MARCUSEVANGELIE : EERSTE HOOFDSTUK , MC 1 -- TAALGEBRUIK -- COMMENTAAR -
- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Mc (Marcus)
--
Zie naar de websites : Mc 1,1-8 . Mc 1, 9-15 . Mc 1,16-20 . Mc 1,21-28 . Mc 1,32-45 .
Deze websitepagina is een onderdeel van de website van Arseen De Kesel http://www.interlevensbeschouwelijk.be/index.html -
- Marcus
: overzicht .
- Marcus taalgebruik - Marcus
taalgebruik A - Marcus
taalgebruik B - Marcus
taalgebruik C - Marcus
taalgebruik D - Marcus
taalgebruik E - Marcus
taalgebruik F - Marcus
taalgebruik G - Marcus
taalgebruik H - Marcus
taalgebruik I - Marcus
taalgebruik J - Marcus
taalgebruik K - Marcus
taalgebruik L - Marcus
taalgebruik M - Marcus
taalgebruik N - Marcus
taalgebruik O - Marcus
taalgebruik P - Marcus
taalgebruik Q - Marcus
taalgebruik R - Marcus
taalgebruik S - Marcus
taalgebruik T - Marcus
taalgebruik U - Marcus
taalgebruik Z -
- Mc
: commentaar .
Overzicht van het Marcusevangelie : Mc 1 , Mc 2 , Mc 3 , Mc 4 , Mc 5 , Mc 6 , Mc 7 , Mc 8 , Mc 9 , Mc 10 , Mc 11 , Mc 12 , Mc 13 , Mc 14 , Mc 15 , Mc 16
Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | |
Tekstuitleg per pericope : Mc
1,1-6 , Mc
1,7-8 , Mc
1,9-11 , Mc
1,12-13 , Mc
1,14-15 , Mc
1,16-20 , Mc
1,21 , Mc
1,22 , Mc
1,23-28 , Mc
1,29-31 , Mc
1,32-34 , Mc
1,35-38 , Mc
1,39 , Mc
1,40-45
Tekstuitleg vers per vers : Mc
1,1 - Mc
1,2 - Mc
1,3 - Mc
1,4 - Mc
1,5 - Mc
1,6 - Mc
1,7 - Mc
1,8 - Mc
1,9 - Mc
1,10 - Mc
1,11 - Mc
1,12 - Mc
1,13 - Mc
1,14 - Mc
1,15 - Mc
1,16 - Mc
1,17 - Mc
1,18 - Mc
1,19 - Mc
1,20 - Mc
1,21 - Mc
1,22 - Mc
1,23 - Mc
1,24 - Mc
1,25 - Mc
1,26 - Mc
1,27 - Mc
1,28 - Mc
1,29 - Mc
1,30 - Mc
1,31 - Mc
1,32 - Mc
1,33 - Mc
1,34 - Mc
1,35 - Mc
1,36 - Mc
1,37 - Mc
1,38 - Mc
1,39 - Mc
1,40 - Mc
1,41 - Mc
1,42 - Mc
1,43 - Mc
1,44 - Mc
1,45
In hun synopsis van de eerste drie evangeliën (Leuven, Vlaamse
Bijbelstichting, 1986; Turnhout, Brepols, ) onderscheiden Adelbert Denaux en
Marc Vervenne volgende pericopen in het eerste hoofdstuk van het Marcusevangelie
:
13. Optreden van Johannes de Doper - Mc
1,1-6 - Mt
3,1-6 - Lc
3,1-6 -
16. Johannes de Doper kondigt de Messias aan Mc
1,7-8 - Mt
3,11-12 - Lc
3,15-17 -
18. Doop van Jezus - Mc
1,9-11 - Mt
3,13-17 - Lc
3,21-22 -
20. Jezus door de Satan op de proef gesteld - Mc
1,12-13 - Mt
4,1-11 - Lc
4,1-13 -
21. Begin van Jezus'optreden in Galilea - Mc
1,14-15 - Mt
4,12-17 - Lc
4,14-15 -
23. Roeping van de eerste leerlingen - Mc
1,16-20 - Mt
4,18-22 -
24. Jezus leert en geneest - Mc
1,21 - Mt
4,23-25 ; 5,1-2 - Lc
4,31 -
54. Slot van de bergrede - Mc
1,22 - Mt
7,28-29 - Lc
4,32 -
55. Uitdrijving van een demon - Mc
1,23-28 - Lc
4,33-37 -
58. Genezing van Petrus'schoonmoeder - Mc
1,29-31 - Mt
8,14-15 - Lc
4,38-39 -
59. Genezingen en exorcismen - Mc
1,32-34 - Mt
8,16-17 - Lc
4,40-41 -
60. Jezus vertrekt uit Kafarnaüm - Mc
1,35-38 - Lc
4,42-43 -
61. Prediking in de synagogen - Mc
1,39 - Mt
4,23-25 ; 5,1-2 - Lc
4,44 -
63. Genezing van een melaatse - Mc
1,40-45 - Mt
8,2-4 - Lc
5,12-16 -
- Mc 1,1 : titel
- Mc 1,2-8 : Johannes de Doper
-- Mc 1,2-3: profetie
---- 2a : inleiding op het citaat van Jesaja
---- 2b : Eliatekst: aankondiging van een bode
---- 3 : Jesajatekst: aankondiging en opdracht tot
-- Mc 1,4-5 : voorbereiding
---- 4 : optreden van Johannes: vervulling, aanwezigheid van de bode
---- 5 : reactie; daadwerkelijke voorbereiding
-- Mc : 1,6
-- Mc : 1,7-8
-- Mc 1,9-15
---- Mc 1,9-11
------ Mc 1,9
------ Mc 10-11
---- Mc 1,12-13
---- Mc 1,14-15
13. Optreden van Johannes de Doper : Mc 1,1-6 - Mc 1,1-6 - Mt 3,1-6 - Lc 3,1-6 -
- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Mc (Marcus)
-- Mc 1 -- Mc 1,1 - Mc 1,2 - Mc 1,3 - Mc 1,4 - Mc 1,5 - Mc 1,6 -
Mc 1,2 b | Mc 1,2 c | Mc 1,3 | Mc 1,7 | Mc 1,8 - Mc 1,8a | Mc 1,8 - Mc 1,8b |
idou (zie) | hos (die) | egô (ik) | autos de (hij echter) | ||
apostellô (ik zend) | kataskeuasei (zal bereiden) | hetoimasate (bereidt) | erchetai (zal komen) | ebaptisa (heb gedoopt) | baptisei (zal dopen) |
ton aggelon mou (mijn engel) | ton hodon sou (uw weg) | tèn hodon kuriou (de weg van de Heer) | ho ischuteros mou (de sterkere dan mij ) | humas (je) | humas (je) |
pro prosôpou sou (voor uw aangezicht) | opisô mou (na mij) | hudati (met water) | pneumati hagiôi (met heilige geest) | ||
13. Optreden van Johannes de Doper : Mc 1,1-6 - Mt 3,1-6 - Lc 3,1-6 - | 13. Optreden van Johannes de Doper : Mc 1,1-6 - Mt 3,1-6 - Lc 3,1-6 - | 13. Optreden van Johannes de Doper : Mc 1,1-6 - Mt 3,1-6 - Lc 3,1-6 - | 16. Johannes de Doper kondigt de Messias aan : Mc 1,7-8 - Mt 3,11-12 - Lc 3,15-17 - | 16. Johannes de Doper kondigt de Messias aan : Mc 1,7-8 - Mt 3,11-12 - Lc 3,15-17 - | 16. Johannes de Doper kondigt de Messias aan : Mc 1,7-8 - Mt 3,11-12 - Lc 3,15-17 - |
Evangelie van de 2de (tweede) zondag van de advent B . Mc 1,1-8 . Taalgebruik : Mc 1,1-8 .
Begin van de Blijde Boodschap van Jezus Christus, de zoon van God. Zoals er geschreven staat bij de profeet Jesaja: Zie, ik zend mijn bode voor u uit die voor u de weg zal banen; een stem van iemand die roept in de woestijn: Bereidt de weg van de Heer, maak zijn paden recht. Zo trad Johannes op in de woestijn en doopte; hij preekte een doopsel van bekering tot vergiffenis van de zonden. Heel de landstreek van Judea en alle inwoners van Jeruzalem trokken naar hem uit, en lieten zich door hem dopen in de rivier de Jordaan, terwijl zij hun zonden beleden. Johannes ging gekleed in kameelhaar met een leren gordel om zijn lendenen; hij at sprinkhanen en wilde honing. Hij predikte: "Na mij komt die sterker is dan ik, en ik ben niet waardig mij te bukken en de riem van zijn sandalen los te maken. Ik heb u gedoopt met water maar Hij zal u dopen met de heilige Geest."
Mc 1,1-6 - Mc 1,7-8 horen bij elkaar. Na bijbelcitaten wordt de vervulling ervan door Johannes de Doper gegeven . Mc 1,2 - Mc 1,3 en Mc 1,6 omsluiten elkaar . Mc 1,7 - Mc 1,8 gaat de komst van Jezus onmiddellijk vooraf .
Mc 1,1 - Mc 1,1 : Optreden van Johannes de Doper - Mc 1,1-6 - Mt 3,1-6 - Lc 3,1-6 -- bijbeloverzicht -- Mc (Marcus) -- Mc 1 -- taalgebruik -- Mc 1,1 - Mc 1,2 - Mc 1,3 - Mc 1,4 - Mc 1,5 - Mc 1,6 - | ||||||||||||||||
|
Statenvertaling . 1 Het begin des Evangelies van JEZUS CHRISTUS, den Zoon van
God.
King James Bible . [1] The beginning of the gospel of Jesus Christ, the Son
of God;
Luther-Bibel . 1 Dies ist der Anfang des Evangeliums von Jesus Christus, dem
Sohn Gottes.
Tekstuitleg van Mc
1,1 . Dit vers Mc
1,1 .telt 8 woorden (2 X 2 X 2 X 5) woorden en 40 (2 X 2 X 2 X 5) letters
. Door het feit dat de zin geen werkwoord bevat , komt hij over als een titel
. Het is een boekopschrift . Het is een geloofsbelijdenis : de goede boodschap dat Jezus de Christus is , zoon van God . Jezus heeft dit nooit expliciet over zichzelf gezegd . Het zijn gelovigen die dat over Jezus zeggen . Charles Vergeer in zijn boek 'Een nameloze . Jezus de Nazarener' (Nijmegen / Amsterdam , Sun , 1997 ; voortaan Vergeer) ziet 2 verhaallijnen : de verhaalllijn van de gezalfde , die wijst op de gezalfde koning en zo op het koningschap en de verhaallijn van de zoon van God .
De titel geeft ook het gezichtspunt aan waaruit dit evangelie geschreven wordt . Paulus had Jezus ervaren als de Levende , als de Christus , als zoon van God . Daardoor kregen de joodse termen van Christus en zoon van God een 'transcendent' karakter . Na zijn dood had God Jezus opgewekt uit de doden , had hem gezalfd tot koning van het koninkrijk van God en had hem aangesteld tot zoon van God . Paulus had bijna uitsluitend belangstelling voor de 'verrezen' Heer en niet voor het aardse leven van Jezus . Vanuit dat gezichtspunt bekijkt de evangelist Marcus het aardse leven van Jezus . Hij laat zien dat Jezus vanaf zijn aantreden de gezalfde en zoon van God is . Deze christelijke visie verschilt van de joodse kijk op Jezus . Joden keken uit naar de gezalfde , de messias en ook in het Oude Testament wordt een mens soms zoon van God genoemd , maar het blijft binnenaards , immanent .
Mc 1,1.1. αρχη = archè (begin, heerschappij) . Taalgebruik in het NT : archè (begin, heerschappij) . Taalgebruik in de LXX : archè (begin, heerschappij) . Taalgebruik in Mc : archè (begin, heerschappij) . Mc (2) : (1) Mc 1,1 . (2) Mc 13,8 .
archè (begin) | bijbel | LXX | Pentateuch | Eerdere Profeten | Latere Profeten | 12 Kleine Profeten | Geschriften | Gn | Ex | Lv | Nu | Dt | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. |
nom. + dat enk. archè(i) | 82 | 70 | 12 | 1 | 2 | 1 | 2 | 1 | 2 | 3 | 4 | 6 | 2 | |||||||||||
Totaal | 373 | 312 | 61 | 5 | 4 | 5 | 11 | 4 | 28 | 4 | 14 | 25 | 17 | 11 |
- Zie ook het werkw. αρχομαι = archomai (beginnen, aanvangen, heersen) . Taalgebruik in het NT : archomai (beginnen, aanvangen, heersen) . Taalgebruik in de LXX : archomai (beginnen, aanvangen, heersen) . Taalgebruik in Mc : archomai (beginnen, aanvangen, heersen) . Een vorm van αρχομαι = archomai (beginnen, aanvangen, heersen) in de LXX (123) , in het NT (85) .
archomai (beginnen, aanvangen) | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 8 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. |
inf. pr. | 1 | 1 : Mc 10,42 . | 11 | 9 | 1 | 1 | ||||||||||||||||
ind. aor. 3de p. enk. èrxato | 18 | 1 : (1) Mc 1,45 . | 1 : (2) Mc 4,1 . | 1 : (3) Mc 5,20 . | 3 : (4) Mc 6,2 . (5) Mc 6,7 . (6) Mc 6,34 . | 2 : (7) Mc 8,31 . (8) Mc 8,32 . | 3 : (9) Mc 10,28 . (10) Mc 10,32 . (11) Mc 10,47 . | 1 : (12) Mc 11,15 . | 1 : (13) Mc 12,1 . | 1 : (14) Mc 13,5 . | 3 : (15) Mc 14,33 . (16) Mc 14,69 . (17) Mc 14,71 . (18) Mc 15,8 . | 1 : (18) Mc 15,8 . | 76 | 35 | 41 | 7 | 18 | 11 | 1 | 4 | ||
ind. aor. 3de p. mv. èrxanto | 8 | 1 : 8 : (1) Mc 2,23 . | 1 : (2) Mc 5,17 . | 1 : (3) Mc 6,55 . | 1 : (4) Mc 8,11 . | 1 : (5) Mc 10,41 . | 2 : (6) Mc 14,19 . (7) Mc 14,65 . | 1 : (8) Mc 15,18 . | 37 | 18 | 19 | 2 | 8 | 8 | 1 | |||||||
totaal | 27 | 1 | 1 | 1 | 2 | 4 | 3 | 5 | 1 | 1 | 1 | 5 | 2 | 124 | 62 | 62 | 9 | 27 | 19 | 1 | 5 | 1 |
a is de eerste letter van het alfabet . In het Hebreeuws komt de aleph slechts
voor met een klinker . De bijbel (Gn
1,1) begint met de letter b in het woord בְּרֵאשִׁית = bëresjît (in het begin)
. De evangelist Marcus begint zijn evangelie met het optreden van Johannes de
Doper in de woestijn . Nadat Johannes werd overgeleverd , begint Jezus zijn
optreden in Galilea . De evangelisten Matteüs en Lucas verleggen dit begin
. Zij vatten hun evangelie aan met de conceptie en de geboorte van Johannes
en Jezus en komen zo terecht bij hun ouders : Zacharia en Elisabeth , Jozef
en Maria . Hierdoor maken zij een link met de vorige generatie van Johannes
en Jezus . Zij breiden dit nog uit door de toevoeging van een stamboom , die
Matteüs laat teruggaan tot Abraham en Lucas tot Adam . De evangelist Johannes
verlegt het begin bij God . Hij begint zijn evangelie met εν αρχῃ = en archèi (in
het begin) zoals Genesis begon met בְּרֵאשִׁית = bëresjît (in het begin) . Met
dit woord maakt Marcus een link met het begin van de schepping .
Begin roept ook de idee van einde op . Het boek van de Openbaring spreekt van
Alfa en Omega . De evangelist Matteüs eindigt zijn evangelie met de woorden
'tot aan de voleinding van de wereldtijd" .
In Mc
1,45 is het de eerste keer dat Marcus ηρξατο = èrxato (hij begon) gebruikt
. Het gebruik ervan in het laatste vers van dit hoofdstuk roept de idee van
een inclusio (omarming, omsluiting) met het αρχη = archè (begin) van vers 1
op . Dit eerste hoofdstuk zou dus een begin / aanvang van de boodschap van Jezus
geven . In Mc
1,45 gaat het om een getuigenis van een genezen jood . Eenzelfde gebruik
zullen we vinden in Mc
5,20 , maar daar gaat het dan om een genezen heiden . Zo krijgen we twee
getuigen : een jood en een heiden ; ze getuigen over hun genezing door Jezus
. Een derde maal komt de infinitief κηρυσσειν = kèrussein (getuigen) voor in Mc
3,14 waar de leerlingen geroepen worden om gezonden te worden om te getuigen
. Het zijn deze maal de leerlingen die getuigen zullen zijn . De realisatie
van deze roeping gebeurt in Mc
6,12 , na de zending door Jezus .
- Hebreeuws . רֹאשׁ = ro´sj
(hoofd, top, begin) . Taalgebruik in Tenakh : ro´sj
(hoofd, top, begin) . Getalswaarde : resj = 20 of 200 , aleph = 1 , sjin
= 21 of 300 ; totaal : 42 (2 X 3 X 7) OF 501 (3 X 167) . Structuur : 2 - 1 - 3 . De som van de elementen is telkens 6 . Tenakh (148) . Pentateuch (51) . Eerdere Profeten (32) . Latere Profeten (26) . 12 Kleine
Profeten (6) . Geschriften (33) .
Waarin bestaat dit getuigenis . In Mc 1,14 is er sprake van het verkondigen
van het evangelie van God en in Mc 1,1 : begin van het evangelie : Jezus is
de Messias (Christus) . Het getuigenis of de verkondiging van de genezene zou
kunnen zijn : Jezus is de Messias (Christus) . Zo omsluit Mc
1,45 nog mooier Mc 1 . In het evangelie is het getuigenis van Jezus als
de Messias (Christus) voorbehouden voor Petrus .
- Hebreeuws : - חָלַל = châlal (beginnen) . Taalgebruik in Tenakh : châlal (beginnen) . Getalswaarde : chet = 8 , lamed = 12 of 30 ; totaal : 32 (2² X 2³) OF 68 (2² X 17) . Structuur : 8 - 3 - 3 . De som van de elementen is telkens 3 .
- Ned. : beginnen (be-gin-nen ; -gin- vinden we in het Griekse = ginomai (worden) . D. : anfangen . E. : begin . Fr. : commencer . Grieks : αρχομαι = archomai (beginnen, aanvangen, heersen) . Taalgebruik in het NT : archomai
(beginnen, aanvangen, heersen) .
- Ned. : begin . D. : Anfang . E. : beginning . Fr. : commencement . Grieks : αρχη = archè (begin, heerschappij) . Taalgebruik in het NT : archè
(begin, heerschappij) . Hebreeuws : רֹאשׁ = ro´sj
(hoofd, top, begin) . Taalgebruik in Tenakh : ro´sj
(hoofd, top, begin) . Lat. : principium , initium (in-ire : ingaan, binnengaan) .
Mc 1,1.2. bep. lidw. gen. mann. + onz. enk. του = tou (de) van het bepaald lidw. ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het) . Taalgebruik in het NT : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald lidwoord . Mc 1 (8) : (1) Mc 1,1 (onz.) . (2) Mc 1,10 (mann.) . (3) Mc 1,13 (mann.) . (4) Mc 1,14 (mann.) . (5) Mc 1,15 (mann.) . (6) Mc 1,19 (mann.) . (7) Mc 1,24 (mann.) . (8) Mc 1,44 (mann.) .
lidw. enk. | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
4. | gen. m. + onz. enk. tou | 116 | 8 | 6 | 6 | 5 | 11 | 6 | 7 | 6 | 7 | 9 | 3 | 10 | 6 | 13 | 7 | 6 | 8480 | 6542 | 1938 | 234 | 116 | 272 | 196 | 269 | 673 | 178 | 622 | 818 |
Totaal | 940 | 67 | 45 | 41 | 64 | 70 | 71 | 62 | 36 | 66 | 71 | 40 | 59 | 53 | 106 | 61 | 28 | 54298 | 42002 | 12296 | 1648 | 940 | 1649 | 1422 | 1696 | 4013 | 928 | 4237 | 5659 |
- Nederl. . : bepaald lidwoord de / het . Arabisch : bepaald lidw. اَل = ´al (de) . Taalgebruik in de Qoran : ´al (de) . D. : der , die , das enz. . E. : the . Fr. : le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) . Gr. ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het) . Taalgebruik in het NT : bepaald lidwoord . Hebreeuws : הַ = ha (de, het) . Taalgebruik in Tenakh : ha (de, het) .
Mc 1,1.3. gen. onz. enk. ευαγγελιου = euaggeliou (van het evangelie) van het zelfst. naamw. ευαγγελιον = euaggelion (goede boodschap) . Taalgebruik in het NT : euaggelion (evangelie) . Taalgebruik in de Septuaginta : euaggelion (evangelie) . Taalgebruik in Mc : euaggelion (evangelie) . Mc (3) : (1) Mc 1,1 . (2) Mc 8,35 . (3) Mc 10,29 . In Mc 1 een vorm van ευαγγελιον = euaggelion (goede boodschap) in 3 verzen : (1) Mc 1,1 (gen. enk. ευαγγελιου = euaggeliou) . (2) Mc 1,14 (acc. enk. ευαγγελιον = euaggelion) . (3) Mc 1,15 (dat. enk. ευαγγελιῳ = euaggeliô(i) . Het is een term die veelvuldig door Paulus wordt gebruikt .
euaggelion (evangelie) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
nom. + acc. onz. enk. euaggelion | 41 | 41 | 4 : (1) Mt 4,23 . (2) Mt 9,35 . (3) Mt 24,14 . (4) Mt 26,13 . | 4 : (1) Mc 1,14 . (2) Mc 13,10 . (3) Mc 14,9 . (4) Mc 16,15 . | 1 : Hnd 20,24 . | 31 | 1 : Apk 14,6 . | 8 : (1) Mt 4,23// (Mc 1,14) // Mt 9,35 .(2) Mt 24,14 // Mt 26,13 // Mc 14,9 . (3) Mt 26,13 // Mc 14,9 . | 8 | |||
gen. onz. enk. euaggeliou | 22 | 22 | 3 : (1) Mc 1,1 . (2) Mc 8,35 . (3) Mc 10,29 . | 1 : Hnd 15,7 . | 18 | 3 | 3 | |||||
dat. onz. enk. euaggeliôi | 13 | 1 | 12 | 1 : Mc 1,15 . | 11 | 1 | 1 | |||||
Totaal | 76 | 1 | 75 | 4 | 8 | 2 | 60 | 1 | 12 | 12 |
euaggelion (evangelie) | Br. | Rom | 1 Kor | 2 Kor | Gal | Ef | Fil | Kol | 1 Tes | 2 Tes | 1 Tim | 2 Tim | Film | 1 Pe | P. | A.b |
nom. + acc. onz. enk. euaggelion | 31 | 7 : (1) Rom 1,1 . (2) Rom 1,16 . (3) Rom 2,16 . (4) Rom 11,28 . (5) Rom 15,16 . (6) Rom 15,19 . (7) Rom 16,25 . | 4 : (1) 1 Kor 9,14 . (2) 1 Kor 9,18 . (3) 1 Kor 9,23 . (4) 1 Kor 15,1 . | 5 : (1) 2 Kor 2,12 . (2) 2 Kor 4,3 . (3) 2 Kor 9,13 . (4) 2 Kor 11,4 . (5) 2 Kor 11,7 . | 5 : (1) Gal 1,6 . (2) Gal 1,7 . (3) Gal 1,11 . (4) Gal 2,2 . (5) Gal 2,7 . | 1 : Ef 1,13 . | 2 : (1) Fil 1,5 . (2) Fil 2,22 . | 5 : (1) 1 Tes 1,5 . (2) 1 Tes 2,2 . (3) 1 Tes 2,4 . (4) 1 Tes 2,8 . (5) 1 Tes 2,9 . | 1 : 1 Tim 1,11 . | 1 : 2 Tim 2,8 . | 31 | |||||
gen. onz. enk. euaggeliou | 18 | 2 : (1) 1 Kor 4,15 . (2) 1 Kor 9,14 . | 1 : 2 Kor 4,4 . | 2 : (1) Gal 2,5 . (2) Gal 2,14 . | 3 : (1) Ef 3,6 . (2) Ef 6,15 . (3) Ef 6,19 . | 5 : (1) Fil 1,7 . (2) Fil 1,12 . (3) Fil 1,16 . (4) Fil 1,27 . (5) Fil 4,15 . | 2 : (1) Kol 1,5 . (2) Kol 1,23 . | 1 : 2 Tes 2,14 . | 1 : 2 Tim 1,10 . | 1 : Film 1,13 . | 18 | |||||
dat. onz. enk. euaggeliôi | 11 | 2 : (1) Rom 1,9 . (2) Rom 10,16 . | 2 : (1) 1 Kor 9,12 . (2) 1 Kor 9,18 . | 2 : (1) 2 Kor 8,18 . (2) 2 Kor 10,14 . | 1 : Fil 4,3 . | 1 : 1 Tes 3,2 . | 1 : 2 Tes 1,8 . | 1 : 2 Tim 1,8 . | 1 : 1 Pe 4,17 . | 10 | 1 | |||||
Totaal | 60 | 9 | 8 | 8 | 7 | 4 | 8 | 2 | 6 | 2 | 1 | 3 | 1 | 1 | 59 |
- Zie het werkw. ευαγγελιζω = euaggelizô (goede boodschap brengen)
. Taalgebruik in het NT : euaggelizomai
(goede boodschap brengen) . Taalgebruik in de LXX : euaggelizomai
(goede boodschap brengen) . Een vorm van ευαγγελιζω = euaggelizô (goede boodschap brengen) , in de LXX (23) , in het NT (54) , in Mt (1) , in Mc (0) , in Lc (10) , in Hnd (15) , in Br. (21) .
- Zie b.v. het Hebreeuwse werkw. בָשַׂר = bâshar (een
goede boodschap brengen, berichten) . Taalgebruik in Tenakh : bâshar (een
goede boodschap brengen, berichten) . Getalswaarde : beth = 2 , shin = 21 of 300 , resj = 20 of 200 ; totaal : 43 OF 502 (2 X 251) . Structuur : 2 - 3 - 2 . De som van de elementen is telkens 7 .
- eu-aggelion = goede boodschap . Lat. evangelium . Fr. évangile
. D. Evangelium . E. gospel .
- In Marcus en Brieven gaat de voorkeur uit naar het zelfst. naamw. ευαγγελιον = euaggelion (goede boodschap) , in Lucas en Handelingen naar het werkw. ευαγγελιζω = euaggelizô (goede boodschap brengen)
.
- Bibliografie
-- Babut Jean-Marc , Pour lire Marc . Mots et thèmes . Paris , Du Cerf , 2004 ; p. 21-29 .
Mc 1,1.2.
- 3. του ευαγγελιου = tou euaggeliou (van het evangelie) . NT (22/22) . Een vorm van ευαγγελιον = euaggelion
(goede boodschap) in Mc (8) ; gen. (3) , dat. (1) , acc. (4) . Elke vorm wordt
voorafgegaan door het bepaald lidwood : gen. του = tou , dat. τῳ = tô(i) , acc.
το = to .
In twee complementaire zinnen in Mc
1,14-15 komt het woord ευαγγελιον = euaggelion (goede boodschap - evangelie) tweemaal
voor . Maar de inhoud van ευαγγελιον = euaggelion (goede boodschap - evangelie) verschilt van die in Mc 1,1 . In de zin κηρυσσων το ευαγγελιον = kèrussôn to euaggelion ... (verkondigend de goede
boodschap) (Mc
1,14) is Jezus onderwerp van de verkondiging van de goede boodschap van God . Deze boodschap wordt in Mc
1,15 omschreven en betreft de nabije komst van het koninkrijk van God . Het einde van Mc
1,15 is een oproep om in die goede boodschap te geloven : πιστευετε εν τῳ ευαγγελιῳ = pisteutete en tôi euaggeliôi (gelooft
in de goede boodschap) . Zo omsluit Mc
1,1 en Mc
1,14-15 elkaar . Ook in de slotverzen van het Marcusevangelie komt het woord
ευαγγελιον = euaggelion (goede boodschap) gecombineerd met het werkwoord κηρυσσω = kèrussô
(verkondigen) voor , nl. Mc
16,15 : κηρυξατε το ευαγγελιον = kèruksate to euaggelion (verkondigt de goede boodschap) . In Mc
16,15 zendt Jezus zijn leerlingen om de goede boodschap te verkondigen . De toehoorder steunt voor de keuze om te geloven en gered te worden of om niet te geloven en verdoemd te worden .
Mc 1,1.4. gen. mann. enk. ιησου = Ièsou (Jezus) van het zelfst. naamw. ιησους = ièsous (Jezus) . Taalgebruik in het NT : Ièsous (Jezus) . Taalgebruik in de LXX : Ièsous (Jezus) . Taalgebruik in Mc : Ièsous (Jezus) . Mc 1 (1) : Mc 1,1 . In Mc 1 komt een vorm van de naam ιησους = Jezus in slechts zes verzen voor : (1) Mc 1,1 (gen. ιησου = Ièsou) . (2) Mc 1,9 (nom. ιησους = Ièsous) . (3) Mc 1,14 (nom. ιησους = Ièsous) . (4) Mc 1,17 (nom. ιησους = Ièsous) . (5) Mc 1,24 (voc. ιησου = Ièsou) . (6) Mc 1,25 (nom. ιησους = Ièsous) . In Mc en Lc wordt de naam Jezus relatief weinig gebruikt . In de evangelies wordt de naam Christus zeer weinig gebruikt , maar des te overvloediger in de Brieven .
Ièsous (Jezus) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Rom | 1 Kor | 2 Kor | Gal | Ef | Fil | Kol | 1 Tes | 2 Tes | 1 Tim | 2 Tim | Tit | Film | Heb | Jak | 1 Pe | 2 Pe | 1 Joh | 2 Joh | 3 Joh | Jud | Apk | syn. | ev. | |
1 | nom. mann. enk. Ièsous | 604 | 149 | 455 | 110 | 57 | 55 | 194 | 10 | 28 | 1 | 4 | 2 | 1 | 0 | 1 | 1 | 2 | 2 | 3 | 0 | 0 | 0 | 5 | 0 | 0 | 1 | 5 | 0 | 0 | 0 | 1 | 222 | 416 |
2 | voc. + gen. + dat. mann. enk. Ièsou | 348 | 35 | 313 | 25 | 13 | 18 | 18 | 32 | 196 | 29 | 17 | 11 | 14 | 18 | 19 | 5 | 12 | 10 | 10 | 11 | 4 | 5 | 4 | 2 | 9 | 7 | 4 | 1 | 0 | 4 | 11 | 56 | 74 |
3 | acc. mann. enk. Ièsoun | 163 | 39 | 124 | 15 | 11 | 14 | 26 | 27 | 31 | 6 | 2 | 4 | 2 | 1 | 1 | 1 | 2 | 0 | 0 | 1 | 0 | 1 | 5 | 0 | 0 | 0 | 0 | 3 | 1 | 1 | 0 | 40 | 66 |
totaal | 1115 | 223 | 892 | 150 | 81 | 87 | 238 | 69 | 255 | 36 | 23 | 17 | 17 | 19 | 21 | 7 | 16 | 12 | 13 | 12 | 4 | 6 | 14 | 2 | 9 | 8 | 9 | 4 | 1 | 5 | 12 | 318 | 556 |
Vergelijking met Christus :
Christos | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | syn. | ev. | Hnd | Br. | Rom | 1 Kor | 2 Kor | Gal | Ef | Fil | Kol | 1 Tes | 2 Tes | 1 Tim | 2 Tim | Tit | Film | Heb | Jak | 1 Pe | 2 Pe | 1 Joh | 2 Joh | 3 Joh | Jud |
nom. Christos | 118 | 8 | 110 | 8 | 5 | 5 | 15 | 18 | 33 | 4 | 73 | 14 | 18 | 2 | 9 | 6 | 4 | 4 | 1 | 3 | 6 | 2 | 1 | 3 | ||||||||
voc. Christe |
1 | 1 | 1 | 0 | 0 | 0 | 1 | 1 | 0 | |||||||||||||||||||||||
gen. Christou | 251 | 11 | 240 | 5 | 2 | 0 | 1 | 7 | 8 | 11 | 214 | 27 | 24 | 30 | 15 | 20 | 17 | 11 | 6 | 7 | 8 | 5 | 4 | 4 | 6 | 2 | 14 | 6 | 2 | 2 | 4 | |
dat. Christô(i) | 107 | 5 | 102 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 102 | 16 | 12 | 8 | 8 | 16 | 11 | 7 | 4 | 2 | 3 | 7 | 3 | 3 | 1 | 1 | ||||||||
acc. Christon | 78 | 14 | 64 | 2 | 0 | 7 | 2 | 9 | 11 | 10 | 43 | 8 | 7 | 4 | 4 | 4 | 5 | 3 | 1 | 1 | 2 | 2 | 1 | 1 | ||||||||
totaal | 555 | 38 | 517 | 16 | 7 | 12 | 18 | 35 | 53 | 25 | 432 | 65 | 61 | 44 | 36 | 46 | 37 | 25 | 10 | 10 | 14 | 13 | 4 | 8 | 12 | 2 | 21 | 7 | 8 | 3 | 6 |
Ièsous (Jezus) | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
1 | nom. mann. enk. Ièsous | 57 | 4 | 4 | 1 | 3 | 1 | 1 | 5 | 16 | 4 | 5 | 2 | 7 | 3 | 1 | 604 | 149 | 455 | 110 | 57 | 55 | 194 | 10 | 28 | 1 | 222 | 416 | ||
2 | voc. + gen. + dat. mann. enk. Ièsou | 13 | 2 | 1 | 3 | 2 | 1 | 1 | 2 | 1 | 348 | 35 | 313 | 25 | 13 | 18 | 18 | 32 | 196 | 11 | 56 | 74 | ||||||||
3 | acc. mann. enk. Ièsoun | 11 | 2 | 1 | 1 | 1 | 1 | 2 | 2 | 1 | 163 | 39 | 124 | 15 | 11 | 14 | 26 | 27 | 31 | 0 | 40 | 66 | ||||||||
totaal | 81 | 6 | 5 | 1 | 8 | 2 | 1 | 8 | 18 | 6 | 5 | 2 | 11 | 6 | 2 | 1115 | 223 | 892 | 150 | 81 | 87 | 238 | 69 | 255 | 12 | 318 | 556 |
Ièsous | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 8 | |
1 | Ièsous | 57 | 4 : (1) Mc 1,9 . (2) Mc 1,14 . (3) Mc 1,17 . (4) Mc 1,25 . | 4 : (1) Mc 2,5 . (2) Mc 2,8 . (3) Mc 2,17 . (4) Mc 2,19 . | 1 : Mc 3,7 . | 3 : (1) Mc 5,20 . (2) Mc 5,30 . (3) Mc 5,36 . | 1 : Mc 6,4 . | 1 : Mc 8,27 . |
2 | Ièsou | 13 | 2 : (1) Mc 1,1 (gen.) (2) Mc 1,24 (voc.) | 1 : Mc 2,15 (dat.) | 3 : (1) Mc 5,7 (voc.) . (2) Mc 5,21 (gen.) . (3) Mc 5,27 (gen.) | |||
3 | Ièsoun | 11 | 2 : (1) Mc 5,6 . (2) Mc 5,15 . | 1 : Mc 6,30 . | ||||
totaal | 81 | 6 | 5 | 1 | 8 | 2 | 1 |
Ièsous | Mc | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | ||
1 | Ièsous | 57 | 5 : (1) Mc 9,2 . (2) Mc 9,23 . (3) Mc 9,25. (4) Mc 9,27 . (5) Mc 9,39 . | 16 : (1) Mc 10,5 . (2) Mc 10,14 . (3) Mc 10,18 . (4) Mc 10,21 . (5) Mc 10,23 . (6) Mc 10,24 . (7) Mc 10,27 . (8) Mc 10,29 . (9) Mc 10,32 . (10) Mc 10,38 . (11) Mc 10,39 . (12) Mc 10,42 . (13) Mc 10,47 . (14) Mc 10,49 . (15) Mc 10,51 . (16) Mc 10,52 . | 4 : (1) Mc 11,6 . (2) Mc 11,22 . (3) Mc 11,29 . (4) Mc 11,33 . | 5 : (1) Mc 12,17 . (2) Mc 12,24 . (3) Mc 12,29 . (4) Mc 12,34 . (5) Mc 12,35 . | 2 : (1) Mc 13,2 . (2) Mc 13,5 . | 7 : (1) Mc 14,6 . (2) Mc 14,18 . (3) Mc 14,27 . (4) Mc 14,30 . (5) Mc 14,48 . (6) Mc 14,62 . (7) Mc 14,72 . | 3 : (1) Mc 15,5 . (2) Mc 15,34 . (3) Mc 15,37 . | 1 : Mc 16,19 . | 57 |
2 | Ièsou | 13 | 2 : (1) Mc 9,4 (dat.) . (2) Mc 9,5 (dat.) . | 1 : Mc 10,47 (voc.) . | 1 : Mc 11,33 (dat.) . | 2 : (1) Mc 14,55 (gen.) . (2) Mc 14,67 (gen.) . | 1 : Mc 15,43 (gen.) . | 13 | |||
3 | Ièsoun | 11 | 1 : Mc 9,8 . | 1 : Mc 10,50 . | 1 : Mc 11,7 . | 2 : (1) Mc 14,53 . (2) Mc 14,60 . | 2 : (1) Mc 15,1 . (2) Mc 15,15 . | 1: Mc 16,6 . | 11 | ||
totaal | 81 | 8 | 18 | 6 | 5 | 2 | 11 | 6 | 2 | 81 |
Mc 1,1.3. - 4. ευαγγελιου ιησου = euaggeliou ièsou (van het evangelie van Jezus) . Mc 1,1 .
- variante lezing : του ευαγγελιου (του) χριστου = tou euaggeliou tou christou (van het evangelie van Christus) . NT (2) : (1) Mc 1,1 . (2) Fil 1,27 . In Lc 4,18 lezen we : εχρισεν με ευαγγελισασθαι = echrisen me euaggelisasthai (hij zalfde me over de goede boodschap te brengen) . In Lc 4,18 citeert Lucas de LXX van Js 61,1 . Hier vinden we een combinatie van zalven (Christus betekent gezalfde) en de goede boodschap brengen . Lc 4,18 maakt deel uit van het optreden van Jezus in Nazaret .
- του ευγγελιου της δοξης του χριστου = tou euaggeliou tès doksès tou christou (van het evangelie van van de heerlijkheid van Christus) .
- το ευαγγελιον του θεου = to euaggelion tou theou (het evangelie van God) . NT (4) : (1) Rom
15,16 . (2) 1
Tes 2,2 . (3) 1
Tes 2,8 . (4) 1
Tes 2,9 . του θεου ευαγγελιον = theou to euaggelion (evangelie van God) in 2
Kor 11,7 .
- ευαγγελιον θεου = euaggelion theou (het evangelie van God) . NT (1) : Rom 1,1 .
- το ευαγγελιον του χριστου = to euaggelion tou (het evangelie van Christus) . NT (10) : (1) Rom 1,16 . (2) Rom
15,19 . (3) 1
Kor 9,18 . (4) 2
Kor 2,12 . (5) 2
Kor 9,13 . (6) Gal 1,7 . (8) 1
Tes 2,2 . (9) 1
Tes 2,8 . (10) 1
Tes 2,9 .
- το ευαγγελιον της βασιλειας = to euaggelion tès basileias (het evangelie van het koninkrijk) . NT (4) : (1) Mt
4,23 . (2) Mt
9,35 . (3) Mt
24,14 . (4) Mc 1,14 (variante lezing) . .
- τῳ ευαγγελιῳ του χριστου = tôi euaggeliôi tou christou (aan het evangelie van Christus) . NT (1) : 1
Kor 9,12 .
- τῳ ευαγγελιῳ του κυριου ἡμων ιησου = tôi euaggeliôi tou kuriou hèmôn ièsou (aan het evangelie van onze Heer Jezus) . 2
Tes 1,8 .
- τῳ του θεου ευαγγελιῳ = tô(i) tou theou euaggeliô(i) (aan het evangelie van God) . 1
Pe 4,17 .
- εν τῳ ευαγγελιῳ = en tô(i) euaggeliô(i) (in het evangelie) . NT (7/12) : (1) Mc
1,15 . (2) Rom 1,9 . (3) 1
Kor 9,18 . (4) 2
Kor 8,18 . (5) 2
Kor 10,14 . (6) Fil 4,3 . (7) 1
Tes 3,2 .
- εν τῳ ευαγγελιῳ του χριστου = en tôi euaggeliôi tou christou (in
het evangelie van Christus) . NT (2) : (1) 2
Kor 10,14 . (2) 1
Tes 3,2 .
- εν τῳ ευαγγελιῳ του υἱου αυτου = en tôi euaggeliôi tou huiou autou (in
het evangelie van zijn zoon) . Rom 1,9 .
Een vorm van
ευαγγελιον = euaggelion (goede boodschap) + (...) του χριστου : NT (13) : (1) Mc 1,1 . (2) Rom 1,16 . (3) Rom
15,19 . (4) 1
Kor 9,12 . (5) 1
Kor 9,18 . (6) 2
Kor 2,12 . (7) 2
Kor 4,4 . (8) 2
Kor 9,13 . (9) Gal 1,7 . (10) Fil 1,27 . (11) 1
Tes 2,2 . (12) 1
Tes 2,8 . (13) 1
Tes 2,9 .
- Een vorm van
ευαγγελιον = euaggelion (goede boodschap) + (του) θεου = (tou) theou ( van God) of variatie van deze lezing (2
Kor 11,7 en 1
Pe 4,17) . NT (4) : (1) Rom
15,16 . (2) 1
Tes 2,2 . (3) 1
Tes 2,8 . (4) 1
Tes 2,9 .
- Andere : NT (6) : (1) Mt
4,23 . (2) Mt
9,35 . (3) Mt
24,14 . (4) Mc 1,14 (variante lezing) . (5) Rom 1,9 . (6) 2
Tes 1,8 .
Mc 1,1.5. gen. mann. enk. χριστου = christou (van Christus) van het zelfst. naamw. χριστος = christos (gezalfde, Christus) . Taalgebruik in het NT : christos (Christus) . Taalgebruik in de LXX : christos (Christus) . Een vorm van χριστος = christos (gezalfde, Christus) in het OT (50) , in het NT (529) . Het Griekse woord χριστος = christos (Christus) is de vertaling van het Hebreeuwse massiach (gezalfde, messias). Jezus was zijn geboortenaam, Christus is een bijnaam om hem als de messias aan te duiden . In de BRieven wordt de term Christus veelvuldig gebruikt . Het is niet omdat de term Christus zo weinig voorkomt in de evangelies , dat de visie van Paulus niet overheersend zou zijn .
Christos | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | syn. | ev. | Hnd | Br. | Rom | 1 Kor | 2 Kor | Gal | Ef | Fil | Kol | 1 Tes | 2 Tes | 1 Tim | 2 Tim | Tit | Film | Heb | Jak | 1 Pe | 2 Pe | 1 Joh | 2 Joh | 3 Joh | Jud |
nom. Christos | 118 | 8 | 110 | 8 | 5 | 5 | 15 | 18 | 33 | 4 | 73 | 14 | 18 | 2 | 9 | 6 | 4 | 4 | 1 | 3 | 6 | 2 | 1 | 3 | ||||||||
voc. Christe |
1 | 1 | 1 | 0 | 0 | 0 | 1 | 1 | 0 | |||||||||||||||||||||||
gen. Christou | 251 | 11 | 240 | 5 | 2 | 0 | 1 | 7 | 8 | 11 | 214 | 27 | 24 | 30 | 15 | 20 | 17 | 11 | 6 | 7 | 8 | 5 | 4 | 4 | 6 | 2 | 14 | 6 | 2 | 2 | 4 | |
dat. Christô(i) | 107 | 5 | 102 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 102 | 16 | 12 | 8 | 8 | 16 | 11 | 7 | 4 | 2 | 3 | 7 | 3 | 3 | 1 | 1 | ||||||||
acc. Christon | 78 | 14 | 64 | 2 | 0 | 7 | 2 | 9 | 11 | 10 | 43 | 8 | 7 | 4 | 4 | 4 | 5 | 3 | 1 | 1 | 2 | 2 | 1 | 1 | ||||||||
totaal | 555 | 38 | 517 | 16 | 7 | 12 | 18 | 35 | 53 | 25 | 432 | 65 | 61 | 44 | 36 | 46 | 37 | 25 | 10 | 10 | 14 | 13 | 4 | 8 | 12 | 2 | 21 | 7 | 8 | 3 | 6 |
christos (Christus) Met (+) of zonder lidw. (-) . | NT | Mt | Mc | Lc | syn. | ev. |
nom. christos | 110 | 8 : (1) Mt 1,16 (-) . (2) Mt 2,4 (+) . (3) Mt 16,16 (+) . (4) Mt 16,20 (+) . (5) Mt 23,10 (+) . (6) Mt 24,5 (+) . (7) Mt 24,23 (+) . (8) Mt 27,63 (+) . | 5 : (1) Mc 8,29 . (2) Mc 12,35 . (3) Mc 13,21 . (4) Mc 14,61 (+) . (5) Mc 15,32 . | 5 : (1) Lc 2,11 (-) . (2) Lc 3,15 (+) . (3) Lc 22,67 (+) . (4) Lc 23,35 (+) . (5) Lc 23,39 (+) . | 18 : (1) Mt 16,16 // Mc 8,29 // Lc 9,20 . (2) Mt 24,23 // Mc 13,21 . (3) Mt 27,63 // Mc 14,61 // Lc 22,67 . (4) Mc 15,32 // Lc 23,35 . | 33 |
voc. christe | 1 | 1 : Mt 26,68 . | 0 | 0 | 1 | 1 |
gen. christou | 240 | 5 : (1) Mt 1,1 (-) . (2) Mt 1,17 (+) . (3) Mt 1,18 (+) . (4) Mt 11,2 (+) . (5) Mt 22,42 (+) . | 2 : (1) Mc 1,1 . (2) Mc 9,41 . | 0 | 7 : (1) Mt 22,42 // Mc 12,35 // Lc 20,41 . | 8 |
dat. christô(i) | 102 | 0 | 0 | 0 | ||
acc. christon | 64 | 2 : (1) Mt 27,17 (+) . (2) Mt 27,22 (+) . | 0 | 7 : : (1) Lc 2,26 (+) . (2) Lc 4,41 (+) . (3) Lc 9,20 (+) . (4) Lc 20,41 (+) . (5) Lc 23,2 (-) . (6) Lc 24,26 (+) . (7) Lc 24,46 (+) . | 9 : | 11 |
Totaal | 517 | 16 | 7 | 12 | 35 | 53 |
- Hebreeuws . מָשִׁיחַ = mâsjîach (messias , gezalfde) . Zie het werkw. מָשַׁח = mâsjach (zalven)
. Taalgebruik in Tenakh : mâsjach
(zalven) . Getalswaarde : mem = 13 of 40 , sjin = 20 of 200 , chet = 8 ; totaal : 41 OF 248 (2³ X 31) . Structuur : 4 - 2 - 8 . De som van de elementen is telkens 5 . m-sj-j-ch . Tenakh (11) : (1) 1 S 24,7 . (2) 1 S 24,11 . (3) 1 S 26,16 . (4) 2 S 1,14 . (5) 2 S 1,16 . (6) 2 S 1,21 . (7) 2 S 19,22 . (8) 2 S 23,1 . (9) Kl 4,20 . (10) Da 9,25 . (11) Da 9,26 .
- Zie ook het Griekse werkw. χριω = chriô (zalven)
. Taalgebruik in het NT : chriô
(zalven) . Taalgebruik in de LXX : chriô
(zalven) . Taalgebruik in Lc : chriô
(zalven) . Een vorm van χριω = chriô in de LXX (79) , in het NT (5) : (1) Lc
4,18 . (2) Hnd 4,27 . (3) Hnd 10,38 . (4) 2
Kor 1,21 . (5) Heb 1,9 .
Mc 1,1.4. - 5. ιησου χριστου = Ièsou Christou (Jezus Christus) . NT (146) . Slechts in vier verzen in de evangelies : (1) Mt 1,1 . (2) Mt 1,18 . (3) Mc 1,1 . (4) Joh 1,17 . Hnd (11) . Brieven (125) . Apk (6) . We hebben reeds gewezen op de gelijkenissen tussen de 2 woorden in het Hebreeuws . Het is opvallend dat in de Brieven de namen van Jezus en Christuis zo sterk aan elkaar gelinkt zijn .
Christos | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | syn. | ev. | Hnd | Br. | Rom | 1 Kor | 2 Kor | Gal | Ef | Fil | Kol | 1 Tes | 2 Tes | 1 Tim | 2 Tim | Tit | Film | Heb | Jak | 1 Pe | 2 Pe | 1 Joh | 2 Joh | 3 Joh | Jud | Apk |
een vorm van Ièsous Christos | 178 | 3 | 1 | 0 | 2 | 16 | 23 | 15 | 10 | 8 | 11 | 9 | 3 | 8 | 10 | 6 | 6 | 4 | 3 | 3 | 2 | 8 | 7 | 8 | 2 | 4 | 6 | ||||||
een vorm van Christos Ièsous | 74 | 4 | 10 | 6 | 1 | 8 | 8 | 11 | 3 | 2 | 7 | 8 | 3 | 1 | 2 | ||||||||||||||||||
totaal | 252 | 3 | 1 | 0 | 2 | 20 | 33 | 21 | 11 | 16 | 19 | 20 | 6 | 10 | 10 | 13 | 14 | 4 | 6 | 3 | 2 | 10 | 7 | 8 | 2 | 4 | 6 | ||||||
totaal een vorm van Ièsous | 1115 | 223 | 892 | 150 | 81 | 87 | 238 | 69 | 255 | 36 | 23 | 17 | 17 | 19 | 21 | 7 | 16 | 12 | 13 | 12 | 4 | 6 | 14 | 2 | 9 | 8 | 9 | 4 | 1 | 5 | 12 | ||
totaal een vorm van Christos | 555 | 38 | 517 | 16 | 7 | 12 | 18 | 35 | 53 | 25 | 432 | 65 | 61 | 44 | 36 | 46 | 37 | 25 | 10 | 10 | 14 | 13 | 4 | 8 | 12 | 2 | 21 | 7 | 8 | 3 | 6 | ||
nom. Ièsous Christos |
16 | 1 | 1 | 2 | 2 | 1 | 1 | 1 | 1 | 1 | 1 | 1 | 1 | 1 | 1 | ||||||||||||||||||
nom Christos Ièsous | 1 | 1 | |||||||||||||||||||||||||||||||
voc. Ièsou Christe |
|||||||||||||||||||||||||||||||||
gen. Issou Christou | 140 | 2 | 1 | 0 | 1 | 3 | 4 | 9 | 21 |
10 | 8 | 7 | 10 | 7 | 3 | 7 | 8 | 5 | 4 | 4 | 3 | 2 | 2 | 8 | 6 | 3 | 1 | 3 | 6 | ||||
gen. Christou Ièsou | 6 | 1 | 3 | 1 | 1 | ||||||||||||||||||||||||||||
dat. Ièsou Christô(i) | 1 | 1 | |||||||||||||||||||||||||||||||
dat. Christô(i) Ièsou | 52 | 8 | 6 | 6 | 7 | 8 | 2 | 2 | 3 | 7 | 1 | 2 | |||||||||||||||||||||
acc. Ièsoun Christon | 15 | 1 | 6 | 2 | 3 | 1 | 1 | 1 | 1 | 1 | |||||||||||||||||||||||
acc. Christon Ièsoun | 9 | 3 | 2 | 1 | 2 | 1 | |||||||||||||||||||||||||||
totaal |
Mc 1,1.6. gen. mann. enk. υἰου = huiou (zoon) van het zelfst. naamw. υἰος = huios (zoon) . Taalgebruik in het NT : huios (zoon) . Taalgebruik in de LXX : huios (zoon) . Taalgebruik in Mc : huios (zoon) . Mc (1) . (1) Mc 1,1 (gen. huiou) . In Mc 1,11 (nom. huios) . Een vorm van υἰος = huios (zoon) in Mc (33) , in Mc 1 (2) : (1) Mc 1,1 (gen. huiou) . (2) Mc 1,11 (nom. υἰος = huios) . Een vorm van het woord υἰος = huios (zoon) in het enk. komt in Mc niet zo veek voor .
huios (zoon) enk. | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
1 | nom. enk. huios | 19 | 1 : Mc 1,11 | 2 : (1) Mc 2,10 ** . (2) Mc 2,28 **. | 1 : Mc 3,11 * . | 1 : Mc 6,3 . | 1 : Mc 8,38 ** . | 3 : (1) Mc 9,7 . (2) Mc 9,9 ** . (3) Mc 9,31 ** . | 3 : (1) Mc 10,33 ** . (2) Mc 10,45 ** . (3) Mc 10,46 . | 2 : (1) Mc 12,35 . (2) Mc 12,37 . | 1 : Mc 13,32 . | 3 : (1) Mc 14,21 ** . . (2) Mc 14,41 ** . (3) Mc 14,61 . | 1 : Mc 15,39 . | 885 | 732 | 153 | 42 | 19 | 39 | 26 | 6 | 19 | 2 | 100 | 126 | |
2 | voc. enk. huie | 3 | 1 : Mc 5,7 * . | 2 : (1) Mc 10,47 *** . (2) Mc 10,48 *** . | 149 | 140 | 9 | 1 | 3 | 3 | 1 | 1 | 7 | 7 | ||||||||||||
3 | gen. enk. huiou | 1 | 1 : Mc 1,1 * . | 343 | 308 | 35 | 8 | 1 | 4 | 3 | 19 | 13 | 16 | |||||||||||||
4 | dat. enk. huiôi | 1 : (1) Mc 8,31** . | 2 : (1) Mc 9,12 **. (2) Mc 9,17 ***. | 1 : Mc 12,6 ***. | 1 : Mc 13,26 **. | 1 : Mc 14,62 **. | 109 | 95 | 14 | 3 | 1 | 5 | 5 | 4 | 9 | |||||||||||
5 | acc. enk. huion | 6 | 1 : (1) Mc 8,31** . | 2 : (1) Mc 9,12 **. (2) Mc 9,17 ***. | 1 : Mc 12,6 ***. | 1 : Mc 13,26 **. | 1 : Mc 14,62 **. | 365 | 285 | 80 | 15 | 6 | 15 | 17 | 3 | 21 | 3 | 36 | 53 | |||||||
totaal | 29 | 2 | 2 | 1 | 1 | 1 | 2 | 5 | 5 | 3 | 2 | 4 | 1 | 1851 | 1560 | 291 | 69 | 29 | 62 | 51 | 10 | 65 | 5 | 160 | 211 |
huios (zoon) enk. | bijbel | OT | NT | Br. | Rom | 1 Kor | 2 Kor | Gal | Ef | Fil | Kol | 1 Tes | 2 Tes | 1 Tim | 2 Tim | Tit | Film | Heb | Jak | 1 Pe | 2 Pe | 1 Joh | 2 Joh | 3 Joh | Jud | Paul. | Ap. br. |
nom. enk. huios | 885 | 732 | 153 | 19 | 1 | 1 | 1 | 2 | 1 | 7 | 1 | 1 | 4 | 13 | 6 | ||||||||||||
voc. enk. huie | 149 | 140 | 9 | 1 | 1 | 1 | |||||||||||||||||||||
gen. enk. huiou | 343 | 308 | 35 | 19 | 6 | 1 | 3 | 1 | 1 | 6 | 1 | 12 | 7 | ||||||||||||||
dat. enk. huiôi | 109 | 95 | 14 | 5 | 2 | 3 | 2 | 3 | |||||||||||||||||||
acc. enk. huion | 365 | 285 | 80 | 21 | 1 | 3 | 1 | 7 | 1 | 7 | 1 | 12 | 9 | ||||||||||||||
totaal | 1851 | 1560 | 291 | 65 | 8 | 2 | 1 | 8 | 1 | 1 | 1 | 1 | 17 | 1 | 1 | 1 | 20 | 2 | 40 | 25 |
- Hebreeuws . בֵּן/ בִּן / בֶּן= ben / bin / bèn (zoon, kind) . Taalgebruik
in Tenakh : ben
(zoon, kind) . Getalswaarde : beth = 2 , nun = 14 of 50 ; totaal : 16 (2²
X 2²) of 52 (2 X 26) . Structuur : 2 - 5 . De som van de elementen is 7 . Tenakh (1225) . Pentateuch (284)
. Eerdere Profeten (392) . Latere Profeten (231) . 12 Kleine Profeten (26) .
Geschriften (292) . Gn (85) . Gn 21 (7) : (1) Gn 21,2 . (2) Gn 21,4 . (3) Gn 21,5 . (4) Gn 21,7 . (5) Gn 21,9 . (6) Gn 21,10 . (7) Gn 21,13 .
- Lat. filius . Fr. fils . Ned. zoon . D. Sohn . E. son . Arabisch : اِبن = ´ibn (zoon) . Taalgebruik in de Qoran : ´ibn (zoon) .
Bij de doop van Johannes wordt Jezus als de zoon van God geopenbaard . Het sanhedrin
zal Jezus juist om deze bewering veroordelen . Bij het eerste optreden van Jezus
heeft reeds een confrontatie plaats . Jezus , vervuld van heilige geest , komt
in het aangezicht te staan van een onreine geest die hem zegt : wat is er tussen
ons en u , Jezus van Nazaret . Ik weet wie u bent , de heilige van God .
Mc 1,1.7. gen. mann. enk. θεου = theou (van God) van het zelfst. naamw. θεος = theos (God) . Taalgebruik in het NT : theos (God) . Taalgebruik in de LXX : theos (God) . Taalgebruik in Mc : theos (God) . Een vorm van θεος = theos (God) in de LXX (3984) , in het NT (1314) . In 4 verzen in Mc , en wel telkens een genitief : (1) Mc 1,1 : huiou theou = van een zoon van een God . (2) Mc 1,14 : to euaggelion tou theou = de goede boodschap van de God . (3) Mc 1,15 : hè basileia tou theou = het koninkrijk van de God . (4) Mc 1,24 : ho hagios tou theou = de heilige van de God .
theos (God) | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn.. | ev. | Paul. | Ap. br. | |
1 | nom. enk. theos ( God) | 8 | 1 : Mc 2,7 | 2 : (1) Mc 10,9 . (2) Mc 10,18 . | 3 : (1) Mc 12,26 . (2) Mc 12,27. (3) Mc 12,29 . | 1 : Mc 13,19 . | 1 : Mc 15,34 . | 1686 | 1399 | 287 | 6 | 8 | 15 | 17 | 58 | 163 | 20 | 29 | 46 | 143 | 20 | |||||||||||
2 | gen. enk. theou (van God) | 31 | 4 : (1) Mc 1,1 . (2) Mc 1,14 . (3) Mc 1,15 . (4) Mc 1,24 . | 1 : Mc 2,26 . | (2) : (1) Mc 3,11 . (2) Mc 3,35 . | 3 : (1) Mc 4,11 . (2) Mc 4,26 . (3) Mc 4,30 . | 1 : Mc 5,7 . | 3 : (1) Mc 7,8 . (2) Mc 7,9 . (3) Mc 7,13 . | 1 : Mc 8,33 . | 2 : (1) Mc 9,1 . (2) Mc 9,47 . | 5 : (1) Mc 10,14 . (2) Mc 10,15 . (3) Mc 10,23 . (4) Mc 10,24 . (5) Mc 10,25 . | 1 : Mc 11,22 . | 4 : (1) Mc 12,14 . (2) Mc 12,17 . (3) Mc 12,24 . (4) Mc 12,34 . | 1 : Mc 14,25 . | 2 : (1) Mc 15,39 . (2) Mc 15,43 . | 1 : Mc 16,19 . | 1517 | 876 | 641 | 28 | 31 | 70 | 43 | 56 | 360 | 53 | 129 | 172 | 293 | 67 | ||
3 | dat. enk. theô(i) (aan God) | 2 | 1 : Mc 10,27 . | 1 : Mc 12,17 . | 433 | 279 | 154 | 3 | 2 | 9 | 4 | 13 | 110 | 13 | 14 | 18 | 97 | 13 | ||||||||||||||
4 | acc. enk. theon (God) | 3 | 1 : Mc 2,12 . | 1 : Mc 5,7 . | 1 : Mc 12,30 . | 496 | 354 | 142 | 7 | 3 | 23 | 12 | 30 | 62 | 5 | 33 | 45 | 43 | 19 | |||||||||||||
Totaal | 44 | 4 | 3 | 2 | 3 | 2 | 3 | 1 | 2 | 8 | 1 | 9 | 1 | 1 | 3 | 1 | 4132 | 2908 | 1224 | 44 | 44 | 117 | 76 | 157 | 695 | 91 | 205 | 281 | 576 | 119 |
theos (God) | Br. | Rom | 1 Kor | 2 Kor | Gal | Ef | Fil | Kol | 1 Tes | 2 Tes | 1 Tim | 2 Tim | Tit | Film | Heb | Jak | 1 Pe | 2 Pe | 1 Joh | 2 Joh | 3 Joh | Jud | Paul. | Ap. br. | |
1 | nom. mann. enk. theos | 163 | 32 | 30 | 18 | 8 | 6 | 8 | 2 | 7 | 5 | 2 | 2 | 1 | 22 | 4 | 4 | 1 | 11 | 143 | 20 | ||||
2 | gen. mann. enk. theou | 360 | 71 | 46 | 33 | 15 | 20 | 10 | 14 | 15 | 6 | 15 | 9 | 9 | 1 | 29 | 7 | 20 | 6 | 29 | 1 | 2 | 2 | 293 | 67 |
3 | dat. mann. enk. theô(i) | 110 | 27 | 14 | 12 | 3 | 4 | 4 | 4 | 9 | 4 | 3 | 2 | 1 | 1 | 9 | 4 | 4 | 3 | 2 | 97 | 13 | |||
4 | acc. mann. enk. theon | 62 | 14 | 3 | 7 | 4 | 1 | 1 | 4 | 2 | 1 | 1 | 5 | 8 | 9 | 1 | 1 | 43 | 19 | ||||||
Totaal | 695 | 144 | 93 | 70 | 30 | 31 | 23 | 20 | 35 | 17 | 21 | 13 | 12 | 2 | 65 | 15 | 36 | 7 | 52 | 2 | 3 | 4 | 576 | 119 |
- Hebreeuws . אֱלֹהִים = ´èlohîm
(God) . Taalgebruik in Tenakh : ´èlohîm
(God) . Getalswaarde : aleph = 1 ; lamed = 12 of 30 ; he = 5 ; jod = 10 ;
mem = 13 of 40 ; totaal : 41 of 86 (2 X 43) . Structuur : 1 - 3 -5 -1 - 4 .
De som van de elementen is telkens 5 . De verkorte vorm van de godsnaam אֱלֹהִים = ´èlohîm is אֵל = ´èl
. Getalswaarde is : aleph = 1 ; lamed = 12 of 30 ; totaal 13 of 31 (spiegelbeeld)
. Structuur : 1 - 3 . De som van de elementen is telkens 4 . Tenakh (635) . Pentateuch (207) . Eerdere Profeten (118)
. Latere Profeten (39) . 12 Kleine Profeten (17) . Geschriften (253) .
- L. deus , Fr. dieu . De vloek dju . D. Gott . E. God . Ned. God . Arabisch : اَللە = ´allah (Allah) . Taalgebruik in de Qoran : ´allah (Allah) .
- Marcus evenals Matteüs gebruiken het woord God relatief weinig , in tegenstelling tot Lucas , de Handelingen maar vooral de Brieven . Als in Marcus het woord God gebruikt wordt is het meestal in de genitief (van God) en behoort God tot een zaak , een persoon of een gebeuren .
Mc 1,1.6.
- 7. υἰου θεου = huiou theou (zoon van God) . Hapax in Mc . Deze woorden
komen slechts in bepaalde handschriften voor en zouden een toevoeging kunnen
zijn . Met het zoonschap van God geeft Marcus de 2de verhaallijn aan . Deze verhaallijn kent 7 stappen : (1) de titel . (2) de doop . (3) de verklaring van de onreine geesten . (4) de aanspreking van Jezus door de man met een onreine geest . (5) de transfiguratie . (6) de vraag van de hogepriester bij de ondervraging van Jezus . (7) de geloofsbelijdenis van de honderdman .
1. | 2. | 3. | 4. | 5. | 6. | 7. |
Mc 1,1 | Mc 1,11 | Mc 3,11 | Mc 5,7 | Mc 9,7 | Mc 14,61 | Mc 15,39 |
hoti (dat) | ||||||
su (u) | su (u) | houtos (deze) | su (u) | |||
ei (bent) | ei (bent) | estin (is) | ei (bent) | |||
archè tou euaggeliou Ièsou Christou huiou theou (begin van het evangelie van Jezus Christus, zoon van God) | ho huios mou (mijn zoon) | ho huios tou theou (de zoon van God) | Ièsou , huie tou theou | ho huios mou (mijn zoon) | ho christos, ho huios tou eulogètou (de messias,de zoon van de gezegende) | alèthôs houtos ho anthrôpos huios theou èn (waarlijk deze mens was de zoon van God) |
ho agapètos (de beminde) | ho agapètos (de beminde) | |||||
13. Optreden van Johannes de Doper : Mc 1,1-6 - Mt 3,1-6 - Lc 3,1-6 - | 18. Doop van Jezus :Mc 1,9-11 - Mt 3,13-17 - Lc 3,21-22 - | 96. Volkstoeloop en genezingen : Mc 3,7-12 - Mt 12,15-21 - Lc 6,17-20a - | 66. Twee bezetenen van Gadara van de demonen bevrijd : Mc 5,1-20 - Mt 8,28-34 - Lc 8,26-39 | 168. Verheerlijking van Jezus : Mc 9,2-10 - Mt 17,1-9 - Lc 9,28-36 - | 332. Jezus voor het Sandredin : Mc 14,55-64 - Mt 26,59-66 - Lc 22,66-71 - | 347. Kruisdood van Jezus : Mc 15,33-39 - Mt 27,45-54 - Lc 23,44-48 - |
huios tou theou (zoon van God) | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Apk | Br. | Gal | Ef | Heb | 1 Joh | syn. | ev. | Paul. | Ap. br. |
nom. enk. huios tou theou | 25 | 5 | 2 | 5 | 7 | 1 | 1 | 4 | 12 | 19 | 4 | |||||
voc. enk. huie tou theou | 3 | 1 | 1 | 1 | 3 | 3 | ||||||||||
gen. enk. huiou tou theou | 6 | 1 | 2 | 1 | 1 | 1 (2x) | 1 | 3 | 2 | 1 | ||||||
dat. enk. huiôi tou theou | 1 | 1 | 1 | |||||||||||||
acc. enk. huion tou theou | 6 | 1 | 1 | 3 | 1 | 1 | 1 | 3 | 1 | |||||||
totaal | 41 | 6 | 4 | 6 | 10 | 2 | 1 | 1 | 1 | 4 | 6 | 17 | 26 | 6 | 7 |
Deze titelbenamingen zijn citaten , die worden ingeleid :
(2) Mc
1,11 : kai fônè egeneto ek tôn ouranôn = en er
was een stem uit de hemel . Er is geen werkw. legô (zeggen) om het citaat
aan te kondigen .
(3) Mc
1,24 : kai anekraxen legôn = en hij krijste met hoge stem zeggende
.
(4) Mc
3,11 : kai ekrazon legontes hoti = en zij krijsten zeggende dat
(5) Mc
5,7 : kai kraxas fônè(i) megalè(i) legei = en 'hij krijste'
met luide stem 'en' hij zegt .
(6) Mc
9,7 : kai fônè egeneto ek tès nefelès = en er
was een stem uit de wolk . Er is geen werkw. legô (zeggen) om het citaat
aan te kondigen .
(7) Mc
14,61 : kai legei autô(i) = en hij zegt hem .
(8) Mc
15,39 : eipen = hij zei .
Mc 1,2 - Mc 1,2 : Optreden van Johannes de Doper - Mc 1,1-6 - Mt 3,1-6 - Lc 3,1-6 -- bijbeloverzicht -- Mc (Marcus) -- Mc 1 -- taalgebruik -- Mc 1,1 - Mc 1,2 - Mc 1,3 - Mc 1,4 - Mc 1,5 - Mc 1,6 - | ||||||||||||||||
|
Statenvertaling . 2 Gelijk geschreven is in de profeten: Ziet, Ik zend Mijn
engel voor Uw aangezicht, die Uw weg voor U heen bereiden zal.
King James Bible . [2] As it is written in the prophets, Behold, I send my messenger
before thy face, which shall prepare thy way before thee.
Luther-Bibel . 2 Wie geschrieben steht im Propheten Jesaja: »Siehe, ich sende
meinen Boten vor dir her, der deinen Weg bereiten soll.«
Tekstuitleg van Mc 1,2 . Het vers Mc 1,2 telt 21 (3 X 7) woorden en 105 (3 X 7 X 5) letters ; verhouding : 1 op 5 . De getalswaarde van Mc 1,2 is 13911 (3 X 4637) . Woorden 1-7 vormen de inleiding op het citaat .
Mc 1,2.1. καθως = kathôs (zoals) . Taalgebruik in het NT : kathôs (zoals) . Taalgebruik in de LXX : kathôs (zoals) . Ex (1) : Ex 34,1 . Js (0) .
kathôs (zoals) |
bijbel | LXX | Pentateuch | Eerdere Profeten | Latere Profeten | 12 Kleine Profeten | Geschriften | Gn | Ex | Lv | Nu | Dt | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
405 / 368 | /216 / 189 | 12 | 75 | 41 | 25 | 36 | 4 | 1 | 0 | 3 | 4 | 179 | 3 | 8 | 17 | 31 | 11 | 109 | - | 28 | 59 |
|
Mt | Mc | Lc | syn. | ev. |
kathôs (zoals) bij syn. | 3 : (1) Mt 21,6 . (2) Mt 26,24 . (3) Mt 28,6 . | 8 : (1) Mc 1,2 (gegraptai) . (2) Mc 4,33 . (3) Mc 9,13 (gegraptai) . (4) Mc 11,6 (eipen) . (5) Mc 14,16 (eipen) . (6) Mc 14,21 (gegraptai) . (7) Mc 15,8 . (8) Mc 16,7 (eipen) . | 17 : (1) Lc 1,2 . (2) Lc 1,55 . (3) Lc 1,70 . (4) Lc 2,20 . (5) Lc 2,23 . (6) Lc 5,14 . (7) Lc 6,31 . (8) Lc 6,36 . (9) Lc 11,1 . (10) Lc 11,30 . (11) Lc 17,26 . (12) Lc 17,28 . (13) Lc 19,32 . (14) Lc 22,13 . (15) Lc 22,29 . (16) Lc 24,24 . (17) Lc 24,39 . | 28 : (1) Mt 26,24 // Mc 14,21 . | 59 |
- Hebreeuws . כַאֲשֶׁר = ka´äsjèr (zoals) <
prefix kë + אֲשֶׁר = ´äsjèr
(die) OF persoonsnaam אָשֶׁר = ´âsjer (Aser) . Taalgebruik in Tenakh : ´äsjèr
(die) . Getalswaarde : aleph = 1 , sjin
= 21 of 300 , resj = 20 of 200 ; totaal : 42 (2 X 3 X 7) of 501 (3 X 167) .
Structuur : 1 - 3 - 2 . De som van de elementen is telkens 6 . Tenakh (488) . Pentateuch (202) . Eerdere Profeten (68) . Latere Profeten
(68) . 12 Kleine Profeten (22) . Geschriften (56) .
- כּמוֹ = këmô (zoals) . Taalgebruik in Tenakh : këmô (zoals) . Getalswaarde : kaph = 12 of 30 , mem , 13 of 40 , waw = 6 ; totaal : 31 OF 76 (4 X 19) . Tenakh (52) . Pentateuch (2) . Eerdere Profeten (0) . Latere Profeten (9) . 12 Kleine
Profeten (8) . Geschriften (33) . Pentateuch (2) : (1) Ex 15,5. (2) Ex 15,8 .
- Ned. : zoals . Arabisch : كَما = kamâ (zoals) . Taalgebruik in de Qoran : kamâ (zoals) . D. : wie . E. : as . Fr. : selon . Gr. καθως = kathôs (zoals) . Taalgebruik in het NT : kathôs
(zoals) . Hebreeuws : כַאֲשֶׁר = ka´äsjèr (zoals) <
prefix kë + אֲשֶׁר = ´äsjèr
(die). Taalgebruik in Tenakh : ´äsjèr
(die) .
Er is enige gelijkenis tussen Mc 1,2 en Mc 16,7 . In Mc 1,2 : Zie ik zend mijn engel voor je aangezicht uit ; in Mc 16,7 : dat hij jullie zal voorgaan naar Galilea . In Mc 1,2 : zoals geschreven is in het boek van de profeet Jesaja ; in Mc 16,7 : zoals hij jullie gezegd heeft . Tussen beide verzen wordt het leven van Jezus beschreven . Alles wat voorafgaat aan Mc 1,2 is op Jezus gericht , en bij wat na Mc 16,7 volgt , is Jezus de voorganger .
Bij Marcus : In acht verzen . In drie verzen wordt kathôs (zoals) gevolgd door gegraptai (er werd geschreven) , in drie verzen door eipen (hij zei) . Het voegwoord kathôs (zoals) leidt een ondergeschikte zin in die volgt op een hoofdzin . Is dat ook zo in Mc 1,2 . Zo ja , dan begint Marcus aldus : begin van de goede boodschap van Jezus Christus zoals ... . euaggeliou (van de goede boodschap) en christou (van Christus) zou dan aansluiten bij Js 61,1 . In de andere evangelisten vinden we eveneens een taalgebruik naar Js 61 . Lc citeert Js 61,1 tijdens het optreden van Jezus in de synagoge van Nazaret . Mt begint zijn zaligsprekingen met de armen .
Mc 1,2.2. pass. nifal perf. 3de pers. enk. γεγραπται = gegraptai (er werd geschreven) van het werkwoord γραφω = grafô (schrijven) . Taalgebruik in het NT : grafô (schrijven) . Taalgebruik in de LXX : grafô (schrijven) . Taalgebruik in Mc : grafô (schrijven) . Bijbel (89) . Niet in de Pentateuch . Mc (7) : (1) Mc 1,2 . (2) Mc 7,6 . (3) Mc 9,12 . (4) Mc 9,13 . (5) Mc 11,17 . (6) Mc 14,16 . (7) Mc 14,21 . Een vorm van γραφω = grafô (schrijven) in de LXX (304) , in het NT (190) .
grafô (schrijven) | bijbel | LXX | Pentateuch | Eerdere Profeten | Latere Profeten | 12 Kleine Profeten | Geschriften | Gn | Ex | Lv | Nu | Dt | NT | Mc | Mc 1 | Mc 7 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 14 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
3 | pass. perf. 3de p. enk. gegraptai | 89 | 22 / 20 | 0 | 8 | 1 | 0 | 11 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 67 | 7 | (1) Mc 1,2 . | (2) Mc 7,6 . | (3) Mc 9,12 . (4) Mc 9,13 . | (5) Mc 11,17 . | (6) Mc 14,16 . (7) Mc 14,21 . | 89 | 22 | 67 | 9 | 7 | 9 | 2 | 5 | 33 | 2 | 25 | 27 | ||
totaal | 160 | 80 | 10 | 1 | 1 | 2 | 2 | 1 | 1 | 2 | 160 | 80 | 80 | 9 | 10 | 12 | 5 | 6 | 36 | 2 | 31 | 36 |
- Hebreeuws : סָפַר = sâphar (schrijven, griften, cijferen) . Taalgebruik in Tenakh : sâphar (schrijven, griften, cijferen) . Getalswaarde : samekh = 15 of 60 , pe = 17 of 80 , resj = 20 of 200 ; totaal : 52 (2 X 26) OF 340 (20 X 17) . Structuur : 6 - 8 - 2 . De som van de elementen is telkens 7 . s-p-r . Tenakh (120) . Zie ook : כָּתַב= kâthabh
(schrijven) . Taalgebruik in Tenakh : kâthabh
(schrijven) . Getalswaarde : kaph = 12 of 30 , thaw = 22 of 400 , beth =
2 ; totaal : 36 (2² X 3²) OF 342 (2 X 3² X 19) . Structuur :
3 - 4 - 2 . De som van de elementen is telkens 9 . k - th- b . Tenakh (19) .
- pass. nifal perf. 3de pers. mann. enk. נִכְתַּב = nikhëthabh (er werd geschreven) van het werkw. כָּתַב= kâthabh
(schrijven) . Taalgebruik in Tenakh : kâthabh
(schrijven) . Niet in Tenakh . Mc 1,2 .
- Ned. : schrijven ( s - ch=g of k - p = b = f = v . Arabisch : كَتَبَ = kataba (schrijven) . Taalgebruik in de Qoran : kataba (schrijven) . D. : schreiben . E. : write . Fr. : écrire . Grieks : γραφω = grafô
(schrijven) . Taalgebruik in het NT : grafô
(schrijven) . סָפַר = sâphar (schrijven, griften, cijferen) . Taalgebruik in Tenakh : sâphar (schrijven, griften, cijferen) EN כָּתַב= kâthabh
(schrijven) . Taalgebruik in Tenakh : kâthabh
(schrijven) . Latijn : s
Mc 1,2.1. - 2. καθως γεγραπται = kathôs gegraptai (zoals er werd geschreven) . LXX (6) . NT (24) . Mc (3) : (1) Mc
1,2 (variante lezing) . (2) Mc
9,13 . (3) Mc
14,21 .
- ὡς γεγραπται = hôs gegraptai (zoals er werd geschreven) . LXX (3) : (1) 2
Kr 35,12 . (2) Ezr 20,35 (B) . (3) Ezr 20,37 (B) . NT (4) : (1) Mc
1,2 (sommige lezingen) . (2) Mc
7,6 . (3) Lc 3,4 . (4) 1
Kor 10,7 .
-- כַּכָּתוּב = kakâthûbh (zoals het geschrevene) < prefix voorzetsel van vergelijking kë + passief qal partic. mann. enk. van het werkw. כָּתַב= kâthabh
(schrijven) . Taalgebruik in Tenakh : kâthabh
(schrijven) . Getalswaarde : kaph = 12 of 30 , thaw = 22 of 400 , beth =
2 ; totaal : 36 (2² X 3²) OF 342 (2 X 3² X 19) . Structuur :
3 - 4 - 2 . De som van de elementen is telkens 9 . Tenakh (16) : (1) Joz 8,31 . (2) 1 K 2,3 . (3) 2 K 14,6 . (4) 2 K 23,21 . (5) Ezr 3,2 . (6) Ezr 3,4 . (7) Neh 8,15 . (8) Neh 10,35 . (9) Neh 10,37 . (10) 2 Kr 23,18 . (11) 2 Kr 25,4 . (12) 2 Kr 30,5 . (13) 2
Kr 30,18 . (14) 2 Kr 31,3 . (15) 2
Kr 35,12 . (16) 2
Kr 35,26 .
- καθως ειπεν = kathôs eipen (zoals hij zei) . LXX (7) . NT (7) . Er zijn verschillende variante lezingen . o.a. in (1) Mc
11,6 . (2) Mc
14,16 . (3 ) Mc
16,7 . (4) Hnd 7,42 .
-- כַּאֲשֶׁר דִּבֶּר = ka´äsjèr dibbèr (zoals hij sprak) . Tenakh (59) .
Het voegwoord καθως = kathôs (zoals) leidt een ondergeschikte zin in die volgt
op een hoofdzin . Is dat ook zo in Mc
1,2 ? Zo ja , dan begint Marcus aldus : begin van de goede boodschap van
Jezus Christus zoals ... . ευαγγελιου = euaggeliou (van de goede boodschap) en χριστου = christou (van
Christus) zou dan aansluiten bij Js
61,1 . Bij de andere evangelisten vinden we eveneens een taalgebruik naar
Js 61 . Lc citeert Js
61,1 tijdens het optreden van Jezus in de synagoge van Nazaret .
Mc 1,2.3.. εν = en (in, tijdens) . Taalgebruik in het NT : en (in) . Taalgebruik in de LXX: en (in) . Taalgebruik in Mc : en (in) . In Mc 1 (13) : (1) Mc 1,2 . (2) Mc 1,3 . (3) Mc 1,4 . (4) Mc 1,5 . (5) Mc 1,8 . (6) Mc 1,9 . (7) Mc 1,11 . (8) Mc 1,13 . (9) Mc 1,15 . (10) Mc 1,16 . (11) Mc 1,19 . (12) Mc 1,20 . (13) Mc .
en (in) . | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
119 | 13 | 7 | 2 | 13 | 9 | 12 | 5 | 9 | 7 | 10 | 9 | 7 | 7 | 5 | 4 | 11097 | 8943 | 2154 | 247 | 119 | 288 | 182 | 226 | 966 | 126 | 654 | 836 |
- Ned. : in . Arabisch : فِي = fi (in) . Taalgebruik in de Qoran : fi . D. : in . E. : in . Fr. : dans . Grieks : εν = en (in, tijdens) . Taalgebruik in het NT : en (in) . Hebreeuws : בְּ = bë . Lat. : in .
Mc 1,2.2. - 3. γεγραπται εν = gegraptai en (er werd geschreven in) . LXX (13) : (1) Joz 9,2 . (2) 1 K 8,53 . (3) 1 K 11,41 . (4) 1 K 20,11 . (5) 1 K 22,39 . (6) 2 K 14,6 . (7) 2 Kr 23,18 . (8) 2 Kr 32,32 . (9) 2 Kr 35,12 . (10) Ezr 5,7 (B) . (11) Ezr 20,35 (B) . (12) Ezr 20,37 (B) . (13) Est 10,2 . NT (4) : (1) Mc 1,2 . (2) Lc 2,23 . (3) Lc 3,4 . (4) Hnd 7,42 (sommige lezingen) .
Mc 1,2.1. - 3. καθως γεγραπται εν = kathôs gegraptai en (zoals er werd geschreven in) . LXX (2) : (1) 2 K 14,6 . (2) 2 Kr 23,18 . NT (2) : (1) Lc 2,23 . (2) Hnd 7,42 (sommige lezingen) .
- ὡς γεγραπται εν = hôs gegraptai en (zoals er werd geschreven in) . LXX (3) : (1) 2
Kr 35,12 . (2) Ezr 20,35 (B) . (3) Ezr 20,37 (B) . NT (2) : (1) Mc
1,2 (sommige lezingen) . (2) Lc 3,4 .
Mc 1,2.4. bep. lidw. dat. mann. + onz. enk. τῳ = tô(i) van het bepaald lidwoord ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het) . Taalgebruik in het NT : bepaald lidwoord . Taalgebruik in de LXX : bepaald lidwoord . Mc 1 (6) : (1) Mc 1,2 . (2) Mc 1,5 . (3) Mc 1,15 . (4) Mc 1,19 . (5) Mc 1,20 . (6) Mc 1,44 .
lidw. enk. | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
6. | dat. m. + onz. enk. tô(i) | 68 | 6 | 5 | 4 | 4 | 7 | 6 | 3 | 3 | 7 | 3 | 4 | 5 | 2 | 5 | 2 | 2 | 5507 | 4462 | 1045 | 121 | 68 | 154 | 98 | 163 | 367 | 74 | 343 | 441 |
Totaal | 940 | 67 | 45 | 41 | 64 | 70 | 71 | 62 | 36 | 66 | 71 | 40 | 59 | 53 | 106 | 61 | 28 | 54298 | 42002 | 12296 | 1648 | 940 | 1649 | 1422 | 1696 | 4013 | 928 | 4237 | 5659 |
- Nederl. . : bepaald lidwoord de / het . Arabisch : bepaald lidw. اَل = ´al (de) . Taalgebruik in de Qoran : ´al (de) . D. : der , die , das enz. . E. : the . Fr. : le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) . Gr. ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het) . Taalgebruik in het NT : bepaald lidwoord . Hebreeuws : הַ = ha (de, het) . Taalgebruik in Tenakh : ha (de, het) .
Mc 1,2.1. - 4. καθως γεγραπται εν τῳ = kathôs gegraptai en tô(j) (zoals er werd geschreven in de / het) . LXX (0) . NT (0) .
- ὡς γεγραπται εν τῳ = hôs gegraptai en tô(j) (zoals er werd geschreven in de / het) . LXX (2) : (1) Ezr 20,35 (B) . (2) Ezr 20,37 (B) .
Mc 1,2.5. dat. mann. enk. ησαιᾳ = èsaia(i)
(Jesaja) van het zelfst. naamw. ησαιας = èsaias
(Jesaja) . Taalgebruik in het NT : èsaias
(Jesaja) . Taalgebruik in de LXX : èsaias
(Jesaja) . Bijbel = NT (1) : Mc
1,2 .
- יְשַׁעְיָהוּ = jësja`ëjâhû (Jesaja) < jësja` (redding) +
jâhû (JHWH) = redding is JHWH / JHWH is redding . Profeet (rond
740) . Taalgebruik in Tenakh : jësja`ëjâhû
(Jesaja) . Getalswaarde : jod = 10 , sjin = 21 of 300 , ajin = 16 of 70 ,
he = 5 , waw = 6 ; totaal : 68 (2² X 17) OF 401 (priemgetal) . Structuur
: 1 - 3 - 7 - 1 - 5 - 6 . De som van de elementen is telkens 5 . Tenakh (32) . Js (16) : (1) Js
1,1 . (2) Js
2,1 . (3) Js
7,3 . (4) Js
13,1 . (5) Js 20,2 . (6) Js 20,3 . (7) Js
37,2 . (8) Js 37,5 . (9) Js
37,6 . (10) Js
37,21 . (11) Js
38,1 . (12) Js
38,4 . (13) Js
38,21 . (14) Js
39,3 . (15) Js
39,5 . (16) Js
39,8 . Andere boeken (16) : (1) 2
K 19,2 . (2) 2
K 19,5 . (3) 2
K 19,6 . (4) 2
K 19,20 . (5) 2
K 20,1 . (6) 2
K 20,4 . (7) 2
K 20,7 . (8) 2
K 20,8 . (9) 2
K 20,9 . (10) 2
K 20,11 . (11) 2
K 20,14 . (12) 2
K 20,16 . (13) 2
K 20,19 . (14) 1
Kr 25,15 . (15) 2
Kr 26,22 . (16) 2
Kr 32,32 .
- Een vorm van jâsja` (redden, bevrijden, verlossen) in Js (20) , van jesja`
/ jèsja` (hulp, heil, redding) in Js (5) , van jësjû`âh
/ jësjû`âthâh (redding, verlossing) in Js (18) .
Mc 1,2.6. bep. lidw. dat. mann. + onz. enk. τῳ = tô(i) van het bepaald lidwoord ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het) . Taalgebruik in het NT : bepaald lidwoord . Taalgebruik in de LXX : bepaald lidwoord . Mc 1 (6) : (1) Mc 1,2 . (2) Mc 1,5 . (3) Mc 1,15 . (4) Mc 1,19 . (5) Mc 1,20 . (6) Mc 1,44 .
lidw. enk. | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
6. | dat. m. + onz. enk. tô(i) | 68 | 6 | 5 | 4 | 4 | 7 | 6 | 3 | 3 | 7 | 3 | 4 | 5 | 2 | 5 | 2 | 2 | 5507 | 4462 | 1045 | 121 | 68 | 154 | 98 | 163 | 367 | 74 | 343 | 441 |
Totaal | 940 | 67 | 45 | 41 | 64 | 70 | 71 | 62 | 36 | 66 | 71 | 40 | 59 | 53 | 106 | 61 | 28 | 54298 | 42002 | 12296 | 1648 | 940 | 1649 | 1422 | 1696 | 4013 | 928 | 4237 | 5659 |
- Nederl. . : bepaald lidwoord de / het . Arabisch : bepaald lidw. اَل = ´al (de) . Taalgebruik in de Qoran : ´al (de) . D. : der , die , das enz. . E. : the . Fr. : le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) . Gr. ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het) . Taalgebruik in het NT : bepaald lidwoord . Hebreeuws : הַ = ha (de, het) . Taalgebruik in Tenakh : ha (de, het) .
Mc 1,2.7. dat. mann. enk. προφητῃ = profètè(i) van het zelfst. naamw. προφητης = profètès (profeet) . Taalgebruik in het NT : profètès (profeet) . Taalgebruik in de LXX : profètès (profeet) . Taalgebruik in Mc : profètès (profeet) . Bijbel (7) : (1) Jr 51,59 . (2) Ez 14,10 . (3) Hos 12,14 . (4) Neh 6,14 . (5) 2 Kr 16,10 . (6) 2 Kr 20,20 . (7) Mc 1,2 . Een vorm van προφητης = profètès (profeet) in Mc in 5 verzen : (1) Mc 1,2 . (2) Mc 6,4 . (3) Mc 6,15 (2 vormen) . (4) Mc 8,28 . (5) Mc .
profètès (profeet) | Mc |
Mc 1 | Mc 6 | Mc 8 | Mc 11 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc |
Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | |
3 | dat. enk. profètèi | 1 | Mc 1,2 | 7 | 6 | 1 | 1 | 1 | 1 | |||||||||||
Totaal | 6 | 1 | 3 | 1 | 1 | 439 | 297 | 142 | 36 | 6 | 29 | 14 | 30 | 20 | 7 | 71 | 85 | 16 | 4 |
- Hebreeuws : נָבִיא = nâbhî´ (profeet) . Taalgebruik in Tenakh : nâbhî´(profeet) . Getalswaarde : nun = 14 of 50 , beth = 2 , jod = 10 , aleph = 1 ; totaal : 27 (3³) OF 63 (3² X 7) . Structuur : 5 - 2 - 1 - 1 . De som van de elementen is telkens 9 . Tenakh (28) . Pentateuch (5) . Eerdere Profeten (8) . Latere Profeten (5) . 12 Kleine Profeten (4) . Geschriften (6) . Dt (4) : (1) Dt 13,2 . (2) Dt 18,15 . (3) Dt 18,18 . (4) Dt 34,10 . Eerdere Profeten . Re (1) : Re 6,8 . 1 S (1) : 1 S 9,7 . In Koningen (6) : (1) 1 K 13,18 . (2) 1 K 18,22 . (3) 1 K 20,13 . (4) 1 K 22,7 . (5) 2 K 3,11 . (6) 2 K 5,8 . Js (0) .
Mc 1,2.6. - 7. τῳ προφητῃ = tô(j) profètè(i) (de profeet) . Bijbel = OT (4) : (1) 2 Kr
16,10 . (2) Ezr 16,14 (B) . (3) Jr 28,59 . (4) Ez 14,10 . NT (1) : Mc
1,2 .
- הַנָּבִיא = hannâbhî´( de profeet) . Tenakh (111) . Pentateuch (3) : (1) Dt 13,4 . (2) Dt 18,20 . (3) Dt 18,22 . Eerdere
Profeten (38) . Re (2) . 1 S (4) . 1 K (21) . 2 K (11) . 2 K (11) : (1) 2
K 5,3 . (2) 2
K 5,13 . (3) 2
K 6,12 . (4) 2
K 9,1 . (5) 2
K 9,4 . (6) 2
K 14- ,25 . (7) 2
K 19,2 . (8) 2
K 20,1. (9) 2
K 20,11 . (10) 2
K 20,14 . (11) 2
K 23,18 . Latere Profeten (44) . Js (3) : (1) Js 37,2 . (2) Js 38,1 . (3) Js 39,3 .
Mc 1,2.4. - 7. τῳ ησαιᾳ τῳ προφητῃ = tô(i) èsaia(i) tô(i) profètè(i) (Jesaja, de profeet) .
- יְשַׁעְיָהוּ נָבִיא = jësja`ëjâhû hannâbhî´ (Jesaja, de profeet) . Tenakh (4) : (1) 2 K 19,2 . (2) 2
K 20,11 . (3) 2
K 20,14 . (4) Js
39,3 .
- יְשַׁעְיָהוּ בֶּן אָמוֹץ הַנָּבִיא = jësja`ëjâhû bèn ´âmôts hannabhî ´ (Jesaja, zoon van Amots, de profeet) . Tenakh (5) : (1) 2
K 19,20 . (2) Js
37,2 . (3) Js
38,1 . (8) 2
Kr 26,22 . (9) 2
Kr 32,32 .
Mc 1,2.1. - 7. καθως γεγραπται εν τῳ ησαιᾳ τῳ προφητῃ = kathôs gegraptai en tô(i) èsaia(i) tô(i) profètè(i) (zoals er geschreven werd in Jesaja, de profeet) . Deze inleiding op het citaat kent het citaat aan Jesaja toe . Maar er is eveneeens een citaat uit het boek Exodus en één uit het boek van de profeet Maleachi . Jesaja is de hoofdfiguur . In Jesaja is een verwijzing naar Tenakh . De tekst van Tenakh krijgt een concrete invulling in het boek van de profeet Maleachi .
--------------------------------------------------------------------------------------
Mc 1,2.8. ιδου = idou (zie) . Taalgebruik in het NT : idou (zie) . Taalgebruik in LXX : idou (zie) . Taalgebruik in Mc : idou (zie) . Mc (7) : (1) Mc 1,2 . (2) Mc 3,32 . (3) Mc 4,3 . (4) Mc 10,28 . (5) Mc 10,33 . (6) Mc 14,41 . (7) Mc 14,42 . Telkens in een citaat bij het begin ervan (5) : (1) Mc 1,2 . (2) Mc 3,32 . (3) Mc 4,3 . (4) Mc 10,28 . (5) Mc 10,33 of in het midden ervan : (1) Mc 14,41 . (2) Mc 14,42 . In de 7 verzen waarin Marcus ιδου = i idou (zie) gebruikt, wordt het in geen enkel vers voorafgegaan door kai (en). Kai eindigt op i en idou begint met i .
idou | Mc | Mc 1 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 10 | Mc 14 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
7 | (1) Mc 1,2 . | (2) Mc 3,32 . | (3) Mc 4,3 . | (4) Mc 10,28 . (5) Mc 10,33 . | (6) Mc 14,41 . (7) Mc 14,42 . | 1229 | 1037 | 192 | 59 | 7 | 55 | 4 | 23 | 19 | 25 | 121 | 125 |
- Hebreeuws : הֶנֵּה = hinneh (zie) . Taalgebruik
in Tenakh : hen
/ hinneh (zie) . Getalswaarde : he = 5 , nun = 14 of 50 ; totaal : 24 (2³ X 3) OF
60 (2² X 3 X 5) . Structuur : 5 - 5 - 5 . De som van de elementen is telkens 6 . Tenakh (495) . Pentateuch (96) . Eerdere Profeten (153) . Latere Profeten (140) . 12 Kleine
Profeten (29) . Geschriften (77) . Ex (21) .
- הִנְנִי = hinnënî (zie ik; zie hier ben ik) < hinneh + suffix pers. voornaamw. 1ste pers. mann. enk. . Ga naar : הֵן / הֶנֵּה = hen / hinneh (zie) . Taalgebruik
in Tenakh : hen
/ hinneh (zie) . Taalgebruik in Jesaja : hen
/ hinneh (zie) . Getalswaarde : he = 5 , nun = 14 of 50 ; totaal : 19 OF
55 (5 X 11) . Structuur : 5 - 5 . De som van de elementen is telkens 1 . Tenakh (177) . Pentateuch (22) . Eerdere Profeten (23) . Latere Profeten (112) . 12 Kleine
Profeten (17) . Geschriften (3) . Gn (12) : (1) Gn 6,17 . (2) Gn 9,9 . (3) Gn 22,1 . (4) Gn 22,7 . (5) Gn 22,11 . (6) Gn 27,1 . (7) Gn 27,18 . (8) Gn
31,11 . (9) Gn 37,13 . (10) Gn 41,17 . (11) Gn 46,2 . (12) Gn 48,4 . Ex (8) .
- Ned. : zie . D. : Siehe . E. : behold. Fr. : voici < vois ici . Grieks : ιδου = idou (zie) . Taalgebruik in het NT : idou (zie) . Hebreeuws : הֵן / הֶנֵּה = hen / hinneh (zie) . Taalgebruik in Tenakh : hen / hinneh (zie) . Lat. : ecce .
Mc 1,2.9. act. ind.praes. 1ste pers. enk. αποστελλω = apostellô (afsturen, wegsturen , afzenden) . Taalgebruik in het NT : apostellô (afsturen, wegsturen , afzenden) . Taalgebruik in de LXX : apostellô (afsturen, wegsturen , afzenden) . Taalgebruik in Mc : apostellô (afsturen, wegsturen , afzenden) .
apostellô (afsturen) . | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. |
ind. pr. 1ste p. enk. apostellô | 20 | 12 | 8 | 3 : (1) Mt 10,16 . (2) Mt 11,10 . (3) Mt 23,34 . | 1 : Mc 1,2 . | 3 : (1) Lc 7,27 . (2) Lc 10,3 . (3) Lc 24,49 . | 1 : Hnd 26,17 . | 7 : (1) Mt 10,16 // Lc 10,3 . (2) Mt 11,10 // Mc 1,2 // Lc 7,27 . | 7 |
Ex 23,20 Hebr. | Mal 3,1 Hebr. | Mal 3,23 Hebr. | Ex 23,20 Grieks | Mal 3,1 Grieks | Mal 3,22 Grieks | Mc 1,2 | Mt 11,10 | Lc 7,27 |
hinneh (zie) | hinnij (zie) |
hinneh (zie) | kai idou (en zie) | idou (zie) | kai idou (en zie) | idou (zie) | idou (zie) | idou (zie) |
'ânokhi (ik) | 'ânokhi (ik) | egô (ik) | egô (ik) | egô (ik) | egô (ik) | |||
sjoleach (zend) | soleah (ik zend) | sjoleach (zend) | apostellô (zend) | eksapostellô (zend) | apostellô (zend) | apostellô (zend) | apostellô (zend) | apostellô (zend) |
malë´âkh (een bode) | mal'âkhi (mijn bode) | malë´âkh (een bode) | ton aggelon mou (mijn bode) | ton aggelon mou (mijn bode) | ton aggelon mou (mijn bode) | ton aggelon mou (mijn bode) | ton aggelon mou (mijn bode) | |
lëphanè(j)kha (voor uw aangezicht) | pro prosôpou sou (voor uw aangezicht) | pro prosôpou sou (voor uw aangezicht) | pro prosôpou sou (voor uw aangezicht) | pro prosôpou sou (voor uw aangezicht) | ||||
lâkhèm (naar u) | humin (tot u) | |||||||
eth elijjâh hannâb'i' (de profeet) | Hlian tèn Thesbitèn (Elia de Thesbiet) | |||||||
upinnâh (en bereidt) dèrèch (de weg) lephana(j) (voor zijn aangezicht) | liphânâh (voor zijn aangezicht) | kai epiblepsetai hodon (de weg) pro prosôpou mou (voor mijn aangezicht) | ||||||
Ex 21,1 - 23,33 (Ex 23) : het verbondsboek |
Mal 2,17-3,5 : de dag van de Heer | Mal 3,22-24 : over de toekomst | Ex 21,1 - 23,33 (Ex 23 ) : het verbondsboek | Mal 2,17-3,5 : de dag van de Heer | Mal 3,22-24 : over de toekomst | 13. Optreden van Johannes de Doper : Mc 1,1-6 // Mt 3,1-6 // Lc 3,1-6 | 88. Jezus'getuigenis over Johannes de Doper Mt 11,7-13 // Lc 7,24-28 | 88. Jezus'getuigenis over Johannes de Doper Mt 11,7-13 // Lc 7,24-28 |
απο-στελλω = apo-stellô : af- / weg- sturen
, wegzenden , afzenden (afgezant) , zenden . Een vorm van αποστελλω = apostellô (afsturen,
wegsturen , afzenden) , in de LXX (691) (Lust J. ... Greek-English Lexicon
of the Septuagint , Stuttgart , 2003) , in het NT (131) (Morgenthaler Robert
, Statistik...) . Volgens diezelfde auteurs komt een vorm van αποστολος = apostolos in de
Septuaginta niet voor , in het NT (79) . In de evangelies komt αποστολος = apostolos (apostel)
slechts 9X voor , 1X in Mt , Mc , Joh en 6X in Lc .
'De inzet met een complex citaat op naam van de profeet Jesaja is meer dan een
incident , verbonden met de persoon van Johannes de Doper . Het evangelie van
Jezus de Gezalfde is geschreven in de traditie van de profeten , die zich op
hun beurt beriepen op de Torah . Zodoende moet het citaat wel een verwijzing
naar een woord uit de Torah bevatten . Ex
23,20 wordt erin herkend . Dat is een cruciale tekst in de verbondssluiting
die klinkt op de vijftigste paasdag in de tweede jaargang van de torahlezing
. Ook binnen de Torah bevat deze tekst een verwijzing , namelijk naar Ex 14,19
waar de beslissende wending van het Paasfeest verkondigd wordt ." (Monshouwer
, Markus , 1989 , p.38) . Ex
23,20 (NV) [20] Ik stuur een engel voor jullie uit om je op je tocht te
beschermen en je naar de plaats te brengen die ik voor jullie bestemd heb .
Ex 14,19 (NV) [19] De engel van God , die steeds voor het leger van de Israëlieten
uit was gegaan , stelde zich nu achter hen op . Ook de wolkkolom die eerst voor
hen uit ging stelde zich achter hen op .
- De evangelisten gebruiken uiterst karig een vorm van het woord αποστολος = apostolos . De
evangelies werden geschreven tussen 71 (Marcus) - 80 - 85 (Lucas - Matteüs)
- 95 n. chr. (Johannes) . Hoe is het veelvuldig gebruik in de brieven van Paulus
te verklaren ? Welke brieven ? De authentieke ? Later onder de naam van Paulus
geschreven brieven ?
Volgens Muraoka T. , A Greek - Hebrew / Aramaic two-way Index to the Septuagint
(Leuven , Peeters , 2010 , blz. 16) is een vorm van het werkw. αποστελλω = apostellô
in de LXX een vertaling van een 15-tal Hebreeuwse werkw. werkw. . Hierbij zijn
de Aramese werkw. nëchat , sjëlach , tûb en tërad .
- שָׁלַח = sjâlach (zenden) . Taalgebruik in Tenakh : sjâlach (zenden) . Getalswaarde : sjin = 21 of 300 , lamed = 12 of 30 , chet = 8 ; totaal : 41 OF 338 (2 X 13²) . Structuur : 3 - 3 - 8 . De som van de elementen is telkens 5 . (1) act. qal perf. 3de pers. mann. enk. sjâlach (hij zond) . (2) act. piël imperat. 2de pers. mann. enk. sallach (zend) . (3) act. qal part. mann. enk. שֹׁלֵחַ = sjoleach (zendende) : Ex
23,20 .
Mc 1,2.10. bep. lidw. acc. mann. enk. τον = ton (de) . Taalgebruik in het NT : bepaald lidwoord . Taalgebruik in de LXX : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald lidwoord . Mc 1 (8) : (1) Mc 1,2 . (2) Mc 1,7 . (3) Mc 1,9 . (4) Mc 1,14 . (5) Mc 1,16 . (6) Mc 1,19 . (7) Mc 1,20 . (8) Mc 1,45 .
lidw. enk. | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
8. | acc. m. + onz. enk. ton | 124 | 8 | 9 | 5 | 11 | 10 | 7 | 13 | 6 | 9 | 5 | 4 | 7 | 2 | 12 | 11 | 5 | 6202 | 4880 | 1322 | 167 | 124 | 191 | 197 | 244 | 338 | 61 | 482 | 679 |
Totaal | 940 | 67 | 45 | 41 | 64 | 70 | 71 | 62 | 36 | 66 | 71 | 40 | 59 | 53 | 106 | 61 | 28 | 54298 | 42002 | 12296 | 1648 | 940 | 1649 | 1422 | 1696 | 4013 | 928 | 4237 | 5659 |
- Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Mc 1,2.11. acc. mann. enk. αγγελον = aggelon van het zelfst. naamw. αγγελος = aggelos (engel) . Taalgebruik in het NT : aggelos (engel) . Taalgebruik in de LXX : aggelos (engel) . Taalgebruik in Mc : aggelos (engel) . Een vorm van αγγελος = aggelos in de LXX (350) , in het NT (175) , in Mc (6) : (1) Mc 1,2 . (2) Mc 1,13 . (3) Mc 8,38 . (4) Mc 12,25 . (5) Mc 13,27 . (6) Mc 13,32 . Stam : n - g - l . L. angelus . Fr. ange . N. engel . Fr. un messager uit L. mittere (zenden) , missus = gezonden . Hebr. malë´akh .
aggelos (engel) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
acc. mann. enk. aggelon | 57 | 35 | 22 | 1 : Mt 11,10 . | 1 : Mc 1,2 . | 3 : (1) Lc 1,18 . (2) Lc 1,34 . (3) Lc 7,27 . | 4 | 2 | 11 | 5 : (1) Mt 11,10 // Mc 1,2 // Lc 7,27 . | 5 | |
Totaal | 440 | 267 | 173 | 20 | 6 | 25 | 3 | 21 | 32 | 66 | 51 | 54 |
- מַלְאַך = malë´akh (engel) . Taalgebruik in Tenakh : malë´akh (engel) . Getalswaarde : mem = 13 of 40 , lamed = 12 of 30 , aleph = 1 , kaph = 11 of 20 ; totaal : 37 OF 91 . Structuur : 4 - 3 - 1 - 2 . De som van de elementen is telkens 1 . Tenakh (64) . Pentateuch (23) . Eerdere Profeten (25) . Latere Profeten (2) . 12 Kleine Profeten (7) . Geschriften (7) . Gn (8) : (1) Gn 16,7 . (2) Gn 16,9 . (3) Gn 16,10 . (4) Gn 16,11 . (5) Gn 21,17 . (6) Gn 22,11 . (7) Gn 22,15 . (8) Gn 31,11 . Ex (4) : (1) Ex 3,2 . (2) Ex
14,19 . (3) Ex
23,20 . (4) Ex 33,2 . Re (18) : (1) Re 2,1 . (2) Re 2,4 . (3) Re 5,23 . (4) Re 6,11 . (5) Re 6,12 . (6) Re 6,20 . (7) Re 6,21 . (8) Re 6,22 . (9) Re 13,3 . (10) Re 13,6 . (11) Re 13,9 . (12) Re 13,13 . (13) Re 13,15 . (14) Re 13,16 . (15) Re 13,17 . (16) Re 13,18 . (17) Re 13,20 . (18) Re 13,21 .
- Stam : n - g - l . L. angelus . Fr. ange . N. engel . E. angel . D. Engel . Fr. un messager
uit L. mittere (zenden) , missus = gezonden . Arabisch : مَلَك = malak (engel) . Taalgebruik in de Qoran : malak (engel) . Qoran (11)
Mc 1,2.12. pers. voornaamw. 1ste pers. gen. enk. μου = mou (van mij) van het persoonl. voornaamw. εγω = egô (ik - mij) . Taalgebruik in het NT : persoonlijk voornaamwoord . Taalgebruik in de LXX : persoonlijk voornaamwoord . Taalgebruik in Mc. : persoonlijk voornaamwoord . Mc 1 (4) : (1) Mc 1,2 . (2) Mc 1,7 . (3) Mc 1,11 . (4) Mc 1,17 .
pers. vnw. 1ste pers. enk. | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | |
2 | gen. enk. mou (34) | 4 : (1) Mc 1,2 . (2) Mc 1,7 . (3) Mc 1,11 . (4) Mc 1,17 . | 3 : (1) Mc 3,33 . (2) Mc 3,34 . (3) Mc 3,35 . | 3 : (1) Mc 5,23 . (2) Mc 5,30 . (3) Mc 5,31 . | 1 : Mc 6,23 . | 1 : Mc 7,14 . | 2 : (1) Mc 8,33 . (2) Mc 8,34 . | 5 : (1) . Mc 9,7 . (2) Mc 9,17 . . (3) Mc 9,24 . (4) Mc 9,37 . (5) Mc 9,39 . | 2 : (1) Mc 10,20 . (2) Mc 10,40 . | 1 : Mc 11,17 . | 2 : (1) Mc 12,6 . (2) Mc 12,36 . | 3 : (1) Mc 13,6 . (2) Mc 13,13 . (3) Mc 13,31 . | 5 : (1)Mc 14,8 . (2) Mc 14,14 . (3) Mc 14,22 . (4) Mc 14,24 . (5) Mc 14,34 . | 1 : Mc 15,34 . | 1 : Mc 16,17 . | 3356 | 2897 | 459 | 67 | 34 | 77 | 82 | 39 | 21 |
10. - 12. τον αγγελον μου = ton aggelon mou (mijn engel) . LXX (3) : (1)
Mc 1,2.13. προ = pro (voor) . pro (voor) . Taalgebruik in het NT : pro (voor) . pro (voor) . Taalgebruik in de LXX : pro (voor) . Taalgebruik in Mc : pro (voor) .
pro (voor) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | syn. | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P.. | A. b.. |
260 | 213 | 47 | 5 : (1) Mt 5,12 . (2) Mt 6,8 . (3) Mt 8,29 . (4) Mt 11,10 . (5) Mt 24,38 . | 1 : Mc 1,2 . | 7 : (1) Lc 2,21 . (2) Lc 7,27 . (3) Lc 9,52 . (4) Lc 10,1 . (5) Lc 11,38 . (6) Lc 21,12 . (7) Lc 22,15 . | 13 : (1) Mt 11,10 // Mc 1,2 // Lc 7,27 . | 9 | 7 | 18 | 13 | 22 | 13 | 5 |
- p - r -> Ned. : v - r (pro -> voor) . D. : vor . Eng. : before . Fr. : avant (uit ab : vanaf en ante : voor , van te voren = voor-af) . Grieks : προ = pro (voor) . pro (voor) . Taalgebruik in het NT : pro (voor) . pro (voor) . Lat. : ante . In Mc komt dit voorzetsel slechts hier voor en dan nog in een citaat . Tegenover opisô . Lat. post (uit primere , prestum ?) Fr. après (ad prestum) . Hebr. ´acher (101) en ´achärej (294) . Ned. achter .
Mc 1,2.14. genitief onzijdig enkelvoud προσωπου = prosôpou van het zelfstand. naamw. προσωπον = prosôpon (aangezicht) . Taalgebruik in het NT : prosôpon (aangezicht) . Taalgebruik in de LXX. : prosôpon (aangezicht) . Mc (1) : Mc 1,2 . nom. + acc. onz. enk. prosôpon (aangezicht) : (1) Mc 12,14 . (2) Mc 14,65 . Een vorm van prosôpon (aangezicht) in de LXX (1297) , in het NT (74)
prosôpon | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. |
nom. + acc. onz. enk. prosôpon | 569 | 528 | 41 | 8 | 2 | 8 | 5 | 15 | 3 | 18 | 18 | 13 | 2 | |
gen. onz. enk. prosôpou | 535 | 517 | 18 | 1 | 1 | 4 | 6 | 3 | 3 | 6 | 6 | 2 | 1 | |
dat. onz. enk. prosôpôi | 41 | 347 | 7 | 7 | 7 | |||||||||
totaal | 1145 | 1392 | 66 | 9 | 3 | 12 | 11 | 25 | 6 | 24 | 24 | 22 | 3 |
prosôpon (aangezicht) | Mt | Mc | Lc | syn. |
nom. + acc. onz. enk. prosôpon | 8 : (1) Mt 6,17 . (2) Mt 16,3 . (3) Mt 17,2 . (4) Mt 17,6 . (5) Mt 18,10 . (6) Mt 22,16 . (7) Mt 26,39 . (8) Mt 26,67 . | 2 : (1) Mc 12,14 . (2) Mc 14,65 . | 8 : (1) Lc 2,31 . (2) Lc 5,12 . (3) Lc 9,51 . (4) Lc 9,53 . (5) Lc 12,56 . (6) Lc 17,16 . (7) Lc 20,21 . (8) Lc 21,35 . | 18 : (1) Mt 16,3 // Lc 12,56 . (2) Mt 17,2 // Lc 9,29 . (3) Mt 22,16 // Mc 12,14 // Lc 20,21 . (4) Mt 26,67 // Mc 14,65 . |
gen. onz. enk. prosôpou | 1 : Mt 11,10 . | 1 : Mc 1,2 . | 4 : (1) Lc 7,27 . (2) Lc 9,29 . (3) Lc 9,52 . (4) Lc 10,1 . | 6 : (1) Mt 11,10 // Mc 1,2 // Lc 7,27 . |
totaal | 9 | 3 | 12 | 24 |
- pros : naar , bij (aan-) , ôpon , zie optie , optieken enz ... op- : prosôpou (van het aangezicht) . zien . aangezicht , waarnaar je kijkt . Of : pro -s -opon , waaruit het Latijnse per- son -a (doorheen -klinken) , wat wijst op een masker waardoor men sprak . Lat. facies . Fr. la face . E. face . D. Angesicht .
Mc 1,2.15. gen. mann. enk. σου = sou (van jou) . Zie συ = su (jij) . Persoonlijk voornaamwoord . Taalgebruik in het NT : persoonlijk voornaamwoord . Taalgebruik in de LXX : persoonlijk voornaamwoord . Taalgebruik in Mc : persoonlijk voornaamwoord . Mc (27) . Mc 1 (2) : (1) Mc 1,2 . (2) Mc 1,44 .
pers. vnw. 2de pers. enk. | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | bijbel | O.T. | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
2 | gen. enk. sou | 27 | 2 : (1) Mc 1,2 . (2) Mc 1,44 . | 3 : (3) Mc 2,5 . (4) Mc 2,9 . (5) Mc 2,11 . | 1 : Mc 3,32 . | 3 : (1) Mc 5,19 . (2) Mc 5,34 . (3) Mc 5,35. | 1 : Mc 6,18 . | 3 : (1) Mc 7,5 . (2) Mc 7,10 . (3) Mc 7,29 . | 5 : (1) Mc 9,18 . (2) Mc 9,38 . (3) Mc 9,43 . (4) Mc 9,45 . (5) Mc 9,47 . | 3 : (1) Mc 10,19 . (2) Mc 10,37 . (3) Mc 10,52 . | 1 : Mc 11,14 . | 3 : (1) Mc 12,30 . (2) Mc 12,31 . (3) Mc 12,36 . | 1 : Mc 14,60 . | 1 : Mc 15,4 . | 3947 | 3602 | 345 | 71 | 27 | ||||||||||
totaal | 84 | 6 | 5 | 2 | 1 | 8 | 6 | 5 | 4 | 10 | 10 | 2 | 5 | 17 | 3 | 84 |
14. - 15. פָּנֶיךָ = pânèjkhâ (uw aangezicht) < stat. constr. mann. mv. + suffix pers. voornaamw. 2de pers. mann. enk. van het zelfst. naamw. פָּנִים= panîm (gezicht, aangezicht) . Taalgebruik in Tenakh : panîm (gezicht, aangezicht) . Getalswaarde : pe = 17 of 80 , nun = 14 of 50 , mem = 13 of 40 ; totaal : 44 (4 X 11) OF 170 . Structuur : 8 - 5 - 4 . De som van de elementen is 8 . Tenakh (73) . Pentateuch (8) . Eerdere Profeten (4) . Latere Profeten (17) . 12 Kleine Profeten (3) . Geschriften (41) . Ps (32) : (1) Ps 4,7 . (2) Ps 9,20 . (3) Ps 13,2 . (4) Ps 16,11 ...
13. - 15. προ προσωπου σου = pro prosôpou sou (voor jouw aangezicht) . LXX (38) . NT (3) : (1) Mt
11,10 . (2) Mc 1,2 . (3) Lc
7,27 .
- Het kan de vertaling zijn van het Hebreeuwse לְפנֶיךָ = lëphânè()khâ (naar jouw aangezicht) < prefix voorzetsel lë + zelfst. naamw. stat. construct. mann. mv. + bezittel. voornaamw. 2de pers. mann. enk. . Zie פָּנִים= panîm (gezicht, aangezicht) . Taalgebruik in Tenakh : panîm
(gezicht, aangezicht) . Getalswaarde : pe = 17 of 80 , nun = 14 of 50 , mem
= 13 of 40 ; totaal : 44 (4 X 11) OF 170 . Structuur : 8 - 5 - 4 . De som van de elementen is 8 . Tenakh (103) .
Mc 1,2.16.
nom. mann. enk. hos (die) . Taalgebruik in het NT : betrekkelijk
voornaamwoord . Taalgebruik in Mc : betrekkelijk
voornaamwoord .
Mc (25) : (1) Mc
1,2 . (2) Mc
3,19 . (3) Mc
3,29 . (4) Mc
3,35 . (5) Mc
4,9 . (6) Mc
4,25 . (7) Mc
4,31 . (8) Mc
5,3 . (9) Mc
6,11 . (10) Mc
8,35 . (11) Mc
8,38 . (12) Mc
9,37 . (13) Mc
9,39 . (14) Mc
9,40 . (15) Mc
9,41 . (16) Mc
9,42 . (17) Mc
10,11 . (18) Mc
10,15 . (19) Mc
10,29 . (20) Mc
10,43 . (21) Mc
10,44 . (22) Mc
11,23 . (23) Mc
13,2 . (24) Mc
15,23 . (25) Mc
15,43 .
Mc 1,2.17. act. ind. fut. 3de pers. enk. κατασκευασει = kataskeuasei (hij zal uitrusten, inrichten) . Bijbel =NT (3) : (1) Mt 11,10 . (2) Mc 1,2 . (3) Lc 7,27 . Een vorm van κατασκευαζω = kataskeuazô (uitrusten, optuigen, inrichten, bouwen, maken) in de LXX (28) , in het NT (11) , in Mc (1) .
Mc 1,2.18.
bep. lidw. acc. vr. enk. tèn (de) . Taalgebruik in het NT : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Mc 1 (12) : (1) Mc
1,2 . (2) Mc
1,3 . (3) Mc
1,6 . (4) Mc
1,12 . (5) Mc
1,14 . (6) Mc
1,16 . (7) Mc
1,21 . (8) Mc
1,28 . (9) Mc
1,29 . (10) Mc
1,33 . (11) Mc
1,39 . (12) Mc
1,41 .
Mc 1,2.19. acc. vr. enk. ὁδον = hodon (weg) van het zelfst. naamw. ὁδος = hodos (weg) . Taalgebruik in het ΝΤ : hodos (weg) . Taalgebruik in de LXX : hodos (weg) . Taalgebruik in Mc : hodos (weg) . Mc (10) : (1) Mc 1,2 . (2) Mc 1,3 . (3) Mc 2,23 . (4) Mc 4,4 . (5) Mc 4,15 . (6) Mc 6,8 . (7) Mc 10,17 . (8) Mc 10,46 . (9) Mc 11,8 . (10) Mc 12,14 . Mc 1,2 - Mc 1,3 kondigen een 'weg'bereider aan via een citaat uit het OT . In 4 verzen in Mc is ὁδον = hodon (weg) lijdend voorwerp : (1) Mc 1,2 . (2) Mc 1,3 . (3) Mc 2,23 . (4) Mc 12,14 . In 6 verzen in Mc wordt ὁδον = hodon (weg) voorafgegaan door een voorzetsel .
hodos (weg) | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 4 | Mc 6 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | bijbel | ΟΤ | ΝΤ | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | |
3 | dat. vr. enk. hodô(i) | 6 | (1) Mc 8,3 . (2) Mc 8,27 . | (3) Mc 9,33 . (4) Mc 9,34 . | (5) Mc 10,32 . (6) Mc 10,52 . | 176 | 154 | 22 | 5 | 6 | 6 | 2 | 3 | 17 | 17 | 3 | |||||||||
4 | acc. vr. enk. hodon | 10 | (1) Mc 1,2 . (2) Mc 1,3 . | (3) Mc 2,23 . | (4) Mc 4,4 . (5) Mc 4,15 . | (6) Mc 6,8 . | (7) Mc 10,17 . (8) Mc 10,46 . | (9) Mc 11,8 . | (10) Mc 12,14 . | 281 | 230 | 51 | 9 | 10 | 10 | 3 | 12 | 7 | 29 | 32 | 5 | 2 | |||
totaal | 16 | 2 | 1 | 2 | 1 | 2 | 2 | 4 | 1 | 1 | 876 | 776 | 100 | 21 | 16 | 20 | 4 | 20 | 17 | 2 |
- Ned. : weg . D. : Weg . E. : way . Fr. : chemin . Grieks : ὁδος = hodos (weg) . Taalgebruik in het ΝΤ : hodos (weg) . Hebreeuws : דֶרֶך = dèrèkh (weg, wijze, levenswijze) . Taalgebruik in Tenakh : dèrèkh (weg, wijze, levenswijze) . Latijn : via .
Mc 1,2.18. - 19. tèn hodon (de weg) . hodon (weg) voorafgegaan door het bep. lidw. tèn (de weg) . Mc (7 / 10) . Niet in : (1) Mc 2,23 . (2) Mc 6,8 . (3) Mc 10,17 .
Mc 1,2.20.
pers. voornaamw. 2de pers. gen. enk. sou (van jou) . Taalgebruik in het NT
: persoonlijk
voornaamwoord . Taalgebruik in Mc : persoonlijk
voornaamwoord .
Mc (27) . Mc 1 (2) : (1) Mc
1,2 . (2) Mc
1,44 .
Betekenis van Mc
1,2
Na de titel in Mc
1,1 begint Marcus zijn evangelie met een bijbelcitaat dat in Johannes de
Doper zijn vervulling krijgt . Een bepaalde formule leidt het citaat in . Het
gaat om wat in de wet of de profeten geschreven staat .
Door zijn evangelie met een citaat uit de wet en de profeten aan te vatten geeft
de evangelist Marcus te kennen dat Johannes de Doper en Jezus in die zin moeten
geïnterpreteerd worden . Ze handelen in de lijn van de wet en de profeten
. Er is nog meer . In Mc
1,15 zegt Jezus : = peplèrôtai ho kairos (tot volheid is gekomen
de gunstige tijd) . Jezus zal de volheid van de wet en de profeten brengen .
Mc 1,3 - Mc 1,3 : Optreden van Johannes de Doper - Mc 1,1-6 - Mt 3,1-6 - Lc 3,1-6 -- bijbeloverzicht -- Mc (Marcus) -- Mc 1 -- taalgebruik -- Mc 1,1 - Mc 1,2 - Mc 1,3 - Mc 1,4 - Mc 1,5 - Mc 1,6 - | ||||||||||||||||
|
Statenvertaling . 3 De stem des roependen in de woestijn: Bereidt den weg des
Heeren, maakt Zijn paden recht.
King James Bible .[3] The voice of one crying in the wilderness, Prepare ye
the way of the Lord, make his paths straight.
Luther-Bibel . 3 »Es ist eine Stimme eines Predigers in der Wüste: Bereitet
den Weg des Herrn, macht seine Steige eben!« (Maleachi 3,1; Jesaja 40,3):
Tekstuitleg van Mc 1,3 . Dit vers Mc 1,3 telt 14 (2 X7) woorden en 74 (2 X 37) letters .
Mc 1,3.1. nom. + dat. vr. enk. φωνη / φωνῃ = fônè(i) (stem, roep) . Taalgebruik in het NT : fônè (stem, roep) . Taalgebruik in de LXX : fônè (stem, roep) . Taalgebruik in Mc : fônè (stem, roep) . Mc (6) : (1) Mc 1,3 (nom.) . (2) Mc 1,11 (nom.) . (3) Mc 1,26 (dat.) . (4) Mc 5,7 (dat.) . (5) Mc 9,7 (nom.) . (6) Mc 15,34 (dat.) .
fônè (stem, roep) | Mt | Mc | Lc | syn. | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. |
nom. + dat. vr. enk. fônè | 6 : (1) Mt 2,18 . (2) Mt 3,3 . (3) Mt 3,17 . (4) Mt 17,5 . (5) Mt 27,46 . (6) Mt 27,50 . | 6 : (1) Mc 1,3 . (2) Mc 1,11 . (3) Mc 1,26 . (4) Mc 5,7 . (5) Mc 9,7 . (6) Mc 15,34 . | 7 : (1) Lc 1,44 . (2) Lc 3,4 . (3) Lc 4,33 . (4) Lc 8,28 . (5) Lc 9,35 . (6) Lc 19,37 . (7) Lc 23,46 . | 19 : (1) Mt 3,3 // Mc 1,3 // Lc 3,4 . (2) Mt 3,17 // Mc 1,11 // Lc 3,22 . (3) Mt 17,5 // Mc 9,7 // Lc 9,35 . (4) Mt 27,46 // Mc 15,34 . (5) Mt 27,50 // Mc 15,37 // Lc 23,46 . (6) Mc 5,7 // Lc 8,28 . | 242 | 180 | 62 | 6 | 6 | 7 | 4 | 12 | 4 | 23 | 19 | 23 | ||
gen. vr. enk. fônès | 1: Lc 17,15 . | 1 | 210 | 187 | 23 | 1 | 6 | 5 | 5 | 6 | 1 | 7 | 4 | 1 | ||||
acc. vr. enk. fônèn | 1 : Mt 12,19 . | 1 : Mc 15,37 . | 4 : (1) Lc 3,22. (2) Lc 9,36 . (3) Lc 11,27 . (4) Lc 17,13 . | 6 | 182 | 146 | 36 | 1 | 1 | 4 | 5 | 9 | 4 | 12 | 6 | 11 | 3 | 1 |
totaal | 7 | 7 | 12 | 26 | 634 | 513 | 121 | 7 | 7 | 12 | 15 | 26 | 13 | 41 | 26 | 41 |
Hebr. p´ (mond) . Verwant met Gr. fô-nè
(Lat vo-x = stem , vo-care = roepen) , fè-mi = spreken . Lat for - fari
. Verwant met de indogerm. stam bha .
Ook verwantschap tussen Hebr. pânîm (aangezicht) en fainô
= schijnen . Lat. facies . E. face . Ned. aangezicht , aanschijn .
Mc 1,3.3. εν = en (in, tijdens) . Taalgebruik in het NT : en (in) . Taalgebruik in de LXX: en (in) . Taalgebruik in Mc : en (in) . In Mc 1 (13) : (1) Mc 1,2 . (2) Mc 1,3 . (3) Mc 1,4 . (4) Mc 1,5 . (5) Mc 1,8 . (6) Mc 1,9 . (7) Mc 1,11 . (8) Mc 1,13 . (9) Mc 1,15 . (10) Mc 1,16 . (11) Mc 1,19 . (12) Mc 1,20 . (13) Mc 1,23 .
en (in) . | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
119 | 13 | 7 | 2 | 13 | 9 | 12 | 5 | 9 | 7 | 10 | 9 | 7 | 7 | 5 | 4 | 11097 | 8943 | 2154 | 247 | 119 | 288 | 182 | 226 | 966 | 126 | 654 | 836 |
- Ned. : in . Arabisch : فِي = fi (in) . Taalgebruik in de Qoran : fi . D. : in . E. : in . Fr. : dans . Grieks : εν = en (in, tijdens) . Taalgebruik in het NT : en (in) . Hebreeuws : בְּ = bë . Lat.
Mc 1,3.4.
bep. lidw. dat. vr. enk. tè(i) (de) . Taalgebruik in het NT : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
In zes verzen in Mc 1 . In de drie verzen en tè(i) erèmô(i)
= in de woestijn : (1) Mc
1,3 . (2) Mc
1,4 . (3) Mc
1,13 . Verder in (4) Mc
1,16 . (5) Mc
1,22 . (6) Mc
1,23 .
Mc 1,3.5. dat. vr. enk. ερημῳ = erèmô(i) ( in de woestijn) van het zelfst. naamw. ερημος = erèmos (woestijn, eenzame plaats) . Taalgebruik in het NT : erèmos (woestijn) . Taalgebruik in de LXX : erèmos (woestijn) . Taalgebruik in Mc. : erèmos (woestijn) . Mc (3) : (1) Mc 1,3 . (2) Mc 1,4 . (3) Mc 1,13 , Een vorm van ερημος = erèmos (woestijn) in zes verzen in Mc 1 : (1) Mc 1,3 . (2) Mc 1,4 . (3) Mc 1,12 . (4) Mc 1,13 . (5) Mc 1,35 . (6) Mc 1,45 . In Mc 1,3 wordt Js geciteerd . In Mc 1,4 krijgt het bijbelcitaat zijn vervulling in de persoon van Johannes de Doper , in Mc 1,12 en Mc 1,13 in de persoon van Jezus .
erèmos (woestijn) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | |
1 | nom. enk. erèmos | 32 | 28 | 4 | 2 : (1) Mt 14,15 . (2) Mt 23,38 . | 1 : Mc 6,35 . | 1 : Hnd 8,26 . | 3 : (1) Mt 14,15 // Mc 6,35 . | 3 | ||||||
2 | gen. enk. erèmou | 54 | 52 | 2 | 1 : Joh 11,54 . | 1 : Gal 4,27 | 1 | 1 | |||||||
3 | dat. enk. erèmô(i) | 169 | 145 | 24 | 3 : (1) Mt 3,1 . (2) Mt 3,3 . (3) Mt 24,26 . | 3 : (1) Mc 1,3 . (2) Mc 1,4 . (3) Mc 1,13 . | 5 : (1) Lc 3,2 . (2) Lc 3,4 . (3) Lc 4,1 . (4) Lc 9,12 . (5) Lc 15,4 . | 4 : (1) Joh 1,23 . (2) Joh 3,14 . (3) Joh 6,31 . (4) Joh 6,49 . | 6 : (1) Hnd 7,30 . (2) Hnd 7,36 . (3) Hnd 7,38 . (4) Hnd 7,42 . (5) Hnd 7,44 . (6) Hnd 13,18 . | 3 : (1) 1 Kor 10,5 . (2) Heb 3,8 . (3) Heb 3,17 . | 11: (1) Mt 3,1 // Mc 1,4 // Lc 3,2 . (2) Mt 3,3 // Mc 1,3 // Lc 3,4 . (3) Mc 1,13 // Lc 4,1 . | 15 : | 3 | ||
4 | acc. enk. erèmon | 107 | 94 | 13 | 3 : (1) Mt 4,1 . (2) Mt 11,7 . (3) Mt 14,13 . | 4 : (1) Mc 1,12 . (2) Mc 1,35 . (3) Mc 6,31 . (4) Mc 6,32 . | 2 : (1) Lc 4,42 . (2) Lc 7,24 . | 1 : Hnd 21,38 . | 3 : (1) Apk 12,6 . (2) Apk 12,14 . (3) Apk 17,3 . | 9 : (1) Mt 4,1 // Mc 1,12 // Lc 4,1 . (2) Mt 11,7 // Lc 7,24 . (3) Mt 14,13 // Mc 6,32 . | 9 | ||||
5 | nom. mv. erèmoi | 9 | 9 | ||||||||||||
6 | gen. mv. erèmôn | 1 | 1 | ||||||||||||
7 | dat. mv. erèmois | 5 | 2 | 3 | 1 : Mc 1,45 . | 2 : (1) Lc 1,80 . (2) Lc 5,16 . | 3 : (1) Mc 1,45 // Lc 5,16 . | 3 | |||||||
8 | acc. mv. erèmous | 10 | 9 | 1 | 1 : Lc 8,29 . | 1 | 1 | ||||||||
totaal | 387 | 340 | 47 | 8 | 9 | 10 | 5 | 8 | 4 | 3 | 27 | 32 | 4 |
1. | 2. | 3. | 4. | 1. | 1. | 2. | 3. |
Mc 1,12 | Mc 1,35 | Mc 6,31 | Mc 6,32 | Mc 6,35 | Mc 1,3 | Mc 1,4 | Mc 1,13 |
kai euthus (en onmiddellijk | kai (en) | deute (welaan) | kai (en) | egeneto (trad op) | kai (en) | ||
to pneuma (de geest) | humeis autoi (jullie zelf) | fônè boôntos (een stem van een roepende) | Iôannès ho baptizôn (Johannes de Doper) | ||||
auton ekballei (werpt hem uit) | apèlthen (hij ging weg) | kat'idian (bij jezelf) | apèlthen (hij ging weg) en tôi ploiôi (in de boot - per boot) | èn ( hij was) | |||
eis tèn erèmon (naar de woestijn) | eis erèmon topon (naar een eenzame plaats) | eis erèmon topon (naar een eenzame plaats) | eis erèmon topon (naar een eenzame plaats) | erèmos estin ho topos (eenzaam is de plaats) | en tèi erèmôi (in de woestijn) | en tèi erèmôi (in de woestijn) | en tèi erèmôi (in de woestijn) |
20. Jezus door de Satan op de proef gesteld : Mc 1,12-13 - Mt 4,1-11 - Lc 4,1-13 . | 60. Jezus vertrekt uit Kafarnaüm : Mc 1,35-38 - Lc 4,42-43 . | 150 Terugkeer van de apostelen. Volkstoeloop : Mc 6,30-34 - Mt 14,13-14 -Lc 9,10-11 . |
150. Terugkeer van de apostelen. Volkstoeloop : Mc 6,30-34 - Mt 14,13-14 -Lc 9,10-11 . | 151. Eerste broodvermenigvuldiging : Mc 6,35-44a - Mt 14,15-21a - Lc 9,12-17a . | 13. Optreden van Johannes de Doper : Mc 1,1-6 - Mt 3,1-6 - Lc 3,1-6 . | 13. Optreden van Johannes de Doper : Mc 1,1-6 - Mt 3,1-6 - Lc 3,1-6 . | 20. Jezus door de Satan op de proef gesteld : Mc 1,12-13 - Mt 4,1-11 - Lc 4,1-13 . |
Hebr. chârëbâh (chrbh
: 11) , mv. chârâbhôth (chrbwth : 14) . De berg chorebhâh
(Choreb) . hammidëbar (de woestijn) (39) . Cfr. heremiet < herèmitos
: kluizenaar (claustrum : gesloten) . désert < Latijnse de-sertus
: verlaten ; serere , sertum : aaneenrijgen , aaneenschakelen . Een plaats is
eenzaam om tot rust te komen . Een huis is verlaten nadat de bewoners zijn gevlucht
, gestorven of gedood . Een weg is verlaten . صَحْراء
Mc 1,3.7.
bep. lidw. acc. vr. enk. tèn (de) . Taalgebruik in het NT : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Mc 1 (12) : (1) Mc
1,2 . (2) Mc
1,3 . (3) Mc
1,6 . (4) Mc
1,12 . (5) Mc
1,14 . (6) Mc
1,16 . (7) Mc
1,21 . (8) Mc
1,28 . (9) Mc
1,29 . (10) Mc
1,33 . (11) Mc
1,39 . (12) Mc
1,41 .
8. acc. vr. enk. ὁδον = hodon (weg) van het zelfst. naamw. ὁδος = hodos (weg) . Taalgebruik in het ΝΤ : hodos (weg) . Taalgebruik in de LXX : hodos (weg) . Taalgebruik in Mc : hodos (weg) . Mc (10) : (1) Mc 1,2 . (2) Mc 1,3 . (3) Mc 2,23 . (4) Mc 4,4 . (5) Mc 4,15 . (6) Mc 6,8 . (7) Mc 10,17 . (8) Mc 10,46 . (9) Mc 11,8 . (10) Mc 12,14 . Mc 1,2 - Mc 1,3 kondigen een 'weg'bereider aan via een citaat uit het OT . In 4 verzen in Mc is ὁδον = hodon (weg) lijdend voorwerp : (1) Mc 1,2 . (2) Mc 1,3 . (3) Mc 2,23 . (4) Mc 12,14 . In 6 verzen in Mc wordt ὁδον = hodon (weg) voorafgegaan door een voorzetsel .
hodos (weg) | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 4 | Mc 6 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | bijbel | ΟΤ | ΝΤ | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | |
3 | dat. vr. enk. hodô(i) | 6 | (1) Mc 8,3 . (2) Mc 8,27 . | (3) Mc 9,33 . (4) Mc 9,34 . | (5) Mc 10,32 . (6) Mc 10,52 . | 176 | 154 | 22 | 5 | 6 | 6 | 2 | 3 | 17 | 17 | 3 | |||||||||
4 | acc. vr. enk. hodon | 10 | (1) Mc 1,2 . (2) Mc 1,3 . | (3) Mc 2,23 . | (4) Mc 4,4 . (5) Mc 4,15 . | (6) Mc 6,8 . | (7) Mc 10,17 . (8) Mc 10,46 . | (9) Mc 11,8 . | (10) Mc 12,14 . | 281 | 230 | 51 | 9 | 10 | 10 | 3 | 12 | 7 | 29 | 32 | 5 | 2 | |||
totaal | 16 | 2 | 1 | 2 | 1 | 2 | 2 | 4 | 1 | 1 | 876 | 776 | 100 | 21 | 16 | 20 | 4 | 20 | 17 | 2 |
Heb. dèrèch . L. via . Fr. chemin , route . N. weg. E. way . D. Weg .
Mc 1,3.7. - 8. tèn hodon (de weg) . hodon (weg) voorafgegaan door het bep. lidw. tèn (de weg) . Mc (7 / 10) . Niet in : (1) Mc 2,23 . (2) Mc 6,8 . (3) Mc 10,17 .
Mc 1,3.12.
bep. lidw. acc. vr. mv. tas (de) . Taalgebruik in het NT : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Mc 1 (4) : (1) Mc
1,3 . (2) Mc
1,5 . (3) Mc
1,38 . (4) Mc
1,39 .
Mc 1,3.14.
voornaamw. gen. mann. enk. autou (van hem = zijn) van het voornaamw. autos .
Taalgebruik in het NT : voornaamwoord
autos . Taalgebruik in Mc. : voornaamwoord
autos .
Mc (13) : (1) Mc
1,3 . (2) Mc
1,5 . (3) Mc 1,6 . (4) Mc
1,7 . (5) Mc
1,19 . (6) Mc
1,20 . (7) Mc
1,22 . (8) Mc
1,25 . (9) Mc
1,26 . (10) Mc
1,28 . (11) Mc
1,36 . (12) Mc
1,41 . (13) Mc
1,42 .
Mc 1,4 - Mc 1,4 : Optreden van Johannes de Doper - Mc 1,1-6 - Mt 3,1-6 - Lc 3,1-6 -- bijbeloverzicht -- Mc (Marcus) -- Mc 1 -- taalgebruik -- Mc 1,1 - Mc 1,2 - Mc 1,3 - Mc 1,4 - Mc 1,5 - Mc 1,6 - | ||||||||||||||||
|
Statenvertaling . 4 Johannes was dopende in de woestijn, en predikende den
doop der bekering tot vergeving der zonden.
King James Bible . John did baptize in the wilderness, and preach the baptism
of repentance for the remission of sins.
Luther-Bibel . 4 Johannes der Täufer war in der Wüste und predigte
die Taufe der Buße zur Vergebung der Sünden.
Tekstanalyse van Mc 1,4 . Dit vers Mc 1,4 telt 13 woorden en 78 (2 X 3 X 13) letters . De getalswaarde van Mc 1,4 is 9546 (2 X 2 X 3 X 37 X 43) . Mc 1,2-6 verhaalt het optreden van Johannes de Doper . De evangelist Marcus begint in Mc 1,2-3 met een citaat van een Jesajatekst om dan in Mc 1,4 over te gaan op de vervulling van die profetie in de persoon van Johannes . In Mc 1,4 is er voor het eerst sprake over Johannes . De zin begint met egeneto (het gebeurde) gevolgd door het onderwerp Johannes de Doper .
Mc 1,4 ἐγένετο Ἰωάννης [ὁ] βαπτίζων ἐν τῇ ἐρήμῳ καὶ κηρύσσων βάπτισμα μετανοίας εἰς ἄφεσιν ἁμαρτιῶν.
Vertaling: Johannes trad op in de woestijn en hij verkondigde een doopsel van bekering tot vergeving van zonden.
Mc 1,4 ἐγένετο (= egeneto: het gebeurde; wkw med ind aor 3de pers enk van het wkw γινομαι = ginomai: gebeuren, worden; stam gen) Ἰωάννης (= Jôannès: Johannes; zn eigennaam nom mann enk) [ὁ (= ho: de; bep lidw nom mann enk van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = hè, το = to: de - het)] βαπτίζων (= baptidzôn: dopende, de Doper; - eventueel bijnaam - wkw act part praes nom mann enk van het wkw βαπτιζω = baptizô: dopen; zie het Hebreeuwse wkw tâbal; metathesis van t-b?) ἐν (= en: in, tijdens, met; vz van plaats, tijd) τῇ (= tè(i); bep lidw dat vr enk van het bep lidw ὁ = ho , ἡ = hè , το = to: de - het) ἐρήμῳ (= erèmô: in de woestijn; zn dat vr enk van het zn ερημος = erèmos: woestijn, eenzame plaats) καὶ (= kai: en; nevenschikkend vw. D.: und. E.: and. Fr.: et. Lat.: et. Hebr.: wë. Arab.: wa) κηρύσσων (= kèrussôn: verkondigend; wkw act part praes nom mann + vr enk van het wkw κηρυσσω = kèrussô: verkondigen) βάπτισμα (= baptisma: doopsel; zn nom + acc onz enk) μετανοίας (= metanoias: van bekering; zn gen vr enk van het zn μετανοια = metanoia: bekering) εἰς (= eis: naar; vz van plaats) ἄφεσιν (= afesin: aflating, vergeving; zn acc vr enk van het zn αφεσις = afesis: vergeving, af-lat-ing) ἁμαρτιῶν (= hamartiôn: van de zonden; zn gen vr mv van het zn ἁμαρτια = hamartia: zonde).
Mc 1,4.1.
ind. aor. 3de pers. enk. egeneto (het gebeurde) van het werkw. ginomai (worden,
gebeuren) . Taalgebruik in het NT : ginomai
(worden) . Taalgebruik in Mc : ginomai
(worden) .
In drie verzen in Mc 1 : (1) Mc
1,4 . (2) Mc
1,9 . (3) Mc
1,11 . Een vorm van ginomai (worden, gebeuren) in 52 verzen , in Mc 1 in
5 verzen : (1) Mc
1,4 . (2) Mc
1,9 . (3) Mc
1,11 . (4) Mc
1,17 . (5) Mc
1,32 . In Mc
1,4 treedt Johannes de Doper voor het eerst op , in Mc
1,9 is dat Jezus .
Er is een link tussen Mc
1,4 en Mc 1,9 . In beide verzen staat het onderwerp op de tweede plaats in de zin na het vervoegd werkwoord . In Mc
1,4 wordt Johannes in het evangelie voor het eerst vermeld , in Mc 1,9 wordt Jezus voor het eerst vermeld . STAP VOOR STAP :
- Mc
1,4 : εγενετο ιωαννης = egeneto iôannès (Johannes was) .
- Mc 1,9 : ηλθεν ιησους = èlthen ièsous (kwam Jezus) .
In Mc is er een zekere overeenkomst tussen Mc 1,4 en Mc 1,9 . Beide teksten
beginnen met εγενετο = egeneto (het gebeurde) . In het ene geval (Mc 1,4) om het begin
van Johannes de Doper aan te duiden , in het andere geval (Mc 1,9) dat van Jezus
. Johannes treedt op in Judea en de Jordaan . Jezus komt van Galilea , van de
stad Nazaret om zich door Johannes te laten dopen . Na de gevangenneming van
Johannes de Doper zal Jezus naar Galilea teruggaan (Mc 1,14) .
- Mc 1,4 : ἐγένετο Ἰωάννης [ὁ] βαπτίζων = egeneto iôannès ho baptizôn (Johannes de Doper trad op)
.
- Mc 1,9 : Καὶ ἐγένετο = kai egeneto (en het gebeurde) .
STAP VOOR STAP ! Eerst Johannes de Doper , dan Jezus .
Mc 1,4.2.
nom. mann. enk. Iôannès (Johannes) . Taalgebruik in het NT : Iôannès
(Johannes) . Taalgebruik in Mc : Iôannès
(Johannes) . Hebr. jôchanan . Ned. Johan . D. Johannes . Fr. Jean
. E. John .
Johannes de Doper : Mc (4) : (1) Mc
1,4 . (2) Mc 1,6 . (3) Mc
6,14 . (4) Mc
6,18 .
Een vorm van Jôhannès (Johannes) de Doper in Mc (15) : (1) Mc
1,4 (nom. Iôannès) . (2) Mc 1,6 (nom. Iôannès)
. (3) Mc
1,9 (gen. Iôannou) . (4) Mc
1,14 (acc. Iôannèn) . (5) Mc
2,18 (gen. Iôannou) . (6) Mc
6,14 (nom. Iôannès) . (7) Mc
6,16 (acc. Iôannèn) . (8) Mc
6,17 (acc. Iôannèn) . (9) Mc
6,18 (nom. Iôannès) . (10) Mc
6,20 (acc. Iôannèn) . (11) Mc
6,24 (gen. Iôannou) . (12) Mc
6,25 (gen. Iôannou) . (13) Mc
8,28 (acc. Iôannèn) . (14) Mc
11,30 (gen. Iôannou) . (15) Mc
11,32 (acc. Iôannèn) .
Mc 1,4.3.
bep. lidw. nom. mann. enk. ho (de) . Taalgebruik in het NT : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Mc 1 (11) : (1) Mc
1,4 . (2) Mc
1,6 . (3) Mc
1,7 . (4) Mc
1,11 . (5) Mc
1,14 . (6) Mc
1,15 . (7) Mc
1,17 . (8) Mc
1,24 . (9) Mc
1,25 . (10) Mc
1,31 . (11) Mc
1,32 . (12) Mc
1,45 .
Ofwel zijn baptizôn (dopende) ... kai kèrussôn (en verkondigend)
twee nevenschikkende particpiazinnen en staat het bepaald lidwoord ho (de) er
teveel ofwel staat ho baptizôn als bijstelling bij Iôannès
en staat kai (en) er teveel .
Mc 1,4.4. actief participium nominatief mannelijk enkelvoud baptizôn (dopende of doper) van het werkw. baptizô (dopen) . Taalgebruik in het NT : baptizô (dopen) . Taalgebruik in Mc : baptizô (dopen) . Stam Hebr. tâbhal : t - b - . Ned. : do- p-en , doop-s-el , do-m-pe-l- en . Gr. baptizô , baptis-ma . Fr. bapt- ê - me . Gebruikt als bijstelling (voorafgegaan door het bepaald lidwoord ho : de dopende = de doper) in (1) Mc 1,4 . (2) Mc 6,14 .
Mc 1,4.2. - 4. Iôannès ho baptizôn (Johannes de dopende of Johannes de doper) . Mc (15) : (1) Mc 1,4 (Iôannès ho baptizôn = Johannes de dopende of Johannes de doper). (2) Mc 1,6 (kleding en voeding) . (3) Mc 1,9 (ebaptisthè ... hupo Ioannou = hij werd gedoopt door Johannes) . (4) Mc 1,14 (overlevering) . (5) Mc 2,18 (mathètai Iôannou = leerlingen van Johannes vasten) . (6) Mc 6,14 Iôannès ho baptizôn (Johannes de dopende of Johannes de doper) . (7) Mc 6,16 (onthoofde Johannes) . (8) Mc 6,17 (de gevangen Johannes) . (9) Mc 6,18 (Johannes tot Herodes) . (10) Mc 6,20 (Herodes vreesde Johannes) . (11) Mc 6,24 (het hoofd van Iôannou tou baptizontos = Johannes de doper) . (12) Mc 6,25 (het hoofd van Iôannou tou baptizontos = Johannes de doper) . (13) Mc 8,28 (de mensen zeggen Iôannèn ton baptistèn = Johannes de doper) . . (14) Mc 11,30 (to baptisma to Iôannou = het doopsel dat van Johannes) . (15) Mc 11,32 (een profeet) . In zeven verzen in Mc wordt Johannes in verband met de doop gebracht . In zeven verzen wordt de relatie gelegd tussen Johannes en dopen : (1) Mc 1,4 . (3) Mc 1,9 . (6) Mc 6,14 . (11) Mc 6,24 . (12) Mc 6,25 . (13) Mc 8,28 . (14) Mc 11,30 . (15) Mc 11,32 . In Mc 6,24 en Mc 6,25 staat de genitiefvorm baptizontos van baptizôn .
Mc 1,4.5. εν = en (in, tijdens) . Taalgebruik in het NT : en (in) . Taalgebruik in de LXX: en (in) . Taalgebruik in Mc : en (in) . In Mc 1 (13) : (1) Mc 1,2 . (2) Mc 1,3 . (3) Mc 1,4 . (4) Mc 1,5 . (5) Mc 1,8 . (6) Mc 1,9 . (7) Mc 1,11 . (8) Mc 1,13 . (9) Mc 1,15 . (10) Mc 1,16 . (11) Mc 1,19 . (12) Mc 1,20 . (13) Mc 1,23 .
en (in) . | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
119 | 13 | 7 | 2 | 13 | 9 | 12 | 5 | 9 | 7 | 10 | 9 | 7 | 7 | 5 | 4 | 11097 | 8943 | 2154 | 247 | 119 | 288 | 182 | 226 | 966 | 126 | 654 | 836 |
- Ned. : in . Arabisch : فِي = fi (in) . Taalgebruik in de Qoran : fi . D. : in . E. : in . Fr. : dans . Grieks : εν = en (in, tijdens) . Taalgebruik in het NT : en (in) . Hebreeuws : בְּ = bë . Lat.
Mc 1,4.6.
bep. lidw. dat. vr. enk. tè(i) (de) . Taalgebruik in het NT : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
In zes verzen in Mc 1 . In de drie verzen en tè(i) erèmô(i)
= in de woestijn : (1) Mc
1,3 . (2) Mc
1,4 . (3) Mc
1,13 . Verder in (4) Mc
1,16 . (5) Mc
1,22 . (6) Mc
1,23 .
Mc 1,4.7.
datief vrouwelijk enk. erèmô(i) = in de woestijn , van het zelfst.
naamw. erèmos (woestijn) . Taalgebruik in het NT : erèmos
(woestijn) . Taalgebruik in Mc. : erèmos
(woestijn) . Hebr. chârëbâh (chrbh : 11) , mv. chârâbhôth
(chrbwth : 14) . De berg chorebhâh (Choreb) . hammidëbar (de woestijn)
(39) . Cfr. heremiet < herèmitos : kluizenaar (claustrum : gesloten)
. désert < Latijnse de-sertus : verlaten ; serere , sertum : aaneenrijgen
, aaneenschakelen . Een plaats is eenzaam om tot rust te komen . Een huis is
verlaten nadat de bewoners zijn gevlucht , gestorven of gedood . Een weg is
verlaten .
In 6 van de 9 verzen komt een vorm van erèmos (woestijn) voor in Mc 1
: (1) Mc
1,3 . (2) Mc
1,4 . (3) Mc 1,12 . (4) Mc
1,13 . (5) Mc
1,35 . (6) Mc
1,45 .
- dat. vr. enk. erèmô(i) in drie verzen : (1) Mc
1,3 . (2) Mc
1,4 . (3) Mc
1,13 .
- acc. vr. enk. erèmon in (1) Mc 1,12 . (2) Mc
1,35 .
- en erèmois (eenzame plaatsen) in Mc
1,45 .
In Mc 1,3 wordt Js geciteerd . In Mc
1,4 krijgt het bijbelcitaat zijn vervulling in de persoon van Johannes de
Doper , in Mc
1,12 en Mc
1,13 in de persoon van Jezus .
Mc 1,4.5.
- 7. en tè erèmô(i) = in de woestijn . Hebr. bammidëbar
(in de woestijn) : in 138 verzen . Mc (3) : (1) Mc
1,3 . (2) Mc
1,4 . (3) Mc
1,13 .
- Mc 1,3 . Citaat uit het O.T. . Voorzegging .
- Mc 1,4 : vervulling in de voorloper Johannes de Doper .
- Mc 1,13 : vervulling in de persoon van Jezus .
STAP VOOR STAP !
Mc 1,4.8. και = kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Taalgebruik : kai (en) in de LXX . Taalgebruik in Mc : kai (en) . Van de vijfenveertig verzen in Mc 1 niet in vijf verzen : (1) Mc 1,1 . (2) Mc 1,2 . (3) Mc 1,3 . (4) Mc 1,8 . (5) Mc 1,14 .
kai (en) | kai (en) | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | O.T. | N.T. | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
verzen | verzen (678) (666) | 678 | 45 | 28 | 35 | 41 | 43 | 56 | 37 | 38 | 50 | 52 | 33 | 44 | 37 | 72 | 47 | 20 / 8 | 7957 | 1071 | 678 | 1151 | 879 | 1007 | 2767 | 404 | 2900 | 3779 | ||
kai (en) | kai = en (555) (547) | 555 | 40 | 26 | 32 | 33 | 37 | 52 | 26 | 36 | 40 | 37 | 29 | 33 | 26 | 60 | 33 | 15 / 7 | 26980 | 21867 | 5113 | 705 | 555 | 822 | 530 | 660 | 1470 | 371 | 2082 | 2612 |
verschil | verschil (123) (115) | 123 | 5 | 2 | 3 | 8 | 6 | 4 | 11 | 2 | 10 | 15 | 4 | 11 | 11 | 12 | 14 | 5 / 1 | 2844 | 366 | 123 | 329 | 349 | 347 | 1297 | 33 | 818 | 1167 |
- Ned. : en . Arabisch : وَ = wa (en) . Taalgebruik in de Qoran : wa (en) . E. : and . D. : und . Fr. : et . Grieks : και = kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Hebr. : וְ = wë (en) . Lat. : et .
Mc 1,4.9. act. part. pr. nom. m. + vr. enk. κηρυσσων = kèrussôn (verkondigend) van het werkw. κηρυσσω = kèrussô (verkondigen) . Taalgebruik in het NT : kèrussô (verkondigen) . Taalgebruik in de LXX : kèrussô (verkondigen) . Taalgebruik in Mc : kèrussô (verkondigen) . Bijbel (13) : (1) Mt 3,1 . (2) Mt 4,23 . (3) Mt 9,35 . (4) Mc 1,4 . (5) Mc 1,14 . (6) Mc 1,39 . (7) Lc 3,3 . (8) Lc 4,44 . (9) Lc 8,1 . (10) Lc 8,39 . (11) Hnd 20,25 . (12) Hnd 28,31 . (13) Rom 2,21 . Een vorm van κηρυσσω = kèrussô (verkondigen) in de LXX (32) , in het NT (61) , in Mc (14) : (1) Mc 1,4 . (2) Mc 1,7 . (3) Mc 1,14 . (4) Mc 1,38 . (5) Mc 1,39 . (6) Mc 1,45 . (7) Mc 3,14 . (8) Mc 5,20 . (9) Mc 6,12 . (10) Mc 7,36 . (11) Mc 13,10 . (12) Mc 14,9 . (13) Mc 16,15 . (14) Mc 16,20 . In de LXX kan κηρυσσω = kèrussô (verkondigen) de vertaling van 6 verschillende Hebreeuwse woorden zijn .
kèrussô (verkondigen) | Mc | Mc 1 | Mc 3 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 16 | |
1 | ind. part. pr. nom. m. + vr. enk. kèrussôn | 3 | (1) Mc 1,4 . (2) Mc 1,14 . (3) Mc 1,39 . | |||||||
2 | inf. pr. kèrussein | 3 | (1) Mc 1,45 . | (2) Mc 3,14 . | (3) Mc 5,20 | |||||
3 | ind. imperf. 3de p. enk. ekèrussen | 1 | (1) Mc 1,7 . | |||||||
4 | ind. imp. 3de p. mv. ekèrusson | 1 | (1) Mc 7,36 . | |||||||
5 | ind. aor. 3de p. mv. ekèruxan | 2 | (1) Mc 6,12 | (2) Mc 16,20 . | ||||||
6 | imperat. aor. 2de p. mv. kèruxate | 1 | (1) Mc 16,15 . | |||||||
7 | act. conj. aor. 1ste pers. enk. | 1 | (1) Mc 1,38 . | |||||||
8 | inf. pass. aor. kèruchthènai | 1 | (1) Mc 13,10 . | |||||||
9 | pass. conj. aor. 3de pers. enk. kèruchthè | 1 | (1) Mc 14,9 . | |||||||
Totaal | 14 | 6 | 1 | 1 | 1 | 1 | 1 | 1 | 2 | |
kèrussô (verkondigen) | Mc | Mc 1 | Mc 3 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 16 |
In Mc
1,4 en Mc
1,14 is het onderwerp Johannes de Doper en Jezus en volgt op kèrussôn
een object : Mc
1,4 (een doopsel van bekering tot vergeving van zonden) , Mc
1,14 (de goede boodschap van God) . In Mc
1,14 en Mc
1,39 ging Jezus naar (heel) Galilea , verkondigend .
- Ned. : prediken , verkondigen . D. : predigen . E. : to preach . E. : to preach . Gr. : κηρυσσω = kèrussô (verkondigen) . Taalgebruik in het NT : kèrussô
(verkondigen) . Hebreeuws : קָרָא = qârâ´ (roepen,
heten) . Taalgebruik
in Tenakh : qârâ´
(roepen, heten) . Lat. : praedicare .
Mc 1,4.8. - 9. και κηρυσσων = kai kèrussôn (en verkondigend) . NT (3) : (1) Mt
4,23 . (2) Mt
9,35 . (3) Mc
1,4 .
- και ην κηρυσσων = kai èn kèrussôn (en hij was verkondigend) . NT (2) : (1) Mc
1,39 . (2) Lc
4,44 .
- Hebreeuws : וַיִּקְרָא = wajjiqërâ´(en hij riep, hij heet, hij noemde) < waw consecutivum + werkwoordvorm act. qal imperfectum derde
persoon mannelijk enkelvoud van het werkwoord קָרָא = qârâ´ (roepen,
heten) . Taalgebruik
in Tenakh : qârâ´
(roepen, heten) . Getalswaarde : qoph = 19 of 100 , resj = 20 of 200 , aleph
= 1 ; totaal : 40 of 301 . Structuur : 1 - 2 - 1 . De som van de elementen is telkens 4 . Tenakh (209) . Pentateuch (90) . Eerdere Profeten (81) . Latere Profeten (12) . 12 Kleine
Profeten (1) . Geschriften (25) .
- Hebreeuws : prefix voegwoord wë + prefix voorzetsel lë + act. inf. construct. ??לִקְרֹא (en om te verkondigen) . Niet in Tenakh .
In Mc
1,4 en Mc
1,14 is het onderwerp Johannes de Doper en Jezus en volgt op kèrussôn
een object : Mc
1,4 (een doopsel van bekering tot vergeving van zonden) , Mc
1,14 (de goede boodschap van God) . In Mc
1,14 en Mc
1,39 ging Jezus naar (heel) Galilea , verkondigend .
Een vorm van het werkw. kèrussô (verkondigen) in Mc 1 (6) : (1) Mc 1,4 . (1) Mc
1,7 . (2) Mc
1,14 . (1) Mc
1,38 . (3) Mc
1,39 . (1) Mc
1,45 .
Mc 1,14 en Mc 1,39 zijn aan elkaar gelinkt . STAP VOOR STAP :
- Mc 1,14 : ηλθεν ὁ ιησους εις την γαλιλαιαν = èlthen ho Ièsous eis tèn galilaian (ging Jezus naar Galilea) .
- Mc 1,39 : και ηλθεν ... εις την ὁλην την γαλιλαιαν = kai èlthen eis tèn holèn tèn Galilaian (en hij ging naar heel Galilea) .
In Mc 1,4 trad Johannes de Doper verkondigend op . In Mc 1,14 ging Jezus naar Galilea verkondigend . STAP VOOR STAP !
De linken worden verder uitgewerkt :
- Mc 1,4 : εγενετο ιωαννης ... κηρυσσων = egeneto iôannès ... kèrussôn (Johannes was ... verkondigend) .
- Mc 1,14 : ηλθεν ὁ ιησους ... κηρυσσων ... = èlthen ho Ièsous ... kèrussôn (kwam Jezus ... verkondigend) .
- Mc 1,39 : και ηλθεν κηρυσσων ... εις την ὁλην την γαλιλαιαν = kai èlthen kèrussôn ... eis tèn holèn tèn Galilaian (en hij ging verkondigend naar heel Galilea) .
In Mc 1,4 trad Johannes de doper verkondigend op . In Mc
1,14 ging Jezus naar Galilea verkondigend . STAP VOOR STAP !
- Mc 1,14 : èlthen ho Ièsous eis tèn galilaian kèrussôn
(ging Jezus naar Galilea verkondigend) .
- Mc 1,39 : kai èlthen kèrussôn ... eis holèn tèn Galilaian
(en hij ging verkondigend ... naar heel Galilea) .
STAP VOOR STAP !
Mc 1,4.10. nom. + acc. onz. enk. βαπτισμα = baptisma (doopsel) . Taalgebruik in het NT : baptisma
(doopsel) . Taalgebruik in de LXX : baptisma
(doopsel) . NT (17) : (1) Mt 3,7 . (2) Mt
21,25 . (3) Mc
1,4 . (4) Mc
10,38 . (5) Mc
10,39 . (6) Mc
11,30 . (7) Lc
3,3 . (8) Lc
7,29 . (9) Lc
12,50 . (10) Lc
20,4 . (11) Hnd
10,37 . (12) Hnd
13,24 . (13) Hnd
18,25 . (14) Hnd
19,3 . (15) Hnd
19,4 . (16) Ef
4,5 . (17) 1
Pe 3,21 .
- gen. onz. enk. = baptismatos (van het doopsel) . Bijbel = NT (2) : (1) Hnd
1,22 . (2) Rom 6,4 .
baptisma (doopsel) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
nom. + acc. onz. enk. baptisma | 17 | 17 | 2 | 4 | 4 | 5 | 2 | 10 | 10 | |||
gen. enk. baptismatos | 2 | 2 | 1 | 1 | ||||||||
Totaal | 19 | 19 | 2 | 4 | 4 | 6 | 3 | 10 | 10 |
- Stam Hebr. tâbhal : t - b - . Ned. : do- p-en , doop-s-el , do-m-pe-l- en . Gr. baptizô , baptis-ma . Fr. bapt- ê - me .
Mc 1,4.9. - 10. κηρυσσων βαπτισμα = kèrussôn baptisma (verkondigend een doopsel) . NT (2) : (1) Mc 1,4 . (2) Lc 3,3 . Een vorm van ... κηρυσσω = kèrussô (verkondigen) en βαπτισμα = baptisma (doopsel) in : (1) Hnd 10,37 . (2) Hnd 13,24 .
Mc 1,4.11. gen. vr. enk. μετανοιας = metanoias (van bekering) van het zelfst. naamw. μετανοια = metanoia (bekering) . Taalgebruik in het NT : metanoia (bekering) . Taalgebruik in de LXX : metanoia (bekering) .
metanoia (omkering) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. |
nom. + dat. vr. enk. metanoia | ||||||||||||||
gen. vr. enk. metanoias | 12 | 2 : (1) W 12,10 . (2) Sir 44,16 . | 10 | 1 : Mt 3,8 . | 1 : Mc 1,4 . | 3 : (1) Lc 3,3 . (2) Lc 3,8 . (3) Lc 15,7 . | 3 : (1) Hnd 13,24 . (2) Hnd 19,4 . (3) Hnd 26,20 . | 2 : (1) Heb 6,1 . (2) Heb 12,17 . | 5 | 5 | 2 | |||
acc. vr. enk. metanoian | 15 | 3 : (1) Spr 14,15 . (2) W 11,23 . (3) W 12,19 . | 12 | 1 : Mc 3,11 . | 2 : (1) Lc 5,32 . (2) Lc 24,47 . | 3 : (1) Hnd 5,31 . (2) Hnd 11,18 . (3) Hnd 20,21 . | 6 : (1) Rom 2,4 . (2) 2 Kor 7,9 . (3) 2 Kor 7,10 . (4) 2 Tim 2,25 . (5) Heb 6,6 . (6) 2 Pe 3,9 . | 3 | 3 | 5 | 1 | |||
totaal | 27 | 5 | 22 | 2 | 1 | 5 | 6 | 8 | 8 | 8 | 7 | 1 |
Zie ook het werkw. μετανοεω = metanoeô (bekeren) . Taalgebruik in het NT : metanoeô (bekeren) . Taalgebruik in de LXX : metanoeô (bekeren) . Een vorm van μετανοεω = metanoeô in de LXX (24) , in het NT (34) , in Mc (2) : (1) Mc 1,15 . (2) Mc 6,12 .
Mc 1,4.10. - 11. βαπτισμα μετανοιας = baptisma metanoias (doopsel van bekering) . NT (4) : (1) Mc 1,4 . (2) Lc 3,3 . (3) Hnd 13,24 . (4) Hnd 19,4 .
Mc 1,4.9. - 11. κηρυσσων βαπτισμα μετανοιας = kèrussôn baptisma metanoias (verkondigend een doopsel van bekering) . NT (2) : (1) Mc 1,4 . (2) Lc 3,3 . Een vorm van κηρυσσω = kèrussô (verkondigen) en βαπτισμα μετανοιας = baptisma metanoias (doopsel van bekering) in : (1) Hnd 13,24 . Een vorm van κηρυσσω = kèrussô (verkondigen) en het zelfst. naamw. μετανοια = metanoia (bekering) of het werkw. μετανοεω = metanoeô (bekeren) in (1) Mc 1,4 . (2) Mc 1,15 . (3) Mc 6,12 .
Mc 1,4.12. εις = eis (naar) . Taalgebruik in het NT : eis (naar) . Taalgebruik in de LXX : eis (naar) . εις = eis (naar) . Taalgebruik in het NT : eis (naar) . Taalgebruik in de LXX : eis (naar) . In 13 verzen in Mc 1 : (1) Mc 1,4 . (2) Mc 1,9 . (3) Mc 1,10 . (4) Mc 1,12 . (5) Mc 1,14 . (6) Mc 1,21 . (7) Mc 1,28 . (8) Mc 1,29 . (9) Mc 1,35 . (10) Mc 1,38 . (11) Mc 1,39 . (12) Mc 1,44 . (13) Mc 1,45 .
eis (naar) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 |
6930 | 5336 | 1594 | 215 | 151 | 210 | 181 | 260 | 504 | 73 | 576 | 757 | 427 | 77 | 13 | 5 | 6 | 8 | 11 | 14 | 9 | 10 | 11 | 13 | 8 | 7 | 8 | 20 | 3 | 5 |
- Lat. in / ad . Fr. vers (versus : gedraaid , gekeerd ; vertere : tourner , draaien) / à . Ned. naar . D. nach . E. for .
11. - 12. μετανοιας εις = metanoias eis (van bekering tot) . NT (2) : (1) Mc 1,4 . (2) Lc 3,3 .
Mc 1,4.13. acc. vr. enk. αφεσιν = afesin van het zelfst. naamw. αφεσις = afesis (vergeving) . Taalgebruik in het NT : afesis (vergeving) . Taalgebruik in de LXX : afesis (vergeving) . Bijbel (25) : (1) Ex 18,2 . (2) Ex 23,11 . (3) Lv 16,26 . (4) Lv 25,10 . (5) Lv 27,18 . (6) Dt 15,1 . (7) Dt 15,3 . (8) Js 61,1 . (9) Jr 34,8 . (10) Jr 34,15 . (11) Jr 34,17 . (12) Est 2,18 . (13) Jdt 11,14 . (14) 1 Mak 13,34 . (15) Mt 26,28 . (16) Mc 1,4 . (17) Mc 3,29 . (18) Lc 3,3 . (19) Lc 24,47 . (20) Hnd 2,38 . (21) Hnd 5,31 . (22) Hnd 10,43 . (23) Hnd 26,18 . (24) Ef 1,7 . (25) Kol 1,14 . Een vorm van αφεσις = afesis in de LXX (50) , in het NT (17) .
αφεσις = afesis (af-lating) | bijbel | OT | NT | ev. | Mt | Mc | Lc | Hnd | Br. |
nom vr. enk. afesis | 5 | 2 | 3 | 1 : Hnd 13,38 | 2 : (1) Heb 9,2 . (2) Heb 10,18 | ||||
gen. vr. enk. afeseôs | 21 | 21 | |||||||
dat. vr. enk.: afesei | 8 | 6 | 2 | 2 | 2 : (1) Lc 1,77 . (2) Lc 4,18 . | ||||
acc. vr. enk. afesin | 26 | 14 | 12 | 5 | 1 : Mt 26,28 . | 2 : (1) Mc 1,4 . (2) Mc 3,29 . | 3 : (1) Lc 3,3 . (2) Lc 4,18 . (3) Lc 24,47 . | 4 : (1) Hnd 2,38 . (2) Hnd 5,31 . (3) Hnd 10,43 . (4) Hnd 26,18 . | 2 : (1) Ef 1,7 . (2) Kol 1,14 . |
totaal | 60 | 44 | 17 | 1 | 2 | 5 | 5 | 4 |
-
In 9 verzen in combinatie met ἁμαρτιων = hamartiôn (van zonden) ,
vandaar : zondenvergeving . Niet in (1) Mc
3,29 . (2) Lc
4,18 . (3) Ef
1,7 (vergeving van overtredingen) .
- Fr. par-donner (pardon) : ver-geven , door : over -geven . s'excuser
(ex -causa) = buiten de zaak , zich ver-ont-schuld-igen . kwijt-schelden (ont-schulden)
.
13. - 14. εις αφεσιν = eis afesin (tot vergeving) . NT (4) : (1) Mt
26,28 . (2) Mc
1,4 . (3) Lc
3,3 . (4) Hnd 2,38 .
- εν αφεσει = en afesei (door vergeving) . NT (2) : (1) Lc
1,77 . (2) Lc
4,18 .
Mc 1,4.14. gen. vr. mv. ἁμαρτιων = hamartiôn (van de zonden) van het zelfstandig naamwoord ἁμαρτια = hamartia (zonde) . Bijbel (85) . OT (53) . NT (32) : (1) Mt 1,21 . (2) Mt 26,28 . (3) Mc 1,4 . (4) Lc 1,77 . (5) Lc 3,3 . (6) Lc 24,47 . (7) Hnd 2,38 . (8) Hnd 5,31 . (9) Hnd 10,43 . (10) Hnd 13,38 . (11) Hnd 26,18 . Andere boeken NT (21) . Een vorm van in de LXX (545) , in het NT (173) .
Mc 1,4.12. - 14. εις αφεσιν (των) ἁμαρτιων = eis afesin (tôn) hamartiôn (tot vergeving van (de) zonden) . Bijbel (4) : (1) Mt
26,28 . (2) Mc
1,4 . (3) Lc
3,3 . (4) Hnd
2,38 .
- εν αφεσει ἁμαρτιων = en afesei hamartiôn (door vergeving van zonden) . NT (1) : (1) Lc
1,77 .
afesis | NT | Mt | Mc | Lc | Hnd | Br. |
afesis hamartiôn | 1 | 1 : Hnd 13,38 | NIET : 2 : (1) Heb 9,2 . (2) Heb 10,18 | |||
afesei hamartiôn | 1 | 1 : (1) Lc 1,77 . NIET : (2) Lc 4,18 . | ||||
afesin (tôn) hamartiôn | 9 | 1 : Mt 26,28 . | 1 : (1) Mc 1,4 . NIET : (2) Mc 3,29 . | 1 : (1) Hnd 2,38 . (2) Hnd 5,31 . (3) Hnd 10,43 . (4) Hnd 26,18 . | 1 : (2) Kol 1,14 . NIET : (1) Ef 1,7 . | |
totaal | 11 | 1 | 1 | 3 | 5 | 1 |
en afesei hamartiôn | 1 | 1 : (1) Lc 1,77 . NIET : (2) Lc 4,18 . | ||||
eis afesin (tôn) hamartiôn (tot vergeving van zonden) | 4 | 1 : Mt 26,28 . | (1) Mc 1,4 . | 1 : (1) Lc 3,3 . (2) Lc 24,47 . | (1) Hnd 2,38 . |
10. - 14. κηρυσσων βαπτισμα μετανοιας εις αφεσιν (των) ἁμαρτιων = kèrussôn baptisma metanoias eis afesin (tôn) hamartiôn (verkondigend een doopsel van bekering tot vergeving van (de) zonden) . NT (2) : (1) Mc 1,4 . (2) Lc 3,3 .
Mc 1,5 - Mc 1,5 : Optreden van Johannes de Doper - Mc 1,1-6 - Mt 3,1-6 - Lc 3,1-6 -- bijbeloverzicht -- Mc (Marcus) -- Mc 1 -- taalgebruik -- Mc 1,1 - Mc 1,2 - Mc 1,3 - Mc 1,4 - Mc 1,5 - Mc 1,6 - | ||||||||||||||||
|
Statenvertaling . 5 En al het Joodse land ging tot hem uit, en die van Jeruzalem;
en werden allen van hem gedoopt in de rivier de Jordaan, belijdende hun zonden.
King James Bible . [5] And there went out unto him all the land of Judaea, and
they of Jerusalem, and were all baptized of him in the river of Jordan, confessing
their sins.
Luther-Bibel . 5 Und es ging zu ihm hinaus das ganze jüdische Land und alle
Leute von Jerusalem und ließen sich von ihm taufen im Jordan und bekannten ihre
Sünden.
Mc 1,5 καὶ ἐξεπορεύετο πρὸς αὐτὸν πᾶσα ἡ Ἰουδαία χώρα καὶ οἱ Ἱεροσολυμῖται πάντες, καὶ ἐβαπτίζοντο ὑπ' αὐτοῦ ἐν τῷ Ἰορδάνῃ ποταμῷ ἐξομολογούμενοι τὰς ἁμαρτίας αὐτῶν.
Vertaling: en heel de streek van Judea en alle inwoners van Jeruzalem begaven zich op weg en zij werden door hem gedoopt in de rivier, de Jordaan, terwijl zij hun zonden, bekenden.
Mc 1,5 καὶ (= kai: en; nevenschikkend vw. D.: und. E.: and. Fr.: et. Lat.: et. Hebr.: wë. Arab.: wa) ἐξεπορεύετο ( = exeporeueto: hij begaf zich op weg naar buiten; wkw med ind imperf 3de pers enk van het wkw van het wkw εκπορευομαι = ekporeuomai: zich op weg begeven uit. por-euomai p of ph = f -> v + r; poros: weg door een water heen, wad, voorde, veer, doorwaadbare
plaats. Lat.: por-tus: haven. Mnd: voort, ofries: ford , oeng: ford. Het
woord behoort tot de groep van varen) πρὸς (= pros: naar; vz van plaats, nl richting) αὐτὸν (= auton: hem; aanw vnw 3de pers acc mann enk van het aanw vnw 3de pers enk: αυτος - αυτη - αυτο: autos - autè - auto: hij - zij - het) πᾶσα (= pasa: totaal; bv nw nom vr enk van het bv nw πᾶς = pas: ieder) ἡ (= hè: de; bep lidw nom vr enk van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = hè, το = to: de - het) Ἰουδαία (= ioudaia: Judea, Judees, Joods; bv nw nom vr enk, ook wel zelfstandig gebruikt) χώρα (= chôra: streek, land; zn nom vr enk) καὶ (= kai: en; nevensch vw. D.: und. E.: and. Fr.: et. Lat.: et. Hebr.: וְ = wë) οἱ (= hoi: de; bep lidw nom mann mv van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = hè, το = to: de - het) Ἱεροσολυμῖται (= hierosolumitai: Jeruzalemmers, inwoners van Jeruzalem; zn nom vr mv van het zn Ἱεροσολυμῖτης: Jeruzalemmer, inwoner van Jeruzalem) πάντες (= pantes: allen; bv nw nom mann mv van het bv nw πᾶς = pas: ieder), καὶ (= kai: en; nevenschikkend vw. D.: und. E.: and. Fr.: et. Lat.: et. Hebr.: wë. Arab.: wa) ἐβαπτίζοντο (= ebaptizonto: zij werden gedoopt; wkw pass imperf 3de pers mv van het wkw βαπτιζω = baptizô: dopen) ὑπ' (= hup': door; afkorting van ὑπο = hupo; vz met 3 naamvallen: gen, dat en acc: door, onder) αὐτοῦ (= autou: van hem of van het; pers vnw 3de pers gen mann of onz enk van het pers vnw 3de pers enk: αυτος - αυτη - αυτο: autos - autè - auto: hij - zij - het) ἐν (= en: in, tijdens, met; vz van plaats, tijd) τῷ (= tô: de; bep lidw dat mann en onz enk van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = hè, το = to: de - het) Ἰορδάνῃ (= jordanè: Jordaan; zn eigennaam dat vr enk van het zn ιορδανης = iordanès Jordaan) ποταμῷ (= potamô: stroom, rivier; zn dat mann enk van het zn ποταμος = potamos: stroom, rivier) ἐξομολογούμενοι (= eksomologoumenoi: bekennende; wkw med part praes nom mann mv van het wkw ἐξομολογεω = eksomologeô: het eens worden; med: beknnen, prijzen, danken) τὰς (= tas: de; bep lidw acc vr mv van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = hè, το = to: de - het) ἁμαρτίας (= hamartias: zonden; zn acc vr mv van het zn ἁμαρτια = hamartia: zonde) αὐτῶν (= autôn: van hen; pers vnw 3de pers gen mann mv van het pers vnw αυτος = αυτος: hij).
Tekstuitleg van Mc
1,5 . Het
vers Mc
1,5 telt 24 (2 X 2 X 2 X 3) woorden en 135 (3 X 3 X 3 X 5) letters . De
getalswaarde van Mc
1,5 is 15676 (2 X 2 X 3919) . Mc 1,5 beschrijft de reactie op het optreden
van Johannes de Doper . Het vers bestaat uit twee nevenschikkende zinnen . Het
onderwerp van de tweede zin heeft een participiumzin . De opbouw van de twee
nevenschikkende zinnen verloopt parallel . Eerst het nevenschikkend voegwoord
kai (en) , vervolgens het vervoegd werkwoord . De beide werkwoorden staan in
de imperfectumvorm (onvoltooid verleden tijd) . Het ene in het enkelvoud (omwille
van de beklemtoning van de totaliteit) , het andere in het meervoud . Het onderwerp
in beide zinnen is hetzelfde . Na het werkwoord volgt een bepaling waarvan de
actor Johannes de Doper is : pros auton (naar hem) en hup'autou (door hem) .
Het onderwerp van de eerste zin is tweeledig ; het eerste deel ervan staat in
het enkelvoud pasa hè Ioudaia chôra (de hele Judese streek) , het
tweede deel in het meervoud hoi Hierosolumitai pantes (alle Jeruzalemmers) .
Het eerste deel van het onderwerp begint met een vorm van pas (heel, geheel,
al) , het tweede deel eindigt ermee : een chiastische (kruisvormige) structuur
. Daarenboven is er een zekere tegenstelling tussen de streek / het platteland
(enkelvoud en onpersoonlijk) en de stad - de inwoners van Jeruzalem (meervoud)
; de twee groepen vullen elkaar aan en vormen de totaliteit van de bevolking
. Wij zouden zeggen : stad en platteland , hier gebeurt het omgekeerde : platteland
en stad .
Het werkwoord van deze zin met dubbelvoudig onderwerp staat vooraan de zin en
wel in het enkelvoud . Het staat bovendien in de imperfectumvorm . Het werkwoord
is samengesteld uit het voorzetsel ek (uit) en poreuomai (gaan, trekken) . Het
ek (uit) suggereert een plaatsverandering . De plaats vanwaar is duidelijk :
het platteland Judea en de stad Jeruzalem . De plaats waarnaar (pros : naar)
ze trekken is niet expliciet vermeld in de eerste nevenschikkende zin ; ze trekken
naar hem (Johannes de Doper) . Uit de tweede nevenschikkende zin wordt het duidelijk
waarnaar ze getrokken zijn nl. de Jordaanrivier waar Johannes de Doper aan het
dopen is . In Mc 1,4 was reeds vermeld dat Johannes optrad in de woestijn .
Dat roept het beeld op van dorheid , zand , eenzaamheid . In Mc 1,5 is Johannes
aan de Jordaan , een grillige rivier met een sterk verval ; geen plek om er
te wonen ; een eenzame plek . Het werkwoord poreuomai of een samengesteld werkwoord
ervan wordt in het Marcusevangelie vaak gebruikt en wijst op een op weg gaan
.
Het onderwerp van de tweede zin is hetzelfde als dat van de eerste zin . Het
werkwoord staat evenwel in het meervoud en de participiumzin bij het onderwerp
staat eveneens in het meervoud . Daarenboven staat het werkwoord in de imperfectumvorm
.
Mc 1,5.1. και = kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Taalgebruik : kai (en) in de LXX . Taalgebruik in Mc : kai (en) . Van de vijfenveertig verzen in Mc 1 niet in vijf verzen : (1) Mc 1,1 . (2) Mc 1,2 . (3) Mc 1,3 . (4) Mc 1,8 . (5) Mc 1,14 . Al deze verzen situeren zich in de pericope Mc 1,1-15 . Mc 1,1 kunnen we beschouwen als een titel . In Mc 1,2-3 worden bijbelteksten geciteerd . Met Mc 1,4 begint het eigenlijke verhaal . Er resten nog negen verzen . Al deze verzen beginnen met kai (en) . Daardoor krijgt de pericope het karakter van een verhalende tekst : en ... en ... en...
kai (en) | kai (en) | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | O.T. | N.T. | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
verzen | verzen (678) (666) | 678 | 45 | 28 | 35 | 41 | 43 | 56 | 37 | 38 | 50 | 52 | 33 | 44 | 37 | 72 | 47 | 20 / 8 | 7957 | 1071 | 678 | 1151 | 879 | 1007 | 2767 | 404 | 2900 | 3779 | ||
kai (en) | kai = en (555) (547) | 555 | 40 | 26 | 32 | 33 | 37 | 52 | 26 | 36 | 40 | 37 | 29 | 33 | 26 | 60 | 33 | 15 / 7 | 26980 | 21867 | 5113 | 705 | 555 | 822 | 530 | 660 | 1470 | 371 | 2082 | 2612 |
verschil | verschil (123) (115) | 123 | 5 | 2 | 3 | 8 | 6 | 4 | 11 | 2 | 10 | 15 | 4 | 11 | 11 | 12 | 14 | 5 / 1 | 2844 | 366 | 123 | 329 | 349 | 347 | 1297 | 33 | 818 | 1167 |
- Ned. : en . Arabisch : وَ = wa (en) . Taalgebruik in de Qoran : wa (en) . E. : and . D. : und . Fr. : et . Grieks : και = kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Hebr. : וְ = wë (en) . Lat. : et .
Mc 1,5.2. ind. imperf. 3de pers. enk. εξεπορευετο = exeporeueto (hij begaf zich op weg naar buiten)
van het werkw. εκπορευομαι = ekporeuomai (zich op weg begeven uit) . Taalgebruik in het NT : ekporeuomai
(zich op weg begeven uit) . Taalgebruik in de LXX : ekporeuomai
(zich op weg begeven uit) . Taalgebruik in Mc : ekporeuomai
(zich op weg begeven uit) . LXX (18) . Pentateuch (4) : (1) Gn 24,15 . (2) Gn 24,45 . (3) Ex 33,7 . (4) Ex 33,11 . NT (3) : (1) Mt
3,5 . (2) Mc 1,5 . (3) Lc
4,37 . Een vorm van εκπορευομαι = ekporeuomai (zich op weg begeven uit) in de LXX (172) , in het NT (33) , in Mt (5) , in Mc (11) , in Lc (3) , in Joh (2) , in Hnd (3) . In Mc (11) : (1) Mc 1,5 . (2) Mc
6,11 . (3) Mc
7,15 . (4) Mc
7,19 . (5) Mc
7,20 . (6) Mc
7,21 . (7) Mc
7,23 . (8) Mc
10,17 . (9) Mc
10,46 . (10) Mc
11,19 . (11) Mc
13,1 . Een vorm van εκπορευομαι = ekporeuomai (zich op weg begeven uit) vergezeld
van εκ = ek (4) : (1) Mc
7,15 . (2) Mc
7,20 . (3) Mc
7,21 . (4) Mc
13,1 , van εξω = exô (1) : Mc
11,19 , van -θεν = -then (2) : (1) Mc
6,11 . (2) Mc
7,21 .
- Ned. : p of ph = f -> v + r . Het
woord behoort tot de groep van varen . Mnd. . voort . Ofries : forda . Oeng. : ford . D. : fahren . Grieks : πορος = poros : weg door een water heen , wad , voorde , veer , doorwaadbare
plaats . Lat. : por-tus : haven .
- Zie verder :
-- Taalgebruik in Mc : poreuomai (zich op weg begeven, op weg gaan) .
-- Taalgebruik in Mc : eisporeuomai
(zich op weg begeven) .
ekporeuomai (zich op weg begeven uit) | Mc | Mc 1 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 13 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Apk | syn. | ev. | |
1 | ind. praes. 3de pers. enk. ekporeuetai | 2 | (1) Mc 7,19 . (2) Mc 7,23 | 24 | 17 | 7 | 2 | 1 | 4 | 2 | 3 | |||||||
2 | ind. praes. 3de pers. mv. ekporeuontai | 1 | (1) Mc 7,21 | 12 | 10 | 2 | 1 | 1 | 1 | 1 | ||||||||
3 | part. praes. gen. mann. enk. ekporeuomenou | 3 | (1) Mc 10,17 . (2) Mc 10,46 | (3) Mc 13,1 | 7 | 3 | 4 | 3 | 1 | 3 | 3 | |||||||
4 | part. praes. nom. + acc. onz. enk. ekporeuomenon | 1 | (1) Mc 7,20 | 12 | 9 | 3 | 1 | 1 | 1 | 2 | 2 | |||||||
5 | part. praes. nom. mann. mv. poreuomenoi | 1 | (1) Mc 6,11 | 12 | 11 | 1 | 1 | 1 | 1 | |||||||||
6 | part. praes. nom. + acc. onz. mv. ekporeuomena | 1 | (1) Mc 7,15 | 7 | 5 | 2 | 1 | 1 | 2 | 2 | ||||||||
7 | ind. imperf. 3de pers. enk. exeporeueto | 1 | (1) Mc 1,5 | 21 | 18 | 3 | 1 | 1 | 1 | 3 | 3 | |||||||
8 | ind. imperf. 3de pers. mv. exeporeuonto | 1 | (1) Mc 11,19 | 7 | 6 | 1 | 1 | 1 | 1 | |||||||||
totaal | 11 | 1 | 1 | 5 | 2 | 1 | 1 | 102 | 79 | 23 | 3 | 11 | 1 | 1 | 7 | 15 | 16 |
Mc 1,5.1. - 2. και εξεπορευετο = exeporeueto (en hij begaf zich op weg naar buiten) . LXX (4) : (1) 1 S 18,13 . (2) 1 K 22,35 . (3) Jdt 12,7 . (4) Da 7,10 . NT (2) : (1) Mc 1,5 . (2) Lc 4,37 .
Mc 1,5.3. προς = pros (naar, bij) . Taalgebruik in het NT : pros (naar, bij) . Taalgebruik in de LXX : pros (naar, bij) . Taalgebruik in Mc : pros (naar, bij) . Meestal bij personen . Mc 1 (6) : (1) Mc 1,5 . (2) Mc 1,27 . (3) Mc 1,32 . (4) Mc 1,33 . (5) Mc 1,40 . (6) Mc 1,45 .
pros (bij) | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | O.T. | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
62 | 6 | 3 | 4 | 2 | 4 | 6 | 2 | 1 | 7 | 6 | 5 | 7 | 1 | 5 | 2 | 1 | 3919 | 3272 | 647 | 41 | 62 | 158 | 91 | 122 | 166 | 7 | 261 | 352 |
pros (bij) | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | |
62 | 6 | 3 | 4 | 2 | 4 | 6 | 2 | 1 | 7 | 6 | 5 | 7 | 5 | 2 | 1 | ||
1 | + allèlous (elkaar) | 4 | 1 : Mc 4,41 . | 1 : Mc 8,16 . | 1 : Mc 9,34 . | 1 : Mc 15,31 . | |||||||||||
2 | + auton (hem) | 1 + 14 = 15 | 1 : Mc 1,5 . + 3 : (1) Mc 1,32 . (2) Mc 1,40 . (3) Mc 1,45 . | 2 : 4) Mc 2,3 . (5) Mc 2,13 . | 3 : (6) Mc 3,8 . (7) Mc 3,13 . (8) Mc 3,31 . | 1 : (9) Mc 4,1 . | 1 : (10) Mc 7,1 . | 1 : (11) Mc 9,20 . | 1 : (12) Mc 10,1 . | 2 : (13) Mc 12,13 . (14) Mc 12,18 . | |||||||
3 | + autous (hen) | 5 | 2 : (1) Mc 6,48 . (2) Mc 6,51 . | 1 : Mc 9,16 . | 2 : (1) Mc 12,4 . (2) | ||||||||||||
4 | + heautous / heautas (b) (zichzelf) | 5 + 1 = 6 | 1 : Mc 1,27 . | 1 : Mc 9,10 . | 1 : Mc 10,26 . | 1 : Mc 11,31 . | 1 : Mc 14,4 . | 1 : Mc 16,3 ( -tas) . : | |||||||||
5 | + ton Ièsoun (Jezus) | 5 | 1 : Mc 5,15 . | 1 : Mc 6,30 . | 1 : Mc 10,50 . | 2 : (1) Mc 11,7 . (2) Mc 11,27 . | |||||||||||
6 | + (tèn) thuran (de deur) | 1 : Mc 1,33 . | 1 : Mc 2,2 . | 1 : Mc 11,4 . | |||||||||||||
38 | 6 | 3 | 3 | 2 | 1 | 3 | 1 | 1 | 4 | 3 | 4 | 4 | 1 | 1 | 1 |
Mc 1,5.2. - 3. εξεπορευετο προς = exeporeueto (hij begaf zich op weg naar buiten naar hem) . OT (0) . NT (2) : (1) Mt 3,5 . (2) Mc 1,5 .
Mc 1,5.4. acc. mann. enk. αυτον = auton (hem) van het persoonl. voornaamw. αυτος = autos (hij - hem) . Taalgebruik in het NT : voornaamwoord
autos . Taalgebruik in de LXX : voornaamwoord
autos . Taalgebruik in Mc. : voornaamwoord
autos .
Mc 1 (11) : (1) Mc
1,5 . (2) Mc
1,10 . (3) Mc
1,12 . (4) Mc
1,26 . (5) Mc
1,32 . (6) Mc
1,34 . (7) Mc
1,36 . (8) Mc
1,37 . (9) Mc
1,40 . (10) Mc
1,43 . (11) Mc
1,45 .
autos enk. | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
4 | acc. mann. enk. auton | 146 | 11 | 4 | 12 | 5 | 12 | 8 | 9 | 6 | 16 | 8 | 7 | 12 | 1 | 14 | 17 | 4 | 2872 | 2032 | 840 | 114 | 146 | 184 | 154 | 136 | 85 | 21 | 598 | 752 |
totaal | 413 | 35 | 17 | 27 | 14 | 34 | 34 | 18 | 33 | 32 | 30 | 18 | 25 | 9 | 47 | 34 | 6 | 12884 | 9893 | 2991 | 510 | 413 | 593 | 475 | 350 | 504 | 146 | 1670 | 2145 |
Mc 1,5.3. - 4. προς αυτον = pros auton (naar hem, bij hem) . LXX (369) . NT (105) . Mc (15) . Naar Jezus . Mc (14) : (1) Mc 1,32 . (2) Mc 1,40 . (3) Mc 1,45 . (4) Mc 2,3 . (5) Mc 2,13 . (6) Mc 3,8 . (7) Mc 3,13 . (8) Mc 3,31 . (9) Mc 4,1 . (10) Mc 7,1 . (11) Mc 9,20 . (12) Mc 10,1 . (13) Mc 12,13 . (14) Mc 12,18 . Naar Johannes de Doper : (1) Mc 1,5 .
Mc 1,5.6.
bep. lidw. nom. vr. enk. hè (de) . Taalgebruik in het NT : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Mc 1 (6) : (1) Mc
1,5 . (2) Mc
1,15 . (3) Mc
1,28 . (4) Mc
1,30 . (5) Mc
1,33 . (6) Mc
1,42 .
10. bep. lidw. nom. mann. mv. hoi (de) . Taalgebruik in het NT : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Mc 1 (4) : (1) Mc
1,5 . (2) Mc
1,13 . (3) Mc
1,22 . (4) Mc
1,36 .
De opbouw van de twee nevenschikkende zinnen verloopt parallel . Dat gebeurt eveneens (maar niet op zo'n mooie wijze) in Mc 1,9 dat verhaalt dat Jezus naar Johannes komt en door hem wordt gedoopt . Evenals Mc 1,5 bestaat Mc 1,9 uit twee nevenschikkende zinnen . De vervoegde werkwoorden in Mc 1,5 staan in het imperfectum , die van Mc 1,9 in de aorist .
14. pass. imperf. 3de pers. mv. εβαπτιζοντο = ebaptizonto (zij werden gedoopt) van het werkw. βαπτιζω = baptizô (dopen) . Taalgebruik in het NT : baptizô (dopen) . Taalgebruik in de LXX : baptizô (dopen) . Taalgebruik in Mc : baptizô (dopen) .
baptizô (dopen) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | syn. | ev. |
ind. pr. 3de p. enk. baptizei | 3 | 1 | 2 | 2 : (1) Joh 3,26 . (2) Joh 4,1 . | 2 | ||||||
ind. pr. 2de p. enk. baptizeis | 1 | 1 | 1 : Joh 1,25 . | 1 | |||||||
ind. pr. 1ste p. enk. baptizô | 3 | 3 | 1 : Mt 3,11 . | 1 : Lc 3,16 . | 1 : Joh 1,26 . | 2 | 3 | ||||
ind imp. 3de p. enk. ebaptizen | 2 | 2 | 2 : (1) Joh 3,22 . (2) Joh 4,2 . | 2 | |||||||
ind. fut. 3de p. enk. baptisei | 3 | 3 | 1 : Mt 3,11 . | 1 : Mc 1,8 . | 1 : Lc 3,16 . | 3 | 3 | ||||
part. pr. nom. mann. enk. baptizôn | 7 | 7 | 2 : (1) Mc 1,4 . (2) Mc 6,14 . | 5 : (1) Joh 1,28 . (2) Joh 1,31 . (3) Joh 1,33 (Jezus) . (4) Joh 3,23 . (5) Joh 10,40 . | 2 | 7 | |||||
act. part. praes. gen. mann. enk. baptizontos | 1 | 1 | 1 | 1 | 1 | ||||||
part. pr. nom. mann. mv. baptizontes | 1 | 1 | 1 : Mt 28,19 . | 1 | 1 | ||||||
ind. aor. 3de p. enk. ebaptisen | 4 | 4 | 4 : (1) Hnd 1,5 . (2) Hnd 8,38 . (3) Hnd 11,16 . (4) Hnd 19,4 . | ||||||||
ind. aor. 1ste p. enk. ebaptisa | 3 | 3 | 1 : (1) Mc 1,8 . | 2 : (1) 1 Kor 1,14 . (2) 1 Kor 1,16 . | 1 | 1 | |||||
pass. imperf. 3de pers. mv. ebaptizonto | 5 | 5 | 1 : Mt 3,6 . | 1 : Mc 1,5 . | 1 : Joh 3,23 . | 2 : (1) Hnd 8,12 . (2) Hnd 18,8 . | 2 | 3 | |||
inf. pr. baptizein | 2 | 2 | 1 : Joh 1,33 . | 1 : 1 Kor 1,17 . | 1 | ||||||
pass. aor. 3de p. enk. ebaptisthè | 5 | 5 | 1 : Mc 1,9 . | 1 : Lc 11,38 . | 3 : (1) Hnd 9,18 . (2) Hnd 16,15 . (3) Hnd 16,33 . | 2 | 2 | ||||
pass. aor. 3de p. mv. ebaptisthèsan | 3 | 3 | 2 : (1) Hnd 2,41 . (2) Hnd 19,5 . | 1 : 1 Kor 10,2 . | |||||||
pass. fut. 2de p. mv. baptisthèsesthe | 3 | 3 | 1 : Mc 10,39 . | 2 : (1) Hnd 1,5 . (2) Hnd 11,16 . | 1 | 1 | |||||
pass. conj. aor. 3de pers. mv. baptisôntai | 1 | 1 | 1 | 1 | 1 | ||||||
pass. part. aor. nom. mann. enk. baptistheis | 3 | 3 | 1 : Mt 3,16 . | 1 : Mc 16,16 . | 1 : Hnd 8,13 . | 2 | 2 | ||||
pass. inf. aor. baptisthènai | 10 | 10 | 2 : (1) Mt 3,13 . (2) Mt 3,14 . | 1 : Mc 10,38 . | 4 : (1) Lc 3,7 . (2) Lc 3,12 . (3) Lc 3,21 . (4) Lc 12,50 . | 3 : (1) Hnd 8,36 . (2) Hnd 10,47 . (3) Hnd 10,48 . | 7 | 7 | |||
Andere vormen | |||||||||||
Totaal | 60 | 1 | 59 | 7 | 11 | 7 | 13 | 20 | 4 | 25 | 38 |
- Stam Hebr. tâbhal : t - b - . Ned. : do- p-en , doop-s-el , do-m-pe-l- en . Gr. baptizô , baptis-ma . Fr. bapt- ê - me .
Mc 1,5.16.
voornaamw. gen. mann. enk. autou (van hem = zijn) van het voornaamw. autos .
Taalgebruik in het NT : voornaamwoord
autos . Taalgebruik in Mc. : voornaamwoord
autos .
Mc (13) : (1) Mc
1,3 . (2) Mc
1,5 . (3) Mc 1,6 . (4) Mc
1,7 . (5) Mc
1,19 . (6) Mc
1,20 . (7) Mc
1,22 . (8) Mc
1,25 . (9) Mc
1,26 . (10) Mc
1,28 . (11) Mc
1,36 . (12) Mc
1,41 . (13) Mc
1,42 .
Mc 1,5.17. εν = en (in, tijdens) . Taalgebruik in het NT : en (in) . Taalgebruik in de LXX: en (in) . Taalgebruik in Mc : en (in) . In Mc 1 (13) : (1) Mc 1,2 . (2) Mc 1,3 . (3) Mc 1,4 . (4) Mc 1,5 . (5) Mc 1,8 . (6) Mc 1,9 . (7) Mc 1,11 . (8) Mc 1,13 . (9) Mc 1,15 . (10) Mc 1,16 . (11) Mc 1,19 . (12) Mc 1,20 . (13) Mc 1,23 .
en (in) . | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
119 | 13 | 7 | 2 | 13 | 9 | 12 | 5 | 9 | 7 | 10 | 9 | 7 | 7 | 5 | 4 | 11097 | 8943 | 2154 | 247 | 119 | 288 | 182 | 226 | 966 | 126 | 654 | 836 |
- Ned. : in . Arabisch : فِي = fi (in) . Taalgebruik in de Qoran : fi . D. : in . E. : in . Fr. : dans . Grieks : εν = en (in, tijdens) . Taalgebruik in het NT : en (in) . Hebreeuws : בְּ = bë . Lat.
Mc 1,5.18. bep. lidw. dat. mann. + onz. enk. τῳ = tô(i) van het bepaald lidwoord ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het) . Taalgebruik in het NT : bepaald lidwoord . Taalgebruik in de LXX : bepaald lidwoord . Mc 1 (6) : (1) Mc 1,2 . (2) Mc 1,5 . (3) Mc 1,15 . (4) Mc 1,19 . (5) Mc 1,20 . (6) Mc 1,44 .
lidw. enk. | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
6. | dat. m. + onz. enk. tô(i) | 68 | 6 | 5 | 4 | 4 | 7 | 6 | 3 | 3 | 7 | 3 | 4 | 5 | 2 | 5 | 2 | 2 | 5507 | 4462 | 1045 | 121 | 68 | 154 | 98 | 163 | 367 | 74 | 343 | 441 |
Totaal | 940 | 67 | 45 | 41 | 64 | 70 | 71 | 62 | 36 | 66 | 71 | 40 | 59 | 53 | 106 | 61 | 28 | 54298 | 42002 | 12296 | 1648 | 940 | 1649 | 1422 | 1696 | 4013 | 928 | 4237 | 5659 |
- Nederl. . : bepaald lidwoord de / het . Arabisch : bepaald lidw. اَل = ´al (de) . Taalgebruik in de Qoran : ´al (de) . D. : der , die , das enz. . E. : the . Fr. : le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) . Gr. ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het) . Taalgebruik in het NT : bepaald lidwoord . Hebreeuws : הַ = ha (de, het) . Taalgebruik in Tenakh : ha (de, het) .
22. bep. lidw. acc. vr. mv. tas (de) . Taalgebruik in het NT : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Mc 1 (4) : (1) Mc
1,3 . (2) Mc
1,5 . (3) Mc
1,38 . (4) Mc
1,39 .
24. voornaamw. gen. mv. autôn van het voornaamw. autos . Taalgebruik
in het NT : voornaamwoord
autos . Taalgebruik in Mc. : voornaamwoord
autos .
Mc 1 (4) : (1) Mc
1,5 . (2) Mc
1,20 . (3) Mc
1,23 . (4) Mc
1,39 .
Mc 1,6 - Mc 1,6 13. : Optreden van Johannes de Doper - Mc 1,1-6 - Mt 3,1-6 - Lc 3,1-6 -- bijbeloverzicht -- Mc (Marcus) -- Mc 1 -- taalgebruik -- Mc 1,1 - Mc 1,2 - Mc 1,3 - Mc 1,4 - Mc 1,5 - Mc 1,6 - | ||||||||||||||||
|
Statenvertaling . 6 En Johannes was gekleed met kemelshaar, en met een lederen
gordel om zijn lenden, en at sprinkhanen en wilde honig.
King James Bible . [6] And John was clothed with camel's hair, and with a girdle
of a skin about his loins; and he did eat locusts and wild honey;
Luther-Bibel . 6 Johannes aber trug ein Gewand aus Kamelhaaren und einen ledernen
Gürtel um seine Lenden und aß Heuschrecken und wilden Honig
Tekstuitleg van Mc 1,6 .
Mc 1,6.2.
act. ind. imperf. 3de pers. enk. èn (hij was) van het werkw. eimi (zijn)
. Taalgebruik : eimi
(zijn) . Taalgebruik : eimi
(zijn) . Hebr. hâjâh . Lat. esse . Fr. être . Ned. zijn
. E. to be .
In zes verzen in Mc 1 : (1) Mc
1,6 . (2) Mc
1,13 . (3) Mc
1,22 . (4) Mc
1,23 . (5) Mc
1,33 . (6) Mc
1,45 .
Mc 1,6.3.
bep. lidw. nom. mann. enk. ho (de) . Taalgebruik in het NT : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Mc 1 (11) : (1) Mc
1,4 . (2) Mc
1,6 . (3) Mc
1,7 . (4) Mc
1,11 . (5) Mc
1,14 . (6) Mc
1,15 . (7) Mc
1,17 . (8) Mc
1,24 . (9) Mc
1,25 . (10) Mc
1,31 . (11) Mc
1,32 . (12) Mc
1,45 .
Mc 1,6.4.
nom. mann. enk. Iôannès (Johannes) . Taalgebruik in het NT : Iôannès
(Johannes) . Taalgebruik in Mc : Iôannès
(Johannes) . Hebr. jôchanan . Ned. Johan . D. Johannes . Fr. Jean
. E. John .
Johannes de Doper : Mc (4) : (1) Mc
1,4 . (2) Mc 1,6 . (3) Mc
6,14 . (4) Mc
6,18 .
Een vorm van Jôhannès (Johannes) de Doper in Mc (15) : (1) Mc
1,4 (nom. Iôannès) . (2) Mc 1,6 (nom. Iôannès)
. (3) Mc
1,9 (gen. Iôannou) . (4) Mc
1,14 (acc. Iôannèn) . (5) Mc
2,18 (gen. Iôannou) . (6) Mc
6,14 (nom. Iôannès) . (7) Mc
6,16 (acc. Iôannèn) . (8) Mc
6,17 (acc. Iôannèn) . (9) Mc
6,18 (nom. Iôannès) . (10) Mc
6,20 (acc. Iôannèn) . (11) Mc
6,24 (gen. Iôannou) . (12) Mc
6,25 (gen. Iôannou) . (13) Mc
8,28 (acc. Iôannèn) . (14) Mc
11,30 (gen. Iôannou) . (15) Mc
11,32 (acc. Iôannèn) .
5. endedumenos (zich aangekleed met) van het werkwoord enduomai (zich iets
aantrekken, zich aankleden met, 'aanhebben') . Participium perfectum nominatief
mannelijk enkelvoud . In drie verzen in het O.T. en in Mc 1,6 .
(1) Zach 3,3 : kai Ièsous èn endedumenos himata rupara (en Josua
had zich aangekleed met vuile kleren) .
(2) Da 6,4 : kai Danièl èn endedumenos porfuran (en Daniël
had zich aangekleed met purper) .
(3) Da 10,5 : kai idou anthrôpos heis endedumenos bussina kai tèn
osfun autou periezôsmenos bussinôi (en zie één man
was gekleed in linnen kleren en had zi jn lenden omgord met een gouden gordel)
.
enduô (leggen op, inkleden) | bijbel | O.T. | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. |
pass. part. perf. nom. mann. enk. endedumenos | 4 | 3 | 1 | 1 | 1 | |||||||||
Andere vormen | ||||||||||||||
Totaal |
Enduma (kleed). Zelfstandig naamwoord. In 6 verzen in de bijbel; in 2 verzen
in het het O.T., in 4 verzen bij Matteüs.
- thrix (haar), genitief trichos. Trichas : accusatief meervoud.
In 12 verzen in de bijbel; in 10 verzen in het O.T., in 2 verzen in het NT
Trichôn (van de haren). Genitief meervoud. In 4 verzen in de bijbel; in
2 verzen in het O.T., in 2 verzen in het NT Trichinèn (haren) . Bijvoeglijk
naamwoord accusatief vrouwelijk enkelvoud, van trichinos (haren) zie Zach 13,4
: kai endusontai derrin trichinèn (en zij zich aankleden met een haren
'vel'.
- kamèlou (kamelen - van een kameel) Genitief enkelvoud.
In 6 verzen; in 4 verzen in het O.T., in 2 verzen in het NT. In de bijbel
is slechts hier sprake van het zich kleden met een kameelharen kleed.
- Zônè (gordel). In 7 verzen in de bijbel; in
6 verzen in het O.T., in het NT Zônèn . Accusatief enkelvoud.
In 11 verzen in de bijbel; in 6 verzen in het O.T., in 5 verzen in het NT
Periezôsmenos (omgord). Passief participium perfectum nominatief mannelijk
enkelvoud van het werkwoord perizôzô (?) (omgorden). Het komt in
6 verzen in het O.T. voor.
- dermatinèn (leren). Bijvoeglijk naamwoord. Accusatief
vrouwelijk enkelvoud. Het komt slechts in 3 verzen in de bijbel voor; in 2 K
1,8 en in de parallelteksten Mt
3,4 en Mc 1,6 . (1) 2 K 1,8 : anèr drasus kai
zônèn dermatinèn periezôsmenos tèn osfun autou
(en met een leren gordel had hij zijn lenden omgord). (2) + (3) Mt en Mc hebben
een identitieke tekst vanaf kai zônèn (en een gordel), overgenomen
van 2 K 1,8 met weglating van ezôsmenos ('om'-gord).
14. voornaamw. gen. mann. enk. autou (van hem = zijn) van het voornaamw. autos . Taalgebruik in het NT : voornaamwoord autos . Taalgebruik in Mc. : voornaamwoord autos . Mc (13) : (1) Mc 1,3 . (2) Mc 1,5 . (3) Mc 1,6 . (4) Mc 1,7 . (5) Mc 1,19 . (6) Mc 1,20 . (7) Mc 1,22 . (8) Mc 1,25 . (9) Mc 1,26 . (10) Mc 1,28 . (11) Mc 1,36 . (12) Mc 1,41 . (13) Mc 1,42 .
- akridas (sprinkhanen). Accusatief meervoud, van het zelfstandig
naamwoord akris - akridos (sprinkhaan). Deze vorm komt slechts voor in Js 33,4
en Mc 1,6 .
- meli (honing) . In 51 verzen in de bijbel; in 47 verzen in
het O.T., in 4 verzen in het NT
Ofschoon Mc 1,6 geen expliciet citaat is, is het duidelijk
dat 2 K 1,8 aan de bron van Mc 1,6 ligt. In Mc
1,6 wordt de levenswijze van Johannes (kleding - eerste het kleed en dan
de gordel - en voeding) gegeven. In 2 K 1,8 wordt uitdrukkelijk gezegd dat het
om Elia gaat. Ook de citaten van Maleachi in Mc 1,2-3 laten duidelijk verstaan
dat het om Elia gaat. Aldus omsluiten Mc 1,2-3 en Mc 1,6 elkaar.
Mc 1,6 | Mt 3,4 | 2 K 1,8 |
kai (en) | Autos de ho Iooannijs (Zelf echter Johannes) | |
ijn (was) | eichen ('droeg') | |
ho Iooannijs (Johannes) | anijr (een man) | |
endedumenos (gekleed) | to enduma autou (zijn kleed) | dasus (behaard) |
trichos kamijlou (haren van een kameel) | apo trichoon kamijlou (uit haren van een kameel) | |
kai (en) | kai (en) | kai (en) |
zoonijn (gordel) |
zoonijn |
zoonijn (gordel) |
dermatinijn (lederen) | dermatinijn | dermatinijn (lederen) |
peri (rond) | peri (rond) | periezoosmenos (omgordende) |
tijn osfun (zijn lenden) | tijn osfun autou (zijn lenden) | tijn osfun (zijn lenden) |
kai (en) | kai eipen : IJliou ho thesbitijs houtos estii (en hij zei : Elia de Thesbiet is die (man) | |
esthoon (etende) | hij de trofij ijn autou (zijn voedsel echter) | |
kai meli agrion (wilde honing) | kai meli agrion (wilde honing) | |
akridas | akrides | |
13. Optreden van Johannes de Doper : Mc 1,1-6 // Mt 3,1-6 // Lc 3,1-6 | 13. Optreden van Johannes de Doper : Mc 1,1-6 // Mt 3,1-6 // Lc 3,1-6 | 2 K 1,1-18 : Elia voorspelt Achazja's dood |
dasus : harig, dichtbebost, dicht,
16. Johannes de Doper kondigt de Messias aan : Mc 1,7-8 - Mc 1,7-8 - Mt 3,11-12 - Lc 3,15-17 -- bijbeloverzicht -- Mc (Marcus) -- Mc 1 -- taalgebruik -- Mc 1,7 - Mc 1,8 -
Mc 1,7 - Mc 1,7 : 16. Johannes de Doper kondigt de Messias aan - Mc 1,7-8 - Mt 3,11-12 - Lc 3,15-17 -- bijbeloverzicht -- Mc (Marcus) -- Mc 1 -- taalgebruik -- Mc 1,7 - Mc 1,8 - | ||||||||||||||||
|
Statenvertaling . 7 En hij predikte, zeggende: Na mij komt, Die sterker is
dan ik, Wien ik niet waardig ben, nederbukkende, den riem Zijner schoenen te
ontbinden.
King James Bible .[7] And preached, saying, There cometh one mightier than I
after me, the latchet of whose shoes I am not worthy to stoop down and unloose.
Luther-Bibel . 7 und predigte und sprach: Es kommt einer nach mir, der ist stärker
als ich; und ich bin nicht wert, dass ich mich vor ihm bücke und die Riemen
seiner Schuhe löse.
Tekstuitleg van Mc 1,7 .
1. kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in het NT . Taalgebruik in Mc : kai (en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et . Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und . Mc (555) . Van de vijfenveertig verzen in Mc 1 niet in vijf verzen : (1) Mc 1,1 . (2) Mc 1,2 . (3) Mc 1,3 . (4) Mc 1,8 . (5) Mc 1,14 . Al deze verzen situeren zich in de pericope Mc 1,1-15 . Mc 1,1 kunnen we beschouwen als een titel . In Mc 1,2-3 worden bijbelteksten geciteerd . Met Mc 1,4 begint het eigenlijke verhaal . Er resten nog negen verzen . Al deze verzen beginnen met kai (en) . Daardoor krijgt de pericope het karakter van een verhalende tekst : en ... en ... en...
2. ekèrussen (hij verkondigde) . Taalgebruik : kèrussô
(verkondigen) . Hebr. qârâ´(roepen) of râwâ`(luid
schreeuwen) . Actief indicatief imperfectum 3de pers. enk. In vier verzen in
de bijbel : (1) Est
6,11 . (2) Mc
1,7 . (3) Hnd
8,5 . (4) Hnd
9,20 . De imperfecta in Mc
1,5 ( kai exeporeueto = en het ging op weg uit ... kai ebaptizonto = en
zij werden gedoopt) , Mc
1,6 (kai èn = en hij was) . Ze omsluiten het egeneto (het gebeurde)
van Mc
1,5 en kai egeneto = en het gebeurde) van Mc
1,9 . De imperfecta geven een tijdsduur aan ; de leerlingen van Johannes
bleven het werk van Johannes de doper verder zetten . Dat was nog zo op het
moment dat Marcus zijn evangelie schreef . Hiermee is ook de rol tussen de leerlingen
van Johannes en die van Jezus duidelijker omschreven .
In de pericope Mc 1,1-15 komt driemaal een vorm van het werkwoord kèrussô
(verkondigen) voor : (1) Mc
1,4 (kèrussôn = verkondigend) . (2) Mc
1,7 (ekèrussen = hij verkondigde) . (3) Mc
1,14 (kèrussôn = verkondigend) . In Mc
1,4 volgt een lijdend voorwerp . In Mc
1,7 wordt Johannes de doper geciteerd , dat ingeleid wordt door legôn
(zeggend) . In Mc
1,14 volgt eerst een lijdend voorwerp en vervolgens een citaat van Jezus
, dat ingeleid wordt door kai legôn = en zeggend (Mc
1,15 ) .
kèrussô (verkondigen) | bijbel | O.T. | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
ind. imperf. 3de p. enk. ekèrussen | 4 | 1 | 3 | 1 | 2 | 1 | 1 | |||||
Totaal (bij benadering) | 65 | 18 | 47 | 8 | 12 | 9 | 7 | 11 | 29 | 29 |
3. act. participium praesens nominatief mann. enk. legôn (zeggend) van
het werkw. legô (zeggen) . Taalgebruik in NT : legô
(zeggen) . Taalgebruik in Mc : legô
(zeggen) . legô komt van de wortel leg- : lezen / lec-tuur ; les ,
Fr. leçon .
Mc (18) : (1) Mc
1,7 . (2) Mc
1,15 . (3) Mc
1,24 . (4) Mc
1,25 . (5) Mc
1,40 . (6) Mc
5,23 . (7) Mc
8,15 . (8) Mc
8,26 . (9) Mc
8,27 . (10) Mc
9,25 . (11) Mc
12,6 . (12) Mc
12,26 . (13) Mc
14,44 . (14) Mc
14,60 . (15) Mc
14,68 . (16) Mc
15,4 . (17) Mc
15,9 . (18) Mc
15,36 .
4. Indicatief praesens 3de persoon enkelvoud erchetai (hij gaat, hij komt)
van het werkwoord erchomai (gaan, komen) . Taalgebruik in het NT : erchomai
(gaan, komen) .
Taalgebruik in Mc. : erchomai
(gaan, komen) . Mc (16) : (1) Mc
1,7 . (2) Mc
1,40 . (3) Mc
3,20 . (4) Mc
3,31 . (5) Mc
4,15 . (6) Mc
4,21 . (7) Mc
5,22 . (8) Mc
6,1 . (9) Mc
6,48 . (10) Mc
10,1 . (11) Mc
13,35 . (12) Mc
14,17 . (13) Mc
14,37 . (14) Mc
14,41 . (15) Mc
14,66 . (16 ) Mc
15,36 .
Een vorm van erchomai (gaan, komen) in Mc 1 (8) : (1) Mc
1,7 . (2) Mc
1,9 .. (3) Mc
1,14 . (4) Mc
1,24 . (5) Mc
1,29 . (6) Mc
1,39 . (7) Mc
1,40 . (8) Mc
1,45 .
5. bep. lidw. nom. mann. enk. ho (de) . Taalgebruik in het NT : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Mc 1 (11) : (1) Mc
1,4 . (2) Mc
1,6 . (3) Mc
1,7 . (4) Mc
1,11 . (5) Mc
1,14 . (6) Mc
1,15 . (7) Mc
1,17 . (8) Mc
1,24 . (9) Mc
1,25 . (10) Mc
1,31 . (11) Mc
1,32 . (12) Mc
1,45 .
. ischuteros (krachtiger) . Taalgebruik : ischus (kracht) . ischuroteros (sterker) . In zes verzen in de bijbel . OT (2) . NT (4) : (1) . (2) . (3) . (4) .
ischus (kracht) | bijbel | O.T. | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. |
totaal | 301 | 291 | 10 | 2 | 1 | 5 | 2 | 3 | 3 | 3 | 2 |
7. pers. voornaamw. 1ste pers. gen. enk. mou (van mij) . Taalgebruik in NT : persoonlijk voornaamwoord . Taalgebruik in NT : persoonlijk voornaamwoord . Mc 1 (4) : (1) Mc 1,2 . (2) Mc 1,7 . (3) Mc 1,11 . (4) Mc 1,17 .
8. opisô (achter) . Taalgebruik in het NT : opisô
(achter) . Taalgebruik in Mc : opisô
(achter) . Voorzetsel . Lat. post (uit primere , prestum ?) Fr. après
(ad prestum) . Hebr. ´acher (101) en ´achärej (294) . Ned.
achter .
In zes verzen in Mc : (1) Mc
1,7 . (2) Mc
1,17 . (3) Mc
1,20 . (4) Mc
8,33 . (5) Mc
8,34 . (6) Mc
13,16 .
10. betrekk. voornaamw. gen. mann. enk. hou van het betrekk. voornaamw. hos
(die) . Taalgebruik in het NT : ou
- ouk - ouch (niet) . Taalgebruik in Mc : ou
- ouk - ouch (niet) .
Mc 1 (4) : ou (niet of van wie) in Mc 1 (1) : Mc
1,7 . ouk (niet) in Mc 1 (2) : (1) Mc
1,7 . (2) Mc
1,34 . ouch (niet) in Mc 1 (1) : Mc
1,22 .
11. betrekk. voornaamw. gen. mann. enk. hou van het betrekk. voornaamw. hos
(die) . Taalgebruik in het NT : ou
- ouk - ouch (niet) . Taalgebruik in Mc : ou
- ouk - ouch (niet) .
Mc 1 (4) : ou (niet of van wie) in Mc 1 (1) : Mc
1,7 . ouk (niet) in Mc 1 (2) : (1) Mc
1,7 . (2) Mc
1,34 . ouch (niet) in Mc 1 (1) : Mc
1,22 .
16. bep. lidw. acc. mann. enk. ton (de) . Taalgebruik in het NT : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Mc 1 (8) : (1) Mc
1,2 . (2) Mc
1,7 . (3) Mc
1,9 . (4) Mc
1,14 . (5) Mc
1,16 . (6) Mc
1,19 . (7) Mc
1,20 . (8) Mc
1,45 .
18. bep. lidw. gen. m. + vr. + onz. mv. tôn (de) . Taalgebruik in het NT : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) . Mc 1 (4) : (1) Mc 1,7 . (2) Mc 1,11 . (3) Mc 1,13 . (4) Mc 1,20 .
Mc 1,8 - Mc 1,8: 16. Johannes de Doper kondigt de Messias aan - Mc 1,7-8 - Mt 3,11-12 - Lc 3,15-17 -- bijbeloverzicht -- Mc (Marcus) -- Mc 1 -- taalgebruik -- Mc 1,7 - Mc 1,8 - | ||||||||||||||||
|
Statenvertaling . 8 Ik heb ulieden wel gedoopt met water, maar Hij zal u dopen
met den Heiligen Geest.
King James Bible . [8] I indeed have baptized you with water: but he shall baptize
you with the Holy Ghost.
Luther-Bibel . 8 Ich taufe euch mit Wasser; aber er wird euch mit dem Heiligen
Geist taufen.
Mc 1,8 ἐγὼ ἐβάπτισα ὑμᾶς ὕδατι, αὐτὸς δὲ βαπτίσει ὑμᾶς ἐν πνεύματι ἁγίῳ.
Vertaling: Ik doopte jullie met water, maar hij zal jullie dopen met heilige geest.
Mc 1,8 ἐγὼ (= egô: ik - mij; pers vnw 1ste pers enk) ἐβάπτισα (= ebaptisa: ik doopte; wkw act ind aor 1ste pers enk van het wkw βαπτιζω = baptizô: dopen) ὑμᾶς (= humas: jullie, pers vnw 2de pers acc mv van het pers vnv ὑμεις = humeis: jullie) ὕδατι (= hudati: met water; zn dat vr enk van het zn ὑδωρ = hudôr: water; stam: h/w, d/t, r), αὐτὸς (= autos: hij; persoonl vnw 3de pers nom mann enk) δὲ (= de: tegenover, echter; nevenschikkend vw) βαπτίσει (= baptisei: hij zal dopen; wkw act fut 3de pers enk van het wkw βαπτιζω = baptizô: dopen) ὑμᾶς (= humas: jullie, pers vnw 2de pers acc mv van het pers vnv ὑμεις = humeis: jullie) ἐν (= en: in, tijdens, met; vz van plaats, tijd) πνεύματι (= pneumati; zn dat onz enk van het zn πνευμα = pneuma: geest, adem, wind) ἁγίῳ (= hagiô: heilig; bv nw dat mann en onz enk van het bv nw ἁγιος = hagios: heilig; stam: h, l).
Tekstuitleg van Mc
1,8. Variante lezingen. Volgens Marcus maakt Johannes de Doper zelf een
onderscheid tussen zichzelf en Jezus. Dat onderscheid bestaat in het soort
doopsel: het ene met water, het andere met heilige geest.
Mc 1,8 bestaat uit twee delen, mooi parallel opgebouwd: onderwerp - werkwoord - lijdend
voorwerp - bepaling van middel. Laten we hagiô(i) op het einde van het
tweede versdeel buiten beschouwing, dan tellen beide versdelen elk elf lettergrepen;
- onderwerp egô = ik (2), autos = hij (2),
- licht tegenstellend partikel in het tweede versdeel de = echter (1),
- werkwoordvorm: ebaptisa = ik doopte (4), baptisei = hij zal dopen (3).
In het tweede versdeel telt de werkwoordvorm een lettergreep minder, maar dit
wordt gecompenseerd door het eenlettergrepige artikel de = echter.
- Het lijdend voorwerp is een pers vnw 2de pers mv . In het
Hebr wordt dit voornaamwoord aan het vervoegde werkwoord gehecht. In Mc
1,8 staat het onmiddellijk na het vervoegde werkwoord: ebaptisen humas
(hij doopte jullie) - baptisei humas (hij zal jullie dopen) .
- bepaling van middel: hudati = met water (3), pneumati = met geest (3).
Beide woorden tellen drie lettergrepen en eindigen elk op -ti
Tweeheid : Johannes de Doper en Jezus. Water en geest.
In volgende tabel worden acht teksten bij elkaar geplaatst: (1) Mc 1,8 . (2) Mt 3,11. (3) Lc 3,16 . (4) Joh 1,26 .(5) Hnd 1,5 . (6) Hnd 8,38 . (7) Hnd 11,16 . (8) Hnd 19,4 .
1. | Mc 1,8 | egô (ik) | ebaptisa (doopte) | humas (jullie) | hudati (met water) | ||||
autos (hij) | de (echter) | baptisei (zal dopen) | humas (jullie) | pneumati hagiôi (met heilige geest) | |||||
2. | Mt 3,11 | egô (ik) | men (enerzijds) | humas (jullie) | baptizô (doop) | en hudati (met water) | eis metanoian (tot bekering) | ||
autos (hij) | humas (jullie) | baptisei (zal dopen) | en pneumati hagiôi kai puri (met heilige geest en vuur) | ||||||
3. | Lc 3,16 | egô (ik) | men (enerzijds) | hudati (met water) | baptizô (doop) | humas (jullie) | |||
autos (hij) | humas (jullie) | baptisei (zal dopen) | en pneumati hagiôi kai puri (met heilige geest en vuur) | ||||||
4. | Joh 1,26 | egô (ik) | baptizô (doop) | en hudati (met water) | |||||
5. | Hnd 1,5 | (hoti) Iôannès (want) (Johannes) | men (enerzijds) | ebaptisen (doopte) | hudati (met water) | ||||
humeis (jullie) | de (echter) | en pneumati (met geest) | baptisthèsesthe (zullen gedoopt worden) | hagiôi (heilige) | |||||
6. | Hnd 8,38 | (kai) (en) | ebaptisen (doopte) | auton (hem) | |||||
7. | Hnd 11,16 | Iôannès (Johannes) | men (enerzijds) | ebaptisen(doopte) | hudati (met water) | ||||
humeis (jullie) | de (echter) | baptisthèsesthe (zullen gedoopt worden) | en pneumati hagiôi (met heilige geest) | ||||||
8. | Hnd 19,4 | Iôannès (Johannes) | ebaptisen baptisma (doopte een doopsel) | metanoias (van bekering) |
Mc 1,8.1. ἐγὼ (= egô: ik - mij; pers vnw 1ste pers enk). Taalgebruik in het NT : persoonlijk
voornaamwoord . Taalgebruik in de LXX : persoonlijk
voornaamwoord . Taalgebruik in Mc. : persoonlijk
voornaamwoord . Mc (14) : (1) Mc
1,8 . (2) Mc
6,16 . (3) Mc
6,50 . (4) Mc
9,25 . (5) Mc
10,38 . (6) Mc
10,39 . (7) Mc
11,33 . (8) Mc
12,26 . (9) Mc
13,6 . (10) Mc
14,19 . (11) Mc
14,29 . (12) Mc
14,36 . (13) Mc
14,58 . (14) Mc
14,62 .
Lat. ego. Ned.: ik. Fr. je. Hebr. ´ânî
(653) en ´ânokhî (276), samen (929).
pers. vnw. 1ste pers. enk. | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. |
nom. enk. egô | (1) Mc 1,8 . | (2) Mc 6,16 . (3) Mc 6,50 . | (4) Mc 9,25 . | (5) Mc 10,38 . (6) Mc 10,39 . | (7) Mc 11,33 . | (8) Mc 12,26 . | (9) Mc 13,6 . | (10) Mc 14,19 . (11) Mc 14,29 . (12) Mc 14,36 . (13) Mc 14,58 . (14) Mc 14,62 . | 1553 | 1234 | 319 | 28 | 14 | 21 | 123 | 42 | 80 | 11 | 63 | 186 |
Mc 1,8.2. ἐβάπτισα (= ebaptisa: ik doopte; wkw act ind aor 1ste pers enk van het wkw βαπτιζω = baptizô: dopen). Taalgebruik in het NT : baptizô
(dopen) . Taalgebruik in de LXX : baptizô
(dopen) . NT (3): (1) Mc 1,8 . (2) 1
Kor 1,14 . (3) 1
Kor 1,16 . Het is toch opvallend dat Johannes, die hier een getuigenis
geeft, spreekt in de verleden tijd. In de parallelteksten bij de andere evangelisten
staat de tegenwoordige tijd βαπτιζω = baptizô (ik doop). Een vorm van βαπτιζω = baptizô
(dopen) in OT (4) : (1) 2 K 5,14 . (2) Js 21,4 . (3) Jdt 12,7 . (4) Sir 35,25. Mc in 10 (13X) verzen : (1) Mc
1,4 . (2) Mc
1,5 . (3) Mc
1,8 (twee vormen) . (4) Mc
1,9 . (5) Mc
6,14 . (6) Mc
6,24 . (7) Mc
7,4 . (8) Mc
10,38 (twee vormen) . (9) Mc
10,39 (twee vormen) . (10) Mc
16,16 . Mt (7) . Lc (10) . Joh (13) . Hnd (21) . Br. (13) .
baptizô (dopen) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | syn. | ev. |
ind. pr. 3de p. enk. baptizei | 3 | 1 | 2 | 2 : (1) Joh 3,26 . (2) Joh 4,1 . | 2 | ||||||
ind. pr. 2de p. enk. baptizeis | 1 | 1 | 1 : Joh 1,25 . | 1 | |||||||
ind. pr. 1ste p. enk. baptizô | 3 | 3 | 1 : Mt 3,11 . | 1 : Lc 3,16 . | 1 : Joh 1,26 . | 2 | 3 | ||||
ind imp. 3de p. enk. ebaptizen | 2 | 2 | 2 : (1) Joh 3,22 . (2) Joh 4,2 . | 2 | |||||||
ind. fut. 3de p. enk. baptisei | 3 | 3 | 1 : Mt 3,11 . | 1 : Mc 1,8 . | 1 : Lc 3,16 . | 3 | 3 | ||||
part. pr. nom. mann. enk. baptizôn | 7 | 7 | 2 : (1) Mc 1,4 . (2) Mc 6,14 . | 5 : (1) Joh 1,28 . (2) Joh 1,31 . (3) Joh 1,33 (Jezus) . (4) Joh 3,23 . (5) Joh 10,40 . | 2 | 7 | |||||
act. part. praes. gen. mann. enk. baptizontos | 1 | 1 | 1 | 1 | 1 | ||||||
part. pr. nom. mann. mv. baptizontes | 1 | 1 | 1 : Mt 28,19 . | 1 | 1 | ||||||
ind. aor. 3de p. enk. ebaptisen | 4 | 4 | 4 : (1) Hnd 1,5 . (2) Hnd 8,38 . (3) Hnd 11,16 . (4) Hnd 19,4 . | ||||||||
ind. aor. 1ste p. enk. ebaptisa | 3 | 3 | 1 : (1) Mc 1,8 . | 2 : (1) 1 Kor 1,14 . (2) 1 Kor 1,16 . | 1 | 1 | |||||
pass. imperf. 3de pers. mv. ebaptizonto | 5 | 5 | 1 : Mt 3,6 . | 1 : Mc 1,5 . | 1 : Joh 3,23 . | 2 : (1) Hnd 8,12 . (2) Hnd 18,8 . | 2 | 3 | |||
inf. pr. baptizein | 2 | 2 | 1 : Joh 1,33 . | 1 : 1 Kor 1,17 . | 1 | ||||||
pass. aor. 3de p. enk. ebaptisthè | 5 | 5 | 1 : Mc 1,9 . | 1 : Lc 11,38 . | 3 : (1) Hnd 9,18 . (2) Hnd 16,15 . (3) Hnd 16,33 . | 2 | 2 | ||||
pass. aor. 3de p. mv. ebaptisthèsan | 3 | 3 | 2 : (1) Hnd 2,41 . (2) Hnd 19,5 . | 1 : 1 Kor 10,2 . | |||||||
pass. fut. 2de p. mv. baptisthèsesthe | 3 | 3 | 1 : Mc 10,39 . | 2 : (1) Hnd 1,5 . (2) Hnd 11,16 . | 1 | 1 | |||||
pass. conj. aor. 3de pers. mv. baptisôntai | 1 | 1 | 1 | 1 | 1 | ||||||
pass. part. aor. nom. mann. enk. baptistheis | 3 | 3 | 1 : Mt 3,16 . | 1 : Mc 16,16 . | 1 : Hnd 8,13 . | 2 | 2 | ||||
pass. inf. aor. baptisthènai | 10 | 10 | 2 : (1) Mt 3,13 . (2) Mt 3,14 . | 1 : Mc 10,38 . | 4 : (1) Lc 3,7 . (2) Lc 3,12 . (3) Lc 3,21 . (4) Lc 12,50 . | 3 : (1) Hnd 8,36 . (2) Hnd 10,47 . (3) Hnd 10,48 . | 7 | 7 | |||
Andere vormen | |||||||||||
Totaal | 60 | 1 | 59 | 7 | 11 | 7 | 13 | 20 | 4 | 25 | 38 |
- Ned. : do- p-en (zie het Hebreeuws tâbal) , doop-s-el , do-m-pe-l- en . D. : taufen . E. : baptize . Fr. : bapt- ê - me . Grieks : βαπτιζω = baptizô (dopen) (metathesis van t-b?) . Taalgebruik in het NT : baptizô (dopen) . Hebreeuws : טָבַל = tâbhal (dopen, zich dompelen) . Taalgebruik in Tenakh : tâbhal (dopen, zich dompelen) . Latijn : baptizare .
Mc 1,8.3. ὑμᾶς (= humas: jullie, pers vnw 2de pers acc mv van het pers vnv ὑμεις = humeis: jullie). Taalgebruik in het NT
: persoonlijk
voornaamwoord . Taalgebruik in Mc : persoonlijk
voornaamwoord .
In twee verzen in Mc 1 : (1) Mc
1,8 (2X) . (2) Mc
1,17 . Mc (13) : (1) Mc
1,8 (2X) . (2) Mc
1,17 .(3) Mc
6,11 . (4) Mc
9,19 . (5) Mc
9,41 . (6): Mc
11,29 . (7) Mc
13,5 . (8) Mc
13,9 . (9) Mc
13,11 . (10) Mc
13,36 . (11) Mc
14,28 . (12) Mc
14,49 . (13) Mc
16,7 .
Mc 1,8.4. ὕδατι (= hudati: met water; zn dat vr enk van het zn ὑδωρ = hudôr: water; stam: h/w, d/t, r). Taalgebruik in het NT : hudôr (water) . Taalgebruik in Mc : hudôr (water) . Hebr. majim (wateren) . Lat. : aqua . Fr. : eau . Mc (1) : Mc 1,8 . Een vorm van hudör (water) in Mc in 5 verzen : (1) Mc 1,8 . (2) Mc 1,10 . (3) Mc 9,22 . (4) Mc 9,41 . (5) Mc 14,13 .
Mc 1,8.5. αὐτὸς (= autos: hij; persoonl vnw 3de pers nom mann enk). Taalgebruik in het NT : voornaamwoord
autos . Taalgebruik in Mc. : voornaamwoord
autos .
Mc (15) : (1) Mc
1,8 . (2) Mc
2,25 . (3) Mc
3,13 . (4) Mc
4,27 . (5) Mc
4,38 . (6) Mc
5,40 . (7) Mc
6,17 . (8) Mc
6,45 . (9) Mc
6,47 . (10) Mc
8,29 . (11) Mc
12,36 . (12) Mc
12,37 . (13) Mc
14,15 . (14) Mc
14,44 . (15) Mc
15,43 .
Mc 1,8.6. δὲ (= de: tegenover, echter; nevenschikkend vw). Afkorting d' .. Taalgebruik in het NT : de
(echter) . Taalgebruik in Mc : de
(echter) . Het staat steeds als tweede woord in de zin . Het kan een lichte
tegenstelling aanduiden . Om verandering van personage of situatie in de zin
aan te duiden .
Mc (149 + 2 = 151) . In vijf verzen in Mc
1 : (1) Mc
1,8 . (2) Mc
1,14 . (3) Mc
1,30 . (4) Mc
1,32 . (5) Mc
1,45 . In Mc
1,8 werden Johannes de Doper en Jezus met elkaar vergeleken, waarbij Jezus
de belangrijkste persoon is. Vanaf Mc
1,14 begint het optreden van Jezus .
Mc 1,8.7. βαπτίσει (= baptisei: hij zal dopen; wkw act fut 3de pers enk van het wkw βαπτιζω = baptizô: dopen). Taalgebruik : baptisma
(doopsel) . Actief futurum 3de pers. enk. Hierin komen de paral van het
werkw. baptizô (dopen) . Taalgebruik in het NT : baptizô
(dopen) . Taalgebruik in Mc : baptizô
(dopen) . .
Mc (1) : Mc
1,8 . Een vorm van baptizô (dopen) in Mc in 10 (13X) verzen : (1) Mc 1,4 . (2) Mc
1,5 . (3) Mc
1,8 (twee vormen) . (4) Mc
1,9 . (5) Mc
6,14 . (6) Mc
6,24 . (7) Mc
7,4 . (8) Mc
10,38 (twee vormen) . (9) Mc
10,39 (twee vormen) . (10) Mc
16,16 .
- Ned. : do- p-en (zie het Hebreeuws tâbal) , doop-s-el
, do-m-pe-l- en . D. : taufen . E. : baptize . Fr. : bapt- ê - me . Grieks : βαπτιζω = baptizô (dopen)
(metathesis van t-b?) . Taalgebruik in het NT : baptizô
(dopen) . Hebreeuws : טָבַל = tâbhal (dopen, zich dompelen) . Taalgebruik in Tenakh : tâbhal
(dopen, zich dompelen) . Latijn : baptizare .
Mc 1,8.8. ὑμᾶς (= humas: jullie, pers vnw 2de pers acc mv van het pers vnv ὑμεις = humeis: jullie). Taalgebruik in het NT
: persoonlijk
voornaamwoord . Taalgebruik in Mc : persoonlijk
voornaamwoord .
In twee verzen in Mc 1 : Mc (13) : (1) Mc
1,8 (2X) . (2) Mc
1,17 .(3) Mc
6,11 . (4) Mc
9,19 . (5) Mc
9,41 . (6): Mc
11,29 . (7) Mc
13,5 . (8) Mc
13,9 . (9) Mc
13,11 . (10) Mc
13,36 . (11) Mc
14,28 . (12) Mc
14,49 . (13) Mc
16,7 .
Mc 1,8.9. ἐν (= en: in, tijdens, met; vz van plaats, tijd; vz van middel: met). Taalgebruik in het NT : en (in) . Taalgebruik in de LXX: en (in) . Taalgebruik in Mc : en (in) . In Mc 1 (13) : (1) Mc 1,2 . (2) Mc 1,3 . (3) Mc 1,4 . (4) Mc 1,5 . (5) Mc 1,8 . (6) Mc 1,9 . (7) Mc 1,11 . (8) Mc 1,13 . (9) Mc 1,15 . (10) Mc 1,16 . (11) Mc 1,19 . (12) Mc 1,20 . (13) Mc 1,23 .
en (in) . | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
119 | 13 | 7 | 2 | 13 | 9 | 12 | 5 | 9 | 7 | 10 | 9 | 7 | 7 | 5 | 4 | 11097 | 8943 | 2154 | 247 | 119 | 288 | 182 | 226 | 966 | 126 | 654 | 836 |
- Ned. : in, met. Arabisch : فِي = fi (in) . Taalgebruik in de Qoran : fi . D. : in . E. : in . Fr. : dans . Grieks : εν = en (in, tijdens) . Taalgebruik in het NT : en (in) . Hebreeuws : בְּ = bë . Lat.
Mc 1,8.10. πνεύματι (= pneumati; zn dat onz enk van het zn πνευμα = pneuma: geest, adem, wind). Taalgebruik
in het NT : pneuma
(geest) . Taalgebruik in Mc : pneuma
(geest) . Lat. spiritus . Fr. esprit . Ned. geest .
Mc (7) : (1) Mc
1,8 . (2) Mc
1,23 . (3) Mc
2,8 . (4) Mc
5,2 . (5) Mc
8,12 . (6) Mc
9,25 . (7) Mc
12,36 . In 23 verzen in Mc : pneuma (geest) . In 4 verzen een heilige geest
, in 11 verzen een onzuivere geest . In 8 verzen zonder de bepaling heilig of
onzuiver . (1) Mc
1,8 (voorzetsel en = met + dat. mann. enk. hagiôi in : pneumati hagiôi
= met heilige geest) . (2) Mc
1,10 (acc. enk. to pneuma = de geest) (3) Mc
1,12 (nom. enk. to pneuma = de geest) . (4) Mc
1,23 (dat onz. enk. akathartôi in : anthrôpos en pneumati akathartôi
= een mens met een onzuivere geest) . (5) Mc
1,26 (nom. onz. enk. akatharton in : to pneuma to akatharthon = de onzuivere
geest) . (6) Mc
1,27 (dat. onz. mv. akathartois in : tois pneumasin tois akathartois = aan
de onzuivere geesten) . (7) Mc
2,8 (dat. enk. pneumati in : tôi pneumati autou = met zijn geest)
. (8) Mc
3,11 (nom. onz. mv. akatharta in : ta pneumata ta akatharta = de onzuivere
geesten) . (9) Mc
3,29 (voorzetsel eis + acc. onz. enk hagion in : eis to pneuma to hagion
= tegen de heilige geest.) . (10) Mc
3,30 (acc. onz. enk. akatharton in : pneuma akatharton = een onzuivere geest)
. (11) Mc
5,2 (dat. onz. enk. akathartôi in : anthrôpos en pneumati akathartôi
= een mens met een onzuivere geest) . (12) Mc
5,8 (voc. onz. enk. to pneuma to akatharton = de onzuivere geest) . (13) Mc 5,13 (nom. onz. mv. akatharta in : ta pneumata ta akatharta = de onzuivere geesten)
. (14) Mc
6,7 (gen. onz. mv. akathartôn in : exousian tôn pneumatôn
tôn akathartôn = macht over de onzuivere geesten) . (15) Mc
7,25 (acc. onz. enk. akatharton in : pneuma akatharton = een onzuivere geest)
. (16) Mc
8,12 (dat. enk. pneumati in : tôi pneumati autou = met zijn geest)
.(17) Mc
9,17 (acc. enk. pneuma alalon = een niet-sprekende geest) . (18) Mc
9,20 (nom. enk. to pneuma = de geest) . (19a) Mc
9,25 (to alalon kai kôfon pneuma = de niet-sprekende en dove geest)
. (19b) Mc
9,25 (dat. m. + onz. enk. akathartô(i) in : tôi pneumati tôi
akathartô(i) = aan de onzuivere geest) . (20) Mc
9,25 (dat. m. + onz. enk. akathartô(i) in : tôi pneumati tôi
akathartô(i) = aan de onzuivere geest) . (21) Mc
12,36 (dat. mann. enk. hagiôi in : en tôi pneumati tôi
hagiôi = door de heilige geest) . (22) Mc
13,11 (nom. onz. enk. hagion in : to pneuma to hagion = de heilige geest)
. (23) Mc
14,38 (to men pneuma = de geest is evenwel gewillig) .
Mc 1,8.11. ἁγίῳ (= hagiô: heilig; bv nw dat mann en onz enk van het bv nw ἁγιος = hagios: heilig; stam: h, l). Taalgebruik in het NT : hagios
(heilig) . Taalgebruik in Mc : hagios
(heilig) .
Mc (2) : (1) Mc
1,8 . (2) Mc
12,36 . Een vorm van hagios (heilig) in Mc (7) : (1) Mc
1,8 (voorzetsel en = met + dat. mann. enk. hagiôi in : pneumati hagiôi
= met heilige geest) . (2) Mc
1,24 (nom. mann. enk. hagios : in : ho hagios tou theou = de heilige van
God) . (3) Mc
3,29 (voorzetsel eis + acc. onz. enk hagion in : eis to pneuma to hagion
= tegen de heilige geest.) . (4) Mc
6,20 (acc. mann. enk. hagion in : andra dikaion kai hagion = een rechtvaardig
en heilig man) . (5) Mc
8,38 (gen. mann. mv. hagiôn in : meta tôn aggelôn tôn
hagiôn = met de heilige engelen) . (6) Mc
12,36 (dat. mann. enk. hagiôi in : en tôi pneumati tôi
hagiôi = door de heilige geest) . (7) Mc
13,11 (nom. onz. enk. hagion in : to pneuma to hagion = de heilige geest)
.
Mc 1,8.10.
- 11. In vier verzen in Mc is een vorm van hagios (heilig) met een vorm van
pneuma (geest) :
(1) Mc
1,8: ἐν πνεύματι ἁγίῳ (voorzetsel en = met + dat. mann. enk. hagiôi in : pneumati hagiôi
= met heilige geest) .
(2) Mc
3,29 (voorzetsel eis + acc. onz. enk hagion in : eis to pneuma to hagion
= tegen de heilige geest.) .
(3) Mc
12,36 (dat. mann. enk. hagiôi in : en tôi pneumati tôi
hagiôi = door de heilige geest) .
(4) Mc
13,11 (nom. onz. enk. hagion in : to pneuma to hagion = de heilige geest)
.
18. Doop van Jezus : Mc 1,9-11 - Mc 1,9-11 - Mt 3,13-17 - Lc 3,21-22 -- bijbeloverzicht -- Mc (Marcus) -- Mc 1 -- taalgebruik -- Mc 1,9 - Mc 1,10 - Mc 1,11 -
De inleiding bereikt zijn hoogtepunt . Het hoofdpersonage van het verhaal (Jezus) wordt geïntroduceerd : Hij is zoon van God . Daarmee is zijn positie bepaald .
Mc 1,9 - Mc 1,9 : 18. Doop van Jezus : Mc 1,9-11 - Mt 3,13-17 - Lc 3,21-22 -- bijbeloverzicht -- Mc (Marcus) -- Mc 1 -- taalgebruik -- Mc 1,9 - Mc 1,10 - Mc 1,11 | ||||||||||||||||
|
Statenvertaling . 9 En het geschiedde in diezelfde dagen, dat Jezus kwam van
Nazareth, gelegen in Galilea, en werd van Johannes gedoopt in de Jordaan.
King James Bible . [9] And it came to pass in those days, that Jesus came from
Nazareth of Galilee, and was baptized of John in Jordan.
Luther-Bibel . 9 Und es begab sich zu der Zeit, dass Jesus aus Nazareth in Galiläa
kam und ließ sich taufen von Johannes im Jordan.
Tekstuitleg van Mc
1,9 . Het vers Mc
1,9 telt 19 woorden en 100 (2 X 2 X 5 X 5) letters . De getalswaarde van Mc 1,9 is 7313 (71 X 103) . Jezus verliet Nazaret en Galilea en ging naar Judea . Er is een lange geschiedenis
waarbij Judea in het zuiden en Galilea in het noorden hun eigen weg gingen .
Een nationale staat die David (1010 - ongeveer 972) tot stand had gebracht en
onder zijn zoon Salomo (ongeveer 972-933) tot volle bloei was gekomen , werd
in 933 gesplitst in een Noordrijk met Samaria als hoofdstad en een Zuidrijk
met Jeruzalem als hoofdstad . Na de val van Samaria in 721 voor Christus verplaatsten
de Assyriërs onderdanige volkeren van locatie , waardoor in het Noordrijk
een vermenging van volkeren ontstond en geen zuiver etnisch ras meer aanwezig
was . Dat was een doorn in het oog van het Zuidrijk , waardoor de ‘Samaritanen’
een negatieve bijklank kregen . Uit bezorgdheid voor de religieuze integriteit
behandelde het Zuiden hun Noorderburen racistisch .
Rond de eeuwwisseling weken heel wat joden (inwoners uit Judea) uit lijfsbehoud
naar Galilea uit . Wellicht vormden ze er joodse gemeenschappen met hun synagogen
en hun eigen gebruiken. Ook de ouders van Jezus waren uitgeweken . Ze vonden
er een veilig onderkomen , asiel . Jezus behoorde tot de tweede generatie asielzoekers
. Hoe was de verhouding tot de autochtone bevolking , de 'Samaritanen' ?
Jezus bracht tot nu toe zijn leven door in Galilea , één van de
deelgebieden van de Romeinse provincie Palestina . Hij woonde in het dorp Nazaret
. Hij is een jood in de diaspora.
De evangelist Marcus vertelt ons niet hoe Jezus op de hoogte kwam van de joodse
vernieuwingsbeweging van Johannes de Doper in Judea . Wellicht was hij niet
de enige die hierover hoorde en niet de enige die ernaartoe trok .
Jezus ging naar Judea , naar de roots van zijn ouders en de roots van zijn godsdienst
. Hij werd aangetrokken door Johannes de Doper en liet zich dopen .
Mc 1,9 Καὶ ἐγένετο ἐν ἐκείναις ταῖς ἡμέραις ἦλθεν Ἰησοῦς ἀπὸ Ναζαρὲτ τῆς Γαλιλαίας καὶ ἐβαπτίσθη εἰς τὸν Ἰορδάνην ὑπὸ Ἰωάννου.
Vertaling: In die dagen gebeurde het. Jezus kwam van Nazaret van Galilea en hij werd in de Jordaan gedoopt door Johannes.
- 9 καὶ (= kai: en; nevenschikkend vw. D.: und. E.: and. Fr.: et. Lat.: et. Hebr.: wë. Arab.: wa) ἐγένετο (= egeneto: het gebeurde; med ind aor 3de pers enk van het wkw ginomai: gebeuren, worden; stam: gen) ἐν (= en: in, tijdens, met; vz van plaats, tijd) ἐκείναις (= ekeinais: 'in' die; anwijz vnw dat vr mv van het aanwijz vnw ἐκείνος = ekeinos: die) ταῖς (= tais: aan de; bep lidw dat vr mv van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = hè, το = to: de - het) ἡμέραις (= ekeinais: 'in' die; anwijz vnw dat vr mv van het aanwijz vnw ἐκείνος = ekeinos: die) ἦλθεν (= èlthen: hij kwam; wkw act ind aor 3de pers enk van het wkw ἐρχόμαι = erchomai: gaan, komen; 2 wkw met verschillende stammen: ερχ = erch en ελ = el: Baeyens 102,136, zie Fr.: al-ler; om de aor van het wkw αρχομαι = archomai: beginnen en ἐρχόμαι = erchomai: gaan, komen, van elkaar te onderscheiden) Ἰησοῦς (= Ièsous: Jezus; eigennaam; zn nom mann enk) ἀπὸ (= apo; 'af', weg van, vanaf; vz van plaats, nl verwijdering; afkorτing απ' = ap' (vóór een niet-aangeblazen klinker) en αφ' = af' (vóór een aangeblazen klinker) Ναζαρὲτ (= nazaret: Nazaret; zn eigennaam) τῆς (= tès: van de, bep lidw gen vr enk van het bep lidw ὁ = ho , ἡ = hè , το = to: de - het) Γαλιλαίας (= Galilaias: langs Galilea; zn eigennaam gen vr enk van het zn γαλιλαια = galilaia: Galilea) καὶ (= kai: en; nevenschikkend vw. D.: und. E.: and. Fr.: et. Lat.: et. Hebr.: wë. Arab.: wa) ἐβαπτίσθη (= ebapthisthè (hij werd gedoopt); wkw pass ind aor 3de pers enk van het wkw βαπτιζω = baptizô: dopen) εἰς (= eis: naar; vz van plaats) τὸν (= ton: de, bep lidw acc mann enk van het bep lidw ὁ = ho , ἡ = hè , το = to: de - het) Ἰορδάνην (= iordanèn: Jordaan; zn eigennaam acc vr enk van het zn ιορδανης = iordanès Jordaan) ὑπὸ (= hupo: door; vz met 3 naamvallen: gen, dat en acc: door, onder; afkorting: ὑπ' = hup' of ὑφ' = huf') Ἰωάννου (= Jôannou: van Johannes; zn eigennaam gen mann enk van het zn ιωαννης = Jôannès: Johannes).
Mc 1,9.1. καὶ (= kai: en; nevenschikkend vw. D.: und. E.: and. Fr.: et. Lat.: et. Hebr.: wë. Arab.: wa)Taalgebruik : kai (en) in het NT . Taalgebruik in Mc : kai (en) . Mc (555) . Van de vijfenveertig verzen in Mc 1 niet in vijf verzen : (1) Mc 1,1 . (2) Mc 1,2 . (3) Mc 1,3 . (4) Mc 1,8 . (5) Mc 1,14 .
Mc 1,9.2. á¼Î³Îνετο (= egeneto: het gebeurde; med ind aor 3de pers enk van het wkw ginomai: gebeuren, worden; stam: gen)aalgebruik in het NT : ginomai
(worden) . Taalgebruik in Mc : ginomai
(worden) .
In drie verzen in Mc 1 : (1) Mc
1,4 . (2) Mc
1,9 . (3) Mc
1,11 . In Mc
1,4 treedt Johannes de Doper voor het eerst op , in Mc
1,9 is dat Jezus . Een vorm van ginomai (worden, gebeuren) in Mc 1 in 5
verzen : (1) Mc
1,4 . (2) Mc
1,9 . (3) Mc
1,11 . (4) Mc
1,17 . (5) Mc
1,32 .
Mc 1,9.3. á¼Î½ (= en: in, tijdens, met; vz van plaats, tijd) aalgebruik in het NT : en
(in) . Taalgebruik in Mc : en
(in) . Hebr. bë . Fr. en . Ned. in . Fr. dans .
Mc (119) . In Mc 1 (13) : (1) Mc
1,2 . (2) Mc
1,3 . (3) Mc
1,4 . (4) Mc
1,5 . (5) Mc
1,8 . (6) Mc
1,9 . (7) Mc
1,11 . (8) Mc
1,13 . (9) Mc
1,15 . (10) Mc
1,16 . (11) Mc
1,19 . (12) Mc
1,20 . (13) Mc
1,23 .
Mc 1,9.4. á¼ÎºÎµÎ¯Î½Î±Î¹Ï‚ (= ekeinais: 'in' die; anwijz vnw dat vr mv van het aanwijz vnw ἐκείνος = ekeinos: die). Taalgebruik in het NT : ekeinos
(die) . Taalgebruik in Mc : ekeinos
(die) .
Mc (4) : (1) Mc
1,9 (kai egeneto ...) . (2) Mc
8,1 . (3) Mc
13,17 . (4) Mc
13,24 .
Mc 1,9.5. ταῖς (= tais: aan de; bep lidw dat vr mv van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = hè, το = to: de - het). Taalgebruik in het NT : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord .
Mc (10) : (1) Mc
1,9 . (2) Mc
2,6 . (3) Mc
2,8 . (4) Mc
6,56 . (5) Mc
8,1 . (6) Mc
12,38 . (7) Mc
12,39 . (8) Mc
13,17 . (9) Mc
13,24 . (10) Mc
16,18 .
Mc 1,9.6. ἡμÎÏαις (= hèmerais: dagen; zn dat vr mv van het zn ἡμερα = hèmera: dag; verwant met schemer?). Taalgebruik in het NT : hèmera
(dag) . Taalgebruik in Mc : hèmera
(dag) .
(1) Mc 1,9 (kai egeneto ...) . (2) Mc
8,1 . (3) Mc
13,17 . (4) Mc
13,24 . (5) en trisin hèmerais (in drie dagen) . Een vorm van hèmera
(dag) in Mc in 23 verzen , in Mc 1 (2) : (1) Mc
1,9 . (2) Mc
1,13 .
Mc 1,9.3. - 6. en ekeinais tais hèmerais (in díe dagen) . Bij Marcus staat telkens en ekeinais tais hèmerais : (1) Mc 1,9 (kai egeneto ...) . (2) Mc 8,1 . (3) Mc 13,17 . (4) Mc 13,24 .
Mc 1,9.7. ἦλθεν (= èlthen: hij kwam; wkw act ind aor 3de pers enk van het wkw ἐρχόμαι = erchomai: gaan, komen; 2 wkw met verschillende stammen: ερχ = erch en ελ = el: Baeyens 102,136, zie Fr.: al-ler; om de aor van het wkw αρχομαι = archomai: beginnen en ἐρχόμαι = erchomai: gaan, komen, van elkaar te onderscheiden). Taalgebruik in het NT : erchomai (gaan, komen) . Taalgebruik in de LXX : erchomai (gaan, komen) . Taalgebruik in Mc. : erchomai (gaan, komen) . Mc (12) : (1) Mc 1,9 . (2) Mc 1,14 * . (3) Mc 1,39 * . (4) Mc 4,4 . (5) Mc 5,33 . (6) Mc 7,31 * . (7) Mc 8,10 * . (8) Mc 10,45 / Mc 10,46 *. (9) Mc 10,50 . (10) Mc 11,13 . (11) Mc 14,3 . (12) Mc 14,41 . Een vorm van ερχομαι = erchomai (gaan, komen) in de LXX (1054) , in het NT (631) , in Mc 1 (8) : (1) Mc 1,7 . (2) Mc 1,9 . (3) Mc 1,14 . (4) Mc 1,24 . (5) Mc 1,29 . (6) Mc 1,39 . (7) Mc 1,40 . (8) Mc 1,45 .
erchomai (gaan, komen) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
ind. aor. 3de p. enk. èlthen | 338 | 250 | 88 | 20 | 13 | 17 | 18 | 5 | 4 | 11 | 50 | 68 |
In Mc 1,9 gaat Jezus van Nazaret van Galilea , in Mc 1,14 gaat Jezus naar Galilea , in Mc 1,39 naar heel Galilea .
Mc 1,9.8. Ἰησοῦς (= Ièsous: Jezus; eigennaam; zn nom mann enk). Taalgebruik in het NT : Ièsous (Jezus) . Taalgebruik in de LXX : Ièsous (Jezus) . Taalgebruik in Mc : Ièsous (Jezus) . Mc (57) . Mc (4) : (1) Mc 1,9 . (2) Mc 1,14 . (3) Mc 1,17 . (4) Mc 1,25 .
Ièsous (Jezus) | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
1 | nom. mann. enk. Ièsous | 57 | 4 | 4 | 1 | 3 | 1 | 1 | 5 | 16 | 4 | 5 | 2 | 7 | 3 | 1 | 604 | 149 | 455 | 110 | 57 | 55 | 194 | 10 | 28 | 1 | 222 | 416 | ||
2 | voc. + gen. + dat. mann. enk. Ièsou | 13 | 2 | 1 | 3 | 2 | 1 | 1 | 2 | 1 | 348 | 35 | 313 | 25 | 13 | 18 | 18 | 32 | 196 | 11 | 56 | 74 | ||||||||
3 | acc. mann. enk. Ièsoun | 11 | 2 | 1 | 1 | 1 | 1 | 2 | 2 | 1 | 163 | 39 | 124 | 15 | 11 | 14 | 26 | 27 | 31 | 0 | 40 | 66 | ||||||||
totaal | 81 | 6 | 5 | 1 | 8 | 2 | 1 | 8 | 18 | 6 | 5 | 2 | 11 | 6 | 2 | 1115 | 223 | 892 | 150 | 81 | 87 | 238 | 69 | 255 | 12 | 318 | 556 |
Ièsous | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 8 | |
1 | Ièsous | 57 | 4 : (1) Mc 1,9 . (2) Mc 1,14 . (3) Mc 1,17 . (4) Mc 1,25 . | 4 : (1) Mc 2,5 . (2) Mc 2,8 . (3) Mc 2,17 . (4) Mc 2,19 . | 1 : Mc 3,7 . | 3 : (1) Mc 5,20 . (2) Mc 5,30 . (3) Mc 5,36 . | 1 : Mc 6,4 . | 1 : Mc 8,27 . |
2 | Ièsou | 13 | 2 : (1) Mc 1,1 (gen.) (2) Mc 1,24 (voc.) | 1 : Mc 2,15 (dat.) | 3 : (1) Mc 5,7 (voc.) . (2) Mc 5,21 (gen.) . (3) Mc 5,27 (gen.) | |||
3 | Ièsoun | 11 | 2 : (1) Mc 5,6 . (2) Mc 5,15 . | 1 : Mc 6,30 . | ||||
totaal | 81 | 6 | 5 | 1 | 8 | 2 | 1 |
Ièsous | Mc | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | ||
1 | Ièsous | 57 | 5 : (1) Mc 9,2 . (2) Mc 9,23 . (3) Mc 9,25. (4) Mc 9,27 . (5) Mc 9,39 . | 16 : (1) Mc 10,5 . (2) Mc 10,14 . (3) Mc 10,18 . (4) Mc 10,21 . (5) Mc 10,23 . (6) Mc 10,24 . (7) Mc 10,27 . (8) Mc 10,29 . (9) Mc 10,32 . (10) Mc 10,38 . (11) Mc 10,39 . (12) Mc 10,42 . (13) Mc 10,47 . (14) Mc 10,49 . (15) Mc 10,51 . (16) Mc 10,52 . | 4 : (1) Mc 11,6 . (2) Mc 11,22 . (3) Mc 11,29 . (4) Mc 11,33 . | 5 : (1) Mc 12,17 . (2) Mc 12,24 . (3) Mc 12,29 . (4) Mc 12,34 . (5) Mc 12,35 . | 2 : (1) Mc 13,2 . (2) Mc 13,5 . | 7 : (1) Mc 14,6 . (2) Mc 14,18 . (3) Mc 14,27 . (4) Mc 14,30 . (5) Mc 14,48 . (6) Mc 14,62 . (7) Mc 14,72 . | 3 : (1) Mc 15,5 . (2) Mc 15,34 . (3) Mc 15,37 . | 1 : Mc 16,19 . | 57 |
2 | Ièsou | 13 | 2 : (1) Mc 9,4 (dat.) . (2) Mc 9,5 (dat.) . | 1 : Mc 10,47 (voc.) . | 1 : Mc 11,33 (dat.) . | 2 : (1) Mc 14,55 (gen.) . (2) Mc 14,67 (gen.) . | 1 : Mc 15,43 (gen.) . | 13 | |||
3 | Ièsoun | 11 | 1 : Mc 9,8 . | 1 : Mc 10,50 . | 1 : Mc 11,7 . | 2 : (1) Mc 14,53 . (2) Mc 14,60 . | 2 : (1) Mc 15,1 . (2) Mc 15,15 . | 1: Mc 16,6 . | 11 | ||
totaal | 81 | 8 | 18 | 6 | 5 | 2 | 11 | 6 | 2 | 81 |
In Mc 1 komt een vorm van de naam Jezus in slechts zes verzen voor : (1) Mc 1,1 (gen. ιησου = Ièsou) . (2) Mc 1,9 (nom. ιησους = Ièsous) . (3) Mc 1,14 (nom. ιησους = Ièsous) . (4) Mc 1,17 (nom. ιησους = Ièsous) . (5) Mc 1,24 (voc. ιησου = Ièsou) . (6) Mc 1,25 (nom. ιησους = Ièsous) .
Mc 1,9.7. - 8. Er is een link tussen Mc
1,4 en Mc 1,9 . In beide verzen staat het onderwerp op de tweede plaats in de zin na het vervoegd werkwoord . In Mc
1,4 wordt Johannes in het evangelie voor het eerst vermeld , in Mc 1,9 wordt Jezus voor het eerst vermeld . STAP VOOR STAP :
- Mc
1,4 : εγενετο ιωαννης = egeneto iôannès (Johannes was) .
- Mc 1,9 : ηλθεν ιησους = èlthen ièsous (kwam Jezus) .
Mc
1,9 en Mc
1,14 zijn aan elkaar gelinkt . STAP VOOR STAP :
- Mc 1,9 : ηλθεν ιησους = èlthen Ièsous (kwam Jezus) . Hapax in Mc .
- Mc 1,14 : ηλθεν ὁ ιησους = èlthen ho Ièsous (kwam Jezus) . Met lidwoord . Hapax in Mc .
Mc 1,9.9. ἀπὸ (= apo; 'af', weg van, vanaf; vz van plaats, nl verwijdering; afkorτing απ' = ap': vóór een niet-aangeblazen klinker, en αφ' = af' :vóór een aangeblazen klinker). Taalgebruik in het NT : apo
(af , van-weg) . Taalgebruik in Mc : apo
(af , van-weg) . Voorzetsel .
Mc (33 + 12 = 45) . Mc (1 + 1 = 2) . (1) Mc
1,9 . (2) Mc
1,42 .
Mc 1,9.10. ÎαζαÏὲτ (= nazaret: Nazaret; zn eigennaam). Nazaret komt slechts in Mc 1,9 bij Marcus voor .
Mc 1,9.11. τῆς (= tès: van de, bep lidw gen vr enk van het bep lidw ὁ = ho , ἡ = hè , το = to: de - het). Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord .
Mc (65) . In vijf verzen in Mc 1 : (1) Mc
1,9 (tès Galilaias = van Galilea) . (2) Mc
1,16 (tès Galilaias = van Galilea) . (3) Mc
1,28 (tès Galilaias = van Galilea) . (4) Mc
1,29 (tès sunagôgès = van de synagoge) . (5) Mc
1,31 (tès cheiros = de hand) .
Mc 1,9.12. Γαλιλαίας (= Galilaias: van Galilea; zn eigennaam gen vr enk van het zn γαλιλαια = galilaia: Galilea). Taalgebruik
in het NT : Galilaia
(Galilea) . Taalgebruik in Synoptici : Galilaia
(Galilea) . Taalgebruik in Mc : Galilaia
(Galilea) . Hebr. gälal (rollen, wentelen) .
Een vorm van Galilea komt in Mc in 12 verzen voor . In 11 ervan in combinatie
met een voorzetsel , niet in Mc
6,21 (de eersten van Galilea) . In Mc
6,21 staat het in verband met Herodes (het verjaardagsfeest van de dochter
van Herodes .
- apo tès Galilaias (vanaf Galilea) . Mc (1) Mc
3,7 . Verder : Mc
1,9 (gen. : apo nazaret tès Galilaias = van Nazaret van Galilea)
.
- dia tès galilaias (door Galilea) . Mc (1) Mc
9,30 .
- en tè(i) Galilaia(i) (in Galilea) . Mc (1) Mc
15,41 .
- eis tèn Galilaian (naar Galilea) . NT (16) . Mc (3) : (1) Mc
1,14 . (2) Mc
14,28 . (3) Mc
16,7 . Verder : (1) Mc
1,28 (eis holèn tèn perichôron tès galilaias
= naar de hele omgeving van Galilea) . (2) Mc
1,39 (eis holèn tèn galilaian = naar heel Galilea) . (3) Mc
7,31 (eis tèn thalassan tès Galilaias = naar het meer van
Galilea) .
- para ... tès Galilaias (langs ... van Galilea) : (1) Mc
1,16 (para tèn thalassan tès Galilaias = langs het meer van
Galilea) .
Mc 1,9.13.καὶ (= kai: en; nevenschikkend vw. D.: und. E.: and. Fr.: et. Lat.: et. Hebr.: wë. Arab.: wa) Taalgebruik : kai
(en) in het NT . Taalgebruik in Mc : kai
(en) .
Mc (555) . Van de vijfenveertig verzen in Mc 1 niet in vijf verzen : (1) Mc
1,1 . (2) Mc
1,2 . (3) Mc
1,3 . (4) Mc
1,8 . (5) Mc
1,14 .
Mc 1,9.14. á¼Î²Î±Ï€Ï„ίσθη (= ebapthisthè (hij werd gedoopt); wkw pass ind aor 3de pers enk van het wkw βαπτιζω = baptizô: dopen). Taalgebruik in het
NT : baptizô
(dopen) . Taalgebruik in Mc : baptizô
(dopen) . Stam Hebr. tâbhal : t - b - . Ned. : do- p-en , doop-s-el
, do-m-pe-l- en . Gr. baptizô , baptis-ma . Fr. bapt- ê - me .
Mc (1) : Mc
1,9 . Een vorm van het werkw. baptizô (dopen) in Mc 1 : (1) Mc
1,4 . (2) Mc
1,5 . (3) Mc
1,8 .(2 vormen) . (4) Mc
1,9 . Een vorm van baptizô (dopen) in Mc in 10 (13X) verzen :
(1) Mc
1,4 . (2) Mc
1,5 . (3) Mc
1,8 (twee vormen) . (4) Mc
1,9 . (5) Mc
6,14 . (6) Mc
6,24 . (7) Mc
7,4 . (8) Mc
10,38 (twee vormen) . (9) Mc
10,39 (twee vormen) . (10) Mc
16,16 .
Mc 1,9.15. εἰς (= eis: naar; vz van plaats). Taalgebruik in het NT : eis (naar) . Taalgebruik in het NT : eis (naar) . Voorzetsel van richting . Lat. in / ad . Fr. vers (versus : gedraaid , gekeerd ; vertere : tourner , draaien) / à . Ned. naar . E. for . Mc (151) . In 13 verzen in Mc 1 : (1) Mc 1,4 . (2) Mc 1,9 . (3) Mc 1,10 . (4) Mc 1,12 . (5) Mc 1,14 . (6) Mc 1,21 . (7) Mc 1,28 . (8) Mc 1,29 . (9) Mc 1,35 . (10) Mc 1,38 . (11) Mc 1,39 . (12) Mc 1,44 . (13) Mc 1,45 .
Mc 1,9.16. τὸν (= ton: de, bep lidw acc mann enk van het bep lidw ὁ = ho , ἡ = hè , το = to: de - het). Taalgebruik in het NT : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord .
Mc (124) . Mc 1 (8) : (1) Mc
1,2 . (2) Mc
1,7 . (3) Mc
1,9 . (4) Mc
1,14 . (5) Mc
1,16 . (6) Mc
1,19 . (7) Mc
1,20 . (8) Mc
1,45 .
Mc 1,9.17. ἸοÏδάνην (= iordanèn: Jordaan; zn eigennaam acc vr enk van het zn ιορδανης = iordanès Jordaan). Taalgebruik in het NT : iordanès (Jordaan) . Taalgebruik in Mc : iordanès (Jordaan) . Mc (1) Mc 1,9 . Een vorm van iordanès (Jordaan) in Mc in 4 verzen : (1) Mc 1,5 . (2) Mc 1,9 . (3) Mc 3,8 . (4) Mc 10,1 .
Mc 1,9.15.
- 17. - eis tèn iordanèn (naar de Jordaan) . Mc (1) Mc
1,9 .
- en tè iordanè(i) (in de Jordaan) . Mc (1) Mc
1,5 .
- peran tou iordanou (aan de overzijde van de Jordaan) . Mc (2) : (1) Mc
3,8 . (2) Mc
10,1 .
Mc 1,9.18. ὑπὸ (= hupo: door; vz met 3 naamvallen: gen, dat en acc: door, onder; afkorting: ὑπ' = hup' of ὑφ' = huf'). Taalgebruik in het NT : hupo
(door) . Taalgebruik in Mc : hupo
(door) .
Mc (8 + 3 = 11) . hupo in Mc (8) : (1) Mc
1,9 . (2) Mc
1,13 . (3) Mc
2,3 . (4) Mc
4,21 . (5) Mc
4,32 . (6) Mc
5,26 . (7) Mc
8,31 . (8) Mc
13,13 . hup' in Mc (3) : (1) Mc
1,5 . (2) Mc
5,4 . (3) Mc
16,11 .
Mc 1,9.19. Ἰωάννου (= Jôannou: van Johannes; zn eigennaam gen mann enk van het zn ιωαννης = Jôannès: Johannes). Taalgebruik in het NT : Iôannès
(Johannes) . Taalgebruik in Mc : Iôannès
(Johannes) . Hebr. jôchanan . Ned. Johan . D. Johannes . Fr. Jean
. E. John .
Johannes de Doper : Mc (5) : (1) Mc
1,9 . (2) Mc
2,18 . (3) Mc
6,24 . (4) Mc
6,25 . (5) Mc
11,30 .
Een vorm van Jôhannès (Johannes) de Doper in Mc (15) : (1) Mc
1,4 (nom. Iôannès) . (2) Mc 1,6 (nom. Iôannès)
. (3) Mc
1,9 (gen. Iôannou) . (4) Mc
1,14 (acc. Iôannèn) . (5) Mc
2,18 (gen. Iôannou) . (6) Mc
6,14 (nom. Iôannès) . (7) Mc
6,16 (acc. Iôannèn) . (8) Mc
6,17 (acc. Iôannèn) . (9) Mc
6,18 (nom. Iôannès) . (10) Mc
6,20 (acc. Iôannèn) . (11) Mc
6,24 (gen. Iôannou) . (12) Mc
6,25 (gen. Iôannou) . (13) Mc
8,28 (acc. Iôannèn) . (14) Mc
11,30 (gen. Iôannou) . (15) Mc
11,32 (acc. Iôannèn)
Mc 1,10 - Mc 1,10 : 18. Doop van Jezus : Mc 1,9-11 - Mt 3,13-17 - Lc 3,21-22 -- bijbeloverzicht -- Mc (Marcus) -- Mc 1 -- taalgebruik -- Mc 1,9 - Mc 1,10 - Mc 1,11 - | ||||||||||||||||
|
Statenvertaling . 10 En terstond, als Hij uit het water opklom, zag Hij de
hemelen opengaan, en den Geest, gelijk een duif, op Hem nederdalen.
King James Bible . [10] And straightway coming up out of the water, he saw the
heavens opened, and the Spirit like a dove descending upon him:
Luther-Bibel . 10 Und alsbald, als er aus dem Wasser stieg, sah er, dass sich
der Himmel auftat und der Geist wie eine Taube herabkam auf ihn.
Tekstanalyse van Mc 1,10 . Het vers Mc 1,10 telt 18 (2 X 3 X 3) woorden en 99 (3 X 3 X 11) letters . De getalswaarde van Mc 1,10 is 12502 (2 X 7 X 19 X 47) . Mc 1,10 bestaat uit één samengestelde zin . Aan het hoofdwerkwoord gaat een participiumzin vooraf , die het onderwerp nadert bepaalt . Op het hoofdwerkwoord volgen twee participiumzinnen als lijdend voorwerp . Deze twee participiumzinnen zijn kruisgewijze opgebouwd . Eerste participiumzin : particpium - zelfstandig naamwoord . Tweede participiumzin : zelfstandig naamwoord - participium . De drie participia staan in de tegenwoordige tijd . Het is wel opmerkelijk dat bij het begin van de zin het participium anabainôn (opklimmend) staat en op het einde van de zin het tegengestelde particpium katabainon (neerdalend) . Concentrische opbouw !
Mc 1,10 καὶ εὐθὺς ἀναβαίνων ἐκ τοῦ ὕδατος εἶδεν σχιζομένους τοὺς οὐρανοὺς καὶ τὸ πνεῦμα ὡς περιστερὰν καταβαῖνον εἰς αὐτόν:
Vertaling: En onmiddellijk uitstijgend uit het water zag hij de hemelen openscheuren en de geest als een duif neerdalen op hem.
Mc 1,10 καὶ (= kai: en; nevenschikkend vw. D.: und. E.: and. Fr.: et. Lat.: et. Hebr.: wë. Arab.: wa) εὐθὺς (= euthus: onmiddellijk, rechtstreeks; bv nw als bijwoord) ἀναβαίνων (= anabainôn: opklimmend; wkw act part praes nom mann enk van het wkw αναβαινω = anabainô: beklimmen, naar boven klimmen, naar boven banen) ἐκ (= ek of εξ = ex: uit, + gen:; vz) τοῦ (= tou: van de; bep lidw gen mann enk van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = h, το = to: de - het) ὕδατος (= hudatos: van water; zn gen onz enk van het zn ὑδωρ = hudôr: water; stam: h/w, d/t, r ) εἶδεν (= eiden: hij zag; wkw act ind aor 3de pers enk; zie het wkw ειδεν = eiden: hij zag; bij het wkw ὁραω = horaô: zien; stam aor id; zie Baeyens nr.136; in ὁραω = horaô zit 'ra'. Egyptische god van de zon is Ra. In het Hebreeuws is zien: râ'âh) σχιζομένους (= schizomenous: scheurende; wkw act part aor acc mann mv van het wkw σχιζω = schizô: scheuren) τοὺς (= tous: de; bep lidw acc mann mv van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = h, το = to: de - het) οὐρανοὺς (= ouranous: hemelen; zn acc mann mv van het zn ουρανος = ouranos: hemel) καὶ (= kai: en; nevenschikkend vw. D.: und. E.: and. Fr.: et. Lat.: et. Hebr.: wë. Arab.: wa) τὸ (= to: het, bep lidw nom en acc onz enk van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = h, το = to: de - het).πνεῦμα (= pneuma: geest, adem, wind; zn nom en acc onz enk) ὡς (= hôs: zoals, zodra; voegwoord) περιστερὰν (= peristeran: duif; zn acc vr enk van het zn περιστερα = peristera: duif) καταβαῖνον (= katabainon: neerdalend; wkw act part praes acc vr enk van het wkw καταβαινω = katabainô: naar beneden dalen , afdalen) εἰς (= eis: naar; vz van plaats) αὐτόν (= auton: hem; pers vnw 3de pers acc mann enk van het pers vnw 3de pers enk: αυτος - αυτη - αυτο: autos - autè - auto: hij - zij - het):
Mc 1,10.1. kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in het NT . Taalgebruik in Mc : kai (en) . Mc (555) . Van de vijfenveertig verzen in Mc 1 niet in vijf verzen : (1) Mc 1,1 . (2) Mc 1,2 . (3) Mc 1,3 . (4) Mc 1,8 . (5) Mc 1,14 .
Mc 1,10.2. ευθυς = euthus (tijd : onmiddellijk , dadelijk , terstond ; plaats : rechtstreeks , direct , zonder omwegen) . Taalgebruik in het NT : euthus (onmiddellijk , rechtstreeks) . Taalgebruik in de LXX : euthus (onmiddellijk , rechtstreeks) .
euthus / eutheôs | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | ||
euthus | 40 | 11 | 2 | 1 | 5 | 4 | 5 | 1 | 1 | 3 | 1 | 2 | 3 | 1 | 55 | 5 | 50 | 5 | 40 | 2 | 3 | 47 | 50 | |||||||
eutheôs | 47 | 11 | 36 | 13 | 1 | 6 | 3 | 9 | 3 | 1 | 20 | 23 | ||||||||||||||||||
totaal | 102 | 16 | 86 | 18 | 41 | 8 | 6 | 9 | 3 | 1 | 67 | 73 |
- ευθυς = euthus . Bij Mc in 40 verzen : (1) Mc
1,10 . (2) Mc
1,12 . (3) Mc
1,18 . (4) Mc
1,20 . (5) Mc
1,21 . (6) Mc
1,23 . (7) Mc
1,28 . (8) Mc
1,29 . (9) Mc
1,30 . (10) Mc
1,42 . (11) Mc
1,43 . (12) Mc
2,8 . (13) Mc
2,12 . (14) Mc
3,6 . (15) Mc
4,5 . (16) Mc
4,15 . (17) Mc
4,16 . (18) Mc
4,17 . (19) Mc
4,29 . (20) Mc
5,2 . (21) Mc
5,29 . (22) Mc
5,30 . (23) Mc
5,42 . (24) Mc
6,25 . (25) Mc
6,27 . (26) Mc
6,45 . (27) Mc
6,50 . (28) Mc
6,54 . (29) Mc
7,25 . (30) Mc
8,10 . (31) Mc
9,15 . (32) Mc
9,20 . (33) Mc
9,24 . (34) Mc
10,52 . (35) Mc
11,2 . (36) Mc
11,3 . (37) Mc
14,43 . (38) Mc
14,45 . (39) Mc
14,72 . (40) Mc
15,1 .
- ευθεως = eutheôs . Bij Mc in één vers : Mc
7,35 .
- In Mc 1 komt in 11 verzen ευθυς = euthus voor . Dat is veel in verhouding
tot de andere hoofdstukken . Dat geeft iets onrustigs . Dikwijls duidt het op
een onmiddellijke reactie . In een aantal verzen is de structuur van het vers
zeer gelijkaardig opgebouwd . Het marcusevangelie heeft iets ongeduldigs . Er
lijkt haast bij het optreden van Jezus te bestaan .
Mc 1,10.3. actief participium praesens nominatief mannelijk enkelvoud anabainôn (opstijgend) van het werkwoord anabainô (beklimmen, opstijgen) . Taalgebruik in het NT : anabainô (beklimmen) . Taalgebruik in Mc : anabainô (beklimmen) . Gedoopt worden is afdalen in het water en eruit opstijgen . Anabainôn (opstijdend) komt overeen met het Hebreeuwse `oleh . Mc (1) : Mc 1,10 . Een vorm van anabainô (beklimmen, opklimmen) in Mc in 9 verzen : (1) Mc 1,10 . (2) Mc 3,13 . (3) Mc 4,7 . (4) Mc 4,8 . (5) Mc 4,32 . (6) Mc 6,51 . (7) Mc 10,32 . (8) Mc 10,33 . (9) Mc 15,8 .
Mc 1,10.4.
ek (uit) . Taalgebruik in het NT : ek
(uit) . Taalgebruik in Mc : ek
(uit) . Ned. uit . D. aus . E. out . Fr. de .
Mc (38 + 20 = 58) . De vorm ek (uit) in drie verzen in Mc 1 : (1) Mc
1,10 . (2) Mc
1,11 . (3) Mc
1,29 ; ex (uit) in twee verzen in Mc 1 : (1) Mc
1,25 . (2) Mc
1,26 .
Mc 1,10.5.
bep. lidw. gen. mann. + onz. enk. tou (de) . Taalgebruik in het NT : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Mc (116) . Mc 1 (8) : (1) Mc
1,1 (onz.) . (2) Mc
1,10 (mann.) . (3) Mc
1,13 (mann.) . (4) Mc
1,14 (mann.) . (5) Mc
1,15 (mann.) . (6) Mc
1,19 (mann.) . (7) Mc
1,24 (mann.) . (8) Mc
1,44 (mann.) .
Mc 1,10.6.
gen. onz. enk. hudatos (water) van het zelfst. naamw. hudôr (water) .
Taalgebruik in het NT : hudôr
(water) . Taalgebruik in Mc : hudôr
(water) . Hebr. majim (wateren) . Lat. : aqua . Fr. : eau .
Mc (3) : (1) Mc
1,10 . (2) Mc
9,41 . (3) Mc
14,13 . Een vorm van hudôr (water) in Mc in 5 verzen : (1) Mc
1,8 . (2) Mc
1,10 . (3) Mc
9,22 . (4) Mc
9,41 . (5) Mc
14,13 .
Mc 1,10.7.
ind. aor. 3de pers. enk. eiden (hij zag) . Taalgebruik in het NT : eiden
(hij zag) . Taalgebruik in Mc. : eiden
(hij zag) . L. videre . Fr. voir .
Mc (5) : (1) Mc
1,10 . (2) Mc
1,16 . (3) Mc
1,19 . (4) Mc
2,14 . (5) Mc
6,34 . Een vorm van eidon (ik zag) in Mc in 44 verzen , in Mc 1 (3) .
Zien veronderstelt een object of een objectzin . In de objectzin staat het werkwoord
in de accusatief (als onderwerp) . Maar in Mc
1,10 bij het werkwoord 'zien' wordt geen voorwerpzin gebruikt . Het object
staat in de accusatief en het werkwoord komt in geslacht en getal overeen met
het object , zo vertalen we echter : hij zag de hemel openscheuren (we zeggen
ook niet: wij zagen de hemel open te scheuren) en de geest als een duif naar
hem neerdalen . Telkens is Jezus onderwerp . De werkwoordvorm eiden (hij zag)
wordt in 4 verzen gebruikt bij het roepingsthema . Een 5de maal komt het voor
in Mc 6,34 (hij ziet de menigte zonder herder) .
Mc 1,10.3. 7. part. aor. nom. mann. enk. + werkwoordvorm eiden (hij zag) (5 / 5) : (1) Mc 1,10 . (2) Mc 1,16 . (3) Mc 1,19 . (4) Mc 2,14 . (5) Mc 6,34 .
Mc 1,10.8. pass. part. praes. acc. mann. mv. schizomenous van het werkw. schizô (scheuren) . Taalgebruik in het NT : schizô (scheuren) . Taalgebruik in Mc : schizô (scheuren) . Mc (1) : Mc 1,10 . Een tweede vorm van schizô (scheuren) in Mc in Mc 15,38 .
Mc 1,10.9.
bep. lidw. acc. mann. mv. tous de) . bepaald lidwoord . Taalgebruik in het NT
: bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Mc (52) . Mc 1 (2) : (1) Mc
1,10 . (2) Mc
1,32 .
Mc 1,10.10. acc. mann. mv. ouranous van het zelfst. naamw. ouranos (hemel) . Taalgebruik in het NT : ouranos (hemel) . Taalgebruik in Mc : ouranos (hemel) . Mc (1) Mc 1,10 . Een vorm van ouranos (hemel) in Mc in 18 verzen : (1) Mc 1,10 . (2) Mc 1,11 . (3) Mc 4,32 . (4) Mc 6,41 . (5) Mc 7,34 . (6) Mc 8,11 . (7) Mc 10,21 . (8) Mc 11,25 . (9) Mc 11,26 . (10) Mc 11,30 . (11) Mc 11,31 . (12) Mc 12,25 . (13) Mc 13,25 . (14) Mc 13,27 . (15) Mc 13,31 . (16) Mc 13,32 . (17) Mc 14,62 . (18) Mc 16,19 .
Mc 1,10.11.
kai (en) . Taalgebruik : kai
(en) in het NT . Taalgebruik in Mc : kai
(en) .
Mc (555) . Van de vijfenveertig verzen in Mc 1 niet in vijf verzen : (1) Mc
1,1 . (2) Mc
1,2 . (3) Mc
1,3 . (4) Mc
1,8 . (5) Mc
1,14 .
Mc 1,10.12.
bep. lidw. nom. + acc. onz. enk. to (het) . Taalgebruik in het NT : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
(108) . Mc 1 (4) : (1) Mc
1,10 (acc.) . (2) Mc
1,12 (nom.) . (3) Mc
1,14 (acc.) . (4) Mc
1,26 (nom.) . In drie verzen is het bep. lidw. to (het) verbonden met het
zelfst. naamw. pneuma (geest) : (1) Mc
1,10 (acc.) . (2) Mc
1,12 (nom.) . (3) Mc
1,26 (nom.) .
Mc 1,10.13. nom.+ acc. onz. enk. pneuma (geest) . Taalgebruik in het NT : pneuma (geest) . Taalgebruik in Mc : pneuma (geest) . Lat. spiritus . Fr. esprit . Ned. geest . Mc (12) : (1) Mc 1,10 . (2) Mc 1,12 . (3) Mc 1,26 . (4) Mc 3,29 . (5) Mc 3,30 . (6) Mc 5,8 . (7) Mc 7,25 . (8) Mc 9,17 . (9) Mc 9,20 . (10) Mc 9,25 . (11) Mc 13,11 . (12) Mc 14,38 . Een vorm van pneuma (geest) in Mc in 23 verzen . : In 4 verzen een heilige geest , in 11 verzen een onzuivere geest . In 8 verzen zonder de bepaling heilig of onzuiver . (1) Mc 1,8 (voorzetsel en = met + dat. mann. enk. hagiôi in : pneumati hagiôi = met heilige geest) . (2) Mc 1,10 (acc. enk. to pneuma = de geest) (3) Mc 1,12 (nom. enk. to pneuma = de geest) . (4) Mc 1,23 (dat onz. enk. akathartôi in : anthrôpos en pneumati akathartôi = een mens met een onzuivere geest) . (5) Mc 1,26 (nom. onz. enk. akatharton in : to pneuma to akatharthon = de onzuivere geest) . (6) Mc 1,27 (dat. onz. mv. akathartois in : tois pneumasin tois akathartois = aan de onzuivere geesten) . (7) Mc 2,8 (dat. enk. pneumati in : tôi pneumati autou = met zijn geest) . (8) Mc 3,11 (nom. onz. mv. akatharta in : ta pneumata ta akatharta = de onzuivere geesten) . (9) Mc 3,29 (voorzetsel eis + acc. onz. enk hagion in : eis to pneuma to hagion = tegen de heilige geest.) . (10) Mc 3,30 (acc. onz. enk. akatharton in : pneuma akatharton = een onzuivere geest) . (11) Mc 5,2 (dat. onz. enk. akathartôi in : anthrôpos en pneumati akathartôi = een mens met een onzuivere geest) . (12) Mc 5,8 (voc. onz. enk. to pneuma to akatharton = de onzuivere geest) . (13) Mc 5,13 (nom. onz. mv. akatharta in : ta pneumata ta akatharta = de onzuivere geesten) . (14) Mc 6,7 (gen. onz. mv. akathartôn in : exousian tôn pneumatôn tôn akathartôn = macht over de onzuivere geesten) . (15) Mc 7,25 (acc. onz. enk. akatharton in : pneuma akatharton = een onzuivere geest) . (16) Mc 8,12 (dat. enk. pneumati in : tôi pneumati autou = met zijn geest) .(17) Mc 9,17 (acc. enk. pneuma alalon = een niet-sprekende geest) . (18) Mc 9,20 (nom. enk. to pneuma = de geest) . (19a) Mc 9,25 (to alalon kai kôfon pneuma = de niet-sprekende en dove geest) . (19b) Mc 9,25 (dat. m. + onz. enk. akathartô(i) in : tôi pneumati tôi akathartô(i) = aan de onzuivere geest) . (20) Mc 9,25 (dat. m. + onz. enk. akathartô(i) in : tôi pneumati tôi akathartô(i) = aan de onzuivere geest) . (21) Mc 12,36 (dat. mann. enk. hagiôi in : en tôi pneumati tôi hagiôi = door de heilige geest) . (22) Mc 13,11 (nom. onz. enk. hagion in : to pneuma to hagion = de heilige geest) . (23) Mc 14,38 (to men pneuma = de geest is evenwel gewillig) .
Mc 1,10.14.
hôs (zoals) . Taalgebruik in het NT : hôs
(zoals) . Taalgebruik in Mc : hôs
(zoals) . Onbep. voornaamw. van wijze hôs (zoals) .
Mc (21) : (1) Mc
1,10 . (2) Mc
1,22 . (3) Mc
4,26 . (4) Mc
4,27 . (5) Mc
4,31 . (6) Mc
4,36 . (7) Mc
5,13 . (8) Mc
6,15 . (9) Mc
6,34 . (10) Mc
7,6 . (11) Mc
8,9 . (12) Mc
8,24 . (13) Mc
9,21 . (14) Mc
10,1 . (15) Mc
10,15 . (16) Mc
12,25 . (17) Mc
12,31 . (18) Mc
12,33 . (19) Mc
13,34 . (20) Mc
14,48 . (21) Mc
14,72 .
Mc 1,10.15.
acc. vr. enk. peristeran van het zelfst. naamw. peristera (duif) . Taalgebruik
in het NT : peristera
(duif) . Taalgebruik in Mc : peristera
(duif) .
Mc (1) Mc
1,10 . Een vorm van peristera (duif) in Mc in 2 verzen : (1) Mc
1,10 . (2) Mc
11,15 .
Mc 1,10.16. act. part. praes. nom. + acc. onz. enk. katabainon van het werkw. katabainô (neerdalen, afdalen) . Taalgebruik in het NT : katabainô (neerdalen, afdalen) . Taalgebruik in Lc : katabainô (neerdalen, afdalen) . Mc (1) Mc 1,10 . Een vorm van katabainô (neerdalen, afdalen) in Mc in 6 verzen : (1) Mc 1,10 . (2) Mc 3,22 . (3) Mc 9,9 . (4) Mc 13,15 . (5) Mc 15,30 . (6) Mc 15,32 .
Mc 1,10.17. eis (naar, tot) . Taalgebruik in het NT : eis (naar) . Taalgebruik in het NT : eis (naar) . Voorzetsel van richting . Lat. in / ad . Fr. vers (versus : gedraaid , gekeerd ; vertere : tourner , draaien) / à . Ned. naar . E. for . In Mc (151) . In 13 verzen in Mc 1 : (1) Mc 1,4 . (2) Mc 1,9 . (3) Mc 1,10 . (4) Mc 1,12 . (5) Mc 1,14 . (6) Mc 1,21 . (7) Mc 1,28 . (8) Mc 1,29 . (9) Mc 1,35 . (10) Mc 1,38 . (11) Mc 1,39 . (12) Mc 1,44 . (13) Mc 1,45 .
Mc 1,10.18. acc. mann. enk. auton (hem) van het pers. voornaamw. autos . Taalgebruik in het NT : voornaamwoord autos . Taalgebruik in Mc. : voornaamwoord autos . Mc (146) . Mc 1 (11) : (1) Mc 1,5 . (2) Mc 1,10 . (3) Mc 1,12 . (4) Mc 1,26 . (5) Mc 1,32 . (6) Mc 1,34 . (7) Mc 1,36 . (8) Mc 1,37 . (9) Mc 1,40 . (10) Mc 1,43 . (11) Mc 1,45 .
Mc 1,11 - Mc 1,11 : 18. Doop van Jezus : Mc 1,9-11 - Mt 3,13-17 - Lc 3,21-22 -- bijbeloverzicht -- Mc (Marcus) -- Mc 1 -- taalgebruik -- Mc 1,9 - Mc 1,10 - Mc 1,11 - | ||||||||||||||||
|
Statenvertaling . 11 En er geschiedde een stem uit de hemelen: Gij zijt Mijn
geliefde Zoon, in Denwelken Ik Mijn welbehagen heb!
King James Bible . [11] And there came a voice from heaven, saying, Thou art
my beloved Son, in whom I am well pleased.
Luther-Bibel . 11 Und da geschah eine Stimme vom Himmel: Du bist mein lieber
Sohn, an dir habe ich Wohlgefallen.
Tekstuitleg van Mc 1,11 . Dit vers Mc 1,11 telt 16 (2 X 2 X 2 X 2) woorden en 59 letters . De getalswaarde van Mc 1,11 is 8654 (2 X 4327) . De hemelse stem . Er is geen werkw.legô (zeggen) om het citaat aan te kondigen , zo ook in Mc 9,7 .
Mc 1,11 καὶ φωνὴ ἐγένετο ἐκ τῶν οὐρανῶν, Σὺ εἶ ὁ υἱός μου ὁ ἀγαπητός, ἐν σοὶ εὐδόκησα.
Vertaling: En een stem klonk uit de hemel: jij bent mijn beminde zoon, in wie ik welbehagen heb.
Mc 1,11 καὶ (= kai: en; nevenschikkend vw. D.: und. E.: and. Fr.: et. Lat.: et. Hebr.: wë. Arab.: wa) φωνὴ (= fônè: stem, roep; zn nom vr enk) ἐγένετο (= egeneto: het gebeurde; med ind aor 3de pers enk van het wkw ginomai: gebeuren, worden; stam: gen) ἐκ (= ek of εξ = ex: uit; + gen; vz) τῶν (= tôn: van de; bep lidw gen mann/vr/onz mv van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = h, το = to: de - het) οὐρανῶν (= ouranôn: van de hemelen; zn gen mann mv van het zn ουρανος = ouranos: hemel), Σὺ (= su: jij; pers vnw 1ste pers nom enk) εἶ (= ei: jij bent; wkw act ind pr 2de pers enk van het wkw ειμι = eimi : zijn) ὁ (= ho: de; bep lidw nom mann enk van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = hè, το = to: de - het) υἱός (= huios: zoon; zn nom mann enk) μου (= mou: van mij; pers vnw 1ste pers gen mann enk bij het pers vnw εγω = egô: ik - mij) ὁ (= ho: de; bep lidw nom mann enk van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = hè, το = to: de - het) ἀγαπητός (= agapètos: beminde, geliefde; bn nom mann enk), ἐν (= en: in, tijdens, met; vz van plaats, tijd) σοὶ (= soi: aan u; pers vnw 2de pers dat enk van het persoonl vnw συ = su: jij) εὐδόκησα (= eudokèsen: hij vond welbehagen in; wkw act ind aor 3de pers enk van het wkw ευδοκεω = eudokeô: instemmen, een welbehagen vinden
in).
Mc 1,11.1.
kai (en) . Taalgebruik : kai
(en) in het NT . Taalgebruik in Mc : kai
(en) .
Mc (555) . Van de vijfenveertig verzen in Mc 1 niet in vijf verzen : (1) Mc
1,1 . (2) Mc
1,2 . (3) Mc
1,3 . (4) Mc
1,8 . (5) Mc
1,14 .
Mc 1,11.2. ind. aor. 3de pers. enk. egeneto (het gebeurde) van het werkw. ginomai (worden, gebeuren) . Taalgebruik in het NT : ginomai (worden) . Taalgebruik in Mc : ginomai (worden) . In drie verzen in Mc 1 : (1) Mc 1,4 . (2) Mc 1,9 . (3) Mc 1,11 . Een vorm van ginomai (worden, gebeuren) in 52 verzen , in Mc 1 in 5 verzen : (1) Mc 1,4 . (2) Mc 1,9 . (3) Mc 1,11 . (4) Mc 1,17 . (5) Mc 1,32 . In Mc 1,4 treedt Johannes de Doper voor het eerst op , in Mc 1,9 is dat Jezus .
Mc 1,11.3.
fônè (stem, roep) . Taalgebruik in het NT : fônè
(stem, roep) . Taalgebruik in Mc : fônè
(stem, roep) . Hebr. p´ (mond) . Verwant met Gr. fô-nè
(Lat vo-x = stem , vo-care = roepen) , fè-mi = spreken . Lat for - fari
. Verwant met de indogerm. stam bha . Cfr. tele-foon .
Ook verwantschap tussen Hebr. pânîm (aangezicht) en fainô
= schijnen . Lat. facies . E. face . Ned. aangezicht , aanschijn .
- zelfstandig naamwoord vrouwelijk nominatief of datief enkelvoud fônè
of fônèi = stem, roep . Mc (6) : (1) Mc
1,3 (nom.) . (2) Mc
1,11 (nom.) . (3) Mc
1,26 (dat.) . (4) Mc
5,7 (dat.) . (5) Mc
9,7 (nom.) . (6) Mc
15,34 (dat.) . Een vorm van fônè (stem, roep) in Mc in 7 verzen
: 6 + 1 : Mc
15,37 (acc. enk. fônèn) .
Mc 1,11.4. ek (uit) . Taalgebruik in het NT : ek (uit) . Taalgebruik in Mc : ek (uit) . Ned. uit . D. aus . E. out . Fr. de .ek of ex in Mc (38 + 20 = 58) . De vorm ek (uit) in drie verzen in Mc 1 : (1) Mc 1,10 . (2) Mc 1,11 . (3) Mc 1,29 ; ex (uit) in twee verzen in Mc 1 : (1) Mc 1,25 . (2) Mc 1,26 .
Mc 1,11.1. - 4. kai egeneto fônè ek (en er kwam een stem uit) . Mc (2) : (1) Mc 1,11 . (2) Mc 9,7 . Initiatieverhaal en transfiguratieverhaal vertonen veel gelijkenissen .
Mc 1,11.5.
bep. lidw. gen. m. + vr. + onz. mv. tôn (de) . Taalgebruik in het
NT : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Mc (90) . Mc 1 (4) : (1) Mc
1,7 . (2) Mc
1,11 . (3) Mc
1,13 . (4) Mc
1,20 .
Mc 1,11.6. gen. mann. mv. ouranôn (van de hemelen) van het zelfst. nw. ouranos (hemel) . Taalgebruik in het NT : ouranos (hemel) . Taalgebruik in Mc : ouranos (hemel) . Mc (1) : Mc 1,11 . Een vorm van ouranos (hemel) in Mc in 18 verzen : (1) Mc 1,10 . (2) Mc 1,11 . (3) Mc 4,32 . (4) Mc 6,41 . (5) Mc 7,34 . (6) Mc 8,11 . (7) Mc 10,21 . (8) Mc 11,25 . (9) Mc 11,26 . (10) Mc 11,30 . (11) Mc 11,31 . (12) Mc 12,25 . (13) Mc 13,25 . (14) Mc 13,27 . (15) Mc 13,31 . (16) Mc 13,32 . (17) Mc 14,62 . (18) Mc 16,19 .
Mc 1,11.4. - 6. ek tôn ouranôn = uit de hemelen . Hapax in Mc .
Mc 1,11.1.
- 6. Wordt het onderscheid tussen Johannes de Doper , de wegbereider , en Jezus
getypeerd door de zinnen die volgen op hun inleiding :
- Mc 1,11 : kai fônè egeneto ek tôn ouranôn = en er was een stem
uit de hemel .
- Mc 1,3 : fônè boôntos en tè(i) erèmô(i) = een
stem van een roepende in de woestijn .
Johannes de Doper wordt als wegbereider aangekondigd door een schriftcitaat
, Jezus wordt door een goddelijke openbaring geïnitieerd , waarbij een
stem de identiteit van Jezus verklaart .
Mc 1,11.7. persoonl. voornaamw. 2de pers. nom. enk. συ = su (jij) . Taalgebruik in het NT : persoonlijk voornaamwoord . Taalgebruik in de LXX : persoonlijk voornaamwoord . Taalgebruik in Mc : persoonlijk voornaamwoord . Mc (9) : (1) Mc 1,11 . (2) Mc 3,11 . (3) Mc 8,29 . (4) Mc 14,30 . (5) Mc 14,36 . (6) Mc 14,61 . (7) Mc 14,67 . (8) Mc 14,68 . (9) Mc 15,2 .
pers. vnw. 2de pers. enk. | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | O.T. | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
1 | nom. enk. su | 9 | 1 | 1 | 1 | 5 | 1 | 981 | 820 | 161 | 17 | 9 | 25 | 53 | 17 | 36 | 4 | 51 | 104 |
Mc 1,11.8. act. ind. pr. 2de pers. enk. ει = ei van het werkw. ειμι = eimi (zijn) en ει = ei (indien, of) : voegwoord van voorwaarde . Taalgebruik in het NT : ei . Taalgebruik in de LXX : ei . Taalgebruik in Mc : ei . Mc 1 (2) : (1) Mc 1,11 . (2) Mc 1,24 .
ei | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
42 | 2 | 4 | 3 | 1 | 1 | 3 | 5 | 6 | 2 | 2 | 2 | 3 | 5 | 3 | 1337 | 802 | 535 | 66 | 42 | 64 | 69 | 38 | 234 | 22 | 172 | 241 |
Mc 1,11.7.
- 8. συ ει = su ei (jij bent, gij zijt) . NT (49) . Mt (6) . Mc (5 / 9) : (1) Mc
1,11 . (2) Mc
3,11 . (3) Mc
8,29 . (4) Mc
14,61 . (5) Mc
15,2 . Lc (11) .
In het intiatieverhaal is de stem gericht naar Jezus zelf (Mc
1,11) : συ ει = su ei = jij bent . In het transfiguratieverhaal is de stem gericht
op de toehoorders , vandaar : οὑτος εστιν = houtos estin = deze is . Er zit dus evolutie in het
Mcverhaal . Het belijdenisverhaal van de centurio sluit aan op het transfiguratieverhaal
: οὑτος ὁ ανθρωπος ... ην = houtos ho anthrôpos ... èn = deze mens was . In Mc
15,39 valt op de aanwezigheid van ὁ ανθρωπος = ho anthrôpos = deze mens en de verleden
tijd van het werkw. nl. ην = èn = hij was .
Mc 1,11.9. bepaald lidwoord nom. mann. enk. ὁ = ho . Zie bepaald lidwoord ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het) . Taalgebruik in het NT : bepaald lidwoord . Mc (219) . Mc 1 (11) : (1) Mc 1,4 . (2) Mc 1,6 . (3) Mc 1,7 . (4) Mc 1,11 . (5) Mc 1,14 . (6) Mc 1,15 . (7) Mc 1,17 . (8) Mc 1,24 . (9) Mc 1,25 . (10) Mc 1,31 . (11) Mc 1,32 . (12) Mc 1,45 .
lidw. enk. | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
1. | nom. m. enk. ho | 219 | 12 | 13 | 5 | 12 | 8 | 17 | 6 | 5 | 18 | 28 | 11 | 16 | 16 | 27 | 21 | 4 | 8495 | 6052 | 2443 | 408 | 219 | 331 | 436 | 281 | 612 | 156 | 958 | 1394 |
Totaal | 940 | 67 | 45 | 41 | 64 | 70 | 71 | 62 | 36 | 66 | 71 | 40 | 59 | 53 | 106 | 61 | 28 | 54298 | 42002 | 12296 | 1648 | 940 | 1649 | 1422 | 1696 | 4013 | 928 | 4237 | 5659 |
- Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Mc 1,11.10. nom. mann. enk. υἰος = huios (zoon) . Taalgebruik in het NT : huios (zoon) . Taalgebruik in de LXX : huios (zoon) . Taalgebruik in Mc : huios (zoon) . Mc (19) . Mc (19) Mc 1,11 . (2) Mc 2,10 ** . (3) Mc 2,28 **. (4) Mc 3,11 * . (5) Mc 6,3 . (6) Mc 8,38 ** . (7) Mc 9,7 . (8) Mc 9,9 ** . (9) Mc 9,31 ** . (10) Mc 10,33 ** . (11) Mc 10,45 ** . (12) Mc 10,46 . (13) Mc 12,35 . (14) Mc 12,37 . (15) Mc 13,32 . (16) Mc 14,21 ** . (17) Mc 14,41 ** . (18) Mc 14,61 . (19) Mc 15,39 . Een vorm van υἰος = huios (zoon) in Mc (33) , in Mc 1 (2) : (1) Mc 1,1 (gen. huiou) . (2) Mc 1,11 (nom. υἰος = huios) .
huios (zoon) enk. | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
nom. mann. enk. huios | 885 | 732 | 153 | 42 | 19 | 39 | 26 | 6 | 19 | 2 | 100 | 126 |
totaal | 1851 | 1560 | 291 | 69 | 29 | 62 | 51 | 10 | 65 | 5 | 160 | 211 |
huios (zoon) mv. | bijbel | O.T. | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. |
totaal | 2499 | 2432 | 67 | 14 | 4 | 10 | 2 | 11 | 23 | 3 | 28 | 30 | 23 |
huios (zoon) enk. . ** | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | |
1 | nom. mann. enk. huios | 19 | 1 : Mc 1,11 | 2 : (1) Mc 2,10 ** . (2) Mc 2,28 **. | 1 : Mc 3,11 * . | 1 : Mc 6,3 . | 1 : Mc 8,38 ** . | 3 : (1) Mc 9,7 . (2) Mc 9,9 ** . (3) Mc 9,31 ** . | 3 : (1) Mc 10,33 ** . (2) Mc 10,45 ** . (3) Mc 10,46 . | 2 : (1) Mc 12,35 . (2) Mc 12,37 . | 1 : Mc 13,32 . | 3 : (1) Mc 14,21 ** . . (2) Mc 14,41 ** . (3) Mc 14,61 . | 1 : Mc 15,39 . | |
2 | voc. enk. huie | 3 | 1 : Mc 5,7 * . | 2 : (1) Mc 10,47 *** . (2) Mc 10,48 *** . | ||||||||||
3 | gen. enk. huiou | 1 | 1 : Mc 1,1 * . | |||||||||||
5 | acc. enk. huion | 6 | 1 : (1) Mc 8,31** . | 2 : (1) Mc 9,12 **. (2) Mc 9,17 ***. | 1 : Mc 12,6 ***. | 1 : Mc 13,26 **. | 1 : Mc 14,62 **. | |||||||
totaal | 29 | 2 | 2 ** | 1 | 1 | 1 | 2 | 5 | 5 | 3 | 2 | 4 | 1 |
- Hebreeuws . בֵּן/ בִּן / בֶּן= ben / bin / bèn (zoon, kind) . Taalgebruik
in Tenakh : ben
(zoon, kind) . Getalswaarde : beth = 2 , nun = 14 of 50 ; totaal : 16 (2²
X 2²) of 52 (2 X 26) . Structuur : 2 - 5 . De som van de elementen is 7 . Tenakh (1225) . Pentateuch (284)
. Eerdere Profeten (392) . Latere Profeten (231) . 12 Kleine Profeten (26) .
Geschriften (292) .
- Lat. filius . Fr. fils . Ned. zoon . D. Sohn . E. son . Arabisch : اِبن = ´ibn (zoon) . Taalgebruik in de Qoran : ´ibn (zoon) .
Bij de doop van Johannes wordt Jezus als de zoon van God geopenbaard . Het sanhedrin
zal Jezus juist om deze bewering veroordelen . Bij het eerste optreden van Jezus
heeft reeds een confrontatie plaats . Jezus , vervuld van heilige geest , komt
in het aangezicht te staan van een onreine geest die hem zegt : wat is er tussen
ons en u , Jezus van Nazaret . Ik weet wie u bent , de heilige van God .
Mc 1,11.9. - 10. ὁ υἰος = ho huios (de zoon) . Een vorm van het lidw. met een vorm van υἰος = huios (zoon) in het NT (242) , in Mc (25) . Niet in (1) Mc 1,1 . (2) Mc 5,7 . (3) Mc 10,46 . (4) Mc 10,48 . (5) Mc 12,35 . (6) Mc 12,37 . (7) Mc 15,39 .
Mc 1,11.11. pers. voornaamw. 1ste pers. gen. enk. μου = mou (van mij) van het persoonl. voornaamw. εγω = egô (ik - mij) . Taalgebruik in het NT : persoonlijk voornaamwoord . Taalgebruik in de LXX : persoonlijk voornaamwoord . Taalgebruik in Mc. : persoonlijk voornaamwoord .
pers. vnw. 1ste pers. enk. | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | |
2 | gen. enk. mou (34) | 4 : (1) Mc 1,2 . (2) Mc 1,7 . (3) Mc 1,11 . (4) Mc 1,17 . | 3 : (1) Mc 3,33 . (2) Mc 3,34 . (3) Mc 3,35 . | 3 : (1) Mc 5,23 . (2) Mc 5,30 . (3) Mc 5,31 . | 1 : Mc 6,23 . | 1 : Mc 7,14 . | 2 : (1) Mc 8,33 . (2) Mc 8,34 . | 5 : (1) . Mc 9,7 . (2) Mc 9,17 . . (3) Mc 9,24 . (4) Mc 9,37 . (5) Mc 9,39 . | 2 : (1) Mc 10,20 . (2) Mc 10,40 . | 1 : Mc 11,17 . | 2 : (1) Mc 12,6 . (2) Mc 12,36 . | 3 : (1) Mc 13,6 . (2) Mc 13,13 . (3) Mc 13,31 . | 5 : (1)Mc 14,8 . (2) Mc 14,14 . (3) Mc 14,22 . (4) Mc 14,24 . (5) Mc 14,34 . | 1 : Mc 15,34 . | 1 : Mc 16,17 . | 3356 | 2897 | 459 | 67 | 34 | 77 | 82 | 39 | 21 |
Mc 1,11.10
- 11. υἰος μου = huios mou (zoon van mij = mijn zoon) . NT (12) : (1) Mt
3,17 . (2) Mt 17,5 . (3) Mc
1,11 . (4) Mc 9,7 . (5) Lc 3,22 . (6) Lc
9,35 . (7) Lc 15,24 . (8) Hnd 13,33 . (9) Heb 1,5 . (10) Heb 5,5 . (11) 1
Pe 5,13 . (12) 2
Pe 1,17
1. | 2. | 3. | 4. | 5. | 6. | 7. |
Mc 1,1 | Mc 1,11 | Mc 3,11 | Mc 5,7 | Mc 9,7 | Mc 14,61 | Mc 15,39 |
hoti (dat) | ||||||
su (u) | su (u) | houtos (deze) | su (u) | |||
ei (bent) | ei (bent) | estin (is) | ei (bent) | |||
archè tou euaggeliou Ièsou Christou huiou theou (begin van het evangelie van Jezus Christus, zoon van God) | ho huios mou (mijn zoon) | ho huios tou theou (de zoon van God) | Ièsou , huie tou theou | ho huios mou (mijn zoon) | ho christos, ho huios tou eulogètou (de messias,de zoon van de gezegende) | alèthôs houtos ho anthrôpos huios theou èn (waarlijk deze mens was de zoon van God) |
ho agapètos (de beminde) | ho agapètos (de beminde) | |||||
13. Optreden van Johannes de Doper : Mc 1,1-6 - Mt 3,1-6 - Lc 3,1-6 - | 18. Doop van Jezus :Mc 1,9-11 - Mt 3,13-17 - Lc 3,21-22 - | 96. Volkstoeloop en genezingen : Mc 3,7-12 - Mt 12,15-21 - Lc 6,17-20a - | 66. Twee bezetenen van Gadara van de demonen bevrijd : Mc 5,1-20 - Mt 8,28-34 - Lc 8,26-39 | 168. Verheerlijking van Jezus : Mc 9,2-10 - Mt 17,1-9 - Lc 9,28-36 - | 332. Jezus voor het Sandredin : Mc 14,55-64 - Mt 26,59-66 - Lc 22,66-71 - | 347. Kruisdood van Jezus : Mc 15,33-39 - Mt 27,45-54 - Lc 23,44-48 - |
9. - 11. ὁ υἰος μου = ho huios mou (de zoon van mij = mijn zoon) . NT (9) : (1) Mt 3,17 . (2) Mt 17,5 . (3) Mc 1,11 . (4) Mc 9,7 . (5) Lc 3,22 . (6) Lc 9,35 . (7) Lc 15,24 . (8) 1 Pe 5,13 . (9) 2 Pe 1,17 .
9. - 13. ὁ υἰος μου ὁ αγαπητος = ho huios mou ho agapètos (de zoon van mij = mijn zoon, mijn beminde) . NT (7) : (1) Mt 3,17 . (2) Mt 17,5 . (3) Mc 1,11 . (4) Mc 9,7 . (5) Lc 3,22 . (6) Lc 9,35 . (7) 2 Pe 1,17 .
Mc 1,11.14.
en (in) . Taalgebruik in het NT : en
(in) . Taalgebruik in Mc : en
(in) . Hebr. bë . Fr. en . Ned. in . Fr. dans.
In Mc 1 (13) : (1) Mc
1,2 . (2) Mc
1,3 . (3) Mc
1,4 . (4) Mc
1,5 . (5) Mc
1,8 . (6) Mc
1,9 . (7) Mc
1,11 . (8) Mc
1,13 . (9) Mc
1,15 . (10) Mc
1,16 . (11) Mc
1,19 . (12) Mc
1,20 . (13) Mc
1,23 .
Mc 1,11.15. pers. voornaamw. 2de pers. dat. enk. soi (aan u) . Taalgebruik in het NT : persoonlijk voornaamwoord . Taalgebruik in Mc : persoonlijk voornaamwoord . Mc (21) . Mc 1 (2) : (1) Mc 1,11 . (2) Mc 1,24 .
20. Jezus door de Satan op de proef gesteld : Mc 1,12-13 - Mc 1,12-13 - Mt 4,1-11 - Lc 4,1-13 -- Mc (Marcus) -- Mc 1 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Mc 1,12 - Mc 1,13 - zie ook Joh 1,19-34 -
Evangelielezing 1ste
(eerste zondag in de veertigdagentijd B : Mc 1,12-15 (Taalgebruik : Mc
1,12-15) .
In die tijd dreef de Geest Jezus naar de woestijn. Veertig dagen bracht Hij
in de woestijn door, terwijl Hij door de satan op de proef werd gesteld. Hij
verbleef bij de wilde dieren en de engelen bewezen Hem hun diensten. Nadat Johannes
was gevangen genomen ging Jezus naar Galilea en verkondigde Gods Blijde Boodschap.
Hij zei: "De tijd is vervuld en het Rijk Gods is nabij; bekeert u en gelooft
in de Blijde Boodschap."
In Mc
1,9-11 werd het hoofdpersonage (Jezus) geïntroduceerd . In Mc
1,12-13 wordt de tegenstander van God (de satan) geïntroduceerd .
Jezus wordt aan een test onderworpen . Die test houdt verband met zijn godservaring
. De plaats van de test is de woestijn , een plaats die herinneringen oproept
aan Mozes . In de woestijn verbleef Mozes en het volk van God gedurende veertig
jaar . De woestijn is ook de plaats waar Jezus alleen is .
Het is de plaats waar hij moet kiezen tussen God of satan . De woestijn is
de testplaats .
De elementen van de twee verhalen (zoonschap en beproeving : Mc
1,9-11 , Mc
1,12-13) lopen als een rode draad door het hele evangelie om te eindigen
in de veroordeling van Jezus omwille van zijn zoonschap van God en in de beproeving
van het kruis van waarop Jezus roept : “Mijn God , mijn God , waarom
hebt U mij verlaten .” Doopsel en verblijf in de woestijn geven de twee
aspecten van de relatie tot God aan : Godsverbondenheid en verlatenheid door
God .
Mc 1,12 - Mc 1,12 : 20. Jezus door de Satan op de proef gesteld : Mc 1,12-13 - Mt 4,1-11 - Lc 4,1-13 -- Mc (Marcus) -- Mc 1 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Mc 1,12 - Mc 1,13 - | ||||||||||||||||
|
Persoonlijke vertaling : en de geest werpt hem buiten rechtstreeks / zonder
omwegen naar de woestijn .
Statenvertaling . 12 En terstond dreef Hem de Geest uit in de woestijn.
King James Bible . And immediately the Spirit driveth him into the wilderness.
Luther-Bibel . Und alsbald trieb ihn der Geist in die Wüste;
Mc 1,12 | Kai euthus to pneuma auton ekballei eis tèn erèmon |
Mt 4,1 | tote ho Ièsous anèchthè eis tèn erèmon hupo tou pneumatos |
Lc 4,1 | kai ègeneto en tô pneumati en tè erèmô |
Tekstuitleg van Mc 1,12 . Dit vers Mc 1,12 bestaat uit 9 woorden ( 2 - 4 - 3 ) en 16 lettergrepen ( 3 - 3 - 2 - 3 - 5 ) . De getalswaarde van Mc 1,12 is 3761 (priemgetal) . De achtste en de zestiende lettergreep eindigen op -on . Woordvolgorde van de zin : nevenschikkend voegwoord - bijwoord - onderwerp - lijdend voorwerp - werkwoord - plaatsbepaling . Bij ek-ballei (hij werpt buiten) zouden we een bepaling met ek- (uit, buiten) verwachten . Onmiddellijk na ekballei (hij werpt buiten) volgt de plaatsbepaling eis... (naar)
Mc 1,12 Καὶ εὐθὺς τὸ πνεῦμα αὐτὸν ἐκβάλλει εἰς τὴν ἔρημον.
Vertaling: En onmiddellijk de geest werpt hem naar de woestijn.
Mc 1,12 καὶ (= kai: en; nevenschikkend vw. D.: und. E.: and. Fr.: et. Lat.: et. Hebr.: wë. Arab.: wa) εὐθὺς (= euthus: onmiddellijk, rechtstreeks; bv nw als bijwoord) τὸ (= to: het, bep lidw nom en acc onz enk van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = h, το = to: de - het).πνεῦμα (= auton: hem; aanw vnw 3de pers acc mann enk van het aanw vnw 3de pers enk: αυτος - αυτη - αυτο: autos - autè - auto: hij - zij - het) ἐκβάλλει (= ekballei: hij werpt buiten; wkw act ind praes 3de pers enk van het wkw εκβαλλω = ekballô: uitwerpen, uitvallen) εἰς (= eis: naar; vz van plaats) τὴν (= tèn; bep lidw acc vr enk van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = hè, το = to: de - het) ἔρημον (= erèmon: woestijn; zn acc vr enk van het zn ερημος = erèmos: woestijn, eenzame plaats).
1. kai (en) . Taalgebruik : kai (en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et . Fr. : et . N. : en . E. : and .
Van de 45 verzen in Mc 1 niet in 5 verzen : (1) Mc 1,1 . (2) Mc 1,2 . (3) Mc 1,3 . (4) Mc 1,8 . (5) Mc 1,14 . Er is verandering van personage . In Mc 1,12-13 komt 4X het verbindingswoordje kai (en) voor ; 1X in Mc 1,12 en 3X in Mc 1,13 . Het leidt telkens een nevenschikkende zin in .
2. ευθυς = euthus (tijd : onmiddellijk , dadelijk , terstond ; plaats : rechtstreeks , direct , zonder omwegen) . Taalgebruik in het NT : euthus (onmiddellijk , rechtstreeks) . Taalgebruik in de LXX : euthus (onmiddellijk , rechtstreeks) . euthunô (recht houden , recht maken) .
euthus / eutheôs | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
euthus | 55 | 5 | 50 | 5 | 40 | 2 | 3 | 47 | 50 | |||
eutheôs | 47 | 11 | 36 | 13 | 1 | 6 | 3 | 9 | 3 | 1 | 20 | 23 |
totaal | 102 | 16 | 86 | 18 | 41 | 8 | 6 | 9 | 3 | 1 | 67 | 73 |
Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | ||
40 | 11 | 2 | 1 | 5 | 4 | 5 | 1 | 1 | 3 | 1 | 2 | 3 | 1 |
- Bij Mc in 40 verzen : (1) Mc
1,10 . (2) Mc
1,12 . (3) Mc
1,18 . (4) Mc
1,20 . (5) Mc
1,21 . (6) Mc
1,23 . (7) Mc
1,28 . (8) Mc
1,29 . (9) Mc
1,30 . (10) Mc
1,42 . (11) Mc
1,43 . (12) Mc
2,8 . (13) Mc
2,12 . (14) Mc
3,6 . (15) Mc
4,5 . (16) Mc
4,15 . (17) Mc
4,16 . (18) Mc
4,17 . (19) Mc
4,29 . (20) Mc
5,2 . (21) Mc
5,29 . (22) Mc
5,30 . (23) Mc
5,42 . (24) Mc
6,25 . (25) Mc
6,27 . (26) Mc
6,45 . (27) Mc
6,50 . (28) Mc
6,54 . (29) Mc
7,25 . (30) Mc
8,10 . (31) Mc
9,15 . (32) Mc
9,20 . (33) Mc
9,24 . (34) Mc
10,52 . (35) Mc
11,2 . (36) Mc
11,3 . (37) Mc
14,43 . (38) Mc
14,45 . (39) Mc
14,72 . (40) Mc
15,1 .
- Bij Mc in één vers eutheôs : Mc
7,35 .
euthus (tijd: onmiddellijk, dadelijk, terstond; plaats : rechtstreeks, direct, zonder omwegen) . Taalgebruik in het NT : euthus (onmiddellijk , rechtstreeks) . Taalgebruik in Mc : euthus (onmiddellijk , rechtstreeks) . euthunô (recht houden , recht maken) . Mc 1 (11) : (1) Mc 1,10 . (2) Mc 1,12 . (3) Mc 1,18 . (4) Mc 1,20 . (5) Mc 1,21 . (6) Mc 1,23 . (7) Mc 1,28 . (8) Mc 1,29 . (9) Mc 1,30 . (10) Mc 1,42 . (11) Mc 1,43 . In Mc 1 komt in 11 verzen euthus voor . Dat is veel in verhouding tot de andere hoofdstukken . Dat geeft iets onrustigs . Dikwijls duidt het op een onmiddellijke reactie . In een aantal verzen is de structuur van het vers zeer gelijkaardig opgebouwd . Het marcusevangelie heeft iets ongeduldigs . Er lijkt haast bij het optreden van Jezus te bestaan .
3. bep. lidw. nom. + acc. onz. enk. to (het) . Taalgebruik in het NT : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Mc 1 (4) : (1) Mc
1,10 (acc.) . (2) Mc
1,12 (nom.) . (3) Mc
1,14 (acc.) . (4) Mc
1,26 (nom.) . In drie verzen is het bep. lidw. to (het) verbonden met het
zelfst. naamw. pneuma (geest) : (1) Mc
1,10 (acc.) . (2) Mc
1,12 (nom.) . (3) Mc
1,26 (nom.) .
4. nom.+ acc. onz. enk. pneuma (geest) . Taalgebruik in het NT : pneuma
(geest) . Taalgebruik in Mc : pneuma
(geest) . Lat. spiritus . Fr. esprit . Ned. geest .
Mc (12) : (1) Mc
1,10 . (2) Mc
1,12 . (3) Mc
1,26 . (4) Mc
3,29 . (5) Mc
3,30 . (6) Mc
5,8 . (7) Mc
7,25 . (8) Mc
9,17 . (9) Mc
9,20 . (10) Mc
9,25 . (11) Mc
13,11 . (12) Mc
14,38 .
3. - 4. to pneuma (de geest) . Taalgebruik : to pneuma (de geest) , zie Lc 4,1 . Zie ook : Mc 1,10 . Het komt bij Marcus in twaalf verzen voor . De band tussen de geest en Jezus wordt verbeeld in het verhaal van het doopsel (Mc 1,10) . In Mc 1,10 bestaat het gedeelte over de geest uit 8 woorden en 16 lettergrepen ; in Mc 1,12 bestaat het gedeelte over de geest uit 9 woorden en 16 lettergrepen . In Mc 1,10 wordt Jezus met de geest vervuld en ervaart hij de relatie van God tot hem als een relatie van een vader tot zijn zoon . Na deze diepe ervaring wordt Jezus aan een test onderworpen . Ons Nederlands woordgebruik helpt ons het woordgebruik van Marcus te begrijpen . Marcus zegt dat de geest hem uitwerpt naar ... om ; Marcus gebruikt het werkwoord uitwerpen (ekballô), wij gebruiken onderwerpen . Marcus (Mc 1,13) gebruikt èn ... peirazomenos (was onderzoekend , testend , beproevend = werd getest / beproefd) . Wij gebruiken woorden als testen , toetsen , proefwerken maken , tentamens / examens afleggen .
6. ekballei (hij gooit eruit ; hij werpt buiten) van het werkwoord ekballô
(buitenwerpen, buitengooien) . In negen verzen in de bijbel , slechts in het
NT . Deze vorm van het werkwoord ekballô (buitenwerpen) komt bij Marcus
slechts in twee verzen voor . Het komt nog voor in Mc
3,22 : hoti en archonti tôn daimoniôn ekballei ta daimonia
/ dat hij krachtens de vorst van de duivels werpt hij de duivels uit , waar
gezegd wordt dat Jezus in het bezit is van Beëlzebub en in zijn naam
de duivels uitdrijft . Meestal wordt dit werkwoord gebruikt om een duiveluitdrijving
te beschrijven . Jezus werpt een onzuivere geest uit .
De zin komt wat bevreemdend over . Wil de evangelist Marcus het onderscheid
tussen Johannes de Doper en Jezus beklemtonen door Jezus uit de kring van
Johannes de Doper te gooien ? Johannes doopt met water in de Jordaan . Jezus
wordt de woestijn ingestuurd waar hij getest wordt . Het werkwoord doet ook
denken aan het verhaal van Jona die na drie dagen door de vis werd uitgespuwd
. De koppeling van de rivier de Jordaan en de woestijn doet denken aan de
doortocht door de Rode Zee en de tocht door de woestijn door de Hebreeën
onder leiding van Mozes .
- ekballein (buitenwerpen, buitengooien) . Infinitief . In zes verzen in de
bijbel , slechts in het NT . In drie verzen bij Marcus : (1) Mc
3,15 . (2) Mc
3,23 . (3) Mc
11,15 . In Mc
3,23 : pôs dunatai satanas satanan ekballein (hoe kan satan de satan
buitengooien) . In de zending van de twaalf (Mc
3,15) zegt Jezus : kai echein exousian ekballein ta daimonia (en macht
te hebben de duivels buiten te gooien) . In Mc
11,15 wordt ekballein (buitengooien, buitenwerpen) gebruikt bij de zuivering
van de tempel.
Bijbeldeskundigen spreken vaak over het gebruik van het praesens historicum door de synoptici . De evangelist Marcus zou een tegenwoordige tijd gebruiken waar wij normalerwijze een verleden tijd zouden gebruiken . Misschien is er meer te ontdekken . Misschien zit er een systematiek in het gebruik van het praesens . Daarom zullen we hier de zinnen met het praesens bij elkaar zetten . Zie het gebruik van het praesens wanneer Jezus en zijn leerlingen of soms Jezus zelf naar een bepaalde plaats gaan / gaat . Deze teksten vormen een geheel van teksten. Zie erchontai (zij gaan) in twaalf verzen bij Marcus , zie Mc 11,1 .
7. eis (naar, tot) . Taalgebruik in het NT : eis
(naar) . Taalgebruik in het NT : eis
(naar) . Voorzetsel van richting . Lat. in / ad . Fr. vers (versus : gedraaid
, gekeerd ; vertere : tourner , draaien) / à . Ned. naar . E. for .
In
13 verzen in Mc 1 : (1) Mc
1,4 . (2) Mc
1,9 . (3) Mc
1,10 . (4) Mc
1,12 . (5) Mc
1,14 . (6) Mc
1,21 . (7) Mc
1,28 . (8) Mc
1,29 . (9) Mc
1,35 . (10) Mc
1,38 . (11) Mc
1,39 . (12) Mc
1,44 . (13) Mc
1,45 .
9. accusatief vrouwelijk enk. erèmon = woestijn , van het
zelfst. naamw. erèmos (woestijn) . Taalgebruik in het NT : erèmos
(woestijn) . Taalgebruik in Mc. : erèmos
(woestijn) . Hebr. chârëbâh (chrbh : 11) , mv. chârâbhôth
(chrbwth : 14) . De berg chorebhâh (Choreb) . hammidëbar (de woestijn)
(39) . Cfr. heremiet < herèmitos : kluizenaar (claustrum : gesloten)
. désert < Latijnse de-sertus : verlaten ; serere , sertum : aaneenrijgen
, aaneenschakelen . Een plaats is eenzaam om tot rust te komen . Een huis is
verlaten nadat de bewoners zijn gevlucht , gestorven of gedood . Een weg is
verlaten .
In 6 van de 9 verzen komt een vorm van erèmos (woestijn) voor in Mc 1
: (1) Mc
1,3 . (2) Mc
1,4 . (3) Mc 1,12 . (4) Mc
1,13 . (5) Mc
1,35 . (6) Mc
1,45 .
- dat. vr. enk. erèmô(i) in drie verzen : (1) Mc
1,3 . (2) Mc
1,4 . (3) Mc
1,13 .
- acc. vr. enk. erèmon in (1) Mc 1,12 . (2) Mc
1,35 .
- en erèmois (eenzame plaatsen) in Mc
1,45 .
In Mc 1,3 wordt Js geciteerd . In Mc
1,4 krijgt het bijbelcitaat zijn vervulling in de persoon van Johannes de
Doper , in Mc
1,12 en Mc
1,13 in de persoon van Jezus .
7. - 9. eis tèn erèmon : naar de woestijn) . Mc (1) : Mc 1,12 .
Mc 1,13 - Mc 1,13 . Jezus door de Satan op de proef gesteld : Mc 1,12-13 - Mt 4,1-11 - Lc 4,1-13 -- Mc (Marcus) -- Mc 1 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Mc 1,12 - Mc 1,13 - | ||||||||||||||||
|
Persoonlijke vertaling : en hij werd in de woestijn gedurende 40 dagen getest
door de satan en hij was met de wilde dieren, en de engelen dienden hem.
Statenvertaling . 13 En Hij was aldaar in de woestijn veertig dagen, verzocht
van den satan; en was bij de wilde gedierten; en de engelen dienden Hem.
King James Bible . And he was there in the wilderness forty days, tempted of
Satan; and was with the wild beasts; and the angels ministered unto him.
Luther-Bibel . und er war in der Wüste vierzig Tage und wurde versucht
von dem Satan und war bei den wilden Tieren, und die Engel dienten ihm.
Tekstanalyse van Mc 1,13 . Dit vers Mc 1,13 telt 22 (2 X 11) woorden , 106 (2 X 53) letters en 45 (3 X 3 X 5) lettergrepen . De getalswaarde van Mc 1,13 is 10566 (2 X 3 X 3 X 587) . Mc 1,13 bestaat uit drie nevenschikkende zinnen , telkens ingeleid door het nevenschikkend voegwoord kai (en) .
Mc 1,13.1.
kai (en) . Taalgebruik : kai
(en) in het NT . Taalgebruik in Mc : kai
(en) .
Van de vijfenveertig verzen in Mc 1 niet in vijf verzen : (1) Mc
1,1 . (2) Mc
1,2 . (3) Mc
1,3 . (4) Mc
1,8 . (5) Mc
1,14 .
2. act. ind. imperf. 3de pers. enk. èn (hij was) van het werkw. eimi
(zijn) . Taalgebruik : eimi
(zijn) . Taalgebruik : eimi
(zijn) . Hebr. hâjâh . Lat. esse . Fr. être . Ned. zijn
. E. to be .
In zes verzen in Mc 1 : (1) Mc
1,6 . (2) Mc
1,13 . (3) Mc
1,22 . (4) Mc
1,23 . (5) Mc
1,33 . (6) Mc
1,45 .
Mc 1,13.3.
en (in) . Taalgebruik in het NT : en
(in) . Taalgebruik in Mc : en
(in) . Hebr. bë . Fr. en . Ned. in . Fr. dans .
In Mc 1 (13) : (1) Mc
1,2 . (2) Mc
1,3 . (3) Mc
1,4 . (4) Mc
1,5 . (5) Mc
1,8 . (6) Mc
1,9 . (7) Mc
1,11 . (8) Mc
1,13 . (9) Mc
1,15 . (10) Mc
1,16 . (11) Mc
1,19 . (12) Mc
1,20 . (13) Mc
1,23 .
Mc 1,13.4. bep. lidw. dat. vr. enk. tè(i) (de) . Taalgebruik in het NT : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , i