8] en Jeruzalem, uit Idumea en het gebied aan de overkant van de Jordaan en uit de omgeving van Tyrus en Sidon kwamen veel mensen naar hem toe, omdat ze hadden gehoord wat hij allemaal deed. 8 vanuit Jeruzalem, en vanuit Idumea, de overzij van de Jordaan en van rondom Tyrus en Sidon,– een grote menigte: als ze horen wat hij doet komen ze tot hem. 8. de Jérusalem, de l'Idumée, de la Transjordane, des environs de Tyr et de Sidon, une grande multitude, ayant entendu tout ce qu'il faisait, vint à lui. 

Statenvertaling. 8 en van Jeruzalem, en van Idumea, en van over de Jordaan; en die van omtrent Tyrus en Sidon, een grote menigte, gehoord hebbende, hoe grote dingen Hij deed, kwamen tot Hem.
King James Bible. [8] And from Jerusalem, and from Idumaea, and from beyond Jordan; and they about Tyre and Sidon, a great multitude, when they had heard what great things he did, came unto him.
Luther-Bibel. 8 und Jerusalem, aus Idumäa und von jenseits des Jordans und aus der Umgebung von Tyrus und Sidon kam eine große Menge zu ihm, die von seinen Taten gehört hatte.

>
  Mc 3,8   Lc 6,17
  8 kai apo ierosolumôn kai apo tès idoumaias kai peran tou iordanou kai peri turon kai sidôna plèthos polu akouontes osa epoiei èlthon pros auton   6:17 kai katabas met autôn estè epi topou pedinou kai ochlos polus mathètôn autou kai plèthos polu tou laou apo pasès tès ioudaias kai ierousalèm kai tès paraliou turou kai sidônos 

Tekstuitleg van Mc 3,8. Het vers Mc 3,8 telt 25 woorden en 120 letters. De getalswaarde van Mc 3,8 is 11560 (2³ X 5 X 17²). Het eerste deel van Mc 3,8 behoort nog tot de tweede zin van Mc 3,7. In dit versdeel komt 5X και = kai (en) voor om zinsdelen met elkaar te verbinden.

Mc 3,8.1. και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Taalgebruik: kai (en) in de LXX. Taalgebruik in Mc: kai (en). Niet in Mc 3,10 , Mc 3,29 , Mc 3,30.

kai (en)  kai (en)   Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
verzen  verzen (678) (666) 678 45  28  35  41  43  56  37  38  50  52  33  44  37  72  47  20  / 8     7957 1071 678 1151 879 1007 2767 404 2900  3779 
kai (en)   kai = en (555) (547) 555  40  26  32  33  37  52  26  36  40  37  29  33  26  60  33  15 / 7 26980  21867  5113  705  555  822  530  660  1470  371  2082  2612 
verschil verschil (123) (115) 123 5 2 3 8 6 4 11 2 10 15 4 11 11 12 14 5 / 1     2844 366 123 329 349 347 1297 33 818 1167

- Ned.: en. Arabisch: وَ = wa (en). Taalgebruik in de Qoran: wa (en). D.: und. E.: and. Fr.: et. Grieks: και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Hebr.: וְ = wë (en). Lat.: et.

Mc 3,8.2. απο = apo (af, van-weg) ; afkorτing απ' = ap' en αφ' = af'. Taalgebruik in het NT: apo (af , van-weg). Taalgebruik in de LXX: apo (af , van-weg). Taalgebruik in Mc: apo (af , van-weg). Voorzetsel.

  Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
apo 33 1:  Mc 1,9.   3  (1) Mc 3,7. (2) Mc 3,9. (3) Mc 3,22.   5 : (1) Mc 5,6. (2) Mc 5,17. (3) Mc 5,29. (4) Mc 5,34. (5) Mc 5,35. 2 :   (1) Mc 6,33. (2) Mc 6,43 4  : (1) Mc 7,1. (2) Mc 7,17. (3) Mc 7,28. (4) Mc 7,33. 3 : (1) Mc 8,3. (2) Mc 8,11. (3) Mc 8,15   2 :   (1) Mc 10,6. (2) Mc 10,46. 2   (1) Mc 11,12. (2) Mc 11,13. 3 : (1) Mc 12,2. (2) Mc 12,34. (3) Mc 12,38. 1 : Mc 13,28. 1 : Mc 14,54. 5  : (1) Mc 15,30. (2) Mc 15,32. (3) Mc 15,40. (4) Mc 15,43. (5) Mc 15,45. 1 : Mc 16,8. 2984 2544 440 82 33 73 19 93 115 25 188  207 
ap'  12  1 : Mc 1,42. 2   (1) Mc 2,20. (2) Mc 2,21.   1 : Mc 4,25.     2   (1) Mc 7,4. (2) Mc 7,6.           2   (1) Mc 13,19. (2) Mc 13,27. 2   (1) Mc 14,35. (2) Mc 14,36. 2   (1) Mc 15,21. (2) Mc 15,38.   567  445  122  22  12  32  15  12  26  66  81 
totaal   45    3734 3130  604  105  45  114  40  111 160  29   264 304 

Mc 3,8.3. ἱεροσολυμα = hierosoluma (Jeruzalem). Taalgebruik in het NT: Hierosoluma (Jeruzalem)  . Taalgebruik in de LXX: Hierosoluma (Jeruzalem)  . Taalgebruik in Mc: Hierosoluma (Jeruzalem).

  Hierosoluma (Jeruzalem)   Mc 3 Mc 7 Mc 10 Mc 11 Mc 15 bijbel ΟΤ ΝΤ Mt Mc Lc Joh Hnd Br. syn.  ev.  P. 
nom. + acc. onz. mv. hierosoluma     2  : (1) Mc 10,32. (2) Mc 10,33. 4 : (1)Mc 11,1. (2) Mc 11,11. (3) Mc 11,15. (4) Mc 11,27. 1: Mc 15,41.   53  16  37  11  19  23 
gen. onz. mv. hierosolumôn  2: (1) Mc 3,9. (2) Mc 3,22. 1 : Mc 7,1.       17 6 11 2 3   2 4   5 7  
  totaal 97  35  62  11  10  12  22  25  37 

- ἱεροσολυμα = Hierosuluma (Jeruzalem) wordt in de tien verzen in Mc voorafgegaan door een voorzetsel ; in 3 verzen door het voorzetsel απο = apo (van-weg) + gen. (Hierosolumôn) , in 7 door εις = eis (naar) + acc. (Hierosoluma).
-- απο ἱεροσολυμων = apo Hierosolumôn (van Jeruzalem). Bijbel. LXX (4). NT (7). Mt (1) Mt 15,1. Mc (3): (1) Mc 3,8. (2) Mc 3,22. (3) Mc 7,1. Hnd (3): (1) Hnd 1,4. (2) Hnd 11,27. (3) Hnd 25,7.
-- εις ἱεροσολυμα = eis Hierosoluma (naar Jeruzalem). Mc (7): (1) Mc 10,32. (2) Mc 10,33. (3) Mc 11,1. (4) Mc 11,11. (5) Mc 11,15. (6) Mc 11,27. (7) Mc 15,41.

Mc 3,8.4. και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Taalgebruik: kai (en) in de LXX. Taalgebruik in Mc: kai (en). Niet in Mc 3,10 , Mc 3,29 , Mc 3,30.

kai (en)  kai (en)   Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
verzen  verzen (678) (666) 678 45  28  35  41  43  56  37  38  50  52  33  44  37  72  47  20  / 8     7957 1071 678 1151 879 1007 2767 404 2900  3779 
kai (en)   kai = en (555) (547) 555  40  26  32  33  37  52  26  36  40  37  29  33  26  60  33  15 / 7 26980  21867  5113  705  555  822  530  660  1470  371  2082  2612 
verschil verschil (123) (115) 123 5 2 3 8 6 4 11 2 10 15 4 11 11 12 14 5 / 1     2844 366 123 329 349 347 1297 33 818 1167

- Ned.: en. Arabisch: وَ = wa (en). Taalgebruik in de Qoran: wa (en). D.: und. E.: and. Fr.: et. Grieks: και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Hebr.: וְ = wë (en). Lat.: et.

Mc 3,8.5. απο = apo (af, van-weg) ; afkorτing απ' = ap' en αφ' = af'. Taalgebruik in het NT: apo (af , van-weg). Taalgebruik in de LXX: apo (af , van-weg). Taalgebruik in Mc: apo (af , van-weg). Voorzetsel.

  Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
apo 33 1:  Mc 1,9.   3  (1) Mc 3,7. (2) Mc 3,8. (3) Mc 3,22.   5 : (1) Mc 5,6. (2) Mc 5,17. (3) Mc 5,29. (4) Mc 5,34. (5) Mc 5,35. 2 :   (1) Mc 6,33. (2) Mc 6,43 4  : (1) Mc 7,1. (2) Mc 7,17. (3) Mc 7,28. (4) Mc 7,33. 3 : (1) Mc 8,3. (2) Mc 8,11. (3) Mc 8,15   2 :   (1) Mc 10,6. (2) Mc 10,46. 2   (1) Mc 11,12. (2) Mc 11,13. 3 : (1) Mc 12,2. (2) Mc 12,34. (3) Mc 12,38. 1 : Mc 13,28. 1 : Mc 14,54. 5  : (1) Mc 15,30. (2) Mc 15,32. (3) Mc 15,40. (4) Mc 15,43. (5) Mc 15,45. 1 : Mc 16,8. 2984 2544 440 82 33 73 19 93 115 25 188  207 
ap'  12  1 : Mc 1,42. 2   (1) Mc 2,20. (2) Mc 2,21.   1 : Mc 4,25.     2   (1) Mc 7,4. (2) Mc 7,6.           2   (1) Mc 13,19. (2) Mc 13,27. 2   (1) Mc 14,35. (2) Mc 14,36. 2   (1) Mc 15,21. (2) Mc 15,38.   567  445  122  22  12  32  15  12  26  66  81 
totaal   45    3734 3130  604  105  45  114  40  111 160  29   264 304 

6. gen. vr. enk. της = tès (de) van het bepaald lidw. vr. enk. ἡ = hè. Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Taalgebruik in de LXX: bepaald lidwoord. Taalgebruik in Mc: bepaald lidwoord. Mc 3 (3): (1) Mc 3,5. (2) Mc 3,7. (3) Mc 3,8

  lidw. enk. Mc  Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel  OT NT Mt  Mc  Lc  Joh  Hnd  Br.  Apk  syn. ev.
5. gen. vr. enk. tès 65  5271  4202  1069  107  65  109  72  164  430  122  281  353 

- bepaald lidw. Ned.: de. Arabisch: bepaald lidw. اَل = ´al (de). Taalgebruik in de Qoran: ´al (de). D.: der , die , das enz.. E.: the. Fr.: le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam). Grieks: ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het). Hebreeuws: הַ = ha (de, het). Taalgebruik in Tenakh: ha (de, het).

7. gen. vr. enk. ιδυμαιας = idumaias (van Idumea) van het zelfst. naamw. ιδυμαια = idumaia (Idumea). Taalgebruik in het NT: idumaia (Idumea). Taalgebruik in de LXX: idumaia (Idumea). Bijbel (19). LXX (18). NT = Mc (1): Mc 3,8.

Mc 3,8.8. και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Taalgebruik: kai (en) in de LXX. Taalgebruik in Mc: kai (en). Niet in Mc 3,10 , Mc 3,29 , Mc 3,30.

kai (en)  kai (en)   Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
verzen  verzen (678) (666) 678 45  28  35  41  43  56  37  38  50  52  33  44  37  72  47  20  / 8     7957 1071 678 1151 879 1007 2767 404 2900  3779 
kai (en)   kai = en (555) (547) 555  40  26  32  33  37  52  26  36  40  37  29  33  26  60  33  15 / 7 26980  21867  5113  705  555  822  530  660  1470  371  2082  2612 
verschil verschil (123) (115) 123 5 2 3 8 6 4 11 2 10 15 4 11 11 12 14 5 / 1     2844 366 123 329 349 347 1297 33 818 1167

- Ned.: en. Arabisch: وَ = wa (en). Taalgebruik in de Qoran: wa (en). D.: und. E.: and. Fr.: et. Grieks: και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Hebr.: וְ = wë (en). Lat.: et.

9. περαν = peran (overzijde, overkant). Taalgebruik in het NT: peran (overzijde, overkant). Taalgebruik in de LXX: peran (overzijde, overkant). Taalgebruik in Mc.: peran (overzijde, overkant). Bijbel (115). OT (92). NT (23). Mt (7): (1) Mt 4,15. (2) Mt 4,25. (3) Mt 8,18. (4) Mt 8,28. (5) Mt 14,22. (6) Mt 16,5. (7) Mt 19,1. Mc (7): (1) Mc 3,8. (2) Mc 4,35. (3) Mc 5,1. (4) Mc 5,21. (5) Mc 6,45. (6) Mc 8,13. (7) Mc 10,1. Lc (1): Lc 8,22. Joh (8): (1) Joh 1,28. (2) Joh 3,26 . (3) Joh 6,1. (4) Joh 6,17. (5) Joh 6,22. (6) Joh 6,25. (7) Joh 10,40. (8) Joh 18,1.
- De overzijde kan zijn:
(1) de overzijde van de Jordaan: (1) Mc 3,8. (2) Mc 10,1.
(2) de overzijde van het meer van Galilea: (1) Mc 4,35. (2) Mc 5,1. (3) Mc 5,21. (4) Mc 6,45. (5) Mc 8,13.
In Mc 4,35 zijn Jezus en zijn leerlingen aan de westelijke oever van het meer van Galilea , in Mc 5,1 aan de oostelijke oever en in Mc 5,21 opnieuw aan de westelijke oever.
- הָעֵבֶר = hâ`ebhèr (de overzijde, de overkant) < prefix bepaald lidw. ha + zelfst. naamw. עֵבֶר `ebhèr (overzijde, overkant). Zie het werkw. עָבַר = `âbhar (overgaan, voorbijgaan, doortrekken). Taalgebruik in Tenakh: `âbhar (overgaan, voorbijgaan, doortrekken). Getalwaarde: ajin = 16 of 70 , beth = 2 , resj = 20 of 200 ; totaal: 38 (2 X 19) OF 272 (2² X 2² X 17). Structuur: 7 - 2 - 2. De som van de elementen is telkens 2. Tenakh (1): 1 S 25,13.
- Het zelfst. naamw. עֵבֶר = `ebhèr (overzijde, overkant) is afgeleid van het werkw. עָבַר = `âbhar (overgaan, voorbijgaan, doortrekken). Het zelfst. naamw. עֶרֶב = `èrèbh (avond) heeft dezelfde letters als עָבַר = `âbhar (overgaan, voorbijgaan, doortrekken) maar de 2 laatste letters staan in een andere volgorde. De avond bevat de idee van overgang tussen de dag en de nacht.

Mc 3,8.10. bep. lidw. gen. mann. + onz. enk. του = tou (de) van het bepaald lidw. ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Taalgebruik in Mc: bepaald lidwoord. Mc 3 (6): (1) Mc 3,8. (2) Mc 3,11. (3) Mc 3,17. (4) Mc 3,18. (5) Mc 3,27. (6) Mc 3,35.

  lidw. enk. Mc  Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel  OT NT Mt  Mc  Lc  Joh  Hnd  Br.  Apk  syn. ev.
4. gen. m. + onz. enk. tou 116  8 6 6 5 11 6 7 6 7 9 3 10 6 13 7 6 8480  6542  1938  234  116  272  196  269  673  178  622  818 
  Totaal   940  67  45  41  64  70  71  62  36  66  71  40  59  53  106  61  28  54298  42002  12296  1648  940  1649  1422  1696  4013  928  4237 5659  

- Nederl..: bepaald lidwoord de / het. Arabisch: bepaald lidw. اَل = ´al (de). Taalgebruik in de Qoran: ´al (de). D.: der , die , das enz.. E.: the. Fr.: le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam). Gr. ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Hebreeuws: הַ = ha (de, het). Taalgebruik in Tenakh: ha (de, het).

Mc 3,8.11. gen. mann. enk. ιορδανου = iordanou (van de Jordaan) van het zelfst. naamw. ιορδανης = iordanès (Jordaan). Taalgebruik in het NT: iordanès (Jordaan). Taalgebruik in de LXX: iordanès (Jordaan).

  iordanè (Jordaan)   bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
  nom. + dat. mann. enk. Iordanè  1 : Mc 1,5.              
  gen. mann. enk. Iordanou   115  104  11  2 : (1) Mc 3,8. (2) Mc 10,1.       11     
  acc. mann. enk. iordanèn   71  69  1 : Mc 1,9.              
  totaal 195 180 15 6 4 2 3       12 15    

- יַּרדֵןְ = jarëden (Jordaan). Taalgebruik in Tenakh: jarëden (Jordaan). Getalwaarde: jod = 10, resj = 20 of 200 , daleth = 4 , nun = 14 of 5O ; totaal: 48 (2² X 2² X 3) OF 264 (2³ X 3 X 11). Structuur: 1 - 2 - 4 - 5. De som van de elementen is telkens 3.

Mc 3,8.9. - 11. περαν του ιορδανου = peran tou iordanou (aan de overzijde van de Jordaan). LXX (49). NT (8). Mc (2): (1) Mc 3,8. (2) Mc 10,1.

Mc 3,8.12. και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Taalgebruik: kai (en) in de LXX. Taalgebruik in Mc: kai (en). Niet in Mc 3,10 , Mc 3,29 , Mc 3,30.

kai (en)  kai (en)   Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
verzen  verzen (678) (666) 678 45  28  35  41  43  56  37  38  50  52  33  44  37  72  47  20  / 8     7957 1071 678 1151 879 1007 2767 404 2900  3779 
kai (en)   kai = en (555) (547) 555  40  26  32  33  37  52  26  36  40  37  29  33  26  60  33  15 / 7 26980  21867  5113  705  555  822  530  660  1470  371  2082  2612 
verschil verschil (123) (115) 123 5 2 3 8 6 4 11 2 10 15 4 11 11 12 14 5 / 1     2844 366 123 329 349 347 1297 33 818 1167

- Ned.: en. Arabisch: وَ = wa (en). Taalgebruik in de Qoran: wa (en). D.: und. E.: and. Fr.: et. Grieks: και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Hebr.: וְ = wë (en). Lat.: et.

Mc 3,8.13. περι = peri (omwille van, over). Taalgebruik in NT: peri (over, rondom, omwille van). Taalgebruik in de LXX: peri (over, rondom, omwille van). Taalgebruik in Mc: peri (over, rondom, omwille van). Mc 3 (3): (1) Mc 3,8. (2) Mc 3,32. (3) Mc 3,34.

peri (omwille van, over) Mc 1 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 12 Mc 13 Mc 14 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
22  894  590  304  28  22  43  57  63  90 93  150 

peri (omwille van, over) Mc 1 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 12 Mc 13 Mc 14
22  3 : (1) Mc 1,6. (2) Mc 1,30. (3) Mc 1,44. 3 : (1) Mc 3,8. (2) Mc 3,32. (3) Mc 3,34. 2  : (1) Mc 4,10. (2) Mc 4,19. 2  : (1) Mc 5,16. (2) Mc 5,27. 1 : Mc 6,48. 2  : (1) Mc 7,6. (2) Mc 7,25. 1 : Mc 8,30. 2  : (1) Mc 9,14. (2) Mc 9,42. 2  : (1) Mc 10,10. (2) Mc 10,41. 2  : (1) Mc 12,14. (2) Mc 12,26. 1 : Mc 13,32. 1 : Mc 14,21.

Mc 3,8.14. τυρος = turos (Tyrus). Taalgebruik in het NT: turos (Tyrus). Taalgebruik in de LXX: turos (Tyrus).

    bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
1. nom. mann. enk.  turos                         
2.  gen. mann. enk. turou  28  23           
3.   dat. mann. enk. turô(i)               
4.  acc. mann. enk. turon               
  totaal 50  39  11           

Mc 3,8.13. - 14. περι τυρον = peri turon (rondom Tyrus). Bijbel = NT (1): Mc 3,8.

Mc 3,8.15. και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Taalgebruik: kai (en) in de LXX. Taalgebruik in Mc: kai (en). Niet in Mc 3,10 , Mc 3,29 , Mc 3,30.

kai (en)  kai (en)   Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
verzen  verzen (678) (666) 678 45  28  35  41  43  56  37  38  50  52  33  44  37  72  47  20  / 8     7957 1071 678 1151 879 1007 2767 404 2900  3779 
kai (en)   kai = en (555) (547) 555  40  26  32  33  37  52  26  36  40  37  29  33  26  60  33  15 / 7 26980  21867  5113  705  555  822  530  660  1470  371  2082  2612 
verschil verschil (123) (115) 123 5 2 3 8 6 4 11 2 10 15 4 11 11 12 14 5 / 1     2844 366 123 329 349 347 1297 33 818 1167

- Ned.: en. Arabisch: وَ = wa (en). Taalgebruik in de Qoran: wa (en). D.: und. E.: and. Fr.: et. Grieks: και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Hebr.: וְ = wë (en). Lat.: et.

Mc 3,8.16. nom. vr. enk. = sidôna (Sidon) van het zelfst. naamw. =

Mc 3,8.17. nom. + acc. onz. enk. πληθος = plèthos (menigte, veelheid). Taalgebruik in het NT: plèthos (menigte, veelheid). Taalgebruik in de LXX: plèthos (menigte, veelheid). Taalgebruik in Lc: plèthos (menigte, veelheid). Taalgebruik in Hnd: plèthos (menigte, veelheid). Mc (2): (1) Mc 3,7. (2) Mc 3,8. Lc (8): (1) Lc 1,10. (2) Lc 2,13. (3) Lc 5,6. (4) Lc 6,17. (5) Lc 8,37. (6) Lc 19,37. (7) Lc 23,1. (8) Lc 23,27. Joh (1): Joh 5,3. Hnd (12): (1) Hnd 2,6. (2) Hnd 5,16. (3) Hnd 6,2. (4) Hnd 14,1. (5) Hnd 14,4. (6) Hnd 15,12. (7) Hnd 15,30. (8) Hnd 17,4. (9) Hnd 21,36. (10) Hnd 23,7. (11) Hnd 25,24. (12) Hnd 28,3. Jac (1): Jak 5,20. 1 Pe (1): 1 Pe 4,8. Een vorm van πληθος = plèthos in de LXX (288) , in het NT (31). In de LXX is πληθος = plèthos de vertaling van 17 verschillende Hebreeuwse woorden.
- Ned.: menigte , veelheid. D.: die Menge. E.: multitude. Fr. multitude. Grieks: πληθος = plèthos (menigte, veelheid). Taalgebruik in het NT: plèthos (menigte, veelheid). Lat.: multitudo.

Mc 3,8.18. nom. onz. enk. πολυ = polu (veel, talrijk) van het bijvoegl. naamw. πολυς = polus (veel). Taalgebruik in het NT: polus (veel). Taalgebruik in de LXX: polus (veel). Taalgebruik in Mc: polus (veel). Mc (3): (1) Mc 3,7. (2) Mc 3,8. (3) Mc 12,27.

  polus (veel)   bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
nom. + voc. + acc. onz. + voc. mann. enk.  polu 90 69 21 0 3 5 0 5 7 1 8 8 5 2

- N.: veel. D.: viel. E. many. Fr.: nombreux (tal-rijk). Lat.: multus. Gr.: πολυς = polus (veel). Taalgebruik in het NT: polus (veel). Hebr.: רַב = rab (veel, talrijk, groot). Taalgebruik in Tenakh: rab (veel, talrijk, groot).

Mc 3,8.17. - 18. πολυ πληθος = polu plèthos (tarijke menigte, veelheid). Bijbel (4): (1) Mc 3,7. (2) Lc 23,27. (3) Hnd 14,1. (4) Hnd 17,4.
- πληθος πολυ = plèthos polu (tarijke menigte, veelheid). Bijbel (4): (1) Mc 3,8. (2) Lc 5,6. (3) Lc 6,17. (4) Joh 5,3.
- We hebben met een spiegeluitdrukking te maken. Twee staan tegenover elkaar ; mannelijk , vrouwelijk ; samen een totaliteit.

Mc 3,8.19. act. part. praes. nom. mann. mv. ακουοντες = akouontes (horende) van het werkw. ακουω = akouô (horen). Taalgebruik in het NT: akouô (horen). Taalgebruik in de Septuaginta: akouô (horen). Taalgebruik in Mc: akouô (horen). Mc (3): (1) Mc 3,8. (2) Mc 4,12. (3) Mc 6,2.

akouô (horen) bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn. ev.
act. part. praes. nom. mann. mv. akouontes  20  15   

- Ned.: horen. Horen en oor zijn verwant met elkaar. oor < Lat. aus , auris , zie Gr. ους = ous / ως= ôs , ωτις = ôtis. Lat.: auscultare (het oor lenen aan , toehoren , aanhoren) -> écouter. Arabisch: سَمِعَ = sami`a (luisteren, horen). Taalgebruik in de Qoran: sami`a (luisteren, horen). D. hören. E.: to hear. Fr.: écouter. Grieks: ακουω = akouô (horen). Taalgebruik in het NT: akouô (horen). Hebreeuws: שָׁמַע = sjâmâ` (horen, luisteren). Taalgebruik in Tenakh: sjâm`â (horen, luisteren).

Mc 3,8.20. nom. +  acc. onz. mv. ὁσα = hosa van het bijvoegl. naamw. ὁσος = hosos (zo groot als). Taalgebruik in het ΝΤ: hosos (zo groot als). Taalgebruik in de LXX: hosos (zo groot als). Taalgebruik in Mc: hosos (zo groot als). Mc (9): (1) Mc 3,8. (2) Mc 3,28.  (3) Mc 5,19. (4) Mc 5,20 . (5) Mc 6,30.   (6) Mc 9,13.  (7) Mc 10,21.  (8) Mc 11,24.  (9) Mc 12,44. Een vorm van ὁσος = hosos (zo groot als) in Mc in 13 verzen: (1) Mc 2,19. (2) Mc 3,8. (3) Mc 3,10. (4) Mc 3,28. (5) Mc 5,19. (6) Mc 5,20 . (7) Mc 6,30. (8) Mc 6,56. (9) Mc 7,36. (10) Mc 9,13.  (11) Mc 10,21.  (12) Mc 11,24.  (13) Mc 12,44.

  hosos Mc Mc 2 Mc 3 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 bijbel ΟΤ ΝΤ Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
nom. onz. + acc. mann. en onz. enk. hoson   (1) Mc 2,19.         (2) Mc 7,36.           30  14  16     
nom. mann. mv. hosoi    (1) Mc 3,10.     (2) Mc 6,56.             77  49  28  11  11   
nom. +  acc. onz. mv. hosa   (1) Mc 3,8. (2) Mc 3,28.   (3) Mc 5,19. (4) Mc 5,20 . (5) Mc 6,30.     (6) Mc 9,13.   (7) Mc 10,21.   (8) Mc 11,24.   (9) Mc 12,44.   471  424  47  24  31 
    13  578  487  91  13  13  10  16  25  34  44  23 

Mc 3,8.21. act. ind. imperf. 3de pers. enk. εποιει = epoiei (hij deed) van het werkw. ποιεω = poieô (doen, maken). Taalgebruik in het NT: poieô (doen, maken). Taalgebruik in de LXX: poieô (doen, maken). Taalgebruik in Mc: poieô (doen, maken). Een vorm van ποιεω = poieô (doen, maken) in de LXX (3390) , in het NT (565). Mc (2): (1) Mc 3,8. (2) Mc 15,8. In Mc 3,8 is Jezus onderwerp , in Mc 15,8 Pilatus. In dezelfde contekst vinden we poièsè(i)s hèmin (jij voor ons zoudt doen) in Mc 10,35 en poièsô humin (ik zal voor jullie doen) in Mc 10,36.

poieô (doen) bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn. ev.
act. ind. imperf. 3de pers. enk. epoiei   33  20  13    2 : (1) Mc 3,8. (2) Mc 15,8.    

- Hebreeuws. `-sh-h. (1) act. qal. perf. 3de pers. mann. enk. עָשָׂה = `âshâh (hij maakt). (2) act. qal part. mann. enk. עֹשֶׂה = `oshèh (makende). Tenakh (503). Pentateuch (112). Eerdere Profeten (161). Latere Profeten (78). 12 Kleine Profeten (19). Geschriften (133).
- Lat. facere. Fr. faire. N. doen. D. tun. E. make.

20. - 21. ὁσα εποιει = hosa epoiei (hoevele dingen hij deed). LXX (1): Ex 18,14. NT (2): (1) Mc 3,8. (2) Hnd 9,39.

Mc 3,8.22. ind. aor. 3de pers. mv. ηλθον = èlthon (zij gingen) van het werkw. ερχομαι = erchomai (gaan, komen). Taalgebruik in het NT: erchomai (gaan, komen). Taalgebruik in de LXX: erchomai (gaan, komen). Taalgebruik in Mc.: erchomai (gaan, komen). ηλθον = èlthon (ik kwam of zij kwamen): Mc (9): (1) Mc 1,29. (2) Mc 5,1. (3) Mc 6,53. (4) Mc 9,33. (5) Mc 14,16. ('6') Mc 2,17 ; ('7') Mc 3,8. ('8') Mc 5,14. ('9') Mc 6,29. In 1 vers staat de 1ste persoon (Mc 2,17) , in de andere verzen staat de 3de persoon meervoud. In Mc 4,35 staat de cohortativus in de aoristvorm en in de 1ste pers. mv.. Dit zou de aorist en de 3de pers. mv. in Mc 5,1 kunnen verklaren.

erchomai (gaan, komen) bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn. ev.
ind. aor. 1ste p. enk. + 3de p. mv. èlthon 197 136 61 8 9 11 17 11 4 28 45 

- Hebreeuws. prefix verbindingswoord wë + act. qal imperf. 3de pers. mann. mv. וַיָּבֹאוּ= wajjâbo´û (en zij gingen) OF prefix verbindingswoord wë + act. hifil imperf. 3de pers. mann. mv. וַיָּבִאוּ = wajjâbhi´û (en zij lieten komen, zij brachten) van het werkw. בָּא = bâ´ (gaan, komen). Taalgebruik in Tenakh: bâ´ (gaan, komen). Getalwaarde: beth = 2 , aleph = 1 ; totaal: 3. Structuur: 2 - 1. Spiegelbeeld van het woord אַב = ´ab (vader). Tenakh (195). Pentateuch (47). Eerdere Profeten (99) Latere Profeten (14). 12 Kleine Profeten (2). Geschriften (33).

Mc 3,8.23. προς = pros (naar, bij). Taalgebruik in het NT: pros (naar, bij). Taalgebruik in de LXX: pros (naar, bij). Taalgebruik in Mc: pros (naar, bij). Meestal bij personen. Mc 3 (4): (1) Mc 3,7. (2) Mc 3,8 *. (3) Mc 3,13 *. (4) Mc 3,31 *.

pros (bij)   Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel O.T. NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
  62  3919  3272  647  41  62  158  91  122  166  261  352 

Mc 3,8.24. acc. mann. enk. αυτον = auton (hem) van het persoonl. voornaamw. αυτος = autos (hij - hem). Taalgebruik in het NT: voornaamwoord autos. Taalgebruik in de LXX: voornaamwoord autos. Taalgebruik in Mc: persoonlijk voornaamwoord. Mc 3 (12): (1) Mc 3,2. (2) Mc 3,6. (3) Mc 3,8. (4) Mc 3,9. (5) Mc 3,11. (6) Mc 3,12. (7) Mc 3,13. (8) Mc 3,19. (9) Mc 3,21. (10) Mc 3,31. (11) Mc 3,32. (12) Mc 3,34.

  autos enk. Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
4 acc. mann. enk. auton   146  11  12  12  16  12  14  17  2872  2032  840  114  146  184  154  136  85  21  598  752 
  totaal 413  35  17  27  14  34  34  18  33  32  30  18  25  47  34  12884  9893  2991  510  413  593  475  350  504  146  1670  2145 

Mc 3,8.23. - 24. προς αυτον = pros auton (naar hem, bij hem). Naar Jezus. Mc (14): (1) Mc 1,32. (2) Mc 1,40. (3) Mc 1,45. (4) Mc 2,3. (5) Mc 2,13. (6) Mc 3,8. (7) Mc 3,13. (8) Mc 3,31. (9) Mc 4,1. (10) Mc 7,1. (11) Mc 9,20. (12) Mc 10,1. (13) Mc 12,13. (14) Mc 12,18. De massa stroomt naar Jezus toe: (1) Mc 2,13. (2) Mc 4,1.

22. - 23. ηλθον προς = èlthon pros (zij gingen naar). LXX (24). NT (6). Mc (1): Mc 3,8.

22. - 24. ηλθον προς αυτον = èlthon pros auton (zij gingen naar hem). LXX (4). NT (3). Mc (1): Mc 3,8.


- Mc 3,1 - Mc 3,2 - Mc 3,3 - Mc 3,4 - Mc 3,5 - Mc 3,6 - Mc 3,7 - Mc 3,8 - Mc 3,9 - Mc 3,10 - Mc 3,11 - Mc 3,12 - Mc 3,13 - Mc 3,14 - Mc 3,15 - Mc 3,16 - Mc 3,17 - Mc 3,18 - Mc 3,19 - Mc 3,20 - Mc 3,21 - Mc 3,22 - Mc 3,23 - Mc 3,24 - Mc 3,25 - Mc 3,26 - Mc 3,27 - Mc 3,28 - Mc 3,29 - Mc 3,30 - Mc 3,31 - Mc 3,32 - Mc 3,33 - Mc 3,34 - Mc 3,35 -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen - A - B - C - D - E - F - G - H - I - J - K - L - M - N - O - P - Q - R - S - T - U - V - W - X -Y - Z -


Mc 3,9 - Mc 3,9: 96. Volkstoeloop en genezingen - Mc 3,7-12 - Mt 12,15-21 - Lc 6,17-20a -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Mc (Marcus) -- Mc 3 -- Mc 3,7 - Mc 3,8 - Mc 3,9 - Mc 3,10 - Mc 3,11 - Mc 3,12 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis   Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2004) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
9 kai eipen tois mathètais autou ina ploiarion proskarterè autô dia ton ochlon ina mè thlibôsin auton 9 et dixit discipulis suis ut navicula sibi deserviret propter turbam ne conprimerent eum 9 En hij zei aan zijn leerlingen dat een bootje gereed gehouden zou worden voor hem, vanwege de volksmenigte, opdat ze hem niet zouden verdringen. Hij droeg zijn leerlingen op te zorgen dat er een bootje voor Hem bij de hand was, als voorzorg tegen het opdringen van de menigte. [9] Hij vroeg zijn leerlingen een bootje voor Hem gereed te houden vanwege de menigte, om niet onder de voet gelopen te worden. [9] Hij zei tegen zijn leerlingen dat ze een boot voor hem gereed moesten houden, om te voorkomen dat hij door de menigte onder de voet zou worden gelopen. 9 En hij zegt tot zijn leerlingen dat er een bootje voor hem klaar moet liggen, vanwege die schare, dat ze hem niet kunnen wegdrukken. 9. Et il dit à ses disciples qu'une petite barque fût tenue à sa disposition, à cause de la foule, pour qu'ils ne l'écrasent pas.  

Statenvertaling. 9 En Hij zeide tot Zijn discipelen, dat een scheepje steeds omtrent Hem blijven zou, om der schare wil, opdat zij Hem niet zouden verdringen.
King James Bible. [9] And he spake to his disciples, that a small ship should wait on him because of the multitude, lest they should throng him.
Luther-Bibel. 9 Und er sagte zu seinen Jüngern, sie sollten ihm ein kleines Boot bereithalten, damit die Menge ihn nicht bedränge.

>
       
       

Tekstuitleg van Mc 3,9. Het vers Mc 3,9 telt 16 woorden en 82 letters. De getalswaarde van Mc 3,9 is 8734 (2 X 11 X 397). Eén hoofdzin en twee ondergeschikte zinnen.

Mc 3,9.1. και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Taalgebruik: kai (en) in de LXX. Taalgebruik in Mc: kai (en). Niet in Mc 3,10 , Mc 3,29 , Mc 3,30.

kai (en)  kai (en)   Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
verzen  verzen (678) (666) 678 45  28  35  41  43  56  37  38  50  52  33  44  37  72  47  20  / 8     7957 1071 678 1151 879 1007 2767 404 2900  3779 
kai (en)   kai = en (555) (547) 555  40  26  32  33  37  52  26  36  40  37  29  33  26  60  33  15 / 7 26980  21867  5113  705  555  822  530  660  1470  371  2082  2612 
verschil verschil (123) (115) 123 5 2 3 8 6 4 11 2 10 15 4 11 11 12 14 5 / 1     2844 366 123 329 349 347 1297 33 818 1167

- Ned.: en. Arabisch: وَ = wa (en). Taalgebruik in de Qoran: wa (en). D.: und. E.: and. Fr.: et. Grieks: και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Hebr.: וְ = wë (en). Lat.: et.

Mc 3,9.2. act. ind. aor. 3de pers. enk. ειπεν = eipen (hij zei) van het werkw. λεγω = legô (zeggen). Taalgebruik in het NT: legô (zeggen). Taalgebruik in de LXX: legô (zeggen). Een vorm van λεγω = legô (zeggen) in de LXX (4610) , in het NT (1318) ; van ειπον = eipon (ik zei) in de LXX (4608) , in het NT (925). Mc (56). Mc 10 (11): (1) Mc 10,3. (2) Mc 10,5. (3) Mc 10,14. (4) Mc 10,18. (5) Mc 10,21. (6) Mc 10,36. (7) Mc 10,38. (8) Mc 10,39. (9) Mc 10,49. (10) Mc 10,51. (11) Mc 10,52. Een vorm van λεγω = legô (zeggen) in de LXX (4610) , in het NT (1318) ; van ειπον = eipon (ik zei) in de LXX (4608) , in het NT (925).

legô (zeggen). V.T.   Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
ind. aor. 3de p. enk. eipen  56  11  3024  2426  598  118  56  223  114  75  397  511 

legô (zeggen). V.T.   Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel ΟΤ ΝΤ Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
act. ind. imperf. 3de p. enk. elegen   31          81  10  71  31  19  13    53  66 
act. ind. imperf. 3de pers. mv. elegon  18                1 95  21  74  18  31           
ind. aor. 3de p. enk. eipen  56  11  3024  2426  598  118  56  223  114  75  397  511 

- Ned.: zeggen. Arabisch: قَالَ = qâla (zeggen). Taalgebruik in de Qoran: qâla (zeggen). D.: sprechen (spreken). E.: to say. Fr.: dire. Grieks: λεγω = legô (zeggen). Taalgebruik in NT: legô (zeggen). Hebreeuws: אָמַר = ´âmar (zeggen). Taalgebruik in Tenakh: ´âmar (zeggen). Lat.: legere.

Mc 3,9.1. - 2. - και ειπεν = kai eipen (en hij zei). NT (140). Mc (16).
- ειπεν δε = eipen de (hij zei echter) in NT (78).
- וַיּאֹמֶר = wajjo´mèr (en hij zei) < prefix verbindingswoord wë + werkwoordvorm qal act. imperf. 3de pers. mann. enk. van het werkw. אמר = ´-m-r (zeggen). Taalgebruik in Tenakh: ´âmar (zeggen). Getalwaarde: aleph = 1 , mem = 13 of 40 , resj = 20 of 200 ; totaal: 34 (2 X 17) of 241 (priemgetal). Structuur: 1 - 4 - 2. De som van de elementen is telkens 7. Tenakh (1879). Pentateuch (594). Eerdere Profeten (868). Latere Profeten (120). 12 Kleine Profeten (56). Geschriften (241).

Mc 3,9.3. dat. mann. en onz. mv. τοις = tois. Zie bepaald lidwoord ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Mc 3 (4): (1) Mc 3,2. (2) Mc 3,4. (3) Mc 3,9. (4) Mc 3,28.

  lidw. mv. Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel  ΟΤ  ΝΤ  Mt  Mc Lc  Joh  Hnd  Brieven  Apk  syn. ev.
14. dat. m. + onz. mv. tois 47  2 5 3 2 6 2 2 1 4 3 2 2 3   6 2715  2179  536  96  47  65  36  82  193  17  208  244 
  Totaal   389  21  25  26  22  22  33  30  29  16  28  18  27  23  36  24  23394  18879  4515  745  389  644  404  690  1228  415  1778  2182 

- Nederl.: bepaald lidwoord de / het. D.: der , die , das enz.. E.: the. Fr.: le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam). Gr. ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Taalgebruik in Mc: bepaald lidwoord. Hebreeuws: הַ = ha (de, het). Taalgebruik in Tenakh: ha (de, het).

Mc 3,9.4. dat. mann. mv. μαθηταις = mathètais (leerlingen) van het zelfst. naamw. μαθητης = mathètès (leerling). Taalgebruik in het NT: mathètès (leerling). Taalgebruik in de LXX: mathètès (leerling). Taalgebruik in Mc: mathètès (leerling). Mc (11). (1) Mc 2,15. (2) Mc 2,16. (3) Mc 3,9. (4) Mc 4,34. (5) Mc 6,41.  (6) Mc 8,6. (7) Mc 8,34. (8) Mc 9,18. (9) Mc 10,23.  (10) Mc 14,32. (11) Mc 16,7.

  mathètès (leerling) Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 16 bijbel  N.T.  Mt  Mc Lc  Joh  Hnd  syn. ev.
5 nom. mv. mathètai           105 105 38 17 10 36 4 65 101
6 gen. mv. mathètôn               45 45 3 8 7 18 9 18  36 
7 dat. mv. mathètais           41 41 17 11 3 7 3 31  38 
8 acc. mv. mathètas                     39 39 10 7 13 1 8 30  31 
  Totaal   256 256 71 43 37 77 28 151  228 

  mathètès (leerling) Mc Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 16
5 nom. mv. mathètai 17 2 : (1) Mc 2,18. (2) Mc 2,23.     1 : Mc 5,31 3 : (1) Mc 6,1. (2) Mc 6,29. (3) Mc 6,35. 2 : (1) Mc 7,5. (2) Mc 7,17. 2 : (1) Mc 8,4. (2) Mc 8,27. 1 : Mc 9,28. 3 : (1) Mc 10,10. (2) Mc 10,13. (3) Mc 10,24. 1 : Mc 11,14.     2 : (1) Mc 14,12. (2) Mc 14,16.  
6 gen. mv. mathètôn 8   1  : Mc 3,7.       1 : Mc 7,2. 1 : Mc 8,10.   1:  Mc 10,46. 1 : Mc 11,1.   1: Mc 13,1.   2 : (1) Mc 14,13. (2) Mc 14,14.  
7 dat. mv. mathètais 11 2 : (1) Mc 2,15. (2) Mc 2,16. 1: Mc 3,9. 1: Mc 4,34.     1 : Mc 6,41.   2 : (1) Mc 8,6. (2)Mc 8,34. 1 : Mc 9,18. 1 : Mc 10,23.       1 : Mc 14,32. 1 : Mc 16,7.
8 acc. mv. mathètas 7         1: Mc 6,45.     3 : (1) Mc 8,1. (2) Mc 8,27. (3) Mc 8,33. 2 : (1) Mc 9,14. (2) Mc 9,31.     1 : Mc 12,43.      
  Totaal   43

Mc 3,9.5. pers. voornaamw. 3de pers. gen. mann. enk. αυτου = autou van het pers. voornaamw. αυτος = autos. Taalgebruik in het NT: voornaamwoord autos. Taalgebruik in de LXX: voornaamwoord autos. Taalgebruik in Mc.: voornaamwoord autos. Mc 3 (10): (1) Mc 3,2. (2) Mc 3,5. (3) Mc 3,6. (4) Mc 3,7. (5) Mc 3,9. (6) Mc 3,10. (7) Mc 3,14. (8) Mc 3,21. (9) Mc 3,27. (10) Mc 3,31.

  autos enk. Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
2 gen. mann. enk. autou  143  13  10  12  16  17  15  6883  5685  1198  225  143  220  150  118  256  86  588  738 
  totaal 413  35  17  27  14  34  34  18  33  32  30  18  25  47  34  12884  9893  2991  510  413  593  475  350  504  146  1670  2145 

Mc 3,9.3. - 5. τοις μαθηταις αυτου = tois mathètais autou (aan zijn leerlingen). Mc (9 / 11). Niet in (1) Mc 4,34. (2) Mc 9,18.

Mc 3,9.2. - 5. ειπεν τοις μαθηταις αυτου = eipen tois mathètais autou (hij zei aan zijn leerlingen). Bijbel = NT (5): (1) Mt 16,24. (2) Mt 19,23. (3) Mt 26,1. (4) Mc 3,9. (5) Lc 20,45.

Mc 3,9.1. - 5. και ειπεν τοις μαθηταις αυτου = kai eipen tois mathètais autou (en hij zei aan zijn leerlingen). Bijbel = NT (1): Mc 3,9.

Mc 3,9.6. ἱνα = hina (opdat, zodat). Voegwoord. Taalgebruik in het NT: hina (opdat). Taalgebruik in de LXX: hina (opdat). Mc 3 (5): (1) Mc 3,2. (2) Mc 3,9. (3) Mc 3,10. (4) Mc 3,12. (5) Mc 3,14.

hina (opdat)  Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel ΟΤ ΝΤ Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
  59  1 : Mc 1,38. 1 : Mc 2,10. 5: (1) Mc 3,2. (2) Mc 3,9. (3) Mc 3,10. (4) Mc 3,12. (5) Mc 3,14. 1144  522  620  39  59  46  132  15  292  37  144  276  232  44 

Mc 3,9.7. nom. en acc. onz. enk. πλοιαριον = ploiarion (bootje). Zie: πλοιον = ploion (boot). Taalgebruik in het NT: ploion (boot). Taalgebruik in de LXX: ploion (boot). Bijbel (2): (1) Mc 3,9. (2) Joh 6,22 (2X).

Mc 3,9.8. act. conjunct. praes. 3de pers. enk. προσκαρτερῃ = proskarterè(i) (voortdurend zou aanwezig zijn ) van het werkw. προσκαρτερεω = proskareô (voortdurend aanwezig zijn).

Mc 3,9.9. dat. mann. en onz. enk. αυτῳ = autô(i) van het persoonl. voornaamw. 3de pers. enk. nom. mann. enk. αυτος = autos (hij). Taalgebruik in het NT: persoonlijk voornaamwoord. Taalgebruik in de LXX: persoonlijk voornaamwoord. Mc 3 (4). Variante lezing in Mc 3,7. (1) Mc 3,9. (2) Mc 3,10. (3) Mc 3,11. (4) Mc 3,32.

  autos enk. Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
3 dat. mann. enk. autô(i)  109  10  14  16    2475  1686  789  159  109  144  153  79  114  31  412  565 
  totaal 413  35  17  27  14  34  34  18  33  32  30  18  25  47  34  12884  9893  2991  510  413  593  475  350  504  146  1670  2145 

Mc 3,9.10. δια = dia (door, omwille van, na). Taalgebruik in NT: dia (door). Taalgebruik in de LXX: dia (door). Taalgebruik in Mc: dia (door). dia = dia in Mc 3 (1) Mc 3,9.

dia (door)  Mc Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
dia  29  (1) Mc 2,4. (2) Mc 2,18. (3) Mc 2,23. (4) Mc 2,27. (1) Mc 3,9 3 : (1) Mc 4,5. (2) Mc 4,6. (3) Mc 4,17. 2  : (1) Mc 5,4. (2) Mc 5,5. 5 : (1) Mc 6,2. (2) Mc 6,6. (3) Mc 6,14. (4) Mc 6,17. (5) Mc 6,26. 3 : (1) Mc 7,5. (2) Mc 7,29. (3) Mc 7,31. 1: Mc 9,30. 1 : Mc 10,25. 3 : (1) Mc 11,16. (2) Mc 11,24. (3) Mc 11,31. 1 : Mc 12,24. 2  : (1) Mc 13,13. (2) Mc 13,20. 1: Mc 14,58.   1 : Mc 15,10. 1 : Mc 16,20. 1419  938  481  51  29  32  44  62  248  15  112  156 
di'  2 (1): Mc 2,1.                       1 : Mc 14,21.     310 174 136 6 2 5 13 11 99   13  26 
totaal  31 2 1729 1112 617 57 31 37 57 73 347 15 125  182 

Mc 3,9.11. bep. lidw. acc. mann. enk. τον = ton (de). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Taalgebruik in de LXX: bepaald lidwoord. Taalgebruik in Mc: bepaald lidwoord. Mc 3 (5): (1) Mc 3,9. (2) Mc 3,17. (3) Mc 3,18. (4) Mc 3,27. (5) Mc 3,29

  lidw. enk. Mc  Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel  OT NT Mt  Mc  Lc  Joh  Hnd  Br.  Apk  syn. ev.
8. acc. m. + onz. enk. ton 124  8 9 5 11 10 7 13 6 9 5 4 7 2 12 11 5 6202  4880  1322  167  124  191  197  244 338  61  482  679 
  Totaal   940  67  45  41  64  70  71  62  36  66  71  40  59  53  106  61  28  54298  42002  12296  1648  940  1649  1422  1696  4013  928  4237 5659  

- Nederl..: bepaald lidwoord de / het. Arabisch: bepaald lidw. اَل = ´al (de). D.: der , die , das enz.. E.: the. Fr.: le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam). Gr. ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Hebreeuws: הַ = ha (de, het). Taalgebruik in Tenakh: ha (de, het).

Mc 3,9.10. - 11. δια τον = dia ton (omwille van de). LXX (33). NT (32). Mt (1). Mc (3): (1) Mc 2,4. (2) Mc 3,9. (3) Mc 4,17. Lc (2). Joh (8).

Mc 3,9.12. acc. mann. enk. οχλον = ochlon van het zelfst. naamw. οχλος = ochlos (menigte). Taalgebruik in het NT: ochlos (menigte). Taalgebruik in de LXX: ochlos (menigte). Taalgebruik in Mc: ochlos (menigte). Mc (13): (1) Mc 2,4. (2) Mc 3,9. (3) Mc 4,36. (4) Mc 5,31. (5) Mc 6,34. (6) Mc 6,45. (7) Mc 7,14. (8) Mc 8,2. (9) Mc 8,34. (10) Mc 9,14. (11) Mc 11,32. (12) Mc 12,12. (13) Mc 15,11. In Mc 2,4 kunnen vier dragers van een lamme niet binnen in huis omdat er tot bij de deur geen komen is omwille van de menigte. In Mc 3,9 vraagt Jezus naar een bootje opdat de menigte hem niet zou verpletteren.

  ochlos (menigte)   Mc Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 15 bijbel OT NT Mt Mc Lc syn. 
1 nom. mann. enk. ochlos  13  (1) Mc 2,13.   2: (1) Mc 3,20. (2) Mc 3,32.   (1) Mc 4,1.   2: (1) Mc 5,21. (2) Mc 5,24a - Mc 5,24b.         2: (1) Mc 9,15. (2) Mc 9,25.     (1) Mc 11,18 3: (1) Mc 12,37. (2) Mc 12,41. (3) Mc 12,43.   (1) Mc 15,8.     49  45  13  28 
2 gen. mann. enk. ochlou            2: (1) Mc 7,17. (2) Mc 7,33.   1: Mc 8,1 1: Mc 9,17.   1: Mc 10,46.           31  25  15 
3 dat. mann. enk. ochlô(i)        2: (1): Mc 5,27. (2) Mc 5,30.     (1) Mc 8,6.             Mc 15,15  21  10  11 
4 acc. mann. enk. ochlon  13  1: Mc 2,4.   1Mc 3,9. 1: Mc 4,36.   1: Mc 5,31 2:  (1) Mc 6,34. (2) Mc 6,45. 1: Mc 7,14 2: (1) Mc 8,2. (2) Mc 8,34.   1: Mc 9,14.     1: Mc 11,32.   1: Mc 12,12.     1: Mc 15,11 41  35  10  13  27 
5 nom. mann. mv. ochloi                   1: Mc 10,1.           28    28  14  10  25 
  totaal 36  212 39  173  50  36  41   

Mc 3,9.11. - 12. τον οχλον = ton ochlon (de menigte). LXX (3). NT (26). Mc (10). Het bepaald lidwoord wordt bij het zelfstandig naamwoord accusatief enkelvoud οχλον = ochlon (menigte) gebruikt , tenzij een bijvoeglijk naamwoord het zelfstandig naamwoord nader bepaald. Niet in:  (1) Mc 6,34. (2) Mc 9,14.   (3) Mc 11,32.  

Mc 3,9.10. - 12. δια τον οχλον = dia ton ochlon (omwille van de menigte). Bijbel (5). Mc (2): (1) Mc 2,4. (2) Mc 3,9. In Mc 2,4 kunnen vier dragers van een lamme niet binnen in huis omdat er tot bij de deur geen komen is omwille van de menigte. In Mc 3,9 vraagt Jezus naar een bootje opdat de menigte hem niet zou verpletteren. Lc (2): (1) Lc 5,19. (2) Lc 8,19. Joh (1): Joh 11,42.

Mc 3,9.13. ἱνα = hina (opdat, zodat). Voegwoord. Taalgebruik in het NT: hina (opdat). Taalgebruik in de LXX: hina (opdat). Mc 3 (5): (1) Mc 3,2. (2) Mc 3,9. (3) Mc 3,10. (4) Mc 3,12. (5) Mc 3,14.

hina (opdat)  Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel ΟΤ ΝΤ Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
  59  1 : Mc 1,38. 1 : Mc 2,10. 5: (1) Mc 3,2. (2) Mc 3,9. (3) Mc 3,10. (4) Mc 3,12. (5) Mc 3,14. 1144  522  620  39  59  46  132  15  292  37  144  276  232  44 

Mc 3,9.12. - 13. οχλον ἱνα = ochlon hina (menigte opdat). Bijbel (3): (1) Mc 3,9. (2) Mc 15,11. (3) Lc 9,12.

Mc 3,9.14. μη = mè (niet). Ontkenning. Taalgebruik in het NT: mè (niet). Taalgebruik in de LXX: mè (niet). Taalgebruik in Mc: mè (niet). Mc 3 (4): (1) Mc 3,9. (2) Mc 3,12. (3) Mc 3,20. (4) Mc 3,27.

mè (niet)  Mc Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 16 bijbel O.T. N.T. Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
  67  14  3266  2344  922  117  67  123  110  61  403  41  307  417 

Mc 3,9.13. - 14. ἱνα μη = hina mè (opdat niet). LXX (158). NT (90). Mc (5): (1) Mc 3,9. (2) Mc 3,12. (3) Mc 5,10. (4) Mc 13,18. (5) Mc 14,38.

Mc 3,9.15. act. conjunct. praes. 3de pers. mv. θλιβωσιν = thlibôsin (zij zouden drukken, dringen) van het werkw. θλιβω = thlibô (drukken, dringen). Bijbel (1): Mc 3,9.

Mc 3,9.16. acc. mann. enk. αυτον = auton (hem) van het persoonl. voornaamw. αυτος = autos (hij - hem). Taalgebruik in het NT: voornaamwoord autos. Taalgebruik in de LXX: voornaamwoord autos. Taalgebruik in Mc: persoonlijk voornaamwoord. Mc 3 (12): (1) Mc 3,2. (2) Mc 3,6. (3) Mc 3,8. (4) Mc 3,9. (5) Mc 3,11. (6) Mc 3,12. (7) Mc 3,13. (8) Mc 3,19. (9) Mc 3,21. (10) Mc 3,31. (11) Mc 3,32. (12) Mc 3,34.

  autos enk. Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
4 acc. mann. enk. auton   146  11  12  12  16  12  14  17  2872  2032  840  114  146  184  154  136  85  21  598  752 
  totaal 413  35  17  27  14  34  34  18  33  32  30  18  25  47  34  12884  9893  2991  510  413  593  475  350  504  146  1670  2145 

- Mc 3,1 - Mc 3,2 - Mc 3,3 - Mc 3,4 - Mc 3,5 - Mc 3,6 - Mc 3,7 - Mc 3,8 - Mc 3,9 - Mc 3,10 - Mc 3,11 - Mc 3,12 - Mc 3,13 - Mc 3,14 - Mc 3,15 - Mc 3,16 - Mc 3,17 - Mc 3,18 - Mc 3,19 - Mc 3,20 - Mc 3,21 - Mc 3,22 - Mc 3,23 - Mc 3,24 - Mc 3,25 - Mc 3,26 - Mc 3,27 - Mc 3,28 - Mc 3,29 - Mc 3,30 - Mc 3,31 - Mc 3,32 - Mc 3,33 - Mc 3,34 - Mc 3,35 -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen - A - B - C - D - E - F - G - H - I - J - K - L - M - N - O - P - Q - R - S - T - U - V - W - X -Y - Z -


Mc 3,10 - Mc 3,10: 96. Volkstoeloop en genezingen - Mc 3,7-12 - Mt 12,15-21 - Lc 6,17-20a -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Mc (Marcus) -- Mc 3 -- Mc 3,7 - Mc 3,8 - Mc 3,9 - Mc 3,10 - Mc 3,11 - Mc 3,12 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis   Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2004) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
10 pollous gar etherapeusen ôste epipiptein autô ina autou apsôntai osoi eichon mastigas 10 multos enim sanabat ita ut inruerent in eum ut illum tangerent quotquot habebant plagas 10 Velen immers genas hij, zodat ze zich op hem wierpen opdat al degenen die kwalen hadden hem aanraakten. Want Hij had er velen genezen, met het gevolg dat allen die aan kwalen leden op Hem aandrongen om Hem aan te raken [10] Want Hij had zoveel mensen genezen, dat iedereen die een kwaal had op Hem aandrong om Hem aan te raken. [10] Allerlei zieken verdrongen zich om hem aan te raken, want hij had al veel mensen genezen. 10 Want hij geneest er zovelen dat wie er maar kwalen hadden zich op hem stortten om hem aan te raken. 10. Car il en guérit beaucoup, si bien que tous ceux qui avaient des infirmités se jetaient sur lui pour le toucher.  

Statenvertaling. 10 Want Hij had er velen genezen, alzo dat Hem al degenen, die enige kwalen hadden, overvielen, opdat zij Hem mochten aanraken.
King James Bible. [10] For he had healed many; insomuch that they pressed upon him for to touch him, as many as had plagues.
Luther-Bibel. 10 Denn er heilte viele, sodass alle, die geplagt waren, über ihn herfielen, um ihn anzurühren.

Tekstuitleg van Mc 3,10. Het vers Mc 3,10 telt 12 woorden en 72 letters. De getalswaarde van Mc 3,10 is 10224 (2² X 2² X 3² X 71).

>
Mc 3,10      
       

Mc 3,10.1. acc. mann. mv. πολλους = pollous (velen) van het bijvoegl. naamw. πολυς = polus (veel). Taalgebruik in het NT: polus (veel). Taalgebruik in de LXX: polus (veel). Taalgebruik in Mc: polus (veel). Mc (6): (1) Mc 1,34. (2) Mc 3,10. (3) Mc 6,13. (4) Mc 9,26. (5) Mc 12,5. (6) Mc 13,6.

  polus (veel)   bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
15  acc. mann. mv. pollous  68  45  23      15       

N.: veel. D.: viel. E. many. Fr.: nombreux (tal-rijk). Lat.: multus. Gr.: πολυς = polus (veel). Taalgebruik in het NT: polus (veel). Hebr.: רַב = rab (veel, talrijk, groot). Taalgebruik in Tenakh: rab (veel, talrijk, groot).

Mc 3,10.2. γαρ = gar (want). Taalgebruik in het NT: gar (want). Taalgebruik in de LXX: gar (want). Mc (63). Mc (3): (1) Mc 3,10. (2) Mc 3,21. (3) Mc 3,35.

gar (want)   Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16   bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  
  3 1 3 2 3 8 4 4 7 4 3 5 6 6 2 63  2289  1299  990  123  63  92  61  73  563  15  278  339 

Mc 3,10.3. act. ind. aor. 3de pers. enk. εθεραπευσεν = etherapeusen (hij genas) van het werkw. θεραπευω = therapeuô (genezen, verzorgen). Taalgebruik in het NT: therapeuô (genezen, verzorgen). Taalgebruik in de LXX: therapeuô (genezen, verzorgen). LXX (4): (1) 2 S 19,25. (2) Tob 12,3. (3) W 16,12. (4) Sir 38,7. NT (14): (1) Mt 4,24. (2) Mt 8,16. (3) Mt 12,15. (4) Mt 12,22. (5) Mt 14,14. (6) Mt 15,30. (7) Mt 19,2. (8) Mt 21,14. (9) Mc 1,34. (10) Mc 3,10. (11) Mc 6,5. (12) Lc 4,40. (13) Lc 7,21. (14) Lc 13,14. Een vorm van θεραπευω = therapeuô (genezen, verzorgen) in de LXX (26) , in het NT (43) , in Mt (16) , in Mc (5) , in Lc (14) , in Joh (1). Een vorm van θεραπευω = therapeuô (genezen, verzorgen) kan de vertaling van 8 verschillende Hebreeuwse (werk)woorden zijn.

Mc 3,10.4. ὡste = hôste (zodat). Taalgebruik in het NT: hôste (zodat). Taalgebruik in de LXX: hôste (zodat). Taalgebruik in Mc: hôste (zodat). Mc (13): (1) Mc 1,27. (2) Mc 1,45. (3) Mc 2,2. (4) Mc 2,12. (5) Mc 2,28. (6) Mc 3,10. (7) Mc 3,20.  (8) Mc 4,1. (9) Mc 4,32. (10) Mc 4,37.  (11) Mc 9,26. (12) Mc 10,8. (13) Mc 15,5.

hôste ( zodat )  Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 9 Mc 10 Mc 15 bijbel ΟΤ ΝΤ Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
  13  (1) Mc 1,27. (2) Mc 1,45. (3) Mc 2,2. (4) Mc 2,12. (5) Mc 2,28.   (6) Mc 3,10. (7) Mc 3,20.   (8) Mc 4,1. (9) Mc 4,32. (10) Mc 4,37.   (11) Mc 9,26.   (12) Mc 10,8.   (13) Mc 15,5.   222  139  83  15  13  42    32  33  40 

Mc 3,10.5. act. inf. praes. επιπιπτειν = epipiptein (om te vallen op) van het werkw. επιπιπτω = epipiptô (vallen op, opdringen). Taalgebruik in het NT: epipiptô (vallen op, opdringen). Taalgebruik in de LXX: epipiptô (vallen op, opdringen). Taalgebruik in Mc: epipiptô (vallen op, opdringen). Bijbel (1): Mc 3,10. Een vorm van επιπιπτω = epipiptô (vallen op, opdringen) in de LXX (55) , in het NT (11).

Mc 3,10.6. dat. mann. en onz. enk. αυτῳ = autô(i) van het persoonl. voornaamw. 3de pers. enk. nom. mann. enk. αυτος = autos (hij). Taalgebruik in het NT: persoonlijk voornaamwoord. Taalgebruik in de LXX: persoonlijk voornaamwoord. Mc 3 (4). Variante lezing in Mc 3,7. (1) Mc 3,9. (2) Mc 3,10. (3) Mc 3,11. (4) Mc 3,32.

  autos enk. Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
3 dat. mann. enk. autô(i)  109  10  14  16    2475  1686  789  159  109  144  153  79  114  31  412  565 
  totaal 413  35  17  27  14  34  34  18  33  32  30  18  25  47  34  12884  9893  2991  510  413  593  475  350  504  146  1670  2145 

Mc 3,10.7. ἱνα = hina (opdat, zodat). Voegwoord. Taalgebruik in het NT: hina (opdat). Taalgebruik in de LXX: hina (opdat). Mc 3 (5): (1) Mc 3,2. (2) Mc 3,9. (3) Mc 3,10. (4) Mc 3,12. (5) Mc 3,14.

hina (opdat)  Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel ΟΤ ΝΤ Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
  59  1 : Mc 1,38. 1 : Mc 2,10. 5: (1) Mc 3,2. (2) Mc 3,9. (3) Mc 3,10. (4) Mc 3,12. (5) Mc 3,14. 1144  522  620  39  59  46  132  15  292  37  144  276  232  44 

Mc 3,10.8. pers. voornaamw. 3de pers. gen. mann. enk. αυτου = autou van het pers. voornaamw. αυτος = autos. Taalgebruik in het NT: voornaamwoord autos. Taalgebruik in de LXX: voornaamwoord autos. Taalgebruik in Mc.: voornaamwoord autos. Mc 3 (10): (1) Mc 3,2. (2) Mc 3,5. (3) Mc 3,6. (4) Mc 3,7. (5) Mc 3,9. (6) Mc 3,10. (7) Mc 3,14. (8) Mc 3,21. (9) Mc 3,27. (10) Mc 3,31.

  autos enk. Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
2 gen. mann. enk. autou  143  13  10  12  16  17  15  6883  5685  1198  225  143  220  150  118  256  86  588  738 
  totaal 413  35  17  27  14  34  34  18  33  32  30  18  25  47  34  12884  9893  2991  510  413  593  475  350  504  146  1670  2145 

Mc 3,10.9. act. conjunct. aor. 3de pers. mv. ἁψωνται = hapsôntai (zij zouden aanraken) van het werkw. ἁπτω = haptô (vastgrijpen, aanraken). Taalgebruik in het NT: haptô (vastgrijpen, aanraken). Taalgebruik in de LXX: haptô (vastgrijpen, aanraken). Taalgebruik in Mc: haptô (vastgrijpen, aanraken). Bijbel (3): (1) Mt 14,36. (2) Mc 3,10. (3) Mc 6,56. Een vorm van ἁπτω = haptô (vastgrijpen, aanraken) in de LXX (132) , in het NT (39).

Mc 3,10.10. nom. mann. mv. hosoi van het bijvoegl. naamw. hosos (zo groot als). Taalgebruik in het N.T.: osos (zo groot als). Taalgebruik in Mc: osos (zo groot als). Mc (2): (1) Mc 3,10.  (2) Mc 6,56. Een vorm van hosos (zo groot als) in Mc in 13 verzen: (1) Mc 2,19. (2) Mc 3,8. (3) Mc 3,10. (4) Mc 3,28. (5) Mc 5,19. (6) Mc 5,20 . (7) Mc 6,30. (8) Mc 6,56. (9) Mc 7,36. (10) Mc 9,13.  (11) Mc 10,21.  (12) Mc 11,24.  (13) Mc 12,44.

Mc 3,10.11. act. ind. imperf. 3de pers. mv. ειχον = eichon (zij hadden) van het werkw. εχω = echô (hebben, bezitten). Taalgebruik: echô (hebben, bezitten) in het NT. Taalgebruik: echô (hebben, bezitten) in de LXX. Taalgebruik: echô (hebben, bezitten) in Mc. NT (23). Mc (4): (1) Mc 3,10. (2) Mc 8,7. (3) Mc 8,14. (4) Mc 11,32. Een vorm van εχω = echô (hebben, bezitten) in de LXX (497) , in het NT (705).

Mc 3,10.12. acc. vr. mv. μαστιγας = mastigas (gesels, plagen) van het zelfst. naamw. μαστιξ = mastiks (-igos) (gesel, plaag). LXX (7). NT (1): Mc 3,10.


- Mc 3,1 - Mc 3,2 - Mc 3,3 - Mc 3,4 - Mc 3,5 - Mc 3,6 - Mc 3,7 - Mc 3,8 - Mc 3,9 - Mc 3,10 - Mc 3,11 - Mc 3,12 - Mc 3,13 - Mc 3,14 - Mc 3,15 - Mc 3,16 - Mc 3,17 - Mc 3,18 - Mc 3,19 - Mc 3,20 - Mc 3,21 - Mc 3,22 - Mc 3,23 - Mc 3,24 - Mc 3,25 - Mc 3,26 - Mc 3,27 - Mc 3,28 - Mc 3,29 - Mc 3,30 - Mc 3,31 - Mc 3,32 - Mc 3,33 - Mc 3,34 - Mc 3,35 -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen - A - B - C - D - E - F - G - H - I - J - K - L - M - N - O - P - Q - R - S - T - U - V - W - X -Y - Z -


Mc 3,11 - Mc 3,11: 96. Volkstoeloop en genezingen - Mc 3,7-12 - Mt 12,15-21 - Lc 6,17-20a -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Mc (Marcus) -- Mc 3 -- Mc 3,7 - Mc 3,8 - Mc 3,9 - Mc 3,10 - Mc 3,11 - Mc 3,12 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis   Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2004) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
11 kai ta pneumata ta akatharta otan auton etheôroun prosepipton autô kai ekrazon legontes oti su ei o uios tou theou 11 et spiritus inmundi cum illum videbant procidebant ei et clamabant dicentes En toen de onreine geesten hem zagen, vielen ze voor hem neer en schreeuwden, zeggend: "U bent de zoon van God!"  Zelfs de onreine geesten vielen, als zij Hem zagen, voor Hem neer en schreeuwden: Gij zijt de Zoon van God. [11] Zelfs de onreine geesten wierpen zich voor Hem neer wanneer ze Hem zagen, en krijsten: ‘U bent de Zoon van God!’ [11] Telkens als de onreine geesten hem zagen, vielen ze voor hem neer en schreeuwden: ‘Jij bent de Zoon van God!’ 11 Ook de onreine geesten stortten, wanneer ze hem gewaar werden, zich op hem; zij krijsten het uit en zeiden: jij, jij bent de zoon van God! 11. Et les esprits impurs, lorsqu'ils le voyaient, se jetaient à ses pieds et criaient en disant: « Tu es le Fils de Dieu ! »  

Statenvertaling. 11 En de onreine geesten, als zij Hem zagen, vielen voor Hem neder en riepen, zeggende: Gij zijt de Zone Gods!
King James Bible. [11] And unclean spirits, when they saw him, fell down before him, and cried, saying, Thou art the Son of God.
Luther-Bibel. 11 Und wenn ihn die unreinen Geister sahen, fielen sie vor ihm nieder und schrien: Du bist Gottes Sohn!

Tekstuitleg van Mc 3,11. Het vers Mc 3,11 telt 20 woorden en 90 letters. De getalswaarde van Mc 3,11 is 10237 (29 X 353).

>
Mc 3,11      
       

Mc 3,11.1. και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Taalgebruik: kai (en) in de LXX. Taalgebruik in Mc: kai (en). Niet in Mc 3,10 , Mc 3,29 , Mc 3,30.

kai (en)  kai (en)   Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
verzen  verzen (678) (666) 678 45  28  35  41  43  56  37  38  50  52  33  44  37  72  47  20  / 8     7957 1071 678 1151 879 1007 2767 404 2900  3779 
kai (en)   kai = en (555) (547) 555  40  26  32  33  37  52  26  36  40  37  29  33  26  60  33  15 / 7 26980  21867  5113  705  555  822  530  660  1470  371  2082  2612 
verschil verschil (123) (115) 123 5 2 3 8 6 4 11 2 10 15 4 11 11 12 14 5 / 1     2844 366 123 329 349 347 1297 33 818 1167

- Ned.: en. Arabisch: وَ = wa (en). Taalgebruik in de Qoran: wa (en). D.: und. E.: and. Fr.: et. Grieks: και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Hebr.: וְ = wë (en). Lat.: et.

Mc 3,11.2. nom. + acc. onz. mv. τα = ta (de). Mc 3 (6): (1) Mc 3,11. (2) Mc 3,15. (3) Mc 3,17. (4) Mc 3,22. (5) Mc 3,27. (6) Mc 3,28.

  lidw. mv. Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel  ΟΤ  ΝΤ  Mt  Mc Lc  Joh  Hnd  Brieven  Apk  syn. ev.
12. nom. + acc. onz. mv. ta 47  2   2   4361  3647  714  97  47  98  69  77  254  72     

-Nederl.: bepaald lidwoord de / het. D.: der , die , das enz.. E.: the. Fr.: le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam). Gr. ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Taalgebruik in Mc: bepaald lidwoord. Hebreeuws: הַ = ha (de, het). Taalgebruik in Tenakh: ha (de, het).

Mc 3,11.3. nom. + acc. onz. mv. πνευματα = pneumata (geesten) van het zelfst. naamw. πνευμα = pneuma (geest). Taalgebruik in het NT: pneuma (geest). Taalgebruik in de Septuaginta: pneuma (geest). Taalgebruik in Mc: pneuma (geest).

  pneuma bijbel  OT  NT  Mt 

Mc 

Lc  Joh  Hnd  Br. Apk  syn. ev. 
4 nom. + acc. mv. pneumata 21 3 18 2 (1) Mt 8,16. (2) Mt 12,45. 2: (1) Mc 3,11. (2) Mc 5,13. 2: (1) Lc 10,20. (2) Lc 11,26.   3 4 6 : (1) Mt 12,45 // Lc 11,26.   6

- Hebreeuws. רוַח = rûach (geest). Taalgebruik in Tenakh: rûach (geest). Taalgebruik in Rechters: rûach (geest). Getalwaarde: resj = 20 of 200. waw = 6. chet = 8. Totaal: 34 (2 X 17) of 214 (2 X 107). Structuur: 2 - 6 - 8. De som van de elementen is telkens 7. Tenakh (204). Pentateuch (19). Eerdere Profeten (33). Latere Profeten (65). 12 Kleine Profeten (19). Geschriften (68). Pentateuch (19).
- Ned.: geest. Arabisch: روح = rûH (geest). Taalgebruik in de Qoran: rûH (geest). D.: Geist. E.: spirit. Fr.: esprit. Grieks: πνευμα = pneuma (geest): Taalgebruik in het NT: pneuma (geest). Hebreeuws. רוַח = rûach (geest). Taalgebruik in Tenakh: rûach (geest). Lat.: spiritus.

Mc 3,11.4. nom. + acc. onz. mv. τα = ta (de). Mc 3 (6): (1) Mc 3,11. (2) Mc 3,15. (3) Mc 3,17. (4) Mc 3,22. (5) Mc 3,27. (6) Mc 3,28.

  lidw. mv. Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel  ΟΤ  ΝΤ  Mt  Mc Lc  Joh  Hnd  Brieven  Apk  syn. ev.
12. nom. + acc. onz. mv. ta 47  2   2   4361  3647  714  97  47  98  69  77  254  72     

-Nederl.: bepaald lidwoord de / het. D.: der , die , das enz.. E.: the. Fr.: le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam). Gr. ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Taalgebruik in Mc: bepaald lidwoord. Hebreeuws: הַ = ha (de, het). Taalgebruik in Tenakh: ha (de, het).

Mc 3,11.5. nom. en acc. onz. mv. ακαθαρτα = akatharta (onzuiver) van het bijvoegl. naamw. ακαθαρος = akatharos (onzuiver). Taalgebruik in het NT: akatharos (onzuiver). Taalgebruik in de LXX: akatharos (onzuiver). Taalgebruik in Mc: akatharos (onzuiver). Zie hieronder. Verder: (1) Hnd 10,14. (2) Hnd 10,28. (3) Hnd 11,8.

  akatharos (onzuiver) Mc Mc 1 Mc 3 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 9 bijbel  OT  NT Mt  Mc Lc  Joh  Hnd  Br. Apk  syn. ev.
2 nom. + dat vr. enk , nom + acc. onz. mv..akatharta(i) 2   (1) Mc 3,11.   (2) Mc 5,13.         25 19 6   2     1 1 2
3 nom. + acc. onz. enk. akatharton 4 (1) Mc 1,26.   (2) Mc 3,30.   (3) Mc 5,8.     (4) Mc 7,25.     37 28 9 1 4 1   3    
5 dat. m. + onz. enk. akathartô(i) 3 (1) Mc 1,23.     (2) Mc 5,2.       (3) Mc 9,25.   11 6 5   3 2        
7 gen. m. + vr. + onz. mv. akathartôn 1       (1) Mc 6,7.       12 8 4 1 1 1   1    
8 dat. mv. akathartois 1 (1) Mc 1,27.             2   2   1 1         2 2
  Totaal   11 169 139 30 2 11 6   5 3 3 19  19 

  akatharos (onzuiver) NT  Mt  Mc   Lc  syn. ev.
1 nom. m. enk. akathartos 1          
2 nom. + dat vr. enk , nom + acc. onz. mv..akatharta(i) 6   2: (1) Mc 3,11. (2) Mc 5,13.  
3 nom. + acc. onz. enk. akatharton 9 1: Mt 12,43. 4: (1) Mc 1,26. (2) Mc 3,30. (3) Mc 5,8. (4) Mc 7,25. 1: Lc 11,24. 6 : (1) Mt 12,43 // Lc 11,24. (2) Mc 1,26 //Lc 4,33. (3) Mc 5,8 // Lc 8,29.
5 dat. m. + onz. enk. akathartô(i) 5   3: (1) Mc 1,23. (2) Mc 5,2. (3) Mc 9,25. 2: (1) Lc 8,29. (2) Lc 9,42. 5 : Mc 9,25 // Lc 9,42.
6 nom. m. mv. akathartoi            
7 gen. m. + vr. + onz. mv. akathartôn 4 1: Mt 10,1. 1: Mc 6,7. 1: Lc 6,18. 3 : (1) Mt 10,1 // Mc 6,7.
8 dat. mv. akathartois 2   1: Mc 1,27. 1: Lc 4,36. 2: (1) Mc 1,27 // Lc 4,36. 2
  Totaal   30 2 11 6 19  19 

- Hebreeuws. bijvoegl. naamw. vr. enk. טְמֵאָה = tëme´âh (onrein, onzuiver). Zie het werkw. טָמֵא = tâma´ (onrein zijn). Taalgebruik in Tenakh: tâma´ (onrein zijn). Getalwaarde: tet = 9 , mem = 13 of 40 , aleph = 1 ; totaal: 23 OF 50 ( 2 X 5²). Structuur: 9 - 4 - 1. De som van de elementen is telkens 5. Tenakh (8): (1) Lv 5,2. (2) Lv 7,21. (3) Lv 11,6. (4) Lv 15,25. (5) Lv 15,33. (6) Lv 27,11. (7) Joz 22,19. (8) Am 7,17.

Een vorm van akathartos (onzuiver) in Mc   (1) Mc 1,23 (dat onz. enk. akathartôi in: anthrôpos en pneumati akathartôi = een mens met een onzuivere geest). (2) Mc 1,26 (nom. onz. enk. akatharton in: to pneuma to akatharthon = de onzuivere geest). (3) Mc 1,27 (dat. onz. mv. akathartois in: tois pneumasin tois akathartois = aan de onzuivere geesten). (4) Mc 3,11 (nom. onz. mv. akatharta in: ta pneumata ta akatharta = de onzuivere geesten). (5) Mc 3,30 (acc. onz. enk. akatharton in: pneuma akatharton = een onzuivere geest). (6) Mc 5,2 (dat. onz. enk. akathartôi in: anthrôpos en pneumati akathartôi = een mens met een onzuivere geest). (7) Mc 5,8 (voc. onz. enk. to pneuma to akatharton = de onzuivere geest). (8) Mc 5,13 (nom. onz. mv. akatharta in: ta pneumata ta akatharta = de onzuivere geesten). (9) Mc 6,7 (gen. onz. mv. akathartôn in: exousian tôn pneumatôn tôn akathartôn = macht over de onzuivere geesten). (10) Mc 7,25 (acc. onz. enk. akatharton in: pneuma akatharton = een onzuivere geest). (11) Mc 9,25 (dat. m. + onz. enk. akathartô(i) in: tôi pneumati tôi akathartô(i) = aan de onzuivere geest).    

Mc 3,11.2. - 5. τα πνευματα τα ακαθαρτα = ta pneumata ta akatharta (de onzuivere geesten). Bijbel (2): (1) Mc 3,11. (2) Mc 5,13.

pneuma (geest)  in Mc (1) Mc 1,8 (voorzetsel en = met + dat. mann. enk. hagiôi in: pneumati hagiôi = met heilige geest).  (2) Mc 1,10 (acc. enk. to pneuma = de geest) (3) Mc 1,12 (nom. enk. to pneuma = de geest). (4) Mc 1,23 (dat onz. enk. akathartôi in: anthrôpos en pneumati akathartôi = een mens met een onzuivere geest). (5) Mc 1,26 (nom. onz. enk. akatharton in: to pneuma to akatharthon = de onzuivere geest). (6) Mc 1,27 (dat. onz. mv. akathartois in: tois pneumasin tois akathartois = aan de onzuivere geesten). (7) Mc 2,8 (dat. enk. pneumati in: tôi pneumati autou = met zijn geest). (8) Mc 3,11 (nom. onz. mv. akatharta in: ta pneumata ta akatharta = de onzuivere geesten). (9) Mc 3,29 (voorzetsel eis + acc. onz. enk hagion in: eis to pneuma to hagion = tegen de heilige geest.). (10) Mc 3,30 (acc. onz. enk. akatharton in: pneuma akatharton = een onzuivere geest). (11) Mc 5,2 (dat. onz. enk. akathartôi in: anthrôpos en pneumati akathartôi = een mens met een onzuivere geest). (12) Mc 5,8 (voc. onz. enk. to pneuma to akatharton = de onzuivere geest). (13) Mc 5,13 (nom. onz. mv. akatharta in: ta pneumata ta akatharta = de onzuivere geesten). (14) Mc 6,7 (gen. onz. mv. akathartôn in: exousian tôn pneumatôn tôn akathartôn = macht over de onzuivere geesten). (15) Mc 7,25 (acc. onz. enk. akatharton in: pneuma akatharton = een onzuivere geest). (16) Mc 8,12 (dat. enk. pneumati in: tôi pneumati autou = met zijn geest).(17) Mc 9,17 (acc. enk. pneuma alalon = een niet-sprekende geest). (18) Mc 9,20 (nom. enk. to pneuma = de geest). (19a) Mc 9,25 (to alalon kai kôfon pneuma = de niet-sprekende en dove geest). (19b) Mc 9,25 (dat. m. + onz. enk. akathartô(i) in: tôi pneumati tôi akathartô(i) = aan de onzuivere geest). (20) Mc 9,25 (dat. m. + onz. enk. akathartô(i) in: tôi pneumati tôi akathartô(i) = aan de onzuivere geest). (21) Mc 12,36 (dat. mann. enk. hagiôi in: en tôi pneumati tôi hagiôi = door de heilige geest). (22) Mc 13,11 (nom. onz. enk. hagion in: to pneuma to hagion = de heilige geest). (23) Mc 14,38 (to men pneuma = de geest is evenwel gewillig).  

Mc 3,11.6. ὁταν = hotan (telkens wanneer, wanneer, zodra). Taalgebruik in het NT: hotan (telkens wanneer , wanneer, zodra). Taalgebruik in de LXX: hotan (telkens wanneer , wanneer, zodra). Mc (21): (1) Mc 2,20. (2) Mc 3,11. (3) Mc 4,15. (4) Mc 4,16. (5) Mc 4,29. (6) Mc 4,31. (7) Mc 4,32. (8) Mc 8,38. (9) Mc 9,9. (10) Mc 11,19.. (11) Mc 11,25.. (12) Mc 12,23. (13) Mc 12,25. (14) Mc 13,4. (15) Mc 13,7. (16) Mc 13,11. (17) Mc 13,14. (18) Mc 13,28. (19) Mc 13,29. (20) Mc 14,7. (21) Mc 14,25.

hotan  Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 8 Mc 9 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 bijbel ΟΤ ΝΤ Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
21  1 : Mc 2,20. 1 : Mc 3,11. 5 : (1) Mc 4,15. (2) Mc 4,16. (3) Mc 4,29. (4) Mc 4,31. (5) Mc 4,32. 1 : Mc 8,38. 1 : Mc 9,9. 2 : (1) Mc 11,19. (2) Mc 11,25. 2 : (1) Mc 12,23. (2) Mc 12,25. 6 : (1) Mc 13,4. (2) Mc 13,7. (3) Mc 13,11. (4) Mc 13,14. (5) Mc 13,28. (6). 2 : (1) Mc 14,7. (2). 298  179  119  19  21  27  16  25  67  83 

Mc 3,11.7. acc. mann. enk. αυτον = auton (hem) van het persoonl. voornaamw. αυτος = autos (hij - hem). Taalgebruik in het NT: voornaamwoord autos. Taalgebruik in de LXX: voornaamwoord autos. Taalgebruik in Mc: persoonlijk voornaamwoord. Mc 3 (12): (1) Mc 3,2. (2) Mc 3,6. (3) Mc 3,8. (4) Mc 3,9. (5) Mc 3,11. (6) Mc 3,12. (7) Mc 3,13. (8) Mc 3,19. (9) Mc 3,21. (10) Mc 3,31. (11) Mc 3,32. (12) Mc 3,34.

  autos enk. Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
4 acc. mann. enk. auton   146  11  12  12  16  12  14  17  2872  2032  840  114  146  184  154  136  85  21  598  752 
  totaal 413  35  17  27  14  34  34  18  33  32  30  18  25  47  34  12884  9893  2991  510  413  593  475  350  504  146  1670  2145 

Mc 3,11.8. act. indic. imperfect. 3de pers. mv. εθεωρουν = etheôroun (zij zagen) van het werkw. θεωρεω = theôreô (kijken). Taalgebruik in het NT: theôreô (kijken). Taalgebruik in de LXX: theôreô (kijken). Bijbel (19). LXX (15) (in 9 verzen in Da). NT (4). Mc (2): (1) Mc 3,11. (2) Mc 15,47 (bij de graflegging). Lc (1). Joh (1). Een vorm van θεωρεω = theôreô in de LXX (75) , in het NT (58).

Mc 3,11.9. act. indic. imperf. 3de pers. mv. προσεπιπτον = prosepipton (zij vielen bij) van het werkw. προσπιπτω = prospiptô (vallen bij). Taalgebruik in het NT: προσπιπτω = prospiptô (vallen bij). Taalgebruik in de LXX: προσπιπτω = prospiptô (vallen bij). Bijbel (1): Mc 3,11. Een vorm van προσπιπτω = prospiptô (vallen bij) in de LXX (23) , in het NT (8) , in Mc (3): (1) Mc 3,11. (2) Mc 5,33. (3) Mc 7,25. In de LXX kan een vorm van het Griekse werkw. προσπιπτω = prospiptô (vallen bij) de vertaling van 6 verschillende Hebreeuwse werkw. zijn.
- Ned.: vallen. D.: fallen. E.: to fall. Fr.: tomber. Grieks: πιπτω = piptô (vallen). Taalgebruik in het NT: piptô (vallen). Hebreeuws: נָפַל = nâphal (vallen). Taalgebruik in Tenakh: nâphal (vallen). Latijn: cadere.

Mc 3,11.10. dat. mann. en onz. enk. αυτῳ = autô(i) van het persoonl. voornaamw. 3de pers. enk. nom. mann. enk. αυτος = autos (hij). Taalgebruik in het NT: persoonlijk voornaamwoord. Taalgebruik in de LXX: persoonlijk voornaamwoord. Mc 3 (4). Variante lezing in Mc 3,7. (1) Mc 3,9. (2) Mc 3,10. (3) Mc 3,11. (4) Mc 3,32.

  autos enk. Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
3 dat. mann. enk. autô(i)  109  10  14  16    2475  1686  789  159  109  144  153  79  114  31  412  565 
  totaal 413  35  17  27  14  34  34  18  33  32  30  18  25  47  34  12884  9893  2991  510  413  593  475  350  504  146  1670  2145 

Mc 3,11.11. και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Taalgebruik: kai (en) in de LXX. Taalgebruik in Mc: kai (en). Niet in Mc 3,10 , Mc 3,29 , Mc 3,30.

kai (en)  kai (en)   Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
verzen  verzen (678) (666) 678 45  28  35  41  43  56  37  38  50  52  33  44  37  72  47  20  / 8     7957 1071 678 1151 879 1007 2767 404 2900  3779 
kai (en)   kai = en (555) (547) 555  40  26  32  33  37  52  26  36  40  37  29  33  26  60  33  15 / 7 26980  21867  5113  705  555  822  530  660  1470  371  2082  2612 
verschil verschil (123) (115) 123 5 2 3 8 6 4 11 2 10 15 4 11 11 12 14 5 / 1     2844 366 123 329 349 347 1297 33 818 1167

- Ned.: en. Arabisch: وَ = wa (en). Taalgebruik in de Qoran: wa (en). D.: und. E.: and. Fr.: et. Grieks: και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Hebr.: וְ = wë (en). Lat.: et.

Mc 3,11.12. act. ind. imperf. 3de pers. mv. ekrazon  van het werkw. krazô (schreeuwen, roepen)  . Taalgebruik in het N.T.: krazô (schreeuwen, roepen). Taalgebruik in Mc: krazô (schreeuwen, roepen). Ned. krijsen. Mc (2) (1) Mc 3,11. (2) Mc 11,9.   Een vorm van krazô (schreeuwen, roepen) in Mc in 11 verzen: (1) Mc 3,11. (2) Mc 5,5. (3) Mc 5,7. (4) Mc 9,24. (5) Mc 9,26. (6) Mc 10,47. (7) Mc 10,48. (8) Mc 11,9. (9) Mc 15,13. (10) Mc 15,14. (11) Mc 15,39.

Mc 3,11.13. act. part. praes. nom. mann. mv. legontes (zeggende) van het werkw. legô (zeggen). Taalgebruik in N.T.: legô (zeggen). Taalgebruik in Mc: legô (zeggen). Mc 3 (1): Mc 3,11. Het is het enigste vers in Mc waarin een vorm 3de pers. mv. van het werkw. krassô (schreeuwen , krijsen) gevolgd wordt door legontes (zeggende).
Mc (15): (1) Mc 3,11.  (2) Mc 5,12. (3) Mc 5,35. (4) Mc 6,2. (5) Mc 7,37. ( 6) Mc 8,28. (7) Mc 9,11. (8) Mc 10,26. (9) Mc 10,35. (10) Mc 10,49. (11) Mc 11,31. (12) Mc 12,18. (13) Mc 13,6. (14) Mc 14,57. (15) Mc 15,29.

1 : Mc 7,37. 1 : Mc 8,28. 1 : Mc 9,11. 3 : (1) Mc 10,26. (2) Mc 10,35. (3) Mc 10,49. 1 : Mc 11,31.1 : Mc 12,18. 1 : Mc 13,6. 1 : Mc 14,57. 1 : Mc 15,29.

Mc 3,11.14. hoti (dat). Taalgebruik in het N.T.: hoti (dat, omdat). Taalgebruik in Mc: hoti (dat, omdat).
Mc 3 (5): (1) Mc 3,11. (2) Mc 3,21. (3) Mc 3,22. (4) Mc 3,28. (5) Mc 3,30.

Mc 3,11.15. pers. vnw. 2de pers. enk. nom. su (jij, gij). Taalgebruik in het N.T.: persoonlijk voornaamwoord. Taalgebruik in Mc: persoonlijk voornaamwoord. Mc (9): (1) Mc 1,11. (2) Mc 3,11. (3) Mc 8,29. (4) Mc 14,30. (5) Mc 14,36. (6) Mc 14,61. (7) Mc 14,67. (8) Mc 14,68. (9) Mc 15,2.

Mc 3,11.16. ei (je bent of: indien, of): act. ind. praes. 2de pers. enk. en ei (indien, of): voegwoord van voorwaarde. Taalgebruik in het N.T.: eimi (zijn). Taalgebruik in Mc: eimi (zijn). Hebr. hâjâh. Lat. esse. Fr. être. Ned. zijn. E. to be. Werkwoordvorm in Mc 3,11. Voegwoord in: (1) Mc 3,2. (2) Mc 3,26.

Mc 3,11.15. - 16. su ei (jij bent, gij zijt). Mc (5 / 9): (1) Mc 1,11. (2) Mc 3,11. (3) Mc 8,29. (4) Mc 14,61. (5) Mc 15,2.
Merk volgende gelijkenissen op:
- Mc 1,11: su ei ho uios mou = jij bent mijn zoon.
- Mc 3,11: su ei ho uios tou theou = jij bent de zoon van God.
- Mc 8,29 = Mc 14,61: su ei ho christos = jij bent de messias
- Mc 15,2: su ei ho basileus tôn ioudaiôn = jij bent de koning van de joden.

Mc 3,11.17. bepaald lidwoord nom. mann. enk. ὁ = ho. Zie bepaald lidwoord ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Mc (219). Mc 3 (5): (1) Mc 3,7. (2) Mc 3,11. (3) Mc 3,17. (4) Mc 3,20. (5) Mc 3,26.

  lidw. enk. Mc  Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel  OT NT Mt  Mc  Lc  Joh  Hnd  Br.  Apk  syn. ev.
1. nom. m. enk. ho 219 12  13  12  17  18  28  11  16  16  27  21  8495 6052 2443 408 219 331 436 281 612 156  958  1394 
  Totaal   940  67  45  41  64  70  71  62  36  66  71  40  59  53  106  61  28  54298  42002  12296  1648  940  1649  1422  1696  4013  928  4237 5659  

- Nederl..: bepaald lidwoord de / het. Arabisch: bepaald lidw. اَل = ´al (de). D.: der , die , das enz.. E.: the. Fr.: le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam). Gr. ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Hebreeuws: הַ = ha (de, het). Taalgebruik in Tenakh: ha (de, het).

Mc 3,11.18. huios (zoon). Taalgebruik in het N.T.: huios (zoon). Taalgebruik in Mc: huios (zoon). Hebr. ben. Lat. filius. Fr. fils.
Mc (19). Mc 3 (1): Mc 3,11.

Mc 3,11.19. bep. lidw. gen. mann. + onz. enk. του = tou (de) van het bepaald lidw. ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Taalgebruik in Mc: bepaald lidwoord. Mc 3 (6): (1) Mc 3,8. (2) Mc 3,11. (3) Mc 3,17. (4) Mc 3,18. (5) Mc 3,27. (6) Mc 3,35.

  lidw. enk. Mc  Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel  OT NT Mt  Mc  Lc  Joh  Hnd  Br.  Apk  syn. ev.
4. gen. m. + onz. enk. tou 116  8 6 6 5 11 6 7 6 7 9 3 10 6 13 7 6 8480  6542  1938  234  116  272  196  269  673  178  622  818 
  Totaal   940  67  45  41  64  70  71  62  36  66  71  40  59  53  106  61  28  54298  42002  12296  1648  940  1649  1422  1696  4013  928  4237 5659  

- Nederl..: bepaald lidwoord de / het. Arabisch: bepaald lidw. اَل = ´al (de). Taalgebruik in de Qoran: ´al (de). D.: der , die , das enz.. E.: the. Fr.: le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam). Gr. ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Hebreeuws: הַ = ha (de, het). Taalgebruik in Tenakh: ha (de, het).

Mc 3,11.20. gen. mann. enk. θεου = theou (van God) van het zelfst. naamw. θεος = theos (God). Taalgebruik in het NT: theos (God). Taalgebruik in de LXX: theos (God). Taalgebruik in Mc: theos (God). Een vorm van θεος = theos (God) in de LXX (3984) , in het NT (1314).

  theos (God)  Mc   Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel  OT NT Mt  Mc   Lc  Joh  Hnd  Br.  Apk  syn.. ev. Paul. Ap. br.
2 gen. enk.  theou (van God) 31  4 : (1) Mc 1,1. (2) Mc 1,14. (3) Mc 1,15. (4) Mc 1,24. 1 : Mc 2,26. (2): (1) Mc 3,11. (2) Mc 3,35.   3 : (1) Mc 4,11. (2) Mc 4,26. (3) Mc 4,30. 1 : Mc 5,7. 3: (1) Mc 7,8. (2) Mc 7,9. (3) Mc 7,13.   1 : Mc 8,33. 2 : (1) Mc 9,1. (2) Mc 9,47. 5 : (1) Mc 10,14. (2) Mc 10,15. (3) Mc 10,23. (4) Mc 10,24. (5) Mc 10,25. 1 : Mc 11,22. 4 : (1) Mc 12,14. (2) Mc 12,17. (3) Mc 12,24. (4) Mc 12,34.   1 : Mc 14,25. 2 : (1) Mc 15,39. (2) Mc 15,43. 1 : Mc 16,19. 1517  876 641  28  31  70 43  56  360   53  129 172 293 67
  Totaal   44  1 4132  2908  1224  44  44  117  76  157  695 91  205 281 576  119 

- Hebreeuws. אֱלֹהִים = ´èlohîm (God). Taalgebruik in Tenakh: ´èlohîm (God). Getalwaarde: aleph = 1 ; lamed = 12 of 30 ; he = 5 ; jod = 10 ; mem = 13 of 40 ; totaal: 41 of 86 (2 X 43). Structuur: 1 - 3 -5 -1 - 4. De som van de elementen is telkens 5. De verkorte vorm van de godsnaam אֱלֹהִים = ´èlohîm is אֵל = ´èl. Getalwaarde is: aleph = 1 ; lamed = 12 of 30 ; totaal 13 of 31 (spiegelbeeld). Structuur: 1 - 3. De som van de elementen is telkens 4. Tenakh (635). Pentateuch (207). Eerdere Profeten (118). Latere Profeten (39). 12 Kleine Profeten (17). Geschriften (253).
- L. deus , Fr. dieu. De vloek dju. D. Gott. E. God. Ned. God. Arabisch: اَللە = ´allah (Allah). Taalgebruik in de Qoran: ´allah (Allah).
- Marcus evenals Matteüs gebruiken het woord God relatief weinig , in tegenstelling tot Lucas , de Handelingen maar vooral de Brieven. Als in Marcus het woord God gebruikt wordt is het meestal in de genitief (van God) en behoort God tot een zaak , een persoon of een gebeuren.

Mc 3,11.17. - 20. ho huios tou theou (de zoon van God) is hapax in Mc.


- Mc 3,1 - Mc 3,2 - Mc 3,3 - Mc 3,4 - Mc 3,5 - Mc 3,6 - Mc 3,7 - Mc 3,8 - Mc 3,9 - Mc 3,10 - Mc 3,11 - Mc 3,12 - Mc 3,13 - Mc 3,14 - Mc 3,15 - Mc 3,16 - Mc 3,17 - Mc 3,18 - Mc 3,19 - Mc 3,20 - Mc 3,21 - Mc 3,22 - Mc 3,23 - Mc 3,24 - Mc 3,25 - Mc 3,26 - Mc 3,27 - Mc 3,28 - Mc 3,29 - Mc 3,30 - Mc 3,31 - Mc 3,32 - Mc 3,33 - Mc 3,34 - Mc 3,35 -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen - A - B - C - D - E - F - G - H - I - J - K - L - M - N - O - P - Q - R - S - T - U - V - W - X -Y - Z -


Mc 3,12 - Mc 3,12: 96. Volkstoeloop en genezingen - Mc 3,7-12 - Mt 12,15-21 - Lc 6,17-20a -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Mc (Marcus) -- Mc 3 -- Mc 3,7 - Mc 3,8 - Mc 3,9 - Mc 3,10 - Mc 3,11 - Mc 3,12 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis   Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2004) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
12 kai polla epetima autois ina mè auton phaneron poièsôsin 12 tu es Filius Dei et vehementer comminabatur eis ne manifestarent illum En hij berispte hen nadrukkelijk dat ze hem niet bekend zouden maken.
Maar Hij verbood hun nadrukkelijk Hem bekend te maken.
[12] Hij verbood hun telkens weer, Hem bekend te maken. [12] Hij sprak hen bestraffend toe, en verbood hun bekend te maken wie hij was. 12 En net zo heftig strafte hij hen af, opdat ze hem niet openbaar zouden maken. 12. Et il leur enjoignait avec force de ne pas le faire connaître.  

Statenvertaling. 12 En Hij gebood hun scherpelijk dat zij Hem niet zouden openbaar maken.
King James Bible. [12] And he straitly charged them that they should not make him known.
Luther-Bibel. 12 Und er gebot ihnen streng, dass sie ihn nicht offenbar machten.

Tekstuitleg van Mc 3,12. Het vers Mc 3,12 telt 9 woorden en 46 letters. De getalswaarde van Mc 3,12 is 4748 (2² X 1187).

>
Mc 3,12 Mt 12,16    
kai polla epetima autois ina mè auton phaneron poièsôsin kai epetimèsen autois ina mè faneron auton poièsôsin    

Mc 3,12.1. και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Taalgebruik: kai (en) in de LXX. Taalgebruik in Mc: kai (en). Niet in Mc 3,10 , Mc 3,29 , Mc 3,30.

kai (en)  kai (en)   Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
verzen  verzen (678) (666) 678 45  28  35  41  43  56  37  38  50  52  33  44  37  72  47  20  / 8     7957 1071 678 1151 879 1007 2767 404 2900  3779 
kai (en)   kai = en (555) (547) 555  40  26  32  33  37  52  26  36  40  37  29  33  26  60  33  15 / 7 26980  21867  5113  705  555  822  530  660  1470  371  2082  2612 
verschil verschil (123) (115) 123 5 2 3 8 6 4 11 2 10 15 4 11 11 12 14 5 / 1     2844 366 123 329 349 347 1297 33 818 1167

- Ned.: en. Arabisch: وَ = wa (en). Taalgebruik in de Qoran: wa (en). D.: und. E.: and. Fr.: et. Grieks: και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Hebr.: וְ = wë (en). Lat.: et.

Mc 3,12.2. nom. en acc. onz. mv. πολλα = polla (vele) van het bijvoegl. naamw. πολυς = polus (veel). Taalgebruik in het NT: polus (veel). Taalgebruik in de LXX: polus (veel). Taalgebruik in Mc: polus (veel). Mc (21). Mc (21): (1) Mc 1,34. (2) Mc 1,45. (3) Mc 3,12. (4) Mc 4,2. (5) Mc 5,10. (6) Mc 5,23. (7) Mc 5,26. (8) Mc 5,38. (9) Mc 5,43. (10) Mc 6,13. (11) Mc 6,20. (12) Mc 6,23. (13) Mc 6,34. (14) Mc 7,4. (15) Mc 7,13. (16) Mc 8,31. (17) Mc 9,12. (18) Mc 9,26. (19) Mc 10,22. (20) Mc 12,41. (21) Mc 15,3. Van de 21 verzen staat πολλα = polla (vele dingen) zelfstandig gebruikt als lijdend voorwerp bij een werkwoord. Een vorm van πολυς = polus in de LXX (822) , in het NT (353).
- Een veelheid werd uiteengezet opdat het spreekverbod zou onderhouden worden.

polus (veel)     Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
nom. onz. mv. polla    21  (1) Mc 1,34. (2) Mc 1,45.     (3) Mc 3,12.   (4) Mc 4,2.   (5) Mc 5,10. (6) Mc 5,23. (7) Mc 5,26. (8) Mc 5,38. (9) Mc 5,43.   (10) Mc 6,13. (11) Mc 6,20. (12) Mc 6,23. (13) Mc 6,34.   (14) Mc 7,4. (15) Mc 7,13.   (16) Mc 8,31.   (17) Mc 9,12. (18) Mc 9,26.   (19) Mc 10,22.     (20) Mc 12,41.       (21) Mc 15,3.     193  130  63  21  14  34  42     

- Hebreeuws: r-b. bijvoegl. naamw. רַב = rabh (veel, talrijk, groot). zelfst. naamw. robh. Zie: Taalgebruik in Tenakh: rabh (veel, talrijk, groot). Getalswaarde: resj = 20 of 200 , beth = 2 ; totaal: 22 (2X 11) OF 202 (2 X 101) ; structuur: 2 - 2. De som van de elementen is telkens 4. Tenakh (180). Pentateuch (25). Eerdere Profeten (36). Latere Profeten (45). 12 kl. Prof. (6). Geschriften (68).
- N.: veel. D.: viel. E. many. Fr.: nombreux (tal-rijk). Gr.: πολυς = polus (veel). Taalgebruik in het NT: polus (veel). Hebr.: רַב = rab (veel, talrijk, groot). Taalgebruik in Tenakh: rab (veel, talrijk, groot). Lat.: multus.

Mc 3,12.1. - 2. και πολλα = kai polla (en vele). LXX (5). NT (5): (1) Mt 16,21. (2) Mt 27,52. (3) Mc 3,12. (4) Mc 5,26. (18) Mc 9,26.  
- πολλα δε = polla de (vele echter).
- Hebreeuws: וְרַב = wërab (en veel) < prefix voegwoord wë + bijvoegl. naamw. רַב = rabh (veel, talrijk, groot). Zie: Taalgebruik in Tenakh: rabh (veel, talrijk, groot).

Mc 3,12.3. act. ind. imperf. 3de pers. enk. επετιμα = epetima (hij beval) van het werkw. επιτιμαω = epitimaô (nadrukkelijk vermanen , 'opdragen' , bevelen , berispen). Taalgebruik in het NT: epitimaô (opleggen, opdragen). Taalgebruik in de LXX: epitimaô (opleggen, opdragen). Het werkwoord heeft een voorvoegsel επι = epi (aan bij, op) wat het werkwoord versterkt. Wellicht omwille van het voorvoegsel volgt op het werkwoord steeds een datief. Bijbel (1): Mc 3,12. Een vorm van επιτιμαω = epitimaô (nadrukkelijk vermanen , 'opdragen' , bevelen , berispen) in de LXX (11) , in het NT (29) , in Mc (9): (1) Mc 1,25. (2) Mc 3,12. (3) Mc 4,39. (4) Mc 8,30. (5) Mc 8,32. (6) Mc 8,33. (7) Mc 9,25. (8) Mc 10,13. (9) Mc 10,48. in Lc (12): (1) Lc 4,35. (2) Lc 4,39. (3) Lc 4,41. (4) Lc 8,24. (5) Lc 9,21. (6) Lc 9,42. (7) Lc 9,55. (8) Lc 17,3. (9) Lc 18,15. (10) Lc 18,39. (11) Lc 19,39. (12) Lc 23,40.
- act. ind. aor. 3de pers. enk. επετιμησεν = epetimèsen (hij beval) van het werkw. επιτιμαω = epitimaô (nadrukkelijk vermanen , 'opdragen' , bevelen , berispen). Taalgebruik in het NT: epitimaô (opleggen, opdragen). Taalgebruik in de LXX: epitimaô (opleggen, opdragen). Het werkwoord heeft een voorvoegsel επι = epi (aan bij, op) wat het werkwoord versterkt. Wellicht omwille van het voorvoegsel volgt op het werkwoord steeds een datief. Bijbel (16). LXX (2): (1) Gn 37,10. (2) Ps 106,9. NT (14): (1) Mt 8,26. (2) Mt 12,16 ( // Mc 3,12 ). (3) Mt 17,18. (4) Mt 20,31. (5) Mc 1,25 ( // Mt 8,26 ). (6) Mc 4,39. (7) Mc 8,30. (8) Mc 8,33. (9) Mc 9,25 ( // Mt 17,18 ). (10) Lc 4,35. (11) Lc 4,39. (12) Lc 8,24. (13) Lc 9,42. (14) Lc 9,55

  epitimaô (opleggen) Mc Mc 1 Mc 3 Mc 4 Mc 8 Mc 9 Mc 10 bijbel OT NT Mt Mc Lc Br. syn. ev.  
1 ind imp. 3de p. enk. epetima 1   (1) Mc 3,12.           1   1   1     1 1
2 ind. imp. 3de p. mv. epetimôn 1           (1) Mc 10,48.   3   3   1 2   3 3
3 inf. pr. epitiman       (1) Mc 8,32.            
5 ind. aor. 3de p. enk. mv. epitèmèsen 5 (1) Mc 1,25.     (2) Mc 4,39.   (3) Mc 8,30. (4) Mc 8,33.   (5) Mc 9,25   16 2 14 4 5 5   14 14
6 act. ind. aor. 3de p. mv. epetimèsan 1           (1) Mc 10,13. 2   2 1 1     2 2
    9 33 4 29 6 9 12 2 27 27

- Hebreeuws: wa consecutivum + act. qal imperf. 3de pers. mann. enk. וַיִּגְעַר = wajjigë`ar (en hij berispte) van het werkw. גָעַר = gâ`ar (berispen, verwijten, afweren, dreigen). Taalgebruik in Tenakh: gâ`ar (berispen, verwijten, afweren, dreigen). Getalwaarde: ghimel = 3 , ajin = 16 of 70 , resj = 20 of 200 ; totaal: 39 (3 X 13) OF 273 (3 X 7 X 13). De som van de elementen is telkens 3. Tenakh (2): (1) Gn 37,10. (2) Ps 106,9. Een vorm van het werkw. גָעַר = gâ`ar in 13 verzen in Tenakh.

Mc 3,12.4. dat. mann. en onz. mv. αυτοις = autois van het pers. voornaamw. αυτος = autos. Taalgebruik in het NT: voornaamwoord autos. Taalgebruik in de LXX: voornaamwoord autos. Mc 3 (5): (1) Mc 3,4. (2) Mc 3,12. (3) Mc 3,17. (4) Mc 3,23. (5) Mc 3,33.

  autoi  Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
7 dat. mann. en onz. mv.autois  117  10  13 10  12  13  1722  1180  542  101  117  89  97  75  47  16  307  404 

Mc 3,12.3. - 4. διεστειλατο αυτοις = diesteilato autois (hij beval hen). Bijbel (4). LXX (1): Jdt 11,12. NT (3): (1) Mc 5,43. (2) Mc 7,36. (3) Mc 9,9.
- πολλα επετιμα αυτοις = polla epetima autois (vele dingen beval hij hen). Bijbel (1): Mc 3,12.
- επετιμησεν αυτοις = epetimèsen autois (hij deed een beroep op hun eer). Bijbel = NT (4): (1) Mt 12,16. (2) Mt 20,31. (3) Mc 8,30. (4) Lc 9,55.

Mc 3,12.1. 3. - 4. και.. επετιμα αυτοις = polla epetima autois (vele dingen beval hij hen). Bijbel (1): Mc 3,12.
- και διεστειλατο αυτοις = kai diesteilato autois (en hij beval hen). Bijbel (2): (1) Mc 5,43. (2) Mc 7,36.
- και επετιμησεν αυτοις = kai epetimèsen autois (en hij deed een beroep op hun eer, hij droeg op). Bijbel = NT (2): (1) Mt 12,16. (2) Mc 8,30.

Mc 3,12.1. - 4. και πολλα επετιμα αυτοις = kai polla epetima autois (en vele dingen beval hij hen). Bijbel (1): Mc 3,12.
- και διεστειλατο αυτοις πολλα = kai diesteilato autois polla (en hij beval hen vele dingen). Bijbel (1): Mc 5,43.

Mc 3,12.5. ἱνα = hina (opdat, zodat). Voegwoord. Taalgebruik in het NT: hina (opdat). Taalgebruik in de LXX: hina (opdat). Mc 3 (5): (1) Mc 3,2. (2) Mc 3,9. (3) Mc 3,10. (4) Mc 3,12. (5) Mc 3,14.

hina (opdat)  Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel ΟΤ ΝΤ Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
  59  1 : Mc 1,38. 1 : Mc 2,10. 5: (1) Mc 3,2. (2) Mc 3,9. (3) Mc 3,10. (4) Mc 3,12. (5) Mc 3,14. 1144  522  620  39  59  46  132  15  292  37  144  276  232  44 

Mc 3,12.4. - 5. αυτοις ἱνα = hina autois (aan hen opdat). LXX (3). NT (13). Mc (5): (4) Mc 3,12.

Mc 3,12.6. μη = mè (niet). Ontkenning. Taalgebruik in het NT: mè (niet). Taalgebruik in de LXX: mè (niet). Taalgebruik in Mc: mè (niet). Mc 3 (4): (1) Mc 3,9. (2) Mc 3,12. (3) Mc 3,20. (4) Mc 3,27.

mè (niet)  Mc Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 16 bijbel O.T. N.T. Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
  67  14  3266  2344  922  117  67  123  110  61  403  41  307  417 

Mc 3,12.5. - 6. ἱνα μη = hina mè (opdat niet). LXX (158). NT (90). Mc (5): (1) Mc 3,9. (2) Mc 3,12. (3) Mc 5,10. (4) Mc 13,18. (5) Mc 14,38.

Mc 3,12.7. acc. mann. enk. αυτον = auton (hem) van het persoonl. voornaamw. αυτος = autos (hij - hem). Taalgebruik in het NT: voornaamwoord autos. Taalgebruik in de LXX: voornaamwoord autos. Taalgebruik in Mc: persoonlijk voornaamwoord. Mc 3 (12): (1) Mc 3,2. (2) Mc 3,6. (3) Mc 3,8. (4) Mc 3,9. (5) Mc 3,11. (6) Mc 3,12. (7) Mc 3,13. (8) Mc 3,19. (9) Mc 3,21. (10) Mc 3,31. (11) Mc 3,32. (12) Mc 3,34.

  autos enk. Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
4 acc. mann. enk. auton   146  11  12  12  16  12  14  17  2872  2032  840  114  146  184  154  136  85  21  598  752 
  totaal 413  35  17  27  14  34  34  18  33  32  30  18  25  47  34  12884  9893  2991  510  413  593  475  350  504  146  1670  2145 

Mc 3,12.8. μη αυτον = mè auton (niet hem). LXX (3). NT (1): Mc 3,12.

Mc 3,12.9. acc. mann. + onz. enk. φανερον = faveron van het bijvoegl. maanw. φανερος = faneros (zichtbaar, bekend). Bijbel (16). LXX (7): (1) Js 64,1. (2) Da 3,18. (3) 2 Mak 1,33. (4) 2 Mak 6,30. (5) 2 Mak 15,35. (6) Bar 6,50. (7) Bar 6,68. NT (9). (1) Mt 12,16. (2) Mc 3,12. (3) Mc 4,22. (4) Mc 6,14. (5) Lc 8,17. (6) Hnd 4,16. (7) Hnd 7,13. (8) Rom 1,19. (9) 1 Kor 3,13.

Mc 3,12.10. act. conjunct. aor. 3de pers. mv. ποιησωσιν = poièsôsin (zij zouden maken / doen) van het werkw. ποιεω = poieô (doen, maken). Taalgebruik in het NT: poieô (doen, maken). Taalgebruik in de LXX: poieô (doen, maken). Taalgebruik in Mc: poieô (doen, maken). Bijbel (18). LXX (14). NT (4) (1) Mt 12,16. (2) Mc 3,12. (3) Lc 19,48. (4) Joh 6,15. Een vorm van ποιεω = poieô (doen, maken) in de LXX (3390) , in het NT (565).


- Mc 3,1 - Mc 3,2 - Mc 3,3 - Mc 3,4 - Mc 3,5 - Mc 3,6 - Mc 3,7 - Mc 3,8 - Mc 3,9 - Mc 3,10 - Mc 3,11 - Mc 3,12 - Mc 3,13 - Mc 3,14 - Mc 3,15 - Mc 3,16 - Mc 3,17 - Mc 3,18 - Mc 3,19 - Mc 3,20 - Mc 3,21 - Mc 3,22 - Mc 3,23 - Mc 3,24 - Mc 3,25 - Mc 3,26 - Mc 3,27 - Mc 3,28 - Mc 3,29 - Mc 3,30 - Mc 3,31 - Mc 3,32 - Mc 3,33 - Mc 3,34 - Mc 3,35 -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen - A - B - C - D - E - F - G - H - I - J - K - L - M - N - O - P - Q - R - S - T - U - V - W - X -Y - Z -



97. Roeping van de Twaalf: Mc 3,13-19 - Mc 3,13-19 - Lc 6,12-16 -- bijbeloverzicht -- Mc (Marcus) -- Mc 3 -- taalgebruik -- Mc 3,13 - Mc 3,14 - Mc 3,15 - Mc 3,16 - Mc 3,17 - Mc 3,18 - Mc 3,19 -

Het verhaal van de roeping van de twaalf komt zo snel na de beslissing van de Farizeeën en de Herodianen om Jezus te doden (Mc 3,6). Deze koppeling van verhalen laat enerzijds aanvoelen dat Jezus er wel degelijk rekening mee houdt dat hij uit de weg wordt geruimd en dat hij dus leerlingen nodig heeft die de fakkel van hem kunnen overnemen. Anderzijds krijg je het gevoel dat het drama zich aan het voltrekken is. Iemand wordt door Jezus als één van de twaalf uitgekozen , die hem later zal overleveren. Of deed Judas zich als een leerling voor en was hij ingehuurd door de Farizeeën om op het gepaste moment in te grijpen ? Een luis in de mantel van Jezus ?

Mc 3,13 - Mc 3,13: 97. Roeping van de Twaalf - Mc 3,13-19 - Lc 6,12-16 -- bijbeloverzicht -- Mc (Marcus) -- Mc 3 -- taalgebruik -- Mc 3,13 - Mc 3,14 - Mc 3,15 - Mc 3,16 - Mc 3,17 - Mc 3,18 - Mc 3,19 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis   Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2004) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
Kai anabainei eis to horos kai proskaleitai hous èthelen autos kai apèlthon pros auton et ascendens in montem vocavit ad se quos voluit ipse et venerunt ad eum En hij ging op naar de berg en hij riep wie hij zelf wou bij zich en ze kwamen bij hem.   13 Jezus ging de berg op en riep tot zich die Hij zelf wilde; en zij kwamen bij Hem.   Hij ging de berg op en riep bij zich wie Hij wilde, en ze kwamen naar Hem toe.   Hij ging de berg op en riep al degenen bij zich op wie hij zijn keuze had laten vallen, en ze kwamen naar hem toe.   Dan klimt hij het bergland in, en roept tot zich wie hij zelf gewild heeft, en die komen naar hem toe.  13. Puis il gravit la montagne et il appelle à lui ceux qu'il voulait. Ils vinrent à lui,

Statenvertaling. 13 En Hij klom op den berg, en riep tot Zich, die Hij wilde; en zij kwamen tot Hem.
King James Bible. [13] And he goeth up into a mountain, and calleth unto him whom he would: and they came unto him.
Luther-Bibel. 13 Und er ging auf einen Berg und rief zu sich, welche er wollte, und die gingen hin zu ihm.

Tekstuitleg van Mc 3,13. Het vers Mc 3,13 bestaat uit 14 (2 X 7) woorden en 69 (3 X 23) letters. De getalwaarde van Mc 3,13 is 5342 (2 X 2671). Dit vers bestaat uit drie nevenschikkende hoofdzinnen , met elkaar verbonden door het nevenschikkend voegwoord kai (en) en een ondergeschikte betrekkelijke zin. De eerste twee zinnen staan in de tegenwoordige tijd.

>
  Mc 3,13a Mt 5,1a Lc 6,12
  Kai anabainei eis to horos idôn de tous ochlous anebè eis to oros egeneto de en tais èmerais tautais exelthein auton eis to oros
>
  Mc 3,13b Mc 6,7a Lc 6,13a Mt 10,1a Lc 9,1a  
  kai proskaleitai hous èthelen autos kai apèlthon pros auton kai proskaleitai tous dôdeka 6:13 kai ote egeneto èmera prosefônèsen tous mathètas autou Kai proskalesamenos tous dôdeka mathètas autou  sugkalesamenos de tous dôdeka  

Mc 3,13.1. και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Taalgebruik: kai (en) in de LXX. Taalgebruik in Mc: kai (en). Niet in Mc 3,10 , Mc 3,29 , Mc 3,30.

kai (en)  kai (en)   Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
verzen  verzen (678) (666) 678 45  28  35  41  43  56  37  38  50  52  33  44  37  72  47  20  / 8     7957 1071 678 1151 879 1007 2767 404 2900  3779 
kai (en)   kai = en (555) (547) 555  40  26  32  33  37  52  26  36  40  37  29  33  26  60  33  15 / 7 26980  21867  5113  705  555  822  530  660  1470  371  2082  2612 
verschil verschil (123) (115) 123 5 2 3 8 6 4 11 2 10 15 4 11 11 12 14 5 / 1     2844 366 123 329 349 347 1297 33 818 1167

- Ned.: en. Arabisch: وَ = wa (en). Taalgebruik in de Qoran: wa (en). D.: und. E.: and. Fr.: et. Grieks: και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Hebr.: וְ = wë (en). Lat.: et.

Mc 3,13.2. act. ind. praes. 3de pers. enk. αναβαινει = anabainei (hij beklimt) van het werkw. αναβαινω = anabainô (beklimmen, naar boven klimmen, naar boven banen). Taalgebruik in het NT: anabainô (beklimmen). Taalgebruik in de LXX: anabainô (beklimmen). Taalgebruik in Mc: anabainô (beklimmen). Bijbel (11). LXX (7): (1). (2). (3). (4). (5). (6). (7). NT (4): (1) Mc 3,13. (2) Mc 4,32. (3) Apk 14,11. (4) Apk 19,3. Een vorm van αναβαινω = anabainô (beklimmen, klimmen op) in de LXX (685) , in het NT (81) , in Mc in 9 verzen: (1) Mc 1,10. (2) Mc 3,13.  (3) Mc 4,7. (4) Mc 4,8.  (5) Mc 4,32. (6) Mc 6,51. (7) Mc 10,32. (8) Mc 10,33. (9) Mc 15,8.
- act. ind. imperf. 3de pers. enk. ανεβαινεν = anebainen (hij klom naar boven). Bijbel (12). LXX (12): (1) Gn 2,6. (2) Gn 19,28. (3) Ex 19,18. (4) Re 6,3. (5) 1 S 1,3. (6) 1 S 9,26. (7) 1 S 27,8. (8) 2 S 15,30. (9) 1 K 10,29. (10) Ez 8,11. (11) Ez 37,8. (12) Nah 2,8.
- act. ind. aor. 3de pers. enk. ανεβη = anebè (hij klom naar boven) van het werkw. αναβαινω = anabainô (beklimmen, naar boven klimmen, naar boven banen). Taalgebruik in het NT: anabainô (beklimmen). Taalgebruik in de LXX: anabainô (beklimmen). Taalgebruik in Lc: anabainô (beklimmen). Bijbel (187). OT (165). NT (22). Bij Matteüs komt het in drie verzen voor: bij het doopsel (Mt 3,16) , bij de bergrede (Mt 5,1) en bij het wandelen over het water (Mt 14,23). Mc (1): Mc 6,51. Lc (3): (1) Lc 2,4. (2) Lc 9,28. (3) Lc 19,4.

  anabainô (beklimmen)   bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
  act. ind. aor. 3de pers. enk. anebè   187  165  22  12     

- Hebreeuws. ויעל = wj`l: (1) verbindingsletter wë + act. qal imperf. 3de pers. mann. enk. וַיַּעַל / וַיָּעַל = wajja`al / wajjâ`al (en hij klom op). (2) verbindingsletter wë + act. qal jussief 3de pers. mann. enk. וְיַּעַל = wëja`al (en ga op) van het werkw. עָלָה = `âlâh (opgaan, opklimmen). Taalgebruik in Tenakh: `âlâh (opgaan, opklimmen). Tenakh (115). Pentateuch (26). Eerdere Profeten (63). Latere Profeten (7). 12 Kleine Profeten (1). Geschriften (18). Gn (10): (1) Gn 8,20. (2) Gn 13,1. (3) Gn 17,22. (4) Gn 19,30. (5) Gn 26,23. (6) Gn 35,13. (7) Gn 38,12. (8) Gn 46,29. (9) Gn 50,7. (10) Gn 50,9. Ex (11): (1) Ex 10,12. (2) Ex 10,14. (3) Ex 19,18. (4) Ex 19,20. (5) Ex 24,9. (6) Ex 24,13. (7) Ex 24,15. (8) Ex 24,18. (9) Ex 34,4. (10) Ex 40,25. (11) Ex 40,29. Dt (1) Dt 34,1.

Mc 3,13.3. εις = eis (naar). Taalgebruik in het NT: eis (naar). Taalgebruik in de LXX: eis (naar). εις = eis (naar). Taalgebruik in het NT: eis (naar). Taalgebruik in de LXX: eis (naar). Voorzetsel van richting. Mc 3 (6): (1) Mc 3,1. (2) Mc 3,3. (3) Mc 3,13. (4) Mc 3,20. (5) Mc 3,27. (6) Mc 3,29.

eis (naar)  bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b.  Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16
  6930  5336  1594  215  151  210  181  260  504  73  576  757  427  77  13 5 6 8 11 14 9 10 11 13 8 7 8 20 3 5

- Ned.: naar. D.: nach. E.: for. Fr.: vers (versus: gedraaid , gekeerd ; vertere: tourner , draaien) / à. Grieks: εις = eis (naar). Taalgebruik in het NT: eis (naar). Lat.: in / ad.

Mc 3,13.4. bep. lidw. nom. + acc. onz. enk. το = to (het) van het bepaald lidw. ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Taalgebruik in de LXX: bepaald lidwoord. Taalgebruik in Mc: bepaald lidwoord. Mc 3 (4): (1) Mc 3,3. (2) Mc 3,13. (3) Mc 3,29. (4) Mc 3,35.

  lidw. enk. Mc  Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel  OT NT Mt  Mc  Lc  Joh  Hnd  Br.  Apk  syn. ev.
3. nom. + acc. onz. enk. to 108  12  12  22  5941  4582  1359  186  108  181  121  172  482  109  475  596 
  Totaal   940  67  45  41  64  70  71  62  36  66  71  40  59  53  106  61  28  54298  42002  12296  1648  940  1649  1422  1696  4013  928  4237 5659  

- Nederl..: bepaald lidwoord de / het. Arabisch: bepaald lidw. اَل = ´al (de). D.: der , die , das enz.. E.: the. Fr.: le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam). Gr. ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Hebreeuws: הַ = ha (de, het). Taalgebruik in Tenakh: ha (de, het).

5. nom. + acc. onz. enk. ὁρος = horos (berg). Taalgebruik in het NT: horos (berg). Taalgebruik in de LXX: horos (berg). Taalgebruik in Mc: horos (berg). Mc (6): (1) Mc 3,13. (2) Mc 6,46. (3) Mc 9,2. (4) Mc 11,1. (5) Mc 13,3. (6) Mc 14,26.

  horos (berg) NT  Mt    Mc   Lc  syn.   
1 nom. + acc. enk. horos 28 8: (1) Mt 4,8. (2) Mt 5,1. (3) Mt 14,23. (4) Mt 15,29. (5) Mt 17,1. (6) Mt 21,1. (7) Mt 26,30. (8) Mt 28,16.   6: (1) Mc 3,13. (2) Mc 6,46. (3) Mc 9,2. (4) Mc 11,1. (5) Mc 13,3. (6) Mc 14,26. 6: (1) Lc 3,5. (2) Lc 6,12. (3) Lc 9,28. (4) Lc 19,29. (5) Lc 21,37. (6) Lc 22,39.

20 : (1) Mt 5,1 // Mc 3,13 // Lc 6,12. (2) Mt 14,23 // Mc 6,46. (3) Mt 17,1 // Mc 9,2 // Lc 19,29. (4) Mt 21,1 // Mc 11,1 // Lc 19,28. (5) Mt 26,30 // Mc 14,26 // Lc 22,39.

 
  Totaal   63 16   11 12 39   

  horos (berg) Mc Mc 3 Mc 5 Mc 6 Mc 9 Mc 11 Mc 13 Mc 14 bijbel  ΟΤ  ΝΤ  Mt  Mc Lc  Joh  Hnd  Br.  Apk  syn.  ev.
1 nom. + acc. enk. horos 6 (1) Mc 3,13.   (2) Mc 6,46 (3) Mc 9,2 (4) Mc 11,1 (5) Mc 13,3 (6) Mc 14,26 196 168 28 8 6 6 3   1

20 

23
  Totaal   11 642 579 63 16 11 12 5 3 8 8 39  44 

Mc 3,13.3. - 5. εις το ὁρος = eis to horos (naar de berg / gebergte). LXX (39). NT (16). Mt (8): (1) Mt 4,8. (2) Mt 5,1. (3) Mt 14,23. (4) Mt 15,29. (5) Mt 17,1 - Mt 17,2. (6) Mt 21,1. (7) Mt 26,30. (8) Mt 28,16. Mc (4): (1) Mc 3,13. (2) Mc 6,46. (3) Mc 13,3. (4) Mc 14,26.

2. - 5. αναβαινει εις το ὁρος = anabainei eis to horos (hij klimt naar de berg / gebergte). Bijbel (1): Mc 3,13.
- ανεβη εις το ὁρος = anebè eis to horos (hij klom naar de berg / gebergte). LXX (3): (1) Ex 19,3. (2) Ex 24,18. (3) Ex 34,4. NT (3): (1) Mt 5,1. (2) Mt 14,23. (3) Lc 9,28.
- In Marcus is er slechts 1X sprake dat Jezus de berg beklimt , nl. in Mc 3,13. In Lc 6,12 is Jezus uitgegaan naar de berg om te bidden en om vervolgens zijn twaalf te roepen. Door de praesensvorm te gebruiken wil Marcus misschien beklemtonen dat de roeping van de twaalf in een andere categorie thuishoort dan de andere gevallen waarin Jezus de berg beklimt.

Mc 3,13.6. και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Taalgebruik: kai (en) in de LXX. Taalgebruik in Mc: kai (en). Niet in Mc 3,10 , Mc 3,29 , Mc 3,30.

kai (en)  kai (en)   Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
verzen  verzen (678) (666) 678 45  28  35  41  43  56  37  38  50  52  33  44  37  72  47  20  / 8     7957 1071 678 1151 879 1007 2767 404 2900  3779 
kai (en)   kai = en (555) (547) 555  40  26  32  33  37  52  26  36  40  37  29  33  26  60  33  15 / 7 26980  21867  5113  705  555  822  530  660  1470  371  2082  2612 
verschil verschil (123) (115) 123 5 2 3 8 6 4 11 2 10 15 4 11 11 12 14 5 / 1     2844 366 123 329 349 347 1297 33 818 1167

- Ned.: en. Arabisch: وَ = wa (en). Taalgebruik in de Qoran: wa (en). D.: und. E.: and. Fr.: et. Grieks: και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Hebr.: וְ = wë (en). Lat.: et.

Mc 3,13.7. indicat. praes. 3de pers. enk. προσκαλειται = proskaleitai (hij roept tot zich) van het werkw. προσκαλεομαι = proskaleomai (bij zich roepen). Taalgebruik in het NT: proskaleomai (bij zich roepen)  . Taalgebruik in de LXX: proskaleomai (bij zich roepen)  . Taalgebruik in Mc: proskaleomai (bij zich roepen) . Het komt in de bijbel slechts in 2 verzen voor nl. Mc 3,13 bij de roeping van de twaalf en Mc 6,7 bij de zending van de twaalf. Een vorm van προσκαλεομαι = proskaleomai (bij zich roepen) in de LXX (24) , in het NT (29). hn

  proskaleomai (bij zich roepen)   Mc  Mc 3 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 10 Mc 12 Mc 15 bijbel OT NT Mt Mc Lc Hnd syn.  ev. 
ind. pr. 3de pers. ernk. proskaleitai  1: Mc 3,13.   1: Mc 6,7.                        
part. aor. nom. mann. enk. proskalesamenos  (1) Mc 3,23.     (2) Mc 7,14 (3) Mc 8,1. (4) Mc 8,34.   (5) Mc 10,42 (6) Mc 12,43 (7) Mc 15,44 23  20  16  16 
  totaal                  

- partic. aor. nom. mann. enk. προσκαλεσαμενος = proskalesamenos (bij zich geroepen) van het werkw. προσκαλεομαι = proskaleomai (bij zich roepen). Taalgebruik in het NT: proskaleomai (bij zich roepen)  . Taalgebruik in de LXX: proskaleomai (bij zich roepen)  . Taalgebruik in Mc: proskaleomai (bij zich roepen) . LXX (3): (1) Gn 28,1. (2) 2 Mak 7,25. (3) W 18,8. Mt (6): (1) Mt 10,1. (2) Mt 15,10.(3) Mt 15,32. (4) Mt 18,2. (5) Mt 18,32. (6) Mt 20,25. Mc (7): (1) Mc 3,23. (2) Mc 7,14. (3) Mc 8,1. (4) Mc 8,34. (5) Mc 10,42. (6) Mc 12,43. (7) Mc 15,44. In 6 / 7 is Jezus onderwerp. In 1 / 7 is het Pilatus (Mc 15,44). In 7 / 7 volgt op het part. proskalesamenos (bij zich geroepen) een lijdend voorwerp. Lc (4): (1) Lc 7,19. (2) Lc 15,26. (3) Lc 16,5. (4) Lc 18,16. Hnd (3): (1) Hnd 13,7. (2) Hnd 20,1. (3) Hnd 23,17. Een vorm van προσκαλεομαι = proskaleomai (bij zich roepen) in de LXX (24) , in het NT (29).

  proskaleomai (bij zich roepen)   bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
  ind. pr. 3de pers. ernk. proskaleitai                   
  part. aor. nom. mann. enk. proskalesamenos  23  20        16  16     
  totaal 25  22        18  18     

- Hebreeuws: וַיִּקְרָא = wajjiqërâ´ (en hij riep, hij heet, hij noemde) < prefix waw consecutivum + werkwoordvorm act. qal imperfectum derde persoon mannelijk enkelvoud van het werkwoord קָרָא = qârâ´ (roepen, heten). Taalgebruik in Tenakh: qârâ´ (roepen, heten). Getalwaarde: qoph = 19 of 100 , resj = 20 of 200 , aleph = 1 ; totaal: 40 of 301. Structuur: 1 - 2 - 1. De som van de elementen is telkens 4. Tenakh (209). Pentateuch (90). Eerdere Profeten (81). Latere Profeten (12). 12 Kleine Profeten (1). Geschriften (25). Gn (55).
- Ned.: roepen. Arabisch: قَالَ = qâla (zeggen). Taalgebruik in de Qoran: qâla (zeggen). Aramees: קְרָא =qërâ´ (roepen). D.: rufen. E.: to call. Fr.: appeler (Lat.. appellare - pellere: pousser , dringen ; aandringen , oproepen). Grieks: καλεω = kaleô (roepen, noemen). Taalgebruik in het NT: kaleô (roepen). κηρυσσω = kèrussô (verkondigen). Taalgebruik in het NT: kèrussô (verkondigen). Hebreeuws: קָרָא = qârâ´ (roepen, heten). Taalgebruik in Tenakh: qârâ´ (roepen, heten). Lat.: vocare (vox = stem). l (qâla) en r (qâra) liggen dicht bij elkaar ; het zijn lingualen. Orgaan van roepen is de stem ; zie Hebreeuws: קוֹל = qôl (stem, roep). Taalgebruik in Tenakh: qôl (stem).

Mc 3,13.9. act. ind.  imperf. 3de pers. enk. ηθελεν = èthelen (hij wilde) van het werkw. θελω = thelô (willen). Taalgebruik in het NT: thelô (willen). Taalgebruik in de LXX: thelô (willen). Taalgebruik in Mc: thelô (willen). Mc (5): (1) Mc 3,13. (2) Mc 6,19. (3) Mc 6,48. (4) Mc 7,24. (5) Mc 9,30. Een vorm van θελω = thelô (willen) in de LXX (148) , in het NT (207) , in Mt (42) , in Mc (24) , in Lc (28) , in Joh (23).

  thelô (willen)   Mc Mc 1 Mc 3 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 12 Mc 14 Mc 15 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
act. ind.  imperf. 3de pers. enk. èthelen   (1) Mc 3,13 (2) Mc 6,19. (3) Mc 6,48 (4) Mc 7,24   (5) Mc 9,30         19  14      10  11     
  totaal 23  213  85  128  27  23                   

- Lat. velle. Fr. vouloir. Ned. willen. D. willen. E. will.

Mc 3,13.10. pers. voornaamw. nom. mann. enk. αυτος = autos (hij). Taalgebruik in het NT: persoonlijk voornaamwoord. Taalgebruik in de LXX: persoonlijk voornaamwoord. Taalgebruik in Mc.: voornaamwoord autos. Mc (15): (1) Mc 1,8. (2) Mc 2,25. (3) Mc 3,13. (4) Mc 4,27. (5) Mc 4,38. (6) Mc 5,40. (7) Mc 6,17. (8) Mc 6,45. (9) Mc 6,47. (10) Mc 8,29. (11) Mc 12,36. (12) Mc 12,37. (13) Mc 14,15. (14) Mc 14,44. (15) Mc 15,43.

  autos enk. Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
1 nom. mann. enk. autos   15              654  490  164  12  15  45  18  17  49  72  90 
  totaal 413  35  17  27  14  34  34  18  33  32  30  18  25  47  34  12884  9893  2991  510  413  593  475  350  504  146  1670  2145 

Mc 3,13.11. και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Taalgebruik: kai (en) in de LXX. Taalgebruik in Mc: kai (en). Niet in Mc 3,10 , Mc 3,29 , Mc 3,30.

kai (en)  kai (en)   Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
verzen  verzen (678) (666) 678 45  28  35  41  43  56  37  38  50  52  33  44  37  72  47  20  / 8     7957 1071 678 1151 879 1007 2767 404 2900  3779 
kai (en)   kai = en (555) (547) 555  40  26  32  33  37  52  26  36  40  37  29  33  26  60  33  15 / 7 26980  21867  5113  705  555  822  530  660  1470  371  2082  2612 
verschil verschil (123) (115) 123 5 2 3 8 6 4 11 2 10 15 4 11 11 12 14 5 / 1     2844 366 123 329 349 347 1297 33 818 1167

- Ned.: en. Arabisch: وَ = wa (en). Taalgebruik in de Qoran: wa (en). D.: und. E.: and. Fr.: et. Grieks: και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Hebr.: וְ = wë (en). Lat.: et.

Mc 3,13.12. ind. aor. 3de pers. mv. apèlthon (zij gingen weg) van het werkw. aperchomai (weggaan). Taalgebruik in N.T.: aperchomai (weggaan). Taalgebruik in Mc: aperchomai (weggaan).
Mc (5): (1) Mc 1,20. (2) Mc 3,13. (3) Mc 6,32. (4) Mc 11,4. (5) Mc 12,12. De twaalf apostelen gaan weg van de massa om Jezus op de berg te volgen.

Mc 3,13.13. προς = pros (naar, bij). Taalgebruik in het NT: pros (naar, bij). Taalgebruik in de LXX: pros (naar, bij). Taalgebruik in Mc: pros (naar, bij). Meestal bij personen. Mc (4): (1) Mc 3,7. (2) Mc 3,8. (3) Mc 3,13. (4) Mc 3,31.

pros (bij)   Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel O.T. NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
  62  3919  3272  647  41  62  158  91  122  166  261  352 

  pros (bij)   Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 14 Mc 15 Mc 16
2 + auton (hem) 1 + 14 = 15 1: Mc 1,5. + 3 : (1) Mc 1,32. (2) Mc 1,40. (3) Mc 1,45. 2 : 4) Mc 2,3. (5) Mc 2,13. 3 : (6) Mc 3,8. (7) Mc 3,13. (8) Mc 3,31. 1 : (9) Mc 4,1.     1 : (10) Mc 7,1.   1 : (11) Mc 9,20. 1 : (12) Mc 10,1.   2  : (13) Mc 12,13. (14) Mc 12,18.      

Mc 3,13.14. acc. mann. enk. αυτον = auton (hem) van het persoonl. voornaamw. αυτος = autos (hij - hem). Taalgebruik in het NT: voornaamwoord autos. Taalgebruik in de LXX: voornaamwoord autos. Taalgebruik in Mc: persoonlijk voornaamwoord. Mc 3 (12): (1) Mc 3,2. (2) Mc 3,6. (3) Mc 3,8. (4) Mc 3,9. (5) Mc 3,11. (6) Mc 3,12. (7) Mc 3,13. (8) Mc 3,19. (9) Mc 3,21. (10) Mc 3,31. (11) Mc 3,32. (12) Mc 3,34.

  autos enk. Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
4 acc. mann. enk. auton   146  11  12  12  16  12  14  17  2872  2032  840  114  146  184  154  136  85  21  598  752 
  totaal 413  35  17  27  14  34  34  18  33  32  30  18  25  47  34  12884  9893  2991  510  413  593  475  350  504  146  1670  2145 

Mc 3,13.13. - 14. προς αυτον = pros auton (naar hem, bij hem). Naar Jezus. Mc (14): (1) Mc 1,32. (2) Mc 1,40. (3) Mc 1,45. (4) Mc 2,3. (5) Mc 2,13. (6) Mc 3,8. (7) Mc 3,13. (8) Mc 3,31. (9) Mc 4,1. (10) Mc 7,1. (11) Mc 9,20. (12) Mc 10,1. (13) Mc 12,13. (14) Mc 12,18.

Mc 3,13 Mc 3,14 Mc 3,16 Mc 6,7  Mc 9,35  Mc 10,32  
kai (en)  kai (en)  kai (en)   kai (en) kathisas (gezeten zijnde)    
proskaleitai (hij roept tot zich)  epoièsen (hij maakte) epoièsen (hij maakte)

 

proskaleitai (hij roept tot zich) 

efônèsen (riep hij) paralaboon (bij zich genomen hebbende) palin (opnieuw)  
hous èthelen autos (die hijzelf wilde)  dôdeka (twaalf) tous dôdeka (de twaalf) tous dôdeka (de twaalf)  tous dôdeka (de twaalf)   tous doodeka (de twaalf)  
        kai (en)  legei (hij zegt)  ijrksato autois legein (begon hij hen te zeggen)  
        autois (hen)     
 97. Roeping van de Twaalf: Mc 3,13-19 - Lc 6,12-16 -      147. Zending van de Twaalf: Mc 6,7-13 - Lc 9,1-6 -  173. De grootste in het Rijk Gods: Mc 9,33-37 // Mt 18,1-5 // Lc 9,46-48  273. Derde lijdensvoorspelling: Mc 10,32-34 // Mt 20,17-19 // Lc 18,31-34  

Mc 3,14 - Mc 3,14: 97. Roeping van de Twaalf - Mc 3,13-19 - Lc 6,12-16 -- bijbeloverzicht -- Mc (Marcus) -- Mc 3 -- taalgebruik -- Mc 3,13 - Mc 3,14 - Mc 3,15 - Mc 3,16 - Mc 3,17 - Mc 3,18 - Mc 3,19 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis   Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2004) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
kai epoièsen dôdeka hous kai apostolous ônomasen hina ôsin met'autou kai hina apostellèi autous kèrussein 14 et fecit ut essent duodecim cum illo et ut mitteret eos praedicare  14. En hij maakte er twaalf (die hij ook apostelen noemde] opdat ze met hem zouden zijn en hij hen zou zenden om te verkondigen,   14 Hij stelde er twaalf aan om Hem te vergezellen en door Hem uitgezonden te worden om te prediken,   [14] Hij stelde er twaalf aan, die Hij ook apostelen* noemde, met de bedoeling dat ze Hem zouden vergezellen, en uitgezonden zouden worden om te verkondigen,   [14] Hij stelde twaalf van hen aan als apostel;* ze moesten hem vergezellen, en hij wilde hen ook uitzenden om het goede nieuws bekend te maken.   14 Hij maakt er twaalf voor klaar om zijn metgezellen te zijn, en om hen uit te zenden om te prediken   14. et il en institua Douze pour être ses compagnons et pour les envoyer prêcher,

Persoonlijke vertaling. en hij vormde een twaalftal die hij ook apostelen noemde opdat zij zouden zijn met hem en opdat hij hen zou zenden te getuigen
Statenvertaling. 14 En Hij stelde er twaalf, opdat zij met Hem zouden zijn, en opdat Hij dezelve zou uitzenden om te prediken;
King James Bible. [14] And he ordained twelve, that they should be with him, and that he might send them forth to preach,
Luther-Bibel. 14 Und er setzte zwölf ein, die er auch Apostel nannte, dass sie bei ihm sein sollten und dass er sie aussendete zu predigen

Tekstuitleg van Mc 3,14. Het versdeel Mc 3,14 telt 12 (2 X 2 X 3) woorden en 61 letters. De getalwaarde van Mc 3,14 is 7020 (2 X 2 X 3 X 3 X 3 X 5 X 13).

Mc 3,14.1. και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Taalgebruik: kai (en) in de LXX. Taalgebruik in Mc: kai (en). Niet in Mc 3,10 , Mc 3,29 , Mc 3,30.

kai (en)  kai (en)   Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
verzen  verzen (678) (666) 678 45  28  35  41  43  56  37  38  50  52  33  44  37  72  47  20  / 8     7957 1071 678 1151 879 1007 2767 404 2900  3779 
kai (en)   kai = en (555) (547) 555  40  26  32  33  37  52  26  36  40  37  29  33  26  60  33  15 / 7 26980  21867  5113  705  555  822  530  660  1470  371  2082  2612 
verschil verschil (123) (115) 123 5 2 3 8 6 4 11 2 10 15 4 11 11 12 14 5 / 1     2844 366 123 329 349 347 1297 33 818 1167

- Ned.: en. Arabisch: وَ = wa (en). Taalgebruik in de Qoran: wa (en). D.: und. E.: and. Fr.: et. Grieks: και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Hebr.: וְ = wë (en). Lat.: et.

Mc 3,14.2. act. ind. aor. 3de pers. enk. εποιησεν = epoièsen (hij deed) van het werkw. ποιεω = poieô (doen, maken). Taalgebruik in het NT: poieô (doen, maken). Taalgebruik in de LXX: poieô (doen, maken). Mt (13): (1) Mt 1,24. (2) Mt 12,3. (3) Mt 13,26. (4) Mt 13,28. (5) Mt 13,58. (6) Mt 19,4. (7) Mt 20,5. (8) Mt 21,15. (9) Mt 21,31. (10) Mt 22,2. (11) Mt 26,12. (12) Mt 26,13. (13) Mt 27,23. Mc (9): (1) Mc 2,25. (2) Mc 3,14. (3) Mc 3,16. (4) Mc 5,20. (5) Mc 6,21. (6) Mc 10,6. (7) Mc 14,8. (8) Mc 14,9. (9) Mc 15,14. Lc (14): (1) Lc 1,49. (2) Lc 1,51. (3) Lc 1,68. (4) Lc 3,19. (5) Lc 5,29. (6) Lc 6,3. (7) Lc 6,10. (8) Lc 8,8. (9) Lc 8,39. (10) Lc 11,40. (11) Lc 16,8. (12) Lc 17,9. (13) Lc 19,18. (14) Lc 23,22. Een vorm van ποιεω = poieô (doen, maken) in de LXX (3390) , in het NT (565).

poieô (doen) bijbel LXX Pentateuch Eerdere Profeten Latere Profeten 12 Kleine Profeten Geschriften Gn Ex Lv Nu Dt NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn. ev.
act. ind. aor. 3de pers. enk. epoièsen 714 570 + 71 = 641 136 211 62 10 151 46 43 8 14 25 73 13 9 14 18 14 4 1 36 54

- Hebreeuws. `-sh-h. (1) act. qal. perf. 3de pers. mann. enk. עָשָׂה = `âshâh (hij maakt). (2) act. qal part. mann. enk. עֹשֶׂה = `oshèh (makende). Tenakh (503). Pentateuch (112). Eerdere Profeten (161). Latere Profeten (78). 12 Kleine Profeten (19). Geschriften (133).
- Ned.: doen. Arabisch: عَمَلَ = `amala (werken). Taalgebruik in de Qoran: `amala (werken). D.: tun. E.: do. Fr.: faire. Grieks: ποιεω = poieô (doen, maken). Taalgebruik in het NT: poieô (doen, maken). Hebreeuws: עָשָׂה = `âshâh (maken, doen). Taalgebruik in Tenakh: `âshâh (maken). Lat.: facere.
- Het werkw. עָשָׂה = `âshâh (hij maakt) en het telwoord עָשַׂר = `âshâr verschillen slechts in de 3de medeklinker van elkaar.
- Jezus maakte twaalf. In het Grieks klinkt het even kramiekelig als in het Nederlands. Jezus heeft het hele volk van Israël op het oog , dat uit 12 stammen bestaat. Die 12 stammen moeten opnieuw tot een verbondenheid gemaakt worden. De roeping van de twaalf roept het vormingsproces op: leren als broers samen te leven.

Mc 3,14.1. - 2. Grieks: και εποιησεν = kai epoièsen (en hij deed / en hij maakte). LXX (257). NT (8): (1) Variante lezing: Mt 26,15. (2) Mc 3,14. (3) Variante lezing: Mc 8,25. (4) Lc 1,68. (5) Lc 5,29. (6) Joh 9,6. (7) Hnd 7,24. (8) Apk 1,6.
- και εποιησεν = kai epoisen (en hij deed). NT (8): (1) Mt 25,16. (2) Mc 3,14. (3) Mc 8,25. (4) Lc 1,68. (5) Lc 5,29. (6) Joh 9,6. (7) Hnd 7,24. (8) Apk 1,6.
- Hebreeuws: וַיַּעַשׂ = wajja`ash (en hij maakte, en hij deed) < prefix verbindingswoord wë + act. qal imperf. 3de pers. mann. enk. van het werkw. עָשָׂה = `âshâh (maken, doen). Taalgebruik in Tenakh: `âshâh (maken). Getalwaarde: ajin = 16 of 70 , shin = 21 of 300 , he = 5 ; totaal: 42 (2 X 3 X 7) OF 375 (3 X 5³). Structuur: 7 - 3 - 5. De som van de elementen is telkens 6. Tenakh (232). Pentateuch (81). Eerdere Profeten (86). Latere Profeten (9). 12 Kleine Profeten (1). Geschriften (55). Onderzoek 2 Kr. 4,6.

Mc 3,14.3. δωδεκα = dôdeka (twaalf). Taalgebruik in het NT: dôdeka (twaalf). Taalgebruik in de LXX: dôdeka (twaalf). Mt (12): (1) Mt 9,20. (2) Mt 10,1. (3) Mt 10,2. (4) Mt 10,5. (5) Mt 11,1. (6) Mt 14,20. (7) Mt 19,28. (8) Mt 20,17. (9) Mt 26,14. (10) Mt 26,20. (11) Mt 26,47. (12) Mt 26,53. Mc (15): (1) Mc 3,14. (2) Mc 3,16. (3) Mc 4,10. (4) Mc 5,25. (5) Mc 5,42. (6) Mc 6,7. (7) Mc 6,43. (8) Mc 8,19. (9) Mc 9,35. (10) Mc 10,32. (11) Mc 11,11. (12) Mc 14,10. (13) Mc 14,17. (14) Mc 14,20. (15) Mc 14,43. Lc (12): (1) Lc 2,42. (2) Lc 6,13. (3) Lc 8,1. (4) Lc 8,42. (5) Lc 8,43. (6) Lc 9,1. (7) Lc 9,12. (8) Lc 9,17. (9) Lc 18,31. (10) Lc 22,3. (11) Lc 22,30. (12) Lc 22,47.

    bijbel LXX Pentateuch Eerdere Profeten Latere Profeten 12 Kleine Profeten Geschriften Gn Ex Lv Nu Dt NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
  dôdeka (twaalf) 138 (2³ X 17) 69 + 6 24 27 5 1 12 8 3 1 11 1 61 12 15 12 6 4 2 10 39 45 1 1

- Ned.: twaalf. D.: zwölf. E. twelve. F.: douze. Grieks: δωδεκα = dôdeka (twaalf). Taalgebruik in het NT: dôdeka (twaalf). Taalgebruik in de LXX: dôdeka (twaalf). Lat.: duodecim.
- De lange geschiedenis van Israël is er één van broederliefde en broederstrijd. Denken we aan Esau en Jakob. Een emotioneel moment van beiden is hun ontmoeting aan de Jabbokrivier (Ex 32,2-33,17). Jakob ontvangt de naam Israël (Gn 32,29). Zijn 12 zonen zullen uitgroeien tot 12 stammen. Mozes bevrijdt het volk uit Egypte en geeft het zijn grondwet. Jozua neemt bezit van het land Kanaän. Aan iedere stam wordt een gebied aangewezen , behalve aan de stam Levi , die voor de eredienst moet zorgen. Met David groeit het 12-stammengebied  tot een koninkrijk met Jeruzalem als hoofdstad (1000-970 v. Chr.). Na Salomo (+ 930 v. Chr.) wordt het koninkrijk gesplitst in een Noord- en een Zuidrijk. In het Noordrijk wordt Samaria de hoofdstad. In het Zuidrijk blijft Jeruzalem de hoofdstad. Het Noordrijk omvat 10 stammen , het Zuidrijk 2 stammen (Juda en Benjamin). Vaak zullen deze beide koninkrijkjes tegen elkaar ten oorlog trekken. In 722 v. Chr. veroveren de Assyriërs het Noordrijk en de  hoofdstad Samaria. Een gedeelte van de bevolking van het Noordrijk wordt weggevoerd en vreemde volkeren worden aangevoerd. Uit de vermenging van de autochtone bevolking en de geïmporteerden  ontstaan de Samaritanen. Voor altijd blijft het Noorden onder vreemde overheersing. Het Zuidrijk zal nu eens autonoom zijn , dan weer onder vreemde heerschappij  leven. In 586 v. Chr. valt Jeruzalem in handen van de Babyloniërs ; stad en tempel worden verwoest en een groot deel van de bevolking van Jeruzalem en Juda wordt weggevoerd naar Babylonië. In 538 v. Chr. mogen de bannelingen terugkomen. In de 2de eeuw komt het Zuidrijk onder het gezag van de Seleuciden , dat gevestigd is in Syrië. In 165 v. Chr. winnen de Makkabeeën de strijd en kunnen opnieuw onafhankelijk worden tot 67 v. Chr. wanneer een troonpretendent de hulp van de Romeinen inroept. Om het gevaar van verdwijning tegen te gaan plooit de kleine stam Juda op zichzelf terug en hoopt door het onderhouden van de geboden het tij van overheersing door de Romeinen te keren. Niet alleen worden de Samaritanen van het Noordrijk gehaat, maar ook zondaars , tollenaars , zieken worden uit het maatschappelijk leven van het kleine koninkrijk Juda geweerd. Van de vroegere droom van Israël om een gemeenschap van broers op te bouwen , schiet nog weinig over. Jezus vindt dat het welletjes is geweest en dat er eens komaf moet worden gemaakt met uitsluitingen van allerlei aard. De roeping van de twaalf is een heropnemen van de droom van Israël. Niet de afzonderlijke namen zijn belangrijk , maar het geheel , de twaalf. De namen van de twaalf zijn personificaties van de 12 stammen van Israël. Het gaat niet om 12 mannen met uitsluiting van vrouwen. Het gaat om het hele volk: mannen , vrouwen , kinderen. Zo wil Jezus komaf maken met een geschiedenis van meer dan 10 eeuwen broederstrijd. Uitsluiting moet worden geweerd , vergeving en barmhartigheid beoefend.  Jezus stelt zich niet tot doel het koninkrijk van David te herstellen , maar wel om het verbinden van de 12 stammen met elkaar. Niet het grondgebied is belangrijk , maar de onderlinge band. Dat moeten de 12 onder elkaar leren. Dat zal ook hun zending inhouden en van die boodschap zullen zij getuigen.

Mc 3,14.5. και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Taalgebruik: kai (en) in de LXX. Taalgebruik in Mc: kai (en). Niet in Mc 3,10 , Mc 3,29 , Mc 3,30.

kai (en)  kai (en)   Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
verzen  verzen (678) (666) 678 45  28  35  41  43  56  37  38  50  52  33  44  37  72  47  20  / 8     7957 1071 678 1151 879 1007 2767 404 2900  3779 
kai (en)   kai = en (555) (547) 555  40  26  32  33  37  52  26  36  40  37  29  33  26  60  33  15 / 7 26980  21867  5113  705  555  822  530  660  1470  371  2082  2612 
verschil verschil (123) (115) 123 5 2 3 8 6 4 11 2 10 15 4 11 11 12 14 5 / 1     2844 366 123 329 349 347 1297 33 818 1167

- Ned.: en. Arabisch: وَ = wa (en). Taalgebruik in de Qoran: wa (en). D.: und. E.: and. Fr.: et. Grieks: και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Hebr.: וְ = wë (en). Lat.: et.

Mc 3,14.6. acc. mann. mv. αποστολους = apostolous van het zelfst. naamw. αποστολος = apostolos (apostel, gezondene). Taalgebruik in het NT: apostolos (apostel). Taalgebruik in de LXX: apostolos (apostel). Taalgebruik in Mc: apostolos (apostel). Een vorm van αποστολος = apostolos (apostel, gezondene) in de LXX () , in het NT ().

  apostolos (apostel)   bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P..  A. b.. 
5 nom. mann. mv.. apostoloi   16    16    1 : Mc 6,30.    
8 acc. mann. mv. apostolous  15    15    1 : Mc 3,14.        
  totaal 8   80  28  39  35 

Mc 3,14.8. ἱνα = hina (opdat, zodat). Voegwoord. Taalgebruik in het NT: hina (opdat). Taalgebruik in de LXX: hina (opdat). Mc 3 (5): (1) Mc 3,2. (2) Mc 3,9. (3) Mc 3,10. (4) Mc 3,12. (5) Mc 3,14.

hina (opdat)  Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel ΟΤ ΝΤ Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
  59  1 : Mc 1,38. 1 : Mc 2,10. 5: (1) Mc 3,2. (2) Mc 3,9. (3) Mc 3,10. (4) Mc 3,12. (5) Mc 3,14. 1144  522  620  39  59  46  132  15  292  37  144  276  232  44 

Mc 3,14.10. μετα = meta (met , na). Afkorting: μετ' = met' OF μεθ' = meth'. Taalgebruik in het NT: meta (na , met). Taalgebruik in de LXX: meta (na , met). Taalgebruik in Mc: meta (na , met). Mc (34 + 16 + 3). In twee verzen in Mc 3: (1) Mc 3,6. (2) Mc 3,7. μετ' = met' (2): (1) Mc 3,5.. (2) Mc 3,14.

  meta (na, met)   Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
1 meta  34  4: (1) Mc 1,13. (2) Mc 1,14. (3) Mc 1,20. (4) Mc 1,29. 1 : Mc 2,16. 2: (1) Mc 3,6. (2) Mc 3,7 1: Mc 4,16.     1 : Mc 6,25. 3: (1) Mc 8,10. (2) Mc 8,31. (3) Mc 8,38.   2: (1) Mc 9,2. (2) Mc 9,31.   2: (1) Mc 10,30. (2) Mc 10,34.   1 : Mc 11,11. 2: (1) Mc 13,24. (2) Mc 13,26.   10: (1) Mc 14,1. (2) Mc 14,14. (3) Mc 14,17. (4) Mc 14,28. (5) Mc 14,43. (6) Mc 14,48. (7) Mc 14,54. (8) Mc 14,62. (9) Mc 14,67. (10) Mc 14,70.   3: (1) Mc 15,1. (2) Mc 15,7. (3) Mc 15,31.   2: (1) Mc 16,12. (2) Mc 16,19.   1443  1159  284  42  34  37  24  48  77  22  113  137 
2 met'  16 1 : Mc 1,36. 2: (1) Mc 2,19. (2) Mc 2,25.   2: (1) Mc 3,5.. (2) Mc 3,14..   1 : Mc 4,36. 4: (1) Mc 5,18. (2) Mc 5,24. (3) Mc 5,37. (4) Mc 5,40 1 : Mc 6,50.           4: (1) Mc 14,18. (2) Mc 14,20. (3) Mc 14,33. (4) Mc 14,43   1 : Mc 6,50. 737 611 126 18 16 21 23 14 10 24 55 78
3 meth' 3             1: Mc 8,14 1: Mc 9,8.         1: Mc 14,7.     217 174 43 10 3 4 8 1 16 1 17 25
  totaal  53 4 15  2398 1953 454 70 53 62 55 63 103 44 185 240

-- Ned.: met (Gr. με-τα = me-ta = met die dingen). D.: mit. E.: with. Fr.: avec (< apud hoc: met dat). Grieks: μετα = meta (met , na). Afkorting: μετ' = met' OF μεθ' = meth'. Taalgebruik in het NT: meta (na , met). Lat.: cum.
-- Lat. post-quam. Ned. na-dat. D. nachdem. Fr. après (< ad pressum = tot ge-perst , opeengeperst ; primere , pressum: persen ). E. after.

Mc 3,14.11. pers. voornaamw. 3de pers. gen. mann. enk. αυτου = autou van het pers. voornaamw. αυτος = autos. Taalgebruik in het NT: voornaamwoord autos. Taalgebruik in de LXX: voornaamwoord autos. Taalgebruik in Mc.: voornaamwoord autos. Mc 3 (10): (1) Mc 3,2. (2) Mc 3,5. (3) Mc 3,6. (4) Mc 3,7. (5) Mc 3,9. (6) Mc 3,10. (7) Mc 3,14. (8) Mc 3,21. (9) Mc 3,27. (10) Mc 3,31.

  autos enk. Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
2 gen. mann. enk. autou  143  13  10  12  16  17  15  6883  5685  1198  225  143  220  150  118  256  86  588  738 
  totaal 413  35  17  27  14  34  34  18  33  32  30  18  25  47  34  12884  9893  2991  510  413  593  475  350  504  146  1670  2145 

Mc 3,14.12. και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Taalgebruik: kai (en) in de LXX. Taalgebruik in Mc: kai (en). Niet in Mc 3,10 , Mc 3,29 , Mc 3,30.

kai (en)  kai (en)   Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
verzen  verzen (678) (666) 678 45  28  35  41  43  56  37  38  50  52  33  44  37  72  47  20  / 8     7957 1071 678 1151 879 1007 2767 404 2900  3779 
kai (en)   kai = en (555) (547) 555  40  26  32  33  37  52  26  36  40  37  29  33  26  60  33  15 / 7 26980  21867  5113  705  555  822  530  660  1470  371  2082  2612 
verschil verschil (123) (115) 123 5 2 3 8 6 4 11 2 10 15 4 11 11 12 14 5 / 1     2844 366 123 329 349 347 1297 33 818 1167

- Ned.: en. Arabisch: وَ = wa (en). Taalgebruik in de Qoran: wa (en). D.: und. E.: and. Fr.: et. Grieks: και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Hebr.: וְ = wë (en). Lat.: et.

Mc 3,14.13. ἱνα = hina (opdat, zodat). Voegwoord. Taalgebruik in het NT: hina (opdat). Taalgebruik in de LXX: hina (opdat). Mc 3 (5): (1) Mc 3,2. (2) Mc 3,9. (3) Mc 3,10. (4) Mc 3,12. (5) Mc 3,14.

hina (opdat)  Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel ΟΤ ΝΤ Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
  59  1 : Mc 1,38. 1 : Mc 2,10. 5: (1) Mc 3,2. (2) Mc 3,9. (3) Mc 3,10. (4) Mc 3,12. (5) Mc 3,14. 1144  522  620  39  59  46  132  15  292  37  144  276  232  44 

Mc 3,14.14. act. conj. praes. 3de pers. enk. αποστελλῃ = apostellè(i) (hij zou zenden) van het werkw. απο-στελλω = apo-stellô: af- / weg- sturen , wegzenden , afzenden (afgezant) , zenden. Taalgebruik in het NT: apostellô (afsturen, wegsturen , afzenden). Taalgebruik in de LXX: apostellô (afsturen, wegsturen , afzenden). Taalgebruik in Mc: apostellô (afsturen, wegsturen , afzenden). Deze vorm komt in de Bijbel slechts in Mc 3,14 voor. Een vorm van αποστελλω = apostellô (afsturen, wegsturen , afzenden) in de LXX (691) (Lust J.... Greek-English Lexicon of the Septuagint , Stuttgart , 2003) , in het NT (131) (Morgenthaler Robert , Statistik...) , in Mt (22) , in Mc (20) , in Lc (25) , in Joh (28) , in Hnd (24). Volgens diezelfde auteurs komt een vorm van αποστολος = apostolos in de Septuaginta niet voor , in het NT (79). In de evangelies komt αποστολος = apostolos (apostel) slechts 9X voor , 1X in Mt , Mc , Joh en 6X in Lc.

Mc 3,14.15. acc. mann. mv. αυτους = autous (hen) van het pers. voornaamw. αυτος = autos. Taalgebruik in het NT: voornaamwoord autos. Taalgebruik in de LXX: voornaamwoord autos. Mc (40). Mc 3 (4): (1) Mc 3,5. (2) Mc 3,14. (3) Mc 3,20. (4) Mc 3,23.

  autoi  Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
8 acc. mann. mv. autous  40      1991  1652  339  46  40  83  18  95  32  25  169  187 

Mc 3,14.16. act. inf. praes. κηρυσσειν = kèrussein (verkondigen) van het werkw. κηρυσσω = kèrussô (verkondigen). Taalgebruik in het NT: kèrussô (verkondigen). Taalgebruik in de LXX: kèrussô (verkondigen). Taalgebruik in Mc: kèrussô (verkondigen). Bijbel = NT (6): (1) Mt 4,17. (2) Mt 11,1. (3) Mc 1,45. (4) Mc 3,14. (5) Mc 5,20. (6) Lc 9,2. Een vorm van κηρυσσω = kèrussô (verkondigen) in de LXX (32) , in het NT (61) , in Mc (14). In de LXX kan κηρυσσω = kèrussô (verkondigen) de vertaling van 6 verschillende Hebreeuwse woorden zijn.
Mc 3,14 behoort tot het roepingsverhaal (Mc 3,13-19). In dit verhaal worden de taken van de geroepenen voorzegd. In het zendingsverhaal (Mc 6,7-13) voeren de leerlingen uit wat hen is opgedragen: ekèruxan (Mc 6,12: zij verkondigden). STAP VOOR STAP !

  kèrussô (verkondigen) Mc Mc 1 Mc 3 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 13 Mc 14 Mc 16
2 inf. pr. kèrussein 3 (1) Mc 1,45.   (2) Mc 3,14. (3) Mc 5,20          
  Totaal 14

- Ned.: prediken , verkondigen. D.: predigen. E.: to preach. E.: to preach. Gr.: κηρυσσω = kèrussô (verkondigen). Taalgebruik in het NT: kèrussô (verkondigen). Lat.: praedicare.

 

Volgens Mc 3,13 gaat Jezus over tot de selectie met het oog op het vormen van een twaalftal , zoals een bondscoach spelers selecteert en oproept om in het nationaal elftal te spelen. Het twaalftal is het getal dat teruggaat op de zonen van Jakob. Dit twaalftal maakt het volk Israël uit. Gaat het in de roeping en de zending om twaalf concrete personen of gaat het om hun symbolische betekenis en zo om de totaliteit van het volk

?
Er is een merkwaardige overeenkomst met Ex 18,25: wajjibhëchar Mosjèh ´anësjê chajjil mikhkhâl Jishërâ´el wajjithen ´othâm râ´sjîm `al hâ`âm (en Mozes koos bekwame mannen uit heel Israël en hij stelde hen aan tot hoofden over het volk). In het Grieks: kai epelexen Môusès andras dunatous apo pantos Israèl kai epoièsen ep'autôn (En Mozes verkoos bekwame mannen uit heel Israël en hij stelde - hen - erover aan.)
We zijn gewoon om te spreken over de twaalf apostelen. Hier lijkt apostel synoniem van de twaalf te zijn. Jezus sprak geen Grieks , hij zal wellicht ook niet het Griekse woord apostel gebruikt hebben.
-


Mc 3,15 - Mc 3,15: 97. Roeping van de Twaalf - Mc 3,13-19 - Lc 6,12-16 -- bijbeloverzicht -- Mc (Marcus) -- Mc 3 -- taalgebruik -- Mc 3,13 - Mc 3,14 - Mc 3,15 - Mc 3,16 - Mc 3,17 - Mc 3,18 - Mc 3,19 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis   Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2004) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
15 kai echein exousian ekballein ta daimonia 15 et dedit illis potestatem curandi infirmitates et eiciendi daemonia 15 en om macht te hebben om de demonen uit te werpen 15 met de macht de duivels uit te drijven. [15] met de macht om de demonen uit te drijven. [15] Ze kregen de macht om demonen uit te drijven. 15 en volmacht te hebben om de demonen uit te drijven; 15. avec pouvoir de chasser les démons.  

Statenvertaling. 15 En om macht te hebben, de ziekten te genezen, en de duivelen uit te werpen.
King James Bible. [15] And to have power to heal sicknesses, and to cast out devils:
Luther-Bibel. 15 und dass sie Vollmacht hätten, die bösen Geister auszutreiben.

Tekstuitleg van Mc 3,15.

  Mt 10,1b Mc 3,15 Mc 6,7b Lc 9,1
  edôken autois exousian pneumatôn akathartôn hôste ekballein auta kai therapeuein pasan noson kai pasan malakian kai echein exousian ekballein ta daimonia kai edidou autois exousian tôn pneumatôn tôn akathartôn edôken autois dunamin kai exousian epi panta ta daimonia kai nosous therapeuein 

Mc 3,15.1. και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Taalgebruik: kai (en) in de LXX. Taalgebruik in Mc: kai (en). Niet in Mc 3,10 , Mc 3,29 , Mc 3,30.

kai (en)  kai (en)   Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
verzen  verzen (678) (666) 678 45  28  35  41  43  56  37  38  50  52  33  44  37  72  47  20  / 8     7957 1071 678 1151 879 1007 2767 404 2900  3779 
kai (en)   kai = en (555) (547) 555  40  26  32  33  37  52  26  36  40  37  29  33  26  60  33  15 / 7 26980  21867  5113  705  555  822  530  660  1470  371  2082  2612 
verschil verschil (123) (115) 123 5 2 3 8 6 4 11 2 10 15 4 11 11 12 14 5 / 1     2844 366 123 329 349 347 1297 33 818 1167

- Ned.: en. Arabisch: وَ = wa (en). Taalgebruik in de Qoran: wa (en). D.: und. E.: and. Fr.: et. Grieks: και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Hebr.: וְ = wë (en). Lat.: et.

Mc 3,15.2. act. inf. praes. εχειν = echein (om te hebben) van het werkw. εχω = echô (hebben, bezitten). Taalgebruik: echô (hebben, bezitten) in het NT. Taalgebruik: echô (hebben, bezitten) in de LXX. Bijbel (49). LXX (19). NT (30). Mc (): (1) Mc 3,15. (2) Mc 4,5. (3) Mc 4,6. (4) Mc 6,18. Een vorm van εχω = echô (hebben, bezitten) in de LXX (497) , in het NT (705) , in Mc (69) , in Lc (77) , in Hnd (44).
- Ned.: hebben. D.: haben. E.: have. Fr.: avoir. Grieks: εχω = echô (hebben, bezitten). Taalgebruik: echô (hebben, bezitten) in het NT. Lat.: habere.

Mc 3,15.3. acc. vr. enk. εξουσιαν = exousian (macht, gezag) van het zelfst. naamw. εξουσια = exousia (gezag, macht). Taalgebruik in het NT: exousia (gezag, macht). Taalgebruik in de LXX: exousia (gezag, macht). Taalgebruik in Mc: exousia (gezag, macht). Da (9): (1) Da 3,30. (2) Da 4,15. (3) Da 4,29. (4) Da 5,4. (5) Da 5,16. (6) Da 5,29. (7) Da 6,4. (8) Da 7,26. (9) Da 7,27. 1 Mak (6): (1) 1 Mak 1,13. (2) 1 Mak 10,6. (3) 1 Mak 10,8. (4) 1 Mak 10,32. (5) 1 Mak 10,35. (6) 1 Mak 11,58. 2 Mak (3). Sir (5). Mt (6): (1) Mt 7,29. (2) Mt 8,9. (3) Mt 9,6. (4) Mt 9,8. (5) Mt 10,1. (6) Mt 21,23. Mc (7): (1) Mc 1,22. (2) Mc 1,27. (3) Mc 2,10. (4) Mc 3,15. (5) Mc 6,7. (6) Mc 11,28. (7) Mc 12,34. Lc (8): Lc (8): (1) Lc 4,6. (2) Lc 5,24. (3) Lc 7,8. (4) Lc 9,1. (5) Lc 10,19. (6) Lc 12,5. (7) Lc 19,17. (8) Lc 20,2. Een vorm van in de LXX (79) , in het NT (102). Een vorm van εξουσια = exousia (gezag, macht) kan de vertaling van 8 Hebreeuwse woorden zijn. In de LXX komt vooral een vorm van εξουσια = exousia (gezag, macht) voor in Da en vervolgens in de 2 boeken Mak. In het NT vallen op: de Br. van Paulus , Apk en Lc.
- exousia < ex - ousia (part. praes. nom. vr. enk. of onz. mv.): uit zich zijnde ; wat je hebt uit jezelf (al dan niet): gezag.

  exousia (gezag, macht)   Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 6 Mc 11 Mc 12 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
nom. + dat vr. enk. exousia(i)           3: (1) Mc 11,27. (2) Mc 11,29. (3) Mc 11,33.     39  10  29    13  13 
acc. vr. enk. exousian   (1) Mc 1,22. (2) Mc 1,27.   (3) Mc 2,10. (4) Mc 3,15.   (5) Mc 6,7.   (6) Mc 11,28.   (7) Mc 12,34. 82  29  53  11  12  21  27  11   
  totaal 10  145  46  99  10  10  16  30  20  36  42  29   

- - Hebreeuws: שָׁלְסָן = sjâlëtân/ sjoltan (heerschappij). Taalgebruik in Tenakh: sjâlëtân (heerschappij). Tenakh (3): (1) Da 4,31. (2) Da 6,27. (3) Da 7,14.

Mc 3,15.2. - 3. εχειν εξουσιαν = echein exousian (om macht te hebben). Bijbel (1): Mc 3,15.
- εξουσιαν εχειν = exousian echein (om macht te hebben). Bijbel (2): (1) Da 4,17. (2) 1 Kor 11,10.
- εχων εξουσιαν = echôn exousian (macht hebbende). Bijbel (2): (1) Da 6,4. (2) Apk 14,18.
- εξουσιαν εχων = exousian echôn (macht, gezag hebbende). Bijbel = NT (4): (1) Mt 7,29. (2) Mt 8,9. (3) Mc 1,22. (4) Lc 19,17.

Mc 3,15.3. - 4. εξουσιαν των = exousian tôn (macht over de). Bijbel (2): (1) Sir 17,2. (2) Mc 6,7.
- εξουσιαν πνευματων = exousian pneumatôn (macht over geesten). Bijbel (1): Mt 10,1.
- εξουσιαν των πνευματων = exousian tôn pneumatôn (macht over de geesten). Bijbel (1): Mc 6,7.

Mc 3,15.4. act. inf. praes. εκβαλλειν = ekballein (uitvaren, uitgooien) van het werkw. εκβαλλω = ekballô (uitwerpen, uitvallen) . Taalgebruik in het NT: ekballô (uitwerpen, uitvallen). Taalgebruik in de LXX: ekballô (uitwerpen, uitvallen). Taalgebruik in Mc: ekballô (uitwerpen, uitvallen). Bijbel = NT (6): (1) Mt 10,1. (2) Mc 3,15. (3) Mc 3,23. (4) Mc 11,15. (5) Lc 11,18. (6) Lc 19,45. Een vorm van εκβαλλω = ekballô (uitwerpen, uitvallen)  in de LXX (101) , in het NT (81). Een vorm van εκβαλλω = ekballô (uitwerpen, uitvallen) kan de vertaling van 22 verschillende Hebreeuwse (werk)woorden zijn.

Mc 3,15.6. nom. + acc. onz. enk. = daimonia (demonen) van het zelfst. naamw. δαιμονιον = daimonion (demon). Taalgebruik in het NT: daimonion (demon). Taalgebruik in de LXX: daimonion (demon).Taalgebruik in Mc: daimonion (demon). (1) Mc 1,34. (2) Mc 1,39. (3) Mc 3,15. (4) Mc 3,22. (5) Mc 6,13. (6) Mc 9,38. (7) Mc 16,9. (8) Mc 16,17.

  daimonion (demon) Mt  Mc  Lc  syn. ev. bijbel  OT  NT  Mt  Mc  Lc  Joh  Hnd  Br.  Apk syn. ev.
3 nom. + acc. mv. daimonia

6: (1) Mt 7,22. (2)Mt 9,34. (3) Mt 10,8. (4) Mt 12,24. (5) Mt 12,27. (6) Mt 12,28.

8: (1) Mc 1,34. (2) Mc 1,39. (3) Mc 3,15. (4) Mc 3,22. (5) Mc 6,13. (6) Mc 9,38. (7) Mc 16,9. (8) Mc 16,17. 15: (1) Lc 4,41. (2) Lc 8,2. (3) Lc 8,27. (4) Lc 8,30. (5) Lc 8,33. (6) Lc 8,35. (7) Lc 8,38. (8) Lc 9,1. (9) Lc 9,49. (10) Lc 10,17. (11) Lc 11,15. (12) Lc 11,18. (13) Lc 11,19. (14) Lc 11,20. (15) Lc 13,32. 29: (1) Mc 1,34 // Lc 4,41. (2) Mc 9,38 // Lc 9,49. (3) Mt 12,24 // Mc 3,22 // Lc 11,15. (4) Mt 12,27 // Lc 11,19. (5) Mt 12,28 // Lc 11,20. 29 34 3 31 6 8 15     1 1 29 29
  Totaal   11 12 23 46 52 77 16 61 11 12 23 6 1 5 3 46 52

Mc 3,16 - Mc 3,16: 97. Roeping van de Twaalf - Mc 3,13-19 - Lc 6,12-16 -- bijbeloverzicht -- Mc (Marcus) -- Mc 3 -- taalgebruik -- Mc 3,13 - Mc 3,14 - Mc 3,15 - Mc 3,16 - Mc 3,17 - Mc 3,18 - Mc 3,19 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis   Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2004) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
kai epoièsen tous dôdeka16 kai epethèken onoma tô simôni petron 16 et inposuit Simoni nomen Petrus   16 [En hij maakte (ze tot) de twaalf,] en hij legde aan Simon de naam Petrus op, 16 Hij wees dus deze twaalf aan; aan Simon gaf Hij de naam Petrus;  [16] Hij stelde deze twaalf aan. Simon gaf Hij de bijnaam Petrus*  [16] De twaalf die hij aanstelde, waren achtereenvolgens Simon, die hij de naam Petrus gaf,  16 zo maakt hij de twaalf ervoor klaar: Simon, aan wie hij de naam Petrus toevoegt;   16. Il institua donc les Douze, et il donna à Simon le nom de Pierre,

Statenvertaling. 16 En Simon gaf Hij den toe naam Petrus;
King James Bible. [16] And Simon he surnamed Peter;
Luther-Bibel. 16 Und er setzte die Zwölf ein und gab Simon den Namen Petrus;

Tekstuitleg van Mc 3,16.

Mc 3,16.1. και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Taalgebruik: kai (en) in de LXX. Taalgebruik in Mc: kai (en). Niet in Mc 3,10 , Mc 3,29 , Mc 3,30.

kai (en)  kai (en)   Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
verzen  verzen (678) (666) 678 45  28  35  41  43  56  37  38  50  52  33  44  37  72  47  20  / 8     7957 1071 678 1151 879 1007 2767 404 2900  3779 
kai (en)   kai = en (555) (547) 555  40  26  32  33  37  52  26  36  40  37  29  33  26  60  33  15 / 7 26980  21867  5113  705  555  822  530  660  1470  371  2082  2612 
verschil verschil (123) (115) 123 5 2 3 8 6 4 11 2 10 15 4 11 11 12 14 5 / 1     2844 366 123 329 349 347 1297 33 818 1167

- Ned.: en. Arabisch: وَ = wa (en). Taalgebruik in de Qoran: wa (en). D.: und. E.: and. Fr.: et. Grieks: και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Hebr.: וְ = wë (en). Lat.: et.

3. ep. lidw. acc. mann. mv. τους = tous (de). Zie bepaald lidwoord ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Mc 3 (2): (1) Mc 3,16. (2) Mc 3,34.

  lidw. mv. Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel  ΟΤ  ΝΤ  Mt  Mc Lc  Joh  Hnd  Brieven  Apk  syn. ev.
16. acc. m. mv. tous 52       2960 2330 630 91 52 98 51 122 156 60    
  Totaal   389  21  25  26  22  22  33  30  29  16  28  18  27  23  36  24  23394  18879  4515  745  389  644  404  690  1228  415  1778  2182 

- Nederl..: bepaald lidwoord de / het. Arabisch: bepaald lidw. اَل = ´al (de). Taalgebruik in de Qoran: ´al (de). D.: der , die , das enz.. E.: the. Fr.: le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam). Gr. ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Hebreeuws: הַ = ha (de, het). Taalgebruik in Tenakh: ha (de, het).

Mc 3,16.5. και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Taalgebruik: kai (en) in de LXX. Taalgebruik in Mc: kai (en). Niet in Mc 3,10 , Mc 3,29 , Mc 3,30.

kai (en)  kai (en)   Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
verzen  verzen (678) (666) 678 45  28  35  41  43  56  37  38  50  52  33  44  37  72  47  20  / 8     7957 1071 678 1151 879 1007 2767 404 2900  3779 
kai (en)   kai = en (555) (547) 555  40  26  32  33  37  52  26  36  40  37  29  33  26  60  33  15 / 7 26980  21867  5113  705  555  822  530  660  1470  371  2082  2612 
verschil verschil (123) (115) 123 5 2 3 8 6 4 11 2 10 15 4 11 11 12 14 5 / 1     2844 366 123 329 349 347 1297 33 818 1167

- Ned.: en. Arabisch: وَ = wa (en). Taalgebruik in de Qoran: wa (en). D.: und. E.: and. Fr.: et. Grieks: και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Hebr.: וְ = wë (en). Lat.: et.

Mc 3,16.7. nom. + acc. onz. enk. ονομα = onoma (naam). Taalgebruik in het NT: onoma (naam). Taalgebruik in de Septuaginta: onoma (naam). Taalgebruik in Mc: onoma (naam). Mc (5): (1) Mc 3,16. (2) Mc 5,9 (2X). (3) Mc 6,14. (4) Mc 13,13. (5) Mc 14,32.
- Ned.: naam (zie het Griekse onoma zonder de begin o).. stam: N... M. Arabisch: اسم = ism (naam). Taalgebruik in de Qoran: ism (naam). D.: Name. Eng.: name. Fr.: nom. Grieks: ονομα = onoma (naam). Taalgebruik in het NT: onoma (naam). Hebr. שֵׁם = sjem (naam). Taalgebruik in Tenakh: sjem (naam). Lat. nomen.

  onoma (naam)  bijbel  OT  NT  Mt  Mc   Lc  Joh  Hnd  Br.   Apk  syn. ev.
1 nom. + acc. onz. enk. onoma 676 578 98 10 6 15 11 15 17 24 31 42
  Totaal   1079  862 217  19  14  33  24  60  35  32  66  90 

8. bepaald lidw. dat. mann. enk. tô(i) (de). Taalgebruik in het N.T.: bepaald lidwoord. Taalgebruik in Mc: bepaald lidwoord. Gr. to.. , tè... N.: de. E.: the. Mc 3 (4): (1) Mc 3,3. (2) Mc 3,5. (3) Mc 3,16. (4) Mc 3,22.

Mc 3,17 - Mc 3,17: 97. Roeping van de Twaalf - Mc 3,13-19 - Lc 6,12-16 -- bijbeloverzicht -- Mc (Marcus) -- Mc 3 -- taalgebruik -- Mc 3,13 - Mc 3,14 - Mc 3,15 - Mc 3,16 - Mc 3,17 - Mc 3,18 - Mc 3,19 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis   Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2004) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
17 kai iakôbon ton tou zebedaiou kai iôannèn ton adelfon tou iakôbou kai epethèken autois onomata boanerges o estin uioi brontès 17 et Iacobum Zebedaei et Iohannem fratrem Iacobi et inposuit eis nomina Boanerges quod est Filii tonitrui en Jakobus, de zoon van Zebedeüs, en Johannes de broer van Jakobus en hij legde hen de naam (namen) op: Boanerges, dat is zonen van de donder; 17 verder Jakobus de zoon van Zebedeus en Johannes de broer van Jakobus, aan wie Hij de naam Boanerges gaf, wat betekent: zonen van de donder; . [17] Jakobus van Zebedeüs en Johannes, de broer van Jakobus, gaf Hij de bijnaam Boanerges*, dat betekent Donderzonen. [17] Jakobus, de zoon van Zebedeüs, Johannes, de broer van Jakobus (aan deze twee gaf hij de naam Boanerges, wat ‘zonen van de donder’ betekent), 17 Jakobus van Zebedeüs, en Jakobus’ broer Johannes, aan wie hij de naam Boanerges toevoegt, dat is: zonen des donders; 17. puis Jacques, le fils de Zébédée, et Jean, le frère de Jacques, auxquels il donna le nom de Boanergès, c'est-à-dire fils du tonnerre,  

Statenvertaling. 17 En Jakobus, den zoon van Zebedeüs, en Johannes, den broeder van Jakobus; en gaf hun toe namen, Boanerges, hetwelk is, zonen des donders;
King James Bible. [17] And James the son of Zebedee, and John the brother of James; and he surnamed them Boanerges, which is, The sons of thunder:
Luther-Bibel. 17 weiter: Jakobus, den Sohn des Zebedäus, und Johannes, den Bruder des Jakobus, und gab ihnen den Namen Boanerges, das heißt: Donnersöhne;

Tekstuitleg van Mc 3,17.

Mc 3,17.1. και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Taalgebruik: kai (en) in de LXX. Taalgebruik in Mc: kai (en). Niet in Mc 3,10 , Mc 3,29 , Mc 3,30.

kai (en)  kai (en)   Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
verzen  verzen (678) (666) 678 45  28  35  41  43  56  37  38  50  52  33  44  37  72  47  20  / 8     7957 1071 678 1151 879 1007 2767 404 2900  3779 
kai (en)   kai = en (555) (547) 555  40  26  32  33  37  52  26  36  40  37  29  33  26  60  33  15 / 7 26980  21867  5113  705  555  822  530  660  1470  371  2082  2612 
verschil verschil (123) (115) 123 5 2 3 8 6 4 11 2 10 15 4 11 11 12 14 5 / 1     2844 366 123 329 349 347 1297 33 818 1167

- Ned.: en. Arabisch: وَ = wa (en). Taalgebruik in de Qoran: wa (en). D.: und. E.: and. Fr.: et. Grieks: και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Hebr.: וְ = wë (en). Lat.: et.

Mc 3,17.2. acc. mann. enk. iakôbon (Jakobus) van het zelfst. naamw. iakôbos (Jakobus). Taalgebruik in het N.T.: iakôbos (Jakobus). Taalgebruik in Mc: iakôbos (Jakobus). Mc (6): (1) Mc 1,19. (2) Mc 3,17. (3) Mc 3,18. (4) Mc 5,37. (5) Mc 9,2. (6) Mc 14,33. 15 X in Mc. Er zijn twee Jakobussen:
- Jakobus , zoon van Zebedeüs.
- Jakobus , zoon van Alfeüs.

Mc 3,17.3. bep. lidw. acc. mann. enk. ton (de). Taalgebruik in het N.T.: bepaald lidwoord. Taalgebruik in Mc: bepaald lidwoord. Gr. to.. , tè... N.: de. E.: the. D. der , die , das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam).
Mc (555). Mc 3 (5): (1) Mc 3,9. (2) Mc 3,17. (3) Mc 3,18. (4) Mc 3,27. (5) Mc 3,29.

Mc 3,17.4. bep. lidw. gen. mann. + onz. enk. του = tou (de) van het bepaald lidw. ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Taalgebruik in Mc: bepaald lidwoord. Mc 3 (6): (1) Mc 3,8. (2) Mc 3,11. (3) Mc 3,17. (4) Mc 3,18. (5) Mc 3,27. (6) Mc 3,35.

  lidw. enk. Mc  Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel  OT NT Mt  Mc  Lc  Joh  Hnd  Br.  Apk  syn. ev.
4. gen. m. + onz. enk. tou 116  8 6 6 5 11 6 7 6 7 9 3 10 6 13 7 6 8480  6542  1938  234  116  272  196  269  673  178  622  818 
  Totaal   940  67  45  41  64  70  71  62  36  66  71  40  59  53  106  61  28  54298  42002  12296  1648  940  1649  1422  1696  4013  928  4237 5659  

- Nederl..: bepaald lidwoord de / het. Arabisch: bepaald lidw. اَل = ´al (de). Taalgebruik in de Qoran: ´al (de). D.: der , die , das enz.. E.: the. Fr.: le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam). Gr. ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Hebreeuws: הַ = ha (de, het). Taalgebruik in Tenakh: ha (de, het).

Mc 3,17.5. gen. mann. enk. zebedaiou (Zebedeüs) van het zelfst. naamw. zebedaios (Zebedeüs). Taalgebruik in het N.T.: zebedaios (Zebedeüs). Taalgebruik in Mc: zebedaios (Zebedeüs).
Mc (3): (1) Mc 1,19.  (2) Mc 3,17.  (3) Mc 10,35.

Mc 3,17.2. - 5. iakôbon ton tou zebedaiou (Jakobus , die van Zebedeüs = Jakobus , de zoon van Zebedeüs). Mc (2): (1) Mc 1,19.  (2) Mc 3,17.

Mc 3,17.6. και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Taalgebruik: kai (en) in de LXX. Taalgebruik in Mc: kai (en). Niet in Mc 3,10 , Mc 3,29 , Mc 3,30.

kai (en)  kai (en)   Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
verzen  verzen (678) (666) 678 45  28  35  41  43  56  37  38  50  52  33  44  37  72  47  20  / 8     7957 1071 678 1151 879 1007 2767 404 2900  3779 
kai (en)   kai = en (555) (547) 555  40  26  32  33  37  52  26  36  40  37  29  33  26  60  33  15 / 7 26980  21867  5113  705  555  822  530  660  1470  371  2082  2612 
verschil verschil (123) (115) 123 5 2 3 8 6 4 11 2 10 15 4 11 11 12 14 5 / 1     2844 366 123 329 349 347 1297 33 818 1167

- Ned.: en. Arabisch: وَ = wa (en). Taalgebruik in de Qoran: wa (en). D.: und. E.: and. Fr.: et. Grieks: και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Hebr.: וְ = wë (en). Lat.: et.

7. acc. mann. enk. Iôannèn (Johannes) van de eigennaam Iôannès (Johannes). Taalgebruik in het N.T.: Iôannès (Johannes). Taalgebruik in Mc: Iôannès (Johannes). Hebr. jôchanan. Ned. Johan. D. Johannes. Fr. Jean. E. John.
Mc (5): (1) Mc 1,19. (2) Mc 3,17. (3) Mc 5,37. (4) Mc 9,2. (5) Mc 14,33.

Mc 3,17.10. bep. lidw. gen. mann. + onz. enk. του = tou (de) van het bepaald lidw. ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Taalgebruik in Mc: bepaald lidwoord. Mc 3 (6): (1) Mc 3,8. (2) Mc 3,11. (3) Mc 3,17. (4) Mc 3,18. (5) Mc 3,27. (6) Mc 3,35.

  lidw. enk. Mc  Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel  OT NT Mt  Mc  Lc  Joh  Hnd  Br.  Apk  syn. ev.
4. gen. m. + onz. enk. tou 116  8 6 6 5 11 6 7 6 7 9 3 10 6 13 7 6 8480  6542  1938  234  116  272  196  269  673  178  622  818 
  Totaal   940  67  45  41  64  70  71  62  36  66  71  40  59  53  106  61  28  54298  42002  12296  1648  940  1649  1422  1696  4013  928  4237 5659  

- Nederl..: bepaald lidwoord de / het. Arabisch: bepaald lidw. اَل = ´al (de). Taalgebruik in de Qoran: ´al (de). D.: der , die , das enz.. E.: the. Fr.: le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam). Gr. ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Hebreeuws: הַ = ha (de, het). Taalgebruik in Tenakh: ha (de, het).

Mc 3,17.12. και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Taalgebruik: kai (en) in de LXX. Taalgebruik in Mc: kai (en). Niet in Mc 3,10 , Mc 3,29 , Mc 3,30.

kai (en)  kai (en)   Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
verzen  verzen (678) (666) 678 45  28  35  41  43  56  37  38  50  52  33  44  37  72  47  20  / 8     7957 1071 678 1151 879 1007 2767 404 2900  3779 
kai (en)   kai = en (555) (547) 555  40  26  32  33  37  52  26  36  40  37  29  33  26  60  33  15 / 7 26980  21867  5113  705  555  822  530  660  1470  371  2082  2612 
verschil verschil (123) (115) 123 5 2 3 8 6 4 11 2 10 15 4 11 11 12 14 5 / 1     2844 366 123 329 349 347 1297 33 818 1167

- Ned.: en. Arabisch: وَ = wa (en). Taalgebruik in de Qoran: wa (en). D.: und. E.: and. Fr.: et. Grieks: και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Hebr.: וְ = wë (en). Lat.: et.

Mc 3,17.14. vnw. dat.mann. mv. autois (aan hen). Taalgebruik in het N.T.: voornaamwoord autos. Taalgebruik in Mc.: voornaamwoord autos.
Mc 3 (5): (1) Mc 3,4. (2) Mc 3,12. (3) Mc 3,17. (4) Mc 3,23. (5) Mc 3,33.

Mc 3,17.17. bep. lidw. nom. m. enk. ho: Mc 3 (5): (1) Mc 3,7. (2) Mc 3,11. (3) Mc 3,17. (4) Mc 3,20. (5) Mc 3,26. Taalgebruik in Mc 3: bepaald lidwoord. Taalgebruik in het N.T.: bepaald lidwoord.

Mc 3,18 - Mc 3,18: 97. Roeping van de Twaalf - Mc 3,13-19 - Lc 6,12-16 -- bijbeloverzicht -- Mc (Marcus) -- Mc 3 -- taalgebruik -- Mc 3,13 - Mc 3,14 - Mc 3,15 - Mc 3,16 - Mc 3,17 - Mc 3,18 - Mc 3,19 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis   Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2004) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
18 kai andrean kai filippon kai bartholomaion kai matthaion kai thôman kai iakôbon ton tou alfaiou kai thaddaion kai simôna ton kananitèn 18 et Andream et Philippum et Bartholomeum et Mattheum et Thomam et Iacobum Alphei et Thaddeum et Simonem Cananeum en Andreas en Filippus en Bartolomeüs en Matteüs en Tomas en Jakobus, de zoon van Alfeüs, en Taddeüs en Simon de Kananeeër 18 vervolgens Andreas, Filippus, Bartolomeus, Matteus, Tomas, Jakobus de zoon van Alfeus, Taddeus, Simon de ijveraar [18] Verder Andreas, Filippus, Bartolomeüs, Matteüs, Tomas, Jakobus van Alfeüs, Taddeüs, Simon Kananeüs*, [18] Andreas, Filippus, Bartolomeüs, Matteüs, Tomas, Jakobus, de zoon van Alfeüs, Taddeüs, Simon Kananeüs 18 Andreas, Filippus, Bartolomeüs, Matteüs, Tomas en Jakobus van Alfeüs, Taddeüs, Simon de Kananeeër en 18. puis André, Philippe, Barthélemy, Matthieu, Thomas, Jacques, le fils d'Alphée, Thaddée, Simon le Zélé, 

Statenvertaling. 18 En Andreas, en Filippus, en Bartholomeüs, en Mattheüs, en Thomas, en Jakobus, den zoon van Alfeüs, en Thaddeüs, en Simon Kananites,
King James Bible. [18] And Andrew, and Philip, and Bartholomew, and Matthew, and Thomas, and James the son of Alphaeus, and Thaddaeus, and Simon the Canaanite,
Luther-Bibel. 18 weiter: Andreas und Philippus und Bartholomäus und Matthäus und Thomas und Jakobus, den Sohn des Alphäus, und Thaddäus und Simon Kananäus

Tekstuitleg van Mc 3,18.

1. και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Taalgebruik: kai (en) in de LXX. Taalgebruik in Mc: kai (en). Niet in Mc 3,10 , Mc 3,29 , Mc 3,30.

kai (en)  kai (en)   Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
verzen  verzen (678) (666) 678 45  28  35  41  43  56  37  38  50  52  33  44  37  72  47  20  / 8     7957 1071 678 1151 879 1007 2767 404 2900  3779 
kai (en)   kai = en (555) (547) 555  40  26  32  33  37  52  26  36  40  37  29  33  26  60  33  15 / 7 26980  21867  5113  705  555  822  530  660  1470  371  2082  2612 
verschil verschil (123) (115) 123 5 2 3 8 6 4 11 2 10 15 4 11 11 12 14 5 / 1     2844 366 123 329 349 347 1297 33 818 1167

- Ned.: en. Arabisch: وَ = wa (en). Taalgebruik in de Qoran: wa (en). D.: und. E.: and. Fr.: et. Grieks: και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Hebr.: וְ = wë (en). Lat.: et.

2. acc. mann. enk. andrean (Andreas). Taalgebruik in het N.T.: andreas (Andreas). Taalgebruik in Mc: andreas (Andreas).
Mc (1): Mc 13,3. Een vorm van andreas (Andreas) in 4 verzen in Mc. In het kwartet van Mc 13,3 komt hij op de 4de plaats. Zo komt hij ook op de vierde plaats in het verhaal van de roeping van de twaalf (Mc 3,18). Dit is telkens het geval wanneer zijn broer Simon de naam Petrus draagt. Hij heeft dus zijn plaats moeten afstaan aan Jakobus en Johannes.
In Mc 1,16 en Mc 1,29 wordt hij op de tweede plaats na zijn broer Simon vermeld.

3. και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Taalgebruik: kai (en) in de LXX. Taalgebruik in Mc: kai (en). Niet in Mc 3,10 , Mc 3,29 , Mc 3,30.

kai (en)  kai (en)   Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
verzen  verzen (678) (666) 678 45  28  35  41  43  56  37  38  50  52  33  44  37  72  47  20  / 8     7957 1071 678 1151 879 1007 2767 404 2900  3779 
kai (en)   kai = en (555) (547) 555  40  26  32  33  37  52  26  36  40  37  29  33  26  60  33  15 / 7 26980  21867  5113  705  555  822  530  660  1470  371  2082  2612 
verschil verschil (123) (115) 123 5 2 3 8 6 4 11 2 10 15 4 11 11 12 14 5 / 1     2844 366 123 329 349 347 1297 33 818 1167

- Ned.: en. Arabisch: وَ = wa (en). Taalgebruik in de Qoran: wa (en). D.: und. E.: and. Fr.: et. Grieks: και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Hebr.: וְ = wë (en). Lat.: et.

5. και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Taalgebruik: kai (en) in de LXX. Taalgebruik in Mc: kai (en). Niet in Mc 3,10 , Mc 3,29 , Mc 3,30.

kai (en)  kai (en)   Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
verzen  verzen (678) (666) 678 45  28  35  41  43  56  37  38  50  52  33  44  37  72  47  20  / 8     7957 1071 678 1151 879 1007 2767 404 2900  3779 
kai (en)   kai = en (555) (547) 555  40  26  32  33  37  52  26  36  40  37  29  33  26  60  33  15 / 7 26980  21867  5113  705  555  822  530  660  1470  371  2082  2612 
verschil verschil (123) (115) 123 5 2 3 8 6 4 11 2 10 15 4 11 11 12 14 5 / 1     2844 366 123 329 349 347 1297 33 818 1167

- Ned.: en. Arabisch: وَ = wa (en). Taalgebruik in de Qoran: wa (en). D.: und. E.: and. Fr.: et. Grieks: και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Hebr.: וְ = wë (en). Lat.: et.

7. και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Taalgebruik: kai (en) in de LXX. Taalgebruik in Mc: kai (en). Niet in Mc 3,10 , Mc 3,29 , Mc 3,30.

kai (en)  kai (en)   Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
verzen  verzen (678) (666) 678 45  28  35  41  43  56  37  38  50  52  33  44  37  72  47  20  / 8     7957 1071 678 1151 879 1007 2767 404 2900  3779 
kai (en)   kai = en (555) (547) 555  40  26  32  33  37  52  26  36  40  37  29  33  26  60  33  15 / 7 26980  21867  5113  705  555  822  530  660  1470  371  2082  2612 
verschil verschil (123) (115) 123 5 2 3 8 6 4 11 2 10 15 4 11 11 12 14 5 / 1     2844 366 123 329 349 347 1297 33 818 1167

- Ned.: en. Arabisch: وَ = wa (en). Taalgebruik in de Qoran: wa (en). D.: und. E.: and. Fr.: et. Grieks: και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Hebr.: וְ = wë (en). Lat.: et.

9. και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Taalgebruik: kai (en) in de LXX. Taalgebruik in Mc: kai (en). Niet in Mc 3,10 , Mc 3,29 , Mc 3,30.

kai (en)  kai (en)   Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
verzen  verzen (678) (666) 678 45  28  35  41  43  56  37  38  50  52  33  44  37  72  47  20  / 8     7957 1071 678 1151 879 1007 2767 404 2900  3779 
kai (en)   kai = en (555) (547) 555  40  26  32  33  37  52  26  36  40  37  29  33  26  60  33  15 / 7 26980  21867  5113  705  555  822  530  660  1470  371  2082  2612 
verschil verschil (123) (115) 123 5 2 3 8 6 4 11 2 10 15 4 11 11 12 14 5 / 1     2844 366 123 329 349 347 1297 33 818 1167

- Ned.: en. Arabisch: وَ = wa (en). Taalgebruik in de Qoran: wa (en). D.: und. E.: and. Fr.: et. Grieks: και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Hebr.: וְ = wë (en). Lat.: et.

11. και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Taalgebruik: kai (en) in de LXX. Taalgebruik in Mc: kai (en). Niet in Mc 3,10 , Mc 3,29 , Mc 3,30.

kai (en)  kai (en)   Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
verzen  verzen (678) (666) 678 45  28  35  41  43  56  37  38  50  52  33  44  37  72  47  20  / 8     7957 1071 678 1151 879 1007 2767 404 2900  3779 
kai (en)   kai = en (555) (547) 555  40  26  32  33  37  52  26  36  40  37  29  33  26  60  33  15 / 7 26980  21867  5113  705  555  822  530  660  1470  371  2082  2612 
verschil verschil (123) (115) 123 5 2 3 8 6 4 11 2 10 15 4 11 11 12 14 5 / 1     2844 366 123 329 349 347 1297 33 818 1167

- Ned.: en. Arabisch: وَ = wa (en). Taalgebruik in de Qoran: wa (en). D.: und. E.: and. Fr.: et. Grieks: και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Hebr.: וְ = wë (en). Lat.: et.

12. acc. mann. enk. iakôbon (Jakobus) van het zelfst. naamw. iakôbos (Jakobus). Taalgebruik in het N.T.: iakôbos (Jakobus). Taalgebruik in Mc: iakôbos (Jakobus). Mc (6): (1) Mc 1,19. (2) Mc 3,17. (3) Mc 3,18. (4) Mc 5,37. (5) Mc 9,2. (6) Mc 14,33. 15 X in Mc. Er zijn twee Jakobussen:
- Jakobus , zoon van Zebedeüs.
- Jakobus , zoon van Alfeüs.

13. bep. lidw. acc. mann. enk. ton (de). Taalgebruik in het N.T.: bepaald lidwoord. Taalgebruik in Mc: bepaald lidwoord. Gr. to.. , tè... N.: de. E.: the. D. der , die , das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam).
Mc (555). Mc 3 (5): (1) Mc 3,9. (2) Mc 3,17. (3) Mc 3,18. (4) Mc 3,27. (5) Mc 3,29.

14. bep. lidw. gen. mann. + onz. enk. του = tou (de) van het bepaald lidw. ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Taalgebruik in Mc: bepaald lidwoord. Mc 3 (6): (1) Mc 3,8. (2) Mc 3,11. (3) Mc 3,17. (4) Mc 3,18. (5) Mc 3,27. (6) Mc 3,35.

  lidw. enk. Mc  Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel  OT NT Mt  Mc  Lc  Joh  Hnd  Br.  Apk  syn. ev.
4. gen. m. + onz. enk. tou 116  8 6 6 5 11 6 7 6 7 9 3 10 6 13 7 6 8480  6542  1938  234  116  272  196  269  673  178  622  818 
  Totaal   940  67  45  41  64  70  71  62  36  66  71  40  59  53  106  61  28  54298  42002  12296  1648  940  1649  1422  1696  4013  928  4237 5659  

- Nederl..: bepaald lidwoord de / het. Arabisch: bepaald lidw. اَل = ´al (de). Taalgebruik in de Qoran: ´al (de). D.: der , die , das enz.. E.: the. Fr.: le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam). Gr. ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Hebreeuws: הַ = ha (de, het). Taalgebruik in Tenakh: ha (de, het).

15. gen. mann. enk. alfaiou  (Alfeüs) van de eigennaam leui (Levi). Taalgebruik in het N.T.: leui (Levi). Taalgebruik in Mc: leui (Levi).
Mc (2): (1) Mc 2,14. (2) Mc 3,18.

13. - 15. ton tou alfaiou (die van Alfeüs = de zoon van Alfeüs). Mc (2): (1) Mc 2,14. (2) Mc 3,18. In Mc 2,14 is het Levi , in Mc 3,18 Jakobus. Deze Jakobus wordt onderscheiden van iakôbon , ton tou zebedaiou = Jakobus, die van Zebedeüs OF Jakobus , de zoon van Zebedeüs (Mc 1,19)..

16. και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Taalgebruik: kai (en) in de LXX. Taalgebruik in Mc: kai (en). Niet in Mc 3,10 , Mc 3,29 , Mc 3,30.

kai (en)  kai (en)   Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
verzen  verzen (678) (666) 678 45  28  35  41  43  56  37  38  50  52  33  44  37  72  47  20  / 8     7957 1071 678 1151 879 1007 2767 404 2900  3779 
kai (en)   kai = en (555) (547) 555  40  26  32  33  37  52  26  36  40  37  29  33  26  60  33  15 / 7 26980  21867  5113  705  555  822  530  660  1470  371  2082  2612 
verschil verschil (123) (115) 123 5 2 3 8 6 4 11 2 10 15 4 11 11 12 14 5 / 1     2844 366 123 329 349 347 1297 33 818 1167

- Ned.: en. Arabisch: وَ = wa (en). Taalgebruik in de Qoran: wa (en). D.: und. E.: and. Fr.: et. Grieks: και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Hebr.: וְ = wë (en). Lat.: et.

18. και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Taalgebruik: kai (en) in de LXX. Taalgebruik in Mc: kai (en). Niet in Mc 3,10 , Mc 3,29 , Mc 3,30.

kai (en)  kai (en)   Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
verzen  verzen (678) (666) 678 45  28  35  41  43  56  37  38  50  52  33  44  37  72  47  20  / 8     7957 1071 678 1151 879 1007 2767 404 2900  3779 
kai (en)   kai = en (555) (547) 555  40  26  32  33  37  52  26  36  40  37  29  33  26  60  33  15 / 7 26980  21867  5113  705  555  822  530  660  1470  371  2082  2612 
verschil verschil (123) (115) 123 5 2 3 8 6 4 11 2 10 15 4 11 11 12 14 5 / 1     2844 366 123 329 349 347 1297 33 818 1167

- Ned.: en. Arabisch: وَ = wa (en). Taalgebruik in de Qoran: wa (en). D.: und. E.: and. Fr.: et. Grieks: και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Hebr.: וְ = wë (en). Lat.: et.

20. bep. lidw. acc. mann. enk. ton (de). Taalgebruik in het N.T.: bepaald lidwoord. Taalgebruik in Mc: bepaald lidwoord. Gr. to.. , tè... N.: de. E.: the. D. der , die , das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam).
Mc (555). Mc 3 (5): (1) Mc 3,9. (2) Mc 3,17. (3) Mc 3,18. (4) Mc 3,27. (5) Mc 3,29.

Mc 3,19 - Mc 3,19: 97. Roeping van de Twaalf - Mc 3,13-19 - Lc 6,12-16 -- bijbeloverzicht -- Mc (Marcus) -- Mc 3 -- taalgebruik -- Mc 3,13 - Mc 3,14 - Mc 3,15 - Mc 3,16 - Mc 3,17 - Mc 3,18 - Mc 3,19 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis   Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2004) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
kai Ioudan Iskariôth, hos kai paredôken auton 19 et Iudam Scarioth qui et tradidit illum   en Judas Iskarioth die hem ook overgeleverd heeft.   19 en Judas Iskariot, die Hem heeft overgeleverd  [19] en Judas Iskariot*, die Hem overgeleverd heeft.  [19] en Judas Iskariot, die hem heeft uitgeleverd.  19 Judas Isjkariot, die hem ook heeft prijsgegeven. 19. et Judas Iscariote, celui-là même qui le livra.

Statenvertaling. 19 En Judas Iskariot, die Hem ook verraden heeft.
King James Bible. [19] And Judas Iscariot, which also betrayed him: and they went into an house.
Luther-Bibel. 19 und Judas Iskariot, der ihn dann verriet.

Tekstuitleg van Mc 3,19.

1. και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Taalgebruik: kai (en) in de LXX. Taalgebruik in Mc: kai (en). Niet in Mc 3,10 , Mc 3,29 , Mc 3,30.

kai (en)  kai (en)   Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
verzen  verzen (678) (666) 678 45  28  35  41  43  56  37  38  50  52  33  44  37  72  47  20  / 8     7957 1071 678 1151 879 1007 2767 404 2900  3779 
kai (en)   kai = en (555) (547) 555  40  26  32  33  37  52  26  36  40  37  29  33  26  60  33  15 / 7 26980  21867  5113  705  555  822  530  660  1470  371  2082  2612 
verschil verschil (123) (115) 123 5 2 3 8 6 4 11 2 10 15 4 11 11 12 14 5 / 1     2844 366 123 329 349 347 1297 33 818 1167

- Ned.: en. Arabisch: وَ = wa (en). Taalgebruik in de Qoran: wa (en). D.: und. E.: and. Fr.: et. Grieks: και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Hebr.: וְ = wë (en). Lat.: et.

4. betrekk. voornaamw. nom. mann. enk. ὁς = hos (die). Zie het betrekk. voornaamw. ὁς , ἡ , ὁ = hos , hè , ho (die/dat). Taalgebruik in het NT: betrekkelijk voornaamwoord. Taalgebruik in de LXX: betrekkelijk voornaamwoord. Taalgebruik in Mc: betrekkelijk voornaamwoord . Mc (25): (1) Mc 1,2.   (2) Mc 3,19. (3) Mc 3,29. (4) Mc 3,35.  (5) Mc 4,9. (6) Mc 4,25. (7) Mc 4,31.  (8) Mc 5,3.  (9) Mc 6,11.   (10) Mc 8,35. (11) Mc 8,38.  (12) Mc 9,37. (13) Mc 9,39. (14) Mc 9,40. (15) Mc 9,41. (16) Mc 9,42.  (17) Mc 10,11. (18) Mc 10,15. (19) Mc 10,29. (20) Mc 10,43. (21) Mc 10,44.  (22) Mc 11,23.   (23) Mc 13,2.   (24) Mc 15,23. (25) Mc 15,43.

  Mc 1 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 13 Mc 14 Mc 15 bijbel O.T. N.T. Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
nom. mann. enk. hos   (1) Mc 1,2.   (2) Mc 3,19. (3) Mc 3,29. (4) Mc 3,35.   (5) Mc 4,9. (6) Mc 4,25. (7) Mc 4,31.   (8) Mc 5,3.   (9) Mc 6,11.   (10) Mc 8,35. (11) Mc 8,38.   (12) Mc 9,37. (13) Mc 9,39. (14) Mc 9,40. (15) Mc 9,41. (16) Mc 9,42.   (17) Mc 10,11. (18) Mc 10,15. (19) Mc 10,29. (20) Mc 10,43. (21) Mc 10,44.   (22) Mc 11,23.   (23) Mc 13,2.     (24) Mc 15,23. (25) Mc 15,43.   652  454  198  27  25  28  10  31  129  80  90 

5. και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Taalgebruik: kai (en) in de LXX. Taalgebruik in Mc: kai (en). Niet in Mc 3,10 , Mc 3,29 , Mc 3,30.

kai (en)  kai (en)   Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
verzen  verzen (678) (666) 678 45  28  35  41  43  56  37  38  50  52  33  44  37  72  47  20  / 8     7957 1071 678 1151 879 1007 2767 404 2900  3779 
kai (en)   kai = en (555) (547) 555  40  26  32  33  37  52  26  36  40  37  29  33  26  60  33  15 / 7 26980  21867  5113  705  555  822  530  660  1470  371  2082  2612 
verschil verschil (123) (115) 123 5 2 3 8 6 4 11 2 10 15 4 11 11 12 14 5 / 1     2844 366 123 329 349 347 1297 33 818 1167

- Ned.: en. Arabisch: وَ = wa (en). Taalgebruik in de Qoran: wa (en). D.: und. E.: and. Fr.: et. Grieks: και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Hebr.: וְ = wë (en). Lat.: et.

7. aanwijz. vnw. acc. mann. enk. auton (hem). Taalgebruik in het N.T.: persoonlijk voornaamwoord. Taalgebruik in Mc: persoonlijk voornaamwoord. Mc 3 (12): (1) Mc 3,2. (2) Mc 3,6. (3) Mc 3,8. (4) Mc 3,9. (5) Mc 3,11. (6) Mc 3,12. (7) Mc 3,13. (8) Mc 3,19. (9) Mc 3,21. (10) Mc 3,31. (11) Mc 3,32. (12) Mc 3,34.

De overlevering van Jezus door Judas aan de hogepriesters en de schriftgeleerden werd aangekondigd in de derde lijdensvoorspelling: Mt 20,18 // Mc 10,33 (en de mensenzoon zal overgeleverd worden aan de hogepriesters en de schriftgeleerden). Bij Lucas ontbreekt dit stukje van de derde lijdensaankondiging. Lucas is voorzichtig om het woord paradidômi (overleveren) te gebruiken , zowel bij Judas , als bij de hogepriesters en de schriftgeleerden. Het zou de indruk kunnen geven dat zij macht over Jezus zouden bezitten.

- paredôkan (zij leverden over). Taalgebruik: paradidômi (overleveren). Actief ind. aor. 3de pers. mv. van het werkw. paradidômi. Lat. tradere (trans - dare). Fr. trahir. Ned. overleveren , overgeven. Hebr. mâsar. Bij (Gr. para) langs , naast wordt verondersteld dat er nog iets / iemand anders is. Om die tweeheid beter uit te drukken kan men ook spreken over: tegenover , aan de andere zijde. Zo kan para-didômi betekenen: geven aan de tegenovergestelde , de andere , de tegenstander en in negatieve zin kan het over-leveren betekenen. I.v.m. de overlevering van Jezus aan Pilatus: In 5 van de 6 verzen: (1) Mt 27,2 // Mc 15,1. (2) Mt 27,18 // Mc 15,10 (paradedôkeisan = zij hem hadden overgeleverd). (3) Mc 15,1 // Mt 27,2. (4) Lc 24,20. (5) Joh 18,35.

- paredôken (hij leverde over). Actief ind. aor. 3de pers. enk.. In 4 verzen in de syn. i.v.m. de overlevering van Jezus aan Pilatus: (1) Mt 27,26 // Mc 15,15 // Lc 23,25. (2) Mc 3,19 // Mt 10,4 (paradous = 'die overleverde') // Lc 6,16 (prodotès = verrader). (3) Mc 15,15 // Lc 23,25 // Mt 27,26. (4) Lc 23,25 // Mt 27,26 // Mc 15,15.

paradidômi (overleveren)   bijbel O.T. N.T. Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
act. ind. aor. 3de pers. enk. paredôken  82  65  17   
act. ind. aor. 3de pers. mv. paredôkan        

sanhedrin (paredôkan) sanhedrin (paredôkan) sanhedrin (paredôkan) Judas (paredôken) Pilatus (paredôken) Pilatus (paredôken) Pilatus (paredôken)
Mc 15,1 // Mt 27,2 Mt 27,2 // Mc 15,1 Mt 27,18 // ( Mc 15,10) Mc 3,19 // (Mt 10,4) // Lc 6,16 Mc 15,15 // Lc 23,25 // Mt 27,26 Mt 27,26 // Mc 15,15 // Lc 23,25 Lc 23,25 // Mt 27,26 // Mc 15,15 
kai (en) kai (en) hoti (dat) kai Ioudan Iskariôth (Judas Iskariot) kai (en) ton de Ièsoun Jezus echter)  
paredôkan Pilatôi (zij leverden - hem - uit aan Pilatus) paredôkan Pilatôi (zij leverden - hem - uit aan Pilatus) tôi hègemoni (de procureur) dia fthonon paredôkan auton (zij hem omwille van nijd overleverden ) hos kai paredôken auton (die hem ook overleverde) paredôken (leverde hij over) ton Ièsoun (Jezus) paredôken (leverde hij over) ton de Ièsoun (Jezus) paredôken (leverde hij over)
    hina staurôthè (opdat hij zou gekruisigd worden.   hina staurôthè (opdat hij zou gekruisigd worden. hina staurôthè (opdat hij zou gekruisigd worden. tôi thelèmati autôn (aan hun wil)
336. Naar Pilatus: Mc 15,1 - Mt 27,1-2 - Lc 22,66-71 - Lc 23,1 - 336. Naar Pilatus: Mc 15,1 - Mt 27,1-2 - Lc 22,66-71 - Lc 23,1- 342. Jezus ter dood veroordeeld: Mc 15,15 - Mt 27,24-26 - Lc 23,24-25 97. Roeping van de Twaalf: Mc 3,13-19 - Lc 6,12-16 - 342. Jezus ter dood veroordeeld: Mc 15,15 - Mt 27,24-26 - Lc 23,24-25 342. Jezus ter dood veroordeeld: Mc 15,15 - Mt 27,24-26 - Lc 23,24-25 342. Jezus ter dood veroordeeld: Mc 15,15 - Mt 27,24-26 - Lc 23,24-25

paradidômi (overleveren, uitleveren) Voor het eerst is sprake van Judas. Het valt op dat het werkwoord in de verleden tijd (aorist - bij Marcus slechts in Mc 3,19 en Mc 15,15) staat , zoals dat ook het geval is in Mc 15,15 waarin Pilatus Jezus overleverde om gekruisigd te worden. Vanaf de eerste vermelding van Judas wordt hij geschetst als de overleveraar. Zo worden Judas en Pilatus naast elkaar geplaatst. Judas had wellicht gehoopt op de overwinning van een gewapende opstand , waarbij de kop van Pilatus zou rollen. De hogepriesters leveren Jezus aan Pilatus uit. Het draait helemaal anders uit. Pilatus als rechter spreekt het oordeel over Jezus uit. De hoop op een gewelddadige opstand vervliegt.
Misschien is er nog meer. Judas (Jehuda) is één van de twaalf. Twaalf kan verwijzen naar de twaalf stammen van Israël. Judas (Jehuda) zou kunnen verwijzen naar de stam Juda (het Zuidelijk rijk, de joden). De joden hebben Jezus overgeleverd die tot zijn dood zal leiden. Judas leverde Jezus over en het bracht hem tot zelfmoord: ; de joden leverden Jezus over wat uiteindelijk (bij de val van Jeruzalem in 70 na Christus) tot de vernietiging van de stad Jeruzalem en de tempel heeft geleid. Judas zou wel eens een fictief personage kunnen zijn. Hij zou het beeld van de vurige jood kunnen zijn die zich met geweld verzet tegen de Romeinen en ijvert voor een joodse zaak. Met de overlevering van Jezus en zijn veroordeling ter dood komt deze noodlottige toekomst dichterbij. Tegenover deze ondergang staat de opstanding van Jezus en de christelijke gemeenschappen. "Breekt deze tempel af en in drie dagen zal hij verrijzen".
Met de keuze voor Barabbas hebben de joden gekozen voor het gewelddadig verzet en geweldloosheid verworpen. Het gewelddadig verzet , de joodse opstanden , zullen uiteindelijk leiden tot de vernietiging van de stad en tot de vernieling van de tempel.
De teksten getuigen van een zekere spanning. Tegenover de joden wiens stad Jeruzalem werd verwoest en wiens tempel werd vernield , staan de christenen (joden-christenen en heiden-christenen). Geweld staat tegenover geweldloosheid. Christenen lijken op goede voet met de Romeinen te staan. Levi (Matteüs) , een collaborateur met de Romeinen , krijgt vergeving en wordt één van de twaalf leerlingen. De zoon van de honderdman wordt genezen. Het kind van de Syro-Fenicische wordt eveneens genezen. Pilatus vindt geen schuld in Jezus.
Heel deze benadering kan de neerslag zijn van de verdediging van de christenen tegenover de joden. De joden kunnen ervaren hebben dat de houding van de christenen ertoe geleid heeft dat zij overwonnen werden. De christenen waren de oorzaak van verdeeldheid onder de joden. Zij namen collaborerende joden , heidenen en Romeinen op in hun gemeenschappen en kozen voor geweldloosheid. Ze namen ook een vrijere interpretatie van de wet en de profeten aan. Deze collaboratie werd overlevering aan de Romeinen. Deze beschuldigingen van de joden aan het adres van de christenen moesten wel weerlegd worden. Het evangelie van Marcus zou wel eens een weerschrift tegen de joden kunnen zijn. Achter de klemtonen zouden wel eens joodse beschuldigingen kunnen schuilen. Eén van die hoofdthema's lijkt "overlevering" te zijn. Judas (Jehuda) heeft Jezus overgeleverd aan de Romeinen en zo het einde van Jeruzalem en de tempel ingeluid. Hiertegenover: de christenen hebben met hun vrije interpretatie van de wet en de profeten , met hun colaboratie met de Romeinen , de joden aan de Romeinen overgeleverd en zo het einde van stad en tempel bewerkt.

Mc 3,19 Mc 15,15
kai Ioudan Iskariôth (en Judas Iskariot) Ho de Pilatos (Pilatus echter)....
kos kai paredôken auton (die hem ook overleverde) kai paredôken ton Ièsoun... (en hij leverde Jezus over)
  hina staurôthè (opdat hij zou gekruisigd worden.
97. Roeping van de Twaalf: Mc 3,13-19 - Lc 6,12-16 - 342. Jezus ter dood veroordeeld: Mc 15,15 - Mt 27,24-26 - Lc 23,24-25 -

7. pers. vnw. acc. mann. enk. auton (hem). Taalgebruik in Mc 3: persoonlijk voornaamwoord. Taalgebruik in het N.T.: persoonlijk voornaamwoord. Mc 3 (12): (1) Mc 3,2. (2) Mc 3,6. (3) Mc 3,8. (4) Mc 3,9. (5) Mc 3,11. (6) Mc 3,12. (7) Mc 3,13. (8) Mc 3,19. (9) Mc 3,21. (10) Mc 3,31. (11) Mc 3,32. (12) Mc 3,34.


 


- Mc 3,1 - Mc 3,2 - Mc 3,3 - Mc 3,4 - Mc 3,5 - Mc 3,6 - Mc 3,7 - Mc 3,8 - Mc 3,9 - Mc 3,10 - Mc 3,11 - Mc 3,12 - Mc 3,13 - Mc 3,14 - Mc 3,15 - Mc 3,16 - Mc 3,17 - Mc 3,18 - Mc 3,19 - Mc 3,20 - Mc 3,21 - Mc 3,22 - Mc 3,23 - Mc 3,24 - Mc 3,25 - Mc 3,26 - Mc 3,27 - Mc 3,28 - Mc 3,29 - Mc 3,30 - Mc 3,31 - Mc 3,32 - Mc 3,33 - Mc 3,34 - Mc 3,35 -


116. Onbegrip van Jezus'verwanten: Mc 3,20-21 - Mc 3,20-21 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Mc (Marcus) -- Mc 3 -- Mc 3,20 - Mc 3,21 -

SANDWICH-MODEL:

1. Mc 3,20-21 (Mc 3,22-30) Mc 3,31-35.
2. Mc 5,21-24 (Mc 5,25-34) Mc 5,35-43.
3. Mc 6,7-13 (Mc 6,14-29) Mc 6,30-32.
4. Mc 11,12-14 (Mc 11,15-19) Mc 11,20-26.
5. Mc 14,1-2 (Mc 14,3-9) Mc 14,10-11.
6. Mc 14,12-16 (Mc 14,17-21) Mc 14,22-25.
7. Mc 14,54 (Mc 14,55-65) Mc 14,66-72.

Mc 3,20 - Mc 3,20: 116. Onbegrip van Jezus'verwanten - Mc 3,20-21 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Mc (Marcus) -- Mc 3 -- Mc 3,20 - Mc 3,21 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis 10de (tiende) zondag door het b-jaar Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2004) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
Kai erchetai eis oikon kai sunerchetai palin ho ochlos, hôste mè dunasthai autous mède arton fagein et veniunt ad domum et convenit iterum turba ita ut non possent neque panem manducare En hij kwam naar huis En hij kwam naar huis 20 Hij ging naar huis en weer stroomde zoveel volk samen, dat zij niet eens gelegenheid hadden om te eten. [20] Hij ging naar huis. En weer stroomde de menigte samen, zodat ze niet eens de gelegenheid kregen om brood te eten  [20] Hij ging terug naar huis, en weer verzamelde zich een menigte, zodat ze zelfs niet de kans kregen om te gaan eten.   20 Hij komt een huis binnen, en weer komt er zo’n schare samen dat zij hun brood niet eens kunnen eten.  20. Il vient à la maison et de nouveau la foule se rassemble, au point qu'ils ne pouvaient pas même manger de pain. 

Statenvertaling. 20 En zij kwamen in huis; en daar vergaderde wederom een schare, alzo dat zij ook zelfs niet konden brood eten.
King James Bible. [20] And the multitude cometh together again, so that they could not so much as eat bread.
Luther-Bibel. 20 Und er ging in ein Haus. Und da kam abermals das Volk zusammen, sodass sie nicht einmal essen konnten.

Tekstuitleg van Mc 3,20. Twee nevenschikkende hoofdzinnen , één ondergeschikte zin. De eerste zin geeft het overgangsvers , de tweede het samenstromen van het volk. Dergelijke schema's vonden we in

>
  Mc 3,20    
  20Καὶ ἔρχεται εἰς οἶκον: καὶ συνέρχεται πάλιν [ὁ] ὄχλος, ὥστε μὴ δύνασθαι αὐτοὺς μηδὲ ἄρτον φαγεῖν.    

Mc 3,20.1. και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Taalgebruik: kai (en) in de LXX. Taalgebruik in Mc: kai (en). Niet in Mc 3,10 , Mc 3,29 , Mc 3,30.

kai (en)  kai (en)   Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
verzen  verzen (678) (666) 678 45  28  35  41  43  56  37  38  50  52  33  44  37  72  47  20  / 8     7957 1071 678 1151 879 1007 2767 404 2900  3779 
kai (en)   kai = en (555) (547) 555  40  26  32  33  37  52  26  36  40  37  29  33  26  60  33  15 / 7 26980  21867  5113  705  555  822  530  660  1470  371  2082  2612 
verschil verschil (123) (115) 123 5 2 3 8 6 4 11 2 10 15 4 11 11 12 14 5 / 1     2844 366 123 329 349 347 1297 33 818 1167

- Ned.: en. Arabisch: وَ = wa (en). Taalgebruik in de Qoran: wa (en). D.: und. E.: and. Fr.: et. Grieks: και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Hebr.: וְ = wë (en). Lat.: et.

Mc 3,20.2. ind. praes. 3de pers. enk. ερχεται = erchetai (hij gaat) van het werkw. ερχομαι = erchomai (gaan, komen). Taalgebruik in het NT: erchomai (gaan, komen). Taalgebruik in de LXX: erchomai (gaan, komen). Taalgebruik in Mc.: erchomai (gaan, komen). Mc (16): (1) Mc 1,7. (2) Mc 1,40. (3) Mc 3,20. (4) Mc 3,31. (5) Mc 4,15. (6) Mc 4,21. (7) Mc 5,22. (8) Mc 6,1. (9) Mc 6,48. (10) Mc 10,1. (11) Mc 13,35. (12) Mc 14,17. (13) Mc 14,37. (14) Mc 14,41. (15) Mc 14,66. (16 ) Mc 15,36. Een vorm van ερχομαι = erchomai (gaan, komen) in de LXX (1054) , in het NT (631) , Mt (111) , Mc (86) , Lc (100) , Joh (156) , Hnd (54).

erchomai (gaan, komen) bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn. ev.
ind. pr. 3de p. enk. erchetai 130 42 88 13 16 11 37 1 7 40  77 

- Hebreeuws: בָּא = bâ´ (gaan, komen). Taalgebruik in Tenakh: bâ´ (gaan, komen). Getalwaarde: beth = 2 , aleph = 1 ; totaal: 3. Structuur: 2 - 1. De som van de elementen is telkens 3. Spiegelbeeld van het woord אַב = ´ab (vader).
Ned.: gaan. D.: gehen. E.: go. Grieks: ερχομαι = erchomai (gaan, komen). Taalgebruik in het NT: erchomai (gaan, komen). Hebreeuws: בָּא = bâ´ (gaan, komen). Taalgebruik in Tenakh: bâ´ (gaan, komen). Lat.: ire. vadere (Fr. je vais , il va). ambulare (Fr. nous allons , vous allez).

- Variante lezing: ind. praes. 3de pers. mv. ερχονται = erchontai (zij gaan) van het werkw. ερχομαι = erchomai (gaan, komen). Taalgebruik in het NT: erchomai (gaan, komen). Taalgebruik in de LXX: erchomai (gaan, komen). Taalgebruik in Mc.: erchomai (gaan, komen). Bijbel (65). OT (47). NT (18). Mt (2): (1) Mt 7,15. (2) Mt 25,11. Mc (12): (1) Mc 2,3. (2) Mc 2,18. (3) Mc 5,15. (4) Mc 5,35. (5) Mc 5,38. (6) Mc 8,22. (7) Mc 10,46. (8) Mc 11,15. (9) Mc 11,27. (10) Mc 12,18. (11) Mc 14,32. (12) Mc 16,2. In 4 gevallen gaan mensen naar Jezus toe: (1) Mc 2,3. (2) Mc 2,18. (3) Mc 5,15. (4) Mc 12,18. Lc (1) Lc 23,29. Joh (1): Joh 3,26 . Br. (2): (1) 1 Kor 15,35. (2) Heb 8,8.

erchomai (gaan, komen) bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn. ev.
ind. pr. 3de p. mv. erchontai 65 47 18  12      15  16 

- Hebreeuws: prefix verbindingswoord wë + act. qal imperf. 3de pers. mann. mv. וַיָּבֹאוּ= wajjâbo´û (en zij gingen) OF prefix verbindingswoord wë + act. hifil imperf. 3de pers. mann. mv. וַיָּבִאוּ = wajjâbhi´û (en zij lieten komen, zij brachten) van het werkw. בָּא = bâ´ (gaan, komen). Taalgebruik in Tenakh: bâ´ (gaan, komen). Getalswaarde: beth = 2 , aleph = 1 ; totaal: 3. Structuur: 2 - 1. Spiegelbeeld van het woord אַב = ´ab (vader). Tenakh (195). Pentateuch (47). Eerdere Profeten

Mc 3,20.1. - 2. και ερχεται = kai erchetai (en hij gaat, en hij komt). NT (11). Mt (2): (1) Mt 8,9. (2) Mt 26,40. Mc (6): (1) Mc 1,40. (2) Mc 3,20. (3) Mc 3,31. (4) Mc 5,22. (5) Mc 14,37. (6) Mc 14,41. Lc (2): (1) Lc 7,8. (2) Lc 14,27. Joh (2): (1) Joh 11,29. (2) Joh 20,2.
- Hebreeuws: prefix verbindingswoord wë + act. qal imperf. 3de pers. mann. enk. וַיָּבּוֹא = wajjâbô´ (en hij ging) van het werkw. בָּא = bâ´ (gaan, komen). Taalgebruik in Tenakh: bâ´ (gaan, komen). Getalwaarde: beth = 2 , aleph = 1 ; totaal: 3. Structuur: 2 - 1. De som van de elementen is telkens 3. Spiegelbeeld van het woord אַב = ´ab (vader). Tenakh (21): (1) 1 S 4,13. (2) 1 K 3,15. (3) 1 K 7,14. (4) 1 K 13,11. (5) 1 K 22,15. (6) 1 K 22,30. (7) 1 K 22,37. (8) 2 K 9,30. (9) Js 38,1. (10) Ez 14,1. (11) Ez 23,44. (12) Ez 36,20. (13) Ez 40,6. (14) Hos 6,3. (15) Ps 24,7. (16) Job 1,6. (17) Job 2,1. (18) Est 4,2. (19) Est 4,9. (20) Est 5,10. (21) Est 6,6.
- και ερχονται = kai erchontai (en zij gaan). LXX (17). NT (9) = Mc (9): (1) Mc 2,3. (2) Mc 2,18. (3) Mc 3,20 / Mc 3,19 (variante ερχονται = erchontai = zij gaan). (4) Mc 5,15. (5) Mc 5,38. (6) Mc 8,22. (7) Mc 10,46. (8) Mc 11,15. (8) Mc 11,27. (9) Mc 12,18. (10) Mc 14,32.
- Hebreeuws. prefix verbindingswoord wë + act. qal imperf. 3de pers. mann. mv. וַיָּבֹאוּ = wajjâbo´û (en zij gingen) OF prefix verbindingswoord wë + act. hifil imperf. 3de pers. mann. mv. וַיָּבִאוּ = wajjâbhi´û (en zij lieten komen, zij brachten) van het werkw. בָּא = bâ´ (gaan, komen). Taalgebruik in Tenakh: bâ´ (gaan, komen). Getalwaarde: beth = 2 , aleph = 1 ; totaal: 3. Structuur: 2 - 1. Spiegelbeeld van het woord אַב = ´ab (vader). Tenakh (195). Pentateuch (47). Eerdere Profeten (99) Latere Profeten (14). 12 Kleine Profeten (2). Geschriften (33).

Mc 3,20.3. εις = eis (naar). Taalgebruik in het NT: eis (naar). Taalgebruik in de LXX: eis (naar). εις = eis (naar). Taalgebruik in het NT: eis (naar). Taalgebruik in de LXX: eis (naar). Mc 3 (6): (1) Mc 3,1. (2) Mc 3,3. (3) Mc 3,13. (4) Mc 3,20. (5) Mc 3,27. (6) Mc 3,29.

eis (naar)  bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b.  Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16
  6930  5336  1594  215  151  210  181  260  504  73  576  757  427  77  13 5 6 8 11 14 9 10 11 13 8 7 8 20 3 5

- Ned.: naar. D.: nach. E.: for. Fr.: vers (versus: gedraaid , gekeerd ; vertere: tourner , draaien) / à. Grieks: εις = eis (naar). Taalgebruik in het NT: eis (naar). Lat.: in / ad.

Mc 3,20.2. - 3. ερχεται εις = erchetai eis (hij gaat naar). LXX (9). NT (5). Mc (5): (1) Mc 3,20. (2) Mc 5,38 (variante erchontai: zij gaan). (3) Mc 6,1. (4) Mc 8,22 (variante erchontai = zij gaan). (5) Mc 10,1. Joh ( 1) Joh 11,3. Jezus is telkens onderwerp.
- ερχονται εις = erchontai eis (zij gaan naar). LXX (2): (1) 2 S 2,29. (2) 1 K 11,18. NT (4): (1) Mc 3,20. (2) Mc 10,46. (3) Mc 11,15. (4) Mc 14,32.

Mc 3,20.1. - 3. και ερχεται εις = kai erchetai eis (en hij gaat naar, en hij komt naar). LXX (5). NT (2): (1) Mc 5,38 (variante erchontai: zij gaan; dochter van Jaïrus). (2) Mc 8,22 (variante erchontai = zij gaan; Betsaïda).
- και ερχονται εις = kai erchontai eis (en zij gaan naar). LXX (2): (1) 2 S 2,29. (2) 1 K 11,18. NT (4): (1) Mc 3,20 (een huis). (2) Mc 10,46 (Jericho). (3) Mc 11,15 (Jeruzalem). (4) Mc 14,32 (streek van Getsemani).

Mc 3,20.4. acc. mann. enk. οικον = oikon van het zelfst. naamw. οικος = oikos (huis). Taalgebruik in het NT: oikos (huis). Taalgebruik in de Septuaginta: oikos (huis). Een vorm van οικος = oikos in de LXX (2062) , in het NT (112). Mc (10): (1).Mc 2,11. (2) Mc 2,26. (3) Mc 3,20. (4) Mc 5,19. (5) Mc 5,38. (6) Mc 7,17. (7) Mc 7,30. (8) Mc 8,3. (9) Mc 8,26. (10) Mc 9,28.

  oikos (huis)   bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
4 acc. mann. enk. oikon   592  536  56  10  19  11  10    33  35  10   
  totaal 1818  1708  110  12  32  25  28           

- acc. vr.enk. οικιαν = oikian (huis) van het zelfst. naamw. οικια = oikia (huis). Taalgebruik in het NT: oikia (huis). Taalgebruik in de LXX: oikia (huis). Taalgebruik in Mc: oikia (huis). Taalgebruik in Lc: oikia (huis). Een vorm van οικια = oikia (huis) in de LXX (268) , in het NT (94) , in Mc (16) , in Lc (25) , in Hnd (12).

oikia (huis)  Mt Mc Lc syn. 
acc. vr. enk. oikian   11 : (1) Mt 2,11. (2) Mt 7,24. (3) Mt 7,26. (4) Mt 8,14. (5) Mt 9,23. (6) Mt 9,28. (7) Mt 10,12. (8) Mt 12,29. (9) Mt 13,36. (10) Mt 17,25. (11) Mt 24,43. 7 : (1) Mc 1,29. (2) Mc 3,27. (3) Mc 6,10. (4) Mc 7,24. (5) Mc 10,10. (6) Mc 10,29. (7) Mc 13,34.   12 : (1) Lc 4,38. (2) Lc 6,48. (3) Lc 6,49. (4) Lc 7,44. (5) Lc 8,51. (6) Lc 9,4. (7) Lc 10,5. (8) Lc 10,7. (9) Lc 15,8. (10) Lc 18,29. (11) Lc 22,10. (12) Lc 22,54. 30 : (1) Mt 7,24 // Lc 6,48. (2) Mt 7,26 // Lc 6,49. (3) Mt 8,14 // Mc 1,29 // Lc 4,38. (4) Mt 12,29 // Mc 3,27. (5) Mc 6,10 // Lc 9,4. (6) Mc 10,29 // Lc 18,29 // Mt 19,29.

Mc 3,20-21 en Mc 3,31-35: sandwichmethode. Jezus gaat niet zomaar naar een huis , maar naar zijn huis. Jezus antwoordt op de vraag wie zijn huisgenoten zijn en wie niet of buitenstaanders. Jezus woont in Kafarnaüm.

Mc 3,20.3. - 4. εις οικον = eis oikon (naar huis). LXX (115). NT (6): (1) Mc 2,1. (2) Mc 3,20. (3) Mc 7,17. (4) Mc 8,3. (5) Mc 9,28. (6) Lc 14,1.
- εις τον οικον =eis ton oikon (naar het huis) in Mc (5 / 10): (1) Mc 2,11. (2) Mc 2,26. (3) Mc 5,19. (4) Mc 5,38. (5) Mc 7,30.
- εις την οικιαν = eis tèn oikian (naar het huis). LXX (28). NT (18). Mt (8). Mc (4). (1) Mc 1,29. (2) Mc 3,27. (3) Mc 7,24. (4) Mc 13,15.   Lc (5). Hnd (1).

- ερχονται εις οικον = erchontai eis oikon (zij gaan naar huis). Bijbel (1): Mc 3,20.
- ηλθον εις την οικιαν = èlthon eis tèn oikian (naar het huis). Bijbel (1): Mc 1,29.
- εισελθων εις την οικιαν = eiselthôn eis tèn oikian (naar het huis). Bijbel (3): (1) Mc 3,27. (2) Mc 7,24. (3) Lc 7,36.

Mc 3,20.5. και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Taalgebruik: kai (en) in de LXX. Taalgebruik in Mc: kai (en). Niet in Mc 3,10 , Mc 3,29 , Mc 3,30.

kai (en)  kai (en)   Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
verzen  verzen (678) (666) 678 45  28  35  41  43  56  37  38  50  52  33  44  37  72  47  20  / 8     7957 1071 678 1151 879 1007 2767 404 2900  3779 
kai (en)   kai = en (555) (547) 555  40  26  32  33  37  52  26  36  40  37  29  33  26  60  33  15 / 7 26980  21867  5113  705  555  822  530  660  1470  371  2082  2612 
verschil verschil (123) (115) 123 5 2 3 8 6 4 11 2 10 15 4 11 11 12 14 5 / 1     2844 366 123 329 349 347 1297 33 818 1167

- Ned.: en. Arabisch: وَ = wa (en). Taalgebruik in de Qoran: wa (en). D.: und. E.: and. Fr.: et. Grieks: και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Hebr.: וְ = wë (en). Lat.: et.

Mc 3,20.6. ind. praes. 3de pers. enk. συνερχεται = sunerchetai (hij / zij komt samen) van het werkw. συνερχομαι = sunerchomai (samenkomen). Taalgebruik in het NT: sunerchomai (samenkomen). Bijbel (1): Mc 3,20.
- ind. imperf. 3de pers. mv. συνερχονται = sunerchontai (zij komen samen) van het werkw. συνερχομαι = sunerchomai (samenkomen). Taalgebruik in het NT: sunerchomai (samenkomen). Bijbel (2): (1) Mc 14,53. (2) Joh 18,20.

  sunerchomai (samenkomen)   bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
ind. praes.  3de pers. enk. sunerchetai                  
ind. praes. 3de pers. mv. sunerchontai                  
  totaal                

Mc 3,20.7. παλιν = palin (opnieuw). Taalgebruik in het NT: palin (opnieuw). Taalgebruik in de LXX: palin (opnieuw). Taalgebruik in Mc: palin (opnieuw).

palin (opnieuw)   Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 7 Mc 8 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 14 Mc 15 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn. ev.
  2 : (1) Mc 2,1. (2) Mc 2,13. 2 : (3) Mc 3,1. (4) Mc 3,20 . 1 : (5) Mc 4,1. 1 : Mc 5,21. 2 : (7) Mc 7,14. (8) Mc 7,31. 3 : (9) Mc 8,1. (10) Mc 8,13. (11) Mc 8,25.   4 : (12) Mc 10,1. (13) Mc 10,10. (14) Mc 10,24. (15) Mc 10,32. 2 : (16) Mc 11,3. (17) Mc 11,27 1 : (18) Mc 12,4. 5 : (19) Mc 14,39. (20) Mc 14,40. (21) Mc 14,61. (22) Mc 14,69. (23) Mc 14,70. 3 : (24) Mc 15,4. (25) Mc 15,12. (26) Mc 15,13.   206 70 136 16 26 26 45 5 16 2 68  113 
kai palin (en opnieuw)     1: Mc 4,1.   1: Mc 7,31.       1: Mc 12,4. 2: (1) Mc 14,39. (2) Mc 14,40.       30 1 5 1 8 3 12   8 16

Mc 3,20.8. bepaald lidwoord nom. mann. enk. ὁ = ho. Zie bepaald lidwoord ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Mc (219). Mc 3 (5): (1) Mc 3,7. (2) Mc 3,11. (3) Mc 3,17. (4) Mc 3,20. (5) Mc 3,26.

  lidw. enk. Mc  Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel  OT NT Mt  Mc  Lc  Joh  Hnd  Br.  Apk  syn. ev.
1. nom. m. enk. ho 219 12  13  12  17  18  28  11  16  16  27  21  8495 6052 2443 408 219 331 436 281 612 156  958  1394 
  Totaal   940  67  45  41  64  70  71  62  36  66  71  40  59  53  106  61  28  54298  42002  12296  1648  940  1649  1422  1696  4013  928  4237 5659  

- Nederl..: bepaald lidwoord de / het. Arabisch: bepaald lidw. اَل = ´al (de). D.: der , die , das enz.. E.: the. Fr.: le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam). Gr. ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Hebreeuws: הַ = ha (de, het). Taalgebruik in Tenakh: ha (de, het).

Mc 3,20.9. nom. mann. enk. οχλος = ochlos (menigte). Taalgebruik in het NT: ochlos (menigte). Taalgebruik in de LXX: ochlos (menigte). Taalgebruik in Mc: ochlos (menigte). Met één uitzondering (Mc 10,1) gebruikt Mc οχλος = ochlos (menigte) in het enk. Mc (13): (1) Mc 2,13. (2) Mc 3,20. (3) Mc 3,32. (4) Mc 4,1. (5) Mc 5,21. (6) Mc 5,24a - Mc 5,24b. (7) Mc 9,15. (8) Mc 9,25. (9) Mc 11,18. (10) Mc 12,37. (11) Mc 12,41. (12) Mc 12,43. (13) Mc 15,8. Lc (9): (1) Lc 5,29. (2) Lc 6,17. (3) Lc 6,19. (4) Lc 7,11. (5) Lc 7,12. (6) Lc 8,40. (7) Lc 9,37. (8) Lc 13,17. (9) Lc 22,47. In deze gevallen is οχλος = ochlos (menigte) onderwerp. Zoals vaak volgt op een verhaal met het volk een verhaal in een huis. Een vorm van οχλος = ochlos in de LXX (55) , in het NT (174) , in Hnd (22). Joh (12). In de LXX is οχλος = ochlos de vertaling van 9 Hebreeuwse werkwoorden.

  ochlos (menigte)   Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 15 syn.  bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Apk syn.  ev. 
1 nom. mann. enk. ochlos  (1) Mc 2,13.   2: (1) Mc 3,20. (2) Mc 3,32.   (1) Mc 4,1.   2: (1) Mc 5,21. (2) Mc 5,24a - Mc 5,24b.         2: (1) Mc 9,15. (2) Mc 9,25.     (1) Mc 11,18 3: (1) Mc 12,37. (2) Mc 12,41. (3) Mc 12,43.   (1) Mc 15,8.     28  49  45  13  12  28  40 
  totaal enk. en mv.   212 39  173  50  36  41  20  23  127  147 

Mc 3,20.8. - 9. ὁ οχλος = ho ochlos (de menigte). Bijbel (23). LXX (2): (1) 2 S 15,22. (2) ?. NT (21). Mt (2): (1) Mt 9,25. (2) Mt 13,2. Mc (6): (1) Mc 2,13. (2) Mc 3,20. (3) Mc 9,15. (4) Mc 11,18. (5) Mc 12,41. (6) Mc 15,8. Lc (2): (1) Lc 8,40. (2) Lc 13,17. Joh (10): (1) Joh 6,22. (2) Joh 6,24. (3) Joh 7,20. (4) Joh 7,49. (5) Joh 12,9. (6) Joh 12,12. (7) Joh 12,17. (8) Joh 12,18. ('9') Joh 12,29. (10) Joh 12,34. Hnd (1): Hnd 16,22.

Mc 3,20.10. ὡste = hôste (zodat). Taalgebruik in het NT: hôste (zodat). Taalgebruik in de LXX: hôste (zodat). Taalgebruik in Mc: hôste (zodat). Mc (13): (1) Mc 1,27. (2) Mc 1,45. (3) Mc 2,2. (4) Mc 2,12. (5) Mc 2,28. (6) Mc 3,10. (7) Mc 3,20.  (8) Mc 4,1. (9) Mc 4,32. (10) Mc 4,37.  (11) Mc 9,26. (12) Mc 10,8. (13) Mc 15,5.

hôste ( zodat )  Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 9 Mc 10 Mc 15 bijbel ΟΤ ΝΤ Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
  13  (1) Mc 1,27. (2) Mc 1,45. (3) Mc 2,2. (4) Mc 2,12. (5) Mc 2,28.   (6) Mc 3,10. (7) Mc 3,20.   (8) Mc 4,1. (9) Mc 4,32. (10) Mc 4,37.   (11) Mc 9,26.   (12) Mc 10,8.   (13) Mc 15,5.   222  139  83  15  13  42    32  33  40 

Mc 3,20.11. μη = mè (niet). Ontkenning. Taalgebruik in het NT: mè (niet). Taalgebruik in de LXX: mè (niet). Taalgebruik in Mc: mè (niet). Mc 3 (4): (1) Mc 3,9. (2) Mc 3,12. (3) Mc 3,20. (4) Mc 3,27.

mè (niet)  Mc Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 16 bijbel O.T. N.T. Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
  67  14  3266  2344  922  117  67  123  110  61  403  41  307  417 

Mc 3,20.12. inf. praes. δυνασθαι = dunasthai (te kunnen) van het werkw. δυναμαι = dunamai (kunnen). Taalgebruik in het NT: dunamai (kunnen). Taalgebruik in de LXX: dunamai (kunnen). Taalgebruik in Mc: dunamai (kunnen). Bijbel (17). LXX (9). NT (8). Mc (3): (1) Mc 1,45. (2) Mc 3,20. (3) Mc 4,32.

Mc 3,20.13. acc. mann. mv. αυτους = autous (hen) van het pers. voornaamw. αυτος = autos. Taalgebruik in het NT: voornaamwoord autos. Taalgebruik in de LXX: voornaamwoord autos. Mc (40). Mc 3 (4): (1) Mc 3,5. (2) Mc 3,14. (3) Mc 3,20. (4) Mc 3,23.

  autoi  Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
8 acc. mann. mv. autous  40      1991  1652  339  46  40  83  18  95  32  25  169  187 

Mc 3,20.14. μη = mè (niet). Ontkenning. Taalgebruik in het NT: mè (niet). Taalgebruik in de LXX: mè (niet). Taalgebruik in Mc: mè (niet). Mc 3 (4): (1) Mc 3,9. (2) Mc 3,12. (3) Mc 3,20. (4) Mc 3,27.

mè (niet)  Mc Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 16 bijbel O.T. N.T. Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
  67  14  3266  2344  922  117  67  123  110  61  403  41  307  417 

Mc 3,20.15. acc. mann. enk. αρτον = arton van het zelfst. naamw. αρτος = artos (brood). Taalgebruik in het NT: artos (brood). Taalgebruik in de Septuaginta: artos (brood). Mc (6): (1) Mc 3,20. (2) Mc 6,8. (3) Mc 7,5. (4) Mc 7,27. (5) Mc 8,14. (6) Mc 14,22. Een vorm van αρτος = artos (brood) in de LXX (307) , in het NT (97). In de LXX kan αρτος = artos de vertaling van 5 verschillende Hebreeuwse woorden van Tenakh zijn.

artos (brood) bijbel  OT NT  Mt  Mc   Lc  Joh  Hnd  Br. Apk syn. ev.
acc. mann. enk. arton 133 96 37 5 6 7 8 4 7   18 26
Totaal 414 307 97 21 21 15 24 5 11   57 81

- Hebreeuws. לֶחֶמ = lèchèm (brood). qatl-vorm (לַחמ) ; de 2de medeklinker , een gutturaal , ח = chet heeft normalerwijze een patach ַ (Joüon 88Cc). Het is moeilijk om zeggen waarom de 2 woorden לֶחֶמ = lèchèm (brood) en רֶחֶמ = rèchèm (schoot, moederschoot) een segol ֶ hebben (Joüon 96Ai). Taalgebruik in Tenakh: lèchèm (brood). Getalwaarde: lamed = 12 of 30 , chet = 8 , mem = 13 of 40. Totaal: 33 (3 X 11) of 78 ( 2 X 39 OF 6 X 13). Structuur: 3 - 8 - 4. De som van de elementen is telkens 6. Tenakh (227). Pentateuch (51). Eerdere Profeten (81). Latere Profeten (21). 12 Kleine Profeten (5). Geschriften (69). In Tenakh komt een vorm van לֶחֶמ = lèchèm in 277 verzen voor.
- Ned.: brood. Arabisch: خُبز = chubz (brood). Taalgebruik in de Qoran: chubz (brood). In het Arabisch heeft lachm een andere betekenis. Zie لَحْم = lachm (vlees). Taalgebruik in de Qoran: lachm (vlees). Aramees: לַחְמָא = lachëmâ´(brood) ; לְחֵים = lëche(j)m ; לְחֵם = lëchem. D.: Brot. E.: bread. Fr. pain. Grieks: αρτος = artos (brood). Taalgebruik in het NT: artos (brood). Hebreeuws: לֶחֶמ = lèchèm (brood). Taalgebruik in Tenakh: lèchèm (brood). Lat.: panis.

Mc 3,20.16. act. infinitief aor (2de) φαγειν = fagein (te eten) van het werkw. εσθιω = esthiô (eten). Taalgebruik in het NT: esthiô (eten). Gr. εσθιω = esthiô , fut. εδομαι = edomai , aor. εφαγον = efagon , perf. εδηδως = edèdôs , EΝ het werkw. φαγω = fagô (eten). Mc (5): (1) Mc 2,26. (2) Mc 3,20. (3) Mc 5,43. (4) Mc 6,31. (5) Mc 6,37. Lc (5): (1) Lc 6,4. (2) Lc 8,55. (3) Lc 9,13. (4) Lc 14,1. (5) Lc 22,15.

  esthiô (eten)   bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
  act. infinitief aor (2de) fagein 97 64 33 6 5 5 4 2 8 3 16 20 8  
  totaal fagô     94 13 17 21 15 6 16 6 51 66 15 1

- Mc 3,1 - Mc 3,2 - Mc 3,3 - Mc 3,4 - Mc 3,5 - Mc 3,6 - Mc 3,7 - Mc 3,8 - Mc 3,9 - Mc 3,10 - Mc 3,11 - Mc 3,12 - Mc 3,13 - Mc 3,14 - Mc 3,15 - Mc 3,16 - Mc 3,17 - Mc 3,18 - Mc 3,19 - Mc 3,20 - Mc 3,21 - Mc 3,22 - Mc 3,23 - Mc 3,24 - Mc 3,25 - Mc 3,26 - Mc 3,27 - Mc 3,28 - Mc 3,29 - Mc 3,30 - Mc 3,31 - Mc 3,32 - Mc 3,33 - Mc 3,34 - Mc 3,35 -


Mc 3,21 - Mc 3,21: 116. Onbegrip van Jezus'verwanten - Mc 3,20-21 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Mc (Marcus) -- Mc 3 -- Mc 3,20 - Mc 3,21 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis 10de (tiende) zondag door het b-jaar Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2004) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
kai akouontes hoi par'autou exèlthon kratèsai auton elegon gar hoti exestè 20 et veniunt ad domum et convenit iterum turba ita ut non possent neque panem manducare 21 et cum audissent sui exierunt tenere eum dicebant enim quoniam in furorem versus est    20 Hij ging naar huis en weer stroomde zoveel volk samen, dat zij niet eens gelegenheid hadden om te eten. 21 Toen zijn verwanten dit hoorden, trokken zij erop uit om Hem mee te nemen, want men zei dat Hij niet meer bij zijn verstand was.   [21] Zijn familie, die over Hem gehoord had, ging eropuit om Hem in bedwang te houden; want ze zeiden dat Hij zichzelf niet was.  [21] Toen zijn verwanten hiervan hoorden, gingen ze op weg om hem, desnoods onder dwang, mee te nemen, want volgens hen had hij zijn verstand verloren.  21 Als wie bij hem staan dat horen gaan ze eropuit om hem te overmeesteren;  21. Et les siens, l'ayant appris, partirent pour se saisir de lui, car ils disaient: « Il a perdu le sens. »

Statenvertaling. 21 En als degenen, die Hem bestonden, dit hoorden, gingen zij uit, om Hem vast te houden; want zij zeiden: Hij is buiten Zijn zinnen.
King James Bible. [21] And when his friends heard of it, they went out to lay hold on him: for they said, He is beside himself.
Luther-Bibel. 21 Und als es die Seinen hörten, machten sie sich auf und wollten ihn festhalten; denn sie sprachen: Er ist von Sinnen.

Tekstuitleg van Mc 3,21. Het vers Mc 3,21 telt 12 (2 X 2 X 3) woorden en 61 letters. De getalwaarde van Mc 3,21 is 5628 (2 X 2 X 3 X 7 X 67). Bekend is: het advies om Jezus uit de weg te ruimen (Mc 3,6) , een overleveraar (Mc 3,19). Zo is een kwestie om Jezus te kunnen 'vatten'. Zijn verwanten komen.

>
  Mc 3,21    
  21καὶ ἀκούσαντες οἱ παρ' αὐτοῦ ἐξῆλθον κρατῆσαι αὐτόν, ἔλεγον γὰρ ὅτι ἐξέστη.    

Mc 3,21.1. και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Taalgebruik: kai (en) in de LXX. Taalgebruik in Mc: kai (en). Niet in Mc 3,10 , Mc 3,29 , Mc 3,30.

kai (en)  kai (en)   Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
verzen  verzen (678) (666) 678 45  28  35  41  43  56  37  38  50  52  33  44  37  72  47  20  / 8     7957 1071 678 1151 879 1007 2767 404 2900  3779 
kai (en)   kai = en (555) (547) 555  40  26  32  33  37  52  26  36  40  37  29  33  26  60  33  15 / 7 26980  21867  5113  705  555  822  530  660  1470  371  2082  2612 
verschil verschil (123) (115) 123 5 2 3 8 6 4 11 2 10 15 4 11 11 12 14 5 / 1     2844 366 123 329 349 347 1297 33 818 1167

- Ned.: en. Arabisch: وَ = wa (en). Taalgebruik in de Qoran: wa (en). D.: und. E.: and. Fr.: et. Grieks: και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Hebr.: וְ = wë (en). Lat.:

Mc 3,21.2. act. part. aor. nom. mv. ακουσαντες = akousantes (gehoord) van het werkw. ακουω = akouô (horen). Taalgebruik in het NT: akouô (horen). Taalgebruik in de Septuaginta: akouô (horen). Taalgebruik in Mc: akouô (horen). Mc (7): (1) Mc 3,21. (2) Mc 4,18. (3) Mc 6,29. (4) Mc 10,41. (5) Mc 14,11. (6) Mc 15,35. (7) Mc 16,11.   Een vorm van ακουω = akouô (horen) in de LXX (1069) , in het NT (427).

akouô (horen) bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn. ev.
act. part. aor. nom. mv. akousantes   67  15  52  13  16    27  32 

- Ned.: horen. Horen en oor zijn verwant met elkaar. oor < Lat. aus , auris , zie Gr. ους = ous / ως= ôs , ωτις = ôtis. Lat.: auscultare (het oor lenen aan , toehoren , aanhoren) -> écouter. Arabisch: سَمِعَ = sami`a (luisteren, horen). Taalgebruik in de Qoran: sami`a (luisteren, horen). D. hören. E.: to hear. Fr.: écouter. Grieks: ακουω = akouô (horen). Taalgebruik in het NT: akouô (horen). Hebreeuws: שָׁמַע = sjâmâ` (horen, luisteren). Taalgebruik in Tenakh: sjâm`â (horen, luisteren).

Mc 3,21.3. bepaald lidw. nom. mann. mv. οἱ = hoi. Zie bepaald lidwoord ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Mc 3 (8): (1) Mc 3,4. (2) Mc 3,6. (3) Mc 3,21. (4) Mc 3,22. (5) Mc 3,31. (6) Mc 3,32. (7) Mc 3,33. (8) Mc 3,34.

  lidw. mv. Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel  ΟΤ  ΝΤ  Mt  Mc Lc  Joh  Hnd  Brieven  Apk  syn. ev.
10. nom. m. mv. hoi 101 4 8 5 3 7 5 5 4 14 5 7 5 11 10   4230 3257 973 196 101 165 125 147 169 70 462  587 
  Totaal   389  21  25  26  22  22  33  30  29  16  28  18  27  23  36  24  23394  18879  4515  745  389  644  404  690  1228  415  1778  2182 

- Nederl..: bepaald lidwoord de / het. Arabisch: bepaald lidw. اَل = ´al (de). Taalgebruik in de Qoran: ´al (de). D.: der , die , das enz.. E.: the. Fr.: le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam). Gr. ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Hebreeuws: הַ = ha (de, het). Taalgebruik in Tenakh: ha (de, het).

Mc 3,21.4. παρα = para. Afkorting. παρ' = par' (langs, vanwege). Taalgebruik in het NT: para (langs). Taalgebruik in de LXX: para (langs). Taalgebruik in Mc: para (langs).

para  Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 8 Mc 10 Mc 12 Mc 14 Mc 16 bijbel O.T. NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
para  11  1 : Mc 1,16. 1 : Mc 2,13.   3 : (1) Mc 4,1. (2) Mc 4,4. (3) Mc 4,15. 1 : Mc 5,21.   2 : (1) Mc 10,27. (2) Mc 10,46. 2 : (1) Mc 12,2. (2) Mc 12,11. 1 : Mc 14,43.   677  553  124  13  11  20  21  18  40  44  65     
par'      1 : Mc 3,21.   1 : Mc 5,26. 1 : Mc 8,11.       1 : Mc 16,9. 238  178  60  10  10  22  16  26  21 
totaal 15  915  731  184  17  15  28  31  28  62  60  91     

Mc 3,21.5. pers. voornaamw. 3de pers. gen. mann. enk. αυτου = autou van het pers. voornaamw. αυτος = autos. Taalgebruik in het NT: voornaamwoord autos. Taalgebruik in de LXX: voornaamwoord autos. Taalgebruik in Mc.: voornaamwoord autos. Mc 3 (10): (1) Mc 3,2. (2) Mc 3,5. (3) Mc 3,6. (4) Mc 3,7. (5) Mc 3,9. (6) Mc 3,10. (7) Mc 3,14. (8) Mc 3,21. (9) Mc 3,27. (10) Mc 3,31.

  autos enk. Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
2 gen. mann. enk. autou  143  13  10  12  16  17  15  6883  5685  1198  225  143  220  150  118  256  86  588  738 
  totaal 413  35  17  27  14  34  34  18  33  32  30  18  25  47  34  12884  9893  2991  510  413  593  475  350  504  146  1670  2145 

Mc 3,21.6. ind. aor. 3de pers. mv. εξηλθον = exèlthon (zij gingen uit) van het werkw. εξερχομαι = exerchomai (uitgaan). Taalgebruik in het NT: exerchomai (uit-gaan, naar buiten gaan). Taalgebruik in de LXX: exerchomai (uit-gaan, naar buiten gaan). Een vorm van εξερχομαι = exerchomai in de LXX (216) , in het NT (742) , in Mc (38).
- Uit-gaan kan betekenen: van een besloten ruimte zoals een huis, een stad enz. naar buiten gaan. Het werkwoord wordt ook vaak gebruikt om het weggaan van een onreine geest uit een persoon aan te geven.

  exerchomai (uit-gaan, naar buiten gaan)  bijbel OT NT Mc 1 Mc 3 Mc 8 Mc 14 Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
  ind. aor. 1ste pers. enk. + ind. aor. 3de pers. mv. exèlthon 81 58 23 (1) Mc 1,38. (2) Mc 3,21. (3) Mc 8,11. (4) Mc 14,16. (5) Mc 14,26.   4 2 10 17 2 2 25  44     

Mc 3,21.7; act. inf. aor. nom. κρατησαι = kratèsai (vast te grijpen) van het werkw.. κρατεω = krateô (vastnemen, bemachtigen). Taalgebruik in het NT: krateô (vastnemen, bemachtigen). Taalgebruik in de LXX: krateô (vastnemen, bemachtigen). Taalgebruik in Mc: krateô (vastnemen, bemachtigen). NT (4): (1) Mt 21,46 // Mc 12,12. (2) Mc 3,21. (3) Mc 12,12 // Mt 21,46. (4) Heb 6,18.

  krateô (bemachtigen) Mc Mc 1 Mc 3 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 9 Mc 12 Mc 14 bijbel OT NT Mt Mc Lc Hnd Br. Apk syn. ev.
8 ind. inf. aor. kratèsai  2   (1) Mc 3,21         (2) Mc 12,12.     6 2 4 1 2     1   3

Mc 3,21.8. acc. mann. enk. αυτον = auton (hem) van het persoonl. voornaamw. αυτος = autos (hij - hem). Taalgebruik in het NT: voornaamwoord autos. Taalgebruik in de LXX: voornaamwoord autos. Taalgebruik in Mc.: voornaamwoord autos. Mc 3 (12): (1) Mc 3,2. (2) Mc 3,6. (3) Mc 3,8. (4) Mc 3,9. (5) Mc 3,11. (6) Mc 3,12. (7) Mc 3,13. (8) Mc 3,19. (9) Mc 3,21. (10) Mc 3,31. (11) Mc 3,32. (12) Mc 3,34.

  autos enk. Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
4 acc. mann. enk. auton   146  11  12  12  16  12  14  17  2872  2032  840  114  146  184  154  136  85  21  598  752 
  totaal 413  35  17  27  14  34  34  18  33  32  30  18  25  47  34  12884  9893  2991  510  413  593  475  350  504  146  1670  2145 

Mc 3,21.9. act. ind. imperf. 3de pers. mv. ελεγον = elegon (zij zeiden) van het werkw. λεγω = legô (zeggen). Taalgebruik in het NT: legô (zeggen). Taalgebruik in de LXX: legô (zeggen). Mc (18): (1) Mc 2,16. (2) Mc 2,24. (3) Mc 3,21. (4) Mc 3,22. (5) Mc 3,30. (6) Mc 4,41 (pros allèlous = tot elkaar). (7) Mc 5,31. (8) Mc 6,14. (9) Mc 6,15. (10) Mc 6,35. (11) Mc 11,5. (12) Mc 11,28. (13) Mc 14,2. (14) Mc 14,31. (15) Mc 14,70. (16) Mc 15,31. (17) Mc 15,35 (pros heautas = tot zichzelf). (18) Mc 16,3. Een vorm van λεγω = legô (zeggen) in de LXX (4610) , in het NT (1318) , in Mc 3 (12) ; van ειπον = eipon (ik zei) in de LXX (4608) , in het NT (925).
- Ned.: zeggen. Arabisch: قَالَ = qâla (zeggen). Taalgebruik in de Qoran: qâla (zeggen). D.: sprechen (spreken). E.: to say. Fr.: dire. Grieks: λεγω = legô (zeggen). Taalgebruik in NT: legô (zeggen). Hebreeuws: אָמַר = ´âmar (zeggen). Taalgebruik in Tenakh: ´âmar (zeggen). Lat.: legere.

Mc 3,21.10. γαρ = gar (want). Taalgebruik in het NT: gar (want). Taalgebruik in de LXX: gar (want). Mc (63). Mc (3): (1) Mc 3,10. (2) Mc 3,21. (3) Mc 3,35.

gar (want)   Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16   bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  
  3 1 3 2 3 8 4 4 7 4 3 5 6 6 2 63  2289  1299  990  123  63  92  61  73  563  15  278  339 

Mc 3,21.11. ὁτι = hoti (dat, omdat). Taalgebruik in het ΝΤ: hoti (dat, omdat). Taalgebruik in de LXX: hoti (dat, omdat). Taalgebruik in Mc: hoti (dat, omdat). Mc (92). Mc 3 (5): (1) Mc 3,11. (2) Mc 3,21. (3) Mc 3,22. (4) Mc 3,28. (5) Mc 3,30

hoti ( dat , omdat )   Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel ΟΤ ΝΤ Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
  92  12  10  4396  3213  1183  137  92  160  237  114  389  54  389  626 

- Hebreeuws: כִּי = kî (want, omdat). Taalgebruik in Tenakh: kî (want, omdat). Getalwaarde: kaph = 11 of 20 , jod = 10 ; totaal: 21 (3 X 7) of 30 (2 X 3 X 5). Structuur: 2 - 1. De som van de elementen is telkens 3. Tenakh (3849). Pentateuch (884). Eerdere Profeten (726). Latere Profeten (841). 12 Kleine Profeten (241). Geschriften (1157).
- כִּי = kî (want, omdat) < een woord met 1 medeklinker. De lange î is î gebleven omdat het een proclitisch woord is. Proclitisch wil zeggen dat een eenlettergrepig onbeklemtoond woord wordt gehecht aan het volgende (Lettinga(6) 13d).

Mc 3,21.12. ind. aor. 3de pers. enk. εξεστη = exestè (hij was buiten zichzelf) van het werkw. εξισταμαι = existamai (uit (buiten) zichzelf staan , boven zichzelf uitstijgen , zichzelf overstijgen , uit zijn evenwicht geraken). Taalgebruik in het NT: existamai (buiten zichzelf zijn , (ontsteld / ontzet zijn). Taalgebruik in de LXX: existamai (buiten zichzelf zijn , (ontsteld / ontzet zijn). Het werkwoord εξισταμαι = existèmai roept de gedachte op dat men uit zijn evenwicht geraakte , dat het gebeurde niet overeenkomt met wat men over een persoon (personen) of situatie dacht en bijgevolg vragen opriep. Bij εξισταμαι = existèmai wordt het voor-oordeel aan het wankelen gebracht. Bijbel (19). LXX (18). NT (1): Mc 3,21. Een vorm van εξισταμαι = existamai (uit (buiten) zichzelf staan , boven zichzelf uitstijgen , zichzelf overstijgen , uit zijn evenwicht geraken) in de LXX (74) , in het NT (17).


- Mc 3,1 - Mc 3,2 - Mc 3,3 - Mc 3,4 - Mc 3,5 - Mc 3,6 - Mc 3,7 - Mc 3,8 - Mc 3,9 - Mc 3,10 - Mc 3,11 - Mc 3,12 - Mc 3,13 - Mc 3,14 - Mc 3,15 - Mc 3,16 - Mc 3,17 - Mc 3,18 - Mc 3,19 - Mc 3,20 - Mc 3,21 - Mc 3,22 - Mc 3,23 - Mc 3,24 - Mc 3,25 - Mc 3,26 - Mc 3,27 - Mc 3,28 - Mc 3,29 - Mc 3,30 - Mc 3,31 - Mc 3,32 - Mc 3,33 - Mc 3,34 - Mc 3,35 -



118. De Beëlzebubcontroverse: Mc 3,22-27 - Mc 3,22-27 - Mt 12,24-30 - Lc 11,15-23 -- bijbeloverzicht -- Mc (Marcus) -- Mc 3 -- taalgebruik -- Mc 3,22 - Mc 3,23 - Mc 3,24 - Mc 3,25 - Mc 3,26 - Mc 3,27 -

Mc 3,22 - Mc 3,22: 118. De Beëlzebubcontroverse - Mc 3,22-27 - Mt 12,24-30 - Lc 11,15-23 -- bijbeloverzicht -- Mc (Marcus) -- Mc 3 -- taalgebruik -- Mc 3,22 - Mc 3,23 - Mc 3,24 - Mc 3,25 - Mc 3,26 - Mc 3,27 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis 10de (tiende) zondag door het b-jaar Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2004) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
22 kai oi grammateis oi apo ierosolumôn katabantes elegon oti beelzeboul echei kai oti en tô archonti tôn daimoniôn ekballei ta daimonia 22 et scribae qui ab Hierosolymis descenderant dicebant quoniam Beelzebub habet et quia in principe daemonum eicit daemonia 22. En de schriftgeleerden die van Jeruzalem afgedaald waren, zeiden’ “Hij heeft Beelzebul”, en: “Door de overste van de demonen werpt hij de demonen uit". 22 De schriftgeleerden die uit Jeruzalem gekomen waren, zeiden dat Beëlzebub in Hem huisde en dat Hij door middel van de vorst der duivels de duivels uitdreef. [22] Ook de schriftgeleerden die uit Jeruzalem waren gekomen, zeiden: ‘Hij is in de macht van Beëlzebul*’ en ‘Het is door de opperdemon dat Hij de demonen uitdrijft.’
[22] Ook de schriftgeleerden die uit Jeruzalem gekomen waren, zeiden: ‘Hij is bezeten door Beëlzebul,’ en: ‘Dankzij de vorst der demonen kan hij demonen uitdrijven.’
22 ¶ want, hebben ze gezegd, hij is buiten zichzelf! De schriftgeleerden die uit Jeruzalem afdaalden, hebben gezegd: hij heeft Beëlzeboel in zich!, en: met de overste der demonen drijft hij die demonen uit! 22. Et les scribes qui étaient descendus de Jérusalem disaient: « Il est possédé de Béelzéboul », et encore: « C'est par le prince des démons qu'il expulse les démons. »  

Statenvertaling. 22 En de Schriftgeleerden, die van Jeruzalem afgekomen waren, zeiden: Hij heeft Beëlzebul, en door den overste der duivelen werpt Hij de duivelen uit.
King James Bible. [22] And the scribes which came down from Jerusalem said, He hath Beelzebub, and by the prince of the devils casteth he out devils.
Luther-Bibel. 22 Die Schriftgelehrten aber, die von Jerusalem herabgekommen waren, sprachen: Er hat den Beelzebul, und: Er treibt die bösen Geister aus durch ihren Obersten.

Tekstuitleg van Mc 3,22. Het vers Mc 3,22 telt 21 (3 X 7) woorden en 112 (2 X 2 X 2 X 2 X 7) letters. De getalwaarde van Mc 3,22 is 10898 (2 X 5449).

>
  Mc 3,22 Mt 12,24  
  22καὶ οἱ γραμματεῖς οἱ ἀπὸ Ἱεροσολύμων καταβάντες ἔλεγον ὅτι Βεελζεβοὺλ ἔχει, καὶ ὅτι ἐν τῷ ἄρχοντι τῶν δαιμονίων ἐκβάλλει τὰ δαιμόνια.    

Mc 3,22.1. και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Taalgebruik: kai (en) in de LXX. Taalgebruik in Mc: kai (en). Niet in Mc 3,10 , Mc 3,29 , Mc 3,30.

kai (en)  kai (en)   Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
verzen  verzen (678) (666) 678 45  28  35  41  43  56  37  38  50  52  33  44  37  72  47  20  / 8     7957 1071 678 1151 879 1007 2767 404 2900  3779 
kai (en)   kai = en (555) (547) 555  40  26  32  33  37  52  26  36  40  37  29  33  26  60  33  15 / 7 26980  21867  5113  705  555  822  530  660  1470  371  2082  2612 
verschil verschil (123) (115) 123 5 2 3 8 6 4 11 2 10 15 4 11 11 12 14 5 / 1     2844 366 123 329 349 347 1297 33 818 1167

- Ned.: en. Arabisch: وَ = wa (en). Taalgebruik in de Qoran: wa (en). D.: und. E.: and. Fr.: et. Grieks: και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Hebr.: וְ = wë (en). Lat.:

Mc 3,22. 2. bepaald lidw. nom. mann. mv. οἱ = hoi. Zie bepaald lidwoord ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Mc 3 (8): (1) Mc 3,4. (2) Mc 3,6. (3) Mc 3,21. (4) Mc 3,22. (5) Mc 3,31. (6) Mc 3,32. (7) Mc 3,33. (8) Mc 3,34.

  lidw. mv. Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel  ΟΤ  ΝΤ  Mt  Mc Lc  Joh  Hnd  Brieven  Apk  syn. ev.
10. nom. m. mv. hoi 101 4 8 5 3 7 5 5 4 14 5 7 5 11 10   4230 3257 973 196 101 165 125 147 169 70 462  587 
  Totaal   389  21  25  26  22  22  33  30  29  16  28  18  27  23  36  24  23394  18879  4515  745  389  644  404  690  1228  415  1778  2182 

- Nederl..: bepaald lidwoord de / het. Arabisch: bepaald lidw. اَل = ´al (de). Taalgebruik in de Qoran: ´al (de). D.: der , die , das enz.. E.: the. Fr.: le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam). Gr. ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Hebreeuws: הַ = ha (de, het). Taalgebruik in Tenakh: ha (de, het).

3. nom. + voc. + acc. mann. mv. grammateis (schriftgeleerden) van het zelfst. naamw. grammateus (schriftgeleerde). Taalgebruik in het N.T.: grammateus (schriftgeleerde). Taalgebruik in Mc: grammateus (schriftgeleerde). Mc (11): (1) Mc 1,22. (2) Mc 2,16. (3) Mc 3,22. (4) Mc 7,5. (5) Mc 9,11. (6) Mc 9,14. (7) Mc 11,18. (8) Mc 11,27. (9) Mc 12,35. (10) Mc 14,1. (11) Mc 14,53. Nom. (10). Acc. (1): Mc 9,14.

4. bepaald lidw. nom. mann. mv. οἱ = hoi. Zie bepaald lidwoord ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Mc 3 (8): (1) Mc 3,4. (2) Mc 3,6. (3) Mc 3,21. (4) Mc 3,22. (5) Mc 3,31. (6) Mc 3,32. (7) Mc 3,33. (8) Mc 3,34.

  lidw. mv. Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel  ΟΤ  ΝΤ  Mt  Mc Lc  Joh  Hnd  Brieven  Apk  syn. ev.
10. nom. m. mv. hoi 101 4 8 5 3 7 5 5 4 14 5 7 5 11 10   4230 3257 973 196 101 165 125 147 169 70 462  587 
  Totaal   389  21  25  26  22  22  33  30  29  16  28  18  27  23  36  24  23394  18879  4515  745  389  644  404  690  1228  415  1778  2182 

- Nederl..: bepaald lidwoord de / het. Arabisch: bepaald lidw. اَل = ´al (de). Taalgebruik in de Qoran: ´al (de). D.: der , die , das enz.. E.: the. Fr.: le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam). Gr. ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Hebreeuws: הַ = ha (de, het). Taalgebruik in Tenakh: ha (de, het).

5. apo (af, van-weg). Taalgebruik in het N.T.: apo (af , van-weg). Taalgebruik in Mc: apo (af , van-weg). Voorzetsel.
Mc 3 (3): 3  (1) Mc 3,7. (2) Mc 3,9. (3) Mc 3,22.

6. Hierosuluma (Jeruzalem) wordt in de tien verzen in Mc voorafgegaan door een voorzetsel ; in 3 verzen door het voorzetsel apo (van-weg) + gen. (Hierosolumôn) , in 7 door eis (naar) + acc. (Hierosoluma). Taalgebruik in het N.T.: Hierosoluma (Jeruzalem)  . Taalgebruik in Mc: Hierosoluma (Jeruzalem).
- apo Hierosolumôn (van Jeruzalem). Mc (3): (1) Mc 3,8. (2) Mc 3,22. (3) Mc 7,1.
- eis Hierosoluma (naar Jeruzalem). Mc (7): (1) Mc 10,32. (2) Mc 10,33. (3) Mc 11,1. (4) Mc 11,11. (5) Mc 11,15. (6) Mc 11,27. (7) Mc 15,41.

8. act. ind. imperf. 3de pers. mv. ελεγον = elegon (zij zeiden) van het werkw. λεγω = legô (zeggen). Taalgebruik in het NT: legô (zeggen). Taalgebruik in de LXX: legô (zeggen). Mc (18): (1) Mc 2,16. (2) Mc 2,24. (3) Mc 3,21. (4) Mc 3,22. (5) Mc 3,30. (6) Mc 4,41 (pros allèlous = tot elkaar). (7) Mc 5,31. (8) Mc 6,14. (9) Mc 6,15. (10) Mc 6,35. (11) Mc 11,5. (12) Mc 11,28. (13) Mc 14,2. (14) Mc 14,31. (15) Mc 14,70. (16) Mc 15,31. (17) Mc 15,35 (pros heautas = tot zichzelf). (18) Mc 16,3. Een vorm van λεγω = legô (zeggen) in de LXX (4610) , in het NT (1318) , in Mc 3 (12) ; van ειπον = eipon (ik zei) in de LXX (4608) , in het NT (925).
- Ned.: zeggen. Arabisch: قَالَ = qâla (zeggen). Taalgebruik in de Qoran: qâla (zeggen). D.: sprechen (spreken). E.: to say. Fr.: dire. Grieks: λεγω = legô (zeggen). Taalgebruik in NT: legô (zeggen). Hebreeuws: אָמַר = ´âmar (zeggen). Taalgebruik in Tenakh: ´âmar (zeggen). Lat.: legere.

9. ὁτι = hoti (dat, omdat). Taalgebruik in het ΝΤ: hoti (dat, omdat). Taalgebruik in de LXX: hoti (dat, omdat). Taalgebruik in Mc: hoti (dat, omdat). Mc (92). Mc 3 (5): (1) Mc 3,11. (2) Mc 3,21. (3) Mc 3,22. (4) Mc 3,28. (5) Mc 3,30

hoti ( dat , omdat )   Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel ΟΤ ΝΤ Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
  92  12  10  4396  3213  1183  137  92  160  237  114  389  54  389  626 

- Hebreeuws: כִּי = kî (want, omdat). Taalgebruik in Tenakh: kî (want, omdat). Getalwaarde: kaph = 11 of 20 , jod = 10 ; totaal: 21 (3 X 7) of 30 (2 X 3 X 5). Structuur: 2 - 1. De som van de elementen is telkens 3. Tenakh (3849). Pentateuch (884). Eerdere Profeten (726). Latere Profeten (841). 12 Kleine Profeten (241). Geschriften (1157).
- כִּי = kî (want, omdat) < een woord met 1 medeklinker. De lange î is î gebleven omdat het een proclitisch woord is. Proclitisch wil zeggen dat een eenlettergrepig onbeklemtoond woord wordt gehecht aan het volgende (Lettinga(6) 13d)

12. και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Taalgebruik: kai (en) in de LXX. Taalgebruik in Mc: kai (en). Niet in Mc 3,10 , Mc 3,29 , Mc 3,30.

kai (en)  kai (en)   Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
verzen  verzen (678) (666) 678 45  28  35  41  43  56  37  38  50  52  33  44  37  72  47  20  / 8     7957 1071 678 1151 879 1007 2767 404 2900  3779 
kai (en)   kai = en (555) (547) 555  40  26  32  33  37  52  26  36  40  37  29  33  26  60  33  15 / 7 26980  21867  5113  705  555  822  530  660  1470  371  2082  2612 
verschil verschil (123) (115) 123 5 2 3 8 6 4 11 2 10 15 4 11 11 12 14 5 / 1     2844 366 123 329 349 347 1297 33 818 1167

- Ned.: en. Arabisch: وَ = wa (en). Taalgebruik in de Qoran: wa (en). D.: und. E.: and. Fr.: et. Grieks: και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Hebr.: וְ = wë (en). Lat.:

13. hoti (dat). Taalgebruik in het N.T.: hoti (dat, omdat). Taalgebruik in Mc: hoti (dat, omdat). Mc 3 (5): (1) Mc 3,11. (2) Mc 3,21. (3) Mc 3,22. (4) Mc 3,28. (5) Mc 3,30.

14. en (in). Taalgebruik in het N.T.: en (in). Taalgebruik in Mc: en (in). Hebr. bë. Fr. en. Ned. in. Fr. dans.
Mc 3 (2): (1) Mc 3,22. (2) Mc 3,23.

15. bepaald lidw. dat. mann. enk. tô(i) (de). Taalgebruik in het N.T.: bepaald lidwoord. Taalgebruik in Mc: bepaald lidwoord. Gr. to.. , tè... N.: de. E.: the. D. der , die , das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam).
Mc 3 (4): (1) Mc 3,3. (2) Mc 3,5. (3) Mc 3,16. (4) Mc 3,22.

17. bep. lidw. gen. m. + vr. + onz. mv. tôn (van de). Taalgebruik in het N.T.: bepaald lidwoord. Taalgebruik in het N.T.: bepaald lidwoord. Gr. to.. , tè... N.: de. E.: the. D. der , die , das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam).
Mc 3 (4): (1) Mc 3,6. (2) Mc 3,7. (3) Mc 3,22. (4) Mc 3,28.

19.

20. nom. + acc. onz. mv. τα = ta (de). Mc 3 (6): (1) Mc 3,11. (2) Mc 3,15. (3) Mc 3,17. (4) Mc 3,22. (5) Mc 3,27. (6) Mc 3,28.

  lidw. mv. Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel  ΟΤ  ΝΤ  Mt  Mc Lc  Joh  Hnd  Brieven  Apk  syn. ev.
12. nom. + acc. onz. mv. ta 47  2   2   4361  3647  714  97  47  98  69  77  254  72     

-Nederl.: bepaald lidwoord de / het. D.: der , die , das enz.. E.: the. Fr.: le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam). Gr. ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Taalgebruik in Mc: bepaald lidwoord. Hebreeuws: הַ = ha (de, het). Taalgebruik in Tenakh: ha (de, het).


Mc 3,23 - Mc 3,23: 118. De Beëlzebubcontroverse - Mc 3,22-27 - Mt 12,24-30 - Lc 11,15-23 -- bijbeloverzicht -- Mc (Marcus) -- Mc 3 -- taalgebruik -- Mc 3,22 - Mc 3,23 - Mc 3,24 - Mc 3,25 - Mc 3,26 - Mc 3,27 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis 10de (tiende) zondag door het b-jaar Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2004) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
 23 καὶ προσκαλεσάμενος αὐτοὺς ἐν παραβολαῖς ἔλεγεν αὐτοῖς, Πῶς δύναται Σατανᾶς Σατανᾶν ἐκβάλλειν;  23 et convocatis eis in parabolis dicebat illis quomodo potest Satanas Satanan eicere 23 En hij riep hen bij zich (en) in gelijkenissen zei hij hun: “Hoe kan Satan Satan uitwerpen? 23 Hij riep hen bij zich en sprak tot hen in gelijkenissen: "Hoe kan de ene satan de andere uitdrijven? [23] Hij riep hen bij zich en sprak hen toe met vergelijkingen: ‘Hoe kan de satan de satan uitdrijven? [23] Toen hij hen bij zich geroepen had, sprak hij tot hen in gelijkenissen: ‘Hoe kan Satan zichzelf uitdrijven? 23 Hij roept hen tot zich en zegt tot hen in gelijkenisspreuken: hoe kan een satan een satan uitdrijven?– 23. Les ayant appelés près de lui, il leur disait en paraboles: « Comment Satan peut-il expulser Satan ?

Statenvertaling. 23 En hen tot Zich geroepen hebbende, zeide Hij tot hen in gelijkenissen: Hoe kan de satan den satan uitwerpen?
King James Bible. [23] And he called them unto him, and said unto them in parables, How can Satan cast out Satan?
Luther-Bibel. 23 Jesus aber rief sie zusammen und sprach zu ihnen in Gleichnissen: Wie kann der Satan den Satan austreiben?

 23 καὶ προσκαλεσάμενος αὐτοὺς ἐν παραβολαῖς ἔλεγεν αὐτοῖς, Πῶς δύναται Σατανᾶς Σατανᾶν ἐκβάλλειν; 

Tekstuitleg van Mc 3,23. Het vers Mc 3,23 telt 12 (2 X 2 X 3) woorden , 32 (2 X 2 X 2 X 2 X 2) lettergrepen en 81 (3 X 3 X 3 X 3) letters. De getalwaarde van Mc 3,23 is 7458 (2 X 3 X 11 X 113). Dit vers Mc 3,23 telt evenveel woorden als Mc 7,14. Schriftgeleerden uit Jeruzalem verklaren dat Jezus bezeten is door de duivel (Mc 3,22). In Mc 3,23 vlg. roept Jezus hen bij zich en vertelt hij hen een parabel. In Mc 7,1-13 ontstaat een twistgesprek tussen de farizeeën en enkele schriftgeleerden uit Jeruzalem enerzijds en Jezus anderzijds over reinheid bij het eten. In Mc 7,14 roept Jezus het volk bij zich en vertelt hij het een parabel. Tussen Mc 3,23 en Mc 7,14 zijn de overeenkomsten: kai proskalesamenos (en samengeroepen bij zich)... elegen autois (zei hij hen)

>
  Mc 3,23 Mt 12,25a  
  23καὶ προσκαλεσάμενος αὐτοὺς ἐν παραβολαῖς ἔλεγεν αὐτοῖς, Πῶς δύναται Σατανᾶς Σατανᾶν ἐκβάλλειν;    

Mc 3,23.1. και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Taalgebruik: kai (en) in de LXX. Taalgebruik in Mc: kai (en). Niet in Mc 3,10 , Mc 3,29 , Mc 3,30.

kai (en)  kai (en)   Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
verzen  verzen (678) (666) 678 45  28  35  41  43  56  37  38  50  52  33  44  37  72  47  20  / 8     7957 1071 678 1151 879 1007 2767 404 2900  3779 
kai (en)   kai = en (555) (547) 555  40  26  32  33  37  52  26  36  40  37  29  33  26  60  33  15 / 7 26980  21867  5113  705  555  822  530  660  1470  371  2082  2612 
verschil verschil (123) (115) 123 5 2 3 8 6 4 11 2 10 15 4 11 11 12 14 5 / 1     2844 366 123 329 349 347 1297 33 818 1167

- Ned.: en. Arabisch: وَ = wa (en). Taalgebruik in de Qoran: wa (en). D.: und. E.: and. Fr.: et. Grieks: και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Hebr.: וְ = wë (en). Lat.:

Mc 3,23.2. part. aor. nom. mann. enk. proskalesamenos (bij zich geroepen). Taalgebruik in het N.T.: proskaleomai (bij zich roepen)  . Taalgebruik in Mc: proskaleomai (bij zich roepen)  .
Mc (7): (1) Mc 3,23. (2) Mc 7,14. (3) Mc 8,1. (4) Mc 8,34. (5) Mc 10,42. (6) Mc 12,43. (7) Mc 15,44. In 6 / 7 is Jezus onderwerp. In 1 / 7 is het Pilatus (Mc 15,44). In 7 / 7 volgt op het part. proskalesamenos (bij zich geroepen) een lijdend voorwerp.
Het is de 1ste maal dat deze vorm gebruikt wordt. Jezus roept bij zich en zegt dan iets.

Mc 3,23.1. - 2. kai proskalesamenos (en bij zich geroepen). Mc (6 / 7). Niet in Mc 8,1.

Mc 3,23.3. acc. mann. mv. αυτους = autous (hen) van het pers. voornaamw. αυτος = autos. Taalgebruik in het NT: voornaamwoord autos. Taalgebruik in de LXX: voornaamwoord autos. Mc (40). Mc 3 (4): (1) Mc 3,5. (2) Mc 3,14. (3) Mc 3,20. (4) Mc 3,23. In Mc 3,23 roept Jezus de schriftgeleerden die van Jeruzalem zijn afgedaald bij zich.

  autoi  Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
8 acc. mann. mv. autous  40      1991  1652  339  46  40  83  18  95  32  25  169  187 

Mc 3,23.1. - 3. proskalesamenos (samengeroepen bij zich). Mc (6 / 7): (1) Mc 3,23 (A). (2) Mc 7,14 (B). (3) Mc 8,1 (C). (4) Mc 8,34 (D). (5) Mc 10,42 (E). (6) Mc 12,43 (F). zeshoek
- proskalesamenos autous (samengeroepen hen) in Mc (2): (1) Mc 3,23. (2) Mc 10,42. (diagonaal A - E).
- proskalesamenos (...) ton ochlon (samengeroepen het volk) in Mc (2): (1) Mc 7,14. (2) Mc 8,34. (diagonaal B - D).
- proskalesamenos tous mathètas (samengeroepen de leerlingen) in Mc (2): (1) Mc 8,1. (2) Mc 12,43. (diagonaal C - F).
- proskalesamenos ton ochlos sun tois mathètais autou (samengeroepen het volk met zijn leerlingen) in Mc (1): Mc 8,34.
- proskalesamenos autous (samengeroepen hen) in Mc (2): (1) Mc 3,23. (2) Mc 10,42. (diagonaal A - E).

Mc 3,23.4. ἐν (= en: in, tijdens, met; vz van plaats, tijd). Taalgebruik in het NT: en (in). Taalgebruik in Mc: en (in). Hebr: bë. Fr: en. Ned: in. Fr: dans.
Mc (119). Mc 12 (9): (1) Mc 12,1. (2) Mc 12,11. (3) Mc 12,23. (4) Mc 12,25. (5) Mc 12,26. (6) Mc 12,35. (7) Mc 12,36.. (8) Mc 12,38. (9) Mc 12,39.

Mc 3,23.5. παραβολαῖς (= parabolais: parabolais, gelijkenissen; zn dat vr mv van het zn παραβολη = parabolè: parabel, gelijkenis). Taalgebruik in het NT: parabolè (parabel, gelijkenis). Taalgebruik in Mc: parabolè (parabel, gelijkenis). Zie wkw παραβαλλω (= paraballô: naast elkaar werpen, vergelijken).
Mc (5): (1) Mc 3,23. (2) Mc 4,2. (3) Mc 4,11. (4) Mc 4,33.  (5) Mc 12,1. Een vorm van παραβολη (= parabolè: parabel, gelijkenis) in Mc in 13 verzen.

  παραβολη (= parabolè: parabel, gelijkenis) bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
6 παραβολαῖς (= parabolais: parabolais, gelijkenissen; zn dat vr mv)  16  12          12  12     
  totaal 94  44 50  17  13  18        48  48   

Mc 3,23.4. - 5. ἐν παραβολαῖς (= en parabolais: in parabels, gelijkenissen). LXX (3). NT (11). Mc (4/5). Mc (4): (1) Mc 3,23. (2) Mc 4,2. (3) Mc 4,11.  (4) Mc 12,1. Niet in: Mc 4,33.

Mc 3,23.6. act. ind. imperf. 3de pers. enk. elegen (hij zei) van het werkw. legô (zeggen). Taalgebruik in Mc: legô (zeggen). Taalgebruik in het N.T.: legô (zeggen). legô komt van de wortel leg-: lezen / lec-tuur ; les , Fr. leçon.
Mc (31). Mc 3 (1): Mc 3,23.

Mc 3,23.7. vnw. dat.mann. mv. autois (aan hen). Taalgebruik in het N.T.: voornaamwoord autos. Taalgebruik in Mc.: voornaamwoord autos.
Mc 3 (5): (1) Mc 3,4. (2) Mc 3,12. (3) Mc 3,17. (4) Mc 3,23. (5) Mc 3,33.

Mc 3,23.1. 6. - 7. kai.... elegen autois (en hij zei hen). Taalgebruik in N.T.: legô (zeggen) . Taalgebruik in Mc: legô (zeggen).
N.T. (12). Mc (11 + 3). Mc 3 (1): (1) Mc 3,23.
- Mc 3,23: kai proskalesamenos (A)... elegen autois = en samengeroepen... zei hij hen.
- Mc 7,14: kai proskalesamenos (B)... elegen autois = en samengeroepen... zei hij hen.
Zijde A - B van de zeshoek. STAP VOOR STAP !
In Mc 3,23 riep Jezus de schriftgeleerden die uit Jeruzalem waren afgedaald bij zich en sprak tot hen in parabels. In Mc 7,14 riep Jezus opnieuw de menigte bij zich om het een parabel te vertellen.

7.

Mc 3,23.8. pôs (hoe). Taalgebruik in het N.T.: pôs (hoe). Taalgebruik in Mc: pôs (hoe). Vragend of onbepaald voornaamw. van wijze.
Mc (14). Mc 3 (1): Mc 3,23.

Mc 3,23.10. nom. mann. enk. satanas (satan). Taalgebruik in het N.T.: satanas (satan). Taalgebruik in Mc: satanas (satan).
Mc (3): (1) Mc 3,23. (2) Mc 3,26. (3) Mc 4,15.
Een vorm van satanas (satan) in 5 verzen in Mc: (1) Mc 1,13. (2) Mc 3,23 (satanas en satanan). (3) Mc 3,26. (4) Mc 4,15. (5) Mc 8,33.

Mc 3,23.11. acc. mann. enk. satanan (satan) van het zelfst. naamw. satanas (satan). Taalgebruik in het N.T.: satanas (satan). Taalgebruik in Mc: satanas (satan).
Mc (1): Mc 3,23.
Een vorm van satanas (satan) in 5 verzen in Mc: (1) Mc 1,13. (2) Mc 3,23 (satanas en satanan). (3) Mc 3,26. (4) Mc 4,15. (5) Mc 8,33.

Mc 3,23.12. act. inf. praes. ekballein (uitvaren, uitgooien) van het werkw. ekballô. Taalgebruik in het N.T.: ekballô (uitwerpen, uitvallen). Taalgebruik in Mc: ekballô (uitwerpen, uitvallen).
Mc (3): (1) Mc 3,15. (2) Mc 3,23. (3) Mc 11,15.

Eénmaligheid

- acc. mann. enk. satanan (satan) van het zelfst. naamw. satanas (satan). Mc (1): Mc 3,23.

Duality

- proskalesamenos autous (samengeroepen hen) in Mc (2): (1) Mc 3,23. (2) Mc 10,42. (diagonaal A - E).
- Zijde A - B van de zeshoek.
-- Mc 3,23: kai proskalesamenos (A)... elegen autois = en samengeroepen... zei hij hen.
-- Mc 7,14: kai proskalesamenos (B)... elegen autois = en samengeroepen... zei hij hen.


- Mc 3,1 - Mc 3,2 - Mc 3,3 - Mc 3,4 - Mc 3,5 - Mc 3,6 - Mc 3,7 - Mc 3,8 - Mc 3,9 - Mc 3,10 - Mc 3,11 - Mc 3,12 - Mc 3,13 - Mc 3,14 - Mc 3,15 - Mc 3,16 - Mc 3,17 - Mc 3,18 - Mc 3,19 - Mc 3,20 - Mc 3,21 - Mc 3,22 - Mc 3,23 - Mc 3,24 - Mc 3,25 - Mc 3,26 - Mc 3,27 - Mc 3,28 - Mc 3,29 - Mc 3,30 - Mc 3,31 - Mc 3,32 - Mc 3,33 - Mc 3,34 - Mc 3,35 -


Mc 3,24 - Mc 3,24: 118. De Beëlzebubcontroverse - Mc 3,22-27 - Mt 12,24-30 - Lc 11,15-23 -- bijbeloverzicht -- Mc (Marcus) -- Mc 3 -- taalgebruik -- Mc 3,22 - Mc 3,23 - Mc 3,24 - Mc 3,25 - Mc 3,26 - Mc 3,27 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis 10de (tiende) zondag door het b-jaar Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2004) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
24 kai ean basileia ef eautèn meristhè ou dunatai stathènai è basileia ekeinè 24 et si regnum in se dividatur non potest stare regnum illud En als een rijk in zichzelf verdeeld is, kan dat rijk niet standhouden. 24 Wanneer een rijk innerlijk verdeeld is, kan dat rijk geen stand houden. [24] Als een koninkrijk innerlijk verdeeld raakt, kan dat koninkrijk niet standhouden. [24] Als een koninkrijk innerlijk verdeeld is, kan dat koninkrijk niet standhouden; 24 en als een koninkrijk tegen zichzelf verdeeld raakt, dan kán het niet staande blijven, dat koninkrijk; 24. Si un royaume est divisé contre lui-même, ce royaume-là ne peut subsister.  

Statenvertaling. 24 En indien een koninkrijk tegen zichzelf verdeeld is, zo kan dat koninkrijk niet bestaan.
King James Bible. [24] And if a kingdom be divided against itself, that kingdom cannot stand.
Luther-Bibel. 24 Wenn ein Reich mit sich selbst uneins wird, kann es nicht bestehen.

Tekstuitleg van Mc 3,24.

>
  Mc 3,24 Mt 12,25b  
  24καὶ ἐὰν βασιλεία ἐφ' ἑαυτὴν μερισθῇ, οὐ δύναται σταθῆναι βασιλεία ἐκείνη:    

1. και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Taalgebruik: kai (en) in de LXX. Taalgebruik in Mc: kai (en). Niet in Mc 3,10 , Mc 3,29 , Mc 3,30.

kai (en)  kai (en)   Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
verzen  verzen (678) (666) 678 45  28  35  41  43  56  37  38  50  52  33  44  37  72  47  20  / 8     7957 1071 678 1151 879 1007 2767 404 2900  3779 
kai (en)   kai = en (555) (547) 555  40  26  32  33  37  52  26  36  40  37  29  33  26  60  33  15 / 7 26980  21867  5113  705  555  822  530  660  1470  371  2082  2612 
verschil verschil (123) (115) 123 5 2 3 8 6 4 11 2 10 15 4 11 11 12 14 5 / 1     2844 366 123 329 349 347 1297 33 818 1167

- Ned.: en. Arabisch: وَ = wa (en). Taalgebruik in de Qoran: wa (en). D.: und. E.: and. Fr.: et. Grieks: και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Hebr.: וְ = wë (en). Lat.:

3. nom. + dat enk. basileia(i) (koninkrijk). Taalgebruik in het N.T.: basileia (koninkrijk). Taalgebruik in Mc: basileia (koninkrijk). Mc (7): (1) Mc 1,15 (nom.). (2) Mc 3,24 (nom.). (3) Mc 4,26 (nom.). (4) Mc 10,14 (nom.). (5) Mc 11,10 (nom.). (6) Mc 13,8 (nom.). (7) Mc 14,25 (dat.).

10. bep. lidw. nom. vr. enk. ἡ = hè of betrekk. voornaamw. dat. vr. enk. ᾑ = hè(i) of partikel van vergelijking ἠ = è (of). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Taalgebruik in Lc: bepaald lidwoord. Gr. to.. , tè... N.: de. E.: the. D. der , die , das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam). Mc 3 (7): (1) Mc 3,5. (2) Mc 3,24. (3) Mc 3,25. (4) Mc 3,31. (5) Mc 3,32. (6) Mc 3,33. (7) Mc 3,34.

  lidw. enk. bijbel  OT  NT  Mt  Mc  Lc  Joh  Hnd  Br.  Apk  syn. ev.
2. nom. vr. enk. hè 4860 3762  1098  151  76 143  117  83  443  85  370  487 
  Totaal   54298  42002  12296  1648  940  1649  1422  1696  4013  928  4237 5659  

- Nederl..: bepaald lidwoord de / het. Arabisch: bepaald lidw. اَل = ´al (de). Taalgebruik in de Qoran: ´al (de). D.: der , die , das enz.. E.: the. Fr.: le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam). Gr. ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Hebreeuws: הַ = ha (de, het). Taalgebruik in Tenakh: ha (de, het).

- Mc 3,1 - Mc 3,2 - Mc 3,3 - Mc 3,4 - Mc 3,5 - Mc 3,6 - Mc 3,7 - Mc 3,8 - Mc 3,9 - Mc 3,10 - Mc 3,11 - Mc 3,12 - Mc 3,13 - Mc 3,14 - Mc 3,15 - Mc 3,16 - Mc 3,17 - Mc 3,18 - Mc 3,19 - Mc 3,20 - Mc 3,21 - Mc 3,22 - Mc 3,23 - Mc 3,24 - Mc 3,25 - Mc 3,26 - Mc 3,27 - Mc 3,28 - Mc 3,29 - Mc 3,30 - Mc 3,31 - Mc 3,32 - Mc 3,33 - Mc 3,34 - Mc 3,35 -


Mc 3,25 - Mc 3,25: 118. De Beëlzebubcontroverse - Mc 3,22-27 - Mt 12,24-30 - Lc 11,15-23 -- bijbeloverzicht -- Mc (Marcus) -- Mc 3 -- taalgebruik -- Mc 3,22 - Mc 3,23 - Mc 3,24 - Mc 3,25 - Mc 3,26 - Mc 3,27 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis 10de (tiende) zondag door het b-jaar Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2004) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
25 kai ean oikia ef eautèn meristhè ou dunatai stathènai è oikia ekeinè 25 et si domus super semet ipsam dispertiatur non poterit domus illa stare 25 En als een huis in zichzelf verdeeld is, zal dat huis niet kunnen standhouden. 25 Wanneer een huis innerlijk verdeeld is, zal dat huis geen stand kunnen houden. [25] Als een familie innerlijk verdeeld raakt, kan die familie niet standhouden. [ [25] als een gemeenschap innerlijk verdeeld is, zal die gemeenschap niet kunnen standhouden. 25 als een huishouden tegen zichzelf verdeeld raakt, dan kán dat huis niet staan; 25. Et si une maison est divisée contre elle-même, cette maison-là ne pourra se maintenir.  

Statenvertaling. 25 En indien een huis tegen zichzelf verdeeld is, zo kan dat huis niet bestaan.
King James Bible. [25] And if a house be divided against itself, that house cannot stand.
Luther-Bibel. 25 Und wenn ein Haus mit sich selbst uneins wird, kann es nicht bestehen.

Tekstuitleg van Mc 3,25.

>
  Mc 3,25 Mt 12,25c  
  25καὶ ἐὰν οἰκία ἐφ' ἑαυτὴν μερισθῇ, οὐ δυνήσεται οἰκία ἐκείνη σταθῆναι.    

1. και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Taalgebruik: kai (en) in de LXX. Taalgebruik in Mc: kai (en). Niet in Mc 3,10 , Mc 3,29 , Mc 3,30.

kai (en)  kai (en)   Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
verzen  verzen (678) (666) 678 45  28  35  41  43  56  37  38  50  52  33  44  37  72  47  20  / 8     7957 1071 678 1151 879 1007 2767 404 2900  3779 
kai (en)   kai = en (555) (547) 555  40  26  32  33  37  52  26  36  40  37  29  33  26  60  33  15 / 7 26980  21867  5113  705  555  822  530  660  1470  371  2082  2612 
verschil verschil (123) (115) 123 5 2 3 8 6 4 11 2 10 15 4 11 11 12 14 5 / 1     2844 366 123 329 349 347 1297 33 818 1167

- Ned.: en. Arabisch: وَ = wa (en). Taalgebruik in de Qoran: wa (en). D.: und. E.: and. Fr.: et. Grieks: και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Hebr.: וְ = wë (en). Lat.:

9. bep. lidw. nom. vr. enk. ἡ = hè of betrekk. voornaamw. dat. vr. enk. ᾑ = hè(i) of partikel van vergelijking ἠ = è (of). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Taalgebruik in Lc: bepaald lidwoord. Gr. to.. , tè... N.: de. E.: the. D. der , die , das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam). Mc 3 (7): (1) Mc 3,5. (2) Mc 3,24. (3) Mc 3,25. (4) Mc 3,31. (5) Mc 3,32. (6) Mc 3,33. (7) Mc 3,34.

  lidw. enk. bijbel  OT  NT  Mt  Mc  Lc  Joh  Hnd  Br.  Apk  syn. ev.
2. nom. vr. enk. hè 4860 3762  1098  151  76 143  117  83  443  85  370  487 
  Totaal   54298  42002  12296  1648  940  1649  1422  1696  4013  928  4237 5659  

- Nederl..: bepaald lidwoord de / het. Arabisch: bepaald lidw. اَل = ´al (de). Taalgebruik in de Qoran: ´al (de). D.: der , die , das enz.. E.: the. Fr.: le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam). Gr. ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Hebreeuws: הַ = ha (de, het). Taalgebruik in Tenakh: ha (de, het).


- Mc 3,1 - Mc 3,2 - Mc 3,3 - Mc 3,4 - Mc 3,5 - Mc 3,6 - Mc 3,7 - Mc 3,8 - Mc 3,9 - Mc 3,10 - Mc 3,11 - Mc 3,12 - Mc 3,13 - Mc 3,14 - Mc 3,15 - Mc 3,16 - Mc 3,17 - Mc 3,18 - Mc 3,19 - Mc 3,20 - Mc 3,21 - Mc 3,22 - Mc 3,23 - Mc 3,24 - Mc 3,25 - Mc 3,26 - Mc 3,27 - Mc 3,28 - Mc 3,29 - Mc 3,30 - Mc 3,31 - Mc 3,32 - Mc 3,33 - Mc 3,34 - Mc 3,35 -


Mc 3,26 - Mc 3,26: 118. De Beëlzebubcontroverse - Mc 3,22-27 - Mt 12,24-30 - Lc 11,15-23 -- bijbeloverzicht -- Mc (Marcus) -- Mc 3 -- taalgebruik -- Mc 3,22 - Mc 3,23 - Mc 3,24 - Mc 3,25 - Mc 3,26 - Mc 3,27 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis 10de (tiende) zondag door het b-jaar Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2004) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
26 kai ei o satanas anestè ef eauton kai memeristai ou dunatai stathènai alla telos echei 26 et si Satanas consurrexit in semet ipsum dispertitus est et non potest stare sed finem habet 26 En als de Satan is opgestaan tegen zichzelf en verdeeld is, 26 En wanneer de satan opstaat tegen zichzelf en verdeeld is, kan hij geen stand houden, maar is zijn einde gekomen. 26] Als de satan tegen zichzelf opstaat en verdeeld raakt, kan hij niet standhouden, maar is dat zijn einde. [26] En als Satan tegen zichzelf in opstand is gekomen en verdeeld is, kan ook hij niet standhouden, maar gaat hij zijn einde tegemoet. 26 en als de satan opstaat tegen zichzelf en verdeeld raakt, dan kán hij niet standhouden, nee, dan is hij aan het eind; erst vastbindt; pas dán zal hij diens huis leegroven; 26. Or, si Satan s'est dressé contre lui-même et s'est divisé, il ne peut pas tenir, il est fini.  

Statenvertaling. 26 En indien de satan tegen zichzelven opstaat, en verdeeld is, zo kan hij niet bestaan, maar heeft een einde.
King James Bible. [26] And if Satan rise up against himself, and be divided, he cannot stand, but hath an end.
Luther-Bibel. 26 Erhebt sich nun der Satan gegen sich selbst und ist mit sich selbst uneins, so kann er nicht bestehen, sondern es ist aus mit ihm.

Tekstuitleg van Mc 3,26.

>
  Mc 3,26 Mt 12,26  
  26καὶ εἰ Σατανᾶς ἀνέστη ἐφ' ἑαυτὸν καὶ ἐμερίσθη, οὐ δύναται στῆναι ἀλλὰ τέλος ἔχει.    

1. και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Taalgebruik: kai (en) in de LXX. Taalgebruik in Mc: kai (en). Niet in Mc 3,10 , Mc 3,29 , Mc 3,30.

kai (en)  kai (en)   Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
verzen  verzen (678) (666) 678 45  28  35  41  43  56  37  38  50  52  33  44  37  72  47  20  / 8     7957 1071 678 1151 879 1007 2767 404 2900  3779 
kai (en)   kai = en (555) (547) 555  40  26  32  33  37  52  26  36  40  37  29  33  26  60  33  15 / 7 26980  21867  5113  705  555  822  530  660  1470  371  2082  2612 
verschil verschil (123) (115) 123 5 2 3 8 6 4 11 2 10 15 4 11 11 12 14 5 / 1     2844 366 123 329 349 347 1297 33 818 1167

- Ned.: en. Arabisch: وَ = wa (en). Taalgebruik in de Qoran: wa (en). D.: und. E.: and. Fr.: et. Grieks: και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Hebr.: וְ = wë (en). Lat.:

2. ei (je bent of: indien, of): act. ind. pr. 2de pers. enk. en ei (indien, of): voegwoord van voorwaarde. Taalgebruik: eimi (zijn). Hebr. hâjâh. Lat. esse. Fr. être. Ned. zijn. E. to be. Werkwoordvorm in Mc 3,11. Voegwoord in: (1) Mc 3,2. (2) Mc 3,26.

3. bepaald lidwoord nom. mann. enk. ὁ = ho. Zie bepaald lidwoord ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Mc (219). Mc 3 (5): (1) Mc 3,7. (2) Mc 3,11. (3) Mc 3,17. (4) Mc 3,20. (5) Mc 3,26.

  lidw. enk. Mc  Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel  OT NT Mt  Mc  Lc  Joh  Hnd  Br.  Apk  syn. ev.
1. nom. m. enk. ho 219 12  13  12  17  18  28  11  16  16  27  21  8495 6052 2443 408 219 331 436 281 612 156  958  1394 
  Totaal   940  67  45  41  64  70  71  62  36  66  71  40  59  53  106  61  28  54298  42002  12296  1648  940  1649  1422  1696  4013  928  4237 5659  

- Nederl..: bepaald lidwoord de / het. Arabisch: bepaald lidw. اَل = ´al (de). D.: der , die , das enz.. E.: the. Fr.: le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam). Gr. ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Hebreeuws: הַ = ha (de, het). Taalgebruik in Tenakh: ha (de, het).

4. nom. mann. enk. satanas (satan). Taalgebruik in het N.T.: satanas (satan). Taalgebruik in Mc: satanas (satan).
Mc (3): (1) Mc 3,23. (2) Mc 3,26. (3) Mc 4,15.
Een vorm van satanas (satan) in 5 verzen in Mc: (1) Mc 1,13. (2) Mc 3,23 (satanas en satanan). (3) Mc 3,26. (4) Mc 4,15. (5) Mc 8,33.

8. και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Taalgebruik: kai (en) in de LXX. Taalgebruik in Mc: kai (en). Niet in Mc 3,10 , Mc 3,29 , Mc 3,30.

kai (en)  kai (en)   Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
verzen  verzen (678) (666) 678 45  28  35  41  43  56  37  38  50  52  33  44  37  72  47  20  / 8     7957 1071 678 1151 879 1007 2767 404 2900  3779 
kai (en)   kai = en (555) (547) 555  40  26  32  33  37  52  26  36  40  37  29  33  26  60  33  15 / 7 26980  21867  5113  705  555  822  530  660  1470  371  2082  2612 
verschil verschil (123) (115) 123 5 2 3 8 6 4 11 2 10 15 4 11 11 12 14 5 / 1     2844 366 123 329 349 347 1297 33 818 1167

- Ned.: en. Arabisch: وَ = wa (en). Taalgebruik in de Qoran: wa (en). D.: und. E.: and. Fr.: et. Grieks: και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Hebr.: וְ = wë (en). Lat.:


- Mc 3,1 - Mc 3,2 - Mc 3,3 - Mc 3,4 - Mc 3,5 - Mc 3,6 - Mc 3,7 - Mc 3,8 - Mc 3,9 - Mc 3,10 - Mc 3,11 - Mc 3,12 - Mc 3,13 - Mc 3,14 - Mc 3,15 - Mc 3,16 - Mc 3,17 - Mc 3,18 - Mc 3,19 - Mc 3,20 - Mc 3,21 - Mc 3,22 - Mc 3,23 - Mc 3,24 - Mc 3,25 - Mc 3,26 - Mc 3,27 - Mc 3,28 - Mc 3,29 - Mc 3,30 - Mc 3,31 - Mc 3,32 - Mc 3,33 - Mc 3,34 - Mc 3,35 -
Mc 3,27 - Mc 3,27: 118. De Beëlzebubcontroverse - Mc 3,22-27 - Mt 12,24-30 - Lc 11,15-23 -- bijbeloverzicht -- Mc (Marcus) -- Mc 3 -- taalgebruik -- Mc 3,22 - Mc 3,23 - Mc 3,24 - Mc 3,25 - Mc 3,26 - Mc 3,27 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis 10de (tiende) zondag door het b-jaar Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2004) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
27 ou dunatai oudeis ta skeuè tou ischurou eiselthôn eis tèn oikian autou diarpasai ean mè prôton ton ischuron dèsè kai tote tèn oikian autou diarpasei  nemo potest vasa fortis ingressus in domum diripere nisi prius fortem alliget et tunc domum eius diripiet   . 27 Bovendien, niemand kan binnendringen in het huis van een sterke om zijn huisraad te roven, als hij niet eerst die sterke heeft gebonden. Dan pas kan hij zijn huis leeghalen.  [[27] Bovendien kan niemand het huis van een sterke binnendringen en de inboedel weghalen, als hij niet eerst die sterke vastbindt; pas dan kan hij zijn huis leeghalen.  [27] Bovendien kan niemand het huis van een sterkere binnengaan om zijn inboedel te roven, als hij die sterkere niet eerst vastgebonden heeft; pas dan kan hij zijn huis leeghalen.   maar ook kán niemand het huis van zo'n sterke binnenkomen om diens spullen te roven, als hij zo'n sterke niet eerst vastbindt; pas dán zal hij diens huis leegroven; 27. Mais nul ne peut pénétrer dans la maison d'un homme fort et piller ses affaires s'il n'a d'abord ligoté cet homme fort, et alors il pillera sa maison. 

Statenvertaling. 27 Er kan niemand in het huis eens sterken ingaan en zijn vaten ontroven, indien hij niet eerst den sterke bindt; en alsdan zal hij zijn huis beroven.
King James Bible. [27] No man can enter into a strong man's house, and spoil his goods, except he will first bind the strong man; and then he will spoil his house.
Luther-Bibel. 27 Niemand kann aber in das Haus eines Starken eindringen und seinen Hausrat rauben, wenn er nicht zuvor den Starken fesselt; erst dann kann er sein Haus berauben.

Tekstuitleg van Mc 3,27. Het vers Mc 3,27 telt 25 (5²) woorden en 122 (2 X 61) letters. De getalwaarde van Mc 3,27 is 15221 (31 X 491).

>
  Mc 3,27 Mt 12,29  
  27ἀλλ' οὐ δύναται οὐδεὶς εἰς τὴν οἰκίαν τοῦ ἰσχυροῦ εἰσελθὼν τὰ σκεύη αὐτοῦ διαρπάσαι ἐὰν μὴ πρῶτον τὸν ἰσχυρὸν δήσῃ, καὶ τότε τὴν οἰκίαν αὐτοῦ διαρπάσει.    

Mc 3,27.5. εις = eis (naar). Taalgebruik in het NT: eis (naar). Taalgebruik in de LXX: eis (naar). εις = eis (naar). Taalgebruik in het NT: eis (naar). Taalgebruik in de LXX: eis (naar). Mc 3 (6): (1) Mc 3,1. (2) Mc 3,3. (3) Mc 3,13. (4) Mc 3,20. (5) Mc 3,27. (6) Mc 3,29.

eis (naar)  bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b.  Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16
  6930  5336  1594  215  151  210  181  260  504  73  576  757  427  77  13 5 6 8 11 14 9 10 11 13 8 7 8 20 3 5

- Ned.: naar. D.: nach. E.: for. Fr.: vers (versus: gedraaid , gekeerd ; vertere: tourner , draaien) / à. Grieks: εις = eis (naar). Taalgebruik in het NT: eis (naar). Lat.: in / ad.

Mc 3,27.6. bep. lidw. acc. vr. enk. την = tèn (de) van het bepaald lidw. vr. enk. ἡ = hè. Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Taalgebruik in de LXX: bepaald lidwoord. Taalgebruik in Mc: bepaald lidwoord. Mc 3 (5): (1) Mc 3,1. (2) Mc 3,3. (3) Mc 3,5. (4) Mc 3,7. (5) Mc 3,27.

  lidw. enk. Mc  Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel  OT NT Mt  Mc  Lc  Joh  Hnd  Br.  Apk  syn. ev.
9. acc. vr. enk. tèn 109  12 4 5 9 9 11 10 4 5 11 5 6 3 7 6 2 6161  4889  1272  180  109  149  121  198  404  111  438  559 
  Totaal   940  67  45  41  64  70  71  62  36  66  71  40  59  53  106  61  28  54298  42002  12296  1648  940  1649  1422  1696  4013  928  4237 5659  

- Nederl..: bepaald lidwoord de / het. D.: der , die , das enz.. E.: the. Fr.: le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam). Gr. ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Hebreeuws: הַ = ha (de, het). Taalgebruik in Tenakh: ha (de, het).

7.acc. mann. enk. οικον = oikon van het zelfst. naamw. οικος = oikos (huis). Taalgebruik in het NT: oikos (huis). Taalgebruik in de Septuaginta: oikos (huis). Een vorm van οικος = oikos in de LXX (2062) , in het NT (112). Mc (10): (1).Mc 2,11. (2) Mc 2,26. (3) Mc 3,20. (4) Mc 5,19. (5) Mc 5,38. (6) Mc 7,17. (7) Mc 7,30. (8) Mc 8,3. (9) Mc 8,26. (10) Mc 9,28.

  oikos (huis)   bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
4 acc. mann. enk. oikon   592  536  56  10  19  11  10    33  35  10   
  totaal 1818  1708  110  12  32  25  28           

- acc. vr.enk. οικιαν = oikian (huis) van het zelfst. naamw. οικια = oikia (huis). Taalgebruik in het NT: oikia (huis). Taalgebruik in de LXX: oikia (huis). Taalgebruik in Mc: oikia (huis). Taalgebruik in Lc: oikia (huis). Een vorm van οικια = oikia (huis) in de LXX (268) , in het NT (94) , in Mc (16) , in Lc (25) , in Hnd (12).

oikia (huis)  Mt Mc Lc syn. 
acc. vr. enk. oikian   11 : (1) Mt 2,11. (2) Mt 7,24. (3) Mt 7,26. (4) Mt 8,14. (5) Mt 9,23. (6) Mt 9,28. (7) Mt 10,12. (8) Mt 12,29. (9) Mt 13,36. (10) Mt 17,25. (11) Mt 24,43. 7 : (1) Mc 1,29. (2) Mc 3,27. (3) Mc 6,10. (4) Mc 7,24. (5) Mc 10,10. (6) Mc 10,29. (7) Mc 13,34.   12 : (1) Lc 4,38. (2) Lc 6,48. (3) Lc 6,49. (4) Lc 7,44. (5) Lc 8,51. (6) Lc 9,4. (7) Lc 10,5. (8) Lc 10,7. (9) Lc 15,8. (10) Lc 18,29. (11) Lc 22,10. (12) Lc 22,54. 30 : (1) Mt 7,24 // Lc 6,48. (2) Mt 7,26 // Lc 6,49. (3) Mt 8,14 // Mc 1,29 // Lc 4,38. (4) Mt 12,29 // Mc 3,27. (5) Mc 6,10 // Lc 9,4. (6) Mc 10,29 // Lc 18,29 // Mt 19,29.

Mc 3,27.8. bep. lidw. gen. mann. + onz. enk. του = tou (de) van het bepaald lidw. ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Taalgebruik in Mc: bepaald lidwoord. Mc 3 (6): (1) Mc 3,8. (2) Mc 3,11. (3) Mc 3,17. (4) Mc 3,18. (5) Mc 3,27. (6) Mc 3,35.

  lidw. enk. Mc  Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel  OT NT Mt  Mc  Lc  Joh  Hnd  Br.  Apk  syn. ev.
4. gen. m. + onz. enk. tou 116  8 6 6 5 11 6 7 6 7 9 3 10 6 13 7 6 8480  6542  1938  234  116  272  196  269  673  178  622  818 
  Totaal   940  67  45  41  64  70  71  62  36  66  71  40  59  53  106  61  28  54298  42002  12296  1648  940  1649  1422  1696  4013  928  4237 5659  

- Nederl..: bepaald lidwoord de / het. Arabisch: bepaald lidw. اَل = ´al (de). Taalgebruik in de Qoran: ´al (de). D.: der , die , das enz.. E.: the. Fr.: le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam). Gr. ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Hebreeuws: הַ = ha (de, het). Taalgebruik in Tenakh: ha (de, het).

9.

Mc 3,27.10. actief participium aorist nominatief mannelijk enkelvoud eiselthôn (binnengegaan) van het werkwoord eiserchomai (binnengaan). Taalgebruik in het N.T.: eiserchomai (binnengaan). Taalgebruik in Mc: eiserchomai (binnengaan). Mc (6): (1) Mc 1,21. (2) Mc 2,1. (3) Mc 3,27. (4) Mc 5,39. (5) Mc 7,24. (6) Mc 11,15.

Mc 3,27.5. 10. Een vorm van eiserchomai (binnengaan) + eis (in) in Mc: 22 / 30.
- eiselthôn eis (binnengegaan in). Mc (5 / 6): (1) Mc 1,21. (2) Mc 2,1. (3) Mc 3,27. (4) Mc 7,24. (5) Mc 11,15.
(1) Mc 1,21: kai... eiselthôn eis tèn sunagôgèn (en... binnengegaan in de synagoge).
(2) Mc 2,1: eiselthôn palin eis Kafarnaoum (binnengegaan opnieuw in Kafarnaüm).
(3) Mc 3,27: eis tèn oikian tou ischurou eiselthôn (in het huis van de sterke binnengegaan).
() Mc 5,39: eiselthôn (binnengegaan). NIET.
(4) Mc 7,24: eiselthôn eis oikian (in huis binnengegaan).
(5) Mc 11,15: eiselthôn eis to hieron (binnengegaan in de tempel).

11. nom. + acc. onz. mv. τα = ta (de). Mc 3 (6): (1) Mc 3,11. (2) Mc 3,15. (3) Mc 3,17. (4) Mc 3,22. (5) Mc 3,27. (6) Mc 3,28.

  lidw. mv. Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel  ΟΤ  ΝΤ  Mt  Mc Lc  Joh  Hnd  Brieven  Apk  syn. ev.
12. nom. + acc. onz. mv. ta 47  2   2   4361  3647  714  97  47  98  69  77  254  72     

-Nederl.: bepaald lidwoord de / het. D.: der , die , das enz.. E.: the. Fr.: le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam). Gr. ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Taalgebruik in Mc: bepaald lidwoord. Hebreeuws: הַ = ha (de, het). Taalgebruik in Tenakh: ha (de, het).

13. pers. voornaamw. 3de pers. gen. mann. enk. αυτου = autou van het pers. voornaamw. αυτος = autos. Taalgebruik in het NT: voornaamwoord autos. Taalgebruik in de LXX: voornaamwoord autos. Taalgebruik in Mc.: voornaamwoord autos. Mc 3 (10): (1) Mc 3,2. (2) Mc 3,5. (3) Mc 3,6. (4) Mc 3,7. (5) Mc 3,9. (6) Mc 3,10. (7) Mc 3,14. (8) Mc 3,21. (9) Mc 3,27. (10) Mc 3,31.

  autos enk. Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
2 gen. mann. enk. autou  143  13  10  12  16  17  15  6883  5685  1198  225  143  220  150  118  256  86  588  738 
  totaal 413  35  17  27  14  34  34  18  33  32  30  18  25  47  34  12884  9893  2991  510  413  593  475  350  504  146  1670  2145 

Mc 3,27.14. bep. lidw. nom. vr. mv.. Taalgebruik in Mc 3: bepaald lidwoord. Taalgebruik in het N.T.: bepaald lidwoord. Mc 3 (2): (1) Mc 3,28. (2) Mc 3,32.

16. μη = mè (niet). Ontkenning. Taalgebruik in het NT: mè (niet). Taalgebruik in de LXX: mè (niet). Taalgebruik in Mc: mè (niet). Mc 3 (4): (1) Mc 3,9. (2) Mc 3,12. (3) Mc 3,20. (4) Mc 3,27.

mè (niet)  Mc Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 16 bijbel O.T. N.T. Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
  67  14  3266  2344  922  117  67  123  110  61  403  41  307  417 

Mc 3,27.18. bep. lidw. acc. mann. enk. ton (de). Taalgebruik in het N.T.: bepaald lidwoord. Taalgebruik in Mc: bepaald lidwoord. Gr. to.. , tè... N.: de. E.: the. D. der , die , das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam).
Mc (555). Mc 3 (5): (1) Mc 3,9. (2) Mc 3,17. (3) Mc 3,18. (4) Mc 3,27. (5) Mc 3,29.

Mc 3,27.21. και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Taalgebruik: kai (en) in de LXX. Taalgebruik in Mc: kai (en). Niet in Mc 3,10 , Mc 3,29 , Mc 3,30.

kai (en)  kai (en)   Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
verzen  verzen (678) (666) 678 45  28  35  41  43  56  37  38  50  52  33  44  37  72  47  20  / 8     7957 1071 678 1151 879 1007 2767 404 2900  3779 
kai (en)   kai = en (555) (547) 555  40  26  32  33  37  52  26  36  40  37  29  33  26  60  33  15 / 7 26980  21867  5113  705  555  822  530  660  1470  371  2082  2612 
verschil verschil (123) (115) 123 5 2 3 8 6 4 11 2 10 15 4 11 11 12 14 5 / 1     2844 366 123 329 349 347 1297 33 818 1167

- Ned.: en. Arabisch: وَ = wa (en). Taalgebruik in de Qoran: wa (en). D.: und. E.: and. Fr.: et. Grieks: και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Hebr.: וְ = wë (en). Lat.:

Mc 3,27.22. τοτε = tote (dan). (< to - de: dat echter ; dan , daarop). Taalgebruik in het NT: tote (dan). Taalgebruik in de LXX: tote (dan). Taalgebruik in Mc: tote (dan). Mc (6): (1) Mc 2,20. (2) Mc 3,27. (3) Mc 13,14. (4) Mc 13,21. (5) Mc 13,26. (6) Mc 13,27.

tote  bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  
  353 195 158 89 6: (1) Mc 2,20. (2) Mc 3,27. (3) Mc 13,14. (4) Mc 13,21. (5) Mc 13,26. (6) Mc 13,27. 15 10 21 17   110  120 

- Ned.: dan. D.: dann. E.: then. Fr.: alors. Grieks: τοτε = tote (dan). (< to - de: dat echter ; dan , daarop). Taalgebruik in het NT: tote (dan). Lat.: tunc.

Mc 3,27.21. - 22. kai tote (en dan). Mc (5): (1) Mc 2,20. (2) Mc 3,27. (3) Mc 13,21. (4) Mc 13,26. (5) Mc 13,27. Niet in Mc 13,14.

Mc 3,27.23. bep. lidw. acc. vr. enk. την = tèn (de) van het bepaald lidw. vr. enk. ἡ = hè. Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Taalgebruik in de LXX: bepaald lidwoord. Taalgebruik in Mc: bepaald lidwoord. Mc 3 (5): (1) Mc 3,1. (2) Mc 3,3. (3) Mc 3,5. (4) Mc 3,7. (5) Mc 3,27.

  lidw. enk. Mc  Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel  OT NT Mt  Mc  Lc  Joh  Hnd  Br.  Apk  syn. ev.
9. acc. vr. enk. tèn 109  12 4 5 9 9 11 10 4 5 11 5 6 3 7 6 2 6161  4889  1272  180  109  149  121  198  404  111  438  559 
  Totaal   940  67  45  41  64  70  71  62  36  66  71  40  59  53  106  61  28  54298  42002  12296  1648  940  1649  1422  1696  4013  928  4237 5659  

- Nederl..: bepaald lidwoord de / het. D.: der , die , das enz.. E.: the. Fr.: le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam). Gr. ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Hebreeuws: הַ = ha (de, het). Taalgebruik in Tenakh: ha (de, het).

Mc 3,27.25. vnw. gen. mann. enk. autou (bij hem). Taalgebruik in het N.T.: voornaamwoord autos. Taalgebruik in Mc.: voornaamwoord autos.
Mc 3 (10): (1) Mc 3,2. (2) Mc 3,5. (3) Mc 3,6. (4) Mc 3,7. (5) Mc 3,9. (6) Mc 3,10. (7) Mc 3,14. (8) Mc 3,21. (9) Mc 3,27. (10) Mc 3,31.


- Mc 3,1 - Mc 3,2 - Mc 3,3 - Mc 3,4 - Mc 3,5 - Mc 3,6 - Mc 3,7 - Mc 3,8 - Mc 3,9 - Mc 3,10 - Mc 3,11 - Mc 3,12 - Mc 3,13 - Mc 3,14 - Mc 3,15 - Mc 3,16 - Mc 3,17 - Mc 3,18 - Mc 3,19 - Mc 3,20 - Mc 3,21 - Mc 3,22 - Mc 3,23 - Mc 3,24 - Mc 3,25 - Mc 3,26 - Mc 3,27 - Mc 3,28 - Mc 3,29 - Mc 3,30 - Mc 3,31 - Mc 3,32 - Mc 3,33 - Mc 3,34 - Mc 3,35 -

119. Laster tegen de Mensenzoon en tegen de Geest: Mc 3,28-30 - Mc 3,28-30 - Mt 12,31-32 - Lc 12,22-32 -- bijbeloverzicht -- Mc (Marcus) -- Mc 3 -- taalgebruik -- Mc 3,28 - Mc 3,29 - Mc 3,30 -

Mc 3,28 - Mc 3,28: 119. Laster tegen de Mensenzoon en tegen de Geest - Mc 3,28-30 - Mt 12,31-32 - Lc 12,22-32 -- bijbeloverzicht -- Mc (Marcus) -- Mc 3 -- taalgebruik -- Mc 3,28 - Mc 3,29 - Mc 3,30 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis 10de (tiende) zondag door het b-jaar Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2004) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
28 amèn legô umin oti panta afethèsetai ta amartèmata tois uiois tôn anthrôpôn kai blasfèmiai osas an blasfèmèsôsin 28 amen dico vobis quoniam omnia dimittentur filiis hominum peccata et blasphemiae quibus blasphemaverint   28 Voorwaar, Ik zeg u: alle zonden zullen aan de mensen vergeven worden, ook alle godslasteringen die zij uitgesproken hebben; [28] Ik verzeker u, alles zal de mensenkinderen vergeven worden, hun zonden en de lastertaal die ze gesproken hebben. [28] Ik verzeker u: alle wandaden en godslasteringen, hoe erg ook, kunnen de mensen worden vergeven, 28 zeker is het, zeg ik u: alles zal aan de mensenzonen vergeven worden, de zonden en de godslasteringen waarmee ze God zullen lasteren, 28. « En vérité, je vous le dis, tout sera remis aux enfants des hommes, les péchés et les blasphèmes tant qu'ils en auront proféré ;  

Statenvertaling. 28 Voorwaar, Ik zeg u, dat al de zonden den kinderen der mensen zullen vergeven worden, en allerlei lasteringen, waarmede zij zullen gelasterd hebben;
King James Bible. [28] Verily I say unto you, All sins shall be forgiven unto the sons of men, and blasphemies wherewith soever they shall blaspheme:
Luther-Bibel. 28 Wahrlich, ich sage euch: Alle Sünden werden den Menschenkindern vergeben, auch die Lästerungen, wie viel sie auch lästern mögen;

Tekstuitleg van Mc 3,28.

>
  Mc 3,28    
  28Ἀμὴν λέγω ὑμῖν ὅτι πάντα ἀφεθήσεται τοῖς υἱοῖς τῶν ἀνθρώπων, τὰ ἁμαρτήματα καὶ αἱ βλασφημίαι ὅσα ἐὰν βλασφημήσωσιν:    

Mc 3,28.1. amèn (amen, ja, voorwaar). Taalgebruik in het N.T.: amèn (amen, ja, voorwaar). Taalgebruik in Mc: amèn (amen, ja, voorwaar).
Mc (13): (1) Mc 3,28. (2) Mc 8,12. (3) Mc 9,1. (4) Mc 9,41. (5) Mc 10,15. (6) Mc 10,29. (7) Mc 11,23. (8) Mc 12,43. (9) Mc 13,30. (10) Mc 14,9. (11) Mc 14,18. (12) Mc 14,25. (13) Mc 14,30.

Mc 3,28.2. act. ind. praes. 1ste pers. enk. legô (ik zeg) van het werkw. legô (zeggen). Taalgebruik in N.T.: legô (zeggen). Taalgebruik in Mc: legô (zeggen).
Mc (19). Mc

Mc 3,28.3. pers. voornaamw. 2de pers. dat. mann. mv. humin (aan jullie) van het pers. voornaamw. humeis (jullie). Taalgebruik in het N.T.: persoonlijk voornaamwoord. Taalgebruik in Mc.: persoonlijk voornaamwoord.
Mc (34). Mc

Mc 3,28.1. - 3. amèn legô humin (voorwaar ik zeg jullie dat ). Mc (13): (1) Mc 3,28. (2) Mc 8,12. (3) Mc 9,1. (4) Mc 9,41. (5) Mc 10,15. (6) Mc 10,29. (7) Mc 11,23. (8) Mc 12,43. (9) Mc 13,30. (10) Mc 14,9. (11) Mc 14,18. (12) Mc 14,25. (13) Mc 14,30.

4. ὁτι = hoti (dat, omdat). Taalgebruik in het ΝΤ: hoti (dat, omdat). Taalgebruik in de LXX: hoti (dat, omdat). Taalgebruik in Mc: hoti (dat, omdat). Mc (92). Mc 3 (5): (1) Mc 3,11. (2) Mc 3,21. (3) Mc 3,22. (4) Mc 3,28. (5) Mc 3,30

hoti ( dat , omdat )   Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel ΟΤ ΝΤ Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
  92  12  10  4396  3213  1183  137  92  160  237  114  389  54  389  626 

- Hebreeuws: כִּי = kî (want, omdat). Taalgebruik in Tenakh: kî (want, omdat). Getalwaarde: kaph = 11 of 20 , jod = 10 ; totaal: 21 (3 X 7) of 30 (2 X 3 X 5). Structuur: 2 - 1. De som van de elementen is telkens 3. Tenakh (3849). Pentateuch (884). Eerdere Profeten (726). Latere Profeten (841). 12 Kleine Profeten (241). Geschriften (1157).
- כִּי = kî (want, omdat) < een woord met 1 medeklinker. De lange î is î gebleven omdat het een proclitisch woord is. Proclitisch wil zeggen dat een eenlettergrepig onbeklemtoond woord wordt gehecht aan het volgende (Lettinga(6) 13d)

Mc 3,28.1. - 4. amèn legô humin hoti (voorwaar ik zeg jullie). Mc (8): (1) Mc 3,28. (2) Mc 9,1. (3) Mc 9,41. (4) Mc 11,23. (5) Mc 12,43. (6) Mc 13,30. (7) Mc 14,18. (8) Mc 14,25.

Mc 3,28.7. bep. lidw. dat. mann. + onz. mv. tois: Taalgebruik in het N.T.: bepaald lidwoord. Taalgebruik in het N.T.: bepaald lidwoord.
Mc 3 (5): (1) Mc 3,2. (2) Mc 3,4. (3) Mc 3,9. (4) Mc 3,28.

Mc 3,28.9. bep. lidw. gen. m. + vr. + onz. mv. tôn (van de). Taalgebruik in het N.T.: bepaald lidwoord. Taalgebruik in het N.T.: bepaald lidwoord.
Mc 3 (4): (1) Mc 3,6. (2) Mc 3,7. (3) Mc 3,22. (4) Mc 3,28.

11. nom. + acc. onz. mv. τα = ta (de). Mc 3 (6): (1) Mc 3,11. (2) Mc 3,15. (3) Mc 3,17. (4) Mc 3,22. (5) Mc 3,27. (6) Mc 3,28.

  lidw. mv. Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel  ΟΤ  ΝΤ  Mt  Mc Lc  Joh  Hnd  Brieven  Apk  syn. ev.
12. nom. + acc. onz. mv. ta 47  2   2   4361  3647  714  97  47  98  69  77  254  72     

-Nederl.: bepaald lidwoord de / het. D.: der , die , das enz.. E.: the. Fr.: le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam). Gr. ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Taalgebruik in Mc: bepaald lidwoord. Hebreeuws: הַ = ha (de, het). Taalgebruik in Tenakh: ha (de, het).

13.και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Taalgebruik: kai (en) in de LXX. Taalgebruik in Mc: kai (en). Niet in Mc 3,10 , Mc 3,29 , Mc 3,30.

kai (en)  kai (en)   Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
verzen  verzen (678) (666) 678 45  28  35  41  43  56  37  38  50  52  33  44  37  72  47  20  / 8     7957 1071 678 1151 879 1007 2767 404 2900  3779 
kai (en)   kai = en (555) (547) 555  40  26  32  33  37  52  26  36  40  37  29  33  26  60  33  15 / 7 26980  21867  5113  705  555  822  530  660  1470  371  2082  2612 
verschil verschil (123) (115) 123 5 2 3 8 6 4 11 2 10 15 4 11 11 12 14 5 / 1     2844 366 123 329 349 347 1297 33 818 1167

- Ned.: en. Arabisch: وَ = wa (en). Taalgebruik in de Qoran: wa (en). D.: und. E.: and. Fr.: et. Grieks: και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Hebr.: וְ = wë (en). Lat.:


- Mc 3,1 - Mc 3,2 - Mc 3,3 - Mc 3,4 - Mc 3,5 - Mc 3,6 - Mc 3,7 - Mc 3,8 - Mc 3,9 - Mc 3,10 - Mc 3,11 - Mc 3,12 - Mc 3,13 - Mc 3,14 - Mc 3,15 - Mc 3,16 - Mc 3,17 - Mc 3,18 - Mc 3,19 - Mc 3,20 - Mc 3,21 - Mc 3,22 - Mc 3,23 - Mc 3,24 - Mc 3,25 - Mc 3,26 - Mc 3,27 - Mc 3,28 - Mc 3,29 - Mc 3,30 - Mc 3,31 - Mc 3,32 - Mc 3,33 - Mc 3,34 - Mc 3,35 -
Mc 3,29 - Mc 3,29: 119. Laster tegen de Mensenzoon en tegen de Geest - Mc 3,28-30 - Mt 12,31-32 - Lc 12,22-32 -- bijbeloverzicht -- Mc (Marcus) -- Mc 3 -- taalgebruik -- Mc 3,28 - Mc 3,29 - Mc 3,30 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis 10de (tiende) zondag door het b-jaar Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2004) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
29 os d an blasfèmèsè eis to pneuma to agion ouk echei afesin eis ton aiôna all enochos estin aiôniou kriseôs 29 qui autem blasphemaverit in Spiritum Sanctum non habet remissionem in aeternum sed reus erit aeterni delicti   29 maar als iemand lastert tegen de heilige Geest, krijgt hij in eeuwigheid geen vergiffenis; hij is bezwaard met een eeuwig blijvende zonde." [29] Maar wie de heilige Geest lastert*, krijgt in eeuwigheid geen vergeving, maar is schuldig aan een eeuwige zonde.’ [29] maar wie lastertaal spreekt tegen de heilige Geest, krijgt in alle eeuwigheid geen vergeving, want zo iemand is schuldig aan een onuitwisbaar vergrijp.’ 29 maar als iemand lastert tegen de heilige Geest, die heeft tot in eeuwigheid geen vergeving, die is deelhebber aan eeuwige zonde! 29. mais quiconque aura blasphémé contre l'Esprit Saint n'aura jamais de rémission: il est coupable d'une faute éternelle. »  

Statenvertaling. 29 Maar zo wie zal gelasterd hebben tegen den Heiligen Geest, die heeft geen vergeving in der eeuwigheid, maar hij is schuldig des eeuwigen oordeels.
King James Bible. [29] But he that shall blaspheme against the Holy Ghost hath never forgiveness, but is in danger of eternal damnation:
Luther-Bibel. 29 wer aber den Heiligen Geist lästert, der hat keine Vergebung in Ewigkeit, sondern ist ewiger Sünde schuldig.

Tekstuitleg van Mc 3,29. Dit vers Mc 3,29 telt 20 (2 X 2 X 5) woorden , X lettergrepen en 86 (2 X 43) letters. De getalwaarde van Mc 3,29 is 10667 (priemgetal).

>
  Mc 3,29    
  29ὃς δ' ἂν βλασφημήσῃ εἰς τὸ πνεῦμα τὸ ἅγιον οὐκ ἔχει ἄφεσιν εἰς τὸν αἰῶνα, ἀλλὰ ἔνοχός ἐστιν αἰωνίου ἁμαρτήματος    

Mc 3,29.1. betrekk. voornaamw. nom. mann. enk. ὁς = hos (die). Zie het betrekk. voornaamw. ὁς , ἡ , ὁ = hos , hè , ho (die/dat). Taalgebruik in het NT: betrekkelijk voornaamwoord. Taalgebruik in de LXX: betrekkelijk voornaamwoord. Taalgebruik in Mc: betrekkelijk voornaamwoord . Mc (25): (1) Mc 1,2.   (2) Mc 3,19. (3) Mc 3,29. (4) Mc 3,35.  (5) Mc 4,9. (6) Mc 4,25. (7) Mc 4,31.  (8) Mc 5,3.  (9) Mc 6,11.   (10) Mc 8,35. (11) Mc 8,38.  (12) Mc 9,37. (13) Mc 9,39. (14) Mc 9,40. (15) Mc 9,41. (16) Mc 9,42.  (17) Mc 10,11. (18) Mc 10,15. (19) Mc 10,29. (20) Mc 10,43. (21) Mc 10,44.  (22) Mc 11,23.   (23) Mc 13,2.   (24) Mc 15,23. (25) Mc 15,43.

  Mc 1 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 13 Mc 14 Mc 15 bijbel O.T. N.T. Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
nom. mann. enk. hos   (1) Mc 1,2.   (2) Mc 3,19. (3) Mc 3,29. (4) Mc 3,35.   (5) Mc 4,9. (6) Mc 4,25. (7) Mc 4,31.   (8) Mc 5,3.   (9) Mc 6,11.   (10) Mc 8,35. (11) Mc 8,38.   (12) Mc 9,37. (13) Mc 9,39. (14) Mc 9,40. (15) Mc 9,41. (16) Mc 9,42.   (17) Mc 10,11. (18) Mc 10,15. (19) Mc 10,29. (20) Mc 10,43. (21) Mc 10,44.   (22) Mc 11,23.   (23) Mc 13,2.     (24) Mc 15,23. (25) Mc 15,43.   652  454  198  27  25  28  10  31  129  80  90 

Mc 3,29.2. de (echter) , afkorting d'. Taalgebruik in het N.T.: de (echter). Taalgebruik in Mc: de (echter). Partikel. Het staat steeds als tweede woord in de zin. Het kan een lichte tegenstelling aanduiden. Om een verandering van personage of situatie in de zin aan te duiden.
Mc (de: 149. d': 2). (1) Mc 3,29. (2) Mc 8,35.

Mc 3,29.3. αν = an. Taalgebruik in het NT: an. Taalgebruik in de LXX: an. Taalgebruik in Mc: an. Mc (18): (1) Mc 3,29. (2) Mc 3,35. (3) Mc 6,10. (4) Mc 6,11. (5) Mc 6,56.  (6) Mc 8,35.  (7) Mc 9,1. (8) Mc 9,37. (9) Mc 9,41. (10) Mc 9,42. (11) Mc 10,11. (12) Mc 10,15. (13) Mc 10,43. (14) Mc 10,44.  (15) Mc 11,23.  (16) Mc 12,36.  (17) Mc 13,20.  (18) Mc 14,44.

an  Mc Mc 3 Mc 6 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
  18  (1) Mc 3,29. (2) Mc 3,35. (3) Mc 6,10. (4) Mc 6,11. (5) Mc 6,56.   (6) Mc 8,35.  (7) Mc 9,1. (8) Mc 9,37. (9) Mc 9,41. (10) Mc 9,42. (11) Mc 10,11. (12) Mc 10,15. (13) Mc 10,43. (14) Mc 10,44.   (15) Mc 11,23.   (16) Mc 12,36.   (17) Mc 13,20.   (18) Mc 14,44.   679  528  151  36  18  29  23  15  28  83  106 

Mc 3,29.1. 3. hos... an. Mc (12 / 25 of 12 / 18). (1) Mc 3,29. (2) Mc 3,35. (3) Mc 6,11.  (4) Mc 8,35.  (5) Mc 9,37. (6) Mc 9,41. (7) Mc 9,42. (8) Mc 10,11. (9) Mc 10,15. (10) Mc 10,43. (11) Mc 10,44.  (12) Mc 11,23.  

Mc 3,29.1. - 3. hos d' an. Mc (2): (1) Mc 3,29. (2) Mc 8,35.

Mc 3,29.4. act. conj. aor. 3de pers. enk. blasfèmèsè(i) (hij zou godslasteren) van het werkw. blasfèmeô (lasteren, godslasteren). Taalgebruik in het N.T.: blasfèmeô (lasteren, godslasteren). Taalgebruik in Mc: blasfèmeô (lasteren, godslasteren).
Mc (1): Mc 3,29. Een vorm van blasfèmeô (lasteren, godslasteren) in 4 verzen in Mc: (1) Mc 2,7. (2) Mc 3,28.  (3) Mc 3,29.  (4) Mc 15,29.  

Mc 3,29.5. εις = eis (naar). Taalgebruik in het NT: eis (naar). Taalgebruik in de LXX: eis (naar). εις = eis (naar). Taalgebruik in het NT: eis (naar). Taalgebruik in de LXX: eis (naar). Mc 3 (6): (1) Mc 3,1. (2) Mc 3,3. (3) Mc 3,13. (4) Mc 3,20. (5) Mc 3,27. (6) Mc 3,29.

eis (naar)  bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b.  Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16
  6930  5336  1594  215  151  210  181  260  504  73  576  757  427  77  13 5 6 8 11 14 9 10 11 13 8 7 8 20 3 5

- Ned.: naar. D.: nach. E.: for. Fr.: vers (versus: gedraaid , gekeerd ; vertere: tourner , draaien) / à. Grieks: εις = eis (naar). Taalgebruik in het NT: eis (naar). Lat.: in / ad.

Mc 3,29.6. bep. lidw. nom. + acc. onz. enk. το = to (het) van het bepaald lidw. ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Taalgebruik in de LXX: bepaald lidwoord. Taalgebruik in Mc: bepaald lidwoord. Mc 3 (4): (1) Mc 3,3. (2) Mc 3,13. (3) Mc 3,29. (4) Mc 3,35.

  lidw. enk. Mc  Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel  OT NT Mt  Mc  Lc  Joh  Hnd  Br.  Apk  syn. ev.
3. nom. + acc. onz. enk. to 108  12  12  22  5941  4582  1359  186  108  181  121  172  482  109  475  596 
  Totaal   940  67  45  41  64  70  71  62  36  66  71  40  59  53  106  61  28  54298  42002  12296  1648  940  1649  1422  1696  4013  928  4237 5659  

- Nederl..: bepaald lidwoord de / het. Arabisch: bepaald lidw. اَل = ´al (de). Taalgebruik in de Qoran: ´al (de). D.: der , die , das enz.. E.: the. Fr.: le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam). Gr. ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Hebreeuws: הַ = ha (de, het). Taalgebruik in Tenakh: ha (de, het).

Mc 3,29.7. nom.+ acc. onz. enk. pneuma (geest). Taalgebruik in het N.T.: pneuma (geest). Taalgebruik in Mc: pneuma (geest). Lat. spiritus. Fr. esprit. Ned. geest.
Mc (12): (1) Mc 1,10. (2) Mc 1,12. (3) Mc 1,26. (4) Mc 3,29. (5) Mc 3,30. (6) Mc 5,8. (7) Mc 7,25. (8) Mc 9,17. (9) Mc 9,20. (10) Mc 9,25. (11) Mc 13,11. (12) Mc 14,38.

Mc 3,29.8. bep. lidw. nom. + acc. onz. enk. το = to (het) van het bepaald lidw. ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Taalgebruik in de LXX: bepaald lidwoord. Taalgebruik in Mc: bepaald lidwoord. Mc 3 (4): (1) Mc 3,3. (2) Mc 3,13. (3) Mc 3,29. (4) Mc 3,35.

  lidw. enk. Mc  Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel  OT NT Mt  Mc  Lc  Joh  Hnd  Br.  Apk  syn. ev.
3. nom. + acc. onz. enk. to 108  12  12  22  5941  4582  1359  186  108  181  121  172  482  109  475  596 
  Totaal   940  67  45  41  64  70  71  62  36  66  71  40  59  53  106  61  28  54298  42002  12296  1648  940  1649  1422  1696  4013  928  4237 5659  

- Nederl..: bepaald lidwoord de / het. Arabisch: bepaald lidw. اَل = ´al (de). Taalgebruik in de Qoran: ´al (de). D.: der , die , das enz.. E.: the. Fr.: le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam). Gr. ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Hebreeuws: הַ = ha (de, het). Taalgebruik in Tenakh: ha (de, het).

Mc 3,29.12. acc. vr. enk. αφεσιν = afesin van het zelfst. naamw. αφεσις = afesis (vergeving). Taalgebruik in het NT: afesis (vergeving). Taalgebruik in de LXX: afesis (vergeving). Bijbel (25): (1) Ex 18,2. (2) Ex 23,11. (3) Lv 16,26. (4) Lv 25,10. (5) Lv 27,18. (6) Dt 15,1. (7) Dt 15,3. (8) Js 61,1. (9) Jr 34,8. (10) Jr 34,15. (11) Jr 34,17. (12) Est 2,18. (13) Jdt 11,14. (14) 1 Mak 13,34. (15) Mt 26,28. (16) Mc 1,4. (17) Mc 3,29. (18) Lc 3,3. (19) Lc 24,47. (20) Hnd 2,38. (21) Hnd 5,31. (22) Hnd 10,43. (23) Hnd 26,18. (24) Ef 1,7. (25) Kol 1,14. Een vorm van αφεσις = afesis in de LXX (50) , in het NT (17) , in Lc (4 , 5X): (1) Lc 1,77. (2) Lc 3,3. (3) Lc 4,18 (2 vormen). (4) Lc 24,47. In Lc: 2 vormen van αφεσις = afesis (aflating, vergeving) in 4 verzen in 4 / 24 hoofdstukken. In Hnd: 2 vormen van αφεσις = afesis (aflating, vergeving) in 5 verzen in 5 / 28 hoofdstukken.

αφεσις = afesis (af-lating) bijbel OT NT ev.  Mt Mc Lc Hnd Br.
nom vr. enk. afesis 5 2 3         1: Hnd 13,38 2: (1) Heb 9,2. (2) Heb 10,18
gen. vr. enk. afeseôs 21 21              
dat. vr. enk.: afesei 8 6     2: (1) Lc 1,77. (2) Lc 4,18.    
acc. vr. enk. afesin 26 14 12 1: Mt 26,28. 2: (1) Mc 1,4. (2) Mc 3,29. 3: (1) Lc 3,3. (2) Lc 4,18. (3) Lc 24,47. 4: (1) Hnd 2,38. (2) Hnd 5,31. (3) Hnd 10,43. (4) Hnd 26,18. 2: (1) Ef 1,7. (2) Kol 1,14.
totaal 60 44 17   1 2 5 5 4


- In 9 verzen in combinatie met ἁμαρτιων = hamartiôn (van zonden) , vandaar: zondenvergeving. Niet in (1) Mc 3,29. (2) Lc 4,18. (3) Ef 1,7 (vergeving van overtredingen).
- Fr. par-donner (pardon): ver-geven , door: over -geven. s'excuser (ex -causa) = buiten de zaak , zich ver-ont-schuld-igen. kwijt-schelden (ont-schulden).

13. εις = eis (naar). Taalgebruik in het NT: eis (naar). Taalgebruik in de LXX: eis (naar). εις = eis (naar). Taalgebruik in het NT: eis (naar). Taalgebruik in de LXX: eis (naar). Mc 3 (6): (1) Mc 3,1. (2) Mc 3,3. (3) Mc 3,13. (4) Mc 3,20. (5) Mc 3,27. (6) Mc 3,29.

eis (naar)  bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b.  Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16
  6930  5336  1594  215  151  210  181  260  504  73  576  757  427  77  13 5 6 8 11 14 9 10 11 13 8 7 8 20 3 5

- Ned.: naar. D.: nach. E.: for. Fr.: vers (versus: gedraaid , gekeerd ; vertere: tourner , draaien) / à. Grieks: εις = eis (naar). Taalgebruik in het NT: eis (naar). Lat.: in / ad.

14. bep. lidw. acc. mann. enk. ton (de). Taalgebruik in het N.T.: bepaald lidwoord. Taalgebruik in Mc: bepaald lidwoord. Gr. to.. , tè... N.: de. E.: the. D. der , die , das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam).
Mc (555). Mc 3 (5): (1) Mc 3,9. (2) Mc 3,17. (3) Mc 3,18. (4) Mc 3,27. (5) Mc 3,29.

Duality

- hos d' an (wie echter zou). Mc (2): (1) Mc 3,29. (2) Mc 8,35.


- Mc 3,1 - Mc 3,2 - Mc 3,3 - Mc 3,4 - Mc 3,5 - Mc 3,6 - Mc 3,7 - Mc 3,8 - Mc 3,9 - Mc 3,10 - Mc 3,11 - Mc 3,12 - Mc 3,13 - Mc 3,14 - Mc 3,15 - Mc 3,16 - Mc 3,17 - Mc 3,18 - Mc 3,19 - Mc 3,20 - Mc 3,21 - Mc 3,22 - Mc 3,23 - Mc 3,24 - Mc 3,25 - Mc 3,26 - Mc 3,27 - Mc 3,28 - Mc 3,29 - Mc 3,30 - Mc 3,31 - Mc 3,32 - Mc 3,33 - Mc 3,34 - Mc 3,35 -
Mc 3,30 - Mc 3,30: 119. Laster tegen de Mensenzoon en tegen de Geest - Mc 3,28-30 - Mt 12,31-32 - Lc 12,22-32 -- bijbeloverzicht -- Mc (Marcus) -- Mc 3 -- taalgebruik -- Mc 3,28 - Mc 3,29 - Mc 3,30 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis 10de (tiende) zondag door het b-jaar Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2004) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
30 oti elegon pneuma akatharton echei 30 quoniam dicebant spiritum inmundum habet   30 Dit omdat zij gezegd hadden: er huist een onreine geest in Hem. [30] Dit omdat ze zeiden: ‘Hij is in de macht van een onreine geest.’ [30] Dit omdat ze gezegd hadden: ‘Hij is bezeten door een onreine geest.’ 30 Dit omdat zij hebben gezegd: hij heeft een onreine geest in zich! 30. C'est qu'ils disaient: « Il est possédé d'un esprit impur. » 

Statenvertaling. 30 Want zij zeiden: Hij heeft een onreinen geest.
King James Bible. [30] Because they said, He hath an unclean spirit.
Luther-Bibel. 30 Denn sie sagten: Er hat einen unreinen Geist.

Tekstuitleg van Mc 3,30. Het vers Mc 3,30 telt 5 woorden en 28 (2² X 7) letters. De getalswaarde van Mc 3,30 is 2291 (29 X 79). Dat er gezegd wordt dat je motieven en bedoelingen onoprecht , ja zelfs slecht zijn , is het ergste wat een mens kan overkomen. Dan stopt elke gesprek. Dan verdwijnt elk vertrouwen in elkaar.

  Mc 3,30 Mt Lc
  30ὅτι ἔλεγον, Πνεῦμα ἀκάθαρτον ἔχει - -

Mc 3,30.1. ὁτι = hoti (dat, omdat). Taalgebruik in het ΝΤ: hoti (dat, omdat). Taalgebruik in de LXX: hoti (dat, omdat). Taalgebruik in Mc: hoti (dat, omdat). Mc (92). Mc 3 (5): (1) Mc 3,11. (2) Mc 3,21. (3) Mc 3,22. (4) Mc 3,28. (5) Mc 3,30

hoti ( dat , omdat )   Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel ΟΤ ΝΤ Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
  92  12  10  4396  3213  1183  137  92  160  237  114  389  54  389  626 

- Hebreeuws: כִּי = kî (want, omdat). Taalgebruik in Tenakh: kî (want, omdat). Getalwaarde: kaph = 11 of 20 , jod = 10 ; totaal: 21 (3 X 7) of 30 (2 X 3 X 5). Structuur: 2 - 1. De som van de elementen is telkens 3. Tenakh (3849). Pentateuch (884). Eerdere Profeten (726). Latere Profeten (841). 12 Kleine Profeten (241). Geschriften (1157).
- כִּי = kî (want, omdat) < een woord met 1 medeklinker. De lange î is î gebleven omdat het een proclitisch woord is. Proclitisch wil zeggen dat een eenlettergrepig onbeklemtoond woord wordt gehecht aan het volgende (Lettinga(6) 13d)

Mc 3,30.2. act. ind. imperf. 3de pers. mv. ελεγον = elegon (zij zeiden) van het werkw. λεγω = legô (zeggen). Taalgebruik in het NT: legô (zeggen). Taalgebruik in de LXX: legô (zeggen). Mc (18): (1) Mc 2,16. (2) Mc 2,24. (3) Mc 3,21. (4) Mc 3,22. (5) Mc 3,30. (6) Mc 4,41 (pros allèlous = tot elkaar). (7) Mc 5,31. (8) Mc 6,14. (9) Mc 6,15. (10) Mc 6,35. (11) Mc 11,5. (12) Mc 11,28. (13) Mc 14,2. (14) Mc 14,31. (15) Mc 14,70. (16) Mc 15,31. (17) Mc 15,35 (pros heautas = tot zichzelf). (18) Mc 16,3. Een vorm van λεγω = legô (zeggen) in de LXX (4610) , in het NT (1318) , in Mc 3 (12) ; van ειπον = eipon (ik zei) in de LXX (4608) , in het NT (925).

legô (zeggen). V.T.   Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel ΟΤ ΝΤ Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
act. ind. imperf. 3de pers. mv. elegon  18                1 95  21  74  18  31           

- Hebreeuws: וַיּאֹמֶר = wajjo´mèr (en hij zei) < prefix verbindingswoord wë + werkwoordsvorm qal act. imperf. 3de pers. mann. enk. van het werkw. `-m-r. (1) act. qal perf. 3de pers. mann. enk. אָמַר = ´âmar (hij zegt). (2) act. qal imperf. 1ste pers. enk. אֹמַר = ´omar (ik zeg).Taalgebruik in Tenakh: ´âmar (zeggen). Getalswaarde: aleph = 1 , mem = 13 of 40 , resj = 20 of 200 ; totaal: 34 (2 X 17) of 241 (priemgetal). Structuur: 1 - 4 - 2. De som van de elementen is telkens 7. Tenakh (1879). Pentateuch (594). Eerdere Profeten (868). Latere Profeten (120). 12 Kleine Profeten (56). Geschriften (241). Gn (315). De stam `-m-r in Tenakh (5422).

  Tenakh Pentateuch Eerdere Profeten Latere Profeten 12 Kleine Profeten Geschriften Gn Ex Lv Nu Dt Gn 12  
  1879 594 868 120 56 241 315 150 10 95 24 4  

- Lettinga 12, 2012, 53c2: Het werkw. begint met een aleph. Het is een gutturaal , maar de zwakste van de gutturalen. Omwille van die zwakke gutturaal krijgen een aantal werkw. een bijzondere behandeling voor de qal imperf.. Dit is het geval voor ons werkw.. In het imperf. gaat een medeklinker vooraf aan de aleph. De aleph quiesceert: ja´mur -> jamur (Lettinga 12, 2012, 12b). In de eerste lettergreep gaat de lange a in een beklemtoonde lettergreep over in een lange o: jâmur -> jômur (Lettinga 12, 2012, 14c). De voorlaatste lettergreep heeft hier de klemtoon (Lettinga 12, 2012, 10b). In de tweede lettergreep ontstaat door klankdissimilatie een a: jomur -> jomar (i.p.v. het verwachte jômor) (Lettinga 12, 2012 , 15g). In de qal imperf. consecut. is er een zeer zwakke klinker van de tweede lettergreep en werd het een è , vandaar wajjo´mèr. (Zie ook Jouön , 73).
- Ned.: zeggen. Arabisch: قَالَ = qâla (zeggen). Taalgebruik in de Qoran: qâla (zeggen). Aramees: קְרָא = qërâ´ (roepen). D.: sagen (zeggen). E.: to say. Fr.: dire. Grieks: λεγω = legô (zeggen). Taalgebruik in NT: legô (zeggen). Hebreeuws: אָמַר = ´âmar (zeggen). Taalgebruik in Tenakh: ´âmar (zeggen). Lat.: legere. l (قَالَ = qâla) en r (קְרָא = qâra) liggen dicht bij elkaar. Orgaan van roepen is de stem ; zie Hebreeuws:קוֹל = qôl (stem, roep). Taalgebruik in Tenakh: qôl (stem). Lat.: dicere. Fr.: dire. Italiaans: dire. Spaans: decir.
- In het werkw. אָמַר = ´âmar (zeggen) zit het woord אְמ = ´em (moeder) ; om erop te wijzen dat een taal allereerst een moedertaal is ? Beide woorden beginnen met aleph , de eerste letter van het alfabet en duiden een begin aan.

Mc 3,30.1. - 2. ὁτι ελεγον = hoti elegon (want zij zeiden). Bijbel (2): (1) Mc 3,30. (2) Jud 1,18.
- כִּ֥י אָמְר֖וּ = kî ´âmërû (want zij zeiden). Tenakh (15). Pentateuch (2): (1) Ex 12,33. (2) Nu 16,34.

Mc 3,30.3. nom.+ acc. onz. enk. πνευμα = pneuma (geest). Taalgebruik in het NT: pneuma (geest). Taalgebruik in de Septuaginta: pneuma (geest). Taalgebruik in Mc: pneuma (geest). Mc (12): (1) Mc 1,10. (2) Mc 1,12. (3) Mc 1,26. (4) Mc 3,29. (5) Mc 3,30. (6) Mc 5,8. (7) Mc 7,25. (8) Mc 9,17. (9) Mc 9,20. (10) Mc 9,25. (11) Mc 13,11. (12) Mc 14,38.

  pneuma bijbel  OT  NT  Mt 

Mc 

Lc  Joh  Hnd  Br. Apk  syn. ev. 
1 nom.+ acc. onz. enk. pneuma 366 220 146 6 12 16 14 31 55 12 34 48
  Totaal   671  308  363 19 23 36 23 68 170 24 78 101

pneuma Mt 

Mc 

Lc  syn. ev. 
nom.+ acc. enk. pneuma 6: (1) Mt 3,16. (2) Mt 10,20. (3) Mt 12,18. (4) Mt 12,43. (5) Mt 26,41. (6) Mt 27,50. 12: (1) Mc 1,10. (2) Mc 1,12. (3) Mc 1,26. (4) Mc 3,29. (5) Mc 3,30. (6) Mc 5,8. (7) Mc 7,25. (8) Mc 9,17. (9) Mc 9,20. (10) Mc 9,25. (11) Mc 13,11. (12) Mc 14,38. 16: (1) Lc 1,35. (2) Lc 1,47. (3) Lc 2,25. (4) Lc 3,22. (5) Lc 4,18. (6) Lc 4,33. (7) Lc 8,55. (8) Lc 9,39. (9) Lc 11,13. (10) Lc 11,24. (11) Lc 12,10. (12) Lc 12,12. (13) Lc 13,11. (14) Lc 23,46. (15) Lc 24,37. (16) Lc 24,39. 34: (1) Mt 3,16 // Mc 1,10 // Lc 3,22. (2) Mc 1,26 //Lc 4,33. (3) / Mc 3,29 // Lc 12,10. (4) Mc 5,8 // Lc 8,29. (5) Mt 10,20. // Lc 12,12. (6) Mt 12,43 // Lc 11,24. (7) Mt 26,41 // Mc 14,38. 48
Totaal   19 23 36 78 101

- Hebreeuws. רוַח = rûach (geest). Taalgebruik in Tenakh: rûach (geest). Taalgebruik in Rechters: rûach (geest). Getalwaarde: resj = 20 of 200. waw = 6. chet = 8. Totaal: 34 (2 X 17) of 214 (2 X 107). Structuur: 2 - 6 - 8. De som van de elementen is telkens 7. Tenakh (204). Pentateuch (19). Eerdere Profeten (33). Latere Profeten (65). 12 Kleine Profeten (19). Geschriften (68). Pentateuch (19).
- Ned.: geest. Arabisch: روح = rûH (geest). Taalgebruik in de Qoran: rûH (geest). D.: Geist. E.: spirit. Fr.: esprit. Grieks: πνευμα = pneuma (geest): Taalgebruik in het NT: pneuma (geest). Hebreeuws. רוַח = rûach (geest). Taalgebruik in Tenakh: rûach (geest). Lat.: spiritus

Mc 3,30.4. nom. en acc. onz. enk. ακαθαρτον = akatharton (onzuiver) van het bijvoegl. naamw. ακαθαρτος = akathartos (onzuiver). Taalgebruik in het NT: akatharos (onzuiver). Taalgebruik in de LXX: akatharos (onzuiver). Taalgebruik in Mc: akatharos (onzuiver). Zie hieronder. Verder: (1) Hnd 10,14. (2) Hnd 10,28. (3) Hnd 11,8.

  akatharos (onzuiver) Mc Mc 1 Mc 3 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 9 bijbel  OT  NT Mt  Mc Lc  Joh  Hnd  Br. Apk  syn. ev.
3 nom. + acc. onz. enk. akatharton 4 (1) Mc 1,26.   (2) Mc 3,30.   (3) Mc 5,8.     (4) Mc 7,25.     37 28 9 1 4 1   3    
  Totaal   11 169 139 30 2 11 6   5 3 3 19  19 

  akatharos (onzuiver) NT  Mt  Mc   Lc  syn. ev.
3 nom. + acc. onz. enk. akatharton 9 1: Mt 12,43. 4: (1) Mc 1,26. (2) Mc 3,30. (3) Mc 5,8. (4) Mc 7,25. 1: Lc 11,24. 6 : (1) Mt 12,43 // Lc 11,24. (2) Mc 1,26 //Lc 4,33. (3) Mc 5,8 // Lc 8,29.
  Totaal   30 2 11 6 19  19 

- Hebreeuws. bijvoegl. naamw. vr. enk. טְמֵאָה = tëme´âh (onrein, onzuiver). Zie het werkw. טָמֵא = tâma´ (onrein zijn). Taalgebruik in Tenakh: tâma´ (onrein zijn). Getalwaarde: tet = 9 , mem = 13 of 40 , aleph = 1 ; totaal: 23 OF 50 ( 2 X 5²). Structuur: 9 - 4 - 1. De som van de elementen is telkens 5. Tenakh (8): (1) Lv 5,2. (2) Lv 7,21. (3) Lv 11,6. (4) Lv 15,25. (5) Lv 15,33. (6) Lv 27,11. (7) Joz 22,19. (8) Am 7,17.

Mc 3,30.3. - 4. - το πνευμα το ακαθαρτον = to pneuma to akatharton (de onzuivere geest). NT (2): (1) Mc 1,26. (2) Mc 5,8.
- το ακαθαρτον πνευμα = to akatharton pneuma (de onzuivere geest). NT (2): (1) Mt 12,43 // Lc 11,24. (2) Lc 11,24 // Mt 12,43.
- ακαθαρτον πνευμα = akatharton pneuma (een onzuivere geest). NT (2): (1) Mc 3,30. (2) Mc 7,25.

Mc 3,30.5. act. ind. praes. 3de pers. enk. εχει = echei (hij heeft) van het werkw. εχω = echô (hebben, bezitten). Taalgebruik: echô (hebben, bezitten) in het NT. Taalgebruik: echô (hebben, bezitten) in de LXX. Taalgebruik: echô (hebben, bezitten) in Mc. Een vorm van εχω = echô in de LXX (497) , in het NT (705) , in Mc (69).

echô (hebben, bezitten)  Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
act. ind. pr. 3de pers. enk echei   10    (1) Mc 2,10.   4: (1) Mc 3,22. (2) Mc 3,26. (3) Mc 3,29. (4) Mc 3,30.   (3): (1) Mc 4,9. (2) Mc 4,23. (3) Mc 4,25.   1: Mc 5,23.             1: Mc 11,3.             136  44  92  11  10  12  18  18  33  51     

- Ned.: hebben. D.: haben. E.: have. Fr.: avoir. Grieks: εχω = echô (hebben, bezitten). Taalgebruik: echô (hebben, bezitten) in het NT. Lat.: habere.


- Mc 3,1 - Mc 3,2 - Mc 3,3 - Mc 3,4 - Mc 3,5 - Mc 3,6 - Mc 3,7 - Mc 3,8 - Mc 3,9 - Mc 3,10 - Mc 3,11 - Mc 3,12 - Mc 3,13 - Mc 3,14 - Mc 3,15 - Mc 3,16 - Mc 3,17 - Mc 3,18 - Mc 3,19 - Mc 3,20 - Mc 3,21 - Mc 3,22 - Mc 3,23 - Mc 3,24 - Mc 3,25 - Mc 3,26 - Mc 3,27 - Mc 3,28 - Mc 3,29 - Mc 3,30 - Mc 3,31 - Mc 3,32 - Mc 3,33 - Mc 3,34 - Mc 3,35 -

123. Jezus'ware verwanten: Mc 3,31-35 - Mc 3,31-35 - Mt 12,46-50 - Lc 8,19-21 -- bijbeloverzicht -- Mc (Marcus) -- Mc 3 -- taalgebruik -- Mc 3,31 - Mc 3,32 - Mc 3,33 - Mc 3,34 - Mc 3,35 -

1. moeder van Jezus, broers en zussen 2. de menigte 3. de 'gezondenen' 4. Jezus 5. Jezus tot de omzittenden  
Mc 3,31 Mc 3,32 Mc 3,32 Mc 3,33 Mc 3,34 Mc 3,35
2 nevensch. zinnen     de gezondenen moeten een antwoord geven   argumentatie
kai (en) erchetai (en komt...) kai (en) verandering van personage kai (en) kai (en) kai (en)  
1ste zin: T.T.   inleiding T.T kai legousin autôi (en zij zeggen hem) inleiding T.T. kai apokritheis autois legei (en beantwoord aan hen zei hij) inleiding T.T. legei (hij zegt) hos... houtos (wie... hij)
2de zin: aorist   citaat T.T. zètèsousin se (zij zoeken je) citaat is een vraag T.T.    

 

Mc 3,31 - Mc 3,31: 123. Jezus'ware verwanten: Mc 3,31-35 - Mc 3,31-35 - Mt 12,46-50 - Lc 8,19-21 -- bijbeloverzicht -- Mc (Marcus) -- Mc 3 -- taalgebruik -- Mc 3,31 - Mc 3,32 - Mc 3,33 - Mc 3,34 - Mc 3,35 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis 10de (tiende) zondag door het b-jaar Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2004) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
31 erchontai oun oi adelfoi kai è mètèr autou kai exô estôtes apesteilan pros auton fônountes auton 31 et veniunt mater eius et fratres et foris stantes miserunt ad eum vocantes eum   31 Eens kwamen zijn moeder en zijn broeders, en terwijl zij buiten bleven staan, stuurden ze iemand naar Hem toe om Hem te roepen. [31] Zijn moeder kwam met zijn broers*. Ze bleven buiten staan en lieten Hem roepen. [31] Intussen waren zijn moeder en zijn broers aangekomen. Ze stuurden iemand naar binnen om hem te halen. Zelf bleven ze buiten wachten. 31 ¶ Dan komen zijn moeder en zijn broers; ze blijven buiten staan en zenden bericht aan hem dat zij hem roepen. 31. Sa mère et ses frères arrivent et, se tenant dehors, ils le firent appeler. 

Statenvertaling. 31 Zo kwamen dan Zijn broeders en Zijn moeder; en buiten staande, zonden zij tot Hem, en riepen Hem.
King James Bible. [31] There came then his brethren and his mother, and, standing without, sent unto him, calling him.
Luther-Bibel. 31 Und es kamen seine Mutter und seine Brüder und standen draußen, schickten zu ihm und ließen ihn rufen.

Tekstuitleg van Mc 3,31. Variabele lezingen. Eventueel 17 woorden.

>
  Mc 3,31 Mt 12,46 Lc 8,19
  31Καὶ ἔρχεται μήτηρ αὐτοῦ καὶ οἱ ἀδελφοὶ αὐτοῦ καὶ ἔξω στήκοντες ἀπέστειλαν πρὸς αὐτὸν καλοῦντες αὐτόν. 46Ἔτι αὐτοῦ λαλοῦντος τοῖς ὄχλοις ἰδοὺ μήτηρ καὶ οἱ ἀδελφοὶ αὐτοῦ εἱστήκεισαν ἔξω ζητοῦντες αὐτῷ λαλῆσαι. 19Παρεγένετο δὲ πρὸς αὐτὸν μήτηρ καὶ οἱ ἀδελφοὶ αὐτοῦ, καὶ οὐκ ἠδύναντο συντυχεῖν αὐτῷ διὰ τὸν ὄχλον.

Mc 3,31.1. και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Taalgebruik: kai (en) in de LXX. Taalgebruik in Mc: kai (en). Niet in Mc 3,10 , Mc 3,29 , Mc 3,30.

kai (en)  kai (en)   Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
verzen  verzen (678) (666) 678 45  28  35  41  43  56  37  38  50  52  33  44  37  72  47  20  / 8     7957 1071 678 1151 879 1007 2767 404 2900  3779 
kai (en)   kai = en (555) (547) 555  40  26  32  33  37  52  26  36  40  37  29  33  26  60  33  15 / 7 26980  21867  5113  705  555  822  530  660  1470  371  2082  2612 
verschil verschil (123) (115) 123 5 2 3 8 6 4 11 2 10 15 4 11 11 12 14 5 / 1     2844 366 123 329 349 347 1297 33 818 1167

- Ned.: en. Arabisch: وَ = wa (en). Taalgebruik in de Qoran: wa (en). D.: und. E.: and. Fr.: et. Grieks: και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Hebr.: וְ = wë (en). Lat.: et.

Alternatieve lezing: ουν = oun (dus, bijgevolg). Taalgebruik in het NT: oun (dus, bijgevolg). Taalgebruik in de LXX: oun (dus, bijgevolg). Taalgebruik in Mc: oun (dus, bijgevolg). In de LXX (260) , in het NT (493). In zes verzen in Mc: (1) Mc 10,9. (2) Mc 11,31. (3) Mc 12,9. (4) Mc 13,35. (5) Mc 15,12. (6) Mc 16,19.

oun (dus)   bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
  688  198  490  56  33  194  60  196  95  289 

Mc 3,31.2. ind. praes. 3de pers. enk. ερχεται = erchetai (hij gaat) van het werkw. ερχομαι = erchomai (gaan, komen). Taalgebruik in het NT: erchomai (gaan, komen). Taalgebruik in de LXX: erchomai (gaan, komen). Taalgebruik in Mc.: erchomai (gaan, komen). Mc (16): (1) Mc 1,7. (2) Mc 1,40. (3) Mc 3,20. (4) Mc 3,31. (5) Mc 4,15. (6) Mc 4,21. (7) Mc 5,22. (8) Mc 6,1. (9) Mc 6,48. (10) Mc 10,1. (11) Mc 13,35. (12) Mc 14,17. (13) Mc 14,37. (14) Mc 14,41. (15) Mc 14,66. (16 ) Mc 15,36. Een vorm van ερχομαι = erchomai (gaan, komen) in de LXX (1054) , in het NT (631) , Mt (111) , Mc (86) , Lc (100) , Joh (156) , Hnd (54).

erchomai (gaan, komen) bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn. ev.
ind. pr. 3de p. enk. erchetai 130 42 88 13 16 11 37 1 7 40  77 

- Hebreeuws: בָּא = bâ´ (gaan, komen). Taalgebruik in Tenakh: bâ´ (gaan, komen). Getalwaarde: beth = 2 , aleph = 1 ; totaal: 3. Structuur: 2 - 1. De som van de elementen is telkens 3. Spiegelbeeld van het woord אַב = ´ab (vader).
Ned.: gaan. D.: gehen. E.: go. Grieks: ερχομαι = erchomai (gaan, komen). Taalgebruik in het NT: erchomai (gaan, komen). Hebreeuws: בָּא = bâ´ (gaan, komen). Taalgebruik in Tenakh: bâ´ (gaan, komen). Lat.: ire. vadere (Fr. je vais , il va). ambulare (Fr. nous allons , vous allez).

Alternatieve lezing: ind. praes. 3de pers. mv. ερχονται = erchontai (zij gaan) van het werkw. ερχομαι = erchomai (gaan, komen). Taalgebruik in het NT: erchomai (gaan, komen). Taalgebruik in de LXX: erchomai (gaan, komen). Taalgebruik in Mc.: erchomai (gaan, komen). Bijbel (65). OT (47). NT (18). Mt (2): (1) Mt 7,15. (2) Mt 25,11. Mc (12): (1) Mc 2,3. (2) Mc 2,18. (3) Mc 5,15. (4) Mc 5,35. (5) Mc 5,38. (6) Mc 8,22. (7) Mc 10,46. (8) Mc 11,15. (9) Mc 11,27. (10) Mc 12,18. (11) Mc 14,32. (12) Mc 16,2. Lc (1) Lc 23,29. Joh (1): Joh 3,26 . Br. (2): (1) 1 Kor 15,35. (2) Heb 8,8.
- prefix verbindingswoord wë + act. qal imperf. 3de pers. mann. mv. וַיָּבֹאוּ= wajjâbo´û (en zij gingen) OF prefix verbindingswoord wë + act. hifil imperf. 3de pers. mann. mv. וַיָּבִאוּ = wajjâbhi´û (en zij lieten komen, zij brachten) van het werkw. בָּא = bâ´ (gaan, komen). Taalgebruik in Tenakh: bâ´ (gaan, komen). Getalswaarde: beth = 2 , aleph = 1 ; totaal: 3. Structuur: 2 - 1. Spiegelbeeld van het woord אַב = ´ab (vader). Tenakh (195). Pentateuch (47). Eerdere Profeten (99). Latere Profeten (14). 12 Kleine Profeten (2). Geschriften (33).

Mc 3,31.1. - 2. και ερχεται = kai erchetai (en hij gaat, en hij komt). NT (11). Mt (2): (1) Mt 8,9. (2) Mt 26,40. Mc (6): (1) Mc 1,40. (2) Mc 3,20. (3) Mc 3,31. (4) Mc 5,22. (5) Mc 14,37. (6) Mc 14,41. Lc (2): (1) Lc 7,8. (2) Lc 14,27. Joh (2): (1) Joh 11,29. (2) Joh 20,2.
- Hebreeuws: prefix verbindingswoord wë + act. qal imperf. 3de pers. mann. enk. וַיָּבּוֹא = wajjâbô´ (en hij ging) van het werkw. בָּא = bâ´ (gaan, komen). Taalgebruik in Tenakh: bâ´ (gaan, komen). Getalwaarde: beth = 2 , aleph = 1 ; totaal: 3. Structuur: 2 - 1. De som van de elementen is telkens 3. Spiegelbeeld van het woord אַב = ´ab (vader). Tenakh (21): (1) 1 S 4,13. (2) 1 K 3,15. (3) 1 K 7,14. (4) 1 K 13,11. (5) 1 K 22,15. (6) 1 K 22,30. (7) 1 K 22,37. (8) 2 K 9,30. (9) Js 38,1. (10) Ez 14,1. (11) Ez 23,44. (12) Ez 36,20. (13) Ez 40,6. (14) Hos 6,3. (15) Ps 24,7. (16) Job 1,6. (17) Job 2,1. (18) Est 4,2. (19) Est 4,9. (20) Est 5,10. (21) Est 6,6.

Alternatieve lezing: ερχονται ουν = erchontai oun (zij gaan dus). In de bijbel slechts in Mc 3,31.

Mc 3,31.3. bep. lidw. nom. vr. enk. ἡ = hè of betrekk. voornaamw. dat. vr. enk. ᾑ = hè(i) of partikel van vergelijking ἠ = è (of). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Taalgebruik in Lc: bepaald lidwoord. Gr. to.. , tè... N.: de. E.: the. D. der , die , das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam). Mc 3 (7): (1) Mc 3,5. (2) Mc 3,24. (3) Mc 3,25. (4) Mc 3,31. (5) Mc 3,32. (6) Mc 3,33. (7) Mc 3,34.

  lidw. enk. bijbel  OT  NT  Mt  Mc  Lc  Joh  Hnd  Br.  Apk  syn. ev.
2. nom. vr. enk. hè 4860 3762  1098  151  76 143  117  83  443  85  370  487 
  Totaal   54298  42002  12296  1648  940  1649  1422  1696  4013  928  4237 5659  

- Nederl..: bepaald lidwoord de / het. Arabisch: bepaald lidw. اَل = ´al (de). Taalgebruik in de Qoran: ´al (de). D.: der , die , das enz.. E.: the. Fr.: le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam). Gr. ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Hebreeuws: הַ = ha (de, het). Taalgebruik in Tenakh: ha (de, het).

4. nom. vr. enk. μητηρ = mètèr (moeder). Taalgebruik in het NT: mètèr (moeder). Taalgebruik in de LXX: mètèr (moeder). Taalgebruik in Mc: mètèr (moeder). Bijbel (94). LXX (63). NT (31). Mc (6): (1) Mc 3,31. (2) Mc 3,32. (3) Mc 3,33. (4) Mc 3,34. (5) Mc 3,35. (6) Mc 15,40. Een vorm van μητηρ = mètèr in de LXX (338) , in het NT (84).

Mc 3,31.5. pers. voornaamw. 3de pers. gen. mann. enk. αυτου = autou van het pers. voornaamw. αυτος = autos. Taalgebruik in het NT: voornaamwoord autos. Taalgebruik in de LXX: voornaamwoord autos. Taalgebruik in Mc.: voornaamwoord autos. Mc 3 (10): (1) Mc 3,2. (2) Mc 3,5. (3) Mc 3,6. (4) Mc 3,7. (5) Mc 3,9. (6) Mc 3,10. (7) Mc 3,14. (8) Mc 3,21. (9) Mc 3,27. (10) Mc 3,31.

  autos enk. Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
2 gen. mann. enk. autou  143  13  10  12  16  17  15  6883  5685  1198  225  143  220  150  118  256  86  588  738 
  totaal 413  35  17  27  14  34  34  18  33  32  30  18  25  47  34  12884  9893  2991  510  413  593  475  350  504  146  1670  2145 

Mc 3,31.6. και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Taalgebruik: kai (en) in de LXX. Taalgebruik in Mc: kai (en). Niet in Mc 3,10 , Mc 3,29 , Mc 3,30.

kai (en)  kai (en)   Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
verzen  verzen (678) (666) 678 45  28  35  41  43  56  37  38  50  52  33  44  37  72  47  20  / 8     7957 1071 678 1151 879 1007 2767 404 2900  3779 
kai (en)   kai = en (555) (547) 555  40  26  32  33  37  52  26  36  40  37  29  33  26  60  33  15 / 7 26980  21867  5113  705  555  822  530  660  1470  371  2082  2612 
verschil verschil (123) (115) 123 5 2 3 8 6 4 11 2 10 15 4 11 11 12 14 5 / 1     2844 366 123 329 349 347 1297 33 818 1167

- Ned.: en. Arabisch: وَ = wa (en). Taalgebruik in de Qoran: wa (en). D.: und. E.: and. Fr.: et. Grieks: και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Hebr.: וְ = wë (en). Lat.:

Mc 3,31.7. bepaald lidw. nom. mann. mv. οἱ = hoi. Zie bepaald lidwoord ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Mc 3 (8): (1) Mc 3,4. (2) Mc 3,6. (3) Mc 3,21. (4) Mc 3,22. (5) Mc 3,31. (6) Mc 3,32. (7) Mc 3,33. (8) Mc 3,34.

  lidw. mv. Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel  ΟΤ  ΝΤ  Mt  Mc Lc  Joh  Hnd  Brieven  Apk  syn. ev.
10. nom. m. mv. hoi 101 4 8 5 3 7 5 5 4 14 5 7 5 11 10   4230 3257 973 196 101 165 125 147 169 70 462  587 
  Totaal   389  21  25  26  22  22  33  30  29  16  28  18  27  23  36  24  23394  18879  4515  745  389  644  404  690  1228  415  1778  2182 

- Nederl..: bepaald lidwoord de / het. Arabisch: bepaald lidw. اَل = ´al (de). Taalgebruik in de Qoran: ´al (de). D.: der , die , das enz.. E.: the. Fr.: le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam). Gr. ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Hebreeuws: הַ = ha (de, het). Taalgebruik in Tenakh: ha (de, het).

Mc 3,31.9. pers. voornaamw. 3de pers. gen. mann. enk. αυτου = autou van het pers. voornaamw. αυτος = autos. Taalgebruik in het NT: voornaamwoord autos. Taalgebruik in de LXX: voornaamwoord autos. Taalgebruik in Mc.: voornaamwoord autos. Mc 3 (10): (1) Mc 3,2. (2) Mc 3,5. (3) Mc 3,6. (4) Mc 3,7. (5) Mc 3,9. (6) Mc 3,10. (7) Mc 3,14. (8) Mc 3,21. (9) Mc 3,27. (10) Mc 3,31.

  autos enk. Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
2 gen. mann. enk. autou  143  13  10  12  16  17  15  6883  5685  1198  225  143  220  150  118  256  86  588  738 
  totaal 413  35  17  27  14  34  34  18  33  32  30  18  25  47  34  12884  9893  2991  510  413  593  475  350  504  146  1670  2145 

Mc 3,31.10. και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Taalgebruik: kai (en) in de LXX. Taalgebruik in Mc: kai (en). Niet in Mc 3,10 , Mc 3,29 , Mc 3,30.

kai (en)  kai (en)   Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
verzen  verzen (678) (666) 678 45  28  35  41  43  56  37  38  50  52  33  44  37  72  47  20  / 8     7957 1071 678 1151 879 1007 2767 404 2900  3779 
kai (en)   kai = en (555) (547) 555  40  26  32  33  37  52  26  36  40  37  29  33  26  60  33  15 / 7 26980  21867  5113  705  555  822  530  660  1470  371  2082  2612 
verschil verschil (123) (115) 123 5 2 3 8 6 4 11 2 10 15 4 11 11 12 14 5 / 1     2844 366 123 329 349 347 1297 33 818 1167

- Ned.: en. Arabisch: وَ = wa (en). Taalgebruik in de Qoran: wa (en). D.: und. E.: and. Fr.: et. Grieks: και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Hebr.: וְ = wë (en). Lat.: et.

11. nom. vr. enk. μητηρ = mètèr (moeder). Taalgebruik in het NT: mètèr (moeder). Taalgebruik in de LXX: mètèr (moeder). Taalgebruik in Mc: mètèr (moeder). Bijbel (94). LXX (63). NT (31). Mc (6): (1) Mc 3,31. (2) Mc 3,32. (3) Mc 3,33. (4) Mc 3,34. (5) Mc 3,35. (6) Mc 15,40. Een vorm van μητηρ = mètèr in de LXX (338) , in het NT (84).

Mc 3,31.14. pros (naar, bij). Voorzetsel + acc.. Taalgebruik in Mc 3: pros (naar, bij). Taalgebruik in het N.T.: pros (naar, bij).

Mc 3,31.15. acc. mann. enk. αυτον = auton (hem) van het persoonl. voornaamw. αυτος = autos (hij - hem). Taalgebruik in het NT: voornaamwoord autos. Taalgebruik in de LXX: voornaamwoord autos. Taalgebruik in Mc.: voornaamwoord autos. Mc 3 (12): (1) Mc 3,2. (2) Mc 3,6. (3) Mc 3,8. (4) Mc 3,9. (5) Mc 3,11. (6) Mc 3,12. (7) Mc 3,13. (8) Mc 3,19. (9) Mc 3,21. (10) Mc 3,31. (11) Mc 3,32. (12) Mc 3,34.

  autos enk. Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
4 acc. mann. enk. auton   146  11  12  12  16  12  14  17  2872  2032  840  114  146  184  154  136  85  21  598  752 
  totaal 413  35  17  27  14  34  34  18  33  32  30  18  25  47  34  12884  9893  2991  510  413  593  475  350  504  146  1670  2145 

Mc 3,31.14. - 15. pros auton (naar hem, bij hem). Naar Jezus. Mc (14): (1) Mc 1,32. (2) Mc 1,40. (3) Mc 1,45. (4) Mc 2,3. (5) Mc 2,13. (6) Mc 3,8. (7) Mc 3,13. (8) Mc 3,31. (9) Mc 4,1. (10) Mc 7,1. (11) Mc 9,20. (12) Mc 10,1. (13) Mc 12,13. (14) Mc 12,18.

Mc 3,31.17. pers. vnw. acc. mann. enk. auton (hem). Taalgebruik in het N.T.: voornaamwoord autos. Taalgebruik in Mc.: voornaamwoord autos.
Mc (146). Mc 3 (12): (1) Mc 3,2. (2) Mc 3,6. (3) Mc 3,8. (4) Mc 3,9. (5) Mc 3,11. (6) Mc 3,12. (7) Mc 3,13. (8) Mc 3,19. (9) Mc 3,21. (10) Mc 3,31. (11) Mc 3,32. (12) Mc 3,34.


- Mc 3,1 - Mc 3,2 - Mc 3,3 - Mc 3,4 - Mc 3,5 - Mc 3,6 - Mc 3,7 - Mc 3,8 - Mc 3,9 - Mc 3,10 - Mc 3,11 - Mc 3,12 - Mc 3,13 - Mc 3,14 - Mc 3,15 - Mc 3,16 - Mc 3,17 - Mc 3,18 - Mc 3,19 - Mc 3,20 - Mc 3,21 - Mc 3,22 - Mc 3,23 - Mc 3,24 - Mc 3,25 - Mc 3,26 - Mc 3,27 - Mc 3,28 - Mc 3,29 - Mc 3,30 - Mc 3,31 - Mc 3,32 - Mc 3,33 - Mc 3,34 - Mc 3,35 -
Mc 3,32 - Mc 3,32: 123. Jezus'ware verwanten: Mc 3,31-35 - Mc 3,31-35 - Mt 12,46-50 - Lc 8,19-21 -- bijbeloverzicht -- Mc (Marcus) -- Mc 3 -- taalgebruik -- Mc 3,31 - Mc 3,32 - Mc 3,33 - Mc 3,34 - Mc 3,35 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis 10de (tiende) zondag door het b-jaar Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2004) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
32 kai ekathèto ochlos peri auton eipon de autô idou è mètèr sou kai oi adelfoi sou [kai ] exô zètousin se 32 et sedebat circa eum turba et dicunt ei ecce mater tua et fratres tui foris quaerunt te   32 Er zat veel volk om Hem heen, dat het bericht doorgaf: "Uw moeder en uw broeders daarbuiten vragen naar U." [32] Om Hem heen zat een menigte, en ze zeiden tegen Hem: ‘Kijk, uw moeder en uw broers en uw zusters daarbuiten zoeken U.’ [32] Er zat een groot aantal mensen om hem heen, en die zeiden tegen hem: ‘Uw moeder en uw broers* staan buiten en zoeken u.’ 32 Er zit om hem heen een schare als ze tot hem zeggen: zie, uw moeder, uw broers en uw zusters zijn buiten en zoeken u! 32. Il y avait une foule assise autour de lui et on lui dit: « Voilà que ta mère et tes frères et tes sœurs sont là dehors qui te cherchent. »  

Statenvertaling. 32 En de schare zat rondom Hem; en zij zeiden tot Hem: Zie, Uw moeder en Uw broeders daar buiten zoeken U.
King James Bible. [32] And the multitude sat about him, and they said unto him, Behold, thy mother and thy brethren without seek for thee.
Luther-Bibel. 32 Und das Volk saß um ihn. Und sie sprachen zu ihm: Siehe, deine Mutter und deine Brüder und deine Schwestern draußen fragen nach dir.

Tekstuitleg van Mc 3,32.

>
  Mc 3,32 Mt 12,47 Lc 8,20
  32καὶ ἐκάθητο περὶ αὐτὸν ὄχλος, καὶ λέγουσιν αὐτῷ, Ἰδοὺ μήτηρ σου καὶ οἱ ἀδελφοί σου [καὶ αἱ ἀδελφαι σου] ἔξω ζητοῦσίν σε. 47[εἶπεν δέ τις αὐτῷ, Ἰδοὺ μήτηρ σου καὶ οἱ ἀδελφοί σου ἔξω ἑστήκασιν ζητοῦντές σοι λαλῆσαι.] 20ἀπηγγέλη δὲ αὐτῷ, μήτηρ σου καὶ οἱ ἀδελφοί σου ἑστήκασιν ἔξω ἰδεῖν θέλοντές σε.

Mc 3,32.1. και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Taalgebruik: kai (en) in de LXX. Taalgebruik in Mc: kai (en). Niet in Mc 3,10 , Mc 3,29 , Mc 3,30.

kai (en)  kai (en)   Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
verzen  verzen (678) (666) 678 45  28  35  41  43  56  37  38  50  52  33  44  37  72  47  20  / 8     7957 1071 678 1151 879 1007 2767 404 2900  3779 
kai (en)   kai = en (555) (547) 555  40  26  32  33  37  52  26  36  40  37  29  33  26  60  33  15 / 7 26980  21867  5113  705  555  822  530  660  1470  371  2082  2612 
verschil verschil (123) (115) 123 5 2 3 8 6 4 11 2 10 15 4 11 11 12 14 5 / 1     2844 366 123 329 349 347 1297 33 818 1167

- Ned.: en. Arabisch: وَ = wa (en). Taalgebruik in de Qoran: wa (en). D.: und. E.: and. Fr.: et. Grieks: και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Hebr.: וְ = wë (en). Lat.:

Mc 3,32.2. ind. imperfect. 3de pers. enk. εκαθητο = ekathèto  (hij zat) van het werkw. καθημαι = kathèmai (zich zetten, gaan zitten, zitten). Taalgebruik in het NT: kathèmai (zich zetten, gaan zitten, zitten). Taalgebruik in de LXX: kathèmai (zich zetten, gaan zitten, zitten). OT (32). Pentateuch (6): (1) Gn 19,1. (2) Gn 19,30. (3) Gn 21,16. (4) Gn 23,10. (5) Gn 38,11. (6) Ex 17,12. NT (11): (1) Mt 13,1. (2) Mt 15,29. (3) Mt 26,58. (4) Mt 26,69. (5) Mt 28,2. (6) Mc 3,32.  (7) Mc 10,46. (8) Lc 18,35. (9) Lc 22,55. (10) Joh 6,3. (11) Hnd 14,8.

  kathèmai (zich zetten, gaan zitten, zitten)  Mc Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 10 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
1 ind. imperfect. 3de pers. enk. ekathèto     (1) Mc 3,32.       (2) Mc 10,46.           43  32  11      10     
  totaal 11  131  80  51  12  11  12  32  34 

Mc 3,32.3. περι = peri (omwille van, over). Taalgebruik in NT: peri (over, rondom, omwille van). Taalgebruik in de LXX: peri (over, rondom, omwille van). Taalgebruik in Mc: peri (over, rondom, omwille van). Mc 3 (3): (1) Mc 3,8. (2) Mc 3,32. (3) Mc 3,34.

peri (omwille van, over) Mc 1 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 12 Mc 13 Mc 14 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
22  894  590  304  28  22  43  57  63  90 93  150 

peri (omwille van, over) Mc 1 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 12 Mc 13 Mc 14
22  3 : (1) Mc 1,6. (2) Mc 1,30. (3) Mc 1,44. 3 : (1) Mc 3,8. (2) Mc 3,32. (3) Mc 3,34. 2  : (1) Mc 4,10. (2) Mc 4,19. 2  : (1) Mc 5,16. (2) Mc 5,27. 1 : Mc 6,48. 2  : (1) Mc 7,6. (2) Mc 7,25. 1 : Mc 8,30. 2  : (1) Mc 9,14. (2) Mc 9,42. 2  : (1) Mc 10,10. (2) Mc 10,41. 2  : (1) Mc 12,14. (2) Mc 12,26. 1 : Mc 13,32. 1 : Mc 14,21.

Mc 3,32.4. acc. mann. enk. αυτον = auton (hem) van het persoonl. voornaamw. αυτος = autos (hij - hem). Taalgebruik in het NT: voornaamwoord autos. Taalgebruik in de LXX: voornaamwoord autos. Taalgebruik in Mc.: voornaamwoord autos. Mc 3 (12): (1) Mc 3,2. (2) Mc 3,6. (3) Mc 3,8. (4) Mc 3,9. (5) Mc 3,11. (6) Mc 3,12. (7) Mc 3,13. (8) Mc 3,19. (9) Mc 3,21. (10) Mc 3,31. (11) Mc 3,32. (12) Mc 3,34.

  autos enk. Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
4 acc. mann. enk. auton   146  11  12  12  16  12  14  17  2872  2032  840  114  146  184  154  136  85  21  598  752 
  totaal 413  35  17  27  14  34  34  18  33  32  30  18  25  47  34  12884  9893  2991  510  413  593  475  350  504  146  1670  2145 

3. - 4. περι αυτον = peri auton (rond hem). LXX (18). NT (5): (1) Mt 8,18. (2) Mc 3,32. (3) Mc 3,34. (4) Mc 4,10. (5) Lc 22,49.

Mc 3,32.5. nom. mann. enk. οχλος = ochlos (menigte). Taalgebruik in het NT: ochlos (menigte). Taalgebruik in de LXX: ochlos (menigte). Taalgebruik in Mc: ochlos (menigte). Met één uitzondering (Mc 10,1) gebruikt Mc οχλος = ochlos (menigte) in het enk. Mc (13): (1) Mc 2,13. (2) Mc 3,20. (3) Mc 3,32. (4) Mc 4,1. (5) Mc 5,21. (6) Mc 5,24a - Mc 5,24b. (7) Mc 9,15. (8) Mc 9,25. (9) Mc 11,18. (10) Mc 12,37. (11) Mc 12,41. (12) Mc 12,43. (13) Mc 15,8. Lc (9): (1) Lc 5,29. (2) Lc 6,17. (3) Lc 6,19. (4) Lc 7,11. (5) Lc 7,12. (6) Lc 8,40. (7) Lc 9,37. (8) Lc 13,17. (9) Lc 22,47. In deze gevallen is οχλος = ochlos (menigte) onderwerp. Zoals vaak volgt op een verhaal met het volk een verhaal in een huis. Een vorm van οχλος = ochlos in de LXX (55) , in het NT (174) , in Hnd (22). Joh (12). In de LXX is οχλος = ochlos de vertaling van 9 Hebreeuwse werkwoorden.

  ochlos (menigte)   Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 15 syn.  bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Apk syn.  ev. 
1 nom. mann. enk. ochlos  (1) Mc 2,13.   2: (1) Mc 3,20. (2) Mc 3,32.   (1) Mc 4,1.   2: (1) Mc 5,21. (2) Mc 5,24a - Mc 5,24b.         2: (1) Mc 9,15. (2) Mc 9,25.     (1) Mc 11,18 3: (1) Mc 12,37. (2) Mc 12,41. (3) Mc 12,43.   (1) Mc 15,8.     28  49  45  13  12  28  40 
  totaal enk. en mv.   212 39  173  50  36  41  20  23  127  147 

Mc 3,32.6. και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Taalgebruik: kai (en) in de LXX. Taalgebruik in Mc: kai (en). Niet in Mc 3,10 , Mc 3,29 , Mc 3,30.

kai (en)  kai (en)   Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
verzen  verzen (678) (666) 678 45  28  35  41  43  56  37  38  50  52  33  44  37  72  47  20  / 8     7957 1071 678 1151 879 1007 2767 404 2900  3779 
kai (en)   kai = en (555) (547) 555  40  26  32  33  37  52  26  36  40  37  29  33  26  60  33  15 / 7 26980  21867  5113  705  555  822  530  660  1470  371  2082  2612 
verschil verschil (123) (115) 123 5 2 3 8 6 4 11 2 10 15 4 11 11 12 14 5 / 1     2844 366 123 329 349 347 1297 33 818 1167

- Ned.: en. Arabisch: وَ = wa (en). Taalgebruik in de Qoran: wa (en). D.: und. E.: and. Fr.: et. Grieks: και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Hebr.: וְ = wë (en). Lat.: et.

Mc 3,32.7. act. ind. praes. 3de pers. mv. λεγουσιν = legousin (zij zeggen) van het werkw. λεγω = legô (zeggen). Taalgebruik in het NT: legô (zeggen). Taalgebruik in de LXX: legô (zeggen). Taalgebruik in Mc: legô (zeggen). Een vorm van λεγω = legô (zeggen) in de LXX (4610) , in het NT (1318) ; van ειπον = eipon (ik zei) in de LXX (4608) , in het NT (925). Mc 3 (1): Mc 3,32.

  legô: act. ind. praes. bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
act. ind. pr. 3de pers. mv.  legousin 97  37  60  23  16  43  52 

8. dat. mann. en onz. enk. αυτῳ = autô(i) van het persoonl. voornaamw. 3de pers. enk. nom. mann. enk. αυτος = autos (hij). Taalgebruik in het NT: persoonlijk voornaamwoord. Taalgebruik in de LXX: persoonlijk voornaamwoord. Mc 3 (4). Variante lezing in Mc 3,7. (1) Mc 3,9. (2) Mc 3,10. (3) Mc 3,11. (4) Mc 3,32.

  autos enk. Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
3 dat. mann. enk. autô(i)  109  10  14  16    2475  1686  789  159  109  144  153  79  114  31  412  565 
  totaal 413  35  17  27  14  34  34  18  33  32  30  18  25  47  34  12884  9893  2991  510  413  593  475  350  504  146  1670  2145 

Mc 3,32.9. ιδου = idou (zie). Taalgebruik in het NT: idou (zie). Taalgebruik in LXX: idou (zie). Taalgebruik in Mc: idou (zie). Mc (7): (1) Mc 1,2. (2) Mc 3,32. (3) Mc 4,3.  (4) Mc 10,28. (5) Mc 10,33. (6) Mc 14,41. (7) Mc 14,42.   Telkens in een citaat bij het begin ervan (5): (1) Mc 1,2. (2) Mc 3,32. (3) Mc 4,3.  (4) Mc 10,28. (5) Mc 10,33 of in het midden ervan: (1) Mc 14,41. (2) Mc 14,42. In de 7 verzen waarin Marcus idou (zie) gebruikt, wordt het in geen enkel vers voorafgegaan door kai (en). Kai eindigt op i en idou begint op i; zo zou men vlug kaidou kunnen krijgen.
- Telkens in een citaat bij het begin ervan (5): (1) Mc 1,2. (2) Mc 3,32. (3) Mc 4,3.  (4) Mc 10,28. (5) Mc 10,33 of in het midden ervan: (1) Mc 14,41. (2) Mc 14,42.

idou   Mc Mc 1 Mc 3 Mc 4 Mc 10 Mc 14 bijbel O.T. N.T. Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
  (1) Mc 1,2.   (2) Mc 3,32.   (3) Mc 4,3.   (4) Mc 10,28. (5) Mc 10,33.   (6) Mc 14,41. (7) Mc 14,42.   1229  1037  192  59  55 23  19  25  121  125 

Mc 3,32.10. bep. lidw. nom. vr. enk. ἡ = hè of betrekk. voornaamw. dat. vr. enk. ᾑ = hè(i) of partikel van vergelijking ἠ = è (of). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Taalgebruik in Lc: bepaald lidwoord. Gr. to.. , tè... N.: de. E.: the. D. der , die , das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam). Mc 3 (7): (1) Mc 3,5. (2) Mc 3,24. (3) Mc 3,25. (4) Mc 3,31. (5) Mc 3,32. (6) Mc 3,33. (7) Mc 3,34.

  lidw. enk. bijbel  OT  NT  Mt  Mc  Lc  Joh  Hnd  Br.  Apk  syn. ev.
2. nom. vr. enk. hè 4860 3762  1098  151  76 143  117  83  443  85  370  487 
  Totaal   54298  42002  12296  1648  940  1649  1422  1696  4013  928  4237 5659  

- Nederl..: bepaald lidwoord de / het. Arabisch: bepaald lidw. اَل = ´al (de). Taalgebruik in de Qoran: ´al (de). D.: der , die , das enz.. E.: the. Fr.: le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam). Gr. ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Hebreeuws: הַ = ha (de, het). Taalgebruik in Tenakh: ha (de, het).

Mc 3,32.11. nom. vr. enk. μητηρ = mètèr (moeder). Taalgebruik in het NT: mètèr (moeder). Taalgebruik in de LXX: mètèr (moeder). Taalgebruik in Mc: mètèr (moeder). Bijbel (94). LXX (63). NT (31). Mc (6): (1) Mc 3,31. (2) Mc 3,32. (3) Mc 3,33. (4) Mc 3,34. (5) Mc 3,35. (6) Mc 15,40. Een vorm van μητηρ = mètèr in de LXX (338) , in het NT (84).

Mc 3,32.13. και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Taalgebruik: kai (en) in de LXX. Taalgebruik in Mc: kai (en). Niet in Mc 3,10 , Mc 3,29 , Mc 3,30.

kai (en)  kai (en)   Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
verzen  verzen (678) (666) 678 45  28  35  41  43  56  37  38  50  52  33  44  37  72  47  20  / 8     7957 1071 678 1151 879 1007 2767 404 2900  3779 
kai (en)   kai = en (555) (547) 555  40  26  32  33  37  52  26  36  40  37  29  33  26  60  33  15 / 7 26980  21867  5113  705  555  822  530  660  1470  371  2082  2612 
verschil verschil (123) (115) 123 5 2 3 8 6 4 11 2 10 15 4 11 11 12 14 5 / 1     2844 366 123 329 349 347 1297 33 818 1167

- Ned.: en. Arabisch: وَ = wa (en). Taalgebruik in de Qoran: wa (en). D.: und. E.: and. Fr.: et. Grieks: και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Hebr.: וְ = wë (en). Lat.:

Mc 3,32.14. bepaald lidw. nom. mann. mv. οἱ = hoi. Zie bepaald lidwoord ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Mc 3 (8): (1) Mc 3,4. (2) Mc 3,6. (3) Mc 3,21. (4) Mc 3,22. (5) Mc 3,31. (6) Mc 3,32. (7) Mc 3,33. (8) Mc 3,34.

  lidw. mv. Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel  ΟΤ  ΝΤ  Mt  Mc Lc  Joh  Hnd  Brieven  Apk  syn. ev.
10. nom. m. mv. hoi 101 4 8 5 3 7 5 5 4 14 5 7 5 11 10   4230 3257 973 196 101 165 125 147 169 70 462  587 
  Totaal   389  21  25  26  22  22  33  30  29  16  28  18  27  23  36  24  23394  18879  4515  745  389  644  404  690  1228  415  1778  2182 

- Nederl..: bepaald lidwoord de / het. Arabisch: bepaald lidw. اَل = ´al (de). Taalgebruik in de Qoran: ´al (de). D.: der , die , das enz.. E.: the. Fr.: le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam). Gr. ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Hebreeuws: הַ = ha (de, het). Taalgebruik in Tenakh: ha (de, het).

Mc 3,32.17. και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Taalgebruik: kai (en) in de LXX. Taalgebruik in Mc: kai (en). Niet in Mc 3,10 , Mc 3,29 , Mc 3,30.

kai (en)  kai (en)   Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
verzen  verzen (678) (666) 678 45  28  35  41  43  56  37  38  50  52  33  44  37  72  47  20  / 8     7957 1071 678 1151 879 1007 2767 404 2900  3779 
kai (en)   kai = en (555) (547) 555  40  26  32  33  37  52  26  36  40  37  29  33  26  60  33  15 / 7 26980  21867  5113  705  555  822  530  660  1470  371  2082  2612 
verschil verschil (123) (115) 123 5 2 3 8 6 4 11 2 10 15 4 11 11 12 14 5 / 1     2844 366 123 329 349 347 1297 33 818 1167

- Ned.: en. Arabisch: وَ = wa (en). Taalgebruik in de Qoran: wa (en). D.: und. E.: and. Fr.: et. Grieks: και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Hebr.: וְ = wë (en). Lat.:

Mc 3,32.18. bep. lidw. nom. vr. mv.. Taalgebruik in Mc 3: bepaald lidwoord. Taalgebruik in het N.T.: bepaald lidwoord. Mc 3 (2): (1) Mc 3,28. (2) Mc 3,32.


- Mc 3,1 - Mc 3,2 - Mc 3,3 - Mc 3,4 - Mc 3,5 - Mc 3,6 - Mc 3,7 - Mc 3,8 - Mc 3,9 - Mc 3,10 - Mc 3,11 - Mc 3,12 - Mc 3,13 - Mc 3,14 - Mc 3,15 - Mc 3,16 - Mc 3,17 - Mc 3,18 - Mc 3,19 - Mc 3,20 - Mc 3,21 - Mc 3,22 - Mc 3,23 - Mc 3,24 - Mc 3,25 - Mc 3,26 - Mc 3,27 - Mc 3,28 - Mc 3,29 - Mc 3,30 - Mc 3,31 - Mc 3,32 - Mc 3,33 - Mc 3,34 - Mc 3,35 -


Mc 3,33 - Mc 3,33: 123. Jezus'ware verwanten: Mc 3,31-35 - Mc 3,31-35 - Mt 12,46-50 - Lc 8,19-21 -- bijbeloverzicht -- Mc (Marcus) -- Mc 3 -- taalgebruik -- Mc 3,31 - Mc 3,32 - Mc 3,33 - Mc 3,34 - Mc 3,35 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis 10de (tiende) zondag door het b-jaar Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2004) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
33 kai apekrithè autois legôn tis estin è mètèr mou è oi adelfoi [mou] mou 33 et respondens eis ait quae est mater mea et fratres mei   33 Hij gaf hun ten antwoord: "Wie is mijn moeder, wie zijn mijn broeders?" [33] Hij antwoordde hun: ‘Wie zijn mijn moeder en mijn broers*?’ [33] Hij antwoordde: ‘Wie zijn mijn moeder en mijn broers?’ 33 Ten antwoord zegt hij tot hen: wíe ís mijn moeder, wie mijn broeders? 33. Il leur répond: « Qui est ma mère ? et mes frères ? »  

Statenvertaling. 33 En Hij antwoordde hun, zeggende: Wie is Mijn moeder, of Mijn broeders?
King James Bible. [33] And he answered them, saying, Who is my mother, or my brethren?
Luther-Bibel. 33 Und er antwortete ihnen und sprach: Wer ist meine Mutter und meine Brüder?

Tekstuitleg van Mc 3,33. Het vers Mc 3,33 telt 13 woorden en 52 (2² X 13 OF 2 X 26) letters ; 1 / 4. De getalwaarde van Mc 3,33 is 5400 (2³ X 3³ X 5²).

>
  Mc 3,33 Mt 12,48 Lc 8,21a
  33καὶ ἀποκριθεὶς αὐτοῖς λέγει, Τίς ἐστιν μήτηρ μου καὶ οἱ ἀδελφοί [μου]; 48 δὲ ἀποκριθεὶς εἶπεν τῷ λέγοντι αὐτῷ, Τίς ἐστιν μήτηρ μου, καὶ τίνες εἰσὶν οἱ ἀδελφοί μου; 21 δὲ ἀποκριθεὶς εἶπεν πρὸς αὐτούς,

Mc 3,33.1. και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Taalgebruik: kai (en) in de LXX. Taalgebruik in Mc: kai (en). Niet in Mc 3,10 , Mc 3,29 , Mc 3,30.

kai (en)  kai (en)   Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
verzen  verzen (678) (666) 678 45  28  35  41  43  56  37  38  50  52  33  44  37  72  47  20  / 8     7957 1071 678 1151 879 1007 2767 404 2900  3779 
kai (en)   kai = en (555) (547) 555  40  26  32  33  37  52  26  36  40  37  29  33  26  60  33  15 / 7 26980  21867  5113  705  555  822  530  660  1470  371  2082  2612 
verschil verschil (123) (115) 123 5 2 3 8 6 4 11 2 10 15 4 11 11 12 14 5 / 1     2844 366 123 329 349 347 1297 33 818 1167

- Ned.: en. Arabisch: وَ = wa (en). Taalgebruik in de Qoran: wa (en). D.: und. E.: and. Fr.: et. Grieks: και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Hebr.: וְ = wë (en). Lat.:

Mc 3,33.2. part. aor. nom. mann. enk. αποκριθεις = apokritheis (geantwoord) van het werkw. αποκρινομαι = apokrinomai (antwoorden). Taalgebruik in het NT: apokrinomai (antwoorden). Taalgebruik in de LXX: apokrinomai (antwoorden). Taalgebruik in Mc: apokrinomai (antwoorden). Mc (14): (1) Mc 3,33. (2) Mc 6,37. (3) Mc 8,29. (4) Mc 9,5. (5) Mc 9,19. (6) Mc 10,3. (7) Mc 10,24. (8) Mc 10,51. (9) Mc 11,14. (10) Mc 11,22. (11) Mc 12,35. (12) Mc 14,48. (13) Mc 15,2. (14) Mc 15,12. Een vorm van αποκρινομαι = apokrinomai (antwoorden) in de LXX (277) , in het NT (231) , in Mt (55) , in Mc (30) , in Lc (46) , in Joh (78).

  apokrinomai (antwoorden)  Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Apk syn.  ev. 
part. aor. nom. mann. enk. apokritheis   14      (1) Mc 3,33.       (2) Mc 6,37.     (3) Mc 8,29.   (4) Mc 9,5. (5) Mc 9,19.   (6) Mc 10,3. (7) Mc 10,24. (8) Mc 10,51. (9) Mc 11,14. (10) Mc 11,22.   (11) Mc 12,35.     (12) Mc 14,48.   (13) Mc 15,2. (14) Mc 15,12.     124  30  94  43  14  33      90  90 

Mc 3,33.1. - 2. και αποκριθεις = kai apokritheis (en beantwoord) of ὁ δε () αποκριθεις = ho de (...) apokritheis (hij echter beantwoord. Mc (13 / 14). Niet in Mc 8,29.
- και αποκριθεις = kai apokritheis (en beantwoord). Mc 7 / 14: (1) Mc 3,33. (2) Mc 9,5. (3) Mc 10,51. (4) Mc 11,14. (5) Mc 11,22. (6) Mc 12,35. (7) Mc 14,48.
- ὁ δε () αποκριθεις = ho de (...) apokritheis (hij echter beantwoord. (Mc 6 / 14). (1) Mc 6,37. (2) Mc 9,19. (3) Mc 10,3. (4) Mc 10,24. (5) Mc 15,2. (6) Mc 15,12.

Mc 3,33.3. dat. mann. en onz. mv. αυτοις = autois van het pers. voornaamw. αυτος = autos. Taalgebruik in het NT: voornaamwoord autos. Taalgebruik in de LXX: voornaamwoord autos. Mc 3 (5): (1) Mc 3,4. (2) Mc 3,12. (3) Mc 3,17. (4) Mc 3,23. (5) Mc 3,33.

  autoi  Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
7 dat. mann. en onz. mv.autois  117  10  13 10  12  13  1722  1180  542  101  117  89  97  75  47  16  307  404 

Mc 3,33.2. - 3. αποκριθεις = apokritheis (beantwoord) + datief:
- + αυτῳ = autô(i) (hem beantwoord): (1) Mc 10,51. (2) Mc 15,2. Eénmalig. Mc 10,51: και αποκριθεις αυτῳ = kai apokritheis autô(i) = en hem beantwoord. Mc 15,2: ὁ δε () αποκριθεις αυτῳ = ho de apokritheis autô(i) = hij echter hem beantwoord.
- + αυτοις = autois (hen beantwoord): (1) Mc 3,33. (2) Mc 9,19. Eénmalig. Mc 3,33: και αποκριθεις αυτοις = kai apokritheis autois = en beantwoord hen. Mc 9,19: ὁ δε () αποκριθεις αυτοις = ho de apokritheis autois = hij echter beantwoord hen.
- gelijkenis en verschil. Enerzijds: Mc 10,51: και αποκριθεις αυτῳ = kai apokritheis autô(i) = en hem beantwoord. Mc 3,33: και αποκριθεις αυτοις = kai apokritheis autois = en beantwoord hen.
Anderzijds: Mc 15,2: ὁ δε () αποκριθεις αυτῳ = ho de apokritheis autô(i) = hij echter hem beantwoord. Mc 9,19: ὁ δε () αποκριθεις αυτοις = ho de apokritheis autois = hij echter beantwoord hen.

Mc 3,33.4. act. ind. praes. 3de pers. enk. λεγει = legei (hij zegt) van het werkw. λεγω = legô (zeggen). Taalgebruik in het NT: legô (zeggen). Taalgebruik in de Septuaginta.: legô (zeggen). Mc 3 (5): (1) Mc 3,3. (2) Mc 3,4. (3) Mc 3,5. (4) Mc 3,33. (5) Mc 3,34. Een vorm van λεγω = legô (zeggen) in de LXX (4610) , in het NT (1318) , in Mc 3 (12) ; van ειπον = eipon (ik zei) in de LXX (4608) , in het NT (925).

  legô: act. ind. praes. Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
3 act. ind. pr. 3de pers. enk.  legei 62  12  1027  702  325  54  62  14  112  11  46  26  130  242 

  Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16
3 3 : (1) Mc 1,38. (2) Mc 1,41. (3) Mc 1,44.   6 : (1) Mc 2,5. (2) Mc 2,8. (3) Mc 2,10. (4) Mc 2,14. (5) Mc 2,17. (6) Mc 2,25.   5 : (1) Mc 3,3. (2) Mc 3,4. (3) Mc 3,5. (4) Mc 3,33. (5) Mc 3,34.   2 : (1) Mc 4,13. (2) Mc 4,35 6 : (1) Mc 5,7. (2) Mc 5,9. (3) Mc 5,19. (4) Mc 5,36. (5) Mc 5,39. (6) Mc 5,41.   3 : (1) Mc 6,31. (2) Mc 6,38. (3) Mc 6,50.   3 : (1) Mc 7,18. (2) Mc 7,28. (3) Mc 7,34.   5 : (1) Mc 8,1. (2) Mc 8,12. (3) Mc 8,17. (4) Mc 8,29. (5) Mc 8,33.   3 : (1) Mc 9,5. (2) Mc 9,19. (3) Mc 9,35.   5 : (1) Mc 10,11. (2) Mc 10,23. (3) Mc 10,24. (4) Mc 10,27. (5) Mc 10,42 4 : (1) Mc 11,2. (2) Mc 11,21. (3) Mc 11,22. (4) Mc 11,33.   2 : (1) Mc 12,16. (2) Mc 12,37 1: Mc 13,1.   12 : (1) Mc 14,13. (2) Mc 14,14. (3) Mc 14,27. (4) Mc 14,30. (5) Mc 14,32. (6) Mc 14,34. (7) Mc 14,37. (8) Mc 14,41. (9) Mc 14,45. (10) Mc 14,61. (11) Mc 14,63. (12) Mc 14,67. 1 : Mc 15,2. 1: Mc 16,6.  

Mc 3,33.2. - 4. αποκριθεις = apokritheis (...) + een vorm van λεγω = legô (zeggen) in Mc (14 / 14):
- + λεγει = legei (hij zegt) in Mc (7 / 14): (1) Mc 3,33. (2) Mc 8,29. (3) Mc 9,5. (4) Mc 9,19. (5) Mc 10,24. (6) Mc 11,22. (7) Mc 15,2.
- + ελεγεν = elegen (hij zei) in Mc (2 / 14): (1) Mc 12,35. (2) Mc 15,12.
- + ειπεν = eipen (hij zei) in Mc (5 / 14): (1) Mc 6,37. (2) Mc 10,3. (3) Mc 10,51. (4) Mc 11,14. (5) Mc 14,48.

Mc 3,33.2. - 4. apokritheis (...) + een vorm van legô (zeggen) + AL OF NIET datief.
- zonder datief (5 / 14): Mc 12,35. De verzen waarin apokritheis (beantwoord) gevolgd wordt door een datief: (1) Mc 3,33. (2) Mc 9,19. (3) Mc 10,51. (4) Mc 15,2.
- + autôi (hij zegt / zei hem) (3 / 14). Mc 8,29. + autè(i) (haar): Mc 11,14. + tô(i) ièsou (aan Jezus): Mc 9,5.
- + autois (hij zegt / zei hen) (6 / 14). (1) Mc 6,37. (2) Mc 10,3. (3) Mc 10,24. (4) Mc 11,22. (5) Mc 14,48. (6) Mc 15,12.

Mc 3,33.7. bep. lidw. nom. vr. enk. ἡ = hè of betrekk. voornaamw. dat. vr. enk. ᾑ = hè(i) of partikel van vergelijking ἠ = è (of). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Taalgebruik in Lc: bepaald lidwoord. Gr. to.. , tè... N.: de. E.: the. D. der , die , das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam). Mc 3 (7): (1) Mc 3,5. (2) Mc 3,24. (3) Mc 3,25. (4) Mc 3,31. (5) Mc 3,32. (6) Mc 3,33. (7) Mc 3,34.

  lidw. enk. bijbel  OT  NT  Mt  Mc  Lc  Joh  Hnd  Br.  Apk  syn. ev.
2. nom. vr. enk. hè 4860 3762  1098  151  76 143  117  83  443  85  370  487 
  Totaal   54298  42002  12296  1648  940  1649  1422  1696  4013  928  4237 5659  

- Nederl..: bepaald lidwoord de / het. Arabisch: bepaald lidw. اَل = ´al (de). Taalgebruik in de Qoran: ´al (de). D.: der , die , das enz.. E.: the. Fr.: le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam). Gr. ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Hebreeuws: הַ = ha (de, het). Taalgebruik in Tenakh: ha (de, het).

Mc 3,33.8. nom. vr. enk. μητηρ = mètèr (moeder). Taalgebruik in het NT: mètèr (moeder). Taalgebruik in de LXX: mètèr (moeder). Taalgebruik in Mc: mètèr (moeder). Bijbel (94). LXX (63). NT (31). Mc (6): (1) Mc 3,31. (2) Mc 3,32. (3) Mc 3,33. (4) Mc 3,34. (5) Mc 3,35. (6) Mc 15,40. Een vorm van μητηρ = mètèr in de LXX (338) , in het NT (84).

9. pers. voornaamw. 1ste pers. gen. enk. μου = mou (van mij) van het persoonl. voornaamw. εγω = egô (ik - mij). Taalgebruik in het NT: persoonlijk voornaamwoord. Taalgebruik in de LXX: persoonlijk voornaamwoord. Taalgebruik in Mc.: persoonlijk voornaamwoord.

  pers. vnw. 1ste pers. enk.   Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
gen. enk. mou (34) 4 : (1) Mc 1,2. (2) Mc 1,7. (3) Mc 1,11. (4) Mc 1,17.   3 : (1) Mc 3,33. (2) Mc 3,34. (3) Mc 3,35.   3 : (1) Mc 5,23. (2) Mc 5,30. (3) Mc 5,31. 1 : Mc 6,23. 1 : Mc 7,14. 2 : (1) Mc 8,33. (2) Mc 8,34. 5 : (1). Mc 9,7. (2) Mc 9,17.. (3) Mc 9,24. (4) Mc 9,37. (5) Mc 9,39. 2 : (1) Mc 10,20. (2) Mc 10,40. 1 : Mc 11,17. 2 : (1) Mc 12,6. (2) Mc 12,36. 3: (1) Mc 13,6. (2) Mc 13,13. (3) Mc 13,31.   5 : (1)Mc 14,8. (2) Mc 14,14. (3) Mc 14,22. (4) Mc 14,24. (5) Mc 14,34. 1 : Mc 15,34. 1: Mc 16,17.   3356  2897  459  67  34  77 82 39   21        

Mc 3,33.10. και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Taalgebruik: kai (en) in de LXX. Taalgebruik in Mc: kai (en). Niet in Mc 3,10 , Mc 3,29 , Mc 3,30.

kai (en)  kai (en)   Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
verzen  verzen (678) (666) 678 45  28  35  41  43  56  37  38  50  52  33  44  37  72  47  20  / 8     7957 1071 678 1151 879 1007 2767 404 2900  3779 
kai (en)   kai = en (555) (547) 555  40  26  32  33  37  52  26  36  40  37  29  33  26  60  33  15 / 7 26980  21867  5113  705  555  822  530  660  1470  371  2082  2612 
verschil verschil (123) (115) 123 5 2 3 8 6 4 11 2 10 15 4 11 11 12 14 5 / 1     2844 366 123 329 349 347 1297 33 818 1167

- Ned.: en. Arabisch: وَ = wa (en). Taalgebruik in de Qoran: wa (en). D.: und. E.: and. Fr.: et. Grieks: και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Hebr.: וְ = wë (en). Lat.:

Mc 3,33.11. bepaald lidw. nom. mann. mv. οἱ = hoi. Zie bepaald lidwoord ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Mc 3 (8): (1) Mc 3,4. (2) Mc 3,6. (3) Mc 3,21. (4) Mc 3,22. (5) Mc 3,31. (6) Mc 3,32. (7) Mc 3,33. (8) Mc 3,34.

  lidw. mv. Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel  ΟΤ  ΝΤ  Mt  Mc Lc  Joh  Hnd  Brieven  Apk  syn. ev.
10. nom. m. mv. hoi 101 4 8 5 3 7 5 5 4 14 5 7 5 11 10   4230 3257 973 196 101 165 125 147 169 70 462  587 
  Totaal   389  21  25  26  22  22  33  30  29  16  28  18  27  23  36  24  23394  18879  4515  745  389  644  404  690  1228  415  1778  2182 

- Nederl..: bepaald lidwoord de / het. Arabisch: bepaald lidw. اَل = ´al (de). Taalgebruik in de Qoran: ´al (de). D.: der , die , das enz.. E.: the. Fr.: le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam). Gr. ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Hebreeuws: הַ = ha (de, het). Taalgebruik in Tenakh: ha (de, het).

13. pers. voornaamw. 1ste pers. gen. enk. μου = mou (van mij) van het persoonl. voornaamw. εγω = egô (ik - mij). Taalgebruik in het NT: persoonlijk voornaamwoord. Taalgebruik in de LXX: persoonlijk voornaamwoord. Taalgebruik in Mc.: persoonlijk voornaamwoord.

  pers. vnw. 1ste pers. enk.   Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
gen. enk. mou (34) 4 : (1) Mc 1,2. (2) Mc 1,7. (3) Mc 1,11. (4) Mc 1,17.   3 : (1) Mc 3,33. (2) Mc 3,34. (3) Mc 3,35.   3 : (1) Mc 5,23. (2) Mc 5,30. (3) Mc 5,31. 1 : Mc 6,23. 1 : Mc 7,14. 2 : (1) Mc 8,33. (2) Mc 8,34. 5 : (1). Mc 9,7. (2) Mc 9,17.. (3) Mc 9,24. (4) Mc 9,37. (5) Mc 9,39. 2 : (1) Mc 10,20. (2) Mc 10,40. 1 : Mc 11,17. 2 : (1) Mc 12,6. (2) Mc 12,36. 3: (1) Mc 13,6. (2) Mc 13,13. (3) Mc 13,31.   5 : (1)Mc 14,8. (2) Mc 14,14. (3) Mc 14,22. (4) Mc 14,24. (5) Mc 14,34. 1 : Mc 15,34. 1: Mc 16,17.   3356  2897  459  67  34  77 82 39   21        

- Mc 3,1 - Mc 3,2 - Mc 3,3 - Mc 3,4 - Mc 3,5 - Mc 3,6 - Mc 3,7 - Mc 3,8 - Mc 3,9 - Mc 3,10 - Mc 3,11 - Mc 3,12 - Mc 3,13 - Mc 3,14 - Mc 3,15 - Mc 3,16 - Mc 3,17 - Mc 3,18 - Mc 3,19 - Mc 3,20 - Mc 3,21 - Mc 3,22 - Mc 3,23 - Mc 3,24 - Mc 3,25 - Mc 3,26 - Mc 3,27 - Mc 3,28 - Mc 3,29 - Mc 3,30 - Mc 3,31 - Mc 3,32 - Mc 3,33 - Mc 3,34 - Mc 3,35 -


Mc 3,34 - Mc 3,34: 123. Jezus'ware verwanten: Mc 3,31-35 - Mc 3,31-35 - Mt 12,46-50 - Lc 8,19-21 -- bijbeloverzicht -- Mc (Marcus) -- Mc 3 -- taalgebruik -- Mc 3,31 - Mc 3,32 - Mc 3,33 - Mc 3,34 - Mc 3,35 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis 10de (tiende) zondag door het b-jaar Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2004) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
34 kai periblepsamenos kuklô tous peri auton kathèmenous legei ide è mètèr mou kai oi adelfoi mou 34 et circumspiciens eos qui in circuitu eius sedebant ait ecce mater mea et fratres mei   34 En terwijl Hij zijn blik liet gaan over de mensen die in een kring om Hem heen zaten, zei Hij: "Ziehier mijn moeder en mijn broeders. [34] Hij liet zijn blik langs de mensen gaan die in een kring om Hem heen zaten en zei: ‘Kijk, hier zijn mijn moeder en mijn broers. [34] Hij keek de mensen aan die in een kring om hem heen zaten en zei: ‘Jullie zijn mijn moeder en mijn broers. 34 Hij kijkt in het rond naar hen die in een cirkel rondom hem zitten, en zegt: ziehier mijn moeder en mijn broeders! 34. Et, promenant son regard sur ceux qui étaient assis en rond autour de lui, il dit: « Voici ma mère et mes frères.  

Statenvertaling. 34 En rondom overzien hebbende, die om Hem zaten, zeide Hij: Ziet, Mijn moeder en Mijn broeders.
King James Bible. [34] And he looked round about on them which sat about him, and said, Behold my mother and my brethren!
Luther-Bibel. 34 Und er sah ringsum auf die, die um ihn im Kreise saßen, und sprach: Siehe, das ist meine Mutter und das sind meine Brüder!

Tekstuitleg van Mc 3,34. Het vers Mc 3,34 telt 16 (2 X 2 X 2 X 2) woorden , X lettergrepen en 78 (2 X 3 X 13) letters. De getalwaarde van Mc 3,34 is 7685 (5 X 29 X 53). Zowel in Mc 3,32 als in Mc 3,34 telt de inleiding op het citaat 8 woorden. Daardoor staan de woorden van het zeer gelijkend citaat op dezelfde rangorde. De twee inleidingen kunnen als complementair beschouwd worden: het verbindingswoord kai (en) , een vorm van kathèmai (zitten) , van legô (zeggen) , peri auton (rond hem)

>
  Mc 3,34 Mt 12,49  
  34καὶ περιβλεψάμενος τοὺς περὶ αὐτὸν κύκλῳ καθημένους λέγει, Ἴδε μήτηρ μου καὶ οἱ ἀδελφοί μου. 49καὶ ἐκτείνας τὴν χεῖρα αὐτοῦ ἐπὶ τοὺς μαθητὰς αὐτοῦ εἶπεν, Ἰδοὺ μήτηρ μου καὶ οἱ ἀδελφοί μου:  

Mc 3,34.1. και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Taalgebruik: kai (en) in de LXX. Taalgebruik in Mc: kai (en). Niet in Mc 3,10 , Mc 3,29 , Mc 3,30.

kai (en)  kai (en)   Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
verzen  verzen (678) (666) 678 45  28  35  41  43  56  37  38  50  52  33  44  37  72  47  20  / 8     7957 1071 678 1151 879 1007 2767 404 2900  3779 
kai (en)   kai = en (555) (547) 555  40  26  32  33  37  52  26  36  40  37  29  33  26  60  33  15 / 7 26980  21867  5113  705  555  822  530  660  1470  371  2082  2612 
verschil verschil (123) (115) 123 5 2 3 8 6 4 11 2 10 15 4 11 11 12 14 5 / 1     2844 366 123 329 349 347 1297 33 818 1167

- Ned.: en. Arabisch: وَ = wa (en). Taalgebruik in de Qoran: wa (en). D.: und. E.: and. Fr.: et. Grieks: και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Hebr.: וְ = wë (en). Lat.:

Mc 3,34.2. med. part. aor. nom. mann. enk. περιβλεψαμενος = periblepsamenos (rond zich gekeken / nadat hij had rondgekeken) van het werkw. περιβλεπω = periblepô (rondkijken). Taalgebruik in het NT: periblepô (rondkijken). Taalgebruik in Mc: periblepô (rondkijken). In 4 / 6 verzen in Mc: (1) Mc 3,5. (2) Mc 3,34. (3) Mc 10,23. (4) Mc 11,11. In 3 / 4 volgt λεγει = legei (hij zegt) als hoofdwerkw.: (1) Mc 3,5. (2) Mc 3,34. (3) Mc 10,23 , εξηλθεν = exèlthen (hij ging naar buiten) in Mc 11,11. In Mc 3,6 gingen de Farizeeën naar buiten (εξελθοντες = exelthontes = buitengegaan) om te besluiten Jezus te doden. In Mc 11,11 ging Jezus naar buiten ( εξηλθεν = exèlthen = hij ging naar buiten) om 's anderendaags terug te komen om de tempel te zuiveren. Het ene verhaal speelt zich af in de synagoge , het andere in de tempel. In 2 verzen: (1) Mc 3,34. (2) Mc 10,23 richt Jezus zich tot zijn leerlingen.
- In Mc 3,5 kijkt Jezus rond omdat de Farizeeën niet reageren op zijn vraag , maar blijven zwijgen. Hij is boos en droevig tegelijk. In Mc 3,34 kijkt hij rond zich naar 'zijn huisgenoten' en noemt hen zijn vader , moeder, broer, zus.
- Een vorm van περιβλεπω = periblepô (rondkijken) in 6 verzen in Mc: (1) Mc 3,5. (2) Mc 3,34. (3) Mc 5,32. (4) Mc 9,8.  (5) Mc 10,23. (6) Mc 11,11. In 2 / 6 staat een vorm van eiden (hij zag) in relatie tot een vorm van περιβλεπω = periblepô (rondkijken): (3) Mc 5,32 ( + ιδειν = idein: hij keek rond zich om te zien). (4) Mc 9,8 (ουκετι ουδεν ειδον = ouketi ouden eidon: zij zagen hoegenaamd niets meer).
In 5 / 6 verzen is Jezus onderwerp: (1) Mc 3,5. (2) Mc 3,34. (3) Mc 5,32.  (4) Mc 10,23. (5) Mc 11,11. Slechts in Mc 10,23 wordt Jezus uitdrukkelijk vermeld. In Mc 9,8 zijn drie leerlingen onderwerp.
In de 6 verzen in Mc gaat het verbindingswoord και = kai (en) vooraf aan een vorm van περιβλεπω = periblepô (rondkijken).
In 3 / 6 volgt een lijdend voorwerp in de acc.: (1) Mc 3,5. (2) Mc 3,34. (6) Mc 11,11. en 1 / 6 een infinitiefzin: (3) Mc 5,32.

  periblepô  Mc Mc 3 Mc 5 Mc 9 Mc 10 Mc 11 bijbel OT NT Mt Mc Lc syn.  ev. 
ind. imperf. 3de pers. enk. perieblepeto    (1) Mc 5,32.              
part. aor. nom. mann. enk. periblepsamenos   (1) Mc 3,5. (2) Mc 3,34.       (3) Mc 10,23.   (4) Mc 11,11.    
part. aor. nom. mann. mv. periblepsamenoi       (1) Mc 9,8.             
  Totaal             

Mc 3,34.1. - 2. και περιβλεψαμενος = kai periblepsamenos (en rondgekeken / en nadat hij had rondgekeken) in de 4 verzen. In 3 verzen wordt het gevolgd door een lijdend voorwerp in de acc.: (1) Mc 3,5. (2) Mc 3,34. (3) Mc 11,11. In 3 verzen is legei (hij zegt) het.

3. bep. lidw. acc. mann. mv. τους = tous (de). Zie bepaald lidwoord ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Mc 3 (2): (1) Mc 3,16. (2) Mc 3,34.

  lidw. mv. Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel  ΟΤ  ΝΤ  Mt  Mc Lc  Joh  Hnd  Brieven  Apk  syn. ev.
16. acc. m. mv. tous 52       2960 2330 630 91 52 98 51 122 156 60    
  Totaal   389  21  25  26  22  22  33  30  29  16  28  18  27  23  36  24  23394  18879  4515  745  389  644  404  690  1228  415  1778  2182 

- Nederl..: bepaald lidwoord de / het. Arabisch: bepaald lidw. اَل = ´al (de). Taalgebruik in de Qoran: ´al (de). D.: der , die , das enz.. E.: the. Fr.: le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam). Gr. ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Hebreeuws: הַ = ha (de, het). Taalgebruik in Tenakh: ha (de, het).

Mc 3,34.4. περι = peri (omwille van, over). Taalgebruik in NT: peri (over, rondom, omwille van). Taalgebruik in de LXX: peri (over, rondom, omwille van). Taalgebruik in Mc: peri (over, rondom, omwille van). Mc 3 (3): (1) Mc 3,8. (2) Mc 3,32. (3) Mc 3,34.

peri (omwille van, over) Mc 1 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 12 Mc 13 Mc 14 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
22  894  590  304  28  22  43  57  63  90 93  150 

peri (omwille van, over) Mc 1 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 12 Mc 13 Mc 14
22  3 : (1) Mc 1,6. (2) Mc 1,30. (3) Mc 1,44. 3 : (1) Mc 3,8. (2) Mc 3,32. (3) Mc 3,34. 2  : (1) Mc 4,10. (2) Mc 4,19. 2  : (1) Mc 5,16. (2) Mc 5,27. 1 : Mc 6,48. 2  : (1) Mc 7,6. (2) Mc 7,25. 1 : Mc 8,30. 2  : (1) Mc 9,14. (2) Mc 9,42. 2  : (1) Mc 10,10. (2) Mc 10,41. 2  : (1) Mc 12,14. (2) Mc 12,26. 1 : Mc 13,32. 1 : Mc 14,21.

Mc 3,34.5. acc. mann. enk. αυτον = auton (hem) van het persoonl. voornaamw. αυτος = autos (hij - hem). Taalgebruik in het NT: voornaamwoord autos. Taalgebruik in de LXX: voornaamwoord autos. Taalgebruik in Mc.: voornaamwoord autos. Mc 3 (12): (1) Mc 3,2. (2) Mc 3,6. (3) Mc 3,8. (4) Mc 3,9. (5) Mc 3,11. (6) Mc 3,12. (7) Mc 3,13. (8) Mc 3,19. (9) Mc 3,21. (10) Mc 3,31. (11) Mc 3,32. (12) Mc 3,34.

  autos enk. Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
4 acc. mann. enk. auton   146  11  12  12  16  12  14  17  2872  2032  840  114  146  184  154  136  85  21  598  752 
  totaal 413  35  17  27  14  34  34  18  33  32  30  18  25  47  34  12884  9893  2991  510  413  593  475  350  504  146  1670  2145 

4. - 5. περι αυτον = peri auton (rond hem). LXX (18). NT (5): (1) Mt 8,18. (2) Mc 3,32. (3) Mc 3,34. (4) Mc 4,10. (5) Lc 22,49.

6. kuklô(i) (rondom). Taalgebruik in het N.T.: kuklô(i) (rondom). Taalgebruik in Mc: kuklô(i) (rondom).
Mc (3): (1) Mc 3,34. (2) Mc 6,6. (3) Mc 6,36.

Mc 3,34.8. ind. pr. 3de pers. enk. legei. Taalgebruik in het N.T.: legô (zeggen). Taalgebruik in Mc: legô (zeggen). Mc 3 (5): (1) Mc 3,3. (2) Mc 3,4. (3) Mc 3,5. (4) Mc 3,33. (5) Mc 3,34.

Mc 3,34.10. bep. lidw. nom. vr. enk. ἡ = hè of betrekk. voornaamw. dat. vr. enk. ᾑ = hè(i) of partikel van vergelijking ἠ = è (of). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Taalgebruik in Lc: bepaald lidwoord. Gr. to.. , tè... N.: de. E.: the. D. der , die , das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam). Mc 3 (7): (1) Mc 3,5. (2) Mc 3,24. (3) Mc 3,25. (4) Mc 3,31. (5) Mc 3,32. (6) Mc 3,33. (7) Mc 3,34.

  lidw. enk. bijbel  OT  NT  Mt  Mc  Lc  Joh  Hnd  Br.  Apk  syn. ev.
2. nom. vr. enk. hè 4860 3762  1098  151  76 143  117  83  443  85  370  487 
  Totaal   54298  42002  12296  1648  940  1649  1422  1696  4013  928  4237 5659  

- Nederl..: bepaald lidwoord de / het. Arabisch: bepaald lidw. اَل = ´al (de). Taalgebruik in de Qoran: ´al (de). D.: der , die , das enz.. E.: the. Fr.: le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam). Gr. ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Hebreeuws: הַ = ha (de, het). Taalgebruik in Tenakh: ha (de, het).

11. nom. vr. enk. μητηρ = mètèr (moeder). Taalgebruik in het NT: mètèr (moeder). Taalgebruik in de LXX: mètèr (moeder). Taalgebruik in Mc: mètèr (moeder). Bijbel (94). LXX (63). NT (31). Mc (6): (1) Mc 3,31. (2) Mc 3,32. (3) Mc 3,33. (4) Mc 3,34. (5) Mc 3,35. (6) Mc 15,40. Een vorm van μητηρ = mètèr in de LXX (338) , in het NT (84).

12. pers. voornaamw. 1ste pers. gen. enk. μου = mou (van mij) van het persoonl. voornaamw. εγω = egô (ik - mij). Taalgebruik in het NT: persoonlijk voornaamwoord. Taalgebruik in de LXX: persoonlijk voornaamwoord. Taalgebruik in Mc.: persoonlijk voornaamwoord.

  pers. vnw. 1ste pers. enk.   Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
gen. enk. mou (34) 4 : (1) Mc 1,2. (2) Mc 1,7. (3) Mc 1,11. (4) Mc 1,17.   3 : (1) Mc 3,33. (2) Mc 3,34. (3) Mc 3,35.   3 : (1) Mc 5,23. (2) Mc 5,30. (3) Mc 5,31. 1 : Mc 6,23. 1 : Mc 7,14. 2 : (1) Mc 8,33. (2) Mc 8,34. 5 : (1). Mc 9,7. (2) Mc 9,17.. (3) Mc 9,24. (4) Mc 9,37. (5) Mc 9,39. 2 : (1) Mc 10,20. (2) Mc 10,40. 1 : Mc 11,17. 2 : (1) Mc 12,6. (2) Mc 12,36. 3: (1) Mc 13,6. (2) Mc 13,13. (3) Mc 13,31.   5 : (1)Mc 14,8. (2) Mc 14,14. (3) Mc 14,22. (4) Mc 14,24. (5) Mc 14,34. 1 : Mc 15,34. 1: Mc 16,17.   3356  2897  459  67  34  77 82 39   21        

Mc 3,34.13. και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Taalgebruik: kai (en) in de LXX. Taalgebruik in Mc: kai (en). Niet in Mc 3,10 , Mc 3,29 , Mc 3,30.

kai (en)  kai (en)   Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
verzen  verzen (678) (666) 678 45  28  35  41  43  56  37  38  50  52  33  44  37  72  47  20  / 8     7957 1071 678 1151 879 1007 2767 404 2900  3779 
kai (en)   kai = en (555) (547) 555  40  26  32  33  37  52  26  36  40  37  29  33  26  60  33  15 / 7 26980  21867  5113  705  555  822  530  660  1470  371  2082  2612 
verschil verschil (123) (115) 123 5 2 3 8 6 4 11 2 10 15 4 11 11 12 14 5 / 1     2844 366 123 329 349 347 1297 33 818 1167

- Ned.: en. Arabisch: وَ = wa (en). Taalgebruik in de Qoran: wa (en). D.: und. E.: and. Fr.: et. Grieks: και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Hebr.: וְ = wë (en). Lat.:

Mc 3,34.14. bepaald lidw. nom. mann. mv. οἱ = hoi. Zie bepaald lidwoord ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Mc 3 (8): (1) Mc 3,4. (2) Mc 3,6. (3) Mc 3,21. (4) Mc 3,22. (5) Mc 3,31. (6) Mc 3,32. (7) Mc 3,33. (8) Mc 3,34.

  lidw. mv. Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel  ΟΤ  ΝΤ  Mt  Mc Lc  Joh  Hnd  Brieven  Apk  syn. ev.
10. nom. m. mv. hoi 101 4 8 5 3 7 5 5 4 14 5 7 5 11 10   4230 3257 973 196 101 165 125 147 169 70 462  587 
  Totaal   389  21  25  26  22  22  33  30  29  16  28  18  27  23  36  24  23394  18879  4515  745  389  644  404  690  1228  415  1778  2182 

- Nederl..: bepaald lidwoord de / het. Arabisch: bepaald lidw. اَل = ´al (de). Taalgebruik in de Qoran: ´al (de). D.: der , die , das enz.. E.: the. Fr.: le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam). Gr. ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Hebreeuws: הַ = ha (de, het). Taalgebruik in Tenakh: ha (de, het).

16. pers. voornaamw. 1ste pers. gen. enk. μου = mou (van mij) van het persoonl. voornaamw. εγω = egô (ik - mij). Taalgebruik in het NT: persoonlijk voornaamwoord. Taalgebruik in de LXX: persoonlijk voornaamwoord. Taalgebruik in Mc.: persoonlijk voornaamwoord.

  pers. vnw. 1ste pers. enk.   Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
gen. enk. mou (34) 4 : (1) Mc 1,2. (2) Mc 1,7. (3) Mc 1,11. (4) Mc 1,17.   3 : (1) Mc 3,33. (2) Mc 3,34. (3) Mc 3,35.   3 : (1) Mc 5,23. (2) Mc 5,30. (3) Mc 5,31. 1 : Mc 6,23. 1 : Mc 7,14. 2 : (1) Mc 8,33. (2) Mc 8,34. 5 : (1). Mc 9,7. (2) Mc 9,17.. (3) Mc 9,24. (4) Mc 9,37. (5) Mc 9,39. 2 : (1) Mc 10,20. (2) Mc 10,40. 1 : Mc 11,17. 2 : (1) Mc 12,6. (2) Mc 12,36. 3: (1) Mc 13,6. (2) Mc 13,13. (3) Mc 13,31.   5 : (1)Mc 14,8. (2) Mc 14,14. (3) Mc 14,22. (4) Mc 14,24. (5) Mc 14,34. 1 : Mc 15,34. 1: Mc 16,17.   3356  2897  459  67  34  77 82 39   21        

- Mc 3,1 - Mc 3,2 - Mc 3,3 - Mc 3,4 - Mc 3,5 - Mc 3,6 - Mc 3,7 - Mc 3,8 - Mc 3,9 - Mc 3,10 - Mc 3,11 - Mc 3,12 - Mc 3,13 - Mc 3,14 - Mc 3,15 - Mc 3,16 - Mc 3,17 - Mc 3,18 - Mc 3,19 - Mc 3,20 - Mc 3,21 - Mc 3,22 - Mc 3,23 - Mc 3,24 - Mc 3,25 - Mc 3,26 - Mc 3,27 - Mc 3,28 - Mc 3,29 - Mc 3,30 - Mc 3,31 - Mc 3,32 - Mc 3,33 - Mc 3,34 - Mc 3,35 -
Mc 3,35 - Mc 3,35: 123. Jezus'ware verwanten: Mc 3,31-35 - Mc 3,31-35 - Mt 12,46-50 - Lc 8,19-21 -- bijbeloverzicht -- Mc (Marcus) -- Mc 3 -- taalgebruik -- Mc 3,31 - Mc 3,32 - Mc 3,33 - Mc 3,34 - Mc 3,35 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis 10de (tiende) zondag door het b-jaar Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2004) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
35 os [gar] gar an poièsè to thelèma tou theou outos adelfos mou kai adelfè mou kai mètèr estin 35 qui enim fecerit voluntatem Dei hic frater meus et soror mea et mater est   35 Want mijn broeder en mijn zuster en mijn moeder zijn zij die de wil van God volbrengen." [35] Want wie de wil doet van God, die is mijn broer en mijn zuster en mijn moeder.’ [35] Want iedereen die de wil van God doet, die is mijn broer en zuster en moeder.’ 35 Al wie de wil van God zal doen, die is mijn broeder, en zuster, en moeder! 35. Quiconque fait la volonté de Dieu, celui-là m'est un frère et une sœur et une mère. » 

Statenvertaling. 35 Want zo wie den wil van God doet, die is Mijn broeder, en Mijn zuster, en moeder.
King James Bible. [35] For whosoever shall do the will of God, the same is my brother, and my sister, and mother.
Luther-Bibel. 35 Denn wer Gottes Willen tut, der ist mein Bruder und meine Schwester und meine Mutter.

Tekstuitleg van Mc 3,35. Het vers Mc 3,35 telt 17 woorden , X lettergrepen en 68 (2 X 2 X 17) letters. De getalwaarde van Mc 3,35 is 6979 (7 X 997).

>
  Mc 3,35 Mt 12,50 Lc 8,21b
  35ὃς [γὰρ] ἂν ποιήσῃ τὸ θέλημα τοῦ θεοῦ, οὗτος ἀδελφός μου καὶ ἀδελφὴ καὶ μήτηρ ἐστίν. 50ὅστις γὰρ ἂν ποιήσῃ τὸ θέλημα τοῦ πατρός μου τοῦ ἐν οὐρανοῖς αὐτός μου ἀδελφὸς καὶ ἀδελφὴ καὶ μήτηρ ἐστίν. Μήτηρ μου καὶ ἀδελφοί μου οὗτοί εἰσιν οἱ τὸν λόγον τοῦ θεοῦ ἀκούοντες καὶ ποιοῦντες.

Mc 3,35.1. betrekk. voornaamw. nom. mann. enk. ὁς = hos (die). Zie het betrekk. voornaamw. ὁς , ἡ , ὁ = hos , hè , ho (die/dat). Taalgebruik in het NT: betrekkelijk voornaamwoord. Taalgebruik in de LXX: betrekkelijk voornaamwoord. Taalgebruik in Mc: betrekkelijk voornaamwoord . Mc (25): (1) Mc 1,2.   (2) Mc 3,19. (3) Mc 3,29. (4) Mc 3,35.  (5) Mc 4,9. (6) Mc 4,25. (7) Mc 4,31.  (8) Mc 5,3.  (9) Mc 6,11.   (10) Mc 8,35. (11) Mc 8,38.  (12) Mc 9,37. (13) Mc 9,39. (14) Mc 9,40. (15) Mc 9,41. (16) Mc 9,42.  (17) Mc 10,11. (18) Mc 10,15. (19) Mc 10,29. (20) Mc 10,43. (21) Mc 10,44.  (22) Mc 11,23.   (23) Mc 13,2.   (24) Mc 15,23. (25) Mc 15,43.

  Mc 1 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 13 Mc 14 Mc 15 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
nom. mann. enk. hos   (1) Mc 1,2.   (2) Mc 3,19. (3) Mc 3,29. (4) Mc 3,35.   (5) Mc 4,9. (6) Mc 4,25. (7) Mc 4,31.   (8) Mc 5,3.   (9) Mc 6,11.   (10) Mc 8,35. (11) Mc 8,38.   (12) Mc 9,37. (13) Mc 9,39. (14) Mc 9,40. (15) Mc 9,41. (16) Mc 9,42.   (17) Mc 10,11. (18) Mc 10,15. (19) Mc 10,29. (20) Mc 10,43. (21) Mc 10,44.   (22) Mc 11,23.   (23) Mc 13,2.     (24) Mc 15,23. (25) Mc 15,43.   652  454  198  27  25  28  10  31  129  80  90 

Mc 3,35.2. γαρ = gar (want). Taalgebruik in het NT: gar (want). Taalgebruik in de LXX: gar (want). Mc (63). Mc (3): (1) Mc 3,10. (2) Mc 3,21. (3) Mc 3,35.

gar (want)   Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16   bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  
  3 1 3 2 3 8 4 4 7 4 3 5 6 6 2 63  2289  1299  990  123  63  92  61  73  563  15  278  339 

Mc 3,35.1. - 2. ὁς γαρ = hos gar (want wie). LXX (2): (1) Gn 21,6. (2) Js 13,15. NT (11). Mt (1): Mt 16,25. In Mc (6 / 25 en 6 / 63). (1) Mc 3,35. (2) Mc 4,25. (3) Mc 8,35. (4) Mc 8,38.  (5) Mc 9,40. (6) Mc 9,41. Lc (4): (1) Lc 8,18. (2) Lc 9,24. (3) Lc 9,26 . (4) Lc 9,50.
- ὁστις γαρ = hostis gar (want wie). LXX (0). NT (3): (1) Mt 12,50. (2) Mt 13,12. (3) Jak 2,10.

Mc 3,35.3. αν = an. Taalgebruik in het NT: an. Taalgebruik in de LXX: an. Taalgebruik in Mc: an. Mc (18): (1) Mc 3,29. (2) Mc 3,35. (3) Mc 6,10. (4) Mc 6,11. (5) Mc 6,56.  (6) Mc 8,35.  (7) Mc 9,1. (8) Mc 9,37. (9) Mc 9,41. (10) Mc 9,42. (11) Mc 10,11. (12) Mc 10,15. (13) Mc 10,43. (14) Mc 10,44.  (15) Mc 11,23.  (16) Mc 12,36.  (17) Mc 13,20.  (18) Mc 14,44.

an  Mc Mc 3 Mc 6 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
  18  (1) Mc 3,29. (2) Mc 3,35. (3) Mc 6,10. (4) Mc 6,11. (5) Mc 6,56.   (6) Mc 8,35.  (7) Mc 9,1. (8) Mc 9,37. (9) Mc 9,41. (10) Mc 9,42. (11) Mc 10,11. (12) Mc 10,15. (13) Mc 10,43. (14) Mc 10,44.   (15) Mc 11,23.   (16) Mc 12,36.   (17) Mc 13,20.   (18) Mc 14,44.   679  528  151  36  18  29  23  15  28  83  106 

Mc 3,35.1. - 3. ὁς γαρ αν = hos gar an (want wie zou). LXX (2): (1) Gn 21,6. (2) Js 13,15. NT (9). Mt (1): Mt 16,25. Mc (5): (1) Mc 3,35. (2) Mc 4,25. (3) Mc 8,35. (4) Mc 8,38.  (5) Mc 9,41. Lc (3): (1) Lc 8,18. (2) Lc 9,24. (3) Lc 9,26 .
- ὁς δ' αν = hos d' an (wie echter zou). Bijbel. Slechts in het NT (14): (1) Mt 5,19. (2) Mt 5,21. (3) Mt 5,22 2X). (4) Mt 12,32. (5) Mt 16,25. (6) Mt 18,6. (7) Mt 23,16. (8) Mt 23,18. (9) Mc 3,29. (10) Mc 8,35. (11) Lc 9,24. (12) Joh 4,14. (13) 1 Joh 2,5. (14) 1 Joh 3,17.
- ὁστις γαρ αν = hostis an (want wie zou). Bijbel (1): Mt 12,50.

Mc 3,35.4. act. conj. aor. 3de pers. enk. ποιησῃ = poièsè(i) (hij zou doen) van het werkw. ποιεω = poieô (doen, maken). Taalgebruik in het NT: poieô (doen, maken). Taalgebruik in de LXX: poieô (doen, maken). Bijbel (51). LXX (42). NT (9): (1) Mt 5,19. (2). Mt 12,50. (3) Mc 3,35. (4) Lc 13,9. (5) Lc 18,7. (6) 1 Kor 6,18. (7) Ef 6,8. (8) Apk 12,15. (9) Apk 13,15. Een vorm van ποιεω = poieô (doen, maken) in de LXX (3390) , in het NT (565).

Mc 3,35.3. - 4. αν ποιησῃ = an poièsè(i) (hij zou doen). LXX (9). NT (3): (1) Mt 5,19. (2) Mt 12,50. (3) Mc 3,35.

Mc 3,35.5. bep. lidw. nom. + acc. onz. enk. το = to (het) van het bepaald lidw. ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Taalgebruik in de LXX: bepaald lidwoord. Taalgebruik in Mc: bepaald lidwoord. Mc 3 (4): (1) Mc 3,3. (2) Mc 3,13. (3) Mc 3,29. (4) Mc 3,35.

  lidw. enk. Mc  Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel  OT NT Mt  Mc  Lc  Joh  Hnd  Br.  Apk  syn. ev.
3. nom. + acc. onz. enk. to 108  12  12  22  5941  4582  1359  186  108  181  121  172  482  109  475  596 
  Totaal   940  67  45  41  64  70  71  62  36  66  71  40  59  53  106  61  28  54298  42002  12296  1648  940  1649  1422  1696  4013  928  4237 5659  

- Nederl..: bepaald lidwoord de / het. Arabisch: bepaald lidw. اَل = ´al (de). Taalgebruik in de Qoran: ´al (de). D.: der , die , das enz.. E.: the. Fr.: le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam). Gr. ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Hebreeuws: הַ = ha (de, het). Taalgebruik in Tenakh: ha (de, het).

Mc 3,35.6. nom. en acc. onz. enk. θελημα = thelèma (wil). Taalgebruik in het NT: thelèma (wil). Taalgebruik in de LXX: thelèma (wil). Mt (6): (1) Mt 6,10. (2) Mt 7,21. (3) Mt 12,50. (4) Mt 18,14. (5) Mt 21,31. (6) Mt 26,42. Mc (1): Mc 3,35. Lc (2): (1) Lc 12,47. (2) Lc 22,42.

  thelèma (wil)  bijbel  OT  NT  Mt  Mc Lc  synopt. Joh  ev. Hnd  Br.  Rom 1 Kor  2 Kor  Gal Ef  Kol  1 Tes  2 Tim Heb P.  A.b 
1 nom. + acc. enk. thelèma 60 23 37 6 1 2 9 7 16 2 18 2 : (1) Rom 2,18. (2) Rom 12,2. 1 : 1 Kor 16,12.   1 : Gal 1,4. 2 : (1) Ef 5,17. (2) Ef 6,6.   2 : (1) 1 Tes 4,3. (2) 1 Tes 5,18. 1 : 2 Tim 2,26. 4 : (1) Heb 10,7. (2) Heb 10,9. (3) Heb 10,36. (4) Heb 13,21. 13 
2 gen. enk.  thelèmatos 16 3 13         1 1   12 1 : Rom 15,32. 2 : (1) 1 Kor 1,1. (2) 1 Kor 7,37. 2: (1) 2 Kor 1,1. (2) 2 Kor 8,5.   4 : (1) Ef 1,1. (2) Ef 1,5. (3) Ef 1,9. (4) Ef 1,11. 2 : (1) Kol 1,1. (2) Kol 1,9.   1 : 2 Tim 1,1.   12   
3 dat.  enk. thelèmati 10 4 6     1 1   1   5 1 : Rom 1,10.         1 : Kol 4,12.     1 : Heb 10,10.
  Totaal   86 30 56 6 1 3 10 8 18 2 35 28 

- Een vorm van θελω = thelô (willen) in de LXX (148) , in het NT (207) , in Mt (42) , in Mc (24) , in Lc (28) , in Joh (23).
- Ned.: willen. F.: vouloir. D.: willen. Grieks: θελω = thelô (willen). Taalgebruik in het NT: thelô (willen). Lat.: velle -> volun-tas (wil).

5. - 6. το θελημα = to thelèma (de wil). LXX (16). NT (37). Mt (5/6). Mc (1/1). Lc (2/2).

Mc 3,35.7. bep. lidw. gen. mann. + onz. enk. του = tou (de) van het bepaald lidw. ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Taalgebruik in Mc: bepaald lidwoord. Mc 3 (6): (1) Mc 3,8. (2) Mc 3,11. (3) Mc 3,17. (4) Mc 3,18. (5) Mc 3,27. (6) Mc 3,35.

  lidw. enk. Mc  Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel  OT NT Mt  Mc  Lc  Joh  Hnd  Br.  Apk  syn. ev.
4. gen. m. + onz. enk. tou 116  8 6 6 5 11 6 7 6 7 9 3 10 6 13 7 6 8480  6542  1938  234  116  272  196  269  673  178  622  818 
  Totaal   940  67  45  41  64  70  71  62  36  66  71  40  59  53  106  61  28  54298  42002  12296  1648  940  1649  1422  1696  4013  928  4237 5659  

- Nederl..: bepaald lidwoord de / het. Arabisch: bepaald lidw. اَل = ´al (de). Taalgebruik in de Qoran: ´al (de). D.: der , die , das enz.. E.: the. Fr.: le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam). Gr. ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Hebreeuws: הַ = ha (de, het). Taalgebruik in Tenakh: ha (de, het).

6. - 7. θελημα του = thelèma tou (wil van). LXX (1). NT (21).

5. - 7. το θελημα του = to thelèma tou (de wil van). LXX (1). NT (20).

Mc 3,35.8. gen. mann. enk. θεου = theou (van God) van het zelfst. naamw. θεος = theos (God). Taalgebruik in het NT: theos (God). Taalgebruik in de LXX: theos (God). Taalgebruik in Mc: theos (God). Een vorm van θεος = theos (God) in de LXX (3984) , in het NT (1314). Marcus maakt niet vaak gebruik van het woord God. Als hij het dan toch doet , is het meestal een genitief (31/44). Dat is eveneens het geval bij Matteüs. Maar Matteüs gebruikt vaak een omschrijving voor God. In de brieven van Paulus wordt overvloedig het woord God gebruikt. Wil Marcus een meer gereserveerde houding aannemen ?

  theos (God)  Mc   Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel  OT NT Mt  Mc Lc  Joh  Hnd  Br.  Apk  syn.. ev. Paul. Ap. br.
2 gen. enk.  theou (van God) 31  4 : (1) Mc 1,1. (2) Mc 1,14. (3) Mc 1,15. (4) Mc 1,24. 1 : Mc 2,26. (2): (1) Mc 3,11. (2) Mc 3,35.   3 : (1) Mc 4,11. (2) Mc 4,26. (3) Mc 4,30. 1 : Mc 5,7. 3: (1) Mc 7,8. (2) Mc 7,9. (3) Mc 7,13.   1 : Mc 8,33. 2 : (1) Mc 9,1. (2) Mc 9,47. 5 : (1) Mc 10,14. (2) Mc 10,15. (3) Mc 10,23. (4) Mc 10,24. (5) Mc 10,25. 1 : Mc 11,22. 4 : (1) Mc 12,14. (2) Mc 12,17. (3) Mc 12,24. (4) Mc 12,34.   1 : Mc 14,25. 2 : (1) Mc 15,39. (2) Mc 15,43. 1 : Mc 16,19. 1517  876 641  28  31  70 43  56  360 53  129 172 293 67
  Totaal   44  1 4132  2908  1224  44  44  117  76  157  695 91  205 281 576  119 

- Hebreeuws. אֱלֹהִים = ´èlohîm (God). Taalgebruik in Tenakh: ´èlohîm (God). Getalwaarde: aleph = 1 ; lamed = 12 of 30 ; he = 5 ; jod = 10 ; mem = 13 of 40 ; totaal: 41 of 86 (2 X 43). Structuur: 1 - 3 -5 -1 - 4. De som van de elementen is telkens 5. De verkorte vorm van de godsnaam אֱלֹהִים = ´èlohîm is אֵל = ´èl. Getalwaarde is: aleph = 1 ; lamed = 12 of 30 ; totaal 13 of 31 (spiegelbeeld). Structuur: 1 - 3. De som van de elementen is telkens 4. Tenakh (635). Pentateuch (207). Eerdere Profeten (118). Latere Profeten (39). 12 Kleine Profeten (17). Geschriften (253).
- L. deus , Fr. dieu. De vloek dju. D. Gott. E. God. Ned. God. Arabisch: اَللە = ´allah (Allah). Taalgebruik in de Qoran: ´allah (Allah).
- Marcus evenals Matteüs gebruiken het woord God relatief weinig , in tegenstelling tot Lucas , de Handelingen maar vooral de Brieven. Als in Marcus het woord God gebruikt wordt is het meestal in de genitief (van God) en behoort God tot een zaak , een persoon of een gebeuren.

Mc 3,35.6. - 8. θελημα του θεου = thelèma tou theou (wil van God). Wil wordt bij de synoptici vaak gebruikt in verband met God. Maar dat is toch niet zo vaak.

thelèma (wil)  NT  ev. Mt  Mc  Br.  Rom 1 Kor  2 Kor  Gal Ef  Kol  1 Tes  2 Tim Heb 1 Pe 1 Joh P.  A.b 
thelèma (tou) theou 11 1   1 : Mc 3,35. 10 1: Rom 12,2.     1: Gal 1,4. 1: Ef 6,6.   2  : (1) 1 Tes 4,3. (2) 1 Tes 5,18.   1: Heb 10,36. 3 1 6 4
thelèma tou patros 3 3 3 : (1) Mt 7,21. (2) Mt 12,50. (3) Mt 21,31.                              
thelèmatos (tou) theou 7       7 1: Rom 15,32. 1: 1 Kor 1,1. 2: (1) 2 Kor 1,1. (2) 2 Kor 8,5.   1: Ef 1,1. 1: Kol 1,1.   1: 2 Tim 1,1.       7  
thelèmati tou theou 2       2 1  : Rom 1,10.         1  : Kol 4,12           2  
Totaal   23 4 19 3 1 2 1 2 2 2 1 1 3 1 15 4

- De wil van God of een omschrijving ervan wordt vaak gezegd in verband met het doen ervan. De klemtoon ligt op het doen in tegenstelling tot het zeggen.

5. - 8. το θελημα του θεου = to thelèma tou theou (de wil van God). LXX (1). NT (9).

Mc 3,35.9. aanwijz. voornaamw. nom. mann. enk. οὑτος = houtos (deze). Taalgebruik in het NT: houtos (deze). Taalgebruik in de LXX: houtos (deze). Mc (12): (1) Mc 2,7. (2) Mc 3,35. (3) Mc 4,41. (4) Mc 6,3. (5) Mc 6,16. (6) Mc 7,6. (7) Mc 9,7. (8) Mc 12,7. (9) Mc 12,10. (10) Mc 13,13. (11) Mc 14,69. (12) Mc 15,39.

    bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
  houtos (deze)  531  345  186  32  12  39  48  35  21  83  131     

- Ned.: deze , dat / dit. D.: der - die - das. E.: this - that. Fr.: ceci. Ned. deze , dat / dit. Lat.: hic - haec - hoc.

10. nom. mann. enk. αδελφος = adelfos (broer). Taalgebruik in het NT: adelfos (broer). Taalgebruik in de LXX: adelfos (broer). Lc (4): (1) Lc 15,27. (2) Lc 15,32. (3) Lc 17,3. (4) Lc 20,28. Een vorm van αδελφος = adelfos (broer) in de LXX (924) , in het NT (343). Mc (4): (1) Mc 3,35. (2) Mc 6,3. (3) Mc 12,19. (4) Mc 13,12.

  adelfos (broer) bijbel  OT NT  Mt  Mc   Lc  Joh  Hnd  Br. Apk syn. ev.
1 nom. enk. adelfos 147 107 40 7 4 4 6

18 1 15 21
  Totaal   1106 770 336 37 29 23 14 57 181 5 79 93

- Hebreeuws. mann. enk. אָח = ´âch (broer).Taalgebruik in Tenakh: ´ach (broer). Getalwaarde = aleph = 1 , chet = 8 ; totaal: 9 (3²). Structuur: 1 - 8. De som van de elementen is telkens 9.
- L. frater. Fr. frère. Ned. broer. E. brother. D. Bruder. Arab. ´ach. Taalgebruik in de Qoran: ´ach (broer).

11. pers. voornaamw. 1ste pers. gen. enk. μου = mou (van mij) van het persoonl. voornaamw. εγω = egô (ik - mij). Taalgebruik in het NT: persoonlijk voornaamwoord. Taalgebruik in de LXX: persoonlijk voornaamwoord. Taalgebruik in Mc.: persoonlijk voornaamwoord.

  pers. vnw. 1ste pers. enk.   Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
gen. enk. mou (34) 4 : (1) Mc 1,2. (2) Mc 1,7. (3) Mc 1,11. (4) Mc 1,17.   3 : (1) Mc 3,33. (2) Mc 3,34. (3) Mc 3,35.   3 : (1) Mc 5,23. (2) Mc 5,30. (3) Mc 5,31. 1 : Mc 6,23. 1 : Mc 7,14. 2 : (1) Mc 8,33. (2) Mc 8,34. 5 : (1). Mc 9,7. (2) Mc 9,17.. (3) Mc 9,24. (4) Mc 9,37. (5) Mc 9,39. 2 : (1) Mc 10,20. (2) Mc 10,40. 1 : Mc 11,17. 2 : (1) Mc 12,6. (2) Mc 12,36. 3: (1) Mc 13,6. (2) Mc 13,13. (3) Mc 13,31.   5 : (1)Mc 14,8. (2) Mc 14,14. (3) Mc 14,22. (4) Mc 14,24. (5) Mc 14,34. 1 : Mc 15,34. 1: Mc 16,17.   3356  2897  459  67  34  77 82 39   21        

10. - 11. αδελφος μου = adelfos mou (mijn broer). LXX (10). NT (3).

Mc 3,35.12. και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Taalgebruik: kai (en) in de LXX. Taalgebruik in Mc: kai (en). Niet in Mc 3,10 , Mc 3,29 , Mc 3,30.

kai (en)  kai (en)   Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
verzen  verzen (678) (666) 678 45  28  35  41  43  56  37  38  50  52  33  44  37  72  47  20  / 8     7957 1071 678 1151 879 1007 2767 404 2900  3779 
kai (en)   kai = en (555) (547) 555  40  26  32  33  37  52  26  36  40  37  29  33  26  60  33  15 / 7 26980  21867  5113  705  555  822  530  660  1470  371  2082  2612 
verschil verschil (123) (115) 123 5 2 3 8 6 4 11 2 10 15 4 11 11 12 14 5 / 1     2844 366 123 329 349 347 1297 33 818 1167

Mc 3,35.13. nom. vr. enk. αδελφη = adelfè (zuster). Taalgebruik in het NT: adelfè (zuster). Taalgebruik in de LXX: adelfè (zuster). Bijbel (61). LXX (52). NT (9). Mc (1): Mc 3,35.

Mc 3,35.14. και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Taalgebruik: kai (en) in de LXX. Taalgebruik in Mc: kai (en). Niet in Mc 3,10 , Mc 3,29 , Mc 3,30.

kai (en)  kai (en)   Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
verzen  verzen (678) (666) 678 45  28  35  41  43  56  37  38  50  52  33  44  37  72  47  20  / 8     7957 1071 678 1151 879 1007 2767 404 2900  3779 
kai (en)   kai = en (555) (547) 555  40  26  32  33  37  52  26  36  40  37  29  33  26  60  33  15 / 7 26980  21867  5113  705  555  822  530  660  1470  371  2082  2612 
verschil verschil (123) (115) 123 5 2 3 8 6 4 11 2 10 15 4 11 11 12 14 5 / 1     2844 366 123 329 349 347 1297 33 818 1167

- Ned.: en. Arabisch: وَ = wa (en). Taalgebruik in de Qoran: wa (en). D.: und. E.: and. Fr.: et. Grieks: και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Hebr.: וְ = wë (en). Lat.:

Mc 3,35.15. nom. vr. enk. μητηρ = mètèr (moeder). Taalgebruik in het NT: mètèr (moeder). Taalgebruik in de LXX: mètèr (moeder). Taalgebruik in Mc: mètèr (moeder). Bijbel (94). LXX (63). NT (31). Mc (6): (1) Mc 3,31. (2) Mc 3,32. (3) Mc 3,33. (4) Mc 3,34. (5) Mc 3,35. (6) Mc 15,40. Een vorm van μητηρ = mètèr in de LXX (338) , in het NT (84).


- Mc 3,1 - Mc 3,2 - Mc 3,3 - Mc 3,4 - Mc 3,5 - Mc 3,6 - Mc 3,7 - Mc 3,8 - Mc 3,9 - Mc 3,10 - Mc 3,11 - Mc 3,12 - Mc 3,13 - Mc 3,14 - Mc 3,15 - Mc 3,16 - Mc 3,17 - Mc 3,18 - Mc 3,19 - Mc 3,20 - Mc 3,21 - Mc 3,22 - Mc 3,23 - Mc 3,24 - Mc 3,25 - Mc 3,26 - Mc 3,27 - Mc 3,28 - Mc 3,29 - Mc 3,30 - Mc 3,31 - Mc 3,32 - Mc 3,33 - Mc 3,34 - Mc 3,35 -


GRAMMATICALE ANALYSE

Mc 3,1-12 (Mc 3,1-6; Mc 3,7-12)

Marcus 3,1-6

De twistgesprekken van Mc 2,1-3,6 beginnen en eindigen met een wonderverhaal: de genezing van een lamme (Mc 2,1-12) en de genezing van een gehandicapte (Mc 3,1-6). De inleiding van wat Jezus aan de lamme en de gehandicapte zegt , is gelijkend. Slechts in deze twee gevallen is de tekst zo opgebouwd.
Personnages in het verhaal  zijn: Jezus , de Farizeeën en de gehandicapte man. Het verhaal is in zigzagvorm opgebouwd: Mc 3,1 - Mc 3,3 - Mc 3,5 en Mc 3,2 - Mc 3,4 - Mc 3,6.

1 Καὶ (ns. vw.) εἰσῆλθεν (< dep.  ww. eiserchomai,   ind. aor. 3de pers. enk.) πάλιν  (partikel) εἰς (vz. van richting) τὴν (lw., acc. vr. enk.) συναγωγήν (zn.,  acc. vr. enk.)
- Mc 1,21: και... εισελθων εις την συναγωγην = kai... eiselthôn eis tèn sunagôgèn (en... binnengegaan in de synagoge).
 - Mc 3,1: και εισηλθεν παλιν εις την συναγωγην = kai eisèlthen palin eis tèn sunagôgèn (en hij ging binnen opnieuw in de synagoge).
καὶ (ns. wv.) ἦν  (< ww.  eimi = zijn, act. ind. imperf. 3de pers. enk.) ἐκεῖ (bw. van plaats) ἄνθρωπος (zn., nom. mann. enk.)
- Mc 1,23: και ευθυς ην... ανθρωπος = kai euthus èn... anthrôpos (en onmiddellijk was er... een mens). Slechts in Mc 1,23.
- Mc 3,1: και ην εκει ανθρωπος = kai èn ekei anthrôpos (en er was daar een mens). NT (2): (1) Mc 3,1. (2) Lc 6,6.
ἐξηραμμένην (< ww.  xèrainô = verschrompelen, dor worden, pass. perf. part. acc. vr. enk. ) ἔχων (ww. echô = hebben,  act. part. praes. nom. mann. enk.)  τὴν (lw., acc. vr. enk.)  χεῖρα (< zn. cheir = hand, acc. vr. enk.).

2 καὶ (ns. vw.) παρετήρουν (< ww.  paratèreô = bijhouden, opvolgen, schaduwen , act. ind. imperf. 3de pers. mv) αὐτὸν (pers.  vnw. 3de pers.,  acc. mann. enk.) εἰ (= indien, os. vw., voorwaarde) τοῖς (lw., dat. onz. mv.) σάββασιν (zn. sabbaton, dat. onz. mv.)  θεραπευσει  (< ww. therapeuô = genezen, act. ind. fut. 3de pers. enk.) αυτον (pers. vnw. 3de pers. acc. mann. enk.) ἵνα (= opdat, os.  vw. van doel) κατηγορήσωσιν (< ww.   katègoreô =  tegen iemand spreken, tegen iemand  iets inbrengen, aanklagen, beschuldigen, act. conjunct. aor. 3de pers. mv. . In deze vorm in 2 verzen in de bijbel: Mc 3,2 en Mt 12,10 in een identieke zin: hina katègorèsôsin autou = opdat zij hem zouden aanklagen) αὐτοῦ (pers. vnw. 3de pers.,  gen. mann. enk.).

3 καὶ (ns. vw.) λέγει (< ww.  legô, act. ind. praes. 3de pers. enk.) τῷ (lw.,  dat. mann. enk.) ἀνθρώπῳ (zn.  anthrôpos = mens, dat. mann. enk.) τῷ (lw., dat. mann. enk.)  ἐξηραμμένην (< ww  xèrainô = verschrompelen, dor worden, pass. perf. part. acc. vr. enk. ) ἔχοντι (< ww.  echô = hebben, act. part. praes. dat. mann. enk.) τὴν (lw., acc. vr. enk.)  χεῖρα (< zn. cheir = hand, acc. vr. enk.). · Ἔγειρε (<ww. egeirô = opwekken, opstaan, act. imperat. praes. 2de pers. enk.) εἰς  (vz. van richting) τὸ  (lw., acc. onz. enk.) μέσον (bv. nw. zelfst. gebruikt, acc. onz. enk.).

4 καὶ (ns. vw.)  λέγει (< ww.  legô, act. ind. praes. 3de pers. enk.) αὐτοῖς (pers. vnm. 3de   pers. dat. mann. mv.).  Ἔξεστιν  (< ww. exeimi  = uit-zijn, uit-staan, toelaten, act. ind. praes. 3de pers. enk.) τοῖς (lw., dat. onz. mv.) σάββασιν  (zn. sabbaton = sabbat, dat. onz. mv.)

ἀγαθοποιῆσαι (<ww. agatho-poieô = goed-doen, act. inf. praes.) ἢ (= of, ns. vw.) κακοποιῆσαι (< ww. kako-poieô = slecht-doen, act. inf. praes.), ψυχὴν (zn. psuchè = geest, leven, ziel, acc. vr. enk.) σῶσαι (< ww. sôzô = redden, act. inf. aor.)  ἢ (= of, ns. vw.) ἀποκτεῖναι (< ww. apokteinô = doden, afsnijden, act. inf. aor.) ; (vraagteken).

οἱ (lw. nom. mann. mv.) δὲ (= echter, ns. vw.) ἐσιώπων (< ww.  siôpaô = zwijgen), act. ind. imperf. 3de pers. mv.).

5 καὶ (ns. vw.) περιβλεψάμενος (< ww. periblepô  (rondkijken), med. part. aor. nom. mann. enk.) αὐτοὺς (pers. vnw. 3de pers. acc. mann. mv.) μετ'  (< vz. meta = met, afkorting voor woord met klinker) ὀργῆς (zn. orgè = woede, gen. vr. enk.)   συλλυπούμενος (< ww. sullupeomai = med. refl.: zich mee bedroeven, zich diep bedroeven, medelijden hebben, med. part. praes. nomp. mann. enk.) ἐπὶ (op, vz. van plaats) τῇ (lw., dat. vr. enk.)  πωρώσει (zn. pôrôsis = verharding, dat. vr. enk.) τῆς (lw., gen. vr. enk.) καρδίας  (zn. kardia = hart, gen. vr. enk.) αὐτῶν (pers. vnw. 3de pers. gen. mann. mv.)  λέγει (< ww.  legô, act. ind. praes. 3de pers. enk.)  τῷ (lw.,  dat. mann. enk.) ἀνθρώπῳ (zn.  anthrôpos = mens, dat. mann. enk.)  Ἔκτεινον (< ww. ekteinô = uitstrekken, act. imperat. aor. 2de pers. enk.) τὴν (lw., acc. vr. enk.)  χεῖρα (< zn. cheir = hand, acc. vr. enk.) σου (pers. vnw., 2de pers. gen. mann. enk.)  καὶ  (ns. vw.) ἐξέτεινε (<ww. ekteinô = uitstrekken , act. ind. aor. 3de pers. enk.) καὶ (ns. vw.) ἀποκατεστάθη (< ww. apokathistèmi (weer in zijn oude toestand herstellen, genezen,  pass. ind. aor. 3de pers. enk. ) ἡ (lw. nom. vr. enk.) χεὶρ (zn. cheir = hand, nom. vr. enk.) αὐτοῦ (pers. vnw. 3de pers. gen. mann. enk.) ὑγιὴς (bv. nw.  hugiès= (gezond, goed levend, ongerept, nom. mann. enk.)  ὡς (zoals, vw. van vergelijking)ἡ  (lw., nom. vr. enk.) ἄλλη (bv. nw. allos = ander, nom. vr. enk.).

6 καὶ (ns. vw.) ἐξελθόντες (< ww. exerchomai  = uitgaan, med. part. aor. nom. mann. mv.) οἱ  (lw., nom. mann. mv.)  Φαρισαῖοι (zn. pharisaios, nom. mann. mv.) εὐθέως (bw. , bn  euthus)  μετὰ (vz.) τῶν (lw., gen. mann. mv. ) Ἡρῳδιανῶν (zn. hèrôdianos, gen. mann. mv.) συμβούλιον (zn. sumboulion = raadsbesluit,  acc. mann. enk.)  ἐποίουν (< ww.  poieô = doen, maken, act. ind. imperf. 3de pers. mv.) κατ'  (vz. kata = tegenover, tegen; afgekort omwille van de klinker van het volgende woord) αὐτοῦ (pers. vnw. 3de pers. gen. mann. enk.)  ὅπως (os. vw.)  αὐτὸν (pers. vnw. 3de pers. acc. mann. enk.) ἀπολέσωσι (< ww. apollumi = verderven, verdoemen,  act. conjunctief aor. 3de pers. mv..

Mc 3,7-12

7 Καὶ  (ns. vw.) ὁ  (lw. nom. mann. enk.) Ἰησοῦς (eigennaam jèsous, nom. mann. enk.) ἀνεχώρησεν  (< ww. anachôreô = uitwijken, act. ind. imperf. 3de pers. enk.) μετὰ (vz. + gen.) τῶν (lw., gen. mann. mv.) μαθητῶν (zn. mathètès = leerling < ww. manthanô = leren,  gen. mann. mv. ) αὐτοῦ (pers.  vnw.  3de pers. gen. mann. enk.) πρὸς (vz.) τὴν (lw., acc. vr. enk.) θάλασσαν  (zn. thalassa = zee, acc. vr. enk.)  

καὶ (ns vw) πολὺ (bv. nw. polus = veel, p-l / v-l, nom. onz. enk.) πλῆθος (zn. plèthos =  veelheid, menigte, p-l + uitgang thos -> veel-heid, nom. onz. enk.) ἀπὸ (vz. af, weg) τῆς (lw., gen. vr. enk.) Γαλιλαίας (zn. eigennaam galilaia = Galilea, zie Hebr. gâlal: rollen, gen. vr. enk.) ἠκολούθησαν (< ww. akoloutheô = volgen, act. ind. aor. 3de pers. mv.) αὐτῷ  (pers. vnw. 3de pers. dat.mann.   enk.)

8 καὶ (ns vw.) ἀπὸ (vz.)  τῆς (lw., gen. vr. enk.) Ἰουδαίας (bv. nw. eigennaam ioudaia: judees, judea, gen. vr. enk.) καὶ (ns. vw.) ἀπὸ (vz.)  Ἱεροσολύμων (zn. eigennaam hierosoluma, gen. onz. mv.) καὶ (ns. vw.) ἀπὸ (vz.) τῆς  (lw., gen. vr. enk.) Ἰδουμαίας (bv.nw. eigennaam idumaia = idumees, Idumea, gen. vr. enk.) καὶ (ns vw.) πέραν (vz. over, p-r / v-r) τοῦ (lw., gen. mann. enk.) Ἰορδάνου (zn. eigennaam iordanès = Jordaan, gen. mann. enk.) καὶ (ns. vw. ) οἱ (lw., gen.mann. mv.) περὶ (vz.) Τύρον (zn. eigennaam turos = Tyrus,  acc. vr? enk.) καὶ (ns. vw.) Σιδῶνα (zn. eigennaam sidôn , acc. vr? enk.)  πλῆθος (zn. plèthos = menigte, nom. onz. enk.) πολύ (bv. nw. polus = veel , nom. onz. enk.) ἀκούσαντες  (< ww. akouô = horen, act. part. aor. nom. mann. mv.) ὅσα (onbep. vnw. van wijze hosos = zo groot als, acc. onz. mv.) ἐποίει (<ww. poieô = doen, maken, act. ind. imperf. 3de pers. enk.) ,  ἦλθον (< ww. erchomai = gaan, komen, med. ind. aor. 3de pers. mv.) πρὸς (vz. pros + acc. (bij persoon) αὐτόν (pers. vnw. 3de pers. acc. mann. enk.).

9 καὶ (ns. vw.) εἶπε (< ww. legô, act. ind. aor. 3de pers. enk.) τοῖς (lw., dat. mann. mv.) μαθηταῖς (zn. mathètès = leerling, zie ww. manthanô = leren, dat. mann. mv.) αὐτοῦ (pers.  vnw. 3de pers. gen. mann. enk.) ἵνα (os. vw. van doel) πλοιάριον (zn. ploiarion = bootje, zie: ploion (boot), nom. onz. enk.) προσκαρτερῇ (< ww. proskareô = voortdurend aanwezig zijn,  act. conjunct. praes. 3de pers. enk. ) αὐτῷ (pers. vnw. 3de pers. dat. mann. enk.) διὰ (vz + acc.) τὸν  (lw. , acc. mann. enk.) ὄχλον (zn.  ochlos = menigte, acc. mann. enk.) ἵνα (os. vw. van doel)  μὴ (ontkenn.  θλίβωσιν (< ww. thlibô = drukken, dringen, act. conjunct. praes. 3de pers. mv.) αὐτόν (pers. vnw. 3de pers. acc. mann. enk.).

10 πολλοὺς (bv. nw. polus = veel, acc. mann. mv.) γὰρ (ns. vw.) ἐθεράπευσεν (< ww.  therapeuô = genezen, verzorgen, act. ind. aor. 3de pers. enk.)  ὥστε (os. vw.) ἐπιπίπτειν (< ww. epipiptô = vallen op, opdringen, act. inf. praes.) αὐτῷ  (pers. vnw. 3de pers. dat. mann. enk.)  ἵνα (os. vw. van doel) αὐτοῦ (pers. vnw. 3de pers. gen. mann. enk.) ἅψωνται (< ww. haptô = vastgrijpen, aanraken, act. conjunct. aor. 3de pers. mv.)  ὅσοι (bv. nw. , vnw. nom. mann. mv.) εἶχον (< ww. echô = hebben, act. ind. imperf. 3de pers. mv.) μάστιγας (zn.  mastiks (-igos) = gesel, plaag, acc. vr. mv.).

11 καὶ (ns. vw.) τὰ  (lw., nom. onz. mv.) πνεύματα (zn.  pneuma = geest, nom. onz. mv.) τὰ (lw.,  nom. onz. mv.) ἀκάθαρτα (bv. nw. akathartos = onzuiver, nom. onz. mv.), ὅταν (os. vw. van tijd < hote an) αὐτὸν (pers. vnw. 3de pers. acc. mann. enk.)  ἐθεώρουν (< ww. theôrô = kijken, aanschouwen, act. ind. imperf. 3de pers. mv.)   προσέπιπτον (< ww. prospiptô = vallen bij, act. ind imperf. 3de pers. mv.) αὐτῷ (pers. vnw. 3de pers. dat. mann. enk.) καὶ (ns. vw.) ἔκραζον (< ww. krazô = schreeuwen, roepen, act. ind. imperf. 3de pers. mv.)  λέγοντα (< ww. legô = zeggen, act. part. praes. nom. onz. mv.) ὅτι (os. vw. dat een objectszin inleidt) Σὺ (pers. vnw. 2de pers. nom. mann. enk.) εἶ  (< ww. eimi = zijn,  act. ind. praes. 2de pers. enk.)  ὁ (lw., nom. mann. enk.)  υἱὸς (zn. huios = zoon, nom. mann. enk.) τοῦ (lw., gen. mann. enk.)  Θεοῦ (zn. theos = God, gen. mann. enk.).

12 καὶ (ns. vw.) πολλὰ  (bv. nw. polus = veel, acc. onz. mv.) ἐπετίμα (< ww. epitimaô = nadrukkelijk vermanen, opdragen, bevelen, berispen, act. ind. imperf. 3de pers. enk.) αὐτοῖς (pers. vnw. 3de pers. dat. onz. mv.) ἵνα(os. vw. van doel)  μὴ (ontkenning) φανερὸν (bv. nw. faneros = zichtbaar, bekend, acc. mann. enk. ) αὐτὸν (pers. vnw. 3de pers.  acc. mann. enk.) ποιήσωσι (< ww.  poieô = doen, maken, act.  conjunct. aor. 3de pers. mv.).

Mc 3,13-19

13 Καὶ (ns. vw.) ἀναβαίνει (< ww. anabainô = klimmen, op-banen,  act. ind. praes. 3de pers. enk.) εἰς (vz. van richting) τὸ (lw., acc. onz. enk.) ὄρος (zn. oros = berg, acc. onz. enk.) καὶ (ns. vw.) προσκαλεῖται (< ww. proskaleô = roepen tot, med..med.  ind. praes. 3de pers. enk.) οὓς (betrek. vnw. hos = die, acc. mann. mv.) ἤθελεν (< ww. thelô = willen, act. ind. imperf. 3de pers. enk.) αὐτός (pers. vnw. 3de pers. nom. mann. enk.)   
καὶ (ns. vw.) ἀπῆλθον (< ww. aperchomai = af-gaan, weggaan, dep. ww. ind. aor. 3de pers. mv.) πρὸς (vz. van richting) αὐτόν (pers. vnw. 3de pers. acc. mann. enk..

14 καὶ (ns. vw.) ἐποίησε (< ww. poieô = maken, doen, act. ind. aor. 3de pers. enk.) δώδεκα (< duo + deka, telwoord)
ἵνα (os. vw. van doel) ὦσι (< ww. eimi = zijn, act. conjunct. praes. 3de pers. mv.) μετ' (vz. afgekort van meta= met) αὐτοῦ (pers. vnw. 3de pers. gen. mann. enk.) καὶ (ns. vw.) ἵνα (vz. van doel) ἀποστέλλῃ (< ww. apostellô = af-sturen, wegsturen, zenden, act. conjunct. praes. 3de pers. enk.) αὐτοὺς (pers. vnw. 3de pers. acc. mann. mv.) κηρύσσειν (< ww. kèrussô = verkondigen, act. inf. praes.).

15 καὶ (ns. vw.) ἔχειν (< ww. echô = hebben, act. inf. praes.) ἐξουσίαν (zn., eksousia = kracht, macht, acc. vr. enk.) θεραπεύειν (< ww. therapeuô = genezen, act. inf. praes.) τὰς (lw., acc. vr. mv.) νόσους ( zn., nosos = ziekte, acc. vr. mv.) καὶ (ns. vw.) ἐκβάλλειν (< ww. ekballô = buitenwerpen, act. inf. praes.) τὰ (lw., acc. onz. mv.) δαιμόνια (zn. daimonion = demon, acc. onz. mv.)

16 καὶ (ns. vw.) ἐπέθηκεν (< ww.  epitithèmi = opleggen, act. ind. aor. 3de pers. enk.) ὄνομα (zn. onoma = naam, acc. onz. enk.) τῷ (lw., dat. mann. enk.) Σίμωνι (zn., eigennaam Simôn = Simon, dat. mann. enk.) Πέτρον (zn., eigennaam Petros = Petrus, petros = rots, acc. mann. enk.)

17 καὶ (ns. vw.) Ἰάκωβον (zn., eigennaam  Iakôbos = Jakobus, acc. mann. enk.) τὸν (lw., acc. mann. enk.)  τοῦ (lw., gen. mann. enk.) Ζεβεδαίου (zn., eigennaam Zebedaios = Zebedeüs, gen. mann. enk.)  καὶ (ns. vw.) Ἰωάννην (zn., eigennaam Jôhannes, acc. mann. enk.) τὸν (lw., acc. mann. enk.)  ἀδελφὸν (zn., adelfos = broer, acc. mann. enk.) τοῦ (lw., gen. mann. enk.) Ἰακώβου (zn., eigennaam Iakôbos = Jakobus, gen. mann. enk.)  καὶ (ns. vw.) ἐπέθηκεν (< ww. epitithèmi = opleggen, act. ind. aor. 3de pers. enk.) αὐτοῖς (pers. vnw. dat. mann. mv.) ὀνόματα (zn. , onoma = naam, acc. onz. mv.) Βοανεργές (eigennaam, onverbuigbaar), ὅ  (betrekk. vnw. nom. onz. enk.) ἐστιν (< ww. eimi = zijn, act. ind. praes. 3de pers. enk.) υἱοὶ (zn., huios = zoon, nom. mann. mv.) βροντῆς (zn., brontè = donder, onweer, gen. vr. enk.). 

18 καὶ (ns. vw.) Ἀνδρέαν (zn., eigennaam  andreas = Andreas, acc. mann. enk.) καὶ (ns. vw.) Φίλιππον (zn., eigennaam filippos = Filippos, acc. mann. enk.) καὶ (ns. vw.) Βαρθολομαῖον (zn., eigennaam bartholomaios = Bartholomëus) καὶ (ns. vw.) Ματθαῖον (zn., eigennaam matthaion = Matteüs, acc. mann. enk.)  καὶ (ns. vw.) Θωμᾶν (zn., eigennaam thômas = Thomas, acc. mann. enk.) καὶ (ns. vw.) Ἰάκωβον (zn., eigennaam iakôbos = Jakobus)  τὸν (lw., acc. mann. enk.) τοῦ (lw., gen. mann. enk.) Ἁλφαίου (zn., eigennaam alfaios = Alfeüs, gen. mann. enk.)  καὶ (ns. vw.) Θαδδαῖον (zn., eigennaam thaddaios = Thaddeüs, acc. mann. enk.) καὶ (ns. vw.) Σίμωνα (zn., eigennaam Simôn = Simon, acc. mann. enk.) τὸν (lw., acc. mann. enk.) Κανανίτην (zn., eigennaam kananitès = Kananeeër, acc. mann. enk.)

19 καὶ (ns. vw.)  Ἰούδαν (zn., eigennaam ioudas = Judas, acc. mann. enk.) Ἰσκαριώτην (zn., eigennaam iskariôtès = Iskarioter, acc. mann. enk.) ὃς (betrekk. vnw., nom. mann. enk.) καὶ (ns. vw.) παρέδωκεν (< ww. paradidômi = overleveren, act. ind. aor. 3de pers. enk.) αὐτόν (pers. vnw. acc. mann. enk.).  

Mc 3,20-35

20 Καὶ  (ns. vw.)  ἔρχονται (< ww. erchomai = gaan, med.  ind. praes. 3de pers. mv.) εἰς (vz. van richting) οἶκον (zn., oikos = huis, acc. mann. enk.)  καὶ  (ns. vw.)  συνέρχεται (< ww. sunerchomai = samenkomen, med. ind. praes. 3de pers. enk.) πάλιν (partikel) ὄχλος (zn.  ochlos = menigte,  nom. mann. enk.) ὥστε (vw. van doel) μὴ (partikel van ontkenning) δύνασθαι  (< ww. dunamai = kunnen, inf. praes.) αὐτοὺς (pers. vnw. acc. mann. mv.) μηδὲ (partikel van ontkenning) ἄρτον (zn., artos = brood, acc. mann. enk.) φαγεῖν (< ww. fagô = eten, act. inf. praes.).

21 καὶ  (ns. vw.)  ἀκούσαντες (< ww. akouô = horen, luisteren, act. part. aor. nom. mann. mv.) οἱ (lw., nom. mann. mv.) παρ' ( vz., para = bij, langs) αὐτοῦ (pers. vnw. gen. mann. enk.) ἐξῆλθον (< ww. exerchomai = uitgaan, act. ind. aor. 3de pers. mv.) κρατῆσαι (< ww. , krateô = overmeesteren, act. inf. aor.) αὐτόν (pers. vnw. acc. mann. enk.)  ἔλεγον (< ww. legô = zeggen, act. ind. imperf. 3de pers. mv.) γὰρ (ns. vw.) ὅτι (os. vw.) ἐξέστη (< ww. existèmi = buiten zichzelf staan, zichzelf niet zijn, act. ind. aor. 3de pers. enk.).

22 καὶ  (ns. vw.)  οἱ (lw., nom. mann. mv.) γραμματεῖς (zn., grammateus = schriftgeleerde, letterkundige, nom. mann. mv.) οἱ (lw., nom. mann. mv.) ἀπὸ (vz. van verwijdering) Ἱεροσολύμων (zn. , eigennaam hierosoluma = Jeruzalem, gen. onz. mv.) καταβάντες (< ww. katabainô = neerdalen, afdalen, act. part. aor. nom. mann. mv.) ἔλεγον (< ww. legô = zeggen, act. ind. imperf. 3de pers. mv.) ὅτι (os. vw.) Βεελζεβοὺλ (zn., eigennaam beelzeboul  = Beëlzebul, nom. mann. enk.) ἔχει (< ww. echô = hebben, act. ind. praes. 3de pers. enk.),  καὶ  (ns. vw.)  ὅτι (os. vw.) ἐν (vz.) τῷ (lw., dat. mann. enk.) ἄρχοντι (zn., archôn = heerser, vorst, dat. mann. enk.) τῶν (lw., gen. onz. mv.) δαιμονίων (zn., daimion = demon, gen. onz. mv.) ἐκβάλλει (< ww. ekballô = uitwerpen, act. ind. praes. 3de pers. enk.) τὰ (lw., acc. onz. mv.) δαιμόνια (zn., daimonion = demon, acc. onz. mv.).

23 καὶ  (ns. vw.)  προσκαλεσάμενος (< ww. proskaleô = bijroepen, med. part. aor. nom. mann. enk.) αὐτοὺς (pers. vnw. acc. mann. mv.) ἐν (vz. , en = in) παραβολαῖς (zn., parabolè = gelijkenis, dat. vr. mv.)  ἔλεγεν (< ww. legô = zeggen, act. ind. imperf. 3de pers. enk.) αὐτοῖς (pers. vnw. dat. mann. mv.).  Πῶς (vrag. vnw. van wijze, pôs = hoe) δύναται (< ww. dunamai = kunnen, med. ind. praes. 3de pers. enk.) σατανᾶς (zn., satanas = satan, nom. mann. enk.) σατανᾶν (zn., satanas = satan, acc. mann. enk.) ἐκβάλλειν (< ww. ebkallô = uitwerpen, act. inf. praes.);

24 καὶ  (ns. vw.)  ἐὰν (os. vw. van voorwaarde) βασιλεία (zn., basileia = koninkrijk, nom. vr. enk.) ἐφ' (vz. epi = op, tegen)  ἑαυτὴν (wederk. vnw., acc. vr. enk.) μερισθῇ (< ww. merizô = verdelen, pass. conjunct. aor. 3de pers. enk.) , οὐ (partikel van ontkenning) δύναται (<  ww. dunamai  = kunnen,  dep.  ww.  ind. praes. 3de pers. enk.) σταθῆναι (< ww. histèmi = staan, bestaan, ? inf. aor.) ἡ (lw., nom. vr. enk.) βασιλεία (zn., basileia = koninkrijk, nom. vr. enk. ἐκείνη (aanwijz. vnw., nom. vr. enk.).

 25 καὶ  (ns. vw.)  ἐὰν (os. vw. van voorwaarde) οἰκία (zn., oikia = huis, nom. vr. enk.) ἐφ' (vz. epi = op, tegen)  ἑαυτὴν (wederk. vnw., acc. vr. enk.) μερισθῇ (< ww. merizô = verdelen, pass. conjunct. aor. 3de pers. enk.) , οὐ (partikel van ontkenning) δύναται (<  ww. dunamai  = kunnen,  dep.  ww.  ind. praes. 3de pers. enk.) σταθῆναι (< ww. histèmi = staan, bestaan, ? inf. aor.) ἡ (lw., nom. vr. enk.) οἰκία (zn., basileia = koninkrijk, nom. vr. enk. ἐκείνη (aanwijz. vnw., nom. vr. enk.).

26 καὶ  (ns. vw.)  εἰ (os. vw. van voorwaarde) ὁ (lw., nom. mann. enk.) σατανᾶς (zn., satanas = satan, nom. mann. enk. ) ἀνέστη (< ww. anistèmi = opstaan, act. ind. aor. 3de pers. enk.) ἐφ'  (vz., epi = op, tegen) ἑαυτὸν (wederk. vnw. acc. mann. enk.) καὶ (ns. vw.) μεμέρισται (< ww. merizô = verdelen, pass. perf. 3de pers. enk.)  οὐ (partikel van ontkenning) δύναται (<  ww. dunamai  = kunnen,  dep.  ww.  ind. praes. 3de pers. enk.) σταθῆναι (< ww. histèmi = staan, bestaan, ? inf. aor.) ἡ (lw., nom. vr. enk.) ἀλλὰ (ns. vw. van tegenstelling) τέλος (zn., telos = einde, acc. onz. enk.) ἔχει (< ww. echô = hebben, act. ind. praes. 3de pers. enk.).

27 οὐδεὶς (onbep. vnw., oudeis = niemand, nom. mann. enk.) δύναται (< ww. dunamai = kunnen, dep. ind. praes. 3de pers. enk.) τὰ (lw., acc. onz. mv.) σκεύη (zn., skeuos = goederen, uitrusting, wapens, acc. onz. mv.) τοῦ (lw., gen. mann. enk.) ἰσχυροῦ (bijv. nw. zelfst. gebruikt, ischuros = sterk, gen. mann. enk.) εἰσελθὼν (< ww. eiserchomai = binnengaan, dep. ww. part. aor. nom. mann. enk.) εἰς (vz. van richting) τὴν (lw., acc. vr. enk.) οἰκίαν (zn., oikia = huis, acc. vr. enk.) αὐτοῦ (pers. vnw. 3de pers. gen. mann. enk.) διαρπάσαι (< ww. diaparzô = roven, act. inf. aor.), ἐὰν (os. vw. van voorwaarde) μὴ (partikel van ontkenning) πρῶτον (bw., prôtôs = eerst) τὸν (lw., acc. mann. enk.)  ἰσχυρὸν (bijv. nw. zelfstandig gebruikt, acc. mann. enk.) δήσῃ < ww. deô = binden, act. conjunct. aor. 3de pers. enk.) , καὶ  (ns. vw.)  τότε (bw. van tijd) τὴν (lw., acc. vr. enk.) οἰκίαν (zn. , oikia = huis, acc. vr. enk.) αὐτοῦ (pers. vnw. 3de pers. gen. mann. enk.) διαρπάσει (< ww. diarpazô = plunderen. act. ind. fut. 3de pers. enk.).

28 Ἀμὴν (onverbuigbaar) λέγω (< ww. legô = zeggen, act. ind. praes. 1ste pers. enk.) ὑμῖν (pers. vnw. 2de pers. dat. mann. mv.) ὅτι (os. vw.) πάντα  (bijv. nw., pas= al, nom. onz. mv.) ἀφεθήσεται (< ww. afièmi = aflaten, vergeven, pass. ind. fut. 3de pers. enk.) τοῖς (lw., dat. mann. mv.) υἱοῖς (zn., huios = zoon, dat. mann. mv.) τῶν (lw., gen. mann. mv.) ἀνθρώπων (zn., anthrôpos = mens, gen. mann. mv.) τὰ (lw., nom. onz. mv.) ἁμαρτήματα (zn., hamartèma = zonde, nom. onz. mv.) καὶ (ns. vw.)  αἱ (lw., nom. vr. mv.) βλασφημίαι (zn., blasfèmia = godslastering, nom. vr. mv.) ὅσας (onbep. betrekk. vnw., hosos: hoeveel, acc. vr. mv.) ἐὰν (os. vw.) βλασφημήσωσιν (< ww. blasfèmeô = godslasteren, act. conjunct. aor. 3de pers. mv.).  

29 ὃς (betrekk. vnw. nom. mann. enk.) δ' (ns. vw.)  ἂν (partikel) βλασφημήσῃ (< ww. blasfèmeô = godslasteren, act. conjunct. aor. 3de pers. enk.) εἰς (vz., eis = naar, tot) τὸ (lw. , acc. onz. enk.) Πνεῦμα (zn., pneuma = geest, acc. onz. enk.) τὸ (lw., acc. onz. enk.) ἅγιον (bijv. nw., hagios = heilig, acc. onz. enk.) οὐκ  (partikel van ontkenning) ἔχει (< ww. echô = hebben, act. ind. praes. 3de pers. enk.) ἄφεσιν (zn., afesis = af-lating, vergeving, acc. vr. enk.) εἰς (vz., eis = naar) τὸν (lw., acc. mann. enk.) αἰῶνα (zn., aiôn = eeuwigheid, acc. mann. enk.) , ἀλλ'  (partikel van tegenstelling) ἔνοχός (bijv. nw., enochos = schuldig, lijdend aan, acc. mann. enk.) ἐστιν (< ww. eimi = zijn, act. ind. praes. 3de pers. enk.)  αἰωνίου (bijv. nw., aiônios = eeuwig, gen. mann. enk.) κρίσεως (zn., krisis = oordeel, gen. mann. enk.).  

30 ὅτι (os. vw.) ἔλεγον (< ww. legô = zeggen, act. ind. imperf. 3de pers. mv.) , Πνεῦμα (zn., pneuma = geest, acc. onz. enk.) ἀκάθαρτον (bv. nw., akathartos = onrein, onzuiver, acc. onz. enk.)  ἔχει (< ww. echô = hebben, act. ind. praes. 3de pers. enk.).  

31 ἔρχονται (< ww. erchomai = gaan, dep. ww. ind. praes. 3de pers. mv.) οὖν (vw.) ἡ (lw., nom. vr. enk.) μήτηρ (zn., mètèr = moeder, nom. vr. enk.) αὐτοῦ (pers. vnw.,3de pers.  gen. mann. enk.) καὶ  (ns. vw.)  οἱ ( lw., nom. mann. mv.) ἀδελφοὶ (zn., adelfos = broer, nom. mann. mv.) αὐτοῦ (pers. vnw., 3de pers. gen. mann. enk.), καὶ  (ns. vw.)  ἔξω (bw., eksô = buiten) ἑστῶτες (< ww. histèmi = staan, act. part. perf. nom. mann. mv.) ἀπέστειλαν (< ww. apostellô = afsturen, zenden, act. ind. aor. 3de pers. mv.) πρὸς (vz., pros = naar, bij) αὐτὸν (pers. vnw. 3de pers. acc. mann. enk.) φωνοῦντες (< ww. fôneô = roepen, nom. mann. mv.) αὐτόν (pers. vnw. 3de pers. acc. mann. enk.).

32 καὶ  (ns. vw.)  ἐκάθητο (< ww. kathèmai = zitten, dep. ww. ind.  imperf. 3de pers. enk.) περὶ (vz., peri = rond) αὐτὸν (pers. vnw. 3de pers. acc. mann. enk.) ὄχλος (zn., ochlos = menigte, nom. mann. enk.) εἶπον (< ww. legô = zeggen, act. ind. aor. 3de pers. mv.) δὲ  (ns. vw.)  αὐτῷ (pers. vnw. 3de pers. dat. mann. enk.) · Ἰδοὺ (tussenwerpsel, idou = zie ; ww. horaô , act. imperat. aor. 2de pers. enk.)  ἡ (lw., nom. vr. enk.) μήτηρ (zn., mètèr = moeder, nom. vr. enk.) σου (pers. vnw., 2de pers. gen. mann. enk.) καὶ  (ns. vw.)  οἱ ( lw., nom. mann. mv.) ἀδελφοὶ (zn., adelfos = broer, nom. mann. mv.) σου  (pers. vnw., 2de pers. gen. mann. enk.) ἔξω (bw., eksô = buiten) ζητοῦσί (< ww. zèteô = zoeken, act. ind. praes. 3de pers. mv.) σε (pers. vnw. acc. mann. enk.).  

33 καὶ  (ns. vw.)  ἀπεκρίθη (< ww. apokrinô = antwoorden, dep. ww. ind. aor. 3de pers. enk.) αὐτοῖς (pers. vnw. 3de pers. dat. mann. mv.) λέγων (< ww. legô = zeggen, act. part. praes. nom. mann. enk.). Τίς (vrag. vnw., nom. mann. enk.) ἐστιν (< ww. eimi = zijn, act. ind. praes. 3de pers. enk.) ἡ (lw., nom. vr. enk.) μήτηρ (zn., mètèr = moeder, nom. vr. enk.) μου (pers. vnw., 1ste pers. gen. mann. enk.) καὶ  (ns. vw.)  οἱ ( lw., nom. mann. mv.) ἀδελφοὶ (zn., adelfos = broer, nom. mann. mv.) μου  (pers. vnw., 1ste  pers. gen. mann. enk.)

34 καὶ  (ns. vw.)  περιβλεψάμενος (< ww. periblepô = rondkijken, part. aor. nom. mann. enk.) κύκλῳ (zn., kuklos = cirkel, ronde, dat. mann. enk.) τοὺς (lw., acc. mann. mv.) περὶ (vz., peri = rond) αὐτὸν (pers. vnw. 3de pers. acc. mann. enk.) καθημένους (< ww. kathèmai = zitten, dep. ww. part. praes. acc. mann. mv.) λέγει (< ww. legô = zeggen, act. ind. praes. 3de pers. enk.) · Ἴδε (< ww. horaô = zien , act. imperat. aor. 2de pers. enk.) ἡ (lw., nom. vr. enk.) μήτηρ (zn., mètèr = moeder, nom. vr. enk.) μου (pers. vnw., 1ste pers. gen. mann. enk.) καὶ  (ns. vw.)  οἱ ( lw., nom. mann. mv.) ἀδελφοὶ (zn., adelfos = broer, nom. mann. mv.) μου  (pers. vnw., 1ste  pers. gen. mann. enk.).

35 ὃς (betrekk. vnw. nom. mann. enk.) γὰρ (ns. vw.) ἂν (partikel) ποιήσῃ (< ww. poieô = doen, act. conjunct. aor. 3de pers. enk.) τὸ (lw. , acc. onz. enk.) θέλημα (zn., thelèma = wil, acc. onz. enk.) τοῦ (lw., gen. mann. enk.) Θεοῦ (zn., theos = God, gen. mann. enk.) , οὗτος (aanwijz. vnw., nom. mann. enk.)  ο (lw., nom. mann. enk.) αδελφός (zn., adelfos = broer, nom. mann. enk.) μου (pers. vns., 1ste pers. enk.) καὶ  (ns. vw.)  ἀδελφή (zn., adelfè = zuster, nom. vr. enk.) μου (pers. vnw., 1ste pers. gen. mann. enk.) καὶ  (ns. vw.)  μήτηρ (zn., mètèr = moeder, nom. vr. enk.) ἐστί  (< ww. eimi = zijn, act. ind. praes. 3de pers. enk.).

22 september 2015
Arseen De Kesel


GRIEKSE TEKST


Mark
1Καὶ εἰσῆλθεν πάλιν εἰς τὴν συναγωγήν. καὶ ἦν ἐκεῖ ἄνθρωπος ἐξηραμμένην ἔχων τὴν χεῖρα: 2καὶ παρετήρουν αὐτὸν εἰ τοῖς σάββασιν θεραπεύσει αὐτόν, ἵνα κατηγορήσωσιν αὐτοῦ. 3καὶ λέγει τῷ ἀνθρώπῳ τῷ τὴν ξηρὰν χεῖρα ἔχοντι, Ἔγειρε εἰς τὸ μέσον. 4καὶ λέγει αὐτοῖς, Ἔξεστιν τοῖς σάββασιν ἀγαθὸν ποιῆσαι  κακοποιῆσαι, ψυχὴν σῶσαι  ἀποκτεῖναι; οἱ δὲ ἐσιώπων. 5καὶ περιβλεψάμενος αὐτοὺς μετ' ὀργῆς, συλλυπούμενος ἐπὶ τῇ πωρώσει τῆς καρδίας αὐτῶν, λέγει τῷ ἀνθρώπῳ, Ἔκτεινον τὴν χεῖρα. καὶ ἐξέτεινεν, καὶ ἀπεκατεστάθη  χεὶρ αὐτοῦ. 6καὶ ἐξελθόντες οἱ Φαρισαῖοι εὐθὺς μετὰ τῶν Ἡρῳδιανῶν συμβούλιον ἐδίδουν κατ' αὐτοῦ ὅπως αὐτὸν ἀπολέσωσιν. 7Καὶ  Ἰησοῦς μετὰ τῶν μαθητῶν αὐτοῦ ἀνεχώρησεν πρὸς τὴν θάλασσαν: καὶ πολὺ πλῆθος ἀπὸ τῆς Γαλιλαίας [ἠκολούθησεν]: καὶ ἀπὸ τῆς Ἰουδαίας 8καὶ ἀπὸ Ἱεροσολύμων καὶ ἀπὸ τῆς Ἰδουμαίας καὶ πέραν τοῦ Ἰορδάνου καὶ περὶ Τύρον καὶ Σιδῶνα, πλῆθος πολύ, ἀκούοντες ὅσα ἐποίει ἦλθον πρὸς αὐτόν. 9καὶ εἶπεν τοῖς μαθηταῖς αὐτοῦ ἵνα πλοιάριον προσκαρτερῇ αὐτῷ διὰ τὸν ὄχλον ἵνα μὴ θλίβωσιν αὐτόν: 10πολλοὺς γὰρ ἐθεράπευσεν, ὥστε ἐπιπίπτειν αὐτῷ ἵνα αὐτοῦ ἅψωνται ὅσοι εἶχον μάστιγας. 11καὶ τὰ πνεύματα τὰ ἀκάθαρτα, ὅταν αὐτὸν ἐθεώρουν, προσέπιπτον αὐτῷ καὶ ἔκραζον λέγοντες ὅτι Σὺ εἶ  υἱὸς τοῦ θεοῦ. 12καὶ πολλὰ ἐπετίμα αὐτοῖς ἵνα μὴ αὐτὸν φανερὸν ποιήσωσιν. 13Καὶ ἀναβαίνει εἰς τὸ ὄρος καὶ προσκαλεῖται οὓς ἤθελεν αὐτός, καὶ ἀπῆλθον πρὸς αὐτόν. 14καὶ ἐποίησεν δώδεκα, [οὓς καὶ ἀποστόλους ὠνόμασεν,] ἵνα ὦσιν μετ' αὐτοῦ καὶ ἵνα ἀποστέλλῃ αὐτοὺς κηρύσσειν 15καὶ ἔχειν ἐξουσίαν ἐκβάλλειν τὰ δαιμόνια: 16[καὶ ἐποίησεν τοὺς δώδεκα,] καὶ ἐπέθηκεν ὄνομα τῷ Σίμωνι Πέτρον, 17καὶ Ἰάκωβον τὸν τοῦ Ζεβεδαίου καὶ Ἰωάννην τὸν ἀδελφὸν τοῦ Ἰακώβου, καὶ ἐπέθηκεν αὐτοῖς ὀνόμα[τα] Βοανηργές,  ἐστιν Υἱοὶ Βροντῆς: 18καὶ Ἀνδρέαν καὶ Φίλιππον καὶ Βαρθολομαῖον καὶ Μαθθαῖον καὶ Θωμᾶν καὶ Ἰάκωβον τὸν τοῦ Ἁλφαίου καὶ Θαδδαῖον καὶ Σίμωνα τὸν Καναναῖον 19καὶ Ἰούδαν Ἰσκαριώθ, ὃς καὶ παρέδωκεν αὐτόν. 20Καὶ ἔρχεται εἰς οἶκον: καὶ συνέρχεται πάλιν [ὁ] ὄχλος, ὥστε μὴ δύνασθαι αὐτοὺς μηδὲ ἄρτον φαγεῖν. 21καὶ ἀκούσαντες οἱ παρ' αὐτοῦ ἐξῆλθον κρατῆσαι αὐτόν, ἔλεγον γὰρ ὅτι ἐξέστη. 22καὶ οἱ γραμματεῖς οἱ ἀπὸ Ἱεροσολύμων καταβάντες ἔλεγον ὅτι Βεελζεβοὺλ ἔχει, καὶ ὅτι ἐν τῷ ἄρχοντι τῶν δαιμονίων ἐκβάλλει τὰ δαιμόνια. 23καὶ προσκαλεσάμενος αὐτοὺς ἐν παραβολαῖς ἔλεγεν αὐτοῖς, Πῶς δύναται Σατανᾶς Σατανᾶν ἐκβάλλειν; 24καὶ ἐὰν βασιλεία ἐφ' ἑαυτὴν μερισθῇ, οὐ δύναται σταθῆναι  βασιλεία ἐκείνη: 25καὶ ἐὰν οἰκία ἐφ' ἑαυτὴν μερισθῇ, οὐ δυνήσεται  οἰκία ἐκείνη σταθῆναι. 26καὶ εἰ  Σατανᾶς ἀνέστη ἐφ' ἑαυτὸν καὶ ἐμερίσθη, οὐ δύναται στῆναι ἀλλὰ τέλος ἔχει. 27ἀλλ' οὐ δύναται οὐδεὶς εἰς τὴν οἰκίαν τοῦ ἰσχυροῦ εἰσελθὼν τὰ σκεύη αὐτοῦ διαρπάσαι ἐὰν μὴ πρῶτον τὸν ἰσχυρὸν δήσῃ, καὶ τότε τὴν οἰκίαν αὐτοῦ διαρπάσει. 28Ἀμὴν λέγω ὑμῖν ὅτι πάντα ἀφεθήσεται τοῖς υἱοῖς τῶν ἀνθρώπων, τὰ ἁμαρτήματα καὶ αἱ βλασφημίαι ὅσα ἐὰν βλασφημήσωσιν: 29ὃς δ' ἂν βλασφημήσῃ εἰς τὸ πνεῦμα τὸ ἅγιον οὐκ ἔχει ἄφεσιν εἰς τὸν αἰῶνα, ἀλλὰ ἔνοχός ἐστιν αἰωνίου ἁμαρτήματος 30ὅτι ἔλεγον, Πνεῦμα ἀκάθαρτον ἔχει. 31Καὶ ἔρχεται  μήτηρ αὐτοῦ καὶ οἱ ἀδελφοὶ αὐτοῦ καὶ ἔξω στήκοντες ἀπέστειλαν πρὸς αὐτὸν καλοῦντες αὐτόν. 32καὶ ἐκάθητο περὶ αὐτὸν ὄχλος, καὶ λέγουσιν αὐτῷ, Ἰδοὺ  μήτηρ σου καὶ οἱ ἀδελφοί σου [καὶ αἱ ἀδελφαι σου] ἔξω ζητοῦσίν σε. 33καὶ ἀποκριθεὶς αὐτοῖς λέγει, Τίς ἐστιν  μήτηρ μου καὶ οἱ ἀδελφοί [μου]; 34καὶ περιβλεψάμενος τοὺς περὶ αὐτὸν κύκλῳ καθημένους λέγει, Ἴδε  μήτηρ μου καὶ οἱ ἀδελφοί μου. 35ὃς [γὰρ] ἂν ποιήσῃ τὸ θέλημα τοῦ θεοῦ, οὗτος ἀδελφός μου καὶ ἀδελφὴ καὶ μήτηρ ἐστίν.