MARCUSEVANGELIE : EERSTE HOOFDSTUK , MC 1 -- TAALGEBRUIK -- COMMENTAAR -
- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Mc (Marcus)
--
Zie naar de websites : Mc 1,1-8 . Mc 1, 9-15 . Mc 1,16-20 . Mc 1,21-28 . Mc 1,32-45 .
Deze websitepagina is een onderdeel van de website van Arseen De Kesel http://www.interlevensbeschouwelijk.be/index.html -
- Marcus
: overzicht .
- Marcus taalgebruik - Marcus
taalgebruik A - Marcus
taalgebruik B - Marcus
taalgebruik C - Marcus
taalgebruik D - Marcus
taalgebruik E - Marcus
taalgebruik F - Marcus
taalgebruik G - Marcus
taalgebruik H - Marcus
taalgebruik I - Marcus
taalgebruik J - Marcus
taalgebruik K - Marcus
taalgebruik L - Marcus
taalgebruik M - Marcus
taalgebruik N - Marcus
taalgebruik O - Marcus
taalgebruik P - Marcus
taalgebruik Q - Marcus
taalgebruik R - Marcus
taalgebruik S - Marcus
taalgebruik T - Marcus
taalgebruik U - Marcus
taalgebruik Z -
- Mc
: commentaar .
Overzicht van het Marcusevangelie : Mc 1 , Mc 2 , Mc 3 , Mc 4 , Mc 5 , Mc 6 , Mc 7 , Mc 8 , Mc 9 , Mc 10 , Mc 11 , Mc 12 , Mc 13 , Mc 14 , Mc 15 , Mc 16
Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | |
Tekstuitleg per pericope : Mc
1,1-6 , Mc
1,7-8 , Mc
1,9-11 , Mc
1,12-13 , Mc
1,14-15 , Mc
1,16-20 , Mc
1,21 , Mc
1,22 , Mc
1,23-28 , Mc
1,29-31 , Mc
1,32-34 , Mc
1,35-38 , Mc
1,39 , Mc
1,40-45
Tekstuitleg vers per vers : Mc
1,1 - Mc
1,2 - Mc
1,3 - Mc
1,4 - Mc
1,5 - Mc
1,6 - Mc
1,7 - Mc
1,8 - Mc
1,9 - Mc
1,10 - Mc
1,11 - Mc
1,12 - Mc
1,13 - Mc
1,14 - Mc
1,15 - Mc
1,16 - Mc
1,17 - Mc
1,18 - Mc
1,19 - Mc
1,20 - Mc
1,21 - Mc
1,22 - Mc
1,23 - Mc
1,24 - Mc
1,25 - Mc
1,26 - Mc
1,27 - Mc
1,28 - Mc
1,29 - Mc
1,30 - Mc
1,31 - Mc
1,32 - Mc
1,33 - Mc
1,34 - Mc
1,35 - Mc
1,36 - Mc
1,37 - Mc
1,38 - Mc
1,39 - Mc
1,40 - Mc
1,41 - Mc
1,42 - Mc
1,43 - Mc
1,44 - Mc
1,45
In hun synopsis van de eerste drie evangeliën (Leuven, Vlaamse
Bijbelstichting, 1986; Turnhout, Brepols, ) onderscheiden Adelbert Denaux en
Marc Vervenne volgende pericopen in het eerste hoofdstuk van het Marcusevangelie
:
13. Optreden van Johannes de Doper - Mc
1,1-6 - Mt
3,1-6 - Lc
3,1-6 -
16. Johannes de Doper kondigt de Messias aan Mc
1,7-8 - Mt
3,11-12 - Lc
3,15-17 -
18. Doop van Jezus - Mc
1,9-11 - Mt
3,13-17 - Lc
3,21-22 -
20. Jezus door de Satan op de proef gesteld - Mc
1,12-13 - Mt
4,1-11 - Lc
4,1-13 -
21. Begin van Jezus'optreden in Galilea - Mc
1,14-15 - Mt
4,12-17 - Lc
4,14-15 -
23. Roeping van de eerste leerlingen - Mc
1,16-20 - Mt
4,18-22 -
24. Jezus leert en geneest - Mc
1,21 - Mt
4,23-25 ; 5,1-2 - Lc
4,31 -
54. Slot van de bergrede - Mc
1,22 - Mt
7,28-29 - Lc
4,32 -
55. Uitdrijving van een demon - Mc
1,23-28 - Lc
4,33-37 -
58. Genezing van Petrus'schoonmoeder - Mc
1,29-31 - Mt
8,14-15 - Lc
4,38-39 -
59. Genezingen en exorcismen - Mc
1,32-34 - Mt
8,16-17 - Lc
4,40-41 -
60. Jezus vertrekt uit Kafarnaüm - Mc
1,35-38 - Lc
4,42-43 -
61. Prediking in de synagogen - Mc
1,39 - Mt
4,23-25 ; 5,1-2 - Lc
4,44 -
63. Genezing van een melaatse - Mc
1,40-45 - Mt
8,2-4 - Lc
5,12-16 -
- Mc 1,1 : titel
- Mc 1,2-8 : Johannes de Doper
-- Mc 1,2-3: profetie
---- 2a : inleiding op het citaat van Jesaja
---- 2b : Eliatekst: aankondiging van een bode
---- 3 : Jesajatekst: aankondiging en opdracht tot
-- Mc 1,4-5 : voorbereiding
---- 4 : optreden van Johannes: vervulling, aanwezigheid van de bode
---- 5 : reactie; daadwerkelijke voorbereiding
-- Mc : 1,6
-- Mc : 1,7-8
-- Mc 1,9-15
---- Mc 1,9-11
------ Mc 1,9
------ Mc 10-11
---- Mc 1,12-13
---- Mc 1,14-15
13. Optreden van Johannes de Doper : Mc 1,1-6 - Mc 1,1-6 - Mt 3,1-6 - Lc 3,1-6 -
- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Mc (Marcus)
-- Mc 1 -- Mc 1,1 - Mc 1,2 - Mc 1,3 - Mc 1,4 - Mc 1,5 - Mc 1,6 -
Mc 1,2 b | Mc 1,2 c | Mc 1,3 | Mc 1,7 | Mc 1,8 - Mc 1,8a | Mc 1,8 - Mc 1,8b |
idou (zie) | hos (die) | egô (ik) | autos de (hij echter) | ||
apostellô (ik zend) | kataskeuasei (zal bereiden) | hetoimasate (bereidt) | erchetai (zal komen) | ebaptisa (heb gedoopt) | baptisei (zal dopen) |
ton aggelon mou (mijn engel) | ton hodon sou (uw weg) | tèn hodon kuriou (de weg van de Heer) | ho ischuteros mou (de sterkere dan mij ) | humas (je) | humas (je) |
pro prosôpou sou (voor uw aangezicht) | opisô mou (na mij) | hudati (met water) | pneumati hagiôi (met heilige geest) | ||
13. Optreden van Johannes de Doper : Mc 1,1-6 - Mt 3,1-6 - Lc 3,1-6 - | 13. Optreden van Johannes de Doper : Mc 1,1-6 - Mt 3,1-6 - Lc 3,1-6 - | 13. Optreden van Johannes de Doper : Mc 1,1-6 - Mt 3,1-6 - Lc 3,1-6 - | 16. Johannes de Doper kondigt de Messias aan : Mc 1,7-8 - Mt 3,11-12 - Lc 3,15-17 - | 16. Johannes de Doper kondigt de Messias aan : Mc 1,7-8 - Mt 3,11-12 - Lc 3,15-17 - | 16. Johannes de Doper kondigt de Messias aan : Mc 1,7-8 - Mt 3,11-12 - Lc 3,15-17 - |
Evangelie van de 2de (tweede) zondag van de advent B . Mc 1,1-8 . Taalgebruik : Mc 1,1-8 .
Begin van de Blijde Boodschap van Jezus Christus, de zoon van God. Zoals er geschreven staat bij de profeet Jesaja: Zie, ik zend mijn bode voor u uit die voor u de weg zal banen; een stem van iemand die roept in de woestijn: Bereidt de weg van de Heer, maak zijn paden recht. Zo trad Johannes op in de woestijn en doopte; hij preekte een doopsel van bekering tot vergiffenis van de zonden. Heel de landstreek van Judea en alle inwoners van Jeruzalem trokken naar hem uit, en lieten zich door hem dopen in de rivier de Jordaan, terwijl zij hun zonden beleden. Johannes ging gekleed in kameelhaar met een leren gordel om zijn lendenen; hij at sprinkhanen en wilde honing. Hij predikte: "Na mij komt die sterker is dan ik, en ik ben niet waardig mij te bukken en de riem van zijn sandalen los te maken. Ik heb u gedoopt met water maar Hij zal u dopen met de heilige Geest."
Mc 1,1-6 - Mc 1,7-8 horen bij elkaar. Na bijbelcitaten wordt de vervulling ervan door Johannes de Doper gegeven . Mc 1,2 - Mc 1,3 en Mc 1,6 omsluiten elkaar . Mc 1,7 - Mc 1,8 gaat de komst van Jezus onmiddellijk vooraf .
Mc 1,1 - Mc 1,1 : Optreden van Johannes de Doper - Mc 1,1-6 - Mt 3,1-6 - Lc 3,1-6 -- bijbeloverzicht -- Mc (Marcus) -- Mc 1 -- taalgebruik -- Mc 1,1 - Mc 1,2 - Mc 1,3 - Mc 1,4 - Mc 1,5 - Mc 1,6 - | ||||||||||||||||
|
Statenvertaling . 1 Het begin des Evangelies van JEZUS CHRISTUS, den Zoon van
God.
King James Bible . [1] The beginning of the gospel of Jesus Christ, the Son
of God;
Luther-Bibel . 1 Dies ist der Anfang des Evangeliums von Jesus Christus, dem
Sohn Gottes.
Tekstuitleg van Mc
1,1 . Dit vers Mc
1,1 .telt 8 woorden (2 X 2 X 2 X 5) woorden en 40 (2 X 2 X 2 X 5) letters
. Door het feit dat de zin geen werkwoord bevat , komt hij over als een titel
. Het is een boekopschrift . Het is een geloofsbelijdenis : de goede boodschap dat Jezus de Christus is , zoon van God . Jezus heeft dit nooit expliciet over zichzelf gezegd . Het zijn gelovigen die dat over Jezus zeggen . Charles Vergeer in zijn boek 'Een nameloze . Jezus de Nazarener' (Nijmegen / Amsterdam , Sun , 1997 ; voortaan Vergeer) ziet 2 verhaallijnen : de verhaalllijn van de gezalfde , die wijst op de gezalfde koning en zo op het koningschap en de verhaallijn van de zoon van God .
De titel geeft ook het gezichtspunt aan waaruit dit evangelie geschreven wordt . Paulus had Jezus ervaren als de Levende , als de Christus , als zoon van God . Daardoor kregen de joodse termen van Christus en zoon van God een 'transcendent' karakter . Na zijn dood had God Jezus opgewekt uit de doden , had hem gezalfd tot koning van het koninkrijk van God en had hem aangesteld tot zoon van God . Paulus had bijna uitsluitend belangstelling voor de 'verrezen' Heer en niet voor het aardse leven van Jezus . Vanuit dat gezichtspunt bekijkt de evangelist Marcus het aardse leven van Jezus . Hij laat zien dat Jezus vanaf zijn aantreden de gezalfde en zoon van God is . Deze christelijke visie verschilt van de joodse kijk op Jezus . Joden keken uit naar de gezalfde , de messias en ook in het Oude Testament wordt een mens soms zoon van God genoemd , maar het blijft binnenaards , immanent .
Mc 1,1.1. αρχη = archè (begin, heerschappij) . Taalgebruik in het NT : archè (begin, heerschappij) . Taalgebruik in de LXX : archè (begin, heerschappij) . Taalgebruik in Mc : archè (begin, heerschappij) . Mc (2) : (1) Mc 1,1 . (2) Mc 13,8 .
archè (begin) | bijbel | LXX | Pentateuch | Eerdere Profeten | Latere Profeten | 12 Kleine Profeten | Geschriften | Gn | Ex | Lv | Nu | Dt | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. |
nom. + dat enk. archè(i) | 82 | 70 | 12 | 1 | 2 | 1 | 2 | 1 | 2 | 3 | 4 | 6 | 2 | |||||||||||
Totaal | 373 | 312 | 61 | 5 | 4 | 5 | 11 | 4 | 28 | 4 | 14 | 25 | 17 | 11 |
- Zie ook het werkw. αρχομαι = archomai (beginnen, aanvangen, heersen) . Taalgebruik in het NT : archomai (beginnen, aanvangen, heersen) . Taalgebruik in de LXX : archomai (beginnen, aanvangen, heersen) . Taalgebruik in Mc : archomai (beginnen, aanvangen, heersen) . Een vorm van αρχομαι = archomai (beginnen, aanvangen, heersen) in de LXX (123) , in het NT (85) .
archomai (beginnen, aanvangen) | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 8 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. |
inf. pr. | 1 | 1 : Mc 10,42 . | 11 | 9 | 1 | 1 | ||||||||||||||||
ind. aor. 3de p. enk. èrxato | 18 | 1 : (1) Mc 1,45 . | 1 : (2) Mc 4,1 . | 1 : (3) Mc 5,20 . | 3 : (4) Mc 6,2 . (5) Mc 6,7 . (6) Mc 6,34 . | 2 : (7) Mc 8,31 . (8) Mc 8,32 . | 3 : (9) Mc 10,28 . (10) Mc 10,32 . (11) Mc 10,47 . | 1 : (12) Mc 11,15 . | 1 : (13) Mc 12,1 . | 1 : (14) Mc 13,5 . | 3 : (15) Mc 14,33 . (16) Mc 14,69 . (17) Mc 14,71 . (18) Mc 15,8 . | 1 : (18) Mc 15,8 . | 76 | 35 | 41 | 7 | 18 | 11 | 1 | 4 | ||
ind. aor. 3de p. mv. èrxanto | 8 | 1 : 8 : (1) Mc 2,23 . | 1 : (2) Mc 5,17 . | 1 : (3) Mc 6,55 . | 1 : (4) Mc 8,11 . | 1 : (5) Mc 10,41 . | 2 : (6) Mc 14,19 . (7) Mc 14,65 . | 1 : (8) Mc 15,18 . | 37 | 18 | 19 | 2 | 8 | 8 | 1 | |||||||
totaal | 27 | 1 | 1 | 1 | 2 | 4 | 3 | 5 | 1 | 1 | 1 | 5 | 2 | 124 | 62 | 62 | 9 | 27 | 19 | 1 | 5 | 1 |
a is de eerste letter van het alfabet . In het Hebreeuws komt de aleph slechts
voor met een klinker . De bijbel (Gn
1,1) begint met de letter b in het woord בְּרֵאשִׁית = bëresjît (in het begin)
. De evangelist Marcus begint zijn evangelie met het optreden van Johannes de
Doper in de woestijn . Nadat Johannes werd overgeleverd , begint Jezus zijn
optreden in Galilea . De evangelisten Matteüs en Lucas verleggen dit begin
. Zij vatten hun evangelie aan met de conceptie en de geboorte van Johannes
en Jezus en komen zo terecht bij hun ouders : Zacharia en Elisabeth , Jozef
en Maria . Hierdoor maken zij een link met de vorige generatie van Johannes
en Jezus . Zij breiden dit nog uit door de toevoeging van een stamboom , die
Matteüs laat teruggaan tot Abraham en Lucas tot Adam . De evangelist Johannes
verlegt het begin bij God . Hij begint zijn evangelie met εν αρχῃ = en archèi (in
het begin) zoals Genesis begon met בְּרֵאשִׁית = bëresjît (in het begin) . Met
dit woord maakt Marcus een link met het begin van de schepping .
Begin roept ook de idee van einde op . Het boek van de Openbaring spreekt van
Alfa en Omega . De evangelist Matteüs eindigt zijn evangelie met de woorden
'tot aan de voleinding van de wereldtijd" .
In Mc
1,45 is het de eerste keer dat Marcus ηρξατο = èrxato (hij begon) gebruikt
. Het gebruik ervan in het laatste vers van dit hoofdstuk roept de idee van
een inclusio (omarming, omsluiting) met het αρχη = archè (begin) van vers 1
op . Dit eerste hoofdstuk zou dus een begin / aanvang van de boodschap van Jezus
geven . In Mc
1,45 gaat het om een getuigenis van een genezen jood . Eenzelfde gebruik
zullen we vinden in Mc
5,20 , maar daar gaat het dan om een genezen heiden . Zo krijgen we twee
getuigen : een jood en een heiden ; ze getuigen over hun genezing door Jezus
. Een derde maal komt de infinitief κηρυσσειν = kèrussein (getuigen) voor in Mc
3,14 waar de leerlingen geroepen worden om gezonden te worden om te getuigen
. Het zijn deze maal de leerlingen die getuigen zullen zijn . De realisatie
van deze roeping gebeurt in Mc
6,12 , na de zending door Jezus .
- Hebreeuws . רֹאשׁ = ro´sj
(hoofd, top, begin) . Taalgebruik in Tenakh : ro´sj
(hoofd, top, begin) . Getalswaarde : resj = 20 of 200 , aleph = 1 , sjin
= 21 of 300 ; totaal : 42 (2 X 3 X 7) OF 501 (3 X 167) . Structuur : 2 - 1 - 3 . De som van de elementen is telkens 6 . Tenakh (148) . Pentateuch (51) . Eerdere Profeten (32) . Latere Profeten (26) . 12 Kleine
Profeten (6) . Geschriften (33) .
Waarin bestaat dit getuigenis . In Mc 1,14 is er sprake van het verkondigen
van het evangelie van God en in Mc 1,1 : begin van het evangelie : Jezus is
de Messias (Christus) . Het getuigenis of de verkondiging van de genezene zou
kunnen zijn : Jezus is de Messias (Christus) . Zo omsluit Mc
1,45 nog mooier Mc 1 . In het evangelie is het getuigenis van Jezus als
de Messias (Christus) voorbehouden voor Petrus .
- Hebreeuws : - חָלַל = châlal (beginnen) . Taalgebruik in Tenakh : châlal (beginnen) . Getalswaarde : chet = 8 , lamed = 12 of 30 ; totaal : 32 (2² X 2³) OF 68 (2² X 17) . Structuur : 8 - 3 - 3 . De som van de elementen is telkens 3 .
- Ned. : beginnen (be-gin-nen ; -gin- vinden we in het Griekse = ginomai (worden) . D. : anfangen . E. : begin . Fr. : commencer . Grieks : αρχομαι = archomai (beginnen, aanvangen, heersen) . Taalgebruik in het NT : archomai
(beginnen, aanvangen, heersen) .
- Ned. : begin . D. : Anfang . E. : beginning . Fr. : commencement . Grieks : αρχη = archè (begin, heerschappij) . Taalgebruik in het NT : archè
(begin, heerschappij) . Hebreeuws : רֹאשׁ = ro´sj
(hoofd, top, begin) . Taalgebruik in Tenakh : ro´sj
(hoofd, top, begin) . Lat. : principium , initium (in-ire : ingaan, binnengaan) .
Mc 1,1.2. bep. lidw. gen. mann. + onz. enk. του = tou (de) van het bepaald lidw. ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het) . Taalgebruik in het NT : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald lidwoord . Mc 1 (8) : (1) Mc 1,1 (onz.) . (2) Mc 1,10 (mann.) . (3) Mc 1,13 (mann.) . (4) Mc 1,14 (mann.) . (5) Mc 1,15 (mann.) . (6) Mc 1,19 (mann.) . (7) Mc 1,24 (mann.) . (8) Mc 1,44 (mann.) .
lidw. enk. | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
4. | gen. m. + onz. enk. tou | 116 | 8 | 6 | 6 | 5 | 11 | 6 | 7 | 6 | 7 | 9 | 3 | 10 | 6 | 13 | 7 | 6 | 8480 | 6542 | 1938 | 234 | 116 | 272 | 196 | 269 | 673 | 178 | 622 | 818 |
Totaal | 940 | 67 | 45 | 41 | 64 | 70 | 71 | 62 | 36 | 66 | 71 | 40 | 59 | 53 | 106 | 61 | 28 | 54298 | 42002 | 12296 | 1648 | 940 | 1649 | 1422 | 1696 | 4013 | 928 | 4237 | 5659 |
- Nederl. . : bepaald lidwoord de / het . Arabisch : bepaald lidw. اَل = ´al (de) . Taalgebruik in de Qoran : ´al (de) . D. : der , die , das enz. . E. : the . Fr. : le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) . Gr. ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het) . Taalgebruik in het NT : bepaald lidwoord . Hebreeuws : הַ = ha (de, het) . Taalgebruik in Tenakh : ha (de, het) .
Mc 1,1.3. gen. onz. enk. ευαγγελιου = euaggeliou (van het evangelie) van het zelfst. naamw. ευαγγελιον = euaggelion (goede boodschap) . Taalgebruik in het NT : euaggelion (evangelie) . Taalgebruik in de Septuaginta : euaggelion (evangelie) . Taalgebruik in Mc : euaggelion (evangelie) . Mc (3) : (1) Mc 1,1 . (2) Mc 8,35 . (3) Mc 10,29 . In Mc 1 een vorm van ευαγγελιον = euaggelion (goede boodschap) in 3 verzen : (1) Mc 1,1 (gen. enk. ευαγγελιου = euaggeliou) . (2) Mc 1,14 (acc. enk. ευαγγελιον = euaggelion) . (3) Mc 1,15 (dat. enk. ευαγγελιῳ = euaggeliô(i) . Het is een term die veelvuldig door Paulus wordt gebruikt .
euaggelion (evangelie) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
nom. + acc. onz. enk. euaggelion | 41 | 41 | 4 : (1) Mt 4,23 . (2) Mt 9,35 . (3) Mt 24,14 . (4) Mt 26,13 . | 4 : (1) Mc 1,14 . (2) Mc 13,10 . (3) Mc 14,9 . (4) Mc 16,15 . | 1 : Hnd 20,24 . | 31 | 1 : Apk 14,6 . | 8 : (1) Mt 4,23// (Mc 1,14) // Mt 9,35 .(2) Mt 24,14 // Mt 26,13 // Mc 14,9 . (3) Mt 26,13 // Mc 14,9 . | 8 | |||
gen. onz. enk. euaggeliou | 22 | 22 | 3 : (1) Mc 1,1 . (2) Mc 8,35 . (3) Mc 10,29 . | 1 : Hnd 15,7 . | 18 | 3 | 3 | |||||
dat. onz. enk. euaggeliôi | 13 | 1 | 12 | 1 : Mc 1,15 . | 11 | 1 | 1 | |||||
Totaal | 76 | 1 | 75 | 4 | 8 | 2 | 60 | 1 | 12 | 12 |
euaggelion (evangelie) | Br. | Rom | 1 Kor | 2 Kor | Gal | Ef | Fil | Kol | 1 Tes | 2 Tes | 1 Tim | 2 Tim | Film | 1 Pe | P. | A.b |
nom. + acc. onz. enk. euaggelion | 31 | 7 : (1) Rom 1,1 . (2) Rom 1,16 . (3) Rom 2,16 . (4) Rom 11,28 . (5) Rom 15,16 . (6) Rom 15,19 . (7) Rom 16,25 . | 4 : (1) 1 Kor 9,14 . (2) 1 Kor 9,18 . (3) 1 Kor 9,23 . (4) 1 Kor 15,1 . | 5 : (1) 2 Kor 2,12 . (2) 2 Kor 4,3 . (3) 2 Kor 9,13 . (4) 2 Kor 11,4 . (5) 2 Kor 11,7 . | 5 : (1) Gal 1,6 . (2) Gal 1,7 . (3) Gal 1,11 . (4) Gal 2,2 . (5) Gal 2,7 . | 1 : Ef 1,13 . | 2 : (1) Fil 1,5 . (2) Fil 2,22 . | 5 : (1) 1 Tes 1,5 . (2) 1 Tes 2,2 . (3) 1 Tes 2,4 . (4) 1 Tes 2,8 . (5) 1 Tes 2,9 . | 1 : 1 Tim 1,11 . | 1 : 2 Tim 2,8 . | 31 | |||||
gen. onz. enk. euaggeliou | 18 | 2 : (1) 1 Kor 4,15 . (2) 1 Kor 9,14 . | 1 : 2 Kor 4,4 . | 2 : (1) Gal 2,5 . (2) Gal 2,14 . | 3 : (1) Ef 3,6 . (2) Ef 6,15 . (3) Ef 6,19 . | 5 : (1) Fil 1,7 . (2) Fil 1,12 . (3) Fil 1,16 . (4) Fil 1,27 . (5) Fil 4,15 . | 2 : (1) Kol 1,5 . (2) Kol 1,23 . | 1 : 2 Tes 2,14 . | 1 : 2 Tim 1,10 . | 1 : Film 1,13 . | 18 | |||||
dat. onz. enk. euaggeliôi | 11 | 2 : (1) Rom 1,9 . (2) Rom 10,16 . | 2 : (1) 1 Kor 9,12 . (2) 1 Kor 9,18 . | 2 : (1) 2 Kor 8,18 . (2) 2 Kor 10,14 . | 1 : Fil 4,3 . | 1 : 1 Tes 3,2 . | 1 : 2 Tes 1,8 . | 1 : 2 Tim 1,8 . | 1 : 1 Pe 4,17 . | 10 | 1 | |||||
Totaal | 60 | 9 | 8 | 8 | 7 | 4 | 8 | 2 | 6 | 2 | 1 | 3 | 1 | 1 | 59 |
- Zie het werkw. ευαγγελιζω = euaggelizô (goede boodschap brengen)
. Taalgebruik in het NT : euaggelizomai
(goede boodschap brengen) . Taalgebruik in de LXX : euaggelizomai
(goede boodschap brengen) . Een vorm van ευαγγελιζω = euaggelizô (goede boodschap brengen) , in de LXX (23) , in het NT (54) , in Mt (1) , in Mc (0) , in Lc (10) , in Hnd (15) , in Br. (21) .
- Zie b.v. het Hebreeuwse werkw. בָשַׂר = bâshar (een
goede boodschap brengen, berichten) . Taalgebruik in Tenakh : bâshar (een
goede boodschap brengen, berichten) . Getalswaarde : beth = 2 , shin = 21 of 300 , resj = 20 of 200 ; totaal : 43 OF 502 (2 X 251) . Structuur : 2 - 3 - 2 . De som van de elementen is telkens 7 .
- eu-aggelion = goede boodschap . Lat. evangelium . Fr. évangile
. D. Evangelium . E. gospel .
- In Marcus en Brieven gaat de voorkeur uit naar het zelfst. naamw. ευαγγελιον = euaggelion (goede boodschap) , in Lucas en Handelingen naar het werkw. ευαγγελιζω = euaggelizô (goede boodschap brengen)
.
- Bibliografie
-- Babut Jean-Marc , Pour lire Marc . Mots et thèmes . Paris , Du Cerf , 2004 ; p. 21-29 .
Mc 1,1.2.
- 3. του ευαγγελιου = tou euaggeliou (van het evangelie) . NT (22/22) . Een vorm van ευαγγελιον = euaggelion
(goede boodschap) in Mc (8) ; gen. (3) , dat. (1) , acc. (4) . Elke vorm wordt
voorafgegaan door het bepaald lidwood : gen. του = tou , dat. τῳ = tô(i) , acc.
το = to .
In twee complementaire zinnen in Mc
1,14-15 komt het woord ευαγγελιον = euaggelion (goede boodschap - evangelie) tweemaal
voor . Maar de inhoud van ευαγγελιον = euaggelion (goede boodschap - evangelie) verschilt van die in Mc 1,1 . In de zin κηρυσσων το ευαγγελιον = kèrussôn to euaggelion ... (verkondigend de goede
boodschap) (Mc
1,14) is Jezus onderwerp van de verkondiging van de goede boodschap van God . Deze boodschap wordt in Mc
1,15 omschreven en betreft de nabije komst van het koninkrijk van God . Het einde van Mc
1,15 is een oproep om in die goede boodschap te geloven : πιστευετε εν τῳ ευαγγελιῳ = pisteutete en tôi euaggeliôi (gelooft
in de goede boodschap) . Zo omsluit Mc
1,1 en Mc
1,14-15 elkaar . Ook in de slotverzen van het Marcusevangelie komt het woord
ευαγγελιον = euaggelion (goede boodschap) gecombineerd met het werkwoord κηρυσσω = kèrussô
(verkondigen) voor , nl. Mc
16,15 : κηρυξατε το ευαγγελιον = kèruksate to euaggelion (verkondigt de goede boodschap) . In Mc
16,15 zendt Jezus zijn leerlingen om de goede boodschap te verkondigen . De toehoorder steunt voor de keuze om te geloven en gered te worden of om niet te geloven en verdoemd te worden .
Mc 1,1.4. gen. mann. enk. ιησου = Ièsou (Jezus) van het zelfst. naamw. ιησους = ièsous (Jezus) . Taalgebruik in het NT : Ièsous (Jezus) . Taalgebruik in de LXX : Ièsous (Jezus) . Taalgebruik in Mc : Ièsous (Jezus) . Mc 1 (1) : Mc 1,1 . In Mc 1 komt een vorm van de naam ιησους = Jezus in slechts zes verzen voor : (1) Mc 1,1 (gen. ιησου = Ièsou) . (2) Mc 1,9 (nom. ιησους = Ièsous) . (3) Mc 1,14 (nom. ιησους = Ièsous) . (4) Mc 1,17 (nom. ιησους = Ièsous) . (5) Mc 1,24 (voc. ιησου = Ièsou) . (6) Mc 1,25 (nom. ιησους = Ièsous) . In Mc en Lc wordt de naam Jezus relatief weinig gebruikt . In de evangelies wordt de naam Christus zeer weinig gebruikt , maar des te overvloediger in de Brieven .
Ièsous (Jezus) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Rom | 1 Kor | 2 Kor | Gal | Ef | Fil | Kol | 1 Tes | 2 Tes | 1 Tim | 2 Tim | Tit | Film | Heb | Jak | 1 Pe | 2 Pe | 1 Joh | 2 Joh | 3 Joh | Jud | Apk | syn. | ev. | |
1 | nom. mann. enk. Ièsous | 604 | 149 | 455 | 110 | 57 | 55 | 194 | 10 | 28 | 1 | 4 | 2 | 1 | 0 | 1 | 1 | 2 | 2 | 3 | 0 | 0 | 0 | 5 | 0 | 0 | 1 | 5 | 0 | 0 | 0 | 1 | 222 | 416 |
2 | voc. + gen. + dat. mann. enk. Ièsou | 348 | 35 | 313 | 25 | 13 | 18 | 18 | 32 | 196 | 29 | 17 | 11 | 14 | 18 | 19 | 5 | 12 | 10 | 10 | 11 | 4 | 5 | 4 | 2 | 9 | 7 | 4 | 1 | 0 | 4 | 11 | 56 | 74 |
3 | acc. mann. enk. Ièsoun | 163 | 39 | 124 | 15 | 11 | 14 | 26 | 27 | 31 | 6 | 2 | 4 | 2 | 1 | 1 | 1 | 2 | 0 | 0 | 1 | 0 | 1 | 5 | 0 | 0 | 0 | 0 | 3 | 1 | 1 | 0 | 40 | 66 |
totaal | 1115 | 223 | 892 | 150 | 81 | 87 | 238 | 69 | 255 | 36 | 23 | 17 | 17 | 19 | 21 | 7 | 16 | 12 | 13 | 12 | 4 | 6 | 14 | 2 | 9 | 8 | 9 | 4 | 1 | 5 | 12 | 318 | 556 |
Vergelijking met Christus :
Christos | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | syn. | ev. | Hnd | Br. | Rom | 1 Kor | 2 Kor | Gal | Ef | Fil | Kol | 1 Tes | 2 Tes | 1 Tim | 2 Tim | Tit | Film | Heb | Jak | 1 Pe | 2 Pe | 1 Joh | 2 Joh | 3 Joh | Jud |
nom. Christos | 118 | 8 | 110 | 8 | 5 | 5 | 15 | 18 | 33 | 4 | 73 | 14 | 18 | 2 | 9 | 6 | 4 | 4 | 1 | 3 | 6 | 2 | 1 | 3 | ||||||||
voc. Christe |
1 | 1 | 1 | 0 | 0 | 0 | 1 | 1 | 0 | |||||||||||||||||||||||
gen. Christou | 251 | 11 | 240 | 5 | 2 | 0 | 1 | 7 | 8 | 11 | 214 | 27 | 24 | 30 | 15 | 20 | 17 | 11 | 6 | 7 | 8 | 5 | 4 | 4 | 6 | 2 | 14 | 6 | 2 | 2 | 4 | |
dat. Christô(i) | 107 | 5 | 102 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 102 | 16 | 12 | 8 | 8 | 16 | 11 | 7 | 4 | 2 | 3 | 7 | 3 | 3 | 1 | 1 | ||||||||
acc. Christon | 78 | 14 | 64 | 2 | 0 | 7 | 2 | 9 | 11 | 10 | 43 | 8 | 7 | 4 | 4 | 4 | 5 | 3 | 1 | 1 | 2 | 2 | 1 | 1 | ||||||||
totaal | 555 | 38 | 517 | 16 | 7 | 12 | 18 | 35 | 53 | 25 | 432 | 65 | 61 | 44 | 36 | 46 | 37 | 25 | 10 | 10 | 14 | 13 | 4 | 8 | 12 | 2 | 21 | 7 | 8 | 3 | 6 |
Ièsous (Jezus) | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
1 | nom. mann. enk. Ièsous | 57 | 4 | 4 | 1 | 3 | 1 | 1 | 5 | 16 | 4 | 5 | 2 | 7 | 3 | 1 | 604 | 149 | 455 | 110 | 57 | 55 | 194 | 10 | 28 | 1 | 222 | 416 | ||
2 | voc. + gen. + dat. mann. enk. Ièsou | 13 | 2 | 1 | 3 | 2 | 1 | 1 | 2 | 1 | 348 | 35 | 313 | 25 | 13 | 18 | 18 | 32 | 196 | 11 | 56 | 74 | ||||||||
3 | acc. mann. enk. Ièsoun | 11 | 2 | 1 | 1 | 1 | 1 | 2 | 2 | 1 | 163 | 39 | 124 | 15 | 11 | 14 | 26 | 27 | 31 | 0 | 40 | 66 | ||||||||
totaal | 81 | 6 | 5 | 1 | 8 | 2 | 1 | 8 | 18 | 6 | 5 | 2 | 11 | 6 | 2 | 1115 | 223 | 892 | 150 | 81 | 87 | 238 | 69 | 255 | 12 | 318 | 556 |
Ièsous | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 8 | |
1 | Ièsous | 57 | 4 : (1) Mc 1,9 . (2) Mc 1,14 . (3) Mc 1,17 . (4) Mc 1,25 . | 4 : (1) Mc 2,5 . (2) Mc 2,8 . (3) Mc 2,17 . (4) Mc 2,19 . | 1 : Mc 3,7 . | 3 : (1) Mc 5,20 . (2) Mc 5,30 . (3) Mc 5,36 . | 1 : Mc 6,4 . | 1 : Mc 8,27 . |
2 | Ièsou | 13 | 2 : (1) Mc 1,1 (gen.) (2) Mc 1,24 (voc.) | 1 : Mc 2,15 (dat.) | 3 : (1) Mc 5,7 (voc.) . (2) Mc 5,21 (gen.) . (3) Mc 5,27 (gen.) | |||
3 | Ièsoun | 11 | 2 : (1) Mc 5,6 . (2) Mc 5,15 . | 1 : Mc 6,30 . | ||||
totaal | 81 | 6 | 5 | 1 | 8 | 2 | 1 |
Ièsous | Mc | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | ||
1 | Ièsous | 57 | 5 : (1) Mc 9,2 . (2) Mc 9,23 . (3) Mc 9,25. (4) Mc 9,27 . (5) Mc 9,39 . | 16 : (1) Mc 10,5 . (2) Mc 10,14 . (3) Mc 10,18 . (4) Mc 10,21 . (5) Mc 10,23 . (6) Mc 10,24 . (7) Mc 10,27 . (8) Mc 10,29 . (9) Mc 10,32 . (10) Mc 10,38 . (11) Mc 10,39 . (12) Mc 10,42 . (13) Mc 10,47 . (14) Mc 10,49 . (15) Mc 10,51 . (16) Mc 10,52 . | 4 : (1) Mc 11,6 . (2) Mc 11,22 . (3) Mc 11,29 . (4) Mc 11,33 . | 5 : (1) Mc 12,17 . (2) Mc 12,24 . (3) Mc 12,29 . (4) Mc 12,34 . (5) Mc 12,35 . | 2 : (1) Mc 13,2 . (2) Mc 13,5 . | 7 : (1) Mc 14,6 . (2) Mc 14,18 . (3) Mc 14,27 . (4) Mc 14,30 . (5) Mc 14,48 . (6) Mc 14,62 . (7) Mc 14,72 . | 3 : (1) Mc 15,5 . (2) Mc 15,34 . (3) Mc 15,37 . | 1 : Mc 16,19 . | 57 |
2 | Ièsou | 13 | 2 : (1) Mc 9,4 (dat.) . (2) Mc 9,5 (dat.) . | 1 : Mc 10,47 (voc.) . | 1 : Mc 11,33 (dat.) . | 2 : (1) Mc 14,55 (gen.) . (2) Mc 14,67 (gen.) . | 1 : Mc 15,43 (gen.) . | 13 | |||
3 | Ièsoun | 11 | 1 : Mc 9,8 . | 1 : Mc 10,50 . | 1 : Mc 11,7 . | 2 : (1) Mc 14,53 . (2) Mc 14,60 . | 2 : (1) Mc 15,1 . (2) Mc 15,15 . | 1: Mc 16,6 . | 11 | ||
totaal | 81 | 8 | 18 | 6 | 5 | 2 | 11 | 6 | 2 | 81 |
Mc 1,1.3. - 4. ευαγγελιου ιησου = euaggeliou ièsou (van het evangelie van Jezus) . Mc 1,1 .
- variante lezing : του ευαγγελιου (του) χριστου = tou euaggeliou tou christou (van het evangelie van Christus) . NT (2) : (1) Mc 1,1 . (2) Fil 1,27 . In Lc 4,18 lezen we : εχρισεν με ευαγγελισασθαι = echrisen me euaggelisasthai (hij zalfde me over de goede boodschap te brengen) . In Lc 4,18 citeert Lucas de LXX van Js 61,1 . Hier vinden we een combinatie van zalven (Christus betekent gezalfde) en de goede boodschap brengen . Lc 4,18 maakt deel uit van het optreden van Jezus in Nazaret .
- του ευγγελιου της δοξης του χριστου = tou euaggeliou tès doksès tou christou (van het evangelie van van de heerlijkheid van Christus) .
- το ευαγγελιον του θεου = to euaggelion tou theou (het evangelie van God) . NT (4) : (1) Rom
15,16 . (2) 1
Tes 2,2 . (3) 1
Tes 2,8 . (4) 1
Tes 2,9 . του θεου ευαγγελιον = theou to euaggelion (evangelie van God) in 2
Kor 11,7 .
- ευαγγελιον θεου = euaggelion theou (het evangelie van God) . NT (1) : Rom 1,1 .
- το ευαγγελιον του χριστου = to euaggelion tou (het evangelie van Christus) . NT (10) : (1) Rom 1,16 . (2) Rom
15,19 . (3) 1
Kor 9,18 . (4) 2
Kor 2,12 . (5) 2
Kor 9,13 . (6) Gal 1,7 . (8) 1
Tes 2,2 . (9) 1
Tes 2,8 . (10) 1
Tes 2,9 .
- το ευαγγελιον της βασιλειας = to euaggelion tès basileias (het evangelie van het koninkrijk) . NT (4) : (1) Mt
4,23 . (2) Mt
9,35 . (3) Mt
24,14 . (4) Mc 1,14 (variante lezing) . .
- τῳ ευαγγελιῳ του χριστου = tôi euaggeliôi tou christou (aan het evangelie van Christus) . NT (1) : 1
Kor 9,12 .
- τῳ ευαγγελιῳ του κυριου ἡμων ιησου = tôi euaggeliôi tou kuriou hèmôn ièsou (aan het evangelie van onze Heer Jezus) . 2
Tes 1,8 .
- τῳ του θεου ευαγγελιῳ = tô(i) tou theou euaggeliô(i) (aan het evangelie van God) . 1
Pe 4,17 .
- εν τῳ ευαγγελιῳ = en tô(i) euaggeliô(i) (in het evangelie) . NT (7/12) : (1) Mc
1,15 . (2) Rom 1,9 . (3) 1
Kor 9,18 . (4) 2
Kor 8,18 . (5) 2
Kor 10,14 . (6) Fil 4,3 . (7) 1
Tes 3,2 .
- εν τῳ ευαγγελιῳ του χριστου = en tôi euaggeliôi tou christou (in
het evangelie van Christus) . NT (2) : (1) 2
Kor 10,14 . (2) 1
Tes 3,2 .
- εν τῳ ευαγγελιῳ του υἱου αυτου = en tôi euaggeliôi tou huiou autou (in
het evangelie van zijn zoon) . Rom 1,9 .
Een vorm van
ευαγγελιον = euaggelion (goede boodschap) + (...) του χριστου : NT (13) : (1) Mc 1,1 . (2) Rom 1,16 . (3) Rom
15,19 . (4) 1
Kor 9,12 . (5) 1
Kor 9,18 . (6) 2
Kor 2,12 . (7) 2
Kor 4,4 . (8) 2
Kor 9,13 . (9) Gal 1,7 . (10) Fil 1,27 . (11) 1
Tes 2,2 . (12) 1
Tes 2,8 . (13) 1
Tes 2,9 .
- Een vorm van
ευαγγελιον = euaggelion (goede boodschap) + (του) θεου = (tou) theou ( van God) of variatie van deze lezing (2
Kor 11,7 en 1
Pe 4,17) . NT (4) : (1) Rom
15,16 . (2) 1
Tes 2,2 . (3) 1
Tes 2,8 . (4) 1
Tes 2,9 .
- Andere : NT (6) : (1) Mt
4,23 . (2) Mt
9,35 . (3) Mt
24,14 . (4) Mc 1,14 (variante lezing) . (5) Rom 1,9 . (6) 2
Tes 1,8 .
Mc 1,1.5. gen. mann. enk. χριστου = christou (van Christus) van het zelfst. naamw. χριστος = christos (gezalfde, Christus) . Taalgebruik in het NT : christos (Christus) . Taalgebruik in de LXX : christos (Christus) . Een vorm van χριστος = christos (gezalfde, Christus) in het OT (50) , in het NT (529) . Het Griekse woord χριστος = christos (Christus) is de vertaling van het Hebreeuwse massiach (gezalfde, messias). Jezus was zijn geboortenaam, Christus is een bijnaam om hem als de messias aan te duiden . In de BRieven wordt de term Christus veelvuldig gebruikt . Het is niet omdat de term Christus zo weinig voorkomt in de evangelies , dat de visie van Paulus niet overheersend zou zijn .
Christos | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | syn. | ev. | Hnd | Br. | Rom | 1 Kor | 2 Kor | Gal | Ef | Fil | Kol | 1 Tes | 2 Tes | 1 Tim | 2 Tim | Tit | Film | Heb | Jak | 1 Pe | 2 Pe | 1 Joh | 2 Joh | 3 Joh | Jud |
nom. Christos | 118 | 8 | 110 | 8 | 5 | 5 | 15 | 18 | 33 | 4 | 73 | 14 | 18 | 2 | 9 | 6 | 4 | 4 | 1 | 3 | 6 | 2 | 1 | 3 | ||||||||
voc. Christe |
1 | 1 | 1 | 0 | 0 | 0 | 1 | 1 | 0 | |||||||||||||||||||||||
gen. Christou | 251 | 11 | 240 | 5 | 2 | 0 | 1 | 7 | 8 | 11 | 214 | 27 | 24 | 30 | 15 | 20 | 17 | 11 | 6 | 7 | 8 | 5 | 4 | 4 | 6 | 2 | 14 | 6 | 2 | 2 | 4 | |
dat. Christô(i) | 107 | 5 | 102 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 102 | 16 | 12 | 8 | 8 | 16 | 11 | 7 | 4 | 2 | 3 | 7 | 3 | 3 | 1 | 1 | ||||||||
acc. Christon | 78 | 14 | 64 | 2 | 0 | 7 | 2 | 9 | 11 | 10 | 43 | 8 | 7 | 4 | 4 | 4 | 5 | 3 | 1 | 1 | 2 | 2 | 1 | 1 | ||||||||
totaal | 555 | 38 | 517 | 16 | 7 | 12 | 18 | 35 | 53 | 25 | 432 | 65 | 61 | 44 | 36 | 46 | 37 | 25 | 10 | 10 | 14 | 13 | 4 | 8 | 12 | 2 | 21 | 7 | 8 | 3 | 6 |
christos (Christus) Met (+) of zonder lidw. (-) . | NT | Mt | Mc | Lc | syn. | ev. |
nom. christos | 110 | 8 : (1) Mt 1,16 (-) . (2) Mt 2,4 (+) . (3) Mt 16,16 (+) . (4) Mt 16,20 (+) . (5) Mt 23,10 (+) . (6) Mt 24,5 (+) . (7) Mt 24,23 (+) . (8) Mt 27,63 (+) . | 5 : (1) Mc 8,29 . (2) Mc 12,35 . (3) Mc 13,21 . (4) Mc 14,61 (+) . (5) Mc 15,32 . | 5 : (1) Lc 2,11 (-) . (2) Lc 3,15 (+) . (3) Lc 22,67 (+) . (4) Lc 23,35 (+) . (5) Lc 23,39 (+) . | 18 : (1) Mt 16,16 // Mc 8,29 // Lc 9,20 . (2) Mt 24,23 // Mc 13,21 . (3) Mt 27,63 // Mc 14,61 // Lc 22,67 . (4) Mc 15,32 // Lc 23,35 . | 33 |
voc. christe | 1 | 1 : Mt 26,68 . | 0 | 0 | 1 | 1 |
gen. christou | 240 | 5 : (1) Mt 1,1 (-) . (2) Mt 1,17 (+) . (3) Mt 1,18 (+) . (4) Mt 11,2 (+) . (5) Mt 22,42 (+) . | 2 : (1) Mc 1,1 . (2) Mc 9,41 . | 0 | 7 : (1) Mt 22,42 // Mc 12,35 // Lc 20,41 . | 8 |
dat. christô(i) | 102 | 0 | 0 | 0 | ||
acc. christon | 64 | 2 : (1) Mt 27,17 (+) . (2) Mt 27,22 (+) . | 0 | 7 : : (1) Lc 2,26 (+) . (2) Lc 4,41 (+) . (3) Lc 9,20 (+) . (4) Lc 20,41 (+) . (5) Lc 23,2 (-) . (6) Lc 24,26 (+) . (7) Lc 24,46 (+) . | 9 : | 11 |
Totaal | 517 | 16 | 7 | 12 | 35 | 53 |
- Hebreeuws . מָשִׁיחַ = mâsjîach (messias , gezalfde) . Zie het werkw. מָשַׁח = mâsjach (zalven)
. Taalgebruik in Tenakh : mâsjach
(zalven) . Getalswaarde : mem = 13 of 40 , sjin = 20 of 200 , chet = 8 ; totaal : 41 OF 248 (2³ X 31) . Structuur : 4 - 2 - 8 . De som van de elementen is telkens 5 . m-sj-j-ch . Tenakh (11) : (1) 1 S 24,7 . (2) 1 S 24,11 . (3) 1 S 26,16 . (4) 2 S 1,14 . (5) 2 S 1,16 . (6) 2 S 1,21 . (7) 2 S 19,22 . (8) 2 S 23,1 . (9) Kl 4,20 . (10) Da 9,25 . (11) Da 9,26 .
- Zie ook het Griekse werkw. χριω = chriô (zalven)
. Taalgebruik in het NT : chriô
(zalven) . Taalgebruik in de LXX : chriô
(zalven) . Taalgebruik in Lc : chriô
(zalven) . Een vorm van χριω = chriô in de LXX (79) , in het NT (5) : (1) Lc
4,18 . (2) Hnd 4,27 . (3) Hnd 10,38 . (4) 2
Kor 1,21 . (5) Heb 1,9 .
Mc 1,1.4. - 5. ιησου χριστου = Ièsou Christou (Jezus Christus) . NT (146) . Slechts in vier verzen in de evangelies : (1) Mt 1,1 . (2) Mt 1,18 . (3) Mc 1,1 . (4) Joh 1,17 . Hnd (11) . Brieven (125) . Apk (6) . We hebben reeds gewezen op de gelijkenissen tussen de 2 woorden in het Hebreeuws . Het is opvallend dat in de Brieven de namen van Jezus en Christuis zo sterk aan elkaar gelinkt zijn .
Christos | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | syn. | ev. | Hnd | Br. | Rom | 1 Kor | 2 Kor | Gal | Ef | Fil | Kol | 1 Tes | 2 Tes | 1 Tim | 2 Tim | Tit | Film | Heb | Jak | 1 Pe | 2 Pe | 1 Joh | 2 Joh | 3 Joh | Jud | Apk |
een vorm van Ièsous Christos | 178 | 3 | 1 | 0 | 2 | 16 | 23 | 15 | 10 | 8 | 11 | 9 | 3 | 8 | 10 | 6 | 6 | 4 | 3 | 3 | 2 | 8 | 7 | 8 | 2 | 4 | 6 | ||||||
een vorm van Christos Ièsous | 74 | 4 | 10 | 6 | 1 | 8 | 8 | 11 | 3 | 2 | 7 | 8 | 3 | 1 | 2 | ||||||||||||||||||
totaal | 252 | 3 | 1 | 0 | 2 | 20 | 33 | 21 | 11 | 16 | 19 | 20 | 6 | 10 | 10 | 13 | 14 | 4 | 6 | 3 | 2 | 10 | 7 | 8 | 2 | 4 | 6 | ||||||
totaal een vorm van Ièsous | 1115 | 223 | 892 | 150 | 81 | 87 | 238 | 69 | 255 | 36 | 23 | 17 | 17 | 19 | 21 | 7 | 16 | 12 | 13 | 12 | 4 | 6 | 14 | 2 | 9 | 8 | 9 | 4 | 1 | 5 | 12 | ||
totaal een vorm van Christos | 555 | 38 | 517 | 16 | 7 | 12 | 18 | 35 | 53 | 25 | 432 | 65 | 61 | 44 | 36 | 46 | 37 | 25 | 10 | 10 | 14 | 13 | 4 | 8 | 12 | 2 | 21 | 7 | 8 | 3 | 6 | ||
nom. Ièsous Christos |
16 | 1 | 1 | 2 | 2 | 1 | 1 | 1 | 1 | 1 | 1 | 1 | 1 | 1 | 1 | ||||||||||||||||||
nom Christos Ièsous | 1 | 1 | |||||||||||||||||||||||||||||||
voc. Ièsou Christe |
|||||||||||||||||||||||||||||||||
gen. Issou Christou | 140 | 2 | 1 | 0 | 1 | 3 | 4 | 9 | 21 |
10 | 8 | 7 | 10 | 7 | 3 | 7 | 8 | 5 | 4 | 4 | 3 | 2 | 2 | 8 | 6 | 3 | 1 | 3 | 6 | ||||
gen. Christou Ièsou | 6 | 1 | 3 | 1 | 1 | ||||||||||||||||||||||||||||
dat. Ièsou Christô(i) | 1 | 1 | |||||||||||||||||||||||||||||||
dat. Christô(i) Ièsou | 52 | 8 | 6 | 6 | 7 | 8 | 2 | 2 | 3 | 7 | 1 | 2 | |||||||||||||||||||||
acc. Ièsoun Christon | 15 | 1 | 6 | 2 | 3 | 1 | 1 | 1 | 1 | 1 | |||||||||||||||||||||||
acc. Christon Ièsoun | 9 | 3 | 2 | 1 | 2 | 1 | |||||||||||||||||||||||||||
totaal |
Mc 1,1.6. gen. mann. enk. υἰου = huiou (zoon) van het zelfst. naamw. υἰος = huios (zoon) . Taalgebruik in het NT : huios (zoon) . Taalgebruik in de LXX : huios (zoon) . Taalgebruik in Mc : huios (zoon) . Mc (1) . (1) Mc 1,1 (gen. huiou) . In Mc 1,11 (nom. huios) . Een vorm van υἰος = huios (zoon) in Mc (33) , in Mc 1 (2) : (1) Mc 1,1 (gen. huiou) . (2) Mc 1,11 (nom. υἰος = huios) . Een vorm van het woord υἰος = huios (zoon) in het enk. komt in Mc niet zo veek voor .
huios (zoon) enk. | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
1 | nom. enk. huios | 19 | 1 : Mc 1,11 | 2 : (1) Mc 2,10 ** . (2) Mc 2,28 **. | 1 : Mc 3,11 * . | 1 : Mc 6,3 . | 1 : Mc 8,38 ** . | 3 : (1) Mc 9,7 . (2) Mc 9,9 ** . (3) Mc 9,31 ** . | 3 : (1) Mc 10,33 ** . (2) Mc 10,45 ** . (3) Mc 10,46 . | 2 : (1) Mc 12,35 . (2) Mc 12,37 . | 1 : Mc 13,32 . | 3 : (1) Mc 14,21 ** . . (2) Mc 14,41 ** . (3) Mc 14,61 . | 1 : Mc 15,39 . | 885 | 732 | 153 | 42 | 19 | 39 | 26 | 6 | 19 | 2 | 100 | 126 | |
2 | voc. enk. huie | 3 | 1 : Mc 5,7 * . | 2 : (1) Mc 10,47 *** . (2) Mc 10,48 *** . | 149 | 140 | 9 | 1 | 3 | 3 | 1 | 1 | 7 | 7 | ||||||||||||
3 | gen. enk. huiou | 1 | 1 : Mc 1,1 * . | 343 | 308 | 35 | 8 | 1 | 4 | 3 | 19 | 13 | 16 | |||||||||||||
4 | dat. enk. huiôi | 1 : (1) Mc 8,31** . | 2 : (1) Mc 9,12 **. (2) Mc 9,17 ***. | 1 : Mc 12,6 ***. | 1 : Mc 13,26 **. | 1 : Mc 14,62 **. | 109 | 95 | 14 | 3 | 1 | 5 | 5 | 4 | 9 | |||||||||||
5 | acc. enk. huion | 6 | 1 : (1) Mc 8,31** . | 2 : (1) Mc 9,12 **. (2) Mc 9,17 ***. | 1 : Mc 12,6 ***. | 1 : Mc 13,26 **. | 1 : Mc 14,62 **. | 365 | 285 | 80 | 15 | 6 | 15 | 17 | 3 | 21 | 3 | 36 | 53 | |||||||
totaal | 29 | 2 | 2 | 1 | 1 | 1 | 2 | 5 | 5 | 3 | 2 | 4 | 1 | 1851 | 1560 | 291 | 69 | 29 | 62 | 51 | 10 | 65 | 5 | 160 | 211 |
huios (zoon) enk. | bijbel | OT | NT | Br. | Rom | 1 Kor | 2 Kor | Gal | Ef | Fil | Kol | 1 Tes | 2 Tes | 1 Tim | 2 Tim | Tit | Film | Heb | Jak | 1 Pe | 2 Pe | 1 Joh | 2 Joh | 3 Joh | Jud | Paul. | Ap. br. |
nom. enk. huios | 885 | 732 | 153 | 19 | 1 | 1 | 1 | 2 | 1 | 7 | 1 | 1 | 4 | 13 | 6 | ||||||||||||
voc. enk. huie | 149 | 140 | 9 | 1 | 1 | 1 | |||||||||||||||||||||
gen. enk. huiou | 343 | 308 | 35 | 19 | 6 | 1 | 3 | 1 | 1 | 6 | 1 | 12 | 7 | ||||||||||||||
dat. enk. huiôi | 109 | 95 | 14 | 5 | 2 | 3 | 2 | 3 | |||||||||||||||||||
acc. enk. huion | 365 | 285 | 80 | 21 | 1 | 3 | 1 | 7 | 1 | 7 | 1 | 12 | 9 | ||||||||||||||
totaal | 1851 | 1560 | 291 | 65 | 8 | 2 | 1 | 8 | 1 | 1 | 1 | 1 | 17 | 1 | 1 | 1 | 20 | 2 | 40 | 25 |
- Hebreeuws . בֵּן/ בִּן / בֶּן= ben / bin / bèn (zoon, kind) . Taalgebruik
in Tenakh : ben
(zoon, kind) . Getalswaarde : beth = 2 , nun = 14 of 50 ; totaal : 16 (2²
X 2²) of 52 (2 X 26) . Structuur : 2 - 5 . De som van de elementen is 7 . Tenakh (1225) . Pentateuch (284)
. Eerdere Profeten (392) . Latere Profeten (231) . 12 Kleine Profeten (26) .
Geschriften (292) . Gn (85) . Gn 21 (7) : (1) Gn 21,2 . (2) Gn 21,4 . (3) Gn 21,5 . (4) Gn 21,7 . (5) Gn 21,9 . (6) Gn 21,10 . (7) Gn 21,13 .
- Lat. filius . Fr. fils . Ned. zoon . D. Sohn . E. son . Arabisch : اِبن = ´ibn (zoon) . Taalgebruik in de Qoran : ´ibn (zoon) .
Bij de doop van Johannes wordt Jezus als de zoon van God geopenbaard . Het sanhedrin
zal Jezus juist om deze bewering veroordelen . Bij het eerste optreden van Jezus
heeft reeds een confrontatie plaats . Jezus , vervuld van heilige geest , komt
in het aangezicht te staan van een onreine geest die hem zegt : wat is er tussen
ons en u , Jezus van Nazaret . Ik weet wie u bent , de heilige van God .
Mc 1,1.7. gen. mann. enk. θεου = theou (van God) van het zelfst. naamw. θεος = theos (God) . Taalgebruik in het NT : theos (God) . Taalgebruik in de LXX : theos (God) . Taalgebruik in Mc : theos (God) . Een vorm van θεος = theos (God) in de LXX (3984) , in het NT (1314) . In 4 verzen in Mc , en wel telkens een genitief : (1) Mc 1,1 : huiou theou = van een zoon van een God . (2) Mc 1,14 : to euaggelion tou theou = de goede boodschap van de God . (3) Mc 1,15 : hè basileia tou theou = het koninkrijk van de God . (4) Mc 1,24 : ho hagios tou theou = de heilige van de God .
theos (God) | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn.. | ev. | Paul. | Ap. br. | |
1 | nom. enk. theos ( God) | 8 | 1 : Mc 2,7 | 2 : (1) Mc 10,9 . (2) Mc 10,18 . | 3 : (1) Mc 12,26 . (2) Mc 12,27. (3) Mc 12,29 . | 1 : Mc 13,19 . | 1 : Mc 15,34 . | 1686 | 1399 | 287 | 6 | 8 | 15 | 17 | 58 | 163 | 20 | 29 | 46 | 143 | 20 | |||||||||||
2 | gen. enk. theou (van God) | 31 | 4 : (1) Mc 1,1 . (2) Mc 1,14 . (3) Mc 1,15 . (4) Mc 1,24 . | 1 : Mc 2,26 . | (2) : (1) Mc 3,11 . (2) Mc 3,35 . | 3 : (1) Mc 4,11 . (2) Mc 4,26 . (3) Mc 4,30 . | 1 : Mc 5,7 . | 3 : (1) Mc 7,8 . (2) Mc 7,9 . (3) Mc 7,13 . | 1 : Mc 8,33 . | 2 : (1) Mc 9,1 . (2) Mc 9,47 . | 5 : (1) Mc 10,14 . (2) Mc 10,15 . (3) Mc 10,23 . (4) Mc 10,24 . (5) Mc 10,25 . | 1 : Mc 11,22 . | 4 : (1) Mc 12,14 . (2) Mc 12,17 . (3) Mc 12,24 . (4) Mc 12,34 . | 1 : Mc 14,25 . | 2 : (1) Mc 15,39 . (2) Mc 15,43 . | 1 : Mc 16,19 . | 1517 | 876 | 641 | 28 | 31 | 70 | 43 | 56 | 360 | 53 | 129 | 172 | 293 | 67 | ||
3 | dat. enk. theô(i) (aan God) | 2 | 1 : Mc 10,27 . | 1 : Mc 12,17 . | 433 | 279 | 154 | 3 | 2 | 9 | 4 | 13 | 110 | 13 | 14 | 18 | 97 | 13 | ||||||||||||||
4 | acc. enk. theon (God) | 3 | 1 : Mc 2,12 . | 1 : Mc 5,7 . | 1 : Mc 12,30 . | 496 | 354 | 142 | 7 | 3 | 23 | 12 | 30 | 62 | 5 | 33 | 45 | 43 | 19 | |||||||||||||
Totaal | 44 | 4 | 3 | 2 | 3 | 2 | 3 | 1 | 2 | 8 | 1 | 9 | 1 | 1 | 3 | 1 | 4132 | 2908 | 1224 | 44 | 44 | 117 | 76 | 157 | 695 | 91 | 205 | 281 | 576 | 119 |
theos (God) | Br. | Rom | 1 Kor | 2 Kor | Gal | Ef | Fil | Kol | 1 Tes | 2 Tes | 1 Tim | 2 Tim | Tit | Film | Heb | Jak | 1 Pe | 2 Pe | 1 Joh | 2 Joh | 3 Joh | Jud | Paul. | Ap. br. | |
1 | nom. mann. enk. theos | 163 | 32 | 30 | 18 | 8 | 6 | 8 | 2 | 7 | 5 | 2 | 2 | 1 | 22 | 4 | 4 | 1 | 11 | 143 | 20 | ||||
2 | gen. mann. enk. theou | 360 | 71 | 46 | 33 | 15 | 20 | 10 | 14 | 15 | 6 | 15 | 9 | 9 | 1 | 29 | 7 | 20 | 6 | 29 | 1 | 2 | 2 | 293 | 67 |
3 | dat. mann. enk. theô(i) | 110 | 27 | 14 | 12 | 3 | 4 | 4 | 4 | 9 | 4 | 3 | 2 | 1 | 1 | 9 | 4 | 4 | 3 | 2 | 97 | 13 | |||
4 | acc. mann. enk. theon | 62 | 14 | 3 | 7 | 4 | 1 | 1 | 4 | 2 | 1 | 1 | 5 | 8 | 9 | 1 | 1 | 43 | 19 | ||||||
Totaal | 695 | 144 | 93 | 70 | 30 | 31 | 23 | 20 | 35 | 17 | 21 | 13 | 12 | 2 | 65 | 15 | 36 | 7 | 52 | 2 | 3 | 4 | 576 | 119 |
- Hebreeuws . אֱלֹהִים = ´èlohîm
(God) . Taalgebruik in Tenakh : ´èlohîm
(God) . Getalswaarde : aleph = 1 ; lamed = 12 of 30 ; he = 5 ; jod = 10 ;
mem = 13 of 40 ; totaal : 41 of 86 (2 X 43) . Structuur : 1 - 3 -5 -1 - 4 .
De som van de elementen is telkens 5 . De verkorte vorm van de godsnaam אֱלֹהִים = ´èlohîm is אֵל = ´èl
. Getalswaarde is : aleph = 1 ; lamed = 12 of 30 ; totaal 13 of 31 (spiegelbeeld)
. Structuur : 1 - 3 . De som van de elementen is telkens 4 . Tenakh (635) . Pentateuch (207) . Eerdere Profeten (118)
. Latere Profeten (39) . 12 Kleine Profeten (17) . Geschriften (253) .
- L. deus , Fr. dieu . De vloek dju . D. Gott . E. God . Ned. God . Arabisch : اَللە = ´allah (Allah) . Taalgebruik in de Qoran : ´allah (Allah) .
- Marcus evenals Matteüs gebruiken het woord God relatief weinig , in tegenstelling tot Lucas , de Handelingen maar vooral de Brieven . Als in Marcus het woord God gebruikt wordt is het meestal in de genitief (van God) en behoort God tot een zaak , een persoon of een gebeuren .
Mc 1,1.6.
- 7. υἰου θεου = huiou theou (zoon van God) . Hapax in Mc . Deze woorden
komen slechts in bepaalde handschriften voor en zouden een toevoeging kunnen
zijn . Met het zoonschap van God geeft Marcus de 2de verhaallijn aan . Deze verhaallijn kent 7 stappen : (1) de titel . (2) de doop . (3) de verklaring van de onreine geesten . (4) de aanspreking van Jezus door de man met een onreine geest . (5) de transfiguratie . (6) de vraag van de hogepriester bij de ondervraging van Jezus . (7) de geloofsbelijdenis van de honderdman .
1. | 2. | 3. | 4. | 5. | 6. | 7. |
Mc 1,1 | Mc 1,11 | Mc 3,11 | Mc 5,7 | Mc 9,7 | Mc 14,61 | Mc 15,39 |
hoti (dat) | ||||||
su (u) | su (u) | houtos (deze) | su (u) | |||
ei (bent) | ei (bent) | estin (is) | ei (bent) | |||
archè tou euaggeliou Ièsou Christou huiou theou (begin van het evangelie van Jezus Christus, zoon van God) | ho huios mou (mijn zoon) | ho huios tou theou (de zoon van God) | Ièsou , huie tou theou | ho huios mou (mijn zoon) | ho christos, ho huios tou eulogètou (de messias,de zoon van de gezegende) | alèthôs houtos ho anthrôpos huios theou èn (waarlijk deze mens was de zoon van God) |
ho agapètos (de beminde) | ho agapètos (de beminde) | |||||
13. Optreden van Johannes de Doper : Mc 1,1-6 - Mt 3,1-6 - Lc 3,1-6 - | 18. Doop van Jezus :Mc 1,9-11 - Mt 3,13-17 - Lc 3,21-22 - | 96. Volkstoeloop en genezingen : Mc 3,7-12 - Mt 12,15-21 - Lc 6,17-20a - | 66. Twee bezetenen van Gadara van de demonen bevrijd : Mc 5,1-20 - Mt 8,28-34 - Lc 8,26-39 | 168. Verheerlijking van Jezus : Mc 9,2-10 - Mt 17,1-9 - Lc 9,28-36 - | 332. Jezus voor het Sandredin : Mc 14,55-64 - Mt 26,59-66 - Lc 22,66-71 - | 347. Kruisdood van Jezus : Mc 15,33-39 - Mt 27,45-54 - Lc 23,44-48 - |
huios tou theou (zoon van God) | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Apk | Br. | Gal | Ef | Heb | 1 Joh | syn. | ev. | Paul. | Ap. br. |
nom. enk. huios tou theou | 25 | 5 | 2 | 5 | 7 | 1 | 1 | 4 | 12 | 19 | 4 | |||||
voc. enk. huie tou theou | 3 | 1 | 1 | 1 | 3 | 3 | ||||||||||
gen. enk. huiou tou theou | 6 | 1 | 2 | 1 | 1 | 1 (2x) | 1 | 3 | 2 | 1 | ||||||
dat. enk. huiôi tou theou | 1 | 1 | 1 | |||||||||||||
acc. enk. huion tou theou | 6 | 1 | 1 | 3 | 1 | 1 | 1 | 3 | 1 | |||||||
totaal | 41 | 6 | 4 | 6 | 10 | 2 | 1 | 1 | 1 | 4 | 6 | 17 | 26 | 6 | 7 |
Deze titelbenamingen zijn citaten , die worden ingeleid :
(2) Mc
1,11 : kai fônè egeneto ek tôn ouranôn = en er
was een stem uit de hemel . Er is geen werkw. legô (zeggen) om het citaat
aan te kondigen .
(3) Mc
1,24 : kai anekraxen legôn = en hij krijste met hoge stem zeggende
.
(4) Mc
3,11 : kai ekrazon legontes hoti = en zij krijsten zeggende dat
(5) Mc
5,7 : kai kraxas fônè(i) megalè(i) legei = en 'hij krijste'
met luide stem 'en' hij zegt .
(6) Mc
9,7 : kai fônè egeneto ek tès nefelès = en er
was een stem uit de wolk . Er is geen werkw. legô (zeggen) om het citaat
aan te kondigen .
(7) Mc
14,61 : kai legei autô(i) = en hij zegt hem .
(8) Mc
15,39 : eipen = hij zei .
Mc 1,2 - Mc 1,2 : Optreden van Johannes de Doper - Mc 1,1-6 - Mt 3,1-6 - Lc 3,1-6 -- bijbeloverzicht -- Mc (Marcus) -- Mc 1 -- taalgebruik -- Mc 1,1 - Mc 1,2 - Mc 1,3 - Mc 1,4 - Mc 1,5 - Mc 1,6 - | ||||||||||||||||
|
Statenvertaling . 2 Gelijk geschreven is in de profeten: Ziet, Ik zend Mijn
engel voor Uw aangezicht, die Uw weg voor U heen bereiden zal.
King James Bible . [2] As it is written in the prophets, Behold, I send my messenger
before thy face, which shall prepare thy way before thee.
Luther-Bibel . 2 Wie geschrieben steht im Propheten Jesaja: »Siehe, ich sende
meinen Boten vor dir her, der deinen Weg bereiten soll.«
Tekstuitleg van Mc 1,2 . Het vers Mc 1,2 telt 21 (3 X 7) woorden en 105 (3 X 7 X 5) letters ; verhouding : 1 op 5 . De getalswaarde van Mc 1,2 is 13911 (3 X 4637) . Woorden 1-7 vormen de inleiding op het citaat .
Mc 1,2.1. καθως = kathôs (zoals) . Taalgebruik in het NT : kathôs (zoals) . Taalgebruik in de LXX : kathôs (zoals) . Ex (1) : Ex 34,1 . Js (0) .
kathôs (zoals) |
bijbel | LXX | Pentateuch | Eerdere Profeten | Latere Profeten | 12 Kleine Profeten | Geschriften | Gn | Ex | Lv | Nu | Dt | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
405 / 368 | /216 / 189 | 12 | 75 | 41 | 25 | 36 | 4 | 1 | 0 | 3 | 4 | 179 | 3 | 8 | 17 | 31 | 11 | 109 | - | 28 | 59 |
|
Mt | Mc | Lc | syn. | ev. |
kathôs (zoals) bij syn. | 3 : (1) Mt 21,6 . (2) Mt 26,24 . (3) Mt 28,6 . | 8 : (1) Mc 1,2 (gegraptai) . (2) Mc 4,33 . (3) Mc 9,13 (gegraptai) . (4) Mc 11,6 (eipen) . (5) Mc 14,16 (eipen) . (6) Mc 14,21 (gegraptai) . (7) Mc 15,8 . (8) Mc 16,7 (eipen) . | 17 : (1) Lc 1,2 . (2) Lc 1,55 . (3) Lc 1,70 . (4) Lc 2,20 . (5) Lc 2,23 . (6) Lc 5,14 . (7) Lc 6,31 . (8) Lc 6,36 . (9) Lc 11,1 . (10) Lc 11,30 . (11) Lc 17,26 . (12) Lc 17,28 . (13) Lc 19,32 . (14) Lc 22,13 . (15) Lc 22,29 . (16) Lc 24,24 . (17) Lc 24,39 . | 28 : (1) Mt 26,24 // Mc 14,21 . | 59 |
- Hebreeuws . כַאֲשֶׁר = ka´äsjèr (zoals) <
prefix kë + אֲשֶׁר = ´äsjèr
(die) OF persoonsnaam אָשֶׁר = ´âsjer (Aser) . Taalgebruik in Tenakh : ´äsjèr
(die) . Getalswaarde : aleph = 1 , sjin
= 21 of 300 , resj = 20 of 200 ; totaal : 42 (2 X 3 X 7) of 501 (3 X 167) .
Structuur : 1 - 3 - 2 . De som van de elementen is telkens 6 . Tenakh (488) . Pentateuch (202) . Eerdere Profeten (68) . Latere Profeten
(68) . 12 Kleine Profeten (22) . Geschriften (56) .
- כּמוֹ = këmô (zoals) . Taalgebruik in Tenakh : këmô (zoals) . Getalswaarde : kaph = 12 of 30 , mem , 13 of 40 , waw = 6 ; totaal : 31 OF 76 (4 X 19) . Tenakh (52) . Pentateuch (2) . Eerdere Profeten (0) . Latere Profeten (9) . 12 Kleine
Profeten (8) . Geschriften (33) . Pentateuch (2) : (1) Ex 15,5. (2) Ex 15,8 .
- Ned. : zoals . Arabisch : كَما = kamâ (zoals) . Taalgebruik in de Qoran : kamâ (zoals) . D. : wie . E. : as . Fr. : selon . Gr. καθως = kathôs (zoals) . Taalgebruik in het NT : kathôs
(zoals) . Hebreeuws : כַאֲשֶׁר = ka´äsjèr (zoals) <
prefix kë + אֲשֶׁר = ´äsjèr
(die). Taalgebruik in Tenakh : ´äsjèr
(die) .
Er is enige gelijkenis tussen Mc 1,2 en Mc 16,7 . In Mc 1,2 : Zie ik zend mijn engel voor je aangezicht uit ; in Mc 16,7 : dat hij jullie zal voorgaan naar Galilea . In Mc 1,2 : zoals geschreven is in het boek van de profeet Jesaja ; in Mc 16,7 : zoals hij jullie gezegd heeft . Tussen beide verzen wordt het leven van Jezus beschreven . Alles wat voorafgaat aan Mc 1,2 is op Jezus gericht , en bij wat na Mc 16,7 volgt , is Jezus de voorganger .
Bij Marcus : In acht verzen . In drie verzen wordt kathôs (zoals) gevolgd door gegraptai (er werd geschreven) , in drie verzen door eipen (hij zei) . Het voegwoord kathôs (zoals) leidt een ondergeschikte zin in die volgt op een hoofdzin . Is dat ook zo in Mc 1,2 . Zo ja , dan begint Marcus aldus : begin van de goede boodschap van Jezus Christus zoals ... . euaggeliou (van de goede boodschap) en christou (van Christus) zou dan aansluiten bij Js 61,1 . In de andere evangelisten vinden we eveneens een taalgebruik naar Js 61 . Lc citeert Js 61,1 tijdens het optreden van Jezus in de synagoge van Nazaret . Mt begint zijn zaligsprekingen met de armen .
Mc 1,2.2. pass. nifal perf. 3de pers. enk. γεγραπται = gegraptai (er werd geschreven) van het werkwoord γραφω = grafô (schrijven) . Taalgebruik in het NT : grafô (schrijven) . Taalgebruik in de LXX : grafô (schrijven) . Taalgebruik in Mc : grafô (schrijven) . Bijbel (89) . Niet in de Pentateuch . Mc (7) : (1) Mc 1,2 . (2) Mc 7,6 . (3) Mc 9,12 . (4) Mc 9,13 . (5) Mc 11,17 . (6) Mc 14,16 . (7) Mc 14,21 . Een vorm van γραφω = grafô (schrijven) in de LXX (304) , in het NT (190) .
grafô (schrijven) | bijbel | LXX | Pentateuch | Eerdere Profeten | Latere Profeten | 12 Kleine Profeten | Geschriften | Gn | Ex | Lv | Nu | Dt | NT | Mc | Mc 1 | Mc 7 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 14 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
3 | pass. perf. 3de p. enk. gegraptai | 89 | 22 / 20 | 0 | 8 | 1 | 0 | 11 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 67 | 7 | (1) Mc 1,2 . | (2) Mc 7,6 . | (3) Mc 9,12 . (4) Mc 9,13 . | (5) Mc 11,17 . | (6) Mc 14,16 . (7) Mc 14,21 . | 89 | 22 | 67 | 9 | 7 | 9 | 2 | 5 | 33 | 2 | 25 | 27 | ||
totaal | 160 | 80 | 10 | 1 | 1 | 2 | 2 | 1 | 1 | 2 | 160 | 80 | 80 | 9 | 10 | 12 | 5 | 6 | 36 | 2 | 31 | 36 |
- Hebreeuws : סָפַר = sâphar (schrijven, griften, cijferen) . Taalgebruik in Tenakh : sâphar (schrijven, griften, cijferen) . Getalswaarde : samekh = 15 of 60 , pe = 17 of 80 , resj = 20 of 200 ; totaal : 52 (2 X 26) OF 340 (20 X 17) . Structuur : 6 - 8 - 2 . De som van de elementen is telkens 7 . s-p-r . Tenakh (120) . Zie ook : כָּתַב= kâthabh
(schrijven) . Taalgebruik in Tenakh : kâthabh
(schrijven) . Getalswaarde : kaph = 12 of 30 , thaw = 22 of 400 , beth =
2 ; totaal : 36 (2² X 3²) OF 342 (2 X 3² X 19) . Structuur :
3 - 4 - 2 . De som van de elementen is telkens 9 . k - th- b . Tenakh (19) .
- pass. nifal perf. 3de pers. mann. enk. נִכְתַּב = nikhëthabh (er werd geschreven) van het werkw. כָּתַב= kâthabh
(schrijven) . Taalgebruik in Tenakh : kâthabh
(schrijven) . Niet in Tenakh . Mc 1,2 .
- Ned. : schrijven ( s - ch=g of k - p = b = f = v . Arabisch : كَتَبَ = kataba (schrijven) . Taalgebruik in de Qoran : kataba (schrijven) . D. : schreiben . E. : write . Fr. : écrire . Grieks : γραφω = grafô
(schrijven) . Taalgebruik in het NT : grafô
(schrijven) . סָפַר = sâphar (schrijven, griften, cijferen) . Taalgebruik in Tenakh : sâphar (schrijven, griften, cijferen) EN כָּתַב= kâthabh
(schrijven) . Taalgebruik in Tenakh : kâthabh
(schrijven) . Latijn : s
Mc 1,2.1. - 2. καθως γεγραπται = kathôs gegraptai (zoals er werd geschreven) . LXX (6) . NT (24) . Mc (3) : (1) Mc
1,2 (variante lezing) . (2) Mc
9,13 . (3) Mc
14,21 .
- ὡς γεγραπται = hôs gegraptai (zoals er werd geschreven) . LXX (3) : (1) 2
Kr 35,12 . (2) Ezr 20,35 (B) . (3) Ezr 20,37 (B) . NT (4) : (1) Mc
1,2 (sommige lezingen) . (2) Mc
7,6 . (3) Lc 3,4 . (4) 1
Kor 10,7 .
-- כַּכָּתוּב = kakâthûbh (zoals het geschrevene) < prefix voorzetsel van vergelijking kë + passief qal partic. mann. enk. van het werkw. כָּתַב= kâthabh
(schrijven) . Taalgebruik in Tenakh : kâthabh
(schrijven) . Getalswaarde : kaph = 12 of 30 , thaw = 22 of 400 , beth =
2 ; totaal : 36 (2² X 3²) OF 342 (2 X 3² X 19) . Structuur :
3 - 4 - 2 . De som van de elementen is telkens 9 . Tenakh (16) : (1) Joz 8,31 . (2) 1 K 2,3 . (3) 2 K 14,6 . (4) 2 K 23,21 . (5) Ezr 3,2 . (6) Ezr 3,4 . (7) Neh 8,15 . (8) Neh 10,35 . (9) Neh 10,37 . (10) 2 Kr 23,18 . (11) 2 Kr 25,4 . (12) 2 Kr 30,5 . (13) 2
Kr 30,18 . (14) 2 Kr 31,3 . (15) 2
Kr 35,12 . (16) 2
Kr 35,26 .
- καθως ειπεν = kathôs eipen (zoals hij zei) . LXX (7) . NT (7) . Er zijn verschillende variante lezingen . o.a. in (1) Mc
11,6 . (2) Mc
14,16 . (3 ) Mc
16,7 . (4) Hnd 7,42 .
-- כַּאֲשֶׁר דִּבֶּר = ka´äsjèr dibbèr (zoals hij sprak) . Tenakh (59) .
Het voegwoord καθως = kathôs (zoals) leidt een ondergeschikte zin in die volgt
op een hoofdzin . Is dat ook zo in Mc
1,2 ? Zo ja , dan begint Marcus aldus : begin van de goede boodschap van
Jezus Christus zoals ... . ευαγγελιου = euaggeliou (van de goede boodschap) en χριστου = christou (van
Christus) zou dan aansluiten bij Js
61,1 . Bij de andere evangelisten vinden we eveneens een taalgebruik naar
Js 61 . Lc citeert Js
61,1 tijdens het optreden van Jezus in de synagoge van Nazaret .
Mc 1,2.3.. εν = en (in, tijdens) . Taalgebruik in het NT : en (in) . Taalgebruik in de LXX: en (in) . Taalgebruik in Mc : en (in) . In Mc 1 (13) : (1) Mc 1,2 . (2) Mc 1,3 . (3) Mc 1,4 . (4) Mc 1,5 . (5) Mc 1,8 . (6) Mc 1,9 . (7) Mc 1,11 . (8) Mc 1,13 . (9) Mc 1,15 . (10) Mc 1,16 . (11) Mc 1,19 . (12) Mc 1,20 . (13) Mc .
en (in) . | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
119 | 13 | 7 | 2 | 13 | 9 | 12 | 5 | 9 | 7 | 10 | 9 | 7 | 7 | 5 | 4 | 11097 | 8943 | 2154 | 247 | 119 | 288 | 182 | 226 | 966 | 126 | 654 | 836 |
- Ned. : in . Arabisch : فِي = fi (in) . Taalgebruik in de Qoran : fi . D. : in . E. : in . Fr. : dans . Grieks : εν = en (in, tijdens) . Taalgebruik in het NT : en (in) . Hebreeuws : בְּ = bë . Lat. : in .
Mc 1,2.2. - 3. γεγραπται εν = gegraptai en (er werd geschreven in) . LXX (13) : (1) Joz 9,2 . (2) 1 K 8,53 . (3) 1 K 11,41 . (4) 1 K 20,11 . (5) 1 K 22,39 . (6) 2 K 14,6 . (7) 2 Kr 23,18 . (8) 2 Kr 32,32 . (9) 2 Kr 35,12 . (10) Ezr 5,7 (B) . (11) Ezr 20,35 (B) . (12) Ezr 20,37 (B) . (13) Est 10,2 . NT (4) : (1) Mc 1,2 . (2) Lc 2,23 . (3) Lc 3,4 . (4) Hnd 7,42 (sommige lezingen) .
Mc 1,2.1. - 3. καθως γεγραπται εν = kathôs gegraptai en (zoals er werd geschreven in) . LXX (2) : (1) 2 K 14,6 . (2) 2 Kr 23,18 . NT (2) : (1) Lc 2,23 . (2) Hnd 7,42 (sommige lezingen) .
- ὡς γεγραπται εν = hôs gegraptai en (zoals er werd geschreven in) . LXX (3) : (1) 2
Kr 35,12 . (2) Ezr 20,35 (B) . (3) Ezr 20,37 (B) . NT (2) : (1) Mc
1,2 (sommige lezingen) . (2) Lc 3,4 .
Mc 1,2.4. bep. lidw. dat. mann. + onz. enk. τῳ = tô(i) van het bepaald lidwoord ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het) . Taalgebruik in het NT : bepaald lidwoord . Taalgebruik in de LXX : bepaald lidwoord . Mc 1 (6) : (1) Mc 1,2 . (2) Mc 1,5 . (3) Mc 1,15 . (4) Mc 1,19 . (5) Mc 1,20 . (6) Mc 1,44 .
lidw. enk. | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
6. | dat. m. + onz. enk. tô(i) | 68 | 6 | 5 | 4 | 4 | 7 | 6 | 3 | 3 | 7 | 3 | 4 | 5 | 2 | 5 | 2 | 2 | 5507 | 4462 | 1045 | 121 | 68 | 154 | 98 | 163 | 367 | 74 | 343 | 441 |
Totaal | 940 | 67 | 45 | 41 | 64 | 70 | 71 | 62 | 36 | 66 | 71 | 40 | 59 | 53 | 106 | 61 | 28 | 54298 | 42002 | 12296 | 1648 | 940 | 1649 | 1422 | 1696 | 4013 | 928 | 4237 | 5659 |
- Nederl. . : bepaald lidwoord de / het . Arabisch : bepaald lidw. اَل = ´al (de) . Taalgebruik in de Qoran : ´al (de) . D. : der , die , das enz. . E. : the . Fr. : le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) . Gr. ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het) . Taalgebruik in het NT : bepaald lidwoord . Hebreeuws : הַ = ha (de, het) . Taalgebruik in Tenakh : ha (de, het) .
Mc 1,2.1. - 4. καθως γεγραπται εν τῳ = kathôs gegraptai en tô(j) (zoals er werd geschreven in de / het) . LXX (0) . NT (0) .
- ὡς γεγραπται εν τῳ = hôs gegraptai en tô(j) (zoals er werd geschreven in de / het) . LXX (2) : (1) Ezr 20,35 (B) . (2) Ezr 20,37 (B) .
Mc 1,2.5. dat. mann. enk. ησαιᾳ = èsaia(i)
(Jesaja) van het zelfst. naamw. ησαιας = èsaias
(Jesaja) . Taalgebruik in het NT : èsaias
(Jesaja) . Taalgebruik in de LXX : èsaias
(Jesaja) . Bijbel = NT (1) : Mc
1,2 .
- יְשַׁעְיָהוּ = jësja`ëjâhû (Jesaja) < jësja` (redding) +
jâhû (JHWH) = redding is JHWH / JHWH is redding . Profeet (rond
740) . Taalgebruik in Tenakh : jësja`ëjâhû
(Jesaja) . Getalswaarde : jod = 10 , sjin = 21 of 300 , ajin = 16 of 70 ,
he = 5 , waw = 6 ; totaal : 68 (2² X 17) OF 401 (priemgetal) . Structuur
: 1 - 3 - 7 - 1 - 5 - 6 . De som van de elementen is telkens 5 . Tenakh (32) . Js (16) : (1) Js
1,1 . (2) Js
2,1 . (3) Js
7,3 . (4) Js
13,1 . (5) Js 20,2 . (6) Js 20,3 . (7) Js
37,2 . (8) Js 37,5 . (9) Js
37,6 . (10) Js
37,21 . (11) Js
38,1 . (12) Js
38,4 . (13) Js
38,21 . (14) Js
39,3 . (15) Js
39,5 . (16) Js
39,8 . Andere boeken (16) : (1) 2
K 19,2 . (2) 2
K 19,5 . (3) 2
K 19,6 . (4) 2
K 19,20 . (5) 2
K 20,1 . (6) 2
K 20,4 . (7) 2
K 20,7 . (8) 2
K 20,8 . (9) 2
K 20,9 . (10) 2
K 20,11 . (11) 2
K 20,14 . (12) 2
K 20,16 . (13) 2
K 20,19 . (14) 1
Kr 25,15 . (15) 2
Kr 26,22 . (16) 2
Kr 32,32 .
- Een vorm van jâsja` (redden, bevrijden, verlossen) in Js (20) , van jesja`
/ jèsja` (hulp, heil, redding) in Js (5) , van jësjû`âh
/ jësjû`âthâh (redding, verlossing) in Js (18) .
Mc 1,2.6. bep. lidw. dat. mann. + onz. enk. τῳ = tô(i) van het bepaald lidwoord ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het) . Taalgebruik in het NT : bepaald lidwoord . Taalgebruik in de LXX : bepaald lidwoord . Mc 1 (6) : (1) Mc 1,2 . (2) Mc 1,5 . (3) Mc 1,15 . (4) Mc 1,19 . (5) Mc 1,20 . (6) Mc 1,44 .
lidw. enk. | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
6. | dat. m. + onz. enk. tô(i) | 68 | 6 | 5 | 4 | 4 | 7 | 6 | 3 | 3 | 7 | 3 | 4 | 5 | 2 | 5 | 2 | 2 | 5507 | 4462 | 1045 | 121 | 68 | 154 | 98 | 163 | 367 | 74 | 343 | 441 |
Totaal | 940 | 67 | 45 | 41 | 64 | 70 | 71 | 62 | 36 | 66 | 71 | 40 | 59 | 53 | 106 | 61 | 28 | 54298 | 42002 | 12296 | 1648 | 940 | 1649 | 1422 | 1696 | 4013 | 928 | 4237 | 5659 |
- Nederl. . : bepaald lidwoord de / het . Arabisch : bepaald lidw. اَل = ´al (de) . Taalgebruik in de Qoran : ´al (de) . D. : der , die , das enz. . E. : the . Fr. : le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) . Gr. ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het) . Taalgebruik in het NT : bepaald lidwoord . Hebreeuws : הַ = ha (de, het) . Taalgebruik in Tenakh : ha (de, het) .
Mc 1,2.7. dat. mann. enk. προφητῃ = profètè(i) van het zelfst. naamw. προφητης = profètès (profeet) . Taalgebruik in het NT : profètès (profeet) . Taalgebruik in de LXX : profètès (profeet) . Taalgebruik in Mc : profètès (profeet) . Bijbel (7) : (1) Jr 51,59 . (2) Ez 14,10 . (3) Hos 12,14 . (4) Neh 6,14 . (5) 2 Kr 16,10 . (6) 2 Kr 20,20 . (7) Mc 1,2 . Een vorm van προφητης = profètès (profeet) in Mc in 5 verzen : (1) Mc 1,2 . (2) Mc 6,4 . (3) Mc 6,15 (2 vormen) . (4) Mc 8,28 . (5) Mc .
profètès (profeet) | Mc |
Mc 1 | Mc 6 | Mc 8 | Mc 11 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc |
Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | |
3 | dat. enk. profètèi | 1 | Mc 1,2 | 7 | 6 | 1 | 1 | 1 | 1 | |||||||||||
Totaal | 6 | 1 | 3 | 1 | 1 | 439 | 297 | 142 | 36 | 6 | 29 | 14 | 30 | 20 | 7 | 71 | 85 | 16 | 4 |
- Hebreeuws : נָבִיא = nâbhî´ (profeet) . Taalgebruik in Tenakh : nâbhî´(profeet) . Getalswaarde : nun = 14 of 50 , beth = 2 , jod = 10 , aleph = 1 ; totaal : 27 (3³) OF 63 (3² X 7) . Structuur : 5 - 2 - 1 - 1 . De som van de elementen is telkens 9 . Tenakh (28) . Pentateuch (5) . Eerdere Profeten (8) . Latere Profeten (5) . 12 Kleine Profeten (4) . Geschriften (6) . Dt (4) : (1) Dt 13,2 . (2) Dt 18,15 . (3) Dt 18,18 . (4) Dt 34,10 . Eerdere Profeten . Re (1) : Re 6,8 . 1 S (1) : 1 S 9,7 . In Koningen (6) : (1) 1 K 13,18 . (2) 1 K 18,22 . (3) 1 K 20,13 . (4) 1 K 22,7 . (5) 2 K 3,11 . (6) 2 K 5,8 . Js (0) .
Mc 1,2.6. - 7. τῳ προφητῃ = tô(j) profètè(i) (de profeet) . Bijbel = OT (4) : (1) 2 Kr
16,10 . (2) Ezr 16,14 (B) . (3) Jr 28,59 . (4) Ez 14,10 . NT (1) : Mc
1,2 .
- הַנָּבִיא = hannâbhî´( de profeet) . Tenakh (111) . Pentateuch (3) : (1) Dt 13,4 . (2) Dt 18,20 . (3) Dt 18,22 . Eerdere
Profeten (38) . Re (2) . 1 S (4) . 1 K (21) . 2 K (11) . 2 K (11) : (1) 2
K 5,3 . (2) 2
K 5,13 . (3) 2
K 6,12 . (4) 2
K 9,1 . (5) 2
K 9,4 . (6) 2
K 14- ,25 . (7) 2
K 19,2 . (8) 2
K 20,1. (9) 2
K 20,11 . (10) 2
K 20,14 . (11) 2
K 23,18 . Latere Profeten (44) . Js (3) : (1) Js 37,2 . (2) Js 38,1 . (3) Js 39,3 .
Mc 1,2.4. - 7. τῳ ησαιᾳ τῳ προφητῃ = tô(i) èsaia(i) tô(i) profètè(i) (Jesaja, de profeet) .
- יְשַׁעְיָהוּ נָבִיא = jësja`ëjâhû hannâbhî´ (Jesaja, de profeet) . Tenakh (4) : (1) 2 K 19,2 . (2) 2
K 20,11 . (3) 2
K 20,14 . (4) Js
39,3 .
- יְשַׁעְיָהוּ בֶּן אָמוֹץ הַנָּבִיא = jësja`ëjâhû bèn ´âmôts hannabhî ´ (Jesaja, zoon van Amots, de profeet) . Tenakh (5) : (1) 2
K 19,20 . (2) Js
37,2 . (3) Js
38,1 . (8) 2
Kr 26,22 . (9) 2
Kr 32,32 .
Mc 1,2.1. - 7. καθως γεγραπται εν τῳ ησαιᾳ τῳ προφητῃ = kathôs gegraptai en tô(i) èsaia(i) tô(i) profètè(i) (zoals er geschreven werd in Jesaja, de profeet) . Deze inleiding op het citaat kent het citaat aan Jesaja toe . Maar er is eveneeens een citaat uit het boek Exodus en één uit het boek van de profeet Maleachi . Jesaja is de hoofdfiguur . In Jesaja is een verwijzing naar Tenakh . De tekst van Tenakh krijgt een concrete invulling in het boek van de profeet Maleachi .
--------------------------------------------------------------------------------------
Mc 1,2.8. ιδου = idou (zie) . Taalgebruik in het NT : idou (zie) . Taalgebruik in LXX : idou (zie) . Taalgebruik in Mc : idou (zie) . Mc (7) : (1) Mc 1,2 . (2) Mc 3,32 . (3) Mc 4,3 . (4) Mc 10,28 . (5) Mc 10,33 . (6) Mc 14,41 . (7) Mc 14,42 . Telkens in een citaat bij het begin ervan (5) : (1) Mc 1,2 . (2) Mc 3,32 . (3) Mc 4,3 . (4) Mc 10,28 . (5) Mc 10,33 of in het midden ervan : (1) Mc 14,41 . (2) Mc 14,42 . In de 7 verzen waarin Marcus ιδου = i idou (zie) gebruikt, wordt het in geen enkel vers voorafgegaan door kai (en). Kai eindigt op i en idou begint met i .
idou | Mc | Mc 1 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 10 | Mc 14 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
7 | (1) Mc 1,2 . | (2) Mc 3,32 . | (3) Mc 4,3 . | (4) Mc 10,28 . (5) Mc 10,33 . | (6) Mc 14,41 . (7) Mc 14,42 . | 1229 | 1037 | 192 | 59 | 7 | 55 | 4 | 23 | 19 | 25 | 121 | 125 |
- Hebreeuws : הֶנֵּה = hinneh (zie) . Taalgebruik
in Tenakh : hen
/ hinneh (zie) . Getalswaarde : he = 5 , nun = 14 of 50 ; totaal : 24 (2³ X 3) OF
60 (2² X 3 X 5) . Structuur : 5 - 5 - 5 . De som van de elementen is telkens 6 . Tenakh (495) . Pentateuch (96) . Eerdere Profeten (153) . Latere Profeten (140) . 12 Kleine
Profeten (29) . Geschriften (77) . Ex (21) .
- הִנְנִי = hinnënî (zie ik; zie hier ben ik) < hinneh + suffix pers. voornaamw. 1ste pers. mann. enk. . Ga naar : הֵן / הֶנֵּה = hen / hinneh (zie) . Taalgebruik
in Tenakh : hen
/ hinneh (zie) . Taalgebruik in Jesaja : hen
/ hinneh (zie) . Getalswaarde : he = 5 , nun = 14 of 50 ; totaal : 19 OF
55 (5 X 11) . Structuur : 5 - 5 . De som van de elementen is telkens 1 . Tenakh (177) . Pentateuch (22) . Eerdere Profeten (23) . Latere Profeten (112) . 12 Kleine
Profeten (17) . Geschriften (3) . Gn (12) : (1) Gn 6,17 . (2) Gn 9,9 . (3) Gn 22,1 . (4) Gn 22,7 . (5) Gn 22,11 . (6) Gn 27,1 . (7) Gn 27,18 . (8) Gn
31,11 . (9) Gn 37,13 . (10) Gn 41,17 . (11) Gn 46,2 . (12) Gn 48,4 . Ex (8) .
- Ned. : zie . D. : Siehe . E. : behold. Fr. : voici < vois ici . Grieks : ιδου = idou (zie) . Taalgebruik in het NT : idou (zie) . Hebreeuws : הֵן / הֶנֵּה = hen / hinneh (zie) . Taalgebruik in Tenakh : hen / hinneh (zie) . Lat. : ecce .
Mc 1,2.9. act. ind.praes. 1ste pers. enk. αποστελλω = apostellô (afsturen, wegsturen , afzenden) . Taalgebruik in het NT : apostellô (afsturen, wegsturen , afzenden) . Taalgebruik in de LXX : apostellô (afsturen, wegsturen , afzenden) . Taalgebruik in Mc : apostellô (afsturen, wegsturen , afzenden) .
apostellô (afsturen) . | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. |
ind. pr. 1ste p. enk. apostellô | 20 | 12 | 8 | 3 : (1) Mt 10,16 . (2) Mt 11,10 . (3) Mt 23,34 . | 1 : Mc 1,2 . | 3 : (1) Lc 7,27 . (2) Lc 10,3 . (3) Lc 24,49 . | 1 : Hnd 26,17 . | 7 : (1) Mt 10,16 // Lc 10,3 . (2) Mt 11,10 // Mc 1,2 // Lc 7,27 . | 7 |
Ex 23,20 Hebr. | Mal 3,1 Hebr. | Mal 3,23 Hebr. | Ex 23,20 Grieks | Mal 3,1 Grieks | Mal 3,22 Grieks | Mc 1,2 | Mt 11,10 | Lc 7,27 |
hinneh (zie) | hinnij (zie) |
hinneh (zie) | kai idou (en zie) | idou (zie) | kai idou (en zie) | idou (zie) | idou (zie) | idou (zie) |
'ânokhi (ik) | 'ânokhi (ik) | egô (ik) | egô (ik) | egô (ik) | egô (ik) | |||
sjoleach (zend) | soleah (ik zend) | sjoleach (zend) | apostellô (zend) | eksapostellô (zend) | apostellô (zend) | apostellô (zend) | apostellô (zend) | apostellô (zend) |
malë´âkh (een bode) | mal'âkhi (mijn bode) | malë´âkh (een bode) | ton aggelon mou (mijn bode) | ton aggelon mou (mijn bode) | ton aggelon mou (mijn bode) | ton aggelon mou (mijn bode) | ton aggelon mou (mijn bode) | |
lëphanè(j)kha (voor uw aangezicht) | pro prosôpou sou (voor uw aangezicht) | pro prosôpou sou (voor uw aangezicht) | pro prosôpou sou (voor uw aangezicht) | pro prosôpou sou (voor uw aangezicht) | ||||
lâkhèm (naar u) | humin (tot u) | |||||||
eth elijjâh hannâb'i' (de profeet) | Hlian tèn Thesbitèn (Elia de Thesbiet) | |||||||
upinnâh (en bereidt) dèrèch (de weg) lephana(j) (voor zijn aangezicht) | liphânâh (voor zijn aangezicht) | kai epiblepsetai hodon (de weg) pro prosôpou mou (voor mijn aangezicht) | ||||||
Ex 21,1 - 23,33 (Ex 23) : het verbondsboek |
Mal 2,17-3,5 : de dag van de Heer | Mal 3,22-24 : over de toekomst | Ex 21,1 - 23,33 (Ex 23 ) : het verbondsboek | Mal 2,17-3,5 : de dag van de Heer | Mal 3,22-24 : over de toekomst | 13. Optreden van Johannes de Doper : Mc 1,1-6 // Mt 3,1-6 // Lc 3,1-6 | 88. Jezus'getuigenis over Johannes de Doper Mt 11,7-13 // Lc 7,24-28 | 88. Jezus'getuigenis over Johannes de Doper Mt 11,7-13 // Lc 7,24-28 |
απο-στελλω = apo-stellô : af- / weg- sturen
, wegzenden , afzenden (afgezant) , zenden . Een vorm van αποστελλω = apostellô (afsturen,
wegsturen , afzenden) , in de LXX (691) (Lust J. ... Greek-English Lexicon
of the Septuagint , Stuttgart , 2003) , in het NT (131) (Morgenthaler Robert
, Statistik...) . Volgens diezelfde auteurs komt een vorm van αποστολος = apostolos in de
Septuaginta niet voor , in het NT (79) . In de evangelies komt αποστολος = apostolos (apostel)
slechts 9X voor , 1X in Mt , Mc , Joh en 6X in Lc .
'De inzet met een complex citaat op naam van de profeet Jesaja is meer dan een
incident , verbonden met de persoon van Johannes de Doper . Het evangelie van
Jezus de Gezalfde is geschreven in de traditie van de profeten , die zich op
hun beurt beriepen op de Torah . Zodoende moet het citaat wel een verwijzing
naar een woord uit de Torah bevatten . Ex
23,20 wordt erin herkend . Dat is een cruciale tekst in de verbondssluiting
die klinkt op de vijftigste paasdag in de tweede jaargang van de torahlezing
. Ook binnen de Torah bevat deze tekst een verwijzing , namelijk naar Ex 14,19
waar de beslissende wending van het Paasfeest verkondigd wordt ." (Monshouwer
, Markus , 1989 , p.38) . Ex
23,20 (NV) [20] Ik stuur een engel voor jullie uit om je op je tocht te
beschermen en je naar de plaats te brengen die ik voor jullie bestemd heb .
Ex 14,19 (NV) [19] De engel van God , die steeds voor het leger van de Israëlieten
uit was gegaan , stelde zich nu achter hen op . Ook de wolkkolom die eerst voor
hen uit ging stelde zich achter hen op .
- De evangelisten gebruiken uiterst karig een vorm van het woord αποστολος = apostolos . De
evangelies werden geschreven tussen 71 (Marcus) - 80 - 85 (Lucas - Matteüs)
- 95 n. chr. (Johannes) . Hoe is het veelvuldig gebruik in de brieven van Paulus
te verklaren ? Welke brieven ? De authentieke ? Later onder de naam van Paulus
geschreven brieven ?
Volgens Muraoka T. , A Greek - Hebrew / Aramaic two-way Index to the Septuagint
(Leuven , Peeters , 2010 , blz. 16) is een vorm van het werkw. αποστελλω = apostellô
in de LXX een vertaling van een 15-tal Hebreeuwse werkw. werkw. . Hierbij zijn
de Aramese werkw. nëchat , sjëlach , tûb en tërad .
- שָׁלַח = sjâlach (zenden) . Taalgebruik in Tenakh : sjâlach (zenden) . Getalswaarde : sjin = 21 of 300 , lamed = 12 of 30 , chet = 8 ; totaal : 41 OF 338 (2 X 13²) . Structuur : 3 - 3 - 8 . De som van de elementen is telkens 5 . (1) act. qal perf. 3de pers. mann. enk. sjâlach (hij zond) . (2) act. piël imperat. 2de pers. mann. enk. sallach (zend) . (3) act. qal part. mann. enk. שֹׁלֵחַ = sjoleach (zendende) : Ex
23,20 .
Mc 1,2.10. bep. lidw. acc. mann. enk. τον = ton (de) . Taalgebruik in het NT : bepaald lidwoord . Taalgebruik in de LXX : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald lidwoord . Mc 1 (8) : (1) Mc 1,2 . (2) Mc 1,7 . (3) Mc 1,9 . (4) Mc 1,14 . (5) Mc 1,16 . (6) Mc 1,19 . (7) Mc 1,20 . (8) Mc 1,45 .
lidw. enk. | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
8. | acc. m. + onz. enk. ton | 124 | 8 | 9 | 5 | 11 | 10 | 7 | 13 | 6 | 9 | 5 | 4 | 7 | 2 | 12 | 11 | 5 | 6202 | 4880 | 1322 | 167 | 124 | 191 | 197 | 244 | 338 | 61 | 482 | 679 |
Totaal | 940 | 67 | 45 | 41 | 64 | 70 | 71 | 62 | 36 | 66 | 71 | 40 | 59 | 53 | 106 | 61 | 28 | 54298 | 42002 | 12296 | 1648 | 940 | 1649 | 1422 | 1696 | 4013 | 928 | 4237 | 5659 |
- Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Mc 1,2.11. acc. mann. enk. αγγελον = aggelon van het zelfst. naamw. αγγελος = aggelos (engel) . Taalgebruik in het NT : aggelos (engel) . Taalgebruik in de LXX : aggelos (engel) . Taalgebruik in Mc : aggelos (engel) . Een vorm van αγγελος = aggelos in de LXX (350) , in het NT (175) , in Mc (6) : (1) Mc 1,2 . (2) Mc 1,13 . (3) Mc 8,38 . (4) Mc 12,25 . (5) Mc 13,27 . (6) Mc 13,32 . Stam : n - g - l . L. angelus . Fr. ange . N. engel . Fr. un messager uit L. mittere (zenden) , missus = gezonden . Hebr. malë´akh .
aggelos (engel) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
acc. mann. enk. aggelon | 57 | 35 | 22 | 1 : Mt 11,10 . | 1 : Mc 1,2 . | 3 : (1) Lc 1,18 . (2) Lc 1,34 . (3) Lc 7,27 . | 4 | 2 | 11 | 5 : (1) Mt 11,10 // Mc 1,2 // Lc 7,27 . | 5 | |
Totaal | 440 | 267 | 173 | 20 | 6 | 25 | 3 | 21 | 32 | 66 | 51 | 54 |
- מַלְאַך = malë´akh (engel) . Taalgebruik in Tenakh : malë´akh (engel) . Getalswaarde : mem = 13 of 40 , lamed = 12 of 30 , aleph = 1 , kaph = 11 of 20 ; totaal : 37 OF 91 . Structuur : 4 - 3 - 1 - 2 . De som van de elementen is telkens 1 . Tenakh (64) . Pentateuch (23) . Eerdere Profeten (25) . Latere Profeten (2) . 12 Kleine Profeten (7) . Geschriften (7) . Gn (8) : (1) Gn 16,7 . (2) Gn 16,9 . (3) Gn 16,10 . (4) Gn 16,11 . (5) Gn 21,17 . (6) Gn 22,11 . (7) Gn 22,15 . (8) Gn 31,11 . Ex (4) : (1) Ex 3,2 . (2) Ex
14,19 . (3) Ex
23,20 . (4) Ex 33,2 . Re (18) : (1) Re 2,1 . (2) Re 2,4 . (3) Re 5,23 . (4) Re 6,11 . (5) Re 6,12 . (6) Re 6,20 . (7) Re 6,21 . (8) Re 6,22 . (9) Re 13,3 . (10) Re 13,6 . (11) Re 13,9 . (12) Re 13,13 . (13) Re 13,15 . (14) Re 13,16 . (15) Re 13,17 . (16) Re 13,18 . (17) Re 13,20 . (18) Re 13,21 .
- Stam : n - g - l . L. angelus . Fr. ange . N. engel . E. angel . D. Engel . Fr. un messager
uit L. mittere (zenden) , missus = gezonden . Arabisch : مَلَك = malak (engel) . Taalgebruik in de Qoran : malak (engel) . Qoran (11)
Mc 1,2.12. pers. voornaamw. 1ste pers. gen. enk. μου = mou (van mij) van het persoonl. voornaamw. εγω = egô (ik - mij) . Taalgebruik in het NT : persoonlijk voornaamwoord . Taalgebruik in de LXX : persoonlijk voornaamwoord . Taalgebruik in Mc. : persoonlijk voornaamwoord . Mc 1 (4) : (1) Mc 1,2 . (2) Mc 1,7 . (3) Mc 1,11 . (4) Mc 1,17 .
pers. vnw. 1ste pers. enk. | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | |
2 | gen. enk. mou (34) | 4 : (1) Mc 1,2 . (2) Mc 1,7 . (3) Mc 1,11 . (4) Mc 1,17 . | 3 : (1) Mc 3,33 . (2) Mc 3,34 . (3) Mc 3,35 . | 3 : (1) Mc 5,23 . (2) Mc 5,30 . (3) Mc 5,31 . | 1 : Mc 6,23 . | 1 : Mc 7,14 . | 2 : (1) Mc 8,33 . (2) Mc 8,34 . | 5 : (1) . Mc 9,7 . (2) Mc 9,17 . . (3) Mc 9,24 . (4) Mc 9,37 . (5) Mc 9,39 . | 2 : (1) Mc 10,20 . (2) Mc 10,40 . | 1 : Mc 11,17 . | 2 : (1) Mc 12,6 . (2) Mc 12,36 . | 3 : (1) Mc 13,6 . (2) Mc 13,13 . (3) Mc 13,31 . | 5 : (1)Mc 14,8 . (2) Mc 14,14 . (3) Mc 14,22 . (4) Mc 14,24 . (5) Mc 14,34 . | 1 : Mc 15,34 . | 1 : Mc 16,17 . | 3356 | 2897 | 459 | 67 | 34 | 77 | 82 | 39 | 21 |
10. - 12. τον αγγελον μου = ton aggelon mou (mijn engel) . LXX (3) : (1)
Mc 1,2.13. προ = pro (voor) . pro (voor) . Taalgebruik in het NT : pro (voor) . pro (voor) . Taalgebruik in de LXX : pro (voor) . Taalgebruik in Mc : pro (voor) .
pro (voor) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | syn. | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P.. | A. b.. |
260 | 213 | 47 | 5 : (1) Mt 5,12 . (2) Mt 6,8 . (3) Mt 8,29 . (4) Mt 11,10 . (5) Mt 24,38 . | 1 : Mc 1,2 . | 7 : (1) Lc 2,21 . (2) Lc 7,27 . (3) Lc 9,52 . (4) Lc 10,1 . (5) Lc 11,38 . (6) Lc 21,12 . (7) Lc 22,15 . | 13 : (1) Mt 11,10 // Mc 1,2 // Lc 7,27 . | 9 | 7 | 18 | 13 | 22 | 13 | 5 |
- p - r -> Ned. : v - r (pro -> voor) . D. : vor . Eng. : before . Fr. : avant (uit ab : vanaf en ante : voor , van te voren = voor-af) . Grieks : προ = pro (voor) . pro (voor) . Taalgebruik in het NT : pro (voor) . pro (voor) . Lat. : ante . In Mc komt dit voorzetsel slechts hier voor en dan nog in een citaat . Tegenover opisô . Lat. post (uit primere , prestum ?) Fr. après (ad prestum) . Hebr. ´acher (101) en ´achärej (294) . Ned. achter .
Mc 1,2.14. genitief onzijdig enkelvoud προσωπου = prosôpou van het zelfstand. naamw. προσωπον = prosôpon (aangezicht) . Taalgebruik in het NT : prosôpon (aangezicht) . Taalgebruik in de LXX. : prosôpon (aangezicht) . Mc (1) : Mc 1,2 . nom. + acc. onz. enk. prosôpon (aangezicht) : (1) Mc 12,14 . (2) Mc 14,65 . Een vorm van prosôpon (aangezicht) in de LXX (1297) , in het NT (74)
prosôpon | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. |
nom. + acc. onz. enk. prosôpon | 569 | 528 | 41 | 8 | 2 | 8 | 5 | 15 | 3 | 18 | 18 | 13 | 2 | |
gen. onz. enk. prosôpou | 535 | 517 | 18 | 1 | 1 | 4 | 6 | 3 | 3 | 6 | 6 | 2 | 1 | |
dat. onz. enk. prosôpôi | 41 | 347 | 7 | 7 | 7 | |||||||||
totaal | 1145 | 1392 | 66 | 9 | 3 | 12 | 11 | 25 | 6 | 24 | 24 | 22 | 3 |
prosôpon (aangezicht) | Mt | Mc | Lc | syn. |
nom. + acc. onz. enk. prosôpon | 8 : (1) Mt 6,17 . (2) Mt 16,3 . (3) Mt 17,2 . (4) Mt 17,6 . (5) Mt 18,10 . (6) Mt 22,16 . (7) Mt 26,39 . (8) Mt 26,67 . | 2 : (1) Mc 12,14 . (2) Mc 14,65 . | 8 : (1) Lc 2,31 . (2) Lc 5,12 . (3) Lc 9,51 . (4) Lc 9,53 . (5) Lc 12,56 . (6) Lc 17,16 . (7) Lc 20,21 . (8) Lc 21,35 . | 18 : (1) Mt 16,3 // Lc 12,56 . (2) Mt 17,2 // Lc 9,29 . (3) Mt 22,16 // Mc 12,14 // Lc 20,21 . (4) Mt 26,67 // Mc 14,65 . |
gen. onz. enk. prosôpou | 1 : Mt 11,10 . | 1 : Mc 1,2 . | 4 : (1) Lc 7,27 . (2) Lc 9,29 . (3) Lc 9,52 . (4) Lc 10,1 . | 6 : (1) Mt 11,10 // Mc 1,2 // Lc 7,27 . |
totaal | 9 | 3 | 12 | 24 |
- pros : naar , bij (aan-) , ôpon , zie optie , optieken enz ... op- : prosôpou (van het aangezicht) . zien . aangezicht , waarnaar je kijkt . Of : pro -s -opon , waaruit het Latijnse per- son -a (doorheen -klinken) , wat wijst op een masker waardoor men sprak . Lat. facies . Fr. la face . E. face . D. Angesicht .
Mc 1,2.15. gen. mann. enk. σου = sou (van jou) . Zie συ = su (jij) . Persoonlijk voornaamwoord . Taalgebruik in het NT : persoonlijk voornaamwoord . Taalgebruik in de LXX : persoonlijk voornaamwoord . Taalgebruik in Mc : persoonlijk voornaamwoord . Mc (27) . Mc 1 (2) : (1) Mc 1,2 . (2) Mc 1,44 .
pers. vnw. 2de pers. enk. | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | bijbel | O.T. | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
2 | gen. enk. sou | 27 | 2 : (1) Mc 1,2 . (2) Mc 1,44 . | 3 : (3) Mc 2,5 . (4) Mc 2,9 . (5) Mc 2,11 . | 1 : Mc 3,32 . | 3 : (1) Mc 5,19 . (2) Mc 5,34 . (3) Mc 5,35. | 1 : Mc 6,18 . | 3 : (1) Mc 7,5 . (2) Mc 7,10 . (3) Mc 7,29 . | 5 : (1) Mc 9,18 . (2) Mc 9,38 . (3) Mc 9,43 . (4) Mc 9,45 . (5) Mc 9,47 . | 3 : (1) Mc 10,19 . (2) Mc 10,37 . (3) Mc 10,52 . | 1 : Mc 11,14 . | 3 : (1) Mc 12,30 . (2) Mc 12,31 . (3) Mc 12,36 . | 1 : Mc 14,60 . | 1 : Mc 15,4 . | 3947 | 3602 | 345 | 71 | 27 | ||||||||||
totaal | 84 | 6 | 5 | 2 | 1 | 8 | 6 | 5 | 4 | 10 | 10 | 2 | 5 | 17 | 3 | 84 |
14. - 15. פָּנֶיךָ = pânèjkhâ (uw aangezicht) < stat. constr. mann. mv. + suffix pers. voornaamw. 2de pers. mann. enk. van het zelfst. naamw. פָּנִים= panîm (gezicht, aangezicht) . Taalgebruik in Tenakh : panîm (gezicht, aangezicht) . Getalswaarde : pe = 17 of 80 , nun = 14 of 50 , mem = 13 of 40 ; totaal : 44 (4 X 11) OF 170 . Structuur : 8 - 5 - 4 . De som van de elementen is 8 . Tenakh (73) . Pentateuch (8) . Eerdere Profeten (4) . Latere Profeten (17) . 12 Kleine Profeten (3) . Geschriften (41) . Ps (32) : (1) Ps 4,7 . (2) Ps 9,20 . (3) Ps 13,2 . (4) Ps 16,11 ...
13. - 15. προ προσωπου σου = pro prosôpou sou (voor jouw aangezicht) . LXX (38) . NT (3) : (1) Mt
11,10 . (2) Mc 1,2 . (3) Lc
7,27 .
- Het kan de vertaling zijn van het Hebreeuwse לְפנֶיךָ = lëphânè()khâ (naar jouw aangezicht) < prefix voorzetsel lë + zelfst. naamw. stat. construct. mann. mv. + bezittel. voornaamw. 2de pers. mann. enk. . Zie פָּנִים= panîm (gezicht, aangezicht) . Taalgebruik in Tenakh : panîm
(gezicht, aangezicht) . Getalswaarde : pe = 17 of 80 , nun = 14 of 50 , mem
= 13 of 40 ; totaal : 44 (4 X 11) OF 170 . Structuur : 8 - 5 - 4 . De som van de elementen is 8 . Tenakh (103) .
Mc 1,2.16.
nom. mann. enk. hos (die) . Taalgebruik in het NT : betrekkelijk
voornaamwoord . Taalgebruik in Mc : betrekkelijk
voornaamwoord .
Mc (25) : (1) Mc
1,2 . (2) Mc
3,19 . (3) Mc
3,29 . (4) Mc
3,35 . (5) Mc
4,9 . (6) Mc
4,25 . (7) Mc
4,31 . (8) Mc
5,3 . (9) Mc
6,11 . (10) Mc
8,35 . (11) Mc
8,38 . (12) Mc
9,37 . (13) Mc
9,39 . (14) Mc
9,40 . (15) Mc
9,41 . (16) Mc
9,42 . (17) Mc
10,11 . (18) Mc
10,15 . (19) Mc
10,29 . (20) Mc
10,43 . (21) Mc
10,44 . (22) Mc
11,23 . (23) Mc
13,2 . (24) Mc
15,23 . (25) Mc
15,43 .
Mc 1,2.17. act. ind. fut. 3de pers. enk. κατασκευασει = kataskeuasei (hij zal uitrusten, inrichten) . Bijbel =NT (3) : (1) Mt 11,10 . (2) Mc 1,2 . (3) Lc 7,27 . Een vorm van κατασκευαζω = kataskeuazô (uitrusten, optuigen, inrichten, bouwen, maken) in de LXX (28) , in het NT (11) , in Mc (1) .
Mc 1,2.18.
bep. lidw. acc. vr. enk. tèn (de) . Taalgebruik in het NT : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Mc 1 (12) : (1) Mc
1,2 . (2) Mc
1,3 . (3) Mc
1,6 . (4) Mc
1,12 . (5) Mc
1,14 . (6) Mc
1,16 . (7) Mc
1,21 . (8) Mc
1,28 . (9) Mc
1,29 . (10) Mc
1,33 . (11) Mc
1,39 . (12) Mc
1,41 .
Mc 1,2.19. acc. vr. enk. ὁδον = hodon (weg) van het zelfst. naamw. ὁδος = hodos (weg) . Taalgebruik in het ΝΤ : hodos (weg) . Taalgebruik in de LXX : hodos (weg) . Taalgebruik in Mc : hodos (weg) . Mc (10) : (1) Mc 1,2 . (2) Mc 1,3 . (3) Mc 2,23 . (4) Mc 4,4 . (5) Mc 4,15 . (6) Mc 6,8 . (7) Mc 10,17 . (8) Mc 10,46 . (9) Mc 11,8 . (10) Mc 12,14 . Mc 1,2 - Mc 1,3 kondigen een 'weg'bereider aan via een citaat uit het OT . In 4 verzen in Mc is ὁδον = hodon (weg) lijdend voorwerp : (1) Mc 1,2 . (2) Mc 1,3 . (3) Mc 2,23 . (4) Mc 12,14 . In 6 verzen in Mc wordt ὁδον = hodon (weg) voorafgegaan door een voorzetsel .
hodos (weg) | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 4 | Mc 6 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | bijbel | ΟΤ | ΝΤ | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | |
3 | dat. vr. enk. hodô(i) | 6 | (1) Mc 8,3 . (2) Mc 8,27 . | (3) Mc 9,33 . (4) Mc 9,34 . | (5) Mc 10,32 . (6) Mc 10,52 . | 176 | 154 | 22 | 5 | 6 | 6 | 2 | 3 | 17 | 17 | 3 | |||||||||
4 | acc. vr. enk. hodon | 10 | (1) Mc 1,2 . (2) Mc 1,3 . | (3) Mc 2,23 . | (4) Mc 4,4 . (5) Mc 4,15 . | (6) Mc 6,8 . | (7) Mc 10,17 . (8) Mc 10,46 . | (9) Mc 11,8 . | (10) Mc 12,14 . | 281 | 230 | 51 | 9 | 10 | 10 | 3 | 12 | 7 | 29 | 32 | 5 | 2 | |||
totaal | 16 | 2 | 1 | 2 | 1 | 2 | 2 | 4 | 1 | 1 | 876 | 776 | 100 | 21 | 16 | 20 | 4 | 20 | 17 | 2 |
- Ned. : weg . D. : Weg . E. : way . Fr. : chemin . Grieks : ὁδος = hodos (weg) . Taalgebruik in het ΝΤ : hodos (weg) . Hebreeuws : דֶרֶך = dèrèkh (weg, wijze, levenswijze) . Taalgebruik in Tenakh : dèrèkh (weg, wijze, levenswijze) . Latijn : via .
Mc 1,2.18. - 19. tèn hodon (de weg) . hodon (weg) voorafgegaan door het bep. lidw. tèn (de weg) . Mc (7 / 10) . Niet in : (1) Mc 2,23 . (2) Mc 6,8 . (3) Mc 10,17 .
Mc 1,2.20.
pers. voornaamw. 2de pers. gen. enk. sou (van jou) . Taalgebruik in het NT
: persoonlijk
voornaamwoord . Taalgebruik in Mc : persoonlijk
voornaamwoord .
Mc (27) . Mc 1 (2) : (1) Mc
1,2 . (2) Mc
1,44 .
Betekenis van Mc
1,2
Na de titel in Mc
1,1 begint Marcus zijn evangelie met een bijbelcitaat dat in Johannes de
Doper zijn vervulling krijgt . Een bepaalde formule leidt het citaat in . Het
gaat om wat in de wet of de profeten geschreven staat .
Door zijn evangelie met een citaat uit de wet en de profeten aan te vatten geeft
de evangelist Marcus te kennen dat Johannes de Doper en Jezus in die zin moeten
geïnterpreteerd worden . Ze handelen in de lijn van de wet en de profeten
. Er is nog meer . In Mc
1,15 zegt Jezus : = peplèrôtai ho kairos (tot volheid is gekomen
de gunstige tijd) . Jezus zal de volheid van de wet en de profeten brengen .
Mc 1,3 - Mc 1,3 : Optreden van Johannes de Doper - Mc 1,1-6 - Mt 3,1-6 - Lc 3,1-6 -- bijbeloverzicht -- Mc (Marcus) -- Mc 1 -- taalgebruik -- Mc 1,1 - Mc 1,2 - Mc 1,3 - Mc 1,4 - Mc 1,5 - Mc 1,6 - | ||||||||||||||||
|
Statenvertaling . 3 De stem des roependen in de woestijn: Bereidt den weg des
Heeren, maakt Zijn paden recht.
King James Bible .[3] The voice of one crying in the wilderness, Prepare ye
the way of the Lord, make his paths straight.
Luther-Bibel . 3 »Es ist eine Stimme eines Predigers in der Wüste: Bereitet
den Weg des Herrn, macht seine Steige eben!« (Maleachi 3,1; Jesaja 40,3):
Tekstuitleg van Mc 1,3 . Dit vers Mc 1,3 telt 14 (2 X7) woorden en 74 (2 X 37) letters .
Mc 1,3.1. nom. + dat. vr. enk. φωνη / φωνῃ = fônè(i) (stem, roep) . Taalgebruik in het NT : fônè (stem, roep) . Taalgebruik in de LXX : fônè (stem, roep) . Taalgebruik in Mc : fônè (stem, roep) . Mc (6) : (1) Mc 1,3 (nom.) . (2) Mc 1,11 (nom.) . (3) Mc 1,26 (dat.) . (4) Mc 5,7 (dat.) . (5) Mc 9,7 (nom.) . (6) Mc 15,34 (dat.) .
fônè (stem, roep) | Mt | Mc | Lc | syn. | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. |
nom. + dat. vr. enk. fônè | 6 : (1) Mt 2,18 . (2) Mt 3,3 . (3) Mt 3,17 . (4) Mt 17,5 . (5) Mt 27,46 . (6) Mt 27,50 . | 6 : (1) Mc 1,3 . (2) Mc 1,11 . (3) Mc 1,26 . (4) Mc 5,7 . (5) Mc 9,7 . (6) Mc 15,34 . | 7 : (1) Lc 1,44 . (2) Lc 3,4 . (3) Lc 4,33 . (4) Lc 8,28 . (5) Lc 9,35 . (6) Lc 19,37 . (7) Lc 23,46 . | 19 : (1) Mt 3,3 // Mc 1,3 // Lc 3,4 . (2) Mt 3,17 // Mc 1,11 // Lc 3,22 . (3) Mt 17,5 // Mc 9,7 // Lc 9,35 . (4) Mt 27,46 // Mc 15,34 . (5) Mt 27,50 // Mc 15,37 // Lc 23,46 . (6) Mc 5,7 // Lc 8,28 . | 242 | 180 | 62 | 6 | 6 | 7 | 4 | 12 | 4 | 23 | 19 | 23 | ||
gen. vr. enk. fônès | 1: Lc 17,15 . | 1 | 210 | 187 | 23 | 1 | 6 | 5 | 5 | 6 | 1 | 7 | 4 | 1 | ||||
acc. vr. enk. fônèn | 1 : Mt 12,19 . | 1 : Mc 15,37 . | 4 : (1) Lc 3,22. (2) Lc 9,36 . (3) Lc 11,27 . (4) Lc 17,13 . | 6 | 182 | 146 | 36 | 1 | 1 | 4 | 5 | 9 | 4 | 12 | 6 | 11 | 3 | 1 |
totaal | 7 | 7 | 12 | 26 | 634 | 513 | 121 | 7 | 7 | 12 | 15 | 26 | 13 | 41 | 26 | 41 |
Hebr. p´ (mond) . Verwant met Gr. fô-nè
(Lat vo-x = stem , vo-care = roepen) , fè-mi = spreken . Lat for - fari
. Verwant met de indogerm. stam bha .
Ook verwantschap tussen Hebr. pânîm (aangezicht) en fainô
= schijnen . Lat. facies . E. face . Ned. aangezicht , aanschijn .
Mc 1,3.3. εν = en (in, tijdens) . Taalgebruik in het NT : en (in) . Taalgebruik in de LXX: en (in) . Taalgebruik in Mc : en (in) . In Mc 1 (13) : (1) Mc 1,2 . (2) Mc 1,3 . (3) Mc 1,4 . (4) Mc 1,5 . (5) Mc 1,8 . (6) Mc 1,9 . (7) Mc 1,11 . (8) Mc 1,13 . (9) Mc 1,15 . (10) Mc 1,16 . (11) Mc 1,19 . (12) Mc 1,20 . (13) Mc 1,23 .
en (in) . | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
119 | 13 | 7 | 2 | 13 | 9 | 12 | 5 | 9 | 7 | 10 | 9 | 7 | 7 | 5 | 4 | 11097 | 8943 | 2154 | 247 | 119 | 288 | 182 | 226 | 966 | 126 | 654 | 836 |
- Ned. : in . Arabisch : فِي = fi (in) . Taalgebruik in de Qoran : fi . D. : in . E. : in . Fr. : dans . Grieks : εν = en (in, tijdens) . Taalgebruik in het NT : en (in) . Hebreeuws : בְּ = bë . Lat.
Mc 1,3.4.
bep. lidw. dat. vr. enk. tè(i) (de) . Taalgebruik in het NT : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
In zes verzen in Mc 1 . In de drie verzen en tè(i) erèmô(i)
= in de woestijn : (1) Mc
1,3 . (2) Mc
1,4 . (3) Mc
1,13 . Verder in (4) Mc
1,16 . (5) Mc
1,22 . (6) Mc
1,23 .
Mc 1,3.5. dat. vr. enk. ερημῳ = erèmô(i) ( in de woestijn) van het zelfst. naamw. ερημος = erèmos (woestijn, eenzame plaats) . Taalgebruik in het NT : erèmos (woestijn) . Taalgebruik in de LXX : erèmos (woestijn) . Taalgebruik in Mc. : erèmos (woestijn) . Mc (3) : (1) Mc 1,3 . (2) Mc 1,4 . (3) Mc 1,13 , Een vorm van ερημος = erèmos (woestijn) in zes verzen in Mc 1 : (1) Mc 1,3 . (2) Mc 1,4 . (3) Mc 1,12 . (4) Mc 1,13 . (5) Mc 1,35 . (6) Mc 1,45 . In Mc 1,3 wordt Js geciteerd . In Mc 1,4 krijgt het bijbelcitaat zijn vervulling in de persoon van Johannes de Doper , in Mc 1,12 en Mc 1,13 in de persoon van Jezus .
erèmos (woestijn) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | |
1 | nom. enk. erèmos | 32 | 28 | 4 | 2 : (1) Mt 14,15 . (2) Mt 23,38 . | 1 : Mc 6,35 . | 1 : Hnd 8,26 . | 3 : (1) Mt 14,15 // Mc 6,35 . | 3 | ||||||
2 | gen. enk. erèmou | 54 | 52 | 2 | 1 : Joh 11,54 . | 1 : Gal 4,27 | 1 | 1 | |||||||
3 | dat. enk. erèmô(i) | 169 | 145 | 24 | 3 : (1) Mt 3,1 . (2) Mt 3,3 . (3) Mt 24,26 . | 3 : (1) Mc 1,3 . (2) Mc 1,4 . (3) Mc 1,13 . | 5 : (1) Lc 3,2 . (2) Lc 3,4 . (3) Lc 4,1 . (4) Lc 9,12 . (5) Lc 15,4 . | 4 : (1) Joh 1,23 . (2) Joh 3,14 . (3) Joh 6,31 . (4) Joh 6,49 . | 6 : (1) Hnd 7,30 . (2) Hnd 7,36 . (3) Hnd 7,38 . (4) Hnd 7,42 . (5) Hnd 7,44 . (6) Hnd 13,18 . | 3 : (1) 1 Kor 10,5 . (2) Heb 3,8 . (3) Heb 3,17 . | 11: (1) Mt 3,1 // Mc 1,4 // Lc 3,2 . (2) Mt 3,3 // Mc 1,3 // Lc 3,4 . (3) Mc 1,13 // Lc 4,1 . | 15 : | 3 | ||
4 | acc. enk. erèmon | 107 | 94 | 13 | 3 : (1) Mt 4,1 . (2) Mt 11,7 . (3) Mt 14,13 . | 4 : (1) Mc 1,12 . (2) Mc 1,35 . (3) Mc 6,31 . (4) Mc 6,32 . | 2 : (1) Lc 4,42 . (2) Lc 7,24 . | 1 : Hnd 21,38 . | 3 : (1) Apk 12,6 . (2) Apk 12,14 . (3) Apk 17,3 . | 9 : (1) Mt 4,1 // Mc 1,12 // Lc 4,1 . (2) Mt 11,7 // Lc 7,24 . (3) Mt 14,13 // Mc 6,32 . | 9 | ||||
5 | nom. mv. erèmoi | 9 | 9 | ||||||||||||
6 | gen. mv. erèmôn | 1 | 1 | ||||||||||||
7 | dat. mv. erèmois | 5 | 2 | 3 | 1 : Mc 1,45 . | 2 : (1) Lc 1,80 . (2) Lc 5,16 . | 3 : (1) Mc 1,45 // Lc 5,16 . | 3 | |||||||
8 | acc. mv. erèmous | 10 | 9 | 1 | 1 : Lc 8,29 . | 1 | 1 | ||||||||
totaal | 387 | 340 | 47 | 8 | 9 | 10 | 5 | 8 | 4 | 3 | 27 | 32 | 4 |
1. | 2. | 3. | 4. | 1. | 1. | 2. | 3. |
Mc 1,12 | Mc 1,35 | Mc 6,31 | Mc 6,32 | Mc 6,35 | Mc 1,3 | Mc 1,4 | Mc 1,13 |
kai euthus (en onmiddellijk | kai (en) | deute (welaan) | kai (en) | egeneto (trad op) | kai (en) | ||
to pneuma (de geest) | humeis autoi (jullie zelf) | fônè boôntos (een stem van een roepende) | Iôannès ho baptizôn (Johannes de Doper) | ||||
auton ekballei (werpt hem uit) | apèlthen (hij ging weg) | kat'idian (bij jezelf) | apèlthen (hij ging weg) en tôi ploiôi (in de boot - per boot) | èn ( hij was) | |||
eis tèn erèmon (naar de woestijn) | eis erèmon topon (naar een eenzame plaats) | eis erèmon topon (naar een eenzame plaats) | eis erèmon topon (naar een eenzame plaats) | erèmos estin ho topos (eenzaam is de plaats) | en tèi erèmôi (in de woestijn) | en tèi erèmôi (in de woestijn) | en tèi erèmôi (in de woestijn) |
20. Jezus door de Satan op de proef gesteld : Mc 1,12-13 - Mt 4,1-11 - Lc 4,1-13 . | 60. Jezus vertrekt uit Kafarnaüm : Mc 1,35-38 - Lc 4,42-43 . | 150 Terugkeer van de apostelen. Volkstoeloop : Mc 6,30-34 - Mt 14,13-14 -Lc 9,10-11 . |
150. Terugkeer van de apostelen. Volkstoeloop : Mc 6,30-34 - Mt 14,13-14 -Lc 9,10-11 . | 151. Eerste broodvermenigvuldiging : Mc 6,35-44a - Mt 14,15-21a - Lc 9,12-17a . | 13. Optreden van Johannes de Doper : Mc 1,1-6 - Mt 3,1-6 - Lc 3,1-6 . | 13. Optreden van Johannes de Doper : Mc 1,1-6 - Mt 3,1-6 - Lc 3,1-6 . | 20. Jezus door de Satan op de proef gesteld : Mc 1,12-13 - Mt 4,1-11 - Lc 4,1-13 . |
Hebr. chârëbâh (chrbh
: 11) , mv. chârâbhôth (chrbwth : 14) . De berg chorebhâh
(Choreb) . hammidëbar (de woestijn) (39) . Cfr. heremiet < herèmitos
: kluizenaar (claustrum : gesloten) . désert < Latijnse de-sertus
: verlaten ; serere , sertum : aaneenrijgen , aaneenschakelen . Een plaats is
eenzaam om tot rust te komen . Een huis is verlaten nadat de bewoners zijn gevlucht
, gestorven of gedood . Een weg is verlaten . صَحْراء
Mc 1,3.7.
bep. lidw. acc. vr. enk. tèn (de) . Taalgebruik in het NT : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Mc 1 (12) : (1) Mc
1,2 . (2) Mc
1,3 . (3) Mc
1,6 . (4) Mc
1,12 . (5) Mc
1,14 . (6) Mc
1,16 . (7) Mc
1,21 . (8) Mc
1,28 . (9) Mc
1,29 . (10) Mc
1,33 . (11) Mc
1,39 . (12) Mc
1,41 .
8. acc. vr. enk. ὁδον = hodon (weg) van het zelfst. naamw. ὁδος = hodos (weg) . Taalgebruik in het ΝΤ : hodos (weg) . Taalgebruik in de LXX : hodos (weg) . Taalgebruik in Mc : hodos (weg) . Mc (10) : (1) Mc 1,2 . (2) Mc 1,3 . (3) Mc 2,23 . (4) Mc 4,4 . (5) Mc 4,15 . (6) Mc 6,8 . (7) Mc 10,17 . (8) Mc 10,46 . (9) Mc 11,8 . (10) Mc 12,14 . Mc 1,2 - Mc 1,3 kondigen een 'weg'bereider aan via een citaat uit het OT . In 4 verzen in Mc is ὁδον = hodon (weg) lijdend voorwerp : (1) Mc 1,2 . (2) Mc 1,3 . (3) Mc 2,23 . (4) Mc 12,14 . In 6 verzen in Mc wordt ὁδον = hodon (weg) voorafgegaan door een voorzetsel .
hodos (weg) | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 4 | Mc 6 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | bijbel | ΟΤ | ΝΤ | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | |
3 | dat. vr. enk. hodô(i) | 6 | (1) Mc 8,3 . (2) Mc 8,27 . | (3) Mc 9,33 . (4) Mc 9,34 . | (5) Mc 10,32 . (6) Mc 10,52 . | 176 | 154 | 22 | 5 | 6 | 6 | 2 | 3 | 17 | 17 | 3 | |||||||||
4 | acc. vr. enk. hodon | 10 | (1) Mc 1,2 . (2) Mc 1,3 . | (3) Mc 2,23 . | (4) Mc 4,4 . (5) Mc 4,15 . | (6) Mc 6,8 . | (7) Mc 10,17 . (8) Mc 10,46 . | (9) Mc 11,8 . | (10) Mc 12,14 . | 281 | 230 | 51 | 9 | 10 | 10 | 3 | 12 | 7 | 29 | 32 | 5 | 2 | |||
totaal | 16 | 2 | 1 | 2 | 1 | 2 | 2 | 4 | 1 | 1 | 876 | 776 | 100 | 21 | 16 | 20 | 4 | 20 | 17 | 2 |
Heb. dèrèch . L. via . Fr. chemin , route . N. weg. E. way . D. Weg .
Mc 1,3.7. - 8. tèn hodon (de weg) . hodon (weg) voorafgegaan door het bep. lidw. tèn (de weg) . Mc (7 / 10) . Niet in : (1) Mc 2,23 . (2) Mc 6,8 . (3) Mc 10,17 .
Mc 1,3.12.
bep. lidw. acc. vr. mv. tas (de) . Taalgebruik in het NT : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Mc 1 (4) : (1) Mc
1,3 . (2) Mc
1,5 . (3) Mc
1,38 . (4) Mc
1,39 .
Mc 1,3.14.
voornaamw. gen. mann. enk. autou (van hem = zijn) van het voornaamw. autos .
Taalgebruik in het NT : voornaamwoord
autos . Taalgebruik in Mc. : voornaamwoord
autos .
Mc (13) : (1) Mc
1,3 . (2) Mc
1,5 . (3) Mc 1,6 . (4) Mc
1,7 . (5) Mc
1,19 . (6) Mc
1,20 . (7) Mc
1,22 . (8) Mc
1,25 . (9) Mc
1,26 . (10) Mc
1,28 . (11) Mc
1,36 . (12) Mc
1,41 . (13) Mc
1,42 .
Mc 1,4 - Mc 1,4 : Optreden van Johannes de Doper - Mc 1,1-6 - Mt 3,1-6 - Lc 3,1-6 -- bijbeloverzicht -- Mc (Marcus) -- Mc 1 -- taalgebruik -- Mc 1,1 - Mc 1,2 - Mc 1,3 - Mc 1,4 - Mc 1,5 - Mc 1,6 - | ||||||||||||||||
|
Statenvertaling . 4 Johannes was dopende in de woestijn, en predikende den
doop der bekering tot vergeving der zonden.
King James Bible . John did baptize in the wilderness, and preach the baptism
of repentance for the remission of sins.
Luther-Bibel . 4 Johannes der Täufer war in der Wüste und predigte
die Taufe der Buße zur Vergebung der Sünden.
Tekstanalyse van Mc 1,4 . Dit vers Mc 1,4 telt 13 woorden en 78 (2 X 3 X 13) letters . De getalswaarde van Mc 1,4 is 9546 (2 X 2 X 3 X 37 X 43) . Mc 1,2-6 verhaalt het optreden van Johannes de Doper . De evangelist Marcus begint in Mc 1,2-3 met een citaat van een Jesajatekst om dan in Mc 1,4 over te gaan op de vervulling van die profetie in de persoon van Johannes . In Mc 1,4 is er voor het eerst sprake over Johannes . De zin begint met egeneto (het gebeurde) gevolgd door het onderwerp Johannes de Doper .
Mc 1,4 ἐγένετο Ἰωάννης [ὁ] βαπτίζων ἐν τῇ ἐρήμῳ καὶ κηρύσσων βάπτισμα μετανοίας εἰς ἄφεσιν ἁμαρτιῶν.
Vertaling: Johannes trad op in de woestijn en hij verkondigde een doopsel van bekering tot vergeving van zonden.
Mc 1,4 ἐγένετο (= egeneto: het gebeurde; wkw med ind aor 3de pers enk van het wkw γινομαι = ginomai: gebeuren, worden; stam gen) Ἰωάννης (= Jôannès: Johannes; zn eigennaam nom mann enk) [ὁ (= ho: de; bep lidw nom mann enk van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = hè, το = to: de - het)] βαπτίζων (= baptidzôn: dopende, de Doper; - eventueel bijnaam - wkw act part praes nom mann enk van het wkw βαπτιζω = baptizô: dopen; zie het Hebreeuwse wkw tâbal; metathesis van t-b?) ἐν (= en: in, tijdens, met; vz van plaats, tijd) τῇ (= tè(i); bep lidw dat vr enk van het bep lidw ὁ = ho , ἡ = hè , το = to: de - het) ἐρήμῳ (= erèmô: in de woestijn; zn dat vr enk van het zn ερημος = erèmos: woestijn, eenzame plaats) καὶ (= kai: en; nevenschikkend vw. D.: und. E.: and. Fr.: et. Lat.: et. Hebr.: wë. Arab.: wa) κηρύσσων (= kèrussôn: verkondigend; wkw act part praes nom mann + vr enk van het wkw κηρυσσω = kèrussô: verkondigen) βάπτισμα (= baptisma: doopsel; zn nom + acc onz enk) μετανοίας (= metanoias: van bekering; zn gen vr enk van het zn μετανοια = metanoia: bekering) εἰς (= eis: naar; vz van plaats) ἄφεσιν (= afesin: aflating, vergeving; zn acc vr enk van het zn αφεσις = afesis: vergeving, af-lat-ing) ἁμαρτιῶν (= hamartiôn: van de zonden; zn gen vr mv van het zn ἁμαρτια = hamartia: zonde).
Mc 1,4.1.
ind. aor. 3de pers. enk. egeneto (het gebeurde) van het werkw. ginomai (worden,
gebeuren) . Taalgebruik in het NT : ginomai
(worden) . Taalgebruik in Mc : ginomai
(worden) .
In drie verzen in Mc 1 : (1) Mc
1,4 . (2) Mc
1,9 . (3) Mc
1,11 . Een vorm van ginomai (worden, gebeuren) in 52 verzen , in Mc 1 in
5 verzen : (1) Mc
1,4 . (2) Mc
1,9 . (3) Mc
1,11 . (4) Mc
1,17 . (5) Mc
1,32 . In Mc
1,4 treedt Johannes de Doper voor het eerst op , in Mc
1,9 is dat Jezus .
Er is een link tussen Mc
1,4 en Mc 1,9 . In beide verzen staat het onderwerp op de tweede plaats in de zin na het vervoegd werkwoord . In Mc
1,4 wordt Johannes in het evangelie voor het eerst vermeld , in Mc 1,9 wordt Jezus voor het eerst vermeld . STAP VOOR STAP :
- Mc
1,4 : εγενετο ιωαννης = egeneto iôannès (Johannes was) .
- Mc 1,9 : ηλθεν ιησους = èlthen ièsous (kwam Jezus) .
In Mc is er een zekere overeenkomst tussen Mc 1,4 en Mc 1,9 . Beide teksten
beginnen met εγενετο = egeneto (het gebeurde) . In het ene geval (Mc 1,4) om het begin
van Johannes de Doper aan te duiden , in het andere geval (Mc 1,9) dat van Jezus
. Johannes treedt op in Judea en de Jordaan . Jezus komt van Galilea , van de
stad Nazaret om zich door Johannes te laten dopen . Na de gevangenneming van
Johannes de Doper zal Jezus naar Galilea teruggaan (Mc 1,14) .
- Mc 1,4 : ἐγένετο Ἰωάννης [ὁ] βαπτίζων = egeneto iôannès ho baptizôn (Johannes de Doper trad op)
.
- Mc 1,9 : Καὶ ἐγένετο = kai egeneto (en het gebeurde) .
STAP VOOR STAP ! Eerst Johannes de Doper , dan Jezus .
Mc 1,4.2.
nom. mann. enk. Iôannès (Johannes) . Taalgebruik in het NT : Iôannès
(Johannes) . Taalgebruik in Mc : Iôannès
(Johannes) . Hebr. jôchanan . Ned. Johan . D. Johannes . Fr. Jean
. E. John .
Johannes de Doper : Mc (4) : (1) Mc
1,4 . (2) Mc 1,6 . (3) Mc
6,14 . (4) Mc
6,18 .
Een vorm van Jôhannès (Johannes) de Doper in Mc (15) : (1) Mc
1,4 (nom. Iôannès) . (2) Mc 1,6 (nom. Iôannès)
. (3) Mc
1,9 (gen. Iôannou) . (4) Mc
1,14 (acc. Iôannèn) . (5) Mc
2,18 (gen. Iôannou) . (6) Mc
6,14 (nom. Iôannès) . (7) Mc
6,16 (acc. Iôannèn) . (8) Mc
6,17 (acc. Iôannèn) . (9) Mc
6,18 (nom. Iôannès) . (10) Mc
6,20 (acc. Iôannèn) . (11) Mc
6,24 (gen. Iôannou) . (12) Mc
6,25 (gen. Iôannou) . (13) Mc
8,28 (acc. Iôannèn) . (14) Mc
11,30 (gen. Iôannou) . (15) Mc
11,32 (acc. Iôannèn) .
Mc 1,4.3.
bep. lidw. nom. mann. enk. ho (de) . Taalgebruik in het NT : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Mc 1 (11) : (1) Mc
1,4 . (2) Mc
1,6 . (3) Mc
1,7 . (4) Mc
1,11 . (5) Mc
1,14 . (6) Mc
1,15 . (7) Mc
1,17 . (8) Mc
1,24 . (9) Mc
1,25 . (10) Mc
1,31 . (11) Mc
1,32 . (12) Mc
1,45 .
Ofwel zijn baptizôn (dopende) ... kai kèrussôn (en verkondigend)
twee nevenschikkende particpiazinnen en staat het bepaald lidwoord ho (de) er
teveel ofwel staat ho baptizôn als bijstelling bij Iôannès
en staat kai (en) er teveel .
Mc 1,4.4. actief participium nominatief mannelijk enkelvoud baptizôn (dopende of doper) van het werkw. baptizô (dopen) . Taalgebruik in het NT : baptizô (dopen) . Taalgebruik in Mc : baptizô (dopen) . Stam Hebr. tâbhal : t - b - . Ned. : do- p-en , doop-s-el , do-m-pe-l- en . Gr. baptizô , baptis-ma . Fr. bapt- ê - me . Gebruikt als bijstelling (voorafgegaan door het bepaald lidwoord ho : de dopende = de doper) in (1) Mc 1,4 . (2) Mc 6,14 .
Mc 1,4.2. - 4. Iôannès ho baptizôn (Johannes de dopende of Johannes de doper) . Mc (15) : (1) Mc 1,4 (Iôannès ho baptizôn = Johannes de dopende of Johannes de doper). (2) Mc 1,6 (kleding en voeding) . (3) Mc 1,9 (ebaptisthè ... hupo Ioannou = hij werd gedoopt door Johannes) . (4) Mc 1,14 (overlevering) . (5) Mc 2,18 (mathètai Iôannou = leerlingen van Johannes vasten) . (6) Mc 6,14 Iôannès ho baptizôn (Johannes de dopende of Johannes de doper) . (7) Mc 6,16 (onthoofde Johannes) . (8) Mc 6,17 (de gevangen Johannes) . (9) Mc 6,18 (Johannes tot Herodes) . (10) Mc 6,20 (Herodes vreesde Johannes) . (11) Mc 6,24 (het hoofd van Iôannou tou baptizontos = Johannes de doper) . (12) Mc 6,25 (het hoofd van Iôannou tou baptizontos = Johannes de doper) . (13) Mc 8,28 (de mensen zeggen Iôannèn ton baptistèn = Johannes de doper) . . (14) Mc 11,30 (to baptisma to Iôannou = het doopsel dat van Johannes) . (15) Mc 11,32 (een profeet) . In zeven verzen in Mc wordt Johannes in verband met de doop gebracht . In zeven verzen wordt de relatie gelegd tussen Johannes en dopen : (1) Mc 1,4 . (3) Mc 1,9 . (6) Mc 6,14 . (11) Mc 6,24 . (12) Mc 6,25 . (13) Mc 8,28 . (14) Mc 11,30 . (15) Mc 11,32 . In Mc 6,24 en Mc 6,25 staat de genitiefvorm baptizontos van baptizôn .
Mc 1,4.5. εν = en (in, tijdens) . Taalgebruik in het NT : en (in) . Taalgebruik in de LXX: en (in) . Taalgebruik in Mc : en (in) . In Mc 1 (13) : (1) Mc 1,2 . (2) Mc 1,3 . (3) Mc 1,4 . (4) Mc 1,5 . (5) Mc 1,8 . (6) Mc 1,9 . (7) Mc 1,11 . (8) Mc 1,13 . (9) Mc 1,15 . (10) Mc 1,16 . (11) Mc 1,19 . (12) Mc 1,20 . (13) Mc 1,23 .
en (in) . | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
119 | 13 | 7 | 2 | 13 | 9 | 12 | 5 | 9 | 7 | 10 | 9 | 7 | 7 | 5 | 4 | 11097 | 8943 | 2154 | 247 | 119 | 288 | 182 | 226 | 966 | 126 | 654 | 836 |
- Ned. : in . Arabisch : فِي = fi (in) . Taalgebruik in de Qoran : fi . D. : in . E. : in . Fr. : dans . Grieks : εν = en (in, tijdens) . Taalgebruik in het NT : en (in) . Hebreeuws : בְּ = bë . Lat.
Mc 1,4.6.
bep. lidw. dat. vr. enk. tè(i) (de) . Taalgebruik in het NT : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
In zes verzen in Mc 1 . In de drie verzen en tè(i) erèmô(i)
= in de woestijn : (1) Mc
1,3 . (2) Mc
1,4 . (3) Mc
1,13 . Verder in (4) Mc
1,16 . (5) Mc
1,22 . (6) Mc
1,23 .
Mc 1,4.7.
datief vrouwelijk enk. erèmô(i) = in de woestijn , van het zelfst.
naamw. erèmos (woestijn) . Taalgebruik in het NT : erèmos
(woestijn) . Taalgebruik in Mc. : erèmos
(woestijn) . Hebr. chârëbâh (chrbh : 11) , mv. chârâbhôth
(chrbwth : 14) . De berg chorebhâh (Choreb) . hammidëbar (de woestijn)
(39) . Cfr. heremiet < herèmitos : kluizenaar (claustrum : gesloten)
. désert < Latijnse de-sertus : verlaten ; serere , sertum : aaneenrijgen
, aaneenschakelen . Een plaats is eenzaam om tot rust te komen . Een huis is
verlaten nadat de bewoners zijn gevlucht , gestorven of gedood . Een weg is
verlaten .
In 6 van de 9 verzen komt een vorm van erèmos (woestijn) voor in Mc 1
: (1) Mc
1,3 . (2) Mc
1,4 . (3) Mc 1,12 . (4) Mc
1,13 . (5) Mc
1,35 . (6) Mc
1,45 .
- dat. vr. enk. erèmô(i) in drie verzen : (1) Mc
1,3 . (2) Mc
1,4 . (3) Mc
1,13 .
- acc. vr. enk. erèmon in (1) Mc 1,12 . (2) Mc
1,35 .
- en erèmois (eenzame plaatsen) in Mc
1,45 .
In Mc 1,3 wordt Js geciteerd . In Mc
1,4 krijgt het bijbelcitaat zijn vervulling in de persoon van Johannes de
Doper , in Mc
1,12 en Mc
1,13 in de persoon van Jezus .
Mc 1,4.5.
- 7. en tè erèmô(i) = in de woestijn . Hebr. bammidëbar
(in de woestijn) : in 138 verzen . Mc (3) : (1) Mc
1,3 . (2) Mc
1,4 . (3) Mc
1,13 .
- Mc 1,3 . Citaat uit het O.T. . Voorzegging .
- Mc 1,4 : vervulling in de voorloper Johannes de Doper .
- Mc 1,13 : vervulling in de persoon van Jezus .
STAP VOOR STAP !
Mc 1,4.8. και = kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Taalgebruik : kai (en) in de LXX . Taalgebruik in Mc : kai (en) . Van de vijfenveertig verzen in Mc 1 niet in vijf verzen : (1) Mc 1,1 . (2) Mc 1,2 . (3) Mc 1,3 . (4) Mc 1,8 . (5) Mc 1,14 .
kai (en) | kai (en) | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | O.T. | N.T. | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
verzen | verzen (678) (666) | 678 | 45 | 28 | 35 | 41 | 43 | 56 | 37 | 38 | 50 | 52 | 33 | 44 | 37 | 72 | 47 | 20 / 8 | 7957 | 1071 | 678 | 1151 | 879 | 1007 | 2767 | 404 | 2900 | 3779 | ||
kai (en) | kai = en (555) (547) | 555 | 40 | 26 | 32 | 33 | 37 | 52 | 26 | 36 | 40 | 37 | 29 | 33 | 26 | 60 | 33 | 15 / 7 | 26980 | 21867 | 5113 | 705 | 555 | 822 | 530 | 660 | 1470 | 371 | 2082 | 2612 |
verschil | verschil (123) (115) | 123 | 5 | 2 | 3 | 8 | 6 | 4 | 11 | 2 | 10 | 15 | 4 | 11 | 11 | 12 | 14 | 5 / 1 | 2844 | 366 | 123 | 329 | 349 | 347 | 1297 | 33 | 818 | 1167 |
- Ned. : en . Arabisch : وَ = wa (en) . Taalgebruik in de Qoran : wa (en) . E. : and . D. : und . Fr. : et . Grieks : και = kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Hebr. : וְ = wë (en) . Lat. : et .
Mc 1,4.9. act. part. pr. nom. m. + vr. enk. κηρυσσων = kèrussôn (verkondigend) van het werkw. κηρυσσω = kèrussô (verkondigen) . Taalgebruik in het NT : kèrussô (verkondigen) . Taalgebruik in de LXX : kèrussô (verkondigen) . Taalgebruik in Mc : kèrussô (verkondigen) . Bijbel (13) : (1) Mt 3,1 . (2) Mt 4,23 . (3) Mt 9,35 . (4) Mc 1,4 . (5) Mc 1,14 . (6) Mc 1,39 . (7) Lc 3,3 . (8) Lc 4,44 . (9) Lc 8,1 . (10) Lc 8,39 . (11) Hnd 20,25 . (12) Hnd 28,31 . (13) Rom 2,21 . Een vorm van κηρυσσω = kèrussô (verkondigen) in de LXX (32) , in het NT (61) , in Mc (14) : (1) Mc 1,4 . (2) Mc 1,7 . (3) Mc 1,14 . (4) Mc 1,38 . (5) Mc 1,39 . (6) Mc 1,45 . (7) Mc 3,14 . (8) Mc 5,20 . (9) Mc 6,12 . (10) Mc 7,36 . (11) Mc 13,10 . (12) Mc 14,9 . (13) Mc 16,15 . (14) Mc 16,20 . In de LXX kan κηρυσσω = kèrussô (verkondigen) de vertaling van 6 verschillende Hebreeuwse woorden zijn .
kèrussô (verkondigen) | Mc | Mc 1 | Mc 3 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 16 | |
1 | ind. part. pr. nom. m. + vr. enk. kèrussôn | 3 | (1) Mc 1,4 . (2) Mc 1,14 . (3) Mc 1,39 . | |||||||
2 | inf. pr. kèrussein | 3 | (1) Mc 1,45 . | (2) Mc 3,14 . | (3) Mc 5,20 | |||||
3 | ind. imperf. 3de p. enk. ekèrussen | 1 | (1) Mc 1,7 . | |||||||
4 | ind. imp. 3de p. mv. ekèrusson | 1 | (1) Mc 7,36 . | |||||||
5 | ind. aor. 3de p. mv. ekèruxan | 2 | (1) Mc 6,12 | (2) Mc 16,20 . | ||||||
6 | imperat. aor. 2de p. mv. kèruxate | 1 | (1) Mc 16,15 . | |||||||
7 | act. conj. aor. 1ste pers. enk. | 1 | (1) Mc 1,38 . | |||||||
8 | inf. pass. aor. kèruchthènai | 1 | (1) Mc 13,10 . | |||||||
9 | pass. conj. aor. 3de pers. enk. kèruchthè | 1 | (1) Mc 14,9 . | |||||||
Totaal | 14 | 6 | 1 | 1 | 1 | 1 | 1 | 1 | 2 | |
kèrussô (verkondigen) | Mc | Mc 1 | Mc 3 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 16 |
In Mc
1,4 en Mc
1,14 is het onderwerp Johannes de Doper en Jezus en volgt op kèrussôn
een object : Mc
1,4 (een doopsel van bekering tot vergeving van zonden) , Mc
1,14 (de goede boodschap van God) . In Mc
1,14 en Mc
1,39 ging Jezus naar (heel) Galilea , verkondigend .
- Ned. : prediken , verkondigen . D. : predigen . E. : to preach . E. : to preach . Gr. : κηρυσσω = kèrussô (verkondigen) . Taalgebruik in het NT : kèrussô
(verkondigen) . Hebreeuws : קָרָא = qârâ´ (roepen,
heten) . Taalgebruik
in Tenakh : qârâ´
(roepen, heten) . Lat. : praedicare .
Mc 1,4.8. - 9. και κηρυσσων = kai kèrussôn (en verkondigend) . NT (3) : (1) Mt
4,23 . (2) Mt
9,35 . (3) Mc
1,4 .
- και ην κηρυσσων = kai èn kèrussôn (en hij was verkondigend) . NT (2) : (1) Mc
1,39 . (2) Lc
4,44 .
- Hebreeuws : וַיִּקְרָא = wajjiqërâ´(en hij riep, hij heet, hij noemde) < waw consecutivum + werkwoordvorm act. qal imperfectum derde
persoon mannelijk enkelvoud van het werkwoord קָרָא = qârâ´ (roepen,
heten) . Taalgebruik
in Tenakh : qârâ´
(roepen, heten) . Getalswaarde : qoph = 19 of 100 , resj = 20 of 200 , aleph
= 1 ; totaal : 40 of 301 . Structuur : 1 - 2 - 1 . De som van de elementen is telkens 4 . Tenakh (209) . Pentateuch (90) . Eerdere Profeten (81) . Latere Profeten (12) . 12 Kleine
Profeten (1) . Geschriften (25) .
- Hebreeuws : prefix voegwoord wë + prefix voorzetsel lë + act. inf. construct. ??לִקְרֹא (en om te verkondigen) . Niet in Tenakh .
In Mc
1,4 en Mc
1,14 is het onderwerp Johannes de Doper en Jezus en volgt op kèrussôn
een object : Mc
1,4 (een doopsel van bekering tot vergeving van zonden) , Mc
1,14 (de goede boodschap van God) . In Mc
1,14 en Mc
1,39 ging Jezus naar (heel) Galilea , verkondigend .
Een vorm van het werkw. kèrussô (verkondigen) in Mc 1 (6) : (1) Mc 1,4 . (1) Mc
1,7 . (2) Mc
1,14 . (1) Mc
1,38 . (3) Mc
1,39 . (1) Mc
1,45 .
Mc 1,14 en Mc 1,39 zijn aan elkaar gelinkt . STAP VOOR STAP :
- Mc 1,14 : ηλθεν ὁ ιησους εις την γαλιλαιαν = èlthen ho Ièsous eis tèn galilaian (ging Jezus naar Galilea) .
- Mc 1,39 : και ηλθεν ... εις την ὁλην την γαλιλαιαν = kai èlthen eis tèn holèn tèn Galilaian (en hij ging naar heel Galilea) .
In Mc 1,4 trad Johannes de Doper verkondigend op . In Mc 1,14 ging Jezus naar Galilea verkondigend . STAP VOOR STAP !
De linken worden verder uitgewerkt :
- Mc 1,4 : εγενετο ιωαννης ... κηρυσσων = egeneto iôannès ... kèrussôn (Johannes was ... verkondigend) .
- Mc 1,14 : ηλθεν ὁ ιησους ... κηρυσσων ... = èlthen ho Ièsous ... kèrussôn (kwam Jezus ... verkondigend) .
- Mc 1,39 : και ηλθεν κηρυσσων ... εις την ὁλην την γαλιλαιαν = kai èlthen kèrussôn ... eis tèn holèn tèn Galilaian (en hij ging verkondigend naar heel Galilea) .
In Mc 1,4 trad Johannes de doper verkondigend op . In Mc
1,14 ging Jezus naar Galilea verkondigend . STAP VOOR STAP !
- Mc 1,14 : èlthen ho Ièsous eis tèn galilaian kèrussôn
(ging Jezus naar Galilea verkondigend) .
- Mc 1,39 : kai èlthen kèrussôn ... eis holèn tèn Galilaian
(en hij ging verkondigend ... naar heel Galilea) .
STAP VOOR STAP !
Mc 1,4.10. nom. + acc. onz. enk. βαπτισμα = baptisma (doopsel) . Taalgebruik in het NT : baptisma
(doopsel) . Taalgebruik in de LXX : baptisma
(doopsel) . NT (17) : (1) Mt 3,7 . (2) Mt
21,25 . (3) Mc
1,4 . (4) Mc
10,38 . (5) Mc
10,39 . (6) Mc
11,30 . (7) Lc
3,3 . (8) Lc
7,29 . (9) Lc
12,50 . (10) Lc
20,4 . (11) Hnd
10,37 . (12) Hnd
13,24 . (13) Hnd
18,25 . (14) Hnd
19,3 . (15) Hnd
19,4 . (16) Ef
4,5 . (17) 1
Pe 3,21 .
- gen. onz. enk. = baptismatos (van het doopsel) . Bijbel = NT (2) : (1) Hnd
1,22 . (2) Rom 6,4 .
baptisma (doopsel) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
nom. + acc. onz. enk. baptisma | 17 | 17 | 2 | 4 | 4 | 5 | 2 | 10 | 10 | |||
gen. enk. baptismatos | 2 | 2 | 1 | 1 | ||||||||
Totaal | 19 | 19 | 2 | 4 | 4 | 6 | 3 | 10 | 10 |
- Stam Hebr. tâbhal : t - b - . Ned. : do- p-en , doop-s-el , do-m-pe-l- en . Gr. baptizô , baptis-ma . Fr. bapt- ê - me .
Mc 1,4.9. - 10. κηρυσσων βαπτισμα = kèrussôn baptisma (verkondigend een doopsel) . NT (2) : (1) Mc 1,4 . (2) Lc 3,3 . Een vorm van ... κηρυσσω = kèrussô (verkondigen) en βαπτισμα = baptisma (doopsel) in : (1) Hnd 10,37 . (2) Hnd 13,24 .
Mc 1,4.11. gen. vr. enk. μετανοιας = metanoias (van bekering) van het zelfst. naamw. μετανοια = metanoia (bekering) . Taalgebruik in het NT : metanoia (bekering) . Taalgebruik in de LXX : metanoia (bekering) .
metanoia (omkering) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. |
nom. + dat. vr. enk. metanoia | ||||||||||||||
gen. vr. enk. metanoias | 12 | 2 : (1) W 12,10 . (2) Sir 44,16 . | 10 | 1 : Mt 3,8 . | 1 : Mc 1,4 . | 3 : (1) Lc 3,3 . (2) Lc 3,8 . (3) Lc 15,7 . | 3 : (1) Hnd 13,24 . (2) Hnd 19,4 . (3) Hnd 26,20 . | 2 : (1) Heb 6,1 . (2) Heb 12,17 . | 5 | 5 | 2 | |||
acc. vr. enk. metanoian | 15 | 3 : (1) Spr 14,15 . (2) W 11,23 . (3) W 12,19 . | 12 | 1 : Mc 3,11 . | 2 : (1) Lc 5,32 . (2) Lc 24,47 . | 3 : (1) Hnd 5,31 . (2) Hnd 11,18 . (3) Hnd 20,21 . | 6 : (1) Rom 2,4 . (2) 2 Kor 7,9 . (3) 2 Kor 7,10 . (4) 2 Tim 2,25 . (5) Heb 6,6 . (6) 2 Pe 3,9 . | 3 | 3 | 5 | 1 | |||
totaal | 27 | 5 | 22 | 2 | 1 | 5 | 6 | 8 | 8 | 8 | 7 | 1 |
Zie ook het werkw. μετανοεω = metanoeô (bekeren) . Taalgebruik in het NT : metanoeô (bekeren) . Taalgebruik in de LXX : metanoeô (bekeren) . Een vorm van μετανοεω = metanoeô in de LXX (24) , in het NT (34) , in Mc (2) : (1) Mc 1,15 . (2) Mc 6,12 .
Mc 1,4.10. - 11. βαπτισμα μετανοιας = baptisma metanoias (doopsel van bekering) . NT (4) : (1) Mc 1,4 . (2) Lc 3,3 . (3) Hnd 13,24 . (4) Hnd 19,4 .
Mc 1,4.9. - 11. κηρυσσων βαπτισμα μετανοιας = kèrussôn baptisma metanoias (verkondigend een doopsel van bekering) . NT (2) : (1) Mc 1,4 . (2) Lc 3,3 . Een vorm van κηρυσσω = kèrussô (verkondigen) en βαπτισμα μετανοιας = baptisma metanoias (doopsel van bekering) in : (1) Hnd 13,24 . Een vorm van κηρυσσω = kèrussô (verkondigen) en het zelfst. naamw. μετανοια = metanoia (bekering) of het werkw. μετανοεω = metanoeô (bekeren) in (1) Mc 1,4 . (2) Mc 1,15 . (3) Mc 6,12 .
Mc 1,4.12. εις = eis (naar) . Taalgebruik in het NT : eis (naar) . Taalgebruik in de LXX : eis (naar) . εις = eis (naar) . Taalgebruik in het NT : eis (naar) . Taalgebruik in de LXX : eis (naar) . In 13 verzen in Mc 1 : (1) Mc 1,4 . (2) Mc 1,9 . (3) Mc 1,10 . (4) Mc 1,12 . (5) Mc 1,14 . (6) Mc 1,21 . (7) Mc 1,28 . (8) Mc 1,29 . (9) Mc 1,35 . (10) Mc 1,38 . (11) Mc 1,39 . (12) Mc 1,44 . (13) Mc 1,45 .
eis (naar) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 |
6930 | 5336 | 1594 | 215 | 151 | 210 | 181 | 260 | 504 | 73 | 576 | 757 | 427 | 77 | 13 | 5 | 6 | 8 | 11 | 14 | 9 | 10 | 11 | 13 | 8 | 7 | 8 | 20 | 3 | 5 |
- Lat. in / ad . Fr. vers (versus : gedraaid , gekeerd ; vertere : tourner , draaien) / à . Ned. naar . D. nach . E. for .
11. - 12. μετανοιας εις = metanoias eis (van bekering tot) . NT (2) : (1) Mc 1,4 . (2) Lc 3,3 .
Mc 1,4.13. acc. vr. enk. αφεσιν = afesin van het zelfst. naamw. αφεσις = afesis (vergeving) . Taalgebruik in het NT : afesis (vergeving) . Taalgebruik in de LXX : afesis (vergeving) . Bijbel (25) : (1) Ex 18,2 . (2) Ex 23,11 . (3) Lv 16,26 . (4) Lv 25,10 . (5) Lv 27,18 . (6) Dt 15,1 . (7) Dt 15,3 . (8) Js 61,1 . (9) Jr 34,8 . (10) Jr 34,15 . (11) Jr 34,17 . (12) Est 2,18 . (13) Jdt 11,14 . (14) 1 Mak 13,34 . (15) Mt 26,28 . (16) Mc 1,4 . (17) Mc 3,29 . (18) Lc 3,3 . (19) Lc 24,47 . (20) Hnd 2,38 . (21) Hnd 5,31 . (22) Hnd 10,43 . (23) Hnd 26,18 . (24) Ef 1,7 . (25) Kol 1,14 . Een vorm van αφεσις = afesis in de LXX (50) , in het NT (17) .
αφεσις = afesis (af-lating) | bijbel | OT | NT | ev. | Mt | Mc | Lc | Hnd | Br. |
nom vr. enk. afesis | 5 | 2 | 3 | 1 : Hnd 13,38 | 2 : (1) Heb 9,2 . (2) Heb 10,18 | ||||
gen. vr. enk. afeseôs | 21 | 21 | |||||||
dat. vr. enk.: afesei | 8 | 6 | 2 | 2 | 2 : (1) Lc 1,77 . (2) Lc 4,18 . | ||||
acc. vr. enk. afesin | 26 | 14 | 12 | 5 | 1 : Mt 26,28 . | 2 : (1) Mc 1,4 . (2) Mc 3,29 . | 3 : (1) Lc 3,3 . (2) Lc 4,18 . (3) Lc 24,47 . | 4 : (1) Hnd 2,38 . (2) Hnd 5,31 . (3) Hnd 10,43 . (4) Hnd 26,18 . | 2 : (1) Ef 1,7 . (2) Kol 1,14 . |
totaal | 60 | 44 | 17 | 1 | 2 | 5 | 5 | 4 |
-
In 9 verzen in combinatie met ἁμαρτιων = hamartiôn (van zonden) ,
vandaar : zondenvergeving . Niet in (1) Mc
3,29 . (2) Lc
4,18 . (3) Ef
1,7 (vergeving van overtredingen) .
- Fr. par-donner (pardon) : ver-geven , door : over -geven . s'excuser
(ex -causa) = buiten de zaak , zich ver-ont-schuld-igen . kwijt-schelden (ont-schulden)
.
13. - 14. εις αφεσιν = eis afesin (tot vergeving) . NT (4) : (1) Mt
26,28 . (2) Mc
1,4 . (3) Lc
3,3 . (4) Hnd 2,38 .
- εν αφεσει = en afesei (door vergeving) . NT (2) : (1) Lc
1,77 . (2) Lc
4,18 .
Mc 1,4.14. gen. vr. mv. ἁμαρτιων = hamartiôn (van de zonden) van het zelfstandig naamwoord ἁμαρτια = hamartia (zonde) . Bijbel (85) . OT (53) . NT (32) : (1) Mt 1,21 . (2) Mt 26,28 . (3) Mc 1,4 . (4) Lc 1,77 . (5) Lc 3,3 . (6) Lc 24,47 . (7) Hnd 2,38 . (8) Hnd 5,31 . (9) Hnd 10,43 . (10) Hnd 13,38 . (11) Hnd 26,18 . Andere boeken NT (21) . Een vorm van in de LXX (545) , in het NT (173) .
Mc 1,4.12. - 14. εις αφεσιν (των) ἁμαρτιων = eis afesin (tôn) hamartiôn (tot vergeving van (de) zonden) . Bijbel (4) : (1) Mt
26,28 . (2) Mc
1,4 . (3) Lc
3,3 . (4) Hnd
2,38 .
- εν αφεσει ἁμαρτιων = en afesei hamartiôn (door vergeving van zonden) . NT (1) : (1) Lc
1,77 .
afesis | NT | Mt | Mc | Lc | Hnd | Br. |
afesis hamartiôn | 1 | 1 : Hnd 13,38 | NIET : 2 : (1) Heb 9,2 . (2) Heb 10,18 | |||
afesei hamartiôn | 1 | 1 : (1) Lc 1,77 . NIET : (2) Lc 4,18 . | ||||
afesin (tôn) hamartiôn | 9 | 1 : Mt 26,28 . | 1 : (1) Mc 1,4 . NIET : (2) Mc 3,29 . | 1 : (1) Hnd 2,38 . (2) Hnd 5,31 . (3) Hnd 10,43 . (4) Hnd 26,18 . | 1 : (2) Kol 1,14 . NIET : (1) Ef 1,7 . | |
totaal | 11 | 1 | 1 | 3 | 5 | 1 |
en afesei hamartiôn | 1 | 1 : (1) Lc 1,77 . NIET : (2) Lc 4,18 . | ||||
eis afesin (tôn) hamartiôn (tot vergeving van zonden) | 4 | 1 : Mt 26,28 . | (1) Mc 1,4 . | 1 : (1) Lc 3,3 . (2) Lc 24,47 . | (1) Hnd 2,38 . |
10. - 14. κηρυσσων βαπτισμα μετανοιας εις αφεσιν (των) ἁμαρτιων = kèrussôn baptisma metanoias eis afesin (tôn) hamartiôn (verkondigend een doopsel van bekering tot vergeving van (de) zonden) . NT (2) : (1) Mc 1,4 . (2) Lc 3,3 .
Mc 1,5 - Mc 1,5 : Optreden van Johannes de Doper - Mc 1,1-6 - Mt 3,1-6 - Lc 3,1-6 -- bijbeloverzicht -- Mc (Marcus) -- Mc 1 -- taalgebruik -- Mc 1,1 - Mc 1,2 - Mc 1,3 - Mc 1,4 - Mc 1,5 - Mc 1,6 - | ||||||||||||||||
|
Statenvertaling . 5 En al het Joodse land ging tot hem uit, en die van Jeruzalem;
en werden allen van hem gedoopt in de rivier de Jordaan, belijdende hun zonden.
King James Bible . [5] And there went out unto him all the land of Judaea, and
they of Jerusalem, and were all baptized of him in the river of Jordan, confessing
their sins.
Luther-Bibel . 5 Und es ging zu ihm hinaus das ganze jüdische Land und alle
Leute von Jerusalem und ließen sich von ihm taufen im Jordan und bekannten ihre
Sünden.
Mc 1,5 καὶ ἐξεπορεύετο πρὸς αὐτὸν πᾶσα ἡ Ἰουδαία χώρα καὶ οἱ Ἱεροσολυμῖται πάντες, καὶ ἐβαπτίζοντο ὑπ' αὐτοῦ ἐν τῷ Ἰορδάνῃ ποταμῷ ἐξομολογούμενοι τὰς ἁμαρτίας αὐτῶν.
Vertaling: en heel de streek van Judea en alle inwoners van Jeruzalem begaven zich op weg en zij werden door hem gedoopt in de rivier, de Jordaan, terwijl zij hun zonden, bekenden.
Mc 1,5 καὶ (= kai: en; nevenschikkend vw. D.: und. E.: and. Fr.: et. Lat.: et. Hebr.: wë. Arab.: wa) ἐξεπορεύετο ( = exeporeueto: hij begaf zich op weg naar buiten; wkw med ind imperf 3de pers enk van het wkw van het wkw εκπορευομαι = ekporeuomai: zich op weg begeven uit. por-euomai p of ph = f -> v + r; poros: weg door een water heen, wad, voorde, veer, doorwaadbare
plaats. Lat.: por-tus: haven. Mnd: voort, ofries: ford , oeng: ford. Het
woord behoort tot de groep van varen) πρὸς (= pros: naar; vz van plaats, nl richting) αὐτὸν (= auton: hem; aanw vnw 3de pers acc mann enk van het aanw vnw 3de pers enk: αυτος - αυτη - αυτο: autos - autè - auto: hij - zij - het) πᾶσα (= pasa: totaal; bv nw nom vr enk van het bv nw πᾶς = pas: ieder) ἡ (= hè: de; bep lidw nom vr enk van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = hè, το = to: de - het) Ἰουδαία (= ioudaia: Judea, Judees, Joods; bv nw nom vr enk, ook wel zelfstandig gebruikt) χώρα (= chôra: streek, land; zn nom vr enk) καὶ (= kai: en; nevensch vw. D.: und. E.: and. Fr.: et. Lat.: et. Hebr.: וְ = wë) οἱ (= hoi: de; bep lidw nom mann mv van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = hè, το = to: de - het) Ἱεροσολυμῖται (= hierosolumitai: Jeruzalemmers, inwoners van Jeruzalem; zn nom vr mv van het zn Ἱεροσολυμῖτης: Jeruzalemmer, inwoner van Jeruzalem) πάντες (= pantes: allen; bv nw nom mann mv van het bv nw πᾶς = pas: ieder), καὶ (= kai: en; nevenschikkend vw. D.: und. E.: and. Fr.: et. Lat.: et. Hebr.: wë. Arab.: wa) ἐβαπτίζοντο (= ebaptizonto: zij werden gedoopt; wkw pass imperf 3de pers mv van het wkw βαπτιζω = baptizô: dopen) ὑπ' (= hup': door; afkorting van ὑπο = hupo; vz met 3 naamvallen: gen, dat en acc: door, onder) αὐτοῦ (= autou: van hem of van het; pers vnw 3de pers gen mann of onz enk van het pers vnw 3de pers enk: αυτος - αυτη - αυτο: autos - autè - auto: hij - zij - het) ἐν (= en: in, tijdens, met; vz van plaats, tijd) τῷ (= tô: de; bep lidw dat mann en onz enk van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = hè, το = to: de - het) Ἰορδάνῃ (= jordanè: Jordaan; zn eigennaam dat vr enk van het zn ιορδανης = iordanès Jordaan) ποταμῷ (= potamô: stroom, rivier; zn dat mann enk van het zn ποταμος = potamos: stroom, rivier) ἐξομολογούμενοι (= eksomologoumenoi: bekennende; wkw med part praes nom mann mv van het wkw ἐξομολογεω = eksomologeô: het eens worden; med: beknnen, prijzen, danken) τὰς (= tas: de; bep lidw acc vr mv van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = hè, το = to: de - het) ἁμαρτίας (= hamartias: zonden; zn acc vr mv van het zn ἁμαρτια = hamartia: zonde) αὐτῶν (= autôn: van hen; pers vnw 3de pers gen mann mv van het pers vnw αυτος = αυτος: hij).
Tekstuitleg van Mc
1,5 . Het
vers Mc
1,5 telt 24 (2 X 2 X 2 X 3) woorden en 135 (3 X 3 X 3 X 5) letters . De
getalswaarde van Mc
1,5 is 15676 (2 X 2 X 3919) . Mc 1,5 beschrijft de reactie op het optreden
van Johannes de Doper . Het vers bestaat uit twee nevenschikkende zinnen . Het
onderwerp van de tweede zin heeft een participiumzin . De opbouw van de twee
nevenschikkende zinnen verloopt parallel . Eerst het nevenschikkend voegwoord
kai (en) , vervolgens het vervoegd werkwoord . De beide werkwoorden staan in
de imperfectumvorm (onvoltooid verleden tijd) . Het ene in het enkelvoud (omwille
van de beklemtoning van de totaliteit) , het andere in het meervoud . Het onderwerp
in beide zinnen is hetzelfde . Na het werkwoord volgt een bepaling waarvan de
actor Johannes de Doper is : pros auton (naar hem) en hup'autou (door hem) .
Het onderwerp van de eerste zin is tweeledig ; het eerste deel ervan staat in
het enkelvoud pasa hè Ioudaia chôra (de hele Judese streek) , het
tweede deel in het meervoud hoi Hierosolumitai pantes (alle Jeruzalemmers) .
Het eerste deel van het onderwerp begint met een vorm van pas (heel, geheel,
al) , het tweede deel eindigt ermee : een chiastische (kruisvormige) structuur
. Daarenboven is er een zekere tegenstelling tussen de streek / het platteland
(enkelvoud en onpersoonlijk) en de stad - de inwoners van Jeruzalem (meervoud)
; de twee groepen vullen elkaar aan en vormen de totaliteit van de bevolking
. Wij zouden zeggen : stad en platteland , hier gebeurt het omgekeerde : platteland
en stad .
Het werkwoord van deze zin met dubbelvoudig onderwerp staat vooraan de zin en
wel in het enkelvoud . Het staat bovendien in de imperfectumvorm . Het werkwoord
is samengesteld uit het voorzetsel ek (uit) en poreuomai (gaan, trekken) . Het
ek (uit) suggereert een plaatsverandering . De plaats vanwaar is duidelijk :
het platteland Judea en de stad Jeruzalem . De plaats waarnaar (pros : naar)
ze trekken is niet expliciet vermeld in de eerste nevenschikkende zin ; ze trekken
naar hem (Johannes de Doper) . Uit de tweede nevenschikkende zin wordt het duidelijk
waarnaar ze getrokken zijn nl. de Jordaanrivier waar Johannes de Doper aan het
dopen is . In Mc 1,4 was reeds vermeld dat Johannes optrad in de woestijn .
Dat roept het beeld op van dorheid , zand , eenzaamheid . In Mc 1,5 is Johannes
aan de Jordaan , een grillige rivier met een sterk verval ; geen plek om er
te wonen ; een eenzame plek . Het werkwoord poreuomai of een samengesteld werkwoord
ervan wordt in het Marcusevangelie vaak gebruikt en wijst op een op weg gaan
.
Het onderwerp van de tweede zin is hetzelfde als dat van de eerste zin . Het
werkwoord staat evenwel in het meervoud en de participiumzin bij het onderwerp
staat eveneens in het meervoud . Daarenboven staat het werkwoord in de imperfectumvorm
.
Mc 1,5.1. και = kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Taalgebruik : kai (en) in de LXX . Taalgebruik in Mc : kai (en) . Van de vijfenveertig verzen in Mc 1 niet in vijf verzen : (1) Mc 1,1 . (2) Mc 1,2 . (3) Mc 1,3 . (4) Mc 1,8 . (5) Mc 1,14 . Al deze verzen situeren zich in de pericope Mc 1,1-15 . Mc 1,1 kunnen we beschouwen als een titel . In Mc 1,2-3 worden bijbelteksten geciteerd . Met Mc 1,4 begint het eigenlijke verhaal . Er resten nog negen verzen . Al deze verzen beginnen met kai (en) . Daardoor krijgt de pericope het karakter van een verhalende tekst : en ... en ... en...
kai (en) | kai (en) | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | O.T. | N.T. | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
verzen | verzen (678) (666) | 678 | 45 | 28 | 35 | 41 | 43 | 56 | 37 | 38 | 50 | 52 | 33 | 44 | 37 | 72 | 47 | 20 / 8 | 7957 | 1071 | 678 | 1151 | 879 | 1007 | 2767 | 404 | 2900 | 3779 | ||
kai (en) | kai = en (555) (547) | 555 | 40 | 26 | 32 | 33 | 37 | 52 | 26 | 36 | 40 | 37 | 29 | 33 | 26 | 60 | 33 | 15 / 7 | 26980 | 21867 | 5113 | 705 | 555 | 822 | 530 | 660 | 1470 | 371 | 2082 | 2612 |
verschil | verschil (123) (115) | 123 | 5 | 2 | 3 | 8 | 6 | 4 | 11 | 2 | 10 | 15 | 4 | 11 | 11 | 12 | 14 | 5 / 1 | 2844 | 366 | 123 | 329 | 349 | 347 | 1297 | 33 | 818 | 1167 |
- Ned. : en . Arabisch : وَ = wa (en) . Taalgebruik in de Qoran : wa (en) . E. : and . D. : und . Fr. : et . Grieks : και = kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Hebr. : וְ = wë (en) . Lat. : et .
Mc 1,5.2. ind. imperf. 3de pers. enk. εξεπορευετο = exeporeueto (hij begaf zich op weg naar buiten)
van het werkw. εκπορευομαι = ekporeuomai (zich op weg begeven uit) . Taalgebruik in het NT : ekporeuomai
(zich op weg begeven uit) . Taalgebruik in de LXX : ekporeuomai
(zich op weg begeven uit) . Taalgebruik in Mc : ekporeuomai
(zich op weg begeven uit) . LXX (18) . Pentateuch (4) : (1) Gn 24,15 . (2) Gn 24,45 . (3) Ex 33,7 . (4) Ex 33,11 . NT (3) : (1) Mt
3,5 . (2) Mc 1,5 . (3) Lc
4,37 . Een vorm van εκπορευομαι = ekporeuomai (zich op weg begeven uit) in de LXX (172) , in het NT (33) , in Mt (5) , in Mc (11) , in Lc (3) , in Joh (2) , in Hnd (3) . In Mc (11) : (1) Mc 1,5 . (2) Mc
6,11 . (3) Mc
7,15 . (4) Mc
7,19 . (5) Mc
7,20 . (6) Mc
7,21 . (7) Mc
7,23 . (8) Mc
10,17 . (9) Mc
10,46 . (10) Mc
11,19 . (11) Mc
13,1 . Een vorm van εκπορευομαι = ekporeuomai (zich op weg begeven uit) vergezeld
van εκ = ek (4) : (1) Mc
7,15 . (2) Mc
7,20 . (3) Mc
7,21 . (4) Mc
13,1 , van εξω = exô (1) : Mc
11,19 , van -θεν = -then (2) : (1) Mc
6,11 . (2) Mc
7,21 .
- Ned. : p of ph = f -> v + r . Het
woord behoort tot de groep van varen . Mnd. . voort . Ofries : forda . Oeng. : ford . D. : fahren . Grieks : πορος = poros : weg door een water heen , wad , voorde , veer , doorwaadbare
plaats . Lat. : por-tus : haven .
- Zie verder :
-- Taalgebruik in Mc : poreuomai (zich op weg begeven, op weg gaan) .
-- Taalgebruik in Mc : eisporeuomai
(zich op weg begeven) .
ekporeuomai (zich op weg begeven uit) | Mc | Mc 1 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 13 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Apk | syn. | ev. | |
1 | ind. praes. 3de pers. enk. ekporeuetai | 2 | (1) Mc 7,19 . (2) Mc 7,23 | 24 | 17 | 7 | 2 | 1 | 4 | 2 | 3 | |||||||
2 | ind. praes. 3de pers. mv. ekporeuontai | 1 | (1) Mc 7,21 | 12 | 10 | 2 | 1 | 1 | 1 | 1 | ||||||||
3 | part. praes. gen. mann. enk. ekporeuomenou | 3 | (1) Mc 10,17 . (2) Mc 10,46 | (3) Mc 13,1 | 7 | 3 | 4 | 3 | 1 | 3 | 3 | |||||||
4 | part. praes. nom. + acc. onz. enk. ekporeuomenon | 1 | (1) Mc 7,20 | 12 | 9 | 3 | 1 | 1 | 1 | 2 | 2 | |||||||
5 | part. praes. nom. mann. mv. poreuomenoi | 1 | (1) Mc 6,11 | 12 | 11 | 1 | 1 | 1 | 1 | |||||||||
6 | part. praes. nom. + acc. onz. mv. ekporeuomena | 1 | (1) Mc 7,15 | 7 | 5 | 2 | 1 | 1 | 2 | 2 | ||||||||
7 | ind. imperf. 3de pers. enk. exeporeueto | 1 | (1) Mc 1,5 | 21 | 18 | 3 | 1 | 1 | 1 | 3 | 3 | |||||||
8 | ind. imperf. 3de pers. mv. exeporeuonto | 1 | (1) Mc 11,19 | 7 | 6 | 1 | 1 | 1 | 1 | |||||||||
totaal | 11 | 1 | 1 | 5 | 2 | 1 | 1 | 102 | 79 | 23 | 3 | 11 | 1 | 1 | 7 | 15 | 16 |
Mc 1,5.1. - 2. και εξεπορευετο = exeporeueto (en hij begaf zich op weg naar buiten) . LXX (4) : (1) 1 S 18,13 . (2) 1 K 22,35 . (3) Jdt 12,7 . (4) Da 7,10 . NT (2) : (1) Mc 1,5 . (2) Lc 4,37 .
Mc 1,5.3. προς = pros (naar, bij) . Taalgebruik in het NT : pros (naar, bij) . Taalgebruik in de LXX : pros (naar, bij) . Taalgebruik in Mc : pros (naar, bij) . Meestal bij personen . Mc 1 (6) : (1) Mc 1,5 . (2) Mc 1,27 . (3) Mc 1,32 . (4) Mc 1,33 . (5) Mc 1,40 . (6) Mc 1,45 .
pros (bij) | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | O.T. | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
62 | 6 | 3 | 4 | 2 | 4 | 6 | 2 | 1 | 7 | 6 | 5 | 7 | 1 | 5 | 2 | 1 | 3919 | 3272 | 647 | 41 | 62 | 158 | 91 | 122 | 166 | 7 | 261 | 352 |
pros (bij) | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | |
62 | 6 | 3 | 4 | 2 | 4 | 6 | 2 | 1 | 7 | 6 | 5 | 7 | 5 | 2 | 1 | ||
1 | + allèlous (elkaar) | 4 | 1 : Mc 4,41 . | 1 : Mc 8,16 . | 1 : Mc 9,34 . | 1 : Mc 15,31 . | |||||||||||
2 | + auton (hem) | 1 + 14 = 15 | 1 : Mc 1,5 . + 3 : (1) Mc 1,32 . (2) Mc 1,40 . (3) Mc 1,45 . | 2 : 4) Mc 2,3 . (5) Mc 2,13 . | 3 : (6) Mc 3,8 . (7) Mc 3,13 . (8) Mc 3,31 . | 1 : (9) Mc 4,1 . | 1 : (10) Mc 7,1 . | 1 : (11) Mc 9,20 . | 1 : (12) Mc 10,1 . | 2 : (13) Mc 12,13 . (14) Mc 12,18 . | |||||||
3 | + autous (hen) | 5 | 2 : (1) Mc 6,48 . (2) Mc 6,51 . | 1 : Mc 9,16 . | 2 : (1) Mc 12,4 . (2) | ||||||||||||
4 | + heautous / heautas (b) (zichzelf) | 5 + 1 = 6 | 1 : Mc 1,27 . | 1 : Mc 9,10 . | 1 : Mc 10,26 . | 1 : Mc 11,31 . | 1 : Mc 14,4 . | 1 : Mc 16,3 ( -tas) . : | |||||||||
5 | + ton Ièsoun (Jezus) | 5 | 1 : Mc 5,15 . | 1 : Mc 6,30 . | 1 : Mc 10,50 . | 2 : (1) Mc 11,7 . (2) Mc 11,27 . | |||||||||||
6 | + (tèn) thuran (de deur) | 1 : Mc 1,33 . | 1 : Mc 2,2 . | 1 : Mc 11,4 . | |||||||||||||
38 | 6 | 3 | 3 | 2 | 1 | 3 | 1 | 1 | 4 | 3 | 4 | 4 | 1 | 1 | 1 |
Mc 1,5.2. - 3. εξεπορευετο προς = exeporeueto (hij begaf zich op weg naar buiten naar hem) . OT (0) . NT (2) : (1) Mt 3,5 . (2) Mc 1,5 .
Mc 1,5.4. acc. mann. enk. αυτον = auton (hem) van het persoonl. voornaamw. αυτος = autos (hij - hem) . Taalgebruik in het NT : voornaamwoord
autos . Taalgebruik in de LXX : voornaamwoord
autos . Taalgebruik in Mc. : voornaamwoord
autos .
Mc 1 (11) : (1) Mc
1,5 . (2) Mc
1,10 . (3) Mc
1,12 . (4) Mc
1,26 . (5) Mc
1,32 . (6) Mc
1,34 . (7) Mc
1,36 . (8) Mc
1,37 . (9) Mc
1,40 . (10) Mc
1,43 . (11) Mc
1,45 .
autos enk. | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
4 | acc. mann. enk. auton | 146 | 11 | 4 | 12 | 5 | 12 | 8 | 9 | 6 | 16 | 8 | 7 | 12 | 1 | 14 | 17 | 4 | 2872 | 2032 | 840 | 114 | 146 | 184 | 154 | 136 | 85 | 21 | 598 | 752 |
totaal | 413 | 35 | 17 | 27 | 14 | 34 | 34 | 18 | 33 | 32 | 30 | 18 | 25 | 9 | 47 | 34 | 6 | 12884 | 9893 | 2991 | 510 | 413 | 593 | 475 | 350 | 504 | 146 | 1670 | 2145 |
Mc 1,5.3. - 4. προς αυτον = pros auton (naar hem, bij hem) . LXX (369) . NT (105) . Mc (15) . Naar Jezus . Mc (14) : (1) Mc 1,32 . (2) Mc 1,40 . (3) Mc 1,45 . (4) Mc 2,3 . (5) Mc 2,13 . (6) Mc 3,8 . (7) Mc 3,13 . (8) Mc 3,31 . (9) Mc 4,1 . (10) Mc 7,1 . (11) Mc 9,20 . (12) Mc 10,1 . (13) Mc 12,13 . (14) Mc 12,18 . Naar Johannes de Doper : (1) Mc 1,5 .
Mc 1,5.6.
bep. lidw. nom. vr. enk. hè (de) . Taalgebruik in het NT : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Mc 1 (6) : (1) Mc
1,5 . (2) Mc
1,15 . (3) Mc
1,28 . (4) Mc
1,30 . (5) Mc
1,33 . (6) Mc
1,42 .
10. bep. lidw. nom. mann. mv. hoi (de) . Taalgebruik in het NT : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Mc 1 (4) : (1) Mc
1,5 . (2) Mc
1,13 . (3) Mc
1,22 . (4) Mc
1,36 .
De opbouw van de twee nevenschikkende zinnen verloopt parallel . Dat gebeurt eveneens (maar niet op zo'n mooie wijze) in Mc 1,9 dat verhaalt dat Jezus naar Johannes komt en door hem wordt gedoopt . Evenals Mc 1,5 bestaat Mc 1,9 uit twee nevenschikkende zinnen . De vervoegde werkwoorden in Mc 1,5 staan in het imperfectum , die van Mc 1,9 in de aorist .
14. pass. imperf. 3de pers. mv. εβαπτιζοντο = ebaptizonto (zij werden gedoopt) van het werkw. βαπτιζω = baptizô (dopen) . Taalgebruik in het NT : baptizô (dopen) . Taalgebruik in de LXX : baptizô (dopen) . Taalgebruik in Mc : baptizô (dopen) .
baptizô (dopen) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | syn. | ev. |
ind. pr. 3de p. enk. baptizei | 3 | 1 | 2 | 2 : (1) Joh 3,26 . (2) Joh 4,1 . | 2 | ||||||
ind. pr. 2de p. enk. baptizeis | 1 | 1 | 1 : Joh 1,25 . | 1 | |||||||
ind. pr. 1ste p. enk. baptizô | 3 | 3 | 1 : Mt 3,11 . | 1 : Lc 3,16 . | 1 : Joh 1,26 . | 2 | 3 | ||||
ind imp. 3de p. enk. ebaptizen | 2 | 2 | 2 : (1) Joh 3,22 . (2) Joh 4,2 . | 2 | |||||||
ind. fut. 3de p. enk. baptisei | 3 | 3 | 1 : Mt 3,11 . | 1 : Mc 1,8 . | 1 : Lc 3,16 . | 3 | 3 | ||||
part. pr. nom. mann. enk. baptizôn | 7 | 7 | 2 : (1) Mc 1,4 . (2) Mc 6,14 . | 5 : (1) Joh 1,28 . (2) Joh 1,31 . (3) Joh 1,33 (Jezus) . (4) Joh 3,23 . (5) Joh 10,40 . | 2 | 7 | |||||
act. part. praes. gen. mann. enk. baptizontos | 1 | 1 | 1 | 1 | 1 | ||||||
part. pr. nom. mann. mv. baptizontes | 1 | 1 | 1 : Mt 28,19 . | 1 | 1 | ||||||
ind. aor. 3de p. enk. ebaptisen | 4 | 4 | 4 : (1) Hnd 1,5 . (2) Hnd 8,38 . (3) Hnd 11,16 . (4) Hnd 19,4 . | ||||||||
ind. aor. 1ste p. enk. ebaptisa | 3 | 3 | 1 : (1) Mc 1,8 . | 2 : (1) 1 Kor 1,14 . (2) 1 Kor 1,16 . | 1 | 1 | |||||
pass. imperf. 3de pers. mv. ebaptizonto | 5 | 5 | 1 : Mt 3,6 . | 1 : Mc 1,5 . | 1 : Joh 3,23 . | 2 : (1) Hnd 8,12 . (2) Hnd 18,8 . | 2 | 3 | |||
inf. pr. baptizein | 2 | 2 | 1 : Joh 1,33 . | 1 : 1 Kor 1,17 . | 1 | ||||||
pass. aor. 3de p. enk. ebaptisthè | 5 | 5 | 1 : Mc 1,9 . | 1 : Lc 11,38 . | 3 : (1) Hnd 9,18 . (2) Hnd 16,15 . (3) Hnd 16,33 . | 2 | 2 | ||||
pass. aor. 3de p. mv. ebaptisthèsan | 3 | 3 | 2 : (1) Hnd 2,41 . (2) Hnd 19,5 . | 1 : 1 Kor 10,2 . | |||||||
pass. fut. 2de p. mv. baptisthèsesthe | 3 | 3 | 1 : Mc 10,39 . | 2 : (1) Hnd 1,5 . (2) Hnd 11,16 . | 1 | 1 | |||||
pass. conj. aor. 3de pers. mv. baptisôntai | 1 | 1 | 1 | 1 | 1 | ||||||
pass. part. aor. nom. mann. enk. baptistheis | 3 | 3 | 1 : Mt 3,16 . | 1 : Mc 16,16 . | 1 : Hnd 8,13 . | 2 | 2 | ||||
pass. inf. aor. baptisthènai | 10 | 10 | 2 : (1) Mt 3,13 . (2) Mt 3,14 . | 1 : Mc 10,38 . | 4 : (1) Lc 3,7 . (2) Lc 3,12 . (3) Lc 3,21 . (4) Lc 12,50 . | 3 : (1) Hnd 8,36 . (2) Hnd 10,47 . (3) Hnd 10,48 . | 7 | 7 | |||
Andere vormen | |||||||||||
Totaal | 60 | 1 | 59 | 7 | 11 | 7 | 13 | 20 | 4 | 25 | 38 |
- Stam Hebr. tâbhal : t - b - . Ned. : do- p-en , doop-s-el , do-m-pe-l- en . Gr. baptizô , baptis-ma . Fr. bapt- ê - me .
Mc 1,5.16.
voornaamw. gen. mann. enk. autou (van hem = zijn) van het voornaamw. autos .
Taalgebruik in het NT : voornaamwoord
autos . Taalgebruik in Mc. : voornaamwoord
autos .
Mc (13) : (1) Mc
1,3 . (2) Mc
1,5 . (3) Mc 1,6 . (4) Mc
1,7 . (5) Mc
1,19 . (6) Mc
1,20 . (7) Mc
1,22 . (8) Mc
1,25 . (9) Mc
1,26 . (10) Mc
1,28 . (11) Mc
1,36 . (12) Mc
1,41 . (13) Mc
1,42 .
Mc 1,5.17. εν = en (in, tijdens) . Taalgebruik in het NT : en (in) . Taalgebruik in de LXX: en (in) . Taalgebruik in Mc : en (in) . In Mc 1 (13) : (1) Mc 1,2 . (2) Mc 1,3 . (3) Mc 1,4 . (4) Mc 1,5 . (5) Mc 1,8 . (6) Mc 1,9 . (7) Mc 1,11 . (8) Mc 1,13 . (9) Mc 1,15 . (10) Mc 1,16 . (11) Mc 1,19 . (12) Mc 1,20 . (13) Mc 1,23 .
en (in) . | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
119 | 13 | 7 | 2 | 13 | 9 | 12 | 5 | 9 | 7 | 10 | 9 | 7 | 7 | 5 | 4 | 11097 | 8943 | 2154 | 247 | 119 | 288 | 182 | 226 | 966 | 126 | 654 | 836 |
- Ned. : in . Arabisch : فِي = fi (in) . Taalgebruik in de Qoran : fi . D. : in . E. : in . Fr. : dans . Grieks : εν = en (in, tijdens) . Taalgebruik in het NT : en (in) . Hebreeuws : בְּ = bë . Lat.
Mc 1,5.18. bep. lidw. dat. mann. + onz. enk. τῳ = tô(i) van het bepaald lidwoord ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het) . Taalgebruik in het NT : bepaald lidwoord . Taalgebruik in de LXX : bepaald lidwoord . Mc 1 (6) : (1) Mc 1,2 . (2) Mc 1,5 . (3) Mc 1,15 . (4) Mc 1,19 . (5) Mc 1,20 . (6) Mc 1,44 .
lidw. enk. | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
6. | dat. m. + onz. enk. tô(i) | 68 | 6 | 5 | 4 | 4 | 7 | 6 | 3 | 3 | 7 | 3 | 4 | 5 | 2 | 5 | 2 | 2 | 5507 | 4462 | 1045 | 121 | 68 | 154 | 98 | 163 | 367 | 74 | 343 | 441 |
Totaal | 940 | 67 | 45 | 41 | 64 | 70 | 71 | 62 | 36 | 66 | 71 | 40 | 59 | 53 | 106 | 61 | 28 | 54298 | 42002 | 12296 | 1648 | 940 | 1649 | 1422 | 1696 | 4013 | 928 | 4237 | 5659 |
- Nederl. . : bepaald lidwoord de / het . Arabisch : bepaald lidw. اَل = ´al (de) . Taalgebruik in de Qoran : ´al (de) . D. : der , die , das enz. . E. : the . Fr. : le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) . Gr. ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het) . Taalgebruik in het NT : bepaald lidwoord . Hebreeuws : הַ = ha (de, het) . Taalgebruik in Tenakh : ha (de, het) .
22. bep. lidw. acc. vr. mv. tas (de) . Taalgebruik in het NT : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Mc 1 (4) : (1) Mc
1,3 . (2) Mc
1,5 . (3) Mc
1,38 . (4) Mc
1,39 .
24. voornaamw. gen. mv. autôn van het voornaamw. autos . Taalgebruik
in het NT : voornaamwoord
autos . Taalgebruik in Mc. : voornaamwoord
autos .
Mc 1 (4) : (1) Mc
1,5 . (2) Mc
1,20 . (3) Mc
1,23 . (4) Mc
1,39 .
Mc 1,6 - Mc 1,6 13. : Optreden van Johannes de Doper - Mc 1,1-6 - Mt 3,1-6 - Lc 3,1-6 -- bijbeloverzicht -- Mc (Marcus) -- Mc 1 -- taalgebruik -- Mc 1,1 - Mc 1,2 - Mc 1,3 - Mc 1,4 - Mc 1,5 - Mc 1,6 - | ||||||||||||||||
|
Statenvertaling . 6 En Johannes was gekleed met kemelshaar, en met een lederen
gordel om zijn lenden, en at sprinkhanen en wilde honig.
King James Bible . [6] And John was clothed with camel's hair, and with a girdle
of a skin about his loins; and he did eat locusts and wild honey;
Luther-Bibel . 6 Johannes aber trug ein Gewand aus Kamelhaaren und einen ledernen
Gürtel um seine Lenden und aß Heuschrecken und wilden Honig
Tekstuitleg van Mc 1,6 .
Mc 1,6.2.
act. ind. imperf. 3de pers. enk. èn (hij was) van het werkw. eimi (zijn)
. Taalgebruik : eimi
(zijn) . Taalgebruik : eimi
(zijn) . Hebr. hâjâh . Lat. esse . Fr. être . Ned. zijn
. E. to be .
In zes verzen in Mc 1 : (1) Mc
1,6 . (2) Mc
1,13 . (3) Mc
1,22 . (4) Mc
1,23 . (5) Mc
1,33 . (6) Mc
1,45 .
Mc 1,6.3.
bep. lidw. nom. mann. enk. ho (de) . Taalgebruik in het NT : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Mc 1 (11) : (1) Mc
1,4 . (2) Mc
1,6 . (3) Mc
1,7 . (4) Mc
1,11 . (5) Mc
1,14 . (6) Mc
1,15 . (7) Mc
1,17 . (8) Mc
1,24 . (9) Mc
1,25 . (10) Mc
1,31 . (11) Mc
1,32 . (12) Mc
1,45 .
Mc 1,6.4.
nom. mann. enk. Iôannès (Johannes) . Taalgebruik in het NT : Iôannès
(Johannes) . Taalgebruik in Mc : Iôannès
(Johannes) . Hebr. jôchanan . Ned. Johan . D. Johannes . Fr. Jean
. E. John .
Johannes de Doper : Mc (4) : (1) Mc
1,4 . (2) Mc 1,6 . (3) Mc
6,14 . (4) Mc
6,18 .
Een vorm van Jôhannès (Johannes) de Doper in Mc (15) : (1) Mc
1,4 (nom. Iôannès) . (2) Mc 1,6 (nom. Iôannès)
. (3) Mc
1,9 (gen. Iôannou) . (4) Mc
1,14 (acc. Iôannèn) . (5) Mc
2,18 (gen. Iôannou) . (6) Mc
6,14 (nom. Iôannès) . (7) Mc
6,16 (acc. Iôannèn) . (8) Mc
6,17 (acc. Iôannèn) . (9) Mc
6,18 (nom. Iôannès) . (10) Mc
6,20 (acc. Iôannèn) . (11) Mc
6,24 (gen. Iôannou) . (12) Mc
6,25 (gen. Iôannou) . (13) Mc
8,28 (acc. Iôannèn) . (14) Mc
11,30 (gen. Iôannou) . (15) Mc
11,32 (acc. Iôannèn) .
5. endedumenos (zich aangekleed met) van het werkwoord enduomai (zich iets
aantrekken, zich aankleden met, 'aanhebben') . Participium perfectum nominatief
mannelijk enkelvoud . In drie verzen in het O.T. en in Mc 1,6 .
(1) Zach 3,3 : kai Ièsous èn endedumenos himata rupara (en Josua
had zich aangekleed met vuile kleren) .
(2) Da 6,4 : kai Danièl èn endedumenos porfuran (en Daniël
had zich aangekleed met purper) .
(3) Da 10,5 : kai idou anthrôpos heis endedumenos bussina kai tèn
osfun autou periezôsmenos bussinôi (en zie één man
was gekleed in linnen kleren en had zi jn lenden omgord met een gouden gordel)
.
enduô (leggen op, inkleden) | bijbel | O.T. | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. |
pass. part. perf. nom. mann. enk. endedumenos | 4 | 3 | 1 | 1 | 1 | |||||||||
Andere vormen | ||||||||||||||
Totaal |
Enduma (kleed). Zelfstandig naamwoord. In 6 verzen in de bijbel; in 2 verzen
in het het O.T., in 4 verzen bij Matteüs.
- thrix (haar), genitief trichos. Trichas : accusatief meervoud.
In 12 verzen in de bijbel; in 10 verzen in het O.T., in 2 verzen in het NT
Trichôn (van de haren). Genitief meervoud. In 4 verzen in de bijbel; in
2 verzen in het O.T., in 2 verzen in het NT Trichinèn (haren) . Bijvoeglijk
naamwoord accusatief vrouwelijk enkelvoud, van trichinos (haren) zie Zach 13,4
: kai endusontai derrin trichinèn (en zij zich aankleden met een haren
'vel'.
- kamèlou (kamelen - van een kameel) Genitief enkelvoud.
In 6 verzen; in 4 verzen in het O.T., in 2 verzen in het NT. In de bijbel
is slechts hier sprake van het zich kleden met een kameelharen kleed.
- Zônè (gordel). In 7 verzen in de bijbel; in
6 verzen in het O.T., in het NT Zônèn . Accusatief enkelvoud.
In 11 verzen in de bijbel; in 6 verzen in het O.T., in 5 verzen in het NT
Periezôsmenos (omgord). Passief participium perfectum nominatief mannelijk
enkelvoud van het werkwoord perizôzô (?) (omgorden). Het komt in
6 verzen in het O.T. voor.
- dermatinèn (leren). Bijvoeglijk naamwoord. Accusatief
vrouwelijk enkelvoud. Het komt slechts in 3 verzen in de bijbel voor; in 2 K
1,8 en in de parallelteksten Mt
3,4 en Mc 1,6 . (1) 2 K 1,8 : anèr drasus kai
zônèn dermatinèn periezôsmenos tèn osfun autou
(en met een leren gordel had hij zijn lenden omgord). (2) + (3) Mt en Mc hebben
een identitieke tekst vanaf kai zônèn (en een gordel), overgenomen
van 2 K 1,8 met weglating van ezôsmenos ('om'-gord).
14. voornaamw. gen. mann. enk. autou (van hem = zijn) van het voornaamw. autos . Taalgebruik in het NT : voornaamwoord autos . Taalgebruik in Mc. : voornaamwoord autos . Mc (13) : (1) Mc 1,3 . (2) Mc 1,5 . (3) Mc 1,6 . (4) Mc 1,7 . (5) Mc 1,19 . (6) Mc 1,20 . (7) Mc 1,22 . (8) Mc 1,25 . (9) Mc 1,26 . (10) Mc 1,28 . (11) Mc 1,36 . (12) Mc 1,41 . (13) Mc 1,42 .
- akridas (sprinkhanen). Accusatief meervoud, van het zelfstandig
naamwoord akris - akridos (sprinkhaan). Deze vorm komt slechts voor in Js 33,4
en Mc 1,6 .
- meli (honing) . In 51 verzen in de bijbel; in 47 verzen in
het O.T., in 4 verzen in het NT
Ofschoon Mc 1,6 geen expliciet citaat is, is het duidelijk
dat 2 K 1,8 aan de bron van Mc 1,6 ligt. In Mc
1,6 wordt de levenswijze van Johannes (kleding - eerste het kleed en dan
de gordel - en voeding) gegeven. In 2 K 1,8 wordt uitdrukkelijk gezegd dat het
om Elia gaat. Ook de citaten van Maleachi in Mc 1,2-3 laten duidelijk verstaan
dat het om Elia gaat. Aldus omsluiten Mc 1,2-3 en Mc 1,6 elkaar.
Mc 1,6 | Mt 3,4 | 2 K 1,8 |
kai (en) | Autos de ho Iooannijs (Zelf echter Johannes) | |
ijn (was) | eichen ('droeg') | |
ho Iooannijs (Johannes) | anijr (een man) | |
endedumenos (gekleed) | to enduma autou (zijn kleed) | dasus (behaard) |
trichos kamijlou (haren van een kameel) | apo trichoon kamijlou (uit haren van een kameel) | |
kai (en) | kai (en) | kai (en) |
zoonijn (gordel) |
zoonijn |
zoonijn (gordel) |
dermatinijn (lederen) | dermatinijn | dermatinijn (lederen) |
peri (rond) | peri (rond) | periezoosmenos (omgordende) |
tijn osfun (zijn lenden) | tijn osfun autou (zijn lenden) | tijn osfun (zijn lenden) |
kai (en) | kai eipen : IJliou ho thesbitijs houtos estii (en hij zei : Elia de Thesbiet is die (man) | |
esthoon (etende) | hij de trofij ijn autou (zijn voedsel echter) | |
kai meli agrion (wilde honing) | kai meli agrion (wilde honing) | |
akridas | akrides | |
13. Optreden van Johannes de Doper : Mc 1,1-6 // Mt 3,1-6 // Lc 3,1-6 | 13. Optreden van Johannes de Doper : Mc 1,1-6 // Mt 3,1-6 // Lc 3,1-6 | 2 K 1,1-18 : Elia voorspelt Achazja's dood |
dasus : harig, dichtbebost, dicht,
16. Johannes de Doper kondigt de Messias aan : Mc 1,7-8 - Mc 1,7-8 - Mt 3,11-12 - Lc 3,15-17 -- bijbeloverzicht -- Mc (Marcus) -- Mc 1 -- taalgebruik -- Mc 1,7 - Mc 1,8 -
Mc 1,7 - Mc 1,7 : 16. Johannes de Doper kondigt de Messias aan - Mc 1,7-8 - Mt 3,11-12 - Lc 3,15-17 -- bijbeloverzicht -- Mc (Marcus) -- Mc 1 -- taalgebruik -- Mc 1,7 - Mc 1,8 - | ||||||||||||||||
|
Statenvertaling . 7 En hij predikte, zeggende: Na mij komt, Die sterker is
dan ik, Wien ik niet waardig ben, nederbukkende, den riem Zijner schoenen te
ontbinden.
King James Bible .[7] And preached, saying, There cometh one mightier than I
after me, the latchet of whose shoes I am not worthy to stoop down and unloose.
Luther-Bibel . 7 und predigte und sprach: Es kommt einer nach mir, der ist stärker
als ich; und ich bin nicht wert, dass ich mich vor ihm bücke und die Riemen
seiner Schuhe löse.
Tekstuitleg van Mc 1,7 .
1. kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in het NT . Taalgebruik in Mc : kai (en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et . Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und . Mc (555) . Van de vijfenveertig verzen in Mc 1 niet in vijf verzen : (1) Mc 1,1 . (2) Mc 1,2 . (3) Mc 1,3 . (4) Mc 1,8 . (5) Mc 1,14 . Al deze verzen situeren zich in de pericope Mc 1,1-15 . Mc 1,1 kunnen we beschouwen als een titel . In Mc 1,2-3 worden bijbelteksten geciteerd . Met Mc 1,4 begint het eigenlijke verhaal . Er resten nog negen verzen . Al deze verzen beginnen met kai (en) . Daardoor krijgt de pericope het karakter van een verhalende tekst : en ... en ... en...
2. ekèrussen (hij verkondigde) . Taalgebruik : kèrussô
(verkondigen) . Hebr. qârâ´(roepen) of râwâ`(luid
schreeuwen) . Actief indicatief imperfectum 3de pers. enk. In vier verzen in
de bijbel : (1) Est
6,11 . (2) Mc
1,7 . (3) Hnd
8,5 . (4) Hnd
9,20 . De imperfecta in Mc
1,5 ( kai exeporeueto = en het ging op weg uit ... kai ebaptizonto = en
zij werden gedoopt) , Mc
1,6 (kai èn = en hij was) . Ze omsluiten het egeneto (het gebeurde)
van Mc
1,5 en kai egeneto = en het gebeurde) van Mc
1,9 . De imperfecta geven een tijdsduur aan ; de leerlingen van Johannes
bleven het werk van Johannes de doper verder zetten . Dat was nog zo op het
moment dat Marcus zijn evangelie schreef . Hiermee is ook de rol tussen de leerlingen
van Johannes en die van Jezus duidelijker omschreven .
In de pericope Mc 1,1-15 komt driemaal een vorm van het werkwoord kèrussô
(verkondigen) voor : (1) Mc
1,4 (kèrussôn = verkondigend) . (2) Mc
1,7 (ekèrussen = hij verkondigde) . (3) Mc
1,14 (kèrussôn = verkondigend) . In Mc
1,4 volgt een lijdend voorwerp . In Mc
1,7 wordt Johannes de doper geciteerd , dat ingeleid wordt door legôn
(zeggend) . In Mc
1,14 volgt eerst een lijdend voorwerp en vervolgens een citaat van Jezus
, dat ingeleid wordt door kai legôn = en zeggend (Mc
1,15 ) .
kèrussô (verkondigen) | bijbel | O.T. | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
ind. imperf. 3de p. enk. ekèrussen | 4 | 1 | 3 | 1 | 2 | 1 | 1 | |||||
Totaal (bij benadering) | 65 | 18 | 47 | 8 | 12 | 9 | 7 | 11 | 29 | 29 |
3. act. participium praesens nominatief mann. enk. legôn (zeggend) van
het werkw. legô (zeggen) . Taalgebruik in NT : legô
(zeggen) . Taalgebruik in Mc : legô
(zeggen) . legô komt van de wortel leg- : lezen / lec-tuur ; les ,
Fr. leçon .
Mc (18) : (1) Mc
1,7 . (2) Mc
1,15 . (3) Mc
1,24 . (4) Mc
1,25 . (5) Mc
1,40 . (6) Mc
5,23 . (7) Mc
8,15 . (8) Mc
8,26 . (9) Mc
8,27 . (10) Mc
9,25 . (11) Mc
12,6 . (12) Mc
12,26 . (13) Mc
14,44 . (14) Mc
14,60 . (15) Mc
14,68 . (16) Mc
15,4 . (17) Mc
15,9 . (18) Mc
15,36 .
4. Indicatief praesens 3de persoon enkelvoud erchetai (hij gaat, hij komt)
van het werkwoord erchomai (gaan, komen) . Taalgebruik in het NT : erchomai
(gaan, komen) .
Taalgebruik in Mc. : erchomai
(gaan, komen) . Mc (16) : (1) Mc
1,7 . (2) Mc
1,40 . (3) Mc
3,20 . (4) Mc
3,31 . (5) Mc
4,15 . (6) Mc
4,21 . (7) Mc
5,22 . (8) Mc
6,1 . (9) Mc
6,48 . (10) Mc
10,1 . (11) Mc
13,35 . (12) Mc
14,17 . (13) Mc
14,37 . (14) Mc
14,41 . (15) Mc
14,66 . (16 ) Mc
15,36 .
Een vorm van erchomai (gaan, komen) in Mc 1 (8) : (1) Mc
1,7 . (2) Mc
1,9 .. (3) Mc
1,14 . (4) Mc
1,24 . (5) Mc
1,29 . (6) Mc
1,39 . (7) Mc
1,40 . (8) Mc
1,45 .
5. bep. lidw. nom. mann. enk. ho (de) . Taalgebruik in het NT : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Mc 1 (11) : (1) Mc
1,4 . (2) Mc
1,6 . (3) Mc
1,7 . (4) Mc
1,11 . (5) Mc
1,14 . (6) Mc
1,15 . (7) Mc
1,17 . (8) Mc
1,24 . (9) Mc
1,25 . (10) Mc
1,31 . (11) Mc
1,32 . (12) Mc
1,45 .
. ischuteros (krachtiger) . Taalgebruik : ischus (kracht) . ischuroteros (sterker) . In zes verzen in de bijbel . OT (2) . NT (4) : (1) . (2) . (3) . (4) .
ischus (kracht) | bijbel | O.T. | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. |
totaal | 301 | 291 | 10 | 2 | 1 | 5 | 2 | 3 | 3 | 3 | 2 |
7. pers. voornaamw. 1ste pers. gen. enk. mou (van mij) . Taalgebruik in NT : persoonlijk voornaamwoord . Taalgebruik in NT : persoonlijk voornaamwoord . Mc 1 (4) : (1) Mc 1,2 . (2) Mc 1,7 . (3) Mc 1,11 . (4) Mc 1,17 .
8. opisô (achter) . Taalgebruik in het NT : opisô
(achter) . Taalgebruik in Mc : opisô
(achter) . Voorzetsel . Lat. post (uit primere , prestum ?) Fr. après
(ad prestum) . Hebr. ´acher (101) en ´achärej (294) . Ned.
achter .
In zes verzen in Mc : (1) Mc
1,7 . (2) Mc
1,17 . (3) Mc
1,20 . (4) Mc
8,33 . (5) Mc
8,34 . (6) Mc
13,16 .
10. betrekk. voornaamw. gen. mann. enk. hou van het betrekk. voornaamw. hos
(die) . Taalgebruik in het NT : ou
- ouk - ouch (niet) . Taalgebruik in Mc : ou
- ouk - ouch (niet) .
Mc 1 (4) : ou (niet of van wie) in Mc 1 (1) : Mc
1,7 . ouk (niet) in Mc 1 (2) : (1) Mc
1,7 . (2) Mc
1,34 . ouch (niet) in Mc 1 (1) : Mc
1,22 .
11. betrekk. voornaamw. gen. mann. enk. hou van het betrekk. voornaamw. hos
(die) . Taalgebruik in het NT : ou
- ouk - ouch (niet) . Taalgebruik in Mc : ou
- ouk - ouch (niet) .
Mc 1 (4) : ou (niet of van wie) in Mc 1 (1) : Mc
1,7 . ouk (niet) in Mc 1 (2) : (1) Mc
1,7 . (2) Mc
1,34 . ouch (niet) in Mc 1 (1) : Mc
1,22 .
16. bep. lidw. acc. mann. enk. ton (de) . Taalgebruik in het NT : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Mc 1 (8) : (1) Mc
1,2 . (2) Mc
1,7 . (3) Mc
1,9 . (4) Mc
1,14 . (5) Mc
1,16 . (6) Mc
1,19 . (7) Mc
1,20 . (8) Mc
1,45 .
18. bep. lidw. gen. m. + vr. + onz. mv. tôn (de) . Taalgebruik in het NT : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) . Mc 1 (4) : (1) Mc 1,7 . (2) Mc 1,11 . (3) Mc 1,13 . (4) Mc 1,20 .
Mc 1,8 - Mc 1,8: 16. Johannes de Doper kondigt de Messias aan - Mc 1,7-8 - Mt 3,11-12 - Lc 3,15-17 -- bijbeloverzicht -- Mc (Marcus) -- Mc 1 -- taalgebruik -- Mc 1,7 - Mc 1,8 - | ||||||||||||||||
|
Statenvertaling . 8 Ik heb ulieden wel gedoopt met water, maar Hij zal u dopen
met den Heiligen Geest.
King James Bible . [8] I indeed have baptized you with water: but he shall baptize
you with the Holy Ghost.
Luther-Bibel . 8 Ich taufe euch mit Wasser; aber er wird euch mit dem Heiligen
Geist taufen.
Mc 1,8 ἐγὼ ἐβάπτισα ὑμᾶς ὕδατι, αὐτὸς δὲ βαπτίσει ὑμᾶς ἐν πνεύματι ἁγίῳ.
Vertaling: Ik doopte jullie met water, maar hij zal jullie dopen met heilige geest.
Mc 1,8 ἐγὼ (= egô: ik - mij; pers vnw 1ste pers enk) ἐβάπτισα (= ebaptisa: ik doopte; wkw act ind aor 1ste pers enk van het wkw βαπτιζω = baptizô: dopen) ὑμᾶς (= humas: jullie, pers vnw 2de pers acc mv van het pers vnv ὑμεις = humeis: jullie) ὕδατι (= hudati: met water; zn dat vr enk van het zn ὑδωρ = hudôr: water; stam: h/w, d/t, r), αὐτὸς (= autos: hij; persoonl vnw 3de pers nom mann enk) δὲ (= de: tegenover, echter; nevenschikkend vw) βαπτίσει (= baptisei: hij zal dopen; wkw act fut 3de pers enk van het wkw βαπτιζω = baptizô: dopen) ὑμᾶς (= humas: jullie, pers vnw 2de pers acc mv van het pers vnv ὑμεις = humeis: jullie) ἐν (= en: in, tijdens, met; vz van plaats, tijd) πνεύματι (= pneumati; zn dat onz enk van het zn πνευμα = pneuma: geest, adem, wind) ἁγίῳ (= hagiô: heilig; bv nw dat mann en onz enk van het bv nw ἁγιος = hagios: heilig; stam: h, l).
Tekstuitleg van Mc
1,8. Variante lezingen. Volgens Marcus maakt Johannes de Doper zelf een
onderscheid tussen zichzelf en Jezus. Dat onderscheid bestaat in het soort
doopsel: het ene met water, het andere met heilige geest.
Mc 1,8 bestaat uit twee delen, mooi parallel opgebouwd: onderwerp - werkwoord - lijdend
voorwerp - bepaling van middel. Laten we hagiô(i) op het einde van het
tweede versdeel buiten beschouwing, dan tellen beide versdelen elk elf lettergrepen;
- onderwerp egô = ik (2), autos = hij (2),
- licht tegenstellend partikel in het tweede versdeel de = echter (1),
- werkwoordvorm: ebaptisa = ik doopte (4), baptisei = hij zal dopen (3).
In het tweede versdeel telt de werkwoordvorm een lettergreep minder, maar dit
wordt gecompenseerd door het eenlettergrepige artikel de = echter.
- Het lijdend voorwerp is een pers vnw 2de pers mv . In het
Hebr wordt dit voornaamwoord aan het vervoegde werkwoord gehecht. In Mc
1,8 staat het onmiddellijk na het vervoegde werkwoord: ebaptisen humas
(hij doopte jullie) - baptisei humas (hij zal jullie dopen) .
- bepaling van middel: hudati = met water (3), pneumati = met geest (3).
Beide woorden tellen drie lettergrepen en eindigen elk op -ti
Tweeheid : Johannes de Doper en Jezus. Water en geest.
In volgende tabel worden acht teksten bij elkaar geplaatst: (1) Mc 1,8 . (2) Mt 3,11. (3) Lc 3,16 . (4) Joh 1,26 .(5) Hnd 1,5 . (6) Hnd 8,38 . (7) Hnd 11,16 . (8) Hnd 19,4 .
1. | Mc 1,8 | egô (ik) | ebaptisa (doopte) | humas (jullie) | hudati (met water) | ||||
autos (hij) | de (echter) | baptisei (zal dopen) | humas (jullie) | pneumati hagiôi (met heilige geest) | |||||
2. | Mt 3,11 | egô (ik) | men (enerzijds) | humas (jullie) | baptizô (doop) | en hudati (met water) | eis metanoian (tot bekering) | ||
autos (hij) | humas (jullie) | baptisei (zal dopen) | en pneumati hagiôi kai puri (met heilige geest en vuur) | ||||||
3. | Lc 3,16 | egô (ik) | men (enerzijds) | hudati (met water) | baptizô (doop) | humas (jullie) | |||
autos (hij) | humas (jullie) | baptisei (zal dopen) | en pneumati hagiôi kai puri (met heilige geest en vuur) | ||||||
4. | Joh 1,26 | egô (ik) | baptizô (doop) | en hudati (met water) | |||||
5. | Hnd 1,5 | (hoti) Iôannès (want) (Johannes) | men (enerzijds) | ebaptisen (doopte) | hudati (met water) | ||||
humeis (jullie) | de (echter) | en pneumati (met geest) | baptisthèsesthe (zullen gedoopt worden) | hagiôi (heilige) | |||||
6. | Hnd 8,38 | (kai) (en) | ebaptisen (doopte) | auton (hem) | |||||
7. | Hnd 11,16 | Iôannès (Johannes) | men (enerzijds) | ebaptisen(doopte) | hudati (met water) | ||||
humeis (jullie) | de (echter) | baptisthèsesthe (zullen gedoopt worden) | en pneumati hagiôi (met heilige geest) | ||||||
8. | Hnd 19,4 | Iôannès (Johannes) | ebaptisen baptisma (doopte een doopsel) | metanoias (van bekering) |
Mc 1,8.1. ἐγὼ (= egô: ik - mij; pers vnw 1ste pers enk). Taalgebruik in het NT : persoonlijk
voornaamwoord . Taalgebruik in de LXX : persoonlijk
voornaamwoord . Taalgebruik in Mc. : persoonlijk
voornaamwoord . Mc (14) : (1) Mc
1,8 . (2) Mc
6,16 . (3) Mc
6,50 . (4) Mc
9,25 . (5) Mc
10,38 . (6) Mc
10,39 . (7) Mc
11,33 . (8) Mc
12,26 . (9) Mc
13,6 . (10) Mc
14,19 . (11) Mc
14,29 . (12) Mc
14,36 . (13) Mc
14,58 . (14) Mc
14,62 .
Lat. ego. Ned.: ik. Fr. je. Hebr. ´ânî
(653) en ´ânokhî (276), samen (929).
pers. vnw. 1ste pers. enk. | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. |
nom. enk. egô | (1) Mc 1,8 . | (2) Mc 6,16 . (3) Mc 6,50 . | (4) Mc 9,25 . | (5) Mc 10,38 . (6) Mc 10,39 . | (7) Mc 11,33 . | (8) Mc 12,26 . | (9) Mc 13,6 . | (10) Mc 14,19 . (11) Mc 14,29 . (12) Mc 14,36 . (13) Mc 14,58 . (14) Mc 14,62 . | 1553 | 1234 | 319 | 28 | 14 | 21 | 123 | 42 | 80 | 11 | 63 | 186 |
Mc 1,8.2. ἐβάπτισα (= ebaptisa: ik doopte; wkw act ind aor 1ste pers enk van het wkw βαπτιζω = baptizô: dopen). Taalgebruik in het NT : baptizô
(dopen) . Taalgebruik in de LXX : baptizô
(dopen) . NT (3): (1) Mc 1,8 . (2) 1
Kor 1,14 . (3) 1
Kor 1,16 . Het is toch opvallend dat Johannes, die hier een getuigenis
geeft, spreekt in de verleden tijd. In de parallelteksten bij de andere evangelisten
staat de tegenwoordige tijd βαπτιζω = baptizô (ik doop). Een vorm van βαπτιζω = baptizô
(dopen) in OT (4) : (1) 2 K 5,14 . (2) Js 21,4 . (3) Jdt 12,7 . (4) Sir 35,25. Mc in 10 (13X) verzen : (1) Mc
1,4 . (2) Mc
1,5 . (3) Mc
1,8 (twee vormen) . (4) Mc
1,9 . (5) Mc
6,14 . (6) Mc
6,24 . (7) Mc
7,4 . (8) Mc
10,38 (twee vormen) . (9) Mc
10,39 (twee vormen) . (10) Mc
16,16 . Mt (7) . Lc (10) . Joh (13) . Hnd (21) . Br. (13) .
baptizô (dopen) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | syn. | ev. |
ind. pr. 3de p. enk. baptizei | 3 | 1 | 2 | 2 : (1) Joh 3,26 . (2) Joh 4,1 . | 2 | ||||||
ind. pr. 2de p. enk. baptizeis | 1 | 1 | 1 : Joh 1,25 . | 1 | |||||||
ind. pr. 1ste p. enk. baptizô | 3 | 3 | 1 : Mt 3,11 . | 1 : Lc 3,16 . | 1 : Joh 1,26 . | 2 | 3 | ||||
ind imp. 3de p. enk. ebaptizen | 2 | 2 | 2 : (1) Joh 3,22 . (2) Joh 4,2 . | 2 | |||||||
ind. fut. 3de p. enk. baptisei | 3 | 3 | 1 : Mt 3,11 . | 1 : Mc 1,8 . | 1 : Lc 3,16 . | 3 | 3 | ||||
part. pr. nom. mann. enk. baptizôn | 7 | 7 | 2 : (1) Mc 1,4 . (2) Mc 6,14 . | 5 : (1) Joh 1,28 . (2) Joh 1,31 . (3) Joh 1,33 (Jezus) . (4) Joh 3,23 . (5) Joh 10,40 . | 2 | 7 | |||||
act. part. praes. gen. mann. enk. baptizontos | 1 | 1 | 1 | 1 | 1 | ||||||
part. pr. nom. mann. mv. baptizontes | 1 | 1 | 1 : Mt 28,19 . | 1 | 1 | ||||||
ind. aor. 3de p. enk. ebaptisen | 4 | 4 | 4 : (1) Hnd 1,5 . (2) Hnd 8,38 . (3) Hnd 11,16 . (4) Hnd 19,4 . | ||||||||
ind. aor. 1ste p. enk. ebaptisa | 3 | 3 | 1 : (1) Mc 1,8 . | 2 : (1) 1 Kor 1,14 . (2) 1 Kor 1,16 . | 1 | 1 | |||||
pass. imperf. 3de pers. mv. ebaptizonto | 5 | 5 | 1 : Mt 3,6 . | 1 : Mc 1,5 . | 1 : Joh 3,23 . | 2 : (1) Hnd 8,12 . (2) Hnd 18,8 . | 2 | 3 | |||
inf. pr. baptizein | 2 | 2 | 1 : Joh 1,33 . | 1 : 1 Kor 1,17 . | 1 | ||||||
pass. aor. 3de p. enk. ebaptisthè | 5 | 5 | 1 : Mc 1,9 . | 1 : Lc 11,38 . | 3 : (1) Hnd 9,18 . (2) Hnd 16,15 . (3) Hnd 16,33 . | 2 | 2 | ||||
pass. aor. 3de p. mv. ebaptisthèsan | 3 | 3 | 2 : (1) Hnd 2,41 . (2) Hnd 19,5 . | 1 : 1 Kor 10,2 . | |||||||
pass. fut. 2de p. mv. baptisthèsesthe | 3 | 3 | 1 : Mc 10,39 . | 2 : (1) Hnd 1,5 . (2) Hnd 11,16 . | 1 | 1 | |||||
pass. conj. aor. 3de pers. mv. baptisôntai | 1 | 1 | 1 | 1 | 1 | ||||||
pass. part. aor. nom. mann. enk. baptistheis | 3 | 3 | 1 : Mt 3,16 . | 1 : Mc 16,16 . | 1 : Hnd 8,13 . | 2 | 2 | ||||
pass. inf. aor. baptisthènai | 10 | 10 | 2 : (1) Mt 3,13 . (2) Mt 3,14 . | 1 : Mc 10,38 . | 4 : (1) Lc 3,7 . (2) Lc 3,12 . (3) Lc 3,21 . (4) Lc 12,50 . | 3 : (1) Hnd 8,36 . (2) Hnd 10,47 . (3) Hnd 10,48 . | 7 | 7 | |||
Andere vormen | |||||||||||
Totaal | 60 | 1 | 59 | 7 | 11 | 7 | 13 | 20 | 4 | 25 | 38 |
- Ned. : do- p-en (zie het Hebreeuws tâbal) , doop-s-el , do-m-pe-l- en . D. : taufen . E. : baptize . Fr. : bapt- ê - me . Grieks : βαπτιζω = baptizô (dopen) (metathesis van t-b?) . Taalgebruik in het NT : baptizô (dopen) . Hebreeuws : טָבַל = tâbhal (dopen, zich dompelen) . Taalgebruik in Tenakh : tâbhal (dopen, zich dompelen) . Latijn : baptizare .
Mc 1,8.3. ὑμᾶς (= humas: jullie, pers vnw 2de pers acc mv van het pers vnv ὑμεις = humeis: jullie). Taalgebruik in het NT
: persoonlijk
voornaamwoord . Taalgebruik in Mc : persoonlijk
voornaamwoord .
In twee verzen in Mc 1 : (1) Mc
1,8 (2X) . (2) Mc
1,17 . Mc (13) : (1) Mc
1,8 (2X) . (2) Mc
1,17 .(3) Mc
6,11 . (4) Mc
9,19 . (5) Mc
9,41 . (6): Mc
11,29 . (7) Mc
13,5 . (8) Mc
13,9 . (9) Mc
13,11 . (10) Mc
13,36 . (11) Mc
14,28 . (12) Mc
14,49 . (13) Mc
16,7 .
Mc 1,8.4. ὕδατι (= hudati: met water; zn dat vr enk van het zn ὑδωρ = hudôr: water; stam: h/w, d/t, r). Taalgebruik in het NT : hudôr (water) . Taalgebruik in Mc : hudôr (water) . Hebr. majim (wateren) . Lat. : aqua . Fr. : eau . Mc (1) : Mc 1,8 . Een vorm van hudör (water) in Mc in 5 verzen : (1) Mc 1,8 . (2) Mc 1,10 . (3) Mc 9,22 . (4) Mc 9,41 . (5) Mc 14,13 .
Mc 1,8.5. αὐτὸς (= autos: hij; persoonl vnw 3de pers nom mann enk). Taalgebruik in het NT : voornaamwoord
autos . Taalgebruik in Mc. : voornaamwoord
autos .
Mc (15) : (1) Mc
1,8 . (2) Mc
2,25 . (3) Mc
3,13 . (4) Mc
4,27 . (5) Mc
4,38 . (6) Mc
5,40 . (7) Mc
6,17 . (8) Mc
6,45 . (9) Mc
6,47 . (10) Mc
8,29 . (11) Mc
12,36 . (12) Mc
12,37 . (13) Mc
14,15 . (14) Mc
14,44 . (15) Mc
15,43 .
Mc 1,8.6. δὲ (= de: tegenover, echter; nevenschikkend vw). Afkorting d' .. Taalgebruik in het NT : de
(echter) . Taalgebruik in Mc : de
(echter) . Het staat steeds als tweede woord in de zin . Het kan een lichte
tegenstelling aanduiden . Om verandering van personage of situatie in de zin
aan te duiden .
Mc (149 + 2 = 151) . In vijf verzen in Mc
1 : (1) Mc
1,8 . (2) Mc
1,14 . (3) Mc
1,30 . (4) Mc
1,32 . (5) Mc
1,45 . In Mc
1,8 werden Johannes de Doper en Jezus met elkaar vergeleken, waarbij Jezus
de belangrijkste persoon is. Vanaf Mc
1,14 begint het optreden van Jezus .
Mc 1,8.7. βαπτίσει (= baptisei: hij zal dopen; wkw act fut 3de pers enk van het wkw βαπτιζω = baptizô: dopen). Taalgebruik : baptisma
(doopsel) . Actief futurum 3de pers. enk. Hierin komen de paral van het
werkw. baptizô (dopen) . Taalgebruik in het NT : baptizô
(dopen) . Taalgebruik in Mc : baptizô
(dopen) . .
Mc (1) : Mc
1,8 . Een vorm van baptizô (dopen) in Mc in 10 (13X) verzen : (1) Mc 1,4 . (2) Mc
1,5 . (3) Mc
1,8 (twee vormen) . (4) Mc
1,9 . (5) Mc
6,14 . (6) Mc
6,24 . (7) Mc
7,4 . (8) Mc
10,38 (twee vormen) . (9) Mc
10,39 (twee vormen) . (10) Mc
16,16 .
- Ned. : do- p-en (zie het Hebreeuws tâbal) , doop-s-el
, do-m-pe-l- en . D. : taufen . E. : baptize . Fr. : bapt- ê - me . Grieks : βαπτιζω = baptizô (dopen)
(metathesis van t-b?) . Taalgebruik in het NT : baptizô
(dopen) . Hebreeuws : טָבַל = tâbhal (dopen, zich dompelen) . Taalgebruik in Tenakh : tâbhal
(dopen, zich dompelen) . Latijn : baptizare .
Mc 1,8.8. ὑμᾶς (= humas: jullie, pers vnw 2de pers acc mv van het pers vnv ὑμεις = humeis: jullie). Taalgebruik in het NT
: persoonlijk
voornaamwoord . Taalgebruik in Mc : persoonlijk
voornaamwoord .
In twee verzen in Mc 1 : Mc (13) : (1) Mc
1,8 (2X) . (2) Mc
1,17 .(3) Mc
6,11 . (4) Mc
9,19 . (5) Mc
9,41 . (6): Mc
11,29 . (7) Mc
13,5 . (8) Mc
13,9 . (9) Mc
13,11 . (10) Mc
13,36 . (11) Mc
14,28 . (12) Mc
14,49 . (13) Mc
16,7 .
Mc 1,8.9. ἐν (= en: in, tijdens, met; vz van plaats, tijd; vz van middel: met). Taalgebruik in het NT : en (in) . Taalgebruik in de LXX: en (in) . Taalgebruik in Mc : en (in) . In Mc 1 (13) : (1) Mc 1,2 . (2) Mc 1,3 . (3) Mc 1,4 . (4) Mc 1,5 . (5) Mc 1,8 . (6) Mc 1,9 . (7) Mc 1,11 . (8) Mc 1,13 . (9) Mc 1,15 . (10) Mc 1,16 . (11) Mc 1,19 . (12) Mc 1,20 . (13) Mc 1,23 .
en (in) . | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
119 | 13 | 7 | 2 | 13 | 9 | 12 | 5 | 9 | 7 | 10 | 9 | 7 | 7 | 5 | 4 | 11097 | 8943 | 2154 | 247 | 119 | 288 | 182 | 226 | 966 | 126 | 654 | 836 |
- Ned. : in, met. Arabisch : فِي = fi (in) . Taalgebruik in de Qoran : fi . D. : in . E. : in . Fr. : dans . Grieks : εν = en (in, tijdens) . Taalgebruik in het NT : en (in) . Hebreeuws : בְּ = bë . Lat.
Mc 1,8.10. πνεύματι (= pneumati; zn dat onz enk van het zn πνευμα = pneuma: geest, adem, wind). Taalgebruik
in het NT : pneuma
(geest) . Taalgebruik in Mc : pneuma
(geest) . Lat. spiritus . Fr. esprit . Ned. geest .
Mc (7) : (1) Mc
1,8 . (2) Mc
1,23 . (3) Mc
2,8 . (4) Mc
5,2 . (5) Mc
8,12 . (6) Mc
9,25 . (7) Mc
12,36 . In 23 verzen in Mc : pneuma (geest) . In 4 verzen een heilige geest
, in 11 verzen een onzuivere geest . In 8 verzen zonder de bepaling heilig of
onzuiver . (1) Mc
1,8 (voorzetsel en = met + dat. mann. enk. hagiôi in : pneumati hagiôi
= met heilige geest) . (2) Mc
1,10 (acc. enk. to pneuma = de geest) (3) Mc
1,12 (nom. enk. to pneuma = de geest) . (4) Mc
1,23 (dat onz. enk. akathartôi in : anthrôpos en pneumati akathartôi
= een mens met een onzuivere geest) . (5) Mc
1,26 (nom. onz. enk. akatharton in : to pneuma to akatharthon = de onzuivere
geest) . (6) Mc
1,27 (dat. onz. mv. akathartois in : tois pneumasin tois akathartois = aan
de onzuivere geesten) . (7) Mc
2,8 (dat. enk. pneumati in : tôi pneumati autou = met zijn geest)
. (8) Mc
3,11 (nom. onz. mv. akatharta in : ta pneumata ta akatharta = de onzuivere
geesten) . (9) Mc
3,29 (voorzetsel eis + acc. onz. enk hagion in : eis to pneuma to hagion
= tegen de heilige geest.) . (10) Mc
3,30 (acc. onz. enk. akatharton in : pneuma akatharton = een onzuivere geest)
. (11) Mc
5,2 (dat. onz. enk. akathartôi in : anthrôpos en pneumati akathartôi
= een mens met een onzuivere geest) . (12) Mc
5,8 (voc. onz. enk. to pneuma to akatharton = de onzuivere geest) . (13) Mc 5,13 (nom. onz. mv. akatharta in : ta pneumata ta akatharta = de onzuivere geesten)
. (14) Mc
6,7 (gen. onz. mv. akathartôn in : exousian tôn pneumatôn
tôn akathartôn = macht over de onzuivere geesten) . (15) Mc
7,25 (acc. onz. enk. akatharton in : pneuma akatharton = een onzuivere geest)
. (16) Mc
8,12 (dat. enk. pneumati in : tôi pneumati autou = met zijn geest)
.(17) Mc
9,17 (acc. enk. pneuma alalon = een niet-sprekende geest) . (18) Mc
9,20 (nom. enk. to pneuma = de geest) . (19a) Mc
9,25 (to alalon kai kôfon pneuma = de niet-sprekende en dove geest)
. (19b) Mc
9,25 (dat. m. + onz. enk. akathartô(i) in : tôi pneumati tôi
akathartô(i) = aan de onzuivere geest) . (20) Mc
9,25 (dat. m. + onz. enk. akathartô(i) in : tôi pneumati tôi
akathartô(i) = aan de onzuivere geest) . (21) Mc
12,36 (dat. mann. enk. hagiôi in : en tôi pneumati tôi
hagiôi = door de heilige geest) . (22) Mc
13,11 (nom. onz. enk. hagion in : to pneuma to hagion = de heilige geest)
. (23) Mc
14,38 (to men pneuma = de geest is evenwel gewillig) .
Mc 1,8.11. ἁγίῳ (= hagiô: heilig; bv nw dat mann en onz enk van het bv nw ἁγιος = hagios: heilig; stam: h, l). Taalgebruik in het NT : hagios
(heilig) . Taalgebruik in Mc : hagios
(heilig) .
Mc (2) : (1) Mc
1,8 . (2) Mc
12,36 . Een vorm van hagios (heilig) in Mc (7) : (1) Mc
1,8 (voorzetsel en = met + dat. mann. enk. hagiôi in : pneumati hagiôi
= met heilige geest) . (2) Mc
1,24 (nom. mann. enk. hagios : in : ho hagios tou theou = de heilige van
God) . (3) Mc
3,29 (voorzetsel eis + acc. onz. enk hagion in : eis to pneuma to hagion
= tegen de heilige geest.) . (4) Mc
6,20 (acc. mann. enk. hagion in : andra dikaion kai hagion = een rechtvaardig
en heilig man) . (5) Mc
8,38 (gen. mann. mv. hagiôn in : meta tôn aggelôn tôn
hagiôn = met de heilige engelen) . (6) Mc
12,36 (dat. mann. enk. hagiôi in : en tôi pneumati tôi
hagiôi = door de heilige geest) . (7) Mc
13,11 (nom. onz. enk. hagion in : to pneuma to hagion = de heilige geest)
.
Mc 1,8.10.
- 11. In vier verzen in Mc is een vorm van hagios (heilig) met een vorm van
pneuma (geest) :
(1) Mc
1,8: ἐν πνεύματι ἁγίῳ (voorzetsel en = met + dat. mann. enk. hagiôi in : pneumati hagiôi
= met heilige geest) .
(2) Mc
3,29 (voorzetsel eis + acc. onz. enk hagion in : eis to pneuma to hagion
= tegen de heilige geest.) .
(3) Mc
12,36 (dat. mann. enk. hagiôi in : en tôi pneumati tôi
hagiôi = door de heilige geest) .
(4) Mc
13,11 (nom. onz. enk. hagion in : to pneuma to hagion = de heilige geest)
.
18. Doop van Jezus : Mc 1,9-11 - Mc 1,9-11 - Mt 3,13-17 - Lc 3,21-22 -- bijbeloverzicht -- Mc (Marcus) -- Mc 1 -- taalgebruik -- Mc 1,9 - Mc 1,10 - Mc 1,11 -
De inleiding bereikt zijn hoogtepunt . Het hoofdpersonage van het verhaal (Jezus) wordt geïntroduceerd : Hij is zoon van God . Daarmee is zijn positie bepaald .
Mc 1,9 - Mc 1,9 : 18. Doop van Jezus : Mc 1,9-11 - Mt 3,13-17 - Lc 3,21-22 -- bijbeloverzicht -- Mc (Marcus) -- Mc 1 -- taalgebruik -- Mc 1,9 - Mc 1,10 - Mc 1,11 | ||||||||||||||||
|
Statenvertaling . 9 En het geschiedde in diezelfde dagen, dat Jezus kwam van
Nazareth, gelegen in Galilea, en werd van Johannes gedoopt in de Jordaan.
King James Bible . [9] And it came to pass in those days, that Jesus came from
Nazareth of Galilee, and was baptized of John in Jordan.
Luther-Bibel . 9 Und es begab sich zu der Zeit, dass Jesus aus Nazareth in Galiläa
kam und ließ sich taufen von Johannes im Jordan.
Tekstuitleg van Mc
1,9 . Het vers Mc
1,9 telt 19 woorden en 100 (2 X 2 X 5 X 5) letters . De getalswaarde van Mc 1,9 is 7313 (71 X 103) . Jezus verliet Nazaret en Galilea en ging naar Judea . Er is een lange geschiedenis
waarbij Judea in het zuiden en Galilea in het noorden hun eigen weg gingen .
Een nationale staat die David (1010 - ongeveer 972) tot stand had gebracht en
onder zijn zoon Salomo (ongeveer 972-933) tot volle bloei was gekomen , werd
in 933 gesplitst in een Noordrijk met Samaria als hoofdstad en een Zuidrijk
met Jeruzalem als hoofdstad . Na de val van Samaria in 721 voor Christus verplaatsten
de Assyriërs onderdanige volkeren van locatie , waardoor in het Noordrijk
een vermenging van volkeren ontstond en geen zuiver etnisch ras meer aanwezig
was . Dat was een doorn in het oog van het Zuidrijk , waardoor de ‘Samaritanen’
een negatieve bijklank kregen . Uit bezorgdheid voor de religieuze integriteit
behandelde het Zuiden hun Noorderburen racistisch .
Rond de eeuwwisseling weken heel wat joden (inwoners uit Judea) uit lijfsbehoud
naar Galilea uit . Wellicht vormden ze er joodse gemeenschappen met hun synagogen
en hun eigen gebruiken. Ook de ouders van Jezus waren uitgeweken . Ze vonden
er een veilig onderkomen , asiel . Jezus behoorde tot de tweede generatie asielzoekers
. Hoe was de verhouding tot de autochtone bevolking , de 'Samaritanen' ?
Jezus bracht tot nu toe zijn leven door in Galilea , één van de
deelgebieden van de Romeinse provincie Palestina . Hij woonde in het dorp Nazaret
. Hij is een jood in de diaspora.
De evangelist Marcus vertelt ons niet hoe Jezus op de hoogte kwam van de joodse
vernieuwingsbeweging van Johannes de Doper in Judea . Wellicht was hij niet
de enige die hierover hoorde en niet de enige die ernaartoe trok .
Jezus ging naar Judea , naar de roots van zijn ouders en de roots van zijn godsdienst
. Hij werd aangetrokken door Johannes de Doper en liet zich dopen .
Mc 1,9 Καὶ ἐγένετο ἐν ἐκείναις ταῖς ἡμέραις ἦλθεν Ἰησοῦς ἀπὸ Ναζαρὲτ τῆς Γαλιλαίας καὶ ἐβαπτίσθη εἰς τὸν Ἰορδάνην ὑπὸ Ἰωάννου.
Vertaling: In die dagen gebeurde het. Jezus kwam van Nazaret van Galilea en hij werd in de Jordaan gedoopt door Johannes.
- 9 καὶ (= kai: en; nevenschikkend vw. D.: und. E.: and. Fr.: et. Lat.: et. Hebr.: wë. Arab.: wa) ἐγένετο (= egeneto: het gebeurde; med ind aor 3de pers enk van het wkw ginomai: gebeuren, worden; stam: gen) ἐν (= en: in, tijdens, met; vz van plaats, tijd) ἐκείναις (= ekeinais: 'in' die; anwijz vnw dat vr mv van het aanwijz vnw ἐκείνος = ekeinos: die) ταῖς (= tais: aan de; bep lidw dat vr mv van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = hè, το = to: de - het) ἡμέραις (= ekeinais: 'in' die; anwijz vnw dat vr mv van het aanwijz vnw ἐκείνος = ekeinos: die) ἦλθεν (= èlthen: hij kwam; wkw act ind aor 3de pers enk van het wkw ἐρχόμαι = erchomai: gaan, komen; 2 wkw met verschillende stammen: ερχ = erch en ελ = el: Baeyens 102,136, zie Fr.: al-ler; om de aor van het wkw αρχομαι = archomai: beginnen en ἐρχόμαι = erchomai: gaan, komen, van elkaar te onderscheiden) Ἰησοῦς (= Ièsous: Jezus; eigennaam; zn nom mann enk) ἀπὸ (= apo; 'af', weg van, vanaf; vz van plaats, nl verwijdering; afkorτing απ' = ap' (vóór een niet-aangeblazen klinker) en αφ' = af' (vóór een aangeblazen klinker) Ναζαρὲτ (= nazaret: Nazaret; zn eigennaam) τῆς (= tès: van de, bep lidw gen vr enk van het bep lidw ὁ = ho , ἡ = hè , το = to: de - het) Γαλιλαίας (= Galilaias: langs Galilea; zn eigennaam gen vr enk van het zn γαλιλαια = galilaia: Galilea) καὶ (= kai: en; nevenschikkend vw. D.: und. E.: and. Fr.: et. Lat.: et. Hebr.: wë. Arab.: wa) ἐβαπτίσθη (= ebapthisthè (hij werd gedoopt); wkw pass ind aor 3de pers enk van het wkw βαπτιζω = baptizô: dopen) εἰς (= eis: naar; vz van plaats) τὸν (= ton: de, bep lidw acc mann enk van het bep lidw ὁ = ho , ἡ = hè , το = to: de - het) Ἰορδάνην (= iordanèn: Jordaan; zn eigennaam acc vr enk van het zn ιορδανης = iordanès Jordaan) ὑπὸ (= hupo: door; vz met 3 naamvallen: gen, dat en acc: door, onder; afkorting: ὑπ' = hup' of ὑφ' = huf') Ἰωάννου (= Jôannou: van Johannes; zn eigennaam gen mann enk van het zn ιωαννης = Jôannès: Johannes).
Mc 1,9.1. καὶ (= kai: en; nevenschikkend vw. D.: und. E.: and. Fr.: et. Lat.: et. Hebr.: wë. Arab.: wa)Taalgebruik : kai (en) in het NT . Taalgebruik in Mc : kai (en) . Mc (555) . Van de vijfenveertig verzen in Mc 1 niet in vijf verzen : (1) Mc 1,1 . (2) Mc 1,2 . (3) Mc 1,3 . (4) Mc 1,8 . (5) Mc 1,14 .
Mc 1,9.2. á¼Î³Îνετο (= egeneto: het gebeurde; med ind aor 3de pers enk van het wkw ginomai: gebeuren, worden; stam: gen)aalgebruik in het NT : ginomai
(worden) . Taalgebruik in Mc : ginomai
(worden) .
In drie verzen in Mc 1 : (1) Mc
1,4 . (2) Mc
1,9 . (3) Mc
1,11 . In Mc
1,4 treedt Johannes de Doper voor het eerst op , in Mc
1,9 is dat Jezus . Een vorm van ginomai (worden, gebeuren) in Mc 1 in 5
verzen : (1) Mc
1,4 . (2) Mc
1,9 . (3) Mc
1,11 . (4) Mc
1,17 . (5) Mc
1,32 .
Mc 1,9.3. á¼Î½ (= en: in, tijdens, met; vz van plaats, tijd) aalgebruik in het NT : en
(in) . Taalgebruik in Mc : en
(in) . Hebr. bë . Fr. en . Ned. in . Fr. dans .
Mc (119) . In Mc 1 (13) : (1) Mc
1,2 . (2) Mc
1,3 . (3) Mc
1,4 . (4) Mc
1,5 . (5) Mc
1,8 . (6) Mc
1,9 . (7) Mc
1,11 . (8) Mc
1,13 . (9) Mc
1,15 . (10) Mc
1,16 . (11) Mc
1,19 . (12) Mc
1,20 . (13) Mc
1,23 .
Mc 1,9.4. á¼ÎºÎµÎ¯Î½Î±Î¹Ï‚ (= ekeinais: 'in' die; anwijz vnw dat vr mv van het aanwijz vnw ἐκείνος = ekeinos: die). Taalgebruik in het NT : ekeinos
(die) . Taalgebruik in Mc : ekeinos
(die) .
Mc (4) : (1) Mc
1,9 (kai egeneto ...) . (2) Mc
8,1 . (3) Mc
13,17 . (4) Mc
13,24 .
Mc 1,9.5. ταῖς (= tais: aan de; bep lidw dat vr mv van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = hè, το = to: de - het). Taalgebruik in het NT : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord .
Mc (10) : (1) Mc
1,9 . (2) Mc
2,6 . (3) Mc
2,8 . (4) Mc
6,56 . (5) Mc
8,1 . (6) Mc
12,38 . (7) Mc
12,39 . (8) Mc
13,17 . (9) Mc
13,24 . (10) Mc
16,18 .
Mc 1,9.6. ἡμÎÏαις (= hèmerais: dagen; zn dat vr mv van het zn ἡμερα = hèmera: dag; verwant met schemer?). Taalgebruik in het NT : hèmera
(dag) . Taalgebruik in Mc : hèmera
(dag) .
(1) Mc 1,9 (kai egeneto ...) . (2) Mc
8,1 . (3) Mc
13,17 . (4) Mc
13,24 . (5) en trisin hèmerais (in drie dagen) . Een vorm van hèmera
(dag) in Mc in 23 verzen , in Mc 1 (2) : (1) Mc
1,9 . (2) Mc
1,13 .
Mc 1,9.3. - 6. en ekeinais tais hèmerais (in díe dagen) . Bij Marcus staat telkens en ekeinais tais hèmerais : (1) Mc 1,9 (kai egeneto ...) . (2) Mc 8,1 . (3) Mc 13,17 . (4) Mc 13,24 .
Mc 1,9.7. ἦλθεν (= èlthen: hij kwam; wkw act ind aor 3de pers enk van het wkw ἐρχόμαι = erchomai: gaan, komen; 2 wkw met verschillende stammen: ερχ = erch en ελ = el: Baeyens 102,136, zie Fr.: al-ler; om de aor van het wkw αρχομαι = archomai: beginnen en ἐρχόμαι = erchomai: gaan, komen, van elkaar te onderscheiden). Taalgebruik in het NT : erchomai (gaan, komen) . Taalgebruik in de LXX : erchomai (gaan, komen) . Taalgebruik in Mc. : erchomai (gaan, komen) . Mc (12) : (1) Mc 1,9 . (2) Mc 1,14 * . (3) Mc 1,39 * . (4) Mc 4,4 . (5) Mc 5,33 . (6) Mc 7,31 * . (7) Mc 8,10 * . (8) Mc 10,45 / Mc 10,46 *. (9) Mc 10,50 . (10) Mc 11,13 . (11) Mc 14,3 . (12) Mc 14,41 . Een vorm van ερχομαι = erchomai (gaan, komen) in de LXX (1054) , in het NT (631) , in Mc 1 (8) : (1) Mc 1,7 . (2) Mc 1,9 . (3) Mc 1,14 . (4) Mc 1,24 . (5) Mc 1,29 . (6) Mc 1,39 . (7) Mc 1,40 . (8) Mc 1,45 .
erchomai (gaan, komen) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
ind. aor. 3de p. enk. èlthen | 338 | 250 | 88 | 20 | 13 | 17 | 18 | 5 | 4 | 11 | 50 | 68 |
In Mc 1,9 gaat Jezus van Nazaret van Galilea , in Mc 1,14 gaat Jezus naar Galilea , in Mc 1,39 naar heel Galilea .
Mc 1,9.8. Ἰησοῦς (= Ièsous: Jezus; eigennaam; zn nom mann enk). Taalgebruik in het NT : Ièsous (Jezus) . Taalgebruik in de LXX : Ièsous (Jezus) . Taalgebruik in Mc : Ièsous (Jezus) . Mc (57) . Mc (4) : (1) Mc 1,9 . (2) Mc 1,14 . (3) Mc 1,17 . (4) Mc 1,25 .
Ièsous (Jezus) | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
1 | nom. mann. enk. Ièsous | 57 | 4 | 4 | 1 | 3 | 1 | 1 | 5 | 16 | 4 | 5 | 2 | 7 | 3 | 1 | 604 | 149 | 455 | 110 | 57 | 55 | 194 | 10 | 28 | 1 | 222 | 416 | ||
2 | voc. + gen. + dat. mann. enk. Ièsou | 13 | 2 | 1 | 3 | 2 | 1 | 1 | 2 | 1 | 348 | 35 | 313 | 25 | 13 | 18 | 18 | 32 | 196 | 11 | 56 | 74 | ||||||||
3 | acc. mann. enk. Ièsoun | 11 | 2 | 1 | 1 | 1 | 1 | 2 | 2 | 1 | 163 | 39 | 124 | 15 | 11 | 14 | 26 | 27 | 31 | 0 | 40 | 66 | ||||||||
totaal | 81 | 6 | 5 | 1 | 8 | 2 | 1 | 8 | 18 | 6 | 5 | 2 | 11 | 6 | 2 | 1115 | 223 | 892 | 150 | 81 | 87 | 238 | 69 | 255 | 12 | 318 | 556 |
Ièsous | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 8 | |
1 | Ièsous | 57 | 4 : (1) Mc 1,9 . (2) Mc 1,14 . (3) Mc 1,17 . (4) Mc 1,25 . | 4 : (1) Mc 2,5 . (2) Mc 2,8 . (3) Mc 2,17 . (4) Mc 2,19 . | 1 : Mc 3,7 . | 3 : (1) Mc 5,20 . (2) Mc 5,30 . (3) Mc 5,36 . | 1 : Mc 6,4 . | 1 : Mc 8,27 . |
2 | Ièsou | 13 | 2 : (1) Mc 1,1 (gen.) (2) Mc 1,24 (voc.) | 1 : Mc 2,15 (dat.) | 3 : (1) Mc 5,7 (voc.) . (2) Mc 5,21 (gen.) . (3) Mc 5,27 (gen.) | |||
3 | Ièsoun | 11 | 2 : (1) Mc 5,6 . (2) Mc 5,15 . | 1 : Mc 6,30 . | ||||
totaal | 81 | 6 | 5 | 1 | 8 | 2 | 1 |
Ièsous | Mc | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | ||
1 | Ièsous | 57 | 5 : (1) Mc 9,2 . (2) Mc 9,23 . (3) Mc 9,25. (4) Mc 9,27 . (5) Mc 9,39 . | 16 : (1) Mc 10,5 . (2) Mc 10,14 . (3) Mc 10,18 . (4) Mc 10,21 . (5) Mc 10,23 . (6) Mc 10,24 . (7) Mc 10,27 . (8) Mc 10,29 . (9) Mc 10,32 . (10) Mc 10,38 . (11) Mc 10,39 . (12) Mc 10,42 . (13) Mc 10,47 . (14) Mc 10,49 . (15) Mc 10,51 . (16) Mc 10,52 . | 4 : (1) Mc 11,6 . (2) Mc 11,22 . (3) Mc 11,29 . (4) Mc 11,33 . | 5 : (1) Mc 12,17 . (2) Mc 12,24 . (3) Mc 12,29 . (4) Mc 12,34 . (5) Mc 12,35 . | 2 : (1) Mc 13,2 . (2) Mc 13,5 . | 7 : (1) Mc 14,6 . (2) Mc 14,18 . (3) Mc 14,27 . (4) Mc 14,30 . (5) Mc 14,48 . (6) Mc 14,62 . (7) Mc 14,72 . | 3 : (1) Mc 15,5 . (2) Mc 15,34 . (3) Mc 15,37 . | 1 : Mc 16,19 . | 57 |
2 | Ièsou | 13 | 2 : (1) Mc 9,4 (dat.) . (2) Mc 9,5 (dat.) . | 1 : Mc 10,47 (voc.) . | 1 : Mc 11,33 (dat.) . | 2 : (1) Mc 14,55 (gen.) . (2) Mc 14,67 (gen.) . | 1 : Mc 15,43 (gen.) . | 13 | |||
3 | Ièsoun | 11 | 1 : Mc 9,8 . | 1 : Mc 10,50 . | 1 : Mc 11,7 . | 2 : (1) Mc 14,53 . (2) Mc 14,60 . | 2 : (1) Mc 15,1 . (2) Mc 15,15 . | 1: Mc 16,6 . | 11 | ||
totaal | 81 | 8 | 18 | 6 | 5 | 2 | 11 | 6 | 2 | 81 |
In Mc 1 komt een vorm van de naam Jezus in slechts zes verzen voor : (1) Mc 1,1 (gen. ιησου = Ièsou) . (2) Mc 1,9 (nom. ιησους = Ièsous) . (3) Mc 1,14 (nom. ιησους = Ièsous) . (4) Mc 1,17 (nom. ιησους = Ièsous) . (5) Mc 1,24 (voc. ιησου = Ièsou) . (6) Mc 1,25 (nom. ιησους = Ièsous) .
Mc 1,9.7. - 8. Er is een link tussen Mc
1,4 en Mc 1,9 . In beide verzen staat het onderwerp op de tweede plaats in de zin na het vervoegd werkwoord . In Mc
1,4 wordt Johannes in het evangelie voor het eerst vermeld , in Mc 1,9 wordt Jezus voor het eerst vermeld . STAP VOOR STAP :
- Mc
1,4 : εγενετο ιωαννης = egeneto iôannès (Johannes was) .
- Mc 1,9 : ηλθεν ιησους = èlthen ièsous (kwam Jezus) .
Mc
1,9 en Mc
1,14 zijn aan elkaar gelinkt . STAP VOOR STAP :
- Mc 1,9 : ηλθεν ιησους = èlthen Ièsous (kwam Jezus) . Hapax in Mc .
- Mc 1,14 : ηλθεν ὁ ιησους = èlthen ho Ièsous (kwam Jezus) . Met lidwoord . Hapax in Mc .
Mc 1,9.9. ἀπὸ (= apo; 'af', weg van, vanaf; vz van plaats, nl verwijdering; afkorτing απ' = ap': vóór een niet-aangeblazen klinker, en αφ' = af' :vóór een aangeblazen klinker). Taalgebruik in het NT : apo
(af , van-weg) . Taalgebruik in Mc : apo
(af , van-weg) . Voorzetsel .
Mc (33 + 12 = 45) . Mc (1 + 1 = 2) . (1) Mc
1,9 . (2) Mc
1,42 .
Mc 1,9.10. ÎαζαÏὲτ (= nazaret: Nazaret; zn eigennaam). Nazaret komt slechts in Mc 1,9 bij Marcus voor .
Mc 1,9.11. τῆς (= tès: van de, bep lidw gen vr enk van het bep lidw ὁ = ho , ἡ = hè , το = to: de - het). Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord .
Mc (65) . In vijf verzen in Mc 1 : (1) Mc
1,9 (tès Galilaias = van Galilea) . (2) Mc
1,16 (tès Galilaias = van Galilea) . (3) Mc
1,28 (tès Galilaias = van Galilea) . (4) Mc
1,29 (tès sunagôgès = van de synagoge) . (5) Mc
1,31 (tès cheiros = de hand) .
Mc 1,9.12. Γαλιλαίας (= Galilaias: van Galilea; zn eigennaam gen vr enk van het zn γαλιλαια = galilaia: Galilea). Taalgebruik
in het NT : Galilaia
(Galilea) . Taalgebruik in Synoptici : Galilaia
(Galilea) . Taalgebruik in Mc : Galilaia
(Galilea) . Hebr. gälal (rollen, wentelen) .
Een vorm van Galilea komt in Mc in 12 verzen voor . In 11 ervan in combinatie
met een voorzetsel , niet in Mc
6,21 (de eersten van Galilea) . In Mc
6,21 staat het in verband met Herodes (het verjaardagsfeest van de dochter
van Herodes .
- apo tès Galilaias (vanaf Galilea) . Mc (1) Mc
3,7 . Verder : Mc
1,9 (gen. : apo nazaret tès Galilaias = van Nazaret van Galilea)
.
- dia tès galilaias (door Galilea) . Mc (1) Mc
9,30 .
- en tè(i) Galilaia(i) (in Galilea) . Mc (1) Mc
15,41 .
- eis tèn Galilaian (naar Galilea) . NT (16) . Mc (3) : (1) Mc
1,14 . (2) Mc
14,28 . (3) Mc
16,7 . Verder : (1) Mc
1,28 (eis holèn tèn perichôron tès galilaias
= naar de hele omgeving van Galilea) . (2) Mc
1,39 (eis holèn tèn galilaian = naar heel Galilea) . (3) Mc
7,31 (eis tèn thalassan tès Galilaias = naar het meer van
Galilea) .
- para ... tès Galilaias (langs ... van Galilea) : (1) Mc
1,16 (para tèn thalassan tès Galilaias = langs het meer van
Galilea) .
Mc 1,9.13.καὶ (= kai: en; nevenschikkend vw. D.: und. E.: and. Fr.: et. Lat.: et. Hebr.: wë. Arab.: wa) Taalgebruik : kai
(en) in het NT . Taalgebruik in Mc : kai
(en) .
Mc (555) . Van de vijfenveertig verzen in Mc 1 niet in vijf verzen : (1) Mc
1,1 . (2) Mc
1,2 . (3) Mc
1,3 . (4) Mc
1,8 . (5) Mc
1,14 .
Mc 1,9.14. á¼Î²Î±Ï€Ï„ίσθη (= ebapthisthè (hij werd gedoopt); wkw pass ind aor 3de pers enk van het wkw βαπτιζω = baptizô: dopen). Taalgebruik in het
NT : baptizô
(dopen) . Taalgebruik in Mc : baptizô
(dopen) . Stam Hebr. tâbhal : t - b - . Ned. : do- p-en , doop-s-el
, do-m-pe-l- en . Gr. baptizô , baptis-ma . Fr. bapt- ê - me .
Mc (1) : Mc
1,9 . Een vorm van het werkw. baptizô (dopen) in Mc 1 : (1) Mc
1,4 . (2) Mc
1,5 . (3) Mc
1,8 .(2 vormen) . (4) Mc
1,9 . Een vorm van baptizô (dopen) in Mc in 10 (13X) verzen :
(1) Mc
1,4 . (2) Mc
1,5 . (3) Mc
1,8 (twee vormen) . (4) Mc
1,9 . (5) Mc
6,14 . (6) Mc
6,24 . (7) Mc
7,4 . (8) Mc
10,38 (twee vormen) . (9) Mc
10,39 (twee vormen) . (10) Mc
16,16 .
Mc 1,9.15. εἰς (= eis: naar; vz van plaats). Taalgebruik in het NT : eis (naar) . Taalgebruik in het NT : eis (naar) . Voorzetsel van richting . Lat. in / ad . Fr. vers (versus : gedraaid , gekeerd ; vertere : tourner , draaien) / à . Ned. naar . E. for . Mc (151) . In 13 verzen in Mc 1 : (1) Mc 1,4 . (2) Mc 1,9 . (3) Mc 1,10 . (4) Mc 1,12 . (5) Mc 1,14 . (6) Mc 1,21 . (7) Mc 1,28 . (8) Mc 1,29 . (9) Mc 1,35 . (10) Mc 1,38 . (11) Mc 1,39 . (12) Mc 1,44 . (13) Mc 1,45 .
Mc 1,9.16. τὸν (= ton: de, bep lidw acc mann enk van het bep lidw ὁ = ho , ἡ = hè , το = to: de - het). Taalgebruik in het NT : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord .
Mc (124) . Mc 1 (8) : (1) Mc
1,2 . (2) Mc
1,7 . (3) Mc
1,9 . (4) Mc
1,14 . (5) Mc
1,16 . (6) Mc
1,19 . (7) Mc
1,20 . (8) Mc
1,45 .
Mc 1,9.17. ἸοÏδάνην (= iordanèn: Jordaan; zn eigennaam acc vr enk van het zn ιορδανης = iordanès Jordaan). Taalgebruik in het NT : iordanès (Jordaan) . Taalgebruik in Mc : iordanès (Jordaan) . Mc (1) Mc 1,9 . Een vorm van iordanès (Jordaan) in Mc in 4 verzen : (1) Mc 1,5 . (2) Mc 1,9 . (3) Mc 3,8 . (4) Mc 10,1 .
Mc 1,9.15.
- 17. - eis tèn iordanèn (naar de Jordaan) . Mc (1) Mc
1,9 .
- en tè iordanè(i) (in de Jordaan) . Mc (1) Mc
1,5 .
- peran tou iordanou (aan de overzijde van de Jordaan) . Mc (2) : (1) Mc
3,8 . (2) Mc
10,1 .
Mc 1,9.18. ὑπὸ (= hupo: door; vz met 3 naamvallen: gen, dat en acc: door, onder; afkorting: ὑπ' = hup' of ὑφ' = huf'). Taalgebruik in het NT : hupo
(door) . Taalgebruik in Mc : hupo
(door) .
Mc (8 + 3 = 11) . hupo in Mc (8) : (1) Mc
1,9 . (2) Mc
1,13 . (3) Mc
2,3 . (4) Mc
4,21 . (5) Mc
4,32 . (6) Mc
5,26 . (7) Mc
8,31 . (8) Mc
13,13 . hup' in Mc (3) : (1) Mc
1,5 . (2) Mc
5,4 . (3) Mc
16,11 .
Mc 1,9.19. Ἰωάννου (= Jôannou: van Johannes; zn eigennaam gen mann enk van het zn ιωαννης = Jôannès: Johannes). Taalgebruik in het NT : Iôannès
(Johannes) . Taalgebruik in Mc : Iôannès
(Johannes) . Hebr. jôchanan . Ned. Johan . D. Johannes . Fr. Jean
. E. John .
Johannes de Doper : Mc (5) : (1) Mc
1,9 . (2) Mc
2,18 . (3) Mc
6,24 . (4) Mc
6,25 . (5) Mc
11,30 .
Een vorm van Jôhannès (Johannes) de Doper in Mc (15) : (1) Mc
1,4 (nom. Iôannès) . (2) Mc 1,6 (nom. Iôannès)
. (3) Mc
1,9 (gen. Iôannou) . (4) Mc
1,14 (acc. Iôannèn) . (5) Mc
2,18 (gen. Iôannou) . (6) Mc
6,14 (nom. Iôannès) . (7) Mc
6,16 (acc. Iôannèn) . (8) Mc
6,17 (acc. Iôannèn) . (9) Mc
6,18 (nom. Iôannès) . (10) Mc
6,20 (acc. Iôannèn) . (11) Mc
6,24 (gen. Iôannou) . (12) Mc
6,25 (gen. Iôannou) . (13) Mc
8,28 (acc. Iôannèn) . (14) Mc
11,30 (gen. Iôannou) . (15) Mc
11,32 (acc. Iôannèn)
Mc 1,10 - Mc 1,10 : 18. Doop van Jezus : Mc 1,9-11 - Mt 3,13-17 - Lc 3,21-22 -- bijbeloverzicht -- Mc (Marcus) -- Mc 1 -- taalgebruik -- Mc 1,9 - Mc 1,10 - Mc 1,11 - | ||||||||||||||||
|
Statenvertaling . 10 En terstond, als Hij uit het water opklom, zag Hij de
hemelen opengaan, en den Geest, gelijk een duif, op Hem nederdalen.
King James Bible . [10] And straightway coming up out of the water, he saw the
heavens opened, and the Spirit like a dove descending upon him:
Luther-Bibel . 10 Und alsbald, als er aus dem Wasser stieg, sah er, dass sich
der Himmel auftat und der Geist wie eine Taube herabkam auf ihn.
Tekstanalyse van Mc 1,10 . Het vers Mc 1,10 telt 18 (2 X 3 X 3) woorden en 99 (3 X 3 X 11) letters . De getalswaarde van Mc 1,10 is 12502 (2 X 7 X 19 X 47) . Mc 1,10 bestaat uit één samengestelde zin . Aan het hoofdwerkwoord gaat een participiumzin vooraf , die het onderwerp nadert bepaalt . Op het hoofdwerkwoord volgen twee participiumzinnen als lijdend voorwerp . Deze twee participiumzinnen zijn kruisgewijze opgebouwd . Eerste participiumzin : particpium - zelfstandig naamwoord . Tweede participiumzin : zelfstandig naamwoord - participium . De drie participia staan in de tegenwoordige tijd . Het is wel opmerkelijk dat bij het begin van de zin het participium anabainôn (opklimmend) staat en op het einde van de zin het tegengestelde particpium katabainon (neerdalend) . Concentrische opbouw !
Mc 1,10 καὶ εὐθὺς ἀναβαίνων ἐκ τοῦ ὕδατος εἶδεν σχιζομένους τοὺς οὐρανοὺς καὶ τὸ πνεῦμα ὡς περιστερὰν καταβαῖνον εἰς αὐτόν:
Vertaling: En onmiddellijk uitstijgend uit het water zag hij de hemelen openscheuren en de geest als een duif neerdalen op hem.
Mc 1,10 καὶ (= kai: en; nevenschikkend vw. D.: und. E.: and. Fr.: et. Lat.: et. Hebr.: wë. Arab.: wa) εὐθὺς (= euthus: onmiddellijk, rechtstreeks; bv nw als bijwoord) ἀναβαίνων (= anabainôn: opklimmend; wkw act part praes nom mann enk van het wkw αναβαινω = anabainô: beklimmen, naar boven klimmen, naar boven banen) ἐκ (= ek of εξ = ex: uit, + gen:; vz) τοῦ (= tou: van de; bep lidw gen mann enk van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = h, το = to: de - het) ὕδατος (= hudatos: van water; zn gen onz enk van het zn ὑδωρ = hudôr: water; stam: h/w, d/t, r ) εἶδεν (= eiden: hij zag; wkw act ind aor 3de pers enk; zie het wkw ειδεν = eiden: hij zag; bij het wkw ὁραω = horaô: zien; stam aor id; zie Baeyens nr.136; in ὁραω = horaô zit 'ra'. Egyptische god van de zon is Ra. In het Hebreeuws is zien: râ'âh) σχιζομένους (= schizomenous: scheurende; wkw act part aor acc mann mv van het wkw σχιζω = schizô: scheuren) τοὺς (= tous: de; bep lidw acc mann mv van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = h, το = to: de - het) οὐρανοὺς (= ouranous: hemelen; zn acc mann mv van het zn ουρανος = ouranos: hemel) καὶ (= kai: en; nevenschikkend vw. D.: und. E.: and. Fr.: et. Lat.: et. Hebr.: wë. Arab.: wa) τὸ (= to: het, bep lidw nom en acc onz enk van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = h, το = to: de - het).πνεῦμα (= pneuma: geest, adem, wind; zn nom en acc onz enk) ὡς (= hôs: zoals, zodra; voegwoord) περιστερὰν (= peristeran: duif; zn acc vr enk van het zn περιστερα = peristera: duif) καταβαῖνον (= katabainon: neerdalend; wkw act part praes acc vr enk van het wkw καταβαινω = katabainô: naar beneden dalen , afdalen) εἰς (= eis: naar; vz van plaats) αὐτόν (= auton: hem; pers vnw 3de pers acc mann enk van het pers vnw 3de pers enk: αυτος - αυτη - αυτο: autos - autè - auto: hij - zij - het):
Mc 1,10.1. kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in het NT . Taalgebruik in Mc : kai (en) . Mc (555) . Van de vijfenveertig verzen in Mc 1 niet in vijf verzen : (1) Mc 1,1 . (2) Mc 1,2 . (3) Mc 1,3 . (4) Mc 1,8 . (5) Mc 1,14 .
Mc 1,10.2. ευθυς = euthus (tijd : onmiddellijk , dadelijk , terstond ; plaats : rechtstreeks , direct , zonder omwegen) . Taalgebruik in het NT : euthus (onmiddellijk , rechtstreeks) . Taalgebruik in de LXX : euthus (onmiddellijk , rechtstreeks) .
euthus / eutheôs | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | ||
euthus | 40 | 11 | 2 | 1 | 5 | 4 | 5 | 1 | 1 | 3 | 1 | 2 | 3 | 1 | 55 | 5 | 50 | 5 | 40 | 2 | 3 | 47 | 50 | |||||||
eutheôs | 47 | 11 | 36 | 13 | 1 | 6 | 3 | 9 | 3 | 1 | 20 | 23 | ||||||||||||||||||
totaal | 102 | 16 | 86 | 18 | 41 | 8 | 6 | 9 | 3 | 1 | 67 | 73 |
- ευθυς = euthus . Bij Mc in 40 verzen : (1) Mc
1,10 . (2) Mc
1,12 . (3) Mc
1,18 . (4) Mc
1,20 . (5) Mc
1,21 . (6) Mc
1,23 . (7) Mc
1,28 . (8) Mc
1,29 . (9) Mc
1,30 . (10) Mc
1,42 . (11) Mc
1,43 . (12) Mc
2,8 . (13) Mc
2,12 . (14) Mc
3,6 . (15) Mc
4,5 . (16) Mc
4,15 . (17) Mc
4,16 . (18) Mc
4,17 . (19) Mc
4,29 . (20) Mc
5,2 . (21) Mc
5,29 . (22) Mc
5,30 . (23) Mc
5,42 . (24) Mc
6,25 . (25) Mc
6,27 . (26) Mc
6,45 . (27) Mc
6,50 . (28) Mc
6,54 . (29) Mc
7,25 . (30) Mc
8,10 . (31) Mc
9,15 . (32) Mc
9,20 . (33) Mc
9,24 . (34) Mc
10,52 . (35) Mc
11,2 . (36) Mc
11,3 . (37) Mc
14,43 . (38) Mc
14,45 . (39) Mc
14,72 . (40) Mc
15,1 .
- ευθεως = eutheôs . Bij Mc in één vers : Mc
7,35 .
- In Mc 1 komt in 11 verzen ευθυς = euthus voor . Dat is veel in verhouding
tot de andere hoofdstukken . Dat geeft iets onrustigs . Dikwijls duidt het op
een onmiddellijke reactie . In een aantal verzen is de structuur van het vers
zeer gelijkaardig opgebouwd . Het marcusevangelie heeft iets ongeduldigs . Er
lijkt haast bij het optreden van Jezus te bestaan .
Mc 1,10.3. actief participium praesens nominatief mannelijk enkelvoud anabainôn (opstijgend) van het werkwoord anabainô (beklimmen, opstijgen) . Taalgebruik in het NT : anabainô (beklimmen) . Taalgebruik in Mc : anabainô (beklimmen) . Gedoopt worden is afdalen in het water en eruit opstijgen . Anabainôn (opstijdend) komt overeen met het Hebreeuwse `oleh . Mc (1) : Mc 1,10 . Een vorm van anabainô (beklimmen, opklimmen) in Mc in 9 verzen : (1) Mc 1,10 . (2) Mc 3,13 . (3) Mc 4,7 . (4) Mc 4,8 . (5) Mc 4,32 . (6) Mc 6,51 . (7) Mc 10,32 . (8) Mc 10,33 . (9) Mc 15,8 .
Mc 1,10.4.
ek (uit) . Taalgebruik in het NT : ek
(uit) . Taalgebruik in Mc : ek
(uit) . Ned. uit . D. aus . E. out . Fr. de .
Mc (38 + 20 = 58) . De vorm ek (uit) in drie verzen in Mc 1 : (1) Mc
1,10 . (2) Mc
1,11 . (3) Mc
1,29 ; ex (uit) in twee verzen in Mc 1 : (1) Mc
1,25 . (2) Mc
1,26 .
Mc 1,10.5.
bep. lidw. gen. mann. + onz. enk. tou (de) . Taalgebruik in het NT : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Mc (116) . Mc 1 (8) : (1) Mc
1,1 (onz.) . (2) Mc
1,10 (mann.) . (3) Mc
1,13 (mann.) . (4) Mc
1,14 (mann.) . (5) Mc
1,15 (mann.) . (6) Mc
1,19 (mann.) . (7) Mc
1,24 (mann.) . (8) Mc
1,44 (mann.) .
Mc 1,10.6.
gen. onz. enk. hudatos (water) van het zelfst. naamw. hudôr (water) .
Taalgebruik in het NT : hudôr
(water) . Taalgebruik in Mc : hudôr
(water) . Hebr. majim (wateren) . Lat. : aqua . Fr. : eau .
Mc (3) : (1) Mc
1,10 . (2) Mc
9,41 . (3) Mc
14,13 . Een vorm van hudôr (water) in Mc in 5 verzen : (1) Mc
1,8 . (2) Mc
1,10 . (3) Mc
9,22 . (4) Mc
9,41 . (5) Mc
14,13 .
Mc 1,10.7.
ind. aor. 3de pers. enk. eiden (hij zag) . Taalgebruik in het NT : eiden
(hij zag) . Taalgebruik in Mc. : eiden
(hij zag) . L. videre . Fr. voir .
Mc (5) : (1) Mc
1,10 . (2) Mc
1,16 . (3) Mc
1,19 . (4) Mc
2,14 . (5) Mc
6,34 . Een vorm van eidon (ik zag) in Mc in 44 verzen , in Mc 1 (3) .
Zien veronderstelt een object of een objectzin . In de objectzin staat het werkwoord
in de accusatief (als onderwerp) . Maar in Mc
1,10 bij het werkwoord 'zien' wordt geen voorwerpzin gebruikt . Het object
staat in de accusatief en het werkwoord komt in geslacht en getal overeen met
het object , zo vertalen we echter : hij zag de hemel openscheuren (we zeggen
ook niet: wij zagen de hemel open te scheuren) en de geest als een duif naar
hem neerdalen . Telkens is Jezus onderwerp . De werkwoordvorm eiden (hij zag)
wordt in 4 verzen gebruikt bij het roepingsthema . Een 5de maal komt het voor
in Mc 6,34 (hij ziet de menigte zonder herder) .
Mc 1,10.3. 7. part. aor. nom. mann. enk. + werkwoordvorm eiden (hij zag) (5 / 5) : (1) Mc 1,10 . (2) Mc 1,16 . (3) Mc 1,19 . (4) Mc 2,14 . (5) Mc 6,34 .
Mc 1,10.8. pass. part. praes. acc. mann. mv. schizomenous van het werkw. schizô (scheuren) . Taalgebruik in het NT : schizô (scheuren) . Taalgebruik in Mc : schizô (scheuren) . Mc (1) : Mc 1,10 . Een tweede vorm van schizô (scheuren) in Mc in Mc 15,38 .
Mc 1,10.9.
bep. lidw. acc. mann. mv. tous de) . bepaald lidwoord . Taalgebruik in het NT
: bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Mc (52) . Mc 1 (2) : (1) Mc
1,10 . (2) Mc
1,32 .
Mc 1,10.10. acc. mann. mv. ouranous van het zelfst. naamw. ouranos (hemel) . Taalgebruik in het NT : ouranos (hemel) . Taalgebruik in Mc : ouranos (hemel) . Mc (1) Mc 1,10 . Een vorm van ouranos (hemel) in Mc in 18 verzen : (1) Mc 1,10 . (2) Mc 1,11 . (3) Mc 4,32 . (4) Mc 6,41 . (5) Mc 7,34 . (6) Mc 8,11 . (7) Mc 10,21 . (8) Mc 11,25 . (9) Mc 11,26 . (10) Mc 11,30 . (11) Mc 11,31 . (12) Mc 12,25 . (13) Mc 13,25 . (14) Mc 13,27 . (15) Mc 13,31 . (16) Mc 13,32 . (17) Mc 14,62 . (18) Mc 16,19 .
Mc 1,10.11.
kai (en) . Taalgebruik : kai
(en) in het NT . Taalgebruik in Mc : kai
(en) .
Mc (555) . Van de vijfenveertig verzen in Mc 1 niet in vijf verzen : (1) Mc
1,1 . (2) Mc
1,2 . (3) Mc
1,3 . (4) Mc
1,8 . (5) Mc
1,14 .
Mc 1,10.12.
bep. lidw. nom. + acc. onz. enk. to (het) . Taalgebruik in het NT : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
(108) . Mc 1 (4) : (1) Mc
1,10 (acc.) . (2) Mc
1,12 (nom.) . (3) Mc
1,14 (acc.) . (4) Mc
1,26 (nom.) . In drie verzen is het bep. lidw. to (het) verbonden met het
zelfst. naamw. pneuma (geest) : (1) Mc
1,10 (acc.) . (2) Mc
1,12 (nom.) . (3) Mc
1,26 (nom.) .
Mc 1,10.13. nom.+ acc. onz. enk. pneuma (geest) . Taalgebruik in het NT : pneuma (geest) . Taalgebruik in Mc : pneuma (geest) . Lat. spiritus . Fr. esprit . Ned. geest . Mc (12) : (1) Mc 1,10 . (2) Mc 1,12 . (3) Mc 1,26 . (4) Mc 3,29 . (5) Mc 3,30 . (6) Mc 5,8 . (7) Mc 7,25 . (8) Mc 9,17 . (9) Mc 9,20 . (10) Mc 9,25 . (11) Mc 13,11 . (12) Mc 14,38 . Een vorm van pneuma (geest) in Mc in 23 verzen . : In 4 verzen een heilige geest , in 11 verzen een onzuivere geest . In 8 verzen zonder de bepaling heilig of onzuiver . (1) Mc 1,8 (voorzetsel en = met + dat. mann. enk. hagiôi in : pneumati hagiôi = met heilige geest) . (2) Mc 1,10 (acc. enk. to pneuma = de geest) (3) Mc 1,12 (nom. enk. to pneuma = de geest) . (4) Mc 1,23 (dat onz. enk. akathartôi in : anthrôpos en pneumati akathartôi = een mens met een onzuivere geest) . (5) Mc 1,26 (nom. onz. enk. akatharton in : to pneuma to akatharthon = de onzuivere geest) . (6) Mc 1,27 (dat. onz. mv. akathartois in : tois pneumasin tois akathartois = aan de onzuivere geesten) . (7) Mc 2,8 (dat. enk. pneumati in : tôi pneumati autou = met zijn geest) . (8) Mc 3,11 (nom. onz. mv. akatharta in : ta pneumata ta akatharta = de onzuivere geesten) . (9) Mc 3,29 (voorzetsel eis + acc. onz. enk hagion in : eis to pneuma to hagion = tegen de heilige geest.) . (10) Mc 3,30 (acc. onz. enk. akatharton in : pneuma akatharton = een onzuivere geest) . (11) Mc 5,2 (dat. onz. enk. akathartôi in : anthrôpos en pneumati akathartôi = een mens met een onzuivere geest) . (12) Mc 5,8 (voc. onz. enk. to pneuma to akatharton = de onzuivere geest) . (13) Mc 5,13 (nom. onz. mv. akatharta in : ta pneumata ta akatharta = de onzuivere geesten) . (14) Mc 6,7 (gen. onz. mv. akathartôn in : exousian tôn pneumatôn tôn akathartôn = macht over de onzuivere geesten) . (15) Mc 7,25 (acc. onz. enk. akatharton in : pneuma akatharton = een onzuivere geest) . (16) Mc 8,12 (dat. enk. pneumati in : tôi pneumati autou = met zijn geest) .(17) Mc 9,17 (acc. enk. pneuma alalon = een niet-sprekende geest) . (18) Mc 9,20 (nom. enk. to pneuma = de geest) . (19a) Mc 9,25 (to alalon kai kôfon pneuma = de niet-sprekende en dove geest) . (19b) Mc 9,25 (dat. m. + onz. enk. akathartô(i) in : tôi pneumati tôi akathartô(i) = aan de onzuivere geest) . (20) Mc 9,25 (dat. m. + onz. enk. akathartô(i) in : tôi pneumati tôi akathartô(i) = aan de onzuivere geest) . (21) Mc 12,36 (dat. mann. enk. hagiôi in : en tôi pneumati tôi hagiôi = door de heilige geest) . (22) Mc 13,11 (nom. onz. enk. hagion in : to pneuma to hagion = de heilige geest) . (23) Mc 14,38 (to men pneuma = de geest is evenwel gewillig) .
Mc 1,10.14.
hôs (zoals) . Taalgebruik in het NT : hôs
(zoals) . Taalgebruik in Mc : hôs
(zoals) . Onbep. voornaamw. van wijze hôs (zoals) .
Mc (21) : (1) Mc
1,10 . (2) Mc
1,22 . (3) Mc
4,26 . (4) Mc
4,27 . (5) Mc
4,31 . (6) Mc
4,36 . (7) Mc
5,13 . (8) Mc
6,15 . (9) Mc
6,34 . (10) Mc
7,6 . (11) Mc
8,9 . (12) Mc
8,24 . (13) Mc
9,21 . (14) Mc
10,1 . (15) Mc
10,15 . (16) Mc
12,25 . (17) Mc
12,31 . (18) Mc
12,33 . (19) Mc
13,34 . (20) Mc
14,48 . (21) Mc
14,72 .
Mc 1,10.15.
acc. vr. enk. peristeran van het zelfst. naamw. peristera (duif) . Taalgebruik
in het NT : peristera
(duif) . Taalgebruik in Mc : peristera
(duif) .
Mc (1) Mc
1,10 . Een vorm van peristera (duif) in Mc in 2 verzen : (1) Mc
1,10 . (2) Mc
11,15 .
Mc 1,10.16. act. part. praes. nom. + acc. onz. enk. katabainon van het werkw. katabainô (neerdalen, afdalen) . Taalgebruik in het NT : katabainô (neerdalen, afdalen) . Taalgebruik in Lc : katabainô (neerdalen, afdalen) . Mc (1) Mc 1,10 . Een vorm van katabainô (neerdalen, afdalen) in Mc in 6 verzen : (1) Mc 1,10 . (2) Mc 3,22 . (3) Mc 9,9 . (4) Mc 13,15 . (5) Mc 15,30 . (6) Mc 15,32 .
Mc 1,10.17. eis (naar, tot) . Taalgebruik in het NT : eis (naar) . Taalgebruik in het NT : eis (naar) . Voorzetsel van richting . Lat. in / ad . Fr. vers (versus : gedraaid , gekeerd ; vertere : tourner , draaien) / à . Ned. naar . E. for . In Mc (151) . In 13 verzen in Mc 1 : (1) Mc 1,4 . (2) Mc 1,9 . (3) Mc 1,10 . (4) Mc 1,12 . (5) Mc 1,14 . (6) Mc 1,21 . (7) Mc 1,28 . (8) Mc 1,29 . (9) Mc 1,35 . (10) Mc 1,38 . (11) Mc 1,39 . (12) Mc 1,44 . (13) Mc 1,45 .
Mc 1,10.18. acc. mann. enk. auton (hem) van het pers. voornaamw. autos . Taalgebruik in het NT : voornaamwoord autos . Taalgebruik in Mc. : voornaamwoord autos . Mc (146) . Mc 1 (11) : (1) Mc 1,5 . (2) Mc 1,10 . (3) Mc 1,12 . (4) Mc 1,26 . (5) Mc 1,32 . (6) Mc 1,34 . (7) Mc 1,36 . (8) Mc 1,37 . (9) Mc 1,40 . (10) Mc 1,43 . (11) Mc 1,45 .
Mc 1,11 - Mc 1,11 : 18. Doop van Jezus : Mc 1,9-11 - Mt 3,13-17 - Lc 3,21-22 -- bijbeloverzicht -- Mc (Marcus) -- Mc 1 -- taalgebruik -- Mc 1,9 - Mc 1,10 - Mc 1,11 - | ||||||||||||||||
|
Statenvertaling . 11 En er geschiedde een stem uit de hemelen: Gij zijt Mijn
geliefde Zoon, in Denwelken Ik Mijn welbehagen heb!
King James Bible . [11] And there came a voice from heaven, saying, Thou art
my beloved Son, in whom I am well pleased.
Luther-Bibel . 11 Und da geschah eine Stimme vom Himmel: Du bist mein lieber
Sohn, an dir habe ich Wohlgefallen.
Tekstuitleg van Mc 1,11 . Dit vers Mc 1,11 telt 16 (2 X 2 X 2 X 2) woorden en 59 letters . De getalswaarde van Mc 1,11 is 8654 (2 X 4327) . De hemelse stem . Er is geen werkw.legô (zeggen) om het citaat aan te kondigen , zo ook in Mc 9,7 .
Mc 1,11 καὶ φωνὴ ἐγένετο ἐκ τῶν οὐρανῶν, Σὺ εἶ ὁ υἱός μου ὁ ἀγαπητός, ἐν σοὶ εὐδόκησα.
Vertaling: En een stem klonk uit de hemel: jij bent mijn beminde zoon, in wie ik welbehagen heb.
Mc 1,11 καὶ (= kai: en; nevenschikkend vw. D.: und. E.: and. Fr.: et. Lat.: et. Hebr.: wë. Arab.: wa) φωνὴ (= fônè: stem, roep; zn nom vr enk) ἐγένετο (= egeneto: het gebeurde; med ind aor 3de pers enk van het wkw ginomai: gebeuren, worden; stam: gen) ἐκ (= ek of εξ = ex: uit; + gen; vz) τῶν (= tôn: van de; bep lidw gen mann/vr/onz mv van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = h, το = to: de - het) οὐρανῶν (= ouranôn: van de hemelen; zn gen mann mv van het zn ουρανος = ouranos: hemel), Σὺ (= su: jij; pers vnw 1ste pers nom enk) εἶ (= ei: jij bent; wkw act ind pr 2de pers enk van het wkw ειμι = eimi : zijn) ὁ (= ho: de; bep lidw nom mann enk van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = hè, το = to: de - het) υἱός (= huios: zoon; zn nom mann enk) μου (= mou: van mij; pers vnw 1ste pers gen mann enk bij het pers vnw εγω = egô: ik - mij) ὁ (= ho: de; bep lidw nom mann enk van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = hè, το = to: de - het) ἀγαπητός (= agapètos: beminde, geliefde; bn nom mann enk), ἐν (= en: in, tijdens, met; vz van plaats, tijd) σοὶ (= soi: aan u; pers vnw 2de pers dat enk van het persoonl vnw συ = su: jij) εὐδόκησα (= eudokèsen: hij vond welbehagen in; wkw act ind aor 3de pers enk van het wkw ευδοκεω = eudokeô: instemmen, een welbehagen vinden
in).
Mc 1,11.1.
kai (en) . Taalgebruik : kai
(en) in het NT . Taalgebruik in Mc : kai
(en) .
Mc (555) . Van de vijfenveertig verzen in Mc 1 niet in vijf verzen : (1) Mc
1,1 . (2) Mc
1,2 . (3) Mc
1,3 . (4) Mc
1,8 . (5) Mc
1,14 .
Mc 1,11.2. ind. aor. 3de pers. enk. egeneto (het gebeurde) van het werkw. ginomai (worden, gebeuren) . Taalgebruik in het NT : ginomai (worden) . Taalgebruik in Mc : ginomai (worden) . In drie verzen in Mc 1 : (1) Mc 1,4 . (2) Mc 1,9 . (3) Mc 1,11 . Een vorm van ginomai (worden, gebeuren) in 52 verzen , in Mc 1 in 5 verzen : (1) Mc 1,4 . (2) Mc 1,9 . (3) Mc 1,11 . (4) Mc 1,17 . (5) Mc 1,32 . In Mc 1,4 treedt Johannes de Doper voor het eerst op , in Mc 1,9 is dat Jezus .
Mc 1,11.3.
fônè (stem, roep) . Taalgebruik in het NT : fônè
(stem, roep) . Taalgebruik in Mc : fônè
(stem, roep) . Hebr. p´ (mond) . Verwant met Gr. fô-nè
(Lat vo-x = stem , vo-care = roepen) , fè-mi = spreken . Lat for - fari
. Verwant met de indogerm. stam bha . Cfr. tele-foon .
Ook verwantschap tussen Hebr. pânîm (aangezicht) en fainô
= schijnen . Lat. facies . E. face . Ned. aangezicht , aanschijn .
- zelfstandig naamwoord vrouwelijk nominatief of datief enkelvoud fônè
of fônèi = stem, roep . Mc (6) : (1) Mc
1,3 (nom.) . (2) Mc
1,11 (nom.) . (3) Mc
1,26 (dat.) . (4) Mc
5,7 (dat.) . (5) Mc
9,7 (nom.) . (6) Mc
15,34 (dat.) . Een vorm van fônè (stem, roep) in Mc in 7 verzen
: 6 + 1 : Mc
15,37 (acc. enk. fônèn) .
Mc 1,11.4. ek (uit) . Taalgebruik in het NT : ek (uit) . Taalgebruik in Mc : ek (uit) . Ned. uit . D. aus . E. out . Fr. de .ek of ex in Mc (38 + 20 = 58) . De vorm ek (uit) in drie verzen in Mc 1 : (1) Mc 1,10 . (2) Mc 1,11 . (3) Mc 1,29 ; ex (uit) in twee verzen in Mc 1 : (1) Mc 1,25 . (2) Mc 1,26 .
Mc 1,11.1. - 4. kai egeneto fônè ek (en er kwam een stem uit) . Mc (2) : (1) Mc 1,11 . (2) Mc 9,7 . Initiatieverhaal en transfiguratieverhaal vertonen veel gelijkenissen .
Mc 1,11.5.
bep. lidw. gen. m. + vr. + onz. mv. tôn (de) . Taalgebruik in het
NT : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Mc (90) . Mc 1 (4) : (1) Mc
1,7 . (2) Mc
1,11 . (3) Mc
1,13 . (4) Mc
1,20 .
Mc 1,11.6. gen. mann. mv. ouranôn (van de hemelen) van het zelfst. nw. ouranos (hemel) . Taalgebruik in het NT : ouranos (hemel) . Taalgebruik in Mc : ouranos (hemel) . Mc (1) : Mc 1,11 . Een vorm van ouranos (hemel) in Mc in 18 verzen : (1) Mc 1,10 . (2) Mc 1,11 . (3) Mc 4,32 . (4) Mc 6,41 . (5) Mc 7,34 . (6) Mc 8,11 . (7) Mc 10,21 . (8) Mc 11,25 . (9) Mc 11,26 . (10) Mc 11,30 . (11) Mc 11,31 . (12) Mc 12,25 . (13) Mc 13,25 . (14) Mc 13,27 . (15) Mc 13,31 . (16) Mc 13,32 . (17) Mc 14,62 . (18) Mc 16,19 .
Mc 1,11.4. - 6. ek tôn ouranôn = uit de hemelen . Hapax in Mc .
Mc 1,11.1.
- 6. Wordt het onderscheid tussen Johannes de Doper , de wegbereider , en Jezus
getypeerd door de zinnen die volgen op hun inleiding :
- Mc 1,11 : kai fônè egeneto ek tôn ouranôn = en er was een stem
uit de hemel .
- Mc 1,3 : fônè boôntos en tè(i) erèmô(i) = een
stem van een roepende in de woestijn .
Johannes de Doper wordt als wegbereider aangekondigd door een schriftcitaat
, Jezus wordt door een goddelijke openbaring geïnitieerd , waarbij een
stem de identiteit van Jezus verklaart .
Mc 1,11.7. persoonl. voornaamw. 2de pers. nom. enk. συ = su (jij) . Taalgebruik in het NT : persoonlijk voornaamwoord . Taalgebruik in de LXX : persoonlijk voornaamwoord . Taalgebruik in Mc : persoonlijk voornaamwoord . Mc (9) : (1) Mc 1,11 . (2) Mc 3,11 . (3) Mc 8,29 . (4) Mc 14,30 . (5) Mc 14,36 . (6) Mc 14,61 . (7) Mc 14,67 . (8) Mc 14,68 . (9) Mc 15,2 .
pers. vnw. 2de pers. enk. | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | O.T. | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
1 | nom. enk. su | 9 | 1 | 1 | 1 | 5 | 1 | 981 | 820 | 161 | 17 | 9 | 25 | 53 | 17 | 36 | 4 | 51 | 104 |
Mc 1,11.8. act. ind. pr. 2de pers. enk. ει = ei van het werkw. ειμι = eimi (zijn) en ει = ei (indien, of) : voegwoord van voorwaarde . Taalgebruik in het NT : ei . Taalgebruik in de LXX : ei . Taalgebruik in Mc : ei . Mc 1 (2) : (1) Mc 1,11 . (2) Mc 1,24 .
ei | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
42 | 2 | 4 | 3 | 1 | 1 | 3 | 5 | 6 | 2 | 2 | 2 | 3 | 5 | 3 | 1337 | 802 | 535 | 66 | 42 | 64 | 69 | 38 | 234 | 22 | 172 | 241 |
Mc 1,11.7.
- 8. συ ει = su ei (jij bent, gij zijt) . NT (49) . Mt (6) . Mc (5 / 9) : (1) Mc
1,11 . (2) Mc
3,11 . (3) Mc
8,29 . (4) Mc
14,61 . (5) Mc
15,2 . Lc (11) .
In het intiatieverhaal is de stem gericht naar Jezus zelf (Mc
1,11) : συ ει = su ei = jij bent . In het transfiguratieverhaal is de stem gericht
op de toehoorders , vandaar : οὑτος εστιν = houtos estin = deze is . Er zit dus evolutie in het
Mcverhaal . Het belijdenisverhaal van de centurio sluit aan op het transfiguratieverhaal
: οὑτος ὁ ανθρωπος ... ην = houtos ho anthrôpos ... èn = deze mens was . In Mc
15,39 valt op de aanwezigheid van ὁ ανθρωπος = ho anthrôpos = deze mens en de verleden
tijd van het werkw. nl. ην = èn = hij was .
Mc 1,11.9. bepaald lidwoord nom. mann. enk. ὁ = ho . Zie bepaald lidwoord ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het) . Taalgebruik in het NT : bepaald lidwoord . Mc (219) . Mc 1 (11) : (1) Mc 1,4 . (2) Mc 1,6 . (3) Mc 1,7 . (4) Mc 1,11 . (5) Mc 1,14 . (6) Mc 1,15 . (7) Mc 1,17 . (8) Mc 1,24 . (9) Mc 1,25 . (10) Mc 1,31 . (11) Mc 1,32 . (12) Mc 1,45 .
lidw. enk. | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
1. | nom. m. enk. ho | 219 | 12 | 13 | 5 | 12 | 8 | 17 | 6 | 5 | 18 | 28 | 11 | 16 | 16 | 27 | 21 | 4 | 8495 | 6052 | 2443 | 408 | 219 | 331 | 436 | 281 | 612 | 156 | 958 | 1394 |
Totaal | 940 | 67 | 45 | 41 | 64 | 70 | 71 | 62 | 36 | 66 | 71 | 40 | 59 | 53 | 106 | 61 | 28 | 54298 | 42002 | 12296 | 1648 | 940 | 1649 | 1422 | 1696 | 4013 | 928 | 4237 | 5659 |
- Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Mc 1,11.10. nom. mann. enk. υἰος = huios (zoon) . Taalgebruik in het NT : huios (zoon) . Taalgebruik in de LXX : huios (zoon) . Taalgebruik in Mc : huios (zoon) . Mc (19) . Mc (19) Mc 1,11 . (2) Mc 2,10 ** . (3) Mc 2,28 **. (4) Mc 3,11 * . (5) Mc 6,3 . (6) Mc 8,38 ** . (7) Mc 9,7 . (8) Mc 9,9 ** . (9) Mc 9,31 ** . (10) Mc 10,33 ** . (11) Mc 10,45 ** . (12) Mc 10,46 . (13) Mc 12,35 . (14) Mc 12,37 . (15) Mc 13,32 . (16) Mc 14,21 ** . (17) Mc 14,41 ** . (18) Mc 14,61 . (19) Mc 15,39 . Een vorm van υἰος = huios (zoon) in Mc (33) , in Mc 1 (2) : (1) Mc 1,1 (gen. huiou) . (2) Mc 1,11 (nom. υἰος = huios) .
huios (zoon) enk. | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
nom. mann. enk. huios | 885 | 732 | 153 | 42 | 19 | 39 | 26 | 6 | 19 | 2 | 100 | 126 |
totaal | 1851 | 1560 | 291 | 69 | 29 | 62 | 51 | 10 | 65 | 5 | 160 | 211 |
huios (zoon) mv. | bijbel | O.T. | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. |
totaal | 2499 | 2432 | 67 | 14 | 4 | 10 | 2 | 11 | 23 | 3 | 28 | 30 | 23 |
huios (zoon) enk. . ** | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | |
1 | nom. mann. enk. huios | 19 | 1 : Mc 1,11 | 2 : (1) Mc 2,10 ** . (2) Mc 2,28 **. | 1 : Mc 3,11 * . | 1 : Mc 6,3 . | 1 : Mc 8,38 ** . | 3 : (1) Mc 9,7 . (2) Mc 9,9 ** . (3) Mc 9,31 ** . | 3 : (1) Mc 10,33 ** . (2) Mc 10,45 ** . (3) Mc 10,46 . | 2 : (1) Mc 12,35 . (2) Mc 12,37 . | 1 : Mc 13,32 . | 3 : (1) Mc 14,21 ** . . (2) Mc 14,41 ** . (3) Mc 14,61 . | 1 : Mc 15,39 . | |
2 | voc. enk. huie | 3 | 1 : Mc 5,7 * . | 2 : (1) Mc 10,47 *** . (2) Mc 10,48 *** . | ||||||||||
3 | gen. enk. huiou | 1 | 1 : Mc 1,1 * . | |||||||||||
5 | acc. enk. huion | 6 | 1 : (1) Mc 8,31** . | 2 : (1) Mc 9,12 **. (2) Mc 9,17 ***. | 1 : Mc 12,6 ***. | 1 : Mc 13,26 **. | 1 : Mc 14,62 **. | |||||||
totaal | 29 | 2 | 2 ** | 1 | 1 | 1 | 2 | 5 | 5 | 3 | 2 | 4 | 1 |
- Hebreeuws . בֵּן/ בִּן / בֶּן= ben / bin / bèn (zoon, kind) . Taalgebruik
in Tenakh : ben
(zoon, kind) . Getalswaarde : beth = 2 , nun = 14 of 50 ; totaal : 16 (2²
X 2²) of 52 (2 X 26) . Structuur : 2 - 5 . De som van de elementen is 7 . Tenakh (1225) . Pentateuch (284)
. Eerdere Profeten (392) . Latere Profeten (231) . 12 Kleine Profeten (26) .
Geschriften (292) .
- Lat. filius . Fr. fils . Ned. zoon . D. Sohn . E. son . Arabisch : اِبن = ´ibn (zoon) . Taalgebruik in de Qoran : ´ibn (zoon) .
Bij de doop van Johannes wordt Jezus als de zoon van God geopenbaard . Het sanhedrin
zal Jezus juist om deze bewering veroordelen . Bij het eerste optreden van Jezus
heeft reeds een confrontatie plaats . Jezus , vervuld van heilige geest , komt
in het aangezicht te staan van een onreine geest die hem zegt : wat is er tussen
ons en u , Jezus van Nazaret . Ik weet wie u bent , de heilige van God .
Mc 1,11.9. - 10. ὁ υἰος = ho huios (de zoon) . Een vorm van het lidw. met een vorm van υἰος = huios (zoon) in het NT (242) , in Mc (25) . Niet in (1) Mc 1,1 . (2) Mc 5,7 . (3) Mc 10,46 . (4) Mc 10,48 . (5) Mc 12,35 . (6) Mc 12,37 . (7) Mc 15,39 .
Mc 1,11.11. pers. voornaamw. 1ste pers. gen. enk. μου = mou (van mij) van het persoonl. voornaamw. εγω = egô (ik - mij) . Taalgebruik in het NT : persoonlijk voornaamwoord . Taalgebruik in de LXX : persoonlijk voornaamwoord . Taalgebruik in Mc. : persoonlijk voornaamwoord .
pers. vnw. 1ste pers. enk. | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | |
2 | gen. enk. mou (34) | 4 : (1) Mc 1,2 . (2) Mc 1,7 . (3) Mc 1,11 . (4) Mc 1,17 . | 3 : (1) Mc 3,33 . (2) Mc 3,34 . (3) Mc 3,35 . | 3 : (1) Mc 5,23 . (2) Mc 5,30 . (3) Mc 5,31 . | 1 : Mc 6,23 . | 1 : Mc 7,14 . | 2 : (1) Mc 8,33 . (2) Mc 8,34 . | 5 : (1) . Mc 9,7 . (2) Mc 9,17 . . (3) Mc 9,24 . (4) Mc 9,37 . (5) Mc 9,39 . | 2 : (1) Mc 10,20 . (2) Mc 10,40 . | 1 : Mc 11,17 . | 2 : (1) Mc 12,6 . (2) Mc 12,36 . | 3 : (1) Mc 13,6 . (2) Mc 13,13 . (3) Mc 13,31 . | 5 : (1)Mc 14,8 . (2) Mc 14,14 . (3) Mc 14,22 . (4) Mc 14,24 . (5) Mc 14,34 . | 1 : Mc 15,34 . | 1 : Mc 16,17 . | 3356 | 2897 | 459 | 67 | 34 | 77 | 82 | 39 | 21 |
Mc 1,11.10
- 11. υἰος μου = huios mou (zoon van mij = mijn zoon) . NT (12) : (1) Mt
3,17 . (2) Mt 17,5 . (3) Mc
1,11 . (4) Mc 9,7 . (5) Lc 3,22 . (6) Lc
9,35 . (7) Lc 15,24 . (8) Hnd 13,33 . (9) Heb 1,5 . (10) Heb 5,5 . (11) 1
Pe 5,13 . (12) 2
Pe 1,17
1. | 2. | 3. | 4. | 5. | 6. | 7. |
Mc 1,1 | Mc 1,11 | Mc 3,11 | Mc 5,7 | Mc 9,7 | Mc 14,61 | Mc 15,39 |
hoti (dat) | ||||||
su (u) | su (u) | houtos (deze) | su (u) | |||
ei (bent) | ei (bent) | estin (is) | ei (bent) | |||
archè tou euaggeliou Ièsou Christou huiou theou (begin van het evangelie van Jezus Christus, zoon van God) | ho huios mou (mijn zoon) | ho huios tou theou (de zoon van God) | Ièsou , huie tou theou | ho huios mou (mijn zoon) | ho christos, ho huios tou eulogètou (de messias,de zoon van de gezegende) | alèthôs houtos ho anthrôpos huios theou èn (waarlijk deze mens was de zoon van God) |
ho agapètos (de beminde) | ho agapètos (de beminde) | |||||
13. Optreden van Johannes de Doper : Mc 1,1-6 - Mt 3,1-6 - Lc 3,1-6 - | 18. Doop van Jezus :Mc 1,9-11 - Mt 3,13-17 - Lc 3,21-22 - | 96. Volkstoeloop en genezingen : Mc 3,7-12 - Mt 12,15-21 - Lc 6,17-20a - | 66. Twee bezetenen van Gadara van de demonen bevrijd : Mc 5,1-20 - Mt 8,28-34 - Lc 8,26-39 | 168. Verheerlijking van Jezus : Mc 9,2-10 - Mt 17,1-9 - Lc 9,28-36 - | 332. Jezus voor het Sandredin : Mc 14,55-64 - Mt 26,59-66 - Lc 22,66-71 - | 347. Kruisdood van Jezus : Mc 15,33-39 - Mt 27,45-54 - Lc 23,44-48 - |
9. - 11. ὁ υἰος μου = ho huios mou (de zoon van mij = mijn zoon) . NT (9) : (1) Mt 3,17 . (2) Mt 17,5 . (3) Mc 1,11 . (4) Mc 9,7 . (5) Lc 3,22 . (6) Lc 9,35 . (7) Lc 15,24 . (8) 1 Pe 5,13 . (9) 2 Pe 1,17 .
9. - 13. ὁ υἰος μου ὁ αγαπητος = ho huios mou ho agapètos (de zoon van mij = mijn zoon, mijn beminde) . NT (7) : (1) Mt 3,17 . (2) Mt 17,5 . (3) Mc 1,11 . (4) Mc 9,7 . (5) Lc 3,22 . (6) Lc 9,35 . (7) 2 Pe 1,17 .
Mc 1,11.14.
en (in) . Taalgebruik in het NT : en
(in) . Taalgebruik in Mc : en
(in) . Hebr. bë . Fr. en . Ned. in . Fr. dans.
In Mc 1 (13) : (1) Mc
1,2 . (2) Mc
1,3 . (3) Mc
1,4 . (4) Mc
1,5 . (5) Mc
1,8 . (6) Mc
1,9 . (7) Mc
1,11 . (8) Mc
1,13 . (9) Mc
1,15 . (10) Mc
1,16 . (11) Mc
1,19 . (12) Mc
1,20 . (13) Mc
1,23 .
Mc 1,11.15. pers. voornaamw. 2de pers. dat. enk. soi (aan u) . Taalgebruik in het NT : persoonlijk voornaamwoord . Taalgebruik in Mc : persoonlijk voornaamwoord . Mc (21) . Mc 1 (2) : (1) Mc 1,11 . (2) Mc 1,24 .
20. Jezus door de Satan op de proef gesteld : Mc 1,12-13 - Mc 1,12-13 - Mt 4,1-11 - Lc 4,1-13 -- Mc (Marcus) -- Mc 1 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Mc 1,12 - Mc 1,13 - zie ook Joh 1,19-34 -
Evangelielezing 1ste
(eerste zondag in de veertigdagentijd B : Mc 1,12-15 (Taalgebruik : Mc
1,12-15) .
In die tijd dreef de Geest Jezus naar de woestijn. Veertig dagen bracht Hij
in de woestijn door, terwijl Hij door de satan op de proef werd gesteld. Hij
verbleef bij de wilde dieren en de engelen bewezen Hem hun diensten. Nadat Johannes
was gevangen genomen ging Jezus naar Galilea en verkondigde Gods Blijde Boodschap.
Hij zei: "De tijd is vervuld en het Rijk Gods is nabij; bekeert u en gelooft
in de Blijde Boodschap."
In Mc
1,9-11 werd het hoofdpersonage (Jezus) geïntroduceerd . In Mc
1,12-13 wordt de tegenstander van God (de satan) geïntroduceerd .
Jezus wordt aan een test onderworpen . Die test houdt verband met zijn godservaring
. De plaats van de test is de woestijn , een plaats die herinneringen oproept
aan Mozes . In de woestijn verbleef Mozes en het volk van God gedurende veertig
jaar . De woestijn is ook de plaats waar Jezus alleen is .
Het is de plaats waar hij moet kiezen tussen God of satan . De woestijn is
de testplaats .
De elementen van de twee verhalen (zoonschap en beproeving : Mc
1,9-11 , Mc
1,12-13) lopen als een rode draad door het hele evangelie om te eindigen
in de veroordeling van Jezus omwille van zijn zoonschap van God en in de beproeving
van het kruis van waarop Jezus roept : “Mijn God , mijn God , waarom
hebt U mij verlaten .” Doopsel en verblijf in de woestijn geven de twee
aspecten van de relatie tot God aan : Godsverbondenheid en verlatenheid door
God .
Mc 1,12 - Mc 1,12 : 20. Jezus door de Satan op de proef gesteld : Mc 1,12-13 - Mt 4,1-11 - Lc 4,1-13 -- Mc (Marcus) -- Mc 1 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Mc 1,12 - Mc 1,13 - | ||||||||||||||||
|
Persoonlijke vertaling : en de geest werpt hem buiten rechtstreeks / zonder
omwegen naar de woestijn .
Statenvertaling . 12 En terstond dreef Hem de Geest uit in de woestijn.
King James Bible . And immediately the Spirit driveth him into the wilderness.
Luther-Bibel . Und alsbald trieb ihn der Geist in die Wüste;
Mc 1,12 | Kai euthus to pneuma auton ekballei eis tèn erèmon |
Mt 4,1 | tote ho Ièsous anèchthè eis tèn erèmon hupo tou pneumatos |
Lc 4,1 | kai ègeneto en tô pneumati en tè erèmô |
Tekstuitleg van Mc 1,12 . Dit vers Mc 1,12 bestaat uit 9 woorden ( 2 - 4 - 3 ) en 16 lettergrepen ( 3 - 3 - 2 - 3 - 5 ) . De getalswaarde van Mc 1,12 is 3761 (priemgetal) . De achtste en de zestiende lettergreep eindigen op -on . Woordvolgorde van de zin : nevenschikkend voegwoord - bijwoord - onderwerp - lijdend voorwerp - werkwoord - plaatsbepaling . Bij ek-ballei (hij werpt buiten) zouden we een bepaling met ek- (uit, buiten) verwachten . Onmiddellijk na ekballei (hij werpt buiten) volgt de plaatsbepaling eis... (naar)
Mc 1,12 Καὶ εὐθὺς τὸ πνεῦμα αὐτὸν ἐκβάλλει εἰς τὴν ἔρημον.
Vertaling: En onmiddellijk de geest werpt hem naar de woestijn.
Mc 1,12 καὶ (= kai: en; nevenschikkend vw. D.: und. E.: and. Fr.: et. Lat.: et. Hebr.: wë. Arab.: wa) εὐθὺς (= euthus: onmiddellijk, rechtstreeks; bv nw als bijwoord) τὸ (= to: het, bep lidw nom en acc onz enk van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = h, το = to: de - het).πνεῦμα (= auton: hem; aanw vnw 3de pers acc mann enk van het aanw vnw 3de pers enk: αυτος - αυτη - αυτο: autos - autè - auto: hij - zij - het) ἐκβάλλει (= ekballei: hij werpt buiten; wkw act ind praes 3de pers enk van het wkw εκβαλλω = ekballô: uitwerpen, uitvallen) εἰς (= eis: naar; vz van plaats) τὴν (= tèn; bep lidw acc vr enk van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = hè, το = to: de - het) ἔρημον (= erèmon: woestijn; zn acc vr enk van het zn ερημος = erèmos: woestijn, eenzame plaats).
1. kai (en) . Taalgebruik : kai (en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et . Fr. : et . N. : en . E. : and .
Van de 45 verzen in Mc 1 niet in 5 verzen : (1) Mc 1,1 . (2) Mc 1,2 . (3) Mc 1,3 . (4) Mc 1,8 . (5) Mc 1,14 . Er is verandering van personage . In Mc 1,12-13 komt 4X het verbindingswoordje kai (en) voor ; 1X in Mc 1,12 en 3X in Mc 1,13 . Het leidt telkens een nevenschikkende zin in .
2. ευθυς = euthus (tijd : onmiddellijk , dadelijk , terstond ; plaats : rechtstreeks , direct , zonder omwegen) . Taalgebruik in het NT : euthus (onmiddellijk , rechtstreeks) . Taalgebruik in de LXX : euthus (onmiddellijk , rechtstreeks) . euthunô (recht houden , recht maken) .
euthus / eutheôs | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
euthus | 55 | 5 | 50 | 5 | 40 | 2 | 3 | 47 | 50 | |||
eutheôs | 47 | 11 | 36 | 13 | 1 | 6 | 3 | 9 | 3 | 1 | 20 | 23 |
totaal | 102 | 16 | 86 | 18 | 41 | 8 | 6 | 9 | 3 | 1 | 67 | 73 |
Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | ||
40 | 11 | 2 | 1 | 5 | 4 | 5 | 1 | 1 | 3 | 1 | 2 | 3 | 1 |
- Bij Mc in 40 verzen : (1) Mc
1,10 . (2) Mc
1,12 . (3) Mc
1,18 . (4) Mc
1,20 . (5) Mc
1,21 . (6) Mc
1,23 . (7) Mc
1,28 . (8) Mc
1,29 . (9) Mc
1,30 . (10) Mc
1,42 . (11) Mc
1,43 . (12) Mc
2,8 . (13) Mc
2,12 . (14) Mc
3,6 . (15) Mc
4,5 . (16) Mc
4,15 . (17) Mc
4,16 . (18) Mc
4,17 . (19) Mc
4,29 . (20) Mc
5,2 . (21) Mc
5,29 . (22) Mc
5,30 . (23) Mc
5,42 . (24) Mc
6,25 . (25) Mc
6,27 . (26) Mc
6,45 . (27) Mc
6,50 . (28) Mc
6,54 . (29) Mc
7,25 . (30) Mc
8,10 . (31) Mc
9,15 . (32) Mc
9,20 . (33) Mc
9,24 . (34) Mc
10,52 . (35) Mc
11,2 . (36) Mc
11,3 . (37) Mc
14,43 . (38) Mc
14,45 . (39) Mc
14,72 . (40) Mc
15,1 .
- Bij Mc in één vers eutheôs : Mc
7,35 .
euthus (tijd: onmiddellijk, dadelijk, terstond; plaats : rechtstreeks, direct, zonder omwegen) . Taalgebruik in het NT : euthus (onmiddellijk , rechtstreeks) . Taalgebruik in Mc : euthus (onmiddellijk , rechtstreeks) . euthunô (recht houden , recht maken) . Mc 1 (11) : (1) Mc 1,10 . (2) Mc 1,12 . (3) Mc 1,18 . (4) Mc 1,20 . (5) Mc 1,21 . (6) Mc 1,23 . (7) Mc 1,28 . (8) Mc 1,29 . (9) Mc 1,30 . (10) Mc 1,42 . (11) Mc 1,43 . In Mc 1 komt in 11 verzen euthus voor . Dat is veel in verhouding tot de andere hoofdstukken . Dat geeft iets onrustigs . Dikwijls duidt het op een onmiddellijke reactie . In een aantal verzen is de structuur van het vers zeer gelijkaardig opgebouwd . Het marcusevangelie heeft iets ongeduldigs . Er lijkt haast bij het optreden van Jezus te bestaan .
3. bep. lidw. nom. + acc. onz. enk. to (het) . Taalgebruik in het NT : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Mc 1 (4) : (1) Mc
1,10 (acc.) . (2) Mc
1,12 (nom.) . (3) Mc
1,14 (acc.) . (4) Mc
1,26 (nom.) . In drie verzen is het bep. lidw. to (het) verbonden met het
zelfst. naamw. pneuma (geest) : (1) Mc
1,10 (acc.) . (2) Mc
1,12 (nom.) . (3) Mc
1,26 (nom.) .
4. nom.+ acc. onz. enk. pneuma (geest) . Taalgebruik in het NT : pneuma
(geest) . Taalgebruik in Mc : pneuma
(geest) . Lat. spiritus . Fr. esprit . Ned. geest .
Mc (12) : (1) Mc
1,10 . (2) Mc
1,12 . (3) Mc
1,26 . (4) Mc
3,29 . (5) Mc
3,30 . (6) Mc
5,8 . (7) Mc
7,25 . (8) Mc
9,17 . (9) Mc
9,20 . (10) Mc
9,25 . (11) Mc
13,11 . (12) Mc
14,38 .
3. - 4. to pneuma (de geest) . Taalgebruik : to pneuma (de geest) , zie Lc 4,1 . Zie ook : Mc 1,10 . Het komt bij Marcus in twaalf verzen voor . De band tussen de geest en Jezus wordt verbeeld in het verhaal van het doopsel (Mc 1,10) . In Mc 1,10 bestaat het gedeelte over de geest uit 8 woorden en 16 lettergrepen ; in Mc 1,12 bestaat het gedeelte over de geest uit 9 woorden en 16 lettergrepen . In Mc 1,10 wordt Jezus met de geest vervuld en ervaart hij de relatie van God tot hem als een relatie van een vader tot zijn zoon . Na deze diepe ervaring wordt Jezus aan een test onderworpen . Ons Nederlands woordgebruik helpt ons het woordgebruik van Marcus te begrijpen . Marcus zegt dat de geest hem uitwerpt naar ... om ; Marcus gebruikt het werkwoord uitwerpen (ekballô), wij gebruiken onderwerpen . Marcus (Mc 1,13) gebruikt èn ... peirazomenos (was onderzoekend , testend , beproevend = werd getest / beproefd) . Wij gebruiken woorden als testen , toetsen , proefwerken maken , tentamens / examens afleggen .
6. ekballei (hij gooit eruit ; hij werpt buiten) van het werkwoord ekballô
(buitenwerpen, buitengooien) . In negen verzen in de bijbel , slechts in het
NT . Deze vorm van het werkwoord ekballô (buitenwerpen) komt bij Marcus
slechts in twee verzen voor . Het komt nog voor in Mc
3,22 : hoti en archonti tôn daimoniôn ekballei ta daimonia
/ dat hij krachtens de vorst van de duivels werpt hij de duivels uit , waar
gezegd wordt dat Jezus in het bezit is van Beëlzebub en in zijn naam
de duivels uitdrijft . Meestal wordt dit werkwoord gebruikt om een duiveluitdrijving
te beschrijven . Jezus werpt een onzuivere geest uit .
De zin komt wat bevreemdend over . Wil de evangelist Marcus het onderscheid
tussen Johannes de Doper en Jezus beklemtonen door Jezus uit de kring van
Johannes de Doper te gooien ? Johannes doopt met water in de Jordaan . Jezus
wordt de woestijn ingestuurd waar hij getest wordt . Het werkwoord doet ook
denken aan het verhaal van Jona die na drie dagen door de vis werd uitgespuwd
. De koppeling van de rivier de Jordaan en de woestijn doet denken aan de
doortocht door de Rode Zee en de tocht door de woestijn door de Hebreeën
onder leiding van Mozes .
- ekballein (buitenwerpen, buitengooien) . Infinitief . In zes verzen in de
bijbel , slechts in het NT . In drie verzen bij Marcus : (1) Mc
3,15 . (2) Mc
3,23 . (3) Mc
11,15 . In Mc
3,23 : pôs dunatai satanas satanan ekballein (hoe kan satan de satan
buitengooien) . In de zending van de twaalf (Mc
3,15) zegt Jezus : kai echein exousian ekballein ta daimonia (en macht
te hebben de duivels buiten te gooien) . In Mc
11,15 wordt ekballein (buitengooien, buitenwerpen) gebruikt bij de zuivering
van de tempel.
Bijbeldeskundigen spreken vaak over het gebruik van het praesens historicum door de synoptici . De evangelist Marcus zou een tegenwoordige tijd gebruiken waar wij normalerwijze een verleden tijd zouden gebruiken . Misschien is er meer te ontdekken . Misschien zit er een systematiek in het gebruik van het praesens . Daarom zullen we hier de zinnen met het praesens bij elkaar zetten . Zie het gebruik van het praesens wanneer Jezus en zijn leerlingen of soms Jezus zelf naar een bepaalde plaats gaan / gaat . Deze teksten vormen een geheel van teksten. Zie erchontai (zij gaan) in twaalf verzen bij Marcus , zie Mc 11,1 .
7. eis (naar, tot) . Taalgebruik in het NT : eis
(naar) . Taalgebruik in het NT : eis
(naar) . Voorzetsel van richting . Lat. in / ad . Fr. vers (versus : gedraaid
, gekeerd ; vertere : tourner , draaien) / à . Ned. naar . E. for .
In
13 verzen in Mc 1 : (1) Mc
1,4 . (2) Mc
1,9 . (3) Mc
1,10 . (4) Mc
1,12 . (5) Mc
1,14 . (6) Mc
1,21 . (7) Mc
1,28 . (8) Mc
1,29 . (9) Mc
1,35 . (10) Mc
1,38 . (11) Mc
1,39 . (12) Mc
1,44 . (13) Mc
1,45 .
9. accusatief vrouwelijk enk. erèmon = woestijn , van het
zelfst. naamw. erèmos (woestijn) . Taalgebruik in het NT : erèmos
(woestijn) . Taalgebruik in Mc. : erèmos
(woestijn) . Hebr. chârëbâh (chrbh : 11) , mv. chârâbhôth
(chrbwth : 14) . De berg chorebhâh (Choreb) . hammidëbar (de woestijn)
(39) . Cfr. heremiet < herèmitos : kluizenaar (claustrum : gesloten)
. désert < Latijnse de-sertus : verlaten ; serere , sertum : aaneenrijgen
, aaneenschakelen . Een plaats is eenzaam om tot rust te komen . Een huis is
verlaten nadat de bewoners zijn gevlucht , gestorven of gedood . Een weg is
verlaten .
In 6 van de 9 verzen komt een vorm van erèmos (woestijn) voor in Mc 1
: (1) Mc
1,3 . (2) Mc
1,4 . (3) Mc 1,12 . (4) Mc
1,13 . (5) Mc
1,35 . (6) Mc
1,45 .
- dat. vr. enk. erèmô(i) in drie verzen : (1) Mc
1,3 . (2) Mc
1,4 . (3) Mc
1,13 .
- acc. vr. enk. erèmon in (1) Mc 1,12 . (2) Mc
1,35 .
- en erèmois (eenzame plaatsen) in Mc
1,45 .
In Mc 1,3 wordt Js geciteerd . In Mc
1,4 krijgt het bijbelcitaat zijn vervulling in de persoon van Johannes de
Doper , in Mc
1,12 en Mc
1,13 in de persoon van Jezus .
7. - 9. eis tèn erèmon : naar de woestijn) . Mc (1) : Mc 1,12 .
Mc 1,13 - Mc 1,13 . Jezus door de Satan op de proef gesteld : Mc 1,12-13 - Mt 4,1-11 - Lc 4,1-13 -- Mc (Marcus) -- Mc 1 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Mc 1,12 - Mc 1,13 - | ||||||||||||||||
|
Persoonlijke vertaling : en hij werd in de woestijn gedurende 40 dagen getest
door de satan en hij was met de wilde dieren, en de engelen dienden hem.
Statenvertaling . 13 En Hij was aldaar in de woestijn veertig dagen, verzocht
van den satan; en was bij de wilde gedierten; en de engelen dienden Hem.
King James Bible . And he was there in the wilderness forty days, tempted of
Satan; and was with the wild beasts; and the angels ministered unto him.
Luther-Bibel . und er war in der Wüste vierzig Tage und wurde versucht
von dem Satan und war bei den wilden Tieren, und die Engel dienten ihm.
Tekstanalyse van Mc 1,13 . Dit vers Mc 1,13 telt 22 (2 X 11) woorden , 106 (2 X 53) letters en 45 (3 X 3 X 5) lettergrepen . De getalswaarde van Mc 1,13 is 10566 (2 X 3 X 3 X 587) . Mc 1,13 bestaat uit drie nevenschikkende zinnen , telkens ingeleid door het nevenschikkend voegwoord kai (en) .
Mc 1,13.1.
kai (en) . Taalgebruik : kai
(en) in het NT . Taalgebruik in Mc : kai
(en) .
Van de vijfenveertig verzen in Mc 1 niet in vijf verzen : (1) Mc
1,1 . (2) Mc
1,2 . (3) Mc
1,3 . (4) Mc
1,8 . (5) Mc
1,14 .
2. act. ind. imperf. 3de pers. enk. èn (hij was) van het werkw. eimi
(zijn) . Taalgebruik : eimi
(zijn) . Taalgebruik : eimi
(zijn) . Hebr. hâjâh . Lat. esse . Fr. être . Ned. zijn
. E. to be .
In zes verzen in Mc 1 : (1) Mc
1,6 . (2) Mc
1,13 . (3) Mc
1,22 . (4) Mc
1,23 . (5) Mc
1,33 . (6) Mc
1,45 .
Mc 1,13.3.
en (in) . Taalgebruik in het NT : en
(in) . Taalgebruik in Mc : en
(in) . Hebr. bë . Fr. en . Ned. in . Fr. dans .
In Mc 1 (13) : (1) Mc
1,2 . (2) Mc
1,3 . (3) Mc
1,4 . (4) Mc
1,5 . (5) Mc
1,8 . (6) Mc
1,9 . (7) Mc
1,11 . (8) Mc
1,13 . (9) Mc
1,15 . (10) Mc
1,16 . (11) Mc
1,19 . (12) Mc
1,20 . (13) Mc
1,23 .
Mc 1,13.4.
bep. lidw. dat. vr. enk. tè(i) (de) . Taalgebruik in het NT : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
In zes verzen in Mc 1 . In de drie verzen en tè(i) erèmô(i)
= in de woestijn : (1) Mc
1,3 . (2) Mc
1,4 . (3) Mc
1,13 . Verder in (4) Mc
1,16 . (5) Mc
1,22 . (6) Mc
1,23 .
5. datief vrouwelijk enk. erèmô(i) = in de woestijn , van het
zelfst. naamw. erèmos (woestijn) . Taalgebruik in het NT : erèmos
(woestijn) . Taalgebruik in Mc. : erèmos
(woestijn) . Hebr. chârëbâh (chrbh : 11) , mv. chârâbhôth
(chrbwth : 14) . De berg chorebhâh (Choreb) . hammidëbar (de woestijn)
(39) . Cfr. heremiet < herèmitos : kluizenaar (claustrum : gesloten)
. désert < Latijnse de-sertus : verlaten ; serere , sertum : aaneenrijgen
, aaneenschakelen . Een plaats is eenzaam om tot rust te komen . Een huis is
verlaten nadat de bewoners zijn gevlucht , gestorven of gedood . Een weg is
verlaten .
In 6 van de 9 verzen komt een vorm van erèmos (woestijn) voor in Mc 1
: (1) Mc
1,3 . (2) Mc
1,4 . (3) Mc 1,12 . (4) Mc
1,13 . (5) Mc
1,35 . (6) Mc
1,45 .
- dat. vr. enk. erèmô(i) in drie verzen : (1) Mc
1,3 . (2) Mc
1,4 . (3) Mc
1,13 .
- acc. vr. enk. erèmon in (1) Mc 1,12 . (2) Mc
1,35 .
- en erèmois (eenzame plaatsen) in Mc
1,45 .
In Mc 1,3 wordt Js geciteerd . In Mc
1,4 krijgt het bijbelcitaat zijn vervulling in de persoon van Johannes de
Doper , in Mc
1,12 en Mc
1,13 in de persoon van Jezus .
3. - 5. en tèi erèmôi (in de woestijn) . Taalgebruik : erèmos (woestijn, eenzaam) , Mc 1,12 . Datief vrouwelijk enkelvoud . In drie verzen bij Marcus : (1) Mc 1,3 . (2) Mc 1,4 . (3) Mc 1,13 .
De sterke gelijkenis tussen enerzijds Marcus en anderzijds Exodus schetst het beeld van Mozes en de nieuwe Mozes . Zoals Mozes in de woestijn heeft verbleven , zo ook Jezus .
Mc 1,13 | Ex 34,28 | Ex 24,18 |
kai (en) èn (hij was) | wajëhi - kai (en) èn (hij was) | wajëhi Mosjèh - kai (en Mozes) èn (hij was) |
en tèi erèmôi (in de woestijn) | sjâm `im adonaj - ekei (daar) Môusès (Mozes) enantion kuriou (tegenover de Heer) | ekei (daar) bâhâr - en tôi horei (op de berg) |
tesserakonta hèmeras (veertig dagen) | ´arëbâ`îm jôm we´arëbâ`îm lâjëlâh - tessarakonta hèmeras kai tessarakonta nuktas (40 dagen en 40 nachten) | ´arëbâ`îm jôm we´arëbâ`îm lâjëlâh - tessarakonta hèmeras kai tessarakonta nuktas (40 dagen en 40 nachten) |
7 woorden - 15 lettergrepen | lèhèm lo´ ' âhal ûmaîm lo' sjâthâh - arton ouk efagen kai hudôr ouk epien (brood at hij niet en water dronk hij niet) | |
20. Jezus door de Satan op de proef gesteld : Mc 1,12-13 - Mt 4,1-11 - Lc 4,1-13 - | De nieuwe stenen platen : Ex 34,1-35 - | Het verbond : Ex 24,1-18 - |
7.
-- hèmeras tinas (bepaalde / enkele dagen) . Taalgebruik : hèmera (dag) , zie Mc
1,13 . In vier verzen in het NT , enkel in Hnd : (1) Hnd
9,19 . (2) Hnd
10,48 . (3) Hnd
16,12 . (4) Hnd
24,24 .
- hèmera (dag) . Nominatief of datief (hèmerai)
enkelvoud .
hèmera (dag) | bijbel | O.T. | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. |
nom. en dat. vr. enk. hèmera(i) | 854 | 750 | 104 | 13 | 3 | 26 | 17 | 12 | 46 | 4 | 42 | 59 | ||
gen. vr. enk. + acc. vr. mv hèmeras | 799 | 586 | 124 | 13 | 11 | 14 | 8 | 40 | 34 | 12 | 38 | 46 | ||
acc. vr. enk. hèmeran | 266 | 210 | 56 | 4 | 2 | 7 | 3 | 19 | 20 | 1 | 13 | 16 | ||
gen. vr. mv. hèmerôn | 206 | 184 | 22 | 3 | 2 | 4 | 1 | 8 | 3 | 1 | 9 | 10 | 2 | 1 |
dat. vr. mv. hèmerais | 228 | 180 | 48 | 6 | 5 | 18 | 2 | 10 | 4 | 3 | 29 | 31 | ||
totaal |
8. pass. part. praes. nom. man. enk. peirazomenos (bekoord) van het werkw.
peirazô (beproeven, op de proef stellen) . Taalgebruik in het NT : peirazô
(beproeven, op de proef stellen) . Taalgebruik in Mc : peirazô
(beproeven, op de proef stellen) . peira : proef , poging . Lat. probare
(proberen , be-proeven) . ex-periment (uit-probering , ervaring) . Hebr. nâsâh
.
Mc (1) : (1) Mc
1,13 . Een vorm van peirazô (beproeven) in 4 verzen in Mc :
(1) Mc
1,13 . (2) Mc
8,11 . (3) Mc
10,2 . (4) Mc
12,15 .
Mc 1,13.10. bep. lidw. gen. mann. + onz. enk. tou (de) . Taalgebruik in het NT : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. und . In acht verzen in Mc 1 : (1) Mc 1,1 . (2) Mc 1,10 . (3) Mc 1,13 . (4) Mc 1,14 . (5) Mc 1,15 . (6) Mc 1,19 . (7) Mc 1,24 . (8) Mc 1,44
11. gen. mann. enk. satana (satan) van het zelfst. naamw. satanas (satan) .
Taalgebruik in het NT : satanas
(satan) . Taalgebruik in Mc : satanas
(satan) .
Mc (1) : (1) Mc
1,13 . Een vorm van satanas (satan) in 5 verzen in Mc : (1) Mc
1,13 . (2) Mc
3,23 (satanas en satanan) . (3) Mc
3,26 . (4) Mc
4,15 . (5) Mc
8,33 .
Mc 1,13.12.
bep. lidw. gen. mann. + onz. enk. tou (de) . Taalgebruik in het NT : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Mc 1 (8) : (1) Mc
1,1 (onz.) . (2) Mc
1,10 (mann.) . (3) Mc
1,13 (mann.) . (4) Mc
1,14 (mann.) . (5) Mc
1,15 (mann.) . (6) Mc
1,19 (mann.) . (7) Mc
1,24 (mann.) . (8) Mc
1,44 (mann.) .
Mc 1,13.14.
meta (met , na) . Taalgebruik in het NT : meta
(na , met) . Taalgebruik in Mc : meta
(na , met) . Voorzetsel . Hebr. `im .
-- Lat. cum . Ned. met (Gr. me - ta = met die dingen) . D. mit . E. with . Fr.
avec (< apud hoc : met dat) .
-- Lat. post-quam . Ned. na-dat . D. nachdem . Fr. après (< ad pressum
= tot ge-perst , opeengeperst ; primere , pressum : persen ) . E. after .
Mc 1 (4) : (1) Mc
1,13 (meta + gen. : met) . (2) Mc
1,14 (meta + acc. : na) . (3) Mc
1,20 (meta + gen. : met) . (4) Mc
1,29 (meta + gen. : met) .
Mc 1,13.15. bep. lidw. gen. m. + vr. + onz. mv. tôn (de) . Taalgebruik in het NT : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) . Mc 1 (4) : (1) Mc 1,7 . (2) Mc 1,11 . (3) Mc 1,13 . (4) Mc 1,20
Mc 1,13.17.
bep. lidw. gen. mann. + onz. enk. tou (de) . Taalgebruik in het NT : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Mc 1 (8) : (1) Mc
1,1 (onz.) . (2) Mc
1,10 (mann.) . (3) Mc
1,13 (mann.) . (4) Mc
1,14 (mann.) . (5) Mc
1,15 (mann.) . (6) Mc
1,19 (mann.) . (7) Mc
1,24 (mann.) . (8) Mc
1,44 (mann.) .
18. bep. lidw. nom. mann. mv. hoi (de) . Taalgebruik in het NT : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Mc 1 (4) : (1) Mc
1,5 . (2) Mc
1,13 . (3) Mc
1,22 . (4) Mc
1,36 .
19. nom. mann. mv. aggeloi van het zelfst. naamw. aggelos (engel, boodschapper)
. Taalgebruik in het NT : aggelos
(engel) . Taalgebruik in Mc : aggelos
(engel) . Stam : n - g - l . L. angelus . Fr. ange . N. engel . Fr. un messager
uit L. mittere (zenden) , missus = gezonden . Hebr. malë´akh .
Mc (3) : (1) Mc
1,13 . (2) Mc
12,25 . (3) Mc
13,32 . Een vorm van aggelos (engel, boodschapper) in Mc (6) : (1) Mc
1,2 . (2) Mc
1,13 . (3) Mc
8,38 . (4) Mc
12,25 . (5) Mc
13,27 . (6) Mc
13,32 .
21. pers. voornaamw. dat. mann. enk. autô(i) (hem) . Taalgebruik in het
NT : voornaamwoord
autos . Taalgebruik in Mc. : voornaamwoord
autos .
Mc 1 (10) : (1) Mc
1,13 . (2) Mc
1,18 . (3) Mc
1,25 . (4) Mc
1,27 . (5) Mc
1,30 . (6) Mc
1,37 . (7) Mc
1,40 . (8) Mc
1,41 . (9) Mc
1,43 . (10) Mc
1,44 .
21. Begin van Jezus'optreden in Galilea : Mc 1,14-15 - Mc 1,14-15 - Mt 4,12-17 - Lc 4,14-15 - bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Mc (Marcus) -- Mc 1 -- Mc 1,14 - Mc 1,15 -
Herodias neemt het niet dat Herodes de levieten wordt gelezen door de profeet uit de woestijn , Johannes de Doper . Wellicht heeft zij erop aangedrongen om hem gevangen te zetten . Hij is een lastpost tussen hun liefdesavontuur ; zij en koning Herodes . Werd er een prijs beloofd aan wie hem zou uitleveren ? Wellicht iemand uit de intieme kring van Johannes speelt zijn meester in handen van Herodes . De groep leerlingen van Johannes de Doper vlucht verschrikt weg .
Jezus gaat naar Galilea terug nadat Johannes is overgeleverd en in handen van koning Herodes komt . De overlevering van Johannes kondigt reeds aan wat later met Jezus zal gebeuren . Jezus zal overgeleverd worden door iemand van zijn intieme kring , de twaalf ; hij levert Jezus over aan de hogepriesters en de oudsten , die hem vervolgens overleveren aan Pilatus , die hem tenslotte laat kruisigen . Meningsverschillen worden wellicht verabsoluteerd en leiden tot een extreme houding die ertoe leidt dat Johannes de Doper , en later Jezus , worden overgeleverd om uit de weg te worden geruimd . Een wettelijke weg wordt gezocht om tegenstanders te liquideren .
Mc 1,14 - Mc 1,14 : 21. Begin van Jezus'optreden in Galilea - Mc 1,14-15 - Mt 4,12-17 - Lc 4,14-15 - bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Mc (Marcus) -- Mc 1 -- Mc 1,14 - Mc 1,15 - | ||||||||||||||||
|
Statenvertaling . 14 En nadat Johannes overgeleverd was, kwam Jezus in Galilea,
predikende het Evangelie van het Koninkrijk Gods.
King James Bible . Now after that John was put in prison, Jesus came into
Galilee, preaching the gospel of the kingdom of God,
Luther-Bibel . 14 Nachdem aber Johannes gefangen gesetzt war, kam Jesus nach
Galiläa und predigte das Evangelium Gottes
Mc 1,14 | Mt 4,12 | ||
Meta de to paradothènai ton Iôannèn èlthen ho Ièsous eis tèn Galilaian | Ἀκούσας δὲ ὅτι Ἰωάννης παρεδόθη ἀνεχώρησεν εἰς τὴν Γαλιλαίαν. |
Tekstanalyse van Mc 1,14 . Dit vers Mc 1,14 telt 19 woorden en 95 (5 X 19) letters . De getalswaarde van Mc 1,14 is 9163 (7 X 7 X 11 X 17) .
Mc 1,14.1. Μετὰ (= meta: met, na; vz met gen, acc; afkorting: μετ' = met' OF μεθ' = meth') Taalgebruik in het NT : meta (na , met) . Taalgebruik in de LXX : meta (na , met) . Taalgebruik in Mc : meta (na , met) . Mc 1 (4) : (1) Mc 1,13 (meta + gen. : met) . (2) Mc 1,14 (meta + acc. : na) . (3) Mc 1,20 (meta + gen. : met) . (4) Mc 1,29 (meta + gen. : met) .
meta (na, met) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
1 | meta | 1443 | 1159 | 284 | 42 | 34 | 37 | 24 | 48 | 77 | 22 | 113 | 137 |
2 | met' | 737 | 611 | 126 | 18 | 16 | 21 | 23 | 14 | 10 | 24 | 55 | 78 |
3 | meth' | 217 | 174 | 43 | 10 | 3 | 4 | 8 | 1 | 16 | 1 | 17 | 25 |
totaal | 2398 | 1953 | 454 | 70 | 53 | 62 | 55 | 63 | 103 | 44 | 185 | 240 |
meta (na, met) | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | |
1 | meta | 34 | 4 : (1) Mc 1,13 . (2) Mc 1,14 . (3) Mc 1,20 . (4) Mc 1,29 . | 1 : Mc 2,16 . | 2 : (1) Mc 3,6 . (2) Mc 3,7 . | 1 : Mc 4,16 . | 1 : Mc 6,25 . | 3 : (1) Mc 8,10 . (2) Mc 8,31 . (3) Mc 8,38 . | 2 : (1) Mc 9,2 . (2) Mc 9,31 . | 2 : (1) Mc 10,30 . (2) Mc 10,34 . | 1 : Mc 11,11 . | 2 : (1) Mc 13,24 . (2) Mc 13,26 . | 10 : (1) Mc 14,1 . (2) Mc 14,14 . (3) Mc 14,17 . (4) Mc 14,28 . (5) Mc 14,43 . (6) Mc 14,48 . (7) Mc 14,54. (8) Mc 14,62 . (9) Mc 14,67 . (10) Mc 14,70 . | 3 : (1) Mc 15,1 . (2) Mc 15,7 . (3) Mc 15,31 . | 2 : (1) Mc 16,12 . (2) Mc 16,19 . | |
2 | met' | 16 | 1 : Mc 1,36 . | 2 : (1) Mc 2,19 . (2) Mc 2,25 . | 2 : (1) Mc 3,5 . . (2) Mc 3,14 . . | 1 : Mc 4,36 . | 4 : (1) Mc 5,18 . (2) Mc 5,24 . (3) Mc 5,37 . (4) Mc 5,40 . | 1 : Mc 6,50 . | 4 : (1) Mc 14,18 . (2) Mc 14,20 . (3) Mc 14,33 . (4) Mc 14,43 . | 1 : Mc 6,50 . | ||||||
3 | meth' | 3 | 1 : Mc 8,14 | 1 : Mc 9,8 . | 1 : Mc 14,7 . | |||||||||||
totaal | 53 | 5 | 3 | 4 | 2 | 4 | 2 | 4 | 3 | 2 | 1 | 2 | 15 | 3 | 3 |
-- Lat. cum . Ned. met (Gr. me - ta = met die dingen) . D. mit . E. with . Fr.
avec (< apud hoc : met dat) .
-- Lat. post-quam . Ned. na-dat . D. nachdem . Fr. après (< ad pressum
= tot ge-perst , opeengeperst ; primere , pressum : persen ) . E. after .
Mc 1,14.2.
δὲ (= de: tegenover, echter; nevenschikkend vw).Taalgebruik in het NT : de
(echter) . Taalgebruik in de LXX : de
(echter) . Taalgebruik in Mc : de
(echter) . Het staat steeds als tweede woord in de zin . Het kan een lichte
tegenstelling aanduiden . Om verandering van personage of situatie aan te duiden . Mc 1 (5) : (1) Mc
1,8 . (2) Mc
1,14 . (3) Mc
1,30 . (4) Mc
1,32 . (5) Mc
1,45 . In Mc
1,8 werden Johannes de Doper en Jezus met elkaar vergeleken , waarbij Jezus
de belangrijkste persoon is . Vanaf Mc
1,14 begint het optreden van Jezus
.
de (echter) | de (echter) Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
de | 149 + 2 | 5 | 6 | 1 | 4 | 5 | 8 | 8 | 5 | 10 | 23 | 4 | 7 | 13 | 23 | 20 | 7 | 6210 | 3754 | 2456 | 421 | 149 | 478 | 203 | 490 | 708 | 7 | 1048 | 1251 |
d' | d' | 1 | 1 | 73 | 50 | 23 | 12 | 2 | 5 | 1 | 3 | 19 | 20 | ||||||||||||||||
Totaal | 6283 | 3804 | 2479 | 433 | 151 | 483 | 204 | 490 | 711 | 7 | 1067 | 1271 |
kai (en) | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 |
verzen (678) (666) | 678 | 45 | 28 | 35 | 41 | 43 | 56 | 37 | 38 | 50 | 52 | 33 | 44 | 37 | 72 | 47 | 20 / 8 |
kai = en (555) (547) | 555 | 40 | 26 | 32 | 33 | 37 | 52 | 26 | 36 | 40 | 37 | 29 | 33 | 26 | 60 | 33 | 15 / 7 |
verschil (123) (115) | 123 | 5 | 2 | 3 | 8 | 6 | 4 | 11 | 2 | 10 | 15 | 4 | 11 | 11 | 12 | 14 | 5 / 1 |
Mc 1,14.1.
- 2. μετα δε = meta de (na echter) . NT (21) . Mt (3) : (1) Mt
1,12 . (2) Mt
25,19 . (3) Mt
26,32 . Mc (2) : (1) Mc
1,14 . (2) Mc
16,12 . Lc (3) : (1) Lc
1,24 . (2) Lc
10,1 . (3) Lc
18,4 . Joh (2) : (1) Joh
4,43 . (2) Joh
19,38 . Hnd (9) : (1) Hnd 13,15 . (2) Hnd 15,13 . (3) Hnd 15,36 . (4) Hnd 18,1 . (5) Hnd 20,1 . (6) Hnd 21,15 . (7) Hnd 24,1 . (8) Hnd 24,24 . (9) Hnd 28,11 . Br. (2) : (1) Heb 9,3 . (2) Heb 9,27 . Telkens met acc. . Na Johannes de Doper komt Jezus .
- δε μετα = de meta (echter na) . NT (9) : (1) Mt 20,2 . (2) Mt
24,29 . (3) Lc
9,28 . (4) Joh
13,7 . (5) Joh
18,18 . (6) Hnd 28,17 . (7) 2
Kor 8,18 . (8) Gal 4,25 . (9) Heb 7,21 .
- και μετα = kai meta (en na / met) . NT (21) : (1) Mc
14,70 . (2) Mc 15,28 . (3) Lc
5,27 . (4) Lc 12,4 . (5) Lc 17,8 . (6) Lc
22,37 . (7) Lc
22,58 . (8) Joh
11,11 . (9) Joh
13,27 . (10) Hnd 7,7 . (11) Hnd 13,17 . (12) Hnd 13,20 . (13) Hnd 28,13 . (14) 1
Joh 1,3 . (15) Apk 7,1 . (16) Apk 11,11 . (17) Apk 18,1 . (18) Apk 19,1 . (19) Apk 19,19 . (20) Apk 19,20 . (21) Apk 20,3 .
- και μετ' = kai met' (en na / met) . NT (6) : (1) Mt
26,47 . (2) Mc
14,43 . (3) Lc 15,13 . (4) Joh
19,18 . (5) Apk 14,1 . (6) Apk 15,5 .
- και μεθ' = kai meth' (en na) . NT (4) : (1) Mt 17,1 . (2) Mc 9,2 . (3) Joh
20,26 . (4) 2
Joh 1,2 .
Mc 1,14.3.
τὸ (= to: het, bep lidw nom en acc onz enk van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = h, το = to: de - het). Taalgebruik in het NT : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in de LXX : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord .
Mc 1 (4) : (1) Mc
1,10 (acc.) . (2) Mc
1,12 (nom.) . (3) Mc
1,14 (acc.) . (4) Mc
1,26 (nom.) . In drie verzen is het bep. lidw. to (het) verbonden met het
zelfst. naamw. πνευμα = pneuma (geest) : (1) Mc
1,10 (acc.) . (2) Mc
1,12 (nom.) . (3) Mc
1,26 (nom.) .
lidw. enk. | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
3. | nom. + acc. onz. enk. to | 108 | 4 | 3 | 4 | 7 | 12 | 7 | 6 | 2 | 9 | 4 | 4 | 3 | 12 | 22 | 5 | 4 | 5941 | 4582 | 1359 | 186 | 108 | 181 | 121 | 172 | 482 | 109 | 475 | 596 |
Totaal | 940 | 67 | 45 | 41 | 64 | 70 | 71 | 62 | 36 | 66 | 71 | 40 | 59 | 53 | 106 | 61 | 28 | 54298 | 42002 | 12296 | 1648 | 940 | 1649 | 1422 | 1696 | 4013 | 928 | 4237 | 5659 |
- Nederl. . : bepaald lidwoord de / het . Arabisch : bepaald lidw. اَل = ´al (de) . D. : der , die , das enz. . E. : the . Fr. : le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) . Gr. ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het) . Taalgebruik in het NT : bepaald lidwoord . Hebreeuws : הַ = ha (de, het) . Taalgebruik in Tenakh : ha (de, het) .
Mc 1,14.1.
- 3. μετα δε το = meta de to . NT (5) : (1) Mt
26,32 . (2) Mc
1,14 . (3) Hnd 15,13 . (4) Hnd 20,1 . (5) Heb 9,3 . Telkens met een infinitief .
- μετα το = meta to . NT (13) : (1) Mc
14,28 . (2) Mc
16,19 . (3) Lc 12,5 . (4) Lc 22,20 . (5) Joh
13,27 . (6) Hnd
1,3 . (7) Hnd 7,4 . (8) Hnd 10,37 . (9) Hnd 10,41 . (10) Hnd 12,4 . (11) Hnd 19,21 . (12) 1
Kor 11,25 . (13) Heb 10,26 . Niet met een infinitief in (1) Hnd 10,37 . (2) Hnd 12,4 .
- και μετα το = kai meta to (en na) . NT (1) : Joh
13,27 .
Mc (2) : μετα (δε) το = meta (de) to . (1) Mc
14,28 . (2) Mc 14,28 . (3) Mc
16,19 . Vermits Mc 16,9-20 als een latere toevoeging wordt beschouwd , resten
nog Mc
1,14 en Mc
14,28 . Ze zijn aan elkaar gelinkt . STAP VOOR STAP !
- Mc 1,14 : μετα δε το παραδοθηναι τον ιωαννην = meta de to paradothènai ton Iôannèn (na echter het overgeleverd
zijn van Johannes) .
- Mc 14,28 : μετα το εγερθηναι με = meta to egerthènai me (na het opgewekt zijn van mij) .
De overlevering gebeurde in het verleden , de opwekking moet nog in de toekomst
plaatsvinden . Toch staat in beide verzen een pass. inf. aor. . Deze twee verzen
omvatten het hele openbaar leven van Jezus .
Mc 1,14.4.παραδοθηναι (= paradothènai: overgeleverd zijn; pass inf aor van het wkw
παραδιδωμι = paradidômi: overleveren) . Taalgebruik in het NT : paradidômi
(overleveren) . Taalgebruik in de LXX : paradidômi
(overleveren) . Taalgebruik in Mc : paradidômi
(overleveren) . Bijbel (3) : (1) Js 23,7 . (2) Mc 1,14 . (3) Lc 24,7 . Een vorm van παραδιδωμι = paradidômi (overleveren) in de LXX (277) , in het NT (120) , in Mc (21) . In de LXX kan παραδιδωμι = paradidômi (overleveren) de vertaling van 28 verschillende Hebreeuwse (werk)woorden zijn .
- Johannes de Doper kondigt een sterkere aan (Mc 1,7-8) . Dan volgt de doop van Jezus in de Jordaan door Johannes (Mc 1,.9-10) . We mogen veronderstellen dat Johannes aan de Jordaan blijft . Jezus gaat naar de woestijn . Gelukkig maar dat Johannes de Doper en Jezus zich op een verschillende plek bevinden wanneer Johannes de Doper wordt overgeleverd . Anders was Jezus wellicht ook overgeleverd .
paradidômi (overleveren) | Mc | Mc 1 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 7 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | syn. | ev. | P. | A. b. | |
13 | pass. inf. aor. paradothènai | 1 | (1) Mc 1,14 . | 3 | 1 | 2 | 1 | 1 | 2 | 2 | ||||||||||||||
Totaal | 23 | 1 | 1 | 1 | 1 | 2 | 2 | 3 | 9 | 3 |
1. | 2. | 6. | 7. | 5. | 3. | 4. |
Mc 1,14 | Mc 3,19 | Mc 14,42 | Mc 14,44 | Mc 14,18 | Mc 14,10 | Mc 14,11 |
meta de (Nadat echter) | kai Ioudan Iskariôth (Judas Iskariot) | idou (zie) | amèn legô humin hoti heis ex humôn (voorwaar ik zeg je dat één uit jullie) | hina (opdat) | kai ezètei (en hij zocht) | |
paradothènai (Johannes werd overgeleverd) ton Iôannèn | hos kai paredôken auton (die hem ook overleverde) | ho paradidous me (die mij overlevert) èggiken (is nabij) | dedôken de ho paradidous auton sussèmon (hem echter overleverend heeft hij een teken gegeven) | paradôsei me (mij zal overleveren) | auton paradoi autois (hij hem aan hen zou overleveren) | pôs auton eukairôs paradôi (hoe hij hem op een geschikt moment zou overleveren) |
21. Begin van Jezus'optreden in Galilea : Mc 1,14-15 - Mt 4,12-17 - Lc 4,14-15 - | 97. Roeping van de Twaalf : Mc 3,13-19 - Lc 6,12-16 - | 329. Jezus in Getsemane : Mc 14,32-42 - Mt 26,36-46 - Lc 22,40-46 - | 330. Gevangenneming van Jezus : Mc 14,43-52 - Mt 26,47-56 - Lc 22,47-53 - | 321. Aanduiding van de verrader : Mc 14,17-21 - Mt 26,20-25 - Lc 22,14 - | 319. Verraad van Judas : Mc 14,10-11 - Mt 26,14-16 - Lc 22,3-6 - | 319. Verraad van Judas : Mc 14,10-11 - Mt 26,14-16 - Lc 22,3-6 - |
sanhedrin | Pilatus | ||||||
bijbelplaats | Mc 14,21 | Mc 14,41 | Mc 9,31 | Mc 10,33 | Mc 10,33 - Mc 10,34 | Mc 15,2 | Mc 15,15 |
Jezus | ouai de tôi anthrôpôi ekeinôi di'hou ho huios tou anthrôpou (wee echter die mens door wie de mensenzoon) | idou paradidotai ho huios tou anthrôpou (zie wordt overgeleverd de mensenzoon) | hoti ho huios tou anthrôpou (dat de mensenzoon) | kai ho huios tou anthrôpou (en de mensenzoon) | kai (en) | kai (en) | |
wordt overgeleverd | paradidotai (wordt overgeleverd) | paradidotai (wordt overgeleverd) | paradothèsetai (zal overgeleverd worden) | kai paradôsousin auton (en zij zullen hem overleveren) | paredôkan Pilatôi (zij leverden - hem - uit aan Pilatus) | paredôken (leverde hij over) ton Ièsoun (Jezus) | |
tot | eis tas cheiras tôn hamartôlôn (in de handen van de zondaars) | eis cheiras hamartôlôn (in handen van zondaars) | kai katakrinousin auton thanatôi (en zullen veroordelen hem ter dood) | ... kai apoktenousin (en doden) | hina staurôthè (opdat hij zou gekruisigd worden. | ||
321. Aanduiding van de verrader : Mc 14,17-21 - Mt 26,20-25 - Lc 22,14 - | 329. Jezus in Getsemane : Mc 14,32-42 - Mt 26,36-46 - Lc 22,40-46 - | 171. Tweede lijdensvoorspelling :Mc 9,30-32 - Mt 17,22-23 - Lc 9,43b-45 - | 273. Derde lijdensvoorspelling : Mc 10,32-34 - Mt 20,17-19 - Lc 18,31-34 - | 273. Derde lijdensvoorspelling : Mc 10,32-34 - Mt 20,17-19 - Lc 18,31-34 - | 336. Naar Pilatus : Mc 15,1 - Mt 27,1-2 - Lc 22,66-71 - Lc 23,1 - | 342. Jezus ter dood veroordeeld : Mc 15,15 - Mt 27,24-26 - Lc 23,24-25 - |
Het thema van de overlevering speelt in het hele evangelie een belangrijke rol . Het
bevat twee aspecten . Enerzijds is er de overlevering die tot de dood leidt
. (Zo kan het niet langer blijven doorgaan.) . Johannes de Doper wordt overgeleverd
. Jezus wordt overgeleverd en ook de leerlingen van Jezus worden overgeleverd
. De overlevering gebeurt door iemand uit de intieme kring : huisgenoten , familiekring
, leerlingengroep . Het is het gevolg van een onoverbrugbaar meningsverschil
. Innerlijke verscheurdheid , met gevolg : prooi voor de vijand , de Romeinen
. Verscheurdheid omtrent geweldloosheid of gewelddadig verzet . Anderzijds is
er de overlevering die tot leven leidt (de traditio) .
- Het verhaal over de overlevering van Johannes de Doper blijft vaag . We komen niet te weten door wie Johannes werd overgeleverd en aan wie . Maar na de overlevering komt Jezus wel in beweging . Hij gaat naar Galilea .
Mc 1,14.5. τὸν (= ton: de, bep lidw acc mann enk van het bep lidw ὁ = ho , ἡ = hè , το = to: de - het). Taalgebruik in het NT : bepaald lidwoord . Taalgebruik in de LXX : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald lidwoord . Mc 1 (8) : (1) Mc 1,2 . (2) Mc 1,7 . (3) Mc 1,9 . (4) Mc 1,14 . (5) Mc 1,16 . (6) Mc 1,19 . (7) Mc 1,20 . (8) Mc 1,45 .
lidw. enk. | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
8. | acc. m. + onz. enk. ton | 124 | 8 | 9 | 5 | 11 | 10 | 7 | 13 | 6 | 9 | 5 | 4 | 7 | 2 | 12 | 11 | 5 | 6202 | 4880 | 1322 | 167 | 124 | 191 | 197 | 244 | 338 | 61 | 482 | 679 |
Totaal | 940 | 67 | 45 | 41 | 64 | 70 | 71 | 62 | 36 | 66 | 71 | 40 | 59 | 53 | 106 | 61 | 28 | 54298 | 42002 | 12296 | 1648 | 940 | 1649 | 1422 | 1696 | 4013 | 928 | 4237 | 5659 |
- Nederl. . : bepaald lidwoord de / het . Arabisch : bepaald lidw. اَل = ´al (de) . D. : der , die , das enz. . E. : the . Fr. : le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) . Gr. ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het) . Taalgebruik in het NT : bepaald lidwoord . Hebreeuws : הַ = ha (de, het) . Taalgebruik in Tenakh : ha (de, het) .
Mc 1,14.6.
Ἰωάννην (= Iôannèn: Johannes; zn eigennaam acc mann enk van het zn ιωαννης = Jôannès: Johannes). Taalgebruik in het NT : Iôannès
(Johannes) . Taalgebruik in Mc : Iôannès
(Johannes) .
Johannes de Doper : Mc (6) : (1) Mc
1,14 . (2) Mc
6,16 . (3) Mc
6,17 . (4) Mc
6,20 . (5) Mc
8,28 . (6) Mc
11,32 . ;
Een vorm van ιωαννης = Jôhannès (Johannes) de Doper in Mc (15) : (1) Mc
1,4 (nom. ιωαννης = Iôannès) . (2) Mc 1,6 (nom. ιωαννης = Iôannès)
. (3) Mc
1,9 (gen. ιωαννου = Iôannou) . (4) Mc
1,14 (acc. ιωαννην = Iôannèn) . (5) Mc
2,18 (gen. ιωαννου = Iôannou) . (6) Mc
6,14 (nom. ιωαννης = Iôannès) . (7) Mc
6,16 (acc. ιωαννην = Iôannèn) . (8) Mc
6,17 (acc. ιωαννην = Iôannèn) . (9) Mc
6,18 (nom. ιωαννης = Iôannès) . (10) Mc
6,20 (acc. ιωαννην = Iôannèn) . (11) Mc
6,24 (gen. ιωαννου = Iôannou) . (12) Mc
6,25 (gen. ιωαννου = Iôannou) . (13) Mc
8,28 (acc. ιωαννην = Iôannèn) . (14) Mc
11,30 (gen. ιωαννου = Iôannou) . (15) Mc
11,32 (acc. ιωαννην = Iôannèn) .
- Hebr. : jôchanan . Ned. : Johan . D. : Johannes . E. : John . Fr. : Jean
.
Mc 1,14.1. - 6. STAP VOOR STAP ! (Mc 1,14 -> Mc 14,28 -> Mc 16,6 . Een stap bij het begin naar een stap naar het einde .
- Mc 1,14 : μετα δε το παραδοθηναι τον ιωαννην = meta de to paradothènai ton iôannèn (nadat echter Johannes
werd overgeleverd) .
- Mc 14,28 : αλλα μετα το εγερθηναι με = alla meta to egerthènai me (maar na het opgewekt zijn van mij) .
- De 2 zinsdelen zijn op gelijke wijze opgebouwd . In beide versdelen gaat het om een tijdsbepaling gevormd door het voorzetsel μετα = meta (na) en gevolgd door een verzelfstandigde infinitiefzin . Een tegenstelling , zwak in Mc 1,14 (δε = de (echter) , sterk in Mc 14,28 (αλλα = alla (maar) , maar er zijn tekstvarianten . In beide versdelen staat de infinitief in de pass. aor . Na de infinitief volgt een acc. die het onderwerp van de infinitiefzin aangeeft . Johannes werd geschetst als een voorganger , Jezus als iemand die na hem komt . Met deze tijdszin wordt de periode van Johannes afgesloten . In Mc 14,28 kondigt Jezus zijn verrijzenis aan . In Mc 16,1-8 wordt de verrijzenis verhaald . In Mc 16,6 lezen we : ηγερθη = ègerthè (hij werd opgewekt) . Tussen Mc 1,14b en Mc 15,47 staat het 'openbaar' leven van Jezus geschreven . Zoals Johannes zal ook Jezus overgeleverd worden . In Mc
6,16 is Herodes van mening dat Johannes werd opgewekt . In Mc 16,6 zegt de jongeling dat Jezus werd opgewekt .
Gelijkaardige zinsconstructie vinden we ook in :
- Mt
26,32 // Mc 14,28 : μετα δε το εγερθηναι με = meta de to egerthènai me (na het opgewekt zijn echter van mij) .
- Hnd 15,13 : μετα δε το σιγησαι αυτους = meta de to sigèsai autous (nadat ze echter zwegen) .
Mc 1,14.7. ἦλθεν (= èlthen: hij kwam; wkw act ind aor 3de pers enk bij het wkw ἐρχόμαι = erchomai: gaan, komen; 2 wkw met verschillende stammen: ερχ = erch en ελ = el: Baeyens 102,136, zie Fr.: al-ler; om de aor van het wkw αρχομαι = archomai: beginnen en ἐρχόμαι = erchomai: gaan, komen, van elkaar te onderscheiden). Taalgebruik in het NT : erchomai (gaan, komen) . Taalgebruik in de LXX : erchomai (gaan, komen) . Taalgebruik in Mc. : erchomai (gaan, komen) . Mc (12) : (1) Mc 1,9 . (2) Mc 1,14 * . (3) Mc 1,39 * . (4) Mc 4,4 . (5) Mc 5,33 . (6) Mc 7,31 * . (7) Mc 8,10 * . (8) Mc 10,45 / Mc 10,46 *. (9) Mc 10,50 . (10) Mc 11,13 . (11) Mc 14,3 . (12) Mc 14,41 . Een vorm van ερχομαι = erchomai (gaan, komen) in de LXX (1054) , in het NT (631) , in Mc 1 (8) : (1) Mc 1,7 . (2) Mc 1,9 . (3) Mc 1,14 . (4) Mc 1,24 . (5) Mc 1,29 . (6) Mc 1,39 . (7) Mc 1,40 . (8) Mc 1,45 .
erchomai (gaan, komen) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
ind. aor. 3de p. enk. èlthen | 338 | 250 | 88 | 20 | 13 | 17 | 18 | 5 | 4 | 11 | 50 | 68 |
In Mc 1,9 gaat Jezus van Nazaret van Galilea , in Mc 1,14 gaat Jezus naar Galilea , in Mc 1,39 naar heel Galilea .
Mc 1,14.8. ὁ (= ho: de; bep lidw nom mann enk van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = hè, το = to: de - het). Taalgebruik in het NT : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald lidwoord . Mc (219) . Mc 1 (11) : (1) Mc 1,4 . (2) Mc 1,6 . (3) Mc 1,7 . (4) Mc 1,11 . (5) Mc 1,14 . (6) Mc 1,15 . (7) Mc 1,17 . (8) Mc 1,24 . (9) Mc 1,25 . (10) Mc 1,31 . (11) Mc 1,32 . (12) Mc 1,45 .
lidw. enk. | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
1. | nom. m. enk. ho | 219 | 12 | 13 | 5 | 12 | 8 | 17 | 6 | 5 | 18 | 28 | 11 | 16 | 16 | 27 | 21 | 4 | 8495 | 6052 | 2443 | 408 | 219 | 331 | 436 | 281 | 612 | 156 | 958 | 1394 |
Totaal | 940 | 67 | 45 | 41 | 64 | 70 | 71 | 62 | 36 | 66 | 71 | 40 | 59 | 53 | 106 | 61 | 28 | 54298 | 42002 | 12296 | 1648 | 940 | 1649 | 1422 | 1696 | 4013 | 928 | 4237 | 5659 |
- Nederl. . : bepaald lidwoord de / het . Arabisch : bepaald lidw. اَل = ´al (de) . D. : der , die , das enz. . E. : the . Fr. : le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) . Gr. ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het) . Taalgebruik in het NT : bepaald lidwoord . Hebreeuws : הַ = ha (de, het) . Taalgebruik in Tenakh : ha (de, het) .
Mc 1,14.9. Ἰησοῦς (= Ièsous: Jezus; eigennaam; zn nom mann enk). Taalgebruik in het NT : Ièsous
(Jezus) . Taalgebruik in de LXX : Ièsous
(Jezus) . Taalgebruik in Mc : Ièsous
(Jezus) .
Mc (57) . Mc (4) : (1) Mc
1,9 . (2) Mc
1,14 . (3) Mc
1,17 . (4) Mc
1,25 . De naam Jezus staat in de titel van het Marcusevangelie . In het verhaal duikt de naam Jezus pas op bij zijn doop door Johannes de Doper (Mc 1,9) . De naam van Jezus wordt verondersteld bij de beproeving van Jezus (Mc 1,12-13) . De naamsvermelding komt er wel wanneer Jezus naar Galilea gaat na de overlevering van Johannes de Doper . Pas in Mc 6,17 vernemen we dat Johannes in handen van Herodes was gevallen . Na de overlevering van Johannes gaat Jezus naar Galilea . Dat zal de plek zijn waar hij actief zal zijn . Zijn plek van activiteit zal verschuiven naar het meer van Galilea (Mc 3,7) , nadat Farizeeën en Herodianen een raadsbesluit gaven om Jezus uit de weg te ruimen . Bij deze koerswijziging wordt de naam van Jezus uitdrukkelijk vermeld . Dan is het wachten tot Mc 5,6 om de naam van Jezus te horen .
- In Mc 1,9 duikt Jezus in het verhaal op . Er staat nog geen bepaald lidwoord bij de naam Jezus . In Mc 1,14 is dat wel het geval . Jezus is gekend .
Ièsous (Jezus) | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
1 | nom. mann. enk. Ièsous | 57 | 4 : (1) Mc 1,9 . (2) Mc 1,14 . (3) Mc 1,17 . (4) Mc 1,25 . | 4 : : (1) Mc 2,5 . (2) Mc 2,8 . (3) Mc 2,17 . (4) Mc 2,19 . | 1 : Mc 3,7 . | 3 : (1) Mc 5,20 . (2) Mc 5,30 . (3) Mc 5,36 . | 1 : Mc 6,4 . | 1 : Mc 8,27 . | 5 : (1) Mc 9,2 . (2) Mc 9,23 . (3) Mc 9,25. (4) Mc 9,27 . (5) Mc 9,39 . | 16 : (1) Mc 10,5 . (2) Mc 10,14 . (3) Mc 10,18 . (4) Mc 10,21 . (5) Mc 10,23 . (6) Mc 10,24 . (7) Mc 10,27 . (8) Mc 10,29 . (9) Mc 10,32 . (10) Mc 10,38 . (11) Mc 10,39 . (12) Mc 10,42 . (13) Mc 10,47 . (14) Mc 10,49 . (15) Mc 10,51 . (16) Mc 10,52 . | 4 : (1) Mc 11,6 . (2) Mc 11,22 . (3) Mc 11,29 . (4) Mc 11,33 . | 5 : (1) Mc 12,17 . (2) Mc 12,24 . (3) Mc 12,29 . (4) Mc 12,34 . (5) Mc 12,35 . | 2 : (1) Mc 13,2 . (2) Mc 13,5 . | 7 : (1) Mc 14,6 . (2) Mc 14,18 . (3) Mc 14,27 . (4) Mc 14,30 . (5) Mc 14,48 . (6) Mc 14,62 . (7) Mc 14,72 . | 3 : (1) Mc 15,5 . (2) Mc 15,34 . (3) Mc 15,37 . | 1 : Mc 16,19 . | 604 | 149 | 455 | 110 | 57 | 55 | 194 | 10 | 28 | 1 | 222 | 416 | |
totaal | 81 | 6 | 5 | 1 | 8 | 2 | 1 | 8 | 18 | 6 | 5 | 2 | 11 | 6 | 2 | 1115 | 223 | 892 | 150 | 81 | 87 | 238 | 69 | 255 | 12 | 318 | 556 |
- יְהוֹשֻׁעַ = jëhôsju`a
(Jozua) . Taalgebruik in Tenakh : jëhôsju`a
(Jozua) . Getalswaarde : jod = 10 , he = 5 , waw = 6 , sjin = 21 of 300 ,
ajin = 16 of 70 ; totaal : 58 (2 X 29) OF 391 (17 X 23) . Structuur : 1 - 5
- 6 - 3 - 7 . De som van de elementen is telkens 4 . Tenakh (177) . Pentateuch (16) . Eerdere Profeten (152) . Joz
(142) . Re (6) . 1 S (2) . 1 K (1) . 2 K (1) .
- In Mc 1 komt een vorm van de naam Jezus in slechts zes verzen voor : (1) Mc
1,1 (gen. ιησου = Ièsou) . (2) Mc
1,9 (nom. ιησους = Ièsous) . (3) Mc
1,14 (nom. ιησους = Ièsous) . (4) Mc
1,17 (nom. ιησους = Ièsous) . (5) Mc
1,24 (voc. ιησου = Ièsou) . (6) Mc
1,25 (nom. ιησους = Ièsous) .
Mc 1,14.7.
- 9. ηλθεν ὁ ιησους = èlthen ho ièsous (kwam Jezus) . NT (5) : (1) Mc 1,14 . (2) Joh
3,22 . (3) Joh
4,46 . (4) Joh
20,19 . (5) Joh
20,24 .
- ηλθεν ιησους = èlthen ièsous (kwam Jezus) . NT (1) : Mc
1,9 .
- Vermits ηλθεν (ὁ) ιησους = èlthen (ho) ièsous (kwam Jezus) slechts in Mc
1,9 en Mc 1,14 kunnen beide verzen aan elkaar gelinkt zijn . We zien dat in de beide pericopen een omgekeerde beweging wordt gedaan . In Mc
1,9 komt Jezus van Galilea , in Mc 1,14 gaat Jezus naar Galilea .
Mc 1,14.10. εἰς (= eis: naar; vz van plaats). Taalgebruik in het NT : eis (naar) . Taalgebruik in de LXX : eis (naar) . εις = eis (naar) . Taalgebruik in het NT : eis (naar) . Taalgebruik in de LXX : eis (naar) . In 13 verzen in Mc 1 : (1) Mc 1,4 . (2) Mc 1,9 . (3) Mc 1,10 . (4) Mc 1,12 . (5) Mc 1,14 . (6) Mc 1,21 . (7) Mc 1,28 . (8) Mc 1,29 . (9) Mc 1,35 . (10) Mc 1,38 . (11) Mc 1,39 . (12) Mc 1,44 . (13) Mc 1,45 .
eis (naar) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 |
6930 | 5336 | 1594 | 215 | 151 | 210 | 181 | 260 | 504 | 73 | 576 | 757 | 427 | 77 | 13 | 5 | 6 | 8 | 11 | 14 | 9 | 10 | 11 | 13 | 8 | 7 | 8 | 20 | 3 | 5 |
- Ned. : naar . D. : nach . E. : for . Fr. : vers (versus : gedraaid , gekeerd ; vertere : tourner , draaien) / à . Grieks : εις = eis (naar) . Taalgebruik in het NT : eis (naar) . Lat. : in / ad .
Mc 1,14.11. τὴν (= tèn; bep lidw acc vr enk van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = hè, το = to: de - het). Taalgebruik in het NT : bepaald lidwoord . Taalgebruik in de LXX : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald lidwoord . Mc 1 (12) : (1) Mc 1,2 . (2) Mc 1,3 . (3) Mc 1,6 . (4) Mc 1,12 . (5) Mc 1,14 . (6) Mc 1,16 . (7) Mc 1,21 . (8) Mc 1,28 . (9) Mc 1,29 . (10) Mc 1,33 . (11) Mc 1,39 . (12) Mc 1,41 .
lidw. enk. | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
9. | acc. vr. enk. tèn | 109 | 12 | 4 | 5 | 9 | 9 | 11 | 10 | 4 | 5 | 11 | 5 | 6 | 3 | 7 | 6 | 2 | 6161 | 4889 | 1272 | 180 | 109 | 149 | 121 | 198 | 404 | 111 | 438 | 559 |
Totaal | 940 | 67 | 45 | 41 | 64 | 70 | 71 | 62 | 36 | 66 | 71 | 40 | 59 | 53 | 106 | 61 | 28 | 54298 | 42002 | 12296 | 1648 | 940 | 1649 | 1422 | 1696 | 4013 | 928 | 4237 | 5659 |
- Nederl. . : bepaald lidwoord de / het . Arabisch : bepaald lidw. اَل = ´al (de) . D. : der , die , das enz. . E. : the . Fr. : le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) . Gr. ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het) . Taalgebruik in het NT : bepaald lidwoord . Hebreeuws : הַ = ha (de, het) . Taalgebruik in Tenakh : ha (de, het) .
Mc 1,14.10. - 11. εις την = eis tèn (naar de) . NT (299) . Mc 1 (4) : (1) Mc
1,12 . (2) Mc
1,14 . (3) Mc
1,21 . (4) Mc
1,29 .
Mc 1,14.12. γαλιλαιαν (= Galilaian: Galilea; zn eigennaam van plaats; acc vr enk van het zn γαλιλαια = galilaia: Galilea). Taalgebruik in het NT : Galilaia (Galilea) . Taalgebruik in de LXX : Galilaia (Galilea) . Taalgebruik in Mc : Galilaia (Galilea) .
Galilaia (Galilea) | Mc | Mc 1 | Mc 3 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 9 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | O.T. | N.T. | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | syn. | ev. | |
1 | nom. + dat. vr. enk. Galilaia(i) | 1 | 1 : Mc 15,41 . | 20 | 13 | 7 | 3 | 1 | 1 | 2 | 5 | 7 | ||||||||
2 | gen. vr. enk. Galilaias , telkens met het bep. lidw. tès | 7 | (1) Mc 1,9 . (2) Mc 1,16 . (3) Mc 1,28 . | (4) Mc 3,7 . | (5) Mc 6,21 . | (6) Mc 7,31 . | (7) Mc 9,30 . | 40 | 4 | 36 | 8 | 7 | 10 | 8 | 3 | 25 | 33 | |||
3 | acc. vr. enk. Galilaian | 4 | (1) Mc 1,14 . (2) Mc 1,39 . | (3) Mc 14,28 . | (4) Mc 16,7 . | 25 | 8 | 17 | 5 | 4 | 2 | 6 | 11 | 17 | ||||||
totaal | 12 | 5 | 1 | 1 | 1 | 1 | 1 | 1 | 1 | 85 | 25 | 60 | 16 | 12 | 13 | 16 | 3 | 41 | 57 | |
apo tès Galilaias (vanaf Galilea) | 2 | 1 : (1) Mc 1,9 . | (1) Mc 3,7 . | - | - | 10 | 4 | 1 | 3 | 2 | ||||||||||
dia tès galilaias (door Galilea) | 1 | 1 : Mc 9,30 . | ||||||||||||||||||
eis tèn Galilaian (naar Galilea) | 6 | (1) Mc 1,14 . En : Mc 1,28 . En : Mc 1,39 . | En : Mc 7,31 . | (2) Mc 14,28 . | (3) Mc 16,7 . | - | - | 16 | 5 | 3 | 2 | 6 | ||||||||
en tè(i) Galilaia(i) (in Galilea) | 1 | 1 : Mc 15,41 . | 16 | 10 | 6 | 2 | 1 | 1 | 2 | |||||||||||
Mc 1,16 . |
- Hebr. gälal (rollen, wentelen) .
Een vorm van Galilea komt in Mc in 12 verzen voor . In 11 ervan in combinatie
met een voorzetsel , niet in Mc
6,21 (de eersten van Galilea) .
Mc 1,14.10.
- 12. In Mc 1 wordt Galilea veelvuldg gebruikt :
(1) Mc
1,9 (gen. : απο ναζαρετ της γαλιλαιας = apo nazaret tès Galilaias = van Nazaret van Galilea)
.
(2) Mc
1,14 (acc. : εις την γαλιλαιαν = eis tèn galilaian = naar Galilea) .
(3) Mc
1,16 (gen. : παρα την θαλασσαν της γαλιλαιας = para tèn thalassan tès Galilaias = langs het
meer van Galilea) .
(4) Mc
1,28 (gen. : εις ὁλην την περιχωρον της γαλιλαιας = eis holèn tèn perichôron tès galilaias
= naar de hele omgeving van Galilea) .
(5) Mc
1,39 (acc. : εις την ὁλην την γαλιλαιαν = eis holèn tèn galilaian = naar heel Galilea)
.
(1) Mc
1,14 . (2) Mc
14,28 . (3) Mc
16,7 omsluiten het Mcevangelie (het gaan en het voorgaan naar Galilea) .
Verdere verzen in Mc 1 omsluiten verschillende verhalen : Mc
1,14 , Mc
1,28 (εις ὁλην την περιχωρον της γαλιλαιας = eis holèn tèn perichôron tès galilaias
= naar de hele omgeving van Galilea) en Mc
1,39 (eis holèn tèn galilaian = naar heel Galilea) ..
εις την γαλιλαιαν = eis tèn galilaian (naar Galilea) . NT (16) . Mc (3) : (1) Mc
1,14 . (2) Mc
14,28 . (3) Mc
16,7 en 1X in de uitdrukking : εις την ὁλην την γαλιλαιαν = eis tèn holèn tèn Galilaian
(naar heel Galilea) (Mc
1,39) . Verder : (1) Mc
1,28 (εις ὁλην την περιχωρον της γαλιλαιας = eis holèn tèn perichôron tès galilaias
= naar de hele omgeving van Galilea) . (2) Mc
7,31 (εις την θαλασσαν της γαλιλαιας = eis tèn thalassan tès Galilaias = naar het meer van
Galilea) .
- Na de tijdsbepaling waarin gezegd wordt dat Johannes werd overgeleverd , komt de handeling van Jezus ; hij ging naar Galilea (Mc
1,14) . Terwijl Jezus en zijn leerlingen naar de Olijfberg gingen , sprak Jezus zijn leerlingen voor een laatste maal toe . Hij zegt hen dat ze verstrooid zullen worden maar dat hij hen na zijn verrijzenis zal voorgaan naar Galilea (Mc
14,28) . In Mc 16,6 zegt de jongeling dat Jezus is verrezen . In Mc
16,7 zegt de jongeling bovendien dat Jezus hen gezegd heeft dat hij hen zal voorgaan naar Galilea . Verondersteld wordt dat Jezus hen opnieuw zal verzamelen in Galilea .
Mc 1,14.7. - 12. .Mc
1,14 en Mc
1,39 zijn aan elkaar gelinkt . STAP VOOR STAP :
- Mc 1,14 : ηλθεν ὁ ιησους εις την γαλιλαιαν = èlthen ho Ièsous eis tèn galilaian (ging Jezus naar Galilea) .
- Mc
1,39 : και ηλθεν ... εις την ὁλην την γαλιλαιαν = kai èlthen eis tèn holèn tèn Galilaian
(en hij ging naar heel Galilea) .
In Mc 1 wordt Galilea veelvuldg gebruikt : : (1) Mc
1,9 (gen. : απο ναζαρετ της γαλιλαιας = apo nazaret tès Galilaias = van Nazaret van Galilea)
. (2) Mc
1,14 (acc. : εις την γαλιλαιαν = eis tèn galilaian = naar Galilea) . (3) Mc
1,16 (gen. : παρα την θαλασσαν της γαλιλαιας = para tèn thalassan tès Galilaias = langs het
meer van Galilea) . (4) Mc
1,28 (gen. : εις ὁλην την περιχωρον της γαλιλαιας = eis holèn tèn perichôron tès galilaias
= naar de hele omgeving van Galilea) . (5) Mc
1,39 (acc. : εις την ὁλην την γαλιλαιαν = eis holèn tèn galilaian = naar heel Galilea)
.
(1) Mc
1,14 . (2) Mc
14,28 . (3) Mc
16,7 omsluiten het Mcevangelie (het gaan en het voorgaan naar Galilea) .
Verdere verzen in Mc 1 omsluiten verschillende verhalen : Mc
1,14 , Mc
1,28 (εις ὁλην την περιχωρον της γαλιλαιας = eis holèn tèn perichôron tès galilaias
= naar de hele omgeving van Galilea) en Mc
1,39 (eis holèn tèn galilaian = naar heel Galilea) .
Jezus ging naar Galilea . In feite ging Jezus terug naar Galilea , want in Mc 1,9 is er de eerste keer sprake over Jezus die van Nazaret in Galilea naar Judea
ging . Hoelang Jezus in Judea is gebleven , weten we niet . Wel kennen we de
aanleiding waarom Jezus naar Galilea ging , namelijk de uitlevering van Johannes
(de Doper) . Uit het vervolg van het evangelie weten we dat de gevangenneming
het signaal was om uit te wijken - voor dreigend gevaar . Wellicht moeten we
dit voortdurend voor ogen houden wanneer Jezus van de ene naar de andere plaats
ging : het gevaar dreigde . Mc
3,7 gebruikt het woord uitwijken wegens gevaar (Grieks : anachôreô)
, terwijl het bij Matteüs met deze betekenis veelvuldig voorkomt .
In Mc
14,28 kondigt Jezus bij zijn afscheid aan dat hij na zijn opwekking zijn
leerlingen zal voorgaan naar Galilea . Jezus haalt hierbij een schrifttekst
aan : 'Ik zal de herder slaan en de schapen zullen verstrooid' . De aansporing
om naar Galilea te gaan in Mc
16,7 houdt in dat hij er de verstrooide leerlingen zal verzamelen .
Mc 1,14.13. κηρύσσων (= kèrussôn: verkondigend; wkw act part praes nom mann + vr enk van het wkw κηρυσσω = kèrussô: verkondigen). Taalgebruik in het NT : kèrussô (verkondigen) . Taalgebruik in de LXX : kèrussô (verkondigen) . Taalgebruik in Lc : kèrussô (verkondigen) . Bijbel (13) : (1) Mt 3,1 . (2) Mt 4,23 . (3) Mt 9,35 . (4) Mc 1,4 . (5) Mc 1,14 . (6) Mc 1,39 . (7) Lc 3,3 . (8) Lc 4,44 . (9) Lc 8,1 . (10) Lc 8,39 . (11) Hnd 20,25 . (12) Hnd 28,31 . (13) Rom 2,21 . Een vorm van κηρυσσω = kèrussô (verkondigen) in de LXX (32) , in het NT (61) , in Lc (9) : (1) Lc 3,3 . (2) Lc 4,18 . (3) Lc 4,19 . (4) Lc 4,44 . (5) Lc 8,1 . (6) Lc 8,39 . (7) Lc 9,2 . (8) Lc 12,3 . (9) Lc 24,47 . In Lc : 5 vormen van κηρυσσω = kèrussô (verkondigen) in 9 verzen in 6 hoofdstukken . In Hnd : 6 vormen van κηρυσσω = kèrussô (verkondigen) in 8 verzen in 7 hoofdstukken . In de LXX kan κηρυσσω = kèrussô (verkondigen) de vertaling van 6 verschillende Hebreeuwse woorden zijn .
kèrussô (verkondigen) | Mc | Mc 1 | Mc 3 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 16 | |
1 | ind. part. pr. nom. m. + vr. enk. kèrussôn | 3 | (1) Mc 1,4 . (2) Mc 1,14 . (3) Mc 1,39 . | |||||||
2 | inf. pr. kèrussein | 3 | (1) Mc 1,45 . | (2) Mc 3,14 . | (3) Mc 5,20 | |||||
3 | ind. imperf. 3de p. enk. ekèrussen | 1 | (1) Mc 1,7 . | |||||||
4 | ind. imp. 3de p. mv. ekèrusson | 1 | (1) Mc 7,36 . | |||||||
5 | ind. aor. 3de p. mv. ekèruxan | 2 | (1) Mc 6,12 | (2) Mc 16,20 . | ||||||
6 | imperat. aor. 2de p. mv. kèruxate | 1 | (1) Mc 16,15 . | |||||||
7 | act. conj. aor. 1ste pers. enk. | 1 | (1) Mc 1,38 . | |||||||
8 | inf. pass. aor. kèruchthènai | 1 | (1) Mc 13,10 . | |||||||
9 | pass. conj. aor. 3de pers. enk. kèruchthè | 1 | (1) Mc 14,9 . | |||||||
Totaal | 14 | 6 | 1 | 1 | 1 | 1 | 1 | 1 | 2 | |
kèrussô (verkondigen) | Mc | Mc 1 | Mc 3 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 16 |
- Lat. praedicare . Fr. proclamer . Ned. verkondigen . prediken . E. to preach . D. predigen .
7. - 13. Er is een link tussen Mc
1,4 en Mc 1,9 . In beide verzen staat het onderwerp op de tweede plaats in de zin na het vervoegd werkwoord . In Mc
1,4 wordt Johannes in het evangelie voor het eerst vermeld , in Mc 1,9 wordt Jezus voor het eerst vermeld . In Mc
1,4 en Mc
1,14 is het onderwerp Johannes de Doper en Jezus en volgt op kèrussôn
een object : Mc
1,4 (een doopsel van bekering tot vergeving van zonden) , Mc
1,14 (de goede boodschap van God) . STAP VOOR STAP :
- Mc
1,4 : εγενετο ιωαννης = egeneto iôannès (Johannes was) .
- Mc 1,9 : ηλθεν ιησους = èlthen ièsous (kwam Jezus) .
Mc
1,9 en Mc
1,14 zijn aan elkaar gelinkt . STAP VOOR STAP :
- Mc 1,9 : ηλθεν ιησους = èlthen Ièsous (kwam Jezus) . Hapax in Mc .
- Mc 1,14 : ηλθεν ὁ ιησους = èlthen ho Ièsous (kwam Jezus) . Met lidwoord . Hapax in Mc .
Mc
1,14 en Mc
1,39 zijn aan elkaar gelinkt . STAP VOOR STAP :
- Mc 1,14 : ηλθεν ὁ ιησους εις την γαλιλαιαν = èlthen ho Ièsous eis tèn galilaian (ging Jezus naar Galilea) .
- Mc
1,39 : και ηλθεν ... εις την ὁλην την γαλιλαιαν = kai èlthen eis tèn holèn tèn Galilaian
(en hij ging naar heel Galilea) .
De linken worden nog verder uitgewerkt :
- Mc
1,4 : εγενετο ιωαννης ... κηρυσσων = egeneto iôannès ... kèrussôn (Johannes was ... verkondigend) .
- Mc 1,14 : ηλθεν ὁ ιησους ... κηρυσσων ... = èlthen ho Ièsous ... kèrussôn (kwam Jezus ... verkondigend) .
- Mc
1,39 : : και ηλθεν κηρυσσων ... εις την ὁλην την γαλιλαιαν = kai èlthen kèrussôn ... eis tèn holèn tèn Galilaian
(en hij ging verkondigend naar heel Galilea) .
Mc 1,14.14. τὸ (= to: het, bep lidw nom en acc onz enk van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = h, το = to: de - het). Taalgebruik in het NT : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in de LXX : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord .
Mc 1 (4) : (1) Mc
1,10 (acc.) . (2) Mc
1,12 (nom.) . (3) Mc
1,14 (acc.) . (4) Mc
1,26 (nom.) . In drie verzen is het bep. lidw. to (het) verbonden met het
zelfst. naamw. pneuma (geest) : (1) Mc
1,10 (acc.) . (2) Mc
1,12 (nom.) . (3) Mc
1,26 (nom.) .
lidw. enk. | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
3. | nom. + acc. onz. enk. to | 108 | 4 | 3 | 4 | 7 | 12 | 7 | 6 | 2 | 9 | 4 | 4 | 3 | 12 | 22 | 5 | 4 | 5941 | 4582 | 1359 | 186 | 108 | 181 | 121 | 172 | 482 | 109 | 475 | 596 |
Totaal | 940 | 67 | 45 | 41 | 64 | 70 | 71 | 62 | 36 | 66 | 71 | 40 | 59 | 53 | 106 | 61 | 28 | 54298 | 42002 | 12296 | 1648 | 940 | 1649 | 1422 | 1696 | 4013 | 928 | 4237 | 5659 |
- Nederl. : bepaald lidwoord de / het . Arabisch : bepaald lidw. اَل = ´al (de) . Taalgebruik in de Qoran : ´al (de) . D. : der , die , das enz. . E. : the . Fr. : le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) . Gr. ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het) . Taalgebruik in het NT : bepaald lidwoord . Hebreeuws : הַ = ha (de, het) . Taalgebruik in Tenakh : ha (de, het) .
13. - 14. κηρυσσων το = kèrussôn to (verkonfigend het) . NT (3) : (1) Mt 4,23 . (2) Mt 9,35 . (3) Mc 1,4 .
Mc 1,14.15.
εὐαγγέλιον (= euaggelion: evangelie, goede boodschap; zn acc onz enk). Taalgebruik
in het NT : euaggelion
(evangelie) . Taalgebruik in de Septuaginta : euaggelion
(evangelie) . Taalgebruik in Mc : euaggelion
(evangelie) .
Mc (4) : (1) Mc
1,14 . (2) Mc
13,10 . (3) Mc
14,9 . (4) Mc
16,15 . De acc. onz. enk. ευαγγελιον = euaggelion (evangelie) is telkens lijdend voorwerp
van een vorm van het werkw. κηρυσσω = kèrussô (verkondigen) .
In Mc 1 een vorm van
ευαγγελιον = euaggelion (goede boodschap) in 3 verzen : (1) Mc
1,1 (gen. enk. ευαγγελιου = euaggeliou) . (2) Mc
1,14 (acc. enk. ευαγγελιον = euaggelion) . (3) Mc
1,15 (dat. enk. ευαγγελιῳ = euaggeliô(i) .
euaggelion (evangelie) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
nom. + acc. onz. enk. euaggelion | 41 | 41 | 4 : (1) Mt 4,23 . (2) Mt 9,35 . (3) Mt 24,14 . (4) Mt 26,13 . | 4 : (1) Mc 1,14 . (2) Mc 13,10 . (3) Mc 14,9 . (4) Mc 16,15 . | 1 | 31 | 1 | 8 : (1) Mt 24,14 // Mt 26,13 // Mc 14,9 . | 8 | |||
gen. onz. enk. euaggeliou | 22 | 22 | 3 : (1) Mc 1,1 . (2) Mc 8,35 . (3) Mc 10,29 . | 1 | 18 | 3 | 3 | |||||
dat. onz. enk. euaggeliôi | 13 | 1 | 12 | 1 : Mc 1,15 . | 11 | 1 | 1 | |||||
Totaal | 76 | 1 | 75 | 4 | 8 | 2 | 60 | 1 | 12 | 12 |
- eu-aggelion = goede boodschap . Lat. evangelium . Fr. évangile . D. Evangelium . E. gospel .
Mc 1,14.14.
- 15. το ευαγγελιον = to euaggelion (het evangelie) . NT (36) . Een vorm van ευαγγελιον = euaggelion
(goede boodschap) in Mc (8) ; gen. (3) , dat. (1) , acc. (4) . Elke vorm wordt
voorafgegaan door het bepaald lidwood : gen. του = tou , dat. τῳ = tô(i) , acc.
το = to .
In twee complementaire zinnen in Mc
1,14-15 komt het woord ευαγγελιον = euaggelion (goede boodschap - evangelie) tweemaal
voor .
- De zin κηρυσσων το ευαγγελιον = kèrussôn to euaggelion ... (verkondigend de goede
boodschap) correspondeert met
- pisteutete en tôi euaggeliôi (gelooft
in de goede boodschap) . Zo omsluit Mc
1,1 en Mc
1,14-15 elkaar . Ook in de slotverzen van het Marcusevangelie komt het woord
euaggelion (goede boodschap) gecombineerd met het werkwoord kèrussô
(verkondigen) voor , nl. Mc
16,15 : kèruksate to euaggelion (verkondigt de goede boodschap) .
Mc 1,14.16.
τοῦ (= tou: van de; bep lidw gen mann enk van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = h, το = to: de - het). Taalgebruik in het NT : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. :the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
In acht verzen in Mc 1 : (1) Mc
1,1 . (2) Mc
1,10 . (3) Mc
1,13 . (4) Mc
1,14 . (5) Mc
1,15 . (6) Mc
1,19 . (7) Mc
1,24 . (8) Mc
1,44 .
14. - 16. το ευαγγελιον του = to euaggelion tou (het evangelie van de) . NT (10) : (1) Rom 1,16 . (2) Rom
15,16 . (3) Rom
15,19 . (4) 1
Kor 9,18 . (5) 2
Kor 2,12 . (6) 2
Kor 9,13 . (7) Gal 1,7 . (8) 1
Tes 2,2 . (9) 1
Tes 2,8 . (10) 1
Tes 2,9 .
- το ευαγγελιον της = to euaggelion tès (het evangelie van de) . NT (8) : (1) Mt
4,23 . (2) Mt
9,35 . (3) Mt
24,14 . (4) Mc 1,14 (variante lezing) . (5) Hnd 20,24 . (6) Gal 2,7 . (7) Ef 1,13 . (8) 1
Tim 1,11 .
14. - 17. το ευαγγελιον του θεου = to euaggelion tou theou (het evangelie van God) . NT (4) : (1) Rom
15,16 . (2) 1
Tes 2,2 . (3) 1
Tes 2,8 . (4) 1
Tes 2,9 . του θεου ευαγγελιον = theou to euaggelion (evangelie van God) in 2
Kor 11,7 .
- ευαγγελιον θεου = euaggelion theou (het evangelie van God) . NT (1) : Rom 1,1 .
- το ευαγγελιον του χριστου = to euaggelion tou (het evangelie van Christus) . NT (10) : (1) Rom 1,16 . (2) Rom
15,19 . (3) 1
Kor 9,18 . (4) 2
Kor 2,12 . (5) 2
Kor 9,13 . (6) Gal 1,7 . (8) 1
Tes 2,2 . (9) 1
Tes 2,8 . (10) 1
Tes 2,9 .
- το ευαγγελιον της βασιλειας = to euaggelion tès basileias (het evangelie van het koninkrijk) . NT (4) : (1) Mt
4,23 . (2) Mt
9,35 . (3) Mt
24,14 . (4) Mc 1,14 (variante lezing) .
In Mc
1,9 ging Jezus van Nazaret van Galilea naar Judea . Hij liet zich dopen,
ging in de leer bij Johannes en was wellicht een leerling van Johannes. Jezus
week uit naar Galilea bij de gevangenneming van Johannes. Jezus voelde zich
eveneens bedreigd. Hij heeft dus wellicht behoord tot de kring van Johannes.
Wanneer Jezus naar Galilea terugging, was hij een ander mens. Hij wilde de
blijde boodschap van God verder verkondigen, omdat Johannes de Doper het niet
meer kon. We treffen in Mc
14,28 dezelfde zinsconstructie als in Mc
1,14 aan. Bij Mc
14,28 hoort Mc
16,7 . Na de dood van Jezus gingen de leerlingen naar Galilea, zoals Jezus
het toendertijd gedaan heeft. Het is alsof de geschiedenis zich herhaalt.
Zo hebben we hier een samenhang tussen het begin en het einde van het evangelie.
Aan Mc
14,28 gaat een bijbelcitaat vooraf : "Ik zal de herder slaan en de
schapen zullen verstrooid worden." Het wordt duidelijk wat Jezus bedoelde
met de zin: "Nadat ik ben verrezen, zal ik je voorgaan naar Galilea."
Jezus zal er zijn verstrooide leerlingen verzamelen. Dat heeft Jezus wellicht
ook gedaan wanneer hij na de gevangenneming van Johannes naar Galilea ging.
Het is opvallend dat Jezus naar Galilea ging en leerlingen riep. Wellicht
is hij begonnen met de verstrooide leerlingen van Johannes de Doper te verzamelen,
te hergroeperen.
Het terugkeren van Jezus naar Galilea mag niet geïnterpreteerd worden als een gaan naar huis , als een terug opnemen van zijn vroegere taak . Jezus gaat ook niet naar Nazaret (volgens Marcus) . In Mc 1,9 zegt Marcus dat Jezus van Nazaret van Galilea kwam . In Mc 1,14 ging Jezus naar Galilea en in Mc 1,21 naar Kafarnaüm . Er is een concentrische of een chiastische structuur: Nazaret - Galilea - Galilea - Kafarnaüm . Jezus ging terug en ging doen wat in het verlengde van Johannes de Doper lag . Jezus ging terug om leraar te zijn en verzamelde rond zich leerlingen . Het lijkt erop dat Jezus de plaats van Johannes ging innemen . Het eerste wat Jezus deed bij zijn terugkeer, was naar het meer van Galilea gaan om leerlingen rond zich te verzamelen . Dan ging hij naar Kafarnaüm , niet naar Nazaret, en ging er onderwijzen .
In het hele Marcusevangelie is er een zekere dubbelzinnigheid te bespeuren . Enerzijds wilde Jezus de blijde boodschap verkondigen en zieken genezen , en anderzijds (althans tot Mc 8,27 ) was hij op zijn hoede voor gevaar . Zelfs vanaf zijn eerste optreden in de synagoge van Kafarnaüm legde hij het zwijgen op aan de man met een onreine geest . Jezus vreesde de tegenstand en de mogelijkheid hetzelfde lot als Johannes de Doper te ondergaan . Het wijken hoeft niet persé negatief geïnterpreteerd te worden . Jezus kon ook vrezen dat een vroegtijdige gevangenis een einde kon stellen aan het werk van Johannes de Doper en van de voortzetting door Hem .
"Ik zal je voorgaan naar Galilea" zei Jezus vooraleer hij in Jeruzalem de kruisdood zou sterven . De leerlingen van Jezus wisten dat Johannes de Doper was gevangen genomen en hadden meegemaakt dat hij werd gedood . Maar het werk van Johannes de Doper was verder gegaan . Daartoe had Jezus het initiatief genomen . Hij was naar Galilea gegaan , leerlingen rond zich verzameld en het Rijk Gods verkondigd . De dood van Jezus hoefde niet het einde te zijn . Via de verhalen van Elia en Elisa verwoordden de evangelisten het heengaan van Jezus naar God en de zending van zijn geest over de apostelen . Het teruggaan van de leerlingen naar Galilea kan dus wijzen op een voortzetting van het werk van Jezus . Niet het optreden van Johannes de Doper en zijn boodschap stonden centraal , voortaan stonden het lijden en de dood van Jezus en zijn boodschap centraal .
Mc 1,15 - Mc 1,15 : 21. Begin van Jezus'optreden in Galilea - Mc 1,14-15 - Mt 4,12-17 - Lc 4,14-15 - bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Mc (Marcus) -- Mc 1 -- Mc 1,14 - Mc 1,15 - | ||||||||||||||||
|
Statenvertaling . 15 En zeggende: De tijd is vervuld, en het Koninkrijk Gods
nabij gekomen; bekeert u, en gelooft het Evangelie.
King James Bible . And saying, The time is fulfilled, and the kingdom of God
is at hand: repent ye, and believe the gospel.
Luther-Bibel . 15 und sprach: Die Zeit ist erfüllt und das Reich Gottes
ist herbeigekommen. Tut Buße und glaubt an das Evangelium!
Tekstuitleg van Mc 1,15 . Dit vers Mc 1,15 telt 18 (2 X 3 X 3) en 91 letters . De getalswaarde van Mc 1,15 is 9389 (41 X 229) .
Mc 1,15.1. kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in het NT . Taalgebruik in Mc : kai (en) . Van de vijfenveertig verzen in Mc 1 niet in vijf verzen : (1) Mc 1,1 . (2) Mc 1,2 . (3) Mc 1,3 . (4) Mc 1,8 . (5) Mc 1,14 . Al deze verzen situeren zich in de pericope Mc 1,1-15 . Mc 1,1 kunnen we beschouwen als een titel . In Mc 1,2-3 worden bijbelteksten geciteerd . Met Mc 1,4 begint het eigenlijke verhaal . Er resten nog negen verzen . Al deze verzen beginnen met kai (en) . Daardoor krijgt de pericope het karakter van een verhalende tekst : en ... en ... en .
Mc 1,15.2.
act. participium praesens nominatief mann. enk. legôn (zeggend) van het
werkw. legô (zeggen) . Taalgebruik in NT : legô
(zeggen) . Taalgebruik in Mc : legô
(zeggen) .
In Mc 1 in vijf verzen : (1) Mc
1,7 . (2) Mc
1,15 . (3) Mc
1,24 . (4) Mc
1,25 . (5) Mc
1,40 . Bij het citeren van iemand wordt meestal een vorm van het werkwoord
legô (zeggen) gebruikt .
Mc 1,15.3. hoti (dat) . Taalgebruik in het NT : hoti (dat, omdat) . Taalgebruik in Mc : hoti (dat, omdat) . Mc 1 (4) : (1) Mc 1,15 . (2) Mc 1,34 . (3) Mc 1,37 . (4) Mc 1,40 . hoti (dat) leidt de objectzin in .
1. - 2. legôn autô(i) hoti = zeggend hem dat . Slechts in Mc 1,40 . legôn hoti = zeggend dat : (1) Mc 1,15 . (2) Mc 5,23 . (3) Mc 12,6 .
Mc 1,15.5.
bep. lidw. nom. mann. enk. ho (de) . Taalgebruik in het NT : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Mc 1 (11) : (1) Mc
1,4 . (2) Mc
1,6 . (3) Mc
1,7 . (4) Mc
1,11 . (5) Mc
1,14 . (6) Mc
1,15 . (7) Mc
1,17 . (8) Mc
1,24 . (9) Mc
1,25 . (10) Mc
1,31 . (11) Mc
1,32 . (12) Mc
1,45 .
Mc 1,15.6. nom. mann. enk. kairos (gunstig moment) . Taalgebruik in het NT : kairos (gunstig moment) . Taalgebruik in Mc : kairos (gunstig moment) . Mc (3) (1) Mc 1,15 . (2) Mc 11,13 . (3) Mc 13,33 .
Mc 1,15.7.
kai (en) . Taalgebruik : kai
(en) in het NT . Taalgebruik in Mc : kai
(en) .
Van de vijfenveertig verzen in Mc
1 niet in vijf verzen : (1) Mc
1,1 . (2) Mc
1,2 . (3) Mc
1,3 . (4) Mc
1,8 . (5) Mc
1,14 . Al deze verzen situeren zich in de pericope Mc 1,1-15 . Mc 1,1 kunnen
we beschouwen als een titel . In Mc 1,2-3 worden bijbelteksten geciteerd . Met
Mc 1,4 begint het eigenlijke verhaal . Er resten nog negen verzen . Al deze
verzen beginnen met kai (en) . Daardoor krijgt de pericope het karakter van
een verhalende tekst : en ... en ... en .
Mc 1,15.8. act. ind. perf. 3de pers. enk. èggiken van het werkw. eggizô (naderen) . Taalgebruik in het NT : eggizô (naderen) . Taalgebruik in Mc : eggizô (naderen) . Mc (2) : (1) Mc 1,15 . (2) Mc 14,42 .
Mc 1,15.9. bep. lidw. nom. vr. enk. hè (de) . Taalgebruik in het NT : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) . Mc 1 (6) : (1) Mc 1,5 . (2) Mc 1,15 . (3) Mc 1,28 . (4) Mc 1,30 . (5) Mc 1,33 . (6) Mc 1,42 .
Mc 1,15.10.
nom. + dat enk. basileia(i) (koninkrijk) . Taalgebruik in het NT : basileia
(koninkrijk) . Taalgebruik in Mc : basileia
(koninkrijk) .
Mc (7) : (1) Mc
1,15 (nom.) . (2) Mc
3,24 (nom.) . (3) Mc
4,26 (nom.) . (4) Mc
10,14 (nom.) . (5) Mc
11,10 (nom.) . (6) Mc
13,8 (nom.) . (7) Mc
14,25 (dat.) .
Mc 1,15.11.
bep. lidw. gen. mann. + onz. enk. tou (de) . Taalgebruik in het NT : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Mc 1 (8) : (1) Mc
1,1 (onz.) . (2) Mc
1,10 (mann.) . (3) Mc
1,13 (mann.) . (4) Mc
1,14 (mann.) . (5) Mc
1,15 (mann.) . (6) Mc
1,19 (mann.) . (7) Mc
1,24 (mann.) . (8) Mc
1,44 (mann.) .
Mc 1,15.9. - 12. hè basileia tou theou (het koninkrijk van God) . Mc (3 / 6) : (1) Mc 1,15 (nom.) . (2) Mc 4,26 (nom.) . (3) Mc 10,14 (nom.) .
Mc 1,15.15. act. ind. praes. 2de pers. mv. + act. imperat. praes. 2de pers. mv. πιστευετε = pisteuete (jullie geloven / gelooft) van het werkw. πιστευω = pisteuô (geloven, vertrouwen) . Taalgebruik in het NT : pisteuô (geloven, vertrouwen) . Taalgebruik in de LXX : pisteuô (geloven, vertrouwen) . Bijbel (20) : (1) 2 Kr 32,15 . (2) Mt 9,28 . (3) Mc 1,15 . (4) Mc 11,24 . (5) Mc 13,21 . (6) Joh 3,12 . (7) Joh 5,38 . (8) Joh 5,47 . (9) Joh 6,36 . (10) Joh 8,45 . (11) Joh 8,46 . (12) Joh 10,25 . (13) Joh 10,26 . (14) Joh 10,37 . (15) Joh 10,38 . (16) Joh 12,36 . (17) Joh 14,1 . (18) Joh 14,11 . (19) Joh 16,31 . (20) 1 Joh 4,1 . Een vorm van πιστευω = pisteuô (geloven, vertrouwen) in de LXX (88) , in het NT (241) , in Mt (11) , in Mc (14) : (1) Mc 1,15 . (2) Mc 5,36 . (3) Mc 9,23 . (4) Mc 9,24 . (5) Mc 9,42 . (6) Mc 11,23 . (7) Mc 11,24 . (8) Mc 11,31 . (9) Mc 13,21 . (10) Mc 15,32 . (11) Mc 16,13 . (12) Mc 16,14 . (13) Mc 16,16 . (14) Mc 16,17 , in Lc (9) , in Joh (98) , in Hnd (54) . In de LXX kan πιστευω = pisteuô (geloven, vertrouwen) de vertaling van 4 Hebreeuwse werkw. zijn .
Mc 1,15.16. εν = en (in, tijdens)
. Taalgebruik in het NT : en
(in) . Taalgebruik in de LXX: en
(in) . Taalgebruik in Mc : en
(in) . In Mc 1 (13) : (1) Mc
1,2 . (2) Mc
1,3 . (3) Mc
1,4 . (4) Mc
1,5 . (5) Mc
1,8 . (6) Mc
1,9 . (7) Mc
1,11 . (8) Mc
1,13 . (9) Mc
1,15 . (10) Mc
1,16 . (11) Mc
1,19 . (12) Mc
1,20 . (13) Mc
1,23 .
en (in) . | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
119 | 13 | 7 | 2 | 13 | 9 | 12 | 5 | 9 | 7 | 10 | 9 | 7 | 7 | 5 | 4 | 11097 | 8943 | 2154 | 247 | 119 | 288 | 182 | 226 | 966 | 126 | 654 | 836 |
- Hebr. בְּ = bë . Fr. en . Ned. in . E. in . D. in . Fr. dans . Arabisch : فِي = fi (in) . Taalgebruik in de Qoran : fi (in) .
Mc 1,15.15. - 16. Een vorm van πιστευω = pisteuô (geloven, vertrouwen) met het voorzetsel εν = en (in, tijdens) : (1) Mc 1,15 . (2) Ef 1,13 .
Mc 1,15.17. bep. lidw. dat. mann. + onz. enk. τῳ = tô(i) van het bepaald lidwoord ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het) . Taalgebruik in het NT : bepaald lidwoord . Taalgebruik in de LXX : bepaald lidwoord . Mc 1 (6) : (1) Mc 1,2 . (2) Mc 1,5 . (3) Mc 1,15 . (4) Mc 1,19 . (5) Mc 1,20 . (6) Mc 1,44 .
lidw. enk. | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
6. | dat. m. + onz. enk. tô(i) | 68 | 6 | 5 | 4 | 4 | 7 | 6 | 3 | 3 | 7 | 3 | 4 | 5 | 2 | 5 | 2 | 2 | 5507 | 4462 | 1045 | 121 | 68 | 154 | 98 | 163 | 367 | 74 | 343 | 441 |
Totaal | 940 | 67 | 45 | 41 | 64 | 70 | 71 | 62 | 36 | 66 | 71 | 40 | 59 | 53 | 106 | 61 | 28 | 54298 | 42002 | 12296 | 1648 | 940 | 1649 | 1422 | 1696 | 4013 | 928 | 4237 | 5659 |
- bepaald lidw. Ned. : de . Arabisch : bepaald lidw. اَل = ´al (de) . Taalgebruik in de Qoran : ´al (de) . D. : der , die , das enz. . E. : the . Fr. : le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) . Grieks : ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het) . Hebreeuws : הַ = ha (de, het) . Taalgebruik in Tenakh : ha (de, het) .
Mc 1,15.18. dat. onz. enk. ευαγγελιῳ = euaggeliô(i) van het zelfst. naamw.
ευαγγελιον = euaggelion (goede boodschap) . Taalgebruik
in het NT : euaggelion
(evangelie) . Taalgebruik in de Septuaginta : euaggelion
(evangelie) . Taalgebruik in Mc : euaggelion
(evangelie) . NT (12) : (1) Mc
1,15 . (2) Rom 1,9 . (3) Rom 10,16 . (4) 1
Kor 9,12 . (5) 1
Kor 9,18 . (6) 2
Kor 8,18 . (7) 2
Kor 10,14 . (8) Fil 4,3 . (9) 1
Tes 3,2 . (10) 2
Tes 1,8 . (11) 2
Tim 1,8 . (12) 1
Pe 4,17 .
In Mc 1 een vorm van
ευαγγελιον = euaggelion (goede boodschap) in 3 verzen : (1) Mc
1,1 (gen. enk. ευαγγελιου = euaggeliou) . (2) Mc
1,14 (acc. enk. ευαγγελιον = euaggelion) . (3) Mc
1,15 (dat. enk. ευαγγελιῳ = euaggeliô(i) .
euaggelion (evangelie) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
nom. + acc. onz. enk. euaggelion | 41 | 41 | 4 : (1) Mt 4,23 . (2) Mt 9,35 . (3) Mt 24,14 . (4) Mt 26,13 . | 4 : (1) Mc 1,14 . (2) Mc 13,10 . (3) Mc 14,9 . (4) Mc 16,15 . | 1 | 31 | 1 | 8 : (1) Mt 24,14 // Mt 26,13 // Mc 14,9 . | 8 | |||
gen. onz. enk. euaggeliou | 22 | 22 | 3 : (1) Mc 1,1 . (2) Mc 8,35 . (3) Mc 10,29 . | 1 | 18 | 3 | 3 | |||||
dat. onz. enk. euaggeliôi | 13 | 1 | 12 | 1 : Mc 1,15 . | 11 | 1 | 1 | |||||
Totaal | 76 | 1 | 75 | 4 | 8 | 2 | 60 | 1 | 12 | 12 |
- Zie b.v. het Hebreeuwse לְבַשֵּׂר = lëbhashsher (om de goede boodschap te brengen) < prefix voorzetsel lë + act. piël inf. van het werkw. בָשַׂר = bâshar (een
goede boodschap brengen, berichten) . Taalgebruik in Tenakh : bâshar (een
goede boodschap brengen, berichten) . Getalswaarde : beth = 2 , shin = 21 of 300 , resj = 20 of 200 ; totaal : 43 OF 502 (2 X 251) . Structuur : 2 - 3 - 2 . De som van de elementen is telkens 7 . Tenakh (3) : (1) 1 S 31,9 . (2) Js 61,1 . (3) 1 Kr 10,9 .
- eu-aggelion = goede boodschap . Lat. evangelium . Fr. évangile
. D. Evangelium . E. gospel .
17. - 18. τῳ ευαγγελιῳ = tô(i) euaggeliô(i) . NT (11/12; 12/12) : (1) Mc 1,15 . (2) Rom 1,9 . (3) Rom 10,16 . (4) 1 Kor 9,12 . (5) 1 Kor 9,18 . (6) 2 Kor 8,18 . (7) 2 Kor 10,14 . (8) Fil 4,3 . (9) 1 Tes 3,2 . (10) 2 Tes 1,8 . (11) 2 Tim 1,8 . Met de genitiefbepaling ertussen 1 Pe 4,17 .
16. - 18. - το ευαγγελιον του θεου = to euaggelion tou theou (het evangelie van God) . NT (4) : (1) Rom
15,16 . (2) 1
Tes 2,2 . (3) 1
Tes 2,8 . (4) 1
Tes 2,9 . του θεου ευαγγελιον = theou to euaggelion (evangelie van God) in 2
Kor 11,7 .
- ευαγγελιον θεου = euaggelion theou (het evangelie van God) . NT (1) : Rom 1,1 .
- το ευαγγελιον του χριστου = to euaggelion tou (het evangelie van Christus) . NT (10) : (1) Rom 1,16 . (2) Rom
15,19 . (3) 1
Kor 9,18 . (4) 2
Kor 2,12 . (5) 2
Kor 9,13 . (6) Gal 1,7 . (8) 1
Tes 2,2 . (9) 1
Tes 2,8 . (10) 1
Tes 2,9 .
- το ευαγγελιον της βασιλειας = to euaggelion tès basileias (het evangelie van het koninkrijk) . NT (4) : (1) Mt
4,23 . (2) Mt
9,35 . (3) Mt
24,14 . (4) Mc 1,14 (variante lezing) .
- ευαγγελιου ιησου = euaggeliou ièsou (van het evangelie van Jezus) . Mc 1,1 .
- του ευαγγελιου (του) χριστου = (tou) euaggeliou tou christou (van het evangelie van Christus) . NT (2) : (1) Mc 1,1 . (2) Fil 1,27 .
- του ευαγγελιου της δοξης του χριστου = tou euaggeliou tès doksès tou christou (van het evangelie van Christus) . NT (1) : 2
Kor 4,4 .
- εν τῳ ευαγγελιῳ = en tô(i) euaggeliô(i) (in het evangelie) . NT (7/12) : (1) Mc
1,15 . (2) Rom 1,9 . (3) 1
Kor 9,18 . (4) 2
Kor 8,18 . (5) 2
Kor 10,14 . (6) Fil 4,3 . (7) 1
Tes 3,2 .
- εν τῳ ευαγγελιῳ του χριστου = en tôi euaggeliôi tou christou (in
het evangelie van Christus) . NT (2) : (1) 2
Kor 10,14 . (2) 1
Tes 3,2 .
- εν τῳ ευαγγελιῳ του υἱου αυτου = en tôi euaggeliôi tou huiou autou (in
het evangelie van zijn zoon) . Rom 1,9 .
- τῳ ευαγγελιῳ του χριστου = tôi euaggeliôi tou christou (aan het evangelie van Christus) . NT (1) : 1
Kor 9,12 .
- τῳ ευαγγελιῳ του κυριου ἡμων ιησου = tôi euaggeliôi tou kuriou hèmôn ièsou (aan het evangelie van onze Heer Jezus) . 2
Tes 1,8 .
- τῳ του θεου ευαγγελιῳ = tô(i) tou theou euaggeliô(i) (aan het evangelie van God) . 1
Pe 4,17 .
Een vorm van
ευαγγελιον = euaggelion (goede boodschap) + (...) του χριστου : NT (13) : (1) Mc 1,1 . (2) Rom 1,16 . (3) Rom
15,19 . (4) 1
Kor 9,12 . (5) 1
Kor 9,18 . (6) 2
Kor 2,12 . (7) 2
Kor 4,4 . (8) 2
Kor 9,13 . (9) Gal 1,7 . (10) Fil 1,27 . (11) 1
Tes 2,2 . (12) 1
Tes 2,8 . (13) 1
Tes 2,9 .
- Een vorm van
ευαγγελιον = euaggelion (goede boodschap) + (του) θεου = (tou) theou ( van God) of variatie van deze lezing (2
Kor 11,7 en 1
Pe 4,17) . NT (4) : (1) Rom
15,16 . (2) 1
Tes 2,2 . (3) 1
Tes 2,8 . (4) 1
Tes 2,9 .
- Andere : NT (6) : (1) Mt
4,23 . (2) Mt
9,35 . (3) Mt
24,14 . (4) Mc 1,14 (variante lezing) . (5) Rom 1,9 . (6) 2
Tes 1,8 .
Mc 1,15.17.
- 18. Een vorm van euaggelion (goede boodschap) in Mc (8) ; gen. (3) , dat.
(1) , acc. (4) . Elke vorm wordt voorafgegaan door het bepaald lidwood : gen.
(tou) , dat. tô(i) , acc. to .
In twee complementaire zinnen in Mc
1,14-15 komt het woord euaggelion (goede boodschap - evangelie) tweemaal
voor . De zin kèrussôn to euaggelion ... (verkondigend de goede
boodschap) correspondeert met pisteutete en tôi euaggeliôi (gelooft
in de goede boodschap) . Zo omsluit Mc
1,1 en Mc
1,14-15 elkaar . Ook in de slotverzen van het Marcusevangelie komt het woord
euaggelion (goede boodschap) gecombineerd met het werkwoord kèrussô
(verkondigen) voor , nl. Mc
16,15 : kèruksate to euaggelion (verkondigt de goede boodschap) .
23. Roeping van de eerste leerlingen : Mc 1,16-20 - Mc 1,16-20 - Mt 4,18-22 -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Mc (Marcus) -- Mc 1 -- Mc 1,16 - Mc 1,17 - Mc 1,18 - Mc 1,19 - Mc 1,20
Mc 1,16-20: roeping van leerlingen
Wat de boodschap van Jezus (Mc 1,15) inhoudt, wordt ons onmiddellijk duidelijk in het volgende verhaal, het roepingenverhaal (Mc 1,16-20). In dat verhaal gaat het om de roeping van tweemaal twee broers: Simon en Andreas, Jakobus en Johannes. Ze zijn van afkomst broers van elkaar en ze worden geroepen om “broer” van elkaar en volgeling van Jezus te worden. Ik ga nog iets verder in op het geestelijk broer-zijn. Bij de zending van de Twaalf worden de Twaalf twee aan twee gezonden (Mc 6,7). Die zending bestaat allereerst in de beoefening van de onderlinge liefde en de broederschap en die zending betekent in de allereerste plaats het getuigenis ervan. Dat getuigenis bestaat dan niet zozeer in wat ze zeggen, maar hoe ze onderweg en bij bezoek met elkaar omgaan.
Simon en Andreas zijn vissers. Ze werpen hun netten uit. Ze speuren het meer af om vis te vangen. Ze zorgen voor voedsel. Jezus roept hen om voortaan hun zorg aan mensen te besteden en om te zorgen voor geestelijk voedsel.
De eerste christenen gebruikten het beeld van de vis om te zeggen dat ze christen zijn. In het Grieks is vis: ichthus.
Onderstaand schema is overgenomen uit Wikipedia: I (I) Ιησους = Ièsous: Jezus. Χ (CH) Χριστός = Christos: Christus. Θ (TH) Θεου = Theou: Gods. Υ (U) Ὑιός = Huios: zoon. Σ (S) Σωτήρ = Soothèr: Redder. De letters verwijzen naar de eerste letter van ieder woord van de uitdrukking: Jezus Christus, zoon van God, redder. Deze uitdrukking vinden we in Mc 1,1. De titel zouden we kunnen vertalen: goede boodschap van de VIS(SER).
De oproep van Jezus om hem te volgen is geen slaafs achterna lopen. Jezus zegt: “ik zal van jullie mensenvissers maken” (Mc 1,17), m.a.w. ze worden geroepen om in de leerschool van Jezus te gaan: broeders van elkaar te worden om later zelf mensen te roepen om deel uit te maken van hun broedergemeenschap. Zoals Simon en Andreas vissen verzamelen, zo zullen zij in de toekomst mensen verzamelen.
“Bekeren en geloven jullie in de goede boodschap” verwijst dus naar de broederlijke gemeenschap. Stemmen jullie erop af en hebt vertrouwen. Mensen mogen elkaar zien als broers.
Jakobus en Johannes zijn herstellers van vissersnetten. Ze zijn in de boot samen met hun vader Zebedeüs en met de dagloners. Marcus vertelt dat zij hen verlaten om Jezus te volgen; van vissersnetten is geen sprake, de nadruk ligt op de relaties. Is het een hint om te zeggen dat hun roeping erin zal bestaan om herstellers te zijn in de verzamelde gemeenschap, herstellers van relaties, herstellers in situaties van ruzie, onenigheid, conflicten? Zullen zij ervoor zorgen dat er geen mensen door de gaten van het net vallen?
Ik lees er bijna overheen: “Jezus ging een weinig verder”. Ik lees het als een voortgang van het verhaal. Dat is het wel, maar het is tevens een voortgang van de inhoud: naast het verzamelen van mensen is er het herstellen van gebroken relaties.
De roepingsverhalen zijn verhalen die oproepen om mensen te verzamelen als broer-en-zus en om de verstoorde relaties te herstellen. Het zijn verhalen voor alle tijden.
Ik kan me indenken dat vrouwen zich kunnen ergeren aan die “mannelijke” taal. In feite gaat het niet om mannen of vrouwen. Mensen zouden allang zijn uitgestorven als er geen vrouwen waren geweest en hun mannen zouden niet zo mooie dingen over God hebben kunnen schrijven als ze geen liefdevolle vrouwen hadden gehad. Telkens ik broederlijkheid of broers schrijf bedoel ik tevens zusterschap en zussen.
Je zult het al gemerkt hebben dat ik verhalen symbolisch interpreteer, d.w.z. dat er achter het letterlijke verhaal een ander verhaal schuil gaat. Bij de gelijkenissen is dat duidelijk. Maar ik meen dat dit ook het geval is bij roepingsverhalen en wonderverhalen. De tekst zelf brengt me ertoe om hem symbolisch te lezen. Zo zegt Marcus dat Jezus vissers roept en daarenboven zegt hij: “Ik zal van jullie mensenvissers maken”. Dat laatste is een hint. Simon en Andreas zijn geroepen om mensen als broer-en-zus bij elkaar te brengen. Marcus vertelt verder dat Jezus de herstellers van vissersnetten, Jakobus en Johannes, roept. Is het dan niet logisch te denken dat zij geroepen worden om later herstellers van het netwerk van relaties in de gemeenschap te worden. Of neem het verhaal van het zieke dochtertje van het hoofd van de synagoge, dat ik symbolisch benader. Het ziek-zijn van het dochtertje en de synagoge hebben met elkaar te maken. Het ziek-zijn van het dochtertje wijst op de situatie van de synagoge. Zoals het op dat ogenblik eraan toegaat in de synagoge, is ze tot sterven veroordeeld. Maar dat zien we later wel.
structuur van de pericope
De pericope bestaat uit vijf verzen . De pericope bestaat uit een dubbel - parallel - verhaal : Mc 1,16-18 en Mc 1,19-20 .
1. Jezus | 2. leerlingen | 3. Jezus | 4. de leerlingen |
Mc 1,16 - Mc 1,17 | Mc 1,18 | Mc 1,19 - Mc 1,20 | Mc 1,19 - Mc 1,20 |
Wanneer een tekst in verschillende evangelies voorkomt , rijst altijd de vraag wat de oorspronkelijke tekst was en wat redactiewerk van een bepaalde evangelist is . Hieronder vind je een overzicht van de teksten :
Mc 1,16 - Mc 1,17 - Mc 1,18 | Mc 1,19 - Mc 1,20 | Mc 2,13 | Mc 2,14 | Mt 4,18 | Mt 4,21 | Mt 9,9 | Lc 5,1b - Lc 5,2a | Lc 5,27 | Joh 9,1 | |||
kai (en) | kai (en) | kai (en) | kai | kai (en) | kai (en) | autos (hij) | kai meta tauta (en daarna) | kai | ||||
paragôn (langswandelend) | probas oligon (een weinig vooruitgebaand) | exèlthen (hij ging naar buiten) palin (opnieuw) | paragôn (langsvoerend) | peripatôn de (rondwandelend echter) | probas (vooruitgebaand) | paragôn ho Ièsous (Jezus langsvoerend) | èn hestôs (was staande) | exèlthen kai (ging hij buiten en) | paragôn (langsvoerend) | |||
para (langs) tèn thalassan (de zee) tès Galilaias (van Galilea) | para (langs) tèn thalassan (de zee) | para (langs) tèn thalassan (de zee) tès Galilaias (van Galilea) | ekeithen (vandaar) | ekeithen (vandaar) | para (langs) tèn limnèn (het meer) Gennèsaret (van Gennezaret) | |||||||
eiden (zag hij) | eiden (zag hij) | (volkstoeloop) .... kai edidasken (en hij onderrichtte) | eiden (zag hij) | eiden (zag hij) | eiden (zag hij) | eiden (zag hij) | kai eiden (en hij zag) | etheasato (hij zag) | eiden (zag hij) | |||
Simôna (Simon) kai (en) Andrean (Andreas) ton adelfon Simônis (de broer van Simon) | Iakôbon (Jacobus) ton tou Zebedaiou (die van Zebedeüs) kai (en) Iôannèn (Johannes) ton adelfon autou (de broer van hem) | autous(hen) | Levin (Levi) ton tou Alfaiou (die van Alfeüs) | duo adelfous (twee broers) Simôna (Simon) ton legomenon Petron (die Petrus heet) kai (en) Andrean (Andreas) ton adelfon autou (zijn broer) | allous duo adelfous (twee andere broers) Iakôbon (Jacobus) ton tou Zebedaiou (die van Zebedeüs) kai (en) Iôannèn (Johannes) ton adelfon autou (de broer van hem) | anthrôpon (een man) kathèmenon epi to telônion (zittende bij het tolhuis) Maththaiaon legomenon (Matteüs noemend) | duo plouaria (twee boten) | telônèn (een tollenaar) onomati Levin (met de naam Levi) | anthrôpon (een man) tuflon ek genetès (blind vanaf geboorte) | |||
amfiballontas ('hun netten' uitwerpende) en tèi thalassèi (in de zee) èsan gar halieis (want zij waren vissers) | kai autous en tôi ploiôi katartizontas ta diktua (en zij waren in de boot de netten aan het zuiver maken) | kathèmenon epi to telônion (zittende bij het tolhuis)
|
ballontas amfiblèstron (een net uitwerpen) eis tèn thalassan (in de zee) èsan gar halieis (want zij waren vissers) | en tôi ploiôi meta Zebedaiou tou patros autôn katartizontas ta diktua autôn ( in de boot met hun vader Zebedeüs hun netten aan het zuiver maken) | estôta para tèn limnèn (liggende langs het meer) hoi de halieis ap'autôn apobantes epluon ta diktua (de vissers echter, ervan weggegaand zijnde, spoelden de netten | kathèmenon epi to telônion (zittende bij het tolhuis) | ||||||
23. Roeping van de eerste leerlingen : Mc 1,16-20 - Mt 4,18-22 - | 68. Roeping van Levi / Matteüs : Mc 2,13-14 - Mt 9,9 - Lc 5,27-28 - |
23. Roeping van de eerste leerlingen : Mc 1,16-20 - Mt 4,18-22 - | 68. Roeping van Levi / Matteüs : Mc 2,13-14 - Mt 9,9 - Lc 5,27-28 - | 62. Wonderbare visvangst. Roeping van Simon Petrus en metgezellen : Lc 5,1-11 - Mc 1,16-20 - Mt 4,18-22 - | 68. Roeping van Levi / Matteüs : Mc 2,13-14 - Mt 9,9 - Lc 5,27-28 - | Genezing van een blindgeborene : Joh 9,1-38 - |
Mc 1,16 - Mc 1,16 - 23. Roeping van de eerste leerlingen : Mc 1,16-20 - Mc 1,16 - Mc 1,17 - Mc 1,18 - Mc 1,19 - Mc 1,20 - | ||||||||||||||||
|
Statenvertaling . 16 En wandelende bij de Galilese zee, zag Hij Simon en Andreas,
zijn broeder, werpende het net in de zee (want zij waren vissers);
King James Bible . [16] Now as he walked by the sea of Galilee, he saw Simon
and Andrew his brother casting a net into the sea: for they were fishers.
Luther-Bibel . 16 Als er aber am Galiläischen Meer entlangging, sah er Simon
und Andreas, Simons Bruder, wie sie ihre Netze ins Meer warfen; denn sie waren
Fischer.
Tekstanalyse van Mc 1,16. De participiumzin : zeven woorden . Drie woorden beginnen met t (th) ; drie woorden eindigen op n , twee op s ; vijf woorden hebben een a in de eerste lettergreep .
Mc 1,16 Καὶ παράγων παρὰ τὴν θάλασσαν τῆς Γαλιλαίας εἶδεν Σίμωνα καὶ Ἀνδρέαν τὸν ἀδελφὸν Σίμωνος ἀμφιβάλλοντας ἐν τῇ θαλάσσῃ: ἦσαν γὰρ ἁλιεῖς.
Vertaling: En terwijl hij langs het meer van Galilea kwam, zag hij Simon en Andreas, de broer van Simon, terwijl zij hun netten uitwierpen; want het zijn vissers.
Mc 1,16 καὶ (= kai: en; nevenschikkend vw. D.: und. E.: and. Fr.: et. Lat.: et. Hebr.: wë. Arab.: wa) παράγων (= paragôn: langsdrijvend,
langsvoerend; wkw act part praes nom mann enk van het wkw παραγω = paragô: langsdrijven, langsgaan) παρὰ (= para: van bij, vanwege, bij, naast; afkorting παρ' = par' ; vz met gen, dat en acc) τὴν (= tèn; bep lidw acc vr enk van het bep lidwὁ (= ho: de; bep lidw nom mann enk van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = hè, το = to: de - het)= ho, ἡ = hè, το = to: de - het) θάλασσαν (= thalassan: meer, zee; zn acc vr enk van het zn θαλασσα = thalassa: zee, meer) τῆς (= tès: van de, bep lidw gen vr enk van het bep lidw ὁ = ho , ἡ = hè , το = to: de - het) Γαλιλαίας (= Galilaias: langs Galilea; zn eigennaam gen vr enk van het zn γαλιλαια = galilaia: Galilea) εἶδεν (= eiden: hij zag; wkw act ind aor 3de pers enk; zie het wkw ειδεν = eiden: hij zag; bij het wkw ὁραω = horaô: zien; stam aor id; zie Baeyens nr.136; in ὁραω = horaô zit 'ra'. Egyptische god van de zon is Ra. In het Hebreeuws is zien: râ'âh) Σίμωνα (= simôna: Simon; zn eigennaam acc mann enk van het zn σιμων = Simôn: Simon) καὶ (= kai: en; nevenschikkend vw. D.: und. E.: and. Fr.: et. Lat.: et. Hebr.: wë. Arab.: wa) Ἀνδρέαν (= andrean: Andreas; zn eigennaam acc mann enk van het zn Ἀνδρέας: Andreas) τὸν (= ton: de, bep lidw acc mann enk van het bep lidw ὁ = ho , ἡ = hè , το = to: de - het) ἀδελφὸν (= adelfon: broer; zn acc mann enk van het zn αδελφος = adelfos: broer) Σίμωνος (= simônos: van Simon); zn eigennaam gen mann enk van het zn σιμων = Simôn: Simon) ἀμφιβάλλοντας (= amfiballontas: de netten uitwerpend; wkw act part praes acc mann mv van het wkw αμφιβαλλω = amfiballô: langs beide zijden werpen) ἐν (= en: in, tijdens, met; vz van plaats, tijd) τῇ (= tè(i); bep lidw dat vr enk van het bep lidw ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het) θαλάσσῃ: (= thalassè: meer, zee; zn dat vr enk van het zn θαλασσα = thalassa: zee, meer) ἦσαν (= èsan: zij waren; wkw act ind imperf 3de pers mv van het wkw ειμι: zijn; stam: es-; zie Ned:: is; Lat: esse) γὰρ (= gar; nevenschikkend vw van reden) ἁλιεῖς (= halieis: vissers; zn nom mann mv van het zn ἁλιευς = halieus: visser).
Mc 1,16.1. καὶ (= kai: en; nevenschikkend vw. D.: und. E.: and. Fr.: et. Lat.: et. Hebr.: wë. Arab.: wa). Verwijzing : kai (en) .
kai (en) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
verzen | 7957 | 1071 | 678 | 1151 | 879 | 1007 | 2767 | 404 | 2900 | 3779 | ||
kai (en) | 26980 | 21867 | 5113 | 705 | 555 | 822 | 530 | 660 | 1470 | 371 | 2082 | 2612 |
verschil | 2844 | 366 | 123 | 329 | 349 | 347 | 1297 | 33 | 818 | 1167 |
Van de 678 verzen in Mc komt kai (en) in 555 verzen voor . Van de vijfenveertig verzen in Mc 1 niet in vijf verzen : (1) Mc 1,1 . (2) Mc 1,2 . (3) Mc 1,3 . (4) Mc 1,8 . (5) Mc 1,14 . In de pericope Mc 1,16-20 komt het nevenschikkend voegwoord kai (en) 10X voor ; 7X bij het begin van een nevenschikkende zin , 3X als verbinding tussen zinsdelen . kai (en) staat telkens bij het begin van de vijf verzen . In drie gevallen is er verandering van personage . kai (en) bij het begin van de pericope , kan in dit geval vermits er geen verandering van personage is . Men zou ook de (echter) kunnen gebruiken omdat hetzelfde personage zich tot andere personen richt .
kai (en) | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 |
verzen (578) | 45 | 28 | 35 | 41 | 43 | 56 | 37 | 38 | 50 | 52 | 33 | 44 | 37 | 72 | 47 | 20 |
kai = en (555) | 40 | 26 | 32 | 33 | 37 | 52 | 26 | 36 | 40 | 37 | 29 | 33 | 26 | 60 | 33 | 15 |
verschil (123) | 5 | 2 | 3 | 8 | 6 | 4 | 11 | 2 | 10 | 15 | 4 | 11 | 11 | 12 | 14 | 5 |
Mc 1,16.2.παράγων (= paragôn: langsdrijvend, langsvoerend; wkw act part praes nom mann enk van het wkw παραγω = paragô: langsdrijven, langsgaan). We komen hetzelfde participium tegen in Mc 2,14 bij de roeping van Levi . In de de bijbel komt het in vier verzen voor : (1) Mt 9,9 . (2) Mc 1,16 . (3) Mc 2,14 . (4) Joh 9,1 . Parallelteksten : (1) Mt 9,9 // Mc 2,14 .
Mc 1,16.3. παρὰ (= para: van bij, vanwege, bij, naast; afkorting παρ' = par' ; vz met gen, dat en acc). Taalgebruik in de LXX : para (langs) . Taalgebruik in Mc : para (langs) . Mc (11) . (1) Mc 1,16 . (2) Mc 2,13 . (3) Mc 4,1 . (4) Mc 4,4 . (5) Mc 4,15 . (6) Mc 5,21 . (7) Mc 10,27 . (8) Mc 10,46 . (9) Mc 12,2 . (10) Mc 12,11 . (11) Mc 14,43 . παρ' = par' (langs, vanwege) . Mc (2) : (1) Mc 5,26 . (2) Mc 8,11 .
para | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 8 | Mc 10 | Mc 12 | Mc 14 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. |
para | 11 | 1 : Mc 1,16 . | 1 : Mc 2,13 . | 3 : (1) Mc 4,1 . (2) Mc 4,4 . (3) Mc 4,15 . | 1 : Mc 5,21 . | 2 : (1) Mc 10,27 . (2) Mc 10,46 . | 2 : (1) Mc 12,2 . (2) Mc 12,11 . | 1 : Mc 14,43 . | 677 | 553 | 124 | 13 | 11 | 20 | 21 | 18 | 40 | 1 | 44 | 65 | |||||
par' | 4 | 1 : Mc 3,21 . | 1 : Mc 5,26 . | 1 : Mc 8,11 . | 1 : Mc 16,9 . | 238 | 178 | 60 | 4 | 4 | 8 | 10 | 10 | 22 | 2 | 16 | 26 | 21 | 1 | ||||||
totaal | 15 | 1 | 1 | 1 | 3 | 2 | 1 | 2 | 2 | 1 | 1 | 915 | 731 | 184 | 17 | 15 | 28 | 31 | 28 | 62 | 3 | 60 | 91 |
- παρα = para + gen. (vanwege) : (1) Mc
10,27 . (2) Mc
12,2 . (3) Mc
12,11 . (4 Mc
14,43 .
- παρα = para + acc. + plaatsbepaling (3X : την ὁδον = tèn hodon (langs de weg) : (1) Mc
4,4 . (2) Mc
4,15 . (3) Mc
10,46 . 4X : την θαλασσαν = tèn thalassan (langs het meer) : (1) Mc
1,16 . (2) Mc 2,13 . (3) Mc
4,1 . (4) Mc
5,21 .
-- 2X bij een roepingsverhaal : (1) Mc
1,16 . (2) Mc 2,13 .
-- 2X bij woord en daad van Jezus : (1) Mc
4,1 . (2) Mc
5,21 . Beide verzen spelen zich af op de noord-westelijke oever van het meer .
Tussen beide ligt de oversteek naar de overzijde en terug .
Mc 1,16.4. τὴν (= tèn; bep lidw acc vr enk van het bep lidwὁ (= ho: de; bep lidw nom mann enk van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = hè, το = to: de - het)= ho, ἡ = hè, το = to: de - het). Verwijzing : bepaald lidwoord . Bepaald lidwoord accusatief vrouwelijk enkelvoud .
lidw. enk. | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
acc. vr. enk. tèn | 6161 | 4889 | 1272 | 180 | 109 | 149 | 121 | 198 | 404 | 111 | 438 | 559 |
lidw. acc. vr. enk. tèn | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 |
109 | 12 | 4 | 5 | 9 | 9 | 11 | 10 | 4 | 5 | 11 | 5 | 6 | 3 | 7 | 6 | 2 |
In twaalf verzen in Mc 1 : (1) Mc 1,2 . (2) Mc 1,3 . (3) Mc 1,6 . (4) Mc 1,12 . (5) Mc 1,14 . (6) Mc 1,16 . (7) Mc 1,21 . (8) Mc 1,28 . (9) Mc 1,29 . (10) Mc 1,33 . (11) Mc 1,39 . (12) Mc 1,41 .
Mc 1,16.5. θάλασσαν (= thalassan: meer, zee; zn acc vr enk van het zn θαλασσα = thalassa: zee, meer). Verwijzing : thalassa (zee) . Accusatief vrouwelijk enkelvoud .
thalassa (zee) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. |
nom. enk. thalassa | 49 | 43 | 6 | 1 | 1 | 1 | 3 | 2 | 3 | |||||
gen. vr. enk. thalassès | 176 | 148 | 28 | 3 | 4 | 1 | 6 | 1 | 5 | 8 | 8 | 14 | 3 | 2 |
dat. vr. enk. thalassè(i) | 36 | 23 | 13 | 2 | 4 | 1 | 1 | 2 | 3 | 7 | 7 | 2 | ||
acc. vr. enk. thalassan | 185 | 145 | 40 | 9 | 9 | 1 | 2 | 8 | 1 | 10 | 19 | 21 | 1 | |
totaal | 446 | 359 | 87 | 15 | 18 | 3 | 9 | 10 | 8 | 24 | 36 | 45 | 6 | 2 |
jâm (zee) | Tenach | Pentateuch | Vroege prof. | 12 kl. prof. | grote prof. | hagiografen |
81 | 22 | 16 | 5 | 14 | 24 |
thalassa (zee) | bijbel | Pentateuch | Vroege prof. | 12 kl. prof. | grote prof. | hagiografen | dt. -can. |
nom. vr. enk. thalassa | 43 | 5 | 11 | 5 | 7 | 15 | |
gen. vr. enk. thalassès | 148 | 33 | 24 | 13 | 36 | 24 | 18 |
dat. vr. enk. thalassè(i) | 23 | 1 | 1 | 4 | 9 | 5 | 3 |
acc. vr. enk. thalassan | 145 | 31 | 33 | 12 | 39 | 23 | 7 |
totaal | 359 | 70 | 69 | 34 | 91 | 67 | 28 |
thalassa (zee) | Mt | Mc | Lc | // |
nom. vr. enk. thalassa | 1 : Mt 8,27 . | 1 : Mc 4,41 . | 1 : Mt 8,27 // Mt 8,27 . | |
gen. vr. enk. thalassès | 3 : (1) Mt 4,15 . (2) Mt 14,26 . (3) Mt 18,6 . | 4 : (1) Mc 5,1 . (2) Mc 6,47 . (3) Mc 6,48 . (4) Mc 6,49 . | 1 : Lc 21,25 . | 2 : (1) Mt 14,26 // Mc 6,49 . (2) Mt 18,6 // Mc 9,42 // Lc 17,2 . |
dat. vr. enk. thalassè(i) | 2 : (1) Mt 8,24 . (2) Mt 8,26 . | 4 : (1) Mc 1,16 . (2) Mc 4,1 . (3) Mc 4,39 . (4) Mc 5,13 . | 1 : Lc 17,6 . | (1) Mt 8,26 // Mc 4,39 . |
acc. vr. enk. thalassan | 9 : (1) Mt 4,18 . (2) Mt 8,32 . (3) Mt 13,1 . (4) Mt 13,47 . (5) Mt 14,25 . (6) Mt 15,29 . (7) Mt 17,27 . (8) Mt 21,21 . (9) Mt 23,15 . | 9 : (1) Mc 1,16 . (2) Mc 2,13 . (3) Mc 3,7 . (4) Mc 4,1 . (5) Mc 5,13 . (6) Mc 5,21 . (7) Mc 7,31 . (8) Mc 9,42 . (9) Mc 11,23 . | 1 : Lc 17,2 . | (1) Mt 4,18 // Mc 1,16 . (2) Mt 8,32 // Mc 5,13 . (3) Mt 13,1 // Mc 4,1 . (4) Mt 14,25 // Mc 6,48 . (5) Mt 15,29 // Mc 7,31 . (5) Mt 21,21 // Mc 11,23 . |
totaal | 15 | 18 | 3 |
Mc 1,16.4. - 5. tèn thalassan (de zee) . Accusatief vr. enk bepaald lidwoord + zelfstandig naamwoord . In zevenendertig verzen (van de veertig) in het NT . Mt (9) . Mc (9) . Lc (1) . Joh (2) . Hnd (6) . Apk (10) . Niet in drie verzen : (1) Hnd 10,6 . (2) Hnd 10,32 . (3) Heb 11,29 .
Mc 1,16.3. - 5. para tèn thalassan (langs de zee) . In zeven verzen in het NT . Mt (3) : (1) Mt 4,18 . (2) Mt 13,1 . (3)Mt 15,29 . Mc (4) : (1) Mc 1,16 . (2) Mc 2,13 . (3) Mc 4,1 . (4) Mc 5,13 .
Mc 1,16.6. τῆς (= tès: van de, bep lidw gen vr enk van het bep lidw ὁ = ho , ἡ = hè , το = to: de - het). Verwijzing : bepaald lidwoord . Bepaald lidwoord genitief vrouwelijk enkelvoud .
lidw. enk. | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
gen. vr. enk. tès | 5271 | 4202 | 1069 | 107 | 65 | 109 | 72 | 164 | 430 | 122 | 281 | 353 |
gen. vr. enk. tès | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 |
65 | 5 | 2 | 3 | 4 | 5 | 7 | 7 | 5 | 5 | 2 | 2 | 4 | 5 | 6 | 2 | 1 |
In vijf verzen in Mc 1 : (1) Mc 1,9 . (2) Mc 1,16 . (3) Mc 1,28 . (4) Mc 1,29 . (5) Mc 1,31 .
Mc 1,16.7. Γαλιλαίας (= Galilaias: langs Galilea; zn eigennaam gen vr enk van het zn γαλιλαια = galilaia: Galilea). Taalgebruik in het NT : Galilaia (Galilea) . Taalgebruik in de LXX : Galilaia (Galilea) .
Galilaia (Galilea) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. |
gen. vr. enk. Galilaias , telkens met het bep. lidw. tès | 40 | 4 | 36 | 8 | 7 | 10 | 8 | 3 | 25 | 33 |
Galilaia (Galilea) | syn. | Mt | Mc | Lc | Joh | syn. | |
gen. vr. enk. Galilaias , telkens met het bep. lidw. tès | 25 | 8 : (1) Mt 2,22 . (2) Mt 3,13 . (3) Mt 4,18 . (4) Mt 4,25 . (5) Mt 15,29 . (6) Mt 19,1 . (7) Mt 21,11 . (8) Mt 27,55 . | 7 : (1) Mc 1,9 . (2) Mc 1,16 . (3) Mc 1,28 . (4) Mc 3,7 . (5) Mc 6,21 . (6) Mc 7,31 . (7) Mc 9,30 . | 10 : (1) Lc 1,26 . (2) Lc 2,4 . (3) Lc 3,1 . (4) Lc 4,31 . (5) Lc 5,17 . (6) Lc 8,26 . (7) Lc 17,11 . (8) Lc 23,5 . (9) Lc 23,49 . (10) Lc 23,55 . | 8 : (1) Joh 2,1 . (2) Joh 2,11 . (3) Joh 4,46 . (4) Joh 6,1 . (5) Joh 7,41 . (6) Joh 7,52 . (7) Joh 12,21 . (8) Joh 21,2 . | 5 : (1) Mt 3,13 // Mc 1,9 . (2) Mt 4,18 // Mc 1,16 . (3) Mt 4,25 // Mc 3,7 . (4) Mt 15,29 // Mc 7,31 . (5) Mt 27,55 // Mc 15,41 // Lc 23,49 . |
Mc 1,16.3. - 7. para tèn thalassan tès Galilaias (langs de zee van Galillea) . In drie verzen in het NT . Mt (2) : (1) Mt 4,18 . (2) Mt 15,29 . Mc (1) : (1) Mc 1,16 .
Mc 1,16.8. εἶδεν (= eiden: hij zag; wkw act ind aor 3de pers enk; zie het wkw ειδεν = eiden: hij zag; bij het wkw ὁραω = horaô: zien; stam aor id; zie Baeyens nr136; in ὁραω = horaô zit 'ra'. Egyptische god van de zon is Ra. In het Hebreeuws is zien: râ'âh). Verwijzing : eiden (hij zag) . L. videre . Fr. voir . In vijf verzen bij Marcus : (1) Mc 1,10 . (2) Mc 1,16 . (3) Mc 1,19 . (4) Mc 2,14 . (5) Mc 6,34 .
zien | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. |
part. aor. nom. mann. enk. idôn | 106 | 45 | 61 | 12 | 12 | 20 | 3 | 12 | 1 | 1 | 44 | 47 | 1 | |
part. aor. nom. mann. mv. idontes | 63 | 22 | 41 | 14 | 5 | 9 | 4 | 5 | 4 | 28 | 32 | |||
ind. aor. 3de pers. enk. eiden | 262 | 220 | 42 | 10 | 5 | 4 | 7 | 12 | 2 | 2 | 19 | 26 | ||
ind. aor. 3de pers. mv. eidon | 274 | 198 | 76 | 3 | 7 | 5 | 6 | 6 | 4 | 45 | 15 | 21 | ||
totaal | 705 | 485 | 220 | 39 | 29 | 38 | 20 | 35 | 11 | 48 | 106 | 126 |
- paragôn ... eiden (langsvoerend ... zag hij) : (1) Mt 9,9 (roeping van Levi) : kai paragôn ho Ièsous eiden anthrôpon = en langsvoerend Jezus zag (hij) een mens // Mc 2,14 : kai paragôn eiden = en langsvoerend zag hij . (2) Mc 1,16 (roeping van de leerlingen) : kai paragôn para tèn thalassan tès Galilaias eiden = en langsvoerend langs de zee van Galilea zag hij // Mt 4,18 : peripatôn de para tèn thalassan tès Galilaias eiden = rondwandelend echter langs het meer van Galilea zag hij . (3) Mc 2,14 (zie hoger) . (4) Joh 9,1 (genezing van een blinde) : kai paragôn eiden anthrôpon = en langsvoerend zag hij een mens .
Mc 1,16.9. Σίμωνα (= simôna: Simon; zn eigennaam acc mann enk van het zn σιμων = Simôn: Simon).
Mc 1,16.10. καὶ (= kai: en; nevenschikkend vw. D.: und. E.: and. Fr.: et. Lat.: et. Hebr.: wë. Arab.: wa). Verwijzing : kai (en) .
kai (en) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
verzen | 7957 | 1071 | 678 | 1151 | 879 | 1007 | 2767 | 404 | 2900 | 3779 | ||
kai (en) | 26980 | 21867 | 5113 | 705 | 555 | 822 | 530 | 660 | 1470 | 371 | 2082 | 2612 |
verschil | 2844 | 366 | 123 | 329 | 349 | 347 | 1297 | 33 | 818 | 1167 |
Van de 678 verzen in Mc komt kai (en) in 555 verzen voor . Van de vijfenveertig verzen in Mc 1 niet in vijf verzen : (1) Mc 1,1 . (2) Mc 1,2 . (3) Mc 1,3 . (4) Mc 1,8 . (5) Mc 1,14 . In de pericope Mc 1,16-20 komt het nevenschikkend voegwoord kai (en) 10X voor ; 7X bij het begin van een nevenschikkende zin , 3X als verbinding tussen zinsdelen . kai (en) staat telkens bij het begin van de vijf verzen . Hier is kai (en) het verbindingswoord tussen twee bepalingen , tussen de naam Simon en de naam Andreas .
kai (en) | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 |
verzen (578) | 45 | 28 | 35 | 41 | 43 | 56 | 37 | 38 | 50 | 52 | 33 | 44 | 37 | 72 | 47 | 20 |
kai = en (555) | 40 | 26 | 32 | 33 | 37 | 52 | 26 | 36 | 40 | 37 | 29 | 33 | 26 | 60 | 33 | 15 |
verschil (123) | 5 | 2 | 3 | 8 | 6 | 4 | 11 | 2 | 10 | 15 | 4 | 11 | 11 | 12 | 14 | 5 |
Mc 1,16.11. Ἀνδρέαν (= andrean: Andreas; zn eigennaam acc mann enk van het zn Ἀνδρέας: Andreas).
Mc 1,16.12. τὸν (= ton: de, bep lidw acc mann enk van het bep lidw ὁ = ho , ἡ = hè , το = to: de - het).
Mc 1,16.13. ἀδελφὸν (= adelfon: broer; zn acc mann enk van het zn αδελφος = adelfos: broer). Verwijzing : adelfos (broer) . Hebr. ´âch . L. frater . Fr. frère . Ned. broer . E. brother . D. Bruder .
adelfos (broer) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
nom. enk. adelfos | 147 | 107 | 40 | 7 | 4 | 4 | 6 | 18 | 1 | 15 | 21 | |
voc. enk. adelfe | 25 | 19 | 6 | 1 | 3 | 2 | 1 | 1 | ||||
gen. enk. adelfou | 123 | 106 | 17 | 3 | 2 | 4 | 1 | 7 | 9 | 10 | ||
dat. enk. adelfôi | 60 | 47 | 13 | 6 | 1 | 3 | 3 | 10 | 10 | |||
acc. enk. adelfon | 124 | 86 | 38 | 5 | 5 | 1 | 1 | 1 | 25 | 11 | 12 | |
nom. + voc. mv. adelfoi | 329 | 184 | 145 | 7 | 5 | 4 | 4 | 26 | 98 | 1 | 16 | 20 |
gen. mv. adelfôn | 114 | 93 | 21 | 2 | 1 | 9 | 6 | 3 | 3 | 3 | ||
dat. mv. adelfois | 63 | 46 | 17 | 1 | 8 | 8 | 1 | 1 | ||||
acc. mv. adelfous | 121 | 82 | 39 | 6 | 2 | 5 | 2 | 10 | 14 | 13 | 15 | |
Totaal | 1106 | 770 | 336 | 37 | 19 | 23 | 14 | 57 | 181 | 5 | 79 | 93 |
adelfos (broer) | Mt | Mc | Lc |
acc. enk. adelfon | 5 : : (1) Mt 4,18 . (2) Mt 4,21 . (3) Mt 10,21 . (4) Mt 17,1 . (5) Mt 18,15 . | 5 : (1) Mc 1,16 . (2) Mc 1,19 . (3) Mc 3,17 . (4) Mc 5,37 . (5) Mc 13,12 . | 1 : Lc 6,14 . |
Mc 1,16.14. Σίμωνος (= simônos: van Simon); zn eigennaam gen mann enk van het zn σιμων = Simôn: Simon).
Mc 1,16.15. ἀμφιβάλλοντας (= amfiballontas: de netten uitwerpend; wkw act part praes acc mann mv van het wkw αμφιβαλλω = amfiballô: langs beide zijden werpen). Taalgebruik in het NT : amfiballô (langs beide zijden werpen).
Mc 1,16.16. ἐν (= en: in, tijdens, met; vz van plaats, tijd). Verwijzing : en (in) . Hebr. bë . Fr. en . Ned. in . Fr. dans .
en (in) . | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | synopt. | ev. |
11097 | 8943 | 2154 | 247 | 119 | 288 | 182 | 226 | 966 | 126 | 654 | 836 |
en (in) | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 |
119 | 13 | 7 | 2 | 13 | 9 | 12 | 5 | 9 | 7 | 10 | 9 | 7 | 7 | 5 | 4 |
In Mc 1 (13) : (1) Mc 1,2 . (2) Mc 1,3 . (3) Mc 1,4 . (4) Mc 1,5 . (5) Mc 1,8 . (6) Mc 1,9 . (7) Mc 1,11 . (8) Mc 1,13 . (9) Mc 1,15 . (10) Mc 1,16 . (11) Mc 1,19 . (12) Mc 1,20 . (13) Mc 1,23 .
Mc 1,16.17. τῇ (= tè(i); bep lidw dat vr enk van het bep lidw ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het). Verwijzing : bepaald lidwoord . Datief vrouwelijk enkelvoud . In zes verzen in Mc 1 . In de drie verzen en tè(i) erèmô(i) = in de woestijn : (1) Mc 1,3 . (2) Mc 1,4 . (3) Mc 1,13 . Verder in (4) Mc 1,16 . (5) Mc 1,22 . (6) Mc 1,23 .
lidw. enk. | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
dat. vr. enk. tè(i) | 3381 | 2631 | 750 | 94 | 55 | 119 | 64 | 122 | 264 | 32 | 268 | 332 |
lidw. dat. vr. enk. tè(i) | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 |
55 | 6 | 2 | 1 | 5 | 2 | 5 | 3 | 4 | 3 | 3 | 3 | 3 | 2 | 6 | 4 | 3 |
Mc 1,16.18. θαλάσσῃ: (= thalassè: meer, zee; zn dat vr enk van het zn θαλασσα = thalassa: zee, meer). Verwijzing : thalassa (zee) .
thalassa (zee) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. |
nom. + vr. enk. thalassa(i) | 49 | 43 | 6 | 1 | 1 | 1 | 3 | 2 | 3 | |||||
gen. vr. enk. thalassès | 176 | 148 | 28 | 3 | 4 | 1 | 6 | 1 | 5 | 8 | 8 | 14 | 3 | 2 |
dat. vr. enk. thalassè(i) | 36 | 23 | 13 | 2 | 4 | 1 | 1 | 2 | 3 | 7 | 7 | 2 | ||
acc. vr. enk. thalassan | 185 | 145 | 40 | 9 | 9 | 1 | 2 | 8 | 1 | 10 | 19 | 21 | 1 | |
totaal | 446 | 359 | 87 | 15 | 18 | 3 | 9 | 10 | 8 | 24 | 36 | 45 | 6 | 2 |
thalassa (zee) | Mt | Mc | Lc |
nom. + vr. enk. thalassa(i) | 1 | 1 : Mc 4,41 . | |
gen. vr. enk. thalassès | 3 | 4 : (1) Mc 5,1 . (2) Mc 6,47 . (3) Mc 6,48 . (4) Mc 6,49 . | 1 |
dat. vr. enk. thalassè(i) | 2 | 4 : (1) Mt 1,16 . (2) Mt 2,13 . (3) Mt 4,1 . (4) Mt 5,21. | 1 |
acc. vr. enk. thalassan | 9 | 9 : (1) Mc 1,16 . (2) Mc 2,13 . (3) Mc 3,7 . (4) Mc 4,1 . (5) Mc 5,13 . (6) Mc 5,21 . (7) Mc 7,31 . (8) Mc 9,42 . (9) Mc 11,23 . | 1 |
totaal | 15 | 18 | 3 |
Mc 1,16.19. ἦσαν (= èsan: zij waren; wkw act ind imperf 3de pers mv van het wkw ειμι: zijn; stam: es-; zie Ned:: is; Lat: esse).
Mc 1,16.20. γὰρ (= gar; nevenschikkend vw van reden). Verwijzing : gar (want) . Hebr. kî . Lat. enim . Fr. car . Ned. : want .
gar (want) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
2289 | 1299 | 990 | 123 | 63 | 92 | 61 | 73 | 563 | 15 | 278 | 339 |
gar (want) | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | |
in Mc | 3 | 1 | 3 | 2 | 3 | 8 | 4 | 4 | 7 | 4 | 3 | 5 | 6 | 6 | 2 | 2 | 63 |
In drie verzen in Mc 1 : (1) Mc 1,16 . (2) Mc 1,22 . (3) Mc 1,38 . Mc 1,16 : geeft een verantwoording waarom de eerder genoemden netten in zee aan het werpen waren . Het geeft de indruk dat sommige lezers niet op de hoogte ervan waren .
Mc 1,16.21. ἁλιεῖς (= halieis: vissers; zn nom mann mv van het zn ἁλιευς = halieus: visser).
Mc 1,17 - Mc 1,17 - 23. Roeping van de eerste leerlingen : Mc 1,16-20 - Mt 4,18-22 - Mc 1,16 - Mc 1,17 - Mc 1,18 - Mc 1,19 - Mc 1,20 - | ||||||||||||||||
|
Statenvertaling . 17 En Jezus zeide tot hen: Volgt Mij na, en Ik zal maken,
dat gij vissers der mensen zult worden.
King James Bible . [17] And Jesus said unto them, Come ye after me, and I will
make you to become fishers of men.
Luther-Bibel . 17 Und Jesus sprach zu ihnen: Folgt mir nach; ich will euch zu
Menschenfischern machen!
Tekstuileg van Mc 1,17.
Mc 1,17 καὶ εἶπεν αὐτοῖς ὁ Ἰησοῦς, Δεῦτε ὀπίσω μου, καὶ ποιήσω ὑμᾶς γενέσθαι ἁλιεῖς ἀνθρώπων.
Vertaling: En Jezus zei hen: welaan, achter mij, en ik zal maken dat jullie vissers van mensen worden.
- Mc 1,17 καὶ (= kai: en; nevenschikkend vw. D.: und. E.: and. Fr.: et. Lat.: et. Hebr.: wë. Arab.: wa) εἶπεν (= eipen: hij zei; wkw act ind aor 3de pers enk bij het wkw λεγω = legô: zeggen; voor de vervoeging worden twee wkw met hun verschillende stammen gebruikt: leg, Feg, Fer bij het wkw λεγω = legô: zeggen; Baeyens nr 136 blz 102; l-eg - Ned. z-eg , - aor επ = ep) αὐτοῖς (= αὐτοῖς: aan hen; aanwijz vnw 3de pers dat mann of onz mv van het aanwijz vnw αυτος = αυτος: hij) ὁ (= ho: de; bep lidw nom mann enk van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = hè, το = to: de - het) Ἰησοῦς (= Ièsous: Jezus; eigennaam; zn nom mann enk), Δεῦτε (= deute: welaan; bw) ὀπίσω (= opisô: achter; bw) μου (= mou: van mij; pers vnw 1ste pers gen mann enk bij het pers vnw εγω = egô: ik - mij), καὶ (= kai: en; nevenschikkend vw. D.: und. E.: and. Fr.: et. Lat.: et. Hebr.: wë. Arab.: wa) ποιήσω (= poèsô: ik zal maken; wkw act ind fut 1ste pers enk van het wkw ποιεω = poieô: doen, maken) ὑμᾶς (= humas: jullie, pers vnw 2de pers acc mv van het pers vnv ὑμεις = humeis: jullie) γενέσθαι (= genesthai: te worden, te gebeuren; wkw med/pass
inf aor van het wkw γινομαι = ginomai: gebeuren, worden; stam gen) ἁλιεῖς (= halieis: vissers; zn nom mann mv van het zn ἁλιευς = halieus: visser) ἀνθρώπων (= anthrôpôn: van mensen; zn gen mann mv van het zn ανθρωπος = anthrôpos: mens).
Mc 1,17.1. καὶ (= kai: en; nevenschikkend vw. D.: und. E.: and. Fr.: et. Lat.: et. Hebr.: wë. Arab.: wa). Verwijzing : kai (en) .
kai (en) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
verzen | 7957 | 1071 | 678 | 1151 | 879 | 1007 | 2767 | 404 | 2900 | 3779 | ||
kai (en) | 26980 | 21867 | 5113 | 705 | 555 | 822 | 530 | 660 | 1470 | 371 | 2082 | 2612 |
verschil | 2844 | 366 | 123 | 329 | 349 | 347 | 1297 | 33 | 818 | 1167 |
Van de 678 verzen in Mc komt kai (en) in 555 verzen voor . Van de vijfenveertig verzen in Mc 1 niet in vijf verzen : (1) Mc 1,1 . (2) Mc 1,2 . (3) Mc 1,3 . (4) Mc 1,8 . (5) Mc 1,14 . In de pericope Mc 1,16-20 komt het nevenschikkend voegwoord kai (en) 10X voor ; 7X bij het begin van een nevenschikkende zin , 3X als verbinding tussen zinsdelen . kai (en) staat telkens bij het begin van de vijf verzen . In drie gevallen is er verandering van personage . In dit vers is er geen verandering van personage en is er ook geen verandering van situatie .
kai (en) | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 |
verzen (578) | 45 | 28 | 35 | 41 | 43 | 56 | 37 | 38 | 50 | 52 | 33 | 44 | 37 | 72 | 47 | 20 |
kai = en (555) | 40 | 26 | 32 | 33 | 37 | 52 | 26 | 36 | 40 | 37 | 29 | 33 | 26 | 60 | 33 | 15 |
verschil (123) | 5 | 2 | 3 | 8 | 6 | 4 | 11 | 2 | 10 | 15 | 4 | 11 | 11 | 12 | 14 | 5 |
Mc 1,17.2. εἶπεν (= eipen: hij zei; wkw act ind aor 3de pers enk bij het wkw λεγω = legô: zeggen; voor de vervoeging worden twee wkw met hun verschillende stammen gebruikt: leg, Feg, Fer bij het wkw λεγω = legô: zeggen; Baeyens nr 136 blz 102; l-eg - Ned. z-eg , - aor επ = ep).
Mc 1,17.3. αὐτοῖς (= αὐτοῖς: aan hen; aanwijz vnw 3de pers dat mann of onz mv van het aanwijz vnw αυτος = αυτος: hij).
Mc 1,17.4. ὁ (= ho: de; bep lidw nom mann enk van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = hè, το = to: de - het).
Mc 1,17.5. Ἰησοῦς (= Ièsous: Jezus; eigennaam; zn nom mann enk), Δεῦτε (= deute: welaan; bw).
Mc 1,17.6. Δεῦτε (= deute: welaan; bw).
Mc 1,17.7. ὀπίσω (= opisô: achter; bw). Verwijzing : opisô (achter) . Lat. post (uit primere , prestum ?) Fr. après (ad prestum) . Hebr. ´acher (101) en ´achärej (294) . Ned. achter . In zes verzen in Mc : (1) Mc 1,7 . (2) Mc 1,17 . (3) Mc 1,20 . (4) Mc 8,33 . (5) Mc 8,34 . (6) Mc 13,16 .
opisô (achter) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. |
353 | 318 | 35 | 6 | 6 | 7 | 7 | 2 | 4 | 3 | 19 | 26 | 2 | 2 |
opisô (achter) | Tenach | Pentateuch | Vroege prof. | 12 kl. prof. | grote prof. | hagiografen | dt. -can. |
´achar | 101 | 41 | 20 | 5 | 10 | 25 | |
´-ch-rj (sta. constr. of 1ste pers. enk.) | 294 | 80 | 134 | 5 | 37 | 38 | |
´achär(j)èkhâ (achter je) | |||||||
totaal | 395 | 121 | 154 | 10 | 47 | 63 | |
opisô (318) | 50 | 143 | 12 | 47 | 47 | 19 |
Mc 1,17b | Mc 1,18b | Mc 1,20c | Mc 2,14c | Mc 2,14d | Mc 8,33 | Mc 8,34b | Mc 10,21 | Mc 10,52 | |
deute (welnu) | èkolouthèsan (zij volgden) | apèlthon (zij gingen weg) | akolouthei (volg) | èkolouthèsen (hij volgde) | hupage (ga weg) | thelei... elthein (wil... gaan) | kai akoloutheitô en volg | kai deuro akolouthei (en volg) | kai èkolouthei (en hij volgde) |
opisô mou (achter mij) | autôi (hem) | opisô autou (achter hem) | moi (mij) | autôi (hem) | opisô mou (achter mij) | opisô mou (achter mij) | moi (mij) | moi (mij) | autôi en tèi hodôi (hem op de weg) |
23. Roeping van de eerste leerlingen : Mc 1,16-20 - Mt 4,18-22 - | 164. Berisping van Petrus : Mc 8,32-33 - Mt 16,22-23 - | 164. Berisping van Petrus : Mc 8,32-33 - Mt 16,22-23 - | 165. Zijn kruis opnemen. Zijn leven verliezen om het te winnen : Mc 8,34-35 - Mt 16,24-25 - Lc 9,23-24 - | 268. De rijke (jonge) man : Mc 10,17-22 - Mt 19,16-22 - Lc 18,18-23 - | 276. Genezing van de blinde Bartimeüs : Mc 10,46-52 - Mt 20,29-34 - Lc 18,35-43 - |
Mc 1,17.8. μου (= mou: van mij; pers vnw 1ste pers gen mann enk bij het pers vnw εγω = egô: ik - mij).
Mc 1,17.9. καὶ (= kai: en; nevenschikkend vw. D.: und. E.: and. Fr.: et. Lat.: et. Hebr.: wë. Arab.: wa). Verwijzing : kai (en) .
kai (en) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
verzen | 7957 | 1071 | 678 | 1151 | 879 | 1007 | 2767 | 404 | 2900 | 3779 | ||
kai (en) | 26980 | 21867 | 5113 | 705 | 555 | 822 | 530 | 660 | 1470 | 371 | 2082 | 2612 |
verschil | 2844 | 366 | 123 | 329 | 349 | 347 | 1297 | 33 | 818 | 1167 |
Van de 678 verzen in Mc komt kai (en) in 555 verzen voor . Van de vijfenveertig verzen in Mc 1 niet in vijf verzen : (1) Mc 1,1 . (2) Mc 1,2 . (3) Mc 1,3 . (4) Mc 1,8 . (5) Mc 1,14 . In de pericope Mc 1,16-20 komt het nevenschikkend voegwoord kai (en) 10X voor ; 7X bij het begin van een nevenschikkende zin .
kai (en) | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 |
verzen (578) | 45 | 28 | 35 | 41 | 43 | 56 | 37 | 38 | 50 | 52 | 33 | 44 | 37 | 72 | 47 | 20 |
kai = en (555) | 40 | 26 | 32 | 33 | 37 | 52 | 26 | 36 | 40 | 37 | 29 | 33 | 26 | 60 | 33 | 15 |
verschil (123) | 5 | 2 | 3 | 8 | 6 | 4 | 11 | 2 | 10 | 15 | 4 | 11 | 11 | 12 | 14 | 5 |
Mc 1,17.10. ποιήσω (= poèsô: ik zal maken; wkw act ind fut 1ste pers enk van het wkw ποιεω = poieô: doen, maken).
Mc 1,17.11. ὑμᾶς (= humas: jullie, pers vnw 2de pers acc mv van het pers vnv ὑμεις = humeis: jullie).
Mc 1,17.12. ἁλιεῖς (= halieis: vissers; zn nom mann mv van het zn ἁλιευς = halieus: visser).
Mc 1,17.13. ἀνθρώπων (= anthrôpôn: van mensen; zn gen mann mv van het zn ανθρωπος = anthrôpos: mens).
Mc 1,18 - Mc 1,18 - 23. Roeping van de eerste leerlingen : Mc 1,16-20 - Mt 4,18-22 - Mc 1,16 - Mc 1,17 - Mc 1,18 - Mc 1,19 - Mc 1,20 - | ||||||||||||||||
|
Statenvertaling . 18 En zij, terstond hun netten verlatende, zijn Hem gevolgd.
King James Bible . [18] And straightway they forsook their nets, and followed
him.
Luther-Bibel . 18 Sogleich verließen sie ihre Netze und folgten ihm nach.
Tekstuitleg van Mc 1,18.
Mc 1,18 καὶ εὐθὺς ἀφέντες τὰ δίκτυα ἠκολούθησαν αὐτῷ.
Vertaling: En onmiddellijk lieten ze de vissersnetten achter en volgden hem.
Mc 1,18 καὶ (= kai: en; nevenschikkend vw. D.: und. E.: and. Fr.: et. Lat.: et. Hebr.: wë. Arab.: wa) εὐθὺς (= euthus: onmiddellijk, rechtstreeks; bv nw als bijwoord) ἀφέντες (= afentes: achterlatende, aflatende; wkw act part aor nom mann mv van het wkw αφιημι = af -hièmi: in beweging zetten, zenden, af-laten, ver-laten. afièmi < apo-ièmi < ap-hièmi, zie Baeyens 15,1 blz 8) τὰ (= ta; bep lidw nom en acc onz mv van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = h, το = to: de - het) δίκτυα (= diktua: vissersnetten; zn nom en acc onz mv van het zn δικτυον = diktuon: vissersnet) ἠκολούθησαν (= èkolouthèsan: zij volgden; wkw act ind aor 3de pers mv van het wkw ακολουθεω = akoloutheô: volgen) αὐτῷ (= autô: aan hem; pers vnw 3de pers dat mann enk van het pers vnw 3de pers enk: αυτος - αυτη - αυτο: autos - autè - auto: hij - zij - het).
Mc 1,18.1. καὶ (= kai: en; nevenschikkend vw. D.: und. E.: and. Fr.: et. Lat.: et. Hebr.: wë. Arab.: wa). Verwijzing : kai (en) .
kai (en) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
verzen | 7957 | 1071 | 678 | 1151 | 879 | 1007 | 2767 | 404 | 2900 | 3779 | ||
kai (en) | 26980 | 21867 | 5113 | 705 | 555 | 822 | 530 | 660 | 1470 | 371 | 2082 | 2612 |
verschil | 2844 | 366 | 123 | 329 | 349 | 347 | 1297 | 33 | 818 | 1167 |
Van de 678 verzen in Mc komt kai (en) in 555 verzen voor . Van de vijfenveertig verzen in Mc 1 niet in vijf verzen : (1) Mc 1,1 . (2) Mc 1,2 . (3) Mc 1,3 . (4) Mc 1,8 . (5) Mc 1,14 . In de pericope Mc 1,16-20 komt het nevenschikkend voegwoord kai (en) 10X voor ; 7X bij het begin van een nevenschikkende zin , 3X als verbinding tussen zinsdelen . kai (en) staat telkens bij het begin van de vijf verzen . In drie gevallen is er verandering van personage . Hier is verandering van personage .
kai (en) | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 |
verzen (578) | 45 | 28 | 35 | 41 | 43 | 56 | 37 | 38 | 50 | 52 | 33 | 44 | 37 | 72 | 47 | 20 |
kai = en (555) | 40 | 26 | 32 | 33 | 37 | 52 | 26 | 36 | 40 | 37 | 29 | 33 | 26 | 60 | 33 | 15 |
verschil (123) | 5 | 2 | 3 | 8 | 6 | 4 | 11 | 2 | 10 | 15 | 4 | 11 | 11 | 12 | 14 | 5 |
Mc 1,18.2. εὐθὺς (= euthus: onmiddellijk, rechtstreeks; bv nw als bijwoord). Verwijzing : euthus (onmiddellijk , rechtstreeks) .
euthus / eutheôs | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
euthus | 55 | 5 | 50 | 7 | 40 | 2 | 1 | 49 | 50 | |||
eutheôs | 47 | 11 | 36 | 13 | 1 | 6 | 3 | 9 | 3 | 1 | 20 | 23 |
totaal | 102 | 16 | 86 | 20 | 41 | 8 | 4 | 9 | 3 | 1 | 69 | 73 |
Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | ||
40 | 11 | 2 | 1 | 5 | 4 | 5 | 1 | 1 | 3 | 1 | 2 | 3 | 1 |
Bij Mc in 40 verzen euthus : (1) Mc
1,10 . (2) Mc
1,12 . (3) Mc
1,18 . (4) Mc
1,20 . (5) Mc
1,21 . (6) Mc
1,23 . (7) Mc
1,28 . (8) Mc
1,29 . (9) Mc
1,30 . (10) Mc
1,42 . (11) Mc
1,43 . (12) Mc
2,8 . (13) Mc
2,12 . (14) Mc
3,6 . (15) Mc
4,5 . (16) Mc
4,15 . (17) Mc
4,16 . (18) Mc
4,17 . (19) Mc
4,29 . (20) Mc
5,2 . (21) Mc
5,29 . (22) Mc
5,30 . (23) Mc
5,42 . (24) Mc
6,25 . (25) Mc
6,27 . (26) Mc
6,45 . (27) Mc
6,50 . (28) Mc
6,54 . (29) Mc
7,25 . (30) Mc
8,10 . (31) Mc
9,15 . (32) Mc
9,20 . (33) Mc
9,24 . (34) Mc
10,52 . (35) Mc
11,2 . (36) Mc
11,3 . (37) Mc
14,43 . (38) Mc
14,45 . (39) Mc
14,72 . (40) Mc
15,1 .
Bij Mc in één vers eutheôs : Mc
7,35 .
Mc 1,18.3. ἀφέντες (= afentes: achterlatende, aflatende; wkw act part aor nom mann mv van het wkw αφιημι = af -hièmi: in beweging zetten, zenden, af-laten, ver-laten. afièmi < apo-ièmi < ap-hièmi, zie Baeyens 15,1 blz 8).
Mc 1,18.4. τὰ (= ta; bep lidw nom en acc onz mv van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = h, το = to: de - het).
Mc 1,18.5. δίκτυα (= diktua: vissersnetten; zn nom en acc onz mv van het zn δικτυον = diktuon: vissersnet).
Mc 1,18.6. ἠκολούθησαν (= èkolouthèsan: zij volgden; wkw act ind aor 3de pers mv van het wkw ακολουθεω = akoloutheô: volgen).
Mc 1,18.7. αὐτῷ (= autô: aan hem; pers vnw 3de pers dat mann enk van het pers vnw 3de pers enk: αυτος - αυτη - αυτο: autos - autè - auto: hij - zij - het).
Mc 1,19 - Mc 1,19 // Mt 4,21 - 23. Roeping van de eerste leerlingen : Mc 1,16-20 - Mt 4,18-22 - Mc 1,16 - Mc 1,17 - Mc 1,18 - Mc 1,19 - Mc 1,20 |
|
Statenvertaling . 19 En van daar een weinig voortgegaan zijnde, zag Hij Jakobus,
den zoon van Zebedeüs, en Johannes, zijn broeder, en dezelven in het schip hun
netten vermakende.
King James Bible . [19] And when he had gone a little further thence, he saw
James the son of Zebedee, and John his brother, who also were in the ship mending
their nets.
Luther-Bibel . 19 Und als er ein wenig weiterging, sah er Jakobus, den Sohn
des Zebedäus, und Johannes, seinen Bruder, wie sie im Boot die Netze flickten.
Tekstuitleg van Mc 1,19 .
Mc 1,19 Καὶ προβὰς ὀλίγον εἶδεν Ἰάκωβον τὸν τοῦ Ζεβεδαίου καὶ Ἰωάννην τὸν ἀδελφὸν αὐτοῦ, καὶ αὐτοὺς ἐν τῷ πλοίῳ καταρτίζοντας τὰ δίκτυα,
Vertaling: En hij ging een weinig voort en zag de Jakobus van Zebedeüs en Johannes, zijn broer, en zij herstelden in de boot de netten.
Mc 1,19 καὶ (= kai: en; nevenschikkend vw. D.: und. E.: and. Fr.: et. Lat.: et. Hebr.: wë. Arab.: wa) προβὰς (= probas: voortgaand; wkw act part praes nom mann enk van het wkw προβαινω = probainô: vooruitbanen, vooruitgaan) ὀλίγον (= oligon: weinig; bw) εἶδεν (= eiden: hij zag; wkw act ind aor 3de pers enk; zie het wkw ειδεν = eiden: hij zag; bij het wkw ὁραω = horaô: zien; stam aor id; zie Baeyens nr.136; in ὁραω = horaô zit 'ra'. Egyptische god van de zon is Ra. In het Hebreeuws is zien: râ'âh) Ἰάκωβον (= jakôbon: Jakobus; zn eigennaam acc mann enk van het zn nw ιακωβος = jakôbos: Jakobus) τὸν (= ton: de, bep lidw acc mann enk van het bep lidw ὁ = ho , ἡ = hè , το = to: de - het) τοῦ (= tou: van de; bep lidw gen mann enk van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = h, το = to: de - het) Ζεβεδαίου (= zebedaiou: van Zebedeüs; zn eigennaam gen mann enk van het zn Ζεβεδαιος = zebedaios: Zebedeüs) καὶ (= kai: en; nevenschikkend vw. D.: und. E.: and. Fr.: et. Lat.: et. Hebr.: wë. Arab.: wa) Ἰωάννην (= Iôannèn: Johannes; zn eigennaam acc mann enk van het zn ιωαννης = Jôannès: Johannes) τὸν (= ton: de, bep lidw acc mann enk van het bep lidw ὁ = ho , ἡ = hè , το = to: de - het) ἀδελφὸν (= adelfon: broer; zn acc mann enk van het zn αδελφος = adelfos: broer) αὐτοῦ (= autou: van hem of van het; pers vnw 3de pers gen mann of onz enk van het pers vnw 3de pers enk: αυτος - αυτη - αυτο: autos - autè - auto: hij - zij - het), καὶ (= kai: en; nevenschikkend vw. D.: und. E.: and. Fr.: et. Lat.: et. Hebr.: wë. Arab.: wa) αὐτοὺς (= autous: hen; pers vnw 3de pers acc mann mv van het pers vnw 3de pers enk: αυτος - αυτη - αυτο: autos - autè - auto: hij - zij - het) ἐν (= en: in, tijdens, met; vz van plaats, tijd) τῷ (= tô: de; bep lidw dat mann en onz enk van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = hè, το = to: de - het) πλοίῳ (= ploiô: in de boot; zn dat onz enk van het zn πλοιον = ploion: boot; zie het wkw pleô: varen; ploion is een vaar-tuig; Ned: vlot, vloot, vlieten, vliet; -ion: verkleinwoord of collectief: bootje of vloot) καταρτίζοντας (= kataridzontas: herstellende; wkw acc part praes acc mann mv van het wkw καταρτιζω = katartizô: inrichten, in orde brengen, herstellen) τὰ (= ta; bep lidw nom en acc onz mv van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = h, το = to: de - het) δίκτυα (= diktua: vissersnetten; zn nom en acc onz mv van het zn δικτυον = diktuon: vissersnet),
Mc 1,19.1. καὶ (= kai: en; nevenschikkend vw. D.: und. E.: and. Fr.: et. Lat.: et. Hebr.: wë. Arab.: wa). Verwijzing : kai (en) .
kai (en) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
verzen | 7957 | 1071 | 678 | 1151 | 879 | 1007 | 2767 | 404 | 2900 | 3779 | ||
kai (en) | 26980 | 21867 | 5113 | 705 | 555 | 822 | 530 | 660 | 1470 | 371 | 2082 | 2612 |
verschil | 2844 | 366 | 123 | 329 | 349 | 347 | 1297 | 33 | 818 | 1167 |
Van de 678 verzen in Mc komt kai (en) in 555 verzen voor . Van de vijfenveertig verzen in Mc 1 niet in vijf verzen : (1) Mc 1,1 . (2) Mc 1,2 . (3) Mc 1,3 . (4) Mc 1,8 . (5) Mc 1,14 . In de pericope Mc 1,16-20 komt het nevenschikkend voegwoord kai (en) 10X voor ; 7X bij het begin van een nevenschikkende zin , 3X als verbinding tussen zinsdelen . kai (en) staat telkens bij het begin van de vijf verzen . In drie gevallen is er verandering van personage . Hier is verandering van personage .
kai (en) | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 |
verzen (578) | 45 | 28 | 35 | 41 | 43 | 56 | 37 | 38 | 50 | 52 | 33 | 44 | 37 | 72 | 47 | 20 |
kai = en (555) | 40 | 26 | 32 | 33 | 37 | 52 | 26 | 36 | 40 | 37 | 29 | 33 | 26 | 60 | 33 | 15 |
verschil (123) | 5 | 2 | 3 | 8 | 6 | 4 | 11 | 2 | 10 | 15 | 4 | 11 | 11 | 12 | 14 | 5 |
Mc
1,19.2. προβὰς (= probas: voortgaand; wkw act part praes nom mann enk van het wkw προβαινω = probainô: vooruitbanen, vooruitgaan). In deze vorm komt het in de bijbel slechts in Mc
1,19 en in de paralleltekst Mt
4,21 voor. bainô : banen; stijgen.
oligon (een weinig). In 38 verzen in de bijbel; in 26 verzen
in het OT, in 12 verzen in het NT Niet bij Matteüs, in 2 verzen bij
Marcus, in 2 verzen bij Lucas, niet bij Johannes, in 1 vers in Handelingen,
in 7 verzen in de overige geschriften van het NT Het is meestal de vertaling
van het Hebreuwse më`at.
Mc 1,19.3. ὀλίγον (= oligon: weinig; bw).
Mc 1,19.4. εἶδεν (= eiden: hij zag; wkw act ind aor 3de pers enk; zie het wkw ειδεν = eiden: hij zag; bij het wkw ὁραω = horaô: zien; stam aor id; zie Baeyens nr.136; in ὁραω = horaô zit 'ra'. Egyptische god van de zon is Ra. In het Hebreeuws is zien: râ'âh).
Mc 1,19.5. Ἰάκωβον (= jakôbon: Jakobus; zn eigennaam acc mann enk van het zn nw ιακωβος = jakôbos: Jakobus).
Mc 1,19.6. τὸν (= ton: de, bep lidw acc mann enk van het bep lidw ὁ = ho , ἡ = hè , το = to: de - het).
Mc 1,19.7. τοῦ (= tou: van de; bep lidw gen mann enk van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = h, το = to: de - het).
Mc 1,19.8. Ζεβεδαίου (= zebedaiou: van Zebedeüs; zn eigennaam gen mann enk van het zn Ζεβεδαιος = zebedaios: Zebedeüs).
Mc 1,19.9. καὶ (= kai: en; nevenschikkend vw. D.: und. E.: and. Fr.: et. Lat.: et. Hebr.: wë. Arab.: wa). Verwijzing : kai (en) .
kai (en) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
verzen | 7957 | 1071 | 678 | 1151 | 879 | 1007 | 2767 | 404 | 2900 | 3779 | ||
kai (en) | 26980 | 21867 | 5113 | 705 | 555 | 822 | 530 | 660 | 1470 | 371 | 2082 | 2612 |
verschil | 2844 | 366 | 123 | 329 | 349 | 347 | 1297 | 33 | 818 | 1167 |
Van de 678 verzen in Mc komt kai (en) in 555 verzen voor . Van de vijfenveertig verzen in Mc 1 niet in vijf verzen : (1) Mc 1,1 . (2) Mc 1,2 . (3) Mc 1,3 . (4) Mc 1,8 . (5) Mc 1,14 . In de pericope Mc 1,16-20 komt het nevenschikkend voegwoord kai (en) 10X voor ; 7X bij het begin van een nevenschikkende zin , 3X als verbinding tussen zinsdelen . kai (en) staat telkens bij het begin van de vijf verzen . Hier is kai (en) het verbindingswoord tussen twee bepalingen , tussen de naam Andreas en de naam Johannes .
kai (en) | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 |
verzen (578) | 45 | 28 | 35 | 41 | 43 | 56 | 37 | 38 | 50 | 52 | 33 | 44 | 37 | 72 | 47 | 20 |
kai = en (555) | 40 | 26 | 32 | 33 | 37 | 52 | 26 | 36 | 40 | 37 | 29 | 33 | 26 | 60 | 33 | 15 |
verschil (123) | 5 | 2 | 3 | 8 | 6 | 4 | 11 | 2 | 10 | 15 | 4 | 11 | 11 | 12 | 14 | 5 |
Mc 1,19.10. Ἰωάννην (= Iôannèn: Johannes; zn eigennaam acc mann enk van het zn ιωαννης = Jôannès: Johannes).
Mc 1,19.11. τὸν (= ton: de, bep lidw acc mann enk van het bep lidw ὁ = ho , ἡ = hè , το = to: de - het).
Mc 1,19.12. ἀδελφὸν (= adelfon: broer; zn acc mann enk van het zn αδελφος = adelfos: broer). Verwijzing : adelfos (broer) . Hebr. ´âch . L. frater . Fr. frère . Ned. broer . E. brother . D. Bruder .
adelfos (broer) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
nom. enk. adelfos | 147 | 107 | 40 | 7 | 4 | 4 | 6 | 18 | 1 | 15 | 21 | |
voc. enk. adelfe | 25 | 19 | 6 | 1 | 3 | 2 | 1 | 1 | ||||
gen. enk. adelfou | 123 | 106 | 17 | 3 | 2 | 4 | 1 | 7 | 9 | 10 | ||
dat. enk. adelfôi | 60 | 47 | 13 | 6 | 1 | 3 | 3 | 10 | 10 | |||
acc. enk. adelfon | 124 | 86 | 38 | 5 | 5 | 1 | 1 | 1 | 25 | 11 | 12 | |
nom. + voc. mv. adelfoi | 329 | 184 | 145 | 7 | 5 | 4 | 4 | 26 | 98 | 1 | 16 | 20 |
gen. mv. adelfôn | 114 | 93 | 21 | 2 | 1 | 9 | 6 | 3 | 3 | 3 | ||
dat. mv. adelfois | 63 | 46 | 17 | 1 | 8 | 8 | 1 | 1 | ||||
acc. mv. adelfous | 121 | 82 | 39 | 6 | 2 | 5 | 2 | 10 | 14 | 13 | 15 | |
Totaal | 1106 | 770 | 336 | 37 | 19 | 23 | 14 | 57 | 181 | 5 | 79 | 93 |
adelfos (broer) | Mt | Mc | Lc |
acc. enk. adelfon | 5 : : (1) Mt 4,18 . (2) Mt 4,21 . (3) Mt 10,21 . (4) Mt 17,1 . (5) Mt 18,15 . | 5 : (1) Mc 1,16 . (2) Mc 1,19 . (3) Mc 3,17 . (4) Mc 5,37 . (5) Mc 13,12 . | 1 : Lc 6,14 . |
Mc 1,19.11. - 12. ton adelfon (de broer) . In 35 van de 38 verzen in het NT . Niet in Mt 10,21 , Mc 13,12 .
Mc 1,19.11. - 13. ton adelfon autou (zijn broer) . In 19 verzen in het NT : Mt (3) : (1) Mt 4,18 . (2) Mt 4,21 . (3) Mt 17,1 . Mc (2) (1) Mc 1,16 . (2) Mc 1,19 . . Lc (1) : Lc 6,14 .. Br. (13) .
´âch (broer) | Tenach | Pentateuch | Vroege prof. | 12 kl. prof. | grote prof. | hagiografen | dt. -can. |
´âchî (mijn broer) , ´ächî (de broer van) , ´achaj (mijn broers) , ´ächej (de broers van) | 92 | 38 | 32 | 1 | 21 | ||
´âchîw (zijn broer) , ´èchâjw (zijn broers) | 153 | 88 | 26 | 7 | 9 | 23 |
Mc 1,19.13. αὐτοῦ (= autou: van hem of van het; pers vnw 3de pers gen mann of onz enk van het pers vnw 3de pers enk: αυτος - αυτη - αυτο: autos - autè - auto: hij - zij - het).
Mc 1,19.14. καὶ (= kai: en; nevenschikkend vw. D.: und. E.: and. Fr.: et. Lat.: et. Hebr.: wë. Arab.: wa).
Mc 1,19.15. αὐτοὺς (= autous: hen; pers vnw 3de pers acc mann mv van het pers vnw 3de pers enk: αυτος - αυτη - αυτο: autos - autè - auto: hij - zij - het).
Mc 1,19.16. ἐν (= en: in, tijdens, met; vz van plaats, tijd).
Mc 1,19.17. τῷ (= tô: de; bep lidw dat mann en onz enk van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = hè, το = to: de - het).
Mc 1,19.18. πλοίῳ (= ploiô: in de boot; zn dat onz enk van het zn πλοιον = ploion: boot; zie het wkw pleô: varen; ploion is een vaar-tuig; Ned: vlot, vloot, vlieten, vliet; -ion: verkleinwoord of collectief: bootje of vloot).
Mc 1,19.19. καταρτίζοντας (= kataridzontas: herstellende; wkw acc part praes acc mann mv van het wkw καταρτιζω = katartizô: inrichten, in orde brengen, herstellen). Taalgebruik in het NT : katartizô (inrichten, in orde brengen, herstellen) .
Mc 1,19.20. τὰ (= ta; bep lidw nom en acc onz mv van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = h, το = to: de - het).
Mc 1,19.21. δίκτυα (= diktua: vissersnetten; zn nom en acc onz mv van het zn δικτυον = diktuon: vissersnet).
Mc 1,20 - Mc 1,20 - 23. Roeping van de eerste leerlingen : Mc 1,16-20 - Mt 4,18-22 - Mc 1,16 - Mc 1,17 - Mc 1,18 - Mc 1,19 - Mc 1,20 - | ||||||||||||||||
|
Statenvertaling . 20 En terstond riep Hij hen; en zij, latende hun vader Zebedeüs
in het schip, met de huurlingen, zijn Hem nagevolgd.
King James Bible . [20] And straightway he called them: and they left their
father Zebedee in the ship with the hired servants, and went after him.
Luther-Bibel . 20 Und alsbald rief er sie und sie ließen ihren Vater Zebedäus
im Boot mit den Tagelöhnern und folgten ihm nach.
Tekstuitleg van Mc 1,20.
Mc 1,20 καὶ εὐθὺς ἐκάλεσεν αὐτούς. καὶ ἀφέντες τὸν πατέρα αὐτῶν Ζεβεδαῖον ἐν τῷ πλοίῳ μετὰ τῶν μισθωτῶν ἀπῆλθον ὀπίσω αὐτοῦ.
Vertaling: En onmiddellijk riep hij hen en zij lieten hun vader Zebedeüs in de boot met de dagloners achter en zij gingen weg achter hem.
Mc 1,20 καὶ (= kai: en; nevenschikkend vw. D.: und. E.: and. Fr.: et. Lat.: et. Hebr.: wë. Arab.: wa) εὐθὺς (= euthus: onmiddellijk, rechtstreeks; bv nw als bijwoord) ἐκάλεσεν (= ekalesen: hij riep; wkw act ind aor 3de pers enk van het wkw καλεω = kaleô: roepen,
noemen) αὐτούς (= autous: hen; pers vnw 3de pers acc mann mv van het pers vnw 3de pers enk: αυτος - αυτη - αυτο: autos - autè - auto: hij - zij - het). καὶ (= kai: en; nevensch vw. D.: und. E.: and. Fr.: et. Lat.: et. Hebr.: וְ = wë) ἀφέντες (= afentes: achterlatende, aflatende; wkw act part aor nom mann mv van het wkw αφιημι = af -hièmi: in beweging zetten, zenden, af-laten, ver-laten. afièmi < apo-ièmi < ap-hièmi, zie Baeyens 15,1 blz 8) τὸν (= ton: de, bep lidw acc mann enk van het bep lidw ὁ = ho , ἡ = hè , το = to: de - het) πατέρα (= patera: vader; zn acc mann enk van het zn πα-τηρ = pa-tèr: va-der) αὐτῶν (= autôn: van hen; pers vnw 3de pers gen mann of onz mv van het pers vnw αυτος = αυτος: hij) Ζεβεδαῖον (= zebedaion: Zebedeüs; zn eigennaam acc mann enk van het zn Ζεβεδαιος = zebedaios: Zebedeüs) ἐν (= en: in, tijdens, met; vz van plaats, tijd) τῷ (= tô: de; bep lidw dat mann en onz enk van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = hè, το = to: de - het) πλοίῳ (= ploiô: in de boot; zn dat onz enk van het zn πλοιον = ploion: boot; zie het wkw pleô: varen; ploion is een vaar-tuig; Ned: vlot, vloot, vlieten, vliet; -ion: verkleinwoord of collectief: bootje of vloot) μετὰ (= ta; bep lidw nom en acc onz mv van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = h, το = to: de - het) τῶν (= tôn: van de; bep lidw gen mann/vr/onz mv van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = h, το = to: de - het) μισθωτῶν (= misthôtôn: dagloners; zn gen mann mv van het zn μισθωτος = misthôtos: gehuurd, huurling, werknemer) ἀπῆλθον (= apèlthon: zij gingen weg; wkw act ind aor 3de pers mv van het wkw απερχομαι = aperchomai: weggaan < voorvoegsel απ' = ap' (vóór een niet-aangeblazen klinker) van απο = apo: af, van-weg + wkw ἐρχόμαι = erchomai: gaan, komen; 2 wkw met verschillende stammen: ερχ = erch en ελ = el: Baeyens 102,136, zie Fr.: al-ler; om de aor van het wkw αρχομαι = archomai: beginnen en ἐρχόμαι = erchomai: gaan, komen, van elkaar te onderscheiden. Ned.: weg. wkw be-wegen - bewoog - bewogen. D.: Weg. E.: way. Gr. ερχομαι = erchomai: be-weg-en, op weg gaan; de beginklinker kan wijzen op de halfklinker/-medeklinker w/u, r tussen haakjes plaatsen; zo bekomen we w-ch/g: weg) ὀπίσω (= opisô: achter; bw) αὐτοῦ (= autou: van hem of van het; pers vnw 3de pers gen mann of onz enk van het pers vnw 3de pers enk: αυτος - αυτη - αυτο: autos - autè - auto: hij - zij - het).
Mc 1,20.1. καὶ (= kai: en; nevenschikkend vw. D.: und. E.: and. Fr.: et. Lat.: et. Hebr.: wë. Arab.: wa). Verwijzing : kai (en) .
kai (en) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
verzen | 7957 | 1071 | 678 | 1151 | 879 | 1007 | 2767 | 404 | 2900 | 3779 | ||
kai (en) | 26980 | 21867 | 5113 | 705 | 555 | 822 | 530 | 660 | 1470 | 371 | 2082 | 2612 |
verschil | 2844 | 366 | 123 | 329 | 349 | 347 | 1297 | 33 | 818 | 1167 |
Van de 678 verzen in Mc komt kai (en) in 555 verzen voor . Van de vijfenveertig verzen in Mc 1 niet in vijf verzen : (1) Mc 1,1 . (2) Mc 1,2 . (3) Mc 1,3 . (4) Mc 1,8 . (5) Mc 1,14 . In de pericope Mc 1,16-20 komt het nevenschikkend voegwoord kai (en) 10X voor ; 7X bij het begin van een nevenschikkende zin , 3X als verbinding tussen zinsdelen . kai (en) staat telkens bij het begin van de vijf verzen . In drie gevallen is er verandering van personage .
kai (en) | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 |
verzen (578) | 45 | 28 | 35 | 41 | 43 | 56 | 37 | 38 | 50 | 52 | 33 | 44 | 37 | 72 | 47 | 20 |
kai = en (555) | 40 | 26 | 32 | 33 | 37 | 52 | 26 | 36 | 40 | 37 | 29 | 33 | 26 | 60 | 33 | 15 |
verschil (123) | 5 | 2 | 3 | 8 | 6 | 4 | 11 | 2 | 10 | 15 | 4 | 11 | 11 | 12 | 14 | 5 |
Mc 1,20.2. εὐθὺς (= euthus: onmiddellijk, rechtstreeks; bv nw als bijwoord). Verwijzing : euthus (onmiddellijk , rechtstreeks) .
euthus / eutheôs | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
euthus | 55 | 5 | 50 | 7 | 40 | 2 | 1 | 49 | 50 | |||
eutheôs | 47 | 11 | 36 | 13 | 1 | 6 | 3 | 9 | 3 | 1 | 20 | 23 |
totaal | 102 | 16 | 86 | 20 | 41 | 8 | 4 | 9 | 3 | 1 | 69 | 73 |
Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | ||
40 | 11 | 2 | 1 | 5 | 4 | 5 | 1 | 1 | 3 | 1 | 2 | 3 | 1 |
Bij Mc in 40 verzen euthus : (1) Mc
1,10 . (2) Mc
1,12 . (3) Mc
1,18 . (4) Mc
1,20 . (5) Mc
1,21 . (6) Mc
1,23 . (7) Mc
1,28 . (8) Mc
1,29 . (9) Mc
1,30 . (10) Mc
1,42 . (11) Mc
1,43 . (12) Mc
2,8 . (13) Mc
2,12 . (14) Mc
3,6 . (15) Mc
4,5 . (16) Mc
4,15 . (17) Mc
4,16 . (18) Mc
4,17 . (19) Mc
4,29 . (20) Mc
5,2 . (21) Mc
5,29 . (22) Mc
5,30 . (23) Mc
5,42 . (24) Mc
6,25 . (25) Mc
6,27 . (26) Mc
6,45 . (27) Mc
6,50 . (28) Mc
6,54 . (29) Mc
7,25 . (30) Mc
8,10 . (31) Mc
9,15 . (32) Mc
9,20 . (33) Mc
9,24 . (34) Mc
10,52 . (35) Mc
11,2 . (36) Mc
11,3 . (37) Mc
14,43 . (38) Mc
14,45 . (39) Mc
14,72 . (40) Mc
15,1 .
Bij Mc in één vers eutheôs : Mc
7,35 .
Mc 1,20.3. ἐκάλεσεν (= ekalesen: hij riep; wkw act ind aor 3de pers enk van het wkw καλεω = kaleô: roepen, noemen).
Mc 1,20.4. αὐτούς (= autous: hen; pers vnw 3de pers acc mann mv van het pers vnw 3de pers enk: αυτος - αυτη - αυτο: autos - autè - auto: hij - zij - het).
Mc 1,20.5. καὶ (= kai: en; nevensch vw. D.: und. E.: and. Fr.: et. Lat.: et. Hebr.: וְ = wë).
Mc 1,20.6. ἀφέντες (= afentes: achterlatende, aflatende; wkw act part aor nom mann mv van het wkw αφιημι = af -hièmi: in beweging zetten, zenden, af-laten, ver-laten. afièmi < apo-ièmi < ap-hièmi, zie Baeyens 15,1 blz 8).
Mc 1,20.7. τὸν (= ton: de, bep lidw acc mann enk van het bep lidw ὁ = ho , ἡ = hè , το = to: de - het).
Mc 1,20.8. πατέρα (= patera: vader; zn acc mann enk van het zn πα-τηρ = pa-tèr: va-der).
Mc 1,20.9. αὐτῶν (= autôn: van hen; pers vnw 3de pers gen mann of onz mv van het pers vnw αυτος = αυτος: hij).
Mc 1,20.10. ἐν (= en: in, tijdens, met; vz van plaats, tijd).
Mc 1,20.11. τῷ (= tô: de; bep lidw dat mann en onz enk van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = hè, το = to: de - het). 7
Mc 1,20.12. πλοίῳ (= ploiô: in de boot; zn dat onz enk van het zn πλοιον = ploion: boot; zie het wkw pleô: varen; ploion is een vaar-tuig; Ned: vlot, vloot, vlieten, vliet; -ion: verkleinwoord of collectief: bootje of vloot).
Mc 1,20.13. μετὰ (= ta; bep lidw nom en acc onz mv van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = h, το = to: de - het).
Mc 1,20.14. μισθωτῶν (= misthôtôn: dagloners; zn gen mann mv van het zn μισθωτος = misthôtos: gehuurd, huurling, werknemer).
Mc 1,20.15. ἀπῆλθον (= apèlthon: zij gingen weg; wkw act ind aor 3de pers mv van het wkw απερχομαι = aperchomai: weggaan < voorvoegsel απ' = ap' (vóór een niet-aangeblazen klinker) van απο = apo: af, van-weg + wkw ἐρχόμαι = erchomai: gaan, komen; 2 wkw met verschillende stammen: ερχ = erch en ελ = el: Baeyens 102,136, zie Fr.: al-ler; om de aor van het wkw αρχομαι = archomai: beginnen en ἐρχόμαι = erchomai: gaan, komen, van elkaar te onderscheiden. Ned.: weg. wkw be-wegen - bewoog - bewogen. D.: Weg. E.: way. Gr. ερχομαι = erchomai: be-weg-en, op weg gaan; de beginklinker kan wijzen op de halfklinker/-medeklinker w/u, r tussen haakjes plaatsen; zo bekomen we w-ch/g: weg).
Mc 1,20.16. ὀπίσω (= opisô: achter; bw).
Mc 1,20.17. αὐτοῦ (= autou: van hem of van het; pers vnw 3de pers gen mann of onz enk van het pers vnw 3de pers enk: αυτος - αυτη - αυτο: autos - autè - auto: hij - zij - het).
24. Jezus leert en geneest : Mc 1,21 - Mc 1,21 - Mt 4,23-25 ; 5,1-2 - Lc 4,31 - bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Mc (Marcus) -- Mc 1 -
Mc 1,21-28; Mc 3,1-6: Op de zevende dag naar het gebedshuis
Jezus en de tweemaal twee broers gaan op weg naar de stad Kafarnaüm, gelegen aan het meer van Galilea. Op sabbat, de zevende dag van de week, gaan zij er naar het gebedshuis, de synagoge. Tijdens de gebedsdienst mag één van de aanwezigen toelichting geven op de lezingen van die dag. Van die mogelijkheid maakt Jezus gebruik om onderricht te geven. Marcus laat ons zogezegd in het ongewisse welk onderricht Jezus geeft. Maar uit voorgaande verhalen weten we met grote waarschijnlijkheid waarover Jezus spreekt: over het koningschap van God, over het broer-en-zus worden van elkaar, over verbondenheid en solidariteit, over herstel van relaties. De aanwezigen zijn onder de indruk van zijn onderricht, want het komt uit zijn hart, in tegenstelling tot wat ze gewoonlijk krijgen van de Schriftgeleerden die citeren uit de heilige boeken, Wet en Profeten. Maar niet alleen daarom zijn ze onder de indruk, maar ook en vooral om wat hij zegt. Uit wat volgt, blijkt dat verbondenheid en solidariteit niet vanzelfsprekend zijn. Tegenover Jezus komt een man te staan. Hij schreeuwt het uit dat hij het oneens is met hem. Hij slingert Jezus woorden in het gezicht dat hij een gevaarlijk man is, die een einde aan Israël wil maken. Hij verwijt hem dat hij zich voordoet als een heilige van God. Tegenover verbondenheid en solidariteit staat vijandschap en agressie. Marcus omschrijft de man als bezeten door een onreine geest. Jezus kan de man tot bedaren brengen, hem het zwijgen opleggen en hem doen stoppen met die taal van haat en cynisme.
Ik heb natuurlijk een bepaald Jezusbeeld. Ik verwonder er me nu over dat er tussen de razende man en Jezus geen gesprek plaatsvindt. Dat komt in het Marcusevangelie wel vaker voor dat er geen dialoog tussen Jezus en zijn tegenstanders ontstaat, of is elke dialoog door de tegenstanders onmogelijk?
De aanwezigen staan perplex. Ze vragen zich af. Wat is dit? Een nieuw onderricht en het overwinnen van tegenstanders!
De tegenstellingen en de verdeeldheid zijn tot in het gebedshuis aanwezig. Maar wie zijn de tegenstanders? De tegenstander gedraagt zich agressief en gebruikt oorlogstaal. Dit zou je niet op sabbat in een synagoge verwachten. Het verhaal van de doop van Jezus komt me voor de geest. Toen kwam de heilige geest als een vredesduif over Jezus. Zo is er een schril contrast tussen de vredesman Jezus en de oorlogszuchtige tegenstander.
Bij een volgend bezoek op sabbat aan het gebedshuis (Mc 3,1-6) wordt Jezus met zijn tegenstanders geconfronteerd. Er zijn aanwezigen die hem in het oog houden in de hoop dat zij hem zullen kunnen beschuldigen met de doodstraf tot gevolg. Zij verwachten dat hij een man met een verschrompelde hand zal genezen, wat volgens hen op sabbat, de rustdag, niet kan. Jezus roept de man in het midden. Aan de ene kant staan de mogelijke aanklagers, aan de andere kant Jezus die aangeklaagd kan worden. Jezus legt hen de vraag voor: “Is het toegelaten om op sabbat goed of kwaad te doen, een mens te redden of te doden.” Het antwoord is vanzelfsprekend, zo vinden wij, maar dat is het niet. De tegenpartij zwijgt. Marcus vertelt dat Jezus bedroefd en boos is om hun stijfkoppigheid. Jezus zegt tot de man: steek je hand uit. De man steekt zijn hand uit en zijn hand wordt hersteld. Op het einde van dit verhaal zegt Marcus dat de tegenstanders Farizeeën zijn, die een monsterverbond hebben gesloten met de koningsgezinden, de Herodianen, die er niet voor terugschrikken om tegenstanders te doden. Farizeeën en Herodianen besluiten samen om Jezus uit de weg te ruimen.
Herodes had Johannes de Doper laten gevangen nemen. Hij had Herodias, de vrouw van zijn broer Filippus, tot vrouw genomen. Daartegen had Johannes fel gereageerd. Herodes schrok er vaak niet voor terug tegenstanders uit de weg te ruimen.
De Farizeeën staan een strikte naleving van de wet na. Ze voelen zich gesteund door Schriftgeleerden, die de Schrift naar de letter lezen en toepassen. Ze hebben hiermee invloed en macht verworven over het volk, dat de corruptie van het koningshuis en hogepriesters beu is.
Beide groepen proberen hun macht te behouden. Wanneer Jezus nu de mens in het midden plaatst en de wet ondergeschikt aan de mens, vrezen Farizeeën en Herodianen dat hun macht wordt aangetast. En dat dulden zij niet. Een verschrompelde hand staat in tegenstelling tot een uitgestrekte hand. Een hand wordt uitgestrekt om iemand een hand te geven, uit beleefdheid, uit vriendschap. Met een uitgestrekte hand delen we met elkaar. Een verschrompelde hand wijst op de onmogelijkheid ertoe.
Uit verhalen die aan dit verhaal voorgaan, weten we dat de Farizeeën erop staan dat wetten, voorschriften en gebruiken strikt worden nageleefd. Zo kan het leven van mensen verschrompelen en verschralen. Hiertegenover stelt Jezus de mens centraal, zodat de mens voluit kan leven. Het gebedshuis zou een ruimte van leven kunnen zijn, maar het wordt een plaats van beknotting. De sabbat zou een dag van vreugde en leven kunnen zijn, maar het is een dag van verschrompeling en afsterven. De man met zijn verschrompelde hand staat symbool van de toestand waarin het gebedshuis en de sabbat zich bevindt.
Bij het eerste bezoek van Jezus aan het gebedshuis schreeuwde een man met een onreine geest dat Jezus is gekomen om hem te vernietigen. Bij het volgende bezoek aan de synagoge besluiten de Farizeeën en de Herodianen om Jezus uit de weg te ruimen. De tegenstelling kan niet erger.
Mc 1,21 | Mc 1,22 | Mc 1,23 | Mc 1,24 | Mc 1,25 | Mc 1,26 | Mc 1,27 | Mc 1,28 | ||
woorden | 13 | 18 | 13 | 18 | 11 | 14 | 24 | 13 | 124 (4 X 31) . Mc 1,21 + Mc 1,22 : 31 . Mt 1,23-28 : 93 (3 X 31) . |
In het Marcusevangelie kunnen we verschillende soorten teksten ontdekken . Enerzijds heb je teksten die beginnen met het verbindingswoordje kai (en) , anderzijds zinnen met het woordje de (echter) dat in de zin steeds op de tweede plaats staat . Deze twee woordjes hebben de versindeler beïnvloed .
In het Marcusevangelie wordt heel vaak een dubbel niveau gehanteerd : enerzijds het niveau van Jezus met zijn leerlingen , anderzijds het niveau van de leerlingen (en Jezus) na de verrijzenis van Jezus . Deze twee niveau 's lopen zeer vaak door elkaar . Zo is (de verrezen) Jezus en zijn leerlingen dikwijls op weg . Dat wordt vaak verwoord in de tegenwoordige tijd . Dat gebeurt vaak in verband met steden . Ze lijken op pleisterplaatsen , bedevaartplaatsen . Ook wordt het woord volgen dikwijls aangewend . Zo is Jezus dan de weg . Jezus is de te volgen weg . Wellicht moeten we hier denken aan het Hebreeuwse werkwoord halach (gaan) . Halacha betekent levenswandel en wordt beschreven in de commentaren op de Thora .
Het zal langzaam duidelijk worden dat Mc
1,14-15 en Mc
1,39 het geheel van Mc 1,16-38 omsluit . Mc 1,21-38 geeft het beeld van
Jezus van zijn verblijf van vierentwintig uur in Kafarnaüm .
Vooreerst zijn er de tijdsaanduidingen in
:
- Mc 1,21 : tois sabbasin (op sabbat) ,
- Mc 1,32 : opsias de genomenès , hote edusen ho hèlios (toen het echter
avond werd, toen de zon onderging = 's avonds bij zonsondergang)
en Mc
1,35 : prôi ennucha lian ('s morgens vroeg, diep in de nacht) .
Vervolgens geven de plaatsaanduidingen structuur
aan de tekst :
- Mc 1,21 : eis tèn sunagôgèn (naar de synagoge) ,
- Mc 1,23 : en tèi sunagôgèi (in de synagoge) ,
- Mc 1,29 : ek tès sunagôgès (uit de synagoge) .
Verdere plaatsaanduidingen zijn dan het huis (Mc
1,29) , aan de deur van het huis (Mc
1,32) en een eenzame plaats (Mc
1,35) . De riching van bestemming wordt met eis (naar) aangeduid , de richting
van vertrek met ek (uit) . De handeling , uitgedrukt door het werkwoord , versterkt
soms het gezichtspunt van vertrek of bestemming :
- Mc 1,21 : eiselthôn eis... (binnengegaan in) ,
- Mc 1,29 : ek... exelthontes (uit... uitgegaan) ,
- Mc 1,35 : exèlthen kai apèlthen eis (hij ging het huis uit en hij ging
weg naar...) . We hebben telkens te maken met een samengesteld werkwoord , dat
bestaat uit een voorvoegsel en een vorm van het werkwoord erchomai (gaan) .
Mc 1,21 | Mc 1,23 | Mc 1,29 | Mc 1,29 | Mc 1,32 | Mc 1,35 | Mc 1,35 | |
voegwoord en bijwoord euthus (terstond) | kai euthus (en terstond) | kai euthus (en terstond) | kai euthus (en terstond) | kai (en) | kai (en) | ||
tijdsaanduiding | tois sabbasin (op sabbat) | opsias de genomenès, hote edusen ho hèlios ('s avonds bij zonsondergang) | prôi ennucha lian ( vroeg, diep in de nacht) | ||||
werkwoord | eiselthôn (binnengegaan) | èn (was er) | èlthon (gingen zij) | 33. kai èn holè hè polis episunègmenè pros tèn thuran (en was de hele stad verzameld bij de deur) | apèlthen ( hij ging weg) | ||
voorzetsel | eis (in) | en (in) | ek (uit) | eis (naar) | eis (naar) | ||
bepaling van plaats | tèn sunagôgèn (de synagoge) | tèi sunagôgèi autôn (hun synagoge) | tès sunagôgès (hun synagoge) ekselthontes (buitengegaan) | tèn oikian Simônos... (het huis van Simon...) | anastas eksèlthen (na zijn opstaan ging hij het huis uit) | erèmon topon (een eenzame plaats) | |
24. Jezus leert en geneest : Mc 1,21 - Mt 4,23-25 ; 5,1-2 - Lc 4,31 - | 55. Uitdrijving van een demon : Mc
1,23-28 - Lc
4,33-37 - |
58. Genezing van Petrus'schoonmoeder : Mc
1,29-31 - Mt
8,14-15 - Lc
4,38-39 - |
58. Genezing van Petrus'schoonmoeder : Mc 1,29-31 - Mt 8,14-15 - Lc 4,38-39 - | 59. Genezingen en exorcismen : Mc 1,32-34 - Mt 8,16-17 - Lc 4,40-41 - | 60. Jezus vertrekt uit Kafarnaüm :Mc
1,35-38 - Lc
4,42-43 - |
60. Jezus vertrekt uit Kafarnaüm : Mc 1,35-38 - Lc 4,42-43 - |
Mc 1,21-28 beschrijft de tweevoudige activiteit van Jezus : enerzijds zijn leeractiviteit , anderzijds zijn wonderdadig optreden .
Op verschillende wijzen kunnen we het begin van Jezus'optreden interpreteren . Gewoonlijk lezen we het vanuit onze eigen situatie : Jezus vangt zijn goddelijk plan aan , predikt de blijde boodschap , spoort aan tot 'evangelisch' leven en belooft een leven na de dood in volle vriendschap met God . Hierbij moet dan de strijd aangegaan worden met de duivel en het kwade .
We zullen het vele malen aantreffen . De activiteit van Jezus wordt onder een
tweevoudig aspect belicht : woord- en daadactiviteit . In Mc 1,21-38 is de woordactiviteit
niet uitgewerkt , wel de daadactiviteit die dan nog verder uitgewerkt wordt
onder zijn twee aspecten : genezen en duivels uitdrijven . We merken nu dat
de woordactiviteit bij het begin en op het einde van Mc 1,21-38 ter sprake komt
. Plaatsen we de teksten naast elkaar (Mc
1,21 en Mc
1,38) , dan zien we gelijkenissen.
Het werkwoord kèrussô (verkondigen) in Mc
1,38 komen we voor de tweede maal in het Marcusevangelie met betrekking
tot Jezus tegen . Dat herinnert ons aan Mc
1,14 waarin Jezus' optreden in Galilea begint . Zo kunnen we ook de zin
eis touto eksèlthon (daartoe ben ik uitgetrokken) beter begrijpen . Het
is Jezus'taak op vele plaatsen te verkondigen . Zo duidt Mc 1,21-38 het tweevoudig
aspect van de woordactiviteit van Jezus aan : enerzijds onderwijs (didaskô
: onderwijzen , leren ; Mc
1,21) en anderzijds verkondiging (kèrussô : verkondigen ; Mc
1,38 , Mc
1,14) . Zo omsluit Mc
1,21 en Mc
1,38 het geheel van Mc 1,21-38 . Mc
1,38 legt reeds een link naar Mc
1,14 en omsluit zo Mc 1,14-38 . Mc
1,39 zal dat eveneens doen maar tevens een link leggen naar wat komt .
Mc 1,14 | Mc 1,21b | Mc 1,21a | Mc 1,38 | |
voegwoord | kai (en) ... | kai (en)... | kai (en) | kai legei autois (en hij zegt aan hen) |
werkwoord | èlthen ('Jezus' ging) | eiselthôn (binnengegaan) | eisporeuontai (zij begeven zich op weg) | agômen (laten wij gaan) |
onderwerp | ho Ièsous (Jezus) | |||
bepaling van plaats | eis tèn Galilaian (naar Galilea) | eis tèn sunagôgèn (in de synagoge) | eis Kafarnaoum (naar Kafarnaüm) | allachou eis tas echomenas kômopoleis (naar elders naar de naburige dorpsstadjes) |
kèrussôn (verkondigende) | edidasken (onderwees hij) | hina kai ekei kèruksô (opdat ik ook daar zal verkondigen) | ||
eis touto gar eksèlthon (daartoe immers ben ik uitgegaan) | ||||
Begin van Jezus' optreden in Galilea - Mc 1,14-15 - Mt 4,12-17 - Lc 4,14-15 - | Jezus leert en geneest - Mc 1,21 - Mt 4,23-25 ; 5,1-2 - Lc 4,31 - | Jezus leert en geneest - Mc 1,21 - Mt 4,23-25 ; 5,1-2 - Lc 4,31 - | 60. Jezus vertrekt uit Kafarnaüm : Mc 1,35-38 - Lc 4,42-43 - |
Mc 1,21 - Mc 1,21 - 24. Jezus leert en geneest - Mt 4,23-25 ; 5,1-2 - Lc 4,31 - bijbeloverzicht -- Mc (Marcus) -- Mc 1 -- taalgebruik - | ||||||||||||||||
|
Statenvertaling . 1 En na sommige dagen is Hij wederom binnen Kapernaum gekomen;
en het werd gehoord, dat Hij in huis was.
King James Bible . And they went into Capernaum; and straightway on the sabbath
day he entered into the synagogue, and taught.
Luther-Bibel . 21. Ils pénètrent à Capharnaüm. Et
aussitôt, le jour du sabbat, étant entré dans la synagogue,
il enseignait.
Persoonlijke vertaling : En zij begeven zich op weg naar Kafarnaüm en direct
op sabbat naar de synagoge gegaan leraarde hij .
Tekstanalyse van Mc 1,21 . Dit vers Mc 1,21 telt 13 woorden en 81 (3 X 3 X 3 X 3) letters. De getalswaarde van Mc 1,21 is 8256 (2 X 2 X 2 X 2 X 2 X 2 X 3 X 43). Vers 21 bestaat uit twee nevenschikkende zinnen. De eerste zin bevat 4 woorden en 11 lettergepen, de tweede zin uit 9 woorden en 20 lettergrepen. Totaal: 13 woorden en 31 lettergrepen. Beide nevenschikkende zinnen beginnen met het nevenschikkend voegwoord και = kai (en). In beide zinnen staat een werkwoord met het voorvoegsel eis- en wordt het werkwoord gevolgd door het voorzetsel eis (naar) + plaatsbepaling . De tweede nevenschikkende zin bestaat uit 9 woorden; drie ervan eindigen op -s en vijf op -n . Aldus is de zin: και = kai ( en ) , tweemaal -s , tweemaal -n , eenmaal -s , driemaal -n .
Mc 1,21 | Kai (en) | eisporeuontai (zij begeven zich op weg) | eis (naar) | Kafarnaoum (Kafarnaüm) | kai... (en) | eiselthôn (binnengegaan) | eis (naar) | tèn sunagôgèn (de synagoge) |
Mc 11,15 | Kai (en) | erchontai (zij gaan) | eis (naar) | Hierosoluma (Jeruzalem) | Kai (en) | eiselthôn (binnengegaan) | eis (naar) | to hieron (de tempel) |
Tussen Mc 1,21 en Mc 11,15 bestaat een opmerkelijke overeenkomst . In beide gevallen wordt het gaan naar de stad vermeld en vervolgens het binnengaan in het plaatselijk heiligdom ; respectievelijk Kafarnaüm en Jeruzalem , synagoge en tempel . In Mc 1 gaat het om de eerste stad , in Mc 11 om de laatste stad waar Jezus verblijft .
Mc 1,21 Καὶ εἰσπορεύονται εἰς Καφαρναούμ. καὶ εὐθὺς τοῖς σάββασιν εἰσελθὼν εἰς τὴν συναγωγὴν ἐδίδασκεν.
Vertaling: En zij gaan op weg naar Kafarnaüm en onmiddellijk op sabbat ging hij naar de synagoge en hij onderrichtte er.
Mc 1,21 καὶ (= kai: en; nevenschikkend vw. D.: und. E.: and. Fr.: et. Lat.: et. Hebr.: wë. Arab.: wa) εἰσπορεύονται (= eisporeuontai: zij gaan op weg naar; wkw med ind praes 3de pers mv van het wkw εισπορευομαι = eisporeuomai: zich op weg begeven) εἰς (= eis: naar; vz van plaats) Καφαρναούμ (= kafarnaoum: Kafarnaüm; eigennaam; këfar nahum: dorp van troost). καὶ (= kai: en; nevenschikkend vw. D.: und. E.: and. Fr.: et. Lat.: et. Hebr.: wë. Arab.: wa) εὐθὺς (= euthus: onmiddellijk, rechtstreeks; bv nw als bijwoord) τοῖς (= tois; bep lidw dat mann of onz mv van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = hè, το = to: de - het) σάββασιν (= sabbasin: op;sabbat; zn dat vr mv van het zn σαββατον = sabbaton: sabbat) εἰσελθὼν (= eiselthôn: binnengegaan; wkw act part aor nom mann enk van het wkw εισερχομαι = eiserchomai: gaan naar, binnengaan < voorvoegsel εισ = naar + wkw ἐρχόμαι = erchomai: gaan, komen; 2 wkw met verschillende stammen: ερχ = erch en ελ = el: Baeyens 102,136, zie Fr.: al-ler; om de aor van het wkw αρχομαι = archomai: beginnen en ἐρχόμαι = erchomai: gaan, komen, van elkaar te onderscheiden. Ned.: weg. wkw be-wegen - bewoog - bewogen. D.: Weg. E.: way. Gr. ερχομαι = erchomai: be-weg-en, op weg gaan; de beginklinker kan wijzen op de halfklinker/-medeklinker w/u, r tussen haakjes plaatsen; zo bekomen we w-ch/g: weg) εἰς (= eis: naar; vz van plaats) τὴν (= tèn; bep lidw acc vr enk van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = hè, το = to: de - het) συναγωγὴν (= sunagôgèn: synagoge; zn acc vr enk van het zn συναγωγη = sunagôgè: synagoge; zie het wkw συναγω = sunagô: samendrijven, samen'stromen'; voorvoegsel sun- : samen, stam s-m/n + stam ag-) ἐδίδασκεν (= edidasken: hij onderrichtte; wkw act ind imperf 3de pers enk van het wkw δι-δα-σκ-ω = di-da-sk-ô: leren, onderwijzen, onderrichten. Lat.: docere. Stam: d-k/c).
Mc 1,21.1.καὶ (= kai: en; nevenschikkend vw. D.: und. E.: and. Fr.: et. Lat.: et. Hebr.: wë. Arab.: wa). Taalgebruik : kai (en) in NT . Taalgebruik : kai (en) in de LXX . Taalgebruik in Mc : kai (en) . Van de 45 verzen in Mc 1 niet in 5 verzen : (1) Mc 1,1 . (2) Mc 1,2 . (3) Mc 1,3 . (4) Mc 1,8 . (5) Mc 1,14 . Er is verandering van personage . Door het voegwoord wordt de vorige pericope met deze verbonden . Het maakt ook deel uit van een reeks και 's = kai's in deze pericope waardoor deze een verhalende tekst wordt .
kai (en) | kai (en) | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
verzen | verzen (678) (666) | 678 | 45 | 28 | 35 | 41 | 43 | 56 | 37 | 38 | 50 | 52 | 33 | 44 | 37 | 72 | 47 | 20 / 8 | 7957 | 1071 | 678 | 1151 | 879 | 1007 | 2767 | 404 | 2900 | 3779 | ||
kai (en) | kai = en (555) (547) | 555 | 40 | 26 | 32 | 33 | 37 | 52 | 26 | 36 | 40 | 37 | 29 | 33 | 26 | 60 | 33 | 15 / 7 | 26980 | 21867 | 5113 | 705 | 555 | 822 | 530 | 660 | 1470 | 371 | 2082 | 2612 |
verschil | verschil (123) (115) | 123 | 5 | 2 | 3 | 8 | 6 | 4 | 11 | 2 | 10 | 15 | 4 | 11 | 11 | 12 | 14 | 5 / 1 | 2844 | 366 | 123 | 329 | 349 | 347 | 1297 | 33 | 818 | 1167 |
- en . Arabisch : وَ = wa (en) . Taalgebruik in de Qoran : wa (en) .E. : and . D. : und . Fr. : et . Grieks : και = kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Hebr. : וְ = wë (en) .
Mc 1,21.2. εἰσπορεύονται (= eisporeuontai: zij gaan op weg naar; wkw med ind praes 3de pers mv van het wkw εισπορευομαι = eisporeuomai: zich op weg begeven). Met het meervoud zijn Jezus en zijn leerlingen
die Jezus in Mc
1,16-20 heeft geroepen , bedoeld .
Mc (1) Mc
1,21 . Een vorm van eisporeuomai (zich op weg begeven) in Mc in 8 verzen
: (1) Mc
1,21 *. (2) Mc
4,19 . (3) Mc
5,40 . (4) Mc
6,56 *. (5) Mc
7,15 *. (6) Mc
7,18 *. (7) Mc
7,19 *. (8) Mc
11,2 *.
Na het voegwoord staat het werkwoord in de tegenwoordige tijd .
In Mc
1,21 is het een werkwoord met het voorvoegsel eis- (naar) . Hierna
volgt het voorzetsel eis (naar) met de plaatsbepaling . De tegenwoordige tijd
van het werkwoord erchomai (gaan) + voorzetsel eis (naar + plaatsbepaling) legt
blijkbaar linken met andere pericopen en vormt een netwerk van plaatsen waarnaar
gegaan wordt . Dit vers hoort blijkbaar bij dit netwerk ofschoon het werkwoord
eisporeuomai (zich op weg begeven naar) gebruikt wordt . Het evangelie van Marcus
zouden we wel eens kunnen typeren als het evangelie van 'het op weg gaan' of
van de weg .
In Mc 11,1 zouden we erchontai (zij gaan) in plaats van het voor Mc hapaxvorm eggizousin
(zij naderen) verwachten . Dat is niet het geval . Zoals dat ook niet het geval
was in Mc
1,21 , waar we eisporeuontai (zij begeven zich op weg naar) lezen :
- Mc 1,21 : kai eisporeuontai eis Kafarnanaoum = en zij begeven zich op weg naar Kafarnaüm
.
- Mc 11,1 : kai hote eggizousin eis Hierosoluma = en dan naderen zij tot Jeruzalem .
Mc 1,21.3. εἰς (= eis: naar; vz van plaats). Taalgebruik in het NT : eis (naar) . Taalgebruik in de LXX : eis (naar) . εις = eis (naar) . Mc (151) . Mc 1 (13) : (1) Mc 1,4 . (2) Mc 1,9 . (3) Mc 1,10 . (4) Mc 1,12 . (5) Mc 1,14 . (6) Mc 1,21 . (7) Mc 1,28 . (8) Mc 1,29 . (9) Mc 1,35 . (10) Mc 1,38 . (11) Mc 1,39 . (12) Mc 1,44 . (13) Mc 1,45 .
eis (naar) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 |
6930 | 5336 | 1594 | 215 | 151 | 210 | 181 | 260 | 504 | 73 | 576 | 757 | 427 | 77 | 13 | 5 | 6 | 8 | 11 | 14 | 9 | 10 | 11 | 13 | 8 | 7 | 8 | 20 | 3 | 5 |
- Ned. : naar . D. : nach . E. : for . Fr. : vers (versus : gedraaid , gekeerd ; vertere : tourner , draaien) / à . Grieks : εις = eis (naar) . Taalgebruik in het NT : eis (naar) . Lat. : in / ad .
Mc 1,21.4. Καφαρναούμ (= kafarnaoum: Kafarnaüm; eigennaam; këfar nahum: dorp van troost). Taalgebruik in het NT : kafarnaoum (Kafarnaüm) . Taalgebruik in Mc : kafarnaoum (Kafarnaüm) . Mc (3) : (1) Mc 1,21 . (2) Mc 2,1 . (3) Mc 9,33 .
Kafarnaoum (Kafarnaüm) | bijbel | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | syn. | ev. |
16 | 16 | 4 : (1) Mt 4,13 . (2) Mt 8,5 . (3) Mt 11,23 . (4) Mt 17,24 . | 3 : (1) Mc 1,21 . (2) Mc 2,1 . (3) Mc 9,33 . | 4 : (1) Lc 4,23 . (2) Lc 4,31 . (3) Lc 7,1 . (4) Lc 10,15 . | 5 : (1) Joh 2,12 . (2) Joh 4,46 . (3) Joh 6,17 . (4) Joh 6,24 . (5) Joh 6,59 . | 11 : (1) Mt 4,13 // Mc 1,21 // Lc 4,31 . (2) Mt 11,23 // Lc 10,15 . | 16 : (1) Mt 8,5 // Mc 2,1 // Lc 7,1 // Joh 4,46 . | |
12 : eis kafarnaoum | 3 . niet in Mt 11,23 . | 3 . | 3 . Lc 4,23 eis tèn kafarnaoum . niet in Lc 10,15 . | 3 . en kafarnaoum in (1) Joh 4,46 . (2) Joh 6,59 . | niet in : (1) Mt 11,23 // Lc 10,15 . |
- Hebreeuws : כָּפַר = kâphar (vergeven, vergiffenis krijgen) . Taalgebruik in Tenakh : kâphar (vergeven, vergiffenis krijgen) . Getalswaarde : kaph = 11 of 20 , pe = 17 of 80 , resj = 20 of 200 ; totaal : 48 (2² X 2² X 3) OF 300 (2² X 5² X 3) . Structuur : 2 - 8 - 2 . De som van de elementen is telkens 3 .
- כֹּפֶר = kophèr (losgeld, zoengeld) . Zie het werkw. כָּפַר = kâphar (vergeven, vergiffenis krijgen) . Taalgebruik in Tenakh : kâphar (vergeven, vergiffenis krijgen) . Getalswaarde : kaph = 11 of 20 , pe = 17 of 80 , resj = 20 of 200 ; totaal : 48 (2² X 2² X 3) OF 300 (2² X 5² X 3) . Structuur : 2 - 8 - 2 . De som van de elementen is telkens 3 . Tenakh (7) : (1) Ex 21,30 . (2) Ex 30,12 . (3) 1 S 6,18 . (4) Job
36,18 . (5) Spr 6,35 . (6) Spr 13,8 . (7) Spr 21,18 .
- נָחַם = nâcham (berouw,
verdriet, medelijden hebben, zich troosten) . Taalgebruik in Tenakh : nâcham
(berouw, verdriet, medelijden hebben, zich troosten) . Getalswaarde : nun
= 14 of 50 , chet = 8 , mem = 13 of 40 : totaal : 35 (5 X 7) OF 98 (2 X 7²)
. Structuur : 5 - 8 - 4 . De som van de elementen is telkens 8 .
- De eerste stad waar Jezus tijdens zijn openbaar leven verblijft ,
is Kafarnaüm . De laatste stad is Jeruzalem . Bij een tweede vermelding
van de beide steden wordt een werkw. van εισερχομαι = eiserchomai (binnengaan) gebruikt :
- Mc 2,1 : και εισελθων παλιν εις καφαρναυμ = kai eiselthôn palin eis Kafarnaoum = en binnengegaan opnieuw in Kafarnaüm
.
- Mc 11,11 : και εισηλθεν εις = kai eisèlthen eis Hierosoluma = en hij ging binnen in Jeruzalem .
Mc 1,21.3. - 4. εις καφαρναυμ = eis Kafarnaoum (naar Kafarnaüm) . NT (12/16) . Mc (3) : (1) Mc 1,21 . (2) Mc 2,1 . (3) Mc 9,33 .
Mc
1,21.1. - 4. καφαρναυμ = Kafarnaoum (Kafarnaüm) komt in Mc slechts in verbinding met het voorzetsel
εις = eis (naar) voor . Het staat telkens aan het begin van een nieuwe pericope .
Aan het voorzetsel εις = eis (naar) gaat een werkwoord van beweging vooraf , in twee
verzen een werkwoord met het voorvoegsel εισ- = eis (naar) . De zinnen beginnen telkens
met het voegwoord και = kai (en) .
In Mc
1,21 begint het optreden van Jezus in Galilea , in Mc
9,33 wordt de periode van Galilea afgesloten . Mc 9,33-50 is de laatste
pericope . In Mc 10,1 vertrekt Jezus en gaat naar het gebied van Judea . In Mc 2,1 verwijst παλιν εις καφαρναυμ = palin eis Kafarnaoum (opnieuw naar Kafarnaüm) naar Mc
1,21 .
- Mc 1,21 . και εισπορευονται εις καφαρναυμ = kai eisporeuontai eis Kafarnaoum (en zij begeven zich op weg naar Kafarnaüm)
.
- Mc 2,1 . και εισελθων παλιν εις καφαρναυμ = kai eiselthôn palin eis Kafarnaoum (en binnengegaan opnieuw in Kafarnaüm)
.
- Mc 9,33 . και ελθων εις καφαρναυμ = kai èlthon eis Kafarnaoum (en zij gingen naar Kafarnaüm) .
Mc 1,21.5. καὶ (= kai: en; nevenschikkend vw. D.: und. E.: and. Fr.: et. Lat.: et. Hebr.: wë. Arab.: wa). Taalgebruik in het NT : kai
(en) . Taalgebruik in Mc : kai
(en) . Nevenschikkend voegwoord van de tweede
nevenschikkende zin van Mc
1,21 .
Van de vijfenveertig verzen in Mc 1 niet in vijf verzen : (1) Mc
1,1 . (2) Mc
1,2 . (3) Mc
1,3 . (4) Mc
1,8 . (5) Mc
1,14 .
Mc 1,21.6. εὐθὺς (= euthus: onmiddellijk, rechtstreeks; bv nw als bw) Taalgebruik in het NT : euthus (onmiddellijk , rechtstreeks) . Taalgebruik in Mc : euthus (onmiddellijk , rechtstreeks) . Het is de 5de maal dat Marcus het gebruikt . Mc 1 (11) : (1) Mc 1,10 . (2) Mc 1,12 . (3) Mc 1,18 . (4) Mc 1,20 . (5) Mc 1,21 . (6) Mc 1,23 . (7) Mc 1,28 . (8) Mc 1,29 . (9) Mc 1,30 . (10) Mc 1,42 . (11) Mc 1,43 .
Mc 1,21.7. τοῖς (= tois; bep lidw dat mann of onz mv van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = hè, το = to: de - het). Taalgebruik in het NT : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Slechts
in twee verzen in Mc 1 : (1) Mc
1,21 . (2) Mc
1,27 .
Mc 1,21.8. σάββασιν (= sabbasin: op;sabbat; zn dat vr mv van het zn σαββατον = sabbaton: sabbat). Taalgebruik in het NT : sabbaton (sabbat) . Taalgebruik in de LXX : sabbaton (sabbat) . Taalgebruik in Mc : sabbaton (sabbat) . Mc (5) : (1) Mc 1,21 . (2) Mc 2,23 . (3) Mc 2,24 . (4) Mc 3,2 . (5) Mc 3,4 . In negen verzen gaat een bepaald lidwoord aan een vorm van σαββατον = sabbaton (sabbat) vooraf ; niet in Mc 6,2 . en Mc 16,9 . In tien verzen gaat hieraan (lidwoord + zelfstandig naamwoord) geen voorzetsel van tijd (en = in, op) vooraf , behalve in Mc 2,23 .
sabbaton (sabbat) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | |
6a. | dat. onz. mv. sabbatois | 7 | 7 | 0 | |||||||||||
6b | dat. onz. mv. sabbasin | 14 | 1 | 13 | 5 | 5 | 3 | 13 | 13 | ||||||
totaal | 181 | 116 | 65 | 10 | 11 | 20 | 12 | 10 | 2 | 41 | 53 | 2 |
Mt | Mc | Lc | Joh | syn. | ev. | ||
1 | nom. + acc. onz. enk. sabbaton | 1 : Mt 12,5 . | 1 : Mc 2,27 . | 2 : (1) Lc 23,54 . (2) Lc 23,56 . | 5 : (1) Joh 5,9 . (2) Joh 5,10 . (3) Joh 5,18 . (4) Joh 9,14 . (5) Joh 9,16 . | 4 | 9 |
2 | gen. onz. enk. sabbatou | 1 : Mt 12,8 . | 4 : (1) Mc 2,28 . (2) Mc 6,2 . (3) Mc 16,1 . (4) Mc 16,9 . | 5 : (1) Lc 6,5 . (2) Lc 13,14 . (3) Lc 13,16 . (4) Lc 14,5 . (5) Lc 18,12 . | 1 : Joh 19,31 . | 10 : (1) Mt 12,8 // Mc 2,28 // Lc 6,5 . (2) Mc 6,2 // Lc 4,16 . | 11 |
3 | dat. onz. enk. sabbatô(i) | 2 : (1) Mt 12,2 . (2) Mt 24,20 . | 8 : (1) Lc 6,1 . (2) Lc 6,6 . (3) Lc 6,7 . (4) Lc 6,9 . (5) Lc 13,14 . (6) Lc 13,15 . (7) Lc 14,1 . (8) Lc 14,3 . | 4 : (1) Joh 5,16 . (2) Joh 7,22 . (3) Joh 7,23 . (4) Joh 19,31 . | 10 : (1) Mt 12,2 // Mc 2,24 // Lc 6,2 . | 14 | |
5 | gen. onz. mv. sabbatôn | 1 : Mt 28,1 . | 1 : Mc 16,2 . | 2 : (1) Lc 4,16 . (2) Lc 24,1 . | 2 : (1) Joh 20,19 . (2) Joh 20,19 . | 4 : | 6 : (1) Mt 24,20 // Mc 16,2 (// Lc 24,1 // Joh 20,1 |
6 | dat. onz. mv. sabbasin | 5 : (1) Mt 12,1 . (2) Mt 12,5 . (3) Mt 12,10 . (4) Mt 12,11 . (5) Mt 12,12 . | 5 : (1) Mc 1,21 . (2) Mc 2,23 . (3) Mc 2,24 . (4) Mc 3,2 . (5) Mc 3,4 . | 3 : (1) Lc 4,31 . (2) Lc 6,2 . (3) Lc 13,10 . | 13 : (1) Mt 12,1 // Mc 2,23 // Lc 6,1 . (2) Mt 12,10 // Mc 3,2 // Lc 6,7 . (3) Mt 12,12 // Mc 3,4 // Lc 6,9 . (4) Mc 1,21 // Lc 4,31 . | 13 | |
totaal | 10 | 11 | 20 | 12 | 41 | 53 |
- Bl.-Debr. (Grammatik... 52) dat. onz. mv. σαββατοις = sabbatois (2de verbuiging, zie = dôron) en σαββασιν = sabbasin (3de verbuiging, zie = sôma) .
- Hebreeuws : הַשַּׁבָּת = sjâbbath (sabbat) < prefix bepaald lidw. + zelfst. naamw. . Taalgebruik in Tenakh : sj-b-th . Getalswaarde : sjin = 21 of 300 , beth = 2 , thaw = 22 of 400 ; totaal : 45
(5 X 19) OF 702 (2 X 3³ X 13) . Structuur : 3 - 2 - 4 . De som van de elementen is telkens 9 .Taalgebruik in Tenakh : sj-b-th . Getalswaarde : sjin = 21 of 300 , beth = 2 , thaw = 22 of 400 ; totaal : 45
(5 X 19) OF 702 (2 X 3³ X 13) . Structuur : 3 - 2 - 4 . De som van de elementen is telkens 9 . Tenakh (39) . Pentateuch (15) : (1) Ex 16,29 . (2) Ex 20,8 . (3) Ex 20,11 . (4) Ex 31,14 . (5) Ex 31,15 . (6) Ex 31,16 . (7) Ex 35,3 . (8) Lv 23,11 . (9) Lv 23,15 . (10) Lv 23,16 . (11) Lv 24,8 . (12) Nu 15,32 . (13) Nu 28,9 . (14) Dt 5,12 . (15) Dt 5,15 .
- zelfst. naamw. שַׁבָּת = sjâbbath (sabbat) . Zie : sj-b-th . Taalgebruik in Tenakh : sj-b-th . Getalswaarde : sjin = 21 of 300 , beth = 2 , thaw = 22 of 400 ; totaal : 45
(5 X 19) OF 702 (2 X 3³ X 13) . Structuur : 3 - 2 - 4 . De som van de elementen is telkens 9 . Stat. constructus . Tenakh (11) : (1) Ex 16,23 . (2) Ex 31,15 . (3) Ex 35,2 . (4) Lv 16,31 . (5) Lv 23,3 . (6) Lv
23,32 . (7) Lv 25,4 . (8) Lv 25,6 . (9) Nu 28,10 . (10) Neh 9,14 . (11) 1 Kr 9,32 .
- Het Griekse woord σαββατον = sabbaton (sabbat) is een transcriptie van het Hebreeuwse woord met suffixuitgang - ον = on . Het onz. mv. , eindigend op -ata heeft wellicht de 3de verbuiging in de hand gewerkt zoals sômata ... sômasin .
Mc 1,21.9. εἰσελθὼν (= eiselthôn: binnengegaan; wkw act part aor nom mann enk van het wkw εισερχομαι = eiserchomai: gaan naar, binnengaan < voorvoegsel εισ = naar + wkw ἐρχόμαι = erchomai: gaan, komen; 2 wkw met verschillende stammen: ερχ = erch en ελ = el: Baeyens 102,136, zie Fr.: al-ler; om de aor van het wkw αρχομαι = archomai: beginnen en ἐρχόμαι = erchomai: gaan, komen, van elkaar te onderscheiden. Ned.: weg. wkw be-wegen - bewoog - bewogen. D.: Weg. E.: way. Gr. ερχομαι = erchomai: be-weg-en, op weg gaan; de beginklinker kan wijzen op de halfklinker/-medeklinker w/u, r tussen haakjes plaatsen; zo bekomen we w-ch/g: weg). Taalgebruik in het NT : eiserchomai
(binnengaan) . Taalgebruik in de LXX : eiserchomai
(binnengaan) . Taalgebruik in Mc : eiserchomai
(binnengaan) . Bijbel (33) . LXX (13) . ΝΤ (20) : (1) Mt
9,25 . (2) Mt
22,11 . (3) Mt
26,58 . (4) Mc
1,21 . (5) Mc
2,1 . (6) Mc
3,27 . (7) Mc
5,39 . (8) Mc
7,24 . (9) Mc
11,15 . (10) Lc
1,9 . (11) Lc
1,28 . (12) Lc
7,36 . (13) Lc
11,37 . (14) Lc
19,1 . (15) Lc . (16) Hnd 18,19 . (17) Hnd 19,8 . (18) Hnd 23,16 . (19) Hnd 28,8 . (20) Heb 4,10 . Een vorm van εισερχομαι = eiserchomai (binnengaan) in de LXX (700) , in het NT (192) , in Mc (30) .
- In de 2de aor. is de stam ελθ = elth anders dan die van het praesens ερχ = erch . De 2de aor. wordt gevormd door de zuivere stam + uitgang van het imperfectum (voor wat de indicatief betreft) , en door de zuivere stam + uitgang van het praesens (voor wat de andere wijzen betreft) . Het werkw. εισερχομαι = eiserchomai (binnengaan) is mediaal . De 2de aor. ηλθον = èlthon (ik kwam) is actief . Aoristaugment is e ; e + e werd è (η) . In werkwoorden samengesteld met een voorzetsel , wordt het augment achter het voorzetsel ingelast . Part. wordt verbogen volgens de gemengde (1ste en 3de) verbuiging : - ων = -ôn -> -οντ- = -ont- .
eiserchomai (binnengaan) aor. | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | |
part. aor. nom. mann. enk. eiselthôn | 33 | 13 | 20 | 3 | 6 | 6 | 4 | 1 | 15 | 15 | 1 |
In dit vers wordt de plaatsbepaling van richting (εις = eis... naar...) versterkt in het vervoegd werkwoord : εισελθων = eiselthôn (naartoegegaan) . Eerder werd εισελθων = eiselthôn (binnengegaan) in Mc 1,21 gebruikt om de synagoge binnen te gaan ; in Mc 2,1 echter om de stad Kafarnaüm binnen te gaan . και εισελθων = kai eiselthôn (en binnengegaan) linkt aan και εξηλθεν = kai exèlthen (en hij ging naar buiten) (Mc 2,13) . Het verhaal Mc 2,1-12 speelt zich in huis af . Het is een tweede verhaal dat zich 'in huis' afspeelt ; er gebeurt telkens een wonderverhaal (Mc 1,29-31 en Mc 2,1-12) .
1 | Mc 1,21 : eiselthôn eis tèn sunagôgèn (binnengegaan in de synagoge) | Mc 1,29 a Kai euthus ek tès sunagôgès exelthontes (en onmiddellijk uit de synagoge uitgegaan) | Mc 1,29 b èlthon eis tèn oikian ... (gingen zij naar het huis van . | Mc 1,35 a : Kai prôi ennucha lian anastas exèlthen (en zeer vroeg 's nachts opgestaan ging hij naar buiten) . | Mc 1,35 b : kai apèlthen eis erèmon topon (en ging weg naar een eenzame plaats) . |
2 | Mc 2,1 : eiselthôn palin eis Kafarnaoum (binnengegaan opnieuw in Kafarnaüm) . ... èkousthè hoti en oikôi estin (er werd gefluisterd dat hij thuis was) . | Mc 2,13 : Kai exèlthen (en hij ging naar buiten) . | |||
Mc 2,26 : eisèlthen eis ton oikon tou theou (hij binnenging in het huis van God) . | |||||
3 | Mc 3,1 : kai eisèlthen palin eis tèn sunagôgèn (en hij ging binnen opnieuw in de synagoge) . | Mc 3,6 kai exelthontes hoi Farisaioi (en de Farizeeën buitengegaan) . | |||
Mc 3,27 : eis tèn oikian tou ischurou (in het huis van de sterke binnengegaan) eiselthôn . | |||||
5 | (4) Mc 5,39 : eiselthôn (binnengegaan) . Mc 5,38 : kai erchontai eis ton oikon... (en zij gaan naar.... ) . | Mc 6,1 : Kai exèlthen ekeithen (en hij ging naar buiten vandaar) . | Mc 6,1 : kai erchetai eis tèn patrida autou (en hij gaat naar zijn vaderstad) . | ||
7 | Mc 7,17 : Kai hote eisèlthen eis oikon (en toen hij het huis was binnengegaan) . | Mc 7,24 a : Ekeithen de anastas apèlthen eis ta horia Turou (Vandaar echter opgestaan ging hij weg naar de bergen van Tyrus) . | Mc 7,24 : eiselthôn eis oikian (in huis binnengegaan) . | Mc 7,31 1a : Kai palin exelthôn ek tôn horiôn Turou (en opnieuw naar buiten gegaan uit de bergen van Tyrus) . | Mc 7,31 b : Mc 7,31b èlthen dia Sidônos... (ging hij via Sidon) . |
9 | Mc 9,28 : Kai eiselthontos autou eis oikon (en nadat hij een huis was binnengegaan) . | Mc 9,30 a : Kakeithen exelthontes (en vandaar buitengegaan) | Mc 9,30 b : pareporeuonto dia tès Galilaias (begaf hij zich zijdelings door Galilea op weg) . | ||
10 | Mc 10,10 : kai eis tèn oikian (en thuis) . | Mc 10,17 : Kai ekporeuomenou autou eis hodon (en terwijl hij zich naar buiten op weg begaf) . | |||
11 | Mc 11,11 a : kai eisèlthen eis Hierosoluma eis to hieron (en hij ging binnen in Jeruzalem in de tempel) . | Mc 11,11 b : exèlthen eis Bèthanian meta tôn dôdeka (ging hij naar buiten naar Betanië met de twaalf) . | |||
Mc 11,15 a : Kai erchontai eis Hierosoluma (en zij gaan naar Jeruzalem) . | Mc 11,15 b : eiselthôn eis to hieron (binnengegaan in de tempel) . | Mc 11,19 ... exeporeuonto exô tès pôleôs (trokken zij weg uit de stad) . | |||
15 | Mc 15,43 : eisèlthen pros ton Pilaton (hij ging binnen bij Pilatus) . |
- Sommige vertalers in het Hebreeuws gebruiken de qatalvorm van het werkw. בָּא = bâ´
(gaan, komen) . Taalgebruik in Tenakh : bâ´
(gaan, komen) . Getalswaarde : beth = 2 , aleph = 1 ; totaal : 3 . Structuur
: 2 - 1 . Spiegelbeeld van het woord ´ab (vader) . Tenakh (264) . Pentateuch
(58) . Eerdere Profeten (94) . Latere Profeten (56) . 12 Kleine
Profeten (9) . Geschriften (47) .
- Ned.
: binnengaan . D. : eingehen . E. : to enter . F. : entrer . Grieks : εισερχομαι = eiserchomai
(binnengaan) . Taalgebruik in het NT : eiserchomai
(binnengaan) . Hebreeuws : בָּא = bâ´
(gaan, komen) . Taalgebruik in Tenakh : bâ´
(gaan, komen) . Lat. : intro-ire (binnengaan) .
part. aor. nom. mann. enk. eiselthôn (binnengegaan) van het werkw. eiserchomai (binnengaan) . Mc (6) : (1) Mc 1,21 . (2) Mc 2,1 . (3) Mc 3,27 . (4) Mc 5,39 . (5) Mc 7,24 . (6) Mc 11,15 . Taalgebruik in het NT : eiserchomai (binnengaan) . Taalgebruik in Mc : eiserchomai (binnengaan) . Het hoofdwerkwoord edidasken (hij leerde) staat in het imperfectum . Er is dus een verschil in werkwoordtijd met de voorgaande nevenschikkende zin . Daarenboven is er ook een verschil in getal . Voorgaande nevenschikkende zin stond in het meervoud , Mc 1,21b in het enkelvoud .
Mc 1,21.10. εἰς (= eis: naar; vz van plaats). Taalgebruik in het NT : eis (naar) . Taalgebruik in de LXX : eis (naar) . εις = eis (naar) . Taalgebruik in het NT : eis (naar) . Taalgebruik in de LXX : eis (naar) . Mc 1 (13) : (1) Mc 1,4 . (2) Mc 1,9 . (3) Mc 1,10 . (4) Mc 1,12 . (5) Mc 1,14 . (6) Mc 1,21 . (7) Mc 1,28 . (8) Mc 1,29 . (9) Mc 1,35 . (10) Mc 1,38 . (11) Mc 1,39 . (12) Mc 1,44 . (13) Mc 1,45 .
eis (naar) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 |
6930 | 5336 | 1594 | 215 | 151 | 210 | 181 | 260 | 504 | 73 | 576 | 757 | 427 | 77 | 13 | 5 | 6 | 8 | 11 | 14 | 9 | 10 | 11 | 13 | 8 | 7 | 8 | 20 | 3 | 5 |
- Ned. : naar . D. : nach . E. : for . Fr. : vers (versus : gedraaid , gekeerd ; vertere : tourner , draaien) / à . Grieks : εις = eis (naar) . Taalgebruik in het NT : eis (naar) . Lat. : in / ad .
Mc 1,21.9. - 10.
- εισηλθεν εις = eisèlthen eis (hij ging naar binnen in) . NT (21) . Mt (3) . (2) Mt 12,4 . (3) Mt 21,12 . (4) Mt 24,38 . Mc (4) (1) Mc 2,26 . (2) Mc 3,1 . (3) Mc 7,17 . (4) Mc 11,11 . Lc (7) : (1) Lc 1,40 . (2) Lc 4,16 . (3) Lc 4,38 . (4) Lc 6,4 . (5) Lc 7,1 . (6) Lc 8,30 . (8) Lc 10,38 . (9) Lc 17,27 . Joh (3) : (1) Joh 13,27 . (3) Joh 18,33 . (4) Joh 19,9 . Hnd (4) : (1) Hnd 9,17 . (2) Hnd 11,8 . (3) Hnd 14,20 . (4) Hnd 18,7 .
Een vorm van εισερχομαι = eiserchomai (binnengaan) + eis (in) in Mc : 22 / 30 .
- εισελθων εις = eiselthôn eis (binnengegaan in) . Mc (5 / 6) : (1) Mc
1,21 . (2) Mc
2,1 . (3) Mc
3,27 . (4) Mc
7,24 . (5) Mc
11,15 .
- Mc 1,21 : και ... εισελθων εις την συναγωγην = kai ... eiselthôn eis tèn sunagôgèn (en ... binnengegaan in de synagoge) .
- Mc 3,1 : και εισηλθεν παλιν εις την συναγωγην = kai eisèlthen palin eis tèn sunagôgèn (en hij ging binnen opnieuw in de synagoge) .
(1) Mc
1,21 : kai ... eiselthôn eis tèn sunagôgèn (en
... binnengegaan in de synagoge) .
(2) Mc
2,1 : eiselthôn palin eis Kafarnaoum (binnengegaan opnieuw in Kafarnaüm)
.
(3) Mc
3,27 : eis tèn oikian tou ischurou eiselthôn (in het huis van
de sterke binnengegaan) .
() Mc 5,39 : eiselthôn (binnengegaan) . NIET .
(4) Mc
7,24 : eiselthôn eis oikian (in huis binnengegaan) .
(5) Mc
11,15 : eiselthôn eis to hieron (binnengegaan in de tempel) .
Mc 1,21.11. τὴν (= tèn; bep lidw acc vr enk van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = hè, το = to: de - het). Taalgebruik in het NT : bepaald lidwoord . Taalgebruik in de LXX : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald lidwoord . Mc 1 (12) : (1) Mc 1,2 . (2) Mc 1,3 . (3) Mc 1,6 . (4) Mc 1,12 . (5) Mc 1,14 . (6) Mc 1,16 . (7) Mc 1,21 . (8) Mc 1,28 . (9) Mc 1,29 . (10) Mc 1,33 . (11) Mc 1,39 . (12) Mc 1,41 .
lidw. enk. | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
9. | acc. vr. enk. tèn | 109 | 12 | 4 | 5 | 9 | 9 | 11 | 10 | 4 | 5 | 11 | 5 | 6 | 3 | 7 | 6 | 2 | 6161 | 4889 | 1272 | 180 | 109 | 149 | 121 | 198 | 404 | 111 | 438 | 559 |
Totaal | 940 | 67 | 45 | 41 | 64 | 70 | 71 | 62 | 36 | 66 | 71 | 40 | 59 | 53 | 106 | 61 | 28 | 54298 | 42002 | 12296 | 1648 | 940 | 1649 | 1422 | 1696 | 4013 | 928 | 4237 | 5659 |
- Nederl. . : bepaald lidwoord de / het . D. : der , die , das enz. . E. : the . Fr. : le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) . Gr. ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het) . Taalgebruik in het NT : bepaald lidwoord . Hebreeuws : הַ = ha (de, het) . Taalgebruik in Tenakh : ha (de, het) .
Mc 1,21.12. συναγωγὴν (= sunagôgèn: synagoge; zn acc vr enk van het zn συναγωγη = sunagôgè: synagoge; zie het wkw συναγω = sunagô: samendrijven, samen'stromen'; voorvoegsel sun- : samen, stam s-m/n + stam ag-). Taalgebruik in het NT : sunagôgè
(synagoge) . Taalgebruik in de LXX : sunagôgè
(synagoge) . Taalgebruik in Mc : sunagôgè
(synagoge) . Mc (2) : (1) Mc
1,21 . (2) Mc
3,1 . Een vorm van συναγωγη = sunagôgè (synagoge) in Mc 1 (4) : (1) Mc
1,21 (acc. συναγωγην = sunagôgèn) . (2) Mc
1,23 (dat. συναγωγῃ = sunagôgè(i) . (3) Mc
1,29 (gen. συναγωγης = sunagôgès) . (1) Mc
1,39 (acc. συναγωγας = sunagôgas) .
- Een vorm van συναγωγη = sunagôgè (synagoge) in Mc (8) : (1) Mc
1,21 . (2) Mc
1,23 . (3) Mc
1,29 . (4) Mc
1,39 . (5) Mc
3,1 . (6) Mc
6,2 . (7) Mc
12,39 . (8) Mc
13,9 . Slechts in 1 vers wordt een vorm van συναγωγη = sunagôgè (synagoge)
niet voorafgegaan door een lidwoord : Mc
13,9 .
sunagôgè (synagoge) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | |
acc. vr. enk. sunagôgèn | 62 | 50 | 12 | 1 | 2 | 3 | 5 | 1 | 6 | 6 | 1 | ||||
totaal | 261 | 205 | 56 | 9 | 8 | 15 | 2 | 19 | 1 | 2 | 32 | 34 |
sunagôgè (synagoge) | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | syn. | ev. | Hnd | Br. | Apk |
acc. vr. enk. sunagôgèn | 12 | 1 : Mt 12,9 . | 2 : (1) Mc 1,21 . (2) Mc 3,1 . | 3 : (1) Lc 4,16 . (2) Lc 6,6 . (3) Lc 7,5 . | 6 : (1) Mt 12,9 // Mc 3,1 // Lc 6,6 . (2) Mc 1,21 // Lc 4,16 . | 6 | 5 : (1) Hnd 13,14 . (2) Hnd 14,1 . (3) Hnd 17,10 . (4) Hnd 18,19 . (5) Hnd 19,8 . | 1 : Jak 2,2 . | ||
eis (tèn) sunagôgèn | 11 (- 1) | 1 | 2 | 2 (niet in Lc 7,5 ) | 5 | 1 |
Mc 1,21.9. - 12. εισελθων εις την συναγωγην = eiselthôn eis tèn sunagôgèn (de synagoge binnengegaan) (Mc 1,21) linkt aan ek tès sunagôgès exelthontes (de synagoge uitgegaan) (Mc 1,29) . Chiastische structuur . Mc 1,21b-28 speelt zich af in de synagoge . Eiselthôn (binnengegaan) in Mc 2,1 linkt aan kai exèlthen (en hij ging naar buiten) (Mc 2,13) . Het verhaal Mc 2,1-12 speelt zich in huis af .
.Mc 1,21.10-12.
een vorm van εισερχομαι = eiserchomai (ingaan in) + eis tèn sunagôgèn
(naar de synagoge) . Mc (2) : (1) Mc
1,21 . (2) Mc
3,1 .
- Mc 1,21 : και ... εισελθων εις την συναγωγην = kai ... eiselthôn eis tèn sunagôgèn (en ... binnengegaan
in de synagoge) .
- Mc 3,1 : και εισηλθεν παλιν εις την συναγωγην = kai eisèlthen palin eis tèn sunagôgèn (en hij ging
binnen opnieuw in de synagoge) .
STAP VOOR STAP !
In het eerste synogagogeverhaal drijft Jezus een onreine geest uit . In het tweede synagogeverhaal houden Farizeeën hem in het oog of hij op sabbat zou genezen . Na de genezing door Jezus gaan de Farizeeën naar buiten om samen met de Herodianen een besluit te geven om hem uit de weg te ruimen . Bij het derde bezoek aan de synagoge (Mc 6,1-6) geloven veel toehoorders niet .
Mc 1,21.13. ἐδίδασκεν (= edidasken: hij onderrichtte; wkw act ind imperf 3de pers enk van het wkw δι-δα-σκ-ω = di-da-sk-ô: leren, onderwijzen, onderrichten. Lat.: docere. Stam: d-k/c). Taalgebruik in de NT : didaskô
(leren) . Taalgebruik in de LXX : didaskô
(leren) . Mc (6) : (1) Mc
1,21 . (2) Mc
2,13 . (3) Mc
4,2 . (4) Mc
9,31 . (5) Mc
10,1 . (6) Mc
11,17 . Lc (2) : (1) Lc
4,15 . (2) Lc
5,3 . Een vorm van διδασκω = didaskô (leren, onderrichten) in de LXX (107) , in het NT (95) , in Mt (14) , in Mc (17) , in Lc (17), in Joh (6) .
didaskô (leren, onderrichten) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
ind. imperf. 3de pers. enk. edidasken | 15 | 1 : Neh 8,8 . | 14 | 2 : (1) Mt 5,2 . (2) Mt 13,54 . | 6 : (1) Mc 1,21 . (2) Mc 2,13 . (3) Mc 4,2 . (4) Mc 9,31 . (5) Mc 10,1 . (6) Mc 11,17 . | 2 : (1) Lc 4,15 . (2) Lc 5,3 . | 2 : (1) Joh 7,14 . (2) Joh 8,2 . | 1 : Hnd 18,25 . | 1 : Apk 2,14 . | 10 : (1) Lc 5,3 //Mc 4,2 . | 12 |
- Auto-didact : iemand die door zelfstudie kennis (lering) heeft
verworven . Didactiek : leer van het onderrichten . Lat. docere (doctor) . Cfr
docent , documentatie .
-
De eerste maal onderrichtte Jezus in de synagoge van Kafarnaüm , waarnaar
hij was gegaan (Mc
1,21) . In Mc 2,13 onderricht Jezus langs het meer , nadat de hele menigte naar
hem was gekomen . Niet alleen de plaats van onderricht verschilt , maar ook de inhoud van het onderricht aan zee is rijker dan dat in de synagoge van Kafarnaüm . Er is heel wat gebeurd tussen het eerste en het tweede onderricht . .
Palestina was een Romeinse provincie . Op religieus vlak konden de joden zich niet schikken naar de Romeinse bevelen . Ook op economisch gebied hadden de joden het moeilijk . De situatie riep de periode van de Maccabeeën in herinnering . De Maccabeeën hadden zich verzet tegen de overheersing van de Seleuciden en hadden de onafhankelijkheid verworven . Misschien kon het ook nu lukken . Het verzet tegen de vijand was gekaderd in een religieuze wereldbeschouwing . De God van de joden zou heersen en een einde stellen aan de heerschappij van de vijand . In dat kader komt de prediking van "het koninkrijk van God is nabij" . Het betekent zoveel als : het wachten is ten einde , het startschot van het verzet wordt gegeven , de opstand is begonnen . Zo'n leer moet wel huivering verwekken en vervullen met vrees . Het eerste wonderverhaal (uitdrijving van de onreine geest) maakt ook duidelijk dat de strijd tussen goed en kwaad is begonnen . Wie zich verzet , wordt als een onreine geest , een duivel aanzien , want niet akkoord gaan , zich verzetten , betekende zoveel als zich verzetten tegen God . Het initiatief van Jezus verspreidt zich als een lopend vuurtje , eerst in de stad Kafarnaüm , dan in de andere steden , dan op de eenzame plekken . Uiteindelijk stromen de mensen naar Jezus op eenzame plekken , de plaats waar het verzet en de opstand verder wordt voorbereid .
De overeenkomsten tussen Mc 1,21 en Mc 11,15 zijn niet te ontkennen . Beide beginnen met een zelfstandige zin in de tegenwoordige tijd , die een plaatsbepaling aanduidt . Vervolgens wordt hij gevolgd door een tweede nevenschikkende zin die begint met een participiumzin ; in beide : eiselthôn eis (binnengegaan in) . Kafarnaüm was de eerste stad van Jezus' optreden , Jeruzalem de laatste . In Kafarnaüm ging hij naar de plaats van bijeenkomst , de synagoge , in Jeruzalem de tempel . In de synagoge leerde Jezus en dreef een boze geest uit . In de tempel wierp hij de kooplieden buiten en leerde hij . Begin en einde worden aan elkaar gehecht . Ook de reactie van het volk op de leer is gelijkaardig - Mc 1,22 - Mc 11,18-19 -.
Mc 1,21 : kai euthus eisporeuontai eis Kafarnaoum (en onmiddellijk begeven ze zich op weg naar Kafarnaüm) | Mc 1,21 : eiselthôn eis tèn sunagôgèn (binnengegaan in de synagoge) |
Mc 11,15a : kai erchontai eis Hierosoluma (en zij gaan naar Jeruzalem) - Mc 11,15-17 | Mc 11,15 : eiselthôn eis to hieron (binnengegaan in de tempel) - Mc 11,15-17 | Mc 11,19 ... exeporeuonto exô tès pôleôs (trokken zij weg uit de stad) - Mc 11,18-19 - |
54. Slot van de bergrede : Mc 1,22 - Mc 1,22 - Mt 7,28-29 - Lc 4,32 -- bijbeloverzicht -- Mc (Marcus) -- Mc 1 -
Mc 1,22 - Mc 1,22 : 54. Slot van de bergrede : - Mc 1,22 - Mt 7,28-29 - Lc 4,32 -- bijbeloverzicht -- Mc (Marcus) -- Mc 1 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [22] And they were astonished at his doctrine: for he taught
them as one that had authority, and not as the scribes.
Luther-Bibel . 22 Und sie entsetzten sich über seine Lehre; denn er lehrte
mit Vollmacht und nicht wie die Schriftgelehrten.
Mc 1,22 | Mt 7,28 | Lc 4,32 | |
1:22 kai exeplèssonto epi tèi didachèi autou èn gar didaskôn autous ôs exousian echôn kai ouch ôs oi grammateis | 7:28 kai egeneto ote etelesen o ièsous tous logous toutous exeplèssonto oi ochloi epi tè didachè autou 7:29 èn gar didaskôn autous ôs exousian echôn kai ouch ôs oi grammateis autôn | 4:32 kai exeplèssonto epi tè didachè autou oti en exousia èn o logos autou |
Tekstuitleg van Mc 1,22 . Dit vers Mc 1,22 telt 18 (2 X 3 X 3) woorden en 86 (2 X 43) letters . De getalswaarde van Mc 1,22 is 12084 (2 X 2 X 3 X 19 X 53) . Mc 1,22b = Mt 7,29 .
Mc 1,22.1. και = kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Taalgebruik : kai (en) in de LXX . Taalgebruik in Mc : kai (en) . Van de vijfenveertig verzen in Mc 1 niet in vijf verzen : (1) Mc 1,1 . (2) Mc 1,2 . (3) Mc 1,3 . (4) Mc 1,8 . (5) Mc 1,14 .
kai (en) | kai (en) | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | O.T. | N.T. | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
verzen | verzen (678) (666) | 678 | 45 | 28 | 35 | 41 | 43 | 56 | 37 | 38 | 50 | 52 | 33 | 44 | 37 | 72 | 47 | 20 / 8 | 7957 | 1071 | 678 | 1151 | 879 | 1007 | 2767 | 404 | 2900 | 3779 | ||
kai (en) | kai = en (555) (547) | 555 | 40 | 26 | 32 | 33 | 37 | 52 | 26 | 36 | 40 | 37 | 29 | 33 | 26 | 60 | 33 | 15 / 7 | 26980 | 21867 | 5113 | 705 | 555 | 822 | 530 | 660 | 1470 | 371 | 2082 | 2612 |
verschil | verschil (123) (115) | 123 | 5 | 2 | 3 | 8 | 6 | 4 | 11 | 2 | 10 | 15 | 4 | 11 | 11 | 12 | 14 | 5 / 1 | 2844 | 366 | 123 | 329 | 349 | 347 | 1297 | 33 | 818 | 1167 |
- Ned. : en . Arabisch : وَ = wa (en) . Taalgebruik in de Qoran : wa (en) . E. : and . D. : und . Fr. : et . Grieks : και = kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Hebr. : וְ = wë (en) . Lat. : et .
Mc 1,22.2.
med. / pass. imperf. 3de pers. mv. εξεπλησσοντο = exeplèssonto (zij waren buiten zichzelf)
van het werkw. εκπλησσομαι = ekplèssomai (buiten zichzelf raken van angst , verbazing
, vreugde , bewondering) . Overlopen van . Taalgebruik in het NT : ekplèssomai
(buiten zichzelf raken, ontzet zijn) . Taalgebruik in de LXX : ekplèssomai
(buiten zichzelf raken, ontzet zijn) . Bijbel = NT (9) . Mt (3) : (1) Mt
7,28 . (2) Mt
19,25 . (3) Mt
22,33 . Mc (4) : (1) Mc
1,22 . (2) Mc
6,2 . (3) Mc
7,37 . (4) Mc
10,26 . Lc (2) : (1) Lc
4,32 . (2) Lc
9,43 . Een vorm van εκπλησσομαι = ekplèssomai (buiten zichzelf raken van angst , verbazing
, vreugde , bewondering) in de LXX (1) : 2 Mak 7,12 . NT (13) . Mt (4) : (1) Mt
7,28 . (2) Mt
13,54 . (3) Mt
19,25 . (4) Mt
22,33 . Mc (5) : (1) Mc
1,22 . (2) Mc
6,2 . (3) Mc
7,37 . (4) Mc
10,26 . (5) Mc
11,18 . Lc (3) : (1) Lc
2,48 . (2) Lc
4,32 . (3) Lc
9,43 . Hnd (1) : Hnd 13,12 . Parallellen ; (1) Mc
1,22 // (Mt
7,28) // Lc
4,32 . (2) Mc
6,2 // Mt
13,54 . (3) Mc
10,26 // Mt
19,25 .
- Het voorzetsel opf het voegwoord is εκ = ek wanneer er een medeklinker volgt , εξ = eks wanneer er een klinker volgt (grammatica's ? wel vermeld in sommige woordenboeken) .
ekplèssomai (buiten zichzelf raken, ontzet zijn) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | |
pass. imperf. 3de pers. mv. exeplèssonto | 9 | 9 | 3 | 4 | 2 | 9 | 9 |
-
pass. imperf. 3de pers. enk. εξεπλησσeτο = exeplèsseto . Bijbel = Mc (1) : Mc
11,18 .
De toehoorders in de synagoge van Kafarnaüm waren buiten zichzelf van verbazing
over de leer van Jezus . Omdat hij leerde op (eigen) gezag en niet zoals de
schriftgeleerden (op gezag van de schrift) . In Mc
11,18 wordt deze verbazing een reden voor de hogepriesters en de schriftgeleerden
om het volk te vrezen .
In Mc 6,2 treedt Jezus op in de synagoge zoals dat ook het geval was in Mc
1,22 . In Mc
1,22 wordt het gezag van de leer van Jezus volmondig erkend . In Mc
6,2 zijn velen verwonderd , maar zij stellen zich toch vragen . Vanwaar
komt hem dat toe ? In Mc
10,26 lopen de leerlingen over van ongeloof : en wie kan er gered worden
? Na de tempelreiniging nemen in Mc
11,18 de hogepriesters en de schriftgeleerden het besluit om Jezus uit de weg te ruimen
van de Farizeeën en de Herodianen die dat advies uitbrachten
na het conflict tijdens het synagogebezoek (Mc
3,6) .
Mc 1,22.1. - 2. και εξεπλησσοντο = kai exeplèssonto (en zij waren buiten zichzelf) . Bijbel (2) : (1) Mc 1,22 . (2) Lc 4,32 .
Mc 1,22.3. επι = epi (op, bij) . Afkortingen : επ' = ep' en εφ' = ef' . Taalgebruik in het NT : epi (op, bij) . Taalgebruik in de LXX : epi (op, bij) . Taalgebruik in Mc : epi (op, bij) . Mc (51 + 14 + 6 = 71) , in Mc 1 (1 + 1 = 2) : επι = epi in Mc 1,22 en επ' = ep' in Mc 1,45 .
epi (op, bij) | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
epi | 51 | 1 | 4 | 1 | 8 | 9 | 1 | 3 | 5 | 2 | 2 | 1 | 7 | 3 | 2 | 2 | 4540 | 3946 | 594 | 91 | 51 | 104 | 22 | 120 | 117 | 89 | 246 | 268 | |
ep | 14 | 1 | 1 | 1 | 1 | 1 | 2 | 2 | 3 | 1 | 1 | 1320 | 1179 | 141 | 13 | 14 | 25 | 13 | 24 | 30 | 22 | 52 | 65 | ||||||
ef | 6 | 3 | 1 | 1 | 1 | 430 | 348 | 82 | 10 | 6 | 20 | 1 | 17 | 25 | 3 | 36 | 37 | ||||||||||||
Totaal | 71 | 2 | 4 | 4 | 8 | 1 | 10 | 1 | 4 | 7 | 4 | 5 | 4 | 8 | 3 | 4 | 2 | 6290 | 5473 | 817 | 114 | 71 | 149 | 36 | 161 | 172 | 114 | 334 | 370 |
- Ned. : op , naar, bij . D. : bei . E. : at . Fr. : à . Lat. : ad .
Mc 1,22.2. - 3. εξεπλησσοντο επι = exeplèssonto epi (zij waren buiten zichzelf over) . Bijbel = NT (3) : (1) Mt 22,33 . (2) Mc 1,22 . (3) Lc 4,32 .
Mc 1,22.4. bep. lidw. dat. vr. enk. τῃ = tè(i) (de) van het bepaald lidw. ἡ = hè . Zie bepaald lidwoord ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het) . Taalgebruik in het NT : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald lidwoord . Mc 1 (6) : (1) Mc 1,3 . (2) Mc 1,4 . (3) Mc 1,13 . (4) Mc 1,16 . (5) Mc 1,22 . (6) Mc 1,23 .
lidw. enk. | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
7. | dat. vr. enk. tè(i) | 3381 | 2631 | 750 | 94 | 55 | 119 | 64 | 122 | 264 | 32 | 268 | 332 |
Totaal | 54298 | 42002 | 12296 | 1648 | 940 | 1649 | 1422 | 1696 | 4013 | 928 | 4237 | 5659 |
- Ned. : de . Arabisch : bepaald lidw. اَل = ´al (de) . Taalgebruik in de Qoran : ´al (de) . D. : der , die , das enz. . E. : the . Fr. : le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) . Grieks : ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het) . Hebreeuws : הַ = ha (de, het) . Taalgebruik in Tenakh : ha (de, het) .
Mc 1,22.3. - 4. επι τῃ = tè(i) (de) . NT (36) . Mc (4) : (1) Mc 1,22 . (2) Mc 3,5 . (3) Mc 4,38 . (4) Mc 11,18 .
Mc 1,22.5. dat. vr. enk. διδαχῃ = didachè(i) van het zelfst. naamw. διδαχη = didachè (lering, onderrichting) . Taalgebruik in het NT : didachè (lering, onderrichting) . Taalgebruik in de LXX : didachè (lering, onderrichting) . Taalgebruik in Mc : didachè (lering, onderrichting) . Bijbel = NT (13) . Mt (2) : (1) Mt 7,28 . (2) Mt 22,33 . Mc (4) : (1) Mc 1,22 . (2) Mc 4,2 . (3) Mc 11,18 . (4) Mc 12,38 . Lc (1) : Lc 4,32 . Joh (1) : Joh 7,16 . Hnd (2) : (1) Hnd 2,42 . (2) Hnd 13,12 . Verder : (1) 1 Kor 14,6 . (2) 2 Tim 4,2 . (3) 2 Joh 1,9 .
didachè (lering, onderrichting) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. |
nom. + dat. vr. enk. didachè(i) | 15 | 15 (2 + 13) | 2 | 5 (1 + 4) | 1 | 1 | 3 (1 + 2) | 3 | 8 | 9 | 1 | 2 | ||
gen. vr. enk. didachès | 6 | 6 | 1 | 2 | 1 | 2 | 1 | 3 | 2 | |||||
acc. vr. enk. didachèn | 8 | 1 | 7 | 4 | 3 | 3 | 1 | |||||||
totaal | 29 | 1 | 28 | 3 | 5 | 1 | 3 | 4 | 9 | 3 | 9 | 12 | 6 | 3 |
Mc 1,22.4. - 5. τῃ διδαχῃ = tè(i) didachè(i) (de lering, de onderrichting) . Bijbel = NT (10) : (1) Mt 7,28 . (2) Mt 22,33 . (3) Mc 1,22 . (4) Mc 4,2 . (5) Mc 11,18 . (6) Mc 12,38 . (7) Lc 4,32 . (8) Hnd 2,42 . (9) Hnd 13,12 . (10) 2 Joh 1,9 .
Mc 1,22.3. - 5. επι τῃ διδαχῃ = epi tè(i) didachè(i) (over de leer) . Bijbel = NT (6) : Mc (2) : (1) Mt
7,28 . (2) Mt
22,33 . (3) Mc
1,22 . (4) Mc
11,18 . (5) Lc
4,32 . (6) Hnd 13,12 .
- εν τῃ διδαχῃ = en tè(i) didachè(i) (in / tijdens de leer) . Bijbel = NT (3) : (1) Mc
4,2 . (2) Mc
12,38 . (3) 2
Joh 1,9 .
Mc 1,22.6. pers. voornaamw. 3de pers. gen. mann. enk. αυτου = autou van het pers. voornaamw. αυτος = autos . Taalgebruik in het NT : voornaamwoord autos . Taalgebruik in de LXX : voornaamwoord autos . Taalgebruik in Mc. : voornaamwoord autos . Mc (13) : (1) Mc 1,3 . (2) Mc 1,5 . (3) Mc 1,6 . (4) Mc 1,7 . (5) Mc 1,19 . (6) Mc 1,20 . (7) Mc 1,22 . (8) Mc 1,25 . (9) Mc 1,26 . (10) Mc 1,28 . (11) Mc 1,36 . (12) Mc 1,41 . (13) Mc 1,42 .
autos enk. | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
2 | gen. mann. enk. autou | 143 | 13 | 6 | 10 | 4 | 12 | 16 | 6 | 17 | 9 | 8 | 6 | 5 | 6 | 15 | 8 | 2 | 6883 | 5685 | 1198 | 225 | 143 | 220 | 150 | 118 | 256 | 86 | 588 | 738 |
totaal | 413 | 35 | 17 | 27 | 14 | 34 | 34 | 18 | 33 | 32 | 30 | 18 | 25 | 9 | 47 | 34 | 6 | 12884 | 9893 | 2991 | 510 | 413 | 593 | 475 | 350 | 504 | 146 | 1670 | 2145 |
Mc 1,22.3. - 6. επι τῃ διδαχῃ αυτου = epi tè(i) didachè(i) autou (over zijn leer) . Bijbel = NT (5) : (1) Mt
7,28 . (2) Mt
22,33 . (3) Mc
1,22 . (4) Mc
11,18 . (5) Lc
4,32 .
- εν τῃ διδαχῃ αυτου = en tè(i) didachè(i) autou (in / tijdens zijn leer) . Bijbel = NT (2) : (1) Mc
4,2 . (2) Mc
12,38 .
Mc 1,22.2.
- 6. εξεπλησσοντο επι τῃ διδαχῃ αυτου = exeplèssonto epi tè(i) didachè(i) autou (zij waren buiten zichzelf over zijn leer) . Bijbel = NT (3) : (1) Mt
22,33 . (2) Mc
1,22 . (3) Lc
4,32 .
- εξεπλησσeτο επι τῃ διδαχῃ αυτου = exeplèsseto epi tè(i) didachè(i) autou (hij was buiten zichzelf over zijn leer) . Bijbel = NT (1) : Mc
11,18 .
Mc 1,22.1. - 6. και εξεπλησσοντο επι τῃ διδαχῃ αυτου = kai exeplèssonto epi tè(i) didachè(i) autou (en zij waren buiten zichzelf over zijn leer) . Bijbel = NT (2) : (1) Mc 1,22 . (2) Lc 4,32 .
Mc 1,22.7. act. ind. imperf. 3de pers. enk. ην = èn (hij / zij was) van het werkw. ειμι = eimi (zijn) OF betrekkelijk voornaamw. acc. vr. enk. ἡν (die) van het betrekk. voornaamw. ὁς (die) . Taalgebruik in het NT : eimi (zijn) . Taalgebruik in de LXX : eimi (zijn) . Taalgebruik in Mc : eimi (zijn) . Mc 1 : (1) Mc 1,6 . (2) Mc 1,13 . (3) Mc 1,22 . (4) Mc 1,23 . (5) Mc 1,33 . (6) Mc 1,45 . Een vorm van ειμι = eimi (zijn) in de LXX (6947) , in het NT (2450) , in Mc (192) .
bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | |
act. ind. imperf. 3de pers. enk. èn OF betrekkelijk voornaamw. acc. vr. enk. ἡν | 1506 | 1120 | 386 | 24 | 38 | 79 | 92 | 63 | 71 | 19 | 141 | 233 |
- Hebreeuws . act. ind. perf. 3de pers. mann. enk. הָיָה = hâjâh
(zijn) . Taalgebruik in Tenakh : hâjâh
(zijn) . Getalswaarde : he = 5 , jod = 10 ; totaal : 20 (2² X 5) . Structuur
: 5 - 1 - 5 . De som van de elementen is telkens 2 . Tenakh (332) .
Pentateuch (52) . Eerdere Profeten (111) . Latere Profeten (87) . 12 Kleine
Profeten (14) . Geschriften (67) .
- werkw. Ned. : zijn . Arabisch : كانَ = kâna (zijn) . Taalgebruik in de Qoran : kâna (zijn) . D. : sein . E. : to be . E. : to be . Grieks : ειμι = eimi (zijn) . Taalgebruik in het NT
: eimi
(zijn) . Hebreeuws : הָיָה = hâjâh
(zijn) . Taalgebruik in Tenakh : hâjâh
(zijn) . Lat. : esse .
Mc 1,22.8. γαρ = gar (want) . Taalgebruik in het NT : gar (want) . Taalgebruik in de LXX : gar (want) . Taalgebruik in Mc : gar (want) . Mc (63) . Mc 1 (3) : (1) Mc 1,16 . (2) Mc 1,22 . (3) Mc 1,38 .
gar (want) | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
3 | 1 | 3 | 2 | 3 | 8 | 4 | 4 | 7 | 4 | 3 | 5 | 6 | 6 | 2 | 2 | 63 | 2289 | 1299 | 990 | 123 | 63 | 92 | 61 | 73 | 563 | 15 | 278 | 339 |
- Hebreeuws : כִּי = kî (want, omdat) . Taalgebruik
in Tenakh : kî
(want, omdat ) . Getalswaarde : kaph = 11 of 20 , jod = 10 ; totaal : 21 (3
X 7) of 30 (2 X 3 X 5) . Structuur : 2 - 1 . De som van de elementen is telkens 3 . Tenakh (3849) . Pentateuch (884)
. Eerdere Profeten (726) . Latere Profeten (841) . 12 Kleine
Profeten (241) . Geschriften (1157) .
- Ned. : want . D. : denn . Fr. : car . Hebreeuws : כִּי = kî (want, omdat) . Taalgebruik
in Tenakh : kî
(want, omdat) . Lat. enim .
Mc 1,22.7. - 8. ην γαρ = èn gar (want hij / zij was) . LXX (16) . NT (17) . Mc (5) : (1) Mc 1,22 . (2) Mc 5,42 . (3) Mc 6,48 . (4) Mc 10,22 . (5) Mc 16,4 .
Mc 1,22.9. act. part. praes. nom. mann. enk. διδασκων = didaskôn (onderrichtend) van het werkw. διδασκω = didaskô (leren, onderrichten) . Taalgebruik in de NT : didaskô (leren) . Taalgebruik in de LXX : didaskô (leren) . Bijbel (32) . OT (9) . NT (23) . Mt (4) : (1) Mt 4,23 . (2) Mt 7,29 . (3) Mt 9,35 . (4) Mt 26,55 . Mc (4) : (1) Mc 1,22 . (2) Mc 6,6 . (3) Mc 12,35 . (4) Mc 14,49 . Lc (7) : (1) Lc 4,31 . (2) Lc 5,17 . (3) Lc 13,10 . (4) Lc 13,22 . (5) Lc 19,47 . (6) Lc 21,37 . (7) Lc 23,5 . Joh (3) : (1) Joh 6,59 . (2) Joh 7,28 . (3) Joh 8,20 . Hnd (3) : (1) Hnd 18,11 . (2) Hnd 21,28 . (3) Hnd 28,31 . Br. (2) : (1) Rom 2,21 . (2) Rom 12,7 . Parallellen : (1) Mc 1,21 - Mc 1,22 // Lc 4,31 . (2) Lc 5,17 , zie : Mc 1,21 - Mc 1,22 // Lc 4,31 . (3) (Mc 6,6) // Lc 13,22 . Een vorm van διδασκω = didaskô (leren, onderrichten) in de LXX (107) , in het NT (95) , in Mt (14) , in Mc (17) , in Lc (15) : : (1) Lc 4,15 . (2) Lc 4,31 . (3) Lc 5,3 . (4) Lc 5,17 . (5) Lc 6,6 . (6) Lc 11,1 . (7) Lc 12,12 . (8) Lc 13,10 . (9) Lc 13,22 . (10) Lc 13,26 . (11) Lc 19,47 . (12) Lc 20,1 . (13) Lc 20,21 . (14) Lc 21,37 . (15) Lc 23,5 . In Joh (6) .
didaskô (leren, onderrichten) | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 4 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 14 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
1 | act. ind. pr. 2de p.enk. didaskeis | 1 | (1) Mc 12,14 . | 6 | 6 | 1 | 1 | 1 | 1 | 1 | 1 | 3 | 4 | ||||||||||||
2 | ind. imperf. 3de pers. enk. edidasken | 6 | (1) Mc 1,21 . | (2) Mc 2,13 | .(3) Mc 4,2 | (4) Mc 9,31 . | (5) Mc 10,1 . | (6) Mc 11,17 | 15 | 1 | 14 | 2 | 6 | 2 | 2 | 1 | 1 | 10 | 12 | ||||||
3 | act. inf. pr. didaskein | 4 | (1) Mc 4,1 . | (2) Mc 6,2 . (3) Mc 6,34 . | (4) Mc 8,31 | 15 | 2 | 13 | 1 | 4 | 1 | 1 | 4 | 2 | 6 | 7 | |||||||||
4 | part. pr. nom. m. enk.didaskôn | 4 | (1) Mc 1,22 | (1) Mc 6,6 . | (1) Mc 12,35 | (1) Mc 14,49 | 32 | 9 | 23 | 4 | 4 | 7 | 3 | 3 | 2 | 15 | 18 | ||||||||
5 | part. pr. nom mv. didaskontes | 1 | Mc 7,7 | 9 | 1 | 8 | 1 | 1 | 3 | 3 | 2 | 2 | |||||||||||||
6 | ind. aor. 3de p. mv. edidaxan | 1 | (1) Mc 6,30 . | 3 | 2 | 1 | 1 | 1 | 1 | ||||||||||||||||
totaal | 17 | 2 | 1 | 2 | 4 | 1 | 1 | 1 | 1 | 1 | 2 | 1 | 109 | 29 | 80 | 12 | 17 | 12 | 8 | 14 | 15 | 2 | 41 | 49 |
- Auto-didact : iemand die door zelfstudie kennis (lering) heeft verworven . Didactiek : leer van het onderrichten . Lat. docere (doctor) . Cfr docent , documentatie .
Mc 1,22.7. 9. èn ... didaskôn (hij was onderrichtende) . Omschrijvende constructie .
Mc 1,22.10. acc. mann. mv. αυτους = autous (hen) van het pers. voornaamw. αυτος = autos . Taalgebruik in het NT : voornaamwoord autos . Taalgebruik in de LXX : voornaamwoord autos . Taalgebruik in Mc. : voornaamwoord autos . Mc (40) . Mc 1 (3) : (1) Mc 1,19 . (2) Mc 1,20 . (3) Mc 1,22 .
autoi | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
8 | acc. mann. mv. autous | 40 | 3 | 1 | 4 | 2 | 2 | 6 | 6 | 4 | 4 | 1 | 3 | 1 | 2 | 1 | 1991 | 1652 | 339 | 46 | 40 | 83 | 18 | 95 | 32 | 25 | 169 | 187 |
Mc 1,22.9. - 10. διδασκων αυτους = didaskôn autous (hen onderrichtend) . Bijbel = NT (3) : (1) Mt 7,29 . (2) Mc 1,22 . (3) Lc 4,31 .
Mc 1,22.11. ὡς = hôs (zoals, zodra) . Taalgebruik in het NT : hôs (zoals) . Taalgebruik in de LXX : hôs (zoals) . Mc 1 (2) : (1) Mc 1,10 . (2) Mc 1,22 .
(hôs (zoals) | Mc | Mc 1 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
21 | 2 | 4 | 1 | 2 | 1 | 2 | 1 | 2 | 3 | 1 | 2 | 1956 | 1514 | 442 | 33 | 21 | 49 | 30 | 62 | 189 | 58 | 103 | 133 |
- Hebreeuws . כַאֲשֻׁר = ka´äsjèr (zoals) <
prefix kë + . Tenakh (488) . Pentateuch (202) . Eerdere Profeten (68) . Latere Profeten
(68) . 12 Kleine Profeten (22) . Geschriften (56) .
- In het Latijn komt sicut (zoals) in Matteüs voor als vertaling van ωσπερ = hôsper (zoals) , maar eveneens van ὡς = hôs (Mt : 33) ; sicut in Mt (48) , in Mt 6 (7) : (1) Mt
6,2 . (2) Mt
6,5 . (3) Mt
6,7 . (4) Mt
6,10 . (5) Mt
6,12 . (6) Mt
6,16 . (7) Mt
6,29 .
- Ned. : zoals . Arabisch : كَما = kamâ (zoals) . Taalgebruik in de Qoran : kamâ (zoals) . D. : wie . E. : as . Fr. : selon . Gr. καθως = kathôs (zoals) . Taalgebruik in het NT : kathôs
(zoals) . Hebreeuws : כַאֲשֶׁר = ka´äsjèr (zoals) <
prefix kë + אֲשֶׁר = ´äsjèr
(die). Taalgebruik in Tenakh : ´äsjèr
(die) .
Mc 1,22.12. acc. vr. enk. εξουσιαν = exousian (macht, gezag) van het zelfst. naamw. εξουσια = exousia (gezag, macht) . Taalgebruik in het NT : exousia (gezag, macht) . Taalgebruik in de LXX : exousia (gezag, macht) . Taalgebruik in Mc : exousia (gezag, macht) . Da (9) : (1) Da 3,30 . (2) Da 4,15 . (3) Da 4,29 . (4) Da 5,4 . (5) Da 5,16 . (6) Da 5,29 . (7) Da 6,4 . (8) Da 7,26 . (9) Da 7,27 . 1 Mak (6) : (1) 1 Mak 1,13 . (2) 1 Mak 10,6 . (3) 1 Mak 10,8 . (4) 1 Mak 10,32 . (5) 1 Mak 10,35 . (6) 1 Mak 11,58 . 2 Mak (3) . Sir (5) . Mt (6) : (1) Mt 7,29 . (2) Mt 8,9 . (3) Mt 9,6 . (4) Mt 9,8 . (5) Mt 10,1 . (6) Mt 21,23 . Mc (7) : (1) Mc 1,22 . (2) Mc 1,27 . (3) Mc 2,10 . (4) Mc 3,15 . (5) Mc 6,7 . (6) Mc 11,28 . (7) Mc 12,34 . Lc (8) : Lc (8) : (1) Lc 4,6 . (2) Lc 5,24 . (3) Lc 7,8 . (4) Lc 9,1 . (5) Lc 10,19 . (6) Lc 12,5 . (7) Lc 19,17 . (8) Lc 20,2 . Een vorm van in de LXX (79) , in het NT (102) . Een vorm van εξουσια = exousia (gezag, macht) kan de vertaling van 8 Hebreeuwse woorden zijn . In de LXX komt vooral een vorm van εξουσια = exousia (gezag, macht) voor in Da en vervolgens in de 2 boeken Mak . In het NT vallen op : de Br. van Paulus , Apk en Lc .
exousia (gezag, macht) | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 6 | Mc 11 | Mc 12 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | |
1 | nom. + dat vr. enk. exousia(i) | 3 | 3 : (1) Mc 11,27 . (2) Mc 11,29 . (3) Mc 11,33 . | 39 | 10 | 29 | 4 | 3 | 6 | 2 | 6 | 8 | 13 | 13 | 5 | 1 | ||||||
2 | acc. vr. enk. exousian | 7 | (1) Mc 1,22 . (2) Mc 1,27 . | (3) Mc 2,10 . | (4) Mc 3,15 . | (5) Mc 6,7 . | (6) Mc 11,28 . | (7) Mc 12,34 . | 82 | 29 | 53 | 6 | 7 | 8 | 6 | 3 | 11 | 12 | 21 | 27 | 11 | |
totaal | 10 | 2 | 1 | 1 | 1 | 4 | 1 | 145 | 46 | 99 | 10 | 10 | 16 | 6 | 7 | 30 | 20 | 36 | 42 | 29 |
Tijdens zijn leven bezat Jezus bepaalde gaven en talenten. Sommigen zagen in hem de messias, de christus. Ze pasten op hem allerlei bijbelteksten uit het Oude Testament toe die betrekking hadden op zijn leven maar ook erna. Zo werd hem allerlei macht toegedicht. Hij kreeg koninklijke en goddelijke trekken om tenslotte in de plaats van God op te treden. Het eigenaardige is wel dat Jezus tijdens zijn leven alle machtsdenken heeft geweerd. De eerste christenen hebben blijkbaar Jezus alle macht toegekend nadat hij gestorven was.
Mc 1,22.13. part. praes. nom. mann. enk. εχων = echôn (hebbende) van het werkw. εχω = echô (hebben, bezitten) . Taalgebruik : echô (hebben, bezitten) in het NT . Taalgebruik : echô (hebben, bezitten) in de LXX . Taalgebruik : echô (hebben, bezitten) in Lc . Taalgebruik : echô (hebben, bezitten) in Mc . Mc (3) : (1) Mc 1,22 . (2) Mc 3,1 . (3) Mc 10,22 . Lc (12) : (1) Lc 3,11 . (2) Lc 4,33 . (3) Lc 7,2 . (4) Lc 7,8 . (5) Lc 8,8 . (6) Lc 8,27 . (7) Lc 14,35 . (8) Lc 15,4 . (9) Lc 17,7 . (10) Lc 19,17 . (11) Lc 20,28 . (12) Lc 22,36 . Een vorm van εχω = echô (hebben, bezitten) in de LXX (497) , in het NT (705) , in Mc (69) , in Lc (77) , in Hnd (44) .
echô (hebben, bezitten) | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. |
part. pr. nom. mann. enk. echôn | 3 | (1) Mc 1,22 . | (2) Mc 3,1 . | (3) Mc 10,22 . | 114 | 32 | 82 | 10 | 3 | 12 | 5 | 2 | 18 | 32 | 25 | 30 | 15 | 3 |
- Ned. : hebben . D. : haben . E. : have . Fr. : avoir . Grieks : εχω = echô (hebben, bezitten) . Taalgebruik : echô (hebben, bezitten) in het NT . Lat. : habere .
Mc 1,22.12. - 13. εχειν εξουσιαν = echein exousian (om macht te hebben) . Bijbel (1) : Mc
3,15 .
- εξουσιαν εχειν = exousian echein (om macht te hebben) . Bijbel (2) : (1) Da 4,17 . (2) 1
Kor 11,10 .
- εχων εξουσιαν = echôn exousian (macht hebbende) . Bijbel (2) : (1) Da 6,4 . (2) Apk 14,18 .
- εξουσιαν εχων = exousian echôn (macht, gezag hebbende) . Bijbel = NT (4) : (1) Mt
7,29 . (2) Mt
8,9 . (3) Mc
1,22 . (4) Lc
19,17 .
Mc 1,22.14. και = kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Taalgebruik : kai (en) in de LXX . Taalgebruik in Mc : kai (en) . Van de vijfenveertig verzen in Mc 1 niet in vijf verzen : (1) Mc 1,1 . (2) Mc 1,2 . (3) Mc 1,3 . (4) Mc 1,8 . (5) Mc 1,14 .
kai (en) | kai (en) | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | O.T. | N.T. | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
verzen | verzen (678) (666) | 678 | 45 | 28 | 35 | 41 | 43 | 56 | 37 | 38 | 50 | 52 | 33 | 44 | 37 | 72 | 47 | 20 / 8 | 7957 | 1071 | 678 | 1151 | 879 | 1007 | 2767 | 404 | 2900 | 3779 | ||
kai (en) | kai = en (555) (547) | 555 | 40 | 26 | 32 | 33 | 37 | 52 | 26 | 36 | 40 | 37 | 29 | 33 | 26 | 60 | 33 | 15 / 7 | 26980 | 21867 | 5113 | 705 | 555 | 822 | 530 | 660 | 1470 | 371 | 2082 | 2612 |
verschil | verschil (123) (115) | 123 | 5 | 2 | 3 | 8 | 6 | 4 | 11 | 2 | 10 | 15 | 4 | 11 | 11 | 12 | 14 | 5 / 1 | 2844 | 366 | 123 | 329 | 349 | 347 | 1297 | 33 | 818 | 1167 |
- Ned. : en . Arabisch : وَ = wa (en) . Taalgebruik in de Qoran : wa (en) . E. : and . D. : und . Fr. : et . Grieks : και = kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Hebr. : וְ = wë (en) . Lat. : et .
Mc 1,22.15. ου - ουκ - ουχ = ou - ouk - ouch (niet) OF betrekk. voornaamw. gen. mann. en onz. enk (οὑ = hou) . Taalgebruik in het NT
: ou
- ouk - ouch (niet) . Taalgebruik
in de LXX : ou
- ouk - ouch (niet) . Mc 1 (4) : ου = ou (niet of van wie) in Mc 1 (1) : Mc
1,7 . ουκ = ouk (niet) in Mc 1 (2) : (1) Mc
1,7 . (2) Mc
1,34 . ουχ = ouch (niet) in Mc 1 (1) : Mc
1,22 .
- ου = ou voor een medeklinker , ουκ = ouk voor een klinker en ουχ = ouch voor een klinker met aanblazing .
ou (niet) | bijbel | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
ou | 3068 | 1 | 3 | 4 | 2 | 1 | 3 | 2 | 5 | 2 | 1 | 3 | 7 | 6 | 1 | 1 | 2321 | 747 | 97 | 42 | 84 | 113 | 68 | 313 | 30 | 223 | 336 | |
ouk | 3499 | 2 | 3 | 1 | 7 | 3 | 6 | 4 | 5 | 6 | 3 | 4 | 6 | 3 | 9 | 2 | 2 | 2752 | 747 | 93 | 66 | 92 | 137 | 56 | 274 | 29 | 251 | 388 |
ouch | 452 | 1 | 1 | 1 | 1 | 1 | 1 | 351 | 101 | 7 | 6 | 7 | 20 | 8 | 49 | 4 | 20 | 40 | ||||||||||
Totaal | 7019 | 4 | 7 | 5 | 10 | 3 | 8 | 7 | 7 | 11 | 6 | 5 | 9 | 10 | 15 | 4 | 3 | 5424 | 1595 | 197 | 114 | 183 | 270 | 132 | 636 | 63 | 494 | 764 |
- Hebreeuws . לֹא = lo´(niet) . Taalgebruik
in Tenakh : lo´(niet) . Getalswaarde : lamed = 12 of 30 , aleph = 1 ; totaal : 13 of 31 (elkaars spiegelbeeld) .
De getalswaarde van לֹא = lo´ is de helft van de getalswaarde van de schrijfwijze
van aleph ; 13 - 26 of een verhouding van 1 - 2 . Tenakh (2767) . Pentateuch
(801) . Eerdere Profeten (456) . Latere Profeten (611) . 12 Kleine Profeten
(150) . Geschriften (749) . Structuur : 3 - 1 . De som van de elementen is telkens 4 .
- Ned. : niet . D. : nicht . E. : not . Fr. : ne... pas . Grieks : ου - ουκ - ουχ = ou - ouk - ouch (niet) . Taalgebruik in het NT
: ou
- ouk - ouch (niet) . Hebreeuws . לֹא = lo´(niet) . Taalgebruik
in Tenakh : lo´(niet) . Latijn : non .
Mc 1,22.14. - 15. και ουχ = kai ouch (en niet) . LXX (126) . NT (16) . Mc (2) : (1) Mc 1,22 . (2) Mc 14,55 .
Mc 1,22.16. ὡς = hôs (zoals, zodra) . Taalgebruik in het NT : hôs (zoals) . Taalgebruik in de LXX : hôs (zoals) . Mc 1 (2) : (1) Mc 1,10 . (2) Mc 1,22 .
(hôs (zoals) | Mc | Mc 1 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
21 | 2 | 4 | 1 | 2 | 1 | 2 | 1 | 2 | 3 | 1 | 2 | 1956 | 1514 | 442 | 33 | 21 | 49 | 30 | 62 | 189 | 58 | 103 | 133 |
- Hebreeuws . כַאֲשֻׁר = ka´äsjèr (zoals) <
prefix kë + . Tenakh (488) . Pentateuch (202) . Eerdere Profeten (68) . Latere Profeten
(68) . 12 Kleine Profeten (22) . Geschriften (56) .
- In het Latijn komt sicut (zoals) in Matteüs voor als vertaling van ωσπερ = hôsper (zoals) , maar eveneens van ὡς = hôs (Mt : 33) ; sicut in Mt (48) , in Mt 6 (7) : (1) Mt
6,2 . (2) Mt
6,5 . (3) Mt
6,7 . (4) Mt
6,10 . (5) Mt
6,12 . (6) Mt
6,16 . (7) Mt
6,29 .
- Ned. : zoals . Arabisch : كَما = kamâ (zoals) . Taalgebruik in de Qoran : kamâ (zoals) . D. : wie . E. : as . Fr. : selon . Gr. καθως = kathôs (zoals) . Taalgebruik in het NT : kathôs
(zoals) . Hebreeuws : כַאֲשֶׁר = ka´äsjèr (zoals) <
prefix kë + אֲשֶׁר = ´äsjèr
(die). Taalgebruik in Tenakh : ´äsjèr
(die) .
Mc 1,22.15. - 16. ουχ ὡς = ouch hôs (niet zoals) . LXX (26) . NT (9) . Mc (1) : Mc 1,22 .
Mc 1,22.14. - 16. και ουχ ὡς = kai ouch hôs (en niet zoals) . LXX (6) . NT (3) : (1) Mt 7,29 . (2) Mc 1,22 . (3) Rom 5,16 .
Mc 1,22.17. bepaald lidw. nom. mann. mv. οἱ = hoi . Zie bepaald lidwoord ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het) . Taalgebruik in het NT : bepaald lidwoord . Mc 1 (4) : (1) Mc 1,5 . (2) Mc 1,13 . (3) Mc 1,22 . (4) Mc 1,36 .
lidw. mv. | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | ΟΤ | ΝΤ | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Brieven | Apk | syn. | ev. | |
10. | nom. m. mv. hoi | 101 | 4 | 8 | 8 | 5 | 3 | 7 | 5 | 5 | 4 | 14 | 5 | 7 | 5 | 11 | 10 | 4230 | 3257 | 973 | 196 | 101 | 165 | 125 | 147 | 169 | 70 | 462 | 587 | |
Totaal | 389 | 21 | 25 | 26 | 22 | 22 | 33 | 30 | 29 | 16 | 28 | 18 | 27 | 23 | 36 | 24 | 9 | 23394 | 18879 | 4515 | 745 | 389 | 644 | 404 | 690 | 1228 | 415 | 1778 | 2182 |
Mc 1,22.18. nom. mann. mv. γραμματεις = grammateis (schriftgeleerden) van het zelfst. naamw. γραμματευς = grammateus (schriftgeleerde) . Taalgebruik in het NT : grammateus (schriftgeleerde) . Taalgebruik in de LXX : grammateus (schriftgeleerde) . Taalgebruik in Mc : grammateus (schriftgeleerde) . Mt (14) : (1) Mt 2,4 . (2) Mt 7,29 . (3) Mt 15,1 . (4) Mt 17,10 . (5) Mt 21,15 . (6) Mt 23,2 . (7) Mt 23,13 . (8) Mt 23,15 . (9) Mt 23,23 . (10) Mt 23,25 . (11) Mt 23,27 . (12) Mt 23,29 . (13) Mt 23,34 . (14) Mt 26,57 . Mc (11) : (1) Mc 1,22 . (2) Mc 2,16 . (3) Mc 3,22 . (4) Mc 7,5 . (5) Mc 9,11 . (6) Mc 9,14 . (7) Mc 11,18 . (8) Mc 11,27 . (9) Mc 12,35 . (10) Mc 14,1 . (11) Mc 14,53 . Lc (11) : (1) Lc 5,21 * . (2) Lc 5,30 * . (3) Lc 6,7 * . (4) Lc 11,53 * . (5) Lc 15,2 * . (6) Lc 19,47 . (7) Lc 20,1 . (8) Lc 20,19 . (9) Lc 22,2 . (10) Lc 22,66 . (11) Lc 23,10 .
grammateus (schriftgeleerde) | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 14 | Mc 15 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | |
1 | nom. + voc. enk. grammateus | 1 | (1) Mc 12,32 . | 29 | 24 | 5 | 2 | 1 | 1 | 1 | ||||||||||||
5 | nom. + voc. + acc. mv. grammateis | 11 | (1) Mc 1,22 . | (2) Mc 2,16 . | (3) Mc 3,22 . | (4) Mc 7,5 . | (5) Mc 9,11 . (6) Mc 9,14 . | (7) Mc 11,18 . (8) Mc 11,27 . | (9) Mc 12,35 . | (10) Mc 14,1 . (11) Mc 14,53 . | 61 | 22 | 39 | 14 | 11 | 11 | 1 | 2 | ||||
6 | gen. mv. grammateôn | 8 | (1) Mc 2,6 . | (2) Mc 7,1 . | (3) Mc 8,31 . | (4) Mc 12,28 . (5) Mc 12,38 . | (6) Mc 14,43 . | (7) Mc 15,1 . (8) Mc 15,31 . | 20 | 3 | 17 | 5 | 8 | 3 | 1 | |||||||
7 | dat. mv. grammateusin | 1 | (1) Mc 10,33 . | 5 | 3 | 2 | 1 | 1 | ||||||||||||||
Totaal | 21 | 1 | 2 | 1 | 2 | 1 | 2 | 1 | 2 | 4 | 3 | 2 | 140 | 77 | 63 | 22 | 21 | 14 | 1 | 3 | 1 |
Mc 1,1 - Mc 1,2 - Mc 1,3 - Mc 1,4 - Mc 1,5 - Mc 1,6 - Mc 1,7 - Mc 1,8 - Mc 1,9 - Mc 1,10 - Mc 1,11 - Mc 1,12 - Mc 1,13 - Mc 1,14 - Mc 1,15 - Mc 1,16 - Mc 1,17 - Mc 1,18 - Mc 1,19 - Mc 1,20 - Mc 1,21 - Mc 1,22 - Mc 1,23 - Mc 1,24 - Mc 1,25 - Mc 1,26 - Mc 1,27 - Mc 1,28 - Mc 1,29 - Mc 1,30 - Mc 1,31 - Mc 1,32 - Mc 1,33 - Mc 1,34 - Mc 1,35 - Mc 1,36 - Mc 1,37 - Mc 1,38 - Mc 1,39 - Mc 1,40 - Mc 1,41 - Mc 1,42 - Mc 1,43 - Mc 1,44 - Mc 1,45
55. Uitdrijving van een demon : Mc 1,23-28 - Mc 1,23-28 - Lc 4,33-37 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Mc (Marcus) -- Mc 1 - Mc 1,23 - Mc 1,24 - Mc 1,25 - Mc 1,26 - Mc 1,27 - Mc 1,28 -
1. (een man) | 2. (Jezus) | 3. (de onreine geest) | 4. (allen) | 5. (het gerucht) | |
Mc 1,23 - Mc 1,24 | Mc 1,25 | Mc 1,26 | Mc 1,28 | ||
nevenschikkend voegwoord | kai (en) .... | kai (en) | kai (en) | kai (en) .... | kai (en) |
werkwoord | èn (was) .... | epetimèsen autôi (hij droeg op - beval hem) | sparaxan auton (hem latende stuiptrekken) | ethambèthèsan (werden met verbazing geslagen) | exèlthen (ging uit) |
onderwerp | anthrôpos (een mens) | ho Ièsous (Jezus) | to pneuma to akatharton (de onreine geest) | hapantes (allen) | hè akoè autou (het gerucht over hem) |
aantal woorden (92 = 4 X 23) | 13 + 18 (14 + 17) = 31 | 11 (van 32 tot 42) | 14 (van 43 tot 56) | 23 (van 57 tot 79) | 13 (van 80 tot 92) |
aantal lettergrepen (198) | 28 + 33 (30 + 31 ) = 61 | 24 (van 62 tot 85) | 29 (van 86 tot 114) | 56 (van 115 tot 170) | 28 (van 171 tot 198) |
Toen de tekst werd geconstrueerd , was er nog geen nummering van hoofdstukken en verzen . Er moeten evenwel aanwijzingen in de tekst zijn die hem leesbaar maken . De indeling in verzen is wellicht bepaald door de verandering van personage (vijf personages) : Mc 1,23 - Mc 1,24 : een man met een onreine geest ; Mc 1,25 : Jezus ; Mc 1,26 : de onreine geest ; Mc 1,27 : allen ; Mc 1,28 : het gerucht . Uit het tellen van de woorden en lettergrepen komen voorlopig geen bijzonderheden naar boven . Of toch? Mc 1,23-26 (het eigenlijke wonderverhaal) telt 56 woorden en 114 of (56 X 2) + 2 lettergrepen . V.27 telt 56 lettergrepen en v.28 telt 28 (of 56 : 2 = 28 ) lettergrepen .
Het voegwoord = kai (en) wordt veelvuldig gebruikt . Wat Mc
1,23-28 betreft :
- Bij het begin van de zinnen met verandering van personage staat telkens het
nevenschikkend voegwoord (vijfmaal) .
- Binnen het onderdeel van een personage komen ook nevenschikkende zinnen voor
: v. 23 : = kai anekraxen (en hij schreeuwde het uit) ; v.25 : = kai exelthe (en
ga uit) ; v.27 : = kai ... epitassei kai hupakousin (en ... hij legt op en zij
gehoorzamen) (viermaal) .
- Ook treffen we het voegwoord aan als verbinding tussen twee participia (v.26)
: = sparaxan... kai fônèsan (stuipgetrokken en geroepen)(eenmaal)
.
In totaal komt = kai (en) elfmaal voor in deze pericope .
Op het nevenschikkend voegwoord = kai (en) volgt dan de werkwoordvorm , die meestal in de aorist (verleden tijd) staat . Dan volgt het onderwerp .
Elke directe rede (driemaal) wordt voorafgegaan door het tegenwoordig deelwoord van het werkwoord legô : zeggen .
Mc 1,23 - Mc 1,24 | Mc 1,25 | Mc 1,27 |
23b. kai (en) | kai (en) | hôste (zodat) |
anekraxen | epetimèsen (hij droeg op / hij beval) | suzètein (overlegden) |
autôi (aan hem) | ||
ho Ièsous (Jezus) | autous (zij) | |
24. legôn (zeggende) | legôn (zeggende) | legontas (zeggende) |
Het wonderverhaal op zich is kort . Er is een man die bezeten is en het uitschreeuwt
naar Jezus (situatie) . Jezus gebiedt de onreine geest te zwijgen en uit hem
weg te gaan (bevel) . De onreine geest schreeuwt met luide stem en gaat uit
hem weg (uitwerking - genezing) .
We zien dat er een chiastische (kruisvormige) opbouw is.
Mc 1,23 | Mc 1,25 | Mc 1,26 |
anthrôpos en pneumati akathartôi (een mens met een onzuivere geest | ||
kai anekraxen (en hij schreeuwde het uit) | fimôthèti (zwijg) | kai fônèsan fônèi megalèi (- de onreine geest - geroepen met luide stem ) |
kai exelthe ex autou (en ga uit hem uit) | exèlthen ex autou (ging uit hem uit) |
Ik heb hoofdpijn , buikpijn . Ik heb het aan mijn maag , lever enz . Ziek-zijn
en pijn drukken we veelal uit met hebben . We hebben dan iets
dat we beter niet zouden hebben en we willen dat soort hebben zo vlug mogelijk
kwijt zijn . Dat soort hebben legt beslag op ons , heeft ons in zijn greep .
Het lijkt dan alsof een bepaalde persoon macht over ons heeft . In de bijbel
lijkt het dan dat een andere persoon soms macht heeft over ons en dat de machtiger
persoon door een woord of een handeling de lagere , ziekmakende macht kan gebieden
weg te gaan , uit te drijven enz . In Mc
1,40-45 is er sprake van iemand die een onreine geest heeft . Jezus heeft
echter macht over die onreine geest en is in staat die onreine geest uit te
drijven .
Het eerste wonderverhaal is dat van de uitdrijving van een onreine geest . In
het verhaal is duidelijk dat de komst van Jezus een confrontatie inhoudt tussen
Jezus , die met heilige geest vervuld is , en de onreine geest . Deze laatste
weet dat zijn macht ten einde loopt met de komst van Jezus . Voor de genezen
man begint een nieuw leven . Er heeft dus een omkering , verandering plaats
gehad .
Een nieuwtestamentisch wonderhaal lijkt iets weg te hebben van een hokus pokus
. Wanneer je over de gepaste genezingsformule beschikt , kan je een ander genezen
. Eén woord of handeling blijken te volstaan om iemand te genezen .
Na het onderricht van Jezus heeft reeds onmiddellijk een confrontatie plaats tussen Jezus en een man met een onreine geest , die in de synagoge aanwezig is . Het verhaal roept het doopverhaal op (Mc 1,9-11 ) , waarin Jezus heilige geest ontving en waarin een stem tot hem zei : gij zijt mijn zoon . Dat de man met de onreine geest Jezus op deze wijze herkent , zou kunnen betekenen dat hij Jezus heeft gekend toen Jezus een leerling van Johannes de Doper was . De twee geesten (de reine en de onreine) staan tegenover elkaar . Jezus staat in dienst van God en wordt zoon van God genoemd , de onreine geest staat niet in dienst van ???. Met welke bedoelingen kwam hij naar de synagoge ? Jezus heeft als leerling van Johannes leren weerstaan aan onzuivere geest . Hij is hen machtig . Hij kan een mens met een onreine geest de baas ; hij kan die mens ervan verlossen . Jezus wil niet dat een mens met een onreine geest hem zou bekend maken , want die mens heeft slechte bedoelingen . Jezus is naar Galilea gekomen om het werk van Johannes de Doper verder te zetten . Die taak kan door de kwade bedoelingen van een man met een onreine geest in gevaar komen .
Wat is er tussen jou en mij? Hoe kan je kwaad , oorlog overwinnen , de wapens tot zwijgen brengen , vrede stichten , de tweeheid tot eenheid brengen ?
Bij het verschijnen van een goddelijk wezen of bij een wonderdadig gebeuren , waarin het goddelijke tot uiting komt , reageren de aanwezigen vaak met verwondering , angst , vrees . Dat is het geval bij engelverschijningen , de verrijzenis , de gedaanteverandering en bij vele wonderen .
Mc 1,23 - Mc 1,23 - 55. Uitdrijving van een demon : Mc 1,23-28 -- Lc 4,33-37 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Mc (Marcus) -- Mc 1 -- Mc 1,23 - Mc 1,24 - Mc 1,25 - Mc 1,26 - Mc 1,27 - Mc 1,28 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [23] And there was in their synagogue a man with an unclean
spirit; and he cried out,
Luther-Bibel . 23 Und alsbald war in ihrer Synagoge ein Mensch, besessen von
einem unreinen Geist ; der schrie:
Mc 1,23 | Lc 4,33 . |
1:23 kai euthus èn en tèi sunagôgèi autôn anthrôpos en pneumati akathartôi kai anekraxen | 4:33 kai en tè sunagôgè èn anthrôpos echôn pneuma daimoniou akathartou kai anekraxen fônè megalè |
Tekstuitleg van Mc 1,23 . Dit vers Mc 1,23 telt 12 (2 X 2 X 3) woorden en 62 (2 X 31) letters . De getalswaarde van Mc 1,23 is 7254 (2 X 2 X 3 X 13 X 31)
Mc 1,23.1. και = kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Taalgebruik : kai (en) in de LXX . Taalgebruik in Mc : kai (en) . Van de 45 verzen in Mc 1 niet in 5 verzen : (1) Mc 1,1 . (2) Mc 1,2 . (3) Mc 1,3 . (4) Mc 1,8 . (5) Mc 1,14 . Er is verandering van personage . Door het voegwoord wordt de vorige pericope met deze verbonden . Het maakt ook deel uit van een reeks και 's = kai's in deze pericope waardoor deze een verhalende tekst wordt .
kai (en) | kai (en) | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
verzen | verzen (678) (666) | 678 | 45 | 28 | 35 | 41 | 43 | 56 | 37 | 38 | 50 | 52 | 33 | 44 | 37 | 72 | 47 | 20 / 8 | 7957 | 1071 | 678 | 1151 | 879 | 1007 | 2767 | 404 | 2900 | 3779 | ||
kai (en) | kai = en (555) (547) | 555 | 40 | 26 | 32 | 33 | 37 | 52 | 26 | 36 | 40 | 37 | 29 | 33 | 26 | 60 | 33 | 15 / 7 | 26980 | 21867 | 5113 | 705 | 555 | 822 | 530 | 660 | 1470 | 371 | 2082 | 2612 |
verschil | verschil (123) (115) | 123 | 5 | 2 | 3 | 8 | 6 | 4 | 11 | 2 | 10 | 15 | 4 | 11 | 11 | 12 | 14 | 5 / 1 | 2844 | 366 | 123 | 329 | 349 | 347 | 1297 | 33 | 818 | 1167 |
- en . Arabisch : وَ = wa (en) . Taalgebruik in de Qoran : wa (en) .E. : and . D. : und . Fr. : et . Grieks : και = kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Hebr. : וְ = wë (en) .
Mc 1,23.2. ευθυς = euthus (tijd : onmiddellijk , dadelijk , terstond ; plaats : rechtstreeks , direct , zonder omwegen) . Taalgebruik in het NT : euthus (onmiddellijk , rechtstreeks) . Taalgebruik in de LXX : euthus (onmiddellijk , rechtstreeks) .
euthus / eutheôs | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | ||
euthus | 40 | 11 | 2 | 1 | 5 | 4 | 5 | 1 | 1 | 3 | 1 | 2 | 3 | 1 | 55 | 5 | 50 | 5 | 40 | 2 | 3 | 47 | 50 | |||||||
eutheôs | 47 | 11 | 36 | 13 | 1 | 6 | 3 | 9 | 3 | 1 | 20 | 23 | ||||||||||||||||||
totaal | 102 | 16 | 86 | 18 | 41 | 8 | 6 | 9 | 3 | 1 | 67 | 73 |
- Van Cangh (2005, p. 68) : "Les témoins A C D W Θ 0135 f13 latt sy omettent ευθυς = euthus .
- ευθυς = euthus . Mc (40) : (1) Mc
1,10 . (2) Mc
1,12 . (3) Mc
1,18 . (4) Mc
1,20 . (5) Mc
1,21 . (6) Mc
1,23 . (7) Mc
1,28 . (8) Mc
1,29 . (9) Mc
1,30 . (10) Mc
1,42 . (11) Mc
1,43 . (12) Mc
2,8 . (13) Mc
2,12 . (14) Mc
3,6 . (15) Mc
4,5 . (16) Mc
4,15 . (17) Mc
4,16 . (18) Mc
4,17 . (19) Mc
4,29 . (20) Mc
5,2 . (21) Mc
5,29 . (22) Mc
5,30 . (23) Mc
5,42 . (24) Mc
6,25 . (25) Mc
6,27 . (26) Mc
6,45 . (27) Mc
6,50 . (28) Mc
6,54 . (29) Mc
7,25 . (30) Mc
8,10 . (31) Mc
9,15 . (32) Mc
9,20 . (33) Mc
9,24 . (34) Mc
10,52 . (35) Mc
11,2 . (36) Mc
11,3 . (37) Mc
14,43 . (38) Mc
14,45 . (39) Mc
14,72 . (40) Mc
15,1 .
- ευθεως = eutheôs . Mc (1) : Mc
7,35 .
- In Mc 1 komt in 11 verzen ευθυς = euthus voor . Dat is veel in verhouding
tot de andere hoofdstukken . Dat geeft iets onrustigs . Dikwijls duidt het op
een onmiddellijke reactie . In een aantal verzen is de structuur van het vers
zeer gelijkaardig opgebouwd . Het marcusevangelie heeft iets ongeduldigs . Er
lijkt haast bij het optreden van Jezus te bestaan .
Onmiddellijk op de prediking van Jezus volgt de reactie van de persoon met een onreine geest . De prediking ging over de nabije komst van het koninkrijk Gods en over het kairos-moment . Het ogenblik is aangebroken om het koninkrijk van God in realiteit om te zetten . Dat is natuurlijk bedreigend voor wie de status quo wil behouden . Er zijn vanzelfsprekend zeer verschillende interpretaties mogelijk . Eén van die benadertingen is de politieke . De Romeinen bezetten het land Palestina . Hij is aanwezig als een onreine geest . Hij hoort niet in Palestina thuis . Met de aankondiging van het koninkrijk Gods wordt ook de bezettingsmacht bedreigd . Zoals een man met een onreine geest niet past in een synagoge , zo past de Romeinse bezetter niet in het heilige Palestina . Zoals de onreine geest tot zwijgen wordt gebrachrt en buitengeworpen , zo zal de bezetter tot stilstand worden gebracht en buitengeworpen . Er is O.a. ook een spirituele (en individuele) interpretatie mogelijk . In een persoon is er een voortdurende strijd aanwezig tussen God en de onreine geest , tussen goed en kwaad .
- Hebreeuws Van Cangh (2005, p.86) . הֵן / הֶנֵּה = hen / hinneh (zie) . Taalgebruik
in Tenakh : hen
/ hinneh (zie) . Getalswaarde : he = 5 , nun = 14 of 50 ; totaal : 19 OF
55 (5 X 11) . Structuur : 5 - 5 . De som van de elementen is telkens 1 . Tenakh (495) . Pentateuch (96) . Eerdere Profeten (153) . Latere Profeten (140) . 12 Kleine
Profeten (29) . Geschriften (77) .
Mc 1,23.1. - 2. και ευθυς = kai euthus (en onmiddellijk) . Hebr. וְהִנֵּה = wëhinneh (en zie) . Tenakh (347) . Pentateuch (114) . Eerdere Profeten (111) . Latere Profeten (70) . 12 Kleine Profeten (16) . Geschriften (36) .
Mc 1,23.3. act. ind. imperf. 3de pers. enk. ην = èn (hij / zij was) van het werkw. ειμι = eimi (zijn) OF betrekkelijk voornaamw. acc. vr. enk. ἡν (die) van het betrekk. voornaamw. ὁς (die) . Taalgebruik in het NT : eimi (zijn) . Taalgebruik in de LXX : eimi (zijn) . Taalgebruik in Mc : eimi (zijn) . Mc 1 (6) : (1) Mc 1,6 . (2) Mc 1,13 . (3) Mc 1,22 . (4) Mc 1,23 . (5) Mc 1,33 . (6) Mc 1,45 . Een vorm van ειμι = eimi (zijn) in de LXX (6947) , in het NT (2450) , in Mc (192) .
bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | |
act. ind. imperf. 3de pers. enk. èn OF betrekkelijk voornaamw. acc. vr. enk. ἡν | 1506 | 1120 | 386 | 24 | 38 | 79 | 92 | 63 | 71 | 19 | 141 | 233 |
- Van Cangh (2005, p.68) : persoonl. voornaamw. 3de pers. mann. enk. הוּא = hû´
(hij, d.i.) . Taalgebruik in Tenakh : hû´(hij,
d.i.) . Getalswaarde : he = 5 , waw = 6 , aleph = 1 ; totaal : 12 (2²
X 3) . Structuur : 5 - 6 - 1 . De som van de elementen is telkens 3 . Tenakh (919) . Pentateuch (394) . Eerdere Profeten
(169) . Latere Profeten (96) . 12 Kleine Profeten (42) . Geschriften (218) .
- Hebreeuws . act. ind. perf. 3de pers. mann. enk. הָיָה = hâjâh
(zijn) . Taalgebruik in Tenakh : hâjâh
(zijn) . Getalswaarde : he = 5 , jod = 10 ; totaal : 20 (2² X 5) . Structuur
: 5 - 1 - 5 . De som van de elementen is telkens 2 . Tenakh (332) .
Pentateuch (52) . Eerdere Profeten (111) . Latere Profeten (87) . 12 Kleine
Profeten (14) . Geschriften (67) .
- werkw. zijn . Arabisch : كانَ = kâna (zijn) . Taalgebruik in de Qoran : kâna (zijn) . D. : sein . E. : to be . E. : to be . Grieks : ειμι = eimi (zijn) . Taalgebruik in het NT
: eimi
(zijn) . Hebreeuws : הָיָה = hâjâh
(zijn) . Taalgebruik in Tenakh : hâjâh
(zijn) . Lat. : esse .
Mc 1,23.1. 3. και ην = kai èn (en hij was) . NT (37) . Mc (6) : (1) Mc 3,1 . (2) Mc 4,38 . (3) Mc 5,21 . (4) Mc 10,32 . (5) Mc 14,54 . (6) Mc 15,26 .
Mc 1,23.4. εν = en (in, tijdens) . Taalgebruik in het NT : en (in) . Taalgebruik in de LXX: en (in) . Taalgebruik in Mc : en (in) . In Mc 1 (13) : (1) Mc 1,2 . (2) Mc 1,3 . (3) Mc 1,4 . (4) Mc 1,5 . (5) Mc 1,8 . (6) Mc 1,9 . (7) Mc 1,11 . (8) Mc 1,13 . (9) Mc 1,15 . (10) Mc 1,16 . (11) Mc 1,19 . (12) Mc 1,20 . (13) Mc 1,23 .
en (in) . | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
119 | 13 | 7 | 2 | 13 | 9 | 12 | 5 | 9 | 7 | 10 | 9 | 7 | 7 | 5 | 4 | 11097 | 8943 | 2154 | 247 | 119 | 288 | 182 | 226 | 966 | 126 | 654 | 836 |
- Ned. in . Arabisch : فِي = fi (in) . Taalgebruik in de Qoran : fi . D. : in . E. : in . Fr. : en . Grieks : εν = en (in, tijdens) . Hebreeuws : בְּ = bë . Latijn : in .
Mc 1,23.3. - 4. ην εν = èn en (hij was in) . NT (19) . Mc (3) : (1) Mc 1,23 . (2) Mc 4,36 . (3) Mc 15,41 .
Mc 1,23.1. 3. - 4. και ην εν = kai èn en (en hij was in) . NT (3) : (1) Mc 1,23 . (2) Lc 1,80 . (3) Apk 10,10 .
Mc 1,23.5. bep. lidw. dat. vr. enk. τῃ = tè(i) (de) van het bepaald lidw. ἡ = hè . Zie bepaald lidwoord ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het) . Taalgebruik in het NT : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald lidwoord . Mc 1 (6) : (1) Mc 1,3 . (2) Mc 1,4 . (3) Mc 1,13 . Verder in (4) Mc 1,16 . (5) Mc 1,22 . (6) Mc 1,23 .
lidw. enk. | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
7. | dat. vr. enk. tè(i) | 3381 | 2631 | 750 | 94 | 55 | 119 | 64 | 122 | 264 | 32 | 268 | 332 |
Totaal | 54298 | 42002 | 12296 | 1648 | 940 | 1649 | 1422 | 1696 | 4013 | 928 | 4237 | 5659 |
- Ned. : de . Arabisch : bepaald lidw. اَل = ´al (de) . Taalgebruik in de Qoran : ´al (de) . D. : der , die , das enz. . E. : the . Fr. : le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) . Grieks : ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het) . Hebreeuws : הַ = ha (de, het) . Taalgebruik in Tenakh : ha (de, het) .
Mc 1,23.4. - 5. εν τῃ = en tè(i) . NT (366) . Mc (55) . Mc 1 (5) : (1) Mc 1,3 . (2) Mc 1,4 . (3) Mc 1,13 . (4) Mc 1,16 . (5) Mc 1,23 .
Mc 1,23.6.
dat. vr. enk. συναγωγῃ = sunagôgè(i) (in de synagoge) van het zelfst. naamw.
συναγωγη = sunagôgè (synagoge) . Taalgebruik in het NT : sunagôgè
(synagoge) . Taalgebruik in de LXX : sunagôgè
(synagoge) . Taalgebruik in Mc : sunagôgè
(synagoge) . NT (14) : Mt
13,54 . (2) Mc
1,23 . (3) Mc
6,2 . (4) Lc
4,20 . (5) Lc
4,28 . (6) Lc
4,33 . (7) Joh
6,59 . (8) Joh
18,20 . (9) Hnd 17,1 . (10) Hnd
17,17 . (11) Hnd
18,4 . (12) Hnd
18,7 . (13) Hnd
18,26 . (14) Apk 2,9 .
Een vorm van συναγωγη = sunagôgè (synagoge) in Mc 1 (4) : (1) Mc
1,21 (acc. συναγωγην = sunagôgèn) . (2) (1) Mc
1,23 (dat. συναγωγῃ = sunagôgè(i) . (3) Mc
1,29 (gen. συναγωγης = sunagôgès) . (1) Mc
1,39 (acc. συναγωγας = sunagôgas) .
sunagôgè (synagoge) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | |
nom. + dat. vr. enk. sunagôgè(i) | 102 | 88 | 14 | 1 | 2 | 3 | 2 | 5 | 1 | 6 | 8 | ||||
totaal | 261 | 205 | 56 | 9 | 8 | 15 | 2 | 19 | 1 | 2 | 32 | 34 |
In de LXX is συναγωγη = sunagôgè voor het merendeel de vertaling van `edâh , in mindere mate van qâhal , en in drie verzen van ´âsaph : (1) Ex 23,16 (bë´âsëpëkhâ (in jouw samenkomst) = εν τῃ συναγωγῃ = en tè sunagôgèi) . (2) Ex 34,22 (wechag hâ´âsîph en het feest van de samenkomst = ἑορτην συναγωγης = heortèn sunagôgès) .
sunagôgè (synagoge) | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | syn. | ev. | Hnd | Br. | Apk |
nom. + dat. vr. enk. sunagôgè(i) | 14 | 1 : Mt 13,54 . | 2 : (1) Mc 1,23 . (2) Mc 6,2 . | 3 : (1) Lc 4,20 . (2) Lc 4,28 . (3) Lc 4,33 . | 2 : (1) Joh 6,59 . (2) Joh 18,20 . | 6 : (1) Mt 13,54 // Mc 6,2 // Lc 4,16 . (2) Mc 1,23 // Lc 4,33 . | 8 | 5 : (1) Hnd 17,1 . (2) Hnd 17,17 . (3) Hnd 18,4 . (4) Hnd 18,7 . (5) Hnd 18,26 . | 1 : Apk 2,9 . | |
gen. vr. enk. sunagôgès | 6 | 1 : Mc 1,29 . | 2 : (1) Lc 4,38 . (2) Lc 8,41 . | 3 : (1) Mc 1,29 // Lc 4,38 . | 3 | 2 : (1) Hnd 6,9 . (2) Hnd 13,43 . | 1 : Apk 3,9 . | |||
acc. vr. enk. sunagôgèn | 12 | 1 : Mt 12,9 . | 2 : (1) Mc 1,21 . (2) Mc 3,1 . | 3 : (1) Lc 4,16 . (2) Lc 6,6 . (3) Lc 7,5 . | 6 : (1) Mt 12,9 // Mc 3,1 // Lc 6,6 . (2) Mc 1,21 // Lc 4,16 . | 6 | 5 : (1) Hnd 13,14 . (2) Hnd 14,1 . (3) Hnd 17,10 . (4) Hnd 18,19 . (5) Hnd 19,8 . | 1 : Jak 2,2 . | ||
gen. vr. mv. sunagôgôn | 1 | 1 : Lc 13,10 . | 1 | 1 | ||||||
dat. vr. mv. sunagôgais | 15 | 7 : (1) Mt 4,23 . (2) Mt 6,2 . (3) Mt 6,5 . (4) Mt 9,35 . (5) Mt 10,17 . (6) Mt 23,6 . (7)Mt 23,34 . | 1 : Mc 12,39 . | 3 : (1) Lc 4,15 . (2) Lc 11,43 . (3) Lc 20,46 . | 11 : (1) Mt 4,23 // Mc 1,39 // Lc 4,44 . (2) Mt 10,17 // Mc 13,9 // Lc 21,12 . (3) Mt 23,6 // Mc 12,39 // Lc 20,46 . | 11 | 4 : (1) Hnd 9,20 . (2) : Hnd 13,5 . (3) Hnd 15,21 . (4) Hnd 24,12 . | |||
acc. vr. mv. sunagôgas | 8 | 2 : (1) Mc 1,39 . (2) Mc 13,9 . | 3 : (1) Lc 4,44 . (2) Lc 12,11 . (3) Lc 21,12 . | 5 | 5 | 3 : (1) Hnd 9,2 . (2) Hnd 22,19 . (3) Hnd 26,11 . | ||||
totaal | 56 | 9 | 8 | 15 | 2 | 32 | 34 | 19 | 1 | 2 |
en tè(i) sunagôgè(i) | 11 (-3) | niet in : (1) Hnd 17,1 (nom) . (2) Hnd 18,7 (dat) . | niet in Apk 2,9 (nom) . | |||||||
ek tès sunagôgès | 5 (- 1) | niet in Lc 8,41 . |
||||||||
eis (tèn) sunagôgèn | 11 (- 1) | 1 | 2 | 2 (niet in Lc 7,5 ) | 5 | 1 | ||||
en tais sunagôgais | 17 (+ 2) | + Mc 13,9 . | + Lc 4,44 . |
Mc 1,23.4. - 6. εν τῃ συναγωγῃ = en tè(i) sunagôgè(i) (in de synagoge) . OT (6) : (1) Ex 23,16 . (2) Nu 26,9 . (3) Nu 27,3 . (4) Nu 31,16 . (5) Joz 22,17 . (6) Ps 105,18 . NT (11) : (1) Mt 13,54 . (2) Mc 1,23 . (3) Mc 6,2 . (4) Lc 4,20 . (5) Lc 4,28 . (6) Lc 4,33 . (7) Joh 18,20 . (8) Hnd 17,17 . (9) Hnd 18,4 . (10) Hnd 18,7 . (11) Hnd 18,26 .
Mc 1,23.1.
- 6. STAP VOOR STAP !
- Mc 1,23 : και ευθυς ην εν τῃ συναγωγῃ = kai euthus èn en tè(i) sunagôgè(i) (en onmiddellijk
was er in de synagoge) . Slechts in Mc 1,23 .
- Mc 3,1 : και ην εκει = kai èn ekei (en er was daar) . NT (4) : (1) Mt
2,15 . (2) Mc
1,13 . (3) Mc
3,1 . (4) Lc 6,6 .
Zie ook : Mc
1,13 : και ην εν τῃ ερημῳ = kai èn en tè(i) erèmô(i) (en hij was in
de woestijn) .
en : Mc
5,11 : ην δε εκει προς τῳ ὁρει = èn de ekei pros tô(i) horei (hij was echter bij de berg)
. ην δε εκει = èn de ekei (hij echter was daar) . Bijbel (5) . OT (1) : Gn 41,12 . NT (4) : (1) Mt
27,61 . (2) Mc
5,11 . (3) Lc
8,32 . (4) Joh
4,6 .
Mc 1,23.7. pers. voornaamw. gen. mv. αυτων = autôn van het pers. voornaamw. αυτος = autos . Taalgebruik in het NT : voornaamwoord autos . Taalgebruik in de LXX : persoonlijk voornaamwoord . Taalgebruik in Mc. : voornaamwoord autos . Mc (37) . Mc 1 (4) : (1) Mc 1,5 . (2) Mc 1,20 . (3) Mc 1,23 . (4) Mc 1,39 .
autoi (mv.) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
6. | gen. mv.autôn | 3701 | 3203 | 498 | 93 | 37 | 94 | 31 | 87 | 91 | 65 | 224 | 255 |
totaal | 7770 | 6306 | 1464 | 250 | 196 | 285 | 155 | 269 | 200 | 109 | 731 | 886 |
autoi | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
6 | gen. mv.autôn | 37 | 4 | 4 | 1 | 1 | 4 | 1 | 1 | 4 | 2 | 3 | 3 | 6 | 1 | 2 | 3701 | 3203 | 498 | 93 | 37 | 94 | 31 | 87 | 91 | 65 | 224 | 255 |
4. - 7. εν τῃ συναγωγῃ αυτων = en tè(i) sunagôgè(i) autôn (in hun synagoge) . Bijbel (3) . OT (1) : Ps 105,18 . NT (2) : (1) Mt 13,54 . (2) Mc 1,23 .
Mc 1,23.8. nom. mann. enk. ανθρωπος = anthrôpos (mens) . Taalgebruik in het NT : anthrôpos (mens) . Taalgebruik in de LXX : anthrôpos (mens) . Taalgebruik in Mc : anthrôpos (mens) . Bijbel (512) . OT (394) . NT (118) . Mc (14) : (1) Mc 1,23 . (2) Mc 2,27 . (3) Mc 3,1 . (4) Mc 4,26 . (5) Mc 5,2 . (6) Mc 7,11 . (7) Mc 8,37 . (8) Mc 10,7 . (9) Mc 10,9 . (10) Mc 12,1 . (11) Mc 13,34 . (12) Mc 14,13 . (13) Mc 14,21 . (14) Mc 15,39 .
anthrôpos (mens) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
1 | nom. mann. enk. anthrôpos | 512 | 394 | 118 | 21 | 14 | 24 | 21 | 10 | 27 | 1 | 59 | 80 |
Totaal | 1760 | 1233 | 527 | 108 | 53 | 94 | 57 | 45 | 145 | 25 | 255 | 312 |
anthrôpos (mens) | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | |
1 | nom. enk. anthrôpos | 14 | (1) Mc 1,23 . | (2) Mc 2,27 . | (3) Mc 3,1 . | (4) Mc 4,26 . | (5) Mc 5,2 . | (6) Mc 7,11 . | (7) Mc 8,37 . | (8) Mc 10,7 . (9) Mc 10,9 . | (10) Mc 12,1 . | (11) Mc 13,34 . | (12) Mc 14,13 . (13) Mc 14,21 . | (14) Mc 15,39 . | ||
Totaal | 53 | 2 | 4 | 4 | 1 | 2 | 10 | 7 | 4 | 5 | 3 | 2 | 2 | 6 | 1 |
- Hebreeuws . אִישׁ = ´îsj (man, ieder) . Taalgebruik in Tenakh : ´îsj (man) . Getalswaarde : aleph = 1, jod = 10, sjin = 21 of 300 ; totaal : 32 (2² X 2³) of 311 (priemgetal) . Structuur : 1 - 1 - 3 . De som van de elementen is telkens 5 . Tenakh (1023) .
- Mc 1,23 : και ευθυς ην ... ανθρωπος = kai euthus èn ... anthrôpos (en onmiddellijk
was er ... een mens) . Slechts in Mc 1,23 .
- Mc 3,1 : και ην εκει ανθρωπος = kai èn ekei anthrôpos (en er was daar een mens) . NT (2) : (1) Mc
3,1 . (2) Lc 6,6 .
Mc 1,23.9. εν = en (in, tijdens) . Taalgebruik in het NT : en (in) . Taalgebruik in de LXX: en (in) . Taalgebruik in Mc : en (in) . In Mc 1 (13) : (1) Mc 1,2 . (2) Mc 1,3 . (3) Mc 1,4 . (4) Mc 1,5 . (5) Mc 1,8 . (6) Mc 1,9 . (7) Mc 1,11 . (8) Mc 1,13 . (9) Mc 1,15 . (10) Mc 1,16 . (11) Mc 1,19 . (12) Mc 1,20 . (13) Mc 1,23 .
en (in) . | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
119 | 13 | 7 | 2 | 13 | 9 | 12 | 5 | 9 | 7 | 10 | 9 | 7 | 7 | 5 | 4 | 11097 | 8943 | 2154 | 247 | 119 | 288 | 182 | 226 | 966 | 126 | 654 | 836 |
- Hebr. בְּ = bë . Fr. en . Ned. in . E. in . D. in . Fr. dans . Arabisch : فِي = fi (in) . Taalgebruik in de Qoran : fi .
Mc 1,23.8. - 9. ανθρωπος εν = anthrôpos en (een mens in / een mens met) . NT (7) : (1) Mc 1,23 . (2) Mc 5,2 . (3) Lc 2,25 . (4) Joh 7,23 . (5) Hnd 19,16 . (6) Gal 6,1 . (7) 1 Pe 3,4 .
Mc 1,23.10. dat. onz. enk. πνευματι = pneumati van het zelfst. naamw. πνευμα = pneuma (geest) . Taalgebruik in het NT : pneuma (geest) . Taalgebruik in de Septuaginta : pneuma (geest) . Taalgebruik in Mc : pneuma (geest) . Mc (7) : (1) Mc 1,8 . (2) Mc 1,23 . (3) Mc 2,8 . (4) Mc 5,2 . (5) Mc 8,12 . (6) Mc 9,25 . (7) Mc 12,36 .
pneuma | bijbel | OT | NT | Mt | Mc |
Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
3 | dat. enk. pneumati | 124 | 37 | 87 | 4 | 7 : | 8 | 5 | 10 | 49 | 4 | 19 | 24 |
Totaal | 671 | 308 | 363 | 19 | 23 | 36 | 23 | 68 | 170 | 24 | 78 | 101 |
pneuma | Mt | Mc |
Lc | syn. | ev. |
dat. enk. pneumati | 4 : (1) Mt 3,11. (2) Mt 5,3 . (3) Mt 12,28 . (4) Mt 22,43 . | 7 : (1) Mc 1,8 . (2) Mc 1,23 . (3) Mc 2,8 . (4) Mc 5,2 . (5) Mc 8,12 . (6) Mc 9,25 . (7) Mc 12,36 . | 8 : (1) Lc 1,17 . (2) Lc 1,80 . (3) Lc 2,27 . (4) Lc 3,16 . (5) Lc 4,1 . (6) Lc 8,29 . (7) Lc 9,42 . (8) Lc 10,21 . | 19 : (1) Mt 3,11 // Mc 1,8 // Lc 3,16 . (2) Mc 9,25 // Lc 9,42 . | 24 |
Totaal | 19 | 23 | 36 | 78 | 101 |
- Hebreeuws . רוַח = rûach (geest) . Taalgebruik in Tenakh : rûach
(geest) . Taalgebruik in Rechters : rûach
(geest) . Getalswaarde : resj = 20 of 200 . waw = 6 . chet = 8 . Totaal :
34 (2 X 17) of 214 (2 X 107) . Structuur : 2 - 6 - 8 . De som van de elementen is telkens 7 . Tenakh (204) . Pentateuch (19) . Eerdere Profeten (33) . Latere Profeten (65) . 12 Kleine
Profeten (19) . Geschriften (68) . Pentateuch (19) .
- Ned. : geest . Arabisch : روح = rûH (geest) . Taalgebruik in de Qoran : rûH (geest) . D. : Geist
. E. : spirit . Fr. : esprit . Grieks : πνευμα = pneuma (geest) : Taalgebruik
in het NT : pneuma
(geest) . Hebreeuws . רוַח = rûach (geest) . Taalgebruik in Tenakh : rûach
(geest) . Lat. : spiritus .
Mc 1,23.10. - 11. εν πνευάτι = en pneumati (met een geest) . NT (35) . Mc (3) : (1) Mc
1,8 . (2) Mc
1,23 . (3) Mc 5,2 .
- Hebreeuws : בָרוּחַ / בְרוּחַ= bërûach / bârûach (in een geest van / in de geest van) < prefix voorzetsel bë + eventeel het bepaald lidw. ha + zelfst. naamw. רוַח = rûach (geest) . Taalgebruik in Tenakh : rûach
(geest) . Getalswaarde : resj = 20 of 200 . waw = 6 . chet = 8 . Totaal :
34 (2 X 17) of 214 (2 X 107) . Structuur : 2 - 6 - 8 . De som van de elementen is telkens 7 . Tenakh (204) . Pentateuch (19) . Eerdere Profeten (33) . Latere Profeten (65) . 12 Kleine
Profeten (19) . Geschriften (68) . Tenakh (10) : (1) Ex 14,21 . (2) 1 K 19,11 . (3) Js 4,4 . (4) Ez 11,24 . (5) Ez 37,1 . (6) Ps 48,8 . (7) Spr 15,4 . (8) Job 15,30 . (9) Pr 8,8 . (10) 1 Kr 28,12 .
Mc 1,23.11. dat. mann. + onz. enk. ακαθαρῳ = akatharô(i) : (met een) onzuivere (geest) van het bijvoegl. naamw. ακαθαρος = akatharos (onzuiver) . Taalgebruik in het NT : akatharos (onzuiver) . Taalgebruik in de LXX : akatharos (onzuiver) . Taalgebruik in Mc : akatharos (onzuiver) . Mc (3) : (1) Mc 1,23 . (2) Mc 5,2 . (3) Mc 9,25 .
akatharos (onzuiver) | Mc | Mc 1 | Mc 3 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 9 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
5 | dat. m. + onz. enk. akatharô(i) | 3 | (1) Mc 1,23 . | (2) Mc 5,2 . | (3) Mc 9,25 . | 11 | 6 | 5 | 3 | 2 | 5 | 5 | ||||||||
Totaal | 11 | 3 | 2 | 3 | 1 | 1 | 1 | 169 | 139 | 30 | 2 | 11 | 6 | 5 | 3 | 3 | 19 | 19 |
akatharos (onzuiver) | NT | Mt | Mc | Lc | syn. | ev. | |
5 | dat. m. + onz. enk. akatharô(i) | 5 | 3 : (1) Mc 1,23 . (2) Mc 5,2 . (3) Mc 9,25 . | 2: (1) Lc 8,29 . (2) Lc 9,42 . | 5 : Mc 9,25 // Lc 9,42 . | 5 | |
Totaal | 30 | 2 | 11 | 6 | 19 | 19 |
- Hebreeuws . bijvoegl. naamw. vr. enk. טְמֵאָה = tëme´âh (onrein, onzuiver) . Zie het werkw. טָמֵא = tâma´
(onrein zijn) . Taalgebruik in Tenakh : tâma´
(onrein zijn) . Getalswaarde : tet = 9 , mem = 13 of 40 , aleph = 1 ; totaal
: 23 OF 50 ( 2 X 5²) . Structuur : 9 - 4 - 1 . De som van de elementen is telkens 5 . Tenakh (8) : (1) Lv 5,2 . (2) Lv 7,21 . (3) Lv 11,6 . (4) Lv 15,25 . (5) Lv 15,33 . (6) Lv 27,11 . (7) Joz 22,19 . (8) Am 7,17 .
In het NT komt een vorm van ακαθαρος = akatharos (onzuiver) het meest bij Mc voor . Bij
Mc is het telkens verbonden met 'onzuivere geest' . In het Nederlands gaat het
bijvoeglijk naamwoord vooraf aan het zelfstandig naamwoord , in het Grieks bij
Mc in deze verzen volgt het bijvoeglijk naamwoord ακαθαρος = akatharos (onzuiver) het zelfstandig
naamwoord pneuma (geest) . (1) Mc
1,23 (dat onz. enk. = akathartôi in : = anthrôpos en pneumati akathartôi
= een mens met een onzuivere geest) . (2) Mc
1,26 (nom. onz. enk. = akatharton in : = to pneuma to akatharthon = de onzuivere
geest) . (3) Mc
1,27 (dat. onz. mv. = akathartois in : = tois pneumasin tois akathartois = aan
de onzuivere geesten) .
- Van Cangh (2005, p.68) : "A l'adjectif, l'hébreu préfère le génitif de qualité . Voir par exemple Zach 13,2" . טֻּמְאָה = hattumë´âh (onreinheid, verontreiniging) . Zie het werkw. טָמֵא = tâma´
(onrein zijn) . Taalgebruik in Tenakh : tâma´
(onrein zijn) . Getalswaarde : tet = 9 , mem = 13 of 40 , aleph = 1 ; totaal
: 23 OF 50 ( 2 X 5²) . Structuur : 9 - 4 - 1 . De som van de elementen is telkens 5 . Tenakh (3) : (1) Nu 5,19 . (2) Re 13,7 . (3) Re 13,14 . הַטֻּמְאָה = hattumë´âh (onreinheid, verontreiniging) < prefix bepaald lidw. ha + zelfst. naam. . Zie het werkw. טָמֵא = tâma´
(onrein zijn) . Taalgebruik in Tenakh : tâma´
(onrein zijn) . Getalswaarde : tet = 9 , mem = 13 of 40 , aleph = 1 ; totaal
: 23 OF 50 ( 2 X 5²) . Structuur : 9 - 4 - 1 . De som van de elementen is telkens 5 . Tenakh (2) : (1) Zach
13,2 . (2) 2
Kr 29,16 .
Mc 1,23.10. - 11. πνευματι ακαθαρῳ = pneumati akatharthô(i) (met een onzuivere
geest) , steeds in de formulering van : εν πνευματι ακαθαρῳ = en pneumati akatharthô(i) (met een onzuivere
geest) . Mc (2) : (1) Mc
1,23 . (2) Mc
5,2 .
- Hebreeuws , zie Zach
13,2 : רוּח הַטֻּמְאָה = rûach hattumë´âh (geest van de onreinheid = de onreine geest) .
- τῳ πνευματι τῳ ακαθαρῳ = tô(i) pneumati tô(i) akatharô(i) (aan de onreine geest) . Bijbel (3) : (1) Mc 9,25 . (2) Lc
8,29 . (3) Lc
9,42 .
Mc 1,23.9. - 11. εν πνευματι ακαθαρῳ = en pneumati akatharthô(i) (met een onzuivere geest) . Mc (2) : (1) Mc 1,23 . (2) Mc 5,2 .
Mc 1,23.8. - 11. ανθρωπος εν πνευματι ακαθαρῳ = anthrôpos en pneumati akatharthô(i) ( een mens met een onzuivere geest) . Mc (2) : (1) Mc 1,23 . (2) Mc 5,2 .
Mc 1,23.12. και = kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Taalgebruik : kai (en) in de LXX . Taalgebruik in Mc : kai (en) . Van de vijfenveertig verzen in Mc 1 niet in vijf verzen : (1) Mc 1,1 . (2) Mc 1,2 . (3) Mc 1,3 . (4) Mc 1,8 . (5) Mc 1,14 . Er is verandering van personage .
kai (en) | kai (en) | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | O.T. | N.T. | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
verzen | verzen (678) (666) | 678 | 45 | 28 | 35 | 41 | 43 | 56 | 37 | 38 | 50 | 52 | 33 | 44 | 37 | 72 | 47 | 20 / 8 | 7957 | 1071 | 678 | 1151 | 879 | 1007 | 2767 | 404 | 2900 | 3779 | ||
kai (en) | kai = en (555) (547) | 555 | 40 | 26 | 32 | 33 | 37 | 52 | 26 | 36 | 40 | 37 | 29 | 33 | 26 | 60 | 33 | 15 / 7 | 26980 | 21867 | 5113 | 705 | 555 | 822 | 530 | 660 | 1470 | 371 | 2082 | 2612 |
verschil | verschil (123) (115) | 123 | 5 | 2 | 3 | 8 | 6 | 4 | 11 | 2 | 10 | 15 | 4 | 11 | 11 | 12 | 14 | 5 / 1 | 2844 | 366 | 123 | 329 | 349 | 347 | 1297 | 33 | 818 | 1167 |
- Hebr. : וְ = wë (en) . Lat : et . Fr. : et . Ned. : en . E. : and . D. und . Arabisch : وَ = wa (en) . Taalgebruik in de Qoran : wa (en) .
Mc 1,23.13.
act. ind. aor. 3de pers. enk. ανεκραξεν = anekraxen (hij schreeuwde het uit) van het werkw.
ανακραζω = anakrazô (uitschreeuwen, oproepen) . Taalgebruik in het NT : anakrazô
(uitschreeuwen) . Taalgebruik in de LXX : anakrazô
(uitschreeuwen) . Taalgebruik in Mc : anakrazô
(uitschreeuwen) . Bijbel (5) : (1) 1 S 4,5 . (2) 1 K 22,22 . (3) 1 Mak 2,27 . (4) Mc
1,23 . (5) Lc
4,33 .
- Enkele werkw. op -ζω = -dzô hebben een werkwoordsstam op een gutturaal o.a. ανακραζω = anakradzô (uitschreeuwen) , stam : κραγ- = krag- .
Mc 1,23.12.
-13. και ανεκραξεν = kai anekraxen (en hij schreeuwde het uit) . Mc
1,24 : λεγψν τι ἡμιν και σοι ιησου = legôn ti hèmin kai soi Ièsou (wat is er tussen
ons en jou , Jezus) .
Mc 5,7 : και κραξας φωνῃ μεγαλῃ λεγει τι εμοι και σοι ιησου = kai kraxas fônè(i) megalè(i) legei ti emoi kai soi Ièsou
(en geschreeuwd met luide stem zegt hij : wat is er tussen mij en jou , Jezus)
.
Samengevat Mc
1,23 . Mc
1,23.legt een band met de andere optredens van Jezus in de synagoge (Mc
3,1 en Mc
6,2) . Ook linkt Mc
1,23 met Mc
5,1-20 want in beide verhalen gaat het om een ontmoeting van Jezus met een
onzuivere geest . In Mc
1,23 bevindt de onzuivere geest zich in de synagoge , in Mc
5,5 komt de onzuivere geest uit de graven .
De onzuivere geest hoort niet thuis in de synagoge , zoals de kopers en verkopers
niet thuis horen in de tempel . Heidens gebied en graven worden als onrein beschouwd
. De komst van Jezus in dat gebied kan een kwelling voor dat gebied betekenen
.
Mc 1,24 - Mc 1,24 -- 55. Uitdrijving van een demon : Mc 1,23-28 -- Lc 4,33-37 -- Lc 4,33-37 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- taalgebruik -- Mc (Marcus) -- Mc 1 -- Mc 1,23 - Mc 1,24 - Mc 1,25 - Mc 1,26 - Mc 1,27 - Mc 1,28 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [24] Saying, Let us alone; what have we to do with thee,
thou Jesus of Nazareth? art thou come to destroy us? I know thee who thou art,
the Holy One of God.
Luther-Bibel . 24 Was willst du von uns, Jesus von Nazareth? Du bist gekommen,
uns zu vernichten. Ich weiß, wer du bist: der Heilige Gottes!
Tekstuitleg van Mc 1,24 . Dit vers Mc 1,24 telt 19 woorden en 73 letters . De getalswaarde van Mc 1,24 is 5854 (2 X 2927) .
Mc 1,24.1. act. part. praes. nom. mann. enk. λεγων = legôn (zeggend) van het werkw. λεγω = legô (zeggen) . Taalgebruik in het NT : legô (zeggen) . Taalgebruik in de Septuaginta. : legô (zeggen) . Taalgebruik in Mc : legô (zeggen) .Mc (18) . Mc 1 (5) : (1) Mc 1,7 . (2) Mc 1,15 . (3) Mc 1,24 . (4) Mc 1,25 . (5) Mc 1,40 . Bij het citeren van iemand wordt meestal een vorm van het werkwoord λεγω = legô (zeggen) gebruikt .
legô (zeggen) T.T. | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
6 | part. pr. nom. mann. enk. legôn | 936 | 758 | 178 | 49 | 18 | 47 | 8 | 25 | 15 | 16 | 114 | 122 |
Mc 1,24.2. vragend of onbepaald voornaamw. nom. + acc. onz. enk.τι = ti (wat) van het voornaamwoord τις = tis . Taalgebruik in het NT : voornaamwoord tis . Taalgebruik in de LXX : voornaamwoord tis . Taalgebruik in Mc : voornaamwoord tis . Taalgebruik in Lc : voornaamwoord tis . Ned. wie , wat ? een , iets .
bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | |
nom. + acc. onz. enk. ti | 1132 | 617 | 415 | 62 | 60 | 66 | 57 | 60 | 102 | 8 | 188 | 245 |
- Hebreeuws . מַה / מָה / מֶה = mah / mâh / mèh (wat?) . Taalgebruik in Tenakh : mah / mâh (wat?) . Getalswaarde : mem = 13 of 40 , he = 5 ; totaal : 18 (2 X 3²) OF 45 (3² X 5) . Structuur : 4 - 5 . De som van de elementen is telkens 9 . Tenakh (424) . Pentateuch (74) . Eerdere Profeten (111) . Latere Profeten (59) . 12 Kleine Profeten (39) . Geschriften (141) .
Mc 1,24.3. pers. voornaamw. dat. mv. ἡμιν = hèmin (ons) van het pers. voornaamw. ἡμεις = hèmeis
. Taalgebruik in het NT : persoonlijk
voornaamwoord . Taalgebruik in de LXX : persoonlijk
voornaamwoord . Taalgebruik in Mc : persoonlijk
voornaamwoord . Mc (9) : (1) Mc
1,24 . (2) Mc
9,22 . (3) Mc
9,38 . (4) Mc
10,35 . (5) Mc
10,37 . (6) Mc
12,19 . (7) Mc
13,4 . (8) Mc
14,15 . (9) Mc
16,3 .
èmeis (wij) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Apk | syn. | ev. | Br | Rom | 1 Kor | 2 Kor | Gal | Ef | Fil | Kol | 1 Tes | 2 Tes | 1 Tim | 2 Tim | Tit | Film | Heb | Jak | 1 Pe | 2 Pe | 1 Joh | 2 Joh | 3 Joh | Jud | P. | A. | |
3 | dat. mv. hèmin | 470 | 310 | 160 | 103 | 34 | 90 | 84 | 32 | 5 | 227 | 63 | 64 | 5 | 7 | 9 | 3 | 4 | 2 | 1 | 3 | 1 | 8 | 3 | 3 | 14 | 1 | 43 | 21 | |||||||
totaal | 2484 | 1693 | 791 | 224 | 69 | 205 | 219 | 116 | 11 | 498 | 179 | 478 | 55 | 47 | 96 | 20 | 27 | 6 | 13 | 43 | 21 | 8 | 9 | 15 | 4 | 29 | 7 | 5 | 23 | 36 | 4 | 5 | 5 | 393 | 85 |
- Hebreeuws . לָנו = lânû (voor ons) < prefix voorzetsel lë + suffix pers. voornaamw. 1ste pers. mv. . Tenakh (219) . Pentateuch (61) . Eerdere Profeten (62) . Latere Profeten (33) . 12 Kleine Profeten (7) . Geschriften (56) .
Mc 1,24.2. - 3. מַה לָּנוּ = mah lânû (wat aan ons) . Tenakh (2) : (1) 1 K 12,16 . (2) 2
Kr 10,16 .
מַה לִי = mah lî (wat voor mij) . Tenakh (7) : (1) Re 11,12 . (2) 2 S 16,10 . (3) 2 S 19,23 . (4) 1 K 17,18 . (5) 2 K 3,13 . (6) Hos 14,9 . (7) 2
Kr 35,21 .
Mc 1,24.4. και = kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Taalgebruik : kai (en) in de LXX . Taalgebruik in Mc : kai (en) . Van de vijfenveertig verzen in Mc 1 niet in vijf verzen : (1) Mc 1,1 . (2) Mc 1,2 . (3) Mc 1,3 . (4) Mc 1,8 . (5) Mc 1,14 .
kai (en) | kai (en) | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | O.T. | N.T. | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
verzen | verzen (678) (666) | 678 | 45 | 28 | 35 | 41 | 43 | 56 | 37 | 38 | 50 | 52 | 33 | 44 | 37 | 72 | 47 | 20 / 8 | 7957 | 1071 | 678 | 1151 | 879 | 1007 | 2767 | 404 | 2900 | 3779 | ||
kai (en) | kai = en (555) (547) | 555 | 40 | 26 | 32 | 33 | 37 | 52 | 26 | 36 | 40 | 37 | 29 | 33 | 26 | 60 | 33 | 15 / 7 | 26980 | 21867 | 5113 | 705 | 555 | 822 | 530 | 660 | 1470 | 371 | 2082 | 2612 |
verschil | verschil (123) (115) | 123 | 5 | 2 | 3 | 8 | 6 | 4 | 11 | 2 | 10 | 15 | 4 | 11 | 11 | 12 | 14 | 5 / 1 | 2844 | 366 | 123 | 329 | 349 | 347 | 1297 | 33 | 818 | 1167 |
- Ned. : en . Arabisch : وَ = wa (en) . Taalgebruik in de Qoran : wa (en) . E. : and . D. : und . Fr. : et . Grieks : και = kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Hebr. : וְ = wë (en) . Lat. : et .
Mc 1,24.5. pers. voornaamw. 2de pers. dat. enk. σοι = soi (aan u) . Zie συ = su (jij) . Taalgebruik in het NT : persoonlijk voornaamwoord . Taalgebruik in de LXX : persoonlijk voornaamwoord . Taalgebruik in Mc : persoonlijk voornaamwoord . Mc (21) . Mc 1 (2) : (1) Mc 1,11 . (2) Mc 1,24 .
pers. vnw. 2de pers. enk. | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | bijbel | O.T. | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
3 | dat. enk. soi | 21 | 2 : (1) Mc 1,11 . (2) Mc 1,24 . | 2 : (1) Mc 2,11 . (2) Mc 2,18 . | 1 : Mc 4,38 . | 4 : (1) Mc 5,7 . (2) Mc 5,9 . (3) Mc 5,19 . (4) Mc 5,41 . | 3 : (1) Mc 6,18 . (2) Mc 6,22 . (3) Mc 6,23 . | 2 : (1) Mc 9,5 . (2) Mc 9,25 . | 2 : (1) Mc 10,28 . (2) Mc 10,51 . | 1 : Mc 11,28 . | 1 : Mc 12,14 . | 3 : (1) Mc 14,30 . (2) Mc 14,31 . (3) Mc 14,36 . | 1310 | 1112 | 198 | 44 | 21 | 44 | 27 | 20 | 31 | 11 | 109 | 136 |
- Hebreeuws . l-kh ( לָךְ = lâkh of לְךָ = lëhkâ = aan jou) < voorzetsel lë = suffix persoonl. voornaamw. 2de pers. mann. enk. OF act. qal imperat. 2de pers. mann. enk. לֵךְ = lekh (ga) . Zie hâlakh (gaan) . Taalgebruik in Tenach : hâlakh (gaan) . Getalswaarde : he = 5 1S lamed = 12 of 30 , kaph = 11 of 20 ; totaal : 28 (2 X 2 X 7) of 55 (5 X 11) . Structuur : 5 - 3 - 2 . Tenakh (827 . Pentateuch (276) . Eerdere Profeten (188) . Latere Profeten (147) . 12 Kleine Profeten (30) . Geschriften (186) .
Mc 1,24.3. - 5.
- Hebreeuws . מַה לִי וָלָךְ = mah lî wâlâkh (wat voor mij en voor jou) . Tenakh (3) : (1) Re 11,12 . (2) 1 K 17,18 . (3) 2 K 3,13 . (4) 2
Kr 35,21 .
- מַה לִי וְלָכֶם = mah lî wâlâkh (wat voor mij en voor jou) . Tenakh (2) : (1) 2 S 16,10 . (2) 2 S 19,23 .
- מַה לָּכֶם = mah lâkhèm (wat voor jullie?) . Tenakh (3) : (1) Joz 22,24 . (2) Js 3,15 . (3) Ez 18,2 .
- Opmerkelijke teksten . Re 11,12 : Jefta stuurde gezanten naar de koning van de Ammonieten met de vraag: ‘Wat bezielt u om mij op mijn eigen grondgebied aan te vallen?’ [
-- 1 K 17,18 : Toen zei de vrouw tegen Elia: ‘Wat heb ik u misdaan, godsman? Bent u soms naar me toe gekomen om mijn zonden aan het licht te brengen en mijn zoon te doden?’
Mc 1,24.9. act. inf. aor. απολεσαι = apolesai van het werkw. απολλυμι = apollumi (verderven, verdoemen) . Taalgebruik in het NT : apollumi
( ten gronde richten , doden , verliezen ) . Taalgebruik in de LXX : apollumi
(ten gronde richten , doden , verliezen) . Bijbel (31) . OT (24) . NT (7) : (1) Mt
2,13 en (2) Mt 10,28 // Lc
12,5 . (3) Mc
1,24 // Lc
4,34 . (4) Lc
4,34 // Mc
1,24 . (5) Lc
6,9 // Mc
3,4 . (6) Lc
19,47 // Mc
11,18 . (7) Jak
4,12 . Een vorm van απολλυμι = apollumi in de LXX (378) , in het NT (90) , in Mt (19) , in Mc (10) .
- Werkwoorden op -μι = -mi . 2de reeks : zie δεικνυμι = deiknumi (tonen) . Medeklinkerstammen met praesenssuffix -νυ- = -nu- . Met een stam op een liquida : l , m , n , r . απολλυμι = apollumi (te gronde richten) < ap-ol-nu-mi (απ-ον-νυ-μι . Zie
apollumi (verderven, verdoemen) | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 11 | Mc 12 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Br. | syn. | ev. | P. | A. b. | |
1 | ind. praes. 3de pers. enk. apollutai | 1 | 1 : Mc 2,22 . | 3 | 1 | 2 | 1 | 1 | 1 | 1 | 1 | |||||||||||
2 | ind. praes. 1ste pers. mv. apollumetha | 1 | 1 : Mc 4,38 . | 3 | 3 | 1 | 1 | 1 | 3 | 3 | ||||||||||||
3 | ind. fut. 3de pers. enk. apolesei | 2 | (1) Mc 8,35 (2X) . | Mc 12,9 | 10 | 2 | 8 | 3 | 2 | 3 | 8 | 8 | ||||||||||
4 | ind. aor. apolesai | 1 | 1 : Mc 1,24 . | 31 | 24 | 7 | 2 | 1 | 3 | 1 | 6 | 6 | 1 | |||||||||
5 | ind. aor. 3de pers. enk. apolesè(i) | 2 | (1) Mc 9,22 . (2) Mc 9,41 . | 16 | 8 | 8 | 2 | 2 | 3 | 1 | 7 | 8 | ||||||||||
6 | conj. aor. 3de pers. mv. apolesôsin | 2 | (1) Mc 3,6 . | (2) Mc 11,18 . | 5 | 1 | 4 | 2 | 2 | 4 | 4 | |||||||||||
totaal | 9 | 1 | 1 | 1 | 1 | 1 (2X) | 2 | 1 | 1 | 68 | 36 | 32 | 10 | 9 | 10 | 1 | 2 | 29 | 30 | 1 | 1 |
- In de LXX kan een vorm van απολλυμι = apollumi (verderven, verdoemen, ten gronde richten, doden) de vertaling van 42 verschillende Hebreeuws (werk)woorden zijn . act. hifil stat. constr. הַאֲבִיד = ha´äbhîd (om te verdelgen) van het werkw. אָבַד = ´âbhad (verdwijnen, verloren gaan) . Taalgebruik
in Tenakh : ´âbhad
(verdwijnen, verloren gaan) . Getalswaarde van אָבַד =´âbhad (verdwijnen,
verloren gaan) is : aleph = 1 , beth = 2 , daleth = 4 ; totaal : 7 . Structuur
: 1 - 2 - 4 . De som van de elementen is telkens 7 . Tenakh (1) : 2 K 10,19 ( לְמַעַן הַאֲבִיד = lëma`an ha´äbhîd (om te verdelgen) . Van Cangh : לְהַאֲבִיד = lëha´abhîd (om te verdelgen) .
- In verschillende situaties wordt het werkw. απολλυμι = apollumi (verderven, verdoemen, ten gronde richten, doden) :
(1) Jezus komt om de onreine geest te verdelgen .
(2) Jezus komt om wat aan het verloren gaan is te zoeken opdat het zou herleven .
(3) Farizeeën en schriftgeleerden zoeken Jezus te doden .
- ap- + ollumi < ol-numi
. Hebr. ´âbhad . Lat. perdere . Fr. perdre . Lat. perditio . Fr.
perdition . Ned. verderf , verdoemenis .
De confrontatie en de strijd tussen Jezus , vol van heilige geest , en de onreine
geest (ook demonen of duivels genoemd) is begonnen . De onreine geest weet dat
Jezus hen wil vernietigen . De confrontatie en strijd wordt wederzijds wanneer
in Mc 3,6 de farizeeën en de Herodianen besluiten om Jezus te vernietigen . In : Mc 4,38 .richten de leerlingen zich tot Jezus met de vraag 'Raakt het je niet dat wij
vergaan' . En in Mc
11,18 zoeken de hogepriesters en de schriftgeleerden hoe ze Jezus kunnen
vernietigen .
De levensbedreiding van Jezus begint reeds in Mc
1,14 , wanneer Johannes de Doper wordt overgeleverd . Jezus wijkt uit naar
Galilea , naar Kafarnaüm , aan het meer van Galilea , waar uitwijkmogelijkheden
zijn . Maar zelfs in de synagoge van Kafarnaüm is er tegenstand en is hij
niet volledig veilig .
11. act. ind. perf. 1ste pers. enk. οιδα = oida (ik weet) van het werkw. ειδεναι = eidenai (weten) . Een perfectum van een defectief werkw. .
13. act. ind. praes. 2de pers. enk. ει = ei (jij bent) van het werkw. ειμι = eimi (zijn) . Taalgebruik in het NT : eimi (zijn) . Taalgebruik in de LXX : eimi (zijn) .
Mc 1,24.15.
bep. lidw. nom. mann. enk. ho (de) . Taalgebruik in het NT : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Mc 1 (11) : (1) Mc
1,4 . (2) Mc
1,6 . (3) Mc
1,7 . (4) Mc
1,11 . (5) Mc
1,14 . (6) Mc
1,15 . (7) Mc
1,17 . (8) Mc
1,24 . (9) Mc
1,25 . (10) Mc
1,31 . (11) Mc
1,32 . (12) Mc
1,45 .
Mc 1,24.16. nom. mann. enk. ἁγιος = hagios (heilig) . Taalgebruik in het NT : hagios (heilig) . Taalgebruik in de Septuaginta : hagios (heilig) . Heilig wordt in Mc in verband gebracht met Johannes de Doper ( Mc 6,20 ) , Jezus (Mc 1,24) , (de) geest ( 4 : (1) Mc 1,8 . (2) Mc 3,29 . (3) Mc 12,36 . (4) Mc 13,11 ) , engelen (Mc 13,11) . In de vier teksten met 'heilige geest' volgt het bijvoeglijk naamwoord ἁγιος = hagios (heilig) op het zelfstandig naamwoord πνευμα = pneuma (geest) .
hagios (heilig) | bijbel | OT. | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
nom. m. enk. hagios | 64 | 53 | 11 | 1 | 1 | 1 | 3 | 5 | 2 | 3 | ||
Totaal | 892 | 684 | 208 | 8 | 7 | 19 | 4 | 50 | 100 | 20 | 34 | 37 |
hagios (heilig) | Mt | Mc | Lc | syn. | ev. |
nom. mann. enk. hagios | 1 : Mc 1,24 . | 1 : Lc 4,34 . | 2 : (1) Mc 1,24 // Lc 4,34 . | 3 | |
nom. + acc. onz. enk. hagion | 1 : Mt 7,6 . | 3 : (1) Mc 3,29 . (2) Mc 6,20 . (3) Mc 13,11 . | 8 : (1) Lc 1,35 . (2) Lc 1,49 . (3) Lc 2,23 . (4) Lc 2,25 . (5) Lc 3,22 . (6) Lc 11,13 . (7) Lc 12,10 . (8) Lc 12,12 . | 12 : (1) Mt 12,32 // Mc 3,29 // Lc 12,10 . | 14 |
gen. mann. + onz. enk. hagiou | 4 : (1) Mt 1,18 . (2) Mt 1,20 . (3) Mt 12,32 . (4) Mt 28,19 . | 5 : (1) Lc 1,15 . (2) Lc 1,41 . (3) Lc 1,67 . (4) Lc 2,26 . (5) Lc 4,1 . | 9 | 9 | |
gen. vr. enk. + acc. vr. mv. hagias | 1 : Lc 1,72 . | 1 | |||
dat. m. + onz. enk. hagiô(i) | 2 : (1) Mt 3,11 . (2) Mt 24,15 . | 2 : (1) Mc 1,8 . (2) Mc 12,36 . | 2 : (1) Lc 3,16 . (2) Lc 10,21 . | 6 : (1) Mt 3,11 // Mc 1,8 // Lc 3,16 . | 7 |
gen. mann. + vr. + onz. mv. hagiôn | 1 : Mt 27,52 . | 1 : Mc 8,38 . | 2 : (1) Lc 1,70 . (2) Lc 9,26 . | 4 : (1) Mc 8,38 // Lc 9,26 . | 4 |
Totaal | 8 | 7 | 19 | 34 | 37 |
Een vorm van ἁγιος = hagios (heilig) in Mc (7) : (1) Mc
1,8 (voorzetsel en = met + dat. mann. enk. hagiôi in : pneumati hagiôi
= met heilige geest) . (2) Mc
1,24 (nom. mann. enk. hagios : in : ho hagios tou theou = de heilige van
God) . (3) Mc
3,29 (voorzetsel eis + acc. onz. enk hagion in : eis to pneuma to hagion
= tegen de heilige geest.) . (4) Mc
6,20 (acc. mann. enk. hagion in : andra dikaion kai hagion = een rechtvaardig
en heilig man) . (5) Mc
8,38 (gen. mann. mv. hagiôn in : meta tôn aggelôn tôn
hagiôn = met de heilige engelen) . (6) Mc
12,36 (dat. mann. enk. hagiôi in : en tôi pneumati tôi
hagiôi = door de heilige geest) . (7) Mc
13,11 (nom. onz. enk. hagion in : to pneuma to hagion = de heilige geest)
.
-
קָדוֹשׁ = qâdôsj
(heilig) . Stat. constr. קְדוֹשׁ = qëdôsj . Taalgebruik in Tenakh : qâdôsj
(heilig) . Getalswaarde : qoph = 19 of 100 , daleth = 4 , waw = 6 , sjin
= 21 of 300 ; totaal : 50 OF 410 (2 X 5 X 41) . Structuur : 1 - 4 - 6 - 3 .
De som van de elementen is telkens 5 . Tenakh (53) . Pentateuch (13) . Eerdere Profeten (3) . Latere Profeten (25) . 12 Kleine
Profeten (1) . Geschriften (11) .
- Ned. : heilig . Arabisch : qadîsj (heilig) . D. : heilig . E. : holy . Fr. : saint . Gr. : ἁγιος = hagios (heilig) . Taalgebruik
in het NT : hagios
(heilig) . Hebreeuws : קָדוֹשׁ = qâdôsj
(heilig) . Stat. constr. קְדוֹשׁ = qëdôsj . Taalgebruik in Tenakh : qâdôsj
(heilig) . Latijn : sanctus .
Mc 1,24.17.
bep. lidw. gen. mann. + onz. enk. tou (de) . Taalgebruik in het NT : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Mc 1 (8) : (1) Mc
1,1 (onz.) . (2) Mc
1,10 (mann.) . (3) Mc
1,13 (mann.) . (4) Mc
1,14 (mann.) . (5) Mc
1,15 (mann.) . (6) Mc
1,19 (mann.) . (7) Mc
1,24 (mann.) . (8) Mc
1,44 (mann.) .
Mc 1,24.15.
- 18. ὁ ἁγιος του θεου = ho hagios tou theou (de heilige van God) . NT (2) : Mc 1,24 // Lc 4,34 . De benaming werd gegeven aan de hogepriester Aäron (zie Ps 106,16) .
- קָדוֹשׁ יהוה = qâdôsj JHWH (heilig is JHWH) . Tenakh (2) : (1) Js
6,3 . (2) Ps
99,9 .
- קְדוֹשׁ יהוה = qëdôsj JHWH (de heilige van God) . Tenakh (1) : (1) Ps 106,16 ; LXX : τον ἁγιον του θεου = ton hagion tou theou (de heilige Gods) . In deze Psalm wordt Aäron de heilige van God genoemd .
Mc 1,1 - Mc 1,2 - Mc 1,3 - Mc 1,4 - Mc 1,5 - Mc 1,6 - Mc 1,7 - Mc 1,8 - Mc 1,9 - Mc 1,10 - Mc 1,11 - Mc 1,12 - Mc 1,13 - Mc 1,14 - Mc 1,15 - Mc 1,16 - Mc 1,17 - Mc 1,18 - Mc 1,19 - Mc 1,20 - Mc 1,21 - Mc 1,22 - Mc 1,23 - Mc 1,24 - Mc 1,25 - Mc 1,26 - Mc 1,27 - Mc 1,28 - Mc 1,29 - Mc 1,30 - Mc 1,31 - Mc 1,32 - Mc 1,33 - Mc 1,34 - Mc 1,35 - Mc 1,36 - Mc 1,37 - Mc 1,38 - Mc 1,39 - Mc 1,40 - Mc 1,41 - Mc 1,42 - Mc 1,43 - Mc 1,44 - Mc 1,45 .
Mc 1,25 - Mc 1,25 - 55. Uitdrijving van een demon : Mc 1,23-28 -- bijbeloverzicht -- Mc (Marcus) -- Mc 1 -- Mc 1,23 - Mc 1,24 - Mc 1,25 - Mc 1,26 - Mc 1,27 - Mc 1,28 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [25] And Jesus rebuked him, saying, Hold thy peace, and
come out of him.
Luther-Bibel . 25 Und Jesus bedrohte ihn und sprach: Verstumme und fahre aus
von ihm!
Tekstuitleg van Mc 1,25 . Het vers Mc 1,25 telt 11 woorden en 54 (2 X 3 X 3 X 3) letters . De getalswaarde van Mc 1,25 is 7149 (3 X 2383) .
Mc 1,25.1. και = kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Taalgebruik : kai (en) in de LXX . Taalgebruik in Mc : kai (en) . Van de vijfenveertig verzen in Mc 1 niet in vijf verzen : (1) Mc 1,1 . (2) Mc 1,2 . (3) Mc 1,3 . (4) Mc 1,8 . (5) Mc 1,14 .
kai (en) | kai (en) | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | O.T. | N.T. | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
verzen | verzen (678) (666) | 678 | 45 | 28 | 35 | 41 | 43 | 56 | 37 | 38 | 50 | 52 | 33 | 44 | 37 | 72 | 47 | 20 / 8 | 7957 | 1071 | 678 | 1151 | 879 | 1007 | 2767 | 404 | 2900 | 3779 | ||
kai (en) | kai = en (555) (547) | 555 | 40 | 26 | 32 | 33 | 37 | 52 | 26 | 36 | 40 | 37 | 29 | 33 | 26 | 60 | 33 | 15 / 7 | 26980 | 21867 | 5113 | 705 | 555 | 822 | 530 | 660 | 1470 | 371 | 2082 | 2612 |
verschil | verschil (123) (115) | 123 | 5 | 2 | 3 | 8 | 6 | 4 | 11 | 2 | 10 | 15 | 4 | 11 | 11 | 12 | 14 | 5 / 1 | 2844 | 366 | 123 | 329 | 349 | 347 | 1297 | 33 | 818 | 1167 |
- Ned. : en . Arabisch : وَ = wa (en) . Taalgebruik in de Qoran : wa (en) . E. : and . D. : und . Fr. : et . Grieks : και = kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Hebr. : וְ = wë (en) . Lat. : et
Er is verandering van personage .
Mc 1,25.2. act. ind. aor. 3de pers. enk. επετιμησεν = epetimèsen (hij deed een beroep op 'hun' eer , hij droeg op , hij beval) van het werkw. επιτιμαω = epitimaô (beroep doen op hun eer , nadrukkelijk
vermanen , 'opdragen' , bevelen , berispen) . Taalgebruik in het NT : epitimaô
(opleggen, opdragen) . Taalgebruik in de LXX : epitimaô
(opleggen, opdragen) . Het werkwoord heeft een voorvoegsel επι = epi (aan bij, op) wat het werkwoord
versterkt . Wellicht omwille van het voorvoegsel volgt op het werkwoord steeds
een datief . Bijbel (16) . LXX (2) : (1) Gn 37,10 . (2) Ps 106,9 .
NT (14) : (1) Mt
8,26 . (2) Mt
12,16 ( // Mc
3,12 ) . (3) Mt
17,18 . (4) Mt
20,31 . (5) Mc
1,25 ( // Mt
8,26 ) . (6) Mc
4,39 . (7) Mc
8,30 . (8) Mc
8,33 . (9) Mc
9,25 ( // Mt
17,18 ) . (10) Lc
4,35 . (11) Lc
4,39 . (12) Lc
8,24 . (13) Lc
9,42 . (14) Lc
9,55 . Een vorm van επιτιμαω = epitimaô (nadrukkelijk vermanen , 'opdragen' ,
bevelen , berispen) in de LXX (11) , in het NT (29) , in Mc (9) : (1) Mc
1,25 . (2) Mc
3,12 . (3) Mc
4,39 . (4) Mc
8,30 . (5) Mc
8,32 . (6) Mc
8,33 . (7) Mc
9,25 . (8) Mc
10,13 . (9) Mc
10,48 . In de LXX kan het Griekse werkwoord επιτιμαω = epitimaô (beroep doen op hun eer , nadrukkelijk
vermanen , 'opdragen' , bevelen , berispen) de vertaling zijn van 3 verschillende Hebreeuwse werkwoorden .
- De kenletter σ = s geeft act. en mediaal aor. weer . De stamletter α = a wordt verlengd tot η = è . Vandaar : επετιμησεν = epetimèsen (hij beval) .
epitimaô (opleggen) | Mc | Mc 1 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Br. | syn. | ev. | |
1 | ind imp. 3de p. enk. epetima | 1 | (1) Mc 3,12 . | 1 | 1 | 1 | 1 | 1 | |||||||||
2 | ind. imp. 3de p. mv. epetimôn | 1 | (1) Mc 10,48 . | 3 | 3 | 1 | 2 | 3 | 3 | ||||||||
3 | inf. pr. epitiman | 1 | (1) Mc 8,32 . | 2 | 2 | 1 | 1 | 2 | 2 | ||||||||
5 | ind. aor. 3de p. enk. mv. epitèmèsen | 5 | (1) Mc 1,25 . | (2) Mc 4,39 . | (3) Mc 8,30 . (4) Mc 8,33 . | (5) Mc 9,25 . | 16 | 2 | 14 | 4 | 5 | 5 | 14 | 14 | |||
6 | act. ind. aor. 3de p. mv. epetimèsan | 1 | (1) Mc 10,13 . | 2 | 2 | 1 | 1 | 2 | 2 | ||||||||
9 | 1 | 1 | 1 | 3 | 1 | 2 | 33 | 4 | 29 | 6 | 9 | 12 | 2 | 27 | 27 |
- wa consecutivum + act. qal imperf. 3de pers. mann. enk. וַיִּגְעַר = wajjigë`ar (en hij berispte) van het werkw. גָעַר = gâ`ar (berispen, verwijten, afweren, dreigen) . Taalgebruik in Tenakh : gâ`ar (berispen, verwijten, afweren, dreigen) . Getalswaarde : ghimel = 3 , ajin = 16 of 70 , resj = 20 of 200 ; totaal : 39 (3 X 13) OF 273 (3 X 7 X 13) . De som van de elementen is telkens 3 . Tenakh (2) : (1) Gn 37,10 . (2) Ps 106,9 . Een vorm van het werkw. גָעַר = gâ`ar in 13 verzen in Tenakh .
Mc 1,25.3. dat. mann. en onz. enk. αυτῳ = autô(i) van het persoonl. voornaamw. 3de pers. enk. nom. mann. enk. αυτος = autos (hij) . Taalgebruik in het NT : persoonlijk voornaamwoord . Taalgebruik in de LXX : persoonlijk voornaamwoord . Mc 1 (10) : (1) Mc 1,13 . (2) Mc 1,18 . (3) Mc 1,25 . (4) Mc 1,27 . (5) Mc 1,30 . (6) Mc 1,37 . (7) Mc 1,40 . (8) Mc 1,41 . (9) Mc 1,43 . (10) Mc 1,44 .
autos enk. | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
3 | dat. mann. enk. autô(i) | 109 | 10 | 6 | 4 | 3 | 9 | 7 | 3 | 9 | 7 | 14 | 5 | 6 | 2 | 16 | 8 | 2475 | 1686 | 789 | 159 | 109 | 144 | 153 | 79 | 114 | 31 | 412 | 565 | |
totaal | 413 | 35 | 17 | 27 | 14 | 34 | 34 | 18 | 33 | 32 | 30 | 18 | 25 | 9 | 47 | 34 | 6 | 12884 | 9893 | 2991 | 510 | 413 | 593 | 475 | 350 | 504 | 146 | 1670 | 2145 |
Mc 1,25.2. - 3. επετιμησεν αυτῳ = epetimèsen autô(i) (hij beval hem) . Bijbel (4) : (1) Gn 37,10 . (2) Mt
17,18 . (3) Mc
1,25 . (4) Lc
4,35 . § 111 Philo (Greek) (Somn 2.111) .
- επετιμησεν αυτοις = epetimèsen autois (hij deed een beroep op hun eer) . Bijbel = NT (4) : (1) Mt
12,16 . (2) Mt
20,31 . (3) Mc
8,30 . (4) Lc
9,55 .
Mc 1,25.4. bepaald lidwoord nom. mann. enk. ὁ = ho . Zie bepaald lidwoord ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het) . Taalgebruik in het NT : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald lidwoord . Mc (219) . Mc 1 (11) : (1) Mc 1,4 . (2) Mc 1,6 . (3) Mc 1,7 . (4) Mc 1,11 . (5) Mc 1,14 . (6) Mc 1,15 . (7) Mc 1,17 . (8) Mc 1,24 . (9) Mc 1,25 . (10) Mc 1,31 . (11) Mc 1,32 . (12) Mc 1,45 .
lidw. enk. | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
1. | nom. m. enk. ho | 219 | 12 | 13 | 5 | 12 | 8 | 17 | 6 | 5 | 18 | 28 | 11 | 16 | 16 | 27 | 21 | 4 | 8495 | 6052 | 2443 | 408 | 219 | 331 | 436 | 281 | 612 | 156 | 958 | 1394 |
Totaal | 940 | 67 | 45 | 41 | 64 | 70 | 71 | 62 | 36 | 66 | 71 | 40 | 59 | 53 | 106 | 61 | 28 | 54298 | 42002 | 12296 | 1648 | 940 | 1649 | 1422 | 1696 | 4013 | 928 | 4237 | 5659 |
- Nederl. . : bepaald lidwoord de / het . Arabisch : bepaald lidw. اَل = ´al (de) . D. : der , die , das enz. . E. : the . Fr. : le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) . Gr. ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het) . Taalgebruik in het NT : bepaald lidwoord . Hebreeuws : הַ = ha (de, het) . Taalgebruik in Tenakh : ha (de, het) .
Mc 1,25.5. nom. mann. enk. ιησους = ièsous (Jezus) . Taalgebruik in het NT : Ièsous (Jezus) . Taalgebruik in de LXX : Ièsous (Jezus) . Taalgebruik in Mc : Ièsous (Jezus) . Mc (57) . Een vorm van ιησους = Ièsous (Jezus) in Mc in 81 verzen ; in Mc 1 in slechts zes verzen voor : (1) Mc 1,1 (gen. ιησου = Ièsou) . (2) Mc 1,9 (nom. ιησους = Ièsous) . (3) Mc 1,14 (nom. ιησους = Ièsous) . (4) Mc 1,17 (nom. ιησους = Ièsous) . (5) Mc 1,24 (voc. ιησου = Ièsou) . (6) Mc 1,25 (nom. ιησους = Ièsous) .
Ièsous (Jezus) | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
1 | nom. mann. enk. Ièsous | 57 | 4 | 4 | 1 | 3 | 1 | 1 | 5 | 16 | 4 | 5 | 2 | 7 | 3 | 1 | 604 | 149 | 455 | 110 | 57 | 55 | 194 | 10 | 28 | 1 | 222 | 416 | ||
2 | voc. + gen. + dat. mann. enk. Ièsou | 13 | 2 | 1 | 3 | 2 | 1 | 1 | 2 | 1 | 348 | 35 | 313 | 25 | 13 | 18 | 18 | 32 | 196 | 11 | 56 | 74 | ||||||||
3 | acc. mann. enk. Ièsoun | 11 | 2 | 1 | 1 | 1 | 1 | 2 | 2 | 1 | 163 | 39 | 124 | 15 | 11 | 14 | 26 | 27 | 31 | 0 | 40 | 66 | ||||||||
totaal | 81 | 6 | 5 | 1 | 8 | 2 | 1 | 8 | 18 | 6 | 5 | 2 | 11 | 6 | 2 | 1115 | 223 | 892 | 150 | 81 | 87 | 238 | 69 | 255 | 12 | 318 | 556 |
Ièsous | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 8 | |
1 | Ièsous | 57 | 4 : (1) Mc 1,9 . (2) Mc 1,14 . (3) Mc 1,17 . (4) Mc 1,25 . | 4 : (1) Mc 2,5 . (2) Mc 2,8 . (3) Mc 2,17 . (4) Mc 2,19 . | 1 : Mc 3,7 . | 3 : (1) Mc 5,20 . (2) Mc 5,30 . (3) Mc 5,36 . | 1 : Mc 6,4 . | 1 : Mc 8,27 . |
2 | Ièsou | 13 | 2 : (1) Mc 1,1 (gen.) (2) Mc 1,24 (voc.) | 1 : Mc 2,15 (dat.) | 3 : (1) Mc 5,7 (voc.) . (2) Mc 5,21 (gen.) . (3) Mc 5,27 (gen.) | |||
3 | Ièsoun | 11 | 2 : (1) Mc 5,6 . (2) Mc 5,15 . | 1 : Mc 6,30 . | ||||
totaal | 81 | 6 | 5 | 1 | 8 | 2 | 1 |
Ièsous | Mc | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | ||
1 | Ièsous | 57 | 5 : (1) Mc 9,2 . (2) Mc 9,23 . (3) Mc 9,25. (4) Mc 9,27 . (5) Mc 9,39 . | 16 : (1) Mc 10,5 . (2) Mc 10,14 . (3) Mc 10,18 . (4) Mc 10,21 . (5) Mc 10,23 . (6) Mc 10,24 . (7) Mc 10,27 . (8) Mc 10,29 . (9) Mc 10,32 . (10) Mc 10,38 . (11) Mc 10,39 . (12) Mc 10,42 . (13) Mc 10,47 . (14) Mc 10,49 . (15) Mc 10,51 . (16) Mc 10,52 . | 4 : (1) Mc 11,6 . (2) Mc 11,22 . (3) Mc 11,29 . (4) Mc 11,33 . | 5 : (1) Mc 12,17 . (2) Mc 12,24 . (3) Mc 12,29 . (4) Mc 12,34 . (5) Mc 12,35 . | 2 : (1) Mc 13,2 . (2) Mc 13,5 . | 7 : (1) Mc 14,6 . (2) Mc 14,18 . (3) Mc 14,27 . (4) Mc 14,30 . (5) Mc 14,48 . (6) Mc 14,62 . (7) Mc 14,72 . | 3 : (1) Mc 15,5 . (2) Mc 15,34 . (3) Mc 15,37 . | 1 : Mc 16,19 . | 57 |
2 | Ièsou | 13 | 2 : (1) Mc 9,4 (dat.) . (2) Mc 9,5 (dat.) . | 1 : Mc 10,47 (voc.) . | 1 : Mc 11,33 (dat.) . | 2 : (1) Mc 14,55 (gen.) . (2) Mc 14,67 (gen.) . | 1 : Mc 15,43 (gen.) . | 13 | |||
3 | Ièsoun | 11 | 1 : Mc 9,8 . | 1 : Mc 10,50 . | 1 : Mc 11,7 . | 2 : (1) Mc 14,53 . (2) Mc 14,60 . | 2 : (1) Mc 15,1 . (2) Mc 15,15 . | 1: Mc 16,6 . | 11 | ||
totaal | 81 | 8 | 18 | 6 | 5 | 2 | 11 | 6 | 2 | 81 |
- יְהוֹשֻׁעַ = jëhôsju`a
(Jozua) . Taalgebruik in Tenakh : jëhôsju`a
(Jozua) . Getalswaarde : jod = 10 , he = 5 , waw = 6 , sjin = 21 of 300 ,
ajin = 16 of 70 ; totaal : 58 (2 X 29) OF 391 (17 X 23) . Structuur : 1 - 5
- 6 - 3 - 7 . De som van de elementen is telkens 4 . Tenakh (177) . Pentateuch (16) . Eerdere Profeten (152) . Joz
(142) . Re (6) . 1 S (2) . 1 K (1) . 2 K (1) .
- In Mc 1 komt een vorm van de naam Jezus in slechts zes verzen voor : (1) Mc
1,1 (gen. ιησου = Ièsou) . (2) Mc
1,9 (nom. ιησους = Ièsous) . (3) Mc
1,14 (nom. ιησους = Ièsous) . (4) Mc
1,17 (nom. ιησους = Ièsous) . (5) Mc
1,24 (voc. ιησου = Ièsou) . (6) Mc
1,25 (nom. ιησους = Ièsous) .
Mc 1,25.1. - 5. και επετιμησεν αυτῳ ὁ ιησους = kai epetimèsen autô(i) ho ièsous (en Jezus beval hem) . Bijbel (3) : (1) Mt 17,18 . (2) Mc 1,25 . (3) Lc 4,35 .
Mc 1,25.6. act. participium praesens nominatief mann. enk. legôn (zeggend) van het werkw. legô (zeggen) . Taalgebruik in NT : legô (zeggen) . Taalgebruik in Mc : legô (zeggen) .In Mc 1 in vijf verzen : (1) Mc 1,7 . (2) Mc 1,15 . (3) Mc 1,24 . (4) Mc 1,25 . (5) Mc 1,40 . Bij het citeren van iemand wordt meestal een vorm van het werkwoord legô (zeggen) gebruikt .
Mc 1,25.7.
passief imperat. aor. 2de pers. enk. φιμωθητι = fimôthèti (wees gemuilkorfd) van het werkw. φιμοω = fimoô (muilkorven, mond snoeren) . Taalgebruik in het NT : fimoô (muilkorven, mond snoeren) . Taalgebruik in de LXX : fimoô (muilkorven, mond snoeren) . NT (2) :
(1) Mc
1,25 . (2) Lc
4,35 .
- De stamletter = o wordt verlengd tot ô ; thè geeft de aor.pass. weer , -τι = -ti de 2de pers. enk. imperat. : de tweede aangeblazen θ = th wordt door dissimilatie niet aangeblazen , vandaar -τι = -ti .
Mc 1,25.8. και = kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Taalgebruik : kai (en) in de LXX . Taalgebruik in Mc : kai (en) . Van de vijfenveertig verzen in Mc 1 niet in vijf verzen : (1) Mc 1,1 . (2) Mc 1,2 . (3) Mc 1,3 . (4) Mc 1,8 . (5) Mc 1,14 .
kai (en) | kai (en) | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | O.T. | N.T. | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
verzen | verzen (678) (666) | 678 | 45 | 28 | 35 | 41 | 43 | 56 | 37 | 38 | 50 | 52 | 33 | 44 | 37 | 72 | 47 | 20 / 8 | 7957 | 1071 | 678 | 1151 | 879 | 1007 | 2767 | 404 | 2900 | 3779 | ||
kai (en) | kai = en (555) (547) | 555 | 40 | 26 | 32 | 33 | 37 | 52 | 26 | 36 | 40 | 37 | 29 | 33 | 26 | 60 | 33 | 15 / 7 | 26980 | 21867 | 5113 | 705 | 555 | 822 | 530 | 660 | 1470 | 371 | 2082 | 2612 |
verschil | verschil (123) (115) | 123 | 5 | 2 | 3 | 8 | 6 | 4 | 11 | 2 | 10 | 15 | 4 | 11 | 11 | 12 | 14 | 5 / 1 | 2844 | 366 | 123 | 329 | 349 | 347 | 1297 | 33 | 818 | 1167 |
- Ned. : en . Arabisch : وَ = wa (en) . Taalgebruik in de Qoran : wa (en) . E. : and . D. : und . Fr. : et . Grieks : και = kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Hebr. : וְ = wë (en) . Lat. : et .
9. imperat. 2de aor. 2de pers enk. exelthe (ga uit) van het werkw. exerchomai
(uitgaan) . Taalgebruik in het NT : exerchomai
(uit-gaan, naar buiten gaan) . Taalgebruik in Mc : exerchomai
(uit-gaan, naar buiten gaan) . Uit-gaan kan betekenen : van een eerder besloten
ruimte zoals een huis , een stad enz. naar buiten gaan . Het werkwoord wordt
ook vaak gebruikt om het weggaan van een onreine geest uit een persoon aan te
geven .
Mc (3) : (1) Mc
1,25 . (2) Mc
5,8 . (3) Mc
9,25 .
Een vorm van exerchomai (uitgaan) in Mc (38) , in Mc 1 (6) : (1) Mc
1,25 . (2) Mc
1,26 . (3) Mc
1,28 . (4) Mc
1,29 . (5) Mc
1,35 . (6) Mc
1,45 . .
10. εκ = ek of εξ = ex (uit) . Taalgebruik in het NT : ek (uit) . Taalgebruik in de Septuaginta : ek (uit) . Mc 5 (2 + 1) : (1) Mc 5,2 . (2) Mc 5,8 . εξ = ex (uit) : Mc 5,30 .
ek (uit) | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
ek | 38 | 3 | 2 | 3 | 6 | 5 | 3 | 3 | 3 | 4 | 2 | 2 | 2 | 2814 | 2239 | 575 | 46 | 38 | 46 | 112 | 58 | 175 | 100 | 130 | 242 | ||||
ex | 20 | 2 | 1 | 1 | 2 | 2 | 3 | 2 | 4 | 2 | 1 | 1168 | 941 | 227 | 28 | 20 | 37 | 28 | 24 | 84 | 6 | 85 | 113 | ||||||
Totaal | 58 | 5 | 3 | 3 | 7 | 7 | 5 | 6 | 5 | 4 | 6 | 4 | 3 | 3982 | 3180 | 802 | 74 | 58 | 83 | 140 | 82 | 259 | 106 | 215 | 355 |
- Ned. : uit . D. : aus . E. : out . Fr. : de . Grieks : εκ = ek of εξ = ex (uit) . Taalgebruik in het NT : ek (uit) . Latijn : ex .
Mc 1,25.11. pers. voornaamw. 3de pers. gen. mann. enk. αυτου = autou van het pers. voornaamw. αυτος = autos . Taalgebruik in het NT : voornaamwoord autos . Taalgebruik in de LXX : voornaamwoord autos . Taalgebruik in Mc. : voornaamwoord autos . Mc (13) : (1) Mc 1,3 . (2) Mc 1,5 . (3) Mc 1,6 . (4) Mc 1,7 . (5) Mc 1,19 . (6) Mc 1,20 . (7) Mc 1,22 . (8) Mc 1,25 . (9) Mc 1,26 . (10) Mc 1,28 . (11) Mc 1,36 . (12) Mc 1,41 . (13) Mc 1,42 .
autos enk. | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
2 | gen. mann. enk. autou | 143 | 13 | 6 | 10 | 4 | 12 | 16 | 6 | 17 | 9 | 8 | 6 | 5 | 6 | 15 | 8 | 2 | 6883 | 5685 | 1198 | 225 | 143 | 220 | 150 | 118 | 256 | 86 | 588 | 738 |
totaal | 413 | 35 | 17 | 27 | 14 | 34 | 34 | 18 | 33 | 32 | 30 | 18 | 25 | 9 | 47 | 34 | 6 | 12884 | 9893 | 2991 | 510 | 413 | 593 | 475 | 350 | 504 | 146 | 1670 | 2145 |
10. - 11.
Mc 1,26 - Mc 1,26 -- 55. Uitdrijving van een demon : Mc 1,23-28 -- bijbeloverzicht -- Mc (Marcus) -- Mc 1 -- Mc 1,23 - Mc 1,24 - Mc 1,25 - Mc 1,26 - Mc 1,27 - Mc 1,28 - | ||||||||||||||||
|
Statenvertaling . 26 En de onreine geest, hem scheurende, en roepende met een
grote stem, ging uit van hem.
King James Bible . [26] And when the unclean spirit had torn him, and cried
with a loud voice, he came out of him.
Luther-Bibel . 26 Und der unreine Geist riss ihn und schrie laut und fuhr aus
von ihm.
Tekstuitleg van Mc 1,26 . Het vers Mc 1,26 telt 7 woorden en 28 (2 X 2 X 7) letters . De getalswaarde van Mc 1,26 is 6344 (2 X 2 X 2 X 13 X 61) .
Mc 1,26 | - | Lc 4,33 | |
kai sparaxan auton to pneuma to akatharton kai fônèsan fônèi megalèi exèlthen ex autou | - | kai en tè sunagôgè èn anthrôpos echôn pneuma daimoniou akathartou kai anekraxen fônè megalè |
Mc 1,26.1. και = kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Taalgebruik : kai (en) in de LXX . Taalgebruik in Mc : kai (en) . Van de vijfenveertig verzen in Mc 1 niet in vijf verzen : (1) Mc 1,1 . (2) Mc 1,2 . (3) Mc 1,3 . (4) Mc 1,8 . (5) Mc 1,14 . Er is verandering van personage .
kai (en) | kai (en) | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | O.T. | N.T. | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
verzen | verzen (678) (666) | 678 | 45 | 28 | 35 | 41 | 43 | 56 | 37 | 38 | 50 | 52 | 33 | 44 | 37 | 72 | 47 | 20 / 8 | 7957 | 1071 | 678 | 1151 | 879 | 1007 | 2767 | 404 | 2900 | 3779 | ||
kai (en) | kai = en (555) (547) | 555 | 40 | 26 | 32 | 33 | 37 | 52 | 26 | 36 | 40 | 37 | 29 | 33 | 26 | 60 | 33 | 15 / 7 | 26980 | 21867 | 5113 | 705 | 555 | 822 | 530 | 660 | 1470 | 371 | 2082 | 2612 |
verschil | verschil (123) (115) | 123 | 5 | 2 | 3 | 8 | 6 | 4 | 11 | 2 | 10 | 15 | 4 | 11 | 11 | 12 | 14 | 5 / 1 | 2844 | 366 | 123 | 329 | 349 | 347 | 1297 | 33 | 818 | 1167 |
- Ned. : en . Arabisch : وَ = wa (en) . Taalgebruik in de Qoran : wa (en) . E. : and . D. : und . Fr. : et . Grieks : και = kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Hebr. : וְ = wë (en) . Lat. : et .
Mc 1,26.2. act. part. aor. nom + acc. onz. enk. σπαραξαν = sparaxan (stuiptrekkend) van het werkw. σπαρασσω = sparassô (door elkaar schudden, stuiptrekken) . Taalgebruik in het NT : sparassô (door elkaar schudden, stuiptrekken) . Taalgebruik in de LXX : sparassô (door elkaar schudden, stuiptrekken) . Stam : sparasJ (halfklinker) -> sparassô . Bijbel (1) : Mc 1,26 . Een vorm van σπαρασσω = sparassô (door elkaar schudden, stuiptrekken) in de LXX (4) , in het NT (3) : (1) Mc 1,26 . (2) Mc 9,26 . (3) Lc
9,39 .
- verbuiging van het part. . Voor het mann. en het onz. wordt de 3de verbuiging gevolgd .
Mc 1,26.3. acc. mann. enk. αυτον = auton (hem) van het persoonl. voornaamw. αυτος = autos (hij - hem) . Taalgebruik in het NT : voornaamwoord
autos . Taalgebruik in de LXX : voornaamwoord
autos . Taalgebruik in Mc. : voornaamwoord
autos .
Mc 1 (11) : (1) Mc
1,5 . (2) Mc
1,10 . (3) Mc
1,12 . (4) Mc
1,26 . (5) Mc
1,32 . (6) Mc
1,34 . (7) Mc
1,36 . (8) Mc
1,37 . (9) Mc
1,40 . (10) Mc
1,43 . (11) Mc
1,45 .
autos enk. | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
4 | acc. mann. enk. auton | 146 | 11 | 4 | 12 | 5 | 12 | 8 | 9 | 6 | 16 | 8 | 7 | 12 | 1 | 14 | 17 | 4 | 2872 | 2032 | 840 | 114 | 146 | 184 | 154 | 136 | 85 | 21 | 598 | 752 |
totaal | 413 | 35 | 17 | 27 | 14 | 34 | 34 | 18 | 33 | 32 | 30 | 18 | 25 | 9 | 47 | 34 | 6 | 12884 | 9893 | 2991 | 510 | 413 | 593 | 475 | 350 | 504 | 146 | 1670 | 2145 |
Mc 1,26.4. bep. lidw. nom. + acc. onz. enk. το = to (het) van het bepaald lidw. ὁ = ho , ἡ = hè , το = to
(de - het) . Taalgebruik in het NT : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in de LXX : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord .
Mc 1 (4) : (1) Mc
1,10 (acc.) . (2) Mc
1,12 (nom.) . (3) Mc
1,14 (acc.) . (4) Mc
1,26 (nom.) . In drie verzen is het bep. lidw. to (het) verbonden met het
zelfst. naamw. pneuma (geest) : (1) Mc
1,10 (acc.) . (2) Mc
1,12 (nom.) . (3) Mc
1,26 (nom.) .
lidw. enk. | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
3. | nom. + acc. onz. enk. to | 108 | 4 | 3 | 4 | 7 | 12 | 7 | 6 | 2 | 9 | 4 | 4 | 3 | 12 | 22 | 5 | 4 | 5941 | 4582 | 1359 | 186 | 108 | 181 | 121 | 172 | 482 | 109 | 475 | 596 |
Totaal | 940 | 67 | 45 | 41 | 64 | 70 | 71 | 62 | 36 | 66 | 71 | 40 | 59 | 53 | 106 | 61 | 28 | 54298 | 42002 | 12296 | 1648 | 940 | 1649 | 1422 | 1696 | 4013 | 928 | 4237 | 5659 |
- Nederl. . : bepaald lidwoord de / het . Arabisch : bepaald lidw. اَل = ´al (de) . D. : der , die , das enz. . E. : the . Fr. : le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) . Gr. ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het) . Taalgebruik in het NT : bepaald lidwoord . Hebreeuws : הַ = ha (de, het) . Taalgebruik in Tenakh : ha (de, het) .
Mc 1,26.5. nom.+ acc. onz. enk. πνευμα = pneuma (geest) . Taalgebruik in het NT : pneuma (geest) . Taalgebruik in de Septuaginta : pneuma (geest) . Taalgebruik in Mc : pneuma (geest) . Mc (12) : (1) Mc 1,10 . (2) Mc 1,12 . (3) Mc 1,26 . (4) Mc 3,29 . (5) Mc 3,30 . (6) Mc 5,8 . (7) Mc 7,25 . (8) Mc 9,17 . (9) Mc 9,20 . (10) Mc 9,25 . (11) Mc 13,11 . (12) Mc 14,38 .
pneuma | bijbel | OT | NT | Mt | Mc |
Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
1 | nom.+ acc. onz. enk. pneuma | 366 | 220 | 146 | 6 | 12 | 16 | 14 | 31 | 55 | 12 | 34 | 48 |
Totaal | 671 | 308 | 363 | 19 | 23 | 36 | 23 | 68 | 170 | 24 | 78 | 101 |
pneuma | Mt | Mc |
Lc | syn. | ev. |
nom.+ acc. enk. pneuma | 6 : (1) Mt 3,16 . (2) Mt 10,20. (3) Mt 12,18 . (4) Mt 12,43 . (5) Mt 26,41 . (6) Mt 27,50 . | 12 : (1) Mc 1,10 . (2) Mc 1,12 . (3) Mc 1,26 . (4) Mc 3,29 . (5) Mc 3,30 . (6) Mc 5,8 . (7) Mc 7,25 . (8) Mc 9,17 . (9) Mc 9,20 . (10) Mc 9,25 . (11) Mc 13,11 . (12) Mc 14,38 . | 16 : (1) Lc 1,35 . (2) Lc 1,47 . (3) Lc 2,25 . (4) Lc 3,22 . (5) Lc 4,18 . (6) Lc 4,33 . (7) Lc 8,55 . (8) Lc 9,39 . (9) Lc 11,13 . (10) Lc 11,24 . (11) Lc 12,10 . (12) Lc 12,12 . (13) Lc 13,11 . (14) Lc 23,46 . (15) Lc 24,37 . (16) Lc 24,39 . | 34 : (1) Mt 3,16 // Mc 1,10 // Lc 3,22 . (2) Mc 1,26 //Lc 4,33 . (3) / Mc 3,29 // Lc 12,10 . (4) Mc 5,8 // Lc 8,29 . (5) Mt 10,20. // Lc 12,12 . (6) Mt 12,43 // Lc 11,24 . (7) Mt 26,41 // Mc 14,38 . | 48 |
Totaal | 19 | 23 | 36 | 78 | 101 |
- Hebreeuws . רוַח = rûach (geest) . Taalgebruik in Tenakh : rûach
(geest) . Taalgebruik in Rechters : rûach
(geest) . Getalswaarde : resj = 20 of 200 . waw = 6 . chet = 8 . Totaal :
34 (2 X 17) of 214 (2 X 107) . Structuur : 2 - 6 - 8 . De som van de elementen is telkens 7 . Tenakh (204) . Pentateuch (19) . Eerdere Profeten (33) . Latere Profeten (65) . 12 Kleine
Profeten (19) . Geschriften (68) . Pentateuch (19) .
- Ned. : geest . Arabisch : روح = rûH (geest) . Taalgebruik in de Qoran : rûH (geest) . D. : Geist
. E. : spirit . Fr. : esprit . Grieks : πνευμα = pneuma (geest) : Taalgebruik
in het NT : pneuma
(geest) . Hebreeuws . רוַח = rûach (geest) . Taalgebruik in Tenakh : rûach
(geest) . Lat. : spiritus .
Mc 1,26.4. - 5. το πνευμα = to pneuma (de geest) . NT (93) . Mc (9/12) . Niet in : (1) Mc
3,30 . (2) Mc
7,25 . (3) Mc
9,17 .
- Hebreeuws . הָרוּחַ = hârûach (de wind, de geest) < prefix bepaald lidw. ha + zelfst. naamw. רוַח = rûach (geest) . Taalgebruik in Tenakh : rûach
(geest) . Getalswaarde : resj = 20 of 200 . waw = 6 . chet = 8 . Totaal :
34 (2 X 17) of 214 (2 X 107) . Structuur : 2 - 6 - 8 . De som van de elementen is telkens 7 . Tenakh (14) : (1) Nu 11,17 . (2) Nu 11,25 . (3) Nu 11,26 . (4) 1 K 19,11 . (5) 1 K 22,21 . (6) Ez
1,12 . (7) Ez
1,20 . (8) Ez 37,9 . (9) Ez 37,10 . (10) Hos 9,7 . (11) Pr 1,6 . (12) Pr 8,8 . (13) Pr 11,5 . (14) 2
Kr 18,20 .
Mc 1,26.7. nom. en acc. onz. enk. ακαθαρτον = akatharton (onzuiver) van het bijvoegl. naamw. ακαθαρος = akatharos (onzuiver) . Taalgebruik in het NT : akatharos (onzuiver) . Taalgebruik in de LXX : akatharos (onzuiver) . Taalgebruik in Mc : akatharos (onzuiver) . Zie hieronder . Verder : (1) Hnd 10,14 . (2) Hnd 10,28 . (3) Hnd 11,8 .
akatharos (onzuiver) | Mc | Mc 1 | Mc 3 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 9 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
3 | nom. + acc. onz. enk. akatharton | 4 | (1) Mc 1,26 . | (2) Mc 3,30 . | (3) Mc 5,8 . | (4) Mc 7,25 . | 37 | 28 | 9 | 1 | 4 | 1 | 3 | 6 | 6 | |||||
Totaal | 11 | 3 | 2 | 3 | 1 | 1 | 1 | 169 | 139 | 30 | 2 | 11 | 6 | 5 | 3 | 3 | 19 | 19 |
akatharos (onzuiver) | NT | Mt | Mc | Lc | syn. | ev. | |
3 | nom. + acc. onz. enk. akatharton | 9 | 1: Mt 12,43 . | 4 : (1) Mc 1,26 . (2) Mc 3,30 . (3) Mc 5,8 . (4) Mc 7,25 . | 1 : Lc 11,24 . | 6 : (1) Mt 12,43 // Lc 11,24 . (2) Mc 1,26 //Lc 4,33 . (3) Mc 5,8 // Lc 8,29 . | 6 |
Totaal | 30 | 2 | 11 | 6 | 19 | 19 |
- Hebreeuws . bijvoegl. naamw. vr. enk. טְמֵאָה = tëme´âh (onrein, onzuiver) . Zie het werkw. טָמֵא = tâma´ (onrein zijn) . Taalgebruik in Tenakh : tâma´ (onrein zijn) . Getalswaarde : tet = 9 , mem = 13 of 40 , aleph = 1 ; totaal : 23 OF 50 ( 2 X 5²) . Structuur : 9 - 4 - 1 . De som van de elementen is telkens 5 . Tenakh (8) : (1) Lv 5,2 . (2) Lv 7,21 . (3) Lv 11,6 . (4) Lv 15,25 . (5) Lv 15,33 . (6) Lv 27,11 . (7) Joz 22,19 . (8) Am 7,17 .
Geest (zonder de bepaling heilig of onzuiver) : (1) Mc 1,10 (acc. enk. to pneuma = de geest) . (2) Mc 1,12 (nom. enk. to pneuma = de geest) . (3) Mc 2,8 (dat. enk. pneumati in : tôi pneumati autou = met zijn geest) . (4) Mc 8,12 (dat. enk. pneumati in : tôi pneumati autou = met zijn geest) . (5) Mc 9,17 (acc. enk. pneuma alalon = een niet-sprekende geest) .(6) Mc 9,20 (nom. enk. to pneuma = de geest) . (7) Mc 9,25 (to alalon kai kôfon pneuma = de niet-sprekende en dove geest) . (8) Mc 14,38 (to men pneuma = de geest is evenwel gewillig) .
Mc 1,26.6. - 7. το ακαθαρτον = to akatharton (de onzuivere) . NT (4) : (1) Mt
12,43 . (2) Mc
1,26 . (3) Mc
5,8 . (4) Lc
11,24 .
- Hebreeuws . הַטְּמֵאָה = hattëme´âh (de onreine) < prefix bepaald lidw. ha + vr. enk. טְמֵאָה = tëme´âh (onrein, onzuiver) van het bijvoegl. naamw. mann. enk. טָמֵא = tâme´ (onrein, bevlekt) . Zie het werkw. טָמֵא = tâma´
(onrein zijn) . Taalgebruik in Tenakh : tâma´
(onrein zijn) . Getalswaarde : tet = 9 , mem = 13 of 40 , aleph = 1 ; totaal
: 23 OF 50 ( 2 X 5²) . Structuur : 9 - 4 - 1 . De som van de elementen is telkens 5 . Tenakh (2) : (1) Lv 27,27 . (2) Nu 18,15 .
Mc 1,26.4. - 7. το πνευμα το ακαθαρτον = to pneuma to akatharton (de onzuivere geest) . NT (2) : (1) Mc
1,26 . (2) Mc
5,8 .
- το ακαθαρτον πνευμα = to akatharton pneuma (de onzuivere geest) . NT (2) : (1) Mt
12,43 // Lc
11,24 . (2) Lc
11,24 // Mt
12,43 .
Mc 1,26.8. και = kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Taalgebruik : kai (en) in de LXX . Taalgebruik in Mc : kai (en) . Van de vijfenveertig verzen in Mc 1 niet in vijf verzen : (1) Mc 1,1 . (2) Mc 1,2 . (3) Mc 1,3 . (4) Mc 1,8 . (5) Mc 1,14 . Er is verandering van personage .
kai (en) | kai (en) | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | O.T. | N.T. | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
verzen | verzen (678) (666) | 678 | 45 | 28 | 35 | 41 | 43 | 56 | 37 | 38 | 50 | 52 | 33 | 44 | 37 | 72 | 47 | 20 / 8 | 7957 | 1071 | 678 | 1151 | 879 | 1007 | 2767 | 404 | 2900 | 3779 | ||
kai (en) | kai = en (555) (547) | 555 | 40 | 26 | 32 | 33 | 37 | 52 | 26 | 36 | 40 | 37 | 29 | 33 | 26 | 60 | 33 | 15 / 7 | 26980 | 21867 | 5113 | 705 | 555 | 822 | 530 | 660 | 1470 | 371 | 2082 | 2612 |
verschil | verschil (123) (115) | 123 | 5 | 2 | 3 | 8 | 6 | 4 | 11 | 2 | 10 | 15 | 4 | 11 | 11 | 12 | 14 | 5 / 1 | 2844 | 366 | 123 | 329 | 349 | 347 | 1297 | 33 | 818 | 1167 |
- Ned. : en . Arabisch : وَ = wa (en) . Taalgebruik in de Qoran : wa (en) . E. : and . D. : und . Fr. : et . Grieks : και = kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Hebr. : וְ = wë (en) . Lat. : e
9. van het werkw. φωνεω = foneô (roepen, schreeuwen) . Taalgebruik in het NT : fôneô (roepen, schreeuwen) .
Mc 1,26.10. nom. + dat. vr. enk. φωνη / φωνῃ = fônè(i) (stem, roep) . Taalgebruik in het NT : fônè (stem, roep) . Taalgebruik in de LXX : fônè (stem, roep) . Taalgebruik in Mc : fônè (stem, roep) . Mc (6) : (1) Mc 1,3 (nom.) . (2) Mc 1,11 (nom.) . (3) Mc 1,26 (dat.) . (4) Mc 5,7 (dat.) . (5) Mc 9,7 (nom.) . (6) Mc 15,34 (dat.) .
fônè (stem, roep) | Mt | Mc | Lc | syn. | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. |
nom. + dat. vr. enk. fônè | 6 : (1) Mt 2,18 . (2) Mt 3,3 . (3) Mt 3,17 . (4) Mt 17,5 . (5) Mt 27,46 . (6) Mt 27,50 . | 6 : (1) Mc 1,3 . (2) Mc 1,11 . (3) Mc 1,26 . (4) Mc 5,7 . (5) Mc 9,7 . (6) Mc 15,34 . | 7 : (1) Lc 1,44 . (2) Lc 3,4 . (3) Lc 4,33 . (4) Lc 8,28 . (5) Lc 9,35 . (6) Lc 19,37 . (7) Lc 23,46 . | 19 : (1) Mt 3,3 // Mc 1,3 // Lc 3,4 . (2) Mt 3,17 // Mc 1,11 // Lc 3,22 . (3) Mt 17,5 // Mc 9,7 // Lc 9,35 . (4) Mt 27,46 // Mc 15,34 . (5) Mt 27,50 // Mc 15,37 // Lc 23,46 . (6) Mc 5,7 // Lc 8,28 . | 242 | 180 | 62 | 6 | 6 | 7 | 4 | 12 | 4 | 23 | 19 | 23 | ||
totaal | 7 | 7 | 12 | 26 | 634 | 513 | 121 | 7 | 7 | 12 | 15 | 26 | 13 | 41 | 26 | 41 |
11. nom. + dat. vr. enk. μεγαλη / μεγαλῃ = megalè(i) (groot) van het bijvoegl. naamwoord μεγας = megas (groot) . Taalgebruik in het NT : megas (groot) . Taalgebruik in de LXX : megas (groot) . Taalgebruik in Mc : megas (groot) . Mc (7) : (1) Mc 1,26 (dat.) . (2) Mc 4,37 (nom.) . (3) Mc 4,39 (nom.) . (4) Mc 5,7 (dat.) . (5) Mc 5,11 (nom.) . (6) Mc 5,42 (dat.) . (7) Mc 15,34 (dat.) .
megas (groot) enk. | Mc | Mc 1 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 10 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | |
2 | nom. + dat. vr. enk. megalè(i) | 7 | (1) Mc 1,26 . | (2) Mc 4,37 . (3) Mc 4,39 . | (4) Mc 5,7 . (5) Mc 5,11 . (6) Mc 5,42 . | (7) Mc 15,34 . | 237 | 171 | 66 | 8 | 7 | 6 | 3 | 12 | 3 | 27 | 21 | 24 | 3 | ||||
totaal | 11 | 1 | 3 | 3 | 1 | 1 | 1 | 1 | 11 |
10. - 11. φωνῃ μεγαλῃ = fônè(i) megalè(i) (met luide stem) . LXX (47) . NT (26) . Mt (2) : (1) Mt 27,46 . (2) Mt 27,50 . Mc (3) : (1) Mc 1,26 . (2) Mc 5,7 . (3) Mc 15,34 . Lc (4) : (1) Lc 4,33 . (2) Lc 8,28 . (3) Lc 19,17 . (4) Lc 23,45 . Joh (1) : Joh 11,43 . Hnd (3) : (1) Hnd 7,57 . (2) Hnd 7,60 . (3) Hnd 16,28 .
Mc 1,26.12.
ind. aor. 3de pers. enk. εξηλθεν = exèlthen (ging uit) van het
werkw. εξερχομαι = exerchomai (uitgaan) . Taalgebruik in het NT : exerchomai
(uit-gaan, naar buiten gaan) . Taalgebruik in de LXX : exerchomai
(uit-gaan, naar buiten gaan) . Taalgebruik in Lc : exerchomai
(uit-gaan, naar buiten gaan) . Mc ( 11) : (1) Mc
1,26 . (2) Mc
1,28 . (3) Mc
1,35 . (4) Mc
2,12 . (5) Mc
2,13 . (6) Mc
4,3 . (7) Mc
6,1 . (8) Mc
8,27 . (9) Mc
9,26 . (10) Mc
11,11 . (11) Mc
14,68 . Lc (8) : (1) Lc
2,1 . (2) Lc
4,14 . (3) Lc
4,35 . (4) Lc
5,27 . (5) Lc
7,17 . (6) Lc
8,5 . (7) Lc
8,35 . (8) Lc
17,29 . Een vorm van εξερχομαι = exerchomai in de LXX (216) , in het NT (742) , in Mc (38) , in Mc 1 (6) : (1) Mc
1,25 . (2) Mc
1,26 . (3) Mc
1,28 . (4) Mc
1,29 . (5) Mc
1,35 . (6) Mc
1,45 . In Lc (41) .
- Uit-gaan kan betekenen : van een besloten
ruimte zoals een huis, een stad enz. naar buiten gaan . Het werkwoord wordt
ook vaak gebruikt om het weggaan van een onreine geest uit een persoon aan te
geven .
exerchomai (uit-gaan, naar buiten gaan) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | |
ind. aor. 3de pers. enk. exèlthen | 232 | 165 | 67 | 6 | 11 | 8 | 19 | 11 | 4 | 8 | 25 | 44 |
Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 11 | Mc 14 | Mc 16 | syn. | ||
1 | ind. aor. 3de pers. enk. exèlthen | 11 | 3 : (1) Mc 1,26 . (2) Mc 1,28 . (3) Mc 1,35 . | 2 : (1) Mc 2,12 . (2) Mc 2,13 . | 1 : Mc 4,3 . | 1 : Mc 6,1 . | 1 : Mc 8,27 . | 1 : Mc 9,26 . | 1 : Mc 11,11 . | 1 : Mc 14,68 . | 25 |
Mc 1,26.14. pers. voornaamw. 3de pers. gen. mann. enk. αυτου = autou van het pers. voornaamw. αυτος = autos . Taalgebruik in het NT : voornaamwoord autos . Taalgebruik in de LXX : voornaamwoord autos . Taalgebruik in Mc. : voornaamwoord autos . Mc 3 (10) : (1) Mc 3,2 . (2) Mc 3,5 . (3) Mc 3,6 . (4) Mc 3,7 . (5) Mc 3,9 . (6) Mc 3,10 . (7) Mc 3,14 . (8) Mc 3,21 . (9) Mc 3,27 . (10) Mc 3,31 .
autos enk. | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
2 | gen. mann. enk. autou | 143 | 13 | 6 | 10 | 4 | 12 | 16 | 6 | 17 | 9 | 8 | 6 | 5 | 6 | 15 | 8 | 2 | 6883 | 5685 | 1198 | 225 | 143 | 220 | 150 | 118 | 256 | 86 | 588 | 738 |
totaal | 413 | 35 | 17 | 27 | 14 | 34 | 34 | 18 | 33 | 32 | 30 | 18 | 25 | 9 | 47 | 34 | 6 | 12884 | 9893 | 2991 | 510 | 413 | 593 | 475 | 350 | 504 | 146 | 1670 | 2145 |
Mc 1,27 - Mc 1,27 -- 55. Uitdrijving van een demon : Mc 1,23-28 -- bijbeloverzicht -- Mc (Marcus) -- Mc 1 -- Mc 1,23 - Mc 1,24 - Mc 1,25 - Mc 1,26 - Mc 1,27 - Mc 1,28 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [27] And they were all amazed, insomuch that they questioned
among themselves, saying, What thing is this? what new doctrine is this? for
with authority commandeth he even the unclean spirits, and they do obey him.
Luther-Bibel . 27 Und sie entsetzten sich alle, sodass sie sich untereinander
befragten und sprachen: Was ist das? Eine neue Lehre in Vollmacht! Er gebietet
auch den unreinen Geistern und sie gehorchen ihm!
Mc 1,27 | Lc 4,36 |
1:27 kai ethambèthèsan apantes ôste suzètein | autous | pros eautous | legontas ti estin touto didachè kainè kat exousian kai tois pneumasin tois akathartois epitassei kai upakouousin autô | 4:36 kai egeneto thambos epi pantas kai sunelaloun pros allèlous legontes tis o logos outos oti en exousia kai dunamei epitassei tois akathartois pneumasin kai exerchontai |
Tekstuitleg van Mc 1,27 . Dit vers Mc 1,27 telt 29 woorden en 152 (2 X 2 X 2 X 19) letters . De getalswaarde van Mc 1,27 is 17921 (priemgetal) .
Mc 1,27.1. και = kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Taalgebruik : kai (en) in de LXX . Taalgebruik in Mc : kai (en) . Van de vijfenveertig verzen in Mc 1 niet in vijf verzen : (1) Mc 1,1 . (2) Mc 1,2 . (3) Mc 1,3 . (4) Mc 1,8 . (5) Mc 1,14 .
kai (en) | kai (en) | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | O.T. | N.T. | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
verzen | verzen (678) (666) | 678 | 45 | 28 | 35 | 41 | 43 | 56 | 37 | 38 | 50 | 52 | 33 | 44 | 37 | 72 | 47 | 20 / 8 | 7957 | 1071 | 678 | 1151 | 879 | 1007 | 2767 | 404 | 2900 | 3779 | ||
kai (en) | kai = en (555) (547) | 555 | 40 | 26 | 32 | 33 | 37 | 52 | 26 | 36 | 40 | 37 | 29 | 33 | 26 | 60 | 33 | 15 / 7 | 26980 | 21867 | 5113 | 705 | 555 | 822 | 530 | 660 | 1470 | 371 | 2082 | 2612 |
verschil | verschil (123) (115) | 123 | 5 | 2 | 3 | 8 | 6 | 4 | 11 | 2 | 10 | 15 | 4 | 11 | 11 | 12 | 14 | 5 / 1 | 2844 | 366 | 123 | 329 | 349 | 347 | 1297 | 33 | 818 | 1167 |
- Ned. : en . Arabisch : وَ = wa (en) . Taalgebruik in de Qoran : wa (en) . E. : and . D. : und . Fr. : et . Grieks : και = kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Hebr. : וְ = wë (en) . Lat. : et .
Mc 1,27.2.
pass. ind. aor. 3de pers. mv. εθαμβηθησαν = ethambèthèsan (zij waren verbijsterd) van het werkw. θαμβεομαι = thambeomai
(verbijsterd, ontsteld zijn, met ontzetting geslagen worden) . Taalgebruik in
het NT : thambeomai
(verbaasd, ontsteld zijn, met ontzetting geslagen zijn) . Taalgebruik
in de LXX : thambeomai
(verbaasd, ontsteld zijn, met ontzetting geslagen zijn) . Taalgebruik in
Mc : thambeomai
(verbaasd, ontsteld zijn, met ontzetting geslagen zijn) . Mc (1) Mc
1,27 . Een vorm van θαμβεομαι = thambeomai (verbijsterd, ontsteld zijn, met ontzetting
geslagen worden) in de LXX (5) : (1) Re 9,4 (A) . (2) 1 S 14,15 . (3) 2 S 22,5 . (4) 2 K 7,15 . (5) Da 8,17 (Th) , in het NT (3) = Mc : (1) Mc
1,27 . (2) Mc
10,24 . (3) Mc
10,32 . Een vorm van het Griekse werkw. θαμβεω = thambeô kan de vertaling van 5 verschillende Hebreeuwse werkwoorden zijn .
Dit werkw. werd niet door de andere evangelisten gebruikt .
- pass. ind. aor. 3de pers. mv. εξεθαμβηθησαν = exethambèthèsan (zij waren met ontzetting / verbijstering geslagen) van het werkw. het werkw. εκθαμβεομαι = ekthambeomai (verbijsterd, ontsteld zijn, met ontzetting
geslagen worden) . Bijbel = Mc (2) : (1) Mc
9,15 . (2) Mc
16,5 . Een vorm van εκθαμβεομαι = ekthambeomai in de LXX (1) : Sir 30,9 , in het NT (4) : (1) Mc
9,15 . (2) Mc
14,33 . (3) Mc
16,5 . (4) Mc
16,6 .
- In Lucas : θαμβος = thambos (ontzetting, verbazing) . Taalgebruik in het NT : thambos
(ontzetting, verbazing) . Taalgebruik in de LXX : thambos
(ontzetting, verbazing) . Taalgebruik in Lc : thambos
(ontzetting, verbazing) . Een vorm van θαμβος = thambos in de LXX (6) : (1) 1 S 26,12 . (2) Ez 7,18 . (3) Hl 3,8 . (4) Hl 6,4 . (5) Hl 6,10 . (6) Pr 12,5 . in het NT (3) : Lc
4,36 . (2) Lc
5,9 . (3) Hnd 3,10 . In de LXX is θαμβος = thambos de vertaling van 5 verschillende Hebreeuwse woorden .
- ind. aor. 3de pers. mv. εφοβηθησαν = efobèthèsan (zij vreesden) van het werkw.
φοβεομαι = fobeomai (vrezen, door fobieën bevangen worden) . Taalgebruik in het NT
: fobeomai
(vrezen, door fobieën bevangen worden) . Taalgebruik in de LXX
: fobeomai
(vrezen, door fobieën bevangen worden) . Taalgebruik in Lc : fobeomai
(vrezen, door fobieën bevangen worden) .
Bijbel (49) . OT (35) . NT (14) : Mt (4) : (1) Mt
9,8 . (2) Mt
17,6 . (3) Mt
21,46 . (4) Mt
27,54 . Mc (3) : (1) Mc
4,41 . (2) Mc
5,15 . (3) Mc
12,12 . Lc (4) : (1) Lc
2,9 . (2) Lc
8,35 . (3) Lc
9,34 . (4) Lc
20,19 . Joh (1) : Joh
6,19 . Hnd (1) : Hnd
16,38 .
- De nieuwe leer is dat het koninkrijk van God nabij is en dat het goede moment gekomen is . In de synagoge van Kafarnaüm wordt die leer verkondigd . Er is in de synagoge een persoon met een onreine geest . Hij zou niet in de synagoge thuis horen . Er is iemand die bezeten is . Hij roert zich . Hij zet een grote mond op (hij heeft een grote 'muile') . Hij spert zijn muil open om te verslinden . Jezus muilkorft hem . Hij legt hem het zwijgen op . Daarenboven drijft Jezus de onreine geest uit . Daarmee wordt het duidelijk dat het koninkrijk van God gekomen is . Dat wekt ontzetting en verbijstering bij de aanwezigen . De strijd is ingezet . De oorlog is verklaard . Niet het zwaard heeft hier overwonnen , maar het woord .
- Bij het grafverhaal (Mc 16,1-8) heeft het omgekeerde plaats . In de onreine plaats , het graf , zit een jongeman in een wit gewaad . Die hoort in feite niet thuis in een graf . Daarenboven verkondigt hij dat Jezus verrezen is . Met Jezus , messias en zoon van God , is het koninkrijk van God gekomen . Die Jezus gedood hebben , hebben slechts in schijn overwonnen . De Romeinen , die de tempel van Jeruzalem hebben platgebrand en de stad hebben verwoest , behaalden slechts een schijnbare overwinning . De echte overwinnaar is Jezus . Hij staat rechtop . Dat wekt verbijstering . De strijd is nog niet ten einde . Het verzet is niet opgegeven . De 'oorlog' woedt nog ondanks de 'pax Romana' . Maar de echte overwinnaar is gekend . Het lot is beslecht . Jezus is de overwinnaar .
Mc 1,27.3. nom. mann. mv. ἁπαντες = hapantes van het bijvoegl. naamw. ἁπας = hapas (ieder, allen, alles) . Taalgebruik in het NT : hapas (ieder, allen, alles) . Taalgebruik in de LXX : hapas (ieder, allen, alles) . Taalgebruik in Mc : hapas (ieder, allen, alles) . Bijbel (13) . LXX (2) . NT (11) . Mc (2) : (1) Mc 1,27 . (2) Mc 11,32 . Lc (2) : (1) Lc 4,40 . (2) Lc 21,15 . Een vorm van ἁπας = hapas (ieder, allen, alles) in Mc in 4 verzen : (1) Mc 1,27 . (2) Mc 8,25 . (3) Mc 11,32 . (4) Mc 16,15 .
4. ὡste = hôste (zodat) . Taalgebruik in het NT : hôste (zodat) . Taalgebruik in de LXX : hôste (zodat) . Taalgebruik in Mc : hôste (zodat) . Mc (13) : (1) Mc 1,27 . (2) Mc 1,45 . (3) Mc 2,2 . (4) Mc 2,12 . (5) Mc 2,28 . (6) Mc 3,10 . (7) Mc 3,20 . (8) Mc 4,1 . (9) Mc 4,32 . (10) Mc 4,37 . (11) Mc 9,26 . (12) Mc 10,8 . (13) Mc 15,5 .
5. = suzèteô (samen zoeken , overleggen, discussiëren) .
hôste ( zodat ) | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 15 | bijbel | ΟΤ | ΝΤ | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. |
13 | (1) Mc 1,27 . (2) Mc 1,45 . | (3) Mc 2,2 . (4) Mc 2,12 . (5) Mc 2,28 . | (6) Mc 3,10 . (7) Mc 3,20 . | (8) Mc 4,1 . (9) Mc 4,32 . (10) Mc 4,37 . | (11) Mc 9,26 . | (12) Mc 10,8 . | (13) Mc 15,5 . | 222 | 139 | 83 | 15 | 13 | 4 | 1 | 8 | 42 | 32 | 33 | 40 | 2 |
Mc 1,27.5. voornaamw. gen. mann. enk. autou (van hem = zijn) van het voornaamw. autos . Taalgebruik in het NT : voornaamwoord autos . Taalgebruik in Mc. : voornaamwoord autos . Mc (13) : (1) Mc 1,3 . (2) Mc 1,5 . (3) Mc 1,6 . (4) Mc 1,7 . (5) Mc 1,19 . (6) Mc 1,20 . (7) Mc 1,22 . (8) Mc 1,25 . (9) Mc 1,26 . (10) Mc 1,28 . (11) Mc 1,36 . (12) Mc 1,41 . (13) Mc 1,42 .
Voor het eerst in het Marcusevangelie komen we een reactie van de aanwezigen
op het optreden van Jezus tegen.
epitassô : opdragen, bevelen
Mc 1,27 // Lc 4,36 | Lc 4,36 // Mc 1,27 | Mc 4,41 // Mt 8,27 // Lc 8,25 | Lc 8,25 // Mc 4,41 // Mt 8,27 |
kai (en) | kai (en) | kai (en) | |
ethambijthijsan (waren verbaasd) | egeneto thambos (er was verbazing) | efobijthijsan fobon megan (zij werden door een grote vrees bevangen) | fobijthentes de ethaumasan (bevreesd echter waren zij verwonderd) |
hapantes (allen) | epi pantas (over allen) | ||
27. hooste (zodat) | kai (en) | 41. kai (en) | |
suzijtein | sunelaloun (spraken samen) | elegon (zeiden) | 25. legontes (zeggende) |
autous (zij) | pros allijlous (tot elkaar) | pros allijlous (tot elkaar) | pros allijlous (tot elkaar) |
legontas (zeggende) | legontes (zeggende) | ||
ti (wat) | tis (wat) | tis (wie) | tis (wie) |
estin (is) | |||
touto (dit) | ho logos houtos (is dit woord - gebeuren | ara houtos estin (derhalve deze is) | ara houtos estin (derhalve deze is) |
hoti en eksousiai en dunamei (omdat in macht en kracht | |||
kai tois pneumasi tois akathartous (en aan de onreine geesten) | epitassei tois akathartois pneumasin (hij beveelt aan de onreine geesten) | hoti kai ho anemos kai hij thalassei | |
epitassei (draagt hij op) | |||
kai (en) | kai (en) | ||
hupakousin (zij gehoorzamen) | ekserchontai (zij gaan uit) | hupakouei (gehoorzaamt) | |
autooi (hem) | autooi (hem) | ||
55. Uitdrijving van een demon : Mc 1,23-28 // Lc 4,33-37 | 55. Uitdrijving van een demon : Mc 1,23-28 // Lc 4,33-37 | 142. Het bedaren van de storm : Mc 4,35-41 // (Mt 8,23-27) // Lc 8,22-25 | 142. Het bedaren van de storm : Mc 4,35-41 // (Mt 8,23-27) // Lc 8,22-25 |
hôste(zodat) + indicatief : om een feitelijk gevolg aan te duiden. Taalgebruik : hôste (zodat), zie Mc 1,27 .
1. | 2. | 3. | 4. | 5. | 6. | 7. | 8. | 9. |
Mc 1,27 | Mc 1,45 | Mc 2,2 | Mc 2,12 | Mc 2,28 | Mc 3,10 | Mc 4,1 | Mc 4,32 | Mc 4,37 |
hôste (zodat) | hôste (zodat) | hôste (zodat) | hôste (zodat) | hôste (zodat) | hôste (zodat) | hôste (zodat) | ||
mèketi (niet meer) | mèketi (niet meer) | |||||||
auton dunasthai hij kon) | chôrein (komen) | mè dunasthai autous (zij niet konden) | ||||||
fanerôs (openlijk) | mède ta pros tèn thuran (zelfs niet bij de deur) | mède arton fagein (zelfs geen brood eten) | ||||||
suzètein pros heautous (zij redetwistten onder elkaar) | eis polin eiselthein (in de stad binnengaan) | |||||||
vergelijking van Mc 1,27 en Mc 4,41 met Lc 4,36
suzèteô = sunzèteô : samen zoeken
, overleggen, discussiëren
hôste(zodat) + indicatief : om een feitelijk gevolg aan te duiden. Taalgebruik : hôste
(zodat), zie Mc
1,27 . In een gelijkaardige context gebruikt Mc 4,41 twee nevenschikkende
zinnen. Dat doet Lucas hier reeds. Lucas maakt van de ondergeschikte zin van
eventueel gevolg een nevenschikkende zin : kai (en) . In de infinitiefzin
van Marcus staat het onderwerp (autous = zij) in de accusatief; legontas
(zeggende) is een bijstelling bij autous (zij) en staat dus eveneens in de accusatief;
legontas = zeggende : leidt de directe vraag in. Lucas heeft
het werkwoord in het imperfectum staan. Het autous = zij (Marcus) , het onderwerp
van de infinitiefzin, kan bij Lucas wegvallen. Lucas gebruikt een werkwoord
eveneens samengesteld met sun : nl. sunlaleô : samen-praten . Legontes
= zeggende, bijstelling bij het onderwerp, leidt de directe vraag in.
Onder invloed van Jon 1,10 bestaat de reactie uit een geweldige vrees : efobèthèsan
fobon megan ( en zij werden bevreesd met een grote vrees).
Mc 1,27 | Lc 4,36 | Mc 4,41 | |||
kai (en) | kai (en) | eerste van de twee nevenschikkende zinnen, ingeleid door kai = en | kai (en) | ||
ethambèthèsan (waren verbaasd) | egeneto thambos (er was verbazing) | efobèthèsan fobon megan (zij werden door een grote vrees bevangen) | |||
hapantes (allen) | epi pantas (over allen) | ||||
hôste + infinitief om het mogelijk gevolg aan te duiden | 27. hôste (zodat) | kai (en) | tweede van de twee nevenschikkende zinnen, ingeleid door kai = en | 41. kai (en) | |
suzèteô = sun-zèteô | suzètein (zij samen zochten) | een werkwoord met de samenstelling met sun- samen | sunelaloun (spraken samen) | werkwoord, in de imperfectumvorm (O.V.T.) | elegon (zeiden) |
onderwerp van de infinitiefzin in de accusatief | autous (zij) | pros allèlous (tot elkaar) | nadere bepaling bij het werkwoord (voorzetsel pros= tot + accusatief) | pros allèlous (tot elkaar) | |
legontas (zeggende) | bijstelling bij het onderwerp; het leidt de directe vraagzin in. | legontes (zeggende) | |||
55. Uitdrijving van een demon : Mc 1,23-28 - Lc 4,33-37 | 55. Uitdrijving van een demon : Mc 1,23-28 - Lc 4,33-37 | 142. Het bedaren van de storm : Mc 4,35-41 - Mt 8,23-27 - Lc 8,22-25 |
Mc 1,27.9. vragend en onbepaald voornaamw. nom. en acc. onz. enk. τι = ti (wat) van het τις = tis (wie, die, een) . Taalgebruik in het NT : voornaamwoord tis . Taalgebruik in de LXX : voornaamwoord tis .
Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | |
mann. + vr. nom. enk. tis | 24 | (1) Mc 2,7 . | 2 : (1) Mc 8,4 . (2) Mc 8,34 . | 3 : (1) Mc 9,30 . (2) Mc 9,34 . (3) Mc 9,35 . | 824 | 467 | 357 | 24 | 24 | 72 | 50 | 40 | 156 | 15 | 120 | 170 | |||||||||||||||
nom. onz. enk. ti | 60 | 2 : (1) Mc 1,24 (2) Mc 1,27 | 6 : (1) Mc 2,7 . (2) Mc 2,8 . (3) Mc 2,9 . (4) Mc 2,18 . (5) Mc 2,24 . (6) Mc 2,25 . | 2 | 5 | 3 | 1 | 7 | 5 | 6 : (1) Mc 10,3 . (2) Mc 10,17 . (3) Mc 10,18 . (4) Mc 10,36 . (5) Mc 10,38 . (6) Mc 10,51 . | 5 | 2 | 3 | 8 | 4 | 1 | 1132 | 617 | 415 | 62 | 60 | 66 | 57 | 60 | 102 | 8 | 188 | 245 |
Mc 1,27.10. act. ind. praes. 3de pers. enk. εστιν = estin van het werkw. ειμι = eimi (zijn) . Taalgebruik in het NT : eimi (zijn) . Taalgebruik in de Septuaginta : eimi (zijn) . Een vorm van ειμι = eimi (zijn) in de LXX (6947) , in het NT (2450) , in Mc (192) .
eimi (zijn) | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. |
estin | 69 | (1) : | (4) : (1) Mc 2,1 . (2) Mc 2,9 . (3) Mc 2,19 . (4) Mc 2,28 . | (4) : | (3) : | (2) : | (6) : | 6 : (1) Mc 7,2 . (2) Mc 7,4 . (3) Mc 7,11 . (4) Mc 7,15 . (5) Mc 7,27 . (6) Mc 7,34 . | (0) | (1) Mc 9,5 . (2) Mc 9,7 . (3) Mc 9,10 . (4) Mc 9,21. (5) Mc 9,39 . (6) Mc 9,40 . (7) Mc 9,42 . (8) Mc 9,43 . (9) Mc 9,45 . (10) Mc 9,47 . | (7) (1) Mc 10,14 . (2) Mc 10,24 . (3) Mc 10,25 . (4) Mc 10,29 . (5) Mc 10,40 . (6) Mc 10,43 . (7) Mc 10,47 . | (0) | (11) : | (3) : | (7) : | (4) : | (1) : | 2371 | 1558 | 813 | 114 | 69 | 96 | 147 | 66 | 296 | 25 |
- werkw. Ned. : zijn . Arabisch : كانَ = kâna (zijn) . Taalgebruik in de Qoran : kâna (zijn) . D. : sein . E. : to be . E. : to be . Grieks : ειμι = eimi (zijn) . Taalgebruik in het NT : eimi (zijn) . Hebreeuws : הָיָה = hâjâh (zijn) . Taalgebruik in Tenakh : hâjâh (zijn) . Lat. : esse .
Mc 1,27.9. - 10. τι εστιν = ti estin (wat is?) . LXX (40) . NT (20) . Mc (4) : (1) Mc 1,27 . (2) Mc 2,9 . (3) Mc 5,14 . (4) Mc 9,10 .
Mc
1,27.11. nom. en acc. onz. enk. τουτο = touto (dit) van het aanwijz. voornaamw. οὑτος = houtos (deze)
. Taalgebruik in het NT : houtos
(deze) . Taalgebruik in de LXX : houtos
(deze) . Mc (15) : (1) Mc
1,27 . (2) Mc
1,38 . (3) Mc
5,32 . (4) Mc
5,43 . (5) Mc 6,14 . (6) Mc 9,21 . (7) Mc 9,29 . (8) Mc 11,3 . (9) Mc
11,24 . (10) Mc
12,24 . (11) Mc 13,11 . (12) Mc 14,5 . (13) Mc
14,22 . (14) Mc
14,24 . (15) Mc
14,36 .
- Ned. : deze , dat / dit . D. : der
- die - das . E. : this - that . Fr. : ceci . Lat. : hic - haec - hoc .
bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | ||
nom. + acc. onz. enk. touto | 1103 | 898 | 305 | 31 | 15 | 37 | 50 | 29 |
9. - 11. τι εστιν τουτο = ti estin touto (wat is dit?) . Bijbel (3) . LXX (1) : Ex 16,15 . NT (2) : (1) Mc 1,27 . (2) Joh 16,17 .
12. nom. vr. enk. διδαχη = didachè (lering, onderrichting) . Taalgebruik in het NT : didachè (lering, onderrichting) . Taalgebruik in de LXX : didachè (lering, onderrichting) . Taalgebruik in Mc : didachè (lering, onderrichting) . Bijbel = NT (13) . Mt (2) : (1) Mt 7,28 . (2) Mt 22,33 . Mc (4) : (1) Mc 1,22 . (2) Mc 4,2 . (3) Mc 11,18 . (4) Mc 12,38 . Lc (1) : Lc 4,32 . Joh (1) : Joh 7,16 . Hnd (2) : (1) Hnd 2,42 . (2) Hnd 13,12 . Verder : (1) 1 Kor 14,6 . (2) 2 Tim 4,2 . (3) 2 Joh 1,9 .
didachè (lering, onderrichting) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. |
nom. + dat. vr. enk. didachè(i) | 15 | 15 (2 + 13) | 2 | 5 (1 + 4) | 1 | 1 | 3 (1 + 2) | 3 | 8 | 9 | 1 | 2 | ||
gen. vr. enk. didachès | 6 | 6 | 1 | 2 | 1 | 2 | 1 | 3 | 2 | |||||
acc. vr. enk. didachèn | 8 | 1 | 7 | 4 | 3 | 3 | 1 | |||||||
totaal | 29 | 1 | 28 | 3 | 5 | 1 | 3 | 4 | 9 | 3 | 9 | 12 | 6 | 3 |
Mc 1,27.15. acc. vr. enk. exousian (macht, gezag) . Taalgebruik in het NT : exousia (gezag, macht) . Taalgebruik in Mc : exousia (gezag, macht) . Mc (7) : (1) Mc 1,22 . (2) Mc 1,27 . (3) Mc 2,10 . (4) Mc 3,15 . (5) Mc 6,7 . (6) Mc 11,28 . (7) Mc 12,34 .
Mc 1,27.16.
kai (en) . Taalgebruik in het NT : kai
(en) . Taalgebruik in Mc : kai
(en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et
. Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und.
Van de 45 verzen in Mc 1 niet in 5 verzen : (1) Mc
1,1 . (2) Mc
1,2 . (3) Mc
1,3 . (4) Mc
1,8 . (5) Mc
1,14 . Er is verandering van personage .
Mc 1,27.17. tois . Bepaald lidwoord datief onzijdig meervoud . Taalgebruik : bepaald lidwoord. Slechts in twee verzen in Mc 1 : (1) Mc 1,21 . (2) Mc 1,27 (2X) .
lidw. mv. | bijbel | O.T. | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Brieven | Apk | syn. | ev. |
dat. m. + onz. mv. tois | 2715 | 2179 | 536 | 96 | 47 | 65 | 36 | 82 | 193 | 17 | 208 | 244 |
bep. lidw. tois dat mann. + onz. mv. | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 |
47 | 2 | 5 | 4 | 3 | 2 | 6 | 2 | 2 | 1 | 4 | 3 | 2 | 2 | 3 | 6 |
Mc 1,27.19. tois . Bepaald lidwoord datief onzijdig meervoud . Taalgebruik : bepaald lidwoord. Slechts in twee verzen in Mc 1 : (1) Mc 1,21 . (2) Mc 1,27 .
lidw. mv. | bijbel | O.T. | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Brieven | Apk | syn. | ev. |
dat. m. + onz. mv. tois | 2715 | 2179 | 536 | 96 | 47 | 65 | 36 | 82 | 193 | 17 | 208 | 244 |
bep. lidw. tois dat mann. + onz. mv. | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 |
47 | 2 | 5 | 4 | 3 | 2 | 6 | 2 | 2 | 1 | 4 | 3 | 2 | 2 | 3 | 6 |
Mc 1,27.21. act. ind. praes. 3de pers. enk. επιτασσει = epitassei (hij beveelt) van het werkw. επιτασσω = epitassô (opdragen, bevelen) . Taalgebruik in het NT : epitassô (opdragen, bevelen) . Taalgebruik in de LXX : epitassô (opdragen, bevelen) . Bijbel = NT (3) : (1) Mc 1,27 // Lc 4,36 . (2) Lc 4,36 // Mc 1,27 . (3) Lc
8,25 . Een vorm van επιτασσω = epitassô in de LXX (38) , in het NT (10) , in Mc (4) : (1) Mc
1,27 // Lc 4,36 . (2) Mc 6,27 . (3) Mc 6,39 . (4) Mc 9,25 , in Lc (4) : (1) Lc 4,36 // Mc 1,27 . (2) Lc
8,25 . (3) Lc
8,31 . (4) Lc 14,22 . Verder : (1) Hnd 23,2 . (2) Film
1,8 . In de LXX kan een vorm van επιτασσω = epitassô (opdragen, bevelen) de vertaling van 11 Hebreeuwse woorden zijn .
- act. piël part. mann. enk. מְצַוֶּה = mëtsawwâh (bevelende) van het werkw. צָוָה = tsâwâh (opdragen, bevelen ) . Taalgebruik in Tenakh : tsâwâh
(opdragen) . Getalswaarde : tsade = 18 of 90 , waw = 6 , he = 5 ; totaal : 29 OF 101 (priemgetal) . Structuur : 9 - 6 - 5 . De som van de elementen is telkens 2 . Tenakh (14) : (1) Nu 32,25 . (2) Dt
4,2 (2X) . (3) Dt
11,13 . (4) Dt
11,22 . (5) Dt 11,27 . (6) Dt
11,28 . (7) Dt
12,11 . (8) Dt
13,1 . (9) Dt
27,1 . (10) Dt
27,4 . (11) Dt
28,14 . (12) Jr 34,22 . (13) Am 6,11 . (14) Am 9,9 . NBG en UBS : Mc
1,27 . Een vorm van צָוָה = tsâwâh (opdragen, bevelen ) in Tenakh (471) .
Mc 1,27.22.
kai (en) . Taalgebruik in het NT : kai
(en) . Taalgebruik in Mc : kai
(en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et
. Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und.
Van de 45 verzen in Mc 1 niet in 5 verzen : (1) Mc
1,1 . (2) Mc
1,2 . (3) Mc
1,3 . (4) Mc
1,8 . (5) Mc
1,14 . Er is verandering van personage .
Mc 1,27.24.
pers. voornaamw. dat. mann. enk. autô(i) (hem) . Taalgebruik in het NT
: voornaamwoord
autos . Taalgebruik in Mc. : voornaamwoord
autos .
Mc 1 (10) : (1) Mc
1,13 . (2) Mc
1,18 . (3) Mc
1,25 . (4) Mc
1,27 . (5) Mc
1,30 . (6) Mc
1,37 . (7) Mc
1,40 . (8) Mc
1,41 . (9) Mc
1,43 . (10) Mc
1,44 .
Mc 1,28 - Mc 1,28 -- 55. Uitdrijving van een demon : Mc 1,23-28 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Mc (Marcus) -- Mc 1 -- Mc 1,23 - Mc 1,24 - Mc 1,25 - Mc 1,26 - Mc 1,27 - Mc 1,28 - | ||||||||||||||||
|
Statenvertaling . 28 En Zijn gerucht ging terstond uit, in het gehele omliggende
land van Galilea.
King James Bible . [28] And immediately his fame spread abroad throughout all
the region round about Galilee.
Luther-Bibel . 28 Und die Kunde von ihm erscholl alsbald überall im ganzen
galiläischen Land.
Tekstuitleg van Mc
1,28 . Na de reactie van het volk op het optreden van Jezus volgt dat Jezus
meer bekend wordt doordat de mensen verder vertellen wat ze hebben meegemaakt
. Soms vraagt Jezus om te zwijgen . Reeds na het eerste optreden van Jezus in
de synagoge (Mc
1,21 - Mc
1,22 - Mc
1,23-28) is er sprake van de faam van Jezus : En het gerucht verspreidde
zich over heel de omgeving van Galilea (Mc
1,28) . Dit vers bereidt reeds Mc
1,32 voor waarin verteld wordt dat na de sabbat alle zieken naar Jezus worden
gebracht . Mensen hebben het dus doorverteld .
Mc 1,28 bestaat uit dertien woorden en achtentwintig lettergrepen . Volgorde van de
zinsdelen : nevenschikkend voegwoord , werkwoord in de aoristvorm , onderwerp
, bijwoord van tijd , bijwoord van plaats , plaatsbepaling .
Mc 1,28 | kai exèlthen hè akoè autou euthus pantachou eis holèn tèn perichôron tès Galilaias (en 'nieuws' over hem ging terstond overal uit naar de omstreek van Galilea) . |
Mt 4,24 | kai apèlthen hè akoè autou eis olèn tèn surian (en het 'nieuws' over hem ging weg naar heel Syrië) . |
Mt 9,26 | kai exèlthen hè fèmè autè eis holèn tèn gèn ekeinèn (en deze faam ging uit naar heel dat land) . |
Lc 4,14 | kai fèmè exèlthen kath olès tès perichôrou peri autou (en faam ging uit over heel de omstreek / om-geving rond hem) . |
Lc 4,37 | kai exeporeueto èchos peri autou eis panta topon tès perichôrou (en weerklank over hem trok uit naar elke plaats van de omstreek / om-geving) . |
Mc 1,28 // Lc 4,37 | Lc 4,37 // Mc 1,28 | Mc 1,45 // Lc 5,15 | Mt 9,31 | Lc 5,15 // Mc 1,45 | Lc 7,17 | Lc 7,17 (b) | Lc 4,14 | Mt 4,24 | Mt 28,11 |
kai (en) | kai (en) | ho de ekselthoon ijrksato ... (hij echter zich verwijderd hebbende van hem begon hij...) | hoi de ekselthontes (zij echter zich verwijderd hebbende van hem) | kai (en) | kai (en) | kai (en) | |||
eksijlthen (ging uit) | ekseporeueto (ging uit) | diafiujmizein (bekend maken) | diefijmijsan (maakten bekend) | diijrcheto de mallon (verspreidde zich echter meer) | eksijlthen (ging uit) | fijmij eksijlthen (faam ging uit) | apijlthen (verspreidde zich) | ||
hij | auton (hem) | ho (het) | ho (het) | hij | |||||
akoij (het gehoor - gerucht) | ijchos (weerklank) | ton logon (het gebeuren) | logos (woord) | logos houtos (dit woord - gebeuren) | akoij (het gehoor - gerucht) | ||||
autou (over hem) | peri autou (over hem) | peri autou (over hem) | peri autou (over hem) | autou (over hem) | |||||
euthus (onmiddellijk) | kai (en) | ||||||||
pantachou (overal) | |||||||||
eis (naar) | eis (naar | en (in) | en (in) | kath' (over) | eis (naar) | ||||
holijn (geheel) | panta topon (elke plaats) | holiji (geheel) | holiji (geheel) | pasiji (geheel) | holijs (geheel) | holijn (geheel) | |||
tijn perichooron (de omgeving) | tijs perichoorou (van de omgeving) | tiji giji ekeiniji (dat land) | tiji Ioudaiai (Judea) | tiji perichoorooi (de omgeving) | tijs perichoorou (de omgeving) | tijn Surian (Syrië) | |||
tijs Galilaias (van Galilea) | |||||||||
peri autou (over hem) | |||||||||
55. Uitdrijving van een demon : Mc 1,23-28 // Lc 4,33-37 | 55. Uitdrijving van een demon : Mc 1,23-28 // Lc 4,33-37 | 63. Genezing van een melaatse : Mc 1,40-45 // (Mt 8,2-4) // Lc 5,12-16 | 72. Genezing van twee blinden : Mt 9,27-31 // (Mc 10,46-52 // (Mt 20,29-34) // (Lc 18,35-43) | 63. Genezing van een melaatse : Mc 1,40-45 // (Mt 8,2-4) // Lc 5,12-16 | 110. De zoon van de weduwe van Naïn : Lc 7,11-17 | 110. De zoon van de weduwe van Naïn : Lc 7,11-17 | 21. Begin van Jezus'optreden in Galilea : Mc 1,14-15 // Mt 4,12-17 // Lc 4,14-15 | 24. Jezus leert en geneest : Mc 1,21 // Mt 4,23-25; 5,1-2 // Lc 4,31 |
ekselthoon (letterlijk: uitgegaan zijnde) : er is geen sprake van een plaats
waarbinnen hij is gegaan . Hij is dus niet uitgegaan ; hij heeft zich van Jezus
verwijderd .
diafijmizoo : bekend maken (zie fijmij : woord, mededeling, roem, faam)
Mc 1,28.1.
kai (en) . Taalgebruik in het NT : kai
(en) . Taalgebruik in Mc : kai
(en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et
. Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und.
Mc (555) . Van de 45 verzen in Mc 1 niet in 5 verzen : (1) Mc
1,1 . (2) Mc
1,2 . (3) Mc
1,3 . (4) Mc
1,8 . (5) Mc
1,14 . Er is verandering van personage .
Mc 1,28.2. ind. aor. 3de pers. enk. εξηλθεν = exèlthen (ging uit) van het
werkw. εξερχομαι = exerchomai (uitgaan) . Taalgebruik in het NT : exerchomai
(uit-gaan, naar buiten gaan) . Taalgebruik in de LXX : exerchomai
(uit-gaan, naar buiten gaan) . Taalgebruik in Lc : exerchomai
(uit-gaan, naar buiten gaan) . Mc ( 11) : (1) Mc
1,26 . (2) Mc
1,28 . (3) Mc
1,35 . (4) Mc
2,12 . (5) Mc
2,13 . (6) Mc
4,3 . (7) Mc
6,1 . (8) Mc
8,27 . (9) Mc
9,26 . (10) Mc
11,11 . (11) Mc
14,68 . Lc (8) : (1) Lc
2,1 . (2) Lc
4,14 . (3) Lc
4,35 . (4) Lc
5,27 . (5) Lc
7,17 . (6) Lc
8,5 . (7) Lc
8,35 . (8) Lc
17,29 . Een vorm van εξερχομαι = exerchomai in de LXX (216) , in het NT (742) , in Lc (41) . Een vorm van εξερχομαι = exerchomai (uitgaan) in Mc (38) , in Mc 1 (6) : (1) Mc
1,25 . (2) Mc
1,26 . (3) Mc
1,28 . (4) Mc
1,29 . (5) Mc
1,35 . (6) Mc
1,45 .
- Uit-gaan kan betekenen : van een eerder besloten
ruimte zoals een huis, een stad enz. naar buiten gaan . Het werkwoord wordt
ook vaak gebruikt om het weggaan van een onreine geest uit een persoon aan te
geven .
exerchomai (uit-gaan, naar buiten gaan) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | |
ind. aor. 3de pers. enk. exèlthen | 232 | 165 | 67 | 6 | 11 | 8 | 19 | 11 | 4 | 8 | 25 | 44 |
Mc 1,28.3. bep. lidw. nom. vr. enk. hè (de) . Taalgebruik in het NT : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) . Mc (76) . Mc 1 (6) : (1) Mc 1,5 . (2) Mc 1,15 . (3) Mc 1,28 . (4) Mc 1,30 . (5) Mc 1,33 . (6) Mc 1,42 .
Mc 1,28.4.
nom. vr. enk. akoè (gerucht, gehoor) . Taalgebruik in het NT : akoè
(gerucht, gehoor) . Taalgebruik in Mc : akoè
(gerucht, gehoor) .
Mc (1) Mc
1,28 . Een vorm van akoè (gerucht, gehoor) in Mc in 3 verzen : (1) Mc 1,28 . (2) Mc
7,35 . (3) Mc
13,7 .
Mc 1,28.5. voornaamw. gen. mann. enk. autou (van hem = zijn) van het voornaamw. autos . Taalgebruik in het NT : voornaamwoord autos . Taalgebruik in Mc. : voornaamwoord autos . Mc (13) : (1) Mc 1,3 . (2) Mc 1,5 . (3) Mc 1,6 . (4) Mc 1,7 . (5) Mc 1,19 . (6) Mc 1,20 . (7) Mc 1,22 . (8) Mc 1,25 . (9) Mc 1,26 . (10) Mc 1,28 . (11) Mc 1,36 . (12) Mc 1,41 . (13) Mc 1,42 .
Mc 1,28.6. ευθυς = euthus (tijd : onmiddellijk , dadelijk , terstond ; plaats : rechtstreeks , direct , zonder omwegen) . Taalgebruik in het NT : euthus (onmiddellijk , rechtstreeks) . Taalgebruik in de LXX : euthus (onmiddellijk , rechtstreeks) . euthunô (recht houden , recht maken) .
euthus / eutheôs | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
euthus | 55 | 5 | 50 | 5 | 40 | 2 | 3 | 47 | 50 | |||
eutheôs | 47 | 11 | 36 | 13 | 1 | 6 | 3 | 9 | 3 | 1 | 20 | 23 |
totaal | 102 | 16 | 86 | 18 | 41 | 8 | 6 | 9 | 3 | 1 | 67 | 73 |
Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | ||
40 | 11 | 2 | 1 | 5 | 4 | 5 | 1 | 1 | 3 | 1 | 2 | 3 | 1 |
- Bij Mc in 40 verzen : (1) Mc
1,10 . (2) Mc
1,12 . (3) Mc
1,18 . (4) Mc
1,20 . (5) Mc
1,21 . (6) Mc
1,23 . (7) Mc
1,28 . (8) Mc
1,29 . (9) Mc
1,30 . (10) Mc
1,42 . (11) Mc
1,43 . (12) Mc
2,8 . (13) Mc
2,12 . (14) Mc
3,6 . (15) Mc
4,5 . (16) Mc
4,15 . (17) Mc
4,16 . (18) Mc
4,17 . (19) Mc
4,29 . (20) Mc
5,2 . (21) Mc
5,29 . (22) Mc
5,30 . (23) Mc
5,42 . (24) Mc
6,25 . (25) Mc
6,27 . (26) Mc
6,45 . (27) Mc
6,50 . (28) Mc
6,54 . (29) Mc
7,25 . (30) Mc
8,10 . (31) Mc
9,15 . (32) Mc
9,20 . (33) Mc
9,24 . (34) Mc
10,52 . (35) Mc
11,2 . (36) Mc
11,3 . (37) Mc
14,43 . (38) Mc
14,45 . (39) Mc
14,72 . (40) Mc
15,1 .
- Bij Mc in één vers eutheôs : Mc
7,35 .
euthus (tijd: onmiddellijk, dadelijk, terstond; plaats : rechtstreeks, direct, zonder omwegen) . Taalgebruik in het NT : euthus (onmiddellijk , rechtstreeks) . Taalgebruik in Mc : euthus (onmiddellijk , rechtstreeks) . euthunô (recht houden , recht maken) . Mc 1 (11) : (1) Mc 1,10 . (2) Mc 1,12 . (3) Mc 1,18 . (4) Mc 1,20 . (5) Mc 1,21 . (6) Mc 1,23 . (7) Mc 1,28 . (8) Mc 1,29 . (9) Mc 1,30 . (10) Mc 1,42 . (11) Mc 1,43 . In Mc 1 komt in 11 verzen euthus voor . Dat is veel in verhouding tot de andere hoofdstukken . Dat geeft iets onrustigs . Dikwijls duidt het op een onmiddellijke reactie . In een aantal verzen is de structuur van het vers zeer gelijkaardig opgebouwd . Het marcusevangelie heeft iets ongeduldigs . Er lijkt haast bij het optreden van Jezus te bestaan .
7. πανταχου = pantachou (overal) .
Mc 1,28.8. eis (naar, tot) . Taalgebruik in het NT : eis (naar) . Taalgebruik in het NT : eis (naar) . Voorzetsel van richting . Lat. in / ad . Fr. vers (versus : gedraaid , gekeerd ; vertere : tourner , draaien) / à . Ned. naar . E. for . In 13 verzen in Mc 1 : (1) Mc 1,4 . (2) Mc 1,9 . (3) Mc 1,10 . (4) Mc 1,12 . (5) Mc 1,14 . (6) Mc 1,21 . (7) Mc 1,28 . (8) Mc 1,29 . (9) Mc 1,35 . (10) Mc 1,38 . (11) Mc 1,39 . (12) Mc 1,44 . (13) Mc 1,45 .
Mc 1,28.12.
bep. lidw. gen. vr. enk. tès (de) . Taalgebruik in het NT : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
In vijf verzen in Mc 1 : (1) Mc
1,9 (tès Galilaias = van Galilea) . (2) Mc
1,16 (tès Galilaias = van Galilea) . (3) Mc
1,28 (tès Galilaias = van Galilea) . (4) Mc
1,29 (tès sunagôgès = van de synagoge) . (5) Mc
1,31 (tès cheiros = de hand) .
58. Genezing van Petrus'schoonmoeder . Mc 1,29-31 - Mc 1,29-31 - Mt 8,14-15 - Lc 4,38-39 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Mc (Marcus) -- Mc 1 -- Mc 1,29 - Mc 1,30 - Mc 1,31 -
De schoonmoeder van Simon (Mc 1,29-31)
We knopen terug aan bij ons vorig verhaal van Jezus’ eerste bezoek op sabbat aan de synagoge van Kafarnaüm. Jezus en de tweemaal-twee broers verlaten de synagoge en gaan naar het huis van de schoonmoeder van Simon. Ze verwachten dat ze aan tafel kunnen gaan voor de maaltijd. Dat is niet het geval. De leerlingen van Jezus vertellen aan Jezus dat de schoonmoeder van Simon met koorts te bed ligt. Jezus gaat naar haar toe, neemt haar bij de hand en doet haar opstaan. De koorts verdwijnt en de vrouw bedient hen.
Zoals Marcus het verhaal vertelt, zouden we de indruk kunnen krijgen dat hij het vertelt om Jezus als wonderman in de verf te zetten. Ons oog valt op het wonderbaarlijke. We dreigen de vrouw uit het oog te verliezen. Ze ligt op sabbat met koorts te bed. We zijn geneigd om het als een fait divers te bekijken. Maar dit is het wellicht niet. Het volk van Israël wordt voorgesteld als een bruid voor JHWH. De vrouw zou wel eens het volk van Israël kunnen symboliseren. De toestand van de vrouw zou wel eens kunnen wijzen op de toestand van het volk van Israël: het ligt neer met koorts. En dat op sabbat! De gebedsdienst in de synagoge wordt niet gevolgd door een feestelijke maaltijd.
Wat is er toch met het volk van Israël aan de hand? In de synagoge is er verdeeldheid en thuis is er geen feestvreugde.
Marcus zegt dat Jezus de vrouw geneest en dat zij hen bedient. Marcus wil geen rollenpatroon van mannen en vrouwen bevestigen. Die zou erin bestaan dat mannen naar de gebedsdienst gaan en de vrouw voor het huishouden zorgt, dat mannen zich te goed doen aan de maaltijd en vrouwen opdienen.
Maar waar is de vrouw van Simon? Zij zou hen toch ook kunnen bedienen. Waarom is de schoonmoeder ziek?
Opnieuw klinkt de boodschap van Jezus: verbondenheid en solidariteit, éénheid en engagement. De ene mens zet zich voor de andere in, en niet ten koste van de andere.
Jezus en de leerlingen | de schoonmoeder van Simon | de leerlingen | Jezus | de koorts | de schoonmoeder van Simon |
Mc 1,29 | Mc 1,30 | Mc 1,30 | Mc 1,31 | Mc 1,31 | Mc 1,31 |
kai (en) : begin van de zin en van het vers + 2X kai (en) bij zinsdelen | de (echter) : tweede woord in de zin | kai (en) bij het begin van de zin | kai (en) bij het begin van de zin en van het vers | kai (en) bij het begin van de zin | kai (en) bij het begin van de zin |
Zes nevenschikkende zinnen , waarvan vijf beginnen met kai (en) en één met de (echter) ; zes scènes , vierenveertig woorden , zesennegentig lettergrepen .
Na het verhaal van het handelen van Jezus in woord en daad in de synagoge , volgt een verhaal van een genezing door Jezus buiten de synagoge . In de synagoge wordt een man van een onreine geest bevrijd , in het huis van de schoonmoeder van Simon wordt een vrouw van koorts bevrijd .
Een wonderverhaal kent een bepaald schema . Eerst wordt de zieke in beeld gebracht . Dan doet de zieke of de omgeving van de zieke een beroep op hulp . De hulpverlener (genezer) stelt soms bepaalde voorwaarden . De hulpverlener spreekt bepaalde woorden uit of stelt bepaalde handelingen . De zieke wordt genezen . Vaak volgt hierop een reactie van de omstaanders .
Mc 1,29 - Mc 1,29 - 58. Genezing van Petrus'schoonmoeder : Mc 1,29-31 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Mc (Marcus) -- Mc 1 -- Mc 1,29 - Mc 1,30 - Mc 1,31 -- Mt 8,14-15 - Lc 4,38-39 -- Mt 8,14 -- Lc 4,38 - | ||||||||||||||||
|
Statenvertaling . 29 En van stonde aan uit de synagoge gegaan zijnde, kwamen
zij in het huis van Simon en Andreas, met Jakobus en Johannes.
King James Bible . And forthwith, when they were come out of the synagogue,
they entered into the house of Simon and Andrew, with James and John.
Luther-Bibel . 29 Und alsbald gingen sie aus der Synagoge und kamen in das Haus
des Simon und Andreas mit Jakobus und Johannes.
Tekstuiitleg van Mc
1,29 . Dit vers Mc
1,29 telt 17 woorden , 36 (2 X 2 X 2 X 2 X 2) lettergrepen en 88 (2 X 2
X 2 X 11) letters . De getalswaarde van Mc
1,29 is 10375 (5 X 5 X 5 X 83) .
Onze tekst begint met het koppelwoordje "en" (Grieks : kai) . In verhaalvorm
wordt - ook bij ons - het koppelwoordje "en" gebruikt : en... en... en... Dit
woordje breit dan het verhaal aan elkaar . Dat zien we bijvoorbeeld in Mc
1,21 - Mc
1,22 - Mc
1,23-28 . Daar wordt dat woordje wel meer dan tienmaal gebruikt in het verhaal
.
Dit koppelwoordje zou niet zoveel betekenis hebben indien het niet gevolgd was
door een ander woordje nl. "terstond , onmiddellijk , direct , rechtstreeks"
(Grieks : euthus) . Zoals we in de tabel zien , combineert Marcus wel meer het
koppelwoordje "en" en de versterking ervan . Deze woordencombinatie kan een
koppeling geven tussen een voorgaande en een volgende zin of tussen het ene
verhaal en het volgende verhaal . Door zo'n koppeling horen de zinnen of de
verhalen dan bij elkaar .
In ons geval staat "en terstond" aan het begin van het verhaal .
Het komt wel vaker bij Marcus voor dat "en terstond" deel uitmaakt van een deelzin
en dat het deelwoord volgt op "en terstond" . In de tabel kan je dat bekijken
.
Nu kunnen we er niet meer onderuit om ons vers in relatie te brengen tot het
vorige verhaal (Mc
1,21 - Mc
1,22 - Mc
1,23-28) en tot het begin van dat verhaal (Mc
1,21) . Beide verhalen sluiten op elkaar aan . Het verhaal van Mc
1,21 - Mc
1,22 - Mc
1,23-28 speelt zich af in de synagoge , het volgende verhaal buiten de synagoge
(Mc 1,29 en volgende) .
In Mc
1,21 lezen we : "en terstond op sabbat binnengegaan in de synagoge" .
in Mc
1,29 lezen we : "en terstond uit de synagoge uitgegaan" .
Dat in Mc
1,21 het deelwoord in het enkelvoud en in Mc
1,29 in het meervoud staat , heeft te maken met het hoofdwerkwoord
.
Mc 1,29 Καὶ εὐθὺς ἐκ τῆς συναγωγῆς ἐξελθόντες ἦλθον εἰς τὴν οἰκίαν Σίμωνος καὶ Ἀνδρέου μετὰ Ἰακώβου καὶ Ἰωάννου.
Vertaling: En zij gingen onmiddellijk uit de synagoge en gingen naar het huis van Simon en Andres samen met Iakobus en Johannes.
Mc 1,29 καὶ (= kai: en; nevenschikkend vw. D.: und. E.: and. Fr.: et. Lat.: et. Hebr.: wë. Arab.: wa) εὐθὺς (= euthus: onmiddellijk, rechtstreeks; bv nw als bijwoord) ἐκ (= ek of εξ = ex: uit; + gen; vz) τῆς (= tès: van de, bep lidw gen vr enk van het bep lidw ὁ = ho , ἡ = hè , το = to: de - het) συναγωγῆς (= sunagôgès: uit de synagoge; zn gen vr enk van het zn συναγωγη = sunagôgè: synagoge; zie het wkw συναγω = sunagô: samendrijven, samen'stromen'; voorvoegsel sun-: samen, stam s-m/n + stam ag-) ἐξελθόντες (= ekselthontes; uitgegaan zijnde; wkw act part aor nom mann mv van het wkw εξερχομαι = exerchomai: uitgaan, naar buiten gaan ; zie het wkw ἐρχόμαι = erchomai: gaan, komen; 2 wkw met verschillende stammen: ερχ = erch en ελ = el: Baeyens 102,136, zie Fr.: al-ler; om de aor van het wkw αρχομαι = archomai: beginnen en ἐρχόμαι = erchomai: gaan, komen, van elkaar te onderscheiden) ἦλθον (= èlthon: zij kwamen; wkw act ind aor 3de pers mv van het wkw ἐρχόμαι = erchomai: gaan, komen; 2 wkw met verschillende stammen: ερχ = erch en ελ = el: Baeyens 102,136, zie Fr.: al-ler; om de aor van het wkw αρχομαι = archomai: beginnen en ἐρχόμαι = erchomai: gaan, komen, van elkaar te onderscheiden) εἰς (= eis: naar; vz van plaats) τὴν (= tèn; bep lidw acc vr enk van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = hè, το = to: de - het) οἰκίαν (= oikian: huis; zn acc vr enk van het zn οικια = oikia: huis) Σίμωνος (= simônos: van Simon; zn eigennaam gen mann enk van het zn σιμων = Simôn: Simon) καὶ (= kai: en; nevenschikkend vw. D.: und. E.: and. Fr.: et. Lat.: et. Hebr.: wë. Arab.: wa) Ἀνδρέου (= andreou: van Andreas; zn eigennaam gen mann enk van het zn Ἀνδρέας: Andreas) μετὰ (= meta: met, na; vz met gen, acc) Ἰακώβου (= iakôbou: met Jakobus; zn eigennaam gen mann enk van het zn nw ιακωβος = jakôbos: Jakobus) καὶ (= kai: en; nevenschikkend vw. D.: und. E.: and. Fr.: et. Lat.: et. Hebr.: wë. Arab.: wa) Ἰωάννου (= Jôannou: van Johannes; zn eigennaam gen mann enk van het zn ιωαννης = Jôannès: Johannes).
Mc 1,29.1. kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Taalgebruik in Mc : kai (en) . In Mc 1,29-31 komt 7X kai (en) en 1X de (echter) voor . De versindeler heeft de perikope in 3 verzen ingedeeld . Er zijn evenwel 6 hoofdzinnen , waarvan 5 met kai (en) beginnen en 1 de (echter) bevat . Kai (en) koppelt de leerlingen twee aan twee (Simon en Adreas , Jakobus en Johannes) . Van de 45 verzen in Mc 1 niet in 5 verzen : (1) Mc 1,1 . (2) Mc 1,2 . (3) Mc 1,3 . (4) Mc 1,8 . (5) Mc 1,14 . Er is verandering van personage .
Mc 1,29.2.
euthus (tijd: onmiddellijk, dadelijk, terstond; plaats : rechtstreeks, direct,
zonder omwegen) . Taalgebruik in het NT : euthus
(onmiddellijk , rechtstreeks) . Taalgebruik in Mc : euthus
(onmiddellijk , rechtstreeks) .
Mc (40) . Mc 1 (11) : (1) Mc
1,10 . (2) Mc
1,12 . (3) Mc
1,18 . (4) Mc
1,20 . (5) Mc
1,21 . (6) Mc
1,23 . (7) Mc
1,28 . (8) Mc
1,29 . (9) Mc
1,30 . (10) Mc
1,42 . (11) Mc
1,43 . Voor de 8ste maal gebruikt Marcus euthus . Het is de 4de maal dat
het bij een participium aorist staat .
In Mc 1 komt in elf verzen euthus voor . Dat is veel in verhouding tot de andere
hoofdstukken . Dat geeft iets onrustigs . Dikwijls duidt het een onmiddellijke
reactie aan . In een aantal verzen is de structuur van het vers zeer gelijkaardig
opgebouwd .
In Mc 1 staat in negen verzen kai euthus (niet in : (7) Mc
1,28 . (11) Mc
1,43) . In deze negen verzen staat kai euthus (en...) bij het begin van
de zin en soms bij het begin van een pericope . In zeven verzen volgt onmiddellijk
een werkwoordvorm (participium of hoofdwerkwoord) ; niet in : (2) Mc
1,12 . (5) Mc
1,21 . (7) Mc
1,28 . (8) Mc
1,29 .
Mc 1,29.3.
ek (uit) . Taalgebruik in het NT : ek
(uit) . Taalgebruik in Mc : ek
(uit) . Ned. uit . D. aus . E. out . Fr. de .
De vorm ek (uit) in drie verzen in Mc 1 : (1) Mc
1,10 . (2) Mc
1,11 . (3) Mc
1,29 .
ex (uit) in twee verzen in Mc 1 : (1) Mc
1,25 . (2) Mc
1,26 .
Mc 1,29.4.
bep. lidw. gen. vr. enk. tès (de) . Taalgebruik in het NT : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
In vijf verzen in Mc 1 : (1) Mc
1,9 (tès Galilaias = van Galilea) . (2) Mc
1,16 (tès Galilaias = van Galilea) . (3) Mc
1,28 (tès Galilaias = van Galilea) . (4) Mc
1,29 (tès sunagôgès = van de synagoge) . (5) Mc
1,31 (tès cheiros = de hand) .
Mc 1,29.5.
gen. vr. enk. sunagôgès (uit de synagoge) van het zelfst. naamw.
sunagôgè (synagoge) . Taalgebruik in het NT : sunagôgè
(synagoge) . Taalgebruik in Mc : sunagôgè
(synagoge) . Mc (1) : Mc
1,29 .
Een vorm van sunagôgè (synagoge) in Mc 1 (4) : (1) Mc
1,21 (acc. sunagôgèn) . (2) (1) Mc
1,23 (dat. sunagôgè(i) . (3) Mc
1,29 (gen. sunagôgès) . (1) Mc
1,39 (acc. sunagôgas) .
Mc 1,29.3.
- 5.
- Mc 1,21 : eis tèn sunagôgèn (naar de synagoge) .
- Mc 1,23 : en tè(i) sunagôgè(i) (in de synagoge) .
- Mc 1,29 : ek tès sunagôgès (uit de synagoge) .
Mc 1,29.6.
part. aor. nom. mann. mv. exelthontes (uitgegaan) van het werkw. exerchomai
(uitgaan) . Taalgebruik in het NT : exerchomai
(uit-gaan, naar buiten gaan) . Taalgebruik in Mc : exerchomai
(uit-gaan, naar buiten gaan) . Uit-gaan kan betekenen : van een eerder besloten
ruimte zoals een huis, een stad enz. naar buiten gaan . Het werkwoord wordt
ook vaak gebruikt om het weggaan van een onreine geest uit een persoon aan te
geven .
Mc (5) : (1) Mc
1,29 . (2) Mc
3,6 . (3) Mc
6,12 . (4) Mc
9,30 . (5) Mc
16,20 . In Mc
1,29 gaan Jezus en zijn leerlingen uit de synagoge . Ze gaan naar het huis
van de schoonmoeder van Simon die ziek is . Jezus geneest haar . In Mc
3,6 gaan de Farizeeën uit de synagoge en geven ze met de Herodianen
het raadsbesluit om Jezus om te brengen .
Een vorm van exerchomai (uitgaan) in Mc (38) , in Mc 1 (6) : (1) Mc
1,25 . (2) Mc
1,26 . (3) Mc
1,28 . (4) Mc
1,29 . (5) Mc
1,35 . (6) Mc
1,45 .
exelthontes ekèruxan (uitgegaan verkondigden zij) . Mc (2) : (1) Mc
6,12 . (2) Mc
16,20 . In beide gevallen gaat het om de uitvoering van de zendingsopdracht
van Jezus aan zijn leerlingen . Jezus zelf had die opdracht : Mc
1,38 : opdat ik daar zou verkondigen , want daarvoor ben ik uitgegaan .
De eerste die doet wat Jezus doet , is de genezen melaatse in Mc
1,45 : hij echter uitgegaan begon te verkondigen .
eiselthôn eis tèn sunagôgèn (de synagoge binnengegaan) (Mc 1,21) linkt aan ek tès sunagôgès exelthontes (de synagoge uitgegaan)
(Mc 1,29)
. Chiastische structuur. Mc 1,21b-28 speelt zich af in de synagoge .
Mc 1,29.7. ind. aor. 3de pers. mv. ηλθον = èlthon (zij gingen) van het werkw. ερχομαι = erchomai (gaan, komen) . Taalgebruik in het NT : erchomai (gaan, komen) . Taalgebruik in de LXX : erchomai (gaan, komen) . Taalgebruik in Mc. : erchomai (gaan, komen) . ηλθον = èlthon (ik kwam of zij kwamen) : Mt (8) : (1) Mt 5,17a en Mt 5,17b . (2) Mt 7,25 . (3) Mt 7,27 . (4) Mt 9,13 . (5) Mt 10,34a en Mt 10,34b . (6) Mt 10,35 . (7) Mt 14,34 . (8) Mt 21,1 . Mc (9) : (1) Mc 1,29 . (2) Mc 5,1 . (3) Mc 6,53 . (4) Mc 9,33 . (5) Mc 14,16 . ('6') Mc 2,17 ; ('7') Mc 3,8 . ('8') Mc 5,14 . ('9') Mc 6,29 . Lc (11) : (1) Lc 1,59 . (2) Lc 2,44 . (3) Lc 3,12 . (4) Lc 4,42 . (5) Lc 5,7 . (6) Lc 6,18 . (7) Lc 8,35 . (8) Lc 12,49 . (9) Lc 23,33 . (10) Lc 24,1 . (11) Lc 24,23 . In 1 vers staat de 1ste persoon (Mc 2,17) , in de andere verzen staat de 3de persoon meervoud . In Mc 4,35 staat de cohortativus in de aoristvorm en in de 1ste pers. mv. . Dit zou de aorist en de 3de pers. mv. in Mc 5,1 kunnen verklaren . Een vorm van ερχομαι = erchomai (gaan, komen) in de LXX (1054) , in het NT (631) , in Mt (111) , Mc (86) , Lc (100) , Joh (156) Samen in de ev. (453) . Rest NT (178) .
erchomai (gaan, komen) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
ind. aor. 1ste p. enk. + 3de p. mv. èlthon | 197 | 136 | 61 | 8 | 9 | 11 | 17 | 11 | 4 | 1 | 28 | 45 |
- Hebreeuws . prefix verbindingswoord wë + act. qal imperf. 3de pers. mann. mv. וַיָּבֹאוּ= wajjâbo´û
(en zij gingen) OF prefix verbindingswoord wë + act. hifil imperf. 3de pers. mann. mv. וַיָּבִאוּ = wajjâbhi´û
(en zij lieten komen, zij brachten) van het werkw. בָּא = bâ´
(gaan, komen) . Taalgebruik in Tenakh : bâ´
(gaan, komen) . Getalswaarde : beth = 2 , aleph = 1 ; totaal : 3 . Structuur
: 2 - 1 . Spiegelbeeld van het woord אַב = ´ab (vader) . Tenakh (195) . Pentateuch
(47) . Eerdere Profeten (99) Latere Profeten (14) . 12 Kleine
Profeten (2) . Geschriften (33) . Een vorm van בָּא = bâ´
(gaan, komen) in Tenakh (2552) .
- Wie is onderwerp van het hoofdwerkwoord in Mc
1,29 ? Vanuit Mc
1,21 zouden we de indruk kunnen hebben dat alleen Jezus naar de synagoge
ging , omdat daar de deelzin (en terstond op sabbat binnengegaan in de synagoge
onderwees hij... ) in het enkelvoud staat . Maar vanuit Mc
1,29 wordt verondersteld dat ook Simon , Andreas , Jakobus en Johannes in
de synagoge aanwezig waren . Deze vier en Jezus vormen een groep van vijf personen
. Deze groep kwam als groep naar voren in Mc
1,21 (en zij gaan naar Kafarnaüm) nadat Jezus vier personen bij het
meer van Galilea had geroepen (Mc
1,16-20) .
Deze groep van vijf personen verlieten de synagoge . Ze gingen naar het huis
van Simon en Andreas , samen met Jakobus en Johannes . Zoals in Mc
1,16-20 duiken hier opnieuw de twee paren broers op : het eerste paar is
Simon en Andreas . Het tweede paar is Jakobus en Johannes .
Het gemeenschappelijk kenmerk van deze groep van vijf personen is dat ze zich
verplaatsen ; in Mc
1,21 gaan ze naar Kafarnaüm , in Mc
1,29 verlaten ze de synagoge en gaan ze naar het huis van... Het zijn plaatsveranderingen
.
Mc 1,29.8. εις = eis (naar) . Taalgebruik in het NT : eis (naar) . Taalgebruik in de LXX : eis (naar) . εις = eis (naar) . Taalgebruik in het NT : eis (naar) . Taalgebruik in de LXX : eis (naar) . Mc 1 (13) : (1) Mc 1,4 . (2) Mc 1,9 . (3) Mc 1,10 . (4) Mc 1,12 . (5) Mc 1,14 . (6) Mc 1,21 . (7) Mc 1,28 . (8) Mc 1,29 . (9) Mc 1,35 . (10) Mc 1,38 . (11) Mc 1,39 . (12) Mc 1,44 . (13) Mc 1,45 .
eis (naar) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 |
6930 | 5336 | 1594 | 215 | 151 | 210 | 181 | 260 | 504 | 73 | 576 | 757 | 427 | 77 | 13 | 5 | 6 | 8 | 11 | 14 | 9 | 10 | 11 | 13 | 8 | 7 | 8 | 20 | 3 | 5 |
- Ned. : naar . D. : nach . E. : for . Fr. : vers (versus : gedraaid , gekeerd ; vertere : tourner , draaien) / à . Grieks : εις = eis (naar) . Taalgebruik in het NT : eis (naar) . Lat. : in / ad .
7. - 8. ηλθον εις = èlthon eis (zij gingen naar) . LXX (38) . NT (17) : (1) Mt
14,34 . (2) Mt
21,1 . (3) Mc
1,29 . (4) Mc
5,1 . (5) Mc
14,16 . (6) Joh
4,45 . (7) Joh
6,24 . (8) Joh
12,27 . (9) Hnd 13,13 . (10) Hnd 13,51 . (11) Hnd 14,24 . (12) Hnd 15,30 . (13) Hnd 17,1 . (14) Hnd 21,8 . (15) Hnd 22,11 . (16) 2
Kor 1,23 . (17) Gal 1,23 .
- Mc (5) . In 5 verzen
gaan Jezus en zijn leerlingen naar een bepaalde plaats : èlthon (zij
gingen) + eis (naar : voorzetsel van plaats) + plaatsbepaling : (1) Mc
1,29 (naar het huis van Simon) . (2) Mc
5,1 (naar de overzijde van het meer) . (3) Mc
6,53 (naar Genesaret) . (4) Mc
9,33 (naar Kafarnaüm) . (5) Mc
14,16 (naar de stad) .
Mc 1,29.7.
- 8. In 5 verzen gaan Jezus en zijn leerlingen naar een bepaalde plaats : èlthon
(zij gingen) + eis (naar : voorzetsel van plaats) + plaatsbepaling .
(1) Mc
1,29 (èlthon eis tèn oikian... = zij gingen naar het huis
van de schoonmoeder van Simon) .
(2) Mc
5,1 (kai èlthon eis to peran tès thalassès = zij gingen
naar de overzijde van het meer) .
(3) Mc
6,53 (èlthon eis Gennèsaret = zij gingen naar Gennesaret)
.
(4) Mc
9,33 (kai èlthon eis Kafarnaoum = zij gingen naar Kafarnaüm)
.
(5) Mc
14,16 (kai èlthon eis tèn polin = zij gingen naar de stad)
.
Mc 1,29.9. bep. lidw. acc. vr. enk. την = tèn (de) van het bepaald lidw. vr. enk. ἡ = hè . Taalgebruik in het NT : bepaald lidwoord . Taalgebruik in de LXX : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald lidwoord . Mc 1 (12) : (1) Mc 1,2 . (2) Mc 1,3 . (3) Mc 1,6 . (4) Mc 1,12 . (5) Mc 1,14 . (6) Mc 1,16 . (7) Mc 1,21 . (8) Mc 1,28 . (9) Mc 1,29 . (10) Mc 1,33 . (11) Mc 1,39 . (12) Mc 1,41 .
lidw. enk. | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
9. | acc. vr. enk. tèn | 109 | 12 | 4 | 5 | 9 | 9 | 11 | 10 | 4 | 5 | 11 | 5 | 6 | 3 | 7 | 6 | 2 | 6161 | 4889 | 1272 | 180 | 109 | 149 | 121 | 198 | 404 | 111 | 438 | 559 |
Totaal | 940 | 67 | 45 | 41 | 64 | 70 | 71 | 62 | 36 | 66 | 71 | 40 | 59 | 53 | 106 | 61 | 28 | 54298 | 42002 | 12296 | 1648 | 940 | 1649 | 1422 | 1696 | 4013 | 928 | 4237 | 5659 |
- Nederl. . : bepaald lidwoord de / het . Arabisch : bepaald lidw. اَل = ´al (de) . D. : der , die , das enz. . E. : the . Fr. : le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) . Gr. ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het) . Taalgebruik in het NT : bepaald lidwoord . Hebreeuws : הַ = ha (de, het) . Taalgebruik in Tenakh : ha (de, het) .
Mc 1,29.10. acc. vr. enk. οικιαν = oikian (huis) van het zelfst. naamw. οικια = oikia (huis) . Taalgebruik in het NT : oikia (huis) . Taalgebruik in de LXX : oikia (huis) . Taalgebruik in Mc : oikia (huis) . Mc (7) : (1) Mc 1,29 . (2) Mc 3,27 . (3) Mc 6,10 . (4) Mc 7,24 . (5) Mc 10,10 . (6) Mc 10,29 . (7) Mc 13,34 . Parallellen : (1) Mt 7,24 // Lc 6,48 . (2) Mt 7,26 // Lc 6,49 . (3) Mt 8,14 // Mc 1,29 // Lc 4,38 . (4) Mt 12,29 // Mc 3,27 . (5) Mc 6,10 // Lc 9,4 . (6) Mc 10,29 // Lc 18,29 // Mt 19,29 . Een vorm van οικια = oikia (huis) in de LXX (268) , in het NT (94) .
oikia (huis) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. |
acc. vr. enk. oikian | 119 | 81 | 38 | 11 | 7 | 12 | 5 | 3 | 30 | 30 | 2 | 1 | ||
totaal | 318 | 228 | 90 | 24 | 16 | 24 | 5 | 12 | 9 | 64 | 69 |
oikia (huis) | Mt | Mc | Lc | syn. |
acc. vr. enk. oikian | 11 : (1) Mt 2,11 . (2) Mt 7,24 . (3) Mt 7,26 . (4) Mt 8,14 . (5) Mt 9,23 . (6) Mt 9,28 . (7) Mt 10,12 . (8) Mt 12,29 . (9) Mt 13,36 . (10) Mt 17,25 . (11) Mt 24,43 . | 7 : (1) Mc 1,29 . (2) Mc 3,27 . (3) Mc 6,10 . (4) Mc 7,24 . (5) Mc 10,10 . (6) Mc 10,29 . (7) Mc 13,34. | 12 : (1) Lc 4,38 . (2) Lc 6,48 . (3) Lc 6,49 . (4) Lc 7,44 . (5) Lc 8,51 . (6) Lc 9,4 . (7) Lc 10,5 . (8) Lc 10,7 . (9) Lc 15,8 . (10) Lc 18,29 . (11) Lc 22,10 . (12) Lc 22,54 . | 30 : (1) Mt 7,24 // Lc 6,48 . (2) Mt 7,26 // Lc 6,49 . (3) Mt 8,14 // Mc 1,29 // Lc 4,38 . (4) Mt 12,29 // Mc 3,27 . (5) Mc 6,10 // Lc 9,4 . (6) Mc 10,29 // Lc 18,29 // Mt 19,29 . |
totaal | 24 | 16 | 24 | 64 |
- Ned. : huis . D. : Hause . E. : house . Fr. : maison . Grieks : οικος = oikos (huis) . Taalgebruik in het NT : oikos (huis) . Hebreeuws : בַּיִּת = bajith (huis) . Taalgebruik in Tenakh : bajith (huis) . Lat. : domus .
Mc 1,29.8.
- 10. εις την οικιαν = eis tèn oikian (naar het huis...) . LXX (28) . NT (17) . Mt (8) . Mc (3) : (1) Mc
1,29 . (naar het huis gaan) . (2) Mc
3,27 (binnengegaan in het huis) . (3) Mc
10,10 . Lc (5) . Hnd (1) .
- εις οικιαν = eis oikian (naar een huis) . LXX (17) . NT (4 of 5) : (1) Mc
6,10 (indien je in een huis zoudt binnengaan). (2) Mc
7,24 (variante lezing) (binnengegaan in een huis) . (3) Lc
10,7 . (4) Hnd 18,7 . (5) 2
Joh 1,10 .
Mc 1,29.11.
gen. mann. enk. Simônos van het zelfst. naamw. Simôn (Simon) . Taalgebruik
in het NT : Simôn
(Simon) . Taalgebruik in Mc : Simôn
(Simon) . 1. Simon = Petrus . 2. Simon , de Kananeeër of Simon , de
zeloot : Mc
3,18 . 3. Simon , de melaatse : Mc
14,3 . 4. Simon van Cyrene : Mc
15,21 .
Een vorm van Simôn 'Simon) in Mc 1 (5) : (1) Mc
1,16 (acc. Simôna) . (2) Mc
1,16 (gen. Simônos) . (3) Mc
1,29 (gen. Simônos) . (4) Mc
1,30 (gen. Simônos) . (5) Mc
1,36 (nom. Simon) .
Mc 1,29.12. kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Taalgebruik in Mc : kai (en) . In Mc 1,29-31 komt 7X kai (en) en 1X de (echter) voor . De versindeler heeft de perikope in 3 verzen ingedeeld . Er zijn evenwel 6 hoofdzinnen , waarvan 5 met kai (en) beginnen en 1 de (echter) bevat . Kai (en) koppelt de leerlingen twee aan twee (Simon en Adreas , Jakobus en Johannes) . Van de 45 verzen in Mc 1 niet in 5 verzen : (1) Mc 1,1 . (2) Mc 1,2 . (3) Mc 1,3 . (4) Mc 1,8 . (5) Mc 1,14 .
13. acc. mann. enk. andrean (Andreas) . Taalgebruik in het NT : andreas
(Andreas) . Taalgebruik in Mc : andreas
(Andreas) .
Mc (1) : Mc
13,3 . Een vorm van andreas (Andreas) in 4 verzen in Mc . In het kwartet
van Mc
13,3 komt hij op de 4de plaats . Zo komt hij ook op de vierde plaats in
het verhaal van de roeping van de twaalf (Mc
3,18) . Dit is telkens het geval wanneer zijn broer Simon de naam Petrus
draagt . Hij heeft dus zijn plaats moeten afstaan aan Jakobus en Johannes .
In Mc
1,16 en Mc
1,29 wordt hij op de tweede plaats na zijn broer Simon vermeld.
Mc 1,29.14.
meta (met , na) . Taalgebruik in het NT : meta
(na , met) . Taalgebruik in Mc : meta
(na , met) . Voorzetsel . Hebr. `im .
-- Lat. cum . Ned. met (Gr. me - ta = met die dingen) . D. mit . E. with . Fr.
avec (< apud hoc : met dat) .
-- Lat. post-quam . Ned. na-dat . D. nachdem . Fr. après (< ad pressum
= tot ge-perst , opeengeperst ; primere , pressum : persen ) . E. after .
Mc 1 (4) : (1) Mc
1,13 (meta + gen. : met) . (2) Mc
1,14 (meta + acc. : na) . (3) Mc
1,20 (meta + gen. : met) . (4) Mc
1,29 (meta + gen. : met) .
15.
Mc 1,29.16. kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Taalgebruik in Mc : kai (en) . In Mc 1,29-31 komt 7X kai (en) en 1X de (echter) voor . De versindeler heeft de perikope in 3 verzen ingedeeld . Er zijn evenwel 6 hoofdzinnen , waarvan 5 met kai (en) beginnen en 1 de (echter) bevat . Kai (en) koppelt de leerlingen twee aan twee (Simon en Adreas , Jakobus en Johannes) . Van de 45 verzen in Mc 1 niet in 5 verzen : (1) Mc 1,1 . (2) Mc 1,2 . (3) Mc 1,3 . (4) Mc 1,8 . (5) Mc 1,14 . .
17. gen. mann. enk. iôannou (Johannes) van de eigennaam Iôannès
(Johannes) . Taalgebruik in het NT : Iôannès
(Johannes) . Taalgebruik in Mc : Iôannès
(Johannes) . Hebr. jôchanan . Ned. Johan . D. Johannes . Fr. Jean
. E. John .
Mc (2) : (1) Mc
1,29 . (2) Mc
10,41 .
Mc 1,30 - Mc 1,30 - 58. Genezing van Petrus'schoonmoeder : Mc 1,29-31 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Mc (Marcus) -- Mc 1 -- Mc 1,29 - Mc 1,30 - Mc 1,31 -- Mt 8,14-15 - Lc 4,38-39 -- Mt 8,14 -- Lc 4,38 - | ||||||||||||||||
|
Statenvertaling . 30 En Simons vrouws moeder lag met de koorts; en terstond
zeiden zij Hem van haar.
King James Bible . But Simon's wife's mother lay sick of a fever, and anon they
tell him of her.
Luther-Bibel . 30 Und die Schwiegermutter Simons lag darnieder und hatte das
Fieber; und alsbald sagten sie ihm von ihr.
Tekstuitleg van Mc 1,30 . Dit vers Mc 1,30 telt 12 (2 X 2 X 3) woorden en 67 letters . De getalswaarde van Mc 1,30 is 8857 (17 X 521) .
Mc 1,30 ἡ δὲ πενθερὰ Σίμωνος κατέκειτο πυρέσσουσα, καὶ εὐθὺς λέγουσιν αὐτῷ περὶ αὐτῆς.
Vertaling: Maar de schoonmoeder van Simon lag koortsig neer te bed en onmiddellijk spreken zij hem over haar.
Mc 1,30 ἡ (= hè: de; bep lidw nom vr enk van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = hè, το = to: de - het) δὲ (= de: tegenover, echter; nevenschikkend vw) πενθερὰ (= penthera: schoonmoeder;
zn nom vr enk) Σίμωνος (= simônos: van Simon; zn eigennaam gen mann enk van het zn σιμων = Simôn: Simon) κατέκειτο ( = katekeito: hij / zij lag neer; wkw med ind imperf 3de pers enk van het wkw κατακειμαι = katakeimai: neerliggen) πυρέσσουσα (= puressousa: koortsig; wkw act part praes nom vr enk van het wkw πυρεσσω = puressô; koorts hebben; πυρ = pur: vuur), καὶ (= kai: en; nevenschikkend vw. D.: und. E.: and. Fr.: et. Lat.: et. Hebr.: wë. Arab.: wa) εὐθὺς (= euthus: onmiddellijk, rechtstreeks; bv nw als bijwoord) λέγουσιν (= legousin: zij zeggen; wkw act ind praes 3de pers mv van het wkw λεγω = legô: zeggen; voor de vervoeging worden twee wkw met hun verschillende stammen gebruikt: leg, Feg, Fer bij het wkw λεγω = legô: zeggen; Baeyens nr 136 blz 102; l-eg - Ned. z-eg , - aor επ = ep) αὐτῷ (= autô: aan hem; pers vnw 3de pers dat mann enk van het pers vnw 3de pers enk: αυτος - αυτη - αυτο: autos - autè - auto: hij - zij - het) περὶ (= peri: over; vz + gen; stam: p/v - r) αὐτῆς (= autès: van haar; pers vnw 3de pers gen vr enk van het pers vnw αυτος = αυτος: hij).
Mc 1,30.1.
bep. lidw. nom. vr. enk. hè (de) . Taalgebruik in het NT : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Mc (76) . Mc 1 (6) : (1) Mc
1,5 . (2) Mc
1,15 . (3) Mc
1,28 . (4) Mc
1,30 . (5) Mc
1,33 . (6) Mc
1,42 .
Mc 1,30.2.
de (echter) . Taalgebruik in het NT : de
(echter) . Taalgebruik in Mc : de
(echter) . Partikel . Het staat steeds als tweede woord in de zin . Het
kan een lichte tegenstelling aanduiden . Om verandering van personage of situatie
in de zin aan te duiden .
In vijf verzen in Mc
1 : (1) Mc
1,8 . (2) Mc
1,14 . (3) Mc
1,30 . (4) Mc
1,32 . (5) Mc
1,45 .
Mc 1,30.1. - 2. hè de . In drieënvijftig verzen in het NT . In acht verzen bij Marcus :
Mc 1,30.3. nom. vr. enk. πενθερα = penthera (schoonmoeder) . Taalgebruik in het NT : penthera (schoonmoeder) . Taalgebruik in de LXX : penthera (schoonmoeder) . Bijbel (7) . OT (4) : (1) Rt 2,18 . (2) Rt 2,19 . (3) Rt 3,1 . (4) Rt 3,6 . NT (3) : (1) Mc 1,30 . (2) Lc 4,38 . (3) Lc 12,53 . Een vorm van πενθερα = penthera (schoonmoeder) in de LXX (13) , in het NT (6) .
Mc 1,30.4.
gen. mann. enk. Simônos van het zelfst. naamw. Simôn (Simon) . Taalgebruik
in het NT : Simôn
(Simon) . Taalgebruik in Mc : Simôn
(Simon) . 1. Simon = Petrus . 2. Simon , de Kananeeër of Simon , de
zeloot : Mc
3,18 . 3. Simon , de melaatse : Mc
14,3 . 4. Simon van Cyrene : Mc
15,21 .
Een vorm van Simôn (Simon) in Mc 1 (5) : (1) Mc
1,16 (acc. Simôna) . (2) Mc
1,16 (gen. Simônos) . (3) Mc
1,29 (gen. Simônos) . (4) Mc
1,30 (gen. Simônos) . (5) Mc
1,36 (nom. Simon) .
Mc 1,30.5. ind. imperf. 3de pers. enk. κατεκειτο = katekeito (hij / zij lag neer) van het werkw. κατακειμαι = katakeimai (neerliggen) . Taalgebruik
in het NT : katakeimai
(neerliggen) . Taalgebruik
in de LXX : katakeimai
(neerliggen) . Taalgebruik in Mc : katakeimai
(neerliggen) . Bijbel (6) : (1) Jdt 13,15 . (2) W 17,7 . (3) Mc
1,30 . (4) Mc
2,4 . (5) Lc 5,25 . (6) Joh
5,3 . Een vorm van κατακειμαι = katakeimai (neerliggen) in de LXX (4) , in het NT (12) , in Mc (4) : (1) Mc
1,30 . (2) Mc
2,4 . (3) Mc
2,15 . (4) Mc
14,3 .
- Elsen P. ... nr 137.7 , p.69 . Bayens , nr. 128 , p.94-95 .
katakeimai (neerliggen) | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 14 | bijbel | O.T. | N.T. | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | |
1 | ind. imperf. 3de pers enk. katekeito | 2 : | (1) Mc 1,30 . | (2) Mc 2,4 . | 6 | 2 | 4 | 2 : | 1 | 1 | 3 | 4 | |||||||
2 | part. praes. gen. mann. enk. katakeimenou | 1 | (1) Mc 14,3 . | 1 | 1 | 1 | 1 | 1 | |||||||||||
3 | inf. praes. katakeisthai | 1 | (1) Mc 2,15 . | 2 | 2 | 1 | 1 | 1 | 1 | ||||||||||
Totaal | 4 | 1 | 2 | 9 | 2 | 7 | 4 | 1 | 1 | 1 | 5 | 6 |
In Mc 1,30 ligt de schoonmoeder van Simon met koorts te bed . Het is tijdelijk , omdat ze koorts heeft . In Mc 2,4 ligt een lamme op het bed . Deze situatie van op het bedneerliggen is permament omdat hij lam is . Beide genezingsverhalen hebben plaats in een huis in Kafarnaüm .
Mc 1,30.6. act. part. praes. nom. vr. enk. πυρεσσουσα = puressousa van het werkw. πυρεσσω = puressô (koorts hebben) . πυρ = pur (vuur) . Taalgebruik in het NT : puressô (koorts hebben) . Taalgebruik in de LXX : puressô (koorts hebben) . Taalgebruik in Mc : puressô (koorts hebben) . Bijbel = Mc (1) : Mc 1,30 . Een vorm van πυρεσσω = puressô (koorts hebben) in de LXX (0) , in het NT (2) .
Mc 1,30.7. kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Taalgebruik in Mc : kai (en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et . Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und . In Mc 1,29-31 komt 7X kai (en) en 1X de (echter) voor . De versindeler heeft de perikope in 3 verzen ingedeeld . Er zijn evenwel 6 hoofdzinnen , waarvan 5 met kai (en) beginnen en 1 de (echter) bevat . Kai (en) koppelt de leerlingen twee aan twee (Simon en Adreas , Jakobus en Johannes) . Van de 45 verzen in Mc 1 niet in 5 verzen : (1) Mc 1,1 . (2) Mc 1,2 . (3) Mc 1,3 . (4) Mc 1,8 . (5) Mc 1,14 . Er is verandering van personage .
Mc 1,30.8.
euthus (tijd: onmiddellijk, dadelijk, terstond; plaats : rechtstreeks, direct,
zonder omwegen) . Taalgebruik in het NT : euthus
(onmiddellijk , rechtstreeks) . Taalgebruik in Mc : euthus
(onmiddellijk , rechtstreeks) . euthunô (recht houden , recht maken)
.
Mc 1 (11) : (1) Mc
1,10 . (2) Mc
1,12 . (3) Mc
1,18 . (4) Mc
1,20 . (5) Mc
1,21 . (6) Mc
1,23 . (7) Mc
1,28 . (8) Mc
1,29 . (9) Mc
1,30 . (10) Mc
1,42 . (11) Mc
1,43 . In Mc 1 komt in 11 verzen euthus voor . Dat is veel in verhouding
tot de andere hoofdstukken . Dat geeft iets onrustigs . Dikwijls duidt het op
een onmiddellijke reactie . In een aantal verzen is de structuur van het vers
zeer gelijkaardig opgebouwd . Het marcusevangelie heeft iets ongeduldigs . Er
lijkt haast bij het optreden van Jezus te bestaan .
Mc 1,30.9. act. ind. praes. 3de pers. mv. λεγουσιν = legousin (zij zeggen) van het werkw. λεγω = legô (zeggen) . Taalgebruik in het NT : legô (zeggen) . Taalgebruik in de LXX : legô (zeggen) . Taalgebruik in Mc : legô (zeggen) . Een vorm van λεγω = legô (zeggen) in de LXX (4610) , in het NT (1318) ; van ειπον = eipon (ik zei) in de LXX (4608) , in het NT (925) .
legô : act. ind. praes. | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
6 | act. ind. pr. 3de pers. mv. legousin | 97 | 37 | 60 | 23 | 16 | 4 | 9 | 2 | 2 | 4 | 43 | 52 |
Mc 1,30.10.
pers. voornaamw. dat. mann. enk. autô(i) (hem) . Taalgebruik in het NT
: voornaamwoord
autos . Taalgebruik in Mc. : voornaamwoord
autos .
Mc 1 (10) : (1) Mc
1,13 . (2) Mc
1,18 . (3) Mc
1,25 . (4) Mc
1,27 . (5) Mc
1,30 . (6) Mc
1,37 . (7) Mc
1,40 . (8) Mc
1,41 . (9) Mc
1,43 . (10) Mc
1,44 .
12. pers. voornaamw. gen. vr. enk. autès van het pers. voornaamw. autos . Taalgebruik in het NT : voornaamwoord autos . Taalgebruik in Mc. : voornaamwoord autos . Mc (14) : (1) Mc 1,30 . (2) Mc 5,26 . (3) Mc 5,29 . (4) Mc 6,24 . (5) Mc 6,28 . (6) Mc 7,25 . (7) Mc 7,26 . (8) Mc 7,30 . (9) Mc 10,12 . (10) Mc 12,44 . (11) Mc 13,24 . (12) Mc 13,28 . (13) Mc 14,9 . (14) Mc 16,11 .
Mc 1,31 - Mc 1,31 - 58. Genezing van Petrus'schoonmoeder : Mc 1,29-31 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Mc (Marcus) -- Mc 1 -- Mc 1,29 - Mc 1,30 - Mc 1,31 -- Mt 8,14-15 - Lc 4,38-39 - | ||||||||||||||||
|
Statenvertaling . 31 En Hij, tot haar gaande, vatte haar hand, en richtte ze
op; en terstond verliet haar de koorts, en zij diende henlieden.
King James Bible . And he came and took her by the hand, and lifted her up;
and immediately the fever left her, and she ministered unto them.
Luther-Bibel . 31 Da trat er zu ihr, fasste sie bei der Hand und richtete sie
auf; und das Fieber verließ sie und sie diente ihnen.
Tekstanalyse van Mc 1,31 . Dit vers Mc 1,31 telt 17 woorden en 91 letters . De getalswaarde van Mc 1,31 is 10754 (2 X 19 X 253) .
Mc 1,31 καὶ προσελθὼν ἤγειρεν αὐτὴν κρατήσας τῆς χειρός: καὶ ἀφῆκεν αὐτὴν ὁ πυρετός, καὶ διηκόνει αὐτοῖς.
Vertaling: En hij ging naar haar toe, wekte haar op, greep haar hand, en de koorts verliet haar en zij bediende hen.
Mc 1,31 καὶ (= kai: en; nevenschikkend vw. D.: und. E.: and. Fr.: et. Lat.: et. Hebr.: wë. Arab.: wa) προσελθὼν (= proselthôn: tot hem komende; wkw med part aor nom mann enk van het wkw προσερχομαι = proserchomai: gaan naar, komende bij; zie het wkw ἐρχόμαι = erchomai: gaan, komen; 2 wkw met verschillende stammen: ερχ = erch en ελ = el: Baeyens 102,136, zie Fr.: al-ler; om de aor van het wkw αρχομαι = archomai: beginnen en ἐρχόμαι = erchomai: gaan, komen, van elkaar te onderscheiden) ἤγειρεν (= ègeiren; hij wekte op; wkw act ind aor 3de pers enk van het wkw εγειρω = egeirô: opwekken) αὐτὴν (= autèn: haar; pers vnw 3de pers acc vr enk van het pers vnw αυτος = αυτος: hij) κρατήσας (= kratèsas: vastgenomen; wkw act part aor nom mann enk van het wkw κρατεω = krateô: vastnemen, bemachtigen, zich meester maken van) τῆς (= tès: van de, bep lidw gen vr enk van het bep lidw ὁ = ho , ἡ = hè , το = to: de - het) χειρός (= cheiros: van de hand; zn gen mann enk van het zn χειρ = cheir: hand / handgreep; gr-: grijpen): καὶ (= kai: en; nevenschikkend vw. D.: und. E.: and. Fr.: et. Lat.: et. Hebr.: wë. Arab.: wa) ἀφῆκεν (= afèken: hij liet achter; wkw act ind aor 3de pers enk van het wkw αφιημι = af -hièmi: in beweging zetten, zenden, af-laten, ver-laten. afièmi < apo-ièmi < ap-hièmi, zie Baeyens 15,1 blz 8) αὐτὴν (= autèn: haar; pers vnw 3de pers acc vr enk van het pers vnw αυτος = αυτος: hij) ὁ (= ho: de; bep lidw nom mann enk van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = hè, το = to: de - het) πυρετός (= puretos: koorts; zn nom mann enk), καὶ (= kai: en; nevenschikkend vw. D.: und. E.: and. Fr.: et. Lat.: et. Hebr.: wë. Arab.: wa) διηκόνει (= dièkonei: hij/zij bediende; wkw act ind imperf 3de pers enk van het wkw διακονεω = diakoneô: dienen, dienaar zijn) αὐτοῖς (= αὐτοῖς: aan hen; aanwijz vnw 3de pers dat mann of onz mv van het pers vnw αυτος = αυτος: hij) .
Mc 1,31.1. kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Taalgebruik in Mc : kai (en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et . Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und . In Mc 1,29-31 komt 7X kai (en) en 1X de (echter) voor . De versindeler heeft de perikope in 3 verzen ingedeeld . Er zijn evenwel 6 hoofdzinnen , waarvan 5 met kai (en) beginnen en 1 de (echter) bevat . Kai (en) koppelt de leerlingen twee aan twee (Simon en Adreas , Jakobus en Johannes) . Van de 45 verzen in Mc 1 niet in 5 verzen : (1) Mc 1,1 . (2) Mc 1,2 . (3) Mc 1,3 . (4) Mc 1,8 . (5) Mc . Er is verandering van personage .
Mc 1,31.2. part. aor. nom. mann. enk. προσελθων = proselthôn (naderbijgekomen) van het werkw. proserchomai (naderbijkomen) . Taalgebruik in het NT : proserchomai (naderbijkomen) . Taalgebruik in de LXX : proserchomai (naderbijkomen) . Taalgebruik in Mc : proserchomai (naderbijkomen) . Mc (3) : (1) Mc 1,31 . (2) Mc 12,28 . (3) Mc 14,45 . Een vorm van προσερχομαι = proserchomai in de LXX (113) , in het NT (87) .
proserchomai (naderbijgaan) | Mc | Mc 1 | Mc 6 | Mc 10 | Mc 12 | Mc 14 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | syn. | ev. | |
1 | part. aor. nom. mann. enk. proselthôn | 3 | (1) Mc 1,31 . | (2) Mc 12,28 . | (3) Mc 14,45 . | 28 | 5 | 23 | 14 | 3 | 3 | 3 | 20 | 20 | ||||
2 | part. aor. nom. m. + vr. mv. proselthontes | 2 | (1) Mc 6,35 . | (2) Mc 10,2 . | 23 | 6 | 17 | 11 | 2 | 3 | 1 | 16 | 16 | |||||
5 | 1 | 1 | 1 | 1 | 1 | 111 | 40 | 71 | 49 | 5 | 8 | 1 | 7 | 1 | 62 | 63 |
Mc 1,31.3.
actief imperfectum derde persoon enkelvoud = ègeiren (hij wekte op) . Taalgebruik
in het NT : egeirô
(wekken) . Taalgebruik in Mc : egeirô
(wekken) . Wellicht wekken uit de slaap , op-wekken . Ned. wekken vlg. Lat.
vegere : flink , levendig zijn , opgewekt zijn . . Lat. resurgere . Surgere
( surrexi , surrectum ) = oprijzen , opstaan , rechtop staan . sur < super
= op , boven + regere ( rexi , rectum ) : richten (rechtop) , leiden , sturen
. -> op-richten = rechtop staan -> resurgere = opnieuw op-richten , terug
rechtop staan . Ned. rekken ( Lat. reg- ) , uitstrekken . Rectus = recht . Fr.
résurrection .
Fr. ressusciter cfr. Lat. suscitare . super : op , boven + citare (citus : vlug
, snel) : in beweging brengen . Aldus : terug in beweging brengen , heropleven
.
Fr. réveiller : wekken , ont-waken < re + vigilare (vig- wak- , wek-)
waken .
In twee verzen bij Marcus : (1) Mc
1,31 . (2) Mc
9,27 .
Mc 1,31.4.
pers. voornaamw. acc. vr. enk. autèn (haar) . Taalgebruik in het NT
: voornaamwoord
autos . Taalgebruik in Mc. : voornaamwoord
autos .
Mc (14) : (1) Mc
1,31 . (2) Mc
4,30 . (3) Mc
6,17 . (4) Mc
6,26 . (5) Mc
6,28 . (6) Mc
8,35 . (7) Mc
9,43 . (8) Mc
10,11 . (9) Mc
10,15 . (10) Mc
11,2 . (11) Mc
11,13 . (12) Mc
12,21 . (13) Mc
12,23 . (14) Mc
14,6 .
Mc 1,31.5. act. part. aor. nom. mann. enk. κρατησας = kratèsas (vastgenomen) van het werkw. . κρατεω = krateô (vastnemen, bemachtigen) . Taalgebruik in het NT : krateô
(vastnemen, bemachtigen) . Taalgebruik in de LXX : krateô
(vastnemen, bemachtigen) . Taalgebruik in Mc : krateô
(vastnemen, bemachtigen) . Bijbel (7) . OT (1) : 2 Mak 4,10 . NT (6) : (1) Mt
14,3 . (2) Mt
18,28 . (3) Mc
1,31 . (4) Mc
5,41 . (5) Mc
9,27 . (6) Lc
8,54 . In deze drie verzen is κρατησας = kratèsas (vastgenomen) gecombineerd
met της χειρος = tès cheirοs (de hand) : (1) Mc
1,31 . (2) Mc
5,41 . (3) Mc
9,27 . Een vorm van κρατεω = krateô (vastnemen, bemachtigen) in de LXX (153) , in het NT (47) , in Mc (15) .
- act. ind. aor. 3de pers. enk. εκρατησεν = ekratèsen (hij greep vast, hij nam vast) . Bijbel (35) . LXX (32) . NT (3) : (1) Mt
9,25 . (2) Mc
6,17 . (3) Apk 20,2 .
Mc 1,31 | Mc 5,41 | Mc 9,27 |
ho de Ièsous (Jezus echter) | ||
ègeiren (hij wekte op) autèn (haar) | ||
kratèsas tès cheiros (de hand vastgenomen) | kratèsas tès cheiros tou paidiou (de hand van het kind vastgenomen) | kratèsas tès cheiros autou (zijn hand vastgenomen) |
ègeiren (hij wekte op) auton (hem) kai anestè (en hij stond op) | ||
58. Genezing van Petrus'schoonmoeder : Mc 1,29-31 - Mt 8,14-15 - Lc 4,38-39 | 144. Genezing van een vrouw met bloedvloeiïng. Opwekking van Jaïrus'dochter : Mc 5,21-43 - Mt 9,18-26 - Lc 8,40-56 | 170. Genezing van een bezeten kind : Mc 9,14-29 - Mt 17,14-21 - Lc 9,37-43a |
- וַיֶּחֱזַק = wajjèchèzaq (en hij nam vast) < prefix waw consecutivum wë + act. qal ind. imperf. 3de pers. mann. enk. van het werkw. חָזַק = châzaq (vast zijn, bemoedigen, bevestigen) . Taalgebruik in Tenakh : chazaq (vast zijn, bemoedigen, bevestigen) . Getalswaarde : chet = 8 , zajin = 7 , qoph = 19 of 100 ; totaal : 34 (2 X 17) OF 115 (5 X 23) . Structuur : 8 - 7 - 1 . De som van de elementen is telkens 7 . wjjchzq : Tenakh (37) .
Mc 1,31.6. gen. vr. enk. της = tès (de) van het bepaald lidw. vr. enk. ἡ = hè . Taalgebruik in het NT : bepaald lidwoord . Taalgebruik in de LXX : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald lidwoord . Mc 1 (5) : (1) Mc 1,9 (tès Galilaias = van Galilea) . (2) Mc 1,16 (tès Galilaias = van Galilea) . (3) Mc 1,28 (tès Galilaias = van Galilea) . (4) Mc 1,29 (tès sunagôgès = van de synagoge) . (5) Mc 1,31 (tès cheiros = de hand) .
lidw. enk. | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
5. | gen. vr. enk. tès | 65 | 5 | 2 | 3 | 4 | 5 | 7 | 7 | 5 | 5 | 2 | 2 | 4 | 5 | 6 | 2 | 1 | 5271 | 4202 | 1069 | 107 | 65 | 109 | 72 | 164 | 430 | 122 | 281 | 353 |
- bepaald lidw. Ned. : de . Arabisch : bepaald lidw. اَل = ´al (de) . Taalgebruik in de Qoran : ´al (de) . D. : der , die , das enz. . E. : the . Fr. : le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) . Grieks : ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het) . Hebreeuws : הַ = ha (de, het) . Taalgebruik in Tenakh : ha (de, het) .
Mc 1,31.7. gen. mann. enk. χειρος = cheiros (van de hand) van het zelfst. naamw. χειρ = cheir (hand) . Taalgebruik in het NT : cheir
(hand) . Taalgebruik in de LXX : cheir
(hand) . Mc (4) : (1) Mc
1,31 . (2) Mc
5,41 . (3) Mc
8,23 . (4) Mc
9,27 . Een vorm van χειρ = cheir (hand) in de LXX (1943) , in het NT (176) , in Mc (25) .
- יָד = jâd (hand) . Taalgebruik in
Tenakh : jâd
(hand) . Getalswaarde : jod = 10 . daleth = 4 . Totaal 14 (2 X 7) . Structuur
: 1 - 4 . De som van de elementen is telkens 5 .
- יָד = jâd (hand) < zelfst. naamw. met 2 medeklinkers en oorspronkelijk 1 korte klinker (qal-vorm) (Lettinga(6) 24c1) . De korte klinker onderging een verandering van kwantiteit (korte a werd lange a) onder invloed van de pausa-vorm (Lettinga(6) 13h)
- Ned. : hand . Arabisch : يد = jad (hand) . Taalgebruik in de Qoran : jad (hand) . D. : Hand . E. : hand . Fr. : main . Grieks : χειρ = cheir (hand) . Taalgebruik in het
NT : cheir
(hand) ; cfr chirurgie, chiropraxie . Hebreeuws : יָד = jâd (hand) . Taalgebruik in
Tenakh : jâd
(hand) . Lat. :manus (cfr manufacture, manuel
= handleiding, manipuler) .
cheir | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Brieven | Apk | Lc | Hnd |
gen. vr. enk. cheiros | 292 | 266 | 26 | 2 | 4 | 3 | 3 | 9 | 1 | 4 | (1) Lc 1,71 . (2) Lc 1,74 . (3) Lc 8,54 . | (1) Hnd 2,23 . (2) Hnd 3,7 . (3) Hnd 7,25 . (4) Hnd 11,30 . (5) Hnd 12,11 . (6) Hnd 15,23 . (7) Hnd 23,19 . (8) Hnd 28,3 . |
Totaal | 1815 | 1637 | 178 | 25 | 26 | 26 | 15 | 44 | 26 | 16 |
Mc 1,31.5. - 7. κρατησας της χειρος = kratèsas tès cheiros (vastgenomen zijn hand) in Bijbel = NT (4) : (1) Mc 1,31 . (2) Mc 5,41 . (3) Mc 9,27 . (4) Lc 8,54 .
Mc 1,31.1.
- 7.
- Mc 1,31 : kai proselthôn ègeiren autèn kratèsas tès
cheiros (en naderbijgekomen wekte hij haar op , nadat hij de hand had vastgenomen)
.
- Mc 9,27 : ho de ièsous kratèsas tès cheiros autou ègeiren
auton (Jezus echter , zijn hand vastgenomen , wekte hem op) .
8. kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Taalgebruik in Mc : kai (en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et . Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und . In Mc 1,29-31 komt 7X kai (en) en 1X de (echter) voor . De versindeler heeft de perikope in 3 verzen ingedeeld . Er zijn evenwel 6 hoofdzinnen , waarvan 5 met kai (en) beginnen en 1 de (echter) bevat . Kai (en) koppelt de leerlingen twee aan twee (Simon en Adreas , Jakobus en Johannes) . Van de 45 verzen in Mc 1 niet in 5 verzen : (1) Mc 1,1 . (2) Mc 1,2 . (3) Mc 1,3 . (4) Mc 1,8 . (5) Mc 1,14 .
Mc 1,31.11.
bep. lidw. nom. mann. enk. ho (de) . Taalgebruik in het NT : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Mc 1 (11) : (1) Mc
1,4 . (2) Mc
1,6 . (3) Mc
1,7 . (4) Mc
1,11 . (5) Mc
1,14 . (6) Mc
1,15 . (7) Mc
1,17 . (8) Mc
1,24 . (9) Mc
1,25 . (10) Mc
1,31 . (11) Mc
1,32 . (12) Mc
1,45 .
Mc 1,31.13. kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Taalgebruik in Mc : kai (en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et . Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und . In Mc 1,29-31 komt 7X kai (en) en 1X de (echter) voor . De versindeler heeft de perikope in 3 verzen ingedeeld . Er zijn evenwel 6 hoofdzinnen , waarvan 5 met kai (en) beginnen en 1 de (echter) bevat . Kai (en) koppelt de leerlingen twee aan twee (Simon en Adreas , Jakobus en Johannes) . Van de 45 verzen in Mc 1 niet in 5 verzen : (1) Mc 1,1 . (2) Mc 1,2 . (3) Mc 1,3 . (4) Mc 1,8 . (5) Mc 1,14 .
14. act. ind. imperf. 3de pers. enk. διηκονει = dièkonei (zij bediende) van het werkw. διακονεω = diakoneô (dienen, dienaar zijn) . Taalgebruik in het NT : diakoneô (dienen, dienaar zijn) . Taalgebruik in de LXX : diakoneô (dienen, dienaar zijn) . Taalgebruik in Mc : diakoneô (dienen, dienaar zijn) . Bijbel = NT (4) : (1) Mt 8,15 . (2) Mc 1,31 . (3) Lc 4,39 . (4) Joh 12,2 .
Mc 1,31.15.
voornaamw. dat. mann. en onz. mv. autois (aan hen) . Taalgebruik in het NT
: voornaamwoord
autos . Taalgebruik in Mc. : voornaamwoord
autos .
Mc 1 (4) : (1) Mc
1,17 . (2) Mc
1,31 . (3) Mc
1,38 . (4) Mc
1,44 .
- puretos (koorts). Taalgebruik : - puretos (koorts), zie Mc 1,31 . Het komt slechts in 3 verzen in de bijbel voor : (1) Mt 8,15 . (2) Mc 1,31 . (3) Joh 4,52 .
59. Genezingen en exorcismen : Mc 1,32-34 - Mc 1,32-34 - Mt 8,16-17 - Lc 4,40-41 - bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Mc (Marcus) -- Mc 1 -- Mc 1,32 - Mc 1,33 - Mc 1,34 -
Genezingen bij avondschemering (Mc 1, 32-34)
Wat is er toch aan de hand dat de hele stad wacht tot de avondschemering van de sabbat om bij het huis samen te stromen waar Jezus is. Ik zou verwachten dat de gebedsdienst in de synagoge op sabbat en de feestelijke sabbatviering thuis rust en genezing zou brengen. Blijkbaar niet. Jezus biedt wat de synagoge en de sabbat niet bieden. Zodra de sabbat voorbij is, gaat de hele stad naar Jezus, met hun zieken en mensen, bezeten door demonen. Jezus geneest de zieken en de bezetenen. De stad wordt vrij van ontmoedigden en ruziestokers.
Bij Johannes de Doper trokken alle bewoners van Judea en Jeruzalem naar hem. Maar Johannes is ondertussen gevangengezet. We zien nu eenzelfde beweging gebeuren in de stad Kafarnaüm. De hele stad stroomt samen naar Jezus. Er is een beweging aan de gang.
Wie ben ik, dat ik wonderen zou ontkennen. Immers, men zegt wel eens: de wonderen zijn de wereld niet uit. De voorbije drie verhalen leggen iets bloot wat er met de gemeenschap / maatschappij gaande is. In de synagoge is er een man met een onreine geest; in huis ligt de schoonmoeder van Simon te bed met koorts; na de sabbat stroomt de hele stad samen met zieken en bezetenen. Dat alles laat zien dat er in die gemeenschap conflicten zijn, agressie, teleurstelling, spirituele honger, verslagenheid. De gebedsdienst op sabbat in de synagoge en de viering van de sabbat in de familiekring geven daar geen antwoord op. Waarom niet? Wat geeft men er te eten aan spiritueel voedsel?
Jezus straalt liefde voor de mens uit en zijn boodschap is er één van broer-en-zus zijn van en voor elkaar, van verbondenheid en solidariteit, van koningschap van God.
Bij de bespreking van Mc 1,21 hebben we het geheel van Mc 1,14-39 bekeken . Ik raad je aan de tekst
Een tekst heeft een bepaald ritme . Uit een zekere nieuwsgierigheid tellen we het aantal woorden en lettergrepen en laten de resultaten op ons afkomen . Aantal woorden . Mc 1,32 : 7 + 7 + 3 = 17 . Mc 1,33 : 9 . Mc 1,34 : 7 + 4 + 9 = 20 . Totaal : 17 + 9 + 20 = 46 . Aantal lettergrepen . Mc 1,32 : 17 + 14 + 8 = 39 . Mc 1,33 : 17. Mc 1,34 : 18 + 11 + 19 = 48 . Totaal : 39 + 17 + 48 = 106 .
Wat kan de versindeling van Mc 1,32-34 bepaald hebben ? Wellicht de verandering van personage . In Mc 1,32 zijn het de bewoners van Kafarnaüm , in Mc 1,33 de hele stad , in Mc 1,34 Jezus . In Mc 1,32 staat het partikel de (echter) , in Mc 1,33 en Mc 1,34 begint de zin met het nevenschikkend voegwoord kai (en) . Mc 1,34 bestaat uit 3 nevenschikkende zinnen , die elk met het nevenschikkend voegwoord kai (en) beginnen , en in deze zinnen is het onderwerp telkens hij (Jezus) .
Vanuit de kontekst van Mc 1,32-34 moet heel wat nader bepaald worden in vers 32 . Zo wordt het onderwerp van eferon (zij droegen) verondersteld ; uit de context vullen we dan in dat het bewoners van Kafarnaüm zijn . Bij auton (hem) van de bepaling pros auton (naar hem) wordt verondersteld dat het Jezus is . Het lijdend voorwerp bestaat uit een dubbele groep : degenen die er slecht aan toe waren en de duivelbezetenen ; deze dubbele groep wordt voorafgegaan door pantas (alle) en slaat op beide groepen .
Voor het eerst in het Marcusevangelie worden zieken naar Jezus gebracht . Het is begrijpelijk dat het niet gebeurt op sabbat . Tot nu toe heeft het optreden van Jezus zich beperkt tot de sabbat . Maar de sabbat heeft niet de verhoopte genezing en bevrijding gebracht . Daarom gingen de mensen met hun zieken en bezetenen naar Jezus die hen genas en de duivels uitdreef .
Deze pericope ligt dus in het verlengde van Mc
1,23-28 en Mc
1,29-31 . Mc
1,32-34 is een summarium (samenvatting) . De korte pericope bestaat uit
drie delen :
Mc 1,32 : het aanbrengen van de dubbelvoudige soort zieken ;
Mc 1,33 : het samenstromen van de stad bij de deur ;
Mc 1,34 : de dubbele genezingsactiviteit van Jezus .
Mc 1,32 - Mc 1,32 - 59. Genezingen en exorcismen : Mc 1,32-34 - Mt 8,16-17 - Lc 4,40-41 - bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Mc (Marcus) -- Mc 1 -- Mc 1,32 - Mc 1,33 - Mc 1,34 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . And at even, when the sun did set, they brought unto him
all that were diseased, and them that were possessed with devils.
Luther-Bibel . 32 Am Abend aber, als die Sonne untergegangen war, brachten sie
zu ihm alle Kranken und Besessenen.
Mc 1,32 | Mt 8,16 | Lc 4,40 | |
opsias de genomenès, hote edusen ho hèlios, eferon pros auton pantas tous kakôs echontas kai tous daimonizomenous | opsias de genomenès prosènegkan autô daimonizomenous pollous kai exebalen ta pneumata logô kai pantas tous kakôs echontas etherapeusen | dunontos de tou èliou apantes osoi eichon asthenountas nosois poikilais ègagon autous pros auton o de eni ekastô autôn tas cheiras epititheis etherapeuen autous |
Mc 1,32 | opsias de genomenès, | hote edusen ho hèlios, | eferon pros auton | pantas tous kakôs echontas kai tous daimonizomenous | ||
Mt 8,16 | opsias de genomenès | prosènegkan autô | daimonizomenous pollous | kai exebalen ta pneumata logô kai pantas tous kakôs echontas etherapeusen | ||
Lc 4,40 | dunontos de tou èliou | apantes osoi eichon asthenountas nosois poikilais | ègagon autous pros auton | o de eni ekastô autôn tas cheiras epititheis etherapeuen autous |
Tekstanalyse van Mc 1,32 . Dit vers Mc 1,32 telt 17 woorden en 87 letters . De getalswaarde van Mc 1,32 is 10491 (3 X 13 X 269) . Losse genitief van tijd , bijzin van tijd , hoofdzin (hoofdwerkwoord , voorzetsel pros /naar + accusatief , lijdend voorwerp) .
Mc 1,32 Ὀψίας δὲ γενομένης, ὅτε ἔδυ ὁ ἥλιος, ἔφερον πρὸς αὐτὸν πάντας τοὺς κακῶς ἔχοντας καὶ τοὺς δαιμονιζομένους:
Vertaling: Maar 's avonds, toen de zon onderging, brachten ze naar hem allen, die er slecht aan toe waren en allen die door een demon waren bezeten.
Mc 1,32 Ὀψίας (= opsias: 's avonds; zn gen vr enk van het zn οψια = opsia: avond) δὲ (= de: tegenover, echter; nevenschikkend vw) γενομένης (= genomenès: geworden; wkw med part aor gen vr enk van het wkw γινομαι = ginomai: gebeuren - stam ge-), ὅτε (= hote: toen; ondergeschikt vw van tijd) ἔδυ (= edu: hij ging onder; wkw act ind aor 3de pers mann enk van het wkw δυνω / δυω = dunô / duô: onderdompelen, ondergaan) ὁ (= ho: de; bep lidw nom mann enk van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = hè, το = to: de - het) ἥλιος (= hèlios: zon; zn nom mann enk), ἔφερον (= eferon: zij droegen; wkw act ind imperf 3de pers mv van het wkw φερω = ferô: voeren, dragen, brengen) πρὸς (= pros: naar; vz van plaats, nl richting) αὐτὸν (= auton: hem; aanw vnw 3de pers acc mann enk van het aanw vnw 3de pers enk: αυτος - αυτη - αυτο: autos - autè - auto: hij - zij - het) πάντας (= pantas: allen; bv nw acc mann mv van het bv nw πᾶς = pas: ieder) τοὺς (= tous: de; bep lidw acc mann mv van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = hè, το = to: de - het) κακῶς (= kakôs: slecht, kwaad; bw) ἔχοντας (= echontas: hebbende; wkw act part praes acc mann mv van het wkw εχω = echô: hebben, bezitten) καὶ (= kai: en; nevensch vw. D.: und. E.: and. Fr.: et. Lat.: et. Hebr.: וְ = wë) τοὺς (= tous: de; bep lidw acc mann mv van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = hè, το = to: de - het) δαιμονιζομένους (= daimonidzomenous: gedemoniseerden; wkw pass part praes acc mann mv van het wkw δαιμονιζομαι = daimonizomai: bezeten zijn):
Mc 1,32.1. gen. vr. enk. οψιας = opsias ('s avonds) van het zelfst. naamw. οψια = opsia (avond) . Taalgebruik in het NT : opsia (avond) . Taalgebruik in de LXX : opsia (avond) . Taalgebruik in Mc : opsia (avond) . Bijbel = NT (14) . Mt (7) : (1) Mt 8,16 . (2) Mt 14,15 . (3) Mt 14,23 . (4) Mt 16,2 . (5) Mt 20,8 . (6) Mt 26,20 . (7) Mt 27,57 . Mc (6) : (1) Mc 1,32 . (2) Mc 4,35 . (3) Mc 6,47 . (4) Mc 11,11 . (5) Mc 14,17 . (6) Mc 15,42 . Joh (1) : Joh 20,19 . Synoptici : 1) Mt 8,16 // Mc 1,32 . (2) Mt 14,23 // Mc 6,47 . (3) Mt 26,20 // Mc 14,17 . (4) Mt 27,57 // Mc 15,42 . Synoptici : (1) Mc 1,32 // Mt 8,16 . (2) Mc 6,47 // Mt 14,23 . (3) Mc 14,17 // Mt 26,20 . (4) Mc 15,42 // Mt 27,57 . In Lucas komt geen vorm van het woord οψια = opsia (avond) voor . Bij Marcus komt het in 6 verhalen voor : (1) de avond na de sabbat in Kafarnaüm (Mc 1,32) . (2) bij de storm (Mc 4,35) . (3) bij het wandelen op het meer (Mc 6,47) . (4) de avond na de intrede in Jerusalem (Mc 11,11) . (5) het laatste avondmaal (Mc 14,17) . (6) de begrafenis van Jezus (Mc 15,42) .
opsia (avond) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Joh | syn. | ev. |
nom. + dat. mann. enk. opsia(i) (avond) | 2 | 1 : Jdt 13,1 | 1 | 1 : Joh 6,16 . | 1 | |||
gen. mann. enk. opsias ('s avonds) | 14 | 14 | 7 : (1) Mt 8,16 . (2) Mt 14,15 . (3) Mt 14,23 . (4) Mt 16,2 . (5) Mt 20,8 . (6) Mt 26,20 . (7) Mt 27,57 . | 6 : (1) Mc 1,32 . (2) Mc 4,35 . (3) Mc 6,47 . (4) Mc 11,11 . (5) Mc 14,17 . (6) Mc 15,42 . | 1 : Joh 20,19 . | 13 : (1) Mt 8,16 // Mc 1,32 . (2) Mt 14,23 // Mc 6,47 . (3) Mt 26,20 // Mc 14,17 . (4) Mt 27,57 // Mc 15,42 | 14 | |
acc. mann. enk. opsian | - | |||||||
totaal | 16 | 1 | 15 | 7 | 6 | 2 | 13 | 15 |
opsias... genomenès | 7 | 5 : (1) Mc 1,32 . (2) Mc 4,35 . (3) Mc 6,47 . (4) . (5) Mc 14,17 . (6) Mc 15,42 . Niet in (4) Mc 11,11 . |
- ἑσπερα = hespera (avond) . Taalgebruik in het NT : hespera (avond) . Taalgebruik in de LXX : hespera (avond) . Een vorm van ἑσπερα = hespera (avond) in de LXX (129) , in het NT (3) .
- Hebreeuws . עֶרֶב = `èrèbh (avond) . Taalgebruik in Tenakh : `èrèbh (avond) . Getalswaarde : ajin = 16 of 70 , resj = 20 of 200 , beth = 2 ; totaal : 38 (2 X 19) OF 272 (2² X 2² X 17)
. Structuur : 7 - 2 - 2 . De som van de elementen is telkens 2 . Tenakh (48) . Pentateuch (20) . Eerdere Profeten (2) . Latere Profeten (5) . 12 Kleine
Profeten (3) . Geschriften (18) . Gn (10) : (1) Gn 1,5 . (2) Gn 1,8 . (3) Gn 1,13 . (4) Gn 1,19 . (5) Gn 1,23 . (6) Gn 1,31 . (7) Gn 8,11 . (8) Gn 24,11 . (9) Gn 24,63 . (10) Gn 44,32 .
- Ned. : avond . Arabisch : مَسَاء = masâ´ (avond) . Taalgebruik in de Qoran : masâ´ (avond) . Aramees : רְמַשׁ / רַמְשָׁא = rëmasj / ramësjâ' . D. : Abend
. E. evening . Fr. : le soir . Gr. : οψια = opsia (avond) . Taalgebruik in het NT : opsia
(avond) EN : ἑσπερα = hespera (avond) . Taalgebruik in het NT : hespera (avond) . Hebr. : עֶרֶב = `èrèbh (avond) . Taalgebruik in Tenakh : `èrèbh (avond . Italiaans : alla sera . Lat. : vesper (gen. : vesperi) . Spaans : la tarde . Syrisch : ramcho .
- Ned. : traag . Lat. : tardus (langzaam, traag) . Fr. : tard . Il se fait tard (het wordt laat) .
- Ned. : laat . comparatief : later . Lat. : lassus (moe, traag) , zie het werkw. lassare (vermoeien) .
-
Lat. : bijvoegl. naamw. serus (laat) . Fr. : le soir (de avond) .
- Door het neerdalen en het ondergaan van de zon wordt het avond . Het is hét symbool van overgang . Na het ondergaan van de zon wordt het duister . Dan begint de nacht . Hiermee begint bij de Joden het volgende etmaal . De laatste zonsondergang heeft plaats op het einde van de
zesde dag . De avond van Mc
14,17 is misschien het einde van de vijfde dag of het begin van de zesde
dag .
- De avond wijst vooruit naar het laatste avondmaal en de begrafenis van Jezus . Maar het herinnert tegelijkertijd aan belangrijke joodse gebeurtenissen en gebruiken : de avond van het eten van ongedesemd brood en van de tocht door de rietzee . De avond bundelt de overgang van de slavernij naar de vrijheid , naar de onderlinge solidariteit , naar de overgang van leven naar dood .
Pas na zonsondergang (οψιας δε γενομενης = opsias de genomenès , hote edusen ho hèlios
: toen het echter avond was geworden , toen was ondergegaan de zon) of korter
en krachtiger ('s avonds , na zonsondergang) kwamen de bewoners van Kafarnaüm
met hun zieken en duivelbezetenen naar Jezus . Het is alsof ze gewacht hebben
tot zonsondergang om tot deze actie over te gaan . Het suggereert dat het een
ongeoorloofde activiteit tijdens de sabbat zou geweest zijn en dat wie het zou
gedaan hebben , de voorschriften van de sabbat zou hebben overtreden . Tijdens
de sabbat waren er mensen ziek en bezeten . Pas op de eerste dag van de week
kunnen ze genezen en bevrijd worden door Jezus .
Mc
1,32.2. δε = de (echter) , afkorting δ' = d' . de (echter) . Taalgebruik in het NT : de
(echter) . Taalgebruik in de LXX : de
(echter) . Taalgebruik in Mc : de
(echter) . Het staat steeds als tweede woord in de zin . Het kan een lichte
tegenstelling aanduiden . Om verandering van personage of situatie aan te duiden . Mc 1 (5) : (1) Mc
1,8 . (2) Mc
1,14 . (3) Mc
1,30 . (4) Mc
1,32 . (5) Mc
1,45 .
de (echter) | de (echter) Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
de | 149 + 2 | 5 | 6 | 1 | 4 | 5 | 8 | 8 | 5 | 10 | 23 | 4 | 7 | 13 | 23 | 20 | 7 | 6210 | 3754 | 2456 | 421 | 149 | 478 | 203 | 490 | 708 | 7 | 1048 | 1251 |
d' | d' | 1 | 1 | 73 | 50 | 23 | 12 | 2 | 5 | 1 | 3 | 19 | 20 | ||||||||||||||||
Totaal | 6283 | 3804 | 2479 | 433 | 151 | 483 | 204 | 490 | 711 | 7 | 1067 | 1271 |
kai (en) | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 |
verzen (678) (666) | 678 | 45 | 28 | 35 | 41 | 43 | 56 | 37 | 38 | 50 | 52 | 33 | 44 | 37 | 72 | 47 | 20 / 8 |
kai = en (555) (547) | 555 | 40 | 26 | 32 | 33 | 37 | 52 | 26 | 36 | 40 | 37 | 29 | 33 | 26 | 60 | 33 | 15 / 7 |
verschil (123) (115) | 123 | 5 | 2 | 3 | 8 | 6 | 4 | 11 | 2 | 10 | 15 | 4 | 11 | 11 | 12 | 14 | 5 / 1 |
Mc 1,32.1.
- 2. οψιας δε = opsias de ('s avonds echter) . Bijbel = NT (7) : (1) Mt
8,16 . (2) Mt
14,15 . (3) Mt
14,23 . (4) Mt
20,8 . (5) Mt
26,20 . (6) Mt
27,57 . (7) Mc
1,32 . Parallelteksten : Mc
1,32 .// Mt
8,16 .
- και οψιας = kai opsias (en 's avonds) . Bijbel = NT
: (1) Mc
6,47 . (2) Mc
14,17 . Parallelteksten : Mc
6,47 // Mt
14,23 . Mc
14,17 // Mt
26,20 .
- Hebr. : וָעֶרֶב = wâ`èrèbh (en de avond) . Tenakh (1) : Ps 65,9 .
Mc 1,32.3. part. aor. gen. vr. enk. γενομενης = genomenès (geworden) van het werkw. γιγνομαι = gignomai (worden,
gebeuren) . Taalgebruik in de LXX : gignomai
(worden) . Taalgebruik in het NT : gignomai
(worden) . Taalgebruik in Mc : gignomai
(worden) . Mt (9) : (1) Mt
8,16 . (2) Mt
13,21 . (3) Mt
14,15 . (4) Mt
14,23 . (5) Mt
16,2 . (6) Mt
20,8 . (7) Mt 27,1 . (8) Mt
26,20 . (9) Mt
27,57 . Mc (9) . (1) Mc
1,32 . (2) Mc
4,17 . (3) Mc
4,35 . (4) Mc
6,21 . (5) Mc
6,35 . (6) Mc
6,47 . (7) Mc
14,17 . (8) Mc
15,33 . (9) Mc
15,42 .
Lc (2) : (1) Lc
4,42 . (2) Lc
6,48 . Joh (1) : Joh
21,4 . Een vorm van γινομαι = ginomai in de LXX (2174) , in het NT (667) .
- Bayens , 130 , p.97 . Onregelmatige werkw. . Het praes. kreeg reduplicatie gn-/ gen -> gi-gnomai . Aor. egenomèn .
ginomai (worden, gebeuren) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
part. aor. gen. vr. enk. genomenès | 41 | 8 | 33 | 9 | 9 | 2 | 1 | 11 | 1 | 20 | 21 |
- Hebreeuws . prefix verbindingswoord wa + act. qal imperf. 3de pers. mann. enk. וַיְהִי = wajëhî (en hij/het was) van het werkw. הָיָה = hâjâh (zijn) . De getalswaarde van וַיְהי = wajëhî (en hij/het zal zijn/was) is 31 . 31 is de getalswaarde van אֵל = ´el (God) ; aleph = 1 , lamed = 12 of 30 ; totaal : 13 of 31 (elkaars spiegelbeeld) .Taalgebruik in Tenakh : hâjâh (zijn) . Getalswaarde : he = 5 , jod = 10 ; totaal : 20 (2² X 5) . Structuur : 5 - 1 - 5 . De som van de elementen is telkens 2 . Tenakh (784) . Pentateuch (181) . Eerdere Profeten (339) . Latere Profeten (116) . 12 Kleine Profeten (22) . Geschriften (126) . In de LXX wordt het Hebreeuwse werkw. הָיָה = hâjâh (zijn) vaak vertaald door het Griekse werkw. γινομαι = ginomai (worden, gebeuren) .
Mc 1,32.1. - 3. οψιας γενομενης = opsias genomenès (nadat het avond was geworden) . NT (12) : (1) Mt
8,16 . (2) Mt
14,15 . (3) Mt
14,23 . (4) Mt
16,2 . (5) Mt
20,8 . (6) Mt
26,20 . (7) Mt
27,57 . (8) Mc
1,32 . (9) Mc
4,35 . (10) Mc
6,47 . (11) Mc
14,17 . (12) Mc
15,42 .
- οψιας δε γενομενης = opsias de genomenès (nadat het echter avond was geworden) . NT (7) : (1) Mt
8,16 . (2) Mt
14,15 . (3) Mt
14,23 . (4) Mt
20,8 . (5) Mt
26,20 . (6) Mt
27,57 . (7) Mc
1,32 .
- και οψιας γενομενης = kai opsias genomenès (en nadat het avond was geworden) . NT (2) : (1) Mc
6,47 . (2) Mc
14,17 .
- και ... οψιας γενομενης = kai ... opsias genomenès (en ... nadat het avond was geworden) . NT (2) : (1) Mc
4,35 . (2) Mc
15,42 .
- Hebr. : וַיְהִי עֶרֶב = wajëhî `èrèbh (en het werd avond) . Tenakh (6) : (1) Gn 1,5 . (2) Gn 1,8 . (3) Gn 1,13 . (4) Gn 1,19 . (5) Gn 1,23 . (6) Gn 1,31 .
1. | 3. | 6.. | ||||||
Mc 1,21 | Mc 6,2 | Mc 16,2 | Mc 1,32 | Mc 6,35 | Mc 6,47 | Mc 15,42 | Mc 1,35 | Mc 16,2 |
kai genomenou (en) | kai diagenomenou (en) | opsias ('s avonds) | kai èdè hôras pollès (en al laat) | kai opsias (en 's avonds) | kai èdè opsias (en al 's avonds) | kai prôi ennucha lian (en vroeg, diep in de na cht) | kai lian prôi (en zeer vroeg) | |
tois sabbasin (op sabbatdagen) | sabbatou (op sabbat) | tou sabbatou (na de sabbat) | de genomenès (echter), | genomenès | genomenès | genomenès | en tèi miai tôn sabbatôn (op de eerste van de weken) | |
hote edusen ho hèlios (na zonsondergang) | anateilantos tou hèliou (na zonsopgang) | |||||||
24. Jezus leert en geneest : Mc 1,21 - Mt 4,23-25 ; 5,1-2 - Lc 4,31 . | 145. Prediking te Nazaret en verwerping : Mc 6,1-6a - Mt 13,53-58 - Lc 4,16-30 | 351. Vrouwen als getuigen van Jezus'verrijzenis : Mc 16,1-8 - Mt 28,1-10 - Lc 23,56b-24,12 | 59. Genezingen en exorcismen : Mc 1,32-34 - Mt 8,16-17 - Lc 4,40-41 . | 151. Eerste broodvermenigvuldiging : Mc 6,35-44a - Mt 14,15-21a - Lc 9,12-17a | 152. Jezus wandelt op het meer : Mc 6,45-52 - Mt 14,22-33 | 349. Begrafenis van Jezus - Mc 15,42-47 - Mt 27,57-61 - Lc 23,50-56a - | 60. Jezus vertrekt uit Kafarnaüm : Mc 1,35-38 - Lc 4,42-43 | 351. Vrouwen als getuigen van Jezus'verrijzenis : Mc 16,1-8 - Mt 28,1-10 - Lc 23,56b-24,12 |
Tijdens de sabbat waren er mensen ziek en bezeten . Pas op de eerste dag van
de week kunnen ze genezen en bevrijd worden door Jezus .
Mc 16,1 vertoont gelijkenis met Mc
1,32 vermits het in beide gevallen gaat om het einde van de sabbat . In Mc 16,1 gaan vrouwen welruikende oliën kopen om het lichaam van Jezus te balsemen
. Ze willen hem behouden voor bederf en de gevolgen ervan . In Mc
1,32-34 worden zieken aangebracht om genezen te worden .
Mc 1,32.4. ὁτε = hote (toen) . Taalgebruik in het NT : hote (toen) . Taalgebruik in de LXX : hote (toen) . Taalgebruik in Mc : hote (toen) . Voegwoord van tijd . Mc (12) : (1) Mc 1,32 . (2) Mc 2,25 . (3) Mc 4,6 . (4) Mc 4,10 . (5) Mc 6,21 . (6) Mc 7,17 . (7) Mc 8,19 . (8) Mc 8,20 . (9) Mc 11,1 . (10) Mc 14,12 . (11) Mc 15,20 . (12) Mc 15,41 .
hote (toen) | Mc 1 | Mc 2 | Mc 4 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 11 | Mc 14 | Mc 15 | bijbel | ΟΤ | ΝΤ | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. |
hote | (1) Mc 1,32 . | (2) Mc 2,25 . | (3) Mc 4,6 . (4) Mc 4,10 . | (5) Mc 6,21 . | (6) Mc 7,17 . | (7) Mc 8,19 . (8) Mc 8,20 . | (9) Mc 11,1 . | (10) Mc 14,12 . | (11) Mc 15,20 . (12) Mc 15,41 . | 220 | 118 | 102 | 12 | 12 | 12 | 21 | 10 | 22 | 13 | 36 | 47 | 20 | 2 |
- Ned. : wanneer . D. : wenn . E. : when . Fr. : quand . Gr. : ὁτε = hote (toen) . Taalgebruik in het NT : hote (toen) . Lat. : quando .
Mc 1,32.5. wkw act. ind. aor. 3de pers. mann. enk. εδυ / εδυσεν = edu (hij ging onder) van het werkw. δυνω / δυω = dunô / duô (onderdompelen, ondergaan) . Taalgebruik in het NT : dunô
= duô (onderdompelen, ondergaan) . Taalgebruik in de LXX : dunô
= duô (onderdompelen, ondergaan) . Bijbel (8) : (1) . (2) . (3) . (4) . (5) . (6) . (7) . (8) . Een vorm van het werkw. δυνω / δυω = dunô / duô (onderdompelen, ondergaan) in de LXX (26) , in het NT (2) : (1) Mc 1,32 . (2) Lc
4,40 .
- Van der Vorst , nr. 177-178 , p.88-89 . Een athematische aorist .
Mc 1,32.6. bepaald lidwoord nom. mann. enk. ὁ = ho . Zie bepaald lidwoord ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het) . Taalgebruik in het NT : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald lidwoord . Mc (219) . Mc 1 (11) : (1) Mc 1,4 . (2) Mc 1,6 . (3) Mc 1,7 . (4) Mc 1,11 . (5) Mc 1,14 . (6) Mc 1,15 . (7) Mc 1,17 . (8) Mc 1,24 . (9) Mc 1,25 . (10) Mc 1,31 . (11) Mc 1,32 . (12) Mc 1,45 .
lidw. enk. | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
1. | nom. m. enk. ho | 219 | 12 | 13 | 5 | 12 | 8 | 17 | 6 | 5 | 18 | 28 | 11 | 16 | 16 | 27 | 21 | 4 | 8495 | 6052 | 2443 | 408 | 219 | 331 | 436 | 281 | 612 | 156 | 958 | 1394 |
Totaal | 940 | 67 | 45 | 41 | 64 | 70 | 71 | 62 | 36 | 66 | 71 | 40 | 59 | 53 | 106 | 61 | 28 | 54298 | 42002 | 12296 | 1648 | 940 | 1649 | 1422 | 1696 | 4013 | 928 | 4237 | 5659 |
- Nederl. . : de . D. : der , die , das enz. . E. : the . Fr. : le , la enz. (< Lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) . Gr. ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het) .
Mc 1,32.7.zn nom mann enk ἡλιος = hèlios (zon) . Taalgebruik in het NT : hèlios (zon) . (h)èlios (zon) . Taalgebruik in de LXX : hèlios (zon) . Mc (3) : (1) Mc 1,32 . (2) Mc 4,6 . (3) Mc 13,24 . Een vorm van ἡλιος = hèlios (zon) in Mc in 4 verzen : (1) Mc 1,32 . (2) Mc 4,6 . (3) Mc 13,24 . (4) Mc 16,2 .
hèlios (zon) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | syn. | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | ||
1 | nom. mann. enk. hèlios | 73 | 60 / 42 | 13 | 3 : (1) Mt 13,43 . (2) Mt 17,2 . (3) Mt 24,29 . | 3 : (1) Mc 1,32 . (2) Mc 4,6 . (3) Mc 13,24 . | 6 : (1) Mt 24,29 // Mc 13,24 // Lc 21,25 . (2) Mc 1,32 // Lc 4,40 . | 3 | 3 | 1 : Hnd 2,20 . | 2 : (1) Ef 4,26 . (2) Jak 1,11 . | 4 | 6 | 6 | 1 | 1 | ||||
2 | gen. mann. enk. hèliou | 157 | 143 / 135 | 14 | 1 : Mt 13,6 . | 1 : Mc 16,2 . | 4 : (1) Lc 1,17 (Elia) . (2) Lc 4,25 (Elia) . (3) Lc 4,40 . (4) Lc 23,45 . | 6 : (1) Mt 13,6 // Mc 4,6 . | 1 | 1 | 4 | 2 | 1 | 5 | 6 | 6 | 1 | |||
3 | dat. mann. enk. hèliô(i) | 10 | 8 / 8 | 2 | 1 : Lc 21,25 . | 1 | 1 | 1 | 1 | 1 | ||||||||||
4 | acc. mann. enk. hèlion | 50 | 46 / 44 | 4 | 1 : Mt 5,45 . | 1 | 1 | 1 | 2 | 1 | 1 | |||||||||
totaal | 290 | 257 / 229 | 33 | 5 | 4 | 5 | 14 | 5 | 4 | 5 | 4 | 3 | 12 | 14 | 14 | 2 | 1 |
- Ned.: zon . D.: Sonne . E.: sun . Indo-Europese stam: sehu-el .
- Gr. : ἡλιος = hèlios (sâwelios. Is het Ned. woord hel (helder , helschijnend) verwant met de Griekse stam ἡλ- = hèl- ? Lat.: sol (sawol of swol) , solis . Fr.: soleil (uit het Latijnse verkleinwoord soliculus) . En naast de woorden met l , staan de woorden met n? Vandaar : zon enz.
- Hebr.: שֶׁמֶשׁ = sjèmèsj (zon) . Taalgebruik in Tenakh : sjèmèsj (zon) . Getalswaarde : sjin = 21 of 300 ; mem = 13 of 40 ; totaal : 55 (5 X 11) OF 640 (2² X 2³ X 2³ X 5²) . Structuur : 3 - 4 - 3 . De som van de elementen is telkens 1 . Tenakh (50) . Pentateuch (3) . Eerdere Profeten (21) . Latere Profeten (6) . 12 Kleine Profeten (6) . Geschriften (14) . Zn qatl-vorm (Lettinga , 1961 , 24e1) . Spiegelwoord . Van links naar rechts , van het oosten naar het westen : een sj in het oosten (van de opgaande zon) , een sj in het westen van de ondergaande zon , een m in het midden (als hoogtepunt van de gang van de zon , op de middag) . Arabisch : شمس = sjamsj (zon) .
- Hiëroglyfen : ra : weergegeven door een mond (r) en een onderarm met hand en vingers (ajin ; Gr. : χειρ = cheir : hand ; grijpen) en het determinatief : een cirkel met een punt erin (de zon) . Zie : https://nl.wikipedia.org/wiki/Ra_(god) .
- Ned.: st-ra-len . Lat. : radiare : stralen . radians (de stralende) : de zon . Waarschoots : strauwn .
- Ned.: schijnen . D.: scheinen . E. : to shine . Hebben schijnen (sjijnen) en zon (s/z - n) met elkaar te maken ? Is schijnen een activiteit van de zon ?
Mc 1,32.6. - 7. ὁ ἡλιος = ho hèlios (de zon) . LXX (53) . NT (14) . Syn. (6) : (1) Mt
13,43 . (2) Mt 17,2 . (3) Mt
24,29 . (4) Mc
1,32 . (5) Mc
13,24 . (6) Lc
23,45 .
- Hebr. הַשֶּׁמֶשׁ = hasjsjèmèsj (de zon) < prefix bepaald lidw. ha + zelfst. naamw. שֶׁמֶשׁ = sjèmèsj
(de zon) . Taalgebruik in Tenakh : sjèmèsj
(zon) . Tenakh (86) . Pentateuch (19) . Eerdere Profeten (22) . Latere Profeten (3) . 12 Kleine
Profeten (5) . Geschriften (37) .
Mc 1,32,4-7. ὁτε εδυσεν ὁ ἡλιος = hote edusen ho hèlios : nadat de zonneschijn was gedoofd (hetzelfde aantal lettergrepen als de Griekse tekst) = toen de zon was ondergegaan = na zonsondergang .
(1) Mc
1,32 : ὁτε εδυσεν ὁ ἡλιος = hote edusen ho hèlios (toen de zon was ondergegaan) . Na zonsondergang
na de eerste sabbatdag van Jezus' optreden .
(2) Mc 4,6 : και ὁτε ανετειλεν ὁ ἡλιος = kai hote aneteilen ho hèlios : en toen de zon was opgegaan = na zonsopgang
. Deze zin komt voor in de parabel van de zaaier
(3) Mc
13,24 : ὁ ἡλιος σκοτισθησεται = ho hèlios skotisthèsetai (de zon zal verduisterd worden)
.
(4) Mc
16,2 : ανατειλαντος του ἡλιου = anateilantos tou hèliou (nadat de zon was opgegaan) .
Mc 1,32.8. act. ind. imperf. 3de pers. mv. εφερον = eferon (zij droegen) van het werkw. φερω = ferô (voeren, dragen, brengen) . Taalgebruik in het NT : ferô (voeren, dragen) . Taalgebruik in de LXX : ferô (voeren, dragen) . Taalgebruik in Mc : ferô (voeren, dragen) . Een vorm van φερω = ferô (voeren, dragen, brengen) in de LXX (290) , in het NT (68) .
ferô (voeren, dragen) . | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | |
act. ind. imperf. 3de pers. mv. eferon | 17 | 13 | 4 | 1 | 2 | 1 | 1 | 1 | 1 |
ferô (voeren, dragen) . | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 4 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 15 | |
1 | act. ind. praes. 3de pers. mv. ferousin | 4 | (1) Mc 7,32 | (2) Mc 8,22 | (3) Mc 11,7 . | (4) Mc 15,22 . | ||||||
2 | act. part. praes. nom. mann. mv. ferontes | 1 | (1) Mc 2,3 . | |||||||||
3 | act. ind. imperf. 3de pers. enk. eferen | 1 | (1) Mc 4,8 . | |||||||||
4 | act. ind. imperf. 3de pers. mv. eferon | 1 | (1) Mc 1,32 | |||||||||
5 | act. ind. praes. 2de pers. mv. ferete | 3 | (1) Mc 9,19 . | (2) Mc 11,2 . | (3) Mc 12,15 . | |||||||
6 | act. ind. aor. 3de pers. enk. ènegken | 1 | (1) Mc 6,28 . | |||||||||
7 | act. ind. aor. 1ste pers. enk. ènegka | 1 | (1) Mc 9,17 . | |||||||||
8 | act. ind. aor. 3de pers. mv. ènegkan | 2 | (1) Mc 9,20 . | (2) Mc 12,16 . | ||||||||
9 | act. inf. aor. enegkai | 1 | (1) Mc 6,27 | |||||||||
totaal | 15 | 1 | 1 | 1 | 2 | 1 | 1 | 3 | 2 | 2 | 1 |
Mc 1,32.9. προς = pros (naar, bij) . Taalgebruik in het NT : pros (naar, bij) . Taalgebruik in de LXX : pros (naar, bij) . Taalgebruik in Mc : pros (naar, bij) . Meestal bij personen . Mc 1 (6) : (1) Mc 1,5 . (2) Mc 1,27 . (3) Mc 1,32 . (4) Mc 1,33 . (5) Mc 1,40 . (6) Mc 1,45 . Hier wordt het voor de 3de gebruikt .
pros (bij) | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | O.T. | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
62 | 6 | 3 | 4 | 2 | 4 | 6 | 2 | 1 | 7 | 6 | 5 | 7 | 1 | 5 | 2 | 1 | 3919 | 3272 | 647 | 41 | 62 | 158 | 91 | 122 | 166 | 7 | 261 | 352 |
pros (bij) | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | |
62 | 6 | 3 | 4 | 2 | 4 | 6 | 2 | 1 | 7 | 6 | 5 | 7 | 5 | 2 | 1 | ||
1 | + allèlous (elkaar) | 4 | 1 : Mc 4,41 . | 1 : Mc 8,16 . | 1 : Mc 9,34 . | 1 : Mc 15,31 . | |||||||||||
2 | + auton (hem) | 1 + 14 = 15 | 1 : Mc 1,5 . + 3 : (1) Mc 1,32 . (2) Mc 1,40 . (3) Mc 1,45 . | 2 : 4) Mc 2,3 . (5) Mc 2,13 . | 3 : (6) Mc 3,8 . (7) Mc 3,13 . (8) Mc 3,31 . | 1 : (9) Mc 4,1 . | 1 : (10) Mc 7,1 . | 1 : (11) Mc 9,20 . | 1 : (12) Mc 10,1 . | 2 : (13) Mc 12,13 . (14) Mc 12,18 . | |||||||
3 | + autous (hen) | 5 | 2 : (1) Mc 6,48 . (2) Mc 6,51 . | 1 : Mc 9,16 . | 2 : (1) Mc 12,4 . (2) | ||||||||||||
4 | + heautous / heautas (b) (zichzelf) | 5 + 1 = 6 | 1 : Mc 1,27 . | 1 : Mc 9,10 . | 1 : Mc 10,26 . | 1 : Mc 11,31 . | 1 : Mc 14,4 . | 1 : Mc 16,3 ( -tas) . : | |||||||||
5 | + ton Ièsoun (Jezus) | 5 | 1 : Mc 5,15 . | 1 : Mc 6,30 . | 1 : Mc 10,50 . | 2 : (1) Mc 11,7 . (2) Mc 11,27 . | |||||||||||
6 | + (tèn) thuran (de deur) | 1 : Mc 1,33 . | 1 : Mc 2,2 . | 1 : Mc 11,4 . | |||||||||||||
38 | 6 | 3 | 3 | 2 | 1 | 3 | 1 | 1 | 4 | 3 | 4 | 4 | 1 | 1 | 1 |
Mc 1,32.10. acc. mann. enk. αυτον = auton (hem) van het persoonl. voornaamw. αυτος = autos (hij - hem) . Taalgebruik in het NT : voornaamwoord
autos . Taalgebruik in de LXX : voornaamwoord
autos . Taalgebruik in Mc. : voornaamwoord
autos .
Mc 1 (11) : (1) Mc
1,5 . (2) Mc
1,10 . (3) Mc
1,12 . (4) Mc
1,26 . (5) Mc
1,32 . (6) Mc
1,34 . (7) Mc
1,36 . (8) Mc
1,37 . (9) Mc
1,40 . (10) Mc
1,43 . (11) Mc
1,45 .
autos enk. | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
1 | nom. mann. enk. autos | 15 | 1 | 1 | 1 | 2 | 1 | 3 | 1 | 2 | 2 | 1 | 654 | 490 | 164 | 12 | 15 | 45 | 18 | 17 | 49 | 8 | 72 | 90 | ||||||
2 | gen. mann. enk. autou | 143 | 13 | 6 | 10 | 4 | 12 | 16 | 6 | 17 | 9 | 8 | 6 | 5 | 6 | 15 | 8 | 2 | 6883 | 5685 | 1198 | 225 | 143 | 220 | 150 | 118 | 256 | 86 | 588 | 738 |
3 | dat. mann. enk. autô(i) | 109 | 10 | 6 | 4 | 3 | 9 | 7 | 3 | 9 | 7 | 14 | 5 | 6 | 2 | 16 | 8 | 2475 | 1686 | 789 | 159 | 109 | 144 | 153 | 79 | 114 | 31 | 412 | 565 | |
4 | acc. mann. enk. auton | 146 | 11 | 4 | 12 | 5 | 12 | 8 | 9 | 6 | 16 | 8 | 7 | 12 | 1 | 14 | 17 | 4 | 2872 | 2032 | 840 | 114 | 146 | 184 | 154 | 136 | 85 | 21 | 598 | 752 |
totaal | 413 | 35 | 17 | 27 | 14 | 34 | 34 | 18 | 33 | 32 | 30 | 18 | 25 | 9 | 47 | 34 | 6 | 12884 | 9893 | 2991 | 510 | 413 | 593 | 475 | 350 | 504 | 146 | 1670 | 2145 |
Mc 1,32.9. - 10. προς αυτον = pros auton (naar hem, bij hem) . LXX (369) . NT (105) . Mc (15) . Naar Jezus . Mc (14) : (1) Mc 1,32 . (2) Mc 1,40 . (3) Mc 1,45 . (4) Mc 2,3 . (5) Mc 2,13 . (6) Mc 3,8 . (7) Mc 3,13 . (8) Mc 3,31 . (9) Mc 4,1 . (10) Mc 7,1 . (11) Mc 9,20 . (12) Mc 10,1 . (13) Mc 12,13 . (14) Mc 12,18 .
12. bep. lidw. acc. mann. mv. tous de) . bepaald lidwoord . Taalgebruik in
het NT : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Mc (52) . Mc 1 (2) : (1) Mc
1,10 . (2) Mc
1,32 .
Mc 1,32.15. και = kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Taalgebruik : kai (en) in de LXX . Taalgebruik in Mc : kai (en) . Van de vijfenveertig verzen in Mc 1 niet in vijf verzen : (1) Mc 1,1 . (2) Mc 1,2 . (3) Mc 1,3 . (4) Mc 1,8 . (5) Mc 1,14 .
kai (en) | kai (en) | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | O.T. | N.T. | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
verzen | verzen (678) (666) | 678 | 45 | 28 | 35 | 41 | 43 | 56 | 37 | 38 | 50 | 52 | 33 | 44 | 37 | 72 | 47 | 20 / 8 | 7957 | 1071 | 678 | 1151 | 879 | 1007 | 2767 | 404 | 2900 | 3779 | ||
kai (en) | kai = en (555) (547) | 555 | 40 | 26 | 32 | 33 | 37 | 52 | 26 | 36 | 40 | 37 | 29 | 33 | 26 | 60 | 33 | 15 / 7 | 26980 | 21867 | 5113 | 705 | 555 | 822 | 530 | 660 | 1470 | 371 | 2082 | 2612 |
verschil | verschil (123) (115) | 123 | 5 | 2 | 3 | 8 | 6 | 4 | 11 | 2 | 10 | 15 | 4 | 11 | 11 | 12 | 14 | 5 / 1 | 2844 | 366 | 123 | 329 | 349 | 347 | 1297 | 33 | 818 | 1167 |
- Ned. : en . Arabisch : وَ = wa (en) . Taalgebruik in de Qoran : wa (en) . E. : and . D. : und . Fr. : et . Grieks : και = kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Hebr. : וְ = wë (en) . Lat. : et .
Mc 1,1 - Mc 1,2 - Mc 1,3 - Mc 1,4 - Mc 1,5 - Mc 1,6 - Mc 1,7 - Mc 1,8 - Mc 1,9 - Mc 1,10 - Mc 1,11 - Mc 1,12 - Mc 1,13 - Mc 1,14 - Mc 1,15 - Mc 1,16 - Mc 1,17 - Mc 1,18 - Mc 1,19 - Mc 1,20 - Mc 1,21 - Mc 1,22 - Mc 1,23 - Mc 1,24 - Mc 1,25 - Mc 1,26 - Mc 1,27 - Mc 1,28 - Mc 1,29 - Mc 1,30 - Mc 1,31 - Mc 1,32 - Mc 1,33 - Mc 1,34 - Mc 1,35 - Mc 1,36 - Mc 1,37 - Mc 1,38 - Mc 1,39 - Mc 1,40 - Mc 1,41 - Mc 1,42 - Mc 1,43 - Mc 1,44 - Mc 1,45 .
- Mc 1,33 - Mc 1,33 -- 59. Genezingen en exorcismen : Mc 1,32-34 - Mt 8,16-17 - Lc 4,40-41 - bijbeloverzicht -- Mc (Marcus) -- Mc 1 -- taalgebruik -- Mc 1,32 - Mc 1,33 - Mc 1,34 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [33] And all the city was gathered together at the door.
Luther-Bibel . 33 Und die ganze Stadt war versammelt vor der Tür.
Tekstuitleg van Mc 1,33 . Dit vers Mc 1,33 telt 9 (3 X 3) woorden, 17 lettergrepen en 38 (2 X 19) letters . De getalswaarde van Mc 1,33 is 2822 (2 X 17 X 83) . De hele stad stroomt samen .
33 καὶ ἦν ὅλη ἡ πόλις ἐπισυνηγμένη πρὸς τὴν θύρα
Vertaling: En de hele stad was verzameld bij de deur.
33. καὶ (= kai: en; nevenschikkend vw. D.: und. E.: and. Fr.: et. Lat.: et. Hebr.: wë. Arab.: wa) ἦν (= èn: hij/zij/het was; wkw act ind imperf 3de pers enk < ησ-εν = èsen? van het wkw ειμι = eimi: zijn; stam: es-; temporeel augment: ε = e wordt η = è: Baeyens, 1963, 70/2) ὅλη (= holè: heel; bv nw nom vr enk van het bv nw ὁλος = holos: heel) ἡ (= hè: de; bep lidw nom vr enk van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = hè, το = to: de - het) πόλις (= polis: stad; zn nom vr enk) ἐπισυνηγμένη (= episunègmenè: verzamelde; wkw pass part perf nom vr enk van het wkw ἐπισυναγω = episunagô: bijeenbrengen, verzamelen) πρὸς (= pros: naar; vz van plaats, nl richting) τὴν (= tèn; bep lidw acc vr enk van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = hè, το = to: de - het) θύραν (= thuran: deur; zn acc vr enk van het zn θυρα = thura. Ned: deur D: Tür E: door. Stam: d/t/th - r. Gr: δελτα = delta; 4de letter van het Griekse alfabet).
Mc 1,33.1. και = kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Taalgebruik : kai (en) in de LXX . Taalgebruik in Mc : kai (en) . Van de vijfenveertig verzen in Mc 1 niet in vijf verzen : (1) Mc 1,1 . (2) Mc 1,2 . (3) Mc 1,3 . (4) Mc 1,8 . (5) Mc 1,14 .
kai (en) | kai (en) | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | O.T. | N.T. | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
verzen | verzen (678) (666) | 678 | 45 | 28 | 35 | 41 | 43 | 56 | 37 | 38 | 50 | 52 | 33 | 44 | 37 | 72 | 47 | 20 / 8 | 7957 | 1071 | 678 | 1151 | 879 | 1007 | 2767 | 404 | 2900 | 3779 | ||
kai (en) | kai = en (555) (547) | 555 | 40 | 26 | 32 | 33 | 37 | 52 | 26 | 36 | 40 | 37 | 29 | 33 | 26 | 60 | 33 | 15 / 7 | 26980 | 21867 | 5113 | 705 | 555 | 822 | 530 | 660 | 1470 | 371 | 2082 | 2612 |
verschil | verschil (123) (115) | 123 | 5 | 2 | 3 | 8 | 6 | 4 | 11 | 2 | 10 | 15 | 4 | 11 | 11 | 12 | 14 | 5 / 1 | 2844 | 366 | 123 | 329 | 349 | 347 | 1297 | 33 | 818 | 1167 |
- Ned. : en . Arabisch : وَ = wa (en) . Taalgebruik in de Qoran : wa (en) . E. : and . D. : und . Fr. : et . Grieks : και = kai (en) . Taalgebruik : kai
(en) in NT . Hebr. : וְ = wë (en) . Lat. : et .
- Er is verandering van personage .
Mc 1,33.2.
act. ind. imperf. 3de pers. enk. èn (hij was) van het werkw. eimi (zijn)
. Taalgebruik : eimi
(zijn) . Taalgebruik : eimi
(zijn) . Hebr. hâjâh . Lat. esse . Fr. être . Ned. zijn
. E. to be .
In zes verzen in Mc 1 : (1) Mc
1,6 . (2) Mc
1,13 . (3) Mc
1,22 . (4) Mc
1,23 . (5) Mc
1,33 . (6) Mc
1,45 .
Mc 1,33.3. nom. vr. enk. ὁλη = holè (heel) van het bijvoegl. naamw. ὁλος = holos (heel) . Taalgebruik in het ΝΤ : holos (heel) . Taalgebruik in de LXX : holos (heel) . Taalgebruik in Mc : holos (heel) . Een vorm van ὁλος = holos (heel) in Mc 1 (3) : (1) Mc 1,28 . (2) Mc 1,33 . (3) Mc 1,39 .
holos (heel) | Mc | Mc 1 | Mc 6 | Mc 8 | Mc 12 | Mc 14 | Mc 15 | bijbel | ΟΤ | ΝΤ | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | |
2 | nom. + dat. vr. enk. holè(i) | 1 | 1 : Mc 1,33 . | 66 | 48 | 18 | 4 | 1 | 3 | 1 | 4 | 3 | 2 | 8 | 9 | 3 | ||||||
3 | nom. + acc. onz. + acc. mann. enk. holon | 5 | (1) Mc 8,36 . | (1) Mc 12,44 . | 2 : (1) Mc 14,9 . (2) Mc 14,54 . | (1) Mc 15,1 . | 53 | 20 | 33 | 9 | 5 | 5 | 2 | 4 | 8 | 19 | 21 | 4 | 4 | |||
5 | gen. vr. enk. holès | 2 | 2 : (1) Mc 12,20 . (2) Mc 12,33 . | 42 | 29 | 13 | 2 | 4 | 4 | 1 | 2 | 6 | 6 | 1 | ||||||||
7 | acc. vr. enk. holèn | 5 | 2 : (1) Mc 1,28 . (2) Mc 1,39 . | (1) Mc 6,55 . | 2 : (1) Mc 15,16 . (2) Mc 15,33 . | 105 | 85 | 20 | 5 | 5 | 2 | 5 | 2 | 1 | 12 | 12 | 2 | |||||
totaal | 13 | 3 | 1 | 1 | 3 | 2 | 2 | 305 | 207 | 98 | 20 | 13 | 14 | 4 | 21 | 21 | 5 | 47 | 51 |
Mc 1,33.4. bep. lidw. nom. vr. enk. hè (de) . Taalgebruik in het NT : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) . Mc 1 (6) : (1) Mc 1,5 . (2) Mc 1,15 . (3) Mc 1,28 . (4) Mc 1,30 . (5) Mc 1,33 . (6) Mc 1,42 .
Mc 1,33.5.
nom. vr. enk. polis (stad) . Taalgebruik in het NT : polis
(stad) . Taalgebruik in Mc : polis
(stad) .
In Mc slechts in Mc
1,33 . Een vorm van polis (stad) in Mc in 8 verzen : (1) Mc
1,33 . (2) Mc
1,45 . (3) Mc
5,14 . (4) Mc
6,33 . (5) Mc
6,56 . (6) Mc
11,19 . (7) Mc
14,13 . (8) Mc
14,16 .
Mc 1,33.3. - 5. holè hè polis (de hele stad) : (1) Mc 1,33 . Tot nu toe had Jezus de synagoge bezocht en was hij in het huis van de schoonmoeder van Simon . Nu stroomt de hele stad samen bij de deur van het huis van Simon . De kring verbreedt zich .
6. ἐπισυνηγμένη (= episunègmenè: verzamelde; wkw pass part perf nom vr enk van het wkw ἐπισυναγω = episunagô: bijeenbrengen, verzamelen)
7. προς = pros (naar, bij) . Taalgebruik in het NT : pros (naar, bij) . Taalgebruik in de LXX : pros (naar, bij) . Taalgebruik in Mc : pros (naar, bij) . Meestal bij personen . Mc 1 (6) : (1) Mc 1,5 . (2) Mc 1,27 . (3) Mc 1,32 . (4) Mc 1,33 . (5) Mc 1,40 . (6) Mc 1,45 . Hier wordt het voor de 3de gebruikt .
pros (bij) | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | O.T. | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
62 | 6 | 3 | 4 | 2 | 4 | 6 | 2 | 1 | 7 | 6 | 5 | 7 | 1 | 5 | 2 | 1 | 3919 | 3272 | 647 | 41 | 62 | 158 | 91 | 122 | 166 | 7 | 261 | 352 |
pros (bij) | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | |
62 | 6 | 3 | 4 | 2 | 4 | 6 | 2 | 1 | 7 | 6 | 5 | 7 | 5 | 2 | 1 | ||
1 | + allèlous (elkaar) | 4 | 1 : Mc 4,41 . | 1 : Mc 8,16 . | 1 : Mc 9,34 . | 1 : Mc 15,31 . | |||||||||||
2 | + auton (hem) | 1 + 14 = 15 | 1 : Mc 1,5 . + 3 : (1) Mc 1,32 . (2) Mc 1,40 . (3) Mc 1,45 . | 2 : 4) Mc 2,3 . (5) Mc 2,13 . | 3 : (6) Mc 3,8 . (7) Mc 3,13 . (8) Mc 3,31 . | 1 : (9) Mc 4,1 . | 1 : (10) Mc 7,1 . | 1 : (11) Mc 9,20 . | 1 : (12) Mc 10,1 . | 2 : (13) Mc 12,13 . (14) Mc 12,18 . | |||||||
3 | + autous (hen) | 5 | 2 : (1) Mc 6,48 . (2) Mc 6,51 . | 1 : Mc 9,16 . | 2 : (1) Mc 12,4 . (2) | ||||||||||||
4 | + heautous / heautas (b) (zichzelf) | 5 + 1 = 6 | 1 : Mc 1,27 . | 1 : Mc 9,10 . | 1 : Mc 10,26 . | 1 : Mc 11,31 . | 1 : Mc 14,4 . | 1 : Mc 16,3 ( -tas) . : | |||||||||
5 | + ton Ièsoun (Jezus) | 5 | 1 : Mc 5,15 . | 1 : Mc 6,30 . | 1 : Mc 10,50 . | 2 : (1) Mc 11,7 . (2) Mc 11,27 . | |||||||||||
6 | + (tèn) thuran (de deur) | 1 : Mc 1,33 . | 1 : Mc 2,2 . | 1 : Mc 11,4 . | |||||||||||||
38 | 6 | 3 | 3 | 2 | 1 | 3 | 1 | 1 | 4 | 3 | 4 | 4 | 1 | 1 | 1 |
8. bep. lidw. acc. vr. enk. την = tèn (de) van het bepaald lidw. vr. enk. ἡ = hè . Taalgebruik in het NT : bepaald lidwoord . Taalgebruik in de LXX : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald lidwoord . Mc 1 (12) : (1) Mc 1,2 . (2) Mc 1,3 . (3) Mc 1,6 . (4) Mc 1,12 . (5) Mc 1,14 . (6) Mc 1,16 . (7) Mc 1,21 . (8) Mc 1,28 . (9) Mc 1,29 . (10) Mc 1,33 . (11) Mc 1,39 . (12) Mc 1,41 .
lidw. enk. | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
9. | acc. vr. enk. tèn | 109 | 12 | 4 | 5 | 9 | 9 | 11 | 10 | 4 | 5 | 11 | 5 | 6 | 3 | 7 | 6 | 2 | 6161 | 4889 | 1272 | 180 | 109 | 149 | 121 | 198 | 404 | 111 | 438 | 559 |
Totaal | 940 | 67 | 45 | 41 | 64 | 70 | 71 | 62 | 36 | 66 | 71 | 40 | 59 | 53 | 106 | 61 | 28 | 54298 | 42002 | 12296 | 1648 | 940 | 1649 | 1422 | 1696 | 4013 | 928 | 4237 | 5659 |
- Nederl. . : bepaald lidwoord de . D. : der , die , das enz. . E. : the . Fr. : le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) . Gr. ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het) .
Mc 1,33.9. acc. vr. enk. θυραν = thuran van het zelfst. naamw. θυρα = thura (deur) . Taalgebruik in het NT : thura (deur) . Taalgebruik in de LXX : thura (deur) .
thura ( deur ) | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 11 | Mc 13 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | |
2 | gen. vr. enk. + acc. vr. mv. thuras | 1 | (1) Mc 16,3 . | 98 | 90 | 8 | 1 | 1 | 2 | 3 | 1 | 2 | 4 | 1 | ||||||||
3 | acc. vr. enk. thuran | 4 | (1) Mc 1,33 . | (2) Mc 2,2 . | (3) Mc 11,4 . | (4) Mc 15,46 . | 72 | 60 | 12 | 1 | 4 | 1 | 3 | 1 | 2 | 6 | 6 | 1 | ||||
6 | dat. vr. mv. thurais | 1 | (1) Mc 13,29 . | 11 | 9 | 2 | 1 | 1 | 2 | 2 | ||||||||||||
totaal | 6 | 1 | 1 | 1 | 1 | 1 | 1 | 241 | 204 | 37 | 4 | 6 | 3 | 7 | 10 | 4 | 3 | 13 | 20 | 3 | 1 |
- Lat. ianua (de god Janus had twee gezichten : vooraan , achteraan
, zie de maand januari) . Fr. porte < Lat. pota cfr. fores ( buiten ) . Mc
(4) : (1) Mc
1,33 . (2) Mc
2,2 . (3) Mc
11,4 . (4) Mc
15,46 . (1) Mc
1,33 (episunègmenè pros tèn thuran = zich bijeenverzameld
bij de deur) . (2) Mc
2,2 (pros tèn thuran = zelfs niet bij de deur konden komen). (3) Mc 11,4 (gebonden bij de deur) . (4) Mc
15,46 (prosekulisen ton lithon epi tèn thuran tou mnèmeiou
(hij rolde de steen naartoe naar de deur van het gedenkteken) . Het is toch
merkwaardig dat de opening (de ingang) van het graf deur wordt genoemd . Een
deur heeft de functie om in- en uit te gaan. Dat kan toch niet het geval zijn
bij een graf . Normalerwijze dient de steen toch om af te sluiten .
Mc 1,33.7.
- 9. προς την θυραν = pros tèn thuran (bij de deur) . NT : (1) Mc
1,33 . (2) Mc
2,2 . (3) Mc
11,4 . (4) Hnd 3,2 .
Er zijn plotseling verbanden die voorheen niet werden gezien . Om water te putten
moet Jakob de steen wegrollen . Om water te putten , moet hij een 'emmer' naar
beneden laten om water te putten . In Mt
28,2 is de gelijkenis met Gn 29,10 overduidelijk . Als we de twee verhalen
naast elkaar leggen , dan zou het kunnen dat de deur van het gedenkteken niet
aan de zijkant , maar bovenaan is en dat de steen boven het graf wordt bij-
en weggerold . Dan gaat men ook niet langszij het graf binnen , maar van boven
via b.v. trapjes naar beneden . In het verhaal van de lamme laten vier mannen
de draagberrie met de man naar beneden zakken voor de voeten van Jezus . Het
roept het beeld op van een begrafenis , waarbij vier mannen de doodskist in
de kuil van de aarde (uitgegraven) neerlaten . In het verhaal van de schoonmoeder
van Petrus lag de schoonmoeder met koorts te bed . Het geeft een beeld van een
dode die ligt . Jezus wekt haar op . Het huis waarin eerst ziekte en dood was
, wordt een huis van leven . De mensen brengen al hun zieken naar het huis van
de levende . Het is zoals het lied verwoordt : Midden in de dood zijn wij in
het leven .
Mc 1,34 - Mc 1,34 -- 59. Genezingen en exorcismen : Mc 1,32-34 - Mt 8,16-17 - Lc 4,40-41 - bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Mc (Marcus) -- Mc 1 -- Mc 1,32 - Mc 1,33 - Mc 1,34 - |
||||||||||||||||
|
King James Bible . [34] And he healed many that were sick of divers diseases,
and cast out many devils; and suffered not the devils to speak, because they
knew him.
Luther-Bibel . 34 Und er half vielen Kranken, die mit mancherlei Gebrechen beladen
waren, und trieb viele böse Geister aus und ließ die Geister nicht reden; denn
sie kannten ihn.
Tekstuitleg van Mc 1,34 . Dit vers Mc 1,34 telt 20 woorden . Het vers bestaat uit 4 nevenschikkende zinnen . Drie ervan beginnen met kai (en) , één met het redegevend voegwoord hoti (omdat) . In dit vers wordt de dubbele daadactiviteit van Jezus gegeven : zieken genezen en duivels uitwerpen .
Mc 1,34.1. kai (en) . Taalgebruik in het NT : kai (en) . Taalgebruik in Mc : kai (en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et . Fr. : et . N. : en . E. : and . Van de 45 verzen in Mc 1 niet in 5 verzen : (1) Mc 1,1 . (2) Mc 1,2 . (3) Mc 1,3 . (4) Mc 1,8 . (5) Mc 1,14 . Er is verandering van personage .
Mc 1,34.2. act. ind. aor. 3de pers. enk. εθεραπευσεν = etherapeusen (hij genas) van het werkw. θεραπευω = therapeuô (genezen, verzorgen) . Taalgebruik in het NT : therapeuô (genezen, verzorgen) . Taalgebruik in de LXX : therapeuô (genezen, verzorgen) . LXX (4) : (1) 2 S 19,25 . (2) Tob 12,3 . (3) W 16,12 . (4) Sir 38,7 . NT (14) : (1) Mt 4,24 . (2) Mt 8,16 . (3) Mt 12,15 . (4) Mt 12,22 . (5) Mt 14,14 . (6) Mt 15,30 . (7) Mt 19,2 . (8) Mt 21,14 . (9) Mc 1,34 . (10) Mc 3,10 . (11) Mc 6,5 . (12) Lc 4,40 . (13) Lc 7,21 . (14) Lc 13,14 . Een vorm van θεραπευω = therapeuô (genezen, verzorgen) in de LXX (26) , in het NT (43) , in Mt (16) , in Mc (5) , in Lc (14) , in Joh (1) . Een vorm van θεραπευω = therapeuô (genezen, verzorgen) kan de vertaling van 8 verschillende Hebreeuwse (werk)woorden zijn .
Mc 1,34.1. - 2. και εθεραπευσεν = kai etherapeusen (en hij genas) . LXX (0) . NT (8) : (1) Mt 4,24 . (2) Mt 12,15 . (3) Mt 12,22 . (4) Mt 14,14 . (5) Mt 15,30 . (6) Mt 19,2 . (7) Mt 21,14 . (8) Mc 1,34 .
Mc 1,34a : de daadactiviteit van Jezus
Waardoor kan de volgorde van de beide groepen bepaald zijn? De groep zieken
sluit aan bij het verhaal van de genezing van de schoonmoeder van Petrus ( Mc
1,29-31) en de groep duivelbezetenen sluit dan aan bij het verhaal van de uitdrijving
van de onreine geest (Mc 1,23-28). Zo krijgen we dan een abb'a' structuur (een
chiastische of kruisvormige). De vermelding van de duivelbezetenen als tweede
groep zou kunnen te maken hebben met de verdere uitwerking van deze groep bij
de daadactiviteit van Jezus in Mc 1,34.
In Mc 1,23-28 was er wel sprake van een onreine geest, die uitgedreven werd,
maar hier is voor het eerst sprake van een duivelbezetene. In Mc 1,12-13 maakte
Jezus kennis met de satan, toen hij door hem op de proef werd gesteld tijdens
zijn verblijf van veertig dagen in de woestijn. Samengevat komt de tegenstander
van Jezus onder verschillende benamingen voor : pneuma akatharton (een onreine
geest), ho satanas (de satan), daimonizomenos (een duivelbezetene) waarin het
woordje daimonion (duivel) zit.
In Mc 1,34 beschrijft Marcus de tweevoudige daadactiviteit van Jezus:
zieken genezen en duivels uitdrijven. Marcus geeft dat weer in een chiastische
(kruisvormige) zinstructuur: een werkwoord vooraan en een werkwoord achteraan
en tussenin de lijdende voorwerpen. Het woordje 'veel' (pollous in het eerste
deel, polla in het tweede deel) staat het dichtst bij het werkwoord. Bij velen
van al degenen die aangebracht worden, is de daadactiviteit van Jezus effectief.
In Mc 1,34 zijn de woordjes pollous (vele) en polla (vele) opmerkelijk, vergeleken met het pantas (allen) van Mc 1,32.
De termen om de daadactiviteit van Jezus aan te duiden, zoals therapeuô
(genezen) en daimonia ekballô (duivels uitdrijven) komen we hier voor
het eerst in het Marcusevangelie tegen, alhoewel in Mc 1,23-28 een onreine geest
werd uitgedreven en in Mc 1,29-31 de schoonmoeder van Petrus werd 'genezen'.
Is de toevoeging poikiliois vosois (door allerlei ziekten) reeds een onrechtstreekse
Taalgebruik naar de Jesajatekst Jes 53,4.11 die door Matteüs in Mt 8,17
uitdrukkelijk wordt geciteerd? Volgens Matteüs is de daadactiviteit de
vervulling van wat de profeten reeds hadden aangekondigd.
Mc 1,32 - Lc 4,40-41 | Mc 1,32 | Mc 1,34 | Mc 1,34 | Mt 8,16 | Mt 8,17 | ||||||
eferon (zij droegen) | prosènegkan (zij brachten) | ||||||||||
pros auton (bij hem) | autooi (hem) | ||||||||||
kai (en) | kai (en) | kai (en) | kai (en) | ||||||||
etherapeusen (hij genas) | 1. | 3. | daimonia (duivels) | exebalen (hij wierp buiten) | 1 | ||||||
pantas (allen) | pollous (velen) | 2. | 2. | polla (vele) | pantas (allen) | 2 | |||||
tous kakôs echontas (die er slecht aan toe waren) | kai daimonidzomenous (en duivelbezetenen) | kakoos echontas (die er slecht aan toe waren) | 3. | 1. | exebalen (wierp hij buiten) | daimonidzomenous pollous (vele duivelbezetenen) | ta pneumata logooi (de geesten met het woord) | tous kakôs echontas (die er slecht aan toe waren) | 3 | 3 | |
poikilais nosois (door allerlei ziekten) | etherapeusen (genas) | 1 | autos tas astheneias hijmôn elaben kai tas nosous ebastasen (hij zelf heeft onze zwakheden opgenomen en de ziekten gedrzagen | ||||||||
59. Genezingen en exorcismen : Mc 1,32-34 // Mt 8,16-17 // Lc 4,40-41- Mc 1,32-34 - - Mt 8,16-17 - - Lc 4,40-41 - | 59. Genezingen en exorcismen : Mc 1,32-34 // Mt 8,16-17 // Lc 4,40-41 | 59. Genezingen en exorcismen : Mc 1,32-34 // Mt 8,16-17 // Lc 4,40-41 | 59. Genezingen en exorcismen : Mc 1,32-34 // Mt 8,16-17 // Lc 4,40-41 | 59. Genezingen en exorcismen : Mc 1,32-34 // Mt 8,16-17 // Lc 4,40-41 | 59. Genezingen en exorcismen : Mc 1,32-34 // Mt 8,16-17 // Lc 4,40-41 | 59. Genezingen en exorcismen : Mc 1,32-34 // Mt 8,16-17 // Lc 4,40-41 | 59. Genezingen en exorcismen : Mc 1,32-34 // Mt 8,16-17 // Lc 4,40-41 |
poikilos : bont, gevarieerd, verschillend
nosos : ziekte
astheneia : krachteloosheid, zwakte
bastadzoo : dragen (van leed)
malakia : zwakheid, ziekelijkheid
3. acc. mann. mv. πολλους = pollous (velen) van het bijvoegl. naamw. πολυς = polus (veel) . Taalgebruik in het NT : polus (veel) . Taalgebruik in de LXX : polus (veel) . Taalgebruik in Mc : polus (veel) . Mc (6) : (1) Mc 1,34 . (2) Mc 3,10 . (3) Mc 6,13 . (4) Mc 9,26 . (5) Mc 12,5 . (6) Mc 13,6 .
polus (veel) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | |
15 | acc. mann. mv. pollous | 68 | 45 | 23 | 6 | 6 | 3 | 2 | 6 | 15 |
N. : veel . D. : viel . E. many . Fr. : nombreux (tal-rijk) . Lat. : multus . Gr. : πολυς = polus (veel) . Taalgebruik in het NT : polus (veel) . Hebr. : רַב = rab (veel, talrijk, groot) . Taalgebruik in Tenakh : rab (veel, talrijk, groot) .
6. ποικιλος = poikilos (gevarieerd, verschillend) . Taalgebruik in het NT : poikilos (gevarieerd, verschillend) . Taalgebruik in de LXX : poikilos (gevarieerd, verschillend) .
7. dat. vr. mv. νοσοις = nosois (ziekten) van het zelfst. naamw. νοσος = nosos (ziekte, kwaal) .
8. kai (en) . Taalgebruik in het NT : kai (en) . Taalgebruik in Mc : kai (en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et . Fr. : et . N. : en . E. : and . Van de 45 verzen in Mc 1 niet in 5 verzen : (1) Mc 1,1 . (2) Mc 1,2 . (3) Mc 1,3 . (4) Mc 1,8 . (5) Mc 1,14 .
9. nom + acc. onz. mv. daimonia (demonen) van het zelfst. naamw. daimonion (demon) . Taalgebruik in het NT : daimonion (demon) . Taalgebruik in Mc : daimonion (demon) . Een vorm van daimonion (demon) in Mc (11 verzen , 13X) : (1) Mc 1,34 (2X). (2) Mc 1,39. (3) Mc 3,15 . (4) Mc 3,22 (2X) . (5) Mc 6,13 . (6) Mc 7,26 . (7) Mc 7,29 . (8) Mc 7,30 . (9) Mc 9,38 . (10) Mc 16,9 . (11) Mc 16,17 .
11. act. ind. aor. 3de pers. enk. exebalen (hij wierp uit) van het werkw. ekballô (uitwerpen, uitgooien) . Taalgebruik in het NT : ekballô (uitwerpen, uitvallen) . Taalgebruik in Mc : ekballô (uitwerpen, uitvallen) . Mc 1 (4) : (1) Mc 1,12 . (2) Mc 1,34 . (3) Mc 1,39 . (4) Mc 1,43 .
9. 11. Een vorm van daimonion (demon) (9 / 13) met een vorm van ekballô (uitwerpen) in (9 / 18) verzen : (1) Mc 1,34 . (2) Mc 1,39. (3) Mc 3,15 . (4) Mc 3,22 . (5) Mc 6,13 . (6) Mc 7,26 . (7) Mc 9,38 . (8) Mc 16,9 . (9) Mc 16,17 . Met ekerchomai (uitgaan) in 2 : (1) Mc 7,29 . (2) Mc 7,30 . Andere context : (1) Mc 1,34 . (2) Mc 3,22 .
12. kai (en) . Taalgebruik in het NT : kai (en) . Taalgebruik in Mc : kai (en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et . Fr. : et . N. : en . E. : and . Van de 45 verzen in Mc 1 niet in 5 verzen : (1) Mc 1,1 . (2) Mc 1,2 . (3) Mc 1,3 . (4) Mc 1,8 . (5) Mc 1,14 .
14. act. ind. imperf. 3de pers. enk. ηφιει = èfiei (hij liet toe) van het werkw. af-ièmi .
16. bep. lidw. nom. + acc. onz. mv. ta (de) van het bepaald lidwoord ho - hè
- to (de - het) . Taalgebruik in het NT : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Mc (47) . Mc 1 (4) : (1) Mc
1,18 . (2) Mc
1,19 . (3) Mc
1,34 . (4) Mc
1,39 .
17. nom. + acc. onz. mv. daimonia (demonen) van het zelfst. naamw. daimonion (demon) . Taalgebruik in het NT : daimonion (demon) . Taalgebruik in Mc : daimonion (demon) . Mc (8) : (1) Mc 1,34 (2X) . (2) Mc 1,39 . (3) Mc 3,15 . (4) Mc 3,22 . (5) Mc 6,13 . (6) Mc 9,38 . (7) Mc 16,9 . (8) Mc 16,17 . Een vorm van daimonion (demon) in Mc (11 verzen , 13X) : (1) Mc 1,34 (2X) . (2) Mc 1,39 . (3) Mc 3,15 . (4) Mc 3,22 (2X) . (5) Mc 6,13 . (6) Mc 7,26 . (7) Mc 7,29 . (8) Mc 7,30 . (9) Mc 9,38 . (10) Mc 16,9 . (11) Mc 16,17 .
18. hoti (dat) . Taalgebruik in het NT : hoti (dat, omdat) . Taalgebruik in Mc : hoti (dat, omdat) . Mc 1 (4) : (1) Mc 1,15 . (2) Mc 1,34 . (3) Mc 1,37 . (4) Mc 1,40 . hoti (dat) leidt de objectzin in .
19. act. plusquamperf. 3de pers. mv. è(j)deisan (zij kenden) . Zie :
60. Jezus vertrekt uit Kafarnaüm .
- Mc 1,35-38 -
- Mc
1,35-38 - Lc
4,42-43 -
- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Mc (Marcus)
-- Mc 1 - Mc 1,35 - Mc 1,36 - Mc 1,37 - Mc 1,38 -
Het vervolg (Mc 1,35-39)
Nog vóór zonsopgang staat Jezus op, verlaat het huis en gaat naar een eenzame plek en bidt daar. Ik vraag me af wat bidden inhoudt. Ik merk dat hij een plek opzoekt die overeenstemt met zijn veertig daags verblijf in de woestijn. Vanuit zijn liefdeservaring bij het doopsel hongerde hij naar geestelijk voedsel en zocht hij de woestijn op. Het was ook een strijd tussen zijn innerlijke negatieve en positieve krachten en energieën.
Wordt dit met bidden bedoeld in Mc 1,35? En misschien nog meer: zoekt hij de Onnoembare Stilte op en weet hij zich opgenomen in die Stilte? Zoekt hij de Leegte tijdens de nacht?
Nog niet zo lang geleden, bij het roepingenverhaal (Mc 1,16-20) had Jezus bij het meer van Galilea leerlingen gezocht en hen uitgenodigd om hem te volgen. Ze zijn reeds aan deze leermeester gehecht want nu gaan zij Jezus zoeken en vertolken zij het verlangen van de stad: iedereen zoekt je. Of laten zij zich meeslepen door het succes en proberen zij dat Jezus zich laat meedrijven in dit succes?
Jezus zegt: Laten wij naar elders gaan, naar de omliggende dorpen en steden, opdat ik ook daar verkondig. Want dat is mijn zending (Mc 1,38). Nu besef ik waarom hij ’s nachts opstond en naar deze plek kwam. Waarom hij bad. In de Stilte en de Leegte heeft hij verbondenheid met het Al en allen ervaren. Die verbondenheid wil hij delen met anderen; hij wil anderen oproepen tot broer-en-zus.
Marcus besluit: “En hij ging in heel Galilea in hun synagogen verkondigen en dreef de demonen uit.” (Mc 1,39) Hoe het in de verschillende synagogen eraan toe ging, hebben we het raden.
Dit verhaal doet me al uitkijken naar het verhaal van het lege graf (Mc 16,1-8). Het speelt zich eveneens af na de sabbat, op de eerste dag van de week. In het verhaal van het lege graf is het zeer vroeg, na het opkomen van de zon. Dan zullen de vrouwen, die naar het grafgedenkteken gaan, een leeg gedenkteken aantreffen. Is de gestorven Jezus opgenomen in de Stilte en de Leegte van de onnoembare en onbevattelijke God?
In de loop van 21 verzen van Mc 1,9-39 zijn stappen vooruit gezet. Van het bezoek aan de synagoge van Kafarnaüm (Mc 1,21-28) tot het bezoek aan de synagogen in heel Galilea. Dit is nog maar het begin van het groeiproces van Jezus.
Dit verhaal behoort nog tot de vierentwintiguren van het optreden van Jezus . Hiervoor moet ik verwijzen naar Mc 1,21 waar de verhalencyclus van Mc 1,21-38 werd besproken en waar de samenhang van de verschillende pericopen via tijds-
1. Jezus | 2. Simon en de zijnen | 3. Jezus | ||
Mc 1,35 | Mc 1,36 | Mc 1,37 | Mc 1,37 | Mc 1,38 |
kai (en) | kai (en) | kai (en) | kai (en) | kai (en) |
exèlthen kai apèlthen (hij ging het huis en de stad uit) | katediôxen (liep achterna) | heuron (zij vonden) | legousin (zij zeiden) | legei (hij zei) |
eis erèmon topon (naar een eenzame plaats) | auton (hem) | auton (hem) | autôi (hem) | autois (hen) |
Simôn kai hoi met'autou (Simon en degenen met hem) |
Mc 1,35 - Mc 1,35 : 60. Jezus vertrekt uit Kafarnaüm. - Mc 1,35-38 - Lc 4,42-43 - bijbeloverzicht -- Mc (Marcus) -- Mc 1 -- taalgebruik -- Mc 1,35 - Mc 1,36 - Mc 1,37 - Mc 1,38 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [35] And in the morning, rising up a great while before
day, he went out, and departed into a solitary place, and there prayed.
Luther-Bibel . 35 Und am Morgen, noch vor Tage, stand er auf und ging hinaus.
Und er ging an eine einsame Stätte und betete dort.
Tekstanalyse van Mc 1,35 . Het vers Mc 1,35 telt 13 woorden en 70 (2 X 5 X 7) letters . De getalswaarde van Mc 1,35 is 6368 (2 X 2 X 2 X 2 X 2 X 199) .
1. kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Taalgebruik in Mc : kai (en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et . Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und . Mc 1 . Van de 45 verzen in Mc 1 niet in 5 verzen : (1) Mc 1,1 . (2) Mc 1,2 . (3) Mc 1,3 . (4) Mc 1,8 . (5) Mc 1,14 .
2. prôi ('s morgens) . Taalgebruik in het NT : prôï
(vroeg) . Taalgebruik in Mc : prôï
(vroeg) .
Mc (6) : (1) Mc
1,35 . (2) Mc
11,20 . (3) Mc
13,35 . (4) Mc
15,1 . (5) Mc
16,2 . (6) Mc
16,9 . De eerste maal is het in Mc
1,35 , de 5de maal in Mc
16,2 . In drie gevallen staat het nogal vooraan in de zin en de pericope
. Mc 1,35 : kai prôï ennucha lian (en zeer vroeg , (nog) 's nachts) anastas
(opgestaan) . De sabbatdag is voorbij (Mc 1,21-34) . Mc
16,2 : kai lian prôï (en zeer vroeg) tèi mia(i) tôn
sabbatôn (op de eerste dag van het wekenfeest / de week). Mc
16,9 : anastas de prôi prôtèi sabbatou (vroeg opgestaan
echter) op de eerste dag van de week .
1. - 2. kai prôi (en 's morgens) . Mc (2) : (1) Mc 1,35 . (2) Mc 11,20 .
3. ennucha (in de nacht = des nachts = 's nachts) . Een hapaxlegomenon (slechts éénmaal gebruikt) in de bijbel : Mc 1,35 .
4. lian
(zeer) , zie Mc
1,35 .
Zowel in Mc
1,35 als in Mc
16,2 staat lian (zeer) in de omgeving van de tijdsbepaling
(enkel in deze twee van de vier malen wordt het bij een tijdsbepaling gebruikt)
. Lian (zeer) wordt in zesentwintig verzen in de bijbel gebruikt . In veertien
verzen in het O.T. . In twaalf verzen in het NT . Het is vaak de vertaling
van het Hebreeuwse me´od (dat in 274 verzen in de Tenach voorkomt en meestal
door het Griekse sfodra vertaald wordt ) . In vier verzen bij Matteüs :
(1) Mt
2,16 (een zin die zeer sterke gelijkenis vertoont met Lc
23,8 ) . (2) Mt
4,8 . (3) Mt
8,28 . (4) Mt
27,14 . In vier verzen bij Marcus : (1) Mc
1,35 . (2) Mc
6,51 . (3) Mc
9,3 . (4) Mc
16,2 . Slechts in één vers bij Lucas : Lc
23,8 .
5. act. part. aor. nom. mann. enk. anastas (opgestaan) van het werkw. anistèmi
(opstaan) . Taalgebruik in het NT : anistèmi
(opstaan) . Taalgebruik in Mc : anistèmi
(opstaan) . Hebr. qûm (opstaan) . Taalgebruik in Tenach : qûm
(opstaan) . Mc (6) : (1) Mc
1,35 . (2) Mc
2,14 . (3) Mc
7,24 . (4) Mc
10,1 . (5) Mc
14,60 . (6) Mc
16,9 .
6. ind. aor. 3de pers. enk. exèlthen (hij ging uit) van het werkw.
exerchomai (uitgaan) . Taalgebruik in het NT : exerchomai
(uit-gaan, naar buiten gaan) . Taalgebruik in Mc : exerchomai
(uit-gaan, naar buiten gaan) . Zie ook Taalgebruik in Mc : eiserchomai
(binnengaan) . Uit-gaan kan betekenen : van een eerder besloten ruimte zoals
een huis , een stad enz. naar buiten gaan . Het werkwoord wordt ook vaak gebruikt
om het weggaan van een onreine geest uit een persoon aan te geven .
Mc ( 11) : (1) Mc
1,26 . (2) Mc
1,28 . (3) Mc
1,35 . (4) Mc
2,12 . (5) Mc
2,13 . (6) Mc
4,3 . (7) Mc
6,1 . (8) Mc
8,27 . (9) Mc
9,26 . (10) Mc
11,11 . (11) Mc
14,68 . Het is de derde maal dat deze vorm gebruikt wordt . De eerste maal
was het bij het uitgaan van de onreine geest (Mc
1,26) , de tweede maal bij de verspreiding van de weerklank over Jezus (Mc
1,28) . Nu gaat Jezus voor de eerste maal het huis uit , nadat hij en zijn
leerlingen naar het huis van Petrus en zijn metgezellen was gegaan (Mc
1,29) . Jezus heeft dus na het bezoek aan de synagoge (Mc
1,21 - Mc
1,22 - Mc
1,23-28) de sabbatdag , de avond en de nacht verder doorgebracht in het
huis .
Een vorm van exerchomai (uitgaan) in Mc 1 (6) : (1) Mc
1,25 . (2) Mc
1,26 . (3) Mc
1,28 . (4) Mc
1,29 . (5) Mc
1,35 . (6) Mc
1,45 .
7. kai (en) . Taalgebruik : kai
(en) in NT . Taalgebruik in Mc : kai
(en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et
. Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und .
Mc 1 . Van de 45 verzen in Mc 1 niet
in 5 verzen : (1) Mc
1,1 . (2) Mc
1,2 . (3) Mc
1,3 . (4) Mc
1,8 . (5) Mc
1,14 .
8. ind. aor. 3de pers. enk. apèlthen (hij ging weg) van het werkw. aperchomai
(weggaan) . Taalgebruik in het NT : aperchomai
(weggaan) . Taalgebruik in Mc : aperchomai
(weggaan) .
Mc (9) : (1) Mc
1,35 . (2) Mc
1,42 . (3) Mc
5,20 . (4) Mc
5,24 . (5) Mc
6,46 . (6) Mc
7,24 . (7) Mc
8,13 . (8) Mc
10,22 . (9) Mc
14,10 . Vaak heeft weg-gaan ook de betekenis van afstand nemen van
, en wordt er een keuze gemaakt .
9. eis (naar, tot) . Taalgebruik in het NT : eis
(naar) . Taalgebruik in het NT : eis
(naar) . Voorzetsel van richting . Lat. in / ad . Fr. vers (versus : gedraaid
, gekeerd ; vertere : tourner , draaien) / à . Ned. naar . E. for .
In
13 verzen in Mc 1 : (1) Mc
1,4 . (2) Mc
1,9 . (3) Mc
1,10 . (4) Mc
1,12 . (5) Mc
1,14 . (6) Mc
1,21 . (7) Mc
1,28 . (8) Mc
1,29 . (9) Mc
1,35 . (10) Mc
1,38 . (11) Mc
1,39 . (12) Mc
1,44 . (13) Mc
1,45 .
10. accusatief vrouwelijk enk. erèmon = woestijn , van
het zelfst. naamw. erèmos (woestijn) . Taalgebruik in het NT : erèmos
(woestijn) . Taalgebruik in Mc. : erèmos
(woestijn) . Hebr. chârëbâh (chrbh : 11) , mv. chârâbhôth
(chrbwth : 14) . De berg chorebhâh (Choreb) . hammidëbar (de woestijn)
(39) . Cfr. heremiet < herèmitos : kluizenaar (claustrum : gesloten)
. désert < Latijnse de-sertus : verlaten ; serere , sertum : aaneenrijgen
, aaneenschakelen . Een plaats is eenzaam om tot rust te komen . Een huis is
verlaten nadat de bewoners zijn gevlucht , gestorven of gedood . Een weg is
verlaten .
In 6 van de 9 verzen komt een vorm van erèmos (woestijn) voor in Mc 1
: (1) Mc
1,3 . (2) Mc
1,4 . (3) Mc 1,12 . (4) Mc
1,13 . (5) Mc
1,35 . (6) Mc
1,45 .
- dat. vr. enk. erèmô(i) in drie verzen : (1) Mc
1,3 . (2) Mc
1,4 . (3) Mc
1,13 .
- acc. vr. enk. erèmon in (1) Mc 1,12 . (2) Mc
1,35 .
- en erèmois (eenzame plaatsen) in Mc
1,45 .
13. ind. imp. 3de p. enk. prosèucheto van het werkw. proseuchomai (bidden)
. Taalgebruik in het NT : proseuchomai
(bidden) . Taalgebruik in Mc : proseuchomai
(bidden) .
Mc (2) : (1) Mc
1,35 . (2) Mc
14,35 .
- Mc 1,35 : kai apèlthen eis erèmon topon kakei prosèucheto (en hij
ging weg naar een eenzame plaats en daar bad hij) .
- Mc 6,46 : apèlthen eis to oros proseuxasthai (ging hij weg naar de berg om te bidden)
.
STAP VOOR STAP !
Mc 1,36 - Mc 1,36 : 60. Jezus vertrekt uit Kafarnaüm. - Mc 1,35-38 - Lc 4,42-43 - bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Mc (Marcus) -- Mc 1 - Mc 1,35 - Mc 1,36 - Mc 1,37 - Mc 1,38 - | ||||||||||||||||
|
Statenvertaling .
King James Bible . [36] And Simon and they that were with him followed after
him.
Luther-Bibel . 36 Simon aber und die bei ihm waren, eilten ihm nach.
Tekstuitleg van Mc 1,36 .
1. kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Taalgebruik in Mc : kai (en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et . Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und . Mc 1 . Van de 45 verzen in Mc 1 niet in 5 verzen : (1) Mc 1,1 . (2) Mc 1,2 . (3) Mc 1,3 . (4) Mc 1,8 . (5) Mc 1,14 .
4. nom. mann. enk. Simôn (Simon) van het zelfst. naamw. Simôn (Simon)
. Taalgebruik in het NT : Simôn
(Simon) . Taalgebruik in Mc : Simôn
(Simon) . 1. Simon = Petrus . 2. Simon , de Kananeeër of Simon , de
zeloot : Mc
3,18 . 3. Simon , de melaatse : Mc
14,3 . 4. Simon van Cyrene : Mc
15,21 .
Een vorm van Simôn (Simon) in Mc 1 (5) : (1) Mc
1,16 (acc. Simôna) . (2) Mc
1,16 (gen. Simônos) . (3) Mc
1,29 (gen. Simônos) . (4) Mc
1,30 (gen. Simônos) . (5) Mc
1,36 (nom. Simon) .
katadiôkô : vervolgen, achterna lopen,
Zoals de meeste pericopen van Mc 1,1-45 begint ook deze pericope met het koppelwoord kai (en) en wordt de vertelling verder gezet door en... en... en...
Dan volgt de tijdsaanduiding. In Mc 1,21 gaan heel wat woorden vooraf aan de tijdsaanduiding tois sabbasin (op sabbat). Aan het hoofd staat de zin : kai eisporeuontai eis Kafarnaoum (en zij gaan naar Kafarnaüm). Hieronder valt Mc 1,21-34. Mc 1,35-38 heeft niet meer in de stad plaats, maar op een eenzame plaats. Eksijlthen (hij ging naar buiten) kunnen we interpreteren als : "hij ging het huis uit" , tegengesteld aan Mc 1,29 : ijlthon eis tijn oikon (zij gingen naar het huis), als "hij ging de stad uit", tegengesteld aan hogergenoemd Mc 1,21. Kai euthus (en terstond) staat aan het begin van de pericopen Mc 1,23-28 en Mc 1,29-31 en in Mc 1,21b, waar het telkens in onmiddellijk verband met de plaatsbepaling synagoge staat. Zo staat tois sabbasin (op sabbat) in feite vooraan de zin. Ook in de pericope Mc 1,32-34 staat de tijdsbepaling vooraan: opsias de genomenijs, hote edusen ho hijlios ('maar' toen het late avond was geworden, toen was ondergegaan de zon). De tijdsbepaling prooi ('s morgens vroeg) van Mc 1,35 staat tegenover opsias (de late avond) van Mc 1,32.
5. kai (en) . Taalgebruik : kai
(en) in NT . Taalgebruik in Mc : kai
(en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et
. Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und .
Mc 1 . Van de 45 verzen in Mc 1 niet in 5 verzen : (1) Mc
1,1 . (2) Mc
1,2 . (3) Mc
1,3 . (4) Mc
1,8 . (5) Mc
1,14 .
6. bep. lidw. nom. mann. mv. hoi (de) . Taalgebruik in het NT : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Mc 1 (4) : (1) Mc
1,5 . (2) Mc
1,13 . (3) Mc
1,22 . (4) Mc
1,36 .
8. voornaamw. gen. mann. enk. autou (van hem = zijn) van het voornaamw. autos . Taalgebruik in het NT : voornaamwoord autos . Taalgebruik in Mc. : voornaamwoord autos . Mc (13) : (1) Mc 1,3 . (2) Mc 1,5 . (3) Mc 1,6 . (4) Mc 1,7 . (5) Mc 1,19 . (6) Mc 1,20 . (7) Mc 1,22 . (8) Mc 1,25 . (9) Mc 1,26 . (10) Mc 1,28 . (11) Mc 1,36 . (12) Mc 1,41 . (13) Mc 1,42 .
Mc 1,37 - Mc 1,37 : 60. Jezus vertrekt uit Kafarnaüm. - Mc 1,35-38 - Lc 4,42-43 - bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Mc (Marcus) -- Mc 1 - Mc 1,35 - Mc 1,36 - Mc 1,37 - Mc 1,38 - | ||||||||||||||||
|
Statenvertaling .
King James Bible . [37] And when they had found him, they said unto him, All
men seek for thee.
Luther-Bibel . 37 Und als sie ihn fanden, sprachen sie zu ihm: Jedermann sucht
dich.
Tekstuitleg van Mc 1,37 .
1. kai (en) . Taalgebruik : kai
(en) in NT . Taalgebruik in Mc : kai
(en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et
. Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und .
Mc 1 . Van de 45 verzen in Mc 1 niet
in 5 verzen : (1) Mc
1,1 . (2) Mc
1,2 . (3) Mc
1,3 . (4) Mc
1,8 . (5) Mc
1,14 .
Mc
1,37.2. act. ind. aor. 1ste pers. enk. of 3de pers. mv. εὑρον = heuron
(ik vond of zij vonden) van het werkw. εὑρισκω = heuriskô (vinden) . Taalgebruik
in het NT : heuriskô
(vinden) . Taalgebruik in de Septuaginta : heuriskô (vinden) . Bijbel (92) . OT (60) . Pentateuch (9) : (1) Gn 11,2 . (2) Gn 18,3 . (3) Gn 26,19 . (4) Gn 30,27 . (5) Gn 33,15 . (6) Gn 38,22 . (7) Gn 50,4 . (8) Ex 16,27 . (9) Nu 15,32 . Ps (5) : (1) Ps
69,21 . (2) Ps
77,6 . (3) Ps
89,21 . (4) Ps
107,4 . (5) Ps
116,3 . NT (32) . Mt (4) : (1) Mt
8,10 . (2) Mt
22,10 . (3) Mt
26,60 . (4) Mt
27,32 . Mc (3) : (1) Mc
1,37 . (2) Mc 11,4 . (3) Mc
14,16 . Lc (14) : (1) Lc
2,46 . (2) Lc
7,9 . (3) Lc
7,10 . (4) Lc
8,35 . (5) Lc
15,6 . (6) Lc
15,9 . (7) Lc
19,32 . (8) Lc
22,13 . (9) Lc
23,13 . (10) Lc
23,22 . (11) Lc
24,2 . (12) Lc
24,3 . (13) Lc
24,24 . (14) Lc
24,33 . Hnd (11) : (1) Hnd
5,10 . (2) Hnd
5,22 . (3) Hnd
13,6 . (4) Hnd
13,22 . (5) Hnd
17,23 . (6) Hnd
19,19 . (7) Hnd
23,29 . (8) Hnd
24,12 . (9) Hnd
24,18 . (10) Hnd
24,20 . (11) Hnd
27,28 . Een vorm van εὑρισκω = heuriskô (vinden) in de LXX (613) , in het NT (176) , in Lc (45) . In Lc : 17 vormen in 18 / 24 hoofdstukken en 45 verzen . In Hnd :
X vormen in 17 hoofdstukken en 33 verzen . In de LXX kan een vorm van εὑρισκω = heuriskô (vinden) de vertaling van 20 verschillende Hebreeuwse (werk)woorden zijn .
- Bayens (1963 , nr. 134) . De werkwoordstam wordt in het praesens versterkt door -sk of -isk . De aor. heeft 2 vormen .
4. kai (en) . Taalgebruik : kai
(en) in NT . Taalgebruik in Mc : kai
(en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et
. Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und . Mc 1 .
Van de 45 verzen in Mc 1 niet
in 5 verzen : (1) Mc
1,1 . (2) Mc
1,2 . (3) Mc
1,3 . (4) Mc
1,8 . (5) Mc
1,14 ..
6. pers. voornaamw. dat. mann. enk. autô(i) (hem) . Taalgebruik in het
NT : voornaamwoord
autos . Taalgebruik in Mc. : voornaamwoord
autos .
Mc 1 (10) : (1) Mc
1,13 . (2) Mc
1,18 . (3) Mc
1,25 . (4) Mc
1,27 . (5) Mc
1,30 . (6) Mc
1,37 . (7) Mc
1,40 . (8) Mc
1,41 . (9) Mc
1,43 . (10) Mc
1,44 .
7. hoti (dat) . Taalgebruik in het NT : hoti
(dat, omdat) . Taalgebruik in Mc : hoti
(dat, omdat) .
Mc 1 (4) : (1) Mc
1,15 . (2) Mc
1,34 . (3) Mc
1,37 . (4) Mc
1,40 . hoti (dat) leidt de objectzin in .
Mc
1,37.9. act. ind. praes. 3de pers. mv. ζητουσιν = zètousin (zij zoeken) van het werkw. ζητεω = zèteô (zoeken) . Taalgebruik in het NT : zèteô
(zoeken) . Taalgebruik in de LXX : zèteô
(zoeken) . NT (8) : (1) Mc
1,37 . (2) Mc
3,32 . (3) Joh
7,25 . (4) Rom 2,7 . (5) Rom 10,20 . (6) Rom 11,3 . (7) 1
Kor 1,22 . (8) Fil 2,21 .
- Bayrens (1963 , nr.81 : ποιεω = poieô ) ; poiousin < ποι-ε-ουσιν = poi-e-ousin (zij doen) .
zèteô (zoeken) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br | Apk | syn. | ev. |
act. ind. praes. 3de pers. mv. zètousin | 12 | 4 | 8 | 2 | 1 | 5 |
Mc 1,38 - Mc 1,38 : 60. Jezus vertrekt uit Kafarnaüm. - Mc 1,35-38 - Lc 4,42-43 - bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Mc (Marcus) -- Mc 1 - Mc 1,35 - Mc 1,36 - Mc 1,37 - Mc 1,38 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [38] And he said unto them, Let us go into the next towns,
that I may preach there also: for therefore came I forth.
Luther-Bibel . 38 Und er sprach zu ihnen: Lasst uns anderswohin gehen, in die
nächsten Städte, dass ich auch dort predige; denn dazu bin ich gekommen.
Mc 1,38 | Lc 4,43 | ||
kai legei autois agômen allachou eis tas echomenas kômopoleis ina kai ekei kèruxô eis touto gar exèlthon | o de eipen pros autous oti kai tais eterais polesin euaggelisasthai me dei tèn basileian tou theou oti epi touto apestalèn |
Tekstuitleg van Mc 1,38 .
Mc 1,38.1. και = kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Taalgebruik : kai (en) in de LXX . Taalgebruik in Mc : kai (en) . Niet in : Mc 1 (5) : (1) Mc 1,1 . (2) Mc 1,2 . (3) Mc 1,3 . (4) Mc 1,8 . (5) Mc 1,14 . Er is verandering van personage .
kai (en) | kai (en) | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
verzen | verzen (678) (666) | 678 | 45 | 28 | 35 | 41 | 43 | 56 | 37 | 38 | 50 | 52 | 33 | 44 | 37 | 72 | 47 | 20 / 8 | 7957 | 1071 | 678 | 1151 | 879 | 1007 | 2767 | 404 | 2900 | 3779 | ||
kai (en) | kai = en (555) (547) | 555 | 40 | 26 | 32 | 33 | 37 | 52 | 26 | 36 | 40 | 37 | 29 | 33 | 26 | 60 | 33 | 15 / 7 | 26980 | 21867 | 5113 | 705 | 555 | 822 | 530 | 660 | 1470 | 371 | 2082 | 2612 |
verschil | verschil (123) (115) | 123 | 5 | 2 | 3 | 8 | 6 | 4 | 11 | 2 | 10 | 15 | 4 | 11 | 11 | 12 | 14 | 5 / 1 | 2844 | 366 | 123 | 329 | 349 | 347 | 1297 | 33 | 818 | 1167 |
- Ned. : en . Arabisch : وَ = wa (en) . Taalgebruik in de Qoran : wa (en) . E. : and . D. : und . Fr. : et . Grieks : και = kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Hebr. : וְ = wë (en) . Lat. : et .
Mc 1,38.2. act. ind. praes. 3de pers. enk. λεγει = legei (hij zegt) van het werkw. λεγω = legô (zeggen) . Taalgebruik in het NT : legô (zeggen) . Taalgebruik in de Septuaginta. : legô (zeggen) . Taalgebruik in Mc : legô (zeggen) . Mc (62) . Mc 1 (3) : (1) Mc 1,38 . (2) Mc 1,41 . (3) Mc 1,44 . Een vorm van λεγω = legô (zeggen) in de LXX (4610) , in het NT (1318) ; van ειπον = eipon (ik zei) in de LXX (4608) , in het NT (925) .
legô : act. ind. praes. | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
3 | act. ind. pr. 3de pers. enk. legei | 3 : (1) Mc 1,38 . (2) Mc 1,41 . (3) Mc 1,44 . | 6 : (1) Mc 2,5 . (2) Mc 2,8 . (3) Mc 2,10 . (4) Mc 2,14 . (5) Mc 2,17 . (6) Mc 2,25 . | 5 : (1) Mc 3,3 . (2) Mc 3,4 . (3) Mc 3,5 . (4) Mc 3,33 . (5) Mc 3,34 . | 2 : (1) Mc 4,13 . (2) Mc 4,35 . | 6 : (1) Mc 5,7 . (2) Mc 5,9 . (3) Mc 5,19 . (4) Mc 5,36 . (5) Mc 5,39 . (6) Mc 5,41 . | 3 : (1) Mc 6,31 . (2) Mc 6,38 . (3) Mc 6,50 . | 3 : (1) Mc 7,18 . (2) Mc 7,28 . (3) Mc 7,34 . | 5 : (1) Mc 8,1 . (2) Mc 8,12 . (3) Mc 8,17 . (4) Mc 8,29 . (5) Mc 8,33 . | 3 : (1) Mc 9,5 . (2) Mc 9,19 . (3) Mc 9,35 . | 5 : (1) Mc 10,11 . (2) Mc 10,23 . (3) Mc 10,24 . (4) Mc 10,27 . (5) Mc 10,42 . | 4 : (1) Mc 11,2 . (2) Mc 11,21 . (3) Mc 11,22 . (4) Mc 11,33 . | 2 : (1) Mc 12,16 . (2) Mc 12,37 . | 1 : Mc 13,1 . | 12 : (1) Mc 14,13 . (2) Mc 14,14 . (3) Mc 14,27 . (4) Mc 14,30 . (5) Mc 14,32 . (6) Mc 14,34 . (7) Mc 14,37 . (8) Mc 14,41 . (9) Mc 14,45 . (10) Mc 14,61 . (11) Mc 14,63 . (12) Mc 14,67 . | 1 : Mc 15,2 . | 1 : Mc 16,6 . | 1027 | 702 | 325 | 54 | 62 | 14 | 112 | 11 | 46 | 26 | 130 | 242 |
Mc 1,38.1. - 2. και λεγει = kai legei (en hij zegt) . OT (11) . NT (37) . Mc (11) : (1) Mc 1,38 . (2) Mc 2,14 . (3) Mc 3,3 . (4) Mc 4,13 . (5) Mc 6,50 . (6) Mc 7,18 . (7) Mc 9,35 . (8) Mc 10,11 . (9) Mc 11,2 . (10) Mc 12,16 . (11) Mc 14,13 .
Mc 1,38.3. voornaamw. dat. mann. en onz. mv. autois (aan hen) . Taalgebruik in het NT : voornaamwoord autos . Taalgebruik in Mc. : voornaamwoord autos . Mc 1 (4) : (1) Mc 1,17 . (2) Mc 1,31 . (3) Mc 1,38 . (4) Mc 1,44 .
Mc 1,38.1. - 3. και λεγει αυτοις = kai legei autois (en hij zegt hen) . LXX (2) . NT (23) . Mc (10) : (1) Mc 1,38 . (2) Mc 3,4 . (3) Mc 4,13 . (4) Mc 6,50 . (5) Mc 7,18 . (6) Mc 9,35 . (7) Mc 10,11 . (8) Mc 11,2 . (9) Mc 12,16 . (10) Mc 14,13 .
Mc 1,38.4. act. conjunct. praes. 1ste pers. mv. αγωμεν = agômen (laten wij gaan) van het werkw. αγω = agô (leiden, voeren)
. Taalgebruik in het NT : agô
(leiden, voeren) . Taalgebruik in de LXX : agô
(leiden, voeren) . Bijbel (7) : (1) Mt
26,46 . (2) Mc
1,38 . (3) Mc
14,42 . In het Nederlands kennen we het werkwoord ageren
, ac-tie voeren , handelen . Een vorm van αγω = agô in de LXX (274) , in het NT (66) .
- Bayens (1963 , nr. 75, 3 : "In de conjunctief wordt de themavocaal verlengd.")
Mc 1,38.6. eis (naar, tot) . Taalgebruik in het NT : eis (naar) . Taalgebruik in het NT : eis (naar) . Voorzetsel van richting . Lat. in / ad . Fr. vers (versus : gedraaid , gekeerd ; vertere : tourner , draaien) / à . Ned. naar . E. for . In 13 verzen in Mc 1 : (1) Mc 1,4 . (2) Mc 1,9 . (3) Mc 1,10 . (4) Mc 1,12 . (5) Mc 1,14 . (6) Mc 1,21 . (7) Mc 1,28 . (8) Mc 1,29 . (9) Mc 1,35 . (10) Mc 1,38 . (11) Mc 1,39 . (12) Mc 1,44 . (13) Mc 1,45 .
Mc 1,38.7.
bep. lidw. acc. vr. mv. tas (de) . Taalgebruik in het NT : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Mc 1 (4) : (1) Mc
1,3 . (2) Mc
1,5 . (3) Mc
1,38 . (4) Mc
1,39 .
hina (opdat). In 59 verzen bij Marcus, zie Mc 1,38 : Mc 1,35-38 -
Mc 1,38.11. και = kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Taalgebruik : kai (en) in de LXX . Taalgebruik in Mc : kai (en) . Niet in : Mc 1 (5) : (1) Mc 1,1 . (2) Mc 1,2 . (3) Mc 1,3 . (4) Mc 1,8 . (5) Mc 1,14 .
kai (en) | kai (en) | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
verzen | verzen (678) (666) | 678 | 45 | 28 | 35 | 41 | 43 | 56 | 37 | 38 | 50 | 52 | 33 | 44 | 37 | 72 | 47 | 20 / 8 | 7957 | 1071 | 678 | 1151 | 879 | 1007 | 2767 | 404 | 2900 | 3779 | ||
kai (en) | kai = en (555) (547) | 555 | 40 | 26 | 32 | 33 | 37 | 52 | 26 | 36 | 40 | 37 | 29 | 33 | 26 | 60 | 33 | 15 / 7 | 26980 | 21867 | 5113 | 705 | 555 | 822 | 530 | 660 | 1470 | 371 | 2082 | 2612 |
verschil | verschil (123) (115) | 123 | 5 | 2 | 3 | 8 | 6 | 4 | 11 | 2 | 10 | 15 | 4 | 11 | 11 | 12 | 14 | 5 / 1 | 2844 | 366 | 123 | 329 | 349 | 347 | 1297 | 33 | 818 | 1167 |
- Ned. : en . Arabisch : وَ = wa (en) . Taalgebruik in de Qoran : wa (en) . E. : and . D. : und . Fr. : et . Grieks : και = kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Hebr. : וְ = wë (en) . Lat. : et .
Mc 1,38.12. ekei (daar, hier) . Taalgebruik in het NT : ekei (daar) . Taalgebruik in Mc : ekei (daar) . Ned. hier . Fr. ici . Mc (11) : (1) Mc 1,38 . (2) Mc 2,6 . (3) Mc 3,1 . (4) Mc 5,11 . (5) Mc 6,5 . (6) Mc 6,10 . (7) Mc 6,33 . (8) Mc 11,5 . (9) Mc 13,21 . (10) Mc 14,15 . (11) Mc 16,7 .
16. gar (want) . Taalgebruik in het NT : gar
(want) . Taalgebruik in Mc : gar
(want) . Redengevend voegwoord . Hebr. kî . Lat. enim . Fr. car .
Ned. : want .
Mc (63) . Mc 1 (3) : (1) Mc
1,16 . (2) Mc
1,22 . (3) Mc
1,38 .
61. Prediking in de synagogen . Mc 1,39 - Mc 1,39 - Mt 4,23-25 ; 5,1-2 - Lc 4,44 -- bijbeloverzicht -- Mc (Marcus) -- Mc 1 -
Er is een duidelijke link tussen Mc 1,39 en Mc 1,14 . In Mc 1,14 ging Jezus naar Galilea . In Mc 1,39 ging hij naar geheel Galilea . Zowel in Mc 1,14 als in Mc 1,39 wordt het onderwerp van de hoofdzin nader bepaald door een ondergeschikte bijzin . Waarom plaatste Marcus 'kèrussôn ' (verkondigende) in Mc 1,39 onmiddellijk na het werkwoord èlthen (hij kwam) . Wellicht heeft Marcus hier een chiastische (kruisvormige) structuur gebruikt : het ene werkwoord (kèrussôn : verkondigende) vooraan en het andere werkwoord (ekballôn : uitwerpende) achteraan. Marcus wil de totale activiteit van Jezus aanduiden. Die bestaat in verkondiging (woord) en in het uitdrijven van duivels (daad). Onder de woordactiviteit hadden we bij de bepaling eis tas sunagôgas autôn (in hun synagogen) het werkwoord didaskôn (onderwijzende) verwacht . Onder de daadactiviteit of het handelen van Jezus hadden we ook nog het genezen van zieken verwacht . In Mc 1,34 wordt de daadactiviteit van Jezus onder de twee aspecten aangegeven . Ook in Mc 1,34 vinden we een chiastische (kruisvormige) structuur .
De tweevoudige activiteit van Jezus (woord en daad) treffen we aan in Mc 1,21-28 . Daar is sprake van onderwijs en uitdrijving van een onreine geest . Tot nu toe heeft Jezus enkel de synagoge van Kafarnaüm bezocht . In Mc 1,39 ging Jezus ook naar andere synagogen in Galilea . Zo omsluit Mc 1,39 een geheel van Mc 1,14-38 en bereidt het het volgende voor . Het is een overgangsvers in de ware betekenis van het woord .
Er is enige dissonantie te bespeuren . De plaatsbepalingen horen bij èlthen (hij ging) maar dan komt kai daimonia ekballôn (en duivels uitdrijvende) achternahinken. De plaatsbepalingen horen bij kèrussôn (verkondigende) maar dan hadden we bij eis tas sunagôgas autôn (in hun synagogen) eerder didaskôn (onderwijzende) verwacht .
We weten wel dat Mc 1,14 linken heeft met Mc 1,9 en Mc 1,4 . In Mc 1,9 ging Jezus van Nazaret van Galilea en liet hij zich door Johannes de Doper dopen . Het is de eerste vermelding van Jezus'optreden in het Marcusevangelie . In Mc 1,4 vinden we de eerste vermelding van het optreden van Johannes de Doper . Zo ziet de keten eruit : het optreden van Johannes de Doper (Mc 1,4) - Jezus ging naar Johannes in de Jordaan (Mc 1,9) - Jezus ging naar Galilea (Mc 1,14) - Jezus trekt in Galilea rond (Mc 1,39) .
We stellen echter ook een concentrische cirkel vast : in de binnenste kern de drie wonderverhalen : de uitdrijving van de onreine geest (Mc 1,23-28) , de genezing van Jezus'schoonmoeder (Mc 1,29-31) en genezing van vele zieken en exorcismen (Mc 1,32-34) . Tussen de binnenste en de buitenste kring, nl. de middelste kring, staan de twee verhalen over onderwijs (Mc 1,21-22) en verkondiging (Mc 1,34-38). De buitenste kring wordt bepaald door de teksten Mc 1,14-15 en Mc 1,39.
Mc 1,39 - Mc 1,39 : 61. Prediking in de synagogen - bijbeloverzicht -- Mc (Marcus) -- Mc 1 -- Mc 1,39 - Mt 4,23-25 ; 5,1-2 - Lc 4,44 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [39] And he preached in their synagogues throughout all
Galilee, and cast out devils.
Luther-Bibel . 39 Und er kam und predigte in ihren Synagogen in ganz Galiläa
und trieb die bösen Geister aus.
Persoonlijke vertaling . Hij ging verkondigen naar hun synagogen naar heel Galilea
en de duivels uitwerpen .
Mc 1,39 | Mt 4,23 | Lc 4,44 | |
kai èlthen kèrussôn eis tas sunagôgas autôn eis olèn tèn galilaian kai ta daimonia ekballôn | kai periègen en olè tè galilaia didaskôn en tais sunagôgais autôn kai kèrussôn to euaggelion tès basileias kai therapeuôn pasan noson kai pasan malakian en tô laô | kai èn kèrussôn eis tas sunagôgas tès ioudaias |
Tekstuitleg van Mc 1,39 . Het vers Mc 1,39 telt 15 (3 X 5) woorden en 74 (2 X 37) letters . De getalswaarde van Mc 1,39 is 7975 (5 X 5 X 11 X 29) . De komst van Jezus omvat een dubbele activiteit . In Mc 1,39 wordt de woord- en daadactiviteit van Jezus gegeven . De particpia kèrussôn (verkondigend) en ekballôn (uitgooiend) omvatten het hele vers . De woordactiviteit van Jezus bestaat uit onderrichten en verkondigen . Hier is enkel sprake van verkondigen , wellicht omwille van de parallel met Mc 1,14 : èlthen ho ièsous eis tèn galilaian kèrussôn (Jezus ging naar Galilea verkondigen) . De daadactiviteit van Jezus bestaat uit zieken genezen en onreine geesten uitdrijven . In Mc 1,39 is er enkel sprake van duivels uitgooien , wellicht in aansluiting bij Mc 1,23-28 .
Mc 1,39.1. και = kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Taalgebruik : kai (en) in de LXX . Taalgebruik in Mc : kai (en) . Niet in : Mc 1 (5) : (1) Mc 1,1 . (2) Mc 1,2 . (3) Mc 1,3 . (4) Mc 1,8 . (5) Mc 1,14 .
kai (en) | kai (en) | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
verzen | verzen (678) (666) | 678 | 45 | 28 | 35 | 41 | 43 | 56 | 37 | 38 | 50 | 52 | 33 | 44 | 37 | 72 | 47 | 20 / 8 | 7957 | 1071 | 678 | 1151 | 879 | 1007 | 2767 | 404 | 2900 | 3779 | ||
kai (en) | kai = en (555) (547) | 555 | 40 | 26 | 32 | 33 | 37 | 52 | 26 | 36 | 40 | 37 | 29 | 33 | 26 | 60 | 33 | 15 / 7 | 26980 | 21867 | 5113 | 705 | 555 | 822 | 530 | 660 | 1470 | 371 | 2082 | 2612 |
verschil | verschil (123) (115) | 123 | 5 | 2 | 3 | 8 | 6 | 4 | 11 | 2 | 10 | 15 | 4 | 11 | 11 | 12 | 14 | 5 / 1 | 2844 | 366 | 123 | 329 | 349 | 347 | 1297 | 33 | 818 | 1167 |
- Ned. : en . Arabisch : وَ = wa (en) . Taalgebruik in de Qoran : wa (en) . E. : and . D. : und . Fr. : et . Grieks : και = kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Hebr. : וְ = wë (en) . Lat. : et .
Mc 1,39.2. act. ind. aor. 3de pers. enk. ηλθεν = èlthen (hij kwam) van het werkw. ερχομαι = erchomai (gaan, komen) . Taalgebruik in het NT : erchomai (gaan, komen) . Taalgebruik in de LXX : erchomai (gaan, komen) . Taalgebruik in Mc. : erchomai (gaan, komen) . Mc (12) : (1) Mc 1,9 . (2) Mc 1,14 * . (3) Mc 1,39 * . (4) Mc 4,4 . (5) Mc 5,33 . (6) Mc 7,31 * . (7) Mc 8,10 * . (8) Mc 10,45 / Mc 10,46 *. (9) Mc 10,50 . (10) Mc 11,13 . (11) Mc 14,3 . (12) Mc 14,41 . Een vorm van ερχομαι = erchomai (gaan, komen) in de LXX (1054) , in het NT (631) , in Mc 1 (8) : (1) Mc 1,7 . (2) Mc 1,9 . (3) Mc 1,14 . (4) Mc 1,24 . (5) Mc 1,29 . (6) Mc 1,39 . (7) Mc 1,40 . (8) Mc 1,45 .
erchomai (gaan, komen) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
ind. aor. 3de p. enk. èlthen | 338 | 250 | 88 | 20 | 13 | 17 | 18 | 5 | 4 | 11 | 50 | 68 |
- בָּא = bâ´
(gaan, komen) . Taalgebruik in Tenakh : bâ´
(gaan, komen) . Getalswaarde : beth = 2 , aleph = 1 ; totaal : 3 . Structuur
: 2 - 1 . De som van de elementen is telkens 3 . Spiegelbeeld van het woord אַב = ´ab (vader) .
- In Mc 1,9 gaat Jezus van Nazaret van Galilea , in Mc
1,14 gaat Jezus naar Galilea , in Mc
1,39 naar heel Galilea .
Mc 1,39.1. - 2. και ηλθεν = kai èlthen (en hij kwam / ging) . NT (24) . Mc (5) : (1) Mc 1,9 . (2) Mc
4,4 . (3) Mc 6,1 . (4) Mc 9,7 . (5) Mc
9,33 .
- ηλθεν δε = èlthen de (hij kwam / ging echter) . NT (3) : (1) Lc 22,7 . (2) Joh
19,39 . (3) Hnd 7,11 .
- Hebreeuws : prefix verbindingswoord wë + act. qal imperf.
3de pers. mann. enk. וַיָּבּוֹא = wajjâbô´ (en hij ging) van het werkw. בָּא = bâ´
(gaan, komen) . Taalgebruik in Tenakh : bâ´
(gaan, komen) . Getalswaarde : beth = 2 , aleph = 1 ; totaal : 3 . Structuur
: 2 - 1 . De som van de elementen is telkens 3 . Spiegelbeeld van het woord אַב = ´ab (vader) . Tenakh (21) : (1) 1 S 4,13 . (2) 1 K 3,15 . (3) 1 K 7,14 . (4) 1 K 13,11 . (5) 1 K 22,15 . (6) 1 K 22,30 . (7) 1 K 22,37 . (8) 2 K 9,30 . (9) Js 38,1 . (10) Ez 14,1 . (11) Ez 23,44 . (12) Ez 36,20 . (13) Ez
40,6 . (14) Hos 6,3 . (15) Ps 24,7 . (16) Job 1,6 . (17) Job 2,1 . (18) Est 4,2 . (19) Est 4,9 . (20) Est 5,10 . (21) Est 6,6 .
OF VARIANTE LEZING .
Mc 1,39.1. - 2. ην δε = èn de (hij was echter) . NT (46) . Mc (6) : (1) Mc 1,6 . (2) Mc 5,11 . (3) Mc 7,26 . (4) Mc 14,1 . (5) Mc 15,7 . (6) Mc 15,25 .
- και ην = kai èn (en hij was) . NT (46) . Mc (10) : (1) Mc
1,13 . (2) Mc
1,23 . (3) Mc
1,39 . (4) Mc
3,1 . (5) Mc
4,38 . (6) Mc 5,21 . (7) Mc
10,32 . (8) Mc
14,54 . (9) Mc 15,26 . (10) Mc 15,41 .
- Hebreeuws . wë + act. qal imperf. 3de pers. mann. enk. וַיְהִי = wajëhî (en hij/het
was) van het werkw. הָיָה = hâjâh (zijn) . De getalswaarde van וַיְהי = wajëhî
(en hij/het zal zijn/was) is 31 . 31 is de getalswaarde van אֵל = ´el (God) ;
aleph = 1 , lamed = 12 of 30 ; totaal : 13 of 31 (elkaars spiegelbeeld) .Taalgebruik
in Tenakh : hâjâh
(zijn) . Getalswaarde : he = 5 , jod = 10 ; totaal : 20 (2² X 5) . Structuur
: 5 - 1 - 5 . De som van de elementen is telkens 2 . Tenakh
(784) . Pentateuch (181) . Eerdere Profeten (339) . Latere Profeten (116) .
12 Kleine Profeten (22) . Geschriften (126) .
Mc 1,39.3. act. part. pr. nom. m. + vr. enk. κηρυσσων = kèrussôn (verkondigend) van het werkw. κηρυσσω = kèrussô (verkondigen) . Taalgebruik in het NT : kèrussô (verkondigen) . Taalgebruik in de LXX : kèrussô (verkondigen) . Taalgebruik in Mc : kèrussô (verkondigen) . Bijbel (13) : (1) Mt 3,1 . (2) Mt 4,23 . (3) Mt 9,35 . (4) Mc 1,4 . (5) Mc 1,14 . (6) Mc 1,39 . (7) Lc 3,3 . (8) Lc 4,44 . (9) Lc 8,1 . (10) Lc 8,39 . (11) Hnd 20,25 . (12) Hnd 28,31 . (13) Rom 2,21 . Een vorm van κηρυσσω = kèrussô (verkondigen) in de LXX (32) , in het NT (61) , in Mc (14) : (1) Mc 1,4 . (2) Mc 1,7 . (3) Mc 1,14 . (4) Mc 1,38 . (5) Mc 1,39 . (6) Mc 1,45 . (7) Mc 3,14 . (8) Mc 5,20 . (9) Mc 6,12 . (10) Mc 7,36 . (11) Mc 13,10 . (12) Mc 14,9 . (13) Mc 16,15 . (14) Mc 16,20 . In de LXX kan κηρυσσω = kèrussô (verkondigen) de vertaling van 6 verschillende Hebreeuwse woorden zijn .
kèrussô (verkondigen) | Mc | Mc 1 | Mc 3 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 16 | |
1 | ind. part. pr. nom. m. + vr. enk. kèrussôn | 3 | (1) Mc 1,4 . (2) Mc 1,14 . (3) Mc 1,39 . | |||||||
kèrussô (verkondigen) | Mc | Mc 1 | Mc 3 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 16 |
In Mc
1,4 en Mc
1,14 is het onderwerp Johannes de Doper en Jezus en volgt op kèrussôn
een object : Mc
1,4 (een doopsel van bekering tot vergeving van zonden) , Mc
1,14 (de goede boodschap van God) . In Mc
1,14 en Mc
1,39 ging Jezus naar (heel) Galilea , verkondigend .
- Hebreeuws : prefix voorzetsel lë + act. qal inf. constr. (om te roepen) לִקְרֹא van het werkw. . קָרָא = qârâ´ (roepen,
heten) . Taalgebruik
in Tenakh : qârâ´
(roepen, heten) . Getalswaarde : qoph = 19 of 100 , resj = 20 of 200 , aleph
= 1 ; totaal : 40 of 301 . Structuur : 1 - 2 - 1 . De som van de elementen is telkens 4 . Tenakh (20) . In de LXX wordt dit Hebreeuwse werkw. meestal vertaald door een vorm van het Griekse werkw. καλεω = kaleô (roepen) , in Js 61,1 door act. inf. aor. κηρυξαι = kèruksai (om te verkondigen) van het werkw. κηρυσσω = kèrussô (verkondigen) . Taalgebruik in het NT : kèrussô
(verkondigen) . Taalgebruik in de LXX : kèrussô
(verkondigen) .
- Ned. : roepen . Arabisch : قَالَ = qâla (zeggen) . Taalgebruik in de Qoran : qâla (zeggen) . Aramees : קְרָא =qërâ´ (roepen) . D.
: rufen . E. : to call . Fr. : appeler (Lat. . appellare
- pellere : pousser , dringen ; aandringen , oproepen) . Grieks : καλεω = kaleô (roepen,
noemen) . Taalgebruik in het NT : kaleô
(roepen) . κηρυσσω = kèrussô (verkondigen) . Taalgebruik in het NT : kèrussô
(verkondigen) . Hebreeuws : קָרָא = qârâ´ (roepen, heten) . Taalgebruik in Tenakh : qârâ´
(roepen, heten) . Lat. : vocare (vox = stem) . l (qâla) en r (qâra) liggen dicht bij elkaar ; het zijn lingualen . Orgaan van roepen is de stem ; zie Hebreeuws : קוֹל = qôl (stem, roep) . Taalgebruik
in Tenakh : qôl
(stem) .
- Ned. : verkondigen (< verconden) , vertellen . D. : erzählen . E. : to recount , to tell . Fr. : compter en conter , (ra)conter . Italiaans : racontare . Lat. : computare . Spaans : contar .
In Mc 1,4 trad Johannes de Doper verkondigend op . In Mc 1,14 ging Jezus naar Galilea verkondigend . STAP VOOR STAP !
De linken worden verder uitgewerkt :
- Mc
1,4 : εγενετο ιωαννης ... κηρυσσων = egeneto iôannès ... kèrussôn (Johannes was ... verkondigend) .
- Mc 1,14 : ηλθεν ὁ ιησους ... κηρυσσων ... = èlthen ho Ièsous ... kèrussôn (kwam Jezus ... verkondigend) .
- Mc
1,39 : και ηλθεν κηρυσσων ... εις την ὁλην την γαλιλαιαν = kai èlthen kèrussôn ... eis tèn holèn tèn Galilaian
(en hij ging verkondigend naar heel Galilea) .
Mc 1,39.2. - 3. ηλθεν κηρυσσων ... και ... = èlthen kèrussôn ... kai ... ekballôn (hij kwam verkondigend ... en ... uitgooiend) . Wij zouden vertalen : hij kwam verkondigen ... en uitgooien) .
Mc 1,39.4. εις = eis (naar) . Taalgebruik in het NT : eis (naar) . Taalgebruik in de LXX : eis (naar) . εις = eis (naar) . Taalgebruik in het NT : eis (naar) . Taalgebruik in de LXX : eis (naar) . In 13 verzen in Mc 1 : (1) Mc 1,4 . (2) Mc 1,9 . (3) Mc 1,10 . (4) Mc 1,12 . (5) Mc 1,14 . (6) Mc 1,21 . (7) Mc 1,28 . (8) Mc 1,29 . (9) Mc 1,35 . (10) Mc 1,38 . (11) Mc 1,39 . (12) Mc 1,44 . (13) Mc 1,45 .
eis (naar) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 |
6930 | 5336 | 1594 | 215 | 151 | 210 | 181 | 260 | 504 | 73 | 576 | 757 | 427 | 77 | 13 | 5 | 6 | 8 | 11 | 14 | 9 | 10 | 11 | 13 | 8 | 7 | 8 | 20 | 3 | 5 |
- Ned. : naar . D. : nach . E. : for . Fr. : vers (versus : gedraaid , gekeerd ; vertere : tourner , draaien) / à . Gr. : εις = eis (naar) . Taalgebruik in het NT : eis (naar) . Lat. in / ad .
Variante lezing : εν = en (in, tijdens) . Taalgebruik in het NT : en (in) . Taalgebruik in de LXX: en (in) . Taalgebruik in Mc : en (in) . In Mc 1 (13) : (1) Mc 1,2 . (2) Mc 1,3 . (3) Mc 1,4 . (4) Mc 1,5 . (5) Mc 1,8 . (6) Mc 1,9 . (7) Mc 1,11 . (8) Mc 1,13 . (9) Mc 1,15 . (10) Mc 1,16 . (11) Mc 1,19 . (12) Mc 1,20 . (13) Mc 1,23 .
en (in) . | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
119 | 13 | 7 | 2 | 13 | 9 | 12 | 5 | 9 | 7 | 10 | 9 | 7 | 7 | 5 | 4 | 11097 | 8943 | 2154 | 247 | 119 | 288 | 182 | 226 | 966 | 126 | 654 | 836 |
- Ned. : in . Arabisch : فِي = fi (in) . Taalgebruik in de Qoran : fi . D. : in . E. : in . Fr. : dans . Grieks : εν = en (in, tijdens) . Taalgebruik in het NT : en (in) . Hebreeuws : בְּ = bë . Lat. : in .
Mc 1,39.5. bep. lidw. acc. vr. mv. τας = tas (de) van het bepaald lidwoord ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het) . Taalgebruik in het NT : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald lidwoord . Mc 1 (4) : (1) Mc 1,3 . (2) Mc 1,5 . (3) Mc 1,38 . (4) Mc 1,39 .
lidw. mv. | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | O.T. | N.T. | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Brieven | Apk | syn. | ev. | |
17. | acc. vr. enk. tas | 27 | 4 | 4 | 2 | 2 | 1 | 3 | 1 | 2 | 1 | 2 | 2 | 2 | 1 | 1987 | 1674 | 313 | 36 | 27 | 42 | 19 | 57 | 96 | 36 | |||||
Totaal | 389 | 21 | 25 | 26 | 22 | 22 | 33 | 30 | 29 | 16 | 28 | 18 | 27 | 23 | 36 | 24 | 9 | 23394 | 18879 | 4515 | 745 | 389 | 644 | 404 | 690 | 1228 | 415 | 1778 | 2182 |
- Nederl. . : bepaald lidwoord de / het . Arabisch : bepaald lidw. اَل = ´al (de) . Taalgebruik in de Qoran : ´al (de) . D. : der , die , das enz. . E. : the . Fr. : le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) . Gr. ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het) . Taalgebruik in het NT : bepaald lidwoord . Hebreeuws : הַ = ha (de, het) . Taalgebruik in Tenakh : ha (de, het) .
Variante lezing : bepaald lidw. dat. vr. mv. ταις = tais van het bepaald lidwoord ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het) . Taalgebruik in het NT : bepaald lidwoord .Taalgebruik in de LXX : bepaald lidwoord . Mc (10) : (1) Mc 1,9 . (2) Mc 2,6 . (3) Mc 2,8 . (4) Mc 6,56 . (5) Mc 8,1 . (6) Mc 12,38 . (7) Mc 12,39 . (8) Mc 13,17 . (9) Mc 13,24 . (10) Mc 16,18 .
lidw. mv. | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | O.T. | N.T. | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Brieven | Apk | syn. | ev. | |
15. | dat. vr. mv. tais | 10 | 1 | 2 | 1 | 1 | 2 | 2 | 1 | 980 | 799 | 181 | 21 | 10 | 33 | 4 | 24 | 66 | 23 | 64 | 68 | |||||||||
Totaal | 389 | 21 | 25 | 26 | 22 | 22 | 33 | 30 | 29 | 16 | 28 | 18 | 27 | 23 | 36 | 24 | 9 | 23394 | 18879 | 4515 | 745 | 389 | 644 | 404 | 690 | 1228 | 415 | 1778 | 2182 |
- Nederl. . : bepaald lidwoord de / het . Arabisch : bepaald lidw. اَل = ´al (de) . Taalgebruik in de Qoran : ´al (de) . D. : der , die , das enz. . E. : the . Fr. : le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) . Gr. ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het) . Taalgebruik in het NT : bepaald lidwoord . Hebreeuws : הַ = ha (de, het) . Taalgebruik in Tenakh : ha (de, het) .
Mc 1,39.6.
acc. vr. mv. συναγωγας = sunagôgas van het zelfst. naamw. συναγωγη = sunagôgè (synagoge) . Taalgebruik in het NT : sunagôgè
(synagoge) . Taalgebruik in de LXX : sunagôgè
(synagoge) . sunagôgè (synagoge)
. Taalgebruik in Mc : sunagôgè
(synagoge) . Mc (2) : (1) Mc
1,39 . (2) Mc
13,9 .
Een vorm van συναγωγη = sunagôgè (synagoge) in Mc in 8 verzen : (1) Mc
1,21 . (2) Mc
1,23 . (3) Mc
1,29 . (4) Mc
1,39 . (5) Mc
3,1 . (6) Mc
6,2 . (7) Mc
12,39 . (8) Mc
13,9 . In Mc 1 (4) : (1) Mc
1,21 (acc. sunagôgèn) . (2) (1) Mc
1,23 (dat. sunagôgè(i) . (3) Mc
1,29 (gen. sunagôgès) . (1) Mc
1,39 (acc. συναγωγας = sunagôgas) .
sunagôgè (synagoge) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | |
acc. vr. mv. sunagôgas | 14 | 6 | 8 | 2 | 3 | 3 | 5 | 5 | |||||||
totaal | 261 | 205 | 56 | 9 | 8 | 15 | 2 | 19 | 1 | 2 | 32 | 34 |
sunagôgè (synagoge) | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | syn. | ev. | Hnd | Br. | Apk |
eis tas sunagôgas |
- Hebreeuws : q-h-l . Taalgebruik in Tenakh : q-h-l . Getalswaarde : qoph = 19 of 100 , he = 5 , lamed = 11 of 20 ; totaal : 35 (5 X 7) OF 125 (5³) . Structuur : 1 - 5 - 2 . De som van de elementen is telkens 8 . (1) act. ind. perf. 3de pers. mann. enk. קָהַל = qâhal (verzamelen, zich verzamelen) . (2) zelfst. naamw. קָהָל = qâhâl (verzameling, vergadering, gemeente, menigte) .
- כָנַס = kânas (verzamelen) . Taalgebruik in Tenakh : kânas (verzamelen) . Cfr. knesseth .
Mc 1,39.4. - 6. Mc 1,39 verruimt het optreden van Jezus . εις τας συναγωγας = eis tas sunagôgas (naar de synagogen) sluit aan bij εις την συναγωγην = eis tèn sunagôgèn (naar de synagoge) van Kafarnaum in Mc 1,21 .
Mc 1,39.7. pers. voornaamw. gen. mv. αυτων = autôn van het pers. voornaamw. αυτος = autos . Taalgebruik in het NT : voornaamwoord autos . Taalgebruik in de LXX : persoonlijk voornaamwoord . Taalgebruik in Mc. : voornaamwoord autos . Mc (37) . Mc 1 (4) : (1) Mc 1,5 . (2) Mc 1,20 . (3) Mc 1,23 . (4) Mc 1,39 .
autoi (mv.) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
6. | gen. mv.autôn | 3701 | 3203 | 498 | 93 | 37 | 94 | 31 | 87 | 91 | 65 | 224 | 255 |
totaal | 7770 | 6306 | 1464 | 250 | 196 | 285 | 155 | 269 | 200 | 109 | 731 | 886 |
autoi | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
6 | gen. mv.autôn | 37 | 4 | 4 | 1 | 1 | 4 | 1 | 1 | 4 | 2 | 3 | 3 | 6 | 1 | 2 | 3701 | 3203 | 498 | 93 | 37 | 94 | 31 | 87 | 91 | 65 | 224 | 255 |
Mc 1,39.8. εις = eis (naar) . Taalgebruik in het NT : eis (naar) . Taalgebruik in de LXX : eis (naar) . εις = eis (naar) . Taalgebruik in het NT : eis (naar) . Taalgebruik in de LXX : eis (naar) . In 13 verzen in Mc 1 : (1) Mc 1,4 . (2) Mc 1,9 . (3) Mc 1,10 . (4) Mc 1,12 . (5) Mc 1,14 . (6) Mc 1,21 . (7) Mc 1,28 . (8) Mc 1,29 . (9) Mc 1,35 . (10) Mc 1,38 . (11) Mc 1,39 . (12) Mc 1,44 . (13) Mc 1,45 .
eis (naar) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 |
6930 | 5336 | 1594 | 215 | 151 | 210 | 181 | 260 | 504 | 73 | 576 | 757 | 427 | 77 | 13 | 5 | 6 | 8 | 11 | 14 | 9 | 10 | 11 | 13 | 8 | 7 | 8 | 20 | 3 | 5 |
- Ned. : naar . D. : nach . E. : for . Fr. : vers (versus : gedraaid , gekeerd ; vertere : tourner , draaien) / à . Gr. : εις = eis (naar) . Taalgebruik in het NT : eis (naar) . Lat. in / ad .
Mc 1,39.9. acc. vr. enk. ὁλην = holèn (heel) van het bijvoegl. naamw. ὁλος = holos (heel) . Taalgebruik in het ΝΤ : holos (heel) . Taalgebruik in de LXX : holos (heel) . Taalgebruik in Mc : holos (heel) .
holos (heel) | Mc | Mc 1 | Mc 6 | Mc 8 | Mc 12 | Mc 14 | Mc 15 | bijbel | ΟΤ | ΝΤ | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | |
2 | nom. + dat. vr. enk. holè(i) | 1 | 1 : Mc 1,33 . | 66 | 48 | 18 | 4 | 1 | 3 | 1 | 4 | 3 | 2 | 8 | 9 | 3 | ||||||
3 | nom. + acc. onz. + acc. mann. enk. holon | 5 | (1) Mc 8,36 . | (1) Mc 12,44 . | 2 : (1) Mc 14,9 . (2) Mc 14,54 . | (1) Mc 15,1 . | 53 | 20 | 33 | 9 | 5 | 5 | 2 | 4 | 8 | 19 | 21 | 4 | 4 | |||
5 | gen. vr. enk. holès | 2 | 2 : (1) Mc 12,20 . (2) Mc 12,33 . | 42 | 29 | 13 | 2 | 4 | 4 | 1 | 2 | 6 | 6 | 1 | ||||||||
7 | acc. vr. enk. holèn | 5 | 2 : (1) Mc 1,28 . (2) Mc 1,39 . | (1) Mc 6,55 . | 2 : (1) Mc 15,16 . (2) Mc 15,33 . | 105 | 85 | 20 | 5 | 5 | 2 | 5 | 2 | 1 | 12 | 12 | 2 | |||||
totaal | 13 | 3 | 1 | 1 | 3 | 2 | 2 | 305 | 207 | 98 | 20 | 13 | 14 | 4 | 21 | 21 | 5 | 47 | 51 |
- εις ὁλην = eis holèn (naar heel) . LXX (2) : (1) Nu 32,15 . (2) 1 K 14,23 . NT (4) : (1) Mt 4,24 . (2) Mt 9,26 . (3) Mt 14,35 . (4) Mc 1,28 . Variante lezing : Mc 1,39 . In al deze verzen gevolgd door het bepaald lidw. acc. vr. enk. την = tèn (de) .
Mc 1,39.10. bep. lidw. acc. vr. enk. την = tèn (de) van het bepaald lidw. vr. enk. ἡ = hè . Taalgebruik in het NT : bepaald lidwoord . Taalgebruik in de LXX : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald lidwoord . Mc 1 (12) : (1) Mc 1,2 . (2) Mc 1,3 . (3) Mc 1,6 . (4) Mc 1,12 . (5) Mc 1,14 . (6) Mc 1,16 . (7) Mc 1,21 . (8) Mc 1,28 . (9) Mc 1,29 . (10) Mc 1,33 . (11) Mc 1,39 . (12) Mc 1,41 .
lidw. enk. | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
9. | acc. vr. enk. tèn | 109 | 12 | 4 | 5 | 9 | 9 | 11 | 10 | 4 | 5 | 11 | 5 | 6 | 3 | 7 | 6 | 2 | 6161 | 4889 | 1272 | 180 | 109 | 149 | 121 | 198 | 404 | 111 | 438 | 559 |
Totaal | 940 | 67 | 45 | 41 | 64 | 70 | 71 | 62 | 36 | 66 | 71 | 40 | 59 | 53 | 106 | 61 | 28 | 54298 | 42002 | 12296 | 1648 | 940 | 1649 | 1422 | 1696 | 4013 | 928 | 4237 | 5659 |
- Nederl. . : bepaald lidwoord de / het . Arabisch : bepaald lidw. اَل = ´al (de) . Taalgebruik in de Qoran : ´al (de) . D. : der , die , das enz. . E. : the . Fr. : le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) . Gr. ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het) . Taalgebruik in het NT : bepaald lidwoord . Hebreeuws : הַ = ha (de, het) . Taalgebruik in Tenakh : ha (de, het) .
Mc 1,39.11. acc. vr. enk. γαλιλαιαν = Galilaian (Galilea) . γαλιλαια = galilaia (Galilea) . Taalgebruik in het NT : Galilaia (Galilea) . Taalgebruik in de LXX : Galilaia (Galilea) . Taalgebruik in Mc : Galilaia (Galilea) .
Galilaia (Galilea) | Mc | Mc 1 | Mc 3 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 9 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | syn. | ev. | |
3 | acc. vr. enk. Galilaian | 4 | (1) Mc 1,14 . (2) Mc 1,39 . | (3) Mc 14,28 . | (4) Mc 16,7 . | 25 | 8 | 17 | 5 | 4 | 2 | 6 | 11 | 17 |
- Hebreeuws : גָלַל = gâlal (rollen, wentelen) .
Taalgebruik : gâlal
(rollen, wentelen) . Getalswaarde : gimel = 3 , lamed = 12 of 30 ; totaal : 27 (3³) OF 63 (3² X 7) . Structuur : 3 - 3 - 3 . De som van de elementen is telkens 9 .
- גַּל = gal (steenhoop, wel) . mann. mv. גַּלִּים = gallîm (golven, baren) .
- Golgotha (schedelplaats) .
Een vorm van γαλιλαια = Galilea komt in Mc in 12 verzen voor . In 11 ervan in combinatie
met een voorzetsel , niet in Mc
6,21 (de eersten van Galilea) . In Mc
6,21 staat het in verband met Herodes (het verjaardagsfeest van de dochter
van Herodias) .
Mc 1,39.10. - 11. την γαλιλαιαν = tèn galilaian (Galilea) . Bijbel (15) . OT (5) . NT (10) .
Mc 1,39.9. - 11. ὁλην την γαλιλαιαν = holèn tèn galilaian (heel Galilea) . Bijbel = NT (2) : (1) Mt
4,23 . (2) Mc 1,39 .
- εις την γαλιλαιαν = eis tèn galilaian (naar Galilea) . NT (16) . Mc (3) : (1) Mc
1,14 . (2) Mc
14,28 . (3) Mc
16,7 en 1X in de uitdrukking : εις την ὁλην την γαλιλαιαν = eis tèn holèn tèn Galilaian
(naar heel Galilea) (Mc
1,39) . Verder : (1) Mc
1,28 (εις ὁλην την περιχωρον της γαλιλαιας = eis holèn tèn perichôron tès galilaias
= naar de hele omgeving van Galilea) . (2) Mc
7,31 (εις την θαλασσαν της γαλιλαιας = eis tèn thalassan tès Galilaias = naar het meer van
Galilea) .
- Na de tijdsbepaling waarin gezegd wordt dat Johannes werd overgeleverd , komt de handeling van Jezus ; hij ging naar Galilea (Mc
1,14) . Terwijl Jezus en zijn leerlingen naar de Olijfberg gingen , sprak Jezus zijn leerlingen voor een laatste maal toe . Hij zegt hen dat ze verstrooid zullen worden maar dat hij hen na zijn verrijzenis zal voorgaan naar Galilea (Mc
14,28) . In Mc 16,6 zegt de jongeling dat Jezus is verrezen . In Mc
16,7 zegt de jongeling bovendien dat Jezus hen gezegd heeft dat hij hen zal voorgaan naar Galilea . Verondersteld wordt dat Jezus hen opnieuw zal verzamelen in Galilea .
Mc 1,39.1. - 2. 8. - 11. .Mc
1,14 en Mc
1,39 zijn aan elkaar gelinkt . STAP VOOR STAP :
- Mc 1,14 : ηλθεν ὁ ιησους εις την γαλιλαιαν = èlthen ho Ièsous eis tèn galilaian (ging Jezus naar Galilea) .
- Mc
1,39 : και ηλθεν ... εις την ὁλην την γαλιλαιαν = kai èlthen eis tèn holèn tèn Galilaian
(en hij ging naar heel Galilea) .
In Mc 1 wordt Galilea veelvuldg gebruikt :
(1) Mc
1,9 (gen. : απο ναζαρετ της γαλιλαιας = apo nazaret tès Galilaias = van Nazaret van Galilea)
.
(2) Mc
1,14 (acc. : εις την γαλιλαιαν = eis tèn galilaian = naar Galilea) .
(3) Mc
1,16 (gen. : παρα την θαλασσαν της γαλιλαιας = para tèn thalassan tès Galilaias = langs het
meer van Galilea) .
(4) Mc
1,28 (gen. : εις ὁλην την περιχωρον της γαλιλαιας = eis holèn tèn perichôron tès galilaias
= naar de hele omgeving van Galilea) .
(5) Mc
1,39 (acc. : εις την ὁλην την γαλιλαιαν = eis holèn tèn galilaian = naar heel Galilea)
.
(1) Mc
1,14 . (2) Mc
14,28 . (3) Mc
16,7 omsluiten het Mcevangelie (het gaan en het voorgaan naar Galilea) .
Verdere verzen in Mc 1 omsluiten verschillende verhalen : Mc
1,14 , Mc
1,28 (εις ὁλην την περιχωρον της γαλιλαιας = eis holèn tèn perichôron tès galilaias
= naar de hele omgeving van Galilea) en Mc
1,39 (eis holèn tèn galilaian = naar heel Galilea) ..
Mc 1,39.12. και = kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Taalgebruik : kai (en) in de LXX . Taalgebruik in Mc : kai (en) . Niet in : Mc 1 (5) : (1) Mc 1,1 . (2) Mc 1,2 . (3) Mc 1,3 . (4) Mc 1,8 . (5) Mc 1,14 .
kai (en) | kai (en) | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
verzen | verzen (678) (666) | 678 | 45 | 28 | 35 | 41 | 43 | 56 | 37 | 38 | 50 | 52 | 33 | 44 | 37 | 72 | 47 | 20 / 8 | 7957 | 1071 | 678 | 1151 | 879 | 1007 | 2767 | 404 | 2900 | 3779 | ||
kai (en) | kai = en (555) (547) | 555 | 40 | 26 | 32 | 33 | 37 | 52 | 26 | 36 | 40 | 37 | 29 | 33 | 26 | 60 | 33 | 15 / 7 | 26980 | 21867 | 5113 | 705 | 555 | 822 | 530 | 660 | 1470 | 371 | 2082 | 2612 |
verschil | verschil (123) (115) | 123 | 5 | 2 | 3 | 8 | 6 | 4 | 11 | 2 | 10 | 15 | 4 | 11 | 11 | 12 | 14 | 5 / 1 | 2844 | 366 | 123 | 329 | 349 | 347 | 1297 | 33 | 818 | 1167 |
- Ned. : en . Arabisch : وَ = wa (en) . Taalgebruik in de Qoran : wa (en) . E. : and . D. : und . Fr. : et . Grieks : και = kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Hebr. : וְ = wë (en) . Lat. : et .
Mc 1,39.13. nom. en acc. onz. mv. τα = ta (de) . Nederl. . : bepaald lidwoord de / het . D. : der , die , das enz. . E. : the . Fr. : le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) . Gr. ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het) . Taalgebruik in het NT : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald lidwoord . Hebreeuws : הַ = ha (de, het) . Taalgebruik in Tenakh : ha (de, het) . Mc (47) . Mc 1 (4) : (1) Mc 1,18 . (2) Mc 1,19 . (3) Mc 1,34 . (4) Mc 1,39 .
lidw. mv. | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | O.T. | N.T. | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Brieven | Apk | syn. | ev. | |
12. | nom. + acc. onz. mv. ta | 47 | 4 | 1 | 6 | 6 | 2 | 7 | 3 | 1 | 4 | 3 | 1 | 4 | 2 | 3 | 4361 | 3647 | 714 | 97 | 47 | 98 | 69 | 77 | 254 | 72 | ||||
Totaal | 389 | 21 | 25 | 26 | 22 | 22 | 33 | 30 | 29 | 16 | 28 | 18 | 27 | 23 | 36 | 24 | 9 | 23394 | 18879 | 4515 | 745 | 389 | 644 | 404 | 690 | 1228 | 415 | 1778 | 2182 |
- Nederl. . : bepaald lidwoord de / het . Arabisch : bepaald lidw. اَل = ´al (de) . Taalgebruik in de Qoran : ´al (de) . D. : der , die , das enz. . E. : the . Fr. : le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) . Gr. ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het) . Taalgebruik in het NT : bepaald lidwoord . Hebreeuws : הַ = ha (de, het) . Taalgebruik in Tenakh : ha (de, het) .
Mc 1,39.14. nom. + acc. onz. mv. δαιμονια = daimonia (demonen) van het zelfst. naamw. δαιμονιον = daimonion (demon) . Taalgebruik in het NT : daimonion (demon) . Taalgebruik in de LXX : daimonion (demon) .Taalgebruik in Mc : daimonion (demon) . Mc (8) : (1) Mc 1,34 (2X) . (2) Mc 1,39 . (3) Mc 3,15 . (4) Mc 3,22 . (5) Mc 6,13 . (6) Mc 9,38 . (7) Mc 16,9 . (8) Mc 16,17 . Een vorm van δαιμονιον = daimonion (demon) in Mc (11 verzen , 13X) : (1) Mc 1,34 (2X) . (2) Mc 1,39 . (3) Mc 3,15 . (4) Mc 3,22 (2X) . (5) Mc 6,13 . (6) Mc 7,26 . (7) Mc 7,29 . (8) Mc 7,30 . (9) Mc 9,38 . (10) Mc 16,9 . (11) Mc 16,17 .
daimonion (demon) | Mt | Mc | Lc | syn. | ev. | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
3 | nom. + acc. mv. daimonia | 6 : (1) Mt 7,22 . (2)Mt 9,34 . (3) Mt 10,8 . (4) Mt 12,24 . (5) Mt 12,27 . (6) Mt 12,28 . |
8 : (1) Mc 1,34 . (2) Mc 1,39. (3) Mc 3,15 . (4) Mc 3,22 . (5) Mc 6,13 . (6) Mc 9,38 . (7) Mc 16,9 . (8) Mc 16,17 . | 15 : (1) Lc 4,41 . (2) Lc 8,2 . (3) Lc 8,27 . (4) Lc 8,30 . (5) Lc 8,33 . (6) Lc 8,35 . (7) Lc 8,38 . (8) Lc 9,1 . (9) Lc 9,49. (10) Lc 10,17 . (11) Lc 11,15 . (12) Lc 11,18 . (13) Lc 11,19 . (14) Lc 11,20 . (15) Lc 13,32 . | 29 : (1) Mc 1,34 // Lc 4,41 . (2) Mc 9,38 // Lc 9,49 . (3) Mt 12,24 // Mc 3,22 // Lc 11,15 . (4) Mt 12,27 // Lc 11,19 . (5) Mt 12,28 // Lc 11,20 . | 29 | 34 | 3 | 31 | 6 | 8 | 15 | 1 | 1 | 29 | 29 | ||
Totaal | 11 | 12 | 23 | 46 | 52 | 77 | 16 | 61 | 11 | 12 | 23 | 6 | 1 | 5 | 3 | 46 | 52 |
- Een demon is blijkbaar een kwade macht die een mens "bezet" houdt . Die kwade macht staat tegenover Jezus .
Mc
1,39.15. act. part. pr. nom. mann. enk. εκβαλλων = ekballôn (uitwerpend) van
het werkw. εκβαλλω = ekballô (uitwerpen, uitvallen) . Taalgebruik in het NT : ekballô
(uitwerpen, uitvallen) . Taalgebruik in de LXX : ekballô
(uitwerpen, uitvallen) . Taalgebruik in Mc : ekballô
(uitwerpen, uitvallen) . Mc (1) Mc
1,39 . (2) Lc 11,14 . Een vorm van εκβαλλω = ekballô (uitwerpen, uitvallen) in Mc (18)
, in Mc (4) : (1) Mc
1,12 . (2) Mc
1,34 . (3) Mc
1,39 . (4) Mc
1,43 .
- act. part. aor. nom. mann. enk. εκβαλων = ekbalôn (uitgeworpen) . Bijbel (4) : (1) Job 31,39 . (2) Mc
5,40 . (3) Lc
10,35 . (4) Hnd 9,40 .
ekballô (uitwerpen, uitvallen) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | |
12 | act. part. aor. ekbalôn | 4 | 1 | 3 | 1 | 1 | 1 | 2 | 2 |
ekballô (uitwerpen, uitvallen) | Mc | Mc 1 | Mc 3 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 9 | Mc 11 | Mc 16 | |
12 | act. part. aor. ekbalôn | 1 | 1 : Mc 5,40 . |
Mc
1,39.14. - 15. Een vorm van δαιμονιον = daimonion (demon) (9 / 13) met een vorm van
εκβαλλω = ekballô (uitwerpen) in (9 / 18) verzen : (1) Mc
1,34 . (2) Mc
1,39. (3) Mc
3,15 . (4) Mc
3,22 . (5) Mc
6,13 . (6) Mc
7,26 . (7) Mc
9,38 . (8) Mc
16,9 . (9) Mc
16,17 . Met ekserchomai (uitgaan) in 2 : (1) Mc
7,29 . (2) Mc
7,30 . Andere context : (1) Mc
1,34 . (2) Mc
3,22 .
- Ned. : vallen . D. : Fallen . E. : to fall . Grieks : βαλλω = ballô (werpen, gooien, vallen) . Taalgebruik in het NT : ballô
(werpen, gooien) .
- Er wordt een uitval gedaan tegen de demonen die mensen in de val houden . Ze zijn in de val gelopen , ze zijn gevangen , bezeten , bezet en moeten uit de val bevrijd worden .
63. Genezing van een melaatse .
- Mc 1,40-45 -
- Mc
1,40-45 - Mt
8,1-4 - Lc
5,12-16 -
- bijbeloverzicht -- Mc (Marcus)
-- Mc 1 -
- Mc 1,40 - Mc 1,41 - Mc 1,42 - Mc 1,43 - Mc 1,44 - Mc 1,45 -
Een melaatse (Mc 1,40-45)
Een melaatse duikt uit het niets op. Hij vraagt om genezing. Jezus steekt zijn hand uit, raakt hem aan en de melaatse wordt rein.
Een melaatse is een bedreiging voor de gemeenschap. Daarom wordt hij uit de gemeenschap gesloten en moet hij leven buiten de stad, in onbewoond gebied. Als een mens in zijn nabijheid komt, moet hij verwittigen dat hij melaats is. In dit verhaal overtreedt de melaatse de voorgeschreven regels. In dit verhaal raakt de reine de onreine aan. Wat gebeurt, is de omgekeerde wereld. Door de aanraking wordt de onreine rein.
Jezus raadt hem aan om alle voorschriften te vervullen zodat hij in de gemeenschap kan worden opgenomen.
In de gemeenschap zijn vele vormen van onreinheid. Onreinen worden uit het maatschappelijk en religieus leven uitgesloten.
Een zinnetje intrigeert me: “Bars stuurde Hij hem meteen weg.” (Mc 1,43). Heeft Jezus er moeite mee dat de genezene nog de goedkeuring van de priester moet krijgen en dat die genezene daarenboven nog een offer moet brengen. Die genezene leefde in de woestijn en veel zal hij wel niet hebben gehad.
Met dit verhaal is de activiteit van Jezus compleet. In de stad en op de buiten brengt hij genezing.
Marcus zou hier zijn evangelie kunnen laten eindigen.
Evangelie op de 6de (zesde) zondag door het b-jaar : Mc .
In die tijd kwam er eens een melaatse bij Jezus die op zijn knieën viel en Hem smeekte: "Als Gij wilt kunt Gij mij reinigen." Door medelijden bewogen stak Hij de hand uit, raakte hem aan en sprak tot hem: "Ik wil, word rein." Terstond verdween de melaatsheid en was hij gereinigd. Terwijl Hij hem wegstuurde vermaande Hij hem met klem: "Zorg ervoor dat ge aan niemand iets zegt, maar ga u laten zien aan de priester en offer voor uw reiniging wat Mozes heeft voorgeschreven, om ze het bewijs te leveren." Eenmaal vertrokken begon de man zijn verhaal overal in het openbaar te vertellen en ruchtbaarheid aan de zaak te geven, met het gevolg dat Jezus niet meer openlijk in de stad kon komen, maar buiten op eenzame plaatsen verbleef. Toch kwamen de mensen van alle kanten naar Hem toe.
Het eerste deel van het Marcusevangelie bestaat uit drie secties :
eerste sectie : Mc 1,14-3,19 (verhaalstof) ,
tweede sectie : Mc 3,23-29 en Mc 4,1-34 (redevoering) ,
derde sectie : Mc 4,35-6,34 (verhaalstof) .
De eerste sectie bestaat uit twee samenvattende paragraafjes over Jezus en zijn
leerlingen (Mc 1,14-20 en Mc 3,7-19) . Mc 1,21-39 schetst de eerste dag van
Jezus’optreden . Mc
1,40-45 is een intermezzo , een overgangsverhaal .
In het artikel “Een lepralijder wordt gereinigd” in Catechetische
Informatie (jg. 20 , 1992 , nr.5 , p.27-36) geeft Wilfried Rossel een overzicht
van de vijfentwintig evangelische genezingsverhalen en nog vijf andere wonderverhalen
; negen genezingen in eigenlijke zin ; drie dodenopwekkingen , zeven legitimatiewonderen
, zeven duiveluitdrijvingen .
Er zijn achtenveertig verhalen en vijftien andere; in totaal : drieënzestig
. Matteüs : 14 + 4 = achttien . Marcus : 13 + 4 = zeventien . Lucas : 17
+ 3 = twintig . Johannes : 4 + 4 = acht .
Een wonderverhaal heeft een bepaalde structuur :
a. De toestand van een zieke .
b. Het beroep van de zieke op de genezer .
c. Het woord en / of het gebaar van de genezer .
d. De genezing en de reactie van de genezene .
e. Reactie van de omstaanders .
Mc
1,40-45 - Mt
8,2-4 - Lc
5,12-16 is een genezingsverhaal . Bij de genezing krijgen we de indruk met
een uitdrijving van een onreine geest te maken te hebben.
In de evangelies komen zes duiveluitdrijvingen voor (of dertien verhalen).
1. De bezetenen van Gerasa / Gadara : Mt
8,28-34 - Mc
5,1-20 - Lc
8,26-39
2. Het epileptisch kind : Mc
9,14-29 - Mt
17,14-21 - Lc
9,37-43a
3. Een blinde en spraakgestoorde bezetene : Mt 12,22-37 // Lc 11,14-23
4. De dochter van de Kananese : Mc
7,24-30 - Mt
15,21-28
5. De bezetene van Kafarnaüm : Mc
1,23-28 - Lc
4,33-37
6. Een spraakgestoorde bezetene : Mt
9,32-34 - Mt
12,22-23 - Mc
3,22-27 - Lc
11,14
In Mc 1,40-45 wordt Jezus geen enkele keer genoemd .
In Mc 1,35-38 is er voor het eerst sprake dat Jezus in Galilea naar een eenzame plek gaat om te bidden . Naar eenzame plekken zijn ook de melaatsen verwezen . Een melaatse gaat daar naar Jezus toe die hem geneest (Mc 1,40-45) . Het 'werkveld' van Jezus verbreedt zich voortdurend . Eerst in de synagoge in Kafarnaüm (Mc 1,21-28) , dan in de synagogen over geheel Galilea (Mc 1,39) , nu ook op de eenzame plekken , buiten steden en dorpen . Dat een melaatse naar Jezus toegaat , maakt duidelijk dat het nieuws over Jezus zich tot op de eenzame plekken verspreid heeft .
Het is wel opmerkelijk dat in dit verhaal geen enkele maal de naam Jezus wordt genoemd .
De Marcustekst bevat elfmaal het verbindingswoordje kai (en) en eenmaal het partikel de (echter) . Mc 1,40-45 telt zes verzen . Van de zes verzen beginnen vijf verzen met kai (en) en één vers met de (echter) op de tweede plaats , zie de vertaling van Denaux-Vervenne . Andere vertalingen laten meestal het “en” bij het begin van een vers weg . Het is nochtans eigen aan het mondeling vertellen : en… en… en…
Wanneer iemand geciteerd wordt , wordt dat citaat meestal ingeleid door een vorm van het werkwoord zeggen (legô) . Enkele inleidingen op de directe rede in Mc 1,40-45 , staan in de onvoltooid tegenwoordige tijd van het werkwoord legô (zeggen) .
Mc 1,40 : de melaatse | Mc 1,41 : 'Jezus' | Mc 1,44 : 'Jezus' | Mc 1,45 de melaatse |
kai (en) | kai (en) | kai (en) | ho de... (hij echter) |
erchetai (hij gaat) ... | |||
legôn (zeggende) | legei (hij zegt) | legei (hij zegt) | èrxato kèrussein... (begon te verkondigen) |
autôi aan hem) | autôi (aan hem) | autôi (aan hem) | |
+ directe rede (toch ingeleid door hoti : dat) | + directe rede | + directe rede | |
63. Genezing van een melaatse : Mc 1,40-45 - Mt 8,2-4 - Lc 5,12-16 - |
In Mc 1,40-45 worden verschillende werkwoordtijden door elkaar gebruikt : tegenwoordige tijd , onvoltooid verleden tijd , voltooid verleden tijd . De vertalingen geven een onvoltooid verleden tijd .
In Mc 1,40-45 staan zeven deelwoorden ; twee tegenwoordig , vijf verleden deelwoord . Het zijn ondergeschikte deelwoordzinnen bij het onderwerp van de hoofdzin . De vertaling Denaux-Vervenne vertaalt de ene keer met deelwoorden , andere keren met nevenschikkende zinnen . De NBV gebruikt geen deelwoordzinnen .
Betekenis van Mc 1,40-45
Omwille van de besmettelijkheid van de melaatsheid moesten de melaatsen buiten de stad wonen en moesten zij hun nabijheid aankondigen zodat gezonde mensen zich in veiligheid konden brengen . In het verhaal van Mc 1,40-45 komt een melaatse naar Jezus toe . Jezus raakte hem aan . Normalerwijze mag je verwachten dat het aanraken van een melaatse de besmettelijkheid aan de gezonde zou doorgeven . In dit verhaal is het omgekeerd . De gezonde Jezus wordt niet besmet ; integendeel , hij geneest de melaatse . Het effect ervan is dat de melaatse er zodanig over vertelt in de stad dat Jezus niet meer openbaar in de stad kan komen . Jezus verkiest op eenzame plaatsen te verblijven - wellicht ook plaatsen waar de melaatsen verblijven . Van overal komen ze dan naar Jezus toe .
Mc 1,40 - Mc 1,40 - 63. Genezing van een melaatse - Mc 1,40-45 -- Mt 8,2-4 - Lc 5,12-16 -- bijbeloverzicht -- Mc (Marcus) -- Mc 1 -- Mc 1,40 - Mc 1,41 - Mc 1,42 - Mc 1,43 - Mc 1,44 - Mc 1,45 - | ||||||||||||||||
|
Statenvertaling . 40 En tot Hem kwam een melaatse, biddende Hem, en vallende
voor Hem op de knieën, en tot Hem zeggende: Indien Gij wilt, Gij kunt mij reinigen.
King James Bible . [40] And there came a leper to him, beseeching him, and kneeling
down to him, and saying unto him, If thou wilt, thou canst make me clean.
Luther-Bibel . 40 Und es kam zu ihm ein Aussätziger, der bat ihn, kniete
nieder und sprach zu ihm: Willst du, so kannst du mich reinigen.
- 6de
(zesde) zondag door het b-jaar . In die tijd kwam er eens een melaatse bij
Jezus die op zijn knieën viel en Hem smeekte: "Als Gij wilt kunt Gij mij reinigen."
Mc 1,40 | Mt 8,2 | Lc 5,12 | |
kai erchetai pros auton lepros parakalôn auton kai gonupetôn auton kai legôn autô oti ean thelès dunasai me katharisai | Kai idou lepros proselthôn prosekunei autôi legôn Kurie, ean thelèis dunasai me katharasai | kai idou anèr plèrès lepras 5:12 kai egeneto en tô einai auton en mia tôn poleôn kai idou anèr plèrès lepras idôn de ton ièsoun pesôn epi prosôpon edeèthè autou legôn kurie ean thelès dunasai me katharisai |
Tekstuitleg van Mc 1,40 . Dit vers Mc 1,40 telt 19 woorden , 39 (3 X 13) lettergrepen en 99 (3 X 3 X 11) letters . De getalswaarde van Mc 1,40 is 11513 (29 X 397) . 2 hoofdzinnen , 4 ondergeschikte zinnen , waarvan 3 participiazinnen (nevengeschikt) . Het is opvallend dat het hoofdwerkwoord vooraan de zin staat en gevolgd wordt door drie particpia . Parakalôn (ter hulp roepend) en gonupetôn (knievallend - kniebuigend) komen in deze participiumvorm slechts hier in het Marcusevangelie voor .
Het is de eerste maal in dit evangelie dat een zieke zelf naar Jezus gaat en dan nog wel een melaatse . Het verhaal eindigt dat zij (wellicht de melaatsen , zieken enz.) van overal naar hem komen . Wellicht bevindt de melaatse zich op een eenzame plaats . In Mc 1,45 wordt gezegd dat Jezus op eenzame plekken was en dat ze van overal naar hem gingen . Er heeft dus een verruiming plaats .
Mc 1,40 .1. και = kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Taalgebruik : kai (en) in de LXX . Taalgebruik in Mc : kai (en) . Van de vijfenveertig verzen in Mc 1 niet in vijf verzen : (1) Mc 1,1 . (2) Mc 1,2 . (3) Mc 1,3 . (4) Mc 1,8 . (5) Mc 1,14 .
kai (en) | kai (en) | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | O.T. | N.T. | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
verzen | verzen (678) (666) | 678 | 45 | 28 | 35 | 41 | 43 | 56 | 37 | 38 | 50 | 52 | 33 | 44 | 37 | 72 | 47 | 20 / 8 | 7957 | 1071 | 678 | 1151 | 879 | 1007 | 2767 | 404 | 2900 | 3779 | ||
kai (en) | kai = en (555) (547) | 555 | 40 | 26 | 32 | 33 | 37 | 52 | 26 | 36 | 40 | 37 | 29 | 33 | 26 | 60 | 33 | 15 / 7 | 26980 | 21867 | 5113 | 705 | 555 | 822 | 530 | 660 | 1470 | 371 | 2082 | 2612 |
verschil | verschil (123) (115) | 123 | 5 | 2 | 3 | 8 | 6 | 4 | 11 | 2 | 10 | 15 | 4 | 11 | 11 | 12 | 14 | 5 / 1 | 2844 | 366 | 123 | 329 | 349 | 347 | 1297 | 33 | 818 | 1167 |
- Ned. : en . Arabisch : وَ = wa (en) . Taalgebruik in de Qoran : wa (en) . E. : and . D. : und . Fr. : et . Grieks : και = kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Hebr. : וְ = wë (en) . Lat. : et ..
Mc 1,40 .2. ind. praes. 3de pers. enk. ερχεται = erchetai (hij gaat) van het werkw. ερχομαι = erchomai (gaan,
komen) . Taalgebruik in het NT : erchomai
(gaan, komen) . Taalgebruik in de LXX : erchomai
(gaan, komen) . Taalgebruik in Mc. : erchomai
(gaan, komen) .
Mc (16) : (1) Mc
1,7 . (2) Mc
1,40 . (3) Mc
3,20 . (4) Mc
3,31 . (5) Mc
4,15 . (6) Mc
4,21 . (7) Mc
5,22 . (8) Mc
6,1 . (9) Mc
6,48 . (10) Mc
10,1 . (11) Mc
13,35 . (12) Mc
14,17 . (13) Mc
14,37 . (14) Mc
14,41 . (15) Mc
14,66 . (16 ) Mc
15,36 . Een vorm van ερχομαι = erchomai (gaan, komen) in de LXX (1054) , in het NT (631) , Mt (111) , Mc (86) , Lc (100) , Joh (156) , Hnd (54) , in Mc 1 (8) : (1) Mc
1,7 . (2) Mc
1,9 . (3) Mc
1,14 . (4) Mc
1,24 . (5) Mc
1,29 . (6) Mc
1,39 . (7) Mc
1,40 . (8) Mc
1,45 .
In Mc
1,40 komt een zieke naar Jezus . In Mc
5,22 gaat een synagoge-overste om genezing vragen voor zijn dienaar .
erchomai (gaan, komen) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
ind. pr. 3de p. enk. erchetai | 130 | 42 | 88 | 13 | 16 | 11 | 37 | 1 | 7 | 3 | 40 | 77 |
- Hebreeuws : בָּא = bâ´
(gaan, komen) . Taalgebruik in Tenakh : bâ´
(gaan, komen) . Getalswaarde : beth = 2 , aleph = 1 ; totaal : 3 . Structuur
: 2 - 1 . De som van de elementen is telkens 3 . Spiegelbeeld van het woord אַב = ´ab (vader) .
- Ned. : gaan . D. : gehen . E. : go . Grieks : ερχομαι = erchomai (gaan,
komen) . Taalgebruik in het NT : erchomai
(gaan, komen) . Hebreeuws : בָּא = bâ´
(gaan, komen) . Taalgebruik in Tenakh : bâ´
(gaan, komen) . Lat. : ire . vadere (Fr. je vais , il va) . ambulare (Fr. nous allons , vous allez) .
Mc 1,40 .1. - 2. και ερχεται = kai erchetai (en hij gaat, en hij komt) . NT (11) . Mt (2) : (1) Mt
8,9 . (2) Mt
26,40 . Mc (6) : (1) Mc
1,40 . (2) Mc
3,20 . (3) Mc
3,31 . (4) Mc
5,22 . (5) Mc
14,37 . (6) Mc
14,41 . Lc (2) : (1) Lc 7,8 . (2) Lc
14,27 . Joh (2) : (1) Joh
11,29 . (2) Joh
20,2 .
- Hebreeuws : prefix verbindingswoord wë + act. qal imperf.
3de pers. mann. enk. וַיָּבּוֹא = wajjâbô´ (en hij ging) van het werkw. בָּא = bâ´
(gaan, komen) . Taalgebruik in Tenakh : bâ´
(gaan, komen) . Getalswaarde : beth = 2 , aleph = 1 ; totaal : 3 . Structuur
: 2 - 1 . De som van de elementen is telkens 3 . Spiegelbeeld van het woord אַב = ´ab (vader) . Tenakh (21) : (1) 1 S 4,13 . (2) 1 K 3,15 . (3) 1 K 7,14 . (4) 1 K 13,11 . (5) 1 K 22,15 . (6) 1 K 22,30 . (7) 1 K 22,37 . (8) 2 K 9,30 . (9) Js 38,1 . (10) Ez 14,1 . (11) Ez 23,44 . (12) Ez 36,20 . (13) Ez
40,6 . (14) Hos 6,3 . (15) Ps 24,7 . (16) Job 1,6 . (17) Job 2,1 . (18) Est 4,2 . (19) Est 4,9 . (20) Est 5,10 . (21) Est 6,6 .
Mc 1,40 .3. προς = pros (naar, bij) . Taalgebruik in het NT : pros (naar, bij) . Taalgebruik in de LXX : pros (naar, bij) . Taalgebruik in Mc : pros (naar, bij) . Meestal bij personen . Mc 1 (6) : (1) Mc 1,5 . (2) Mc 1,27 . (3) Mc 1,32 . (4) Mc 1,33 . (5) Mc 1,40 . (6) Mc 1,45 . Hier wordt het voor de vijfde maal gebruikt . Voor het eerst wordt ερχεται = erchetai in combinatie met pros auton (hij gaat naar hem) gebruikt .
pros (bij) | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | O.T. | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
62 | 6 | 3 | 4 | 2 | 4 | 6 | 2 | 1 | 7 | 6 | 5 | 7 | 1 | 5 | 2 | 1 | 3919 | 3272 | 647 | 41 | 62 | 158 | 91 | 122 | 166 | 7 | 261 | 352 |
pros (bij) | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | |
62 | 6 | 3 | 4 | 2 | 4 | 6 | 2 | 1 | 7 | 6 | 5 | 7 | 5 | 2 | 1 | ||
2 | + auton (hem) | 1 + 14 = 15 | 1 : Mc 1,5 . + 3 : (1) Mc 1,32 . (2) Mc 1,40 . (3) Mc 1,45 . | 2 : 4) Mc 2,3 . (5) Mc 2,13 . | 3 : (6) Mc 3,8 . (7) Mc 3,13 . (8) Mc 3,31 . | 1 : (9) Mc 4,1 . | 1 : (10) Mc 7,1 . | 1 : (11) Mc 9,20 . | 1 : (12) Mc 10,1 . | 2 : (13) Mc 12,13 . (14) Mc 12,18 . |
Mc 1,40 .2. - 3. ερχεται προς = erchetai pros (hij gaat naar) . NT (10) . (1) Mt
26,40 . (2) Mc
1,40 . (3) Mc
6,48 . (4) Lc 14,26 . (5) Joh
3,20 . (6) Joh
6,5 . (7) Joh
11,29 . (8) Joh
14,6 . (9) Joh
20,2 . (10) 2
Joh 1,10 .
-
Mc 1,40 .1. - 3. και ερχεται προς = kai erchetai pros (en hij gaat naar) . Bijbel (4) : (1) Mt 26,40 . (2) Mc 1,40 . (3) Joh 11,29 . (4) Joh 20,2 .
Mc 1,40 .4. acc. mann. enk. αυτον = auton (hem) van het persoonl. voornaamw. αυτος = autos (hij - hem) . Taalgebruik in het NT : voornaamwoord
autos . Taalgebruik in de LXX : voornaamwoord
autos . Taalgebruik in Mc. : voornaamwoord
autos .
Mc 1 (11) : (1) Mc
1,5 . (2) Mc
1,10 . (3) Mc
1,12 . (4) Mc
1,26 . (5) Mc
1,32 . (6) Mc
1,34 . (7) Mc
1,36 . (8) Mc
1,37 . (9) Mc
1,40 . (10) Mc
1,43 . (11) Mc
1,45 .
autos enk. | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
4 | acc. mann. enk. auton | 146 | 11 | 4 | 12 | 5 | 12 | 8 | 9 | 6 | 16 | 8 | 7 | 12 | 1 | 14 | 17 | 4 | 2872 | 2032 | 840 | 114 | 146 | 184 | 154 | 136 | 85 | 21 | 598 | 752 |
totaal | 413 | 35 | 17 | 27 | 14 | 34 | 34 | 18 | 33 | 32 | 30 | 18 | 25 | 9 | 47 | 34 | 6 | 12884 | 9893 | 2991 | 510 | 413 | 593 | 475 | 350 | 504 | 146 | 1670 | 2145 |
Mc 1,40 .3. - 4. προς αυτον = pros auton (naar hem, bij hem) . LXX (369) . NT (105) . Mc (15) . Naar Jezus . Mc (14) : (1) Mc 1,32 . (2) Mc 1,40 . (3) Mc 1,45 . (4) Mc 2,3 . (5) Mc 2,13 . (6) Mc 3,8 . (7) Mc 3,13 . (8) Mc 3,31 . (9) Mc 4,1 . (10) Mc 7,1 . (11) Mc 9,20 . (12) Mc 10,1 . (13) Mc 12,13 . (14) Mc 12,18 .
Mc 1,40 .1. - 4. : και ερχεται προς αυτον = kai erchetai pros auton (en hij gaat naar hem) . Bijbel = NT (2) : (1) Mc 1,40 . (2) Joh 11,29 . Mc 1,40 vormt een inclusio met het slot van deze pericope in Mc 1,45 : = kai èrchonto (imperf. 3de pers. mv.) = pros auton pantothen (en zij gingen naar hem van overal) .
Mc 1,40 .5. nom. mann. enk. λεπρος = lepros (melaatse) . Taalgebruik in het NT : lepros (melaatse) . Taalgebruik in de LXX : lepros (melaatse) . Taalgebruik in Mc : lepros (melaatse) . Bijbel (8) : (1) Lv 13,44 . (2) Lv 13,45 . (3) 2 S 3,29 . (4) 2 Kr 26,20 . (5) 2 Kr 26,21 . (6) 2 Kr 26,21 . (7) Mt 8,2 . (8) Mc 1,40 . Een vorm van λεπρος = lepros in de Bijbel (21) , in de LXX (12) , in het NT (9) , in Mc (2) : (1) Mc 1,40 . (2) : Mc 14,3 , in Lc (3) : (1) Lc 4,27 . (2) Lc 7,22 . (3) Lc 17,12 .
Mc 1,40 .6. act. part. praes. nom. mann. enk. παρακαλων = parakalôn (ter hulp roepend)
van het werkw. παρακαλεω = parakaleô (bijroepen, ter hulp roepen , troosten , bijstaan
, aanbevelen, aandringen) . Taalgebruik in het NT : parakaleô
- ad-vocare (bij-roepen) . Taalgebruik in de LXX : parakaleô
- ad-vocare (bij-roepen) . Taalgebruik in Mc : parakaleô
- ad-vocare (bij-roepen) . Bijbel (19) : (1) Js 51,12 . (2) Js 51,18 . (3) Job 29,25 . (4) Kl 1,2 . (5) Kl 1,9 . (6) Kl 1,16 . (7) Kl 1,17 . (8) Kl 1,21 . (9) Pr 4,1 . (10) 1 Mak 5,53 . (11) Mt
8,5 . (12) Mc 1,40 . (13) Lc 3,18 . (14) Hnd 16,9 . (15) Rom 12,8 . (16) 2
Kor 1,4 . (17) 2
Kor 7,6 . (18) 1
Pe 5,12 . (19) Jud 1,3 .
Mc (1) : Mc
1,40 . Een vorm van παρακαλεω = parakaleô (ter hulp roepen, aandringen) in Mc
(9) wordt telkens gevolgd door αυτον = auton (hem) waarmee Jezus is bedoeld .
parakaleô (bijroepen, troosten) | Mc | Mc 1 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Hnd | Br. | syn. | ev. | |
3 | part. pr. nom. m. + vr. enk. parakalôn | 1 | (1) Mc 1,40 . | 19 | 10 | 9 | 1 | 1 | 1 | 1 | 5 | 3 | 3 | ||||
Totaal | 9 | 1 | 5 | 1 | 1 | 1 | 70 | 29 | 41 | 5 | 9 | 6 | 10 | 11 | 20 | 20 |
- Latijn : exhortare ; Nederlands : aansporen , oproepen .
Mc 1,40.7. acc. mann. enk. αυτον = auton (hem) van het persoonl. voornaamw. αυτος = autos (hij - hem) . Taalgebruik in het NT : voornaamwoord
autos . Taalgebruik in de LXX : voornaamwoord
autos . Taalgebruik in Mc. : voornaamwoord
autos .
Mc 1 (11) : (1) Mc
1,5 . (2) Mc
1,10 . (3) Mc
1,12 . (4) Mc
1,26 . (5) Mc
1,32 . (6) Mc
1,34 . (7) Mc
1,36 . (8) Mc
1,37 . (9) Mc
1,40 . (10) Mc
1,43 . (11) Mc
1,45 .
autos enk. | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
4 | acc. mann. enk. auton | 146 | 11 | 4 | 12 | 5 | 12 | 8 | 9 | 6 | 16 | 8 | 7 | 12 | 1 | 14 | 17 | 4 | 2872 | 2032 | 840 | 114 | 146 | 184 | 154 | 136 | 85 | 21 | 598 | 752 |
totaal | 413 | 35 | 17 | 27 | 14 | 34 | 34 | 18 | 33 | 32 | 30 | 18 | 25 | 9 | 47 | 34 | 6 | 12884 | 9893 | 2991 | 510 | 413 | 593 | 475 | 350 | 504 | 146 | 1670 | 2145 |
Mc 1,40.6. - 7. παρακαλων αυτον = parakalôn auton (hem ter hulp roepend) . Bijbel = NT (3) : (1) Mt 8,5 . (2) Mc 1,40 . (3) Hnd 16,9 .
Mc 1,40 .8. και = kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Taalgebruik : kai (en) in de LXX . Taalgebruik in Mc : kai (en) . Van de vijfenveertig verzen in Mc 1 niet in vijf verzen : (1) Mc 1,1 . (2) Mc 1,2 . (3) Mc 1,3 . (4) Mc 1,8 . (5) Mc 1,14 .
kai (en) | kai (en) | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | O.T. | N.T. | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
verzen | verzen (678) (666) | 678 | 45 | 28 | 35 | 41 | 43 | 56 | 37 | 38 | 50 | 52 | 33 | 44 | 37 | 72 | 47 | 20 / 8 | 7957 | 1071 | 678 | 1151 | 879 | 1007 | 2767 | 404 | 2900 | 3779 | ||
kai (en) | kai = en (555) (547) | 555 | 40 | 26 | 32 | 33 | 37 | 52 | 26 | 36 | 40 | 37 | 29 | 33 | 26 | 60 | 33 | 15 / 7 | 26980 | 21867 | 5113 | 705 | 555 | 822 | 530 | 660 | 1470 | 371 | 2082 | 2612 |
verschil | verschil (123) (115) | 123 | 5 | 2 | 3 | 8 | 6 | 4 | 11 | 2 | 10 | 15 | 4 | 11 | 11 | 12 | 14 | 5 / 1 | 2844 | 366 | 123 | 329 | 349 | 347 | 1297 | 33 | 818 | 1167 |
- Ned. : en . Arabisch : وَ = wa (en) . Taalgebruik in de Qoran : wa (en) . E. : and . D. : und . Fr. : et . Grieks : και = kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Hebr. : וְ = wë (en) . Lat. : et .
6. - 8. παρακαλων αυτον και = parakalôn auton kai (hem ter hulp roepend en) . Bijbel = NT (3) : (1) Mt 8,5 . (2) Mc 1,40 . (3) Hnd 16,9 .
Mc 1,40 .9. act. part. praes. nom. mann. enk. γονυπετων = gonupetôn (knievallend) van het werkw. γονυπετεω = gonupeteô (op zijn knie vallen) . Taalgebruik in het NT : gonupeteô (op zijn knie vallen) . Taalgebruik in de LXX : gonupeteô (op zijn knie vallen) . Taalgebruik in Mc : gonupeteô (op zijn knie vallen) . Bijbel (2) : (1) Mt 17,14 . (2) Mc 1,40 . Een andere vorm in Mc : act. part. aor. nom. mann. enk. γονυπετησας = gonupetèsas (op de knie gevallen) : Mc 10,17 .
Mc 1,40 .10. και = kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Taalgebruik : kai (en) in de LXX . Taalgebruik in Mc : kai (en) . Van de vijfenveertig verzen in Mc 1 niet in vijf verzen : (1) Mc 1,1 . (2) Mc 1,2 . (3) Mc 1,3 . (4) Mc 1,8 . (5) Mc 1,14 .
kai (en) | kai (en) | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | O.T. | N.T. | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
verzen | verzen (678) (666) | 678 | 45 | 28 | 35 | 41 | 43 | 56 | 37 | 38 | 50 | 52 | 33 | 44 | 37 | 72 | 47 | 20 / 8 | 7957 | 1071 | 678 | 1151 | 879 | 1007 | 2767 | 404 | 2900 | 3779 | ||
kai (en) | kai = en (555) (547) | 555 | 40 | 26 | 32 | 33 | 37 | 52 | 26 | 36 | 40 | 37 | 29 | 33 | 26 | 60 | 33 | 15 / 7 | 26980 | 21867 | 5113 | 705 | 555 | 822 | 530 | 660 | 1470 | 371 | 2082 | 2612 |
verschil | verschil (123) (115) | 123 | 5 | 2 | 3 | 8 | 6 | 4 | 11 | 2 | 10 | 15 | 4 | 11 | 11 | 12 | 14 | 5 / 1 | 2844 | 366 | 123 | 329 | 349 | 347 | 1297 | 33 | 818 | 1167 |
- Ned. : en . Arabisch : وَ = wa (en) . Taalgebruik in de Qoran : wa (en) . E. : and . D. : und . Fr. : et . Grieks : και = kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Hebr. : וְ = wë (en) . Lat. : et ..
Mc 1,40 .11. act. part. praes. nom. mann. enk. λεγων = legôn (zeggend) van het werkw. λεγω = legô (zeggen) . Taalgebruik in het NT : legô (zeggen) . Taalgebruik in de Septuaginta. : legô (zeggen) . Mc (18) : (1) Mc 1,7 . (2) Mc 1,15 . (3) Mc 1,24 . (4) Mc 1,25 . (5) Mc 1,40 . (6) Mc 5,23 . (7) Mc 8,15 . (8) Mc 8,26 . (9) Mc 8,27 . (10) Mc 9,25 . (11) Mc 12,6 . (12) Mc 12,26 . (13) Mc 14,44 . (14) Mc 14,60 . (15) Mc 14,68 . (16) Mc 15,4 . (17) Mc 15,9 . (18) Mc 15,36 . Een vorm van λεγω = legô (zeggen) in de LXX (4610) , in het NT (1318) , in Mc 1 (10) ; van ειπον = eipon (ik zei) in de LXX (4608) , in het NT (925) , in Mc 1 (1) .
legô (zeggen) tegenwoordige tijd | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
act. part. pr. nom. mann. enk. legôn | 936 | 758 | 178 | 49 | 18 | 47 | 8 | 25 | 15 | 16 | 114 | 122 |
Mc 1,40.6. - 8. 10. - 11. παρακαλων αυτον και (...) λεγων = parakalôn auton kai (...) legôn (hem ter hulp roepend en zeggend) . Bijbel = NT (3) : (1) Mt 8,5 . (2) Mc 1,40 . (3) Hnd 16,9 .
Mc 1,40 .12. pers. voornaamw. dat. mann. enk. autô(i) (hem) . Taalgebruik in het
NT : voornaamwoord
autos . Taalgebruik in Mc. : voornaamwoord
autos .
Mc (109) . Mc 1 (10) : (1) Mc
1,13 . (2) Mc
1,18 . (3) Mc
1,25 . (4) Mc
1,27 . (5) Mc
1,30 . (6) Mc
1,37 . (7) Mc
1,40 . (8) Mc
1,41 . (9) Mc
1,43 . (10) Mc
1,44 . In Mc 1 in 5 verzen met een vorm van legô . 1. legousin autô(i)
= zij zeggen hem : (1) Mc
1,30 . (2) Mc
1,37 . 2. legôn autô(i) = zeggend zegt hem : (1) Mc
1,40 . 3. legei autô(i) = hij zegt hem : (1) Mc
1,41 . (2) Mc
1,44 .
Mc 1,40.11. - 12. legôn autô(i) = zeggend hem . Mc (2) : (1) Mc 1,40 . (2) Mc 9,25 . In Mc 1,40 leidt het de smeekbede van de melaatse in , in Mc 9,25 de uitdrijvingswoorden van de onreine geest door Jezus . legôn autois = zeggend hen : Mc 8,27 .
Mc 1,40 .13. hoti (dat) . Taalgebruik in het NT : hoti
(dat, omdat) . Taalgebruik in Mc : hoti
(dat, omdat) .
Mc (92) . Mc 1 (4) : (1) Mc
1,15 . (2) Mc
1,34 . (3) Mc
1,37 . (4) Mc
1,40 . hoti (dat) leidt de objectzin in . Dan volgt het citaat in de directe
rede .
Mc 1,40.11. - 13. legôn autô(i) hoti = zeggend hem dat . Slechts in Mc 1,40 . legôn hoti = zeggend dat : (1) Mc 1,15 . (2) Mc 5,23 . (3) Mc 12,6 .
Mc 1,40 .10. - 13. een vorm van parakaleô , gevolgd door een vorm van legô
(zeggen) + hoti (dat) + directe rede .
- Mc 1,40 : parakalôn auton (hem ter hulp roepend) ... kai legôn autô(i)
(en hem zeggend dat) + directe rede ..
- Mc 5,12 : kai parekalesan auton legontes (en zij drongen bij hem erop aan zeggende)
+ directe rede .
- Mc 5,23 : kai parakalei auton (en hij roept hem ter hulp) ... legôn hoti (zeggende
dat) + directe rede .
In Mc
1,40 en Mc
5,23 gaat het om een verzoek aan Jezus om genezing . In Mc
5,12 gaat het om een verzoek van de onzuivere geest legioen om in de varkens
te mogen gaan .
Mc 1,40 .14. ean (indien) . Taalgebruik in het NT : ean
(indien) . Taalgebruik in Mc : ean
(indien) .
Mc (32) . Mc 1 (1) : Mc
1,40 .
Mc 1,40 .15. act. conj. praes. 2de pers. enk. θελῃς = thelè(i)s (jij wil) van het werkw. θελω = thelô (willen) . Taalgebruik in het NT : thelô (willen) . Taalgebruik in de LXX : thelô (willen) . Taalgebruik in Mc : thelô (willen) . Mc (2) : (1) Mc 1,40 . (2) Mc 6,22 . Een vorm van θελω = thelô (willen) in 23 verzen . Lat. velle . Fr. vouloir . Ned. willen . D. willen . E. will .
thelô (willen) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | |
act. conj. praes. 2de pers. enk. thelè(i)s | 12 | 8 | 4 | 1 | 2 | 1 |
Mc 1,40 .14. - 15. ean thelè(i)s (indien je wil) . Mc (2) : (1) Mc 1,40 . (2) Mc 6,22 .
Mc 1,40.16. dep. of pass. ind. praes. 2de pers. enk. δυνασαι = dunasai (jij kunt) van het (hulp-) werkw. δυναμαι = dunamai (kunnen) . Taalgebruik in het NT : dunamai (kunnen) . Taalgebruik in de LXX : dunamai (kunnen) . Taalgebruik in Mc : dunamai (kunnen) . Bijbel (13) . OT (6) . NT (7) . Een vorm van δυναμαι = dunamai (kunnen) in de LXX (332) , in het NT (209) , in Mt (27) , in Mc () , in Lc (26) .
Mc 1,40.18. act. inf. aor. καθαρισαι = katharisai (om te reinigen) καθαριζω = katharizô (schoon maken, reinigen) . Taalgebruik in het NT : katharizô (schoon maken, reinigen) . Taalgebruik in de LXX : katharizô (schoon maken, reinigen) . Bijbel (15) . LXX (12) . NT (3) :
We stellen een opmerkelijke overeenkomst vast tussen Mc
1,40 en Mc
5,22 .
Mc 1,40 kai (en) erchetai (komt) pros auton (bij hem) lepros (een melaatse) parakalôn
(vragend) kai (en) gonupetôn (knielend) legôn (zeggende)
autôi (hem)
Mc 5,22 kai (en)erchetai (komt) heis tôn archisunagôgôn, onomati
Iairos (iemand van de synagogeoversten, met de naam Jaïrus) kai idôn
auton (en hem gezien piptei pros tous podas autou (valt hij bij zijn
voeten) kai parakalei auton polla (en roept hem dringend te hulp) legôn (zeggende)
.
Eenmaligheid
- nom. mann. enk. lepros (melaatse) . Mc (1) : Mc
1,40 .
- act. part. pr. nom. m. + vr. enk. parakalôn (ter hulp roepend)
van het werkw. parakaleô (bijroepen, ter hulp roepen , troosten , bijstaan
, aanbevelen, aandringen) . Vertalingen : Latijn : exhortare ; Nederlands :
aansporen , oproepen . Mc (1) : Mc
1,40 .
- act. part. praes. nom. mann. enk. gonupetôn (knievallend) van het werkw.
gonupeteô (op zijn knie vallen) . Mc (1) : Mc
1,40 .
Duality
- erchetai pros (hij gaat naar) . Mc (2) : (1) Mc
1,40 . (2) Mc
6,48 .
- act. conj. praes. 2de pers. enk. thelè(i)s (jij wil) van het werkw.
thelô (willen) . Lat. velle . Fr. vouloir . Ned. willen . Mc (2) : (1) Mc 1,40 . (2) Mc
6,22 .
- ean thelè(i)s (indien je wil) . Mc (2) : (1) Mc
1,40 . (2) Mc
6,22 .
Mc 1,41 - Mc 1,41 - 63. Genezing van een melaatse - Mc 1,40-45 -- Mt 8,2-4 - Lc 5,12-16 -- bijbeloverzicht -- Mc (Marcus) -- Mc 1 -- Mc 1,40 - Mc 1,41 - Mc 1,42 - Mc 1,43 - Mc 1,44 - Mc 1,45 - | ||||||||||||||||
|
Statenvertaling . 41 En Jezus, met barmhartigheid innerlijk bewogen zijnde,
strekte de hand uit, en raakte hem aan, en zeide tot hem: Ik wil, word gereinigd!
King James Bible . [41] And Jesus, moved with compassion, put forth his hand,
and touched him, and saith unto him, I will; be thou clean.
Luther-Bibel . 41 Und es jammerte ihn und er streckte die Hand aus, rührte
ihn an und sprach zu ihm: Ich will's tun; sei rein!
- 6de
(zesde) zondag door het b-jaar . Door medelijden bewogen stak Hij de hand
uit, raakte hem aan en sprak tot hem: "Ik wil, word rein."
Mc 1,41 | Mt 8,3 | Lc 5,13 | |
(o de ièsous OF kai) splagchnistheis ekteinas tèn cheira èpsato autou kai legei autô thelô katharisthti | kai ekteinas tèn cheira èpsato autou legôn thelô katharisthèti kai eutheôs ekatharisthè autou è lepra | kai ekteinas tèn cheira èpsato autou legôn thelô katharisthèti kai eutheôs è lepra apèlthen ap autou |
Tekstuitleg van Mc 1,41 . Dit vers Mc 1,41 telt 14 (2 X 7) woorden , X lettergrepen en 76 (2 X 2 X 19) letters . De getalswaarde van Mc 1,41 is 9387 (3 X 3 X 7 X 149) .
Mc 1,41.1.
kai (en) . Taalgebruik : kai
(en) in het NT . Taalgebruik in Mc : kai
(en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et
. Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und .
Mc (555) . Van de vijfenveertig verzen in Mc 1 niet in vijf verzen : (1) Mc
1,1 . (2) Mc
1,2 . (3) Mc
1,3 . (4) Mc
1,8 . (5) Mc
1,14 .
OF : bep. lidw. nom. + onz. mann. enk. ho (de) . Taalgebruik in het NT : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Mc (219) . Mc 1 (11) : (1) Mc
1,4 . (2) Mc
1,6 . (3) Mc
1,7 . (4) Mc
1,11 . (5) Mc
1,14 . (6) Mc
1,15 . (7) Mc
1,17 . (8) Mc
1,24 . (9) Mc
1,25 . (10) Mc
1,31 . (11) Mc
1,32 . (12) Mc
1,45 .
- de (echter) . Afkorting d' . Taalgebruik in het NT : de
(echter) . Taalgebruik in Mc : de
(echter) . Partikel . Het staat steeds als tweede woord in de zin . Het
kan een lichte tegenstelling aanduiden . Om een verandering van personage of
situatie in de zin aan te duiden .
Mc (149 + 2) . Mc 1 (5) : (1) Mc
1,8 . (2) Mc
1,14 . (3) Mc
1,30 . (4) Mc
1,32 . (5) Mc
1,45 .
- nom. mann. enk. Ièsous (Jezus) . Taalgebruik in het NT : Ièsous
(Jezus) . Taalgebruik in Mc : Ièsous
(Jezus) . Hebr. Jëhôsju`a (JHWH redt) .
Mc (57) . In Mc 1 komt een vorm van de naam Jezus in slechts zes verzen voor
: (1) Mc
1,1 (gen. Ièsou) . (2) Mc
1,9 (nom. Ièsous) . (3) Mc
1,14 (nom. Ièsous) . (4) Mc
1,17 (nom. Ièsous) . (5) Mc
1,24 (voc. Ièsou) . (6) Mc
1,25 (nom. Ièsous) .Een vorm van Ièsous (Jezus) in Mc 1 (6)
: (1) Mc
1,1 . (2) Mc
1,9 (nom.) . (3) Mc
1,14 (nom.) . (4) Mc
1,17 (nom.) . (5) Mc
1,24 . (6) Mc
1,25 (nom.) . Taalgebruik in het NT : Ièsous
(Jezus) . Taalgebruik in Mc : Ièsous
(Jezus) .
Mc 1,41.2. pass. part. aor. nom. mann. enk. σπλαγχνισθεις = splagchnistheis (door medelijden bewogen) van het werkw. σπλαγχνιζομαι = splagchnizomai (zich ontfermen, medelijden hebben) . Taalgebruik in het NT : splagchnizomai (zich ontfermen, medelijden hebben) . Taalgebruik in Mc : splagchnizomai (zich ontfermen, medelijden hebben) . Bijbel (4) : Mc (2) : (1) Mc 1,41 . (2) Mc 9,22 . Een vorm van σπλαγχνιζομαι = splagchnizomai (zich ontfermen, medelijden hebben) in Mc (4) : (1) Mc 1,41 . (2) Mc 6,34 . (3) Mc 8,2 . (4) Mc 9,22 .
Mc 1,41.3.
act. part. aor. nom. mann. enk. ekteinas van het werkw. ekteinô (uitstrekken)
. Lat. extendere . Fr. étendre . L'action d'étendre se dit extension
: lat. extendere , part. passé extensus . Ned. uitstrekken . Taalgebruik
in het NT : exteinô
(uitstrekken) . Taalgebruik in Mc : exteinô
(uitstrekken) .
- Bayens (1963, 103,5) . De stam ten (?) .
-
In Mc slechts in Mc
1,41 . De hand uitstrekken komt voor in : (1) Mc
1,41 (ekteinas tèn cheira autou = zijn hand uitgestrekt) . (2) Mc
3,5 (ekteinon tèn cheira = strek de hand uit) . Zie ook Mc
3,5 (exeteinen = hij strekte uit) .
Mc 1,41.4.
bep. lidw. acc. vr. enk. tèn (de) . Taalgebruik in het NT : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Mc 1 (12) : (1) Mc
1,2 . (2) Mc
1,3 . (3) Mc
1,6 . (4) Mc
1,12 . (5) Mc
1,14 . (6) Mc
1,16 . (7) Mc
1,21 . (8) Mc
1,28 . (9) Mc
1,29 . (10) Mc
1,33 . (11) Mc
1,39 . (12) Mc
1,41 .
Mc 1,41.5.
cheira (hand) . Acc. vr. enk. van het zelfstandig naamwoord cheir (hand) . Taalgebruik
in het NT : cheir
(hand) . Taalgebruik in Mc : cheir
(hand) .
Mc (5) : (1) Mc
1,41 . (2) Mc
3,1 . (3) Mc
3,3 . (4) Mc
3,5 . (5) Mc
7,32 .
Mc 1,41.4.
- 5. de acc. vr. enk. cheira wordt steeds voorafgegaan door het bepaald lidw.
acc. vr. enk. : tèn cheira (de hand) . Mc (5) : (1) Mc
1,41 . (2) Mc
3,1 . (3) Mc
3,3 . (4) Mc
3,5 . (5) Mc
7,32 . In Mc
1,41 en Mc
7,32 gaat het over de hand van Jezus , in (2) Mc
3,1 . (3) Mc
3,3 . (4) Mc
3,5 over de hand van de gehandicapte man . De hand uitstrekken is de ander
genezend tegemoet treden (Mc
1,41) .
In Mc
1,41 (zijn hand uitstrekken) en in Mc
7,32 (de hand opleggen) wordt de genezende kracht van de hand van Jezus
uitgedrukt .
In Mc
1,41 en Mc
3,5 gaat het over het uitstrekken van de hand (een vorm van ekteinô
= uitstrekken) .
Mc 1,41.6. voornaamw. gen. mann. enk. autou (van hem = zijn) van het voornaamw. autos . Taalgebruik in het NT : voornaamwoord autos . Taalgebruik in Mc. : voornaamwoord autos . Mc (13) : (1) Mc 1,3 . (2) Mc 1,5 . (3) Mc 1,6 . (4) Mc 1,7 . (5) Mc 1,19 . (6) Mc 1,20 . (7) Mc 1,22 . (8) Mc 1,25 . (9) Mc 1,26 . (10) Mc 1,28 . (11) Mc 1,36 . (12) Mc 1,41 . (13) Mc 1,42 .
Mc 1,41.7. med. ind. aor. 3de pers. enk. ἡψατο = hèpsato (hij greep vast; hij raakte aan) van het werkw. ἁπτω = haptô (hechten, vastgrijpen, aanraken) . Taalgebruik in het NT
: haptô
(vastgrijpen, aanraken) . Taalgebruik in de LXX
: haptô
(vastgrijpen, aanraken) . Taalgebruik in Mc : haptô
(vastgrijpen, aanraken) . Mc
(5) : (1) Mc
1,41 . (2) Mc
5,27 . (3) Mc
5,30 . (4) Mc
5,31 . (5) Mc
7,33 . Een vorm van ἁπτω = haptô (aanraken) in Mc (11) .
- Bayens (1963 , nr.96 nota en 1 : "De praesensstam wordt dikwijls versterkt met τ = t." " Iedere labiaal + σ = s , wordt ψ = ps ".
haptô (vastgrijpen, aanraken) | Mc | Mc 1 | Mc 3 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 10 | bijbel | ΟΤ | ΝΤ | Mt | Mc | Lc | syn. | ev. | |
1 | act. ind. aor. 3de pers. enk. hèpsato | 5 | (1) Mc 1,41 . | (2) Mc 5,27 . (3) Mc 5,30 . (4) Mc 5,31 . | (5) Mc 7,33 . | 35 | 20 | 15 | 5 | 5 | 5 | 15 | 15 | ||||
totaal | 11 | 1 | 1 | 4 | 2 | 1 | 1 | 1 | 64 | 40 | 24 | 8 | 11 | 5 | 24 | 24 |
- Er heeft iets eigenaardigs plaats . Normaal maakt het aanraken van een onreine onrein . Bij Jezus vindt iets anders plaats . Door zijn aanraken wordt de onreine rein , genezen .
Mc 1,41.8.
kai (en) . Taalgebruik : kai
(en) in het NT . Taalgebruik in Mc : kai
(en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et
. Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und .
Mc (555) . Van de vijfenveertig verzen in Mc 1 niet in vijf verzen : (1) Mc
1,1 . (2) Mc
1,2 . (3) Mc
1,3 . (4) Mc
1,8 . (5) Mc
1,14 .
Mc 1,41.9.
act. ind. praes. 3de pers. enk. legei (hij zegt) van het werkw. legô (zeggen)
. Taalgebruik in NT : legô
(zeggen) . Taalgebruik in Mc : legô
(zeggen) .
Mc (62) . Mc 1 (3) : (1) Mc
1,38 . (2) Mc
1,41 . (3) Mc
1,44 .
Mc 1,41.10.
pers. voornaamw. dat. mann. enk. autô(i) (hem) . Taalgebruik in het NT
: voornaamwoord
autos . Taalgebruik in Mc. : voornaamwoord
autos .
Mc 1 (10) : (1) Mc
1,13 . (2) Mc
1,18 . (3) Mc
1,25 . (4) Mc
1,27 . (5) Mc
1,30 . (6) Mc
1,37 . (7) Mc
1,40 . (8) Mc
1,41 . (9) Mc
1,43 . (10) Mc
1,44 .
Mc 1,41.9. - 10. legei autô(i) (hij / zij zei hem) . Mc (12) : (1) Mc 1,41 . (2) Mc 1,44 . (3) Mc 2,14 . (4) Mc 5,19 . (5) Mc 7,28 . (6) Mc 7,34 . (7) Mc 8,29 . (8) Mc 10,51 . (9) Mc 11,21 . (10) Mc 13,1 . (11) Mc 14,30 . (12) Mc 14,61 .
Mc 1,41.8. - 10. kai legei autô(i) (en hij zegt hem) . Mc (7) : (1) Mc 1,41 . (2) Mc 1,44 . (3) Mc 2,14 . (4) Mc 7,28 . (5) Mc 7,34 . (6) Mc 14,30 . (7) Mc 14,61 . In 5 verzen is Jezus onderwerp : (1) Mc 1,41 . (2) Mc 1,44 . (3) Mc 2,14 . (4) Mc 7,34 . (5) Mc 14,30 . In 2 verzen is iemand anders dan Jezus onderwerp : (1) Mc 7,28 (de Syrofenicische) . (2) Mc 14,61 (de hogepriester) .
Mc 1,41.11.
act. ind. praes. 1ste pers. enk. thelô (ik wil) van het werkw. thelô
(willen) . Taalgebruik in het NT : thelô
(willen) . Taalgebruik in Mc : thelô
(willen) . Lat. velle . Fr. vouloir . Ned. willen .
Mc (2) : (1) Mc
1,41 . (2) Mc
6,25 . Een vorm van thelô (willen) in 23 verzen in Mc . Tegenover
de genezende wil van Jezus (Mc
1,41) staat de doodswil van de dochter van Herodias die het hoofd van Johannes
de Doper vraagt .
Duality
- ind. aor. nom. mann. enk. splagchnistheis (zich ontfermd) van het werkw.
splagchnizomai (zich ontfermen, medelijden hebben) . Mc (2) : (1) Mc
1,41 . (2) Mc
9,22 .
- act. ind. praes. 1ste pers. enk. thelô (ik wil) van het werkw.
thelô (willen) . Mc (2) : (1) Mc
1,41 . (2) Mc
6,25 .
Mc 1,42 - Mc 1,42 - 63. Genezing van een melaatse - Mc 1,40-45 -- Mt 8,2-4 - Lc 5,12-16 -- bijbeloverzicht -- Mc (Marcus) -- Mc 1 -- Mc 1,40 - Mc 1,41 - Mc 1,42 - Mc 1,43 - Mc 1,44 - Mc 1,45 - | ||||||||||||||||
|
Statenvertaling . 42 En als Hij dit gezegd had, ging de melaatsheid terstond
van hem, en hij werd gereinigd.
King James Bible . [42] And as soon as he had spoken, immediately the leprosy
departed from him, and he was cleansed.
Luther-Bibel . 42 Und sogleich wich der Aussatz von ihm und er wurde rein.
- 6de
(zesde) zondag door het b-jaar . Terstond verdween de melaatsheid en was
hij gereinigd.
Mc 1,42 | Mt 8,3 | Lc 5,13 | ||
kai eipontos autou eutheôs apèlthen ap autou è lepra kai ekatharisthè | kai eutheôs ekatharisthè autou è lepra | kai eutheôs è lepra apèlthen ap autou |
Tekstuitleg van Mc 1,42 .
Mc 1,42.1. kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Taalgebruik in Mc : kai (en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et . Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und . Mc 1 . Van de 45 verzen in Mc 1 niet in 5 verzen : (1) Mc 1,1 . (2) Mc 1,2 . (3) Mc 1,3 . (4) Mc 1,8 . (5) Mc 1,14 .
Mc 1,42.2. euthus (tijd: onmiddellijk, dadelijk, terstond; plaats : rechtstreeks, direct, zonder omwegen) . Taalgebruik in het NT : euthus (onmiddellijk , rechtstreeks) . Taalgebruik in Mc : euthus (onmiddellijk , rechtstreeks) . euthunô (recht houden , recht maken) . Mc 1 (11) : (1) Mc 1,10 . (2) Mc 1,12 . (3) Mc 1,18 . (4) Mc 1,20 . (5) Mc 1,21 . (6) Mc 1,23 . (7) Mc 1,28 . (8) Mc 1,29 . (9) Mc 1,30 . (10) Mc 1,42 . (11) Mc 1,43 . In Mc 1 komt in 11 verzen euthus voor . Dat is veel in verhouding tot de andere hoofdstukken . Dat geeft iets onrustigs . Dikwijls duidt het op een onmiddellijke reactie . In een aantal verzen is de structuur van het vers zeer gelijkaardig opgebouwd . Het marcusevangelie heeft iets ongeduldigs . Er lijkt haast bij het optreden van Jezus te bestaan .
Mc 1,42.5. voornaamw. gen. mann. enk. autou (van hem = zijn) van het voornaamw. autos . Taalgebruik in het NT : voornaamwoord autos . Taalgebruik in Mc. : voornaamwoord autos . Mc (13) : (1) Mc 1,3 . (2) Mc 1,5 . (3) Mc 1,6 . (4) Mc 1,7 . (5) Mc 1,19 . (6) Mc 1,20 . (7) Mc 1,22 . (8) Mc 1,25 . (9) Mc 1,26 . (10) Mc 1,28 . (11) Mc 1,36 . (12) Mc 1,41 . (13) Mc 1,42 .
Mc 1,42.6. bep. lidw. nom. vr. enk. ἡ = hè . Taalgebruik in het NT : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald lidwoord . Mc 1 (6) : (1) Mc 1,5 . (2) Mc 1,15 . (3) Mc 1,28 . (4) Mc 1,30 . (5) Mc 1,33 . (6) Mc 1,42 .
lidw. enk. | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
2. | nom. vr. enk. hè | 76 | 6 | 1 | 8 | 7 | 6 | 5 | 7 | 1 | 3 | 6 | 4 | 5 | 5 | 8 | 3 | 1 | 4860 | 3762 | 1098 | 151 | 76 | 143 | 117 | 83 | 443 | 85 | 370 | 487 |
Totaal | 940 | 67 | 45 | 41 | 64 | 70 | 71 | 62 | 36 | 66 | 71 | 40 | 59 | 53 | 106 | 61 | 28 | 54298 | 42002 | 12296 | 1648 | 940 | 1649 | 1422 | 1696 | 4013 | 928 | 4237 | 5659 |
- Nederl. . : bepaald lidwoord de / het . D. : der , die , das enz. . E. : the . Fr. : le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) . Gr. : ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het) . Taalgebruik in het NT : bepaald lidwoord . Hebreeuws : הַ = ha (de, het) . Taalgebruik in Tenakh : ha (de, het) .
Mc 1,42.9.
nom. vr. enk. λεπρα = lepra (melaatsheid)
. Taalgebruik in het NT : lepra
(melaatsheid) . Taalgebruik in de LXX : lepra
(melaatsheid) . Taalgebruik in Mc : lepra
(melaatsheid) . Bijbel (19) : (1) Lv 13,8 . (2) Lv 13,11 . (3) Lv 13,12 . (4) Lv 13,13 . (5) Lv 13,15 . (6) Lv 13,20 . (7) Lv 13,25 . (8) Lv 13,30 . (9) Lv 13,42 . (10) Lv 13,51 . (11) Lv 13,52 . (12) Lv 13,57 . (13) Lv 14,44 . (14) Lv 22,4 . (15) 2 K 5,27 . (16) 2
Kr 26,19 . (17) Mt
8,3 . (18) Mc
1,42 . (19) Lc 5,13 .
- צָרָעַת = tsâra`ath (melaatsheid) . Taalgebruik in Tenakh : tsâra`ath (melaatsheid) . Bijbel (20) : (1) Lv 13,2 . (2) Lv 13,3 . (3) Lv 13,8 . (4) Lv 13,9 . (5) Lv 13,11 . (6) Lv 13,15 . (7) Lv 13,20 . (8) Lv 13,25 . (9) Lv 13,27 . (10) Lv 13,30 . (11) Lv 13,42 . (12) Lv 13,43 . (13) Lv 13,47 . (14) Lv 13,49 . (15) Lv 13,51 . (16) Lv 13,52 . (17) Lv 13,59 . (18) Lv 14,32 . (19) Lv 14,34 . (20) Lv 14,44 .
8. - 9. ἡ λεπρα = hè lepra (de melaatsheid) . Bijbel (6) : (1) Lv 13,12 . (2) 2 K 5,27 . (3) 2 Kr 26,19 . (4) Mt 8,3 . (5) Mc 1,42 . (6) Lc 5,13 .
Mc 1,42.11. pass. ind. aor. 3de pers. enk.
εκαθαρισθη = ekatharisthè (hij werd gereinigd) van het werkw. καθαριζω = katharizô (schoon
maken, reinigen) . Taalgebruik in het NT : katharizô
(schoon maken, reinigen) . Taalgebruik in de LXX : katharizô
(schoon maken, reinigen) . LXX (3) : (1) Nu 12,15 (een vorm van ´âsaph = verzamelen, terugtrekken)
. (2) 2 K
5,14 . (3) Jdt
16,18 (reiniging van het volk) . NT (3) : (1) Mt
8,3 . (2) Mc
1,42 . (3) Lc
4,27 . In de 3 verzen van het NT heeft het betrekking op de reiniging
van melaatsheid . In Lc
4,27 is er sprake van de genezing van Naäman door de profeet Elisja
.
- De meervoudsvorm pass. ind. aor. 3de pers. mv. εκαθαρισθησαν = ekatharisthèsan (zij werden gereinigd) komt in de
bijbel 4X voor : (1) Ezr
6,20 . (2) Neh
12,30. (3) Lc
17,14 . (4) Lc
17,17 ; met betrekking tot de reiniging van melaatsen 2X : (1) Lc
17,14 . (4) Lc
17,17 . Een vorm van καθαριζω = katharizô (schoon maken, reinigen) in de LXX
(125) , in het NT (31) .
Mc | Mc 1 | Mc 7 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | syn. | ev. | ||
1 | act. inf. aor. katharisai | 1 | (1) Mc 1,40 . | 15 | 12 | 3 | 1 | 1 | 1 | 3 | 3 | |
2 | act. part. praes. nom. mann. enk. katharizôn | 1 | (1) Mc 7,19 . | 3 | 1 | 2 | 1 | 1 | 2 | 2 | ||
3 | pass. ind. aor. 3de pers. enk. ekatharisthè | 1 | (1) Mc 1,42 . | 6 | 3 | 3 | 1 | 1 | 1 | 3 | 3 | |
4 | pass. imperat. aor. 2de pers. enk. katharisthèti | 1 | (1) Mc 1,41 . | 4 | 1 | 3 | 1 | 1 | 1 | 3 | 3 | |
Totaal | 4 | 3 | 1 | 28 | 17 | 11 | 4 | 4 | 3 | 11 | 11 |
- Hebreeuws : prefix voegwoord wë + act. qal imperf. 3de pers. mann. enk. וַיִּטְהָר = wajjitëhâr (en hij werd rein) van het werkw. טָהַר = tâhâr (rein zijn, rein worden) . Taalgebruik in Tenakh : tâhâr (rein zijn, rein worden) . Getalswaarde : tet = 9 , he = 5 , resj = 20 of 200 ; totaal : 34 (2 X 17) OF 214 (2 X 107) . De som van de elementen is telkens 7 . Tenach (2) : (1) 2 K 5,14 . (2) 2 Kr 34,5 . In 2 K 5,14 heeft het betrekking op de reiniging van melaatsheid , in 2 Kr 34,5 op de reiniging van het volk .
Mc 1,43 - Mc 1,43 - 63. Genezing van een melaatse - Mc 1,40-45 -- Mt 8,2-4 - Lc 5,12-16 -- bijbeloverzicht -- Mc (Marcus) -- Mc 1 -- Mc 1,40 - Mc 1,41 - Mc 1,42 - Mc 1,43 - Mc 1,44 - Mc 1,45 - | ||||||||||||||||
|
Statenvertaling . 43 En als Hij hem strengelijk verboden had, deed Hij hem
terstond van Zich gaan;
King James Bible . [43] And he straitly charged him, and forthwith sent him
away;
Luther-Bibel . 43 Und Jesus drohte ihm und trieb ihn als bald von sich
- 6de
(zesde) zondag door het b-jaar . Terwijl Hij hem wegstuurde vermaande Hij
hem met klem:
Mc 1,43 | |||
kai embrimèsamenos autô eutheôs exebalen auton |
Tekstuitleg van Mc 1,43 .
1. kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Taalgebruik in Mc : kai (en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et . Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und . Mc 1 . Van de 45 verzen in Mc 1 niet in 5 verzen : (1) Mc 1,1 . (2) Mc 1,2 . (3) Mc 1,3 . (4) Mc 1,8 . (5) Mc 1,14 .
2. embrimaomai (in iets snuiven, diep bewogen zijn, toornen, nadrukkelijk gelasten) .
3. pers. voornaamw. dat. mann. enk. autô(i) (hem) . Taalgebruik in het
NT : voornaamwoord
autos . Taalgebruik in Mc. : voornaamwoord
autos .
Mc 1 (10) : (1) Mc
1,13 . (2) Mc
1,18 . (3) Mc
1,25 . (4) Mc
1,27 . (5) Mc
1,30 . (6) Mc
1,37 . (7) Mc
1,40 . (8) Mc
1,41 . (9) Mc
1,43 . (10) Mc
1,44 .
Mc 1,44 - Mc 1,44 - 63. Genezing van een melaatse - Mc 1,40-45 -- Mt 8,2-4 - Lc 5,12-16 -- bijbeloverzicht -- Mc (Marcus) -- Mc 1 -- Mc 1,40 - Mc 1,41 - Mc 1,42 - Mc 1,43 - Mc 1,44 - Mc 1,45 - |
||||||||||||||||
|
Statenvertaling . 44 En zeide tot hem: Zie, dat gij niemand iets zegt; maar
ga heen en vertoon uzelven den priester, en offer voor uw reiniging, hetgeen
Mozes geboden heeft, hun tot een getuigenis.
King James Bible . [44] And saith unto him, See thou say nothing to any man:
but go thy way, shew thyself to the priest, and offer for thy cleansing those
things which Moses commanded, for a testimony unto them.
Luther-Bibel . 44 und sprach zu ihm: Sieh zu, dass du niemandem etwas sagst;
sondern geh hin und zeige dich dem Priester und opfere für deine Reinigung,
was Mose geboten hat, ihnen zum Zeugnis.
- 6de
(zesde) zondag door het b-jaar . "Zorg ervoor dat ge aan niemand iets zegt,
maar ga u laten zien aan de priester en offer voor uw reiniging wat Mozes heeft
voorgeschreven, om ze het bewijs te leveren."
Mc 1,44 | Mt 8,4 | Lc 5,14 | |
kai legei autôi hora mèdeni mèden eipès all' hupage seauton deixon tôi ierei kai prosenegke peri tou katharismou sou ha prosetaxen Môusès eis marturion autois | kai legei autô o ièsous ora mèdeni eipès alla upage seauton deixon tô ierei kai prosenegkon to dôron o prosetaxen môusès eis marturion autois |
Tekstuitleg van Mc 1,44 . Het vers Mc 1,44 telt 25 (5 X 5) woorden en 128 (2 X 2 X 2 X 2 X 2 X 2 X 2) letters . De getalswaarde van Mc 1,44 is 12710 (2 X 5 X 31 X 41) .
Mc 1,44.1.
kai (en) . Taalgebruik : kai
(en) in NT . Taalgebruik in Mc : kai
(en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et
. Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und .
Mc 1 . Van de 45 verzen in Mc 1 niet in 5 verzen : (1) Mc
1,1 . (2) Mc
1,2 . (3) Mc
1,3 . (4) Mc
1,8 . (5) Mc
1,14 .
Mc 1,44.2.
act. ind. praes. 3de pers. enk. legei (hij zegt) van het werkw. legô (zeggen)
. Taalgebruik in NT : legô
(zeggen) . Taalgebruik in Mc : legô
(zeggen) .
Mc (62) . Mc 1 (3) : (1) Mc
1,38 . (2) Mc
1,41 . (3) Mc
1,44 .
Mc 1,44.3.
pers. voornaamw. dat. mann. enk. autô(i) (hem) . Taalgebruik in het NT
: voornaamwoord
autos . Taalgebruik in Mc. : voornaamwoord
autos .
Mc 1 (10) : (1) Mc
1,13 . (2) Mc
1,18 . (3) Mc
1,25 . (4) Mc
1,27 . (5) Mc
1,30 . (6) Mc
1,37 . (7) Mc
1,40 . (8) Mc
1,41 . (9) Mc
1,43 . (10) Mc
1,44 .
Mc 1,44.2. - 3. legei autô(i) (hij / zij zei hem) . Mc (12) : (1) Mc 1,41 . (2) Mc 1,44 . (3) Mc 2,14 . (4) Mc 5,19 . (5) Mc 7,28 . (6) Mc 7,34 . (7) Mc 8,29 . (8) Mc 10,51 . (9) Mc 11,21 . (10) Mc 13,1 . (11) Mc 14,30 . (12) Mc 14,61 .
Mc 1,44.1. - 3. kai legei autô(i) (en hij zegt hem) . Mc (7) : (1) Mc 1,41 . (2) Mc 1,44 . (3) Mc 2,14 . (4) Mc 7,28 . (5) Mc 7,34 . (6) Mc 14,30 . (7) Mc 14,61 . In 5 verzen is Jezus onderwerp : (1) Mc 1,41 . (2) Mc 1,44 . (3) Mc 2,14 . (4) Mc 7,34 . (5) Mc 14,30 . In 2 verzen is iemand anders dan Jezus onderwerp : (1) Mc 7,28 (de Syrofenicische) . (2) Mc 14,61 (de hogepriester) .
4. act. imperat. 2de pers. enk. hora (zie)
- Bayens (1963 , 80) .
Mc 1,44.5. dat. mann. enk. μηδενι = mèdeni (aan niemand) van het onbepaald voornaamw. μηδεις = mèdeis (niemand) < mè-d-eis : niet één , niet iemand . Taalgebruik in het NT : mèdeis (niemand) . Taalgebruik in de LXX : mèdeis (niemand) . LXX (2) : (1) Ps 81,15 . (2) Tob 4,15 . Mt (3) : (1) Mt 8,4 . (2) Mt 16,20 . (3) Mt 17,9 . Mc (4) : (1) Mc 1,44 ( // Mt 8,4 ) . (2) Mc 7,36 . (3) Mc 8,30 ( // Mt 16,20 ). (4) Mc 9,9 ( // Mt 17,9 ) .
mèdeis (niemand) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | |
5 | dat. mann. + onz. enk. mèdeni | 23 | 2 | 21 | 3 | 4 | 3 | 3 | 8 | 10 | 10 | 7 | 1 |
Mc 1,44.1.
- 7.
- Mc 1,44 : kai legei autô(i) hora mèdeni mèden eipè(i)s (en
hij zegt hem , zie , dat gij aan niemand niets zegt) . Zwijggebod na de negezing
van de lamme op een eenzame plaats .
- Mc 7,36 : kai diesteilato autois hina mèdeni legôsin (en hij beval hen dat zij aan niemand
zouden zeggen) . Het zwijggegbod na de genezing van een doofstomme .
- Mc 8,30 : kai epetimèsen autois hina mèdeni legôsin (en hij droeg hen op dat zij aan
niemand zouden zeggen) . Het zwijggebod na de genezing van een blinde .
- Mc 9,9 : diesteilato autois hina mèdeni ha eidon diègèsôntai
(en hij beval hen dat zij aan niemand zouden verhalen wat zij hadden gezien)
. Het zwijggebod na de verheerlijking op de berg .
Mc 1,44.9.
act. imperat. praes. 2de pers. enk. hupage (ga weg, vertrek) van het werkw.
hupagô (onder iets brengen, weggaan) . Taalgebruik in het NT : hupagô
(onder iets brengen, weggaan) . Taalgebruik in Mc : hupagô
(onder iets brengen, weggaan) .
Mc (8) : (1) Mc
1,44 . (2) Mc
2,11 . (3) Mc
5,19 . (4) Mc
5,34 . (5) Mc
7,29 . (6) Mc
8,33 . (7) Mc
10,21 . (8) Mc
10,52 .
11. act. ind. aor. 3de pers. enk. deikson van het werkw.
- Bayens (1963, 121) .
Mc 1,44.12.
bep. lidw. nom. + dat. onz. enk. tô(i) (de) . Taalgebruik in het NT
: bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Mc 1 (6) : (1) Mc
1,2 . (2) Mc
1,5 . (3) Mc
1,15 . (4) Mc
1,19 . (5) Mc
1,20 . (6) Mc
1,44 .
13.
Mc 1,44.14. kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Taalgebruik in Mc : kai (en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et . Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und . Mc 1 . Van de 45 verzen in Mc 1 niet in 5 verzen : (1) Mc 1,1 . (2) Mc 1,2 . (3) Mc 1,3 . (4) Mc 1,8 . (5) Mc 1,14 .
15. act. imperat. 2de aor. 2de pers. enk. prosenegke van het werkw. prosfeô .
- Bayens (1963, nr.136) .
Mc 1,44.17.
bep. lidw. gen. mann. + onz. enk. tou (de) . Taalgebruik in het NT : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Mc 1 (8) : (1) Mc
1,1 (onz.) . (2) Mc
1,10 (mann.) . (3) Mc
1,13 (mann.) . (4) Mc
1,14 (mann.) . (5) Mc
1,15 (mann.) . (6) Mc
1,19 (mann.) . (7) Mc
1,24 (mann.) . (8) Mc
1,44 (mann.) .
Mc 1,44.22.
nom. mann. enk. môusès (Mozes) . Taalgebruik in het NT : môusès
(Mozes) . Taalgebruik in Mc : môusès
(Mozes) .
Mc (5) : (1) Mc
1,44 . (2) Mc
7,10 . (3) Mc
10,3 . (4) Mc
10,4 . (5) Mc
12,19 .
Mc 1,44.23. eis (naar, tot) . Taalgebruik in het NT : eis (naar) . Taalgebruik in het NT : eis (naar) . Voorzetsel van richting . Lat. in / ad . Fr. vers (versus : gedraaid , gekeerd ; vertere : tourner , draaien) / à . Ned. naar . E. for . In 13 verzen in Mc 1 : (1) Mc 1,4 . (2) Mc 1,9 . (3) Mc 1,10 . (4) Mc 1,12 . (5) Mc 1,14 . (6) Mc 1,21 . (7) Mc 1,28 . (8) Mc 1,29 . (9) Mc 1,35 . (10) Mc 1,38 . (11) Mc 1,39 . (12) Mc 1,44 . (13) Mc 1,45 .
Mc 1,44.25.
voornaamw. dat. mann. en onz. mv. autois (aan hen) . Taalgebruik in het NT
: voornaamwoord
autos . Taalgebruik in Mc. : voornaamwoord
autos .
Mc 1 (4) : (1) Mc
1,17 . (2) Mc
1,31 . (3) Mc
1,38 . (4) Mc
1,44 .
Betekenis van Mc 1,44
Het is de eerste maal in het Marcusevangelie dat Jezus vraagt om het aan niemand te zeggen . In dit verband spreekt men van het 'Messiasgeheim' . Jezus wil niet dat ze hem als messias belijden ofschoon hij weet dat hij het is en dat sommigen beseffen dat hij het is . Ik vermoed dat Jezus beducht is voor het gevaar dat hij bij bekendwording kan lopen . Hij is immers bij de gevangenneming van Johannes naar Galilea uitgeweken . Hij beseft dat het verkondigen van de boodschap het gevaar inhoudt om gevangen te worden genomen . Omtrent dit thema vind je meer informatie bij Mc 1,14 . In Mc 3,7-12 - Mt 12,15-21 zien we dat het gebod tot stilzwijgen gelinkt is aan het uitwijken van Jezus wegens levensgevaar .
Mc 1,45 - Mc 1,45 - 63. Genezing van een melaatse - Mc 1,40-45 -- Mt 8,2-4 - Lc 5,12-16 -- bijbeloverzicht -- Mc (Marcus) -- Mc 1 -- taalgebruik -- Mc 1,40 - Mc 1,41 - Mc 1,42 - Mc 1,43 - Mc 1,44 - Mc 1,45 - | ||||||||||||||||
|
Statenvertaling . 45 Maar hij uitgegaan zijnde, begon vele dingen te verkondigen, en dat woord te verbreiden, alzo dat Hij niet meer openbaar in de stad kon komen, maar was buiten in de woeste plaatsen; en zij kwamen tot Hem van alle kanten.
King James Bible . [45] But he went out, and began to publish it much, and to blaze abroad the matter, insomuch that Jesus could no more openly enter into the city, but was without in desert places: and they came to him from every quarter.
Luther-Bibel . 45 Er aber ging fort und fing an, viel davon zu reden und die Geschichte bekannt zu machen, sodass Jesus hinfort nicht mehr öffentlich in eine Stadt gehen konnte; sondern er war draußen an einsamen Orten; doch sie kamen zu ihm von allen Enden.
- 6de (zesde) zondag door het b-jaar . Eenmaal vertrokken begon de man zijn verhaal overal in het openbaar te vertellen en ruchtbaarheid aan de zaak te geven, met het gevolg dat Jezus niet meer openlijk in de stad kon komen, maar buiten op eenzame plaatsen verbleef. Toch kwamen de mensen van alle kanten naar Hem toe.
Mc 1,45 | |||
o de exelthôn èrxato kèrussein polla kai diafèmizein ton logon ôste mèketi auton dunasthai fanerôs eis polin eiselthein all exô en erèmois topois èn kai èrchonto pros auton pantothen |
Tekstuitleg van Mc 1,45 . Dit vers Mc 1,45 telt 29 woorden en 151 (priemgetal) letters . De getalswaarde van Mc 1,45 is 15587 (11 X 13 X 109) .
Bibliografie : Website : http://cat.inist.fr/?aModele=afficheN&cpsidt=12057963 .
Mc 1,45 ὁ δὲ ἐξελθὼν ἤρξατο κηρύσσειν πολλὰ καὶ διαφημίζειν τὸν λόγον, ὥστε μηκέτι αὐτὸν δύνασθαι φανερῶς εἰς πόλιν εἰσελθεῖν, ἀλλ' ἔξω ἐπ' ἐρήμοις τόποις ἦν: καὶ ἤρχοντο πρὸς αὐτὸν πάντοθεν.
Vertaling: Maar hij ging weg en hij begon veel te getuigen en het gebeuren bekend te maken zodat hij niet meer openlijk een stad kon binnengaan, maar buiten op eenzame plekken was en zij kwamen naar hem van overal.
- Mc 1,45 ὁ (= ho: de; bep lidw nom mann enk van het bep lidw ὁ = ho , ἡ = hè , το = to: de - het) δὲ (= de: tegenover, echter; nevenschikkend vw) ἐξελθὼν (= ekselthôn= uitgegaan; wkw act part aor nom mann enk van het wkw εξερχομαι = eks-erchomai: uit-gaan; stam elth; zie het wkw ἐρχόμαι = erchomai: gaan, komen; 2 wkw met verschillende stammen: ερχ = erch en ελ = el: Baeyens 102,136, zie Fr.: al-ler; om de aor van het ww αρχομαι = archomai: beginnen en ἐρχόμαι = erchomai: gaan, komen, van elkaar te onderscheiden) ἤρξατο (= èrksato: hij begon; wkw med ind aor 3de pers enk van het wkw αρχομαι = archomai: beginnen) κηρύσσειν (= kèrussein (verkondigen; wkw act inf praes van het wkw. κηρυσσω = kèrussô: verkondigen) πολλὰ (= polla: vele dingen); bv nw nom of acc onz mv van het bv nw πολυς - πολλη - πολυ = polus - pollè – polu: veel; stam p/v - l) καὶ (= kai: en; nevenschikkend vw. D.: und. E.: and. Fr.: et. Lat.: et. Hebr.: wë. Arab.: wa) διαφημίζειν (= diafèmidzein: bekend te maken; wkw act inf praes van het wkw διαφημίζω: bekendmaken) τὸν (= ton: de, bep lidw acc mann enk van het bep lidw ὁ = ho , ἡ = hè , το = to: de - het) λόγον (= logon: woord; zn acc mann enk van het zn λογος = logos: woord), ὥστε (= hôste: zodat; ondergeschikt voegwoord van gevolg) μηκέτι (= mèketi: niet meer; partikel) αὐτὸν (= auton: hem; aanw vnw 3de pers acc mann enk van het aanw vnw 3de pers enk: αυτος - αυτη - αυτο: autos - autè - auto: hij - zij - het) δύνασθαι (= dunasthai: te kunnen; wkw med inf praes van het wkw δυναμαι = dunamai: kunnen) φανερῶς (= fanerôs: openlijk; zie het bv nw φανερος = faneros; zichtbaar, bekend) εἰς (= eis: naar; vz van plaats) πόλιν (= polin: stad; zn acc vr enk van het zn πόλις = polis: stad) εἰσελθεῖν (= eiselthein: om binnen te gaan; wkw act inf aor van het wkw εισερχομαι = eiserchomai: gaan naar, binnengaan < voorvoegsel εισ = naar + wkw ἐρχόμαι = erchomai: gaan, komen; 2 wkw met verschillende stammen: ερχ = erch en ελ = el: Baeyens 102,136, zie Fr.: al-ler; om de aor van het wkw αρχομαι = archomai: beginnen en ἐρχόμαι = erchomai: gaan, komen, van elkaar te onderscheiden. Ned.: weg. wkw be-wegen - bewoog - bewogen. D.: Weg. E.: way. Gr. ερχομαι = erchomai: be-weg-en, op weg gaan; de beginklinker kan wijzen op de halfklinker/-medeklinker w/u, r tussen haakjes plaatsen; zo bekomen we w-ch/g: weg), ἀλλ' (= all': maar; afkorting van αλλα = alla; partikel van tegenstelling) ἔξω (= exô: buiten; bw) ἐπ' (= επ': ep: over; epi + gen, dat of acc: op, bij, naar, tegen, opnieuw, terug; afkortingen : επ' = ep': vóór een niet-aangeblazen klinker, en εφ' = ef': vóór een aangeblazen klinker) ἐρήμοις (= erèmois: woeste, eenzame; bv nw dat mann mv van het bv nw / zn ερημος = erèmos: woest / eenzaam, woestijn / eenzame plaats) τόποις (= topois: op plaatsen; zn dat mann mv van het zn τοπος = topos: plaats) ἦν (= èn: hij/zij/het was; wkw act ind imperf 3de pers enk (< ησ-εν = èsen?) van het wkw ειμι = eimi: zijn; stam: es-, zie Lat.: esse; temporeel augment: ε = e wordt η = è: Baeyens, 1963, 70/2): καὶ (= kai: en; nevenschikkend vw. D.: und. E.: and. Fr.: et. Lat.: et. Hebr.: wë. Arab.: wa) ἤρχοντο (= èrchonto: zij gingen; wkw med ind imperf 3de pers mv van het wkw ἐρχόμαι = erchomai: gaan, komen; 2 wkw met verschillende stammen: ερχ = erch en ελ = el: Baeyens 102,136, zie Fr.: al-ler; om de aor van het wkw αρχομαι = archomai: beginnen en ἐρχόμαι = erchomai: gaan, komen, van elkaar te onderscheiden) πρὸς (= pros: naar; vz van plaats, nl richting) αὐτὸν (= auton: hem; aanw vnw 3de pers acc mann enk van het aanw vnw 3de pers enk: αυτος - αυτη - αυτο: autos - autè - auto: hij - zij - het) πάντοθεν (= pantothen: van overal; bw van plaats).
Mc 1,45.1. ὁ (= ho: de; bep lidw nom mann enk van het bep lidw ὁ = ho , ἡ = hè , το = to: de - het). Taalgebruik in het NT : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald lidwoord . Mc (219) . Mc 1 (11) : (1) Mc 1,4 . (2) Mc 1,6 . (3) Mc 1,7 . (4) Mc 1,11 . (5) Mc 1,14 . (6) Mc 1,15 . (7) Mc 1,17 . (8) Mc 1,24 . (9) Mc 1,25 . (10) Mc 1,31 . (11) Mc 1,32 . (12) Mc 1,45 .
lidw. enk. | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
1. | nom. m. enk. ho | 219 | 12 | 13 | 5 | 12 | 8 | 17 | 6 | 5 | 18 | 28 | 11 | 16 | 16 | 27 | 21 | 4 | 8495 | 6052 | 2443 | 408 | 219 | 331 | 436 | 281 | 612 | 156 | 958 | 1394 |
Totaal | 940 | 67 | 45 | 41 | 64 | 70 | 71 | 62 | 36 | 66 | 71 | 40 | 59 | 53 | 106 | 61 | 28 | 54298 | 42002 | 12296 | 1648 | 940 | 1649 | 1422 | 1696 | 4013 | 928 | 4237 | 5659 |
- Nederl. . : de . D. : der , die , das enz. . E. : the . Fr. : le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Mc 1,45.2. δε = de (echter) , afkorting δ' = d' . de (echter) . Taalgebruik in het NT : de (echter) . Taalgebruik in de LXX : de (echter) . Taalgebruik in Mc : de (echter) . Het staat steeds als tweede woord in de zin . Het kan een lichte tegenstelling aanduiden . Om verandering van personage of situatie aan te duiden . Mc 1 (5) : (1) Mc 1,8 . (2) Mc 1,14 . (3) Mc 1,30 . (4) Mc 1,32 . (5) Mc 1,45 . In Mc 1,44 legde Jezus aan de genezen melaatse een spreekverbod op . Maar die begon veelvuldig te verkondigen .
de (echter) | de (echter) Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
de | 149 + 2 | 5 | 6 | 1 | 4 | 5 | 8 | 8 | 5 | 10 | 23 | 4 | 7 | 13 | 23 | 20 | 7 | 6210 | 3754 | 2456 | 421 | 149 | 478 | 203 | 490 | 708 | 7 | 1048 | 1251 |
d' | d' | 1 | 1 | 73 | 50 | 23 | 12 | 2 | 5 | 1 | 3 | 19 | 20 | ||||||||||||||||
Totaal | 6283 | 3804 | 2479 | 433 | 151 | 483 | 204 | 490 | 711 | 7 | 1067 | 1271 |
kai (en) | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 |
verzen (678) (666) | 678 | 45 | 28 | 35 | 41 | 43 | 56 | 37 | 38 | 50 | 52 | 33 | 44 | 37 | 72 | 47 | 20 / 8 |
kai = en (555) (547) | 555 | 40 | 26 | 32 | 33 | 37 | 52 | 26 | 36 | 40 | 37 | 29 | 33 | 26 | 60 | 33 | 15 / 7 |
verschil (123) (115) | 123 | 5 | 2 | 3 | 8 | 6 | 4 | 11 | 2 | 10 | 15 | 4 | 11 | 11 | 12 | 14 | 5 / 1 |
Mc 1,45.1. - 2. δε ὁ = de ho (echter de) . Mc (8) : (1) Mc 2,5 . (2) Mc 6,16 . (3) Mc 8,29 . (4) Mc 9,25 . (5) Mc 10,14 . (6) Mc 14,44 . (7) Mc 15,7 . (8) Mc 15,39 . δε = de (echter) + een vorm van het bep. lidw. . NT (584) .
- ὁ δε = ho de (hij echter) . Mc () : (1) Mc 1,41 . (2) Mc 1,45 . (3) Mc 5,19 . (4) Mc 5,34 . (5) Mc 5,36 . (6) Mc 5,40 . (7) Mc 6,27 . (8) Mc 6,37 . (9) Mc 6,38 . (10) Mc 7,6 . (11) Mc 7,27 . (12) Mc 8,33 . (13) Mc 9,12 . (14) Mc 9,19 . (15) Mc 9,21 . (16) Mc 9,23 . (17) Mc 9,27 . (18) Mc 9,39 . (19) Mc 10,3 . (20) Mc 10,18 . (21) Mc 10,20 . (22) Mc 10,21 . (23) Mc 10,22 . (24) Mc 10,24 . (25) Mc 10,36 . (26) Mc 10,38 . (27) Mc 10,42 . (28) Mc 10,48 . (29) Mc 10,50 . (30) Mc 10,51 . (31) Mc 10,52 . enz. Een vorm van het lidw. + δε = de (echter) . NT (698) .
- και ὁ = kai ho (en de) . Mc 10 (17) : (1) Mc 2,22 . (2) Mc 4,25 . (3) Mc 4,27 . (4) Mc 4,41 . (5) Mc 7,10 . (6) Mc 10,33 . (7) Mc 11,33 . (8) Mc 12,20 . (9) Mc 12,21 . (10) Mc 12,26 . (11) Mc 12,34 . (12) Mc 12,37 . (13) Mc 13,2 . (14) Mc 13,16 . (15) Mc 14,9 . (16) Mc 14,10 . (17) Mc 14,54 . και = kai + een vorm van het bep. lidw. . NT (1489) .
Mc 1,45.3. ἐξελθὼν (= ekselthôn= uitgegaan; wkw act part aor nom mann enk van het wkw εξερχομαι = eks-erchomai: uit-gaan; stam elth; zie het wkw ἐρχόμαι = erchomai: gaan, komen; 2 wkw met verschillende stammen: ερχ = erch en ελ = el: Baeyens 102,136, zie Fr.: al-ler; om de aor van het ww αρχομαι = archomai: beginnen en ἐρχόμαι = erchomai: gaan, komen, van elkaar te onderscheiden). Taalgebruik in het NT : exerchomai (uit-gaan, naar buiten gaan) . Taalgebruik in de LXX : exerchomai (uit-gaan, naar buiten gaan) . Taalgebruik in Mc : exerchomai (uit-gaan, naar buiten gaan) . Mc (3) : (1) Mc 1,45 . (2) Mc 6,34 . (3) Mc 7,31 . Een vorm van εξερχομαι = exerchomai in de LXX (216) , in het NT (742) , in Mc (38) , in Mc 1 (6) : (1) Mc 1,25 . (2) Mc 1,26 . (3) Mc 1,28 . (4) Mc 1,29 . (5) Mc 1,35 . (6) Mc 1,45 . Uit-gaan kan betekenen : van een eerder besloten ruimte zoals een huis, een stad enz. naar buiten gaan . Het werkwoord wordt ook vaak gebruikt om het weggaan van een onreine geest uit een persoon aan te geven . In Mc 1,45 is er geen sprake van een plaats waaruit hij is gegaan . Hij is dus niet uitgegaan ; hij heeft zich van Jezus verwijderd . Of je zou het zo kunnen interpreteren . De woestijn is de plaats waarbinnen de melaatse zich bevindt . Door de genezing van Jezus kan de genezen melaatse die woestijnplaats uitgaan en kan hij de stad binnengaan . Statenvertaling : uitgegaan zijnde . KJB : he went out . Andere vertalingen hebben de betekenis van weggaan , vertrekken .
In Mc 1,45 is het de genezen melaatse , in de andere twee verzen is het Jezus . In Mc 6,34 stapt Jezus uit de boot , in Mc 7,31 verlaat Jezus het huis en de bergen van Tyrus .
exerchomai (uit-gaan, naar buiten gaan) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | |
part. aor. nom. mann. enk. exelthôn | 38 | 17 | 21 | 9 | 3 | 6 | 3 | 18 | 21 |
Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 11 | Mc 14 | Mc 16 | syn. | ||
1 | ind. aor. 3de pers. enk. exèlthen | 11 | 3 : (1) Mc 1,26 . (2) Mc 1,28 . (3) Mc 1,35 . | 2 : (1) Mc 2,12 . (2) Mc 2,13 . | 1 : Mc 4,3 . | 1 : Mc 6,1 . | 1 : Mc 8,27 . | 1 : Mc 9,26 . | 1 : Mc 11,11 . | 1 : Mc 14,68 . | 25 | ||||
2 | ind. aor. 2de pers. mv. exèlthate | 1 | 1 : Mc 14,48 . | 9 | |||||||||||
ind. aor. 1ste eprs. enk. + 3de pers. mv. exèlthon | 5 | (1) Mc 1,38 . | (2) Mc 3,21 . | (3) Mc 8,11 . | (4) Mc 14,16 . (5) Mc 14,26 . | ||||||||||
3 | imperat. aor. 2de pers enk. exelthe | 3 | 1 : Mc 1,25 . | 1 : Mc 5,8 . | 1 : Mc 9,25 . | 8 | |||||||||
4 | conj. aor. 2de perrs. mv. exelthète | 1 | 1 : Mc 6,10 . | 3 | |||||||||||
5 | perf. aor. 3de pers. enk exelèluthen | 1 | 1 : Mc 7,29 . | 1 | |||||||||||
6 | part. aor. nom. mann. enk. exelthôn | 3 | 1 : Mc 1,45 . | 1 : Mc 6,34 . | 1 : Mc 7,31 . | 18 | |||||||||
7 | part. aor. nom. vr. enk. exelthousa | 1 | 1 : Mc 6,24 . | 2 | |||||||||||
8 | part. aor. gen. mann. enk. exelthontos | 1 | 1 : Mc 5,2 | 3 | |||||||||||
9 | part. aor. nom. + acc. onz. mv. exelthonta | 1 | 1 : Mc 5,13 . | 3 | |||||||||||
10 | part. aor. acc. vr. enk. exelthousan | 1 | 1 : Mc 5,30 . | 1 | |||||||||||
11 | part. aor. nom. mann. mv. exelthontes | 5 | 1 : Mc 1,29 . | 1 : Mc 3,6 . | 1 : Mc 6,12 . | 1 : Mc 9,30 . | 1 : Mc 16,20 . | 11 | |||||||
12 | part. aor. nom. vr. mv. exelthousai | 1 | 1 : Mc 16,8 . | 9 | |||||||||||
13 | part. aor. gen. mv. exelthontôn | 2 | 1 : Mc 6,54 . | 1 : Mc 11,12 . | 2 | ||||||||||
14 | part. perf. acc. onz. enk. exelèluthos | 1 | 1 : Mc 7,30 . | 1 | |||||||||||
totaal | 38 | 7 | 2 | 2 | 1 | 4 | 6 | 3 | 2 | 3 | 2 | 4 | 2 | 96 | |
Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 11 | Mc 14 | Mc 16 | syn. |
Mc 1,45.1. - 3. of 2. - 3. ὁ δε εξελθων = (ho) de exelthôn (hij echter uitgegaan) . Slechts in Mc 1,45 in het NT .
- και εξελθων = kai exelthôn (en uitgegaan) . LXX (8) : (1) . (2) . (3) . (4) . (5) . (6) . (7) . (8) . NT (8) : (1) Mt 14,14 . (2) Mt 15,21 . (3) Mt 20,3 . (4) Mt 24,1 . (5) Mt 26,75 . (6) Mc 6,34 . (7) Lc 22,39 . (8) Hnd 12,9 .
- In Mc 7,31 : και παλιν εξελθων = kai palin exelthôn (en opnieuw uitgegaan) . παλιν = palin van Mc 7,31 (Mc 7,31-37) verwijst naar εξελθων = exelthôn (uitgegaan) van Mc 6,34 (Mc 6,30-34) .
Mc 1,38 | Mc 1,45 | Mc 6,12 | Mc 16,20 |
c. eis touto gar exèlthon (want daarvoor ben ik uitgegaan) | ho de exelthôn (hij echter uitgegaan) | kai exelthontes (en uitgegaan) | ekeinoi de (deze echter) exelthontes (uitgegaan) |
b. hina kai ekei kèruxô (opdat ik ook daar zou verkondigen) | èrxato kèrussein (begon te verkondigen) | ekèruxan (verkondigden zij) | ekèruxan (verkondigden) |
polla (vele dingen) | hina metanoôsin (opdat zij zouden omkeren) | pantachou (overal) | |
61. Prediking in de synagogen : Mc 1,39 - Mt 4,23-25 ; 5,1-2 - Lc 4,44 | 63. Genezing van een melaatse : Mc 1,40-45 - Mt 8,2-4 - Lc 5,12-16 | 147. Zending van de twaalf : Mc 6,7-13 - Lc 9,1-6 | 357. Het langere Marcusslot : Mc 16,9-20 |
Mc 1,45.4. ἤρξατο (= èrksato: hij begon; wkw med ind aor 3de pers enk van het wkw αρχομαι = archomai: beginnen). Taalgebruik in het NT : archomai (beginnen, aanvangen, heersen) . Taalgebruik in de LXX : archomai (beginnen, aanvangen, heersen) . Taalgebruik in Mc : archomai (beginnen, aanvangen, heersen) . Mc (18) : (1) Mc 1,45 . (2) Mc 4,1 . (3) Mc 5,20 . (4) Mc 6,2 . (5) Mc 6,7 . (6) Mc 6,34 . (7) Mc 8,31 . (8) Mc 8,32 . (9) Mc 10,28 . (10) Mc 10,32 . (11) Mc 10,47 . (12) Mc 11,15 . (13) Mc 12,1 . (14) Mc 13,5 . (15) Mc 14,33 . (16) Mc 14,69 . (17) Mc 14,71 . 18) Mc 15,8 .
archomai (beginnen, aanvangen) | Mt | Mc | Lc | syn. | Mc | Mc 1 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 8 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | |
ind. aor. 3de p. enk. èrxato | 7 : (1) Mt 4,17 . (2) Mt 11,7 . (3) Mt 11,20 . (4) Mt 16,21 . (5) Mt 16,22 . (6) Mt 26,37 . (7) Mt 26,74 . | 18 : (1) Mc 1,45 . (2) Mc 4,1 . (3) Mc 5,20 . (4) Mc 6,2 . (5) Mc 6,7 . (6) Mc 6,34 . (7) Mc 8,31 . (8) Mc 8,32 . (9) Mc 10,28 . (10) Mc 10,32 . (11) Mc 10,47 . (12) Mc 11,15 . (13) Mc 12,1 . (14) Mc 13,5 . (15) Mc 14,33 . (16) Mc 14,69 . (17) Mc 14,71 . (18) Mc 15,8 . | (1) Lc 4,21 . (2) Lc 7,15 . (3) Lc 7,24 . (4) Lc 7,38 . (5) Lc 9,12 . (6) Lc 11,29 . (7) Lc 12,1 . (8) Lc 14,30 . (9) Lc 15,14 . (10) Lc 19,45 . (11) Lc 20,9 . | (1) Mt 11,7 // Lc 7,24 . (2) Mt 16,21 // Mc 8,31 . (3) Mt 16,22 // Mc 8,32 . (4) Mt 26,37 // Mc 14,33 . (5) Mt 26,74 // Mc 14,71 . (6) Mc 11,15 // Lc 19,45 . (7) Mc 12,1 // Lc 20,9 . | 18 | 1 : (1) Mc 1,45 . | 1 : Mc 4,1 . | 1 : (3) Mc 5,20 . | 3 : (4) Mc 6,2 . (5) Mc 6,7 . (6) Mc 6,34 . | 2 : (7) Mc 8,31 . (8) Mc 8,32 . | 3 : (9) Mc 10,28 . (10) Mc 10,32 . (11) Mc 10,47 . | 1 : (12) Mc 11,15 . | 1 : (13) Mc 12,1 . | 1 : (14) Mc 13,5 . | 3 : (15) Mc 14,33 . (16) Mc 14,69 . (17) Mc 14,71 . (18) Mc 15,8 . | 1 : (18) Mc 15,8 . | 76 | 35 | 41 | 7 | 18 | 11 | 1 | 4 |
In Mc 1,45 is het de eerste keer dat Marcus ηρξατο = èrxato (hij begon) gebruikt . Het gebruik ervan in het laatste vers van dit hoofdstuk roept de idee van een inclusio (omarming, omsluiting) met het αρχη = archè (begin) van vers 1 op . Dit eerste hoofdstuk zou dus een begin / aanvang van de boodschap van Jezus geven . In Mc 1,45 gaat het om een getuigenis van een genezen jood . Eenzelfde gebruik zullen we vinden in Mc 5,20 , maar daar gaat het dan om een genezen heiden . Zo krijgen we twee getuigen : een jood en een heiden ; ze getuigen over hun genezing door Jezus .
Mc 1,45.5. κηρύσσειν (= kèrussein (verkondigen; wkw act inf praes van het wkw. κηρυσσω = kèrussô: verkondigen). Taalgebruik in het NT : kèrussô (verkondigen) . Taalgebruik in de LXX : kèrussô (verkondigen) . Taalgebruik in Mc : kèrussô (verkondigen) . Bijbel = NT (6) : (1) Mt 4,17 . (2) Mt 11,1 . (3) Mc 1,45 . (4) Mc 3,14 . (5) Mc 5,20 . (6) Lc 9,2 . Een vorm van κηρυσσω = kèrussô (verkondigen) in de LXX (32) , in het NT (61) , in Mc (14) . In de LXX kan κηρυσσω = kèrussô (verkondigen) de vertaling van 6 verschillende Hebreeuwse woorden zijn .
kèrussô (verkondigen) | Mc | Mc 1 | Mc 3 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 16 | |
1 | ind. part. pr. nom. m. + vr. enk. kèrussôn | 3 | (1) Mc 1,4 . (2) Mc 1,14 . (3) Mc 1,39 . | |||||||
2 | inf. pr. kèrussein | 3 | (1) Mc 1,45 . | (2) Mc 3,14 . | (3) Mc 5,20 | |||||
3 | ind. imperf. 3de p. enk. ekèrussen | 1 | (1) Mc 1,7 . | |||||||
4 | ind. imp. 3de p. mv. ekèrusson | 1 | (1) Mc 7,36 . | |||||||
5 | ind. aor. 3de p. mv. ekèruxan | 2 | (1) Mc 6,12 | (2) Mc 16,20 . | ||||||
6 | imperat. aor. 2de p. mv. kèruxate | 1 | (1) Mc 16,15 . | |||||||
7 | act. conj. aor. 1ste pers. enk. | 1 | (1) Mc 1,38 . | |||||||
8 | inf. pass. aor. kèruchthènai | 1 | (1) Mc 13,10 . | |||||||
9 | pass. conj. aor. 3de pers. enk. kèruchthè | 1 | (1) Mc 14,9 . | |||||||
Totaal | 14 | 6 | 1 | 1 | 1 | 1 | 1 | 1 | 2 | |
kèrussô (verkondigen) | Mc | Mc 1 | Mc 3 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 16 |
- Ned. : prediken , verkondigen . D. : predigen . E. : to preach . Gr. : κηρυσσω = kèrussô (verkondigen) . Taalgebruik in het NT : kèrussô (verkondigen) . Lat. : praedicare .
Waarin bestaat het getuigenis . In Mc 1,14 is er sprake van het verkondigen van het evangelie van God en in Mc 1,1 : begin van het evangelie : Jezus is de Messias (Christus) . Het getuigenis of de verkondiging van de genezene zou kunnen zijn : Jezus is de Messias (Christus) . Zo omsluit Mc 1,45 nog mooier Mc 1 . In het evangelie is het getuigenis van Jezus als de Messias (Christus) voorbehouden voor Petrus .
Mc 1,45.4. - 5. ηρξατο κηρυσσειν = èrxato kèrussein (hij begon te verkondigen) . Bijbel = Mc (2) : (1) Mc 1,45 . (3) Mc 5,20 . STAP VOOR STAP !
- ηρξατο διδασκειν = èrxato didaskein (hij begon te onderrichten) . Bijbel = NT (4) : (1) Mc 4,1 . (2) Mc 6,2 . (3) Mc 6,34 . (4) Mc 8,31 .
Mc 1,45.6. πολλὰ (= polla: vele dingen); bv nw nom of acc onz mv van het bv nw πολυς - πολλη - πολυ = polus - pollè – polu: veel; stam p/v - l). Taalgebruik in het NT : polus (veel) . Taalgebruik in de LXX : polus (veel) . Taalgebruik in Mc : polus (veel) .
polus (veel) | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | |
nom. onz. mv. polla | (1) Mc 1,34 . (2) Mc 1,45 . | (3) Mc 3,12 . | (4) Mc 4,2 . | (5) Mc 5,10 . (6) Mc 5,23 . (7) Mc 5,26 . (8) Mc 5,38 . (9) Mc 5,43 . | (10) Mc 6,13 . (11) Mc 6,20 . (12) Mc 6,23 . (13) Mc 6,34 . | (14) Mc 7,4 . (15) Mc 7,13 . | (16) Mc 8,31 . | (17) Mc 9,12 . (18) Mc 9,26 . | (19) Mc 10,22 . | (20) Mc 12,41 . | (21) Mc 15,3 . | 193 | 130 | 63 | 6 | 21 | 7 | 8 | 5 | 14 | 2 | 34 | 42 |
- N. : veel < Grieks : polus ; p -> v . Arabisch : كثير = kathir (veel) . D. : viel . E. : many . Fr. : nombreux (tal-rijk) . Gr. : πολυς = polus (veel) . Taalgebruik in het NT : polus (veel) . Hebr. : רַב + Aramees = rab (veel, talrijk, groot) . Taalgebruik in Tenakh : rab (veel, talrijk, groot) . Lat. : multus .
Mc 1,45.7. καὶ (= kai: en; nevenschikkend vw. D.: und. E.: and. Fr.: et. Lat.: et. Hebr.: wë. Arab.: wa). Taalgebruik : kai (en) in NT . Taalgebruik : kai (en) in de LXX . Taalgebruik in Mc : kai (en) . Van de vijfenveertig verzen in Mc 1 niet in vijf verzen : (1) Mc 1,1 . (2) Mc 1,2 . (3) Mc 1,3 . (4) Mc 1,8 . (5) Mc 1,14 .
kai (en) | kai (en) | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | O.T. | N.T. | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
verzen | verzen (678) (666) | 678 | 45 | 28 | 35 | 41 | 43 | 56 | 37 | 38 | 50 | 52 | 33 | 44 | 37 | 72 | 47 | 20 / 8 | 7957 | 1071 | 678 | 1151 | 879 | 1007 | 2767 | 404 | 2900 | 3779 | ||
kai (en) | kai = en (555) (547) | 555 | 40 | 26 | 32 | 33 | 37 | 52 | 26 | 36 | 40 | 37 | 29 | 33 | 26 | 60 | 33 | 15 / 7 | 26980 | 21867 | 5113 | 705 | 555 | 822 | 530 | 660 | 1470 | 371 | 2082 | 2612 |
verschil | verschil (123) (115) | 123 | 5 | 2 | 3 | 8 | 6 | 4 | 11 | 2 | 10 | 15 | 4 | 11 | 11 | 12 | 14 | 5 / 1 | 2844 | 366 | 123 | 329 | 349 | 347 | 1297 | 33 | 818 | 1167 |
- Ned. : en . Arabisch : وَ = wa (en) . Taalgebruik in de Qoran : wa (en) . E. : and . D. : und . Fr. : et . Grieks : και = kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Hebr. : וְ = wë (en) . Lat. : et .
Mc 1,45.8. διαφημίζειν (= diafèmidzein: bekend te maken; wkw act inf praes van het wkw διαφημίζω: bekendmaken).
Mc 1,45.9. τὸν (= ton: de, bep lidw acc mann enk van het bep lidw ὁ = ho , ἡ = hè , το = to: de - het). Taalgebruik in het NT : bepaald lidwoord . Taalgebruik in de LXX : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald lidwoord . Mc 1 (8) : (1) Mc 1,2 . (2) Mc 1,7 . (3) Mc 1,9 . (4) Mc 1,14 . (5) Mc 1,16 . (6) Mc 1,19 . (7) Mc 1,20 . (8) Mc 1,45 .
lidw. enk. | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
8. | acc. m. + onz. enk. ton | 124 | 8 | 9 | 5 | 11 | 10 | 7 | 13 | 6 | 9 | 5 | 4 | 7 | 2 | 12 | 11 | 5 | 6202 | 4880 | 1322 | 167 | 124 | 191 | 197 | 244 | 338 | 61 | 482 | 679 |
Totaal | 940 | 67 | 45 | 41 | 64 | 70 | 71 | 62 | 36 | 66 | 71 | 40 | 59 | 53 | 106 | 61 | 28 | 54298 | 42002 | 12296 | 1648 | 940 | 1649 | 1422 | 1696 | 4013 | 928 | 4237 | 5659 |
- Nederl. . : de . D. : der , die , das enz. . E. : the . Fr. : le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) . Gr. ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het) .
Mc 1,45.10. λόγον (= logon: woord; zn acc mann enk van het zn λογος = logos: woord). Taalgebruik in het NT : logos (woord) . Taalgebruik in de LXX : logos (woord) . Mc (18) : (1) Mc 1,45 . (2) Mc 2,2 . (3) Mc 4,14 . (4) Mc 4,15 . (5) Mc 4,16 . (6) Mc 4,17 . (7) Mc 4,18 . (8) Mc 4,19 . (9) Mc 4,20 . (10) Mc 4,33 . (11) Mc 5,36 . (12) Mc 7,13 . (13) Mc 7,29 . (14) Mc 8,32 . (15) Mc 9,10 . (16) Mc 11,29 . (17) Mc 14,39 . (18) Mc 16,20 .
logos (woord) | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | O.T. | N.T. | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
4 | acc. enk. logon | 18 | 1 | 2 | 8 | 1 | 2 | 1 | 1 | 1 | 1 | 1 | 347 | 220 | 127 | 17 | 18 | 10 | 14 | 31 | 30 | 7 | 45 | 59 | ||||||
Totaal | 24 | 1393 | 1071 | 322 | 31 | 24 | 32 | 38 | 65 | 114 | 18 | 87 | 125 |
Mc 1,45.11. ὥστε (= hôste: zodat; ondergeschikt voegwoord van gevolg).
Mc 1,45.12. μηκέτι (= mèketi: niet meer; partikel). Taalgebruik in het NT : mèketi (niet meer) . niet nog . F. ne ... plus .
Mc (4) : (1) Mc 1,45 . (2) Mc 2,2 . (3) Mc 9,25 . (4) Mc 11,14 .
Mc 1,45.13. αὐτὸν (= auton: hem; aanw vnw 3de pers acc mann enk van het aanw vnw 3de pers enk: αυτος - αυτη - αυτο: autos - autè - auto: hij - zij - het).
Mc 1,45.14. δύνασθαι (= dunasthai: te kunnen; wkw med inf praes van het wkw δυναμαι = dunamai: kunnen). Taalgebruik in het NT : dunamai (kunnen) . Taalgebruik in de LXX : dunamai (kunnen) . Taalgebruik in Mc : dunamai (kunnen) . Bijbel (17) . LXX (9) . NT (8) . Mc (3) : (1) Mc 1,45 . (2) Mc 3,20 . (3) Mc 4,32 .
Mc 1,45.15. φανερῶς (= fanerôs: openlijk; zie het bv nw φανερος = faneros; zichtbaar, bekend)
Mc 1,45.16. εἰς (= eis: naar; vz van plaats). Taalgebruik in het NT : eis (naar) . Taalgebruik in het NT : eis (naar) . Voorzetsel van richting . Lat. in / ad . Fr. vers (versus : gedraaid , gekeerd ; vertere : tourner , draaien) / à . Ned. naar . E. for .
In 13 verzen in Mc 1 : (1) Mc 1,4 . (2) Mc 1,9 . (3) Mc 1,10 . (4) Mc 1,12 . (5) Mc 1,14 . (6) Mc 1,21 . (7) Mc 1,28 . (8) Mc 1,29 . (9) Mc 1,35 . (10) Mc 1,38 . (11) Mc 1,39 . (12) Mc 1,44 . (13) Mc 1,45 .
Mc 1,45.17. πόλιν (= polin: stad; zn acc vr enk van het zn πόλις = polis: stad).
Mc 1,45.18. εἰσελθεῖν (= eiselthein: om binnen te gaan; wkw act inf aor van het wkw εισερχομαι = eiserchomai: gaan naar, binnengaan < voorvoegsel εισ = naar + wkw ἐρχόμαι = erchomai: gaan, komen; 2 wkw met verschillende stammen: ερχ = erch en ελ = el: Baeyens 102,136, zie Fr.: al-ler; om de aor van het wkw αρχομαι = archomai: beginnen en ἐρχόμαι = erchomai: gaan, komen, van elkaar te onderscheiden. Ned.: weg. wkw be-wegen - bewoog - bewogen. D.: Weg. E.: way. Gr. ερχομαι = erchomai: be-weg-en, op weg gaan; de beginklinker kan wijzen op de halfklinker/-medeklinker w/u, r tussen haakjes plaatsen; zo bekomen we w-ch/g: weg). Taalgebruik in het NT : eiserchomai (binnengaan) . Taalgebruik in Mc : eiserchomai (binnengaan) . Lat. into-ire (binnengaan) . F. entrer . E. to enter . Ned. binnengaan . D. eingehen . Mc (6) : 1 : Mc 1,45 *. (1) Mc 9,43 *. (2) Mc 9,45 *. (3) Mc 9,47 * . (1) Mc 10,24 *. (2) Mc 10,25 *.
Mc 1,45.19. ἀλλ' (= all': maar; afkorting van αλλα = alla; partikel van tegenstelling).
Mc 1,45.20. ἔξω (= exô: buiten; bw).
Mc 1,45.21. ἐπ' (= επ': ep: over; epi + gen, dat of acc: op, bij, naar, tegen, opnieuw, terug; afkortingen : επ' = ep': vóór een niet-aangeblazen klinker, en εφ' = ef': vóór een aangeblazen klinker). Taalgebruik in het NT : epi (op, bij) . Taalgebruik in Mc : epi (op, bij) . Ned. op .
Het voorzetsel epi in Mc 1,22 en ep' in Mc 1,45 .
Mc 1,45.22. ἐρήμοις (= erèmois: woeste, eenzame; bv nw dat mann mv van het bv nw / zn ερημος = erèmos: woest / eenzaam, woestijn / eenzame plaats). Taalgebruik in het NT : erèmos (woestijn) . Taalgebruik in Mc. : erèmos (woestijn) . Hebr. chârëbâh (chrbh : 11) , mv. chârâbhôth (chrbwth : 14) . De berg chorebhâh (Choreb) . hammidëbar (de woestijn) (39) . Cfr. heremiet < herèmitos : kluizenaar (claustrum : gesloten) . désert < Latijnse de-sertus : verlaten ; serere , sertum : aaneenrijgen , aaneenschakelen . Een plaats is eenzaam om tot rust te komen . Een huis is verlaten nadat de bewoners zijn gevlucht , gestorven of gedood . Een weg is verlaten .
In 6 van de 9 verzen komt een vorm van erèmos (woestijn) voor in Mc 1 : (1) Mc 1,3 . (2) Mc 1,4 . (3) Mc 1,12 . (4) Mc 1,13 . (5) Mc 1,35 . (6) Mc 1,45 .
- dat. vr. enk. erèmô(i) in drie verzen : (1) Mc 1,3 . (2) Mc 1,4 . (3) Mc 1,13 .
- acc. vr. enk. erèmon in (1) Mc 1,12 . (2) Mc 1,35 .
- en erèmois (eenzame plaatsen) in Mc 1,45 .
erèmois (op eenzame plaatsen) . Wat een evolutie in Mc 1,21-45 ! Op sabbat . Mc 1,21-28 speelt zich af in de synagoge van Kafarnaüm , Mc 1,29-31 in het huis van de schoonmoeder van Petrus . ’s Avonds na de sabbat . Mc 1,32-34 aan de deur van het huis van de schoonmoeder van Petrus . ’s Anderendaags ’s morgens na de sabbat . In Mc 1,35-38 is Jezus naar een eenzame plek gegaan om te bidden . De leerlingen zoeken hem op , maar Jezus zegt hen dat hij naar elders naar de steden en dorpen moet gaan . In Mc 1,39 gaat hij dan naar de synagogen in heel Galilea . In Mc 1,45 komen de mensen zelf van overal naar hem toe en wel op een eenzame plaats . En wellicht was de melaatse de eerste persoon die op Jezus toekwam op een eenzame plaats .
Mc 1,45.23. τόποις (= topois: op plaatsen; zn dat mann mv van het zn τοπος = topos: plaats).
Mc 1,45.24. ἦν (= èn: hij/zij/het was; wkw act ind imperf 3de pers enk (< ησ-εν = èsen?) van het wkw ειμι = eimi: zijn; stam: es-, zie Lat.: esse; temporeel augment: ε = e wordt η = è: Baeyens, 1963, 70/2). Taalgebruik : eimi (zijn) . Taalgebruik : eimi (zijn) . Hebr. hâjâh . Lat. esse . Fr. être . Ned. zijn . E. to be .
In zes verzen in Mc 1 : (1) Mc 1,6 . (2) Mc 1,13 . (3) Mc 1,22 . (4) Mc 1,23 . (5) Mc 1,33 . (6) Mc 1,45 .
Mc 1,45.25.καὶ (= kai: en; nevenschikkend vw. D.: und. E.: and. Fr.: et. Lat.: et. Hebr.: wë. Arab.: wa). Taalgebruik : kai (en) in NT . Taalgebruik : kai (en) in de LXX . Taalgebruik in Mc : kai (en) . Van de vijfenveertig verzen in Mc 1 niet in vijf verzen : (1) Mc 1,1 . (2) Mc 1,2 . (3) Mc 1,3 . (4) Mc 1,8 . (5) Mc 1,14 .
kai (en) | kai (en) | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | O.T. | N.T. | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
verzen | verzen (678) (666) | 678 | 45 | 28 | 35 | 41 | 43 | 56 | 37 | 38 | 50 | 52 | 33 | 44 | 37 | 72 | 47 | 20 / 8 | 7957 | 1071 | 678 | 1151 | 879 | 1007 | 2767 | 404 | 2900 | 3779 | ||
kai (en) | kai = en (555) (547) | 555 | 40 | 26 | 32 | 33 | 37 | 52 | 26 | 36 | 40 | 37 | 29 | 33 | 26 | 60 | 33 | 15 / 7 | 26980 | 21867 | 5113 | 705 | 555 | 822 | 530 | 660 | 1470 | 371 | 2082 | 2612 |
verschil | verschil (123) (115) | 123 | 5 | 2 | 3 | 8 | 6 | 4 | 11 | 2 | 10 | 15 | 4 | 11 | 11 | 12 | 14 | 5 / 1 | 2844 | 366 | 123 | 329 | 349 | 347 | 1297 | 33 | 818 | 1167 |
- Ned. : en . Arabisch : وَ = wa (en) . Taalgebruik in de Qoran : wa (en) . E. : and . D. : und . Fr. : et . Grieks : και = kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Hebr. : וְ = wë (en) . Lat. : et ..
Mc 1,45.26. ἤρχοντο (= èrchonto: zij gingen; wkw med ind imperf 3de pers mv van het wkw ἐρχόμαι = erchomai: gaan, komen; 2 wkw met verschillende stammen: ερχ = erch en ελ = el: Baeyens 102,136, zie Fr.: al-ler; om de aor van het wkw αρχομαι = archomai: beginnen en ἐρχόμαι = erchomai: gaan, komen, van elkaar te onderscheiden). Taalgebruik in het NT : erchomai (gaan, komen) . Taalgebruik in de LXX : erchomai (gaan, komen) . Taalgebruik in Mc. : erchomai (gaan, komen) . Mc Een vorm van ερχομαι = erchomai (gaan, komen) in de LXX (1054) , in het NT (631) , in Mc 1 (8) : (1) Mc 1,7 . (2) Mc 1,9 . (3) Mc 1,14 . (4) Mc 1,24 . (5) Mc 1,29 . (6) Mc 1,39 . (7) Mc 1,40 . (8) Mc 1,45 .
erchomai (gaan, komen) : | bijbel | O.T. | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
8 | ind. imp. 3de p. mv. èrchonto | 15 | 9 | 6 | 1 | 4 | 1 | 1 | 5 |
Mc 1,45.27. πρὸς (= pros: naar; vz van plaats, nl richting). Taalgebruik in het NT : pros (naar, bij) . Taalgebruik in de LXX : pros (naar, bij) . Taalgebruik in Mc : pros (naar, bij) . Meestal bij personen . Mc 1 (6) : (1) Mc 1,5 . (2) Mc 1,27 . (3) Mc 1,32 . (4) Mc 1,33 . (5) Mc 1,40 . (6) Mc 1,45 . Hier wordt het voor de vijfde maal gebruikt . Voor het eerst wordt ερχεται = erchetai in combinatie met pros auton (hij gaat naar hem) gebruikt .
pros (bij) | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | O.T. | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
62 | 6 | 3 | 4 | 2 | 4 | 6 | 2 | 1 | 7 | 6 | 5 | 7 | 1 | 5 | 2 | 1 | 3919 | 3272 | 647 | 41 | 62 | 158 | 91 | 122 | 166 | 7 | 261 | 352 |
pros (bij) | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | |
62 | 6 | 3 | 4 | 2 | 4 | 6 | 2 | 1 | 7 | 6 | 5 | 7 | 5 | 2 | 1 | ||
1 | + allèlous (elkaar) | 4 | 1 : Mc 4,41 . | 1 : Mc 8,16 . | 1 : Mc 9,34 . | 1 : Mc 15,31 . | |||||||||||
2 | + auton (hem) | 1 + 14 = 15 | 1 : Mc 1,5 . + 3 : (1) Mc 1,32 . (2) Mc 1,40 . (3) Mc 1,45 . | 2 : 4) Mc 2,3 . (5) Mc 2,13 . | 3 : (6) Mc 3,8 . (7) Mc 3,13 . (8) Mc 3,31 . | 1 : (9) Mc 4,1 . | 1 : (10) Mc 7,1 . | 1 : (11) Mc 9,20 . | 1 : (12) Mc 10,1 . | 2 : (13) Mc 12,13 . (14) Mc 12,18 . | |||||||
3 | + autous (hen) | 5 | 2 : (1) Mc 6,48 . (2) Mc 6,51 . | 1 : Mc 9,16 . | 2 : (1) Mc 12,4 . (2) | ||||||||||||
4 | + heautous / heautas (b) (zichzelf) | 5 + 1 = 6 | 1 : Mc 1,27 . | 1 : Mc 9,10 . | 1 : Mc 10,26 . | 1 : Mc 11,31 . | 1 : Mc 14,4 . | 1 : Mc 16,3 ( -tas) . : | |||||||||
5 | + ton Ièsoun (Jezus) | 5 | 1 : Mc 5,15 . | 1 : Mc 6,30 . | 1 : Mc 10,50 . | 2 : (1) Mc 11,7 . (2) Mc 11,27 . | |||||||||||
6 | + (tèn) thuran (de deur) | 1 : Mc 1,33 . | 1 : Mc 2,2 . | 1 : Mc 11,4 . | |||||||||||||
38 | 6 | 3 | 3 | 2 | 1 | 3 | 1 | 1 | 4 | 3 | 4 | 4 | 1 | 1 | 1 |
Mc 1,45.28. αὐτὸν (= auton: hem; aanw vnw 3de pers acc mann enk van het aanw vnw 3de pers enk: αυτος - αυτη - αυτο: autos - autè - auto: hij - zij - het). Taalgebruik in het NT : voornaamwoord autos . Taalgebruik in de LXX : voornaamwoord autos . Taalgebruik in Mc. : voornaamwoord autos .
Mc 1 (11) : (1) Mc 1,5 . (2) Mc 1,10 . (3) Mc 1,12 . (4) Mc 1,26 . (5) Mc 1,32 . (6) Mc 1,34 . (7) Mc 1,36 . (8) Mc 1,37 . (9) Mc 1,40 . (10) Mc 1,43 . (11) Mc 1,45 .
autos enk. | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
1 | nom. mann. enk. autos | 15 | 1 | 1 | 1 | 2 | 1 | 3 | 1 | 2 | 2 | 1 | 654 | 490 | 164 | 12 | 15 | 45 | 18 | 17 | 49 | 8 | 72 | 90 | ||||||
2 | gen. mann. enk. autou | 143 | 13 | 6 | 10 | 4 | 12 | 16 | 6 | 17 | 9 | 8 | 6 | 5 | 6 | 15 | 8 | 2 | 6883 | 5685 | 1198 | 225 | 143 | 220 | 150 | 118 | 256 | 86 | 588 | 738 |
3 | dat. mann. enk. autô(i) | 109 | 10 | 6 | 4 | 3 | 9 | 7 | 3 | 9 | 7 | 14 | 5 | 6 | 2 | 16 | 8 | 2475 | 1686 | 789 | 159 | 109 | 144 | 153 | 79 | 114 | 31 | 412 | 565 | |
4 | acc. mann. enk. auton | 146 | 11 | 4 | 12 | 5 | 12 | 8 | 9 | 6 | 16 | 8 | 7 | 12 | 1 | 14 | 17 | 4 | 2872 | 2032 | 840 | 114 | 146 | 184 | 154 | 136 | 85 | 21 | 598 | 752 |
totaal | 413 | 35 | 17 | 27 | 14 | 34 | 34 | 18 | 33 | 32 | 30 | 18 | 25 | 9 | 47 | 34 | 6 | 12884 | 9893 | 2991 | 510 | 413 | 593 | 475 | 350 | 504 | 146 | 1670 | 2145 |
Mc 1,45.27 - 28. προς αυτον = pros auton (naar hem, bij hem) . LXX (369) . NT (105) . Mc (15) . Naar Jezus . Mc (14) : (1) Mc 1,32 . (2) Mc 1,40 . (3) Mc 1,45 . (4) Mc 2,3 . (5) Mc 2,13 . (6) Mc 3,8 . (7) Mc 3,13 . (8) Mc 3,31 . (9) Mc 4,1 . (10) Mc 7,1 . (11) Mc 9,20 . (12) Mc 10,1 . (13) Mc 12,13 . (14) Mc 12,18 .
Mc 1,45.25 - 28. :Mc 1,40 vormt een inclusio met het slot van deze pericope in Mc 1,45 : kai èrchonto (imperf. 3de pers. mv.) pros auton pantothen (en zij gingen naar hem van overal) .
Mc 1,45. ἤρχοντο (= èrchonto: zij gingen; wkw med ind imperf 3de pers mv. Deze vorm komt in Mc slechts hier in Mc 1,45 voor . De ind. imperf. 3de pers. enk. komt in Mc slechts in Mc 2,13 voor . Vergelijk :
- Mc 1,45 : kai èrchonto pros auton pantothen (en zij gingen naar hem van overal) .
- Mc 2,13 : kai pas ho ochlos èrcheto pros auton (en heel het volk ging naar hem) .
STAP VOOR STAP !
Mc 1,45.29. πάντοθεν (= pantothen: van overal; bw van plaats). Taalgebruik in het NT : pantothen (van overal) . Taalgebruik in Mc : pantothen (van overal) . Mc (1) Mc 1,45 . In Mc 1 wordt beklemtoond hoe het optreden van Jezus naar allen gaat en hoe het allen in beweging brengt . Pasas (allen die er slecht aan toe waren) : (1) Mc 1,32 . Pantothen (van overal) in Mc 1,45 . Holè (de hele stad) in Mc 1,33 . Holèn (heel Galilea) in Mc 1,39 .
Mc 1 wil alomvattend zijn : man en vrouw , in de synagoge en erbuiten , in steden en dorpen , in geheel Galilea , in en buiten de stad .
Johannes was priester . Zijn plaats behoorde in Jeruzalem en de tempel te zijn
en niet in de woestijn en de Jordaan . Maar wellicht behoorde hij tot de priesters
die zich van de tempel hadden afgekeerd omdat het hogepriesterschap er onrechtmatig
werd uitgeoefend . In de tempel werden zondeoffers gebracht en het ritueel van
de zondebok - een bok die met de zonden van de mensen beladen de woestijn werd
ingestuurd - voltrokken , tot vergeving van de zonden . In de woestijn werd
een nieuw ritueel tot bekering van zonden ontwikkeld : door onderdompeling in
het stromend water van de Jordaan , dat onreinheid meevoert .
Door de eerste christenen werd de rol van Johannes en zijn leerlingen ondergeschikt
gemaakt aan die van Jezus en zijn leerlingen . Tegelijkertijd werd Jezus tot
een 'heilige' verheven . Johannes zou een voorloper , wegbereider , profeet
, doper met water zijn terwijl Jezus de komende , zoon van God , doper met heilige
geest zou zijn .
De roeping van de eerste leerlingen plaatst Marcus onmiddellijk
na Jezus' terugkeer naar Galilea . Jezus verzamelt de verstrooide en zich in
veiligheid brengende leerlingen van Johannes de Doper . De eerste leerling is
Petrus . Hij is de eerste van de twaalf en hij wordt ook beschouwd als degene
die na Jezus de herderzorg op zich zal nemen . Daarenboven zal zijn geloofsgetuigenis
centraal staan - Mc
8,27-30 - . Zo wordt in een vroeg stadium van de christelijke gemeenschap
reeds waar wat de twintigste eeuwse Mechelse catechismus leerde: "wat de
kerk ons voorhoudt te geloven" . De christelijke gemeenschap is georganiseerd
en de leiding ervan zet de bakens van de leer uit . Het geloof berust niet op
een persoonlijke ervaring , maar op het getuigenis .
Jezus ervaarde God op een bijzondere wijze . Die ervaring werd beschouwd als
een unieke ervaring door zijn zoon van God zijn . Deze ervaring was geworteld
in zijn bestaan : God uit God , Licht uit Licht , eniggeboren zoon van God .
Geen enkel mens kon en kan deze ervaring evenaren . Meer nog , zij kunnen zich
slechts laven aan deze ervaring van die mens . De kennis van God door ervaring
kan niet buiten Jezus om .
Jezus volgen kan dus niet bestaan in het ervaren van God zoals Jezus . Hij is
"geboren , niet geschapen , één in wezen met de Vader , door
wie alles geschapen is" . Jezus volgen is getuigen hoe Jezus God ervaarde
. Daardoor is Jezus volgen zo persoonsgericht . Jezus volgen is zowel de weg
van Jezus gaan als getuige zijn van de relatie van Jezus met God .
Er is ook een andere benadering . Zoals elke profeet brengt Jezus iets nieuws en ervaart hij God op een eigen persoonlijke unieke wijze . Leerling worden betekent dan het ingewijd worden in en het oefenen van de wijze waarop een dergelijke ervaring tot stand kan komen . De nadruk ligt dan op de persoonlijke ervaring van de mens met God . Een leerling wordt dan stilaan 'vol-leerd' om dan zelf leraar te worden . Het leerling zijn en het volgen is slechts tijdelijk .
En terstond gooit de geest hem eruit naar de woestijn . En hij was in de woestijn veertig dagen . Hij werd door de satan beproefd . En hij was bij de wilde dieren . En de engelen dienden hem . (Mc 1,12-13) .
Bij Marcus is de tekst van de beproeving van Jezus in de woestijn uiterst kort . Hij begint op een eigenaardige wijze : 'En terstond wierp de geest hem uit' . Zoiets verwachten we niet . We proberen de tekst te situeren in het geheel .
Johannes de doper doopt in de Jordaan tot bekering van zonden . Johannes' vader , Zacharias , was een priester . Ook Elisabeth , de moeder van Johannes , kwam uit het priesterlijk geslacht . We zouden verwachten dat Johannes de tempeldienst in Jeruzalem zou verrichten en namens het volk offers zou opdragen tot vergeving van de zonden . In plaats van de offers staat de doop . Johannes roept op tot geestelijke reinheid . Een jonge joodse generatie heeft niet genoeg aan uiterlijke materiële rituelen , ze zoekt naar innerlijkheid en naar rituelen die daarvan een uitdrukking zijn . Johannes de doper is een exponent van die vernieuwingsbeweging . Hij wordt gezien als een profeet , een spreekbuis van God (Mc 1,4-6) . Hij leeft ascetisch en roept op tot een andere levenswijze om zo God te behagen .
In ons hart leeft wellicht een diep verlangen om zuiver voor God te staan , om in Gods dienst te staan . We willen ons hart wijden aan het hoogste , het meest verhevenste , aan God . Johannes de doper maakt ons attent op onze innerlijke bron , waaruit het goddelijke opwelt . Hij roept ons op om naar ons hart te luisteren .
Op een bepaald moment gaat Jezus vanuit Nazaret in Galilea naar de Jordaan om door Johannes gedoopt te worden (Mc 1,9) . Bij zijn doop krijgt Jezus een visioen : 'Hij zag de hemel openbreken en de Geest als een duif op zich neerkomen . En er klonk een stem uit de hemel : Jij bent mijn geliefde zoon , in wie ik welbehagen vind' . Niet de strenge levenswijze is de essentie in de Godsrelatie , maar de liefde van God voor de mens , die wordt uitgedrukt in een Vader-zoon / kind-relatie . Die relatie wordt tot stand gebracht door de geest die van de Vader tot de mens komt (Mc 1,10-11) . De liefde van God is niet af te kopen door een strenge levenswijze ; de liefde van God krijg je gratis , voor niets . Een heel andere visie dan die van Johannes . Die twee verschillende visies hoeven niet te botsen ; ze kunnen elkaar aanvullen . Maar het kan spanningen tussen concrete mensen geven , tussen Johannes de doper en Jezus . We weten - volgens het Johannesevangelie - dat Jezus zich manifesteerde als een nieuwe leider en dat leerlingen van Johannes overgingen naar Jezus .
In het OT , in de Tora , zijn de twee aspecten van het verbond van God met Israël nl. de liefde van God voor zijn volk en het dienen van God met heel zijn hart en geest aanwezig . Soms wordt de klemtoon op het ene aspect , soms op het andere aspect gelegd . In een relatie kan je liefde nooit afkopen , wel geven . Belangeloze liefde . En liefde kan men beantwoorden met belangeloze liefde , met een leven dat daaraan beantwoordt .
Het lijkt erop dat Jezus de beweging van Johannes de Doper heeft moeten verlaten, dat hij eruit gegooid is . Je kunt je toespitsen op de tegenstellingen , de verschillen , het conflict en in het verleden blijven leven . Paulus heeft zovele malen een gemeenschap of een plaats moeten verlaten omdat er moeilijkheden waren . Maar Paulus en de schrijver van de Handelingen van de apostelen keken naar de toekomst . Paulus zag het als een nieuwe uitdaging . Het woord van God heeft zo'n grote verspreiding gekend dank zij het feit dat Paulus van de ene plaats naar de andere moest gaan . Wat negatief lijkt , kan een positief vervolg krijgen . Deze positieve benadering komt voort uit een groot geloof . Wat er ook gebeurt , hoe onbegrijpelijk iets ook is , als mens sta je niet alleen ; de geest van God is bij je . Hij stuwt en richt . Hij leidt . Ook in situaties die op mislukking lijken .
Soms wordt een leven overhoop gehaald : door een ongeluk , overlijden , ziekte , relatie , verlies van werk enz. Wat voordien alledaags en vanzelfsprekend was , is het plots niet meer .Het is alsof onze auto stilvalt en niet verder wil . We worden uit ons gewone doen gehaald en alle energie schijnt zich vast te zuigen aan de nieuwe overrompelende situatie . We horen plotseling niet meer bij het gewone doen . We zijn als 't ware buitengezet , eruitgegooid . Wat overkomt een mens toch . Hij heeft nood om op adem te komen , om alles op een rijtje te zetten , om wat orde te scheppen .
Het lijkt erop dat Jezus verdwijnt in de woestijn , in de vergetelheid . Daar wordt hij geconfronteerd met het harde ascetische leven in de woestijn . Een nieuwe situatie voor Jezus . Want hij komt uit een stad , Nazaret . Hij lijdt honger en dorst . Hij is alleen . Hij heeft dit leven niet gezocht . Het is hem overkomen . Maar de woestijn en de verlatenheid zullen hem lief worden . In zijn latere leven zal hij die verlatenheid en eenzaamheid vaak opzoeken om te bidden , tot rust te komen . Hij zal er zelfs mensen onderrichten en voeden ; ze laten proeven van de woestijn , de stilte , de verlatenheid .
In die woestijn moet Jezus nadenken over zijn relatie tot Johannes de Doper , over zijn visioen , hun beide visies . Zijn verblijf in de woestijn is een vruchtbare tijd . Hij verdiept er zijn visie op de relatie van de mens tot God . Dat maken de evangelies volgens Matteüs en Lucas ons duidelijk . Honger en dorst , ascetisch leven in de woestijn , de ark van het verbond en de tempel , roepen de levendige herinnering op van het volk van Israël in de woestijn onder leiding van Mozes . In die situatie beseft Jezus dat de mens nood heeft aan een woord van God ; jij bent mijn kind , dat ik bemin . Daarenboven komt Jezus tot het besef dat een leider moet dienen , en dat ware godsdienst een dienst aan God is .
Na een shockervaring van wat ons plots overrompelt komt het besef van de nieuwe situatie . Dan leer je wat bijkomstig en essentieel is . Dan ga je tot de kern van de zaak .
Dat bewustzijn van Jezus , dat besef , ja die keuze van Jezus komt niet vanzelf. Het gebeurt na een zoektijd . In die zoekperiode kan je verkeerde wegen opgaan , verdwalen . Marcus noemt dat : beproefd worden door de satan . Om het werk van de satan , duivel , diabolos , tegenstander uit te drukken zijn er vele woorden : beproeven , bekoren , verleiden , verlokken . Het betekent dat de duivel weerstaan iets inhoudt dat verleidelijk , aanlokkelijk , bekoorlijk is . In beproeven zit het werkwoord proeven , testen op smaak , uitproberen , kiezen tussen zuur en zoet . Maar de satan misleidt zodat de mens bedrogen uitkomt .
De satan zegt tot Jezus : je hebt honger en dorst , je hebt vele menselijke behoeften . Dat moet voor jou toch geen probleem zijn . Als je de zoon van God bent , kan je toch met een vingerknip daaraan een einde stellen . Met een toverstokje kan je al wat je wenst in vervulling laten gaan , zoals dat in sprookjes gebeurt . Maar Jezus wijst de duivel erop dat de mens niet alleen leeft door de vervulling van zijn menselijke behoeften maar tevens door een woord van God . De satan vleit Jezus met zijn kwaliteiten . Dan is een mens geneigd om op een verzoek in te gaan . Maar Jezus gaat niet in op wat de duivel graag zou hebben , maar wijst hem op de essentie . Het leven van een mens bestaat uit meer dan de vervulling van zijn menselijke behoeften . Een mens verlangt een woord van genegenheid , waardering , erkenning .
Wie weet is er een spanning geweest tussen Johannes de doper en Jezus om het leiderschap . Het gaat dan om gezag en macht . Om leerlingen , volgelingen en inhoud . Jezus werd buitengeworpen . Hij heeft zich moeten bezinnen over leiderschap . De satan spiegelt Jezus een wereld voor die aan zijn voeten ligt . Hij wil aan Jezus de indruk geven dat alles hem toebehoort en dat hij Jezus in dienst wil nemen als hoogste baas . Jezus doorprikt de illusie van de satan . Hij bezit hoegenaamd niet alle gezag op aarde . Jezus zet de satan op zijn plaats . Je zult de Heer uw God aanbidden en Hem alleen dienen . Gezag op aarde staat in dienst van God . Gezag is dienen , ook de mens dienen , die een kind van God is . Jezus kiest er niet voor om de grote baas te zijn , de leider , die geen andere leider naast zich duldt . Hij wil dienaar zijn .
Wat betekent het voorstel van de duivel om van het dak van de tempel naar beneden te springen ? Het lijkt wel op een voorstel tot zelfmoord . Maar de duivel daagt uit door te stellen dat engelen hem op de handen zullen dragen . Waarom is er sprake van de tempel in de beproeving . Jezus zal zeggen : breek deze tempel af en in drie dagen zal ik hem weer opbouwen . Hij doelde op zijn lichaam . De tempel zal in 70 n. Chr. verwoest worden . Er zal een einde komen aan de tempeleredienst . Maar misschien had de tempeldienst reeds eerder zijn betekenis verloren . Johannes trad als priester op in de Jordaan en doopte tot vergeving van zonden . Bij het kruis riepen omstaanders : kom van je kruis af ; anderen heeft hij gered , red nu ook jezelf . Niet door van het kruis te komen redt Jezus zichzelf en anderen maar juist door zich te onderwerpen aan Gods wil en zijn geest in Gods handen te geven . Wat de offers wilden bewerken nl. verzoening met God , wordt voortaan door Jezus bewerkt .We staan hier voor de mysterieuze paradox : reddeloos verloren in de ogen van de enen , de redder in de ogen van anderen . In de schijnbare totale reddeloosheid bestaat juist de redding , de gehoorzaamheid van de mens aan God tot in de dood . Jezus geeft zich niet over aan de dodelijke sprong van de duivel . Hij geeft zich echter op het kruis wel over aan God tot in de dood . Wat de duivel doet is God uitdagen , Hem beproeven . Beproef God niet , zegt Jezus . Daagt God niet uit om zijn goddelijke macht te tonen bij een huzarentoer .
Jezus heeft nagedacht over leven en dood , de tempel en de tempeldienst , de doop van Johannes . Wie zijn leven meent te redden , zal het verliezen , maar wie zijn leven verliest , zal het redden . Door zich aan anderen te geven en zo zijn leven te verliezen , wint het leven . Zo leert Jezus het ook aan zijn leerlingen .
Zijn leven geven , offeren gebeurt in het dagelijks leven . Het is zich overgeven aan het leven , aan de anderen , aan God .
Jezus wacht zijn tijd af . Hij gaat geen confrontatie met Johannes de Doper aan . Hij laat Johannes zijn werk doen . Hij zegt ook niet dat Johannes' werk niet zinvol is . Hij leert hem appreciëren om wat hij doet . Maar de tijd duurt lang . Veertig dagen lang . Veertig om de lange tijd uit te drukken . Hij wacht tot de tijd van Johannes voorbij is , dat Johannes gevangen genomen wordt .
Veertig dagen roept de veertig jaren van Israël in de woestijn op . Dat was een leven lang . Kiezen voor een juiste levensweg duurt een leven lang , in de concrete situaties van het leven . Maar het allerbelangsrijkste is : het woord van God : jij bent mijn kind in wie ik welbehagen heb , in herinnering te houden .
Wat de wilde dieren en de engelen betreft , is wellicht voor een andere keer .
8 maart 2009
Arseen De Kesel
Mc 1,14-31 (bijbelgroep op woensdag)
Het uitgangspunt van de evangelist Marcus is : Jezus is de Christus / Messias , zoon van God . Hoe dat moet begrepen worden , moet later blijken .
Volgens vele bijbeldeskundigen is het Marcusevangelie wellicht geschreven in 71 na Chr. , in ieder geval kort na de verwoesting van de stad Jeruzalem en van de tempel . De grote overwinnaar was de Romeinse overheid en in een triomftocht van Titus in Rome werden de buitgemaakte schatten van de tempel zoals het voorhangsel , de zevenarmige kandelaar enz… meegedragen .
Een groep extremistische joodse zeloten hadden de stad Jeruzalem bestuurd . Zij hadden iedere vorm van dialoog met gematigde joden en met de Romeinse belegeraar afgewezen . Ze hadden een terreurbewind in Jeruzalem gevoerd en tegenstanders omgebracht . Messiaanse joden hadden voor de verwoesting de stad reeds verlaten . De Romeinen hadden zich met geweld meester gemaakt van de stad en de tempel en hadden een groot bloedbad aangericht. De Pax Romana (de Romeinse vrede) was hersteld .
Tegenover de Romeinse machtsstructuur stelt Marcus die van de Messias en de messiaanse joden . Niet het geweld maar de geweldloosheid is de weer- en tegenstand tegen een gewelddadige en discriminerende maatschappij .
In het Romeinse Rijk was een euaggelion (een goede boodschap) een verordening of de overwinningsbericht van de keizer . Hiertegenover stelt Marcus het euaggelion of de goede boodschap van Jezus , Messias , zoon van God . Het Marcusevangelie is een tegenevangelie . Jezus staat er tegenover de onreine geest . Hieronder gaat de Romeinse heerser schuil , maar Marcus moet wel onder bedekte termen schrijven . Het gevaar voor gevangenschap en executie is te groot .
Wanneer Marcus in 71 na Chr. schrijft blikt hij terug naar vroeger , naar de plaats en de tijd waar en wanneer het begonnen is . De steen is aan het rollen gegaan met de prediking en het doopsel van Johannes de Doper in het Overjordaanse . Hij pleit voor metanoia , teshouva . Meestal wordt dit spiritueel geïnterpreteerd . Het gaat ook om een omkering in de situatie , om een re-vol-utie , omwenteling . Na de gevangenneming van Johannes de Doper zal die omwenteling zijn start krijgen in Galilea . G-l-l betekent in het Hebreeuws : rollen , wentelen . Ook Golgotha gaat op g-l-l terug en bij de dood van Jezus wordt een steen voor het graf gewenteld alsof de omwenteling ten einde is , maar die steen wordt weggerold en het graf is weer open en de omwenteling gaat verder . In 66 na. Chr. begint in Galilea de opstand . Uiteindelijk zal ook Jeruzalem vallen .
Jezus komt uit Nazaret . Sommige bijbeldeskundigen stellen dit in vraag en stellen voor om Jezus als een nazir , een Godgewijde, te beschouwen (Leviticus 6) .
Na de gevangenneming van Johannes de Doper wijkt Jezus uit naar Galilea . De boodschap is duidelijk : het koninkrijk van God is nabij en nu is het HET gepaste moment . Het eerste hoofdstuk van Marcus heeft iets onrustigs . Iets gebeurt direct , onmiddellijk . 11X van de 40X in Marcus komt dit voor . Het geeft het gevoel dat er geen tijd te verliezen valt en dat de dreiging van gevangenneming en executie hem boven het hoofd hangt .
Langzamerhand zal het duidelijk worden dat de wapens waarmee Jezus strijdt niet gewelddadige zijn , maar het woord en de bevrijdende handeling . Met het woord legt Jezus de onreine geest het zwijgen op en doet de onreine geest uitgaan . Het woord van Jezus zal overwinnen . De zieke schoonmoeder van Simon reikt hij de hand waardoor zij opstaat . De opstand / opstanding is niet die van de gewelddadige revolutie maar van de bemoediging en bevestiging van het goede in de ander ; de lamme en zieke staat op ; de blinde ziet weer , de dove hoort . Mensen worden bevrijd van de verlamming , de verstomming en de verdoving die hen wordt aangedaan . We worden daaruit gewekt , opgewekt .
De boodschap van Jezus slaat aan . Hij weet 4 mannen te overtuigen van zijn levensproject en zij volgen hem . Hij laten niet alles achter . Zij blijven wellicht hun zorg dragen voor vrouw en kinderen , maar hun levensproject ligt niet meer in hun beroep als visser of nettenhersteller . Zij kiezen mee te werken aan de op- en uitbouw van een messiaanse gemeenschap . Zij gaan Jezus achterna . Zij scharen zich aan het eigenmaken en verdiepen van de Thorah , de joodse levensregel . Zij willen meegaan in de boodschap dat het koninkrijk van God nabij is en dat het nu HET moment is .
Die boodschap in de synagoge roept onmiddellijk weerstand op van de man met een onreine geest , van de Romeinse bezetter . Die boodschap verbijstert de aanwezigen , want waarheen zal dit hen voeren ? Het is een nieuwe leer , want er wordt een halt toegeroepen aan de berusting in de bestaande situatie en een begin gemaakt aan de omwenteling . Die boodschap doet mensen rechtveren . In het woord rechtstreeks en direct zit het woord recht van het Latijnse werkwoord rigere , erigere : oprichten . Het direct van het verhaal heeft te maken met het rechten / recht maken van de mens .
De schoonmoeder van Simon bedient . Het zal het beeld worden hoe een leerling moet worden : een dienaar . Een rechte mens is een dienaar , geen heerser . Dit staat lijnrecht tegenover het gedrag van de Romeinse overheerser . Dit is tegenevangelie .
De verhalen sluiten aan bij verhalen uit het Oude Testament . De roeping van de leerlingen verwijst naar de roeping van Elisa door Elia (1 Koningen 19,19-21) en de confrontatie van de man met de onreine geest met Jezus kan verwijzen naar de confrontatie van de weduwe van Sarepta met de profeet Elia (1 Koningen 17,17-18) .
Voor de omstaanders in de synagoge is de uitdrijving van de onreine geest uit de man een teken dat Jezus de messias is . Dat is wat Marcus wil aanwijzen vanaf het eerste vers van zijn evangelie .
Marcus 1,14-31 (bijbelgroep op donderdag)
Het woord evangelie werd allereerst gebruikt om een boodschap van de Romeinse keizer te verkondigen . Het werd een euaggelion , goede boodschap , genoemd omdat het vaak ging om de verkondiging van een overwinning op een opstandig volk . In een triomftocht had de Romeinse keizer in 70 na Chr. de overwinning op de joden gevierd . Met geweld had Titus , de zoon van keizer Vespasianus, de stad Jeruzalem ingenomen en de tempel verwoest . In die triomftocht te Rome werden de schatten van de tempel van Jeruzalem aan de toeschouwers getoond . Wellicht is het evangelie van Marcus kort na die inname van Jeruzalem geschreven . Velen vermoeden het jaar 71 na. Chr. . Marcus gebruikt het woord evangelie om een andere goede boodschap te verkondigen : Jezus is de Christus / Messias , de zoon van God . Dit is het uitgangspunt van het hele evangelie van Marcus . Dit evangelie gaat allereerst over de identiteit van Jezus . In Mc 1,14 en Mc 1,15 wordt het evangelie nogmaals gebruikt om de boodschap van Jezus aan te duiden : hét gunstige moment komt tot vervulling en het koninkrijk van God is nabij . Zowel de persoon van Jezus als zijn boodschap maken deel uit van het evangelie . Tegenover de vergoddelijkte keizer en de macht door geweld stelt Marcus Jezus , de Christus / Messias , de zoon van God . Het evangelie van Marcus is een tegenevangelie ; het staat tegenover dat van de Romeinse keizer .
Jezus is de Christus / Messias . Het Hebreeuwse messiach en het Griekse christos betekenen gezalfde . In Israël werd de koning en de hogepriester bij het opnemen van hun functie gezalfd . Bij Marcus kunnen we de koninklijke functie afleiden uit zijn boodschap : het koninkrijk van God is nabij . De priesterlijke functie zouden we kunnen afleiden uit de benaming : de heilige van God , waarmee de hogepriester Aäron werd genoemd . De boodschap van het koninkrijk van God maakt duidelijk dat de koninklijke en de priesterlijke Messias , de Christus , gekomen is . Daarom is zijn boodschap zo nieuw en spreekt hij met gezag . Geen andere rabbi kan hem evenaren .
Wanneer Marcus in 71 na Chr. schrijft hebben de joden , de messiaanse joden of joden-christenen heel wat meegemaakt . In 64 na Chr. werden ze beschuldigd voor het aansteken van de brand in Rome onder keizer Nero . In 66 na Chr. stonden ze in Galilea op tegen de Romeinse bezetting en onderdrukking , maar werden verslagen . Vanuit het Noorden van Palestina rukte het Romeinse leger op naar het Zuiden , naar Jeruzalem , waar Titus in 70 na Chr. de stad Jeruzalem verwoestte en de tempel in brand stak . Vele joden en christenen waren ontmoedigd . Om hen te bemoedigen schreef Marcus zijn evangelie . Terwijl de concrete situatie hem voortdurend voor ogen stond , blikte Marcus terug naar vroeger , naar het begin van de messiaanse / christelijke beweging . De steen ging aan het rollen met Johannes de Doper . Hij predikte omkering . De gevangenschap van Johannes de Doper wekte ontzetting , verbijstering en verontwaardiging. De maat van het onrecht was vol . Omdat Jezus tot de aanhangers van Johannes werd gerekend , was ook zijn leven in gevaar . Hij week uit / vluchtte naar Galilea . In het woord Galilea schuilt het Hebreeuwse werkwoord gâlal : rollen , wentelen , omwentelen . Dat is eveneens het geval voor de plaatsnaam Golgotha . Jezus ging naar de provincie die omwenteling , revolutie betekent . Daar ging de steen effectief aan het rollen . In die dreigende omstandigheden werd ook de boodschap van Jezus iets dringends : hét moment is aangebroken , het koninkrijk van God is nabij . Niet alleen de persoon van Jezus maar ook de verkondiging van zijn boodschap waren bedreigd . Zo kunnen we begrijpen dat in het Marcusevangelie , vooral in het eerste hoofdstuk , alles zo vlug , meteen , onmiddellijk (wat tijd betreft) of regelrecht (wat plaats betreft) gebeurde . Ook de roeping van de leerlingen , onmiddellijk na de verkondiging van zijn boodschap , kan in dit licht gezien worden . Er waren opvolgers nodig ingeval hem iets moest overkomen . Hij wilde de toekomst van zijn boodschap veilig stellen . Zijn oproep om zich te bekeren (het Griekse metanoeö betekent eveneens omwentelen , omkeren) hield in dat hij zijn toehoorders aanspoorde zich niet neer te leggen bij de huidige verlammende , verdovende en verblindende situatie .
Jezus riep 2 à 2 leerlingen , telkens broers . We mogen veronderstellen dat ze vertrouwd waren met de boodschap van Jezus . Ze reageerden onmiddellijk en volgden Jezus , want er viel geen tijd te verliezen . Ze verlieten niet alles , wel de netten of hun boot waarmee ze hun beroep uitoefenden . Ze gingen zich toeleggen op de thora en op de leer van Jezus . Wellicht zullen ze nog wel zorg gedragen hebben voor vrouw en kinderen . Ook bestond een joodse familie uit een grote groep verwanten die elkaar opving en steunde .
Het roepingsverhaal van de eerste leerlingen herinnert aan de roeping van Elisa door Elia (1 Koningen 19,19-21) . Reeds vanaf het begin van zijn evangelie verwijst Marcus naar het Oude Testament . Zijn evangelie is een soort midrasj , een herschrijven van de oude verhalen voor de nieuwe situatie .
Zodra het sabbat was , onderrichtte Jezus in de synagoge . Waarom wachtte Jezus tot de sabbat ? Had hij tijdens de week geen kans gehad om dat te doen ? Juist op de sabbatdag , de dag van de rust , onderrichtte Jezus om niet in de situatie te berusten . Het archè , het begin van vers 1 duikt op dat herinnert aan het begin van het scheppingsverhaal . In het Marcusverhaal is God nog aan het scheppen . Ook op de sabbatdag , de zevende dag waarop God rustte , blijft God scheppen . De rust mag geen berusting in de onheilssituatie betekenen .
We weten ondertussen ook wat het onderricht van Jezus inhield en waarom de aanwezigen zo reageerden . Zijn boodschap kondigde de komst van het koninkrijk van God aan en hij liet zich kennen als de Christus / Messias . Hij beschikte over een volmacht die rabbi’s niet bezaten . Hiermee wordt niets minachtend over de rabbi’s gezegd . Het wil enkel de identiteit van Jezus en van de rabbi’s typeren . Er is een fundamenteel onderscheid .
In de synagoge reageerde de man met een onreine geest onmiddellijk . Hij hoorde in de synagoge niet thuis . Vele gebrekkigen waren uit de gemeenschap uitgesloten . Een man met een onreine geest kon je niet zomaar onderscheiden van anderen . Hiermee is de confrontatie tussen goed en kwaad , geweldloosheid en geweld , Jezus en de demon / satan / duivel / onreine geest gesteld . Wat hier wordt voorgesteld , speelt zich af in het hart van een mens en van de maatschappij . De term om de onreine geest te bedwingen wordt meestal met zwijgen , stilzijn vertaald . Hij betekent echter muilkorven . Dat roept het beeld op van een wild dier dat brult en wil verslinden , of aan een oorlogsmachine die opereert als een wild dier . De demon in Palestina was de Romeinse bezetter . Aan hem moest een halt toegeroepen worden en uit Palestina weggaan . De onreine geest riep : wat is er voor ons en voor jou of m.a.w. wat hebben wij gemeenschappelijk . Vervolgens zegt de onreine geest (volgens sommige vertalingen) : jij bent gekomen om ons te verdelgen / vernietigen . Ik ken je . De onreine geest beseft dat de definitieve strijd is ingezet . In de strijd tussen Jeruzalem en de Romeinse keizer zal de laatste overwinnen . In de strijd tussen Jezus en Pilatus zal de laatste overwinnen . Maar dat is echter ogenschijnlijk . Marcus schrijft dat de uiteindelijke redder Jezus , de zoon van God is . Jezus is op het kruis gestorven , het joodse volk heeft verschrikkelijke verliezen geleden . Het doet denken aan het offer van Isaak , aan de talrijke gesneuvelden in oorlogen . Volgens Marcus bemoedigt Jezus de ontmoedigde joden . De weerstand en het verzet is niet voorbij . En dan stelt de onreine geest de vraag : wie ben je , de heilige van God ? Zoals reeds gezegd verwijst de heilige van God naar de hogepriester Aäron . Wil Marcus hier verwijzen naar de offerdood van Jezus , die - hoe contradictorisch het ook moge klinken – voor Jezus de overwinning en de opstanding zal betekenen ?
Na de synagogedienst ging Jezus met zijn leerlingen naar het huis van Simon en Andreas , samen met Jakobus en Johannes . Er is sprake over de zieke schoonmoeder van Petrus , die na haar genezing Jezus en zijn leerlingen (onder wie haar schoonzoon) bediende . Vooreerst wordt duidelijk wat de boodschap van Jezus bewerkte . De zieke koortsige schoonmoeder lag neer . Jezus reikte haar de hand . Uit haar slapende , berustende , zieke situatie werd zij gewekt . Marcus gebruikt het Griekse werkwoord egeirô (wekken uit) . Ofschoon het woord hier niet gebruikt wordt , stond de vrouw recht , wat ons doet denken aan rechtstreeks , direct , regelrecht , onrecht , gerechtigheid . Het korte verhaal eindigt met de vermelding : zij diende hen . Hiermee wordt duidelijk wat het koninkrijk van God inhoudt . Het is geen theocratie waarbij aardse personen zich op God beroepen om in naam van God macht uit te oefenen . In het verdere vervolg van het evangelie zal Jezus duidelijk maken dat wie wil heersen , een dienaar (diakonos) moet zijn . Diakonia , dienstbaarheid wordt het sleutelwoord van het koninkrijk van God . Dat woord troffen we reeds aan toen Jezus veertig dagen in de woestijn verbleef en engelen hem dienden (en de demonen kon muilkorven zodat ze hem geen kwaad konden doen) .
Op de sabbat de dag van de rust , wordt duidelijk wat de boodschap van Jezus inhoudt : opstand-ing en dienstbaarheid .
Marcus 1,14-31 (bijbelgroep op zaterdag)
Marcus vangt zijn evangelie aan met ‘begin’ . Hij heeft daar reden voor . Ondanks de overwinning van de Romeinen op de joden en de verwoesting van de stad Jeruzalem en de tempel in 71 na Chr. herinnert Marcus zijn geloofsgenoten aan de tijd waarin een veelheid van energie losbarstte en tot ontwikkeling kwam . Hij verwijst ermee naar Johannes de Doper en Jezus . Johannes was een zoon van een priester . Hij was voorbestemd on in de tempel van Jeruzalem dienst te doen . Hij maakte zich los uit deze voorbestemming en de banden van zijn familie . Hij brak uit en gaat naar de overzijde van de Jordaan , waar hij het doopsel tot bekering van zonden bracht in plaats van dierenoffers in de tempel van Jeruzalem . Marcus vertelt dat alle bewoners van Jeruzalem en heel de landstreek van Judea naar hem ging . Het betekent dat de tempel van Jeruzalem leegliep en het joodse volk zijn heil zocht in een nieuwe invulling van hun godsdienst . Wellicht was die energie-uitbarsting reeds gaande sinds een groep priesters Jeruzalem had verlaten en een ascetische gemeenschap in Qumran had gesticht . Wellicht maakte Johannes (misschien tijdelijk) deel uit van deze gemeenschap en wellicht was ook Jezus vertrouwd met de gemeenschap van Qumran . Een spanning van energie hing in de lucht toen Johannes gevangen genomen werd en Jezus het verwoordde als : “de tijd is rijp , het koninkrijk van God is nabij” . “Begin” roept de explosie van creativiteit van het scheppingsverhaal op . “Begin” roept ook de implosie op , de zondeval . In de confrontatie van Jezus met een man met een onreine geest zegt die onreine geest tot Jezus : “jij bent gekomen om ons te verdelgen. Ik ken je .” Dat roept het verhaal van de zondeval op waar gezegd wordt tot de slang (in dat verhaal het type van de onreine geest , demon , duivel) : “Vijandschap sticht ik tussen jou en de vrouw , tussen jouw kroost en het hare . Het zal jouw kop bedreigen , en jij zijn hiel .” Marcus wil beklemtonen dat met Jezus de Messias de messiaanse tijd is aangebroken als de tot volheid gekomen tijd (de tijd is vervuld) van wat vanaf het scheppingsverhaal is gebeurd en gezegd . Met Jezus staan we aan het begin van de messiaanse tijd en de messiaanse gemeenschap .
De Romeinen gebruikten de term evangelie om een keizerlijke boodschap aan de bevolking aan te duiden . Die boodschap meldde vaak de overwinning op een opstandige groep of volk . Zulke boodschap werd goede boodschap of evangelie genoemd . De overwinning was meestal het resultaat van een militaire machtsontplooiing en van geweld met bloedige onderdrukking . Een overwinning betekende duizenden doden en gevangenen die als slaven werden gebruikt . Hiertegenover stelt Marcus zijn evangelie . Het houdt in dat Jezus de messias is , de zoon van God . Niet de wapens zullen ingezet worden in de strijd , maar het woord , niet het geweld , maar de geweldloosheid . Zo kan het evangelie van Marcus een tegen-evangelie genoemd worden . Tegenover het evangelie van de keizer staat het evangelie volgens Marcus . Niet van de keizer moet het heil verwacht worden , maar van Jezus , Messias , en zijn messiaanse beweging . Niet de keizer moet zich goddelijke allures aanmeten , maar Jezus , die als koninklijke en priesterlijke Messias zoon van God wordt genoemd , zoals vroegere gezalfde koningen en hogepriesters van Israël . De boodschap die Jezus brengt is een messiaanse boodschap : “de tijd is rijp. Het koninkrijk van God is nabij” . Daarin verschilt deze boodschap van die van de Schriftgeleerden . Deze laatsten konden slechts verwijzen naar een Messias . Jezus is – volgens Marcus , de Messias en hij brengt een boodschap die hem eigen is .
In het verhaal van de doop van Jezus zegt een stem uit de hemel : jij bent mijn zoon , mijn geliefde . Geliefde verwijst naar Genesis 22 , het offer of de binding van Isaak . Hiermee verwijst de doop van Jezus reeds naar zijn dood , als een offer aan God .
In het woord evangelie schuilt het woord –angelie dat verwijst naar angelos of engel . Het zijn levensbegeleiders . Zij duiken op in de intuïtie of in dromen die verwijzen naar de essentie . Engelen staan in dienst , zijn dienaars . In de woestijn dienen engelen Jezus . Later zal Jezus aan zijn leerlingen duidelijk maken dat een meester een dienaar is . Reeds het tweede genezingsverhaal van Marcus maakt deze essentie van het evangelie duidelijk . Nadat de schoonmoeder van Simon genezen is , stond ze op en zij bediende hen . Zo zijn engelen dienaars en dienaars engelen .
De onreine geest stelt aan Jezus de vraag : wie ben je , de heilige Gods ? Staat tegenover de man met een onreine geest Jezus met de heilige geest ? Heilig verwijst naar heil – heel , en de betekenis ervan vinden we nog in heel-meester en heel-kunde . In Marcus komt Jezus , Messias , naar voor als een heel-meester , als iemand die de gebrekkige mens geneest , heelt . Tegenover Jezus en de messiaanse gemeenschap staat de Romeinse bezetter . Zoals een onreine geest niet thuishoort in de synagoge , zo hoort de Romeinse bezetter niet thuis in Israël . De uitdrijving van de onreine geest is het beeld van het buitenwerpen van de Romeinen uit het land Israël .
Johannes werd gevangen genomen . Van de tempel had hij afstand genomen . Aan koning Herodes had hij gezegd dat hij niet de vrouw van zijn broer tot echtgenote mocht nemen . Johannes , de leider van de vernieuwingsbeweging werd opgepakt en gevangen gezet . Tot die beweging behoorde Jezus en verschillende van zijn latere leerlingen . Zij vluchtten . Ook Jezus . Zijn leven was bedreigd . Hij vluchtte en week uit naar het meer van Galilea . Daar ontmoette hij enkele vroegere leerlingen van Johannes . Jezus nam het leiderschap op en wist de krachten te bundelen en de energie te kanaliseren . Hij wist dat de tijd om de boodschap te verkondigen kort kon zijn . Binnen dat dreigende kader is het begrijpelijk dat in het Marcusevangelie , vooral in het eerste hoofdstuk , alles zo vlug , meteen , onmiddellijk , direct moet gaan . De roeping van de leerlingen maakt hiervan deel uit . Er zijn ook zoveel bevelen en imperatieven aanwezig . Het komt over alsof er geen tijd voor gesprek , discussie , overleg is . Er moet onmiddellijk gehandeld en gereageerd worden . Het nu-moment heeft iets dringends .
Het speelde zich af in Galilea . Hierin schuilt het Hebreeuwse werkwoord gâlal (wentelen, rollen, omwentelen) . Ook in de plaatsnaam Golgotha zit dit werkwoord . In Galilea is in 66 na Chr. de joodse opstand begonnen die zal eindigen met de verwoesting van Jerusalem en de tempel . De eerste steen van de messiaanse beweging ging aan het rollen met Johannes de doper maar de echte omwenteling had plaats onder Jezus . Na Golgotha werd een steen voor het graf gerold , om als het ware het graf te betonneren en de messiaanse beweging te begraven , maar die steen werd op de derde dag weggerold . De beweging ging door .
Jezus begaf zich op weg naar het meer . Daar riep hij zijn eerste leerlingen . Simon en Andreas waren vissers . Ze waren dus na hun engagement voor Johannes maar na zijn gevangenneming teruggegaan naar hun oude plaats Galilea en hun oud beroep : vissen . Dat was hun eigenlijke roeping niet . Jezus nam de draad van Johannes weer op . Ze zullen vissers van mensen worden . Niet het materiële , maar het geestelijke zal primeren . Zo ook had Johannes verkondigd : een meta-noia , een geestelijke ommekeer . Zo verkondigde ook Jezus het “bekeer je” . Het is een ommekeer van berusting en ontmoediging naar een opstaan , op-stand-ing , zoals uit het verhaal van de genezing van de schoonmoeder blijkt . Jezus riep ook Jakobus en Johannes , herstellers van netten , symbool van het herstellen van menselijke relaties en het humaniseren van de gemeenschap . De leerlingen zullen “geestelijken” , “geestelijke heelmeesters” worden . In het verhaal van de roeping laten de leerlingen niet alles achter , wel hun beroep , om voor een ander be-roep te kiezen . Terloops moge gezegd worden dat dit roepingsverhaal sterk herinnert aan de roeping van Elisa door Elia .
Marcus 1,14-31 (synthesetekst)
Mc 1,1 : begin van het evangelie van Jezus messias , zoon van God .
Vele bijbeldeskundigen gaan ervan uit dat het evangelie van Marcus geschreven is kort na de verwoesting van de stad Jeruzalem en van de tempel door de Romeinen in 70 na Chr. . De meesten denken aan 71 na Chr. .
Met de verwoesting van de stad en de tempel van Jeruzalem was het joods verzet tegen de Romeinen gebroken . In 66 na. Chr. brak een opstand tegen de Romeinse bezetting uit in Galilea , de Noordelijke streek van Palestina . Deze opstand werd neergeslagen . De Romeinen rukten dan vanuit het Noorden naar het Zuiden van Palestina op en veroverden Jeruzalem . Er waren duizenden doden en gevangenen . In een triomftocht in Rome werden de schatten van de tempel van Jeruzalem zoals het voorhangsel , de zevenarmige kandelaar enz… getoond en werden joodse gevangenen meegevoerd .
De keizer werd als onoverwinnelijk beschouwd en kreeg goddelijke allures . Hij onderwierp met militair geweld wie zich verzette . De opstandeling kreeg de doodstraf of werd een slaaf . De overwinning en de onderwerping werden door de keizer als een goede boodschap (eu-aggelion) aan zijn onderdanen verkondigd .
In een klimaat van onderdrukking , willekeurig geweld en haat kwamen de joden tot het besef van hun eigen waarden , verwoord in de Thora . Zij waren overtuigd van een ander maatschappijmodel dat gegrond is op rechtvaardigheid en barmhartigheid . Reeds lange tijd snakten zij ernaar om een rechtvaardige maatschappij op te bouwen . Tijdens de gruwel van de Romeinse bezetting en de corruptie van de hogere priesterklasse was het klimaat rijp om voor die maatschappij te ijveren en droomden vele joden van een messiaanse gemeenschap en een messias die haar gestalte zou geven . Dat zou het ultieme moment van hun geschiedenis worden . Het zou de vervulling zijn van wat reeds in de eerste hoofdstukken van Genesis was verwoord en verder in de Thora en de Profeten was neergeschreven .
Zo heeft het eerste woord van het Marcusevangelie , nl. “begin” een veel rijkere betekenis dan alleen maar aanvang . Begin staat tegenover het einde van het nu , de vervulling van wat in de kiem begon . Zo begint de prediking van Jezus op sjabbat , de zevende dag , de dag waarop God rustte volgens het eerste scheppingsverhaal . En op die dag is Jezus in de synagoge van Kafarnaüm , waar een man met een onreine geest tot Jezus zegt : “Wat is er tussen ons en mij . Jij bent gekomen om ons te verdelgen. Ik ken je . “ Dat roept het verhaal van de zondeval op waar gezegd wordt tot de slang (in dat verhaal het type van de onreine geest , demon , duivel) : “Vijandschap sticht ik tussen jou en de vrouw , tussen jouw kroost en het hare . Het zal jouw kop bedreigen , en jij zijn hiel .” (Genesis 3,15) . De “eindtijd” is de tijd van de strijd tussen goed en kwaad , tussen God en de satan / duivel / onreine geest / Beëlzebub , tussen de messiaanse gemeenschap en het Romeinse keizerrijk , tussen Jezus en de Romeinse keizer .
In het woord evangelie schuilt het woord –angelie dat verwijst naar angelos of engel . Engelen zijn levensbegeleiders . Zij duiken op in de intuïtie of in dromen die verwijzen naar de essentie . Engelen staan in dienst , zijn dienaars . Bij de doop komt er een stem uit de hemel . In de woestijn dienen engelen Jezus . Later zal Jezus aan zijn leerlingen duidelijk maken dat een meester een dienaar is . Reeds het tweede genezingsverhaal van Marcus maakt deze essentie van het evangelie duidelijk . Nadat de schoonmoeder van Simon genezen is , stond ze op en zij bediende hen . Zo zijn engelen dienaars en dienaars engelen . Zo geeft Marcus een nieuwe betekenis aan het woord dat door de Romeinse keizer werd gebruikt . Evangelie houdt in enerzijds dat Jezus de messias is en anderzijds dat de tijd tot volheid is gekomen en het koninkrijk van God nabij is . Evangelie betreft de persoon van Jezus en de messiaanse gemeenschap als zijn boodschap .
Jezus behoort tot een vernieuwingsbeweging die reeds met Johannes de Doper begon . Johannes is een zoon van een priester . Hij is voorbestemd om in de tempel van Jeruzalem dienst te doen . Maar hij maakt zich los uit deze voorbestemming en de banden van zijn familie . Hij breekt uit en gaat naar de overzijde van de Jordaan , waar hij het doopsel tot bekering van zonden brengt in plaats van dierenoffers in de tempel van Jeruzalem . Marcus vertelt dat alle bewoners van Jeruzalem en heel de landstreek van Judea naar hem ging . Het betekent dat de tempel van Jeruzalem leegliep en het joodse volk zijn heil zocht in een nieuwe invulling van hun godsdienst . Wellicht was die energie-uitbarsting reeds gaande sinds een groep priesters Jeruzalem had verlaten en een ascetische gemeenschap in Qumran had gesticht . Wellicht maakte Johannes (misschien tijdelijk) deel uit van deze gemeenschap en wellicht was ook Jezus vertrouwd met de gemeenschap van Qumran . Een spanning van energie hing in de lucht toen Johannes gevangen genomen werd en Jezus het verwoordde als : “de tijd is rijp , het koninkrijk van God is nabij” . In zijn evangelie wil Marcus beklemtonen dat in het jaar 71 na Chr. het nú-ment van Jezus nog niet voorbij is , maar dringend actueel blijft . Nú is het moment van de messias en de messiaanse gemeenschap . De energie is niet uitgedoofd . De vernieuwingsdrang is niet begraven .
Zo kan het evangelie van Marcus een tegen-evangelie genoemd worden . Tegenover het evangelie van de keizer staat het evangelie volgens Marcus . Niet van de keizer moet het heil verwacht worden , maar van Jezus , messias , en zijn messiaanse beweging . Niet de keizer moet zich goddelijke allures aanmeten , maar Jezus , die als koninklijke en priesterlijke messias zoon van God wordt genoemd , zoals vroegere gezalfde koningen en hogepriesters van Israël . De boodschap die Jezus brengt is een messiaanse boodschap van het koninkrijk van God . Daarin verschilt deze boodschap van die van de Schriftgeleerden . Deze laatsten konden slechts verwijzen naar een Messias . Jezus is – volgens Marcus , de messias en hij brengt een boodschap die hem eigen is .
Jezus is de christus / messias . Het Hebreeuwse messiach en het Griekse christos betekenen gezalfde . In Israël werden de koning en de hogepriester bij het opnemen van hun functie gezalfd . Bij Marcus kunnen we de koninklijke functie afleiden uit zijn boodschap : het koninkrijk van God is nabij . De priesterlijke functie zouden we kunnen afleiden uit de benaming : de heilige van God , waarmee de hogepriester Aäron werd genoemd . De boodschap van het koninkrijk van God maakt duidelijk dat de koninklijke en de priesterlijke messias , de christus , gekomen is .
Dat Jezus zoon van God wordt genoemd , wordt in het evangelie van Marcus verschillende malen bevestigd , o. a. in het verhaal van de doop van Jezus . Een stem uit de hemel zegt: “jij bent mijn zoon , mijn geliefde . “ Geliefde verwijst naar Genesis 22 , het offer of de binding van Isaak . Hiermee verwijst de doop van Jezus , waarbij Jezus in het water gaat , ondergedompeld wordt en terug opstaat , naar zijn dood als een offer aan God en naar zijn opstanding .
Mc 1,9a : Nadat echter Johannes was overgeleverd , ging Jezus naar Galilea
Uit het verdere verhaal van Marcus weten we dat Johannes op bevel van koning Herodes werd gevangen genomen . Van Johannes ging een aantrekkingskracht uit . Naar hem ging heel Jeruzalem en heel de landstreek van Judea . De bezieler van de vernieuwingsbeweging werd opgepakt en gevangen gezet . Jezus voelde zich bedreigd want hij behoorde tot de kring van Johannes . Hij week uit , vluchtte in het besef dat de tijd kort kan zijn en dat zijn boodschap moet verkondigd worden . Jezus hield zich niet verder op in de woestijn ; hij hield op een ascetisch leven te leiden . Hij koos ervoor dat niet de mensen naar hem maar dat hij naar de mensen zou gaan . Hij koos ervoor om tussen hen te leven .
Hij ging naar Galilea . In het woord Galilea schuilt het Hebreeuwse werkwoord gâlal (rollen, wentelen, omwentelen) . In Galilea zal de omwenteling / re-volutie vorm krijgen . Ook in Golgotha zit dat werkwoord . Golgotha wordt het keerpunt van de messiaanse beweging . Marcus vertelt dat Jezus werd begraven en dat een steen voor het graf werd gerold . Geen treffender beeld om aan te geven dat de beweging en zijn messias werden begraven . Maar dat was maar schijn . De steen werd van het graf weggerold en Jezus en de messiaanse beweging stond op . De weggerolde steen herinnert aan de steen die Jakob van de put wegrolde en daarop de kudde die Rachel hoedde , te drinken gaf en vervolgens Rachel kuste . Daar leerden Jakob en Rachel elkaar kennen . Daar staat de wieg van de 12 stammen van Jakob / Israël (Genesis 29) . Jezus ging naar Galilea waar de steen aan het rollen ging ; het begin van de messiaanse beweging .
Het evangelie van Marcus heeft iets dreigends , dringends en dwingends .
Vanaf Mc 1,9 hangt gevaar in de lucht ; gevaar dat Jezus wordt opgepakt , gevaar dat de boodschap niet kan worden verkondigd . Ook de roeping van de leerlingen , onmiddellijk na de verkondiging van zijn boodschap , kan in dit licht gezien worden . Er waren opvolgers nodig ingeval hem iets moest overkomen . Hij wilde de toekomst van zijn boodschap veilig stellen . Zijn oproep om zich te bekeren (het Griekse metanoeö) betekent eveneens omwentelen , omkeren). Hij hield in dat hij zijn toehoorders aanspoorde zich niet neer te leggen bij de verlammende , verdovende en verblindende situatie .
Zo worden de eerste leerlingen reeds vanaf het begin van Jezus’ optreden geroepen . Hij wil als ’t ware de toekomst veilig stellen . Jezus zal zelfs verschillende keren uitwijken , vluchten omdat het gevaar nabij is .
Het evangelie heeft iets dringends . Het valt op hoe vaak meteen / onmiddellijk / direct / rechtstreeks wordt gebruikt . In het evangelie komt het 40X voor , in het eerste hoofdstuk 11 X . De verhalen zijn kort en beperken zich tot het essentiële . Ook de zinnen zijn vaak kort . Het kan niet vlug genoeg gaan . Het evangelie heeft iets onrustigs . Vaak wordt het Marcusevangelie het evangelie van de weg genoemd . Op die weg wordt niet rustig gewandeld . Op de weg wordt vaak gehaast , gevlucht .
Het evangelie heeft ook iets dwingends . In de eerste verhalen komen zoveel bevelen (imperatieven) voor : Kom en volg mij , zwijg en ga uit hem weg .
Mc 1,16-20 : roeping van de eerste leerlingen
Vaak wordt de indruk gegeven dat Jezus op goed geluk af langs het meer van Galilea ging en enkele vissers riep . Uit het Johannesevangelie kunnen we opmaken dat de geroepen leerlingen deel uitmaakten van de kring van Johannes de Doper en dat Jezus en de geroepenen elkaar reeds kenden . Wellicht zijn ze na de gevangenneming van Johannes de doper terug naar Galilea en naar huis gegaan en hadden ze hun oude beroep van vissen en netten herstellers heropgenomen . Jezus zocht hen op en wist hen te mobiliseren door de messiaanse oproep . Soms is een leidersfiguur nodig die de verschillende krachten weet te bundelen . Zo deed Jezus . Als leider verzamelde hij een groep mensen rond zich .
Simon en Andreas , Jakobus en Johannes waren met materïele dingen bezig . Ze werden geroepen om zich in het lezen van de Thora en in de leer van Jezus te verdiepen . Ze lieten hun beroep in de steek om het beroep van rabbi te leren . Ze lieten wellicht hun vrouw en kinderen niet in de steek . Ze verlieten niet alles . In die tijd was er een grootfamilie die de materiële zorg van de familie op zich kon nemen . De eerste leerlingen gingen zich toeleggen op het “geestelijke” om zo “geestelijken” te worden . Zo ook had Johannes verkondigd : een meta-noia , een geestelijke ommekeer . Zo verkondigde ook Jezus het “bekeer je” . Het is een ommekeer van berusting en ontmoediging naar een opstaan , op-stand-ing , zoals uit het verhaal van de genezing van de schoonmoeder blijkt . Jezus riep Jakobus en Johannes , herstellers van netten , symbool van het herstellen van menselijke relaties en het humaniseren van de gemeenschap . De leerlingen zullen “geestelijken” , “geestelijke heelmeesters” worden .
Dat de leerlingen Jezus zo onmiddellijk volgden , heeft met het literaire genre van het Marcusevangelie te maken . Er moest spoed achter de zaak gezet worden .
Het roepingsverhaal doet denken aan het roepingsverhaal van Elisja door Elia (1 Koningen 19,19-21) .
Mc 1,21-28 : optreden van Jezus in de synagoge van Kafarnaüm
Zodra het sabbat was , onderrichtte Jezus in de synagoge . Waarom wachtte Jezus tot de sabbat ? Had hij tijdens de week geen kans gehad om dat te doen ? Juist op de sabbatdag , de dag van de rust , onderrichtte Jezus om niet in de situatie te berusten . Het archè , het begin van vers 1 duikt op dat herinnert aan het begin van het scheppingsverhaal . In het Marcusverhaal is God nog aan het scheppen . Ook op de sabbatdag , de zevende dag waarop God rustte , blijft God scheppen . De rust mag geen berusting in de onheilssituatie betekenen .
We weten ondertussen ook wat het onderricht van Jezus inhield en waarom de aanwezigen zo reageerden . Zijn boodschap kondigde de komst van het koninkrijk van God aan en hij liet zich kennen als de christus / messias . Hij beschikte over een volmacht die rabbi’s niet bezaten . Hiermee wordt niets minachtend over de rabbi’s gezegd . Het wil enkel de identiteit van Jezus en van de rabbi’s typeren . Er is een fundamenteel onderscheid .
In de synagoge reageerde de man met een onreine geest onmiddellijk . Hij hoorde in de synagoge niet thuis . Vele gebrekkigen waren uit de gemeenschap uitgesloten . Een man met een onreine geest kon je niet zomaar onderscheiden van anderen . Hiermee is de confrontatie tussen goed en kwaad , geweldloosheid en geweld , Jezus en de demon / satan / duivel / onreine geest gesteld . Wat hier wordt voorgesteld , speelt zich af in het hart van een mens en van de maatschappij . De term om de onreine geest te bedwingen wordt meestal met zwijgen , stilzijn vertaald . Hij betekent echter muilkorven . Dat roept het beeld op van een wild dier dat brult en wil verslinden , of aan een oorlogsmachine die opereert als een wild dier . De demon in Palestina was de Romeinse bezetter . Aan hem moest een halt toegeroepen worden en hij moest uit Palestina weggaan . De onreine geest riep : wat is er voor ons en voor jou of m.a.w. wat hebben wij gemeenschappelijk . Vervolgens zei de onreine geest (volgens sommige vertalingen) : jij bent gekomen om ons te verdelgen / vernietigen . Ik ken je . De onreine geest besefte dat de definitieve strijd was ingezet . In de strijd tussen Jeruzalem en de Romeinse keizer zal de laatste overwinnen . In de strijd tussen Jezus en Pilatus zal Pilatus overwinnen . Maar dat is echter ogenschijnlijk . Marcus schrijft dat de uiteindelijke redder Jezus , de zoon van God is ofschoon Jezus op het kruis is gestorven en het joodse volk verschrikkelijke verliezen heeft geleden bij de inname van Jeruzalem . Het doet denken aan het offer van Isaak . Marcus wil de ontmoedigde joden moed geven . De weerstand en het verzet , de ommekeer en de opstanding is niet voorbij .
Bovendien n stelt de onreine geest de vraag : wie ben je , de heilige van God ? Zoals reeds gezegd verwijst de heilige van God naar de hogepriester Aäron . Wil Marcus hier verwijzen naar de offerdood van Jezus , die - hoe contradictorisch het ook moge klinken – voor Jezus de overwinning en de opstanding zal betekenen ?
De uitdrijving van de onreine geest uit de man verbijsterde de aanwezigen , want waarheen zal dit hen voeren ? En de leer is nieuw , want er wordt een halt toegeroepen aan de berusting in de bestaande situatie en een begin gemaakt aan de omwenteling . Die boodschap doet mensen rechtveren . In het woord rechtstreeks en direct zit het woord recht van het Latijnse werkwoord rigere , erigere : oprichten . Het “direct” van het verhaal heeft te maken met het rechten / recht maken van de mens . De schoonmoeder van Simon werd gewekt . Ze werd gewekt uit de berusting en het zich neerleggen bij de zieke en verziekte situatie en zij stond op .
De confrontatie van de man met de onreine geest met Jezus kan verwijzen naar de confrontatie van de weduwe van Sarepta met de profeet Elia (1 Koningen 17,17-18) .
Mc 1,29-31 : genezing van de schoonmoeder van Simon
Na de synagogedienst ging Jezus met zijn leerlingen naar het huis van Simon en Andreas , samen met Jakobus en Johannes . Er is sprake over de zieke schoonmoeder van Simon , die na haar genezing Jezus en zijn leerlingen (onder wie haar schoonzoon) bediende . Vooreerst wordt duidelijk wat de boodschap van Jezus bewerkte . De zieke koortsige schoonmoeder lag neer . Jezus reikte haar de hand . Uit haar slapende , berustende , zieke situatie werd zij gewekt . Marcus gebruikt het Griekse werkwoord egeirô (wekken uit) . Ofschoon het woord opstaan hier niet gebruikt wordt , stond de vrouw recht , wat ons doet denken aan rechtstreeks , direct , regelrecht , onrecht , gerechtigheid . Het korte verhaal eindigt met de vermelding : zij bediende hen . Hiermee wordt duidelijk wat het koninkrijk van God inhoudt . Het is geen theocratie waarbij aardse personen zich op God beroepen om in naam van God macht uit te oefenen . In het verdere vervolg van het evangelie zal Jezus duidelijk maken dat wie wil heersen , een dienaar (diakonos) moet zijn . Diakonia , dienstbaarheid wordt het sleutelwoord van het koninkrijk van God . Dat woord troffen we reeds aan toen Jezus veertig dagen in de woestijn verbleef en engelen hem dienden (en de demonen kon muilkorven zodat ze hem geen kwaad konden doen) .
Op de sabbat de dag van de rust , wordt duidelijk wat de boodschap van Jezus inhoudt : opstand-ing en dienstbaarheid .
Vaak wordt de tempelberg Sion voorgesteld als een vrouw . Zou de zieke schoonmoeder naar het zieke Sion verwijzen ? Zou na het verhaal van de uitdrijving van de onreine geest een verhaal kunnen volgen dat reeds verwijst naar de uitdrijving van de kooplui in de tempel ?
Het moge duidelijk zijn dat Marcus de tijd van Jezus en zijn eigen tijd in elkaar laat vloeien . Het moge ook duidelijk zijn dat het geestelijke , het maatschappelijke en het politieke met elkaar verweven zijn . Een messiaanse gemeenschap wil rechtvaardigheid en barmhartigheid en staat op tegen onrecht en onbarmhartigheid .
|