- WEBSITEWEGWIJZER - LUCASEVANGELIE,VIERENTWINTIGSTE HOOFDSTUK,LC 24 -- Structuur -- Taalgebruik -- Commentaar -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 24 -- Lc 24,1-12 -- Lc 24,13-35 -- Lc 24,46-53 -- Lc 24,35-48 -
Deze websitepagina is een onderdeel van de website van Arseen De Kesel : http://www.interlevensbeschouwelijk.be/index.html.

Overzicht van het Lucasevangelie. Lc 1,Lc 2,Lc 3,Lc 4,Lc 5,Lc 6,Lc 7,Lc 8,Lc 9,Lc 10,Lc 11,Lc 12,Lc 13,Lc 14,Lc 15,Lc 16,Lc 17,Lc 18,Lc 19,Lc 20,Lc 21,Lc 22,Lc 23,Lc 24,
Tekstuitleg vers per vers - Lc 24,1 - Lc 24,2 - Lc 24,3 - Lc 24,4 - Lc 24,5 - Lc 24,6 - Lc 24,7 - Lc 24,8 - Lc 24,9 - Lc 24,10 - Lc 24,11 - Lc 24,12 - Lc 24,13 - Lc 24,14 - Lc 24,15 - Lc 24,16 - Lc 24,17 - Lc 24,18 - Lc 24,19 - Lc 24,20 - Lc 24,21 - Lc 24,22 - Lc 24,23 - Lc 24,24 - Lc 24,25 - Lc 24,26 - Lc 24,27 - Lc 24,28 - Lc 24,29 - Lc 24,30 - Lc 24,31 - Lc 24,32 - Lc 24,33 - Lc 24,34 - Lc 24,35 - Lc 24,36 - Lc 24,37 - Lc 24,38 - Lc 24,39 - Lc 24,40 - Lc 24,41 - Lc 24,42 - Lc 24,43 - Lc 24,44 - Lc 24,45 - Lc 24,46 - Lc 24,47 - Lc 24,48 - Lc 24,49 - Lc 24,50 - Lc 24,51 - Lc 24,52 - Lc 24,53 -


- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- A - B - C - D - E - F - G - H - I - J - K - L - M - N - O - P - Q - R - S - T - U - V - W - X -Y - Z -
- OT. Gn (Genesis),Ex (Exodus),Lv (Leviticus),Nu (Numeri),Dt (Deuteronomium),Joz (Jozua),Re (Rechters),Rt (Ruth),1 S (1 Samuël),2 S (2 Samuël),1 K (1 Koningen),2 K (2 Koningen),1 Kr ( 1 Kronieken),2 Kr (2 Kronieken),Ezr (Ezra),Neh (Nehemia),Tob (Tobia),Jdt (Judith),Est (Esther),1 Mak (1 Makkabeeën),2 Mak (2 Makkabeeën),Job,Ps (Psalmen ),Spr (Spreuken),Pr (Prediker),Hl (Hooglied),W (Wijsheid),Sir (Sirach),Js (Jesaja),Jr (Jeremia),Kl (Klaagliederen),Bar (Baruch),Ez (Ezechiël),Da (Daniël),Hos (Hosea),Jl (Joël),Am (Amos),Ob (Obadja),Jon (Jona),Mi (Micha),Nah (Nahum),Hab (Habakuk),Sef (Sefanja),Hag (Haggai),Zach (Zacharia),Mal (Maleachi).
- NT. Mt (Matteüs) - Mc (Marcus) - Lc (Lucas) - Joh (Johannes) - Hnd (Handelingen),Rom (Rome),1 Kor (Korinte),2 Kor (Korinte),Gal (Galatië),Ef (Efese),Fil (Filippi),Kol (Kolosse),1 Tes (Tessalonika),2 Tes (Tessalonika),1 Tim (Timoteüs),2 Tim (Timoteüs),Tit (Titus),Film (Filemon),Heb (Hebreeën),Jak (Jakobus),1 Pe (Petrus),2 Pe (Petrus),1 Joh (Johannes),2 Joh (Johannes),3 Joh (Johannes),Jud (Judas),Apk (Apokalyps).
Overzicht van de bibliografie van de bijbelboeken- bibliografie bijbel - bibliografie van het Oude Testament - bibliografie Matteüsevangelie - bibliografie Marcusevangelie - bibliografie Lucasevangelie - bibliografie van het Johannesevangelie - bibliografie van het Nieuwe Testament (behalve evangeliën)

Overzicht van Tenakh. Tenakh. overzicht,Tenakh. taalgebruik - A - B - C - D - E - F - G - H - I - J - K - L - M - N - O - P - Q - R - S - T - U - V - W - X -Y - Z -,Tenakh. commentaar,
Overzicht van Septuaginta
. Septuaginta. overzicht,Septuaginta. taalgebruik - A - B - C - D - E - F - G - H - I - J - K - L - M - N - O - P - Q - R - S - T - U - V - W - X -Y - Z -,Septuaginta. commentaar,
Overzicht van het NT. NT. overzicht,NT. taalgebruik - A - B - C - D - E - F - G - H - I - J - K - L - M - N - O - P - Q - R - S - T - U - V - W - X -Y - Z -,NT. commentaar,
- C-jaar -- Lc 1,Lc 2,Lc 3,Lc 4,Lc 5,Lc 6,Lc 7,Lc 8,Lc 9,Lc 10,Lc 11,Lc 12,Lc 13,Lc 14,Lc 15,Lc 16,Lc 17,Lc 18,Lc 19,Lc 20,Lc 21,Lc 22,Lc 23,Lc 24,2de (tweede) zondag van de advent C.

1. Hebreeuwse bijbel   2. Targumim 3. LXX (1),LXX (2),Griekse tekst N.T.   4. Vulgata   
5. Statenvertaling   6. Willibrordvertaling   7. Nieuwe Vertaling   8. http://naardensebijbel.nl/zoek.php.
9. Bible de Jérusalem 10. King James Bible  - King James Bible 11. Luther-Bibel   12. liturgische lezing   13. Arabisch. http://wjsn.home.xs4all.nl/arab.htm  

- Hebreeuws OF modern Hebreeuws (NT). Hebreeuws OF modern Hebreeuws (NT).
- Griekse tekst - Septuaginta. http://www.greekbible.com/index.php. Griekse tekst - Septuaginta.
- Aramees - Peshitta. http://www.lexilogos.com/bible_multilingue.htm. Aramees - Peshitta.
- Vulgata. http://www.intratext.com/IXT/LAT0001/_PUZ.HTM. Vulgata .
- Statenvertaling. http://www.statenvertaling.net/bijbel/luka/24.html. Statenvertaling.
- Willibrordvertaling. http://www.willibrordbijbel.nl/?p=page&i=66825,66877. Willibrordvertaling.
- De Nieuwe Vertaling. http://www.willibrordbijbel.nl/?p=page&i=66825,66877. De Nieuwe Vertaling.
- De Naardense bijbel. http://naardensebijbel.nl/zoek.php. De Naardense bijbel.
- Bible de Jérusalem. http://www.lexilogos.com/bible_multilingue.htm. Bible de Jérusalem.
- King James Bible. http://quod.lib.umich.edu/cgi/k/kjv/kjv-idx?type=DIV1&byte=4609530. King James Bible.
- Luther Bibel. http://www.die-bibel.de/online-bibeln/luther-bibel-1984/bibeltext/bibelstelle/Lukas%2024/bibel/text/lesen/ch/899d58043b75483a5525c5c4b3d191f4/. Luther Bibel.
- Arabisch. http://www.lexilogos.com/bible_multilingue.htm. Arabisch.


Literatuur : Lc 23,56b-24,12. Otten. Lc 24,36-49. Denaux Adelbert - Kremer Jacob. Lc 24,50-53. Van Segbroeck Frans
Liturgisch gebruik
- Lc 24,1-12. Pasen. Nachtwake C.
- Lc 24,35-48.
- Lc 24,46-53. Hemelvaart ABC.

In hun synopsis van de eerste drie evangeliën (Leuven, Vlaamse Bijbelstichting, 1986; Turnhout, Brepols, ) onderscheiden Adelbert Denaux en Marc Vervenne volgende pericopen in het vierentwintigste hoofdstuk van het Lucasevangelie .
351. Vrouwen als getuigen van Jezus'verrijzenis. Mc 16,1-8 - Mt 28,1-10 - Lc 23,56b-24,12 -
354. Verschijning aan twee leerlingen op weg naar Emmaüs. Lc 24,13-35 -
355. Verschijning aan de leerlingen in Jeruzalem. Lc 24,36-49 -
356. Afscheid en hemelvaart. Lc 24,50-53 -

Lc 24 behoort tot 2 (tweede cyclus). Lc 24 telt drieënvijftig verzen. Het hoofdstuk kan in vier perikopen verdeeld worden.

351. Vrouwen als getuigen van Jezus'verrijzenis. Lc 23,56b-24,12 - Mc 16,1-8 - Mt 28,1-10 - Lc 23,56b-24,12 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 24,1 - Lc 24,2 - Lc 24,3 - Lc 24,4 - Lc 24,5 - Lc 24,6 - Lc 24,7 - Lc 24,8 - Lc 24,9 - Lc 24,10 - Lc 24,11 - Lc 24,12 -

Evangelielezing op Pasen. Nachtwake C. Lc 24,1-12 (Lc 24,1-12).
Op de eerste dag van de week gingen de vrouwen zeer vroeg in de morgen naar het graf, met de welriekende kruiden die zij klaar gemaakt hadden. Zij vonden de steen weggerold van het graf, gingen er binnen maar vonden er het lichaam van de Heer Jezus niet. Terwijl zij niet wisten wat daarvan te denken stonden er plotseling twee mannen voor hen in een stralend wit kleed. Toen zij van schrik bevangen het hoofd naar de grond bogen, vroegen de mannen haar: "Waarom zoekt ge de levende onder de doden? Hij is niet hier, Hij is verrezen. Herinnert u hoe Hij nog in Galilea tot u gezegd heeft: De Mensenzoon moet overgeleverd worden in zondige mensenhanden en Hij moet aan het kruis worden geslagen, maar op de derde dag zal Hij verrijzen." Zij herinnerden zich zijn woorden en keerden van het graf terug en ze brachten dit alles over aan de elf en aan al de anderen. Het waren Maria Magdalena, Johanna en Maria, de moeder van Jakobus; de andere vrouwen die met hen waren vertelden aan de apostelen hetzelfde. Maar dat verhaal leek de apostelen beuzelpraat en zij geloofden hen niet. Toch liep Petrus ijlings naar het graf; hij bukte zich voorover maar zag alleen de zwachtels. Daarop ging hij terug, verbaasd nadenkend over hetgeen er gebeurd was.

ENKELE GEDACHTEN BIJ HET LEGE GRAFVERHAAL (Lc 24,1-12)
In het verhaal van het lege graf hebben de synoptici gebruik gemaakt van het verhaal van Jakob bij de put (Gn 29,1-11). Jakob is gevlucht voor zijn broer Esau. Op zijn vlucht komt hij bij een waterput waar drie kudden schapen liggen te wachten om water te krijgen. Daar ontmoet hij Rachel. Hij rolt de steen weg van de waterput en geeft de schapen van Rachel te drinken. Deze waterput betekent leven voor de schapen. Bij deze put ontstaat ook een nieuwe toekomst,want Rachel zal later de vrouw van Jakob worden. In nog twee andere verhalen gebeurt iets gelijkaardigs. In Gn 24 worden enkele dienaars van Abraham erop uitgestuurd om een vrouw voor Isaak te zoeken. Bij een waterput ontmoeten zij Rebekka,die de vrouw van Isaak zal worden. In het NT vinden we het verhaal van Jezus in gesprek met de Samaritaanse vrouw bij de waterput (Joh 4).In Ex 2,16-22 is Mozes op de vlucht voor de farao van Egypte. Hij ontmoet er bij de waterput van de kudden de zeven dochters van de priesters Jethro. Met één van hen zal Mozes later huwen.Het wegrollen van de steen betekent de mogelijkheid scheppen om water te putten en de dieren te drinken te geven. Het is toegang krijgen tot de bron van leven. De ontmoeting van Jakob en Rachel is de bron van toekomst,van elkaar huwen en nageslacht. In vergelijking met de Oud-Testamentische verhalen gaan de Nieuw-Testamentische verhalen een omgekeerde weg. In het NT wordt de steen voor de deur van het gedenkteken gerold en daarna weggerold. Het wegrollen van de steen bij het graf betekent de deur naar nieuw leven openen. Want hoe tegenstrijdig het ook moge klinken,de plaats die beschouwd wordt als een plaats van de dood is een plaats van leven. Zo zingt een lied. Midden in de dood is het leven. Vanuit deze gedachten kan het doopsel gezien worden als een afdalen naar de bron,om eruit op te stijgen als nieuw geborene.Ook het verhaal van de lamme (Mc 2,1-12) krijgt een diepere betekenis. De vier dragers van de lamme kunnen niet bij Jezus komen vanwege de menigte. Zij klimmen op het dak,maken een opening en laten de lamme voor Jezus' voeten neerdalen,de bron van leven. Na afgedaald te zijn tot de bron van het leven kan de lamme opstaan. De evangelisten beklemtonen de verandering,het keerpunt. Bij Marcus en Matteüs ligt de klemtoon van de verandering op het graf als bron van leven voor het individuele en gemeenschappelijke leven. Lucas wil de klemtoon van de verandering niet leggen op de situatie van de steen als afsluiting of ontsluiting van leven. Bij de graflegging spreekt Lucas niet eens over de steen en bij het lege grafverhaal is zijn vermelding uiterst beperkt (ze zagen een weggerolde steen). Lucas’ klemtoon ligt op de persoon van Jezus (Hij leeft ; dit is meer dan. Hij is bron van leven; het ene veronderstelt het andere). De verandering is aangekondigd in de lijdensvoorspellingen. op de derde dag zal hij verrijzen. In drie zitten de drie elementen van verandering. ondergaan – onder-zijn – op-gaan. De verandering betreft Jezus’ zelf. Hiermee wijkt Lucas af van Marcus en Matteüs. Zij herinneren aan de woorden van Jezus dat Hij de leerlingen zou voorgaan naar Galilea. Daar zou Jezus hen verzamelen.

Lc 24,1 - Lc 24,1. 351. Vrouwen als getuigen van Jezus'verrijzenis. Mc 16,1-8 - Mt 28,1-10 - Lc 23,56b-24,12 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 24,1 - Lc 24,2 - Lc 24,3 - Lc 24,4 - Lc 24,5 - Lc 24,6 - Lc 24,7 - Lc 24,8 - Lc 24,9 - Lc 24,10 - Lc 24,11 - Lc 24,12 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis Pasen. Nachtwake C   Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
24:1 tè de mia tôn sabbatôn orthrou batheôs epi to mnèma èlthon ferousai a ètoimasan arômata  1 una autem sabbati valde diluculo venerunt ad monumentum portantes quae paraverant aromata  De eerste dag nu van de week, in de heel vroege morgen, kwamen ze bij de grafkamer de specerijen brengen die ze bereid hadden.   Op de eerste dag van de week gingen de vrouwen zeer vroeg in de morgen naar het graf, met de welriekende kruiden die zij klaar gemaakt hadden.   [1] maar op de eerste dag van de week gingen ze ’s morgens heel vroeg naar het graf, met de kruiden die ze hadden klaargemaakt.  [1] Maar op de eerste dag van de week gingen ze bij het ochtendgloren naar het graf met de geurige olie die ze bereid hadden  1 ¶ maar op de eerste van de zeven dagen komen zij, nog diep in de morgen, bij het graf, dragende de geurige kruiden die ze hebben bereid.   1. Le premier jour de la semaine, à la pointe de l'aurore, elles allèrent à la tombe, portant les aromates qu'elles avaient préparés.  

Statenvertaling. 1 En op den eersten dag der week, zeer vroeg in den morgenstond, gingen zij naar het graf, dragende de specerijen, die zij bereid hadden, en sommigen met haar.
King James Bible. Now upon the first day of the week, very early in the morning they came unto the sepulchre, bringing the spices which they had prepared, and certain others with them.
Luther-Bibel. 1 Aber am ersten Tag der Woche sehr früh kamen sie zum Grab und trugen bei sich die wohlriechenden Öle, die sie bereitet hatten.

Tekstuitleg van Lc 24,1. Dit vers Lc 24,1 telt 19 woorden en 89 letters. De getalwaarde van Lc 24,1 is 10069.

Lc 24,1.1. bep. lidw. dat. vr. enk. tè(i) (de) van het bep.lidw. ho,hè,to (de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Taalgebruik inLc: bepaald lidwoord. Gr. to..,tè... N.. de. E.. the. D. der,die,das enz. Fr. le,la enz. (< lat. aanwijz. voornaamw. il-lum,il-lam).
Lc (119). In elf verzen in Lc 24. (1) Lc 24,1. (2) Lc 24,6. (3) Lc 24,7. (4) Lc 24,13. (5) Lc 24,25. (6) Lc 24,32. (7) Lc 24,33. (8) Lc 24,35. (9) Lc 24,38. (10) Lc 24,46. (11) Lc 24,49. In zes verzen bij een tijdsbepaling. In vier verzen bij een plaatsbepaling.
In drie verzen in Lc 23,56b-24,12. (1) Lc 24,1. (2) Lc 24,6 (tè(i) galilaia(i). In Galilea). (3) Lc 24,7 (tè(i) tritè(i) hèmerai. op de derde dag). In twee verzen voor een tijdsbepaling,in één vers voor een plaatsbepaling. Het is wel opvallend dat het vers Lc 24,1 begint met een tijdsbepaling. In Lc 23,56b staat ook de tijdsbepaling vooraan. De vrouwen overspannen de tijd van drie dagen (Lc 23,55-24,1). ze zien waar ze Jezus hebben neergelegd en bereidden kruiden. Ze rustten op sabbat. Op de eerste dag gingen ze naar het aandenken.

Lc 24,1.2. de (echter),afkorting d'. Taalgebruik in het NT: de (echter). Taalgebruik inLc: de (echter). Partikel. Het staat steeds als tweede woord in de zin. Het kan een lichte tegenstelling aanduiden. Om een verandering van personage of situatie in de zin aan te duiden.
In twintig verzen in Lc 24. In zes verzen in Lc 23,56b-24,12. (1) Lc 24,1. (2) Lc 24,2. (3) Lc 24,3. (4) Lc 24,5. (5) Lc 24,10. (6) Lc 24,12. Wellicht hebben we met de constructie van men (Lc 23,56b)... de (Lc 24,1) te maken ; enerzijds. op sabbat rustten ze ; anderzijds. op de eerste dag van de week.

Lc 24,1.1. - 2. tè(i) de... (1) Lc 1,57. (2) Lc 24,1. Bij het begin van het vers. Lc 23,56b. kai to men... en de sabbat enerzijds.

Lc 24,1.3. nom. + dat. vr. enk. μια / μιᾳ = mia(i) = op één (b.v. op dag één) van het telwoord εἱς = heis,μια = mia,ἑν = hen (één). Taalgebruik in het NT. telwoorden. Taalgebruik inLc: telwoorden. Lc (7). (1) Lc 5,12. (2) Lc 5,17. (3) Lc 8,22. (4) Lc 13,10. (5) Lc 17,35. (6) Lc 20,1. (7) Lc 24,1. Een vorm van het telwoord εἱς = heis,μια = mia,ἑν = hen (één) in de LXX (1052),in het NT (337),in Lc in 42 verzen,in Lc 24 in 2 verzen. (1) Lc 24,1. (2) Lc 24,18.
- Hebreeuws. בְּאֶחָד / בְּאַחַד = bë´èchâd / bë´achad (op één,op de eerste) < bë + hoofdtelwoord אֶחָד = ´èchâd (één). Taalgebruik in Tenakh. ´èchâd (één). Getalwaarde. aleph = 1,chet = 8,daleth = 4. Totaal. 13. Structuur. 1 - 8 - 4. De som van de elementen is telkens 4. God is één of 13. Tenakh (29). (1) Gn 8,5. (2) Gn 8,13. (3) Gn 37,20. (4) Ex 40,2. (5) Ex 40,17. (6) Lv 23,24. (7) Nu 1,1. (8) Nu 1,18. (9) Nu 29,1. (10) Nu 33,38. (11) Dt 1,3. (12) Dt 12,14. (13) Dt 15,7. (14) Dt 16,5. (15) Dt 17,2. (16) Dt 23,17. (17) Re 19,13. (18) 2 S 17,9. (19) 2 K 2,16. (20) Ez 26,1. (21) Ez 29,17. (22) Ez 31,1. (23) Ez 32,1. (24) Ez 45,18. (25) Job 23,13. (26) Job 41,8. (27) Hl 4,9. (28) Ezr 7,9. (29) 2 Kr 29,17.
- וּבְאֶחָד = ûbh´èchâd (en op de één, en op de eerste). Tenakh (1). Ezr 7,9.
- Lat. unus. Fr. un. Ned. een. D. ein. E. one.

Lc 24,1.4. bep.lidw. gen. mv. tôn van het bep. lidw. ho,hè,to (de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Taalgebruik inLc: bepaald lidwoord. Gr. to..,tè... N.. de. E.. the. D. der,die,das enz. Fr. le,la enz. (< lat. aanwijz. voornaamw. il-lum,il-lam).
Lc (119). In zes verzen in Lc 24. (1) Lc 24,1. (2) Lc 24,5. (3) Lc 24,8. (4) Lc 24,14. (5) Lc 24,24. (6) Lc 24,27.

Lc 24,1.3. - 4. mia(i) tôn) (één van). Lc (6 / 7). (1) Lc 5,12. (2) Lc 5,17. (3) Lc 8,22. (4) Lc 13,10. (5) Lc 20,1. (6) Lc 24,1.

Lc 24,1.5. gen. onz. mv. σαββατων = sabbatôn van het zelfst. naamw. σαββατον = sabbaton (sabbat). Taalgebruik in het NT. sabbaton (sabbat). Taalgebruik inLc: sabbaton (sabbat). Lc (2). (1) Lc 4,16. (2) Lc 24,1. Een vorm van σαββατον = sabbaton (sabbat) in de LXX (130),in het NT (68),in Lc in 19 verzen. (1) Lc 4,16. (2) Lc 4,31. (3) Lc 6,1. (4) Lc 6,2. (5) Lc 6,5. (6) Lc 6,6. (7) Lc 6,7. (8) Lc 6,9. (9) Lc 13,10. (10) Lc 13,14. (11) Lc 13,15. (12) Lc 13,16. (13) Lc 14,1. (14) Lc 14,3. (15) Lc 14,5. (16) Lc 18,12.  (17) Lc 23,54. (18) Lc 23,56.  (19) Lc 24,1.  InLc: 5 vormen in 7 hoofdstukken en in 19 verzen.

  sabbaton (sabbat)  bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
5 gen. onz. mv. sabbatôn  44  34  10     

    Mt Mc Lc Joh syn.  ev. 
5 gen. onz. mv. sabbatôn  1 : Mt 28,1. 1 : Mc 16,2. 2 : (1) Lc 4,16. (2) Lc 24,1 2 : (1) Joh 20,19. (2) Joh 20,19 4 : 6 : (1) Mt 24,20 // Mc 16,2 (// Lc 24,1 // Joh 20,1

-

Lc 24,1.2. - 5. τῃ μιᾳ των σαββατων = tè(i) mia(i) tôn sabbatôn (op de eerste van de week / het wekenfeest). NT (4). (1) Lc 24,1. (2) Joh 20,1. (3) Joh 20,19. (4) Hnd 20,7. Duidt de tijdsaanduiding bij het begin van het vers de eerste dag van de week of de eerste dag van het Wekenfeest aan ? Ze duidt in ieder geval een nieuw begin aan. Dat is de ervaring van de eerste volgelingen van Jezus. Ze hebben met Jezus iets nieuws ervaren en hij staat aan het begin van een nieuwe beweging. We zijn ook in de week van de ongedesemde broden,uitdrukking van een nieuw begin. Met het krieken van de ochtend is de overgang - pathein (lijden, ondergaan) - voorbij.

Lc 24,1.6. gen. mann. enk. ορθρου = orthrou (des morgens = 's morgens) van het zelfst. naamw. ορθρος = orthros (ochtendschemering, morgen). Taalgebruik in het NT. orthros (ochtendschemering, morgen). Taalgebruik in de LXX. orthros (ochtendschemering, morgen). Taalgebruik inLc: orthros (ochtendschemering, morgen). Bijbel (15). LXX (13). NT (2). (1) Lc 24,1. Dit is de enigste vorm inLc: (2) Joh 8,2.
- שָׁחַר = sjachar (morgenrood, dageraad). Taalgebruik in Tenakh. sjachar (morgenrood, dageraad). Getalswaarde. sjin = 21 of 300,het = 8,resj = 20 of 200 ; totaal. 49 (7²) OF 508 (2² X 127). Structuur. 3 - 8 - 2. De som van de elementen is telkens 4.
- הַשָּׁחַר = hasjsjachar (het morgenrood, de dageraad) < prefix bepaald lidw. ha + שָׁחַר = sjachar (morgenrood, dageraad). Taalgebruik in Tenakh. sjachar (morgenrood, dageraad). Getalswaarde. sjin = 21 of 300,het = 8,resj = 20 of 200 ; totaal. 49 (7²) OF 508 (2² X 127). Structuur. 3 - 8 - 2. De som van de elementen is telkens 4. Tenakh (10). (1) Gn 19,15. (2) Gn 32,25. (3) Gn 32,27. (4) Joz 6,15. (5) Joz 13,19. (6) Joz 19,25. (7) 1 S 9,26. (8) Jon 4,7. (9) Ps 22,1. (10) Neh 4,15.

Lc 24,1.7. bijwoord batheôs van het bijvoegl. naamw. bathus (diep, hoog). Taalgebruik in het NT: bathus (diep, hoog). Taalgebruik inLc: bathus (diep, hoog). Lc (1) Lc 24,1. Dit is de enigste vorm inLc:

Lc 24,1.8. επι = epi (op, bij). Afkortingen. επ' = ep' en εφ' = ef'. Taalgebruik in het NT. epi (op, bij). Taalgebruik in de LXX. epi (op, bij). Taalgebruik inLc: epi (op, bij). Ned. op.
Lc (104 + 25 + 20 = 149). Lc 24 (6). epi (6). (1) Lc 24,1. (2) Lc 24,12. (3) Lc 24,22. (4) Lc 24,24. (5) Lc 24,25. (6) Lc 24,47. Een vorm van επι = epi (op) in de LXX (7297),in het NT (878).

epi (op, bij)  bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
epi 4540  3946 594  91  51  104  22  120  117 89  246  268 
ep 1320  1179  141  13  14  25  13  24  30  22  52  65 
ef  430  348  82  10  20  17  25  36  37 
Totaal   6290  5473  817  114  71  149  36  161  172  114  334  370 

- Lat. ad. Fr. à. E. at. Ned. op,naar, bij. D. bei.

Lc 24,1.9. bep. lidw. nom. + acc. onz. enk. to. Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Taalgebruik inLc: bepaald lidwoord. Gr. to..,tè... N.. de. E.. the. D. der,die,das enz. Fr. le,la enz. (< lat. aanwijz. voornaamw. il-lum,il-lam).
Lc (181). Lc 24 (6). (1) Lc 24,1. (2) Lc 24,3. (3) Lc 24,12. (4) Lc 24,22. (5) Lc 24,23. (6) Lc 24,24.

Lc 24,1.8. - 9. επι το = = epi to. Lc (10). (1) Lc 4,9. (2) Lc 5,19. (3) Lc 5,27. (4) Lc 10,34. (5) Lc 15,4. (6) Lc 17,35. (7) Lc 24,1. (8) Lc 24,12. (9) Lc 24,22. (10) Lc 24,24.

Lc 24,1.10. nom. + acc. onz. enk. μνημα = mnèma (aandenken, gedenkteken). Taalgebruik in het NT. mnèma (aandenken, gedenkteken). Taalgebruik in de LXX. mnèma (aandenken, gedenkteken). Taalgebruik inLc: mnèma (aandenken, gedenkteken). Een vorm van μνημα = mnèma in de LXX (20),in het NT (10),in Lc (3). (1) Lc 8,27. (2) Lc 23,53. (3) Lc 24,1. InLc: 3 vormen in 3 hoofdstukken en in 3 verzen. De enkelv.-vorm in Lc 23,53 (εν μνηματι = en mnèmati = in een graf, aandenken) en in Lc 24,1 (επι το μνημα = epi to mnèma = op / naar het graf, aandenken). Deze twee teksten verwijzen naar elkaar.
-

mnèma (aandenken). Taalgebruik in het NT: mnèma (aandenken, gedenkteken). Taalgebruik inLc: mnèma (aandenken). Lc (1) Lc 24,1. Een vorm van mnèma (aandenken) in Lc in 3 verzen. (1) Lc 8,27. (2) Lc 23,53. (3) Lc 24,1. InLc: 3 vormen in 3 hoofdstukken en in 3 verzen. De enkelv.-vorm in Lc 23,53 (en mnèmati = in een graf, aandenken) en in Lc 24,1 (epi to mnèma = op / naar het graf, aandenken). Deze twee teksten verwijzen naar elkaar. Een vorm van mnèmeion (monument, gedenkteken, graf) in Lc in 8 verzen. (1) Lc 11,44. (2) Lc 11,47.  (3) Lc 23,55.  (4) Lc 24,2. (5) Lc 24,9.  (6) Lc 24,12. (7) Lc 24,22. (8) Lc 24,24. InLc: 3 vormen van mnèmeion (monument, gedenkteken, graf) in 3 hoofdstukken en in 3 verzen.

Lc 24,1.8. - 10. epi to mnèma (op / naar het aandenken). Hapax inLc:
- epi to mnèmeion (op / naar het gedenkteken). Lc (3). (1) Lc 24,12. (2) Lc 24,22. (3) Lc 24,24.

Lc 24,1.11. ind. aor. 3de pers. mv. èlthon (zij gingen) van het werkw. erchomai (gaan, komen). Taalgebruik in het NT: erchomai (gaan, komen).
Lc (11). (1) Lc 1,59. (2) Lc 2,44. (3) Lc 3,12. (4) Lc 4,42. (5) Lc 5,7. (6) Lc 6,18. (7) Lc 8,35. (8) Lc 12,49. (9) Lc 23,33. (10) Lc 24,1. (11) Lc 24,23. Een vorm van erchomai (gaan, komen) in Lc in 98 verzen,in Lc 24 in 2 verzen. (1) Lc 24,1. (2) Lc 24,23. InLc: X vormen in 24 hoofdstukken en in 98 verzen.

Lc 24,1.8. - 11. epi to mnèma èlthon (naar het aandenken gingen zij). Variante lezing. èlthon epi to mnèma (zij gingen naar het aandenken). Parallelle lezing in Lc 23,56b. hèsuchasan kata tèn entolèn (zij rustten volgens het voorschrift).

Lc 24,1.12. act. part. praes. nom. vr. mv. φερουσαι = ferousai (dragende) van het werkw. φερω = ferô (voeren, dragen, brengen). Taalgebruik in het NT. ferô (voeren, dragen). Taalgebruik in de LXX. ferô (voeren, dragen). Taalgebruik inLc: ferô (voeren, dragen). Bijbel = Lc (1) Lc 24,1. Een vorm van φερω = ferô (voeren, dragen, brengen) in de LXX (290),in het NT (68),in Lc (4). (1) Lc 5,18. (2) Lc 15,23. (3) Lc 23,26. (4) Lc 24,1. InLc: 4 vormen in 4 hoofdstukken en in 4 verzen. In de LXX kan een vorm van φερω = ferô (voeren, dragen, brengen) de vertaling van 31 Hebreeuwse (werk)woorden zijn.

Lc 24,1.13. nom. + acc. onz. mv. ha. Betrekk. voornaamw. hos,hè,ho (die, dat). Taalgebruik in het NT: betrekkelijk voornaamwoord . Taalgebruik inLc: betrekkelijk voornaamwoord . Lc (9). (1) Lc 6,46. (2) Lc 7,22. (3) Lc 7,32. (4) Lc 10,23. (5) Lc 10,24. (6) Lc 12,12. (7) Lc 12,20. (8) Lc 21,6. (9) Lc 24,1.

Lc 24,1.14. act. ind. aor. 3de pers. mv. ètoimasan van het werkw. hetoimazô (gereed maken, voorbereiden). Taalgebruik in het NT: hetoimazô (gereed maken, voorbereiden). Taalgebruik inLc: hetoimazô (gereed maken, voorbereiden). Lc (3). (1) Lc 22,9. (2) Lc 23,56.  (3) Lc 24,1.  Een vorm van ἑτοιμαζω = hetoimazô (gereed maken, voorbereiden) in Lc in 14 verzen. (1) Lc 1,17. (2) Lc 1,76. (3) Lc 2,31. (4) Lc 3,4. (5) Lc 9,52. (6) Lc 12,20. (7) Lc 12,47. (8) Lc 17,8. (9) Lc 22,8. (10) Lc 22,9. (11) Lc 22,12. (12) Lc 22,13. (13) Lc 23,56. (14) Lc 24,1. InLc: 7 vormen in 9 hoofdstukken en in 14 verzen.

Lc 24,1.15. nom. + acc. onz. mv. arômata van het zelfst. naamw. arôma (welriekend kruid,specerij). Taalgebruik in het NT: arôma (welriekend kruid,specerij). Taalgebruik inLc: arôma (welriekend kruid,specerij). Lc (2). (1) Lc 23,56. (2) Lc 24,1. Dit is de enigste vorm inLc:

Lc 24,1.14. - 15. hètoimasan arômata (zij bereidden welriekende kruiden). Lc (2). (1) Lc 23,56. (2) Lc 24,1. In Lc 23,56 bereidden de vrouwen de kruiden,in Lc 24,1 droegen ze de kruiden mee wanneer ze naar het aandenken gingen. De twee verzen volgen op elkaar en sluiten bij elkaar aan.

Lc 24,2 - Lc 24,2. 351. Vrouwen als getuigen van Jezus'verrijzenis. Mc 16,1-8 - Mt 28,1-10 - Lc 23,56b-24,12 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 24,1 - Lc 24,2 - Lc 24,3 - Lc 24,4 - Lc 24,5 - Lc 24,6 - Lc 24,7 - Lc 24,8 - Lc 24,9 - Lc 24,10 - Lc 24,11 - Lc 24,12 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis Pasen. Nachtwake C   Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
24:2 euron de ton lithon apokekulismenon apo tou mnèmeiou  2 et invenerunt lapidem revolutum a monumento  2 Nu vonden ze de steen weggewenteld van de grafkamer.   Zij vonden de steen weggerold van het graf,   [2] Ze vonden de steen weggerold van het graf  . [2] Bij het graf aangekomen, zagen ze echter dat de steen voor het graf was weggerold,  2 Maar ze vinden de steen weggewenteld van het graf,   2. Elles trouvèrent la pierre roulée de devant le tombeau,  

Statenvertaling. 2 En zij vonden den steen afgewenteld van het graf
King James Bible. [2] And they found the stone rolled away from the sepulchre.
Luther-Bibel. 2 Sie fanden aber den Stein weggewälzt von dem Grab

Tekstuitleg van Lc 24,2. Het vers Lc 24,2 telt 8 (2³) woorden en 44 (2² X 11) letters. De getalwaarde van Lc 24,2 is 3818 (2 X 23 X 83). Bij de graflegging was er bij Lucas geen sprake van het rollen van een steen voor het 'graf'. Lc 24,2 veronderstelt dit wel. De klemtoon gaat naar het lichaam van Jezus.

Lc 24,2.1. act. ind. aor. 1ste pers. enk. of 3de pers. mv. εὑρον = heuron (ik vond of zij vonden) van het werkw. εὑρισκω = heuriskô (vinden). Taalgebruik in het NT. heuriskô (vinden). Taalgebruik in de Septuaginta. heuriskô (vinden). Taalgebruik inLc: heuriskô (vinden). Taalgebruik in Hnd. heuriskô (vinden). Pentateuch (9). (1) Gn 11,2. (2) Gn 18,3. (3) Gn 26,19. (4) Gn 30,27. (5) Gn 33,15. (6) Gn 38,22. (7) Gn 50,4. (8) Ex 16,27. (9) Nu 15,32. NT (32). Mt (4). (1) Mt 8,10. (2) Mt 22,10. (3) Mt 26,60. (4) Mt 27,32. Mc (3). (1) Mc 1,37. (2) Mc 11,4. (3) Mc 14,16. Lc (14). (1) Lc 2,46. (2) Lc 7,9. (3) Lc 7,10. (4) Lc 8,35. (5) Lc 15,6. (6) Lc 15,9. (7) Lc 19,32. (8) Lc 22,13. (9) Lc 23,13. (10) Lc 23,22. (11) Lc 24,2. (12) Lc 24,3. (13) Lc 24,24. (14) Lc 24,33. Een vorm van εὑρισκω = heuriskô (vinden) in de LXX (613),in het NT (176),in Lc (45). InLc: 17 vormen in 18 / 24 hoofdstukken en 45 verzen. In Hnd. X vormen in 17 hoofdstukken en 33 verzen. In de LXX kan een vorm van εὑρισκω = heuriskô (vinden) de vertaling van 20 verschillende Hebreeuwse (werk)woorden zijn.

  heuriskô  bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
  act. ind. aor. 3de pers. mv. heuron   92  60  32  14    11      21  21     

      1.  2.  3.  4.  5.  6.  7.  8.  9.  10.  11.  12.  13.  14.  15.  16.  17.  18. 
  heuriskô    Lc 1 Lc 2 Lc 4 Lc 5 Lc 6 Lc 7 Lc 8 Lc 9 Lc 11 Lc 12 Lc 13 Lc 15 Lc 17 Lc 18 Lc 19 Lc 22 Lc 23 Lc 24
1.  act. ind. praes. 3de pers. enk. heuriskei                   (1) Lc 11,10. (2) Lc 11,25.                    
2.  act. ind. praes. 1ste pers. enk. heuriskô                       (1) Lc 13,7.             (2) Lc 23,4.    
3.  act. ind. imperf. 3de pers. mv. heuriskon                  (1) Lc 11,24.             (2) Lc 19,48.        
4.  act. ind. fut. 3de pers. enk. heurèsei                     (1) Lc 12,37. (2) Lc 12,43.         (3) Lc 18,8.          
5.  act. ind. fut. 2de pers. mv. heurèsete    (1) Lc 2,12.               (2) Lc 11,9.             (3) Lc 19,30.        
6.  act. ind. aor. 3de pers. enk. heuren      (1) Lc 4,17.                 (2) Lc 13,6.           (3) Lc 22,45.      
7.  act. ind. aor. 2de pers. enk. heures   Lc (1) Lc 1,30.                                  
8.  act. ind. aor. 1ste pers. enk. of 3de pers. mv. heuron   14    (1) Lc 2,46.       (2) Lc 7,9. (3) Lc 7,10. (4) Lc 8,35.         (5) Lc 15,6. (6) Lc 15,9     (7) Lc 19,32. (8) Lc 22,13. (9) Lc 23,13. (10) Lc 23,22. (11) Lc 24,2. (12) Lc 24,3. (13) Lc 24,24. (14) Lc 24,33.        
9.  act. ind. aor. 1ste pers. mv. heuramen                                 (1) Lc 23,2  
10.  act. conj. aor. 3de pers. enk. heurè(i)                     (1) Lc 12,38.     (2) Lc 15,4. (3) Lc 15,8            
11.  act. conj. aor. 3de pers.mv. heurôsin           (1) Lc 6,7.     (2) Lc 9,12. () Lc 11,54.                    
12.  act. part. aor. nom. mann. enk. heurôn                       (1) Lc 15,5            
13.  act. part. aor. nom. vr. enk. heurousa                         (1) (6) Lc 15,9.               
14.  act. part. aor. nom. mann. mv. heurontes    (1) Lc 2,45   (2) Lc 5,19.                              
15.  act. part. aor. nom. vr. mv. heurousai                                    (1) Lc 24,23.  
16.  pass. ind. aor. 3de pers. enk. heurethè  3               (1) Lc 9,36.         (2) Lc 15,24. (3) Lc 15,32.              
17.  pass. ind. aor. 3de pers. mv. heurethèsan                         (1) Lc 17,18.          
    45  5   3  

- Verder bekijken Ex 33,17. want jij hebt genade gevonden.
- Hebreeuws. act. qal perf. 3de pers. mann. mv. מָצָאוּ / מָצְאוּ = mâtsâ´û / mâtsë´û (zij vonden) van het werkw. מָצָא = mâtsâ´ (vinden). Taalgebruik in Tenakh. mâtsâ´ (vinden). Getalwaarde. mem = 13 of 40,tsade = 18 of 90,aleph = 1 ; totaal. 32 ( 2² X 2³) of 131. Structuur. 4 - 9 - 1. De som van de elementen is telkens 5. Tenakh (10). (1) Ex 15,22. (2) Ex 16,27. (3) Joz 2,22. (4) Re 21,14. (5) 1 S 9,4. (6) 2 S 17,20. (7) 2 K 9,35. (8) Ps 76,6. (9) Neh 5,8. (10) Ps 107,4. Een vorm van מָצָא = mâtsâ´ (vinden) in 403 verzen.
- וַיִּמְצְאוּ = wajjimëtsë´û (en zij vonden) < prefix verbindingswoord wa (consecuitivum) + act. qal imperef. 3de pers. mann. mv. van het werkw. מָצָא = mâtsâ´ (vinden). Taalgebruik in Tenakh. mâtsâ´ (vinden). Getalwaarde. mem = 13 of 40,tsade = 18 of 90,aleph = 1 ; totaal. 32 ( 2² X 2³) of 131. Structuur. 4 - 9 - 1. De som van de elementen is telkens 5. Tenakh (13). (1) Gn 11,2. (2) Gn 26,19. (3) Nu 15,32. (4) Re 1,5. (5) Re 21,12. (6) 1 S 30,11. (7) 1 S 31,8. (8) 1 K 1,3. (9) Jr 41,12. (10) Neh 8,14. (11) 1 Kr 4,40. (12) 1 Kr 10,8. (13) 2 Kr 20,25.
- Lat. invenire. Fr. trouver. Du latin populaire *tropare (« composer, inventer un air » d’où « composer un poème », puis « inventer, découvrir »), dérivé de tropus (« figure de rhétorique » ? voir trope). Website. http://fr.wiktionary.org/wiki/trouver. Ned. vinden. D. finden. E. to find.
- Meer dan de andere evangelisten gebruikt Lucas het werkw. εὑρισκω = heuriskô (vinden).

Lc 24,2.2. δε = de (echter),afkorting δ' = d'. Taalgebruik in het NT. de (echter). Taalgebruik in de LXX. de (echter). Taalgebruik inLc: de (echter). Partikel. Het staat steeds als tweede woord in de zin. Het kan een lichte tegenstelling aanduiden. Om een verandering van personage of situatie in de zin aan te duiden. Lc (478 + 5 = 483). In twintig verzen in Lc 24. In zes verzen in Lc 23,56b-24,12. (1) Lc 24,1. (2) Lc 24,2. (3) Lc 24,3. (4) Lc 24,5. (5) Lc 24,10. (6) Lc 24,12. Hetzelfde onderwerp als in Lc 24,1. De vrouwen hadden wellicht niet verwacht dat de steen zou weggerold zijn. Er is dus een bepaalde tegenstelling,vandaar de (echter).

de (echter)   bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
de  6210 3754 2456 421 149 478 203 490 708 7 1048  1251 
d'  73 50  23  12      19  20 
Totaal 6283 3804 2479 433 151 483 204 490 711 7 1067 1271

de (echter)   Lc 1 Lc 2 Lc 3 Lc 4 Lc 5 Lc 6 Lc 7 Lc 8 Lc 9 Lc 10 Lc 11 Lc 12 Lc 13 Lc 14 Lc 15 Lc 16 Lc 17 Lc 18 Lc 19 Lc 20 Lc 21 Lc 22 Lc 23 Lc 24
de (478) 17  11  13  18  15  23  37  36  21  22  26  13  16  15  11  26  16  22  14  35  34  20 
d' (5)                                        
483 17  11  13  18  15  23  37  37  23  22  26  13  16  15  12  26  16  23  14  35  34  20 
1151 verzen  Lc 1 Lc 2 Lc 3 Lc 4 Lc 5 Lc 6 Lc 7 Lc 8 Lc 9 Lc 10 Lc 11 Lc 12 Lc 13 Lc 14 Lc 15 Lc 16 Lc 17 Lc 18 Lc 19 Lc 20 Lc 21 Lc 22 Lc 23 Lc 24
  80  52  38  44  39  49  50  56  62  42  54  59  35  35  32  31  37  43  48  47  38  71  56  53 

Lc 24,2.3. bep. lidw. acc. mann. enk. ton van het bep. lidw. ho - hè - to (de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Taalgebruik inLc: bepaald lidwoord. Gr. to..,tè... N.. de. E.. the. D. der,die,das enz. Fr. le,la enz. (< lat. aanwijz. voornaamw. il-lum,il-lam). Lc (191). Lc 24 (10). (1) Lc 24,2. (2) Lc 24,5. (3) Lc 24,7. (4) Lc 24,21. (5) Lc 24,26. (6) Lc 24,30. (7) Lc 24,45. (8) Lc 24,46. (9) Lc 24,51. (10) Lc 24,53.

Lc 24,2.4. acc. mann. enk. λιθον = lithon (steen) van het zelfst. naamw. λιθος = lithos (steen). Taalgebruik in het NT. lithos (steen). Taalgebruik in de LXX. lithos (steen). Taalgebruik inLc: lithos (steen). Bijbel (81). OT (57). NT (24). Lc (5). (1) Lc 4,11. (2) Lc 19,44. (3) Lc 20,17. (4) Lc 20,18. (5) Lc 24,2. Een vorm van λιθος = lithos in de LXX (306),in het NT (58),in Lc in 13 verzen. (1) Lc 3,8. (2) Lc 4,3. (3) Lc 4,11. (4) Lc 11,11. (5) Lc 17,2. (6) Lc 19,40. (7) Lc 19,44. (8) Lc 20,17. (9) Lc 20,18. (10) Lc 21,5. (11) Lc 21,6. (12) Lc 22,41. (13) Lc 24,2. InLc: 7 vormen in 9 hoofdstukken en 13 verzen.
- Hebreeuws. אֶבֶן = ´èbhèn (steen). Taalgebruik in Tenakh. ´èbhèn (steen). Getalwaarde. aleph = 1,ben = 2,nun = 14 of 50 ; totaal. 17 OF 53 (priemgetal). Structuur. 1 - 2 - 5. De som van de elementen is telkens 8. Tenakh (67). Pentateuch (15). Eerdere Profeten (16). Latere Profeten (8). 12 Kleine Profeten (5). Geschriften (23).
- Lat. lapis. Ned. steen. E. stone. D. Stein. Fr. pierre.

Lc 24,2.3. - 4. Een vorm van het zelfst. naamw. λιθος = lithos (steen) met het bepaald lidw. komt overeen met הָאֶבֶן = hâ´èbhèn (de steen) < prefix bepaald lidw. ha + zelfst. naamw. אֶבֶן = ´èbhèn (steen). Taalgebruik in Tenakh. ´èbhèn (steen). Getalwaarde. aleph = 1,ben = 2,nun = 14 of 50 ; totaal. 17 OF 53 (priemgetal). Structuur. 1 - 2 - 5. De som van de elementen is telkens 8. Tenakh (19). (1) Gn 28,18. (2) Gn 29,3 (2X). (3) Gn 29,8. (4) Gn 29,10. (5) Ex 24,12. (6) Ex 28,10. (7) Joz 24,27. (8) 1 S 4,1. (9) 1 S 6,15. (10) 1 S 17,49. (11) 1 S 20,19. (12) 2 S 20,8. (13) 2 K 12,13. (14) Jr 3,9. (15) Ez 11,19. (16) Ez 36,26. (17) Zach 3,9. (18) Zach 4,7. (19) Zach 4,10.
- τον λιθον = ton lithon (de steen). NT (10). (1) Mt 21,44. (2) Mt 27,66. (3) Mt 28,2. (4) Mc 16,3. (5) Lc 20,18. (6) Lc 24,2. (7) Joh 8,7. (8) Joh 11,39. (9) Joh 11,41. (10) Joh 20,1.
- In Lc 24,2 is τον λιθον = ton lithon (de steen) lijdend voorwerp. Dat komt overeen met אֶת הָאֶבֶן = ´èth hâ´èbhèn (de steen). Tenakh (8). (1) Gn 28,18. (2) Gn 29,3 (2X). (3) Gn 29,8. (4) Gn 29,10. (5) Jr 3,9. (6) Ez 36,26. (7) Zach 4,7. (8) Zach 4,10.

Lc 24,2.5. pass. part. perf. acc. mann. enk. αποκεκυλισμενον = apokekulismenon (weggerold) van het werkw. αποκυλιω = apokuliô (wegrollen) . Zie het werkw. κυλιω = kuliô (rollen, wentelen). Taalgebruik in de Bijbel. kuliô (rollen). Bijbel (1). Lc 24,2. Een vorm van αποκυλιω = apokuliô (wegrollen) in de LXX (4). (1) Gn 29,3. (2) Gn 29,8. (3) Gn 29,10. (4) Jdt 13,9,in het NT (4).
(1) Mt 28,2. act. ind. aor. 3de pers. enk. απεκυλισεν = apekulisen (hij rolde weg).
(2) Mc 16,3. act. ind. fut. 3de pers. enk. αποκυλισει = apokulisei (hij zal wegrollen).
(3) Mc 16,4. pass. ind. perf. 3de pers. enk. αποκεκυλισται = apokekulistai (hij is weggerold).
(4) Lc 24,2. pass. ind. perf. 3de pers. enk. αποκεκυλισμενον = apokekulismenon (weggerold).
- Hebreeuws. גָלַל = gâlal (rollen, wentelen). Taalgebruik. gâlal (rollen, wentelen). Getalwaarde. gimel = 3,lamed = 12 of 30 ; totaal. 27 (3³) OF 63 (3² X 7). Structuur. 3 - 3 - 3. De som van de elementen is telkens 9.
- Lat. revolvere. Ned. wegrollen, wegwentelen. Fr. rouler. E. to roll away. D. walzen. Arabisch. لَفَّ = laffa (rollen). Taakgebruik in de Qoran. laffa (rollen).
- Zie Gn 29,1-11. In dit verhaal geeft Jakob de kudde van Rachel,de dochter van Laban,te drinken.
- Het prefix voorzetsel απο = apo van het werkw. versterkt de bepaling die begint met het voorzetsel απο = apo.

Lc 24,2.6. απο = apo (af, van-weg) ; afkorτing απ' = ap' en αφ' = af'. Taalgebruik in het NT. apo (af,van-weg). Taalgebruik in de LXX. apo (af,van-weg). Taalgebruik inLc: apo (af,van-weg).

  bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
apo (af, van-weg)   2984 2544 440 82 33 73 19 93 115 25 188  207 
ap'  567  445  122  22  12  32  15  12  26  66  81 
af'  183  141  42    19  10  16 
totaal   3734 3130  604  105  45  114  40  111 160  29   264 304 

Lc (73 + 32 + 9 = 114). Lc (4 + 4 = 8). απο = apo (4). (1) Lc 24,2. (2) Lc 24,9. (3) Lc 24,13. (4) Lc 24,27. (5) Lc 24,41. (6) Lc 24,47. απ' = ap'. Lc (32). Lc 24 (2). (1) Lc 24,31. (2) Lc 24,51. αφ' = af'. Lc (9). Lc 24 (1) Lc 24,21.

Lc 24,2.7. bep. lidw. gen. mann. en onz. enk. tou van het bep. lidw. ho - hè - to (de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Taalgebruik inLc: bepaald lidwoord. Gr. to..,tè... N.. de. E.. the. D. der,die,das enz. Fr. le,la enz. (< lat. aanwijz. voornaamw. il-lum,il-lam). Lc (272). Lc 24 (11). (1) Lc 24,2. (2) Lc 24,3. (3) Lc 24,7. (4) Lc 24,9. (5) Lc 24,16. (6) Lc 24,19. (7) Lc 24,25. (8) Lc 24,29. (9) Lc 24,35. (10) Lc 24,45. (11) Lc 24,49.

Lc 24,2.8. gen. onz. enk. μνημειου = mnèmeiou van het zelfst. naamw. μνημειον = mnèmeion (monument, gedenkteken, graf). Taalgebruik in het NT. mnèmeion (monument, gedenkteken, graf). Taalgebruik in de LXX. mnèmeion (monument, gedenkteken, graf). Taalgebruik inLc: mnèmeion (monument, gedenkteken, graf). Bijbel (14). (1) Gn 23,9. (2) Gn 35,20. (3) Gn 49,30. (4) Gn 50,13. (5) Mt 27,60. (6) Mt 28,8. (7) Mc 15,46. (8) Mc 16,3. (9) Mc 16,8. (10) Lc 24,2. (11) Lc 24,9. (12) Joh 12,17. (13) Joh 20,1. (14) Joh 20,2. Een vorm van μνημειον = mnèmeion (monument, gedenkteken, graf) in de LXX (16),in het NT (37),in Lc in 8 verzen. (1) Lc 11,44. (2) Lc 11,47.  (3) Lc 23,55.  (4) Lc 24,2. (5) Lc 24,9.  (6) Lc 24,12. (7) Lc 24,22. (8) Lc 24,24. InLc: 3 vormen van μνημειον = mnèmeion (monument, gedenkteken, graf) in 3 hoofdstukken en in 8 verzen. Een laatste rustplaats kan op verschillende wijzen worden gemaakt,die als een zichtbaar teken aan de overledene doet denken. Een graf is de rustplaats van de overledene,het 'grafmonument' een gedenkteken voor de overlevenden. In het Grieks. ταφος = tafos (graf) van het werkw. θαπτω = thaptô (begraven). Taalgebruik in het NT. thaptô (begraven). Taalgebruik in de LXX. thaptô (begraven). Een vorm van ταφος = tafos (graf) in de LXX (64),in het NT (7).

      1.  2.  3.  
  mnèmeion    Lc 11 Lc 23 Lc 24
1.  nom. + acc. onz. enk. mnèmeion     (1) Lc 23,55.   (2) Lc 24,12. (3) Lc 24,22. (4) Lc 24,24.  
2.  gen. onz. enk. mnèmeiou     (1) Lc 24,2. (2) Lc 24,9.  
3.   nom. + acc. onz. mv. mnèmeia  (1) Lc 11,44. (2) Lc 11,47.      
  Totaal  5

- Hebreeuws. NBS + UBS. הַקֶּבֶר= haqqèbhèr (het graf, de begraafplaats) < bepaald lidw. + קֶבֶר = qèbhèr (graf, begraafplaats). Zie het werkw. קָבַר = qâbhar (begraven). Taalgebruik in Tenakh. qâbhar (begraven). Getalwaarde. qoph = 19 of 100,beth = 2,resj = 20 of 200 ; totaal. 41 OF 302 (2 X 151). Structuur. 1 - 2 - 2. Niet in Tenakh. Een vorm van q-b-r in Tenakh (22).
- Het Ned. graf en het D. Grab lijken verwantschap te vertonen met het Hebreeuwse qèbhèr,het Arameese qèbhèr / qibërâ´ en het Arabische qabr ; evenwel met omkering van de letters b en r.
- Latijn. monumentum (moment, gedenkteken). Bijbel (27). (1) Ex 12,14. (2) Ex 13,9. (3) Ex 17,14. (4) Ex 30,16. (5) Ex 39,7. (6) Lv 5,12. (7) Lv 6,8. (8) Lv 24,7. (9) Nu 31,54. (10) Joz 4,7. (11) 2 S 18,18. (12) Mc 16,2. (13) Lc 23,55. (14) Lc 24,1. (15) Lc 24,12. (16) Lc 24,22. (17) Lc 24,24. (18) Joh 11,31. (19) Joh 11,38. (20) Joh 19,41. (21) Joh 19,42. (22) Joh 20,1. (23) Joh 20,3. (24) Joh 20,4. (25) Joh 20,6. (26) Joh 20,8. (27) Joh 20,11.
- Het Latijnse monumentum lijkt verwantschap te hebben met het Griekse μνημειον = mnèmeion. m-n-m-n. In geval van een 'graf' spreken we van een grafmomunemt.
- Het Latijnse monumentum is soms de vertaling van het Hebreeuwse זִכָּרוֹן = zikkârôn (gedachtenis, gedenkteken). Zie het werkw. זָכַר = zâkhar (gedenken, zich herinneren). Taalgebruik in Tenakh. zâkhar (gedenken). Tenakh (9). (1) Ex 17,14. (2) Ex 39,7. (3) Lv 23,24. (4) Nu 5,15. (5) Nu 17,5. (6) Nu 31,54. (7) Mal 3,16. (8) Pr 1,11. (9) Pr 2,16.
- Ned. graf (< graven). D. Grab. Fr. tombeau (< Lat. tumba < tumulus. heuvel ; Gr. τυμβος = tumbos). E. sepulchre (< Lat. sepulchrum < sepelire,sepultum,ensevelir = in een lijkwade wikkelen, bedelven, begraven). Aramees. קֶבֶר / קִבְרָא = qèbhèr / qibërâ´. Arabisch. قَبْر = qabr (graf). Taalgebruik in de Qoran. qabr (graf).

7. - 8. του μνημειου = tou mnèmeiou. NT (10/10). (1) Mt 27,60. (2) Mt 28,8. (3) Mc 15,46. (4) Mc 16,3. (5) Mc 16,8. (6) Lc 24,2. (7) Lc 24,9. (8) Joh 12,17. (9) Joh 20,1. (10) Joh 20,2.

Lc 24,2.6. - 8. απο του μνημειου = apo tou mnèmeiou (weg van het aandenken). NT (4). Mt (1). Mt 28,8. Mc (1). Mc 16,8. Lc (2). (1) Lc 24,2. (2) Lc 24,9.

Lc 24,3 - Lc 24,3. 351. Vrouwen als getuigen van Jezus'verrijzenis. Mc 16,1-8 - Mt 28,1-10 - Lc 23,56b-24,12 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 24,1 - Lc 24,2 - Lc 24,3 - Lc 24,4 - Lc 24,5 - Lc 24,6 - Lc 24,7 - Lc 24,8 - Lc 24,9 - Lc 24,10 - Lc 24,11 - Lc 24,12 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis Pasen. Nachtwake C   Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
24:3 eiselthousai de ouch euron to sôma tou kuriou ièsou 3 et ingressae non invenerunt corpus Domini Iesu  Toen ze echter binnengegaan waren, vonden ze het lichaam van de Heer Jezus niet. gingen er binnen maar vonden er het lichaam van de Heer Jezus niet.   [3] en gingen naar binnen, maar vonden er het lichaam van de Heer* Jezus niet.   [3] en toen ze naar binnen gingen, vonden ze het lichaam van de Heer Jezus niet.   3 en als ze er binnengaan vinden ze het lichaam van de Heer Jezus niet  3. mais, étant entrées, elles ne trouvèrent pas le corps du Seigneur Jésus. 

Statenvertaling.. 3 En ingegaan zijnde, vonden zij het lichaam van den Heere Jezus niet.
King James Bible. [3] And they entered in, and found not the body of the Lord Jesus.
Luther-Bibel. 3 und gingen hinein und fanden den Leib des Herrn Jesus nicht.

Tekstuitleg van Lc 24,3. Het vers Lc 24,3 telt 9 (3²) woorden en 42 (2 X 3 X 7) letters. De getalwaarde van Lc 24,3 is 6535 (5 X 1307).

Lc 24,3.1. part. aor. nom. vr. mv. εισελθουσαι = eiselthousai (binnengegaan) van het werkw. εισερχομαι = eiserchomai (binnengaan). Taalgebruik in het NT. eiserchomai (binnengaan). Taalgebruik in de LXX. eiserchomai (binnengaan). Taalgebruik in Mc. eiserchomai (binnengaan). Taalgebruik inLc: eiserchomai (binnengaan). Bijbel (4). (1) Gn 46,26. (2) Gn 46,27. (3) Mc 16,5. (4) Lc 24,3. Een vorm van εισερχομαι = eiserchomai in de LXX (700),in het NT (192),in Mc (30),in Lc (50). Een vorm van εισερχομαι = eiserchomai (binnengaan) in Lc in 47 verzen,in Lc 24 in 3 verzen. (1) Lc 24,3. (2) Lc 24,26.  (3) Lc 24,29.  InLc: 16 vormen in 17 hoofdstukken en in 47 verzen.

      1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12. 13. 14. 15. 16. 17.
      Lc 1 Lc 4 Lc 6 Lc 7 Lc 8 Lc 9 Lc 10 Lc 11 Lc 13 Lc 14 Lc 15 Lc 17 Lc 18 Lc 19 Lc 21 Lc 22 Lc 24
1. eiserchesthôsan                               (1) Lc 21,21.      
2. conj. praes. 2de pers. mv. eiserchèsthe             (1) Lc 10,8.                      
3. part. praes. gen. mann. + onz. enk.  eiserchomenou                       (1) Lc 17,12.            
4. part. praes. acc. mann. mv. eiserchomenous                (1) Lc 11,52.                    
5. ind. aor. 3de pers. enk. eisèlthen  12 (1) Lc 1,40.   (2) Lc 4,16. (3) Lc 4,38.   (4) Lc 6,4.   (5) Lc 7,1.   (6) Lc 8,30.   (7) Lc 9,46 (8) Lc 10,38.           (9) Lc 17,27.     (10) Lc 19,7.     (11) Lc 22,3.   (12) Lc 24,29.  
6. ind. aor. 2de pers. mv. eisèlthate                 (1) Lc 11,52.                    
7. ind. aor. 3de pers. mv. eisèlthon        (1) Lc 7,44. (2) Lc 7,45.   (3) Lc 8,33.   (4) Lc 9,52.                        
8. inf. aor. eiselthein  11      (1) Lc 6,6   (2) Lc 8,32. (3) Lc 8,41. (4) Lc 8,51.   (5) Lc 9,34.       (6) Lc 13,24.   (7) Lc 14,23.   (8) Lc 15,28.     (9) Lc 18,25.       (10) Lc 22,40.   (11) Lc 24,26.  
9. conj. aor. 3de pers. enk. eiselthè(i)                         (1) Lc 18,17.          
10. conj. aor. 2de pers. enk. eiselthè(i)s         (1) Lc 7,6.                            
11. conj. aor. 2de pers. mv. eiselthète             (1) Lc 9,4.   (2) Lc 10,5. (3) Lc 10,10.                   (4) Lc 22,46.    
12. part. aor. nom. mann. enk. eiselthôn  6 (1) Lc 1,9. (2) Lc 1,28.       (3) Lc 7,36.         (4) Lc 11,37.             (5) Lc 19,1. (6) Lc 19,45      
13. part. aor. dat. mann. enk. eiselthonti                         (1) Lc 17,7.            
14. part. aor. acc. mann. enk. eiselthonta                (1) Lc 11,26.                    
15. part. aor. nom. vr. mv. eiselthousai                                  (1) Lc 24,3.
16. part. aor.  gen. mann. mv. eiselthontôn                               (1) Lc 22,10.    
    47

- prefix verbindingswoord wa (consecutivum) + act. ind. imperf. 3de pers. vr. mv. וָתָּבֹאנָה = waththâbho´nâh (en zij gingen) van het werkw. בָּא = bâ´ (gaan, komen). Taalgebruik in Tenakh. bâ´ (gaan, komen). Getalwaarde. beth = 2,aleph = 1 ; totaal. 3. Structuur. 2 - 1. Spiegelbeeld van het woord אַב = ´ab (vader). De som van de elementen is telkens 3. Tenakh (4). (1) Gn 41,21. (2) Ex 2,16. (3) Ex 2,18. (4) Js 48,3.
- Lat. intro-ire (binnengaan). F. entrer. E. to enter. Ned. binnengaan. D. eingehen.

Lc 24,3.2. δε = de (echter),afkorting δ' = d'. Taalgebruik in het NT. de (echter). Taalgebruik in de LXX. de (echter). Taalgebruik inLc: de (echter). Partikel. Het staat steeds als tweede woord in de zin. Het kan een lichte tegenstelling aanduiden. Om een verandering van personage of situatie in de zin aan te duiden. Lc (478 + 5 = 483). In twintig verzen in Lc 24. In zes verzen in Lc 23,56b-24,12. (1) Lc 24,1. (2) Lc 24,2. (3) Lc 24,3. (4) Lc 24,5. (5) Lc 24,10. (6) Lc 24,12. Hetzelfde onderwerp als in Lc 24,1. De vrouwen hadden wellicht niet verwacht dat de steen zou weggerold zijn. Er is dus een bepaalde tegenstelling,vandaar de (echter).

de (echter)   bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
de  6210 3754 2456 421 149 478 203 490 708 7 1048  1251 
d'  73 50  23  12      19  20 
Totaal 6283 3804 2479 433 151 483 204 490 711 7 1067 1271

de (echter)   Lc 1 Lc 2 Lc 3 Lc 4 Lc 5 Lc 6 Lc 7 Lc 8 Lc 9 Lc 10 Lc 11 Lc 12 Lc 13 Lc 14 Lc 15 Lc 16 Lc 17 Lc 18 Lc 19 Lc 20 Lc 21 Lc 22 Lc 23 Lc 24
de (478) 17  11  13  18  15  23  37  36  21  22  26  13  16  15  11  26  16  22  14  35  34  20 
d' (5)                                        
483 17  11  13  18  15  23  37  37  23  22  26  13  16  15  12  26  16  23  14  35  34  20 
1151 verzen  Lc 1 Lc 2 Lc 3 Lc 4 Lc 5 Lc 6 Lc 7 Lc 8 Lc 9 Lc 10 Lc 11 Lc 12 Lc 13 Lc 14 Lc 15 Lc 16 Lc 17 Lc 18 Lc 19 Lc 20 Lc 21 Lc 22 Lc 23 Lc 24
  80  52  38  44  39  49  50  56  62  42  54  59  35  35  32  31  37  43  48  47  38  71  56  53 

Lc 24,3.3. ου - ουκ - ουχ = ou - ouk - ouch (niet) OF betrekk. voornaamw. gen. mann. en onz. enk (οὑ = hou). Taalgebruik in het NT. ou - ouk - ouch (niet). Taalgebruik in de LXX. ou - ouk - ouch (niet). Lc (84 + 92 + 7 = 183). Lc 1 (2 + 5 = 7). ου = ou. Lc (84). Lc 24 (3). (1) Lc 24,21. (2) Lc 24,28. (3) Lc 24,49. ουκ = ouk. Lc (92). Lc (4). (1) Lc 24,6. (2) Lc 24,18. (3) Lc 24,24. (4) Lc 24,39. ουχ = ouch. Lc 24 (1) Lc 24,3.

ou (niet)  bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
ou   3068  2321  747  97  42  84  113  68  313  30  223  336 
ouk  3499  2752  747  93  66  92  137  56  274  29  251  388 
ouch  452  351  101  20  49  20  40 
Totaal  7019 5424 1595 197 114 183 270 132 636 63 494 764

ou (niet)  Lc 1 Lc 2 Lc 3 Lc 4 Lc 5 Lc 6 Lc 7 Lc 8 Lc 9 Lc 10 Lc 11 Lc 12 Lc 13 Lc 14 Lc 15 Lc 16 Lc 17 Lc 18 Lc 19 Lc 20 Lc 21 Lc 22 Lc 23 Lc 24
ou  / 84 2 1 2 4 2 6 4 5 2 3 5 7 5 5 4 2 1 3 1 3 6 6 2 3
ouk / 92 5 4 1 4 1 4 4 6 6 2 3 9 6 5 1 4 2 4 5 3 2 4 3 4
ouch / 7                     1   2       1   1     1   1
Totaal  / 183 7 5 3 8 3 10 8 11 10 5 9 16 13 10 5 6 4 7 7 6 8 11 5 8

- Hebreeuws. לֹא = lo´(niet). Taalgebruik in Tenakh. lo´(niet). Getalwaarde. lamed = 12 of 30,aleph = 1 ; totaal. 13 of 31 (elkaars spiegelbeeld). De getalwaarde van לֹא = lo´ is de helft van de getalwaarde van de schrijfwijze van aleph ; 13 - 26 of een verhouding van 1 - 2. Tenakh (2767). Pentateuch (801). Eerdere Profeten (456). Latere Profeten (611). 12 Kleine Profeten (150). Geschriften (749). Structuur. 3 - 1. De som van de elementen is telkens 4.
- Fr. ne... pas. E. not. D. nicht.

Lc 24,3.4. act. ind. aor. 1ste pers. enk. of 3de pers. mv. εὑρον = heuron (ik vond of zij vonden) van het werkw. εὑρισκω = heuriskô (vinden). Taalgebruik in het NT. heuriskô (vinden). Taalgebruik in de Septuaginta. heuriskô (vinden). Taalgebruik inLc: heuriskô (vinden). Taalgebruik in Hnd. heuriskô (vinden). Pentateuch (9). (1) Gn 11,2. (2) Gn 18,3. (3) Gn 26,19. (4) Gn 30,27. (5) Gn 33,15. (6) Gn 38,22. (7) Gn 50,4. (8) Ex 16,27. (9) Nu 15,32. NT (32). Mt (4). (1) Mt 8,10. (2) Mt 22,10. (3) Mt 26,60. (4) Mt 27,32. Mc (3). (1) Mc 1,37. (2) Mc 11,4. (3) Mc 14,16. Lc (14). (1) Lc 2,46. (2) Lc 7,9. (3) Lc 7,10. (4) Lc 8,35. (5) Lc 15,6. (6) Lc 15,9. (7) Lc 19,32. (8) Lc 22,13. (9) Lc 23,13. (10) Lc 23,22. (11) Lc 24,2. (12) Lc 24,3. (13) Lc 24,24. (14) Lc 24,33. Een vorm van εὑρισκω = heuriskô (vinden) in de LXX (613),in het NT (176),in Lc (45). InLc: 17 vormen in 18 / 24 hoofdstukken en 45 verzen. In Hnd. X vormen in 17 hoofdstukken en 33 verzen. In de LXX kan een vorm van εὑρισκω = heuriskô (vinden) de vertaling van 20 verschillende Hebreeuwse (werk)woorden zijn.

  heuriskô  bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
  act. ind. aor. 3de pers. mv. heuron   92  60  32  14    11      21  21     

      1.  2.  3.  4.  5.  6.  7.  8.  9.  10.  11.  12.  13.  14.  15.  16.  17.  18. 
  heuriskô    Lc 1 Lc 2 Lc 4 Lc 5 Lc 6 Lc 7 Lc 8 Lc 9 Lc 11 Lc 12 Lc 13 Lc 15 Lc 17 Lc 18 Lc 19 Lc 22 Lc 23 Lc 24
1.  act. ind. praes. 3de pers. enk. heuriskei                   (1) Lc 11,10. (2) Lc 11,25.                    
2.  act. ind. praes. 1ste pers. enk. heuriskô                       (1) Lc 13,7.             (2) Lc 23,4.    
3.  act. ind. imperf. 3de pers. mv. heuriskon                  (1) Lc 11,24.             (2) Lc 19,48.        
4.  act. ind. fut. 3de pers. enk. heurèsei                     (1) Lc 12,37. (2) Lc 12,43.         (3) Lc 18,8.          
5.  act. ind. fut. 2de pers. mv. heurèsete    (1) Lc 2,12.               (2) Lc 11,9.             (3) Lc 19,30.        
6.  act. ind. aor. 3de pers. enk. heuren      (1) Lc 4,17.                 (2) Lc 13,6.           (3) Lc 22,45.      
7.  act. ind. aor. 2de pers. enk. heures   Lc (1) Lc 1,30.                                  
8.  act. ind. aor. 1ste pers. enk. of 3de pers. mv. heuron   14    (1) Lc 2,46.       (2) Lc 7,9. (3) Lc 7,10. (4) Lc 8,35.         (5) Lc 15,6. (6) Lc 15,9     (7) Lc 19,32. (8) Lc 22,13. (9) Lc 23,13. (10) Lc 23,22. (11) Lc 24,2. (12) Lc 24,3. (13) Lc 24,24. (14) Lc 24,33.        
9.  act. ind. aor. 1ste pers. mv. heuramen                                 (1) Lc 23,2  
10.  act. conj. aor. 3de pers. enk. heurè(i)                     (1) Lc 12,38.     (2) Lc 15,4. (3) Lc 15,8            
11.  act. conj. aor. 3de pers.mv. heurôsin           (1) Lc 6,7.     (2) Lc 9,12. () Lc 11,54.                    
12.  act. part. aor. nom. mann. enk. heurôn                       (1) Lc 15,5            
13.  act. part. aor. nom. vr. enk. heurousa                         (1) (6) Lc 15,9.               
14.  act. part. aor. nom. mann. mv. heurontes    (1) Lc 2,45   (2) Lc 5,19.                              
15.  act. part. aor. nom. vr. mv. heurousai                                    (1) Lc 24,23.  
16.  pass. ind. aor. 3de pers. enk. heurethè  3               (1) Lc 9,36.         (2) Lc 15,24. (3) Lc 15,32.              
17.  pass. ind. aor. 3de pers. mv. heurethèsan                         (1) Lc 17,18.          
    45  5   3  

- Verder bekijken Ex 33,17. want jij hebt genade gevonden.
- Hebreeuws. act. qal perf. 3de pers. mann. mv. מָצָאוּ / מָצְאוּ = mâtsâ´û / mâtsë´û (zij vonden) van het werkw. מָצָא = mâtsâ´ (vinden). Taalgebruik in Tenakh. mâtsâ´ (vinden). Getalwaarde. mem = 13 of 40,tsade = 18 of 90,aleph = 1 ; totaal. 32 ( 2² X 2³) of 131. Structuur. 4 - 9 - 1. De som van de elementen is telkens 5. Tenakh (10). (1) Ex 15,22. (2) Ex 16,27. (3) Joz 2,22. (4) Re 21,14. (5) 1 S 9,4. (6) 2 S 17,20. (7) 2 K 9,35. (8) Ps 76,6. (9) Neh 5,8. (10) Ps 107,4.
- וַיִּמְצְאוּ = wajjimëtsë´û (en zij vonden) < prefix verbindingswoord wa (consecuitivum) + act. qal imperef. 3de pers. mann. mv. van het werkw. מָצָא = mâtsâ´ (vinden). Taalgebruik in Tenakh. mâtsâ´ (vinden). Getalwaarde. mem = 13 of 40,tsade = 18 of 90,aleph = 1 ; totaal. 32 ( 2² X 2³) of 131. Structuur. 4 - 9 - 1. De som van de elementen is telkens 5. Tenakh (13). (1) Gn 11,2. (2) Gn 26,19. (3) Nu 15,32. (4) Re 1,5. (5) Re 21,12. (6) 1 S 30,11. (7) 1 S 31,8. (8) 1 K 1,3. (9) Jr 41,12. (10) Neh 8,14. (11) 1 Kr 4,40. (12) 1 Kr 10,8. (13) 2 Kr 20,25.
- Lat. invenire. Fr. trouver. Du latin populaire *tropare (« composer, inventer un air » d’où « composer un poème », puis « inventer, découvrir »), dérivé de tropus (« figure de rhétorique » ? voir trope). Website. http://fr.wiktionary.org/wiki/trouver. Ned. vinden. D. finden. E. to find.
- Meer dan de andere evangelisten gebruikt Lucas het werkw. εὑρισκω = heuriskô (vinden).

Lc 24,3.3. - 4. ουχ εὑρον = ouch heuron (zij vonden niet). NT (3). (1) Mt 26,60. (2) Lc 24,3. (3) Hnd 5,22.
- μη εὑροντες = mè heurontes (niet gevonden). (1) Lc 2,45. (2) Lc 5,19. (3) Hnd 17,6.
- μη εὑρουσαι = mè heurousai (niet gevonden). Lc 24,23.
- μη = mè (niet) + een vorm van het werkw. εὑρισκω = heuriskô (vinden). Lc (4). (1) Lc 2,45. (2) Lc 5,19. (3) Lc 11,24. (4) Lc 24,23. ουχ = ouch (niet) + een vorm van het werkw. εὑρισκω = heuriskô (vinden). Lc (5). (1) Lc 13,6. (2) Lc 13,7. (3) Lc 17,18. (4) Lc 19,48. (5) Lc 24,3.

Lc 24,3.5. bepaald lidw. nom. + acc. onz. enk. to. Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Taalgebruik inLc: bepaald lidwoord. Gr. to..,tè... N.. de. E.. the. D. der,die,das enz. Fr. le,la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum,il-lam).
Lc (181). Lc 24 (6). (1) Lc 24,1. (2) Lc 24,3. (3) Lc 24,12. (4) Lc 24,22. (5) Lc 24,23. (6) Lc 24,24.

Lc 24,3.6. nom. + acc. onz. enk. σωμα = sôma (lichaam). Taalgebruik in het NT. sôma (lichaam). Taalgebruik in de Septuaginta. sôma (lichaam). Taalgebruik inLc: sôma (lichaam). Taalgebruik in Hnd. sôma (lichaam). Bijbel (118). OT (55). NT (63). Lc (10). (1) Lc 11,34. (2) Lc 11,36. (3) Lc 12,4. (4) Lc 12,23. (5) Lc 17,37. (6) Lc 22,19. (7) Lc 23,52. (8) Lc 23,55. (9) Lc 24,3. (10) Lc 24,23. Een vorm van σωμα = sôma (lichaam) in de LXX (136),in het NT (142),in Lc (11). (1) Lc 11,34. (2) Lc 11,36. (3) Lc 12,4. (4) Lc 12,22. (5) Lc 12,23. (6) Lc 17,37. (7) Lc 22,19. (8) Lc 23,52. (9) Lc 23,55. (10) Lc 24,3. (11) Lc 24,23. InLc: 3 vormen in 6 hoofdstukken en 11 verzen. InLc: 3 vormen in 6 / 24 hoofdstukken en 11 verzen. In Hnd. 1 vorm in 1 vers in 1 / 28 hoofdstukken.

      1.  2.  3.  4.  5.  6. 
    Lc  Lc 11 Lc 12 Lc 17 Lc 22 Lc 23 Lc 24
1.  nom. + acc. onz. enk. sôma   10  (1) Lc 11,34.  (2) Lc 11,36 (3) Lc 12,4.  (4) Lc 12,23 (5) Lc 17,37   (6) Lc 22,19. (7) Lc 23,52.  (8) Lc 23,55 (9) Lc 24,3.  (10) Lc 24,23.
2.  gen. onz. enk. sômatos   (1) Lc 11,34.            
3.   dat. onz. enk. sômati     (1) Lc 12,22.          
  Totaal   '11' 

- Hebreeuws. בָּשָׂר = bâshâr (vlees, lichaam). Taalgebruik in Tenakh. bâshâr (vlees, lichaam). Getalwaarde. beth = 2,shin = 21 of 300,resj = 20 of 200 ; totaal. 43 (17 + 26) OF 502 (2 X 251). Structuur. 2 - 3 - 2. De som van de elementen is telkens 7. Tenakh (66).
- Lat. corpus. Fr. corps. Ned. lichaam. D. Leib. E. body. Arabisch. بَدَن = badan (lichaam). Taalgebruik in de Qoran. badan (lichaam).

4. - 5. το σωμα = to sôma (het lichaam). NT (53). Lc (10/10),zie hoger.

Lc 24,3.4. - 6. Een vorm van hert werkw. εὑρισκω = heuriskô (vinden) en het zelfst. naamw. σωμα = tsôma (lichaam) in Lc (2). (1) Lc 24,3. ouch heuron to sôma tou kuriou ièsou (zij vonden niet het lichaam van de Heer Jezus). (2) Lc 24,23. mè heurousai to sôma autou (niet gevonden zijn lichaam).

Lc 24,3.7. bep. lidw. gen. mann. en onz. enk. tou van het bepaald lidw. ho - hè - to (de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Taalgebruik inLc: bepaald lidwoord. Gr. to..,tè... N.. de. E.. the. D. der,die,das enz. Fr. le,la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum,il-lam).
Lc (272). Lc 24 (11). (1) Lc 24,2. (2) Lc 24,3. (3) Lc 24,7. (4) Lc 24,9. (5) Lc 24,16. (6) Lc 24,19. (7) Lc 24,25. (8) Lc 24,29. (9) Lc 24,35. (10) Lc 24,45. (11) Lc 24,49.

4. - 6. το σωμα του = to sôma tou (het lichaam van). NT (11). (1) Mt 6,25. (2) Mt 27,58. (3) Mc 15,43. (4) Lc 12,23. (5) Lc 23,52. (6) Lc 24,3. (7) Joh 19,38. (8). (9). (10). (11).

Lc 24,3.8. gen. mann. enk. kuriou (van de heer) van het zelfst. naamw. kurios (heer). Taalgebruik in het NT: kurios (heer). Taalgebruik inLc: kurios (heer). Hebr. JHWH of ´ädonaj. Lat. dominus. Lc (26). Lc 24 (1) Lc 24,3. Een vorm van kurios (heer) in Lc (99),in Lc 24 in 2 verzen. (1) Lc 24,3. (2) Lc 24,34. InLc: een vorm van kurios (heer) in het enkelv. in 5 vormen,in 20 hoofdstukken en in 99 verzen.

Lc 24,3.9. voc. + gen. + dat. mann. enk. Ièsou (Jezus) van de eigennaam ièsous (Jezus). Taalgebruik in het NT: Ièsous (Jezus). Taalgebruik inLc: Ièsous (Jezus). Lc (18). (1) Lc 3,21. (2) Lc 3,29. (3) Lc 4,34. (4) Lc 5,8. (5) Lc 5,19. (6) Lc 6,11. (7) Lc 7,3. (8) Lc 8,28. (9) Lc 8,35. (10) Lc 8,41. (11) Lc 17,13. (12) Lc 18,38. (13) Lc 22,47. (14) Lc 23,26. (15) Lc 23,42. (16) Lc 23,52. (17) Lc 24,3. (18) Lc 24,19. Een vorm van Ièsous (Jezus) in Lc in 87 verzen,in Lc 24 (3). (1) Lc 24,3. (2) Lc 24,15. (3) Lc 24,19. InLc: 3 vormen in 19 hoofdstukken en in 87 verzen.

Lc 24,3.8. - 9. kuriou Ièsou (van de Heer Jezus). Slechts in één vers in de evangelies. Lc 24,3.

5. - 9. het lichaam van...
- Lc 23,52. to sôma tou ièsou = het lichaam van Jezus. - Lc 24,3. to sôma tou kuriou ièsou = het lichaam van de Heer Jezus.
- Lc 23,55 en Lc 24,23. to sôma autou = zijn lichaam.
In Lc 23,52 is er sprake over het gestorven lichaam van Jezus aan het kruis,in Lc 23,55 over het gestorven lichaam van Jezus dat in een graf wordt gelegd,in Lc 24,3 en Lc 24,23 over het verheerlijkte lichaam.

Lc 24,4 - Lc 24,4. 351. Vrouwen als getuigen van Jezus'verrijzenis. Mc 16,1-8 - Mt 28,1-10 - Lc 23,56b-24,12 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 24,1 - Lc 24,2 - Lc 24,3 - Lc 24,4 - Lc 24,5 - Lc 24,6 - Lc 24,7 - Lc 24,8 - Lc 24,9 - Lc 24,10 - Lc 24,11 - Lc 24,12 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis Pasen. Nachtwake C   Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
24:4 kai egeneto en tô aporeisthai autas peri toutou kai idou andres duo epestèsan autais en esthèti astraptousè  4 et factum est dum mente consternatae essent de isto ecce duo viri steterunt secus illas in veste fulgenti  4 En het gebeurde, terwijl ze hierover in verwarring raakten, en zie, twee mannen stonden plots bij hen in een bliksemwit kleed. Terwijl zij niet wisten wat daarvan te denken stonden er plotseling twee mannen voor hen in een stralend wit kleed.  [4] Ze wisten niet wat ze ervan moesten denken. Opeens stonden er twee mannen voor hen in stralend witte kleren.  [4] Hierdoor raakten ze helemaal van streek. Plotseling stonden er twee mannen in stralende gewaden bij hen.   . 4 En het geschiedt, als ze daarmee niet verder weten te gaan zie, daar staan twee mannen bij hen in blinkend gewaad;  4. Et il advint, comme elles en demeuraient perplexes, que deux hommes se tinrent devant elles, en habit éblouissant. 

Statenvertaling. 4 En het geschiedde, als zij daarover twijfelmoedig waren, zie, twee mannen stonden bij haar in blinkende klederen.
King James Bible. [4] And it came to pass, as they were much perplexed thereabout, behold, two men stood by them in shining garments:
Luther-Bibel. 4 Und als sie darüber bekümmert waren, siehe, da traten zu ihnen zwei Männer mit glänzenden Kleidern.

Tekstanalyse van Lc 24,4. Het vers Lc 24,4 telt 17 woorden en 97 letters. De getalwaarde van Lc 24,4 is 10486 ( 2 X 7² X 107).

Lc 24,4.1. kai (en). Taalgebruik. kai (en) in NT: Taalgebruik inLc: kai (en). Nevenschikkend voegwoord. Hebr.. waw (verbindingshaak). L.. et. Fr.. et. N.. en. E.. and. D. und. Lc (822 / 1151). Lc 24 (+ 45 / 53. - 8 / 53. (1) Lc 24,1. (2) Lc 24,2. (3) Lc 24,3. (4) Lc 24,6. (5) Lc 24,16. (6) Lc 24,42. (7) Lc 24,45. (8) Lc 24,48.)

Lc 24,4.2. ind. aor. 3de pers. enk. εγενετο = egeneto (het gebeurde) van het werkw. γινομαι = ginomai (worden, gebeuren). Taalgebruik in de LXX. ginomai (worden). Taalgebruik in het NT. ginomai (worden). Bijbel (925). OT (730). NT (195). Lc (69). Lc 24 (7). (1) Lc 24,4. (2) Lc 24,15. (3) Lc 24,19. (4) Lc 24,21. (5) Lc 24,30. (6) Lc 24,31. (7) Lc 24,51. Het duidt vaak een tijdsaanduiding aan (in die dagen, in de dagen van...). een gelijk-tijdigheid (terwijl hij het priesterschap uitoefende),een voor-tijdigheid of een na-tijdigheid. Soms heeft het ook de betekenis van zijn (er was eens... zoals vele verhalen bij ons beginnen). Een vorm van γινομαι = ginomai in de LXX (2174),in het NT (667),in Lc (129),in Lc 24 (12). (1) Lc 24,4. (2) Lc 24,5. (3) Lc 24,12. (4) Lc 24,15. (5) Lc 24,18. (6) Lc 24,19. (7) Lc 24,21. (8) Lc 24,22. (9) Lc 24,30. (10) Lc 24,31. (11) Lc 24,37. (12) Lc 24,51. InLc: X vormen in 24 / 24 hoofdstukken en in 129 verzen. Het is duidelijk dat Lucas in zijn evangelie en in Handelingen εγενετο = egeneto veelvuldig gebruikt in tegenstelling tot de andere evangelisten en de andere bijbelboeken van het NT.

ginomai (worden, gebeuren)  bijbel Tenach OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.   ev. 
aor. 3de pers. enk. egeneto  925  wajëhî. 784 730  195  13  17  69  16  53    17  99  115 
Totaal 2841   2174 667 75 55 129 51 124   38 259 310

egeneto (het gebeurde) Lc 1 Lc 2 Lc 3 Lc 4 Lc 5 Lc 6 Lc 7 Lc 8 Lc 9 Lc 10 Lc 11 Lc 12 Lc 13 Lc 14 Lc 15 Lc 16 Lc 17 Lc 18 Lc 19 Lc 20 Lc 21 Lc 22 Lc 23 Lc 24  
67 3      

- Hebreeuws. wë + act. qal imperf. 3de pers. mann. enk. וַיְהִי = wajëhî (en hij/het was) van het werkw. הָיָה = hâjâh (zijn). De getalwaarde van וַיְהי = wajëhî (en hij/het zal zijn/was) is 31. 31 is de getalwaarde van אֵל = ´el (God) ; aleph = 1,lamed = 12 of 30 ; totaal. 13 of 31 (elkaars spiegelbeeld).Taalgebruik in Tenakh. hâjâh (zijn). Getalwaarde. he = 5,jod = 10 ; totaal. 20 (2² X 5). Structuur. 5 - 1 - 5. De som van de elementen is telkens 2.Tenakh (784). Pentateuch (181). Eerdere Profeten (339). Latere Profeten (116). 12 Kleine Profeten (22). Geschriften (126). In de LXX wordt het Hebreeuwse werkw. הָיָה = hâjâh (zijn) vaak vertaald door het Griekse werkw. γινομαι = ginomai (worden, gebeuren)

eimi (zijn) bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
act. ind. pr. 3de pers. enk. estin  2371  1558  813  114  69  96  147  66  296  25  176 323    
Totaal 9397 6947 2450 288 192 361 442 560 496 111 841 1283    

- Lat. esse. D. sein. Fr. être. Ned. zijn. E. to be. OF ook. worden. Aramees. הֲוָא = häwâ´. Arabisch. هَؤَىَ = haw

1. - 2. εγενετο δε = egeneto de (het gebeurde echter). NT (40). Lc (20). (1) Lc 1,8. (2) Lc 2,1. (3) Lc 2,6. (4) Lc 3,21. (5) Lc 5,1. (6) Lc 6,1. (7) Lc 6,6. (8) Lc 6,12. (9) Lc 8,40. (10) Lc 9,28. (11) Lc 9,37. (12) Lc 9,51. (13) Lc 9,57. (14) Lc 10,38. (15) Lc 11,14. (16) Lc 11,27. (17) Lc 16,22. (18) Lc 18,35. (19) Lc 22,24. (20) Lc 22,44.
- και εγενετο = kai egeneto (en het gebeurde). NT (67). Lc (35). (1) Lc 1,23. (2) Lc 1,41. (3) Lc 1,59. (4) Lc 1,65. (5) Lc 2,15. (6) Lc 2,42. (7) Lc 2,46. (8) Lc 4,36. (9) Lc 5,12. (10) Lc 5,17. (11) Lc 6,13. (12) Lc 6,16. (13) Lc 6,49. (14) Lc 7,11. (15) Lc 8,1. (16) Lc 8,22. (17) Lc 8,24. (18) Lc 9,18. (19) Lc 9,29. (20) Lc 9,33. (21) Lc 11,1. (22) Lc 13,19. (23) Lc 14,1. (24) Lc 17,11. (25) Lc 17,14. (26) Lc 17,28. (27) Lc 19,15. (28) Lc 19,29. (29) Lc 20,1. (30) Lc 22,14. (31) Lc 22,66. (32) Lc 24,4. (33) Lc 24,15. (34) Lc 24,30. (35) Lc 24,51.
Dit is in totaal 55/69 wat Lc betreft en 55/107 wat het NT betreft. 14/69 is niet omgeven door δε = de OF και = kai.

Lc 24,4.3. εν = en (in, tijdens). Taalgebruik in het NT. en (in). Taalgebruik in de LXX: en (in). Taalgebruik inLc: en (in). Lc (288). Lc 24 (16). (1) Lc 24,4. (2) Lc 24,6. (3) Lc 24,13. (4) Lc 24,15. (5) Lc 24,18. (6) Lc 24,19. (7) Lc 24,27. (8) Lc 24,30. (9) Lc 24,32. (10) Lc 24,35. (11) Lc 24,36. (12) Lc 24,38. (13) Lc 24,44. (14) Lc 24,49. (15) Lc 24,51. (16) Lc 24,53.

en (in).   bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk synopt. ev.
  11097 8943 2154 247 119 288 182 226 966 126 654  836 

en (in)   Lc 1 Lc 2 Lc 3 Lc 4 Lc 5 Lc 6 Lc 7 Lc 8 Lc 9 Lc 10 Lc 11 Lc 12 Lc 13 Lc 14 Lc 15 Lc 16 Lc 17 Lc 18 Lc 19 Lc 20 Lc 21 Lc 22 Lc 23 Lc 24
288   25  23  10  18  10  12  12  13  14  12  17  13  11  11  13  12  16 

- Hebr. בְּ = bë. Fr. en. Ned. in. E. in. D. in. Fr. dans. Arabisch. فِي = fi (in). Taalgebruik in de Qoran. fi (in).

Lc 24,4.4. bep. lidw. dat. mann. + onz. enk. tô(i) van het bepaald lidwoord ho,hè,to (de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Taalgebruik inLc: bepaald lidwoord. Gr. to..,tè... N.. de. E.. the. D. der,die,das enz. Fr. le,la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum,il-lam). Lc (154). Lc 24 (7). (1) Lc 24,4. (2) Lc 24,15. (3) Lc 24,30. (4) Lc 24,44. (5) Lc 24,47. (6) Lc 24,51. (7) Lc 24,53.

3. - 4. εν τῳ = en tô(i). NT (423).

Lc 24,4.1. - 4. εγενετο δε εν τῳ = egeneto de en tô(i) = het gebeurde echter tijdens het... Lc (9). (1) Lc 1,8. (2) Lc 2,6. (3) Lc 3,21. (4) Lc 5,1. (5) Lc 8,40. (6) Lc 9,51. (7) Lc 10,38. (8) Lc 11,27. (9) Lc 18,35.
- και εγενετο εν τῳ = kai egeneto en tô(i) = en het gebeurde tijdens het... Lc (14). (1) Lc 5,12. (2) Lc 8,1. (3) Lc 9,18. (4) Lc 9,29. (5) Lc 9,33. (6) Lc 11,1. (7) Lc 14,1. (8) Lc 17,11. (9) Lc 17,14. (10) Lc 19,15. (11) Lc 24,4. (12) Lc 24,15. (13) Lc 24,30. (14) Lc 24,51.
De zinsconstructie van Lc 1,8 vinden we terug in Lc 24,4. Deze zinsconstructie staat opnieuw bij het begin van de verandering van begin- naar eindsituatie. Het staat dus aan een overgang. Opmerkelijk in beide verhalen is wel dat er daarna sprake is van "hemelse figuren".

Lc 24,4.5. pass. inf. praes. aporeisthai van het werkw. απορεω = aporeô (zonder doortocht, zonder uitweg zijn, in verlegenheid, in twijfel zijn). Taalgebruik in het NT: aporeô (zonder doortocht, zonder uitweg zijn). Taalgebruik inLc: aporeô (zonder doortocht, zonder uitweg zijn). Lc (1) Lc 24,4. Een vorm van απορεω = aporeô in de LXX (14),in het NT (6).

Lc 24,4.6. pers. voornaamw. acc. vr. mv. autas (hen) van het pers. voornaamw. autos. Taalgebruik in het NT: voornaamwoord autos. Taalgebruik in Lc.. voornaamwoord autos. Lc (3). (1) Lc 23,28. (2) Lc 24,4. (3) Lc 24,5.

Lc 24,4.7. peri (omwille van, over). Taalgebruik in NT: peri (over, rondom, omwille van). Taalgebruik inLc: peri (over, rondom, omwille van). Fr. pour,N. voor. Lc (43). Lc 24 (5). (1) Lc 24,4. (2) Lc 24,14. (3) Lc 24,19. (4) Lc 24,27. (5) Lc 24,44.

Lc 24,4.8. aanwijz. voornaamw. gen. mann. + onz. enk. toutou van het aanwijz. voornaamw. houtos (deze). Taalgebruik in het NT: houtos (deze). Taalgebruik inLc: houtos (deze). Lc (7). (1) Lc 2,17. (2) Lc 9,45. (3) Lc 13,16. (4) Lc 16,8. (5) Lc 20,34. (6) Lc 22,51. (7) Lc 22,4.

Lc 24,4.9. kai (en). Taalgebruik. kai (en) in NT: Taalgebruik inLc: kai (en). Nevenschikkend voegwoord. Hebr.. waw (verbindingshaak). L.. et. Fr.. et. N.. en. E.. and. D. und. Lc (822 / 1151). Lc 24 (+ 45 / 53. - 8 / 53. (1) Lc 24,1. (2) Lc 24,2. (3) Lc 24,3. (4) Lc 24,6. (5) Lc 24,16. (6) Lc 24,42. (7) Lc 24,45. (8) Lc 24,48.)

Lc 24,4.10. ιδου (= idou: zie). Taalgebruik in het NT. idou (zie). Taalgebruik inLc: idou (zie). Lc (55). Lc 24 (3). (1) Lc 24,4. (2) Lc 24,13. (3) Lc 24,49.

idou (zie)   bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
  1229  1037  192  59  55 23  19  25  121  125 

  Lc 1 Lc 2 Lc 3 Lc 4 Lc 5 Lc 6 Lc 7 Lc 8 Lc 9 Lc 10 Lc 11 Lc 12 Lc 13 Lc 14 Lc 15 Lc 16 Lc 17 Lc 18 Lc 19 Lc 20 Lc 21 Lc 22 Lc 23 Lc 24
55  0 0 2 1 5 1 3 3 0 6 1 1 0 2 2 3 0 0 5 4

- הֵן / הֶנֵּה (= hen / hinneh: zie). Taalgebruik in Tenakh. hen / hinneh (zie). Getalswaarde. he = 5, nun = 14 of 50; totaal: 19 OF 55 (5 X 11). Structuur. 5 - 5. De som van de elementen is telkens 1. Tenakh (495). Pentateuch (96). Eerdere Profeten (153). Latere Profeten (140). 12 Kleine Profeten (29). Geschriften (77).
- Lat. ecce. E. behold. D. Siehe. Fr. voici < vois ici.

Lc 24,4.9. - 10. και ιδου (= kai idou : en zie). NT (84). Lc (27 / 55). Lc 24 (3 / 3). (1) Lc 24,4. (2) Lc 24,13. (3) Lc 24,49.
- Hebreeuws. וְהִנֵּה (= wëhinnehen zie). Zie. הֵן / הִנֵּה (= hen / hinneh: zie). Taalgebruik in Tenakh. hen / hinneh (zie).

και ιδου = kai idou (en zie). NT (84). Lc (26). Lc 1 (3). (1) Lc 1,20. (2) Lc 1,31. (3) Lc 1,36. Lc 2 (1) Lc 2,25. Lc 24 (3 / 3). (1) Lc 24,4. (2) Lc 24,13. (3) Lc 24,49.

Lc 24,4.11. nom. + voc. mann. mv. ανδρες = andres van het zelfst. naamw. ανηρ = anèr (man). Taalgebruik in het NT. anèr (man). Taalgebruik in de LXX. anèr (man). Taalgebruik inLc: anèr (man). Taalgebruik in Hnd. anèr (man). Lc (8). (1) Lc 5,18. (2) Lc 7,20. (3) Lc 9,14. (4) Lc 9,30. (5) Lc 11,32. (6) Lc 17,12. (7) Lc 22,63. (8) Lc 24,4. Een vorm van ανηρ = anèr (man) in de LXX (1918),in het NT (216),in Lc (26),in Lc 24 (2). (8) Lc 24,4. (9) Lc 24,19.   InLc: 7 vormen van ανηρ = anèr (man) in 15 hoofdstukken en in 26 verzen. In Hnd. 9 vormen van ανηρ = anèr (man) in 26 hoofdstukken en in 99 verzen.

  anèr (man) bijbel  OT NT  Mt  Mc   Lc  Joh  Hnd  Br. Apk syn. ev.
6 nom. + voc. mann. mv. andres 394 331 63 4 1 8 1 44 5   13  14 

      1.  2.  3.  4.  5.  6.  7.  8.  9.  10.  11.  12.  13.  14.  15.  
  anèr (man) Lc  Lc 1 Lc 2 Lc 5 Lc 6 Lc 7 Lc 8 Lc 9 Lc 11 Lc 14 Lc 16 Lc 17 Lc 19 Lc 22 Lc 23 Lc 24
1. nom. mann. enk. anèr 9     (1) Lc 5,8. (2) Lc 5,12.     (3) Lc 8,27. (4) Lc 8,38. (5) Lc 8,41. (6) Lc 9,38.         (7) Lc 19,2.        (8) Lc 23,50. (9) Lc 24,19.  
2. gen.  mann. enk. andros 2   (1) Lc 2,36.                 (2) Lc 16,18.            
3. dat. mann. enk. andri 3 (1) Lc 1,27.       (2) Lc 6,8.                 (3) Lc 19,7.        
4. acc. mann. enk. andra 1 (1) Lc 1,34.                              
5. nom. + voc. mann. mv. andres 8     (1) Lc 5,18.   (2) Lc 7,20.   (3) Lc 9,14. (4) Lc 9,30. (5) Lc 11,32.     (6) Lc 17,12.   (7) Lc 22,63.        (8) Lc 24,4.   
6. gen.  mann. mv. andrôn 2               (1) Lc 11,31.   (2) Lc 14,24.              
7. acc.  mann. mv. andras 1             (1) Lc 9,32.                  
  Totaal   26  3

Lc 24,4.12. δυο (= duo: twee; hoofdtelwoord). Taalgebruik in het NT. telwoorden. Taalgebruik inLc: telwoorden. Lc (25). Lc 24 (2). (1) Lc 24,4. (2) Lc 24,13.

  telwoorden  bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh
  duo  624  509  115  33  14  25  13

- Lat. duo. F. deux. E. two. D. zwei.

11. - 12. δυο ανδρες (= duo andres: 2 mannen). NT (1). Lc 24,4.
- ανδρες δυο (= andres duo: 2 mannen). NT (2). (1) Lc 9,30. (2) Hnd 1,10.

10. - 12. ιδου δυο (= idou duo: (zie 2). NT (3). (1) Mt 20,30. (2) Lc 24,4. (3) Lc 24,13.
- ιδου δυο ανδρες (= idou duo andres: zie 2 mannen). NT (1). Lc 24,4.
- ιδου ανδρες (= idou andres: zie mannen). NT (3) (1) Lc 5,18. (2) Lc 9,30. (3) Hnd 1,10.
- ιδου oἱ ανδρες (= idou hoi andres: zie de mannen). NT (2). (1) Hnd 5,25. (2) Hnd 10,17.

Lc 24,4.9. - 12. και ιδου δυο (= kai idou duo: zie 2). NT (3). (1) Mt 20,30. (2) Lc 24,4. (3) Lc 24,13.
- και ιδου δυο ανδρες (= kai idou duo andres: en zie 2 mannen). NT (1). Lc 24,4.
- και ιδου ανδρες (= kai idou andres: en zie mannen). NT (4) (1) Lc 5,18. (2) Lc 9,30. (3) Hnd 1,10.
- και ιδου oἱ ανδρες (= kai idou hoi andres: en zie de mannen). NT (2). (1) Hnd 5,25. (2) Hnd 10,17.
- και ιδου ανδρες δυο (= kai idou andres duo: en zie 2 mannen). NT (2). (1) Lc 9,30. (2) Hnd 1,10.

Lc 24,4.13. ind. aor. 3de p. mv. epestèsan (zij stonden bij) van het werkw. efistèmi (staan bij). Taalgebruik in het NT: efistèmi (staan bij). Taalgebruik inLc: efistèmi (staan bij). Taalgebruik in Hnd. efistèmi (staan bij). Lc (2). (1) Lc 20,1. (2) Lc 24,4. Een vorm van efistèmi (staan bij) in Lc in 7 verzen. (1) Lc 2,9. (2) Lc 2,38. (3) Lc 4,39. (4) Lc 10,40. (5) Lc 20,1 . (6) Lc 21,34.  (7) Lc 24,4. InLc: 5 vormen in 6 hoofdstukken en in 7 verzen. In Hnd. 6 vormen van efistèmi (staan bij) in 9 hoofdstukken en in 11 verzen.

Lc 24,4.11. - 13. - Lc 24,4. duo andres epestèsan (twee mannen stonden bij). - Hnd 11,11. treis andres epestèsan (drie mannen stonden bij).

14. autais

15. en

16. esthèti. esthès (kleed, kleding). 2 M 11,8. en leukèi esthèti (in wit licht). Lc 24,4. en esthèti astraptousèi (in een schitterend kleed). Hnd 10,30. en esthèto lamprai (in stralend kleed). Jak 2,2. en esthèto lamprai (in stralend kleed). In vier verzen in het N.T.

17. act. part. praes. dat. vr. enk. αστραπτουσῃ = astraptousèi van het werkw. αστραπτω = astraptô (bliksemen, stralen). Taalgebruik in het NT. astraptô (bliksemen, stralen). Slechts in Lc 24,4. Een vorm van αστραπτω = astraptô in de LXX (2). (1) Ps 144,6. (2) W 11,18,in het NT (2). (1) Lc 17,24. (2) Lc 24,4.

Lc 24,5 - Lc 24,5. 351. Vrouwen als getuigen van Jezus'verrijzenis. Mc 16,1-8 - Mt 28,1-10 - Lc 23,56b-24,12 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 24,1 - Lc 24,2 - Lc 24,3 - Lc 24,4 - Lc 24,5 - Lc 24,6 - Lc 24,7 - Lc 24,8 - Lc 24,9 - Lc 24,10 - Lc 24,11 - Lc 24,12 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis Pasen. Nachtwake C   Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
24:5 emfobôn de genomenôn autôn kai klinousôn ta prosôpa eis tèn gèn eipan pros autas ti zèteite ton zônta meta tôn nekrôn 5 cum timerent autem et declinarent vultum in terram dixerunt ad illas quid quaeritis viventem cum mortuis  Toen ze nu bevreesd werden en de gezichten naar de aarde bogen, zeiden die tegen hen. “Wat zoek je de levende bij de doden? Toen zij van schrik bevangen het hoofd naar de grond bogen, vroegen de mannen haar: "Waarom zoekt ge de levende onder de doden?  [5] Daar schrokken ze van en ze sloegen hun ogen neer, maar zij zeiden: ‘Waarom zoekt u de levende bij de doden?   [5] Ze werden door schrik bevangen en sloegen de handen voor hun ogen. De mannen zeiden tegen hen: ‘Waarom zoekt u de levende onder de doden?  5 zij worden zeer bevreesd en neigen hun gezichten ter aarde, maar zij zeggen tot hen: wat zoekt ge de levende bij de doden?– hij is niet hier, nee, hij is opgewekt!–  5. Et tandis que, saisies d'effroi, elles tenaient leur visage incliné vers le sol, ils leur dirent. « Pourquoi cherchez-vous le Vivant parmi les morts ?  

Statenvertaling. 5 En als zij zeer bevreesd werden, en het aangezicht naar de aarde neigden, zeiden zij tot haar: Wat zoekt gij den Levende bij de doden?
King James Bible. [5] And as they were afraid, and bowed down their faces to the earth, they said unto them, Why seek ye the living among the dead?
Luther-Bibel. 5 Sie aber erschraken und neigten ihr Angesicht zur Erde. Da sprachen die zu ihnen: Was sucht ihr den Lebenden bei den Toten?

Tekstuitleg van Lc 24,5. Het vers Lc 24,5 telt 21 (3 X 7) woorden en 98 (2² X 2² X 3) letters. De getalwaarde van Lc 24,5 is 14826 (2 X 3 X 7 X 353).

Lc 24,5.1. gen. mann. mv. εμφοβων = emfobôn van het bijvoegl. naamw. εμφοβος = emfobos (bevreesd). Taalgebruik in het NT. emfobos (bevreesd). Taalgebruik in de LXX. emfobos (bevreesd). Taalgebruik inLc: emfobos (bevreesd). Lc (1) Lc 24,5. Een vorm van emfobos (bevreesd) in de LXX (1). Sir 19,24. In het NT (5),in Lc in 2 verzen. (1) Lc 24,5. (2) Lc 24,37. InLc: 2 vormen in 1 hoofdstuk en in 2 verzen. Hnd (2). (1) Hnd 10,4. (2) Hnd 24,25. Apk (1). Apk 11,13.

Lc 24,5.2. de (echter),afkorting d'. Taalgebruik in het NT: de (echter). Taalgebruik inLc: de (echter). Partikel. Het staat steeds als tweede woord in de zin. Het kan een lichte tegenstelling aanduiden. Om een verandering van personage of situatie in de zin aan te duiden.
In twintig verzen in Lc 24. In zes verzen in Lc 23,56b-24,12. (1) Lc 24,1. (2) Lc 24,2. (3) Lc 24,3. (4) Lc 24,5. (5) Lc 24,10. (6) Lc 24,12. Wellicht hebben we met de constructie van men (Lc 23,56b)... de (Lc 24,1) te maken ; enerzijds. op sabbat rustten ze ; anderzijds. op de eerste dag van de week. De vrouwen reageren met vrees op de verschijning van de twee mannen.

Lc 24,5.3. part. aor. gen. mv. genomenôn van het werkw. ginomai (worden, gebeuren). Taalgebruik in het NT: ginomai (worden). Taalgebruik inLc: ginomai (worden). Lc (1) Lc 24,5. Een vorm van ginomai (worden, gebeuren) in Lc 24 in 12 verzen. (1) Lc 24,4. (2) Lc 24,5. (3) Lc 24,12. (4) Lc 24,15. (5) Lc 24,18. (6) Lc 24,19. (7) Lc 24,21. (8) Lc 24,22. (9) Lc 24,30. (10) Lc 24,31. (11) Lc 24,37. (12) Lc 24,51. InLc: X vormen in 24 / 24 hoofdstukken en in 130 verzen.

Lc 24,5.4. gen. mv.autôn van het pers. voornaamw. autos (hij - hem). Taalgebruik in het NT: voornaamwoord autos. Taalgebruik in Lc.. voornaamwoord autos. Lc (94). Lc 24 (11). (1) Lc 24,5. (2) Lc 24,11. (3) Lc 24,13. (4) Lc 24,16. (5) Lc 24,30. (6) Lc 24,31. (7) Lc 24,36. (8) Lc 24,41. (9) Lc 24,43. (10) Lc 24,45. (11) Lc 24,51.

Lc 24,5.5. kai (en). Taalgebruik. kai (en) in NT: Taalgebruik inLc: kai (en). Nevenschikkend voegwoord. Hebr.. waw (verbindingshaak). L.. et. Fr.. et. N.. en. E.. and. D. und. Lc (822 / 1151). Lc 24 (+ 45 / 53. - 8 / 53. (1) Lc 24,1. (2) Lc 24,2. (3) Lc 24,3. (4) Lc 24,6. (5) Lc 24,16. (6) Lc 24,42. (7) Lc 24,45. (8) Lc 24,48.)

8. nom. + acc. onz. mv. prosôpa van het zelfst. naamw. prosôpon (aangezicht). Taalgebruik in het NT: prosôpon (aangezicht). Taalgebruik inLc: prosôpon (aangezicht). pros. naar,bij (aan-),ôpon,zie optie,optieken enz... op-. zien. aangezicht,waarnaar je kijkt. Of. pro -s -opon,waaruit het Latijnse per- son -a (doorheen -klinken),wat wijst op een masker waardoor men sprak. Lc (1) Lc 24,5.

Lc 24,5.9. eis (naar). Taalgebruik in het NT: eis (naar). Taalgebruik in Mc. eis (naar). Voorzetsel van richting. Lat. in. Fr. vers (versus. gedraaid,gekeerd ; vertere. tourner,draaien). E. for. Ned. naar. D. nach. Lc (210). Lc 24 (11). (1) Lc 24,5. (2) Lc 24,7. (3) Lc 24,13. (4) Lc 24,18. (5) Lc 24,20. (6) Lc 24,26. (7) Lc 24,28. (8) Lc 24,33. (9) Lc 24,47. (10) Lc 24,51. (11) Lc 24,52.

13. pros (naar, bij). Taalgebruik in het NT: pros (naar, bij). Taalgebruik inLc: pros (naar, bij). Lc (158). Lc 24 (11). (1) Lc 24,5. (2) Lc 24,10. (3) Lc 24,12. (4) Lc 24,14. (5) Lc 24,17. (6) Lc 24,18. (7) Lc 24,25. (8) Lc 24,29. (9) Lc 24,32. (10) Lc 24,44. (11) Lc 24,50.

14. pers. voornaamw. acc. vr. mv. autas (hen) van het pers. voornaamw. autos. Taalgebruik in het NT: voornaamwoord autos. Taalgebruik in Lc.. voornaamwoord autos. Lc (3). (1) Lc 23,28. (2) Lc 24,4. (3) Lc 24,5.

Lc 24,5.15. nom. + acc. onz. enk. ti van het voornaamwoord tis. Taalgebruik in het NT: voornaamwoord tis. Taalgebruik inLc: voornaamwoord tis. Ned. wie,wat ? deze,dat ! Lc (66). Lc 24 (3). (1) Lc 24,5. (2) Lc 24,38. (3) Lc 24,41.

Lc 24,5.16. act. ind. praes. + imperat. praes. 2de pers. mv. zèteite van het werkw. zèteô (zoeken). Taalgebruik in het NT: zèteô (zoeken). Taaalgebruik inLc: zèteô (zoeken). Hebr. bâqasj. dârasj < midrasj. Ned. zoeken. Lat. quaerere. Fr. chercher (ch / q - r). E. search. D. suchen. D. zoeken. Lc (4). (1) Lc 11,9. (2) Lc 12,29. (3) Lc 12,31. (4) Lc 24,5. Een vorm van zèteô (zoeken) in Lc in 26 verzen. InLc: 14 vormen van zèteô (zoeken) in 13 / 24 hoofdstukken en in 26 verzen. In Hnd. X vormen van zèteô (zoeken) in 7 / 28 hoofdstukken en in 10 verzen.

Lc 24,5.17. bep. lidw. acc. mann. enk. ton van het bepaald lidw. ho - hè - to (de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Taalgebruik inLc: bepaald lidwoord. Gr. to..,tè... N.. de. E.. the. D. der,die,das enz. Fr. le,la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum,il-lam).
Lc (191). Lc 24 (10). (1) Lc 24,2. (2) Lc 24,5. (3) Lc 24,7. (4) Lc 24,21. (5) Lc 24,26. (6) Lc 24,30. (7) Lc 24,45. (8) Lc 24,46. (9) Lc 24,51. (10) Lc 24,53.

Lc 24,5.19. meta (met,na). Afkorting. met' of meth'. Taalgebruik in het NT: meta (na,met). Taalgebruik in Mc. meta (na,met). Voorzetsel. Hebr. `im. - Lat. cum. Ned. met (Gr. me - ta = met die dingen). D. mit. E. with. Fr. avec (< apud hoc. met dat). - Lat. post-quam. Ned. na-dat. D. nachdem. Fr. après (< ad pressum = tot ge-perst,opeengeperst ; primere,pressum. persen ). E. after. Lc (37 + 21 + 4 = 62). Lc (2 + 1 + 1 = 4). meta (2). (1) Lc 24,5. (2) Lc 24,52. met' (1) Lc 24,30. meth' (1) Lc 24,29.

Lc 24,5.20. bepaald lidw. gen. mann. + vr. + onz. mv. tôn van het bepaald lidwoord ho,hè,to (de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Taalgebruik inLc: bepaald lidwoord. Gr. to..,tè... N.. de. E.. the. D. der,die,das enz. Fr. le,la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum,il-lam). Lc (119). In zes verzen in Lc 24. (1) Lc 24,1. (2) Lc 24,5. (3) Lc 24,8. (4) Lc 24,14. (5) Lc 24,24. (6) Lc 24,27.

21. gen. mv. nekrôn van het bijvoegl. naamw. nekros (dode). Taalgebruik in het NT: nekros (dode). Taalgebruik inLc: nekros (dode). Taalgebruik in Hnd. nekros (dode). Hebr. mth (67). mwth (123). L. mori. sterven ; mors,mortis. de dood ; mortuus. dode; cfr. mortuarium. dodenhuisje. Lc (7). (1) Lc 9,7. (2) Lc 16,30. (3) Lc 16,31. (4) Lc 20,35. (5) Lc 20,38. (6) Lc 24,5. (7) Lc 24,46. InLc: 5 vormen van nekros (dode) in 6 hoofdstukken en in 13 verzen. In Hnd. X vormen van nekros (dode) in 12 hoofdstukken en in 17 verzen.

20. - 21. tôn nekrôn. N.T. (16). Lc (1) Lc 24,5.

19. - 21. meta tôn nekrôn (bij de doden). In het N.T. slechts in Lc 24,5.

Lc 24,6 - Lc 24,6. 351. Vrouwen als getuigen van Jezus'verrijzenis. Mc 16,1-8 - Mt 28,1-10 - Lc 23,56b-24,12 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 24,1 - Lc 24,2 - Lc 24,3 - Lc 24,4 - Lc 24,5 - Lc 24,6 - Lc 24,7 - Lc 24,8 - Lc 24,9 - Lc 24,10 - Lc 24,11 - Lc 24,12 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis Pasen. Nachtwake C   Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
24:6 ouk estin ôde alla ègerthè mnèsthète ôs elalèsen umin eti ôn en tè galilaia  6 non est hic sed surrexit recordamini qualiter locutus est vobis cum adhuc in Galilaea esset  6 Hij is niet hier, maar hij is opgewekt. Herinner je hoe hij je gesproken heeft toen hij nog in Galilea was,    Hij is niet hier, Hij is verrezen. Herinnert u hoe Hij nog in Galilea tot u gezegd heeft:  [6] Hij is niet hier, Hij is tot leven gewekt. Vergeet niet wat Hij u destijds in Galilea* heeft gezegd: [6] Hij is niet hier, hij is uit de dood opgewekt. Herinner u wat hij u gezegd heeft toen hij nog in Galilea was:  6 gedenkt hoe hij tot u heeft gesproken toen hij nog in Galilea was,  6. Il n'est pas ici ; mais il est ressuscité. Rappelez-vous comment il vous a parlé, quand il était encore en Galilée.  

Statenvertaling. 6 Hij is hier niet, maar Hij is opgestaan. Gedenkt, hoe Hij tot u gesproken heeft, als Hij nog in Galilea was,
King James Bible. [6] He is not here, but is risen: remember how he spake unto you when he was yet in Galilee,
Luther-Bibel. 6 Er ist nicht hier, er ist auferstanden. Gedenkt daran, wie er euch gesagt hat, als er noch in Galiläa war:

Tekstuitleg van Lc 24,6. Het vers Lc 24,6 telt 14 (2 X 7) woorden en 61 letters. De getalwaarde van Lc 24,6 is 6141 (2 X 23 X 89).

Bespreking van dit vers in Lc 24,6. Het vers Lc 24,6 telt 14 (2 X 7) woorden en 61 (3 X 17) letters. De getalwaarde van Lc 24,6 is 6141 (2 X 23 X 89).

Lc 24,6.1. ou - ouk - ouch (niet) of betrekk. voornaamw. gen. mann. en onz. enk (hou). Taalgebruik in het NT: ou - ouk - ouch (niet). Taalgebruik inLc: ou - ouk - ouch (niet). Lc (84 + 92 + 7 = 183). Lc 24 (3 + 4 + 1 = 8). ou. Lc 24 (3). (1) Lc 24,21. (2) Lc 24,28. (3) Lc 24,49. ouk. Lc (4). (1) Lc 24,6. (2) Lc 24,18. (3) Lc 24,24. (4) Lc 24,39. ouch. Lc 24 (1) Lc 24,3.

Lc 24,6.2. act. ind. praes. 3de pers. enk. estin van het werkw. eimi (zijn). Taalgebruik in het NT: eimi (zijn). Taalgebruik inLc: eimi (zijn). Hebr. hâjâh. Lat. esse. Fr. être. Ned. zijn. E. to be. Lc (96). Lc 24 (3). (1) Lc 24,6. (2) Lc 24,21. (3) Lc 24,29.

Lc 24,6.3. hôde (hier). Taalgebruik in het NT: hôde (hier). Taalgebruik inLc: hôde (hier). Lc (15). (1) Lc 4,23. (2) Lc 9,12. (3) Lc 9,33. (4) Lc 9,41. (5) Lc 11,31. (6) Lc 11,32. (7) Lc 14,21. (8) Lc 15,17. (9) Lc 16,25. (10) Lc 17,21. (11) Lc 17,23. (12) Lc 19,27. (13) Lc 22,38. (14) Lc 23,5. (15) Lc 24,6.
- De kribbe is een voederbak (Lc 2,7). De kribbe verwijst naar het graf als gedenkteken (Lc 23,53). Maar in dat gedenktekengraf is Jezus niet ; "Hij is niet hier" (Lc 24,6). De leerlingen van Emmaüs herkenden hem bij het breken van het brood (Lc 24,30). Dat brengt ons bij het verhaal van het laatste avondmaal (Lc 22,19),waar Jezus het brood breekt. De voederbak waarin Jezus ligt verwijst naar het brood dat hij breekt. Hij is brood,voedsel en herkenbaar in het breken van het brood. Zo is de kribbe meer dan alleen maar een toevallige plaats waarin Jezus werd gelegd.

Lc 24,6.5. pass. ind. aor. 3de pers. enk. ègerthè (hij werd opgewekt) van het werkw. egeirô (opwekken). Taalgebruik in het NT: egeirô (wekken). Taalgebruik in Mc. egeirô (wekken). Wellicht wekken uit de slaap,op-wekken. Ned. wekken vlg. Lat. vegere. flink,levendig zijn,opgewekt zijn.. Lat. resurgere. Surgere ( surrexi,surrectum ) = oprijzen,opstaan,rechtop staan. sur < super = op,boven + regere ( rexi,rectum ). richten (rechtop),leiden,sturen. -> op-richten = rechtop staan -> resurgere = opnieuw op-richten,terug rechtop staan. Ned. rekken ( Lat. reg- ),uitstrekken. Rectus = recht. Fr. résurrection.
Fr. ressusciter cfr. Lat. suscitare. super. op,boven + citare (citus. vlug,snel). in beweging brengen. Aldus. terug in beweging brengen,heropleven.
Fr. réveiller. wekken,ont-waken < re + vigilare (vig- wak-,wek-) waken. Lc (4). (1) Lc 7,16. (2) Lc 9,7. (3) Lc 24,6. (4) Lc 24,34.  Een vorm van egeirô (opwekken) in Lc in 18 verzen. (1) Lc 1,69. (2) Lc 3,8. (3) Lc 5,23. (4) Lc 5,24. (5) Lc 6,8. (6) Lc 7,14. (7) Lc 7,16. (8) Lc 7,22. (9) Lc 8,54. (10) Lc 9,7. (11) Lc 9,22. (12) Lc 11,8. (13) Lc 11,31. (14) Lc 13,25. (15) Lc 20,37. (16) Lc 21,10. (17) Lc 24,6. (18) Lc 24,34. InLc: 10 vormen in 12 hoofdstukken en in 18 verzen.

Lc 24,6.6. imperat. aor. 2de pers.mv. μνησθητε = mnèsthète (herinnert jullie) van het werkwoord μι-μνη-σκομαι = mimnèskomai (gedenken, zich herinneren). Taalgebruik in het NT. mimnèskomai (zich herinneren, gedenken). Taalgebruik in de LXX. mimnèskomai (zich herinneren, gedenken). Taalgebruik inLc: mimnèskomai (zich herinneren, gedenken). Taalgebruik in Hnd. mimnèskomai (zich herinneren, gedenken). Lc (1) Lc 24,6. Een vorm van μι-μνη-σκομαι = mimnèskomai (zich herinneren, gedenken) in de LXX (275),in het NT (23),in Lc (6). (1) Lc 1,54. (2) Lc 1,72. (3) Lc 16,25. (4) Lc 23,42. (5) Lc 24,6. (6) Lc 24,8. InLc: 4 vormen in 4 hoofdstukken en in 6 verzen. In Hnd. 2 vormen van μι-μνη-σκομαι = mimnèskomai (zich herinneren, gedenken) in 2 hoofdstukken en in 2 verzen.

  mimnèskomai  bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
  conj. + imperat. aor. 2de pers.mv. mnèsthète  17  15             

      1.  2.  3.  4. 
  mimnèskomai    Lc 1 Lc 16 Lc 23 Lc 24
1.  ind. aor. 3de pers. mv. emnèsthèsan         (1) Lc 24,8.  
2.  imperat. aor. 2de pers. enk. mnèsthèti     (1) Lc 16,25.   (2) Lc 23,42.    
3.  imperat. aor. 2de pers. mv. mnèsthète         (1) Lc 24,6.  
4.  inf. aor. mnèsthènai   (1) Lc 1,54. (2) Lc 1,72.        
  Totaal   

Hebreeuws. act. qal. imperat. 2de pers. mann. mv. זִכְרוּ = zihkërû (herinnert jullie) van het werkw. זָכַר = zâkhar (gedenken, zich herinneren). Taalgebruik in Tenakh. zâkhar (gedenken). Tenakh (7). (1) 1 Kr 16,12. (2) 1 Kr 16,15. (3) Ps 105,5. (4) Js 46,8. (5) Js 46,9. (6) Jr 51,50. (7) Mal 3,22.

Lc 24,6.7. hôs (zoals, zodra). Taalgebruik in het NT: hôs (zoals). Taalgebruik inLc: hôs (zoals). Lc (49). Lc 24 (3). (1) Lc 24,6. (2) Lc 24,32. (3) Lc 24,35.

Lc 24,6.8. actief indicatief aorist derde persoon enkelvoud elalèsen (hij sprak) van het werkw. laleô (lallen, spreken, praten). Taalgebruik in het NT: laleô (lallen, spreken, praten). Taalgebruik inLc: laleô (lallen, spreken, praten). Taalgebruik in Hnd. laleô (lallen, spreken, praten). Lc (5). (1) Lc 1,55. (2) Lc 1,70. (3) Lc 2,50. (4) Lc 11,14. (5) Lc 24,6. Hnd (8). Een vorm van laleô (lallen, spreken, praten) in Lc in 31 verzen. In 5 verzen in Lc 24. (1) Lc 24,6. (2) Lc 24,25. (3) Lc 24,32. (4) Lc 24,36. (5) Lc 24,44. InLc: 17 vormen in 12 / 24 hoofdstukken en in 31 verzen. In Hnd. 23 vormen van laleô (lallen, spreken, praten) in 23 / 28 hoofdstukken en in 60 verzen.

11. betrekk. voornaamw. gen. mann. + onz. mv. hôn van het betrekk. voornaamw. hos,hè,ho OF part. praes. nom. mann. enk. ôn van het werkw. eimi (zijn). Taalgebruik in het NT: betrekkelijk voornaamwoord. Taalgebruik inLc: betrekkelijk voornaamwoord. Lc (17). (1) Lc 1,4. (2) Lc 1,20. (3) Lc 3,19. (4) Lc 3,23. (5) Lc 5,9. (6) Lc 6,34. (7) Lc 9,36. (8) Lc 11,23. (9) Lc 12,3. (10) Lc 13,1. (11) Lc 15,16. (12) Lc 19,37. (13) Lc 19,44. (14) Lc 23,14. (15) Lc 23,41. (16) Lc 24,6. (17) Lc 24,44.

Lc 24,6.12. en (in, met). Taalgebruik in het NT: en (in). Taalgebruik inLc: en (in). Hebr. bë. Fr. en / dans. Ned. in.
Lc (288). Lc 24 (16). (1) Lc 24,4. (2) Lc 24,6. (3) Lc 24,13. (4) Lc 24,15. (5) Lc 24,18. (6) Lc 24,19. (7) Lc 24,27. (8) Lc 24,30. (9) Lc 24,32. (10) Lc 24,35. (11) Lc 24,36. (12) Lc 24,38. (13) Lc 24,44. (14) Lc 24,49. (15) Lc 24,51. (16) Lc 24,53.

Lc 24,6.13. bep. lidw. dat. vr. enk. tè(i) (de) van het bepaald lidwoord ho,hè,to (de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Taalgebruik inLc: bepaald lidwoord. Gr. to..,tè... N.. de. E.. the. D. der,die,das enz. Fr. le,la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum,il-lam).
Lc (119). In elf verzen in Lc 24. (1) Lc 24,1. (2) Lc 24,6. (3) Lc 24,7. (4) Lc 24,13. (5) Lc 24,25. (6) Lc 24,32. (7) Lc 24,33. (8) Lc 24,35. (9) Lc 24,38. (10) Lc 24,46. (11) Lc 24,49. In zes verzen bij een tijdsbepaling,in vier verzen bij een plaatsbepaling. In drie verzen in Lc 23,56b-24,12. (1) Lc 24,1. (2) Lc 24,6 (tèi galilaiai. In Galilea). (3) Lc 24,7 (tèi tritèi hèmerai. op de derde dag). In twee verzen voor een tijdsbepaling,in één vers voor een plaatsbepaling.

14. gen. vr. enk. Galilaias (Galilea) van de plaatsnaam Galilaia (Galilea). Taalgebruik in het NT: Galilaia (Galilea). Taalgebruik in Synoptici. Galilaia (Galilea). Taalgebruik inLc: Galilaia (Galilea). Hebr. gälal (rollen, wentelen). Lc (10). (1) Lc 1,26. (2) Lc 2,4. (3) Lc 3,1. (4) Lc 4,31. (5) Lc 5,17. (6) Lc 8,26. (7) Lc 17,11. (8) Lc 23,5. (9) Lc 23,49. (10) Lc 23,55. Een vorm van Galilaia (Galilea) in Lc in 13 verzen. (1) Lc 1,26. (2) Lc 2,4. (3) Lc 2,39. (4) Lc 3,1. (5) Lc 4,14. (6) Lc 4,31. (7) Lc 5,17. (8) Lc 8,26. (9) Lc 17,11. (10) Lc 23,5. (11) Lc 23,49. (12) Lc 23,55. (13) Lc 24,6. Een variante in Lc 4,44. InLc: 3 vormen van Galilaia (Galilea) in 9 hoofdstukken en in 13 (14) verzen.

Lc 24,7 - Lc 24,7. 351. Vrouwen als getuigen van Jezus'verrijzenis. Mc 16,1-8 - Mt 28,1-10 - Lc 23,56b-24,12 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 24,1 - Lc 24,2 - Lc 24,3 - Lc 24,4 - Lc 24,5 - Lc 24,6 - Lc 24,7 - Lc 24,8 - Lc 24,9 - Lc 24,10 - Lc 24,11 - Lc 24,12 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis Pasen. Nachtwake C   Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
24:7 legôn ton uion tou anthrôpou oti dei paradothènai eis cheiras anthrôpôn amartôlôn kai staurôthènai kai tè tritè èmera anastènai   7 dicens quia oportet Filium hominis tradi in manus hominum peccatorum et crucifigi et die tertia resurgere  7 zeggend over de Mensenzoon dat hij overgeleverd moet worden in de handen van zondige mensen en gekruisigd worden en op de derde dag opstaan.”    De Mensenzoon moet overgeleverd worden in zondige mensenhanden en Hij moet aan het kruis worden geslagen, maar op de derde dag zal Hij verrijzen."  [7] De Mensenzoon moet overgeleverd worden in handen van zondaars, gekruisigd worden en op de derde* dag weer opstaan.’  [7] de Mensenzoon moest worden uitgeleverd aan zondaars en moest gekruisigd worden en op de derde dag opstaan.’  7 toen hij zei van de mensenzoon dat hij moest worden prijsgegeven in de handen van zondige mensen, gekruisigd worden en ten derden dage opstaan!  7. Il faut, disait-il, que le Fils de l'homme soit livré aux mains des pécheurs, qu'il soit crucifié, et qu'il ressuscite le troisième jour. » 

Statenvertaling. 7 Zeggende: De Zoon des mensen moet overgeleverd worden in de handen der zondige mensen, en gekruisigd worden, en ten derden dage wederopstaan.
King James Bible. [7] Saying, The Son of man must be delivered into the hands of sinful men, and be crucified, and the third day rise again.
Luther-Bibel. 7 Der Menschensohn muss überantwortet werden in die Hände der Sünder und gekreuzigt werden und am dritten Tage auferstehen.

Tekstuitleg van Lc 24,7. Het vers Lc 24,7 telt 19 woorden en 107 letters. De getalwaarde van Lc 24,7 is 13766 (2 X 6883).

1. legôn (zeggend). In zevenenveertig verzen inLc: In één vers in Lc 24 (een eerder citaat van Jezus wordt aangehaald).

2. bep. lidw. acc. mann. enk. ton van het bepaald lidw. ho - hè - to (de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Taalgebruik inLc: bepaald lidwoord. Gr. to..,tè... N.. de. E.. the. D. der,die,das enz. Fr. le,la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum,il-lam). Lc (191). Lc 24 (10). (1) Lc 24,2. (2) Lc 24,5. (3) Lc 24,7. (4) Lc 24,21. (5) Lc 24,26. (6) Lc 24,30. (7) Lc 24,45. (8) Lc 24,46. (9) Lc 24,51. (10) Lc 24,53.

4. bep. lidw. gen. mann. en onz. enk. tou van het bepaald lidw. ho - hè - to (de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Taalgebruik inLc: bepaald lidwoord. Gr. to..,tè... N.. de. E.. the. D. der,die,das enz. Fr. le,la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum,il-lam).
Lc (272). Lc 24 (11). (1) Lc 24,2. (2) Lc 24,3. (3) Lc 24,7. (4) Lc 24,9. (5) Lc 24,16. (6) Lc 24,19. (7) Lc 24,25. (8) Lc 24,29. (9) Lc 24,35. (10) Lc 24,45. (11) Lc 24,49.

6. hoti (dat, omdat). Taalgebruik in NT: hoti (dat, omdat). Taalgebruik inLc: hoti (dat, omdat). Taalgebruik in Hnd. hoti (dat, omdat). Hebr. kî. Taalgebruik in Tenach. kî (want). Lat. quia. Fr. parce que / que. Lc (160). Lc 24 (7). (1) Lc 24,7. (2) Lc 24,21. (3) Lc 24,29. (4) Lc 24,34. (5) Lc 24,39. (6) Lc 24,44. (7) Lc 24,46.

Lc 24,7.7. act. ind. praes. 3de pers. enk. dei (hij / het moet). Taalgebruik in het NT: dei (moet). Taalgebruik inLc: dei (moet). Taalgebruik in Hnd. dei (moet). Lc (12). (1) Lc 2,49. (2) Lc 4,43. (3) Lc 9,22. (4) Lc 12,12. (5) Lc 13,14. (6) Lc 13,33. (7) Lc 17,25. (8) Lc 19,5. (9) Lc 21,9. (10) Lc 22,37. (11) Lc 24,7. (12) Lc 24,44. Een vorm van dei (hij / het moet) in Lc in 18 verzen. (1) Lc 2,49. (2) Lc 4,43. (3) Lc 9,22. (4) Lc 11,42. (5) Lc 12,12. (6) Lc 13,14. (7) Lc 13,16. (8) Lc 13,33. (9) Lc 15,32. (10) Lc 17,25. (11) (1) Lc 18,1. (12) Lc 19,5. (13) Lc 21,9. (14) Lc 22,7. (15) Lc 22,37. (16) Lc 24,7. (17) Lc 24,26. (18) Lc 24,44. InLc: 3 vormen van dei (hij / het moet) in 13 / 24 hoofdstukken en in 18 verzen. In Hnd. 4 vormen van dei (hij / het moet) in 18 / 28 hoofdstukken en in 24 verzen.

6. 7. dei (moet). Verwijzing. deô (moeten),zie Mt 16,21. In twaalf verzen bij Lucas.
(11) Lc 24,7. legôn ton huion tou anthrôpou hoti dei = zeggende dat de mensenzoon moet. (verschijning aan de vrouwen).
- hoti dei (dat moet). hoti leidt een voorwerpszin in. Het wordt voorafgegaan door allerlei werkwoordvormen van verschillende werkwoorden met de betekenis van zeggen. In acht verzen in het NT: (1) Mt 16,21 (// Mc 8,31 // Lc 9,22) (eerste lijdensvoorspelling). (2) Mc 8,31 (// Mt 16,21 // Lc 9,22) (eerste lijdensvoorspelling). (3) Lc 9,22 ( // Mc 8,31 // Mt 16,21) (eerste lijdensvoorspelling). (4) Lc 24,7. (5) Lc 24,44. In vier van de acht teksten wordt de mensenzoon (ton huion tou anthrôpou) uitdrukkelijk vermeld. (2) Mc 8,31. (3) Lc 9,22. (4) Lc 24,7. (6) Joh 12,34.
- De gelijkenis tussen Lc 9,22 (eerste lijdensvoorspelling) en Lc 24,7 (verschijning van Jezus aan de vrouwen) is groot.
--- Lc 9,22.. eipôn hoti dei ton huion tou anthrôpou polla pathein = zeggende dat de mensenzoon veel zal moeten lijden (eerste lijdensvoorspelling).
--- Lc 24,7. legôn ton huion tou anthrôpou hoti dei = zeggende dat de mensenzoon moet. (verschijning aan de vrouwen).
In deze beide verzen volgt op het werkwoord dei drie nevenschikkende infinitiefzinnen.

9. eis (naar). Taalgebruik in het NT: eis (naar). Taalgebruik in Mc. eis (naar). Voorzetsel van richting. Lat. in. Fr. vers (versus. gedraaid,gekeerd ; vertere. tourner,draaien). E. for. Ned. naar. D. nach. Lc (210). Lc 24 (11). (1) Lc 24,5. (2) Lc 24,7. (3) Lc 24,13. (4) Lc 24,18. (5) Lc 24,20. (6) Lc 24,26. (7) Lc 24,28. (8) Lc 24,33. (9) Lc 24,47. (10) Lc 24,51. (11) Lc 24,52.

10. acc. vr. mv. cheiras van het zelfst. naamw. cheir (hand). Taalgebruik in het NT: cheir (hand). Taalgebruik inLc: cheir (hand). Taalgebruik in Hnd. cheir (hand). Hebr. jad (hand). Taalgebruik in Tenach. jad (hand). Ned. hand. D. Hand. E. hand. Lat. manus. Fr. main. Lc 11). (1) Lc 4,40. (2) Lc 9,44. (3) Lc 13,13. (4) Lc 20,19. (5) Lc 21,12. (6) Lc 22,53. (7) Lc 23,46. (8) Lc 24,7. (9) Lc 24,39. (10) Lc 24,40. (11) Lc 24,50. Een vorm van cheir (hand) in Lc in 25 verzen,in Lc 24 (4). InLc: 8 vormen van cheir (hand) in 25 verzen in 14 / 24 hoofdstukken. In Hnd. X vormen van cheir (hand) in 45 verzen in 21 / 28 hoofdstukken.

Lc 24,7.13. kai (en). Taalgebruik. kai (en) in NT: Taalgebruik inLc: kai (en). Nevenschikkend voegwoord. Hebr.. waw (verbindingshaak). L.. et. Fr.. et. N.. en. E.. and. D. und. Lc (822 / 1151). Lc 24 (+ 45 / 53. - 8 / 53. (1) Lc 24,1. (2) Lc 24,2. (3) Lc 24,3. (4) Lc 24,6. (5) Lc 24,16. (6) Lc 24,42. (7) Lc 24,45. (8) Lc 24,48.)

14. pass. inf. aor. staurôthènai van het werkw. stauroô (kruisigen). Taalgebruik in het NT: stauroô (kruisigen). Taalgebruik inLc: stauroô (kruisigen). Taalgebruik in Hnd. stauroô (kruisigen). Lat. crucifigere (crux - kruis ). Fr. crucifier. Ned. kruisigen (k-r-). Lc (2). (1) Lc 23,23. (2) Lc 24,7. Een vorm van stauroô (kruisigen) in Lc in 5 verzen. (1) Lc 23,21. (2) Lc 23,23. (3) Lc 23,33.  (4) Lc 24,7. (5) Lc 24,20. InLc: 3 vormen van stauroô (kruisigen) in 5 verzen in 2 / 24 hoofdstukken. In Hnd. 1 vorm van stauroô (kruisigen) in 2 verzen in 2 hoofdstukken.

Lc 24,7.15. kai (en). Taalgebruik. kai (en) in NT: Taalgebruik inLc: kai (en). Nevenschikkend voegwoord. Hebr.. waw (verbindingshaak). L.. et. Fr.. et. N.. en. E.. and. D. und. Lc (822 / 1151). Lc 24 (+ 45 / 53. - 8 / 53. (1) Lc 24,1. (2) Lc 24,2. (3) Lc 24,3. (4) Lc 24,6. (5) Lc 24,16. (6) Lc 24,42. (7) Lc 24,45. (8) Lc 24,48.)

Lc 24,7.16. bep. lidw. dat. vr. enk. tè(i) (de) van het bepaald lidwoord ho,hè,to (de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Taalgebruik inLc: bepaald lidwoord. Gr. to..,tè... N.. de. E.. the. D. der,die,das enz. Fr. le,la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum,il-lam).
Lc (119). In elf verzen in Lc 24. (1) Lc 24,1. (2) Lc 24,6. (3) Lc 24,7. (4) Lc 24,13. (5) Lc 24,25. (6) Lc 24,32. (7) Lc 24,33. (8) Lc 24,35. (9) Lc 24,38. (10) Lc 24,46. (11) Lc 24,49. In zes verzen bij een tijdsbepaling,in vier verzen bij een plaatsbepaling. In drie verzen in Lc 23,56b-24,12. (1) Lc 24,1. (2) Lc 24,6 (tèi galilaiai. In Galilea). (3) Lc 24,7 (tèi tritèi hèmerai. op de derde dag). In twee verzen voor een tijdsbepaling,in één vers voor een plaatsbepaling.

Lc 24,7.17. dat. vr. enk. tritè(i) ( - op de - derde) van het telwoord treis (drie). Taalgebruik in het NT: telwoorden. Taalgebruik inLc: telwoorden. Taalgebruik in Hnd. telwoorden. Lc (6). (1) Lc 9,22. (2) Lc 12,38. (3) Lc 13,32. (4) Lc 18,33. (5) Lc 24,7. (6) Lc 24,46.

Lc 24,7.18. nom. en dat. vr. enk. hèmera(i) (dag). Taalgebruik in het NT. hèmera (dag). Taalgebruik in de Septuaginta. hèmera (dag). Taalgebruik inLc: hèmera (dag). Taalgebruik in Hnd. hèmera (dag). Een vorm van hèmera (dag) in de LXX (2567),in het NT (388),in Lc (82),in Lc 24 (6). (1) Lc 24,7. (2) Lc 24,13. (3) Lc 24,18. (4) Lc 24,21. (5) Lc 24,29. (6) Lc 24,46. InLc: 6 vormen van hèmera (dag) in 22 / 24 hoofdstukken en in 78 verzen. In Hnd. 6 vormen van hèmera (dag) in 25 / 28 hoofdstukken en in 91 verzen. Lat. dies. Ned. dag. D. Tag. E. day. F. jour < Lat. diurnum. Cfr journaal. Arabisch. dag (jaum). Taalgebruik in de Qoran. dag (jaum). Hebr. jôm (dag). Taalgebruik in Tenakh. jôm (dag). Getalwaarde. jod = 10,waw = 6,mem = 13 of 40 ; totaal. 29 OF 56 (2³ X 7). Structuur. 1 - 6 - 4. Tenakh (209). Pentateuch (76). Eerdere Profeten (23). Latere Profeten (33). 12 Kleine Profeten (24). Geschriften (53).

  hèmera (dag)  bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
1 nom. en dat. vr. enk. hèmera(i)  854  750  104  13  27 17  12  28  43  60    

Lc 24,7.16. - 18. tè(i) tritè(i) hèmera(i) = op de derde dag. NT (10). Mt (3). (1) Mt 16,21. (2) Mt 17,23. (3) Mt 20,19. Mc (2). (1) Mc 9,31. (2) Mc 10,34. Lc (3). (1) Lc 9,22. (2) Lc 24,7. (3) Lc 24,46. Hnd (1) Hnd 10,40. Verder. 1 Kor 15,4. tè(i) hèmera(i) tè(i) tritè(i) (op de dag,de derde). NT (2). (1) Lc 18,32. (2) Joh 2,1. Hebr. bajjôm hasjsjëlîsjî (op de derde dag),zie Hebr. jôm (dag). Taalgebruik in Tenach. jôm (dag). Lc 18,33. tè(i) hèmera(i) tè(i) tritè(i) = op de derde dag.

Lc 24,7.19. inf. aor. anastènai van het werkw. anistèmi (opstaan). Taalgebruik in het NT: anistèmi (opstaan). Taalgebruik inLc: anistèmi (opstaan). Taalgebruik in Hnd. anistèmi (opstaan). Hebr. qûm (opstaan). Taalgebruik in Tenach. qûm (opstaan). Lc (3). (1) Lc 9,22.   (2) Lc 24,7. (3) Lc 24,46. Een vorm van anistèmi (opstaan) in Lc (29),in Lc 9 (3). (1) Lc 9,8. (2) Lc 9,19. (3) Lc 9,22. InLc: 10 vormen van anistèmi (opstaan) in 15 hoofdstukken en in 29 verzen. In Hnd. X vormen van anistèmi (opstaan) in 17 / 28 hoofdstukken en in 34 verzen.

16. - 19. tè(i) tritè(i) hèmera(i) = op de derde dag in combinatie met een vorm van anistèmi (opstaan). Lc (3). (1) Lc 9,22 (variante). (2) Lc 24,7. (3) Lc 24,46. Hos 6,2. bajjôm hasjsjëlîsjî jëqimenû (op de derde dag zal hij ons doen opstaan). jëqimenû. hifil imperfectum 3de pers. enk. ) + nû. suffix pers. voornaamw. 1ste pers. mv. LXX. en tè èmera tè tritè anastèsometha (op de derde dag zullen wij 'opgewekt' worden). Lc 18,33. tè(i) hèmera(i) tè(i) tritè(i) = op de derde dag zal hij 'opgewekt' worden. De lezing van Lc 18,33 benadert de LXX van Hos 6,2 het sterkst.
- tè(i) tritè(i) hèmera(i) = op de derde dag in combinatie met een vorm van egeirô (opwekken). Lc (1) Lc 9,22. Hnd (1) Hnd 10,40.

Lc 24,8 - Lc 24,8. 351. Vrouwen als getuigen van Jezus'verrijzenis. Mc 16,1-8 - Mt 28,1-10 - Lc 23,56b-24,12 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 24,1 - Lc 24,2 - Lc 24,3 - Lc 24,4 - Lc 24,5 - Lc 24,6 - Lc 24,7 - Lc 24,8 - Lc 24,9 - Lc 24,10 - Lc 24,11 - Lc 24,12 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis Pasen. Nachtwake C   Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
24:8 kai emnèsthèsan tôn rèmatôn autou  8 et recordatae sunt verborum eius  8 En ze herinnerden zich zijn woorden.  Zij herinnerden zich zijn woorden  [8] Toen herinnerden ze zich zijn woorden.  [8] Toen herinnerden ze zich zijn woorden.  8 Zij worden zijn uitspraken indachtig,  8. Et elles se rappelèrent ses paroles. 

Statenvertaling. 8 En zij werden indachtig Zijner woorden.
King James Bible. [8] And they remembered his words,
Luther-Bibel. 8 Und sie gedachten an seine Worte.

Tekstuitleg van Lc 24,8. Het vers Lc 24,8 telt 5 woorden en 28 (2² X 7) letters. De getalwaarde van Lc 24,8 is 4222 (2 X 2111).

Lc 24,8.1. kai (en). Taalgebruik. kai (en) in NT: Taalgebruik inLc: kai (en). Nevenschikkend voegwoord. Hebr.. waw (verbindingshaak). L.. et. Fr.. et. N.. en. E.. and. D. und. Lc (822 / 1151). Lc 24 (+ 45 / 53. - 8 / 53. (1) Lc 24,1. (2) Lc 24,2. (3) Lc 24,3. (4) Lc 24,6. (5) Lc 24,16. (6) Lc 24,42. (7) Lc 24,45. (8) Lc 24,48.)

Lc 24,8.2. ind. aor. 3de pers. mv. εμνησθησαν = emnèsthèsan (zij herinnerden zich) van het werkw. μι-μνη-σκομαι = mimnèskomai (gedenken, zich herinneren). Taalgebruik in het NT. mimnèskomai (zich herinneren, gedenken). Taalgebruik in de LXX. mimnèskomai (zich herinneren, gedenken). Taalgebruik inLc: mimnèskomai (zich herinneren, gedenken). Taalgebruik in Hnd. mimnèskomai (zich herinneren, gedenken). Bijbel (13). (1) Re 8,34. (2) Am 1,9. (3) Ps 78,35. (4) Ps 78,42. (5) Ps 106,7. (6) Neh 9,17. (7) 1 Mak 9,38. (8) Bar 3,23. (9) Lc 24,8. (10) Joh 2,17. (11) Joh 2,22. (12) Joh 12,16. (13) Hnd 10,31. Een vorm van μι-μνη-σκομαι = mimnèskomai (zich herinneren, gedenken) in de LXX (275),in het NT (23),in Lc (6). (1) Lc 1,54. (2) Lc 1,72. (3) Lc 16,25. (4) Lc 23,42. (5) Lc 24,6. (6) Lc 24,8. InLc: 4 vormen in 4 hoofdstukken en in 6 verzen. In Hnd. 2 vormen van μι-μνη-σκομαι = mimnèskomai (zich herinneren, gedenken) in 2 hoofdstukken en in 2 verzen. Dit is een verwijzing naar Lc 24,6.

      1.  2.  3.  4. 
  mimnèskomai    Lc 1 Lc 16 Lc 23 Lc 24
1.  ind. aor. 3de pers. mv. emnèsthèsan         (1) Lc 24,8.  
2.  imperat. aor. 2de pers. enk. mnèsthèti     (1) Lc 16,25.   (2) Lc 23,42.    
3.  imperat. aor. 2de pers. mv. mnèsthète         (1) Lc 24,6.  
4.  inf. aor. mnèsthènai   (1) Lc 1,54. (2) Lc 1,72.        
  Totaal   

Lc 24,8.3. bepaald lidw. gen. mann. + vr. + onz. mv. tôn van het bepaald lidwoord ho,hè,to (de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Taalgebruik inLc: bepaald lidwoord. Gr. to..,tè... N.. de. E.. the. D. der,die,das enz. Fr. le,la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum,il-lam). Lc (119). In zes verzen in Lc 24. (1) Lc 24,1. (2) Lc 24,5. (3) Lc 24,8. (4) Lc 24,14. (5) Lc 24,24. (6) Lc 24,27.

Lc 24,8.4. gen. onz. mv. rèmatôn van het zelfst. naamw. rèma (woord, uitspraak). Taalgebruik in het NT: rèma (woord, uitspraak). Taalgebruik inLc: rèma (woord, uitspraak). Lc (1) Lc 24,8. Een vorm van rèma (woord, uitspraak) in Lc in 18 verzen. (1) Lc 1,37. (2) Lc 1,38. (3) Lc 1,65. (4) Lc 2,15. (5) Lc 2,17. (6) Lc 2,19. (7) Lc 2,29. (8) Lc 2,50. (9) Lc 2,51. (10) Lc 3,2. (11) Lc 5,5. (12) Lc 7,1. (13) Lc 9,45. (14) Lc 18,34. (15) Lc 20,26. (16) Lc 22,61. (17) Lc 24,8. (18) Lc 24,11.

5. pers. voornaamw. 3de pers. gen. mann. enk. autou van het pers. voornaamw. autos. Taalgebruik in het NT: voornaamwoord autos. Taalgebruik in Lc.. voornaamwoord autos. Taalgebruik in Hnd.. voornaamwoord autos. Lc (220). Lc 24 (5). (1) Lc 24,8. (2) Lc 24,23. (3) Lc 24,26. (4) Lc 24,47. (5) Lc 24,50. Hnd (118).

Lc 24,9 - Lc 24,9. 351. Vrouwen als getuigen van Jezus'verrijzenis. Mc 16,1-8 - Mt 28,1-10 - Lc 23,56b-24,12 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 24,1 - Lc 24,2 - Lc 24,3 - Lc 24,4 - Lc 24,5 - Lc 24,6 - Lc 24,7 - Lc 24,8 - Lc 24,9 - Lc 24,10 - Lc 24,11 - Lc 24,12 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis Pasen. Nachtwake C   Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
24:9 kai upostrepsasai | [apo tou mnèmeiou] | apo tou mnèmeiou | apèggeilan tauta panta tois endeka kai pasin tois loipois  9 et regressae a monumento nuntiaverunt haec omnia illis undecim et ceteris omnibus   9 En terugkerend van de grafkamer boodschapten ze al deze dingen aan de elf en alle overigen.  en keerden van het graf terug en ze brachten dit alles over aan de elf en aan al de anderen.   [9] Ze keerden van het graf terug naar huis en vertelden dat alles aan* de elf en aan alle anderen.  
[9] Ze keerden terug van het graf en gingen aan de elf en aan alle anderen vertellen wat er was gebeurd.  
9 keren terug van het graf en verkondigen dit alles aan de elf en al de overigen.  9. A leur retour du tombeau, elles rapportèrent tout cela aux Onze et à tous les autres. 

Statenvertaling. 9 En wedergekeerd zijnde van het graf, boodschapten zij al deze dingen aan de elven, en aan al de anderen.
King James Bible. [9] And returned from the sepulchre, and told all these things unto the eleven, and to all the rest.
Luther-Bibel. 9 Und sie gingen wieder weg vom Grab und verkündigten das alles den elf Jüngern und den andern allen.

Tekstuitleg van Lc 24,9. Het vers Lc 24,9 telt 14 (2 X 7) woorden en 77 (7 X 11) letters. De getalwaarde van Lc 24,9 is 7304 (2³ X 11 X 83).

Lc 24,9.1. kai (en). Taalgebruik. kai (en) in NT: Taalgebruik inLc: kai (en). Nevenschikkend voegwoord. Hebr.. waw (verbindingshaak). L.. et. Fr.. et. N.. en. E.. and. D. und. Lc (822 / 1151). Lc 24 (+ 45 / 53. - 8 / 53. (1) Lc 24,1. (2) Lc 24,2. (3) Lc 24,3. (4) Lc 24,6. (5) Lc 24,16. (6) Lc 24,42. (7) Lc 24,45. (8) Lc 24,48.)

Lc 24,9.2. act. part. aor. nom. vr. mv. hupostrepsasai (teruggekeerd) van het werkw. hupostrefô (omkeren, terugkeren). Taalgebruik in het NT: hupostrefô (omkeren, terugkeren). Taalgebruik inLc: hupostrefô (omkeren, terugkeren). Lc (2). (1) Lc 23,56.  (2) Lc 24,9.  Een vorm van hupostrefô (omkeren, terugkeren) in Lc in 21 verzen. (1) Lc 1,56. (2) Lc 2,20. (3) Lc 2,43. (4) Lc 2,45. (5) Lc 4,1. (6) Lc 4,14. (7) Lc 7,10. (8) Lc 8,37. (9) Lc 8,39. (10) Lc 8,40. (11) Lc 9,10. (12) Lc 10,17. (13) Lc 11,24. (14) Lc 17,15. (15) Lc 17,18. (16) Lc 19,12. (17) Lc 23,48. (18) Lc 23,56. (19) Lc 24,9. (20) Lc 24,33. (21) Lc 24,52. InLc: 9 vormen in 12 hoofdstukken en 21 verzen.

Lc 24,9.3. apo (af, van-weg). afkoring ap' en af'. Taalgebruik in het NT: apo (af,van-weg). Taalgebruik inLc: apo (af,van-weg). Voorzetsel. Lc (73 + 32 + 9 = 114).Lc 24 (6 + 2 + 1 = 9). apo. Lc (73). Lc 24 (6). (1) Lc 24,2. (2) Lc 24,9. (3) Lc 24,13. (4) Lc 24,27. (5) Lc 24,41. (6) Lc 24,47. ap'. Lc (32). Lc 24 (2). (1) Lc 24,31. (2) Lc 24,51. af'. Lc (9). Lc 24 (1) Lc 24,21.

Lc 24,9.4. bep. lidw. gen. mann. en onz. enk. tou van het bepaald lidw. ho - hè - to (de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Taalgebruik inLc: bepaald lidwoord. Gr. to..,tè... N.. de. E.. the. D. der,die,das enz. Fr. le,la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum,il-lam).
Lc (272). Lc 24 (11). (1) Lc 24,2. (2) Lc 24,3. (3) Lc 24,7. (4) Lc 24,9. (5) Lc 24,16. (6) Lc 24,19. (7) Lc 24,25. (8) Lc 24,29. (9) Lc 24,35. (10) Lc 24,45. (11) Lc 24,49.

Lc 24,9.5. gen. onz. enk. mnèmeiou van het zelfst. naamw. mnèmeion (monument, gedenkteken, graf). Taalgebruik in het NT: mnèmeion (monument, gedenkteken, graf). Taalgebruik inLc: mnèmeion (monument, gedenkteken, graf). Lc (2). (1) Lc 24,2. (2) Lc 24,9. Een vorm van mnèmeion (monument, gedenkteken, graf) in Lc in 8 verzen. (1) Lc 11,44. (2) Lc 11,47.  (3) Lc 23,55.  (4) Lc 24,2. (5) Lc 24,9.  (6) Lc 24,12. (7) Lc 24,22. (8) Lc 24,24. InLc: 3 vormen van mnèmeion (monument, gedenkteken, graf) in 3 hoofdstukken en in 3 verzen.

Lc 24,9.3. - 5. apo tou mnèmeiou (weg van het graf). Lc (2). (1) Lc 24,2. (2) Lc 24,9.

Lc 24,9.6. act. ind. aor. 3de pers. mv.apèggeilan van het werkw. apaggellô (af-kondigen). Taalgebruik in het NT: apaggellô (af-kondigen). Taalgebruik inLc: apaggellô (af-kondigen). Lc (6). (1) Lc 7,18. (2) Lc 8,34. (3) Lc 8,36. (4) Lc 9,36. (5) Lc 18,37. (6) Lc 24,9. Een vorm van apaggellô (af-kondigen) in Lc in 11 verzen. (1) Lc 7,18. (2) Lc 7,22. (3) Lc 8,20. (4) Lc 8,34. (5) Lc 8,36. (6) Lc 8,47. (7) Lc 9,36. (8) Lc 13,1. (9) Lc 14,21. (10) Lc 18,37. (11) Lc 24,9. InLc: 5 vormen in 7 hoofdstukken en in 11 verzen.

Lc 24,9.7. nom. en acc. onz. mv. ταυτα = tauta (deze dingen) van het aanwijzend voornaamw. οὑτος = houtos. Taalgebruik in het NT. houtos (deze). Taalgebruik in de LXX. houtos (deze). Taalgebruik inLc: houtos (deze). Taalgebruik in Hnd. houtos (deze). Lc (46). Lc 24 (6). (1) Lc 24,9. (2) Lc 24,10. (3) Lc 24,11. (4) Lc 24,21. (5) Lc 24,26. (6) Lc 24,36.

    bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
  nom. + acc. onz. mv. tauta  815  587  228  22 14 46  58 28            

9. dat onz. mv. tois van het bep. lidw. ho,hè,to (de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Taalgebruik inLc: bepaald lidwoord. Taalgebruik in Hnd. bepaald lidwoord. Gr. to..,tè... N.. de. E.. the. D. der,die,das enz. Fr. le,la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum,il-lam).
Lc (65). Lc (2). (1) Lc 24,9. (2) Lc 24,44.

Lc 24,9.11. kai (en). Taalgebruik. kai (en) in NT: Taalgebruik inLc: kai (en). Nevenschikkend voegwoord. Hebr.. waw (verbindingshaak). L.. et. Fr.. et. N.. en. E.. and. D. und. Lc (822 / 1151). Lc 24 (+ 45 / 53. - 8 / 53. (1) Lc 24,1. (2) Lc 24,2. (3) Lc 24,3. (4) Lc 24,6. (5) Lc 24,16. (6) Lc 24,42. (7) Lc 24,45. (8) Lc 24,48.)

13. dat onz. mv. tois van het bep. lidw. ho,hè,to (de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Taalgebruik inLc: bepaald lidwoord. Taalgebruik in Hnd. bepaald lidwoord. Gr. to..,tè... N.. de. E.. the. D. der,die,das enz. Fr. le,la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum,il-lam).
Lc (65). Lc (2). (1) Lc 24,9. (2) Lc 24,44.

Lc 24,10 - Lc 24,10. 351. Vrouwen als getuigen van Jezus'verrijzenis. Mc 16,1-8 - Mt 28,1-10 - Lc 23,56b-24,12 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 24,1 - Lc 24,2 - Lc 24,3 - Lc 24,4 - Lc 24,5 - Lc 24,6 - Lc 24,7 - Lc 24,8 - Lc 24,9 - Lc 24,10 - Lc 24,11 - Lc 24,12 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis Pasen. Nachtwake C   Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
24:10 èsan de è magdalènè maria kai iôanna kai maria è iakôbou kai ai loipai sun autais elegon pros tous apostolous tauta  10 erat autem Maria Magdalene et Iohanna et Maria Iacobi et ceterae quae cum eis erant quae dicebant ad apostolos haec   10 Het waren nu Maria Magdalena en Johanna en Maria van Jakobus en de overigen met hen. Ze zeiden deze dingen tegen de apostelen;  Het waren Maria Magdalena, Johanna en Maria, de moeder van Jakobus; de andere vrouwen die met hen waren vertelden aan de apostelen hetzelfde.  [10] Het waren Maria van Magdala, Johanna en Maria van Jakobus en de overige* vrouwen die bij hen waren. Ze vertelden het dus aan de apostelen,   [10] De vrouwen die het graf bezochten, waren Maria uit Magdala, Johanna, Maria de moeder van Jakobus, en nog enkele andere vrouwen die hen vergezelden. Ze vertelden de apostelen wat er was gebeurd,  10 Het zijn geweest: Maria Magdalena, Johanna, en Maria van Jakobus. De overige vrouwen die met haar waren hebben tot de apostelen hetzelfde gezegd.  10. C'étaient Marie la Magdaléenne, Jeanne et Marie, mère de Jacques. Les autres femmes qui étaient avec elles le dirent aussi aux apôtres ; 

Statenvertaling. 10 En deze waren Maria Magdalena, en Johanna, en Maria, de moeder van Jakobus, en de andere met haar, die dit tot de apostelen zeiden.
King James Bible. [10] It was Mary Magdalene, and Joanna, and Mary the mother of James, and other women that were with them, which told these things unto the apostles.
Luther-Bibel. 10 Es waren aber Maria von Magdala und Johanna und Maria, des Jakobus Mutter, und die andern mit ihnen; die sagten das den Aposteln.

Tekstuitleg van Lc 24,10. Het vers Lc 24,10 telt 21 (3 X 7) woorden en 96 (2² X 2³ X 3) letters. De getalwaarde van Lc 24,10 is 8824 (2³ X 1103).

Lc 24,10.1. act. ind. imperf. 3de pers. mv. ησαν = èsan  (zij waren) van het werkw. ειμι = eimi (zijn). Taalgebruik in het NT. eimi (zijn). Taalgebruik in de LXX. eimi (zijn). Taalgebruik inLc: eimi (zijn). Taalgebruik in Hnd. eimi (zijn). Lc (22). (1) Lc 1,6. (2) Lc 1,7. (3) Lc 2,8. (4) Lc 4,20. (5) Lc 4,25. (6) Lc 4,27. (7) Lc 5,10. (8) Lc 5,17. (9) Lc 5,29. (10) Lc 7,41. (11) Lc 8,2. (12) Lc 8,40. (13) Lc 9,14. (14) Lc 9,30. (15) Lc 9,32. (16) Lc 14,1. (17) Lc 15,1. (18) Lc 20,29. (19) Lc 23,55. (20) Lc 24,10. (21) Lc 24,13. (22) Lc 24,53. Hnd (28). (1) Hnd 1,10. (2) Hnd 1,13. (3) Hnd 1,14. (4) Hnd 2,1. (5) Hnd 2,2. (6) Hnd 2,5. (7) Hnd 2,42. (8) Hnd 2,44. (9) Hnd 4,6. (10) Hnd 4,13. (11) Hnd 4,31. (12) Hnd 5,12. (13) Hnd 11,20. (14) Hnd 12,3. (15) Hnd 12,12. (16) Hnd 13,1. (17) Hnd 13,48. (18) Hnd 14,4. (19) Hnd 14,7. (20) Hnd 14,26. (21) Hnd 17,11. (22) Hnd 18,3. (23) Hnd 19,7. (24) Hnd 19,14. (25) Hnd 20,8. (26) Hnd 21,9. (27) Hnd 21,29. (28) Hnd 23,13. Een vorm van ειμι = eimi (zijn) in het NT (2450),in de LXX (6947).

  eimi (zijn) Lc Lc 1 Lc 2 Lc 3 Lc 4 Lc 5 Lc 6 Lc 7 Lc 8 Lc 9 Lc 10 Lc 11 Lc 12 Lc 13 Lc 14 Lc 15 Lc 16 Lc 17 Lc 18 Lc 19 Lc 20 Lc 21 Lc 22 Lc 23 Lc 24 Lc
  act. ind. imperf. 3de pers. mv. èsan   22  (1) Lc 1,6. (2) Lc 1,7. (3) Lc 2,8.   (4) Lc 4,20. (5) Lc 4,25. (6) Lc 4,27. (7) Lc 5,10. (8) Lc 5,17. (9) Lc 5,29.   (10) Lc 7,41. (11) Lc 8,2. (12) Lc 8,40. (13) Lc 9,14. (14) Lc 9,30. (15) Lc 9,32.         (16) Lc 14,1.          (17) Lc 15,1.           (18) Lc 20,29.     (19) Lc 23,55. (20) Lc 24,10. (21) Lc 24,13. (22) Lc 24,53.     22 

- Hebr. hâjâh. Lat. esse. Fr. être. Ned. zijn. E. to be.

Lc 24,10.2. de (echter),afkorting d'. Taalgebruik in het NT: de (echter). Taalgebruik inLc: de (echter). Partikel. Het staat steeds als tweede woord in de zin. Het kan een lichte tegenstelling aanduiden. Om een verandering van personage of situatie in de zin aan te duiden.
In twintig verzen in Lc 24. In zes verzen in Lc 23,56b-24,12. (1) Lc 24,1. (2) Lc 24,2. (3) Lc 24,3. (4) Lc 24,5. (5) Lc 24,10. (6) Lc 24,12. Een opsomming van de vrouwen wordt gegeven.

6. kai (en). Taalgebruik. kai (en) in NT: Taalgebruik inLc: kai (en). Nevenschikkend voegwoord. Hebr.. waw (verbindingshaak). L.. et. Fr.. et. N.. en. E.. and. D. und. Lc (822 / 1151). Lc 24 (+ 45 / 53. - 8 / 53. (1) Lc 24,1. (2) Lc 24,2. (3) Lc 24,3. (4) Lc 24,6. (5) Lc 24,16. (6) Lc 24,42. (7) Lc 24,45. (8) Lc 24,48.)

8. kai (en). Taalgebruik. kai (en) in NT: Taalgebruik inLc: kai (en). Nevenschikkend voegwoord. Hebr.. waw (verbindingshaak). L.. et. Fr.. et. N.. en. E.. and. D. und. Lc (822 / 1151). Lc 24 (+ 45 / 53. - 8 / 53. (1) Lc 24,1. (2) Lc 24,2. (3) Lc 24,3. (4) Lc 24,6. (5) Lc 24,16. (6) Lc 24,42. (7) Lc 24,45. (8) Lc 24,48.)

12. kai (en). Taalgebruik. kai (en) in NT: Taalgebruik inLc: kai (en). Nevenschikkend voegwoord. Hebr.. waw (verbindingshaak). L.. et. Fr.. et. N.. en. E.. and. D. und. Lc (822 / 1151). Lc 24 (+ 45 / 53. - 8 / 53. (1) Lc 24,1. (2) Lc 24,2. (3) Lc 24,3. (4) Lc 24,6. (5) Lc 24,16. (6) Lc 24,42. (7) Lc 24,45. (8) Lc 24,48.)

15. sun (met). Taalgebruik in het NT: sun (met). Taalgebruik inLc: sun (met). Taalgebruik in Hnd. sun (met). Hebr. bë (in, met). Taalgebruik in Tenach. bë (in, met). Lat. cum. Ned. met. D. mit. E. with. Fr. avec < apud - hoc. Lc (23). (1) Lc 1,56. (2) Lc 2,5. (3) Lc 2,13. (4) Lc 5,9. (5) Lc 5,19. (6) Lc 7,6. (7) Lc 7,12. (8) Lc 8,1. (9) Lc 8,38. (10) Lc 8,51. (11) Lc 9,32. (12) Lc 19,23. (13) Lc 20,1. (14) Lc 22,14. (15) Lc 22,56. (16) Lc 23,11. (17) Lc 23,32. (18) Lc 24,10. (19) Lc 24,21. (20) Lc 24,24. (21) Lc 24,29. (22) Lc 24,33. (23) Lc 24,44. Hnd (49).

18. pros (naar, bij). Taalgebruik in het NT: pros (naar, bij). Taalgebruik inLc: pros (naar, bij). Lc (158). Lc 24 (11). (1) Lc 24,5. (2) Lc 24,10. (3) Lc 24,12. (4) Lc 24,14. (5) Lc 24,17. (6) Lc 24,18. (7) Lc 24,25. (8) Lc 24,29. (9) Lc 24,32. (10) Lc 24,44. (11) Lc 24,50.

21. nom. en acc. onz. mv. ταυτα = tauta (deze dingen) van het aanwijzend voornaamw. οὑτος = houtos. Taalgebruik in het NT. houtos (deze). Taalgebruik in de LXX. houtos (deze). Taalgebruik inLc: houtos (deze). Taalgebruik in Hnd. houtos (deze). Lc (46). Lc 24 (6). (1) Lc 24,9. (2) Lc 24,10. (3) Lc 24,11. (4) Lc 24,21. (5) Lc 24,26. (6) Lc 24,36.

    bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
  nom. + acc. onz. mv. tauta  815  587  228  22 14 46  58 28            
Lc 24,11 - Lc 24,11. 351. Vrouwen als getuigen van Jezus'verrijzenis. Mc 16,1-8 - Mt 28,1-10 - Lc 23,56b-24,12 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 24,1 - Lc 24,2 - Lc 24,3 - Lc 24,4 - Lc 24,5 - Lc 24,6 - Lc 24,7 - Lc 24,8 - Lc 24,9 - Lc 24,10 - Lc 24,11 - Lc 24,12 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis Pasen. Nachtwake C   Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
24:11 kai efanèsan enôpion autôn ôsei lèros ta rèmata tauta kai èpistoun autais  11 et visa sunt ante illos sicut deliramentum verba ista et non credebant illis  11 en deze woorden schenen als larie voor hen, en ze geloofden hen niet.  Maar dat verhaal leek de apostelen beuzelpraat en zij geloofden hen niet.  [11] maar in hun ogen was het onzin wat de vrouwen zeiden, en ze geloofden hen niet.  [11] maar die vonden het maar kletspraat en geloofden hen niet.  11 Deze verhalen schenen hun zotteklap toe en zij hebben haar niet geloofd.   11. mais ces propos leur semblèrent du radotage, et ils ne les crurent pas. 

Statenvertaling. 11 En haar woorden schenen voor hen als ijdel geklap, en zij geloofden haar niet.
King James Bible. [11] And their words seemed to them as idle tales, and they believed them not.
Luther-Bibel. 11 Und es erschienen ihnen diese Worte, als wär's Geschwätz, und sie glaubten ihnen nicht.

Tekstuitleg van Lc 24,11. Het vers Lc 24,11 telt 12 (2² X 3) woorden en 62 (2 X 31) letters. De getalwaarde van Lc 24,11 is 9248 (2² X 2³ X 17²).

Lc 24,11.1. kai (en). Taalgebruik. kai (en) in NT: Taalgebruik inLc: kai (en). Nevenschikkend voegwoord. Hebr.. waw (verbindingshaak). L.. et. Fr.. et. N.. en. E.. and. D. und. Lc (822 / 1151). Lc 24 (+ 45 / 53. - 8 / 53. (1) Lc 24,1. (2) Lc 24,2. (3) Lc 24,3. (4) Lc 24,6. (5) Lc 24,16. (6) Lc 24,42. (7) Lc 24,45. (8) Lc 24,48.)

Lc 24,11.3. enôpion (voor het aangezicht van). Taalgebruik in het NT: enôpion (voor het aangezicht van). Taalgebruik inLc: enôpion (voor het aangezicht van). In Lc in 19 verzen. (1) Lc 1,15. (2) Lc 1,17. (3) Lc 1,19. (4) Lc 1,76. (5) Lc 4,7. (6) Lc 5,18. (7) Lc 5,25. (8) Lc 8,47. (9) Lc 12,6. (10) Lc 12,9. (11) Lc 13,26. (12) Lc 14,10. (13) Lc 15,10. (14) Lc 15,18. (15) Lc 15,21. (16) Lc 16,15. (17) Lc 23,14. (18) Lc 24,11. (19) Lc 24,43.

Lc 24,11.4. αὐτῶν (= autôn: van hen; pers vnw 3de pers gen mann mv van het pers vnw αυτος = αυτος: hij). Taalgebruik in het NT: voornaamwoord autos. Taalgebruik in Lc.. voornaamwoord autos. Lc (94). Lc 24 (11). (1) Lc 24,5. (2) Lc 24,11. (3) Lc 24,13. (4) Lc 24,16. (5) Lc 24,30. (6) Lc 24,31. (7) Lc 24,36. (8) Lc 24,41. (9) Lc 24,43. (10) Lc 24,45. (11) Lc 24,51.

Lc 24,11.3. - 4. enôpion autou (voor het aangezicht van hem / voor zijn aangezicht). Lc (3). (1) Lc 1,17. (2) Lc 1,75. (3) Lc 5,18. enôpion autôn (voor het aangezicht van hen / voor hun aangezicht). Lc (3). (1) Lc 5,25. (2) Lc 24,11. (3) Lc 24,43.

Lc 24,11.8. nom. + acc. onz. rèmata van het zelfst. naamw. rèma (woord, uitspraak). Taalgebruik in het NT: rèma (woord, uitspraak). Taalgebruik inLc: rèma (woord, uitspraak). Lc (5). (1) Lc 1,65. (2) Lc 2,19. (3) Lc 2,51. (4) Lc 7,1. (5) Lc 24,11. Een vorm van rèma (woord, uitspraak) in Lc in 18 verzen. (1) Lc 1,37. (2) Lc 1,38. (3) Lc 1,65. (4) Lc 2,15. (5) Lc 2,17. (6) Lc 2,19. (7) Lc 2,29. (8) Lc 2,50. (9) Lc 2,51. (10) Lc 3,2. (11) Lc 5,5. (12) Lc 7,1. (13) Lc 9,45. (14) Lc 18,34. (15) Lc 20,26. (16) Lc 22,61. (17) Lc 24,8. (18) Lc 24,11.

9. nom. en acc. onz. mv. ταυτα = tauta (deze dingen) van het aanwijzend voornaamw. οὑτος = houtos. Taalgebruik in het NT. houtos (deze). Taalgebruik in de LXX. houtos (deze). Taalgebruik inLc: houtos (deze). Taalgebruik in Hnd. houtos (deze). Lc (46). Lc 24 (6). (1) Lc 24,9. (2) Lc 24,10. (3) Lc 24,11. (4) Lc 24,21. (5) Lc 24,26. (6) Lc 24,36.

    bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
  nom. + acc. onz. mv. tauta  815  587  228  22 14 46  58 28            

Lc 24,11.10. kai (en). Taalgebruik. kai (en) in NT: Taalgebruik inLc: kai (en). Nevenschikkend voegwoord. Hebr.. waw (verbindingshaak). L.. et. Fr.. et. N.. en. E.. and. D. und. Lc (822 / 1151). Lc 24 (+ 45 / 53. - 8 / 53. (1) Lc 24,1. (2) Lc 24,2. (3) Lc 24,3. (4) Lc 24,6. (5) Lc 24,16. (6) Lc 24,42. (7) Lc 24,45. (8) Lc 24,48.)

Lc 24,12 - Lc 24,12. 351. Vrouwen als getuigen van Jezus'verrijzenis. Mc 16,1-8 - Mt 28,1-10 - Lc 23,56b-24,12 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 24,1 - Lc 24,2 - Lc 24,3 - Lc 24,4 - Lc 24,5 - Lc 24,6 - Lc 24,7 - Lc 24,8 - Lc 24,9 - Lc 24,10 - Lc 24,11 - Lc 24,12 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis Pasen. Nachtwake C  Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
24:12 | [[o | o | de petros anastas edramen epi to mnèmeion kai parakupsas blepei ta othonia mona kai apèlthen pros eauton thaumazôn to | gegonos]] | gegonos |   12 Petrus autem surgens cucurrit ad monumentum et procumbens videt linteamina sola posita et abiit secum mirans quod factum fuerat   12 Petrus nu stond op (en) liep naar de grafkamer en toekijkend zag hij alleeen de windsels,en hij ging heen naar huis,verwonderd over het gebeurde.   Toch liep Petrus ijlings naar het graf; hij bukte zich voorover maar zag alleen de zwachtels. Daarop ging hij terug, verbaasd nadenkend over hetgeen er gebeurd was.  [12] Toch* holde Petrus naar het graf, en toen hij er een blik in wierp zag hij alleen de linnen doeken. Hij ging terug naar huis, verbaasd over wat er gebeurd was.  [12] Petrus echter stond op en rende naar het graf. Hij bukte zich om te kijken, maar zag alleen de linnen doeken liggen. Daarop ging hij terug, vol verwondering over wat er gebeurd was.  12 Maar Petrus is opgestaan en naar het graf gesneld; hij heeft zich gebukt en heeft alleen de zwachtels zien liggen; hij is teruggekomen vol verwondering over wat is geschied.  12. Pierre cependant partit et courut au tombeau. Mais, se penchant, il ne voit que les linges. Et il s'en alla chez lui, tout surpris de ce qui était arrivé.  

Statenvertaling. 12 Doch Petrus opstaande, liep tot het graf, en nederbukkende, zag hij de linnen doeken, liggende alleen, en ging weg, zich verwonderende bij zichzelven van hetgeen geschied was.
King James Bible. [12] Then arose Peter, and ran unto the sepulchre; and stooping down, he beheld the linen clothes laid by themselves, and departed, wondering in himself at that which was come to pass.
Luther-Bibel.12 Petrus aber stand auf und lief zum Grab und bückte sich hinein und sah nur die Leinentücher und ging davon und wunderte sich über das, was geschehen war.

Tekstuitleg van Lc 24,12. Het vers Lc 24,12 telt 22 (2 X 11) woorden en 109 letters. De getalwaarde van Lc 24,12 is 8518 (2 X 4259).

Lc 24,12.2. de (echter),afkorting d'. Taalgebruik in het NT: de (echter). Taalgebruik inLc: de (echter). Partikel. Het staat steeds als tweede woord in de zin. Het kan een lichte tegenstelling aanduiden. Om een verandering van personage of situatie in de zin aan te duiden.
In twintig verzen in Lc 24. In zes verzen in Lc 23,56b-24,12. (1) Lc 24,1. (2) Lc 24,2. (3) Lc 24,3. (4) Lc 24,5. (5) Lc 24,10. (6) Lc 24,12. De apostelen reageren met ongeloof op het bericht van de vrouwen. Petrus echter gaat naar het graf kijken.

Lc 24,12.3. nom. mann. enk. petros  (Petrus) van de eigennaam petros (Petrus). Taalgebruik in het NT: petros (Petrus). Taalgebruik inLc: petros (Petrus).
Lc (13). (1) Lc 5,8. (2) Lc 8,45. (3) Lc 9,20. (4) Lc 9,32. (5) Lc 9,33. (6) Lc 12,41. (7) Lc 18,28. (8) Lc 22,54. (9) Lc 22,55. (10) Lc 22,58. (11) Lc 22,60. (12) Lc 22,61. (13) Lc 24,12. Een vorm van petros (Petrus) in Lc in 18 verzen. (1) Lc 5,8. (2) Lc 6,14. (3) Lc 8,45. (4) Lc 8,51. (5) Lc 9,20. (6) Lc 9,28. (7) Lc 9,32. (8) Lc 9,33. (9) Lc 12,41. (10) Lc 18,28. (11) Lc 22,8. (12) Lc 22,34. (13) Lc 22,54. (14) Lc 22,55. (15) Lc 22,58. (16) Lc 22,60. (17) Lc 22,61. (18) Lc 24,12.

Lc 24,12.6. epi (op, bij). Afkortingen. ep' en ef'. Taalgebruik in het NT: epi (op, bij). Taalgebruik inLc: epi (op, bij). Ned. op.
Lc (104 + 25 + 20 = 149). Lc 24 (6). epi (6). (1) Lc 24,1. (2) Lc 24,12. (3) Lc 24,22. (4) Lc 24,24. (5) Lc 24,25. (6) Lc 24,47.

Lc 24,12.7. bepaald lidw. nom. + acc. onz. enk. to. Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Taalgebruik inLc: bepaald lidwoord. Gr. to..,tè... N.. de. E.. the. D. der,die,das enz. Fr. le,la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum,il-lam).
Lc (181). Lc 24 (6). (1) Lc 24,1. (2) Lc 24,3. (3) Lc 24,12. (4) Lc 24,22. (5) Lc 24,23. (6) Lc 24,24.

Lc 24,12.8. nom. of acc. onz. enk. μνημειον = mnèmeion (monument, gedenkteken, graf). Taalgebruik in het NT. mnèmeion (monument, gedenkteken, graf). Taalgebruik in de LXX. mnèmeion (monument, gedenkteken, graf). Taalgebruik inLc: mnèmeion (monument, gedenkteken, graf). Bijbel (21). (1) Gn 23,6. (2) Js 22,16. (3) Ez 39,11. (4) W 10,7. (5) Mc 16,2. (6) Mc 16,5. (7) Lc 23,55. (8) Lc 24,12. (9) Lc 24,22. (10) Lc 24,24. (11) Joh 11,31. (12) Joh 11,38. (13) Joh 19,41. (14) Joh 19,42. (15) Joh 20,1. (16) Joh 20,3. (17) Joh 20,4. (18) Joh 20,6. (19) Joh 20,8. (20) Joh 20,11. (21) Hnd 13,29. Een vorm van μνημειον = mnèmeion (monument, gedenkteken, graf) in de LXX (16),in het NT (37),in Lc in 8 verzen. (1) Lc 11,44. (2) Lc 11,47.  (3) Lc 23,55.  (4) Lc 24,2. (5) Lc 24,9.  (6) Lc 24,12. (7) Lc 24,22. (8) Lc 24,24. InLc: 3 vormen van μνημειον = mnèmeion (monument, gedenkteken, graf) in 3 hoofdstukken en in 8 verzen. Een laatste rustplaats kan op verschillende wijzen worden gemaakt,die als een zichtbaar teken aan de overledene doet denken. Een graf is de rustplaats van de overledene,het 'grafmonument' een gedenkteken voor de overlevenden. In het Grieks. ταφος = tafos (graf) van het werkw. θαπτω = thaptô (begraven). Taalgebruik in het NT. thaptô (begraven). Taalgebruik in de LXX. thaptô (begraven). Een vorm van ταφος = tafos (graf) in de LXX (64),in het NT (7).

      1.  2.  3.  
  mnèmeion    Lc 11 Lc 23 Lc 24
1.  nom. + acc. onz. enk. mnèmeion     (1) Lc 23,55.   (2) Lc 24,12. (3) Lc 24,22. (4) Lc 24,24.  
2.  gen. onz. enk. mnèmeiou     (1) Lc 24,2. (2) Lc 24,9.  
3.   nom. + acc. onz. mv. mnèmeia  (1) Lc 11,44. (2) Lc 11,47.      
  Totaal  5

- Hebreeuws. NBS + UBS. הַקֶּבֶר= haqqèbhèr (het graf, de begraafplaats) < bepaald lidw. + קֶבֶר = qèbhèr (graf, begraafplaats). Zie het werkw. קָבַר = qâbhar (begraven). Taalgebruik in Tenakh. qâbhar (begraven). Getalwaarde. qoph = 19 of 100,beth = 2,resj = 20 of 200 ; totaal. 41 OF 302 (2 X 151). Structuur. 1 - 2 - 2. Niet in Tenakh. Een vorm van q-b-r in Tenakh (22).
- Het Ned graf en het D Grab lijken verwantschap te vertonen met het Hebreeuwse qèbhèr, het Arameese qèbhèr / qibërâ´ en het Arabische qabr; evenwel met omkering van de letters b en r.
- Latijn. monumentum (moment, gedenkteken). Bijbel (27). (1) Ex 12,14. (2) Ex 13,9. (3) Ex 17,14. (4) Ex 30,16. (5) Ex 39,7. (6) Lv 5,12. (7) Lv 6,8. (8) Lv 24,7. (9) Nu 31,54. (10) Joz 4,7. (11) 2 S 18,18. (12) Mc 16,2. (13) Lc 23,55. (14) Lc 24,1. (15) Lc 24,12. (16) Lc 24,22. (17) Lc 24,24. (18) Joh 11,31. (19) Joh 11,38. (20) Joh 19,41. (21) Joh 19,42. (22) Joh 20,1. (23) Joh 20,3. (24) Joh 20,4. (25) Joh 20,6. (26) Joh 20,8. (27) Joh 20,11.
- Het Latijnse monumentum lijkt verwantschap te hebben met het Griekse μνημειον = mnèmeion. m-n-m-n. In geval van een 'graf' spreken we van een grafmomunemt.
- Het Latijnse monumentum is soms de vertaling van het Hebreeuwse זִכָּרוֹן = zikkârôn (gedachtenis, gedenkteken). Zie het werkw. זָכַר = zâkhar (gedenken, zich herinneren). Taalgebruik in Tenakh. zâkhar (gedenken). Tenakh (9). (1) Ex 17,14. (2) Ex 39,7. (3) Lv 23,24. (4) Nu 5,15. (5) Nu 17,5. (6) Nu 31,54. (7) Mal 3,16. (8) Pr 1,11. (9) Pr 2,16.
- Ned. graf (< graven). D. Grab. Fr. tombeau (< Lat. tumba < tumulus. heuvel; Gr. τυμβος = tumbos). E. sepulchre (< Lat. sepulchrum < sepelire, sepultum, ensevelir = in een lijkwade wikkelen, bedelven, begraven). Aramees. קֶבֶר / קִבְרָא = qèbhèr / qibërâ´. Arabisch. قَبْر = qabr (graf). Taalgebruik in de Qoran. qabr (graf).

Lc 24,12.6. - 8. επι το μνημειον = epi to mnèmeion (op / naar het grafmonument). NT (4). Mc (1) Mc 16,2. Lc (3). (1) Lc 24,12. (2) Lc 24,22. (3) Lc 24,24.

Lc 24,12.9. kai (en). Taalgebruik. kai (en) in NT: Taalgebruik inLc: kai (en). Nevenschikkend voegwoord. Hebr.. waw (verbindingshaak). L.. et. Fr.. et. N.. en. E.. and. D. und. Lc (822 / 1151). Lc 24 (+ 45 / 53. - 8 / 53. (1) Lc 24,1. (2) Lc 24,2. (3) Lc 24,3. (4) Lc 24,6. (5) Lc 24,16. (6) Lc 24,42. (7) Lc 24,45. (8) Lc 24,48.)

Lc 24,12.15. kai (en). Taalgebruik. kai (en) in NT: Taalgebruik inLc: kai (en). Nevenschikkend voegwoord. Hebr.. waw (verbindingshaak). L.. et. Fr.. et. N.. en. E.. and. D. und. Lc (822 / 1151). Lc 24 (+ 45 / 53. - 8 / 53. (1) Lc 24,1. (2) Lc 24,2. (3) Lc 24,3. (4) Lc 24,6. (5) Lc 24,16. (6) Lc 24,42. (7) Lc 24,45. (8) Lc 24,48.)

Lc 24,12.16. ind. aor. 3de pers. enk. apèlthen (hij ging weg) van het werkw. aperchomai (weggaan). Taalgebruik in het NT: aperchomai (weggaan). Taalgebruik inLc: aperchomai (weggaan). Lc (6). (1) Lc 1,23. (2) Lc 1,38. (3) Lc 5,13. (4) Lc 5,25. (5) Lc 8,39. (6) Lc 24,12. Een vorm van aperchomai (weggaan) in Lc (21). (1) Lc 1,23. (2) Lc 1,38. (3) Lc 2,15.  (4) Lc 5,13. (5) Lc 5,14.   (6) Lc 5,25. (7) Lc 7,24. (8) Lc 8,31. (9) Lc 8,37.  (10) Lc 8,39. (11) Lc 9,57.  (12) Lc 9,59. (13) Lc 9,60.  (14) Lc 10,30. (15) Lc 17,23. (16) Lc 19,32.  (17) Lc 22,4.  (18) Lc 22,13.  (19) Lc 23,33.  (20) Lc 24,12.   (21) Lc 24,24. InLc: 10 vormen van aperchomai (weggaan) in 12 hoofdstukken en in 21 verzen.

Lc 24,12.17. pros (naar, bij). Taalgebruik in het NT: pros (naar, bij). Taalgebruik inLc: pros (naar, bij). Lc (158). Lc 24 (11). (1) Lc 24,5. (2) Lc 24,10. (3) Lc 24,12. (4) Lc 24,14. (5) Lc 24,17. (6) Lc 24,18. (7) Lc 24,25. (8) Lc 24,29. (9) Lc 24,32. (10) Lc 24,44. (11) Lc 24,50.

Lc 24,12.20. bepaald lidw. nom. + acc. onz. enk. to. Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Taalgebruik inLc: bepaald lidwoord. Gr. to..,tè... N.. de. E.. the. D. der,die,das enz. Fr. le,la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum,il-lam).
Lc (181). Lc 24 (6). (1) Lc 24,1. (2) Lc 24,3. (3) Lc 24,12. (4) Lc 24,22. (5) Lc 24,23. (6) Lc 24,24.


354. Verschijning aan twee leerlingen op weg naar Emmaüs. Lc 24,13-35 - Lc 24,13-35 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 24,13 - Lc 24,14 - Lc 24,15 - Lc 24,16 - Lc 24,17 - Lc 24,18 - Lc 24,19 - Lc 24,20 - Lc 24,21 - Lc 24,22 - Lc 24,23 - Lc 24,24 - Lc 24,25 - Lc 24,26 - Lc 24,27 - Lc 24,28 - Lc 24,29 - Lc 24,30 - Lc 24,31 - Lc 24,32 - Lc 24,33 - Lc 24,34 - Lc 24,35 -

Evangelie van de 3de (derde) paaszondag A. Lc 24,13-35.
In die tijd waren er twee van de leerlingen van Jezus op weg naar een dorp dat Emmaüs heette en dat ruim elf kilometer van Jeruzalem lag. Zij spraken met elkaar over alles wat was voorgevallen. Terwijl zij zo aan het praten waren en van gedachten wisselden, kwam Jezus zelf op hen toe en Hij liep met hen mee. Maar hun ogen werden verhinderd Hem te herkennen. Hij vroeg hun: "Wat is dat voor een gesprek dat gij onderweg met elkaar voert?" Met een bedrukt gezicht bleven ze staan. Een van hen, die Kléopas heette, nam het woord en sprak tot Hem: "Zijt Gij dan de enige vreemdeling in Jeruzalem, dat Gij niet weet wat daar dezer dagen gebeurd is?" Hij vroeg hun: "Wat dan?" Ze antwoordden Hem: "Dat met Jezus de Nazarener, een man die profeet was, machtig in daad en woord in het oog van God en van heel het volk; hoe onze hogepriesters en overheidspersonen Hem hebben overgeleverd om Hem ter dood te laten veroordelen en hoe zij Hem aan het kruis hebben geslagen. En wij leefden in de hoop, dat Hij degene zou zijn die Israël ging verlossen! Maar met dit al is het reeds de derde dag sinds die dingen gebeurd zijn. Wel hebben een paar vrouwen uit ons midden ons in de war gebracht; ze waren in de vroegte naar het graf geweest, maar hadden zijn lichaam niet gevonden, en kwamen zeggen, dat zij ook nog een verschijning van engelen hadden gehad, die verklaarden dat Hij weer leefde. Daarop zijn enkelen van de onzen naar het graf gegaan en bevonden het zoals de vrouwen gezegd hadden, maar Hem zagen ze niet." Nu sprak Hij tot hen: "O onverstandigen, die zo traag van hart zijt in het geloof aan alles wat de profeten gezegd hebben! Moest de Messias dat alles niet lijden om in zijn glorie binnen te gaan?" Beginnend met Mozes verklaarde Hij uit al de profeten wat in al de Schriften op Hem betrekking had. Zo kwamen ze bij het dorp waar ze heengingen, maar Hij deed alsof Hij verder moest gaan. Zij drongen bij Hem aan: "Blijf bij ons, want het wordt al avond en de dag loopt ten einde". Toen ging Hij binnen om bij hen te blijven. Terwijl Hij met hen aanlag nam Hij het brood, sprak de zegen uit, brak het en reikte het hun toe. Nu gingen hun ogen open en zij herkenden Hem, maar Hij verdween uit hun gezicht. Toen zeiden ze tot elkaar: "Brandde ons hart niet in ons, zoals Hij onderweg met ons sprak en ons de Schriften ontsloot?" Ze stonden onmiddellijk op en keerden naar Jeruzalem terug. Daar vonden ze de elf met de mensen van hun groep bijeen. Deze verklaarden: "De Heer is waarlijk verrezen, Hij is aan Simon verschenen." En zij van hun kant vertelden wat er onderweg gebeurd was en hoe Hij door hen herkend werd aan het breken van het brood.

Lc 24,13 - Lc 24,13. 354. Verschijning aan twee leerlingen op weg naar Emmaüs. Lc 24,13-35 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 24,13 - Lc 24,14 - Lc 24,15 - Lc 24,16 - Lc 24,17 - Lc 24,18 - Lc 24,19 - Lc 24,20 - Lc 24,21 - Lc 24,22 - Lc 24,23 - Lc 24,24 - Lc 24,25 - Lc 24,26 - Lc 24,27 - Lc 24,28 - Lc 24,29 - Lc 24,30 - Lc 24,31 - Lc 24,32 - Lc 24,33 - Lc 24,34 - Lc 24,35 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis 3de (derde) paaszondag A  Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
 24:13 13Καὶ ἰδοὺ δύο ἐξ αὐτῶν ἐν αὐτῇ τῇ ἡμέρᾳ ἦσαν πορευόμενοι εἰς κώμην ἀπέχουσαν σταδίους ἑξήκοντα ἀπὸ Ἰερουσαλήμ, ἧ ὄνομα Ἐμμαοῦς, 13 et ecce duo ex illis ibant ipsa die in castellum quod erat in spatio stadiorum sexaginta ab Hierusalem nomine Emmaus  13 En zie, twee van hen waren op die dag aan het gaan naar een dorp, zestig stadiën van Jeruzalem verwijderd, waarvan de naam Emmaüs was;  In die tijd waren er twee van de leerlingen van Jezus op weg naar een dorp dat Emmaüs heette en dat ruim elf kilometer van Jeruzalem lag.  [13] Juist op die dag waren twee van hen op weg naar het dorp Emmaüs*, dat zestig stadiën van Jeruzalem ligt. [13] Diezelfde dag gingen twee van de leerlingen op weg naar een dorp dat Emmaüs heet en zestig stadie van Jeruzalem verwijderd ligt.   13 ¶ En zie, twee van hen zijn op diezelfde dag onderweg geweest naar een dorp op een afstand van zestig stadiën van Jeruzalem, welks naam Emmaüs is,–  13. Et voici que, ce même jour, deux d'entre eux faisaient route vers un village du nom d'Emmaüs, distant de Jérusalem de soixante stades,  

Statenvertaling. 13 En zie, twee van hen gingen op denzelfden dag naar een plek, dat zestig stadiën van Jeruzalem was, welks naam was Emmaüs;
King James Bible. [13] And, behold, two of them went that same day to a village called Emmaus, which was from Jerusalem about threescore furlongs.
Luther-Bibel. 13 Und siehe, zwei von ihnen gingen an demselben Tage in ein Dorf, das war von Jerusalem etwa zwei Wegstunden entfernt; dessen Name ist Emmaus.

Tekstuitleg van Lc 24,13. Het vers telt 21 (3 X 7) woorden en 108 (2² X 3³) letters. De getalwaarde van Lc 24,13 is 11279.

Lc 24,13.1. και (= kai: en; nevensch vw; gevormd uit: vertikale streep I + <: : stop en ga voort???). Taalgebruik. kai (en) in NT. Taalgebruik inLc: kai (en). Lc (822 / 1151). Lc 24 (+ 45 / 53. - 8 / 53. NIET IN: (1) Lc 24,1. (2) Lc 24,2. (3) Lc 24,3. (4) Lc 24,6. (5) Lc 24,16. (6) Lc 24,42. (7) Lc 24,45. (8) Lc 24,48.

Lc 24,13.2.. ιδου (= idou: zie). Taalgebruik in het NT. idou (zie). Taalgebruik inLc: idou (zie). Lc (55). Lc 24 (3). (1) Lc 24,4. (2) Lc 24,13. (3) Lc 24,49.

idou (zie)   bijbel O.T. NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
  1229  1037  192  59  55 23  19  25  121  125 

- הֵן / הֶנֵּה (= hen / hinneh: zie). Taalgebruik in Tenakh. hen / hinneh (zie). Getalswaarde. he = 5, nun = 14 of 50; totaal: 19 OF 55 (5 X 11). Structuur. 5 - 5. De som van de elementen is telkens 1. Tenakh (495). Pentateuch (96). Eerdere Profeten (153). Latere Profeten (140). 12 Kleine Profeten (29). Geschriften (77).
- Lat. ecce. E. behold. D. Siehe. Fr. voici < vois ici.

Lc 24,13.1. - 2. και ιδου (= kai idou : en zie). Lc (27 / 55). Lc 24 (3 / 3). (1) Lc 24,4. (2) Lc 24,13. (3) Lc 24,49.
- Hebreeuws. וְהִנֵּה (= wëhinnehen zie). Zie. הֵן / הִנֵּה (= hen / hinneh: zie). Taalgebruik in Tenakh. hen / hinneh (zie).

Lc 24,13.3. δυο (= duo: twee; hoofdtelwoord). Taalgebruik in het NT. telwoorden. Taalgebruik inLc: telwoorden. Lc (25). Lc 24 (2). (1) Lc 24,4. (2) Lc 24,13.

  telwoorden  bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh
  duo  624  509  115  33  14  25  13

- Lat. duo. F. deux. E. two. D. zwei.

Lc 24,13. 2. - 3. ιδου δυο (= idou duo: (zie 2). NT (3). (1) Mt 20,30. (2) Lc 24,4. (3) Lc 24,13.
- ιδου δυο ανδρες (= idou duo andres: zie 2 mannen). NT (1). Lc 24,4.
- ιδου ανδρες (= idou andres: zie mannen). NT (3) (1) Lc 5,18. (2) Lc 9,30. (3) Hnd 1,10.
- ιδου oἱ ανδρες (= idou hoi andres: zie de mannen). NT (2). (1) Hnd 5,25. (2) Hnd 10,17.

Lc 24,13.1.-3. και ιδου δυο (= kai idou duo: zie 2). NT (3). (1) Mt 20,30. (2) Lc 24,4. (3) Lc 24,13.
- και ιδου δυο ανδρες (= kai idou duo andres: en zie 2 mannen). NT (1). Lc 24,4.
- και ιδου ανδρες (= kai idou andres: en zie mannen). NT (4) (1) Lc 5,18. (2) Lc 9,30. (3) Hnd 1,10.
- και ιδου oἱ ανδρες (= kai idou hoi andres: en zie de mannen). NT (2). (1) Hnd 5,25. (2) Hnd 10,17.
- και ιδου ανδρες δυο (= kai idou andres duo: en zie 2 mannen). NT (2). (1) Lc 9,30. (2) Hnd 1,10.

Lc 24,13. 4. εκ / εξ (= of = ex: uit; + gen; vz). Taalgebruik in het NT: ek (uit).

Lc 24,13.5. αὐτῶν (= autôn: van hen; pers vnw 3de pers gen mann mv van het pers vnw αυτος = αυτος: hij). Taalgebruik in het NT: voornaamwoord autos. Taalgebruik in Lc.. voornaamwoord autos. Lc (94). Lc 24 (11). (1) Lc 24,5. (2) Lc 24,11. (3) Lc 24,13. (4) Lc 24,16. (5) Lc 24,30. (6) Lc 24,31. (7) Lc 24,36. (8) Lc 24,41. (9) Lc 24,43. (10) Lc 24,45. (11) Lc 24,51.

Lc 24,13.4.-5. εξ αὐτῶν (ex autôn: uit hen; NT (116). Lc (11). Lc 24 (1): Lc 24,13.

Lc 24,13.6. εν (= en: in, tijdens, met; vz van plaats, tijd, middel).Taalgebruik in het NT: en (in). en (in, met), inLc: en (in).
Lc (288). Lc 24 (16). (1) Lc 24,4. (2) Lc 24,6. (3) Lc 24,13. (4) Lc 24,15. (5) Lc 24,18. (6) Lc 24,19. (7) Lc 24,27. (8) Lc 24,30. (9) Lc 24,32. (10) Lc 24,35. (11) Lc 24,36. (12) Lc 24,38. (13) Lc 24,44. (14) Lc 24,49. (15) Lc 24,51. (16) Lc 24,53.

Lc 24,13.7. αυτῃ (= autè: aan haar; pers vnw enk dat vr enk van het pers vnw 3de pers enk: αυτος - αυτη - αυτο: autos - autè - auto: hij - zij - het). Taalgebruik in het NT: voornaamwoord autos. Taalgebruik in Lc.. voornaamwoord autos. Lc (43). Lc 24 (3). (1) Lc 24,13. (2) Lc 24,18. (3) Lc 24,33.

Lc 24,13.8. τῇ (= tè; bep lidw dat vr enk van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = hè, το = to: (de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Taalgebruik inLc: bepaald lidwoord.
Lc (119). In elf verzen in Lc 24. (1) Lc 24,1. (2) Lc 24,6. (3) Lc 24,7. (4) Lc 24,13. (5) Lc 24,25. (6) Lc 24,32. (7) Lc 24,33. (8) Lc 24,35. (9) Lc 24,38. (10) Lc 24,46. (11) Lc 24,49. In zes verzen bij een tijdsbepaling, in vier verzen bij een plaatsbepaling.

Lc 24,13.9. ἡμερᾳ (= h?mera: tijdens de dag; zn dat vr enk van het zn ἡμερα = hèmera: dag; verwant met schemer?).

Lc 24,13.6.-9. εν αυτῃ τῇ ἡμερᾳ (= en tautè tè hèmera: op diezelfde dag). Lc (3): (3) Lc 24,13.

Lc 24,13.10. ησαν (= èsan: zij waren; wkw act ind imperf 3de pers mv van het wkw ειμι: zijn; stam: es-; zie Ned:: is; Lat: esse). Taalgebruik in het NT: eimi (zijn). Taalgebruik inLc: eimi (zijn). Lc (22). (1) Lc 1,6. (2) Lc 1,7. (3) Lc 2,8. (4) Lc 4,20. (5) Lc 4,25. (6) Lc 4,27. (7) Lc 5,10. (8) Lc 5,17. (9) Lc 5,29. (10) Lc 7,41. (11) Lc 8,2. (12) Lc 8,40. (13) Lc 9,14. (14) Lc 9,30. (15) Lc 9,32. (16) Lc 14,1. (17) Lc 15,1. (18) Lc 20,29. (19) Lc 23,55. (20) Lc 24,10. (21) Lc 24,13. (22) Lc 24,53.

Lc 24,13.11. πορευόμενοι (= poreuomenoi: zich op weg begevende; wkw part. praes. nom. mann. mv. van het wkw πορευομαι = poreuomai: zich op weg begeven, op weg gaan). Taalgebruik in het NT: poreuomai (zich op weg begeven, op weg gaan). Taalgebruik inLc: poreuomai (zich op weg begeven, op weg gaan). por-euomai. p of ph = f -> v + r. Zelfstandig naamwoord poros. weg door een water heen,wad, voorde, veer,doorwaadbare plaats. Lat. por-tus. haven. Mnd. voort, ofries forda,oeng. ford. Het woord behoort tot de groep van varen. Lc (3). (1) Lc 1,6. (2) Lc 8,14. (3) Lc 24,13. Een vorm van poreuomai (zich op weg begeven,op weg gaan) in Lc (48), in Lc 24 (2). (1) Lc 24,13. (2) Lc 24,28. In Lc: 19 vormen van poreuomai (zich op weg begeven,op weg gaan) in 18 / 24 hoofdstukken en in 48 verzen. I
Aan het èsan poreuomenoi (zij waren op weg naar) van Lc 24,13 correspondeert hupestrepsan (zij keerden terug) van Lc 24,33.

Lc 24,13.12. εἰς (= eis: naar, tot; vz van plaats, tijd). Taalgebruik in het NT: eis (naar). eis (naar). Lc (210). Lc 24 (11). (1) Lc 24,5. (2) Lc 24,7. (3) Lc 24,13. (4) Lc 24,18. (5) Lc 24,20. (6) Lc 24,26. (7) Lc 24,28. (8) Lc 24,33. (9) Lc 24,47. (10) Lc 24,51. (11) Lc 24,52.

Lc 24,13.13. κωμην (= kômèn: dorp; zn acc vr enk van het zn κωμη = kômè: dorp).

Lc 24,13.14. απεχουσαν (= apechousan: afhoudende, afgelegen; wkw act part praes acc vr enk van het wkw απεχω = apechô: afhouden, onthouden)

Lc 24,13.15. σταδιους (= stadious: stadiën; zn acc mann mv van het zn σταδιον = stadie). o

Lc 24,13.17. ἀπὸ (= apo: weg van, vanaf; vz van plaats, nl verwijdering; afkorτing απ' = ap': vóór een niet-aangeblazen klinker en αφ' = af': vóór een aangeblazen klinker; vz van plaats, nl verwijdering; afkorτing απ' = ap': vóór een niet-aangeblazen klinker en αφ' = af':vóór een aangeblazen klinker).. Taalgebruik in het NT: apo (af,van-weg). Taalgebruik inLc: apo (af,van-weg). Lc (73 + 32 + 9 = 114).Lc 24 (6 + 2 + 1 = 9). apo. Lc (73). Lc 24 (6). (1) Lc 24,2. (2) Lc 24,9. (3) Lc 24,13. (4) Lc 24,27. (5) Lc 24,41. (6) Lc 24,47. ap'. Lc (32). Lc 24 (2). (1) Lc 24,31. (2) Lc 24,51. af'. Lc (9). Lc 24 (1) Lc 24,21.

Lc 24,13.18. ιερουσαλην (= hierousalèm: Jeruzalem). Taalgebruik in het NT: hierousalèm (Jeruzalem). Taalgebruik inLc: hierousalèm (Jeruzalem). Lc (26). (1) Lc 2,25. (2) Lc 2,38. (3) Lc 2,41. (4) Lc 2,43. (5) Lc 2,45. (6) Lc 4,9. (7) Lc 5,17. (8) Lc 6,17. (9) Lc 9,31. (10) Lc 9,51. (11) Lc 9,53. (12) Lc 10,30. (13) Lc 13,4. (14) Lc 13,33. (15) Lc 13,34. (16) Lc 17,11. (17) Lc 18,31. (18) Lc 19,11. (19) Lc 21,20. (20) Lc 21,24. (21) Lc 23,28. (22) Lc 24,13. (23) Lc 24,18. (24) Lc 24,33. (25) Lc 24,47. (26) Lc 24,52. Een vorm van hierosoluma (Jeruzalem) in Lc in 4 verzen. (1) Lc 2,22. (2) Lc 13,22. (3) Lc 19,28. (4) Lc 23,7.

Lc 24,13.17. - 18.ἀπὸ ιερουσαλην (= apo hierousalèm: van Jeruzalem weg). NT: (5). Lc (3). (12) Lc 10,30. (22) Lc 24,13. (25) Lc 24,47. Hnd (1) Hnd 8,26.

Lc 24,13.19. ἧ (= hè: aan wie; betrekk vnw gen vr enk van het betrekk vnw ὁς = hos, ἡ = h, ὁ = ho: wie/wat).

Lc 24,13.21. ονομα (= onoma: naam; nom onz enk)nom. + acc. onz. enk.. onoma (naam). Taalgebruik in het NT: onoma (naam). Taalgebruik inLc: onoma (naam). Lc (15). (1) Lc 1,5 (kai to onoma autès Elisabet = en haar naam was Elisabet). (2) Lc 1,13 (kai kaleseis to onoma autou Iôannèn = en je zult zijn naam Johannes noemen). (3) Lc 1,26 (hèi onoma Nazareth = aan wie de naam Nazareth). (4) Lc 1,27 (hôi onoma Iôsèf = aan wie de naam Jozef). (5) Lc 1,31 (kai kaleseis to onoma autou Ièsoun = en je zult zijn naam Jezus noemen). (6) Lc 1,49. (7) Lc 1,63 (Iôannès estin onoma autou = Johannes is zijn naam). (8) Lc 2,21 (kai eklèthè to onoma autou Ièsous (en zijn naam werd Jezus genoemd). (9) Lc 2,25 (hôi onoma Sumeôn = aan wie de naam Simeon). (10) Lc 6,22. (11) Lc 8,30. (12) Lc 8,41 (hôi onoma Iaïros = aan wie de naam Jaïrus). (13) Lc 11,2. (14) Lc 21,17. (15) Lc 24,13 (hèi onoma Emmaous = aan wie de naam Emmaüs). Een vorm van onoma (naam) in Lc in 33 verzen.

Lc 24,13.20. - 21. betrekkelijk voornaamwoord datief enkelvoud + onoma (naam) in Lc (5). (1) Lc 1,26 (hè(i) onoma Nazareth = aan wie de naam Nazareth). (2) Lc 1,27 (hô(i) onoma Iôsèf = aan wie de naam Jozef). (3) Lc 2,25 (hô(i) onoma Sumeôn = aan wie de naam Simeon). (4) Lc 8,41 (hô(i) onoma Iaïros = aan wie de naam Jaïrus). (5) Lc 24,13 (hè(i) onoma Emmaous = aan wie de naam Emmaüs).
Betrekk. voornaamw. datief vrouw. enk. in Lc in 2 verzen. (1) Lc 1,26 (hèi onoma Nazareth = aan wie de naam Nazareth). (2) Lc 24,13 (hèi onoma Emmaous = aan wie de naam Emmaüs). Het betreft twee dorpen. Nazareth en Emmaüs,het eerste en het laatste dorp inLc: De andere drie verzen zijn samengesteld uit het betrekk. voornaamw. datief mann. enk. + een persoonsnaam (Jozef,Simeon en Jaïrus). (1) Lc 1,27 (hôi onoma Iôsèf = aan wie de naam Jozef). (2) Lc 2,25 (hôi onoma Sumeôn = aan wie de naam Simeon). (3) Lc 8,41 (hôi onoma Iaïros = aan wie de naam Jaïrus).

Lc 24,13.22. Ἐμμαοῦς (= Emmaous: Emmaüs; zn eigennaam).


Lc 24,14 - Lc 24,14. 354. Verschijning aan twee leerlingen op weg naar Emmaüs. Lc 24,13-35 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 24,13 - Lc 24,14 - Lc 24,15 - Lc 24,16 - Lc 24,17 - Lc 24,18 - Lc 24,19 - Lc 24,20 - Lc 24,21 - Lc 24,22 - Lc 24,23 - Lc 24,24 - Lc 24,25 - Lc 24,26 - Lc 24,27 - Lc 24,28 - Lc 24,29 - Lc 24,30 - Lc 24,31 - Lc 24,32 - Lc 24,33 - Lc 24,34 - Lc 24,35 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis 3de (derde) paaszondag A  Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
24:14 14καὶ αὐτοὶ ὡμίλουν πρὸς ἀλλήλους περὶ πάντων τῶν συμβεβηκότων τούτων. 14 et ipsi loquebantur ad invicem de his omnibus quae acciderant   14 en ze praatten met elkaar over al die dingen die voorgevallen waren.  Zij spraken met elkaar over alles wat was voorgevallen.  [14] Ze spraken met elkaar over alles wat voorgevallen was.  [14] Ze spraken met elkaar over alles wat er was voorgevallen.   14 en hebben zich met elkaar onderhouden over al deze dingen die voorgevallen zijn.  14. et ils conversaient entre eux de tout ce qui était arrivé.  

Statenvertaling. 14 En zij spraken samen onder elkander van al deze dingen, die er gebeurd waren.
King James Bible. [14] And they talked together of all these things which had happened.
Luther-Bibel. 14 Und sie redeten miteinander von allen diesen Geschichten.

14 καὶ αὐτοὶ ὡμίλουν πρὸς ἀλλήλους περὶ πάντων τῶν συμβεβηκότων τούτων.

Tekstuitleg van Lc 24,14. Het vers Lc 24,14 telt 10 (2 X 5) woorden en 58 (2 X 29) letters. De getalwaarde van Lc 24,14 is 9874 (2 X 4937).

Lc 24,14.1. και (= kai: en; nevensch vw; gevormd uit: vertikale streep I + <: : stop en ga voort???). Taalgebruik. kai (en) in NT. Taalgebruik inLc: kai (en). Lc (822 / 1151). Lc 24 (+ 45 / 53. - 8 / 53. NIET IN: (1) Lc 24,1. (2) Lc 24,2. (3) Lc 24,3. (4) Lc 24,6. (5) Lc 24,16. (6) Lc 24,42. (7) Lc 24,45. (8) Lc 24,48.

Lc 24,14.2. αὐτοὶ (= autoi: zij zelf; pers vnw 3de pers nom mann mv van het pers vnw αυτος = αυτος: hij). Taalgebruik in het NT: voornaamwoord autos. Taalgebruik in Lc voornaamwoord autos. Lc (19). (1) Lc 2,50. (2) Lc 6,11. (3) Lc 9,36. (4) Lc 11,4. (5) Lc 11,19. (6) Lc 11,46. (7) Lc 11,48. (8) Lc 11,52. (9) Lc 13,4. (10) Lc 14,1. (11) Lc 14,12. (12) Lc 16,28. (13) Lc 17,13. (14) Lc 18,34. (15) Lc 22,23. (16) Lc 22,71. (17) Lc 24,14. (18) Lc 24,35. (19) Lc 24,52.

Lc 24,14.3. ὡμίλουν (= hômiloun; zij onderhielden zich met; wkw act. ind. imperf. 3de pers. mv. van het wkw. ὁμιλέω = homileô: omgaan, zich onderhouden met). Taalgebruik in het NT: homileô (omgaan, zich onderhouden met). Taalgebruik inLc: homileô (omgaan, zich onderhouden met). Lc (1) Lc 24,14. Een vorm van homileô (omgaan, zich onderhouden met) in Lc in 2 verzen. (1) Lc 24,14. (2) Lc 24,15. InLc: 2 vormen van homileô (omgaan, zich onderhouden met) in 2 verzen in 2 hoofdstukken. In Hnd. 2 vormen van (omgaan, zich onderhouden met) in 2 verzen in 2 hoofdstukken.

Lc 24,14.4. προς (= pros: naar, bij; vz van plaats, nl richting). Taalgebruik in het NT: pros (naar, bij). Taalgebruik in Lc: pros (naar, bij). Lc (158). Lc 24 (11). (1) Lc 24,5. (2) Lc 24,10. (3) Lc 24,12. (4) Lc 24,14. (5) Lc 24,17. (6) Lc 24,18. (7) Lc 24,25. (8) Lc 24,29. (9) Lc 24,32. (10) Lc 24,44. (11) Lc 24,50.

Lc 24,14.5. αλληλους (= allèlous: anderen; onbep vnw acc mann mv van het onbep vnw αλληλοι = allèloi: elkander, elkaar). Taalgebruik in het NT: allèloi (elkander, elkaar). Taalgebruik in Lc: allèloi (elkander, elkaar). Taalgebruik in Hnd. allèloi (elkander, elkaar). Lc (9). (1) Lc 2,15. (2) Lc 4,36. (3) Lc 6,11. (4) Lc 8,25. (5) Lc 12,1. (6) Lc 20,14. (7) Lc 24,14. (8) Lc 24,17. (9) Lc 24,32. Een vorm van allèloi (elkander, elkaar) in Lc in 11 verzen. (1) Lc 2,15. (2) Lc 4,36. (3) Lc 6,11. (4) Lc 7,32. (5) Lc 8,25. (6) Lc 12,1. (7) Lc 20,14. (8) Lc 23,12. (9) Lc 24,14. (10) Lc 24,17. (11) Lc 24,32. InLc: 3 vormen van allèloi (elkander, elkaar) in 11 verzen in 9 hoofdstukken. In Hnd. 3 vormen van allèloi (elkander, elkaar) in 8 verzen in 7 hoofdstukken.

Lc 24,14.4. - 5. πρὸς ἀλλήλους (= pros allèlous: tot elkander). Lc (7). (1) Lc 2,15. (2) Lc 4,36. (3) Lc 6,11. (4) Lc 8,25. (5) Lc 24,14. (6) Lc 24,17. (7) Lc 24,32.

Lc 24,14.6. περὶ (= peri: over; vz + gen; stam: p/v - r). Taalgebruik in NT: peri (over, rondom, omwille van). Taalgebruik in Lc: peri (over, rondom, omwille van). Lc (43). Lc 24 (5). (1) Lc 24,4. (2) Lc 24,14. (3) Lc 24,19. (4) Lc 24,27. (5) Lc 24,44.

Lc 24,14.7. πάντων (= pantôn: van allen; bv nw gen mv van het bv nw πᾶς = pas: ieder, elk, alles). Taalgebruik in het NT: pas (ieder, elk, alles). Taalgebruik in Lc: pas (ieder, elk, alles). Lc (17). (1) Lc 1,71. (2) Lc 2,31. (3) Lc 3,15. (4) Lc 3,19. (5) Lc 4,15. (6) Lc 4,20. (7) Lc 7,18. (8) Lc 7,35. (9) Lc 8,45. (10) Lc 9,43. (11) Lc 11,50. (12) Lc 14,10. (13) Lc 21,3. (14) Lc 21,12. (15) Lc 21,17. (16) Lc 24,14. (17) Lc 24,27.

Lc 24,14.6. - 7. περὶ πάντων (= peri pantôn: over alle). NT (15). Lc (3). (1) Lc 3,19. (2) Lc 7,18. (3) Lc 24,14. Hnd (4).

Lc 24,14.8. τῶν (= tôn: van de; bep lidw gen mann/vr/onz mv van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = h, το = to: de - het) Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Lc (119). In zes verzen in Lc 24. (1) Lc 24,1. (2) Lc 24,5. (3) Lc 24,8. (4) Lc 24,14. (5) Lc 24,24. (6) Lc 24,27.

Lc 24,14.9. συμβεβηκότων (= sumbebèkotôn: van wat voorviel; wkw act part perf gen mv van het wkw συμβαίνω = sumbainô: samengaan; bainô: Ned.: banen (?).

Lc 24,14.10. τουτων (= toutôn: van deze; aanwijz vnw gen mann of onz mv van het aanwijz vnw ουτος = houtos, αυτη = hautè, τουτο = touto: deze, dit, de d van aanwijzing: dat, Fr.: tu)


Lc 24,15 - Lc 24,15. 354. Verschijning aan twee leerlingen op weg naar Emmaüs. Lc 24,13-35 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 24,13 - Lc 24,14 - Lc 24,15 - Lc 24,16 - Lc 24,17 - Lc 24,18 - Lc 24,19 - Lc 24,20 - Lc 24,21 - Lc 24,22 - Lc 24,23 - Lc 24,24 - Lc 24,25 - Lc 24,26 - Lc 24,27 - Lc 24,28 - Lc 24,29 - Lc 24,30 - Lc 24,31 - Lc 24,32 - Lc 24,33 - Lc 24,34 - Lc 24,35 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis 3de (derde) paaszondag A  Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
24:15καὶ ἐγένετο ἐν τῷ ὁμιλεῖν αὐτοὺς καὶ συζητεῖν καὶ αὐτὸς Ἰησοῦς ἐγγίσας συνεπορεύετο αὐτοῖς, 15 et factum est dum fabularentur et secum quaererent et ipse Iesus adpropinquans ibat cum illis  15 En het gebeurde, terwijl ze praatten en redetwistten, dat Jezus zelf naderde (en) met hen meeging;  Terwijl zij zo aan het praten waren en van gedachten wisselden, kwam Jezus zelf op hen toe en Hij liep met hen mee.  [15] Terwijl ze met elkaar in discussie waren, voegde Jezus zelf zich bij hen en liep met hen mee.  [15] Terwijl ze zo met elkaar in gesprek waren, kwam Jezus zelf naar hen toe en liep met hen mee,  15 En het is geschied, terwijl zij zich onderhielden en van gedachten wisselden, dat Jezus zelf is genaderd en met hen meegelopen is;  15. Et il advint, comme ils conversaient et discutaient ensemble, que Jésus en personne s'approcha, et il faisait route avec eux ;  

Statenvertaling. 15 En het geschiedde, terwijl zij samen spraken, en elkander ondervraagden, dat Jezus Zelf bij hen kwam, en met hen ging.
King James Bible. [15] And it came to pass, that, while they communed together and reasoned, Jesus himself drew near, and went with them.
Luther-Bibel. 15 Und es geschah, als sie so redeten und sich miteinander besprachen, da nahte sich Jesus selbst und ging mit ihnen.

15 καὶ ἐγένετο ἐν τῷ ὁμιλεῖν αὐτοὺς καὶ συζητεῖν καὶ αὐτὸς Ἰησοῦς ἐγγίσας συνεπορεύετο αὐτοῖς,

Tekstuitleg van Lc 24,15. Het vers Lc 24,15 telt 14 woorden.. De getalswaarde van Lc 24,15 is 9279 (3² X 1031).

Lc 24,15.1. και (= kai: en; nevensch vw; gevormd uit: vertikale streep I + <: : stop en ga voort???). Taalgebruik. kai (en) in NT. Taalgebruik inLc: kai (en). Lc (822 / 1151). Lc 24 (+ 45 / 53. - 8 / 53. NIET IN: (1) Lc 24,1. (2) Lc 24,2. (3) Lc 24,3. (4) Lc 24,6. (5) Lc 24,16. (6) Lc 24,42. (7) Lc 24,45. (8) Lc 24,48.

Lc 24,15.2. ind. aor. 3de pers. enk. egeneto (het gebeurde) van het werkw. ginomai (worden, gebeuren). Taalgebruik in het NT: ginomai (worden). Taalgebruik inLc: ginomai (worden). Het duidt vaak een tijdsaanduiding aan (in die dagen, in de dagen van...). een gelijk-tijdigheid (terwijl hij het priesterschap uitoefende),een voor-tijdigheid of een na-tijdigheid. Soms heeft het ook de betekenis van zijn (er was eens... ) zoals vele verhalen bij ons beginnen. Lc (69).In zeven verzen in Lc 24. (1) Lc 24,4. (2) Lc 24,15. (3) Lc 24,19. (4) Lc 24,21. (5) Lc 24,30. (6) Lc 24,31. (7) Lc 24,51. Een vorm van ginomai (worden, gebeuren) in Lc 24 in 12 verzen. (1) Lc 24,4. (2) Lc 24,5. (3) Lc 24,12. (4) Lc 24,15. (5) Lc 24,18. (6) Lc 24,19. (7) Lc 24,21. (8) Lc 24,22. (9) Lc 24,30. (10) Lc 24,31. (11) Lc 24,37. (12) Lc 24,51.

Lc 24,15.1.-2. εγενετο δε (= egeneto de: het gebeurde echter). NT (40). Lc (20). (1) Lc 1,8. (2) Lc 2,1. (3) Lc 2,6. (4) Lc 3,21. (5) Lc 5,1. (6) Lc 6,1. (7) Lc 6,6. (8) Lc 6,12. (9) Lc 8,40. (10) Lc 9,28. (11) Lc 9,37. (12) Lc 9,51. (13) Lc 9,57. (14) Lc 10,38. (15) Lc 11,14. (16) Lc 11,27. (17) Lc 16,22. (18) Lc 18,35. (19) Lc 22,24. (20) Lc 22,44.
- και εγενετο = kai egeneto (en het gebeurde). NT (). Lc (35). (1) Lc 1,23. (2) Lc 1,41. (3) Lc 1,59. (4) Lc 1,65. (5) Lc 2,15. (6) Lc 2,42. (7) Lc 2,46. (8) Lc 4,36. (9) Lc 5,12. (10) Lc 5,17. (11) Lc 6,13. (12) Lc 6,16. (13) Lc 6,49. (14) Lc 7,11. (15) Lc 8,1. (16) Lc 8,22. (17) Lc 8,24. (18) Lc 9,18. (19) Lc 9,29. (20) Lc 9,33. (21) Lc 11,1. (22) Lc 13,19. (23) Lc 14,1. (24) Lc 17,11. (25) Lc 17,14. (26) Lc 17,28. (27) Lc 19,15. (28) Lc 19,29. (29) Lc 20,1. (30) Lc 22,14. (31) Lc 22,66. (32) Lc 24,4. (33) Lc 24,15. (34) Lc 24,30. (35) Lc 24,51.

Lc 24,15.3. εν (= en: in, tijdens, met; vz van plaats, tijd, middel).Taalgebruik in het NT: en (in). en (in, met), inLc: en (in).
Lc (288). Lc 24 (16). (1) Lc 24,4. (2) Lc 24,6. (3) Lc 24,13. (4) Lc 24,15. (5) Lc 24,18. (6) Lc 24,19. (7) Lc 24,27. (8) Lc 24,30. (9) Lc 24,32. (10) Lc 24,35. (11) Lc 24,36. (12) Lc 24,38. (13) Lc 24,44. (14) Lc 24,49. (15) Lc 24,51. (16) Lc 24,53.

Lc 24,15.4. τῷ (= tô: de; bep lidw dat mann en onz enk van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = hè, το = to: de - het). Lc (154). Lc 24 (7). (1) Lc 24,4. (2) Lc 24,15. (3) Lc 24,30. (4) Lc 24,44. (5) Lc 24,47. (6) Lc 24,51. (7) Lc 24,53.

Lc 24,15.1. - 4. εγενετο δε εν τῳ (= egeneto de en = het gebeurde echter tijdens het...). Lc (9). (1) Lc 1,8. (2) Lc 2,6. (3) Lc 3,21. (4) Lc 5,1. (5) Lc 8,40. (6) Lc 9,51. (7) Lc 10,38. (8) Lc 11,27. (9) Lc 18,35.
- και εγενετο εν τῳ = kai egeneto en = en het gebeurde tijdens het...). Lc (14). (1) Lc 5,12. (2) Lc 8,1. (3) Lc 9,18. (4) Lc 9,29. (5) Lc 9,33. (6) Lc 11,1. (7) Lc 14,1. (8) Lc 17,11. (9) Lc 17,14. (10) Lc 19,15. (11) Lc 24,4. (12) Lc 24,15. (13) Lc 24,30. (14) Lc 24,51.

Lc 24,15.5. ὁμιλεῖν (= homilein: zich onderhielden; wkw act inf praes van het wkw. ὁμιλέω = homileô: omgaan, zich onderhouden met). Taalgebruik in het NT: homileô (omgaan, zich onderhouden met). Taalgebruik inLc: homileô (omgaan, zich onderhouden met). Lc (1) Lc 24,14. Een vorm van homileô (omgaan, zich onderhouden met) in Lc in 2 verzen. (1) Lc 24,14. (2) Lc 24,15. InLc: 2 vormen van homileô (omgaan, zich onderhouden met) in 2 verzen in 2 hoofdstukken. In Hnd. 2 vormen van (omgaan, zich onderhouden met) in 2 verzen in 2 hoofdstukken.

Lc 24,15.6. αυτους (= autous: hen; pers vnw 3de pers acc mann mv van het pers vnw 3de pers enk: αυτος - αυτη - αυτο: autos - autè - auto: hij - zij - het). Taalgebruik in het NT: voornaamwoord autos. Taalgebruik in Lc: voornaamwoord autos. Lc (83). Lc 24 (6). (1) Lc 24,15. (2) Lc 24,17. (3) Lc 24,25. (4) Lc 24,44. (5) Lc 24,50. (6) Lc 24,51.

Lc 24,15.7. και (= kai: en; nevensch vw; gevormd uit: vertikale streep I + <: : stop en ga voort???). Taalgebruik. kai (en) in NT. Taalgebruik inLc: kai (en). Lc (822 / 1151). Lc 24 (+ 45 / 53. - 8 / 53. NIET IN: (1) Lc 24,1. (2) Lc 24,2. (3) Lc 24,3. (4) Lc 24,6. (5) Lc 24,16. (6) Lc 24,42. (7) Lc 24,45. (8) Lc 24,48.

Lc 24,15.8. συζητεῖν (= sudzeitein: samen te onderzoeken; wkw act inf praes van het wkw συζητεω = sudzèteô: samen onderzoeken, disputeren, twisten met).

Lc 24,15.9. και (= kai: en; nevensch vw; gevormd uit: vertikale streep I + <: : stop en ga voort???). Taalgebruik. kai (en) in NT. Taalgebruik inLc: kai (en). Lc (822 / 1151). Lc 24 (+ 45 / 53. - 8 / 53. NIET IN: (1) Lc 24,1. (2) Lc 24,2. (3) Lc 24,3. (4) Lc 24,6. (5) Lc 24,16. (6) Lc 24,42. (7) Lc 24,45. (8) Lc 24,48.

Lc 24,15.10. αυτος (= autos: hij; pers vnw 3de pers nom mann enk). Taalgebruik in het NT: voornaamwoord autos. Taalgebruik in Lc:. voornaamwoord autos. Lc (45). Lc 24 (7). (1) Lc 24,15. (2) Lc 24,21. (3) Lc 24,25. (4) Lc 24,28. (5) Lc 24,31. (6) Lc 24,36. (7) Lc 24,39.

Lc 24,15.11. Ἰησοῦς (= Ièsous: Jezus; eigennaam; zn nom mann enk). Taalgebruik in het NT: Ièsous (Jezus).

Lc 24,15.12. ἐγγίσας (= eggisas: genaderd; wkw act part aor nom mann enk van het wkw εγγιζω = eggizô: naderen).

Lc 24,15.13. συνεπορεύετο (= suneporeueto: hij ging mee onderwe; wkw act imperf 3de pers enk van het wkw πορευομαι = poreuomai: zich op weg begeven, op weg gaan). Taalgebruik in het NT: poreuomai (zich op weg begeven, op weg gaan). Taalgebruik in Lc: poreuomai (zich op weg begeven, op weg gaan). por-euomai. p of ph = f -> v + r. Zelfstandig naamwoord poros. weg door een water heen,wad, voorde, veer,doorwaadbare plaats. Lat. por-tus. haven. Mnd. voort, ofries forda,oeng. ford. Het woord behoort tot de groep van varen.
Aan het èsan poreuomenoi (zij waren op weg naar) van Lc 24,13 correspondeert hupestrepsan (zij keerden terug) van Lc 24,33.

Lc 24,15.14. αὐτοῖς (= αὐτοῖς: aan hen; pers vnw 3de pers dat mann mv van het pers vnw αυτος - αυτη - αυτο: autos - autè - auto: hij - zij - het). Taalgebruik in het NT: voornaamwoord autos. Taalgebruik in Lc: voornaamwoord autos. Lc (89). Lc 24 (12). (1) Lc 24,15. (2) Lc 24,19. (3) Lc 24,27. (4) Lc 24,29. (5) Lc 24,30. (6) Lc 24,33. (7) Lc 24,35. (8) Lc 24,36. (9) Lc 24,38. (10) Lc 24,40. (11) Lc 24,41. (12) Lc 24,46.


Lc 24,16 - Lc 24,16. 354. Verschijning aan twee leerlingen op weg naar Emmaüs. Lc 24,13-35 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 24,13 - Lc 24,14 - Lc 24,15 - Lc 24,16 - Lc 24,17 - Lc 24,18 - Lc 24,19 - Lc 24,20 - Lc 24,21 - Lc 24,22 - Lc 24,23 - Lc 24,24 - Lc 24,25 - Lc 24,26 - Lc 24,27 - Lc 24,28 - Lc 24,29 - Lc 24,30 - Lc 24,31 - Lc 24,32 - Lc 24,33 - Lc 24,34 - Lc 24,35 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis 3de (derde) paaszondag A  Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel  
24:16. οἱ δὲ ὀφθαλμοὶ αὐτῶν ἐκρατοῦντο τοῦ μὴ ἐπιγνῶναι αὐτόν. 16 oculi autem illorum tenebantur ne eum agnoscerent  16 hun ogen echter bleven verhinderd zodat ze hem niet herkenden.   Maar hun ogen werden verhinderd Hem te herkennen.  [16] Maar hun ogen waren niet bij machte Hem te herkennen. [16] maar hun blik werd vertroebeld, zodat ze hem niet herkenden.  16 maar hun ogen zijn zo bevangen geweest dat zij hem niet hebben herkend.   16. mais leurs yeux étaient empêchés de le reconnaître. 

Statenvertaling. 16 En hun ogen werden gehouden, dat zij Hem niet kenden.
King James Bible. [16] But their eyes were holden that they should not know him.
Luther-Bibel. 16 Aber ihre Augen wurden gehalten, dass sie ihn nicht erkannten.

16 οἱ δὲ ὀφθαλμοὶ αὐτῶν ἐκρατοῦντο τοῦ μὴ ἐπιγνῶναι αὐτόν.

Tekstuitleg van Lc 24,16. Het vers Lc 24,16 telt 9 (3²) woorden en 46 (2 X 23) letters. De getalwaarde van Lc 24,16 is 6334 (2 X 3167).

Lc 24,16.1. οἱ (= hoi: de; bep lidw nom mann mv van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = hè, το = to: de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Taalgebruik in Lc: bepaald lidwoord. Lc (165). Lc 24 (9). (1) Lc 24,16. (2) Lc 24,17. (3) Lc 24,19. (4) Lc 24,20. (5) Lc 24,23. (6) Lc 24,25. (7) Lc 24,31. (8) Lc 24,42. (9) Lc 24,44. Hnd (147).

Lc 24,16.2. δὲ (= de: tegenover, echter; nevenschikkend vw; afkorting δ' = d'. Taalgebruik in het NT: de (echter). Taalgebruik in Lc: de (echter). Partikel. Het staat steeds als tweede woord in de zin. Het kan een lichte tegenstelling aanduiden. Om een verandering van personage of situatie in de zin aan te duiden.
In twintig verzen in Lc 24. In zes verzen in Lc 23,56b-24,12. Lc 24,13-53 (14). (1) Lc 24,16. (2) Lc 24,17. (3) Lc 24,18. (4) Lc 24,19. (5) Lc 24,21. (6) Lc 24,24. (7) Lc 24,31. (8) Lc 24,36. (9) Lc 24,37. (10) Lc 24,41. (11) Lc 24,42. (12) Lc 24,44. (13) Lc 24,49. (14) Lc 24,50.

Lc 24,16.3. οφθαλμοι (= ophthalmoi: ogen; zn nom mann mv van het zn οφθαλμος = ofthalmos: oog). Taalgebruik in het NT. ofthalmos (oog).Taalgebruik inLc: ofthalmos (oog). Lc (5). (1) Lc 2,30. (2) Lc 4,20. (3) Lc 10,23. (4) Lc 24,16. (5) Lc 24,31. Hnd (-). Een vorm van οφθαλμος = ofthalmos in de LXX (678),in het NT (100), in Lc (12). (1) Lc 2,30. (2) Lc 4,20. (3) Lc 6,20. (4) Lc 6,41. (5) Lc 6,42. (6) Lc 10,23. (7) Lc 11,34. (8) Lc 16,23. (9) Lc 18,13. (10) Lc 19,42.(11) Lc 24,16. (12) Lc 24,31. InLc: 6 vormen van ofthalmos (oog) in 12 verzen in 9 hoofdstukken.
- Hebreeuws. עַיִן (= `ajin: oog, bron). Stat. constr. עיֵן = ´e(j)n. Taalgebruik in Tenakh. `ajin (oog, bron). De getalswaarde van ajin is. ajin = 16 of 70, jod = 10, nun = 14 of 50. Totaal. 40 (2³ X 5) of 130 (2 X 5 X 13 OF 5 X 26). Structuur. 7 - 1 - 5. Som van de elementen. 4.
- Ned: oog (misschien uit Lat ok, de k wordt g). Arabisch: `ain (oog). Taalgebruik in de Qoran: `ain (oog) `ain (oog). D: Aug E: eye (het klinkt als het Hebreeuwse ´ajin). Fr oeil (yeux) Grieks: οφθαλμος (= ofthalmos: oog) Taalgebruik in het NT: ofthalmos ( oog) Hebreeuws: עַיִן = `ajin (oog, bron) Stat constr עֵין = ´e(j)n Taalgebruik in Tenakh: `ajin (oog, bron) Lat: oculus Heeft het met het hiëroglyfische ànkh ('leven') te maken?

      1.  2.  3.  4.  5.  6.  7.  8.  9. 
  ofthalmos (oog)    Lc 2 Lc 4 Lc 6 Lc 10 Lc 11 Lc 16 Lc 18 Lc 19 Lc 24
1.  nom. mann. enk. ofthalmos           (1) Lc 11,34.          
2.  gen. mann. enk. ofthalmou       (1) Lc 6,42.              
3.  dat. mann. enk. ofthalmô(i)       (1) Lc 6,41. (2) Lc 6,42.              
4.  nom. mann. mv. ofthalmoi   5   (1) Lc 2,30.   (2) Lc 4,20.     (3) Lc 10,23.           (4) Lc 24,16. (5) Lc 24,31.  
5.  gen. mann. mv. ofthalmôn                 (1) Lc 19,42  
6.  acc. mann. mv. ofthalmous       (1) Lc 6,20.       (2) Lc 16,23.   (3) Lc 18,13.      
    '12'  '3' 

Lc 24,16.4. αὐτῶν (= autôn: van hen; pers vnw 3de pers gen mann mv van het pers vnw αυτος = αυτος: hij). Taalgebruik in het NT: voornaamwoord autos. Taalgebruik in Lc.. voornaamwoord autos. Lc (94). Lc 24 (11). (1) Lc 24,5. (2) Lc 24,11. (3) Lc 24,13. (4) Lc 24,16. (5) Lc 24,30. (6) Lc 24,31. (7) Lc 24,36. (8) Lc 24,41. (9) Lc 24,43. (10) Lc 24,45. (11) Lc 24,51.

Lc 24,16.5. ἐκρατοῦντο (= ekratounto: zij waren in staat; wkw med aor 3de pers mv van het wkw  κρατεω = krateô: krachtig zijn, zich meester maken over)

Lc 24,16.6. τοῦ (= tou: van de; bep lidw gen mann enk van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = h, το = to: de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord.
Lc (272). Lc 24 (11). (1) Lc 24,2. (2) Lc 24,3. (3) Lc 24,7. (4) Lc 24,9. (5) Lc 24,16. (6) Lc 24,19. (7) Lc 24,25. (8) Lc 24,29. (9) Lc 24,35. (10) Lc 24,45. (11) Lc 24,49.

Lc 24,16.7. mè (niet). Ontkenning. Taalgebruik in het NT: mè (niet). Taalgebruik inLc: mè (niet). Lc (123). Lc 24 (2). (1) Lc 24,16. (2) Lc 24,23.

Lc 24,16.8. ἐπιγνῶναι (= te herkennen; wkw act inf aor van het wkw επιγιγνωσκω = epigignôskô: leren kennen, begrijpen).

Lc 24,16.9. pers. voornaamw. 3de pers. enk. acc. mann. enk. auton (hem) van het pers. voornaamw. autos (hij - hem). Taalgebruik in het NT: voornaamwoord autos. Taalgebruik in Lc.. voornaamwoord autos. Lc (184). Lc 24 (10). (1) Lc 24,16. (2) Lc 24,18. (3) Lc 24,20. (4) Lc 24,23. (5) Lc 24,24. (6) Lc 24,29. (7) Lc 24,30. (8) Lc 24,31. (9) Lc 24,51. (10) Lc 24,52.


Lc 24,17 - Lc 24,17. 354. Verschijning aan twee leerlingen op weg naar Emmaüs. Lc 24,13-35 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 24,13 - Lc 24,14 - Lc 24,15 - Lc 24,16 - Lc 24,17 - Lc 24,18 - Lc 24,19 - Lc 24,20 - Lc 24,21 - Lc 24,22 - Lc 24,23 - Lc 24,24 - Lc 24,25 - Lc 24,26 - Lc 24,27 - Lc 24,28 - Lc 24,29 - Lc 24,30 - Lc 24,31 - Lc 24,32 - Lc 24,33 - Lc 24,34 - Lc 24,35 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis 3de (derde) paaszondag A  Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
24:17 eipen de pros autous tines oi logoi outoi ous antiballete pros allèlous peripatountes kai estathèsan skuthrôpoi   17 et ait ad illos qui sunt hii sermones quos confertis ad invicem ambulantes et estis tristes   17 Hij zei nu tegen hen: Wat zijn die woorden die je al wandelend met elkaar wisselt? En ze bleven met somber gezicht staan.  Hij vroeg hun: "Wat is dat voor een gesprek dat gij onderweg met elkaar voert?" Met een bedrukt gezicht bleven ze staan.  [17] Hij sprak tot hen: ‘Waarover lopen jullie zo druk met elkaar te praten?’ Met sombere gezichten bleven ze staan.  [17] Hij vroeg hun: ‘Waar loopt u toch over te praten?’ Daarop bleven ze somber gestemd staan.  17 Maar dan zegt hij tot hen: wat zijn dit voor gesprekken die ge al wandelend met elkaar voert? Treurig blijven ze staan.   17. Il leur dit. « Quels sont donc ces propos que vous échangez en marchant ? » Et ils s'arrêtèrent, le visage sombre. 

Statenvertaling. 17 En Hij zeide tot hen: Wat redenen zijn dit, die gij, wandelende, onder elkander verhandelt, en waarom ziet gij droevig?
King James Bible. [17] And he said unto them, What manner of communications are these that ye have one to another, as ye walk, and are sad?
Luther-Bibel. 17 Er sprach aber zu ihnen: Was sind das für Dinge, die ihr miteinander verhandelt unterwegs? Da blieben sie traurig stehen.

7εἶπεν δὲ πρὸς αὐτούς, Τίνες οἱ λόγοι οὗτοι οὓς ἀντιβάλλετε πρὸς ἀλλήλους περιπατοῦντες; καὶ ἐστάθησαν σκυθρωποί.

Tekstuitleg van Lc 24,17. Het vers Lc 24,17 telt 16 (2² X 2²) woorden en 88 (2³ X 11) letters. De getalwaarde van Lc 24,17 is 10062 (2 X 3² X 13 X 43).

Lc 24,17.1. εἶπεν (= eipen: hij zei; wkw act ind aor 3de pers enk van het wkw λεγω = legô: zeggen; voor de vervoeging worden twee wkw met hun verschillende stammen gebruikt: leg, Feg, Fer bij het wkw λεγω = legô: zeggen; Baeyens nr 136 blz 102; l-eg - Ned. z-eg, - aor επ = ep; Ned: lezen / lec-tuur; les. Fr: leçon). Taalgebruik in het NT: legô (zeggen). Lc (223). Lc 24 (8). (1) Lc 24,17. (2) Lc 24,18. (3) Lc 24,19. (4) Lc 24,25. (5) Lc 24,38. (6) Lc 24,41. (7) Lc 24,44. (8) Lc 24,46. Lc 24 (6 + 12 = 18). Een vorm van legô (zeggen) in Lc 24 (6). (1) Lc 24,7. (2) Lc 24,10. (3) Lc 24,23. (4) Lc 24,29. (5) Lc 24,34. (6) Lc 24,36 ; van eipon (ik zei) in Lc 24 (12). (1) Lc 24,5. (2) Lc 24,17. (3) Lc 24,18. (4) Lc 24,19. (5) Lc 24,24. (6) Lc 24,25. (7) Lc 24,32. (8) Lc 24,38. (9) Lc 24,40. (10) Lc 24,41. (11) Lc 24,44. (12) Lc 24,46.

Lc 24,17.2. δὲ (= de: tegenover, echter; nevenschikkend vw; afkorting δ' = d'. Taalgebruik in het NT: de (echter). Taalgebruik in Lc: de (echter). Partikel. Het staat steeds als tweede woord in de zin. Het kan een lichte tegenstelling aanduiden. Om een verandering van personage of situatie in de zin aan te duiden.
In twintig verzen in Lc 24. In zes verzen in Lc 23,56b-24,12. Lc 24,13-53 (14). (1) Lc 24,16. (2) Lc 24,17. (3) Lc 24,18. (4) Lc 24,19. (5) Lc 24,21. (6) Lc 24,24. (7) Lc 24,31. (8) Lc 24,36. (9) Lc 24,37. (10) Lc 24,41. (11) Lc 24,42. (12) Lc 24,44. (13) Lc 24,49. (14) Lc 24,50.

Lc 24,17.3. προς (= pros: naar, bij; vz van plaats, nl richting). Taalgebruik in het NT: pros (naar, bij). Taalgebruik in Lc: pros (naar, bij). Lc (158). Lc 24 (11). (1) Lc 24,5. (2) Lc 24,10. (3) Lc 24,12. (4) Lc 24,14. (5) Lc 24,17. (6) Lc 24,18. (7) Lc 24,25. (8) Lc 24,29. (9) Lc 24,32. (10) Lc 24,44. (11) Lc 24,50.

Lc 24,17.1. - 3. eipen de pros (hij zei echter tot). Lc (17). (1) Lc 1,13. (2) Lc 7,50. (3) Lc 9,13. (4) Lc 9,14. (5) Lc 9,59. (6) Lc 9,62. (7) Lc 12,15. (8) Lc 12,22. (9) Lc 13,7. (10) Lc 15,3. (11) Lc 17,1. (12) Lc 17,22. (13) Lc 18,9. (14) Lc 19,9. (15) Lc 20,41. (16) Lc 24,17. (17) Lc 24,44.

Lc 24,17.4. αυτους (= autous: hen; pers vnw 3de pers acc mann mv van het pers vnw 3de pers enk: αυτος - αυτη - αυτο: autos - autè - auto: hij - zij - het). Taalgebruik in het NT: voornaamwoord autos. Taalgebruik in Lc: voornaamwoord autos. Lc (83). Lc 24 (6). (1) Lc 24,15. (2) Lc 24,17. (3) Lc 24,25. (4) Lc 24,44. (5) Lc 24,50. (6) Lc 24,51.

Lc 24,17.1. - 4. eipen de pros autous (hij echter zei tot hen). Lc (6). (1) Lc 9,13. (2) Lc 12,15. (3) Lc 15,3. (4) Lc 20,41. (5) Lc 24,17. (6) Lc 24,44. Hnd (1).

Lc 24,17.5. nom. mann. + vr. mv. tines van het voornaamw. tis. Taalgebruik in het NT: voornaamwoord tis. Taalgebruik inLc: voornaamwoord tis. Taalgebruik in Hnd. voornaamwoord tis. Ned. wie,wat ? een,iets. Hebr. mî (wie). Taalgebruik in Tenach. mî (wie). Ned. wie,wat,welke. E. who,what. D. Was. Fr. qui,quel. Lc (12). (1) Lc 6,2. (2) Lc 8,2. (3) Lc 9,27. (4) Lc 11,15. (5) Lc 13,1. (6) Lc 13,31. (7) Lc 19,39. (8) Lc 20,27. (9) Lc 20,39. (10) Lc 24,17. (11) Lc 24,22. (12) Lc 24,24. Hnd (16).

Lc 24,17.6. οἱ (= hoi: de; bep lidw nom mann mv van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = hè, το = to: de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Taalgebruik in Lc: bepaald lidwoord. Lc (165). Lc 24 (9). (1) Lc 24,16. (2) Lc 24,17. (3) Lc 24,19. (4) Lc 24,20. (5) Lc 24,23. (6) Lc 24,25. (7) Lc 24,31. (8) Lc 24,42. (9) Lc 24,44. Hnd (147).

Lc 24,17.7. nom. mann. mv. logoi van het zelfst. naamw. logos (woord). Taalgebruik in het NT: logos (woord). Taalgebruik inLc: logos (woord). Taalgebruik in Hnd.. logos (woord). logos komt van de wortel leg-. lezen / lec-tuur ; les,Fr. leçon. Lc (3). (1) Lc 21,33. (2) Lc 24,17. (3) Lc 24,44. Een vorm van logos (woord) in Lc 24 (3). (1) Lc 24,17. (2) Lc 24,19.   (3) Lc 24,44.   InLc: 8 vormen van logos (woord) in 17 / 24 hoofdstukken en in 33 verzen. In Hnd. 8 vormen van logos (woord) in 20 / 28 hoofdstukken en in 65 verzen.

Lc 24,17.8. nom. mann. mv. houtoi  van het aanwijz. voornaamw. houtos (deze). Taalgebruik in het NT: houtos (deze). Taalgebruik inLc: houtos (deze). Lc (10). (1) Lc 8,13. (2) Lc 8,14. (3) Lc 8,15. (4) Lc 8,21. (5) Lc 13,2. (6) Lc 19,40. (7) Lc 20,47. (8) Lc 21,4. (9) Lc 24,17. (10) Lc 24,44. Hnd (14).

Lc 24,17.6. - 8. deze woorden. Lc 24,17. hoi logoi houtoi. Lc 24,44. houtoi hoi logoi.

Lc 24,17.9. οὓς (= hous: die; betrekk vnw acc mann mv van het betrekk vnw ὁς = hos, ἡ = hè, ὁ = ho: die/dat).

Lc 24,17.10. ἀντιβάλλετε (= antiballete: jullie spreken; wkw act ind praes 2de pers mv van het wkw :ἀντιβάλλω: tegenwerpen, wisselen, spreken).

Lc 24,17.11. pros (naar, bij). Taalgebruik in het NT: pros (naar, bij). Taalgebruik inLc: pros (naar, bij). Lc (158). Lc 24 (11). (1) Lc 24,5. (2) Lc 24,10. (3) Lc 24,12. (4) Lc 24,14. (5) Lc 24,17. (6) Lc 24,18. (7) Lc 24,25. (8) Lc 24,29. (9) Lc 24,32. (10) Lc 24,44. (11) Lc 24,50.

Lc 24,17.12. αλληλους (= allèlous: anderen; onbep vnw acc mann mv van het onbep vnw αλληλοι = allèloi: elkander, elkaar). Taalgebruik in het NT: allèloi (elkander, elkaar). Taalgebruik in Lc: allèloi (elkander, elkaar). Taalgebruik in Hnd. allèloi (elkander, elkaar). Lc (9). (1) Lc 2,15. (2) Lc 4,36. (3) Lc 6,11. (4) Lc 8,25. (5) Lc 12,1. (6) Lc 20,14. (7) Lc 24,14. (8) Lc 24,17. (9) Lc 24,32. Een vorm van allèloi (elkander, elkaar) in Lc in 11 verzen. (1) Lc 2,15. (2) Lc 4,36. (3) Lc 6,11. (4) Lc 7,32. (5) Lc 8,25. (6) Lc 12,1. (7) Lc 20,14. (8) Lc 23,12. (9) Lc 24,14. (10) Lc 24,17. (11) Lc 24,32. InLc: 3 vormen van allèloi (elkander, elkaar) in 11 verzen in 9 hoofdstukken. In Hnd. 3 vormen van allèloi (elkander, elkaar) in 8 verzen in 7 hoofdstukken.

Lc 24,17.11. - 12. πρὸς ἀλλήλους (= pros allèlous: tot elkander). Lc (7). (1) Lc 2,15. (2) Lc 4,36. (3) Lc 6,11. (4) Lc 8,25. (5) Lc 24,14. (6) Lc 24,17. (7) Lc 24,32.

Lc 24,17.13. περιπατοῦντες (= peripatountes: rondwandelende; wkw act part praes nom mann mv van het wkw περιπατεω = peripateô: rondwandelen).

Lc 24,17.14. kai (en). Taalgebruik. kai (en) in NT: Taalgebruik inLc: kai (en). Nevenschikkend voegwoord. Hebr.. waw (verbindingshaak). L.. et. Fr.. et. N.. en. E.. and. D. und. Lc (822 / 1151). Lc 24 (+ 45 / 53. - 8 / 53. (1) Lc 24,1. (2) Lc 24,2. (3) Lc 24,3. (4) Lc 24,6. (5) Lc 24,16. (6) Lc 24,42. (7) Lc 24,45. (8) Lc 24,48.)

Lc 24,17.15. ἐστάθησαν (= estathèsan: zij stonden stil; wkw pass /med aor 3de pers mv van het wkw ἱστημι = histèmi: doen staan, staan).

Lc 24,17.16. σκυθρωποί (= skuthrôpoi: somber, streng, ontevreden; bv nw nom mann mv van het bv nw σκυθρωπός).


Lc 24,18 - Lc 24,18. 354. Verschijning aan twee leerlingen op weg naar Emmaüs. Lc 24,13-35 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 24,13 - Lc 24,14 - Lc 24,15 - Lc 24,16 - Lc 24,17 - Lc 24,18 - Lc 24,19 - Lc 24,20 - Lc 24,21 - Lc 24,22 - Lc 24,23 - Lc 24,24 - Lc 24,25 - Lc 24,26 - Lc 24,27 - Lc 24,28 - Lc 24,29 - Lc 24,30 - Lc 24,31 - Lc 24,32 - Lc 24,33 - Lc 24,34 - Lc 24,35 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis 3de (derde) paaszondag A  Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
24:18 apokritheis de eis onomati kleopas eipen pros auton su monos paroikeis ierousalèm kai ouk egnôs ta genomena en autè en tais èmerais tautais  18 et respondens unus cui nomen Cleopas dixit ei tu solus peregrinus es in Hierusalem et non cognovisti quae facta sunt in illa his diebus  18 Eén nu, met de naam van Kleopas, antwoordde (en) zei tegen hem: Bent u de enige die als vreemdeling in Jeruzalem woont en die niet weet welke dingen daar deze dagen gebeurd zijn?  Een van hen, die Kléopas heette, nam het woord en sprak tot Hem: "Zijt Gij dan de enige vreemdeling in Jeruzalem, dat Gij niet weet wat daar dezer dagen gebeurd is?" Hij vroeg hun:  [18] Een van hen, die Kleopas heette, gaf Hem ten antwoord: ‘Bent U dan de enige inwoner van Jeruzalem die niet weet wat daar de afgelopen dagen is gebeurd?’  [18] Een van hen, die Kleopas heette, antwoordde: ‘Bent u dan de enige vreemdeling in Jeruzalem die niet weet wat daar deze dagen gebeurd is?’ 18 Ten antwoord zegt één, wiens naam Kleopas is, tot hem: bent u de enige vreemdeling in Jeruzalem dat u niet weet van de dingen die daar in deze dagen zijn geschied?  18. Prenant la parole, l'un d'eux, nommé Cléophas, lui dit. « Tu es bien le seul habitant de Jérusalem à ignorer ce qui y est arrivé ces jours-ci ! » -  

Statenvertaling. 18 En de een, wiens naam was Kleopas, antwoordende, zeide tot Hem: Zijt Gij alleen een vreemdeling te Jeruzalem, en weet niet de dingen, die deze dagen daarin geschied zijn?
King James Bible. [18] And the one of them, whose name was Cleopas, answering said unto him, Art thou only a stranger in Jerusalem, and hast not known the things which are come to pass therein these days?
Luther-Bibel. 18 Und der eine, mit Namen Kleopas, antwortete und sprach zu ihm: Bist du der Einzige unter den Fremden in Jerusalem, der nicht weiß, was in diesen Tagen dort geschehen ist?

Tekstuitleg van Lc 24,18.

Lc 24,18.2. δὲ (= de: tegenover, echter; nevenschikkend vw; afkorting δ' = d'. Taalgebruik in het NT: de (echter). Taalgebruik in Lc: de (echter). Partikel. Het staat steeds als tweede woord in de zin. Het kan een lichte tegenstelling aanduiden. Om een verandering van personage of situatie in de zin aan te duiden.
In twintig verzen in Lc 24. In zes verzen in Lc 23,56b-24,12. Lc 24,13-53 (14). (1) Lc 24,16. (2) Lc 24,17. (3) Lc 24,18. (4) Lc 24,19. (5) Lc 24,21. (6) Lc 24,24. (7) Lc 24,31. (8) Lc 24,36. (9) Lc 24,37. (10) Lc 24,41. (11) Lc 24,42. (12) Lc 24,44. (13) Lc 24,49. (14) Lc 24,50.

Lc 24,18.3. eis (naar). Taalgebruik in het NT: eis (naar). Taalgebruik in Mc. eis (naar). Voorzetsel van richting. Lat. in. Fr. vers (versus. gedraaid,gekeerd ; vertere. tourner,draaien). E. for. Ned. naar. D. nach. Lc (210). Lc 24 (11). (1) Lc 24,5. (2) Lc 24,7. (3) Lc 24,13. (4) Lc 24,18. (5) Lc 24,20. (6) Lc 24,26. (7) Lc 24,28. (8) Lc 24,33. (9) Lc 24,47. (10) Lc 24,51. (11) Lc 24,52.

Lc 24,18.6.εἶπεν (= eipen: hij zei; wkw act ind aor 3de pers enk van het wkw λεγω = legô: zeggen; voor de vervoeging worden twee wkw met hun verschillende stammen gebruikt: leg, Feg, Fer bij het wkw λεγω = legô: zeggen; Baeyens nr 136 blz 102; l-eg - Ned. z-eg, - aor επ = ep; Ned: lezen / lec-tuur; les. Fr: leçon). Taalgebruik in het NT: legô (zeggen). Lc (223). Lc 24 (8). (1) Lc 24,17. (2) Lc 24,18. (3) Lc 24,19. (4) Lc 24,25. (5) Lc 24,38. (6) Lc 24,41. (7) Lc 24,44. (8) Lc 24,46. Lc 24 (6 + 12 = 18). Een vorm van legô (zeggen) in Lc 24 (6). (1) Lc 24,7. (2) Lc 24,10. (3) Lc 24,23. (4) Lc 24,29. (5) Lc 24,34. (6) Lc 24,36 ; van eipon (ik zei) in Lc 24 (12). (1) Lc 24,5. (2) Lc 24,17. (3) Lc 24,18. (4) Lc 24,19. (5) Lc 24,24. (6) Lc 24,25. (7) Lc 24,32. (8) Lc 24,38. (9) Lc 24,40. (10) Lc 24,41. (11) Lc 24,44. (12) Lc 24,46.

Lc 24,18.7. προς (= pros: naar, bij; vz van plaats, nl richting). Taalgebruik in het NT: pros (naar, bij). Taalgebruik in Lc: pros (naar, bij). Lc (158). Lc 24 (11). (1) Lc 24,5. (2) Lc 24,10. (3) Lc 24,12. (4) Lc 24,14. (5) Lc 24,17. (6) Lc 24,18. (7) Lc 24,25. (8) Lc 24,29. (9) Lc 24,32. (10) Lc 24,44. (11) Lc 24,50.

Lc 24,18.8. pers. voornaamw. 3de pers. enk. acc. mann. enk. auton (hem) van het pers. voornaamw. autos (hij - hem). Taalgebruik in het NT: voornaamwoord autos. Taalgebruik in Lc.. voornaamwoord autos. Lc (184). Lc 24 (10). (1) Lc 24,16. (2) Lc 24,18. (3) Lc 24,20. (4) Lc 24,23. (5) Lc 24,24. (6) Lc 24,29. (7) Lc 24,30. (8) Lc 24,31. (9) Lc 24,51. (10) Lc 24,52.

Lc 24,18.12. ιερουσαλην (= hierousalèm: Jeruzalem). Taalgebruik in het NT: hierousalèm (Jeruzalem). Taalgebruik inLc: hierousalèm (Jeruzalem). Lc (26). (1) Lc 2,25. (2) Lc 2,38. (3) Lc 2,41. (4) Lc 2,43. (5) Lc 2,45. (6) Lc 4,9. (7) Lc 5,17. (8) Lc 6,17. (9) Lc 9,31. (10) Lc 9,51. (11) Lc 9,53. (12) Lc 10,30. (13) Lc 13,4. (14) Lc 13,33. (15) Lc 13,34. (16) Lc 17,11. (17) Lc 18,31. (18) Lc 19,11. (19) Lc 21,20. (20) Lc 21,24. (21) Lc 23,28. (22) Lc 24,13. (23) Lc 24,18. (24) Lc 24,33. (25) Lc 24,47. (26) Lc 24,52. Een vorm van hierosoluma (Jeruzalem) in Lc in 4 verzen. (1) Lc 2,22. (2) Lc 13,22. (3) Lc 19,28. (4) Lc 23,7.

Lc 24,18.13. kai (en). Taalgebruik. kai (en) in NT: Taalgebruik inLc: kai (en). Nevenschikkend voegwoord. Hebr.. waw (verbindingshaak). L.. et. Fr.. et. N.. en. E.. and. D. und. Lc (822 / 1151). Lc 24 (+ 45 / 53. - 8 / 53. (1) Lc 24,1. (2) Lc 24,2. (3) Lc 24,3. (4) Lc 24,6. (5) Lc 24,16. (6) Lc 24,42. (7) Lc 24,45. (8) Lc 24,48.)

Lc 24,18.14. ou - ouk - ouch (niet) of betrekk. voornaamw. gen. mann. en onz. enk (hou). Taalgebruik in het NT: ou - ouk - ouch (niet). Taalgebruik inLc: ou - ouk - ouch (niet). Lc (84 + 92 + 7 = 183). Lc 24 (3 + 4 + 1 = 8). ou. Lc 24 (3). (1) Lc 24,21. (2) Lc 24,28. (3) Lc 24,49. ouk. Lc (4). (1) Lc 24,6. (2) Lc 24,18. (3) Lc 24,24. (4) Lc 24,39. ouch. Lc 24 (1) Lc 24,3.

Lc 24,18.18. εν (= en: in, tijdens, met; vz van plaats, tijd, middel).Taalgebruik in het NT: en (in). en (in, met), inLc: en (in).
Lc (288). Lc 24 (16). (1) Lc 24,4. (2) Lc 24,6. (3) Lc 24,13. (4) Lc 24,15. (5) Lc 24,18. (6) Lc 24,19. (7) Lc 24,27. (8) Lc 24,30. (9) Lc 24,32. (10) Lc 24,35. (11) Lc 24,36. (12) Lc 24,38. (13) Lc 24,44. (14) Lc 24,49. (15) Lc 24,51. (16) Lc 24,53.

Lc 24,18.19. αυτῃ (= autè: aan haar; pers vnw enk dat vr enk van het pers vnw 3de pers enk: αυτος - αυτη - αυτο: autos - autè - auto: hij - zij - het). Taalgebruik in het NT: voornaamwoord autos. Taalgebruik in Lc.. voornaamwoord autos. Lc (43). Lc 24 (3). (1) Lc 24,13. (2) Lc 24,18. (3) Lc 24,33.

Lc 24,18.20. εν (= en: in, tijdens, met; vz van plaats, tijd, middel).Taalgebruik in het NT: en (in). en (in, met), inLc: en (in).
Lc (288). Lc 24 (16). (1) Lc 24,4. (2) Lc 24,6. (3) Lc 24,13. (4) Lc 24,15. (5) Lc 24,18. (6) Lc 24,19. (7) Lc 24,27. (8) Lc 24,30. (9) Lc 24,32. (10) Lc 24,35. (11) Lc 24,36. (12) Lc 24,38. (13) Lc 24,44. (14) Lc 24,49. (15) Lc 24,51. (16) Lc 24,53.

Lc 24,18.21. bepaald lidw. dat. vr. mv. tais van het bepaald lidwoord ho,hè,to (de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Taalgebruik inLc: bepaald lidwoord. Gr. to..,tè... N.. de. E.. the. D. der,die,das enz. Fr. le,la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum,il-lam). Lc (33). Lc 24 (2). (1) Lc 24,18. (2) Lc 24,27.

Lc 24,18.22. dat. vr. mv. hèmerais van het zelfst. naamw. hèmera (dag). Taalgebruik in het NT: hèmera (dag). Taalgebruik inLc: hèmera (dag). Taalgebruik in Hnd. hèmera (dag). Hebr. jôm (dag). Taalgebruik in Tenach. jôm (dag). Lc (18). (1) Lc 1,5. (2) Lc 1,7. (3) Lc 1,18. (4) Lc 1,25. (5) Lc 1,39. (6) Lc 1,75. (7) Lc 2,1. (8) Lc 2,36. (9) Lc 4,2. (10) Lc 4,25. (11) Lc 5,35. (12) Lc 6,12. (13) Lc 9,36. (14) Lc 17,26. (15) Lc 17,28. (16) Lc 21,23. (17) Lc 23,7. (18) Lc 24,18. Een vorm van hèmera (dag) in Lc (82),in Lc 24 (6). (1) Lc 24,7. (2) Lc 24,13. (3) Lc 24,18. (4) Lc 24,21. (5) Lc 24,29. (6) Lc 24,46. InLc: 6 vormen van hèmera (dag) in 22 / 24 hoofdstukken en in 78 verzen. In Hnd. 6 vormen van hèmera (dag) in 25 / 28 hoofdstukken en in 91 verzen.

Lc 24,18.23. aanwijz. voornaamw. dat. vr. mv. tautais van het aanwijz. voornaamw. houtos (deze). Taalgebruik in het NT: houtos (deze). Taalgebruik inLc: houtos (deze). Taalgebruik in Hnd. houtos (deze). Lc (4). (1) Lc 1,39. (2) Lc 6,12. (3) Lc 23,7. (4) Lc 24,18. Hnd (3). (1) Hnd 1,15. (2) Hnd 6,1. (3) Hnd 11,27.

Lc 24,18.20. - 23. en tais hèmerais tautais (in deze dagen). Lc (3). (1) Lc 1,39. (2) Lc 6,12. (3) Lc 24,18. In bredere contekst. (1) Lc 1,39. anastasa de mariam en tais hèmerais tautais eporeuthè eis tèn oreinèn (Maria echter opgestaan in deze dagen begaf zich op weg naar het gebergte). (2) Lc 6,12. egeneto de en tais hèmerais tautais exèlthen eis to horos (het gebeurde echter in deze dagen. Hnd (3). (1) Hnd 1,15. (2) Hnd 6,1 (en de....). (3) Hnd 11,27 (en tautais de...). Hij ging uit naar de berg). Hebr. bajjâmim hâ´ellèh (in deze dagen). Zach 8,9 en Zach 8,15. Taalgebruik in Tenach. jôm (dag).

Lc 24,19 - Lc 24,19. 354. Verschijning aan twee leerlingen op weg naar Emmaüs. Lc 24,13-35 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 24,13 - Lc 24,14 - Lc 24,15 - Lc 24,16 - Lc 24,17 - Lc 24,18 - Lc 24,19 - Lc 24,20 - Lc 24,21 - Lc 24,22 - Lc 24,23 - Lc 24,24 - Lc 24,25 - Lc 24,26 - Lc 24,27 - Lc 24,28 - Lc 24,29 - Lc 24,30 - Lc 24,31 - Lc 24,32 - Lc 24,33 - Lc 24,34 - Lc 24,35 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis 3de (derde) paaszondag A  Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
24:19 kai eipen autois poia oi de eipan autô ta peri ièsou tou nazarènou os egeneto anèr profètès dunatos en ergô kai logô enantion tou theou kai pantos tou laou  19 quibus ille dixit quae et dixerunt de Iesu Nazareno qui fuit vir propheta potens in opere et sermone coram Deo et omni populo  19 En hij zei hun: Welke? Zij nu zeiden hem: Omtrent Jezus de Nazarener, een man die een profeet was, machtig in werk en woord voor God en al het volk;   "Wat dan?" Ze antwoordden Hem: "Dat met Jezus de Nazarener, een man die profeet was, machtig in daad en woord in het oog van God en van heel het volk;  [19] ‘Wat dan?’ vroeg Hij. Ze zeiden Hem: ‘Wat er gebeurd is met Jezus van Nazaret. Hij was een profeet, machtig in woord en daad in de ogen van God en van heel het volk.  [19] Jezus vroeg hun: ‘Wat dan?’ Ze antwoordden: ‘Wat er gebeurd is met Jezus uit Nazaret, een machtig profeet in woord en daad in de ogen van God en van het hele volk.  19 Hij zegt tot hen: wat voor dingen? Zij zeggen tot hem: die met Jezus de Nazarener, een man die een profeet was, machtig in werk en woord tegenover God en heel de gemeenschap,–  19. « Quoi donc ? » leur dit-il. Ils lui dirent. « Ce qui concerne Jésus le Nazarénien, qui s'est montré un prophète puissant en œuvres et en paroles devant Dieu et devant tout le peuple,  

Statenvertaling. 19 En Hij zeide tot hen: Welke? En zij zeiden tot Hem: De dingen aangaande Jezus den Nazarener, Welke een Profeet was, krachtig in werken en woorden, voor God en al het volk.
King James Bible. [19] And he said unto them, What things? And they said unto him, Concerning Jesus of Nazareth, which was a prophet mighty in deed and word before God and all the people:
Luther-Bibel. 19 Und er sprach zu ihnen: Was denn? Sie aber sprachen zu ihm: Das mit Jesus von Nazareth, der ein Prophet war, mächtig in Taten und Worten vor Gott und allem Volk;

19 καὶ εἶπεν αὐτοῖς, Ποῖα; οἱ δὲ εἶπαν αὐτῷ, Τὰ περὶ Ἰησοῦ τοῦ Ναζαρηνοῦ, ὃς ἐγένετο ἀνὴρ προφήτης δυνατὸς ἐν ἔργῳ καὶ λόγῳ ἐναντίον τοῦ θεοῦ καὶ παντὸς τοῦ λαοῦ,

Tekstuitleg van Lc 24,19. Het vers Lc 24,19 telt 29 woorden en 129 (3 X 43) letters. De getalwaarde van Lc 24,19 is 15399 (3² X 29 X 59).

Lc 24,19.1. και (= kai: en; nevensch vw; gevormd uit: vertikale streep I + <: : stop en ga voort???). Taalgebruik. kai (en) in NT. Taalgebruik inLc: kai (en). Lc (822 / 1151). Lc 24 (+ 45 / 53. - 8 / 53. NIET IN: (1) Lc 24,1. (2) Lc 24,2. (3) Lc 24,3. (4) Lc 24,6. (5) Lc 24,16. (6) Lc 24,42. (7) Lc 24,45. (8) Lc 24,48.

Lc 24,19.2. εἶπεν (= eipen: hij zei; wkw act ind aor 3de pers enk van het wkw λεγω = legô: zeggen; voor de vervoeging worden twee wkw met hun verschillende stammen gebruikt: leg, Feg, Fer bij het wkw λεγω = legô: zeggen; Baeyens nr 136 blz 102; l-eg - Ned. z-eg, - aor επ = ep; Ned: lezen / lec-tuur; les. Fr: leçon). Taalgebruik in het NT: legô (zeggen). Lc (223). Lc 24 (8). (1) Lc 24,17. (2) Lc 24,18. (3) Lc 24,19. (4) Lc 24,25. (5) Lc 24,38. (6) Lc 24,41. (7) Lc 24,44. (8) Lc 24,46. Lc 24 (6 + 12 = 18). Een vorm van legô (zeggen) in Lc 24 (6). (1) Lc 24,7. (2) Lc 24,10. (3) Lc 24,23. (4) Lc 24,29. (5) Lc 24,34. (6) Lc 24,36 ; van eipon (ik zei) in Lc 24 (12). (1) Lc 24,5. (2) Lc 24,17. (3) Lc 24,18. (4) Lc 24,19. (5) Lc 24,24. (6) Lc 24,25. (7) Lc 24,32. (8) Lc 24,38. (9) Lc 24,40. (10) Lc 24,41. (11) Lc 24,44. (12) Lc 24,46.

Lc 24,19.3. αὐτοῖς (= αὐτοῖς: aan hen; pers vnw 3de pers dat mann mv van het pers vnw αυτος - αυτη - αυτο: autos - autè - auto: hij - zij - het). Taalgebruik in het NT: voornaamwoord autos. Taalgebruik in Lc: voornaamwoord autos. Lc (89). Lc 24 (12). (1) Lc 24,15. (2) Lc 24,19. (3) Lc 24,27. (4) Lc 24,29. (5) Lc 24,30. (6) Lc 24,33. (7) Lc 24,35. (8) Lc 24,36. (9) Lc 24,38. (10) Lc 24,40. (11) Lc 24,41. (12) Lc 24,46.

Lc 24,19.1. - 3. και ειπεν αυτοις (= kai eipen autois: en hij zei hen). Lc (9). (1) Lc 2,10. (2) Lc 9,48. (3) Lc 13,22. (4) Lc 16,15. (5) Lc 22,35. (6) Lc 22,46. (7) Lc 24,19. (8) Lc 24,38. (9) Lc 24,46.

Lc 24,19.4. Ποῖα (= poia: welke; onbep vnw vr enk van het onbep vnw ποιος = poios: welke, wat voor soort).

Lc 24,19.5. οἱ (= hoi: de; bep lidw nom mann mv van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = hè, το = to: de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Taalgebruik in Lc: bepaald lidwoord. Lc (165). Lc 24 (9). (1) Lc 24,16. (2) Lc 24,17. (3) Lc 24,19. (4) Lc 24,20. (5) Lc 24,23. (6) Lc 24,25. (7) Lc 24,31. (8) Lc 24,42. (9) Lc 24,44. Hnd (147).

Lc 24,19.6. δὲ (= de: tegenover, echter; nevenschikkend vw; afkorting δ' = d'. Taalgebruik in het NT: de (echter). Taalgebruik in Lc: de (echter). Partikel. Het staat steeds als tweede woord in de zin. Het kan een lichte tegenstelling aanduiden. Om een verandering van personage of situatie in de zin aan te duiden.
In twintig verzen in Lc 24. In zes verzen in Lc 23,56b-24,12. Lc 24,13-53 (14). (1) Lc 24,16. (2) Lc 24,17. (3) Lc 24,18. (4) Lc 24,19. (5) Lc 24,21. (6) Lc 24,24. (7) Lc 24,31. (8) Lc 24,36. (9) Lc 24,37. (10) Lc 24,41. (11) Lc 24,42. (12) Lc 24,44. (13) Lc 24,49. (14) Lc 24,50.

Lc 24,19.7. εἶπαν (= eipan: zij zeiden; wkw act ind aor 3de pers mv van het wkw λεγω = legô: zeggen; voor de vervoeging worden twee wkw met hun verschillende stammen gebruikt: leg, Feg, Fer bij het wkw λεγω = legô: zeggen; Baeyens nr 136 blz 102; l-eg - Ned. z-eg, - aor επ = ep).

Lc 24,19.8. αὐτῷ (= autô: aan hem; pers vnw 3de pers dat mann enk van het pers vnw 3de pers enk: αυτος - αυτη - αυτο: autos - autè - auto: hij - zij - het).

Lc 24,19.9. Τὰ (= τὰ (= ta; bep lidw nom en acc onz mv van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = h, το = to: de - het).

Lc 24,19.10. περὶ (= peri: over; vz + gen; stam: p/v - r). Taalgebruik in NT: peri (over, rondom, omwille van). Taalgebruik in Lc: peri (over, rondom, omwille van). Lc (43). Lc 24 (5). (1) Lc 24,4. (2) Lc 24,14. (3) Lc 24,19. (4) Lc 24,27. (5) Lc 24,44.

Lc 24,19.9. - 10. ta peri (dat over). Lc (2). (1) Lc 24,19. ta peri Ièsou tou Nazaraiou = dat over Jezus de Nazarener (Emmaüsverhaal). (2) Lc 24,27. Hnd (12).

Lc 24,19.11. voc. + gen. + dat. mann. enk. Ièsou (Jezus) van de eigennaam ièsous (Jezus). Taalgebruik in het NT: Ièsous (Jezus). Taalgebruik inLc: Ièsous (Jezus). Lc (18). (1) Lc 3,21. (2) Lc 3,29. (3) Lc 4,34. (4) Lc 5,8. (5) Lc 5,19. (6) Lc 6,11. (7) Lc 7,3. (8) Lc 8,28. (9) Lc 8,35. (10) Lc 8,41. (11) Lc 17,13. (12) Lc 18,38. (13) Lc 22,47. (14) Lc 23,26. (15) Lc 23,42. (16) Lc 23,52. (17) Lc 24,3. (18) Lc 24,19. Een vorm van Ièsous (Jezus) in Lc in 87 verzen, in Lc 24 (3). (1) Lc 24,3. (2) Lc 24,15. (3) Lc 24,19. In Lc: 3 vormen in 19 hoofdstukken en in 87 verzen.

Lc 24,19.12. bep. lidw. gen. mann. en onz. enk. tou van het bepaald lidw. ho - hè - to (de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Taalgebruik inLc: bepaald lidwoord. Gr. to..,tè... N.. de. E.. the. D. der,die,das enz. Fr. le,la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum,il-lam).
Lc (272). Lc 24 (11). (1) Lc 24,2. (2) Lc 24,3. (3) Lc 24,7. (4) Lc 24,9. (5) Lc 24,16. (6) Lc 24,19. (7) Lc 24,25. (8) Lc 24,29. (9) Lc 24,35. (10) Lc 24,45. (11) Lc 24,49.

Lc 24,19.13. Ναζαρηνοῦ (= nadzarènou: Nazarener; uit Nazara; zn gen mann enk van het zn Ναζαρηνός = nadzarènos: Nazarener).

11.-13. Ιησου του Ναζωραιου (= Ièsou tou Nazzarènou: Jezus van Nazareth).

Lc 24,19.14. ὃς (= hos: die; betrekk vnw nom mann enk).

Lc 24,19.15. ind. aor. 3de pers. enk. egeneto (het gebeurde) van het werkw. ginomai (worden, gebeuren). Taalgebruik in het NT: ginomai (worden). Taalgebruik inLc: ginomai (worden). Het duidt vaak een tijdsaanduiding aan (in die dagen, in de dagen van...). een gelijk-tijdigheid (terwijl hij het priesterschap uitoefende),een voor-tijdigheid of een na-tijdigheid. Soms heeft het ook de betekenis van zijn (er was eens... ) zoals vele verhalen bij ons beginnen. Lc (69).In zeven verzen in Lc 24. (1) Lc 24,4. (2) Lc 24,15. (3) Lc 24,19. (4) Lc 24,21. (5) Lc 24,30. (6) Lc 24,31. (7) Lc 24,51. Een vorm van ginomai (worden, gebeuren) in Lc 24 in 12 verzen. (1) Lc 24,4. (2) Lc 24,5. (3) Lc 24,12. (4) Lc 24,15. (5) Lc 24,18. (6) Lc 24,19. (7) Lc 24,21. (8) Lc 24,22. (9) Lc 24,30. (10) Lc 24,31. (11) Lc 24,37. (12) Lc 24,51.

Lc 24,19.16. ἀνὴρ (= anèr: man; sn nom mann enk).

Lc 24,19.17. nom. mann. enk. profètès (profeet). Taalgebruik in het NT: profètès (profeet). Taalgebruik inLc: profètès (profeet). Taalgebruik in Hnd. profètès (profeet). Taalgebruik in Tenach. nâbhî´(profeet). Hebr. nâbhî´(profeet). Gr. profètès < pro - fè - tès (fèmi. spreken). pro-fèmi (voor zich uitspreken). Lc (7). (1) Lc 1,76. (2) Lc 4,24. (3) Lc 7,16. (4) Lc 7,39. (5) Lc 9,8. (6) Lc 9,19. (7) Lc 24,19. Hnd (4). Een vorm van profètès (profeet) in Lc in 29 verzen,in Lc 24 (4). (1) Lc 24,19. (2) Lc 24,25. (3) Lc 24,27. (4) Lc 24,44. InLc: 7 vormen van profètès (profeet) in 13 / 24 hoofdstukken en in 29 verzen. In Hnd. 6 vormen van profètès (profeet) in 12 / 28 hoofdstukken en in 30 verzen.

Lc 24,19.18. (= dunatos: krachtig, machtig; bv nam nom mann enk).

Lc 24,19.19. εν (= en: in, tijdens, met; vz van plaats, tijd, middel).Taalgebruik in het NT: en (in). en (in, met), inLc: en (in).
Lc (288). Lc 24 (16). (1) Lc 24,4. (2) Lc 24,6. (3) Lc 24,13. (4) Lc 24,15. (5) Lc 24,18. (6) Lc 24,19. (7) Lc 24,27. (8) Lc 24,30. (9) Lc 24,32. (10) Lc 24,35. (11) Lc 24,36. (12) Lc 24,38. (13) Lc 24,44. (14) Lc 24,49. (15) Lc 24,51. (16) Lc 24,53.

Lc 24,19.20. ἔργῳ (= ergô: werk; zn dat onz enk van het zn nw ergon: werk).

19.-20. εν εργω (= en ergô: in werk/daad). NT (2): (1) Lc 24,19. (2) Kol 3,17.

Lc 24,19.21. και (= kai: en; nevensch vw; gevormd uit: vertikale streep I + <: : stop en ga voort???). Taalgebruik. kai (en) in NT. Taalgebruik inLc: kai (en). Lc (822 / 1151). Lc 24 (+ 45 / 53. - 8 / 53. NIET IN: (1) Lc 24,1. (2) Lc 24,2. (3) Lc 24,3. (4) Lc 24,6. (5) Lc 24,16. (6) Lc 24,42. (7) Lc 24,45. (8) Lc 24,48.

Lc 24,19.22. λόγῳ ((= logô: woord, uitspraak; zn dat mann enk van het zn λογος = logos: woord).

19.-22. εν εργω και λογω" εργω και λογω (= en ergô kai logô: in werk/daad en woord). Lc 24,19.
- εν λογω και εργω (= en logô kai ergô: in woord en werk/daad). Kol 3,17.

Lc 24,19.23. enantion (tegenover, in de ogen van). Taalgebruik in het NT: enantion (tegenover, in de ogen van). Taalgebruik inLc: enantion (tegenover, in de ogen van). Lc (3). (1) Lc 1,6. (2) Lc 20,26. (3) Lc 24,19. enanti (tegenover). Taalgebruik in het NT: enanti (tegenover). Taalgebruik inLc: enanti (tegenover). Lc (1) Lc 1,8.

Lc 24,19.24. τοῦ (= tou: van de; bep lidw gen mann enk van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = h, το = to: de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord.
Lc (272). Lc 24 (11). (1) Lc 24,2. (2) Lc 24,3. (3) Lc 24,7. (4) Lc 24,9. (5) Lc 24,16. (6) Lc 24,19. (7) Lc 24,25. (8) Lc 24,29. (9) Lc 24,35. (10) Lc 24,45. (11) Lc 24,49.

Lc 24,19.25. gen. mann. enk.  theou van het zelfst. naamw. theos (God). Taalgebruik in het NT: theos (God). Taalgebruik in Mc. theos (God). Vergelijk. L. deus,Fr. dieu. vloek dju. Lc (70). Lc 24 (1) Lc 24,53. Een vorm van theos (God) in Lc (115),in Lc 24 (2). (1) Lc 24,19. (2) Lc 24,53. InLc: 4 vormen in 24 / 24 hoofdstukken en in 115 verzen.

Lc 24,19.23. - 25. enantion tou theou (tegenover God). Lc (2). (1) Lc 1,6. (2) Lc 24,19. enanti tou theou (tegenover God). Lc (1) Lc 1,8.

Lc 24,19.26. kai (en). Taalgebruik. kai (en) in NT: Taalgebruik inLc: kai (en). Nevenschikkend voegwoord. Hebr.. waw (verbindingshaak). L.. et. Fr.. et. N.. en. E.. and. D. und. Lc (822 / 1151). Lc 24 (+ 45 / 53. - 8 / 53. (1) Lc 24,1. (2) Lc 24,2. (3) Lc 24,3. (4) Lc 24,6. (5) Lc 24,16. (6) Lc 24,42. (7) Lc 24,45. (8) Lc 24,48.)

Lc 24,19.27. gen. mann. + onz. enk. pantos van het bijvoegl. naamw. pas (ieder, elk, alles). Taalgebruik in het NT: pas (ieder, elk, alles). Taalgebruik inLc: pas (ieder, elk, alles). Hebr. kol. Lat. omnis. Fr. tout. Ned. elk,ieder. Lc (4). (1) Lc 8,47. (2) Lc 20,45. (3) Lc 24,19. (4) Lc 24,53. Een vorm van pas (ieder, elk, alles) in Lc 24 (9). (1) Lc 24,9. (2) Lc 24,14. (3) Lc 24,19. (4) Lc 24,21. (5) Lc 24,25. (6) Lc 24,27. (7) Lc 24,44. (8) Lc 24,47. (9) Lc 24,53.

Lc 24,19.28. τοῦ (= tou: van de; bep lidw gen mann enk van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = h, το = to: de - het).

Lc 24,19.29. gen. mann. enk. = laou van het zelfst. naamw. λαος = laos (volk). Taalgebruik in het NT. laos (volk). Taalgebruik in de LXX. laos (volk). Taalgebruik inLc: laos (volk). Lc (12). (1) Lc 1,10. (2) Lc 2,32. (3) Lc 3,15. (4) Lc 6,17. (5) Lc 7,1. (6) Lc 8,47. (7) Lc 19,47. (8) Lc 20,26. (9) Lc 20,45. (10) Lc 22,66. (11) Lc 23,27. (12) Lc 24,19. Een vorm van λαος = laos (volk) in de LXX (2064),in het NT (141),in Lc (37).


Lc 24,20 - Lc 24,20. 354. Verschijning aan twee leerlingen op weg naar Emmaüs. Lc 24,13-35 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 24,13 - Lc 24,14 - Lc 24,15 - Lc 24,16 - Lc 24,17 - Lc 24,18 - Lc 24,19 - Lc 24,20 - Lc 24,21 - Lc 24,22 - Lc 24,23 - Lc 24,24 - Lc 24,25 - Lc 24,26 - Lc 24,27 - Lc 24,28 - Lc 24,29 - Lc 24,30 - Lc 24,31 - Lc 24,32 - Lc 24,33 - Lc 24,34 - Lc 24,35 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis 3de (derde) paaszondag A  Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
24:20 opôs te paredôkan auton oi archiereis kai oi archontes èmôn eis krima thanatou kai estaurôsan auton  20 et quomodo eum tradiderunt summi sacerdotum et principes nostri in damnationem mortis et crucifixerunt eum  20 en hoe onze hogepriesters en oversten hem hebben overgeleverd tot de terdoodbrenging en hem gekruisigd hebben.   hoe onze hogepriesters en overheidspersonen Hem hebben overgeleverd om Hem ter dood te laten veroordelen en hoe zij Hem aan het kruis hebben geslagen.  [20] Onze hogepriesters en leiders hebben Hem overgeleverd om Hem ter dood te laten veroordelen, en ze hebben Hem zelfs gekruisigd.   [20] Onze hogepriesters en leiders hebben hem ter dood laten veroordelen en laten kruisigen.  20 hoe onze overpriesters en onze overheden hem hebben prijsgegeven aan terdoodveroordeling en hem gekruisigd hebben;   20. comment nos grands prêtres et nos chefs l'ont livré pour être condamné à mort et l'ont crucifié. 

Statenvertaling. 20 En hoe onze overpriesters en oversten Denzelven overgeleverd hebben tot het oordeel des doods, en Hem gekruisigd hebben.
King James Bible. [20] And how the chief priests and our rulers delivered him to be condemned to death, and have crucified him.
Luther-Bibel. 20 wie ihn unsre Hohenpriester und Oberen zur Todesstrafe überantwortet und gekreuzigt haben.

20 ὅπως τε παρέδωκαν αὐτὸν οἱ ἀρχιερεῖς καὶ οἱ ἄρχοντες ἡμῶν εἰς κρίμα θανάτου καὶ ἐσταύρωσαν αὐτόν.

Tekstuitleg van Lc 24,20.

Lc 24,20.1. ὅπως (= hopôs: opdat; vz van doel).

Lc 24,20.2. τε (= te: en; partikel).

Lc 24,20.3. De overlevering van Jezus door Judas aan de hogepriesters en de schriftgeleerden werd aangekondigd in de derde lijdensvoorspelling. Mt 20,18 // Mc 10,33 (en de mensenzoon zal overgeleverd worden aan de hogepriesters en de schriftgeleerden). Bij Lucas ontbreekt dit stukje van de derde lijdensaankondiging. Lucas is voorzichtig om het woord paradidômi (overleveren) te gebruiken,zowel bij Judas,als bij de hogepriesters en de schriftgeleerden. Het zou de indruk kunnen geven dat zij macht over Jezus zouden bezitten.

Lc 24,20.4. pers. voornaamw. 3de pers. enk. acc. mann. enk. auton (hem) van het pers. voornaamw. autos (hij - hem). Taalgebruik in het NT: voornaamwoord autos. Taalgebruik in Lc.. voornaamwoord autos. Lc (184). Lc 24 (10). (1) Lc 24,16. (2) Lc 24,18. (3) Lc 24,20. (4) Lc 24,23. (5) Lc 24,24. (6) Lc 24,29. (7) Lc 24,30. (8) Lc 24,31. (9) Lc 24,51. (10) Lc 24,52.

Lc 24,20.5. οἱ (= hoi: de; bep lidw nom mann mv van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = hè, το = to: de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Taalgebruik in Lc: bepaald lidwoord. Lc (165). Lc 24 (9). (1) Lc 24,16. (2) Lc 24,17. (3) Lc 24,19. (4) Lc 24,20. (5) Lc 24,23. (6) Lc 24,25. (7) Lc 24,31. (8) Lc 24,42. (9) Lc 24,44. Hnd (147).

Lc 24,20.6. nom. + acc. mann. mv. archiereis van het zelfst. naamw. archiereus (hogepriester). Taalgebruik in het NT: archiereus (hogepriester). Taalgebruik inLc: archiereus (hogepriester). Taalgebruik in Hnd. archiereus (hogepriester). De eerste in de rij van priesters. Lc (10). (1) Lc 19,47. (2) Lc 20,1. (3) Lc 20,19. (4) Lc 22,2. (5) Lc 22,52. (6) Lc 22,66. (7) Lc 23,4. (8) Lc 23,10. (9) Lc 23,13. (10) Lc 24,20. Een vorm van archiereus (hogepriester) in Lc in 15 verzen. (1) Lc 3,2. (2) Lc 9,22. (3) Lc 19,47. (4) Lc 20,1. (5) Lc 20,19. (6) Lc 22,2. (7) Lc 22,4. (8) Lc 22,50. (9) Lc 22,52. (10) Lc 22,54. (11) Lc 22,66. (12) Lc 23,4. (13) Lc 23,10. (14) Lc 23,13. (15) Lc 24,20. InLc: 4 vormen van archiereus (hogepriester) in 15 verzen in 6 hoofdstukken. In Hnd. 7 vormen van archiereus (hogepriester) in 10 hoofdstukken in 23 verzen.

Lc 24,20.7. kai (en). Taalgebruik. kai (en) in NT: Taalgebruik inLc: kai (en). Nevenschikkend voegwoord. Hebr.. waw (verbindingshaak). L.. et. Fr.. et. N.. en. E.. and. D. und. Lc (822 / 1151). Lc 24 (+ 45 / 53. - 8 / 53. (1) Lc 24,1. (2) Lc 24,2. (3) Lc 24,3. (4) Lc 24,6. (5) Lc 24,16. (6) Lc 24,42. (7) Lc 24,45. (8) Lc 24,48.)

Lc 24,20.8. nom. mann. mv. hoi van het bep. lidw. ho, hè,to (de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Taalgebruik inLc: bepaald lidwoord. Taalgebruik in Hnd. bepaald lidwoord. Gr. to..,tè... N.. de. E.. the. D. der,die,das enz. Fr. le,la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum,il-lam). Lc (165). Lc 24 (9). (1) Lc 24,16. (2) Lc 24,17. (3) Lc 24,19. (4) Lc 24,20. (5) Lc 24,23. (6) Lc 24,25. (7) Lc 24,31. (8) Lc 24,42. (9) Lc 24,44. Hnd (147).

Lc 24,20.9. ἄρχοντες (= archontes: leiders; zn nom mann mv van het zn ἄρχν = archôn: leider).

Lc 24,20.10. ἡμῶν (= hèmôn: van onze; pers vnw 1ste pers gen mann mv van het pers vnw ἡμεις = hèmeis: wij).

Lc 24,20.11. εἰς (= eis: naar, tot; vz van plaats, tijd). Taalgebruik in het NT: eis (naar). eis (naar). Lc (210). Lc 24 (11). (1) Lc 24,5. (2) Lc 24,7. (3) Lc 24,13. (4) Lc 24,18. (5) Lc 24,20. (6) Lc 24,26. (7) Lc 24,28. (8) Lc 24,33. (9) Lc 24,47. (10) Lc 24,51. (11) Lc 24,52.

Lc 24,20.12. κρίμα (= krima: oordeel, beslissing, vonnis; zn acc onz enk).

Lc 24,20.13. gen. mann. enk.  thanatou van het zelfst. naamw. thanatos (dood). Taalgebruik in het NT: thanatos (dood). Taalgebruik inLc: thanatos (dood). Taalgebruik in Hnd. thanatos (dood). Hebr. mâwèth / mâwëthâh (dood). Taalgebruik in Tenach. mâwèth / mâwëthâh (dood). Lc (5). (1) Lc 1,79. (2) Lc 9,27. (3) Lc 23,15. (4) Lc 23,22. (5) Lc 24,20. Een vorm van thanatos (dood) in Lc in 7 verzen. (1) Lc 1,79. (2) Lc 2,26. (3) Lc 9,27. (4) Lc 22,33. (5) Lc 23,15. (6) Lc 23,22. (7) Lc 24,20. InLc: 2 vormen van thanatos (dood) in 7 verzen in 6 hoofdstukken. In Hnd. 1 vorm van thanatos (dood) in 7 verzen in 6 hoofdstukken.

Lc 24,20.14. kai (en). Taalgebruik. kai (en) in NT: Taalgebruik inLc: kai (en). Nevenschikkend voegwoord. Hebr.. waw (verbindingshaak). L.. et. Fr.. et. N.. en. E.. and. D. und. Lc (822 / 1151). Lc 24 (+ 45 / 53. - 8 / 53. (1) Lc 24,1. (2) Lc 24,2. (3) Lc 24,3. (4) Lc 24,6. (5) Lc 24,16. (6) Lc 24,42. (7) Lc 24,45. (8) Lc 24,48.)

Lc 24,20.15. act. ind. aor. 3de pers. mv. estaurôsan van het werkw. stauroô (kruisigen). Taalgebruik in het NT: stauroô (kruisigen). Taalgebruik inLc: stauroô (kruisigen). Taalgebruik in Hnd. stauroô (kruisigen). Lat. crucifigere (crux - kruis ). Fr. crucifier. Ned. kruisigen (k-r-). Lc (2). (1) Lc 23,33. (2) Lc 24,20. Een vorm van stauroô (kruisigen) in Lc in 5 verzen. (1) Lc 23,21. (2) Lc 23,23. (3) Lc 23,33.  (4) Lc 24,7. (5) Lc 24,20. InLc: 3 vormen van stauroô (kruisigen) in 5 verzen in 2 / 24 hoofdstukken. In Hnd. 1 vorm van stauroô (kruisigen) in 2 verzen in 2 / 24 hoofdstukken.
InLc: 2 vormen van anaireô (opnemen, doden, vernietigen) in 2 verzen in 2 / 24 hoofdstukken. In Hnd. X vormen van anaireô (opnemen, doden, vernietigen) in 18 verzen in 12 / 28 hoofdstukken.
InLc: 9 vormen van apokteinô (doden) in 12 verzen in 6 / 24 hoofdstukken. In Hnd. 5 vormen van apokteinô (doden) in 6 verzen in 5 / 28 hoofdstukken.
InLc: 16 vormen van apollumi (verderven, verdoemen) in 25 verzen in 12 / 24 hoofdstukken. In Hnd. 2 vormen van apollumi (verderven, verdoemen) in 2 verzen in 2 / 28 hoofdstukken.

Lc 24,20.16. pers. voornaamw. 3de pers. enk. acc. mann. enk. auton (hem) van het pers. voornaamw. autos (hij - hem). Taalgebruik in het NT: voornaamwoord autos. Taalgebruik in Lc.. voornaamwoord autos. Lc (184). Lc 24 (10). (1) Lc 24,16. (2) Lc 24,18. (3) Lc 24,20. (4) Lc 24,23. (5) Lc 24,24. (6) Lc 24,29. (7) Lc 24,30. (8) Lc 24,31. (9) Lc 24,51. (10) Lc 24,52.

Lc 24,20.15. - 16. hon humeis estaurôsate (die jullie kruisigden). Hnd (2). (1) Hnd 2,36. (2) Hnd 4,10. estaurôsan auton (zij kruisigden hem). Lc (2). (1) Lc 23,33. (2) Lc 24,20 en in Mc 15,25.

- paredôkan (zij leverden over). Verwijzing. paradidômi (overleveren) . Actief ind. aor. 3de pers. mv. van het werkw. paradidômi. Lat. tradere (trans - dare). Fr. trahir. Ned. overleveren,overgeven. Hebr. mâsar. Bij (Gr. para) langs,naast wordt verondersteld dat er nog iets / iemand anders is. Om die tweeheid beter uit te drukken kan men ook spreken over. tegenover,aan de andere zijde. Zo kan para-didômi betekenen. geven aan de tegenovergestelde,de andere,de tegenstander en in negatieve zin kan het over-leveren betekenen. I.v.m. de overlevering van Jezus aan Pilatus. In 5 van de 6 verzen. (1) Mt 27,2 // Mc 15,1. (2) Mt 27,18 // Mc 15,10 (paradedôkeisan = zij hem hadden overgeleverd). (3) Mc 15,1 // Mt 27,2. (4) Lc 24,20. (5) Joh 18,35.

- paredôken (hij leverde over). Actief ind. aor. 3de pers. enk.. In 4 verzen in de syn. i.v.m. de overlevering van Jezus aan Pilatus. (1) Mt 27,26 // Mc 15,15 // Lc 23,25. (2) Mc 3,19 // Mt 10,4 (paradous = 'die overleverde') // Lc 6,16 (prodotès = overleveraar). (3) Mc 15,15 // Lc 23,25 // Mt 27,26. (4) Lc 23,25 // Mt 27,26 // Mc 15,15.

paradidômi (overleveren)   bijbel O.T. N.T. Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
act. ind. aor. 3de pers. enk. paredôken  82  65  17   
act. ind. aor. 3de pers. mv. paredôkan        

sanhedrin sanhedrin sanhedrin  Judas Pilatus Pilatus Pilatus
Mc 15,1 Mt 27,2 Mt 27,18   Mc 3,19 Mc 15,15  Mt 27,26 Lc 23,25  
kai (en) kai (en) hoti (dat) kai Ioudan Iskariôth (Judas Iskariot) kai (en)  ton de Ièsoun Jezus echter)  
paredôkan Pilatôi (zij leverden - hem - uit aan Pilatus) paredôkan Pilatôi (zij leverden - hem - uit aan Pilatus) tôi hègemoni (de procureur) dia fthonon paredôkan auton (zij hem omwille van nijd overleverden ) hos kai paredôken auton (die hem ook overleverde) paredôken (leverde hij over) ton Ièsoun (Jezus)  paredôken (leverde hij over) ton de Ièsoun (Jezus) paredôken (leverde hij over)
    hina staurôthè (opdat hij zou gekruisigd worden.   hina staurôthè (opdat hij zou gekruisigd worden. hina staurôthè (opdat hij zou gekruisigd worden. tôi thelèmati autôn (aan hun wil)
336. Naar Pilatus. Mc 15,1 - Mt 27,1-2 - Lc 22,66-71 - Lc 23,1 - 336. Naar Pilatus. Mc 15,1 - Mt 27,1-2 - Lc 22,66-71 - Lc 23,1-  342. Jezus ter dood veroordeeld. Mc 15,15 - Mt 27,24-26 - Lc 23,24-25 97. Roeping van de Twaalf. Mc 3,13-19 - Lc 6,12-16 -  342. Jezus ter dood veroordeeld. Mc 15,15 - Mt 27,24-26 - Lc 23,24-25  342. Jezus ter dood veroordeeld. Mc 15,15 - Mt 27,24-26 - Lc 23,24-25  342. Jezus ter dood veroordeeld. Mc 15,15 - Mt 27,24-26 - Lc 23,24-25

Lc 24,21 - Lc 24,21. 354. Verschijning aan twee leerlingen op weg naar Emmaüs. Lc 24,13-35 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 24,13 - Lc 24,14 - Lc 24,15 - Lc 24,16 - Lc 24,17 - Lc 24,18 - Lc 24,19 - Lc 24,20 - Lc 24,21 - Lc 24,22 - Lc 24,23 - Lc 24,24 - Lc 24,25 - Lc 24,26 - Lc 24,27 - Lc 24,28 - Lc 24,29 - Lc 24,30 - Lc 24,31 - Lc 24,32 - Lc 24,33 - Lc 24,34 - Lc 24,35 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis 3de (derde) paaszondag A  Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
24:21 èmeis de èlpizomen oti autos estin o mellôn lutrousthai ton israèl alla ge kai sun pasin toutois tritèn tautèn èmeran agei af ou tauta egeneto   21 nos autem sperabamus quia ipse esset redempturus Israhel et nunc super haec omnia tertia dies hodie quod haec facta sunt   21 Wij echter bleven hopen dat hij het is die Israël zou verlossen; maar ja, met dit alles laat hij de derde dag voorbijgaan sinds die dingen gebeurd zijn.   En wij leefden in de hoop, dat Hij degene zou zijn die Israël ging verlossen! Maar met dit al is het reeds de derde dag sinds die dingen gebeurd zijn.  [21] En wij hadden zo gehoopt dat Hij het was die Israël zou verlossen, maar inmiddels is het al de derde dag sinds dat gebeurd is.  [21] Wij leefden in de hoop dat hij degene was die Israël zou bevrijden, maar inmiddels is het de derde dag sinds dit alles gebeurd is.   21 wij hebben de hoop gekoesterd dat hij het was die Israël zou gaan verlossen; maar al met al is het vandaag de derde dag sinds die dingen zijn geschied;  21. Nous espérions, nous, que c'était lui qui allait délivrer Israël ; mais avec tout cela, voilà le troisième jour depuis que ces choses sont arrivées !  

Statenvertaling. 21 En wij hoopten, dat Hij was Degene, Die Israël verlossen zou. Doch ook, benevens dit alles, is het heden de derde dag, van dat deze dingen geschied zijn.
King James Bible. [21] But we trusted that it had been he which should have redeemed Israel: and beside all this, to day is the third day since these things were done.
Luther-Bibel. 21 Wir aber hofften, er sei es, der Israel erlösen werde. Und über das alles ist heute der dritte Tag, dass dies geschehen ist.

21 ἡμεῖς δὲ ἠλπίζομεν ὅτι αὐτός ἐστιν ὁ μέλλων λυτροῦσθαι τὸν Ἰσραήλ: ἀλλά γε καὶ σὺν πᾶσιν τούτοις τρίτην ταύτην ἡμέραν ἄγει ἀφ' οὗ ταῦτα ἐγένετο.

Tekstuitleg van Lc 24,21. Het vers Lc 24,21 telt 25 (5²) woorden en 120 (2³ X 3 X 5) letters. De getalwaarde van Lc 24,21 is 13097 (7 X 1871).

Lc 24,21.1. ἡμεῖς (= hèmeis: wij; pers vnw 1ste pers mann mv).

Lc 24,21.2. δὲ (= de: tegenover, echter; nevenschikkend vw; afkorting δ' = d'. Taalgebruik in het NT: de (echter). Taalgebruik in Lc: de (echter). Partikel. Het staat steeds als tweede woord in de zin. Het kan een lichte tegenstelling aanduiden. Om een verandering van personage of situatie in de zin aan te duiden.
In twintig verzen in Lc 24. In zes verzen in Lc 23,56b-24,12. Lc 24,13-53 (14). (1) Lc 24,16. (2) Lc 24,17. (3) Lc 24,18. (4) Lc 24,19. (5) Lc 24,21. (6) Lc 24,24. (7) Lc 24,31. (8) Lc 24,36. (9) Lc 24,37. (10) Lc 24,41. (11) Lc 24,42. (12) Lc 24,44. (13) Lc 24,49. (14) Lc 24,50.

Lc 24,21.3. ἠλπίζομεν (èlpidzomen: wij hoopten; wkw act ind imperf 1ste pers mv van het wkw ἐλπίζω = elpidzô: hopen).

Lc 24,21.4. hoti (dat, omdat). Taalgebruik in NT: hoti (dat, omdat). Taalgebruik inLc: hoti (dat, omdat). Taalgebruik in Hnd. hoti (dat, omdat). Hebr. kî. Taalgebruik in Tenach. kî (want). Lat. quia. Fr. parce que / que. Lc (160). Lc 24 (7). (1) Lc 24,7. (2) Lc 24,21. (3) Lc 24,29. (4) Lc 24,34. (5) Lc 24,39. (6) Lc 24,44. (7) Lc 24,46.

Lc 24,21.5. αυτος (= autos: hij; pers vnw 3de pers nom mann enk). Taalgebruik in het NT: voornaamwoord autos. Taalgebruik in Lc:. voornaamwoord autos. Lc (45). Lc 24 (7). (1) Lc 24,15. (2) Lc 24,21. (3) Lc 24,25. (4) Lc 24,28. (5) Lc 24,31. (6) Lc 24,36. (7) Lc 24,39.

Lc 24,21.6. act. ind. praes. 3de pers. enk. estin van het werkw. eimi (zijn). Taalgebruik in het NT: eimi (zijn). Taalgebruik inLc: eimi (zijn). Hebr. hâjâh. Lat. esse. Fr. être. Ned. zijn. E. to be. Lc (96). Lc 24 (3). (1) Lc 24,6. (2) Lc 24,21. (3) Lc 24,29.

Lc 24,21.7. ὁ (= ho: de; bep lidw nom mann enk van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = hè, το = to: de - het).

Lc 24,21.8. μέλλων (= mellôn: op het punt staande; wkw act part praes nom mann enk van het wkw μελλω = mellô: op het punt zijn te, van plan zijn te).

Lc 24,21.9. λυτροῦσθαι (= lutrousthai: om verlost te worden; wkw pass inf aor van het wkw λυτροω = lutroô: loskopen, verlossen).

Lc 24,21.10. bep. lidw. acc. mann. enk. ton van het bepaald lidw. ho - hè - to (de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Taalgebruik inLc: bepaald lidwoord. Gr. to..,tè... N.. de. E.. the. D. der,die,das enz. Fr. le,la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum,il-lam).
Lc (191). Lc 24 (10). (1) Lc 24,2. (2) Lc 24,5. (3) Lc 24,7. (4) Lc 24,21. (5) Lc 24,26. (6) Lc 24,30. (7) Lc 24,45. (8) Lc 24,46. (9) Lc 24,51. (10) Lc 24,53.

Lc 24,21.11. israèl (Israël). Taalgebruik in het NT: Israèl (Israël). Taalgebruik inLc: Israèl (Israël).
Lc (12). (1) Lc 1,16. (2) Lc 1,54. (3) Lc 1,68. (4) Lc 1,80. (5) Lc 2,25. (6) Lc 2,32. (7) Lc 2,34. (8)Lc 4,25. (9) Lc 4,27. (10) Lc 7,9. (11) Lc 22,30. (12) Lc 24,21.

12. ἀλλά (= alla: maar; nevenschikkend vw; afkorting αλλ' = all').

13. γε (= ge: tenminste, toch, inderdaad; partikel).

Lc 24,21.14. kai (en). Taalgebruik. kai (en) in NT: Taalgebruik inLc: kai (en). Nevenschikkend voegwoord. Hebr.. waw (verbindingshaak). L.. et. Fr.. et. N.. en. E.. and. D. und. Lc (822 / 1151). Lc 24 (+ 45 / 53. - 8 / 53. (1) Lc 24,1. (2) Lc 24,2. (3) Lc 24,3. (4) Lc 24,6. (5) Lc 24,16. (6) Lc 24,42. (7) Lc 24,45. (8) Lc 24,48.)

15. sun (met). Taalgebruik in het NT: sun (met). Taalgebruik inLc: sun (met). Taalgebruik in Hnd. sun (met). Hebr. bë (in, met). Taalgebruik in Tenach. bë (in, met). Lat. cum. Ned. met. D. mit. E. with. Fr. avec < apud - hoc. Lc (23). (1) Lc 1,56. (2) Lc 2,5. (3) Lc 2,13. (4) Lc 5,9. (5) Lc 5,19. (6) Lc 7,6. (7) Lc 7,12. (8) Lc 8,1. (9) Lc 8,38. (10) Lc 8,51. (11) Lc 9,32. (12) Lc 19,23. (13) Lc 20,1. (14) Lc 22,14. (15) Lc 22,56. (16) Lc 23,11. (17) Lc 23,32. (18) Lc 24,10. (19) Lc 24,21. (20) Lc 24,24. (21) Lc 24,29. (22) Lc 24,33. (23) Lc 24,44. Hnd (49).

Lc 24,21.16.πᾶσιν (= pasin: aan allen; bv dat onz mv van het bv nw πᾶς = pas: ieder).

Lc 24,21.17. τούτοις (= toutois: deze; aanw vnw dat onz mv van het aanwijz vnw ουτος = houtos, αυτη = hautè, τουτο = touto: deze, dit, de d van aanwijzing: dat, Fr.: tu).

Lc 24,21.18. τρίτην (= tritèn: derde; rangtelw acc vr enk van het rangtelw τρίτος = tritos: derde).

Lc 24,21.19. ταύτην (= tautèn: deze; aanwijz vnw acc vr enk van het aanwijz vnw ουτος = houtos, αυτη = hautè, τουτο = touto: deze, dit, de d van aanwijzing: dat, Fr.: tu).

Lc 24,21.20. ἡμέραν (= hèmeran: dag zn acc vr enk van het zn ἡμερα = hèmera: dag; verwant met schemer?).

Lc 24,21.21. ἄγει (= agei: het gebeurde; wkw act ind praes 3de pers onz enk van het wkw αγω = agô: leiden, voeren, gaan).

Lc 24,21.22. ἀπὸ (= apo: weg van, vanaf; vz van plaats, nl verwijdering; afkorτing απ' = ap': vóór een niet-aangeblazen klinker en αφ' = af': vóór een aangeblazen klinker; vz van plaats, nl verwijdering; afkorτing απ' = ap': vóór een niet-aangeblazen klinker en αφ' = af':vóór een aangeblazen klinker).. Taalgebruik in het NT: apo (af,van-weg). Taalgebruik inLc: apo (af,van-weg). Lc (73 + 32 + 9 = 114).Lc 24 (6 + 2 + 1 = 9). apo. Lc (73). Lc 24 (6). (1) Lc 24,2. (2) Lc 24,9. (3) Lc 24,13. (4) Lc 24,27. (5) Lc 24,41. (6) Lc 24,47. ap'. Lc (32). Lc 24 (2). (1) Lc 24,31. (2) Lc 24,51. af'. Lc (9). Lc 24 (1) Lc 24,21.

Lc 24,21.23. ou - ouk - ouch (niet) of betrekk. voornaamw. gen. mann. en onz. enk (hou). Taalgebruik in het NT: ou - ouk - ouch (niet). Taalgebruik inLc: ou - ouk - ouch (niet). Lc (84 + 92 + 7 = 183). Lc 24 (3 + 4 + 1 = 8). ou. Lc 24 (3). (1) Lc 24,21. (2) Lc 24,28. (3) Lc 24,49. ouk. Lc (4). (1) Lc 24,6. (2) Lc 24,18. (3) Lc 24,24. (4) Lc 24,39. ouch. Lc 24 (1) Lc 24,3.

Lc 24,21.24. nom. en acc. onz. mv. ταυτα = tauta (deze dingen) van het aanwijzend voornaamw. οὑτος = houtos. Taalgebruik in het NT. houtos (deze). Taalgebruik in de LXX. houtos (deze). Taalgebruik inLc: houtos (deze). Taalgebruik in Hnd. houtos (deze). Lc (46). Lc 24 (6). (1) Lc 24,9. (2) Lc 24,10. (3) Lc 24,11. (4) Lc 24,21. (5) Lc 24,26. (6) Lc 24,36.

    bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
  nom. + acc. onz. mv. tauta  815  587  228  22 14 46  58 28            

Lc 24,21.25. ind. aor. 3de pers. enk. egeneto (het gebeurde) van het werkw. ginomai (worden, gebeuren). Taalgebruik in het NT: ginomai (worden). Taalgebruik inLc: ginomai (worden). Het duidt vaak een tijdsaanduiding aan (in die dagen, in de dagen van...). een gelijk-tijdigheid (terwijl hij het priesterschap uitoefende),een voor-tijdigheid of een na-tijdigheid. Soms heeft het ook de betekenis van zijn (er was eens... ) zoals vele verhalen bij ons beginnen. Lc (69).In zeven verzen in Lc 24. (1) Lc 24,4. (2) Lc 24,15. (3) Lc 24,19. (4) Lc 24,21. (5) Lc 24,30. (6) Lc 24,31. (7) Lc 24,51. Een vorm van ginomai (worden, gebeuren) in Lc 24 in 12 verzen. (1) Lc 24,4. (2) Lc 24,5. (3) Lc 24,12. (4) Lc 24,15. (5) Lc 24,18. (6) Lc 24,19. (7) Lc 24,21. (8) Lc 24,22. (9) Lc 24,30. (10) Lc 24,31. (11) Lc 24,37. (12) Lc 24,51.


Lc 24,22 - Lc 24,22. 354. Verschijning aan twee leerlingen op weg naar Emmaüs. Lc 24,13-35 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 24,13 - Lc 24,14 - Lc 24,15 - Lc 24,16 - Lc 24,17 - Lc 24,18 - Lc 24,19 - Lc 24,20 - Lc 24,21 - Lc 24,22 - Lc 24,23 - Lc 24,24 - Lc 24,25 - Lc 24,26 - Lc 24,27 - Lc 24,28 - Lc 24,29 - Lc 24,30 - Lc 24,31 - Lc 24,32 - Lc 24,33 - Lc 24,34 - Lc 24,35 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis 3de (derde) paaszondag A  Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
24:22 alla kai gunaikes tines ex èmôn exestèsan èmas genomenai orthrinai epi to mnèmeion   22 sed et mulieres quaedam ex nostris terruerunt nos quae ante lucem fuerunt ad monumentum  22 Maar ook enige vrouwen uit ons midden hebben ons verstomd. Nadat ze in de vroege morgen naar de grafkamer geweest waren  Wel hebben een paar vrouwen uit ons midden ons in de war gebracht; ze waren in de vroegte naar het graf geweest,  [22] Wel hebben enkele vrouwen uit onze kring ons versteld doen staan. Die waren vanmorgen vroeg naar het graf gegaan   [22] Bovendien hebben enkele vrouwen uit ons midden ons in verwarring gebracht. Toen ze vanmorgen vroeg naar het graf gingen,  22 echter hebben ook enkele vrouwen uit onze gelederen ons ontsteld die vroeg in de morgen bij het graf geweest zijn;  22. Quelques femmes qui sont des nôtres nous ont, il est vrai, stupéfiés. S'étant rendues de grand matin au tombeau  

Statenvertaling. 22 Maar ook sommige vrouwen uit ons hebben ons ontsteld, die vroeg in den morgenstond aan het graf geweest zijn;
King James Bible. [22] Yea, and certain women also of our company made us astonished, which were early at the sepulchre;
Luther-Bibel. 22 Auch haben uns erschreckt einige Frauen aus unserer Mitte, die sind früh bei dem Grab gewesen,

22 ἀλλὰ καὶ γυναῖκές τινες ἐξ ἡμῶν ἐξέστησαν ἡμᾶς: γενόμεναι ὀρθριναὶ ἐπὶ τὸ μνημεῖον

Tekstuitleg van Lc 24,22. Het vers Lc 24,22 telt 13 woorden en 68 (4 X 17) letters. De getalwaarde van Lc 24,22 is 4660 (2² X 5 X 233).

1. ἀλλά (= alla: maar; nevenschikkend vw; afkorting αλλ' = all').

Lc 24,22.2. και (= kai: en; nevensch vw; gevormd uit: vertikale streep I + <: : stop en ga voort???). Taalgebruik. kai (en) in NT. Taalgebruik inLc: kai (en). Lc (822 / 1151). Lc 24 (+ 45 / 53. - 8 / 53. NIET IN: (1) Lc 24,1. (2) Lc 24,2. (3) Lc 24,3. (4) Lc 24,6. (5) Lc 24,16. (6) Lc 24,42. (7) Lc 24,45. (8) Lc 24,48.

Lc 24,22.3. nom. + voc. vr. mv. gunaikes van het zelfst. naamw. gunè (vrouw). Taalgebruik in het NT: gunè (vrouw). Taalgebruik inLc: gunè (vrouw). Hebr. ´isjsjâh. Lat. uxor. Fr. femme (> Lat. femina). Ned. vrouw. D. Frau. Lc (5). (1) Lc 8,2. (2) Lc 23,49. (3) Lc 23,55. (4) Lc 24,22. (5) Lc 24,24. Een vorm van gunè (vrouw) in Lc in 37 (38) verzen,in Lc 24 (2). (1) Lc 24,22. (2) Lc 24,24. InLc: in 7 vormen van gunè (vrouw) in 17 hoofdstukken in 37 (38) verzen.

4. nom. mann. + vr. mv. tines van het voornaamw. tis. Taalgebruik in het NT: voornaamwoord tis. Taalgebruik inLc: voornaamwoord tis. Taalgebruik in Hnd. voornaamwoord tis. Ned. wie,wat ? een,iets. Hebr. mî (wie). Taalgebruik in Tenach. mî (wie). Ned. wie,wat,welke. E. who,what. D. Was. Fr. qui,quel. Lc (12). (1) Lc 6,2. (2) Lc 8,2. (3) Lc 9,27. (4) Lc 11,15. (5) Lc 13,1. (6) Lc 13,31. (7) Lc 19,39. (8) Lc 20,27. (9) Lc 20,39. (10) Lc 24,17. (11) Lc 24,22. (12) Lc 24,24. Hnd (16).

5. ἐξ

6. ἡμῶν

7. ἐξέστησαν

8. ἡμᾶς:

9. γενόμεναι

10. ὀρθριναὶ

Lc 24,22.11. επι = epi (op, bij). Taalgebruik in het NT. epi (op, bij). Taalgebruik in de LXX. epi (op, bij). Lc 24 (6). (1) Lc 24,1. (2) Lc 24,12. (3) Lc 24,22. (4) Lc 24,24. (5) Lc 24,25. (6) Lc 24,47.
- Lat. ad. Fr. à. E. at. Ned. op,naar, bij. D. bei.

epi (op, bij)  bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
epi 4540  3946 594  91  51  104  22  120  117 89  246  268 
ep' 1320  1179  141  13  14  25  13  24  30  22  52  65 
ef'  430  348  82  10  20  17  25  36  37 
Totaal   6290  5473  817  114  71  149  36  161  172  114  334  370 

Lc 24,22.12. bepaald lidw. nom. + acc. onz. enk. to. Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Taalgebruik inLc: bepaald lidwoord. Gr. to..,tè... N.. de. E.. the. D. der,die,das enz. Fr. le,la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum,il-lam).
Lc (181). Lc 24 (6). (1) Lc 24,1. (2) Lc 24,3. (3) Lc 24,12. (4) Lc 24,22. (5) Lc 24,23. (6) Lc 24,24.

Lc 24,22.13. nom. of acc. onz. enk. μνημειον = mnèmeion (monument, gedenkteken, graf). Taalgebruik in het NT. mnèmeion (monument, gedenkteken, graf). Taalgebruik inLc: mnèmeion (monument, gedenkteken, graf). Bijbel (21). (1) Gn 23,6. (2) Js 22,16. (3) Ez 39,11. (4) W 10,7. (5) Mc 16,2. (6) Mc 16,5. (7) Lc 23,55. (8) Lc 24,12. (9) Lc 24,22. (10) Lc 24,24. (11) Joh 11,31. (12) Joh 11,38. (13) Joh 19,41. (14) Joh 19,42. (15) Joh 20,1. (16) Joh 20,3. (17) Joh 20,4. (18) Joh 20,6. (19) Joh 20,8. (20) Joh 20,11. (21) Hnd 13,29. Een vorm van μνημειον = mnèmeion (monument, gedenkteken, graf) in de LXX (16),in het NT (37),in Lc in 8 verzen. (1) Lc 11,44. (2) Lc 11,47.  (3) Lc 23,55.  (4) Lc 24,2. (5) Lc 24,9.  (6) Lc 24,12. (7) Lc 24,22. (8) Lc 24,24. InLc: 3 vormen van mnèmeion (monument, gedenkteken, graf) in 3 hoofdstukken en in 8 verzen. Een laatste rustplaats kan op verschillende wijzen worden gemaakt,die als een zichtbaar teken aan de overledene doet denken. Een graf is de rustplaats van de overledene,het 'grafmonument' een gedenkteken voor de overlevenden. In het Grieks. ταφος = tafos (graf) van het werkw. θαπτω = thaptô (begraven). Taalgebruik in het NT. thaptô (begraven). Taalgebruik in de LXX. thaptô (begraven). Een vorm van tafos (graf) in de LXX (64),in het NT (7).

      1.  2.  3.  
  mnèmeion    Lc 11 Lc 23 Lc 24
1.  nom. + acc. onz. enk. mnèmeion     (1) Lc 23,55.   (2) Lc 24,12. (3) Lc 24,22. (4) Lc 24,24.  
2.  gen. onz. enk. mnèmeiou     (1) Lc 24,2. (2) Lc 24,9.  
3.   nom. + acc. onz. mv. mnèmeia  (1) Lc 11,44. (2) Lc 11,47.      
  Totaal  5

- Hebreeuws. NBS. הַקֻּבֻר = haqqèbhèr (het graf, de begraafplaats) < bepaald lidw. + קֻבֻר = qèbhèr (graf, begraafplaats). Zie het werkw. קָבַר = qâbhar (begraven). Taalgebruik in Tenakh. qâbhar (begraven). Getalwaarde. qoph = 19 of 100,beth = 2,resj = 20 of 200 ; totaal. 41 OF 302 (2 X 151). Structuur. 1 - 2 - 2. Niet in Tenakh. Een vorm van q-b-r in Tenakh (22).
- UBS. בַקֻּבֻר = baqqèbhèr (in het graf) < prefix voorzetsel bë + bepaald lidw. + zelfst. naamw.. b-q-b-r. Tenakh (11). (1) Nu 19,16. (2) Nu 19,18. (3) Re 8,32. (4) Re 16,31. (5) 2 S 2,32. (6) 2 S 4,12. (7) 2 S 17,23. (8) 2 S 21,14. (9) 1 K 13,31. (10) 2 K 13,21. (11) Ps 88,12.
- Het Ned. graf en het D. Grab lijken verwantschap te vertonen met het Hebreeuwse qèbhèr,het Arameese qèbhèr / qibërâ´ en het Arabische qabr ; evenwel met omkering van de letters b en r.
- Latijn. monumentum (moment, gedenkteken). Bijbel (27). (1) Ex 12,14. (2) Ex 13,9. (3) Ex 17,14. (4) Ex 30,16. (5) Ex 39,7. (6) Lv 5,12. (7) Lv 6,8. (8) Lv 24,7. (9) Nu 31,54. (10) Joz 4,7. (11) 2 S 18,18. (12) Mc 16,2. (13) Lc 23,55. (14) Lc 24,1. (15) Lc 24,12. (16) Lc 24,22. (17) Lc 24,24. (18) Joh 11,31. (19) Joh 11,38. (20) Joh 19,41. (21) Joh 19,42. (22) Joh 20,1. (23) Joh 20,3. (24) Joh 20,4. (25) Joh 20,6. (26) Joh 20,8. (27) Joh 20,11.
- Het Latijnse monumentum lijkt verwantschap te hebben met het Griekse μνημειον = mnèmeion. m-n-m-n. In geval van een 'graf' spreken we van een grafmomunemt.
- Het Latijnse monumentum is soms de vertaling van het Hebreeuwse זִכָּרוֹן = zikkârôn (gedachtenis, gedenkteen),stat. constructus ???????? = zikhërôn. Zie het werkw. זָכַר = zâkhar (gedenken, zich herinneren). Taalgebruik in Tenakh. zâkhar (gedenken). Tenakh (9). (1) Ex 17,14. (2) Ex 39,7. (3) Lv 23,24. (4) Nu 5,15. (5) Nu 17,5. (6) Nu 31,54. (7) Mal 3,16. (8) Pr 1,11. (9) Pr 2,16.
- Ned. graf (< graven). D. Grab. Fr. tombeau (< Lat. tumba < tumulus. heuvel ; Gr. τυμβοσ = tumbos). E. sepulchre (< Lat. sepulchrum < sepelire,sepultum,ensevelir = in een lijkwade wikkelen, bedelven, begraven). Aramees. קֻבֻר / קִבְרָא = qèbhèr / qibërâ´. Arabisch. قَبْر = qabr (graf). Taalgebruik in de Qoran. qabr (graf).

Lc 24,22.11. - 13. epi to mnèmeion (op / naar het graf). Lc (3). (1) Lc 24,12 (Petrus). (2) Lc 24,22 (verhaal van de Emmaüsgangers). (3) Lc 24,24.


Lc 24,23 - Lc 24,23. 354. Verschijning aan twee leerlingen op weg naar Emmaüs. Lc 24,13-35 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 24,13 - Lc 24,14 - Lc 24,15 - Lc 24,16 - Lc 24,17 - Lc 24,18 - Lc 24,19 - Lc 24,20 - Lc 24,21 - Lc 24,22 - Lc 24,23 - Lc 24,24 - Lc 24,25 - Lc 24,26 - Lc 24,27 - Lc 24,28 - Lc 24,29 - Lc 24,30 - Lc 24,31 - Lc 24,32 - Lc 24,33 - Lc 24,34 - Lc 24,35 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis 3de (derde) paaszondag A  Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
24:23 kai mè eurousai to sôma autou èlthon legousai kai optasian aggelôn eôrakenai oi legousin auton zèn   23 et non invento corpore eius venerunt dicentes se etiam visionem angelorum vidisse qui dicunt eum vivere  23 en zijn lichaam niet vonden, zijn ze komen zeggen dat ze zelfs een verschijning gezien hadden van engelen, die zeiden dat hij leeft.  maar hadden zijn lichaam niet gevonden, en kwamen zeggen, dat zij ook nog een verschijning van engelen hadden gehad, die verklaarden dat Hij weer leefde.  [23] en toen ze zijn lichaam daar niet aantroffen, kwamen ze terug met het verhaal dat ze ook nog een verschijning hadden gehad van engelen die zeiden dat Hij leeft.  [23] vonden ze zijn lichaam daar niet en ze kwamen zeggen dat er engelen aan hen waren verschenen. De engelen zeiden dat hij leeft.  23 toen ze zijn lichaam daar niet vonden zijn ze komen zeggen dat ze ook een aanblik van engelen hebben gezien, die zeggen dat hij lééft;   23. et n'ayant pas trouvé son corps, elles sont revenues nous dire qu'elles ont même eu la vision d'anges qui le disent vivant. 

Statenvertaling. 23 En Zijn lichaam niet vindende, kwamen zij en zeiden, dat zij ook een gezicht van engelen gezien hadden, die zeggen, dat Hij leeft.
King James Bible. [23] And when they found not his body, they came, saying, that they had also seen a vision of angels, which said that he was alive.
Luther-Bibel. 23 haben seinen Leib nicht gefunden, kommen und sagen, sie haben eine Erscheinung von Engeln gesehen, die sagen, er lebe.

23 καὶ μὴ εὑροῦσαι τὸ σῶμα αὐτοῦ ἦλθον λέγουσαι καὶ ὀπτασίαν ἀγγέλων ἑωρακέναι, οἳ λέγουσιν αὐτὸν ζῆν.

Tekstuitleg van Lc 24,23. Het vers Lc 24,23 telt 16 (2² X 2²) woorden en 83 letters. De getalwaarde van 9104 (2² X 2² X 569).

Lc 24,23.1. και (= kai: en; nevensch vw; gevormd uit: vertikale streep I + <: : stop en ga voort???). Taalgebruik. kai (en) in NT. Taalgebruik inLc: kai (en). Lc (822 / 1151). Lc 24 (+ 45 / 53. - 8 / 53. NIET IN: (1) Lc 24,1. (2) Lc 24,2. (3) Lc 24,3. (4) Lc 24,6. (5) Lc 24,16. (6) Lc 24,42. (7) Lc 24,45. (8) Lc 24,48.

Lc 24,23.2. mè (niet). Ontkenning. Taalgebruik in het NT: mè (niet). Taalgebruik inLc: mè (niet). Lc (123). Lc 24 (2). (1) Lc 24,16. (2) Lc 24,23.

Lc 24,23.3. act. part. aor. nom. vr. mv. heurousai (gevonden) van het werkw. heuriskô (vinden). Taalgebruik in het NT: heuriskô (vinden). Taalgebruik inLc: heuriskô (vinden). Lc (1) Lc 24,23. Een vorm van heuriskô (vinden) in Lc in 45 verzen,. in Lc 24 in 5 verzen. (1) Lc 24,2. (2) Lc 24,3. (3) Lc 24,23. (4) Lc 24,24. (5) Lc 24,33. InLc: 17 vormen in 18 hoofdstukken en 45 verzen. Verwijzing naar Lc 24,3. de vrouwen vonden het verheerlijkte lichaam van Jezus niet.

Lc 24,23.2. - 3. mè heurontes (niet gevonden). (1) Lc 2,12. (1) Lc 2,45. (1) Lc 2,46. mè heurousai (niet gevonden). Lc 24,23.
mè (niet) + een vorm van het werkw. heuriskô (vinden). Lc (4). (1) Lc 2,45. (2) Lc 5,19. (3) Lc 11,24. (4) Lc 24,23. ouch (niet) + een vorm van het werkw. heuriskô (vinden). Lc (5). (1) Lc 13,6. (2) Lc 13,7. (3) Lc 17,18. (4) Lc 19,48. (5) Lc 24,3.

Lc 24,23.4. bepaald lidw. nom. + acc. onz. enk. to. Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Taalgebruik inLc: bepaald lidwoord. Gr. to..,tè... N.. de. E.. the. D. der,die,das enz. Fr. le,la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum,il-lam).
Lc (181). Lc 24 (6). (1) Lc 24,1. (2) Lc 24,3. (3) Lc 24,12. (4) Lc 24,22. (5) Lc 24,23. (6) Lc 24,24.

Lc 24,23.5. nom. + acc. onz. enk. sôma (lichaam). Taalgebruik in het NT: sôma (lichaam). Taalgebruik inLc: sôma (lichaam). Lc (10). (1) Lc 11,34. (2) Lc 11,36. (3) Lc 12,4. (4) Lc 12,23. (5) Lc 17,37. (6) Lc 22,19. (7) Lc 23,52. (8) Lc 23,55. (9) Lc 24,3. (10) Lc 24,23. Een vorm van sôma (lichaam) in Lc (11). (1) Lc 11,34. (2) Lc 11,36. (3) Lc 12,4. (4) Lc 12,22. (5) Lc 12,23. (6) Lc 17,37. (7) Lc 22,19. (8) Lc 23,52. (9) Lc 23,55. (10) Lc 24,3. (11) Lc 24,23. InLc: 3 vormen in 6 hoofdstukken en 11 verzen.

6. pers. voornaamw. 3de pers. gen. mann. enk. autou van het pers. voornaamw. autos. Taalgebruik in het NT: voornaamwoord autos. Taalgebruik in Lc.. voornaamwoord autos. Taalgebruik in Hnd.. voornaamwoord autos. Lc (220). Lc 24 (5). (1) Lc 24,8. (2) Lc 24,23. (3) Lc 24,26. (4) Lc 24,47. (5) Lc 24,50. Hnd (118).

Lc 24,23.4. - 6. het lichaam van...
- Lc 23,52. to sôma tou ièsou = het lichaam van Jezus. - Lc 24,3. to sôma tou kuriou ièsou = het lichaam van de Heer Jezus.
- Lc 23,55 en Lc 24,23. to sôma autou = zijn lichaam.
In Lc 23,52 is er sprake over het gestorven lichaam van Jezus aan het kruis,in Lc 23,55 over het gestorven lichaam van Jezus dat in een graf wordt gelegd,in Lc 24,3 en Lc 24,23 over het verheerlijkte lichaam.

Lc 24,23.3. - 6. Een vorm van hert werkw. heuriskô (vinden) en het zelfst. naamw. sôma (lichaam) in Lc (2). (1) Lc 24,3. ouch heuron to sôma tou kuriou ièsou (zij vonden niet het lichaam van de Heer Jezus). (2) Lc 24,23. mè heurousai to sôma autou (niet gevonden zijn lichaam).

Lc 24,23.7. ind. aor. 3de pers. mv. èlthon (zij gingen) van het werkw. erchomai (gaan, komen). Taalgebruik in het NT: erchomai (gaan, komen).
Lc (11). (1) Lc 1,59. (2) Lc 2,44. (3) Lc 3,12. (4) Lc 4,42. (5) Lc 5,7. (6) Lc 6,18. (7) Lc 8,35. (8) Lc 12,49. (9) Lc 23,33. (10) Lc 24,1. (11) Lc 24,23. Een vorm van erchomai (gaan, komen) in Lc 24 in 2 verzen. (1) Lc 24,1. (2) Lc 24,23. InLc: X vormen in 24 / 24 hoofdstukken en in 98 verzen.

Lc 24,23.9. kai (en). Taalgebruik. kai (en) in NT: Taalgebruik inLc: kai (en). Nevenschikkend voegwoord. Hebr.. waw (verbindingshaak). L.. et. Fr.. et. N.. en. E.. and. D. und. Lc (822 / 1151). Lc 24 (+ 45 / 53. - 8 / 53. (1) Lc 24,1. (2) Lc 24,2. (3) Lc 24,3. (4) Lc 24,6. (5) Lc 24,16. (6) Lc 24,42. (7) Lc 24,45. (8) Lc 24,48.)

13. οἱ (= hoi: de; bep lidw nom mann mv van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = hè, το = to: de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Taalgebruik in Lc: bepaald lidwoord. Lc (165). Lc 24 (9). (1) Lc 24,16. (2) Lc 24,17. (3) Lc 24,19. (4) Lc 24,20. (5) Lc 24,23. (6) Lc 24,25. (7) Lc 24,31. (8) Lc 24,42. (9) Lc 24,44. Hnd (147).

Lc 24,23.15. pers. voornaamw. 3de pers. enk. acc. mann. enk. auton (hem) van het pers. voornaamw. autos (hij - hem). Taalgebruik in het NT: voornaamwoord autos. Taalgebruik in Lc.. voornaamwoord autos. Lc (184). Lc 24 (10). (1) Lc 24,16. (2) Lc 24,18. (3) Lc 24,20. (4) Lc 24,23. (5) Lc 24,24. (6) Lc 24,29. (7) Lc 24,30. (8) Lc 24,31. (9) Lc 24,51. (10) Lc 24,52.

Lc 24,24 - Lc 24,24. 354. Verschijning aan twee leerlingen op weg naar Emmaüs. Lc 24,13-35 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 24,13 - Lc 24,14 - Lc 24,15 - Lc 24,16 - Lc 24,17 - Lc 24,18 - Lc 24,19 - Lc 24,20 - Lc 24,21 - Lc 24,22 - Lc 24,23 - Lc 24,24 - Lc 24,25 - Lc 24,26 - Lc 24,27 - Lc 24,28 - Lc 24,29 - Lc 24,30 - Lc 24,31 - Lc 24,32 - Lc 24,33 - Lc 24,34 - Lc 24,35 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis 3de (derde) paaszondag A  Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
24:24 kai apèlthon tines tôn sun èmin epi to mnèmeion kai euron outôs kathôs | | kai | ai gunaikes eipon auton de ouk eidon  24 et abierunt quidam ex nostris ad monumentum et ita invenerunt sicut mulieres dixerunt ipsum vero non viderunt   24 En enigen van hen die bij ons waren, zijn heengegaan naar de grafkamer en ze hebben het zo gevonden zoals de vrouwen gezegd hadden, hem echter hebben ze niet gezien.   Daarop zijn enkelen van de onzen naar het graf gegaan en bevonden het zoals de vrouwen gezegd hadden, maar Hem zagen ze niet."  [24] Een paar van ons zijn toen naar het graf gegaan en het bleek zo te zijn als de vrouwen gezegd hadden, maar Hem hebben ze niet gezien.’   [24] Een paar van ons zijn toen ook naar het graf gegaan en troffen het aan zoals de vrouwen hadden gezegd, maar Jezus zagen ze niet.’  24 zomaar enkelen van hen die met ons zijn zijn mee teruggegaan naar het graf, en vonden het zó zoals ook de vrouwen hebben gezegd, maar hemzelf hebben ze niet gezien!   24. Quelques-uns des nôtres sont allés au tombeau et ont trouvé les choses tout comme les femmes avaient dit ; mais lui, ils ne l'ont pas vu ! » 

Statenvertaling. 24 En sommigen dergenen, die met ons zijn, gingen heen tot het graf, en bevonden het alzo, gelijk ook de vrouwen gezegd hadden; maar Hem zagen zij niet.
King James Bible. [24] And certain of them which were with us went to the sepulchre, and found it even so as the women had said: but him they saw not.
Luther-Bibel. 24 Und einige von uns gingen hin zum Grab und fanden's so, wie die Frauen sagten; aber ihn sahen sie nicht.

24 καὶ ἀπῆλθόν τινες τῶν σὺν ἡμῖν ἐπὶ τὸ μνημεῖον, καὶ εὗρον οὕτως καθὼς καὶ αἱ γυναῖκες εἶπον, αὐτὸν δὲ οὐκ εἶδον.

Tekstuitleg van Lc 24,24. Het vers Lc 24,24 telt 21 (3 X 7) letters en 88 (2³ X 11) letters. De getalwaarde van Lc 24,24 is 9151.

Lc 24,24.1. και (= kai: en; nevensch vw; gevormd uit: vertikale streep I + <: : stop en ga voort???). Taalgebruik. kai (en) in NT. Taalgebruik inLc: kai (en). Lc (822 / 1151). Lc 24 (+ 45 / 53. - 8 / 53. NIET IN: (1) Lc 24,1. (2) Lc 24,2. (3) Lc 24,3. (4) Lc 24,6. (5) Lc 24,16. (6) Lc 24,42. (7) Lc 24,45. (8) Lc 24,48.

Lc 24,24.2. ind. aor. 3de pers. mv. apèlthon (zij gingen weg) van het werkw. aperchomai (weggaan). Taalgebruik in het NT: aperchomai (weggaan). Taalgebruik inLc: aperchomai (weggaan). Lc (4). (1) Lc 2,15.  (2) Lc 10,30. (3) Lc 23,33.  (4) Lc 24,24. Een vorm van aperchomai (weggaan) in Lc (21). (1) Lc 1,23. (2) Lc 1,38. (3) Lc 2,15.  (4) Lc 5,13. (5) Lc 5,14.   (6) Lc 5,25. (7) Lc 7,24. (8) Lc 8,31. (9) Lc 8,37.  (10) Lc 8,39. (11) Lc 9,57.  (12) Lc 9,59. (13) Lc 9,60.  (14) Lc 10,30. (15) Lc 17,23. (16) Lc 19,32.  (17) Lc 22,4.  (18) Lc 22,13.  (19) Lc 23,33.  (20) Lc 24,12.   (21) Lc 24,24. InLc: 10 vormen van aperchomai (weggaan) in 12 hoofdstukken en in 21 verzen.

3. nom. mann. + vr. mv. tines van het voornaamw. tis. Taalgebruik in het NT: voornaamwoord tis. Taalgebruik inLc: voornaamwoord tis. Taalgebruik in Hnd. voornaamwoord tis. Ned. wie,wat ? een,iets. Hebr. mî (wie). Taalgebruik in Tenach. mî (wie). Ned. wie,wat,welke. E. who,what. D. Was. Fr. qui,quel. Lc (12). (1) Lc 6,2. (2) Lc 8,2. (3) Lc 9,27. (4) Lc 11,15. (5) Lc 13,1. (6) Lc 13,31. (7) Lc 19,39. (8) Lc 20,27. (9) Lc 20,39. (10) Lc 24,17. (11) Lc 24,22. (12) Lc 24,24. Hnd (16).

Lc 24,24.4. τῶν (= tôn: van de; bep lidw gen mann/vr/onz mv van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = h, το = to: de - het) Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Lc (119). In zes verzen in Lc 24. (1) Lc 24,1. (2) Lc 24,5. (3) Lc 24,8. (4) Lc 24,14. (5) Lc 24,24. (6) Lc 24,27.

5. sun (met). Taalgebruik in het NT: sun (met). Taalgebruik inLc: sun (met). Taalgebruik in Hnd. sun (met). Hebr. bë (in, met). Taalgebruik in Tenach. bë (in, met). Lat. cum. Ned. met. D. mit. E. with. Fr. avec < apud - hoc. Lc (23). (1) Lc 1,56. (2) Lc 2,5. (3) Lc 2,13. (4) Lc 5,9. (5) Lc 5,19. (6) Lc 7,6. (7) Lc 7,12. (8) Lc 8,1. (9) Lc 8,38. (10) Lc 8,51. (11) Lc 9,32. (12) Lc 19,23. (13) Lc 20,1. (14) Lc 22,14. (15) Lc 22,56. (16) Lc 23,11. (17) Lc 23,32. (18) Lc 24,10. (19) Lc 24,21. (20) Lc 24,24. (21) Lc 24,29. (22) Lc 24,33. (23) Lc 24,44. Hnd (49).

Lc 24,24.7. epi (op, bij). Afkortingen. ep' en ef'. Taalgebruik in het NT: epi (op, bij). Taalgebruik inLc: epi (op, bij). Ned. op.
Lc (104 + 25 + 20 = 149). Lc 24 (6). epi (6). (1) Lc 24,1. (2) Lc 24,12. (3) Lc 24,22. (4) Lc 24,24. (5) Lc 24,25. (6) Lc 24,47.

Lc 24,24.8. bepaald lidw. nom. + acc. onz. enk. to. Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Taalgebruik inLc: bepaald lidwoord. Gr. to..,tè... N.. de. E.. the. D. der,die,das enz. Fr. le,la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum,il-lam).
Lc (181). Lc 24 (6). (1) Lc 24,1. (2) Lc 24,3. (3) Lc 24,12. (4) Lc 24,22. (5) Lc 24,23. (6) Lc 24,24.

Lc 24,24.9. nom. of acc. onz. enk. μνημειον = mnèmeion (monument, gedenkteken, graf). Taalgebruik in het NT. mnèmeion (monument, gedenkteken, graf). Taalgebruik inLc: mnèmeion (monument, gedenkteken, graf). Bijbel (21). (1) Gn 23,6. (2) Js 22,16. (3) Ez 39,11. (4) W 10,7. (5) Mc 16,2. (6) Mc 16,5. (7) Lc 23,55. (8) Lc 24,12. (9) Lc 24,22. (10) Lc 24,24. (11) Joh 11,31. (12) Joh 11,38. (13) Joh 19,41. (14) Joh 19,42. (15) Joh 20,1. (16) Joh 20,3. (17) Joh 20,4. (18) Joh 20,6. (19) Joh 20,8. (20) Joh 20,11. (21) Hnd 13,29. Een vorm van μνημειον = mnèmeion (monument, gedenkteken, graf) in de LXX (16),in het NT (37),in Lc in 8 verzen. (1) Lc 11,44. (2) Lc 11,47.  (3) Lc 23,55.  (4) Lc 24,2. (5) Lc 24,9.  (6) Lc 24,12. (7) Lc 24,22. (8) Lc 24,24. InLc: 3 vormen van mnèmeion (monument, gedenkteken, graf) in 3 hoofdstukken en in 8 verzen. Een laatste rustplaats kan op verschillende wijzen worden gemaakt,die als een zichtbaar teken aan de overledene doet denken. Een graf is de rustplaats van de overledene,het 'grafmonument' een gedenkteken voor de overlevenden. In het Grieks. ταφος = tafos (graf) van het werkw. θαπτω = thaptô (begraven). Taalgebruik in het NT. thaptô (begraven). Taalgebruik in de LXX. thaptô (begraven). Een vorm van tafos (graf) in de LXX (64),in het NT (7).

      1.  2.  3.  
  mnèmeion    Lc 11 Lc 23 Lc 24
1.  nom. + acc. onz. enk. mnèmeion     (1) Lc 23,55.   (2) Lc 24,12. (3) Lc 24,22. (4) Lc 24,24.  
2.  gen. onz. enk. mnèmeiou     (1) Lc 24,2. (2) Lc 24,9.  
3.   nom. + acc. onz. mv. mnèmeia  (1) Lc 11,44. (2) Lc 11,47.      
  Totaal  5

- Hebreeuws. NBS + UBS. הַקֻּבֻר = haqqèbhèr (het graf, de begraafplaats) < bepaald lidw. + קֻבֻר = qèbhèr (graf, begraafplaats). Zie het werkw. קָבַר = qâbhar (begraven). Taalgebruik in Tenakh. qâbhar (begraven). Getalwaarde. qoph = 19 of 100,beth = 2,resj = 20 of 200 ; totaal. 41 OF 302 (2 X 151). Structuur. 1 - 2 - 2. Niet in Tenakh. Een vorm van q-b-r in Tenakh (22).
- Het Ned. graf en het D. Grab lijken verwantschap te vertonen met het Hebreeuwse qèbhèr,het Arameese qèbhèr / qibërâ´ en het Arabische qabr ; evenwel met omkering van de letters b en r.
- Latijn. monumentum (moment, gedenkteken). Bijbel (27). (1) Ex 12,14. (2) Ex 13,9. (3) Ex 17,14. (4) Ex 30,16. (5) Ex 39,7. (6) Lv 5,12. (7) Lv 6,8. (8) Lv 24,7. (9) Nu 31,54. (10) Joz 4,7. (11) 2 S 18,18. (12) Mc 16,2. (13) Lc 23,55. (14) Lc 24,1. (15) Lc 24,12. (16) Lc 24,22. (17) Lc 24,24. (18) Joh 11,31. (19) Joh 11,38. (20) Joh 19,41. (21) Joh 19,42. (22) Joh 20,1. (23) Joh 20,3. (24) Joh 20,4. (25) Joh 20,6. (26) Joh 20,8. (27) Joh 20,11.
- Het Latijnse monumentum lijkt verwantschap te hebben met het Griekse μνημειον = mnèmeion. m-n-m-n. In geval van een 'graf' spreken we van een grafmomunemt.
- Het Latijnse monumentum is soms de vertaling van het Hebreeuwse זִכָּרוֹן = zikkârôn (gedachtenis, gedenkteken). Zie het werkw. זָכַר = zâkhar (gedenken, zich herinneren). Taalgebruik in Tenakh. zâkhar (gedenken). Tenakh (9). (1) Ex 17,14. (2) Ex 39,7. (3) Lv 23,24. (4) Nu 5,15. (5) Nu 17,5. (6) Nu 31,54. (7) Mal 3,16. (8) Pr 1,11. (9) Pr 2,16.
- Ned. graf (< graven). D. Grab. Fr. tombeau (< Lat. tumba < tumulus. heuvel ; Gr. τυμβοσ = tumbos). E. sepulchre (< Lat. sepulchrum < sepelire,sepultum,ensevelir = in een lijkwade wikkelen, bedelven, begraven). Aramees. קֻבֻר / קִבְרָא = qèbhèr / qibërâ´. Arabisch. قَبْر = qabr (graf). Taalgebruik in de Qoran. qabr (graf).

Lc 24,24.7. - 9. epi to mnèmeion (op / naar het graf). Lc (3). (1) Lc 24,12. (2) Lc 24,22. (3) Lc 24,24.

Lc 24,24.10. και (= kai: en; nevensch vw; gevormd uit: vertikale streep I + <: : stop en ga voort???). Taalgebruik. kai (en) in NT. Taalgebruik inLc: kai (en). Lc (822 / 1151). Lc 24 (+ 45 / 53. - 8 / 53. NIET IN: (1) Lc 24,1. (2) Lc 24,2. (3) Lc 24,3. (4) Lc 24,6. (5) Lc 24,16. (6) Lc 24,42. (7) Lc 24,45. (8) Lc 24,48.

Lc 24,24.11. actief ind. aorist eerste persoon enkelvoud of derde persoon meervoud euron (ik vond of zij vonden) van het werkw. heuriskô (vinden). Taalgebruik in het NT: heuriskô (vinden). Taalgebruik inLc: heuriskô (vinden). In veertien verzen bijLc: (1) Lc 2,46. (2) Lc 7,9. (3) Lc 7,10. (4) Lc 8,35. (5) Lc 15,6. (6) Lc 15,9. (7) Lc 19,32. (8) Lc 22,13. (9) Lc 23,13. (10) Lc 23,22. (11) Lc 24,2. (12) Lc 24,3. (13) Lc 24,24. (14) Lc 24,33. Een vorm van heuriskô (vinden) in Lc in 45 verzen. Een vorm van heuriskô (vinden) in Lc in 5 verzen. 4 + Lc 24,23.

Lc 24,24.13. kathôs (zoals). Taalgebruik in het NT: kathôs (zoals). Taalgebruik in Mc. kathôs (zoals). Taalgebruik inLc: kathôs (zoals).
Lc (17). (1) Lc 1,2. (2) Lc 1,55. (3) Lc 1,70. (4) Lc 2,20. (5) Lc 2,23. (6) Lc 5,14. (7) Lc 6,31. (8) Lc 6,36. (9) Lc 11,1. (10) Lc 11,30. (11) Lc 17,26. (12) Lc 17,28. (13) Lc 19,32. (14) Lc 22,13. (15) Lc 22,29. (16) Lc 24,24. (17) Lc 24,39.

Lc 24,24.14. kai (en). Taalgebruik. kai (en) in NT: Taalgebruik inLc: kai (en). Nevenschikkend voegwoord. Hebr.. waw (verbindingshaak). L.. et. Fr.. et. N.. en. E.. and. D. und. Lc (822 / 1151). Lc 24 (+ 45 / 53. - 8 / 53. (1) Lc 24,1. (2) Lc 24,2. (3) Lc 24,3. (4) Lc 24,6. (5) Lc 24,16. (6) Lc 24,42. (7) Lc 24,45. (8) Lc 24,48.)

Lc 24,24.16. nom. + voc. vr. mv. gunaikes van het zelfst. naamw. gunè (vrouw). Taalgebruik in het NT: gunè (vrouw). Taalgebruik inLc: gunè (vrouw). Hebr. ´isjsjâh. Lat. uxor. Fr. femme (> Lat. femina). Ned. vrouw. D. Frau. Lc (5). (1) Lc 8,2. (2) Lc 23,49. (3) Lc 23,55. (4) Lc 24,22. (5) Lc 24,24. Een vorm van gunè (vrouw) in Lc in 37 (38) verzen,in Lc 24 (2). (1) Lc 24,22. (2) Lc 24,24. InLc: in 7 vormen van gunè (vrouw) in 17 hoofdstukken in 37 (38) verzen.

Lc 24,24.18. pers. voornaamw. 3de pers. enk. acc. mann. enk. auton (hem) van het pers. voornaamw. autos (hij - hem). Taalgebruik in het NT: voornaamwoord autos. Taalgebruik in Lc.. voornaamwoord autos. Lc (184). Lc 24 (10). (1) Lc 24,16. (2) Lc 24,18. (3) Lc 24,20. (4) Lc 24,23. (5) Lc 24,24. (6) Lc 24,29. (7) Lc 24,30. (8) Lc 24,31. (9) Lc 24,51. (10) Lc 24,52.

Lc 24,24.19. δὲ (= de: tegenover, echter; nevenschikkend vw; afkorting δ' = d'. Taalgebruik in het NT: de (echter). Taalgebruik in Lc: de (echter). Partikel. Het staat steeds als tweede woord in de zin. Het kan een lichte tegenstelling aanduiden. Om een verandering van personage of situatie in de zin aan te duiden.
In twintig verzen in Lc 24. In zes verzen in Lc 23,56b-24,12. Lc 24,13-53 (14). (1) Lc 24,16. (2) Lc 24,17. (3) Lc 24,18. (4) Lc 24,19. (5) Lc 24,21. (6) Lc 24,24. (7) Lc 24,31. (8) Lc 24,36. (9) Lc 24,37. (10) Lc 24,41. (11) Lc 24,42. (12) Lc 24,44. (13) Lc 24,49. (14) Lc 24,50.

Lc 24,24.20. ou - ouk - ouch (niet) of betrekk. voornaamw. gen. mann. en onz. enk (hou). Taalgebruik in het NT: ou - ouk - ouch (niet). Taalgebruik inLc: ou - ouk - ouch (niet). Lc (84 + 92 + 7 = 183). Lc 24 (3 + 4 + 1 = 8). ou. Lc 24 (3). (1) Lc 24,21. (2) Lc 24,28. (3) Lc 24,49. ouk. Lc (4). (1) Lc 24,6. (2) Lc 24,18. (3) Lc 24,24. (4) Lc 24,39. ouch. Lc 24 (1) Lc 24,3.

Lc 24,25 - Lc 24,25. 354. Verschijning aan twee leerlingen op weg naar Emmaüs. Lc 24,13-35 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 24,13 - Lc 24,14 - Lc 24,15 - Lc 24,16 - Lc 24,17 - Lc 24,18 - Lc 24,19 - Lc 24,20 - Lc 24,21 - Lc 24,22 - Lc 24,23 - Lc 24,24 - Lc 24,25 - Lc 24,26 - Lc 24,27 - Lc 24,28 - Lc 24,29 - Lc 24,30 - Lc 24,31 - Lc 24,32 - Lc 24,33 - Lc 24,34 - Lc 24,35 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis 3de (derde) paaszondag A  Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
24:25 kai autos eipen pros autous ô anoètoi kai bradeis tè kardia tou pisteuein epi pasin ois elalèsan oi profètai 25 et ipse dixit ad eos o stulti et tardi corde ad credendum in omnibus quae locuti sunt prophetae  25 En hij zei tegen hen: O jullie onbegrijpenden en tragen van hart om te geloven aan alles wat de profeten gesproken hebben:  Nu sprak Hij tot hen: "O onverstandigen, die zo traag van hart zijt in het geloof aan alles wat de profeten gezegd hebben!  [25] Toen zei Hij tot hen: ‘Wat zijn jullie toch onverstandig en traag van begrip als het gaat om het geloof in alles wat de profeten hebben gezegd!  [25] Toen zei hij tegen hen: ‘Hebt u dan zo weinig verstand en bent u zo traag van begrip dat u niet gelooft in alles wat de profeten gezegd hebben?  25 Dan zegt hij tot hen: o onverstandigen, te traag van hart om te vertrouwen op alles wat gesproken hebben de profeten!–  25. Alors il leur dit. « O cœurs sans intelligence, lents à croire à tout ce qu'ont annoncé les Prophètes ! 

Statenvertaling. 25 En Hij zeide tot hen: O onverstandigen en tragen van hart, om te geloven al hetgeen de profeten gesproken hebben!
King James Bible. [25] Then he said unto them, O fools, and slow of heart to believe all that the prophets have spoken:
Luther-Bibel. 25 Und er sprach zu ihnen: O ihr Toren, zu trägen Herzens, all dem zu glauben, was die Propheten geredet haben!

25 καὶ αὐτὸς εἶπεν πρὸς αὐτούς, *)=ω ἀνόητοι καὶ βραδεῖς τῇ καρδίᾳ τοῦ πιστεύειν ἐπὶ πᾶσιν οἷς ἐλάλησαν οἱ προφῆται:

Tekstuitleg van Lc 24,25. Het vers Lc 24,25 telt 19 woorden en 91 (7 X 13) letters. De getalwaarde van Lc 24,25 is 9069 (3 X 3023).

Lc 24,25.1. και (= kai: en; nevensch vw; gevormd uit: vertikale streep I + <: : stop en ga voort???). Taalgebruik. kai (en) in NT. Taalgebruik inLc: kai (en). Lc (822 / 1151). Lc 24 (+ 45 / 53. - 8 / 53. NIET IN: (1) Lc 24,1. (2) Lc 24,2. (3) Lc 24,3. (4) Lc 24,6. (5) Lc 24,16. (6) Lc 24,42. (7) Lc 24,45. (8) Lc 24,48.

Lc 24,25.2. αυτος (= autos: hij; pers vnw 3de pers nom mann enk). Taalgebruik in het NT: voornaamwoord autos. Taalgebruik in Lc:. voornaamwoord autos. Lc (45). Lc 24 (7). (1) Lc 24,15. (2) Lc 24,21. (3) Lc 24,25. (4) Lc 24,28. (5) Lc 24,31. (6) Lc 24,36. (7) Lc 24,39.

Lc 24,25.3. εἶπεν (= eipen: hij zei; wkw act ind aor 3de pers enk van het wkw λεγω = legô: zeggen; voor de vervoeging worden twee wkw met hun verschillende stammen gebruikt: leg, Feg, Fer bij het wkw λεγω = legô: zeggen; Baeyens nr 136 blz 102; l-eg - Ned. z-eg, - aor επ = ep; Ned: lezen / lec-tuur; les. Fr: leçon). Taalgebruik in het NT: legô (zeggen). Lc (223). Lc 24 (8). (1) Lc 24,17. (2) Lc 24,18. (3) Lc 24,19. (4) Lc 24,25. (5) Lc 24,38. (6) Lc 24,41. (7) Lc 24,44. (8) Lc 24,46. Lc 24 (6 + 12 = 18). Een vorm van legô (zeggen) in Lc 24 (6). (1) Lc 24,7. (2) Lc 24,10. (3) Lc 24,23. (4) Lc 24,29. (5) Lc 24,34. (6) Lc 24,36 ; van eipon (ik zei) in Lc 24 (12). (1) Lc 24,5. (2) Lc 24,17. (3) Lc 24,18. (4) Lc 24,19. (5) Lc 24,24. (6) Lc 24,25. (7) Lc 24,32. (8) Lc 24,38. (9) Lc 24,40. (10) Lc 24,41. (11) Lc 24,44. (12) Lc 24,46.

4. προς (= pros: naar, bij; vz van plaats, nl richting). Taalgebruik in het NT: pros (naar, bij). Taalgebruik in Lc: pros (naar, bij). Lc (158). Lc 24 (11). (1) Lc 24,5. (2) Lc 24,10. (3) Lc 24,12. (4) Lc 24,14. (5) Lc 24,17. (6) Lc 24,18. (7) Lc 24,25. (8) Lc 24,29. (9) Lc 24,32. (10) Lc 24,44. (11) Lc 24,50.

Lc 24,25.5. αυτους (= autous: hen; pers vnw 3de pers acc mann mv van het pers vnw 3de pers enk: αυτος - αυτη - αυτο: autos - autè - auto: hij - zij - het). Taalgebruik in het NT: voornaamwoord autos. Taalgebruik in Lc: voornaamwoord autos. Lc (83). Lc 24 (6). (1) Lc 24,15. (2) Lc 24,17. (3) Lc 24,25. (4) Lc 24,44. (5) Lc 24,50. (6) Lc 24,51.

Lc 24,25.8. και (= kai: en; nevensch vw; gevormd uit: vertikale streep I + <: : stop en ga voort???). Taalgebruik. kai (en) in NT. Taalgebruik inLc: kai (en). Lc (822 / 1151). Lc 24 (+ 45 / 53. - 8 / 53. NIET IN: (1) Lc 24,1. (2) Lc 24,2. (3) Lc 24,3. (4) Lc 24,6. (5) Lc 24,16. (6) Lc 24,42. (7) Lc 24,45. (8) Lc 24,48.

Lc 24,25.10. τῇ (= tè; bep lidw dat vr enk van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = hè, το = to: (de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Taalgebruik inLc: bepaald lidwoord.
Lc (119). In elf verzen in Lc 24. (1) Lc 24,1. (2) Lc 24,6. (3) Lc 24,7. (4) Lc 24,13. (5) Lc 24,25. (6) Lc 24,32. (7) Lc 24,33. (8) Lc 24,35. (9) Lc 24,38. (10) Lc 24,46. (11) Lc 24,49. In zes verzen bij een tijdsbepaling, in vier verzen bij een plaatsbepaling.

Lc 24,25.12. τοῦ (= tou: van de; bep lidw gen mann enk van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = h, το = to: de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord.
Lc (272). Lc 24 (11). (1) Lc 24,2. (2) Lc 24,3. (3) Lc 24,7. (4) Lc 24,9. (5) Lc 24,16. (6) Lc 24,19. (7) Lc 24,25. (8) Lc 24,29. (9) Lc 24,35. (10) Lc 24,45. (11) Lc 24,49.

Lc 24,25.14. epi (op, bij). Afkortingen. ep' en ef'. Taalgebruik in het NT: epi (op, bij). Taalgebruik inLc: epi (op, bij). Ned. op.
Lc (104 + 25 + 20 = 149). Lc 24 (6). epi (6). (1) Lc 24,1. (2) Lc 24,12. (3) Lc 24,22. (4) Lc 24,24. (5) Lc 24,25. (6) Lc 24,47.

Lc 24,25.17. act. ind. aor. 3de pers. mv. elalèsan (zij spraken) van het werkw. laleô (lallen, spreken, praten). Taalgebruik in het NT: laleô (lallen, spreken, praten). Taalgebruik inLc: laleô (lallen, spreken, praten). Taalgebruik in Hnd. laleô (lallen, spreken, praten). Lc (1) Lc 24,25. Hnd (3). Deze vorm slechts hier in Lc 24,25 in het NT: Een vorm van laleô (lallen, spreken, praten) in Lc in 31 verzen. In 5 verzen in Lc 24. (1) Lc 24,6. (2) Lc 24,25. (3) Lc 24,32. (4) Lc 24,36. (5) Lc 24,44. InLc: 17 vormen in 12 / 24 hoofdstukken en in 31 verzen. In Hnd. 23 vormen van laleô (lallen, spreken, praten) in 23 / 28 hoofdstukken en in 60 verzen.

18. οἱ (= hoi: de; bep lidw nom mann mv van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = hè, το = to: de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Taalgebruik in Lc: bepaald lidwoord. Lc (165). Lc 24 (9). (1) Lc 24,16. (2) Lc 24,17. (3) Lc 24,19. (4) Lc 24,20. (5) Lc 24,23. (6) Lc 24,25. (7) Lc 24,31. (8) Lc 24,42. (9) Lc 24,44. Hnd (147).

19. nom. mv. profètai van het zelfst. naamw. profètès (profeet). Taalgebruik in het NT: profètès (profeet). Taalgebruik inLc: profètès (profeet). Taalgebruik in Hnd. profètès (profeet). Taalgebruik in Tenach. nâbhî´(profeet). Hebr. nâbhî´(profeet). Gr. profètès < pro - fè - tès (fèmi. spreken). Lc (3). (1) Lc 10,24. (2) Lc 16,16. (3) Lc 24,25. Hnd (6). Een vorm van profètès (profeet) in Lc (29),in Lc 24 (4). (1) Lc 24,19.  (2) Lc 24,25. (3) Lc 24,27. (4) Lc 24,44. InLc: 7 vormen van profètès (profeet) in 13 / 24 hoofdstukken en in 29 verzen. In Hnd. 6 vormen van profètès (profeet) in 12 / 28 hoofdstukken en in 30 verzen.

Lc 24,26 - Lc 24,26. 354. Verschijning aan twee leerlingen op weg naar Emmaüs. Lc 24,13-35 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 24,13 - Lc 24,14 - Lc 24,15 - Lc 24,16 - Lc 24,17 - Lc 24,18 - Lc 24,19 - Lc 24,20 - Lc 24,21 - Lc 24,22 - Lc 24,23 - Lc 24,24 - Lc 24,25 - Lc 24,26 - Lc 24,27 - Lc 24,28 - Lc 24,29 - Lc 24,30 - Lc 24,31 - Lc 24,32 - Lc 24,33 - Lc 24,34 - Lc 24,35 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis 3de (derde) paaszondag A  Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
24:26 ouchi tauta edei pathein ton christon kai eiselthein eis tèn doxan autou  26 nonne haec oportuit pati Christum et ita intrare in gloriam suam  26 moest de christus deze dingen niet lijden en zo in zijn heerlijkheid binnengaan?  Moest de Messias dat alles niet lijden om in zijn glorie binnen te gaan?"   [26] Moest de Messias niet zo lijden en dan zijn heerlijkheid binnengaan?’   [26] Moest de messias al dat lijden niet ondergaan om zijn glorie binnen te gaan?’  26 moest de Christus niet dat alles lijden, en zo binnengaan in zijn heerlijkheid?  26. Ne fallait-il pas que le Christ endurât ces souffrances pour entrer dans sa gloire ? » 

Statenvertaling. 26 Moest de Christus niet deze dingen lijden, en alzo in Zijn heerlijkheid ingaan?
King James Bible. [26] Ought not Christ to have suffered these things, and to enter into his glory?
Luther-Bibel. 26 Musste nicht Christus dies erleiden und in seine Herrlichkeit eingehen?

26 οὐχὶ ταῦτα ἔδει παθεῖν τὸν Χριστὸν καὶ εἰσελθεῖν εἰς τὴν δόξαν αὐτοῦ;

Tekstuitleg van Lc 24,26. Het vers Lc 24,26 telt 12 (2 X 2 X 3) woorden en 57 letters. De getalwaarde van Lc 24,26 is 6295 (5 X 1259).

Lc 24,26.1. ou - ouk - ouch (niet) of betrekk. voornaamw. gen. mann. en onz. enk (hou). Taalgebruik in het NT: ou - ouk - ouch (niet). Taalgebruik inLc: ou - ouk - ouch (niet). Lc (84 + 92 + 7 = 183). Lc 24 (3 + 4 + 1 = 8). ou. Lc 24 (3). (1) Lc 24,21. (2) Lc 24,28. (3) Lc 24,49. ouk. Lc (4). (1) Lc 24,6. (2) Lc 24,18. (3) Lc 24,24. (4) Lc 24,39. ouch. Lc 24 (1) Lc 24,3. Ook. Lc 24,26.

Lc 24,26.2. nom. en acc. onz. mv. ταυτα = tauta (deze dingen) van het aanwijzend voornaamw. οὑτος = houtos. Taalgebruik in het NT. houtos (deze). Taalgebruik in de LXX. houtos (deze). Taalgebruik inLc: houtos (deze). Taalgebruik in Hnd. houtos (deze). Lc (46). Lc 24 (6). (1) Lc 24,9. (2) Lc 24,10. (3) Lc 24,11. (4) Lc 24,21. (5) Lc 24,26. (6) Lc 24,36.

    bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
  nom. + acc. onz. mv. tauta  815  587  228  22 14 46  58 28            

Lc 24,26.3. act. ind. imperf. 3de pers. enk. edei  (hij / het moest). dei (hij / het moet). Taalgebruik in het NT: dei (moet). Taalgebruik inLc: dei (moet). Taalgebruik in Hnd. dei (moet). Lc (5). (1) Lc 11,42. (2) Lc 13,16. (3) Lc 15,32. (4) Lc 22,7. (5) Lc 24,26. Een vorm van dei (hij / het moet) in Lc in 18 verzen. (1) Lc 2,49. (2) Lc 4,43. (3) Lc 9,22. (4) Lc 11,42. (5) Lc 12,12. (6) Lc 13,14. (7) Lc 13,16. (8) Lc 13,33. (9) Lc 15,32. (10) Lc 17,25. (11) (1) Lc 18,1. (12) Lc 19,5. (13) Lc 21,9. (14) Lc 22,7. (15) Lc 22,37. (16) Lc 24,7. (17) Lc 24,26. (18) Lc 24,44. InLc: 3 vormen van dei (hij / het moet) in 13 / 24 hoofdstukken en in 18 verzen. In Hnd. 4 vormen van dei (hij / het moet) in 18 / 28 hoofdstukken en in 24 verzen. N.T. (102).

Lc 24,26.4. act. inf. aor. pathein van het werkw. paschô (lijden). Taalgebruik in het NT: paschô (lijden). Taalgebruik inLc: paschô (lijden). Taalgebruik in Hnd. paschô (lijden). Hebr. `ânâh (bedrukt, terneergebogen zijn, bitter leiden). Taalgebruik in Tenach. `ânâh (bedrukt, terneergebogen zijn, bitter leiden). Gr. pathos. Lat. pati - passio. Ned. pathos - passie. Zie http://www.xs4all.nl/~adcs/woordenweb/p/pathos.htm. Lc (5). (1) Lc 9,22. (2) Lc 17,25. (3) Lc 22,15. (4) Lc 24,26. (5) Lc 24,46. Hnd (4). Een vorm van paschô (lijden) in Lc in 6 verzen. (1) Lc 9,22. (2) Lc 13,2. (3) Lc 17,25. (4) Lc 22,15. (5) Lc 24,26. (6) Lc 24,46. InLc: 2 vormen van paschô (lijden) in 6 verzen in 5 hoofdstukken. In Hnd. 2 vormen van paschô (lijden) in 5 verzen in 5 hoofdstukken. N.T. (41).
Lc (5). (1) Lc 9,22 (eerste lijdensvoorspelling). (2) Lc 17,25 (de dag van de mensenzoon). (3) Lc 22,15 (het laatste avondmaal). (4) Lc 24,26 (verschijning van Jezus aan de Emmaüsgangers). (5) Lc 24,46 (verschijning van Jezus aan de elf en hun metgezellen).
De teksten van Lc 22,15 (het laatste avondmaal). pro tou me pathein (voor mijn lijden) en van Hnd 1,3 (inleiding van Handelingen). meta to pathein auton (na zijn lijden) omsluiten het lijden. Het lijden omvat de doorgang door de dood ; het is de overgang. leven - dood - leven. In Lc 22,15 wordt de relatie gelegd tussen paschô (pasen) en pathein (lijden). Pasen of Pesach is de viering van de uittocht uit Egypte,de doortocht door de Rietzee en het komen in de woestijn. De overgang heeft drie elementen die over drie dagen worden gespreid.

Lc 24,26.3. - 4. edei pathein (hij moest lijden). In drie verzen in het NT: Lc (2 / 5). (1) Lc 24,26. edei pathein ton Christon = dat Christus moest lijden. {(2) Lc 24,46. ' edei ' pathein ton Christon = dat Christus moest lijden.} Hnd (1 / 4) Hnd 17,3 (hoti ton Christon. edei pathein = dat Christus moest lijden). dei pathein (hij moet lijden). Lc (2 / 5). (1) Lc 9,22. (2) Lc 17,25. Hnd (1 / 4) Hnd 9,16.

Lc 24,26.5. bep. lidw. acc. mann. enk. ton van het bepaald lidw. ho - hè - to (de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Taalgebruik inLc: bepaald lidwoord. Gr. to..,tè... N.. de. E.. the. D. der,die,das enz. Fr. le,la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum,il-lam).
Lc (191). Lc 24 (10). (1) Lc 24,2. (2) Lc 24,5. (3) Lc 24,7. (4) Lc 24,21. (5) Lc 24,26. (6) Lc 24,30. (7) Lc 24,45. (8) Lc 24,46. (9) Lc 24,51. (10) Lc 24,53.

Lc 24,26.6. acc. mann. enk. christon van het zelfst. naamw. christos (gezalfde, Christus). Taalgebruik in het NT: christos (Christus). Taalgebruik inLc: christos (Christus). Taalgebruik in Hnd. christos (Christus). Hebr. mâsjîach (Messias,gezalfde),in het Grieks christos (Christus). Zie het werkw. mâsjach (zalven). Taalgebruik in Tenach. mâsjach (zalven). Lc (7). (1) Lc 2,26 (+). (2) Lc 4,41 (+). (3) Lc 9,20 (+). (4) Lc 20,41 (+). (5) Lc 23,2 (-). (6) Lc 24,26 (+). (7) Lc 24,46 (+). Hnd (10). Een vorm van christos (gezalfde, Christus) in Lc in 12 verzen. (1) Lc 2,11 (-). (2) Lc 2,26 (+). (3) Lc 3,15 (+). (4) Lc 4,41 (+). (5) Lc 9,20 (+). (6) Lc 20,41 (+). (7) Lc 22,67 (+). (8) Lc 23,2 (-). (9) Lc 23,35 (+). (10) Lc 23,39 (+). (11) Lc 24,26 (+). (12) Lc 24,46 (+). InLc: 2 vormen van christos (gezalfde, Christus) in 12 verzen in 8 / 24 hoofdstukken. In Hnd. X vormen in 28 verzen in 16 hoofdstukken. N.T. (517).

Lc 24,26.4. - 6. pathein ton Christon (dat Christus - moest - lijden). In vier verzen in het NT: (1) Lc 24,26. edei pathein ton Christon = dat Christus moest lijden. {(2) Lc 24,46. ' edei ' pathein ton Christon = dat Christus moest lijden.} (3) Hnd 3,18. pathein ton Christon = dat Christus (moest) lijden.(4) Hnd 17,3 (hoti ton Christon. edei pathein = dat Christus moest lijden).

Lc 24,26.7. kai (en). Taalgebruik. kai (en) in NT: Taalgebruik inLc: kai (en). Nevenschikkend voegwoord. Hebr.. waw (verbindingshaak). L.. et. Fr.. et. N.. en. E.. and. D. und. Lc (822 / 1151). Lc 24 (+ 45 / 53. - 8 / 53. (1) Lc 24,1. (2) Lc 24,2. (3) Lc 24,3. (4) Lc 24,6. (5) Lc 24,16. (6) Lc 24,42. (7) Lc 24,45. (8) Lc 24,48.)

8. inf. aor. eiselthein van het werkw. eiserchomai (binnengaan). Taalgebruik in het NT: eiserchomai (binnengaan). Taalgebruik inLc: eiserchomai (binnengaan). Taalgebruik in Hnd. eiserchomai (binnengaan). Hebr. bâw´ (gaan, komen) OF hâlakh (gaan). Taalgebruik in Tenach. hâlakh (gaan).. Taalgebruik in Tenach. bâw´ (gaan, komen). Lat. intro-ire (binnengaan). F. entrer. E. to enter. Ned. binnengaan. D. eingehen. Lc (11). (1) Lc 6,6. (2) Lc 8,32. (3) Lc 8,41. (4) Lc 8,51. (5) Lc 9,34. (6) Lc 13,24. (7) Lc 14,23. (8) Lc 15,28. (9) Lc 18,25. (10) Lc 22,40. (11) Lc 24,26. Een vorm van eiserchomai (binnengaan) in Lc in 45 verzen,in Lc 24 in 3 verzen. (1) Lc 24,3. (2) Lc 24,26. (3) Lc 24,29. InLc: 16 vormen in 17 hoofdstukken en in 47 verzen.

Lc 24,26.9. εἰς (= eis: naar, tot; vz van plaats, tijd). Taalgebruik in het NT: eis (naar). eis (naar). Lc (210). Lc 24 (11). (1) Lc 24,5. (2) Lc 24,7. (3) Lc 24,13. (4) Lc 24,18. (5) Lc 24,20. (6) Lc 24,26. (7) Lc 24,28. (8) Lc 24,33. (9) Lc 24,47. (10) Lc 24,51. (11) Lc 24,52.

12. pers. voornaamw. 3de pers. gen. mann. enk. autou van het pers. voornaamw. autos. Taalgebruik in het NT: voornaamwoord autos. Taalgebruik in Lc.. voornaamwoord autos. Taalgebruik in Hnd.. voornaamwoord autos. Lc (220). Lc 24 (5). (1) Lc 24,8. (2) Lc 24,23. (3) Lc 24,26. (4) Lc 24,47. (5) Lc 24,50. Hnd (118).

Lc 24,27 - Lc 24,27. 354. Verschijning aan twee leerlingen op weg naar Emmaüs. Lc 24,13-35 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 24,13 - Lc 24,14 - Lc 24,15 - Lc 24,16 - Lc 24,17 - Lc 24,18 - Lc 24,19 - Lc 24,20 - Lc 24,21 - Lc 24,22 - Lc 24,23 - Lc 24,24 - Lc 24,25 - Lc 24,26 - Lc 24,27 - Lc 24,28 - Lc 24,29 - Lc 24,30 - Lc 24,31 - Lc 24,32 - Lc 24,33 - Lc 24,34 - Lc 24,35 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis 3de (derde) paaszondag A  Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
24:27 kai arxamenos apo môuseôs kai apo pantôn tôn profètôn diermèneusen autois en pasais tais grafais ta peri eautou  27 et incipiens a Mose et omnibus prophetis interpretabatur illis in omnibus scripturis quae de ipso erant   27 En beginnend van Mozes en aIle profeten verklaarde hij hun in alle Schriften wat omtrent hem geschreven staat.   Beginnend met Mozes verklaarde Hij uit al de profeten wat in al de Schriften op Hem betrekking had.  [27] En Hij legde hun uit wat in heel de Schrift op Hemzelf betrekking had, te beginnen bij Mozes en alle Profeten.  [27] Daarna verklaarde hij hun wat er in al de Schriften over hem geschreven stond, en hij begon bij Mozes en de Profeten.  27 En beginnend bij Mozes en bij alle profeten, legt hij hun uit wat in alle geschriften over hem gaat.  27. Et, commençant par Moïse et parcourant tous les Prophètes, il leur interpréta dans toutes les Écritures ce qui le concernait.  

Statenvertaling. 27 En begonnen hebbende van Mozes en van al de profeten, legde Hij hun uit, in al de Schriften, hetgeen van Hem geschreven was.
King James Bible. [27] And beginning at Moses and all the prophets, he expounded unto them in all the scriptures the things concerning himself.
Luther-Bibel. 27 Und er fing an bei Mose und allen Propheten und legte ihnen aus, was in der ganzen Schrift von ihm gesagt war.

27 καὶ ἀρξάμενος ἀπὸ Μωϋσέως καὶ ἀπὸ πάντων τῶν προφητῶν διερμήνευσεν αὐτοῖς ἐν πάσαις ταῖς γραφαῖς τὰ περὶ ἑαυτοῦ.

Tekstuitleg van Lc 24,27. Het vers Lc 24,27 telt 21 (3 X 7) woorden en 92 (2² X 23) letters. De getalwaarde van Lc 24,27 is 12481 (7 X 1783).

Lc 24,27.1. και (= kai: en; nevensch vw; gevormd uit: vertikale streep I + <: : stop en ga voort???). Taalgebruik. kai (en) in NT. Taalgebruik inLc: kai (en). Lc (822 / 1151). Lc 24 (+ 45 / 53. - 8 / 53. NIET IN: (1) Lc 24,1. (2) Lc 24,2. (3) Lc 24,3. (4) Lc 24,6. (5) Lc 24,16. (6) Lc 24,42. (7) Lc 24,45. (8) Lc 24,48.

Lc 24,27.3. ἀπὸ (= apo: weg van, vanaf; vz van plaats, nl verwijdering; afkorτing απ' = ap': vóór een niet-aangeblazen klinker en αφ' = af': vóór een aangeblazen klinker; vz van plaats, nl verwijdering; afkorτing απ' = ap': vóór een niet-aangeblazen klinker en αφ' = af':vóór een aangeblazen klinker).. Taalgebruik in het NT: apo (af,van-weg). Taalgebruik inLc: apo (af,van-weg). Lc (73 + 32 + 9 = 114).Lc 24 (6 + 2 + 1 = 9). apo. Lc (73). Lc 24 (6). (1) Lc 24,2. (2) Lc 24,9. (3) Lc 24,13. (4) Lc 24,27. (5) Lc 24,41. (6) Lc 24,47. ap'. Lc (32). Lc 24 (2). (1) Lc 24,31. (2) Lc 24,51. af'. Lc (9). Lc 24 (1) Lc 24,21.

Lc 24,27.5. kai (en). Taalgebruik. kai (en) in NT: Taalgebruik inLc: kai (en). Nevenschikkend voegwoord. Hebr.. waw (verbindingshaak). L.. et. Fr.. et. N.. en. E.. and. D. und. Lc (822 / 1151). Lc 24 (+ 45 / 53. - 8 / 53. (1) Lc 24,1. (2) Lc 24,2. (3) Lc 24,3. (4) Lc 24,6. (5) Lc 24,16. (6) Lc 24,42. (7) Lc 24,45. (8) Lc 24,48.)

Lc 24,27.6. apo (af, van-weg). afkoring ap' en af'. Taalgebruik in het NT: apo (af,van-weg). Taalgebruik inLc: apo (af,van-weg). Voorzetsel. Lc (73 + 32 + 9 = 114).Lc 24 (6 + 2 + 1 = 9). apo. Lc (73). Lc 24 (6). (1) Lc 24,2. (2) Lc 24,9. (3) Lc 24,13. (4) Lc 24,27. (5) Lc 24,41. (6) Lc 24,47. ap'. Lc (32). Lc 24 (2). (1) Lc 24,31. (2) Lc 24,51. af'. Lc (9). Lc 24 (1) Lc 24,21.

Lc 24,27.8. τῶν (= tôn: van de; bep lidw gen mann/vr/onz mv van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = h, το = to: de - het) Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Lc (119). In zes verzen in Lc 24. (1) Lc 24,1. (2) Lc 24,5. (3) Lc 24,8. (4) Lc 24,14. (5) Lc 24,24. (6) Lc 24,27.

Lc 24,27.9. gen. mann. mv. profètôn van het zelfst. naamw. profètès (profeet). Taalgebruik in het NT: profètès (profeet). Taalgebruik inLc: profètès (profeet). Taalgebruik in Hnd. profètès (profeet). Taalgebruik in Tenach. nâbhî´(profeet). Hebr. nâbhî´(profeet). Gr. profètès < pro - fè - tès (fèmi. spreken). pro-fèmi (voor zich uitspreken). Lc (6). (1) Lc 1,70. (2) Lc 11,47. (3) Lc 11,50.  (4) Lc 16,31. (5) Lc 18,31.  (6) Lc 24,27. Hnd (4). Een vorm van profètès (profeet) in Lc in 29 verzen,in Lc 24 (4). (1) Lc 24,19.  (2) Lc 24,25. (3) Lc 24,27. (4) Lc 24,44. InLc: 7 vormen van profètès (profeet) in 13 / 24 hoofdstukken en in 29 verzen. In Hnd. 6 vormen van profètès (profeet) in 12 / 28 hoofdstukken en in 30 verzen.

Lc 24,27.10. act. ind. aor. 3de pers. enk. dièrmèneusen (hij zette uiteen) van het werkw. diermèneuô (uitleggen, vertalen). Taalgebruik in het NT: diermèneuô (uitleggen, vertalen). Taalgebruik inLc: diermèneuô (uitleggen, vertalen). Taalgebruik in Hnd. diermèneuô (uitleggen, vertalen). Lc (1) Lc 24,27. Hapax in de ev.. Een vorm van diermèneuô (uitleggen, vertalen) in Hnd in 1 vers.

Lc 24,27.11 αὐτοῖς (= αὐτοῖς: aan hen; pers vnw 3de pers dat mann mv van het pers vnw αυτος - αυτη - αυτο: autos - autè - auto: hij - zij - het). Taalgebruik in het NT: voornaamwoord autos. Taalgebruik in Lc: voornaamwoord autos. Lc (89). Lc 24 (12). (1) Lc 24,15. (2) Lc 24,19. (3) Lc 24,27. (4) Lc 24,29. (5) Lc 24,30. (6) Lc 24,33. (7) Lc 24,35. (8) Lc 24,36. (9) Lc 24,38. (10) Lc 24,40. (11) Lc 24,41. (12) Lc 24,46. 1.

Lc 24,27.12. εν (= en: in, tijdens, met; vz van plaats, tijd, middel).Taalgebruik in het NT: en (in). en (in, met), inLc: en (in).
Lc (288). Lc 24 (16). (1) Lc 24,4. (2) Lc 24,6. (3) Lc 24,13. (4) Lc 24,15. (5) Lc 24,18. (6) Lc 24,19. (7) Lc 24,27. (8) Lc 24,30. (9) Lc 24,32. (10) Lc 24,35. (11) Lc 24,36. (12) Lc 24,38. (13) Lc 24,44. (14) Lc 24,49. (15) Lc 24,51. (16) Lc 24,53.

Lc 24,27.13. dat. vr. mv. pasais van het bijvoegl. naamw. pas (ieder, elk, alles). Taalgebruik in het NT: pas (ieder, elk, alles). Taalgebruik inLc: pas (ieder, elk, alles). Taalgebruik in Hnd. pas (ieder, elk, alles). Hebr. kl (al). Taalgebruik in Tenach. kl (al). Lat. omnis. Fr. tout. Ned. elk,ieder. Lc (3). (1) Lc 1,6. (2) Lc 1,75. (3) Lc 24,27. Een vorm van pas (ieder, elk, alles) in Lc (149),in Lc 24 (9). (1) Lc 24,9. (2) Lc 24,14. (3) Lc 24,19. (4) Lc 24,21. (5) Lc 24,25. (6) Lc 24,27. (7) Lc 24,44. (8) Lc 24,47. (9) Lc 24,53. InLc: X vormen in 24 / 24 hoofdstukken en in 149 verzen.

Lc 24,27.14. bepaald lidw. dat. vr. mv. tais van het bepaald lidwoord ho,hè,to (de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Taalgebruik inLc: bepaald lidwoord. Gr. to..,tè... N.. de. E.. the. D. der,die,das enz. Fr. le,la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum,il-lam). Lc (33). Lc 24 (2). (1) Lc 24,18. (2) Lc 24,27.

Lc 24,27.15. dat. onz. mv. γραφαις = grafais van het zelfst. naamw. γραφη = grafè (schrift). Taalgebruik in het NT. grafè (schrift). Taalgebruik in de LXX. grafè (schrift). Taalgebruik inLc: grafè (schrift). Taalgebruik in Hnd. grafè (schrift). Bijbel (4). (1) Mt 21,42. (2) Lc 24,27. (3) Hnd 18,24. (4) Rom 1,2. Een vorm van γραφη = grafè in de LXX (50),in het NT (50),in Lc (4). (1) Lc 4,21. (2) Lc 24,27. (3) Lc 24,32. (4) Lc 24,45. InLc: 3 vormen van grafè (schrift) in 4 verzen in 2 hoofdstukken. In Hnd. 5 vormen van grafè (schrift) in 7 verzen in 4 hoofdstukken.

grafè (schrift) bijbel  OT  NT  Mt  Mc   Lc  Joh  Hnd  Br.  Apk  syn. ev.
dat. mv. grafais 4   1   1   1 1  

- Hebreeuws. הַכְּתֻבִים = hakkëthûbhîm (de geschriften) < prefix bepaald lidw. ha + mann. mv. van het zelfst. naamw. këthûbh (schrift, geschrif, bevel). Zie het werkw. כָּתַב= kâthabh (schrijven). Taalgebruik in Tenakh. kâthabh (schrijven). Getalwaarde. kaph = 12 of 30,thaw = 22 of 400,beth = 2 ; totaal. 36 (2² X 3²) OF 342 (2 X 3² X 19). Structuur. 3 - 4 - 2. De som van de elementen is telkens 9. Tenakh (4). (1) 2 K 23,3. (2) 2 K 23,24. (3) Jr 32,12. (4) Jr 51,60.
- bakkëthûbhîm (in de geschriften) < prefix voorzetsel bë + bepaald lidw. ha + mann. mv. van het zelfst. naamw. Tenakh (1). Nu 11,26.
- Latijn. dat. vr. mv. scripturis van scriptura (geschrift). Bijbel (5). Zie Grieks + Hnd 17,2.
-

Zie verder. grafô (schrijven). Taalgebruik in het NT: grafô (schrijven). Taalgebruik inLc: grafô (schrijven). Taalgebruik in Hnd. grafô (schrijven). Hebr. kâthabh (schrijven). Hebr. sjâphar (schrijven). Taalgebruik in Tenach. sjâphar (schrijven). cijfer. sofer (schrijver). sephèr (geschrift, boek). Om een tekst te lezen spreekt men soms over een tekst ontcijferen. Lat. scribere. Fr. écrire. Lc 24 (1) Lc 24,27. Een vorm van grafè (schrift)

Lc 24,27.17. περὶ (= peri: over; vz + gen; stam: p/v - r). Taalgebruik in NT: peri (over, rondom, omwille van). Taalgebruik in Lc: peri (over, rondom, omwille van). Lc (43). Lc 24 (5). (1) Lc 24,4. (2) Lc 24,14. (3) Lc 24,19. (4) Lc 24,27. (5) Lc 24,44.

πάντων (= pantôn: van allen; bv nw gen mv van het bv nw πᾶς = pas: ieder, elk, alles). Taalgebruik in het NT: pas (ieder, elk, alles). Taalgebruik in Lc: pas (ieder, elk, alles). Lc (17). (1) Lc 1,71. (2) Lc 2,31. (3) Lc 3,15. (4) Lc 3,19. (5) Lc 4,15. (6) Lc 4,20. (7) Lc 7,18. (8) Lc 7,35. (9) Lc 8,45. (10) Lc 9,43. (11) Lc 11,50. (12) Lc 14,10. (13) Lc 21,3. (14) Lc 21,12. (15) Lc 21,17. (16) Lc 24,14. (17) Lc 24,27.

Lc 24,27.16. - 17. ta peri (dat over). Lc (2). (1) Lc 24,19. ta peri Ièsou tou Nazaraiou = dat over Jezus de Nazarener (Emmaüsverhaal). (2) Lc 24,27. Hnd (12).

Lc 24,28 - Lc 24,28. 354. Verschijning aan twee leerlingen op weg naar Emmaüs. Lc 24,13-35 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 24,13 - Lc 24,14 - Lc 24,15 - Lc 24,16 - Lc 24,17 - Lc 24,18 - Lc 24,19 - Lc 24,20 - Lc 24,21 - Lc 24,22 - Lc 24,23 - Lc 24,24 - Lc 24,25 - Lc 24,26 - Lc 24,27 - Lc 24,28 - Lc 24,29 - Lc 24,30 - Lc 24,31 - Lc 24,32 - Lc 24,33 - Lc 24,34 - Lc 24,35 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis 3de (derde) paaszondag A  Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
24:28 kai èggisan eis tèn kômèn ou eporeuonto kai autos prosepoièsato porrôteron poreuesthai  28 et adpropinquaverunt castello quo ibant et ipse se finxit longius ire   28 En ze naderden tot bij het dorp waarheen ze gingen, en hij deed alsof hij verder wou gaan.  Zo kwamen ze bij het dorp waar ze heengingen, maar Hij deed alsof Hij verder moest gaan.  [28] Toen ze bij het dorp kwamen waar ze moesten zijn, deed Hij alsof Hij verder wilde gaan. 
[28] Ze naderden het dorp waarheen ze op weg waren. Jezus deed alsof hij verder wilde reizen. 
28 Dan naderen ze het dorp waarheen ze onderweg waren, en hij doet alsof hij verder wil trekken.  28. Quand ils furent près du village où ils se rendaient, il fit semblant d'aller plus loin. 

Statenvertaling. 28 En zij kwamen nabij het vlek, daar zij naar toegingen; en Hij hield Zich, alsof Hij verder gaan zou.
King James Bible. [28] And they drew nigh unto the village, whither they went: and he made as though he would have gone further.
Luther-Bibel. 28 Und sie kamen nahe an das Dorf, wo sie hingingen. Und er stellte sich, als wollte er weitergehen.

28. 28Καὶ ἤγγισαν εἰς τὴν κώμην οὗ ἐπορεύοντο, καὶ αὐτὸς προσεποιήσατο πορρώτερον πορεύεσθαι.

Tekstuitleg van Lc 24,28. Het vers Lc 24,28 telt 12 (2² X 3) woorden en 73 letters. De getalwaarde van Lc 24,28 is 8704 (2³ X 2³ X 2³ X 17).

Lc 24,28.1. και (= kai: en; nevensch vw; gevormd uit: vertikale streep I + <: : stop en ga voort???). Taalgebruik. kai (en) in NT. Taalgebruik inLc: kai (en). Lc (822 / 1151). Lc 24 (+ 45 / 53. - 8 / 53. NIET IN: (1) Lc 24,1. (2) Lc 24,2. (3) Lc 24,3. (4) Lc 24,6. (5) Lc 24,16. (6) Lc 24,42. (7) Lc 24,45. (8) Lc 24,48.

Lc 24,28.3. εἰς (= eis: naar, tot; vz van plaats, tijd). Taalgebruik in het NT: eis (naar). eis (naar). Lc (210). Lc 24 (11). (1) Lc 24,5. (2) Lc 24,7. (3) Lc 24,13. (4) Lc 24,18. (5) Lc 24,20. (6) Lc 24,26. (7) Lc 24,28. (8) Lc 24,33. (9) Lc 24,47. (10) Lc 24,51. (11) Lc 24,52.

Lc 24,28.6. ou - ouk - ouch (niet) of betrekk. voornaamw. gen. mann. en onz. enk (hou). Taalgebruik in het NT: ou - ouk - ouch (niet). Taalgebruik inLc: ou - ouk - ouch (niet). Lc (84 + 92 + 7 = 183). Lc 24 (3 + 4 + 1 = 8). ou. Lc 24 (3). (1) Lc 24,21. (2) Lc 24,28. (3) Lc 24,49. ouk. Lc (4). (1) Lc 24,6. (2) Lc 24,18. (3) Lc 24,24. (4) Lc 24,39. ouch. Lc 24 (1) Lc 24,3.

Lc 24,28.7. ind. imperf. 3de pers. mv. eporeuonto (zij begaven zich op weg) van het werkw. poreuomai (zich op weg begeven,op weg gaan). Taalgebruik in het NT: poreuomai (zich op weg begeven, op weg gaan). Taalgebruik inLc: poreuomai (zich op weg begeven, op weg gaan). Taalgebruik in Hnd. poreuomai (zich op weg begeven, op weg gaan). Hebr. hâlakh (gaan) < halacha. http://nl.wikipedia.org/wiki/Halacha. Taalgebruik in Tenach. hâlakh (gaan). por-euomai. p of ph = f -> v + r. Zelfstandig naamwoord poros. weg door een water heen,wad,voorde,veer,doorwaadbare plaats. Lat. por-tus. haven. Mnd. voort,ofries forda,oeng. ford. Het woord behoort tot de groep van varen. Lc (3). (1) Lc 2,3. (2) Lc 2,41. (3) Lc 24,28. Een vorm van poreuomai (zich op weg begeven,op weg gaan) in Lc (48),in Lc 24 (2). (1) Lc 24,13. (2) Lc 24,28. InLc: 19 vormen van poreuomai (zich op weg begeven,op weg gaan) in 18 / 24 hoofdstukken en in 48 verzen. In Hnd. X vormen van poreuomai (zich op weg begeven,op weg gaan) in 21 / 28 hoofdstukken en in 39 verzen. N.T. (150).

Lc 24,28.8. kai (en). Taalgebruik. kai (en) in NT: Taalgebruik inLc: kai (en). Nevenschikkend voegwoord. Hebr.. waw (verbindingshaak). L.. et. Fr.. et. N.. en. E.. and. D. und. Lc (822 / 1151). Lc 24 (+ 45 / 53. - 8 / 53. (1) Lc 24,1. (2) Lc 24,2. (3) Lc 24,3. (4) Lc 24,6. (5) Lc 24,16. (6) Lc 24,42. (7) Lc 24,45. (8) Lc 24,48.)

Lc 24,28.9. αυτος (= autos: hij; pers vnw 3de pers nom mann enk). Taalgebruik in het NT: voornaamwoord autos. Taalgebruik in Lc:. voornaamwoord autos. Lc (45). Lc 24 (7). (1) Lc 24,15. (2) Lc 24,21. (3) Lc 24,25. (4) Lc 24,28. (5) Lc 24,31. (6) Lc 24,36. (7) Lc 24,39.

Lc 24,28.12. inf. praes. poreuesthai van het werkw. poreuomai (zich op weg begeven,op weg gaan). Taalgebruik in het NT: poreuomai (zich op weg begeven, op weg gaan). Taalgebruik inLc: poreuomai (zich op weg begeven, op weg gaan). Taalgebruik in Hnd. poreuomai (zich op weg begeven, op weg gaan). Hebr. hâlakh (gaan) < halacha. http://nl.wikipedia.org/wiki/Halacha. Taalgebruik in Tenach. hâlakh (gaan). por-euomai. p of ph = f -> v + r. Zelfstandig naamwoord poros. weg door een water heen,wad,voorde,veer,doorwaadbare plaats. Lat. por-tus. haven. Mnd. voort,ofries forda,oeng. ford. Het woord behoort tot de groep van varen. In zeven verzen bij Lucas. (1) Lc 4,42. (2) Lc 9,51. (3) Lc 10,38. (4) Lc 13,33. (5) Lc 17,11. (6) Lc 22,33. (7) Lc 24,28. Een vorm van poreuomai (zich op weg begeven, op weg gaan) in Lc (48),in Lc 24 (2). (1) Lc 24,13. (2) Lc 24,28. InLc: 19 vormen van poreuomai (zich op weg begeven,op weg gaan) in 18 / 24 hoofdstukken en in 48 verzen. In Hnd. X vormen van poreuomai (zich op weg begeven,op weg gaan) in 21 / 28 hoofdstukken en in 39 verzen. N.T. (150).

Lc 24,29 - Lc 24,29. 354. Verschijning aan twee leerlingen op weg naar Emmaüs. Lc 24,13-35 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 24,13 - Lc 24,14 - Lc 24,15 - Lc 24,16 - Lc 24,17 - Lc 24,18 - Lc 24,19 - Lc 24,20 - Lc 24,21 - Lc 24,22 - Lc 24,23 - Lc 24,24 - Lc 24,25 - Lc 24,26 - Lc 24,27 - Lc 24,28 - Lc 24,29 - Lc 24,30 - Lc 24,31 - Lc 24,32 - Lc 24,33 - Lc 24,34 - Lc 24,35 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis 3de (derde) paaszondag A  Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
24:29 kai parebiasanto auton legontes meinon meth èmôn oti pros esperan estin kai kekliken èdè è èmera kai eisèlthen tou meinai sun autois  29 et coegerunt illum dicentes mane nobiscum quoniam advesperascit et inclinata est iam dies et intravit cum illis  29 Maar ze dwongen hem, zeggend: Blijf bij ons, want het is tegen de avond en de dag neigt ten einde. En hij ging binnen om bij hen te blijven.  Zij drongen bij Hem aan: "Blijf bij ons, want het wordt al avond en de dag loopt ten einde". Toen ging Hij binnen om bij hen te blijven.   [29] Maar met aandrang vroegen ze: ‘Blijf bij ons, want het is bijna avond en de dag loopt al ten einde.’ Toen ging Hij mee naar binnen om bij hen te blijven.  [29] Maar ze drongen er sterk bij hem op aan om dat niet te doen en zeiden: ‘Blijf bij ons, want het is bijna avond en de dag loopt ten einde.’ Hij ging mee het dorp in en bleef bij hen.  29 Zij dringen sterk bij hem aan en zeggen: blijft bij ons, want het is tegen de avond en de dag is al gaan liggen! Dan gaat hij mee naar binnen om bij hen te blijven.   29. Mais ils le pressèrent en disant. « Reste avec nous, car le soir tombe et le jour déjà touche à son terme. » Il entra donc pour rester avec eux.  

Statenvertaling. 29 En zij dwongen Hem, zeggende: Blijf met ons; want het is bij den avond, en de dag is gedaald. En Hij ging in, om met hen te blijven.
King James Bible. [29] But they constrained him, saying, Abide with us: for it is toward evening, and the day is far spent. And he went in to tarry with them.
Luther-Bibel. 29 Und sie nötigten ihn und sprachen: Bleibe bei uns; denn es will Abend werden und der Tag hat sich geneigt. Und er ging hinein, bei ihnen zu bleiben.

29 καὶ παρεβιάσαντο αὐτὸν λέγοντες, Μεῖνον μεθ' ἡμῶν, ὅτι πρὸς ἑσπέραν ἐστὶν καὶ κέκλικεν ἤδη ἡ ἡμέρα. καὶ εἰσῆλθεν τοῦ μεῖναι σὺν αὐτοῖς.

Tekstuitleg van Lc 24,29.

Lc 24,29.1. και (= kai: en; nevensch vw; gevormd uit: vertikale streep I + <: : stop en ga voort???). Taalgebruik. kai (en) in NT. Taalgebruik inLc: kai (en). Lc (822 / 1151). Lc 24 (+ 45 / 53. - 8 / 53. NIET IN: (1) Lc 24,1. (2) Lc 24,2. (3) Lc 24,3. (4) Lc 24,6. (5) Lc 24,16. (6) Lc 24,42. (7) Lc 24,45. (8) Lc 24,48.

Lc 24,29.3. pers. voornaamw. 3de pers. enk. acc. mann. enk. auton (hem) van het pers. voornaamw. autos (hij - hem). Taalgebruik in het NT: voornaamwoord autos. Taalgebruik in Lc.. voornaamwoord autos. Lc (184). Lc 24 (10). (1) Lc 24,16. (2) Lc 24,18. (3) Lc 24,20. (4) Lc 24,23. (5) Lc 24,24. (6) Lc 24,29. (7) Lc 24,30. (8) Lc 24,31. (9) Lc 24,51. (10) Lc 24,52.

Lc 24,29.6. meta (met,na). Afkorting. met' of meth'. Taalgebruik in het NT: meta (na,met). Taalgebruik in Mc. meta (na,met). Voorzetsel. Hebr. `im. - Lat. cum. Ned. met (Gr. me - ta = met die dingen). D. mit. E. with. Fr. avec (< apud hoc. met dat).
- Lat. post-quam. Ned. na-dat. D. nachdem. Fr. après (< ad pressum = tot ge-perst,opeengeperst ; primere,pressum. persen ). E. after.
Lc (37 + 21 + 4 = 62). Lc 24 (2 + 1 + 1 = 4). meta (2). (1) Lc 24,5. (2) Lc 24,52. met' (1) Lc 24,30. meth' (1) Lc 24,29.

8. hoti (dat, omdat). Taalgebruik in NT: hoti (dat, omdat). Taalgebruik inLc: hoti (dat, omdat). Taalgebruik in Hnd. hoti (dat, omdat). Hebr. kî. Taalgebruik in Tenach. kî (want). Lat. quia. Fr. parce que / que. Lc (160). Lc 24 (7). (1) Lc 24,7. (2) Lc 24,21. (3) Lc 24,29. (4) Lc 24,34. (5) Lc 24,39. (6) Lc 24,44. (7) Lc 24,46.

Lc 24,29.9. προς (= pros: naar, bij; vz van plaats, nl richting). Taalgebruik in het NT: pros (naar, bij). Taalgebruik in Lc: pros (naar, bij). Lc (158). Lc 24 (11). (1) Lc 24,5. (2) Lc 24,10. (3) Lc 24,12. (4) Lc 24,14. (5) Lc 24,17. (6) Lc 24,18. (7) Lc 24,25. (8) Lc 24,29. (9) Lc 24,32. (10) Lc 24,44. (11) Lc 24,50.

Lc 24,29.11. act. ind. praes. 3de pers. enk. estin van het werkw. eimi (zijn). Taalgebruik in het NT: eimi (zijn). Taalgebruik inLc: eimi (zijn). Hebr. hâjâh. Lat. esse. Fr. être. Ned. zijn. E. to be. Lc (96). Lc 24 (3). (1) Lc 24,6. (2) Lc 24,21. (3) Lc 24,29.

Lc 24,29.12. kai (en). Taalgebruik. kai (en) in NT: Taalgebruik inLc: kai (en). Nevenschikkend voegwoord. Hebr.. waw (verbindingshaak). L.. et. Fr.. et. N.. en. E.. and. D. und. Lc (822 / 1151). Lc 24 (+ 45 / 53. - 8 / 53. (1) Lc 24,1. (2) Lc 24,2. (3) Lc 24,3. (4) Lc 24,6. (5) Lc 24,16. (6) Lc 24,42. (7) Lc 24,45. (8) Lc 24,48.)

13. act. ind. perf. 3de pers. enk. κεκλικεν = kekliken van het werkw. κλινω = klinô (doen leunen, neerleggen, neigen). Taalgebruik in het NT. klinô (doen leunen, neerleggen, neigen). Taalgebruik in de LXX. klinô (doen leunen, neerleggen, neigen). Bijbel (3). (1) Re 19,9. (2) Jr 6,4. (3) Lc 24,29. Een vorm van het werkw. κλινω = klinô in de LXX (63),in het NT (7). (1) Mt 8,20. (2) Lc 9,12. (3) Lc 9,58. (4) Lc 24,5. (5) Lc 24,29. (6) Joh 19,30. (7) Heb 11,34,in Lc (4).

16. nom. vr.. enk. + dat. vr. enk. ἡμερα = hèmera (dag). Taalgebruik in het NT. hèmera (dag). Taalgebruik in de Septuaginta. hèmera (dag). Taalgebruik inLc: hèmera (dag). Taalgebruik in Hnd. hèmera (dag). Een vorm van ἡμερα = hèmera (dag) in de LXX (2567),in het NT (388),in Lc (82),in Hnd (93). Lc 9 (3). (1) Lc 9,12. (2) Lc 9,22. (3) Lc 9,37. Een vorm van ἡμερα = hèmera (dag) in Lc (82),in Lc 9 (7). (1) Lc 9,12. (2) Lc 9,22. (3) Lc 9,23. (4) Lc 9,28. (5) Lc 9,36. (6) Lc 9,37. (7) Lc 9,51. InLc: 6 vormen van hèmera (dag) in 22 / 24 hoofdstukken en in 78 verzen. In Hnd. 6 vormen van hèmera (dag) in 25 / 28 hoofdstukken en in 91 verzen.

  hèmera (dag)  bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
1 nom. en dat. vr. enk. hèmera(i)  854  750  104  13  27 17  12  28  43  60    
  Totaal 2955 2567 388 45 27 83 31 94 87 21 155 186    

      1.  2.  3.  4.  5.  6.  7.  8.  9.  10.  11.  12.  13.  14.  15.  16.  17.  18.  19.  20.  21.  22. 
  hèmera (dag)  Lc Lc 1 Lc 2 Lc 4 Lc 5 Lc 6 Lc 8 Lc 9 Lc 10 Lc 11 Lc 12 Lc 13 Lc 14 Lc 15 Lc 16 Lc 17 Lc 18 Lc 19 Lc 20 Lc 21 Lc 22 Lc 23 Lc 24
1 nom. en dat. vr. enk. hèmera(i)  27 (1) Lc 1,59.     (1) Lc 4,16   (1) Lc 6,13. (2) Lc 6,23.     (1) Lc 9,12. (2) Lc 9,22. (3) Lc 9,37.   (1) Lc 10,12.                              
2 gen. vr. enk. + acc. vr. mv hèmeras  14  (1) Lc 1,20. (2) Lc 1,24. (3) Lc 1,80.   (4) Lc 2,43. (5) Lc 2,44. (6) Lc 2,46. (7) Lc 4,2. (8) Lc 4,42.       (9) Lc 9,51.             (10) Lc 15,13.       (11) Lc 17,4. (12) Lc 17,27. (13) Lc 18,7.     (14) Lc 21,37.          
3 acc. vr. enk. hèmeran     (1) Lc 2,37.         (2) Lc 9,23.   (3) Lc 11,3         (4) Lc 16,19.     (5) Lc 19,47.     (6) Lc 22,53.   (7) Lc 24,21.       
nom. vr. mv. hèmerai 12 (1) Lc 1,23.   (2) Lc 2,6. (3) Lc 2,21. (4) Lc 2,22.   (5) Lc 5,35.     (6) Lc 9,28.       (7) Lc 13,14.       (8) Lc 17,22.   (9) Lc 19,43.   (10) Lc 21,6. (11) Lc 21,22.   (12) Lc 23,29.           
5 gen. vr. mv. hèmerôn        (1) Lc 5,17   (2) Lc 8,22.                 (3) Lc 17,22.       (4) Lc 20,1.           
6 dat. vr. mv. hèmerais   18  (1) Lc 1,5. (2) Lc 1,7. (3) Lc 1,18. (4) Lc 1,25. (5) Lc 1,39. (6) Lc 1,75.   (7) Lc 2,1. (8) Lc 2,36. (9) Lc 4,2. (10) Lc 4,25. (11) Lc 5,35. (12) Lc 6,12.   (13) Lc 9,36               (14) Lc 17,26. (15) Lc 17,28.       (16) Lc 21,23.   (17) Lc 23,7. (18) Lc 24,18.         
  totaal 78 / '82'  11  '2'                           

- Lat. dies. Ned. dag. D. Tag. E. day. F. jour < Lat. diurnum. Cfr journaal.

Lc 24,29.17. και (= kai: en; nevensch vw; gevormd uit: vertikale streep I + <: : stop en ga voort???). Taalgebruik. kai (en) in NT. Taalgebruik inLc: kai (en). Lc (822 / 1151). Lc 24 (+ 45 / 53. - 8 / 53. NIET IN: (1) Lc 24,1. (2) Lc 24,2. (3) Lc 24,3. (4) Lc 24,6. (5) Lc 24,16. (6) Lc 24,42. (7) Lc 24,45. (8) Lc 24,48.

Lc 24,29.18. ind. aor. 3de pers. enk. eisèlthen (hij ging binnen) van het werkw. eiserchomai (binnengaan). Taalgebruik in het NT: eiserchomai (binnengaan). Taalgebruik inLc: eiserchomai (binnengaan). Lc (12). In twaalf verzen bijLc: (1) Lc 1,40. (2) Lc 4,16. (3) Lc 4,38. (4) Lc 6,4. (5) Lc 7,1. (6) Lc 8,30. (7) Lc 9,46. (8) Lc 10,38. (9) Lc 17,27. (10) Lc 19,7. (11) Lc 22,3. (12) Lc 24,29. Een vorm van eiserchomai (binnengaan) in Lc in 45 verzen,in Lc 24 in 3 verzen. (1) Lc 24,3. (2) Lc 24,26. (3) Lc 24,29.

Lc 24,29.19. τοῦ (= tou: van de; bep lidw gen mann enk van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = h, το = to: de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord.
Lc (272). Lc 24 (11). (1) Lc 24,2. (2) Lc 24,3. (3) Lc 24,7. (4) Lc 24,9. (5) Lc 24,16. (6) Lc 24,19. (7) Lc 24,25. (8) Lc 24,29. (9) Lc 24,35. (10) Lc 24,45. (11) Lc 24,49.

parabiazomai (dwingen, dringen).
- parebiasanto.Aorist derde persoon meervoud. In één vers in het O.T.. In één vers in het N.T. nl. Lc 24,29.
- parebiasato.Aorist derde persoon enkelvoud. In één vers in het O.T.. In één vers in het N.T. nl. Hnd 16,15.
Er zijn enkele overeenkomsten tussen het Emmaüsverhaal en het verhaal over Lydia.
- Lc 24,29. kai parebiasanto auton legontes meinon meth èmôn... kai eisèlthen tou meinai sun autois = en zij drongen bij hem aan zeggende. blijf bij ons... en hij ging binnen om met hen te blijven.
- Hnd 16,15. eiselthontes eis ton oikon mou menete: kai parebiasato èmas = binnengegaan in het huis blijf bij mij en zij drong bij ons aan.
De zin beantwoordt aan een aanbeveling van Jezus tijdens de zendingsrede. Lc 9,4. kai eis hèn an oikian eiselthète,ekei menete = en in het huis waarin je binnengaat,blijf daar.

21. sun (met). Taalgebruik in het NT: sun (met). Taalgebruik inLc: sun (met). Taalgebruik in Hnd. sun (met). Hebr. bë (in, met). Taalgebruik in Tenach. bë (in, met). Lat. cum. Ned. met. D. mit. E. with. Fr. avec < apud - hoc. Lc (23). (1) Lc 1,56. (2) Lc 2,5. (3) Lc 2,13. (4) Lc 5,9. (5) Lc 5,19. (6) Lc 7,6. (7) Lc 7,12. (8) Lc 8,1. (9) Lc 8,38. (10) Lc 8,51. (11) Lc 9,32. (12) Lc 19,23. (13) Lc 20,1. (14) Lc 22,14. (15) Lc 22,56. (16) Lc 23,11. (17) Lc 23,32. (18) Lc 24,10. (19) Lc 24,21. (20) Lc 24,24. (21) Lc 24,29. (22) Lc 24,33. (23) Lc 24,44. Hnd (49).

22. αὐτοῖς (= αὐτοῖς: aan hen; pers vnw 3de pers dat mann mv van het pers vnw αυτος - αυτη - αυτο: autos - autè - auto: hij - zij - het). Taalgebruik in het NT: voornaamwoord autos. Taalgebruik in Lc: voornaamwoord autos. Lc (89). Lc 24 (12). (1) Lc 24,15. (2) Lc 24,19. (3) Lc 24,27. (4) Lc 24,29. (5) Lc 24,30. (6) Lc 24,33. (7) Lc 24,35. (8) Lc 24,36. (9) Lc 24,38. (10) Lc 24,40. (11) Lc 24,41. (12) Lc 24,46.

Lc 24,30 - Lc 24,30. 354. Verschijning aan twee leerlingen op weg naar Emmaüs. Lc 24,13-35 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 24,13 - Lc 24,14 - Lc 24,15 - Lc 24,16 - Lc 24,17 - Lc 24,18 - Lc 24,19 - Lc 24,20 - Lc 24,21 - Lc 24,22 - Lc 24,23 - Lc 24,24 - Lc 24,25 - Lc 24,26 - Lc 24,27 - Lc 24,28 - Lc 24,29 - Lc 24,30 - Lc 24,31 - Lc 24,32 - Lc 24,33 - Lc 24,34 - Lc 24,35 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis 3de (derde) paaszondag A  Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
24:30 kai egeneto en tô kataklithènai auton met autôn labôn ton arton eulogèsen kai klasas epedidou autois   30 et factum est dum recumberet cum illis accepit panem et benedixit ac fregit et porrigebat illis   30 En het gebeurde, terwijl hij miet hen (aan tafel) was gaan liggen, dat hij het brood nam (en) zegende en brak (en) hun toereikte.  Terwijl Hij met hen aanlag nam Hij het brood, sprak de zegen uit, brak het en reikte het hun toe. [30] Eenmaal met hen aan tafel nam Hij het brood, sprak de zegen uit, brak het en gaf het hun.  [30] Toen hij met hen aan tafel aanlag, nam hij het brood, sprak het zegengebed uit, brak het en gaf het hun.  30 En het geschiedt: als hij met hen aanligt neemt hij een brood en spreekt een zegening uit; hij breekt het en geeft het hun aan.   30. Et il advint, comme il était à table avec eux, qu'il prit le pain, dit la bénédiction, puis le rompit et le leur donna.  

Statenvertaling. 30 En het geschiedde, als Hij met hen aanzat, nam Hij het brood, en zegende het, en als Hij het gebroken had, gaf Hij het hun.
King James Bible. [30] And it came to pass, as he sat at meat with them, he took bread, and blessed it, and brake, and gave to them.
Luther-Bibel. 30 Und es geschah, als er mit ihnen zu Tisch saß, nahm er das Brot, dankte, brach's und gab's ihnen.

30 καὶ ἐγένετο ἐν τῷ κατακλιθῆναι αὐτὸν μετ' αὐτῶν λαβὼν τὸν ἄρτον εὐλόγησεν καὶ κλάσας ἐπεδίδου αὐτοῖς:

Tekstuitleg van Lc 24,30. Het vers Lc 24,30 telt 16 (2² X 2²) woorden en 84 (2² X 3 X 7) letters. De getalwaarde van Lc 24,30 is 9398 (2 X 37 X 127).

Lc 24,30.1. και (= kai: en; nevensch vw; gevormd uit: vertikale streep I + <: : stop en ga voort???). Taalgebruik. kai (en) in NT. Taalgebruik inLc: kai (en). Lc (822 / 1151). Lc 24 (+ 45 / 53. - 8 / 53. NIET IN: (1) Lc 24,1. (2) Lc 24,2. (3) Lc 24,3. (4) Lc 24,6. (5) Lc 24,16. (6) Lc 24,42. (7) Lc 24,45. (8) Lc 24,48.

Lc 24,30.2. ind. aor. 3de pers. enk. εγενετο = egeneto (het gebeurde) van het werkw. γινομαι = ginomai (worden, gebeuren). Taalgebruik in de LXX. ginomai (worden). Taalgebruik in het NT. ginomai (worden). Bijbel (925). OT (730). NT (195). Lc (69). Lc 24 (7). (1) Lc 24,4. (2) Lc 24,15. (3) Lc 24,19. (4) Lc 24,21. (5) Lc 24,30. (6) Lc 24,31. (7) Lc 24,51. Het duidt vaak een tijdsaanduiding aan (in die dagen, in de dagen van...). een gelijk-tijdigheid (terwijl hij het priesterschap uitoefende),een voor-tijdigheid of een na-tijdigheid. Soms heeft het ook de betekenis van zijn (er was eens... zoals vele verhalen bij ons beginnen). Een vorm van γινομαι = ginomai in de LXX (2174),in het NT (667),in Lc (129),in Lc 24 (12). (1) Lc 24,4. (2) Lc 24,5. (3) Lc 24,12. (4) Lc 24,15. (5) Lc 24,18. (6) Lc 24,19. (7) Lc 24,21. (8) Lc 24,22. (9) Lc 24,30. (10) Lc 24,31. (11) Lc 24,37. (12) Lc 24,51. InLc: X vormen in 24 / 24 hoofdstukken en in 129 verzen.

egeneto (het gebeurde) Lc 1 Lc 2 Lc 3 Lc 4 Lc 5 Lc 6 Lc 7 Lc 8 Lc 9 Lc 10 Lc 11 Lc 12 Lc 13 Lc 14 Lc 15 Lc 16 Lc 17 Lc 18 Lc 19 Lc 20 Lc 21 Lc 22 Lc 23 Lc 24  
67 3      

- Hebreeuws. wë + act. qal imperf. 3de pers. mann. enk. וַיְהִי = wajëhî (en hij/het was) van het werkw. הָיָה = hâjâh (zijn). De getalwaarde van וַיְהי = wajëhî (en hij/het zal zijn/was) is 31. 31 is de getalwaarde van אֵל = ´el (God) ; aleph = 1,lamed = 12 of 30 ; totaal. 13 of 31 (elkaars spiegelbeeld).Taalgebruik in Tenakh. hâjâh (zijn). Getalwaarde. he = 5,jod = 10 ; totaal. 20 (2² X 5). Structuur. 5 - 1 - 5. De som van de elementen is telkens 2.Tenakh (784). Pentateuch (181). Eerdere Profeten (339). Latere Profeten (116). 12 Kleine Profeten (22). Geschriften (126).
- Lat. esse. D. sein. Fr. être. Ned. zijn. E. to be. Aramees. הֲוָא = häwâ´. Arabisch. هَؤَىَ = hawa.

1. - 2. εγενετο δε (= egeneto de: het gebeurde echter). NT (40). Lc (20). (1) Lc 1,8. (2) Lc 2,1. (3) Lc 2,6. (4) Lc 3,21. (5) Lc 5,1. (6) Lc 6,1. (7) Lc 6,6. (8) Lc 6,12. (9) Lc 8,40. (10) Lc 9,28. (11) Lc 9,37. (12) Lc 9,51. (13) Lc 9,57. (14) Lc 10,38. (15) Lc 11,14. (16) Lc 11,27. (17) Lc 16,22. (18) Lc 18,35. (19) Lc 22,24. (20) Lc 22,44.
- και εγενετο = kai egeneto (en het gebeurde). NT (). Lc (35). (1) Lc 1,23. (2) Lc 1,41. (3) Lc 1,59. (4) Lc 1,65. (5) Lc 2,15. (6) Lc 2,42. (7) Lc 2,46. (8) Lc 4,36. (9) Lc 5,12. (10) Lc 5,17. (11) Lc 6,13. (12) Lc 6,16. (13) Lc 6,49. (14) Lc 7,11. (15) Lc 8,1. (16) Lc 8,22. (17) Lc 8,24. (18) Lc 9,18. (19) Lc 9,29. (20) Lc 9,33. (21) Lc 11,1. (22) Lc 13,19. (23) Lc 14,1. (24) Lc 17,11. (25) Lc 17,14. (26) Lc 17,28. (27) Lc 19,15. (28) Lc 19,29. (29) Lc 20,1. (30) Lc 22,14. (31) Lc 22,66. (32) Lc 24,4. (33) Lc 24,15. (34) Lc 24,30. (35) Lc 24,51.

Lc 24,30.3. εν (= en: in, tijdens, met; vz van plaats, tijd, middel).Taalgebruik in het NT: en (in). en (in, met), inLc: en (in).
Lc (288). Lc 24 (16). (1) Lc 24,4. (2) Lc 24,6. (3) Lc 24,13. (4) Lc 24,15. (5) Lc 24,18. (6) Lc 24,19. (7) Lc 24,27. (8) Lc 24,30. (9) Lc 24,32. (10) Lc 24,35. (11) Lc 24,36. (12) Lc 24,38. (13) Lc 24,44. (14) Lc 24,49. (15) Lc 24,51. (16) Lc 24,53.

en (in).   bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk synopt. ev.
  11097 8943 2154 247 119 288 182 226 966 126 654  836 

en (in)   Lc 1 Lc 2 Lc 3 Lc 4 Lc 5 Lc 6 Lc 7 Lc 8 Lc 9 Lc 10 Lc 11 Lc 12 Lc 13 Lc 14 Lc 15 Lc 16 Lc 17 Lc 18 Lc 19 Lc 20 Lc 21 Lc 22 Lc 23 Lc 24
288   25  23  10  18  10  12  12  13  14  12  17  13  11  11  13  12  16 

1. - 3. εγενετο δε εν = egeneto de en = het gebeurde echter tijdens. NT (18). Lc (14). (1) Lc 1,8. (2) Lc 2,1. (3) Lc 2,6. (4) Lc 3,21. (5) Lc 5,1. (6) Lc 6,1. (7) Lc 6,6. (8) Lc 6,12. (9) Lc 8,40. (10) Lc 9,37. (11) Lc 9,51. (12) Lc 10,38. (13) Lc 11,27. (14) Lc 18,35.
- και εγενετο εν = kai egeneto en = en het gebeurde tijdens. NT (23). Mc (3). Lc (20). (1) Lc 1,59. (2) Lc 5,12. (3) Lc 5,17. (4) Lc 7,11. (5) Lc 8,1. (6) Lc 8,22. (7) Lc 9,18. (8) Lc 9,29. (9) Lc 9,33. (10) Lc 11,1. (11) Lc 14,1. (12) Lc 17,11. (13) Lc 17,14. (14) Lc 17,28. (15) Lc 19,15. (16) Lc 20,1. (17) Lc 24,4. (18) Lc 24,15. (19) Lc 24,30. (35) Lc 24,51.

Lc 24,30.4. εν (= en: in, tijdens, met; vz van plaats, tijd, middel).Taalgebruik in het NT: en (in). en (in, met), inLc: en (in).
Lc (288). Lc 24 (16). (1) Lc 24,4. (2) Lc 24,6. (3) Lc 24,13. (4) Lc 24,15. (5) Lc 24,18. (6) Lc 24,19. (7) Lc 24,27. (8) Lc 24,30. (9) Lc 24,32. (10) Lc 24,35. (11) Lc 24,36. (12) Lc 24,38. (13) Lc 24,44. (14) Lc 24,49. (15) Lc 24,51. (16) Lc 24,53.

  lidw. enk. bijbel  OT  NT  Mt  Mc  Lc  Joh  Hnd  Br.  Apk  syn. ev.
6. dat. m. + onz. enk. tô(i) 5507  4462  1045  121  68  154  98  163  367  74  343  441 

- D. der,die,das enz. Fr. le,la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum,il-lam).

3. - 4. εν τῳ = en tô(i). NT (423).

Lc 24,30.1. - 4. εγενετο δε εν τῳ (= egeneto de en = het gebeurde echter tijdens het...). Lc (9). (1) Lc 1,8. (2) Lc 2,6. (3) Lc 3,21. (4) Lc 5,1. (5) Lc 8,40. (6) Lc 9,51. (7) Lc 10,38. (8) Lc 11,27. (9) Lc 18,35.
- και εγενετο εν τῳ = kai egeneto en tô(i) = en het gebeurde tijdens het... Lc (14). (1) Lc 5,12. (2) Lc 8,1. (3) Lc 9,18. (4) Lc 9,29. (5) Lc 9,33. (6) Lc 11,1. (7) Lc 14,1. (8) Lc 17,11. (9) Lc 17,14. (10) Lc 19,15. (11) Lc 24,4. (12) Lc 24,15. (13) Lc 24,30. (14) Lc 24,51.

Lc 24,30.6. αὐτῶν (= autôn: van hen; pers vnw 3de pers gen mann mv van het pers vnw αυτος = αυτος: hij). Taalgebruik in het NT: voornaamwoord autos. Taalgebruik in Lc.. voornaamwoord autos. Lc (94). Lc 24 (11). (1) Lc 24,5. (2) Lc 24,11. (3) Lc 24,13. (4) Lc 24,16. (5) Lc 24,30. (6) Lc 24,31. (7) Lc 24,36. (8) Lc 24,41. (9) Lc 24,43. (10) Lc 24,45. (11) Lc 24,51.

Lc 24,30.7. meta (met,na). Afkorting. met' of meth'. Taalgebruik in het NT: meta (na,met). Taalgebruik in Mc. meta (na,met). Voorzetsel. Hebr. `im.
- Lat. cum. Ned. met

Lc 24,30.9. act. part. aor. nom. mann. enk. λαβων = labôn van het werkw. λαμβανω = lambanô (nemen). Taalgebruik in de Septuaginta. lambanô (nemen). Taalgebruik in het NT. lambanô (nemen). LXX (46). NT (40). Pentateuch (27). Ex (9). Ex 24 (3). Ex 24,6 - Ex 24,7 - Ex 24,8. Mt (11). (1) Mt 13,31. (2) Mt 14,19. (3) Mt 17,27. (4) Mt 25,16. (5) Mt 25,18. (6) Mt 25,20. (7) Mt 26,26. (8) Mt 26,27. (9) Mt 27,24. (10) Mt 27,48. (11) Mt 27,59. Mc (5). (1) Mc 6,41. (2) Mc 8,6. (3) Mc 9,36. (4) Mc 14,22. (5) Mc 14,23. Lc (7). (1) Lc 6,4. (2) Lc 9,16. (3) Lc 13,19. (4) Lc 20,29. (5) Lc 22,19. (6) Lc 24,30. (7) Lc 24,43. Joh (4). (1) Joh 3,33. (2) Joh 13,4. (3) Joh 13,30. (4) Joh 18,3. Bijbel (86). Een vorm van λαμβανω = lambanô (nemen) in het NT (258),in de LXX (1335). InLc: X vormen van lambanô (nemen) in 23 verzen in 11 / 24 hoofdstukken. In Hnd. X vormen van lambanô (nemen) in 29 verzen in 18 / 28 hoofdstukken.
- Hebreeuws. וַיּקַּח = wajjiqqach (en hij nam) < prefix nevensch. voegwoord waw + act. qal imperf. 3de pers. mann. enk. van het werkw. לָקַח = lâqach (nemen, grijpen, ontvangen). Taalgebruik in Tenakh. lâqach (nemen, grijpen, ontvangen). Getalwaarde. lamed = 12 of 30,qoph = 19 of 100,chet = 8 ; totaal. 39 (3 X 13) OF 138 (2 X 3 X 23). Structuur. 3 - 1 - 8. De som van de elementen is telkens 3. Tenakh (199). Pentateuch (86). Eerdere Profeten (80). Latere Profeten (17). 12 Kleine Profeten (1). Geschriften (15). Ex (15). (1) Ex 2,1. (2) Ex 4,20. (3) Ex 6,20. (4) Ex 6,23. (5) Ex 13,19. (6) Ex 14,7. (7) Ex 18,2. (8) Ex 18,12. (9) Ex 24,6. (10) Ex 24,7. (11) Ex 24,8. (12) Ex 32,4. (13) Ex 32,20. (14) Ex 34,4. (15) Ex 40,20. Ex 24 (3). Ex 24,6 - Ex 24,7 - Ex 24,8 beginnen met וַיּקַּח = wajjiqqach (en hij nam).
- Lat. accipere (ad-capere = aan-grijpen, aannemen). Fr. prendre. N. nemen. D. nehmen. E. take.

Lc 24,30.10. bep. lidw. acc. mann. enk. ton van het bepaald lidw. ho - hè - to (de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Taalgebruik inLc: bepaald lidwoord. Gr. to..,tè... N.. de. E.. the. D. der,die,das enz. Fr. le,la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum,il-lam).
Lc (191). Lc 24 (10). (1) Lc 24,2. (2) Lc 24,5. (3) Lc 24,7. (4) Lc 24,21. (5) Lc 24,26. (6) Lc 24,30. (7) Lc 24,45. (8) Lc 24,46. (9) Lc 24,51. (10) Lc 24,53.

Lc 24,30.11. acc. mann. enk. αρτον = arton van het zelfst. naamw. αρτος = artos (brood). Taalgebruik in het NT. artos (brood). Taalgebruik in de Septuaginta. artos (brood). Taalgebruik inLc: artos (brood). Taalgebruik in Hnd. artos (brood). Bijbel (133). LXX (96). NT (37). Lc (7). (1) Lc 7,33. (2) Lc 9,3. (3) Lc 11,3. (4) Lc 14,1. (5) Lc 14,15. (6) Lc 22,19. (7) Lc 24,30. Een vorm van αρτος = artos (brood) in het NT (97),in de LXX (307),in Lc (16). (1) Lc 4,3. (2) Lc 4,4. (3) Lc 6,4. (4) Lc 7,33. (5) Lc 9,3. (6) Lc 9,13. (7) Lc 9,16. (8) Lc 11,3. (9) Lc 11,5. (10) Lc 11,11. (11) Lc 14,1. (12) Lc 14,15. (13) Lc 15,17. (14) Lc 22,19. (15) Lc 24,30. (16) Lc 24,35. InLc: 7 vormen van αρτος = artos (brood) in 16 verzen in 9 / 24 hoofdstukken. 10 X een vorm in het enk.,5X een vorm in het mv. In Hnd. 2 vormen van αρτος = artos (brood) in 5 verzen in 3 / 28 hoofdstukken. In de LXX kan αρτος = artos de vertaling van 5 verschillende Hebreeuwse woorden van Tenakh zijn.

artos (brood) bijbel  OT NT  Mt  Mc   Lc  Joh  Hnd  Br. Apk syn. ev.
acc. mann. enk. arton 133 96 37 5 6 7 8 4 7   18 26
Totaal 414 307 97 21 21 15 24 5 11   57 81

      1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9.
  artos    Lc 4 Lc 6 Lc 7 Lc 9 Lc 11 Lc 14 Lc 15 Lc 22 Lc 24
1.  nom. mann. enk. artos  (1) Lc 4,3                
2.  gen. mann. enk. artou                  (1) Lc 24,35.
3.  dat. mann. enk. artô(i)   (1) Lc 4,4.                  
4.  acc. mann. enk. arton 7     (1) Lc 7,33 (2) Lc 9,3.   (3) Lc 11,3.   (4) Lc 14,1. (5) Lc 14,15.     (6) Lc 22,19.   (7) Lc 24,30.  
5.  nom. + voc. mann. mv. artoi 1       (1) Lc 9,13.          
6.  gen. mann. mv. artôn 1             (1) Lc 15,17.    
7.  acc. mann. mv. artous 3   (1) Lc 6,4.     (2) Lc 9,16.   (3) Lc 11,5.          
    15  1 1 3 2 2 1 1 2

- Hebreeuws. לֶחֶמ = lèchèm (brood). qatl-vorm (לַחמ) ; de 2de medeklinker,een gutturaal,ח = chet heeft normalerwijze een patach ַ (Joüon 88Cc). Het is moeilijk om zeggen waarom de 2 woorden לֶחֶמ = lèchèm (brood) en רֶחֶמ = rèchèm (schoot, moederschoot) een segol ֶ hebben (Joüon 96Ai). Taalgebruik in Tenakh. lèchèm (brood). Getalwaarde. lamed = 12 of 30,chet = 8,mem = 13 of 40. Totaal. 33 (3 X 11) of 78 ( 2 X 39 OF 6 X 13). Structuur. 3 - 8 - 4. De som van de elementen is telkens 6. Tenakh (227). Pentateuch (51). Eerdere Profeten (81). Latere Profeten (21). 12 Kleine Profeten (5). Geschriften (69). In Tenakh komt een vorm van לֶחֶמ = lèchèm in 277 verzen voor.
- Lat. panis. Fr. pain. N. brood. D. Brot. E. bread. Aramees. לַחְמָא = lachëmâ´(brood) ; לְחֵים = lëche(j)m ; לְחֵם = lëchem. Arabisch. خُبز = chubz (brood). Taalgebruik in de Qoran. chubz (brood). In het Arabisch heeft lachm een andere betekenis. Zie لَحْم = lachm (vlees). Taalgebruik in de Qoran. lachm (vlees).

9. - 11. λαβων (τον) αρτον = labôn (ton) arton (- het - brood genomen). Lc (2). (1) Lc 22,19. (2) Lc 24,30 (met lidwoord). Hnd (1) Hnd 27,35.
- De kribbe is een voederbak (Lc 2,7). De kribbe verwijst naar het graf als gedenkteken (Lc 23,53). Maar in dat gedenktekengraf is Jezus niet ; "Hij is niet hier" (Lc 24,6). De leerlingen van Emmaüs herkenden hem bij het breken van het brood (Lc 24,30). Dat brengt ons bij het verhaal van het laatste avondmaal (Lc 22,19),waar Jezus het brood breekt. De voederbak waarin Jezus ligt verwijst naar het brood dat hij breekt. Hij is brood,voedsel en herkenbaar in het breken van het brood. Zo is de kribbe meer dan alleen maar een toevallige plaats waarin Jezus werd gelegd.

Lc 24,30.12. act. ind. aor. 3de pers. enk. ευλογησεν = eulogèsen (hij zegende) van het werkw. ευλογεω = eulogeô (goed spreken, loven, prijzen, zegenen). Taalgebruik in het NT. eulogeô (goed spreken, loven, prijzen). Taalgebruik in de Septuaginta. eulogeô (goed spreken, loven, prijzen). Taalgebruik inLc: eulogeô (goed spreken, loven, prijzen). Taalgebruik in Hnd. eulogeô (goed spreken, loven, prijzen). Bijbel (69). OT (60). Pentateuch (23). (1) Gn 5,2. (2) Gn 24,1. (3) Gn 24,35. (4) Gn 25,11. (5) Gn 26,12. (6) Gn 27,41. (7) Gn 28,1. (8) Gn 28,6. (9) Gn 30,27. (10) Gn 32,1. (11) Gn 47,7. (12) Gn 48,3. (13) Gn 48,20. (14) Gn 49,25. (15) Gn 49,28. (16) Ex 20,11. (17) Ex 39,23. (18) Lv 9,22. (19) Dt 2,7. (20) Dt 12,7. (21) Dt 15,6. (22) Dt 15,14. (23) Dt 33,1. NT (9). (1) Mt 14,19. (2) Mc 6,41. Lc (5). (1) Lc 2,28. (2) Lc 2,34. (3) Lc 9,16. (4) Lc 24,30. (5) Lc 24,50. Verder. (8) Heb 11,20. (9) Heb 11,21. Een vorm van ευλογεω = eulogeô in de LXX (516),in het NT (42),Mt (5). (1) Mt 14,19. (2) Mt 21,9. (3) Mt 23,39. (4) Mt 25,34. (5) Mt 26,26,Mc (5). (1) Mc 6,41. (2) Mc 8,7. (3) Mc 11,9. (4) Mc 11,10. (5) Mc 14,22,Lc (13). (1) Lc 1,28. (2) Lc 1,42. (3) Lc 1,64. (4) Lc 2,28. (5) Lc 2,34. (6) Lc 6,28. (7) Lc 9,16. (8) Lc 13,35. (9) Lc 19,38. (10) Lc 24,30. (11) Lc 24,50. (12) Lc 24,51. (13) Lc 24,53. InLc: 7 vormen in 7 / 24 hoofdstukken en in 13 verzen. Joh (1). Joh 12,13. Hnd (2). (1) Hnd 3,25. (2) Hnd 3,26. In Hnd. 2 vormen van ευλογεω = eulogeô (goed spreken, loven, prijzen) in 2 verzen in 1 / 28 hoofdstukken.
- InLc: 5 verzen in de kindsheidsverhalen,4 verzen in de verschijningsverhalen,in de verhalen van de vlakterede en de broodvermenigvuldiging,in een citaat (Ps 118,26) in Lc 13,35 dat ook bij de intrede van Jezus in Jeruzalem wordt aangehaald.

    bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
  act. ind. aor. 3de pers. enk. eulogèsen   69  60           

- Hebreeuws. waw consec. + act. piel imperf. 3de pers. mann. enk. וַיְבָרֶך = wajëbhârèkh (en hij zegende) van het werkw. בָרַך = bârakh (zegenen, loven, prijzen). Taalgebruik in Tenakh. bârakh (zegenen, loven, prijzen). Getalwaarde. beth = 2,resj = 20 of 200,kaf = 11 of 20. Totaal. 33 (3 X 11) of 222 (6 X 37 OF 2 X 111). 111 = 3 X 37 OF (5 X 17) + 26. Structuur. 2 - 2 - 2. De som van de elementen is telkens 6. Tenakh (33). Pentateuch (20). (1) Gn 1,22. (2) Gn 1,28. (3) Gn 2,3. (4) Gn 5,2. (5) Gn 9,1. (6) Gn 24,11. (7) Gn 25,11. (8) Gn 28,1. (9) Gn 30,30. (10) Gn 32,1. (11) Gn 32,30. (12) Gn 35,9. (13) Gn 39,5. (14) Gn 47,7. (15) Gn 47,10. (16) Gn 48,3. (17) Gn 48,15. (18) Gn 49,28. (19) Ex 39,43. (20) Dt 1,1.
- Lat. benedicere (benedijen). Fr. bénir. Ned. zegenen < signare (tekenen),het signum (teken) van het kruis slaan. E. to bless.

Lc 24,30.13.. και (= kai: en; nevensch vw; gevormd uit: vertikale streep I + <: : stop en ga voort???). Taalgebruik. kai (en) in NT. Taalgebruik inLc: kai (en). Lc (822 / 1151). Lc 24 (+ 45 / 53. - 8 / 53. NIET IN: (1) Lc 24,1. (2) Lc 24,2. (3) Lc 24,3. (4) Lc 24,6. (5) Lc 24,16. (6) Lc 24,42. (7) Lc 24,45. (8) Lc 24,48.

16. αὐτοῖς (= αὐτοῖς: aan hen; pers vnw 3de pers dat mann mv van het pers vnw αυτος - αυτη - αυτο: autos - autè - auto: hij - zij - het). Taalgebruik in het NT: voornaamwoord autos. Taalgebruik in Lc: voornaamwoord autos. Lc (89). Lc 24 (12). (1) Lc 24,15. (2) Lc 24,19. (3) Lc 24,27. (4) Lc 24,29. (5) Lc 24,30. (6) Lc 24,33. (7) Lc 24,35. (8) Lc 24,36. (9) Lc 24,38. (10) Lc 24,40. (11) Lc 24,41. (12) Lc 24,46.

Lc 24,31 - Lc 24,31. 354. Verschijning aan twee leerlingen op weg naar Emmaüs. Lc 24,13-35 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 24,13 - Lc 24,14 - Lc 24,15 - Lc 24,16 - Lc 24,17 - Lc 24,18 - Lc 24,19 - Lc 24,20 - Lc 24,21 - Lc 24,22 - Lc 24,23 - Lc 24,24 - Lc 24,25 - Lc 24,26 - Lc 24,27 - Lc 24,28 - Lc 24,29 - Lc 24,30 - Lc 24,31 - Lc 24,32 - Lc 24,33 - Lc 24,34 - Lc 24,35 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis 3de (derde) paaszondag A  Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
24:31 autôn de diènoichthèsan oi ofthalmoi kai epegnôsan auton kai autos afantos egeneto ap autôn  31 et aperti sunt oculi eorum et cognoverunt eum et ipse evanuit ex oculis eorum  31 Nu werden hun ogen geopend en ze herkenden hem; maar hij werd onzichtbaar voor hen.  Nu gingen hun ogen open en zij herkenden Hem, maar Hij verdween uit hun gezicht.  [31] Nu gingen hun de ogen open en ze herkenden Hem, maar meteen was Hij uit hun gezicht verdwenen.  [31] Nu werden hun ogen geopend en herkenden ze hem. Maar hij werd onttrokken aan hun blik.   31 Dan gaan hun ogen open en herkennen ze hem; en meteen wordt hij onzichtbaar voor hen  31. Leurs yeux s'ouvrirent et ils le reconnurent... mais il avait disparu de devant eux.  

Statenvertaling. 31 En hun ogen werden geopend, en zij kenden Hem; en Hij kwam weg uit hun gezicht.
King James Bible. [31] And their eyes were opened, and they knew him; and he vanished out of their sight.
Luther-Bibel. 31 Da wurden ihre Augen geöffnet und sie erkannten ihn. Und er verschwand vor ihnen.

31 αὐτῶν δὲ διηνοίχθησαν οἱ ὀφθαλμοὶ καὶ ἐπέγνωσαν αὐτόν: καὶ αὐτὸς ἄφαντος ἐγένετο ἀπ' αὐτῶν.

Tekstuitleg van Lc 24,31. Het vers Lc 24,31 telt 14 (2 X 7) woorden en 75 (3 X 5²) letters. De getalswaarde van Lc 24,31 is 9630 (2 X 3² X 5 X 107).

Lc 24,31.1. αὐτῶν (= autôn: van hen; pers vnw 3de pers gen mann mv van het pers vnw αυτος = αυτος: hij). Taalgebruik in het NT: voornaamwoord autos. Taalgebruik in Lc.. voornaamwoord autos. Lc (94). Lc 24 (11). (1) Lc 24,5. (2) Lc 24,11. (3) Lc 24,13. (4) Lc 24,16. (5) Lc 24,30. (6) Lc 24,31. (7) Lc 24,36. (8) Lc 24,41. (9) Lc 24,43. (10) Lc 24,45. (11) Lc 24,51.

Lc 24,31.2. δὲ (= de: tegenover, echter; nevenschikkend vw; afkorting δ' = d'. Taalgebruik in het NT: de (echter). Taalgebruik in Lc: de (echter). Partikel. Het staat steeds als tweede woord in de zin. Het kan een lichte tegenstelling aanduiden. Om een verandering van personage of situatie in de zin aan te duiden.
In twintig verzen in Lc 24. In zes verzen in Lc 23,56b-24,12. Lc 24,13-53 (14). (1) Lc 24,16. (2) Lc 24,17. (3) Lc 24,18. (4) Lc 24,19. (5) Lc 24,21. (6) Lc 24,24. (7) Lc 24,31. (8) Lc 24,36. (9) Lc 24,37. (10) Lc 24,41. (11) Lc 24,42. (12) Lc 24,44. (13) Lc 24,49. (14) Lc 24,50.

3. pass. ind. aor. 3de pers. mv. = diènoichthèsan (zij werden geopend) van het werkw. διανοιγνυμι / διανοιγω = dianoignumi / dianoigô (doen wijken, openen). Taalgebruik in het NT. dianoignumi / dianoigô (doen wijken, openen). Taalgebruik inLc: dianoignumi / dianoigô (doen wijken, openen). Taalgebruik in Hnd. dianoignumi / dianoigô (doen wijken, openen). Bijbel (3). (1) Gn 3,7. (2) Nah 2,7. (3) Lc 24,31. Een vorm van διανοιγνυμι / διανοιγω = dianoignumi / dianoigô in de LXX (36),in het NT (8),in Lc (4). (1) Lc 2,23. (2) Lc 24,31. (3) Lc 24,32. (4) Lc 24,45. InLc: 3 vormen van dianoignumi / dianoigô (doen wijken, openen) in 4 verzen in 2 hoofdstukken. In Hnd. 3 vormen van dianoignumi / dianoigô (doen wijken, openen) in 3 verzen in 3 hoofdstukken.

      1.  2. 
  dianoignumi / dianoigô  Lc   Lc 2 Lc 24
1.  act. ind. imperf. aor. 3de pers. enk. diènoigen     (1) Lc 24,32
2.  act. ind. aor. 3de pers. enk. diènoixen     (1) Lc 24,45.  
3.  act. part. praes. nom. + acc. onz. enk. dianoigon   (1) Lc 2,23  
4.  pass. ind. aor. 3de pers. mv. diènoichthèsan     (1) Lc 24,31
  Totaal

- וַתִּפָּקַחְנָה = waththippâqachënâh (en zij werden geopend) < wë consecutivum + pass. nifal imperf. 3de pers. vr. mv. van het werkw. פָקַח = pâqach (openen, opmerkzaam zijn). Taalgebruik in Tenakh. pâqach (openen, opmerkzaam zijn). Getalwaarde. pe = 17 of 80,qoph = 19 of 100,chet = 8 ; totaal. 44 (4 X 11) OF 188 (4 X 47). Structuur. 8 - 1 - 8. De som van de elementen is telkens 8. Tenakh (1). Gn 3,7. Een vorm van פָקַח = pâqach (openen, opmerkzaam zijn) in Tenakh (34X).
- Lat. aperire. Fr. ouvrir. Ned. openen. D. offnen. E. to open.

4. οἱ (= hoi: de; bep lidw nom mann mv van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = hè, το = to: de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Taalgebruik in Lc: bepaald lidwoord. Lc (165). Lc 24 (9). (1) Lc 24,16. (2) Lc 24,17. (3) Lc 24,19. (4) Lc 24,20. (5) Lc 24,23. (6) Lc 24,25. (7) Lc 24,31. (8) Lc 24,42. (9) Lc 24,44. Hnd (147).

5. οφθαλμοι (= ophthalmoi: ogen; zn nom mann mv van het zn οφθαλμος = ofthalmos: oog). Taalgebruik in het NT. ofthalmos (oog).Taalgebruik inLc: ofthalmos (oog). Lc (5). (1) Lc 2,30. (2) Lc 4,20. (3) Lc 10,23. (4) Lc 24,16. (5) Lc 24,31. Hnd (-). Een vorm van οφθαλμος = ofthalmos in de LXX (678),in het NT (100), in Lc (12). (1) Lc 2,30. (2) Lc 4,20. (3) Lc 6,20. (4) Lc 6,41. (5) Lc 6,42. (6) Lc 10,23. (7) Lc 11,34. (8) Lc 16,23. (9) Lc 18,13. (10) Lc 19,42.(11) Lc 24,16. (12) Lc 24,31. InLc: 6 vormen van ofthalmos (oog) in 12 verzen in 9 hoofdstukken.
- Hebreeuws. עַיִן (= `ajin: oog, bron). Stat. constr. עיֵן = ´e(j)n. Taalgebruik in Tenakh. `ajin (oog, bron). De getalswaarde van ajin is. ajin = 16 of 70, jod = 10, nun = 14 of 50. Totaal. 40 (2³ X 5) of 130 (2 X 5 X 13 OF 5 X 26). Structuur. 7 - 1 - 5. Som van de elementen. 4.
- Ned: oog (misschien uit Lat ok, de k wordt g). Arabisch: `ain (oog). Taalgebruik in de Qoran: `ain (oog) `ain (oog). D: Aug E: eye (het klinkt als het Hebreeuwse ´ajin). Fr oeil (yeux) Grieks: οφθαλμος (= ofthalmos: oog) Taalgebruik in het NT: ofthalmos ( oog) Hebreeuws: עַיִן = `ajin (oog, bron) Stat constr עֵין = ´e(j)n Taalgebruik in Tenakh: `ajin (oog, bron) Lat: oculus Heeft het met het hiëroglyfische ànkh ('leven') te maken?

Met de woorden 'de ogen werden geopend' in Gn 3,7 en Lc 24,31 komen we voor 2 verschillende verhalen te staan. In het paradijsverhaal verleidt de satan Eva om van de vruchten van de boom van goed en kwaad te eten. Nadat ze gegeten hadden,gingen hun ogen open en zij wisten. Wat wisten zij ? Dat zij naakt waren. Zij wisten dat zij door hun sexualiteit het leven zouden doorgeven,maar dat zij zelf zouden sterven ; goed en kwaad. In het Emmaüsverhaal zitten de leerlingen van Jezus opgesloten in de gedachten dat Jezus dood is. Pas bij het breken van het brood gingen hun ogen open dat Jezus leeft. Ook hier gaat het om leven en dood. We staan voor het brood van eeuwig leven.

Lc 24,31.6.. και (= kai: en; nevensch vw; gevormd uit: vertikale streep I + <: : stop en ga voort???). Taalgebruik. kai (en) in NT. Taalgebruik inLc: kai (en). Lc (822 / 1151). Lc 24 (+ 45 / 53. - 8 / 53. NIET IN: (1) Lc 24,1. (2) Lc 24,2. (3) Lc 24,3. (4) Lc 24,6. (5) Lc 24,16. (6) Lc 24,42. (7) Lc 24,45. (8) Lc 24,48.

Lc 24,31.8. pers. voornaamw. 3de pers. enk. acc. mann. enk. auton (hem) van het pers. voornaamw. autos (hij - hem). Taalgebruik in het NT: voornaamwoord autos. Taalgebruik in Lc.. voornaamwoord autos. Lc (184). Lc 24 (10). (1) Lc 24,16. (2) Lc 24,18. (3) Lc 24,20. (4) Lc 24,23. (5) Lc 24,24. (6) Lc 24,29. (7) Lc 24,30. (8) Lc 24,31. (9) Lc 24,51. (10) Lc 24,52.

Lc 24,31.9.. και (= kai: en; nevensch vw; gevormd uit: vertikale streep I + <: : stop en ga voort???). Taalgebruik. kai (en) in NT. Taalgebruik inLc: kai (en). Lc (822 / 1151). Lc 24 (+ 45 / 53. - 8 / 53. NIET IN: (1) Lc 24,1. (2) Lc 24,2. (3) Lc 24,3. (4) Lc 24,6. (5) Lc 24,16. (6) Lc 24,42. (7) Lc 24,45. (8) Lc 24,48.

Lc 24,31.10. αυτος (= autos: hij; pers vnw 3de pers nom mann enk). Taalgebruik in het NT: voornaamwoord autos. Taalgebruik in Lc:. voornaamwoord autos. Lc (45). Lc 24 (7). (1) Lc 24,15. (2) Lc 24,21. (3) Lc 24,25. (4) Lc 24,28. (5) Lc 24,31. (6) Lc 24,36. (7) Lc 24,39.

Lc 24,31.13. ἀπὸ (= apo: weg van, vanaf; vz van plaats, nl verwijdering; afkorτing απ' = ap': vóór een niet-aangeblazen klinker en αφ' = af': vóór een aangeblazen klinker; vz van plaats, nl verwijdering; afkorτing απ' = ap': vóór een niet-aangeblazen klinker en αφ' = af':vóór een aangeblazen klinker).. Taalgebruik in het NT: apo (af,van-weg). Taalgebruik inLc: apo (af,van-weg). Lc (73 + 32 + 9 = 114).Lc 24 (6 + 2 + 1 = 9). apo. Lc (73). Lc 24 (6). (1) Lc 24,2. (2) Lc 24,9. (3) Lc 24,13. (4) Lc 24,27. (5) Lc 24,41. (6) Lc 24,47. ap'. Lc (32). Lc 24 (2). (1) Lc 24,31. (2) Lc 24,51. af'. Lc (9). Lc 24 (1) Lc 24,21.

Lc 24,32 - Lc 24,32. 354. Verschijning aan twee leerlingen op weg naar Emmaüs. Lc 24,13-35 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 24,13 - Lc 24,14 - Lc 24,15 - Lc 24,16 - Lc 24,17 - Lc 24,18 - Lc 24,19 - Lc 24,20 - Lc 24,21 - Lc 24,22 - Lc 24,23 - Lc 24,24 - Lc 24,25 - Lc 24,26 - Lc 24,27 - Lc 24,28 - Lc 24,29 - Lc 24,30 - Lc 24,31 - Lc 24,32 - Lc 24,33 - Lc 24,34 - Lc 24,35 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis 3de (derde) paaszondag A  Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
24:32 kai eipan pros allèlous ouchi è kardia èmôn kaiomenè èn | | [en èmin] | ôs elalei èmin* en tè odô ôs diènoigen èmin tas grafas  32 et dixerunt ad invicem nonne cor nostrum ardens erat in nobis dum loqueretur in via et aperiret nobis scripturas   32 En ze zeiden tegen elkaar: Was ons hart niet (in ons) brandend toen hij onderweg tot ons sprak, toen hij ons de Schriften opende?   Toen zeiden ze tot elkaar: "Brandde ons hart niet in ons, zoals Hij onderweg met ons sprak en ons de Schriften ontsloot?"  [32] Ze zeiden tegen elkaar: ‘Was het niet hartverwarmend zoals Hij onderweg met ons sprak en de Schriften voor ons opende?’  [32] Daarop zeiden ze tegen elkaar: ‘Brandde ons hart niet toen hij onderweg met ons sprak en de Schriften voor ons ontsloot?’  . 32 Zij zeggen tot elkaar: was ons hart niet brandend in ons, toen hij onderweg met ons sprak, toen hij voor ons de Schriften opende?   32. Et ils se dirent l'un à l'autre. « Notre cœur n'était-il pas tout brûlant au-dedans de nous, quand il nous parlait en chemin, quand il nous expliquait les Écritures ? » 

Statenvertaling. 32 En zij zeiden tot elkander: Was ons hart niet brandende in ons, als Hij tot ons sprak op den weg, en als Hij ons de Schriften opende?
King James Bible. [32] And they said one to another, Did not our heart burn within us, while he talked with us by the way, and while he opened to us the scriptures?
Luther-Bibel. 32 Und sie sprachen untereinander: Brannte nicht unser Herz in uns, als er mit uns redete auf dem Wege und uns die Schrift öffnete?

32 καὶ εἶπαν πρὸς ἀλλήλους, Οὐχὶ ἡ καρδία ἡμῶν καιομένη ἦν [ἐν ἡμῖν] ὡς ἐλάλει ἡμῖν ἐν τῇ ὁδῷ, ὡς διήνοιγεν ἡμῖν τὰς γραφάς;

Tekstuitleg van Lc 24,32. Het vers Lc 24,32 telt 24 (2³ X 3) woorden en 99 (3² X 11) letters. De getalwaarde van Lc 24,32 is 9113 (13 X 701).

Lc 24,32.1. και (= kai: en; nevensch vw; gevormd uit: vertikale streep I + <: : stop en ga voort???). Taalgebruik. kai (en) in NT. Taalgebruik inLc: kai (en). Lc (822 / 1151). Lc 24 (+ 45 / 53. - 8 / 53. NIET IN: (1) Lc 24,1. (2) Lc 24,2. (3) Lc 24,3. (4) Lc 24,6. (5) Lc 24,16. (6) Lc 24,42. (7) Lc 24,45. (8) Lc 24,48.

Lc 24,32.3. προς (= pros: naar, bij; vz van plaats, nl richting). Taalgebruik in het NT: pros (naar, bij). Taalgebruik in Lc: pros (naar, bij). Lc (158). Lc 24 (11). (1) Lc 24,5. (2) Lc 24,10. (3) Lc 24,12. (4) Lc 24,14. (5) Lc 24,17. (6) Lc 24,18. (7) Lc 24,25. (8) Lc 24,29. (9) Lc 24,32. (10) Lc 24,44. (11) Lc 24,50.

Lc 24,32.4. αλληλους (= allèlous: anderen; onbep vnw acc mann mv van het onbep vnw αλληλοι = allèloi: elkander, elkaar). Taalgebruik in het NT: allèloi (elkander, elkaar). Taalgebruik in Lc: allèloi (elkander, elkaar). Taalgebruik in Hnd. allèloi (elkander, elkaar). Lc (9). (1) Lc 2,15. (2) Lc 4,36. (3) Lc 6,11. (4) Lc 8,25. (5) Lc 12,1. (6) Lc 20,14. (7) Lc 24,14. (8) Lc 24,17. (9) Lc 24,32. Een vorm van allèloi (elkander, elkaar) in Lc in 11 verzen. (1) Lc 2,15. (2) Lc 4,36. (3) Lc 6,11. (4) Lc 7,32. (5) Lc 8,25. (6) Lc 12,1. (7) Lc 20,14. (8) Lc 23,12. (9) Lc 24,14. (10) Lc 24,17. (11) Lc 24,32. InLc: 3 vormen van allèloi (elkander, elkaar) in 11 verzen in 9 hoofdstukken. In Hnd. 3 vormen van allèloi (elkander, elkaar) in 8 verzen in 7 hoofdstukken.

Lc 24,32.3. - 4. πρὸς ἀλλήλους (= pros allèlous: tot elkander). Lc (7). (1) Lc 2,15. (2) Lc 4,36. (3) Lc 6,11. (4) Lc 8,25. (5) Lc 24,14. (6) Lc 24,17. (7) Lc 24,32.

Lc 24,32.11. en (in, met). Taalgebruik in het NT: en (in). Taalgebruik inLc: en (in). Hebr. bë. Fr. en / dans. Ned. in.
Lc (288). Lc 24 (16). (1) Lc 24,4. (2) Lc 24,6. (3) Lc 24,13. (4) Lc 24,15. (5) Lc 24,18. (6) Lc 24,19. (7) Lc 24,27. (8) Lc 24,30. (9) Lc 24,32. (10) Lc 24,35. (11) Lc 24,36. (12) Lc 24,38. (13) Lc 24,44. (14) Lc 24,49. (15) Lc 24,51. (16) Lc 24,53.

Lc 24,32.13. hôs (zoals, zodra). Taalgebruik in het NT: hôs (zoals). Taalgebruik inLc: hôs (zoals). Lc (49). Lc 24 (3). (1) Lc 24,6. (2) Lc 24,32. (3) Lc 24,35.

Lc 24,32.14. act. ind. imperf. 3de pers. enk. elalei (hij sprak) van het werkw. laleô (lallen, spreken, praten). Taalgebruik in het NT: laleô (lallen, spreken, praten). Taalgebruik inLc: laleô (lallen, spreken, praten). Taalgebruik in Hnd. laleô (lallen, spreken, praten). Lc (4). (1) Lc 1,64. (2) Lc 2,38. (3) Lc 9,11. (4) Lc 24,32. Een vorm van laleô (lallen, spreken, praten) in Lc in 31 verzen. In 5 verzen in Lc 24. (1) Lc 24,6. (2) Lc 24,25. (3) Lc 24,32. (4) Lc 24,36. (5) Lc 24,44. InLc: 17 vormen in 12 / 24 hoofdstukken en in 31 verzen. In Hnd. 23 vormen van laleô (lallen, spreken, praten) in 23 / 28 hoofdstukken en in 60 verzen.

Lc 24,32.16. εν (= en: in, tijdens, met; vz van plaats, tijd, middel).Taalgebruik in het NT: en (in). en (in, met), inLc: en (in).
Lc (288). Lc 24 (16). (1) Lc 24,4. (2) Lc 24,6. (3) Lc 24,13. (4) Lc 24,15. (5) Lc 24,18. (6) Lc 24,19. (7) Lc 24,27. (8) Lc 24,30. (9) Lc 24,32. (10) Lc 24,35. (11) Lc 24,36. (12) Lc 24,38. (13) Lc 24,44. (14) Lc 24,49. (15) Lc 24,51. (16) Lc 24,53.

Lc 24,32.17. τῇ (= tè; bep lidw dat vr enk van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = hè, το = to: (de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Taalgebruik inLc: bepaald lidwoord.
Lc (119). In elf verzen in Lc 24. (1) Lc 24,1. (2) Lc 24,6. (3) Lc 24,7. (4) Lc 24,13. (5) Lc 24,25. (6) Lc 24,32. (7) Lc 24,33. (8) Lc 24,35. (9) Lc 24,38. (10) Lc 24,46. (11) Lc 24,49. In zes verzen bij een tijdsbepaling, in vier verzen bij een plaatsbepaling.

20. act. ind. imperf. aor. 3de pers. enk. διηνοιγεν = diènoigen (hij opende) van het werkw. διανοιγνυμι / διανοιγω = dianoignumi / dianoigô (doen wijken, openen). Taalgebruik in het NT. dianoignumi / dianoigô (doen wijken, openen). Taalgebruik inLc: dianoignumi / dianoigô (doen wijken, openen). Taalgebruik in Hnd. dianoignumi / dianoigô (doen wijken, openen). Bijbel (1) Lc 24,32. Een vorm van διανοιγνυμι / διανοιγω = dianoignumi / dianoigô in de LXX (36),in het NT (8),in Lc (4). (1) Lc 2,23. (2) Lc 24,31. (3) Lc 24,32. (4) Lc 24,45. InLc: 3 vormen van dianoignumi / dianoigô (doen wijken, openen) in 4 verzen in 2 hoofdstukken. In Hnd. 3 vormen van dianoignumi / dianoigô (doen wijken, openen) in 3 verzen in 3 hoofdstukken.

      1.  2. 
  dianoignumi / dianoigô  Lc   Lc 2 Lc 24
1.  act. ind. imperf. aor. 3de pers. enk. diènoigen     (1) Lc 24,32
2.  act. ind. aor. 3de pers. enk. diènoixen     (1) Lc 24,45.  
3.  act. part. praes. nom. + acc. onz. enk. dianoigon   (1) Lc 2,23  
4.  pass. ind. aor. 3de pers. mv. diènoichthèsan     (1) Lc 24,31
  Totaal

- פָקַד = pâqach (openen, opmerkzaam zijn). Taalgebruik in Tenakh. pâqach (openen, opmerkzaam zijn). Getalwaarde. pe = 17 of 80,qoph = 19 of 100,chet = 8 ; totaal. 44 (4 X 11) OF 188 (4 X 47). Structuur. 8 - 1 - 8. De som van de elementen is telkens 8. Tenakh (1). Gn 3,7. Een vorm van פָקַד = pâqach (openen, opmerkzaam zijn) in Tenakh (34X).
- Lat. aperire. Fr. ouvrir. Ned. openen. D. offnen. E. to open.

dianoignumi / dianoigô (doen wijken, openen). Taalgebruik in het NT: dianoignumi / dianoigô (doen wijken, openen). Taalgebruik inLc: dianoignumi / dianoigô (doen wijken, openen). Taalgebruik in Hnd. dianoignumi / dianoigô (doen wijken, openen). Hebr. pâthach (openen). Taalgebruik in Tenach. pâthach (openen). Lat. aperire. Fr. ouvrir. Ned. openen. D. offnen. E. to open. Lc (1) Lc 24,32. Een vorm van dianoignumi / dianoigô (doen wijken, openen) in Lc in 4 verzen. (1) Lc 2,23. (2) Lc 24,31. (3) Lc 24,32. (4) Lc 24,45. InLc: 3 vormen van dianoignumi / dianoigô (doen wijken, openen) in 4 verzen in 2 hoofdstukken. In Hnd. 3 vormen van dianoignumi / dianoigô (doen wijken, openen) in 3 verzen in 3 hoofdstukken.

22. bep. lidw. acc. vr. mv. tas (de) van het bepaald lidwoord ho,hè,to (de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Taalgebruik inLc: bepaald lidwoord. Taalgebruik in Hnd. bepaald lidwoord. Gr. to..,tè... N.. de. E.. the. D. der,die,das enz. Fr. le,la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum,il-lam). Lc (42). Lc 24 (5). (1) Lc 24,32. (2) Lc 24,39. (3) Lc 24,40. (4) Lc 24,45. (5) Lc 24,50.

23. acc. vr. mv. grafas van het zelfst. naamw. grafè (schrift). Taalgebruik in het NT: grafè (schrift). Taalgebruik inLc: grafè (schrift). Taalgebruik in Hnd. grafè (schrift). Zie verder. grafô (schrijven). Taalgebruik in het NT: grafô (schrijven). Taalgebruik inLc: grafô (schrijven). Taalgebruik in Hnd. grafô (schrijven). Hebr. kâthabh (schrijven). Hebr. sjâphar (schrijven). Taalgebruik in Tenach. sjâphar (schrijven). cijfer. sofer (schrijver). sephèr (geschrift, boek). Om een tekst te lezen spreekt men soms over een tekst ontcijferen. Lat. scribere. Fr. écrire. Lc 24 (1) Lc 24,45. Een vorm van grafè (schrift) in Lc in 4 verzen. (1) Lc 4,21. (2) Lc 24,27. (3) Lc 24,32. (4) Lc 24,45. InLc: 3 vormen van grafè (schrift) in 4 verzen in 2 hoofdstukken. In Hnd. 5 vormen van grafè (schrift) in 7 verzen in 4 hoofdstukken.

20. 22 - 23. Een vorm van het werkw. dianoignumi / dianoigô (doen wijken, openen) + tas grafas (de schriften openen). Lc (2). (1) Lc 24,32. (2) Lc 24,45.

Lc 24,33 - Lc 24,33. 354. Verschijning aan twee leerlingen op weg naar Emmaüs. Lc 24,13-35 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 24,13 - Lc 24,14 - Lc 24,15 - Lc 24,16 - Lc 24,17 - Lc 24,18 - Lc 24,19 - Lc 24,20 - Lc 24,21 - Lc 24,22 - Lc 24,23 - Lc 24,24 - Lc 24,25 - Lc 24,26 - Lc 24,27 - Lc 24,28 - Lc 24,29 - Lc 24,30 - Lc 24,31 - Lc 24,32 - Lc 24,33 - Lc 24,34 - Lc 24,35 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis 3de (derde) paaszondag A  Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
24:33 kai anastantes autè tè ôra upestrepsan eis ierousalèm kai euron èthroismenous tous endeka kai tous sun autois  33 et surgentes eadem hora regressi sunt in Hierusalem et invenerunt congregatos undecim et eos qui cum ipsis erant  33 En het zelfde uur nog stonden ze op (en) keerden naar Jeruzalem terug;  en ze vonden de elf vergaderd en diegenen dit met hen waren, Ze stonden onmiddellijk op en keerden naar Jeruzalem terug. Daar vonden ze de elf met de mensen van hun groep bijeen.  [33] Meteen stonden ze van tafel op en gingen terug naar Jeruzalem; daar vonden ze de elf en hun metgezellen bijeen.  [33] Ze stonden op en gingen meteen terug naar Jeruzalem, waar ze de elf en de anderen aantroffen,   33 In datzelfde uur staan ze op en keren terug naar Jeruzalem, waar ze de elf en hun metgezellen verzameld vinden;  33. A cette heure même, ils partirent et s'en retournèrent à Jérusalem. Ils trouvèrent réunis les Onze et leurs compagnons,  

Statenvertaling. 33 En zij, opstaande ter zelfder ure, keerden weder naar Jeruzalem, en vonden de elven samenvergaderd, en die met hen waren;
King James Bible. [33] And they rose up the same hour, and returned to Jerusalem, and found the eleven gathered together, and them that were with them,
Luther-Bibel. 33 Und sie standen auf zu derselben Stunde, kehrten zurück nach Jerusalem und fanden die Elf versammelt und die bei ihnen waren;

33 καὶ ἀναστάντες αὐτῇ τῇ ὥρᾳ ὑπέστρεψαν εἰς Ἰερουσαλήμ, καὶ εὗρον ἠθροισμένους τοὺς ἕνδεκα καὶ τοὺς σὺν αὐτοῖς,

Tekstuitleg van Lc 24,33. Het vers Lc 24,33 telt 17 woorden en 97 letters. De getalwaarde van Lc 24,33 is 12162 (2 X 3 X 2027).

Lc 24,33.1. και (= kai: en; nevensch vw; gevormd uit: vertikale streep I + <: : stop en ga voort???). Taalgebruik. kai (en) in NT. Taalgebruik inLc: kai (en). Lc (822 / 1151). Lc 24 (+ 45 / 53. - 8 / 53. NIET IN: (1) Lc 24,1. (2) Lc 24,2. (3) Lc 24,3. (4) Lc 24,6. (5) Lc 24,16. (6) Lc 24,42. (7) Lc 24,45. (8) Lc 24,48.

Lc 24,33.2. part. aor. nom. mann. mv. anastantes (opgestaan) van het werkw. anistèmi (opstaan). Taalgebruik in het NT: anistèmi (opstaan). Taalgebruik inLc: anistèmi (opstaan). Taalgebruik in Hnd. anistèmi (opstaan). Hebr. qûm (opstaan). Taalgebruik in Tenach. qûm (opstaan). Lc (3). (1) Lc 4,29. (2) Lc 22,46. (3) Lc 24,33. Een vorm van anistèmi (opstaan) in Lc in 29 verzen,in Lc 24 (4) : (1) Lc 24,7. (2) Lc 24,12. (3) Lc 24,33. (4) Lc 24,46. InLc: 10 vormen van anistèmi (opstaan) in 15 / 24 hoofdstukken en in 29 verzen. In Hnd. X vormen van anistèmi (opstaan) in 17 / 28 hoofdstukken en in 34 verzen.

Lc 24,33.3. αυτῃ (= autè: aan haar; pers vnw enk dat vr enk van het pers vnw 3de pers enk: αυτος - αυτη - αυτο: autos - autè - auto: hij - zij - het). Taalgebruik in het NT: voornaamwoord autos. Taalgebruik in Lc.. voornaamwoord autos. Lc (43). Lc 24 (3). (1) Lc 24,13. (2) Lc 24,18. (3) Lc 24,33.

Lc 24,33.4. τῇ (= tè; bep lidw dat vr enk van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = hè, το = to: (de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Taalgebruik inLc: bepaald lidwoord.
Lc (119). In elf verzen in Lc 24. (1) Lc 24,1. (2) Lc 24,6. (3) Lc 24,7. (4) Lc 24,13. (5) Lc 24,25. (6) Lc 24,32. (7) Lc 24,33. (8) Lc 24,35. (9) Lc 24,38. (10) Lc 24,46. (11) Lc 24,49. In zes verzen bij een tijdsbepaling, in vier verzen bij een plaatsbepaling.

Lc 24,33.5. nom. + dat. vr. enk. hôra(i)  van het zelfst. naamw. hôra (uur). Taalgebruik in het NT: hôra (uur). Taalgebruik inLc: hôra (uur). Taalgebruik in Hnd. hôra (uur). Lc (15). (1) Lc 1,10. (2) Lc 2,38. (3) Lc 7,21. (4) Lc 10,21. (5) Lc 12,12. (6) Lc 12,39. (7) Lc 12,40. (8) Lc 12,46. (9) Lc 13,31. (10) Lc 14,17. (11) Lc 20,19. (12) Lc 22,14. (13) Lc 22,53. (14) Lc 23,44. (15) Lc 24,33. Een vorm van hôra (uur) in 16 verzen. voorgaande + Lc 22,59 en Lc 23,44 (tweede vorm). InLc: 2 vormen in 16 verzen in 11 hoofdstukken. In Hnd. X vormen in 12 verzen in 9 hoofdstukken.

Lc 24,33.3. - 5. hautè(i) tè(i) hôra(i) (op hetzelfde uur). Lc (5). (1) Lc 2,38. (2) Lc 7,21. (3) Lc 10,21. (4) Lc 12,12. (5) Lc 20,19. (6) Lc 24,33. Hnd (2). (1) Hnd 16,18. (2) Hnd 22,13.

Lc 24,33.6. act. ind. aor. 3de pers. mv. hupestrepsan (zij keerden terug) van het werkw. hupostrefô (omdraaien, terugkeren). Taalgebruik in het NT: hupostrefô (omkeren, terugkeren). Taalgebruik inLc: hupostrefô (omkeren, terugkeren). Taalgebruik in Hnd. hupostrefô (omkeren, terugkeren). Taalgebruik in de Septuaginta. hupostrefô (omkeren, terugkeren). hupo-strefô. onderste boven draaien,omdraaien. Lat. (tornare = draaien) revertere. Fr. retourner. E. return. D. zurück kehren. Hebr. sjûbh (terugkeren). Taalgebruik in Tenach. sjûbh (terugkeren). In vijf verzen bij Lucas. (1) Lc 2,20 (de herders). (2) Lc 2,45 (de ouders - eis Hierousalèm). (3) Lc 10,17 (de tweeënzeventig). (4) Lc 24,33 (de Emmaüsgangers - eis Hierousalèm). (5) Lc 24,52 (de leerlingen - eis Hierousalèm). Een vorm van hupostrefô (omkeren, terugkeren) in Lc in 21 verzen. (1) Lc 1,56. (2) Lc 2,20. (3) Lc 2,43. (4) Lc 2,45. (5) Lc 4,1. (6) Lc 4,14. (7) Lc 7,10. (8) Lc 8,37. (9) Lc 8,39. (10) Lc 8,40. (11) Lc 9,10. (12) Lc 10,17. (13) Lc 11,24. (14) Lc 17,15. (15) Lc 17,18. (16) Lc 19,12. (17) Lc 23,48. (18) Lc 23,56. (19) Lc 24,9. (20) Lc 24,33. (21) Lc 24,52. InLc: 9 vormen hupostrefô (omdraaien, terugkeren) in 12 / 24 hoofdstukken en 21 verzen. In Hnd. X vormen van hupostrefô (omdraaien, terugkeren) in 12 verzen in 10 / 28 hoofdstukken.
Aan het èsan poreuomenoi (zij waren op weg naar) van Lc 24,13 correspondeert hupestrepsan (zij keerden terug) van Lc 24,33.

Lc 24,33.7. εἰς (= eis: naar, tot; vz van plaats, tijd). Taalgebruik in het NT: eis (naar). eis (naar). Lc (210). Lc 24 (11). (1) Lc 24,5. (2) Lc 24,7. (3) Lc 24,13. (4) Lc 24,18. (5) Lc 24,20. (6) Lc 24,26. (7) Lc 24,28. (8) Lc 24,33. (9) Lc 24,47. (10) Lc 24,51. (11) Lc 24,52.

Lc 24,33.6. - 7. een vorm van hupostrefô (omkeren, terugkeren) in Lc (8 / 21). In Hnd (10 / 12).

Lc 24,33.8. ιερουσαλην (= hierousalèm: Jeruzalem). Taalgebruik in het NT: hierousalèm (Jeruzalem). Taalgebruik inLc: hierousalèm (Jeruzalem). Lc (26). (1) Lc 2,25. (2) Lc 2,38. (3) Lc 2,41. (4) Lc 2,43. (5) Lc 2,45. (6) Lc 4,9. (7) Lc 5,17. (8) Lc 6,17. (9) Lc 9,31. (10) Lc 9,51. (11) Lc 9,53. (12) Lc 10,30. (13) Lc 13,4. (14) Lc 13,33. (15) Lc 13,34. (16) Lc 17,11. (17) Lc 18,31. (18) Lc 19,11. (19) Lc 21,20. (20) Lc 21,24. (21) Lc 23,28. (22) Lc 24,13. (23) Lc 24,18. (24) Lc 24,33. (25) Lc 24,47. (26) Lc 24,52. Een vorm van hierosoluma (Jeruzalem) in Lc in 4 verzen. (1) Lc 2,22. (2) Lc 13,22. (3) Lc 19,28. (4) Lc 23,7.

Lc 24,33.7. - 8. εἰς ιερουσαλην (= eis hierousalèm: naar Jeruzalem). Lc (9). (1) Lc 2,41. (2) Lc 2,45. (3) Lc 4,9. (4) Lc 9,51. (5) Lc 9,53. (6) Lc 17,11. (7) Lc 18,31. (8) Lc 24,33. eis hierosoluma (naar Jeruzalem). Lc (3). (1) Lc 2,22. (2) Lc 13,22. (3) Lc 19,28.

Lc 24,33.6. - 8. hupestrepsan eis hierousalèm (zij keerden naar Jeruzalem terug, zij draaiden zich om naar Jeruzalem). Lc (3). (5) Lc 2,45. (24) Lc 24,33. (26) Lc 24,52. Hnd (2). (1) Hnd 1,12. (2) Hnd 8,25.

Lc 24,33.9. kai (en). Taalgebruik. kai (en) in NT: Taalgebruik inLc: kai (en). Nevenschikkend voegwoord. Hebr.. waw (verbindingshaak). L.. et. Fr.. et. N.. en. E.. and. D. und. Lc (822 / 1151). Lc 24 (+ 45 / 53. - 8 / 53. (1) Lc 24,1. (2) Lc 24,2. (3) Lc 24,3. (4) Lc 24,6. (5) Lc 24,16. (6) Lc 24,42. (7) Lc 24,45. (8) Lc 24,48.)

Lc 24,33.10. actief ind. aorist eerste persoon enkelvoud of derde persoon meervoud euron (ik vond of zij vonden) van het werkw. heuriskô (vinden). Taalgebruik in het NT: heuriskô (vinden). Taalgebruik inLc: heuriskô (vinden). Hebr. mâtsâ´ (vinden). Taalgebruik in Tenach. mâtsâ´ (vinden). In veertien verzen bijLc: (1) Lc 2,46. (2) Lc 7,9. (3) Lc 7,10. (4) Lc 8,35. (5) Lc 15,6. (6) Lc 15,9. (7) Lc 19,32. (8) Lc 22,13. (9) Lc 23,13. (10) Lc 23,22. (11) Lc 24,2. (12) Lc 24,3. (13) Lc 24,24. (14) Lc 24,33. Een vorm van heuriskô (vinden) in Lc in 45 verzen. Een vorm van heuriskô (vinden) in Lc in 5 verzen. 4 + Lc 24,23. InLc: 17 vormen in 18 / 24 hoofdstukken en 45 verzen. In Hnd. X vormen in 17 hoofdstukken en 33 verzen.

Lc 24,33.14. kai (en). Taalgebruik. kai (en) in NT: Taalgebruik inLc: kai (en). Nevenschikkend voegwoord. Hebr.. waw (verbindingshaak). L.. et. Fr.. et. N.. en. E.. and. D. und. Lc (822 / 1151). Lc 24 (+ 45 / 53. - 8 / 53. (1) Lc 24,1. (2) Lc 24,2. (3) Lc 24,3. (4) Lc 24,6. (5) Lc 24,16. (6) Lc 24,42. (7) Lc 24,45. (8) Lc 24,48.)

16. sun (met). Taalgebruik in het NT: sun (met). Taalgebruik inLc: sun (met). Taalgebruik in Hnd. sun (met). Hebr. bë (in, met). Taalgebruik in Tenach. bë (in, met). Lat. cum. Ned. met. D. mit. E. with. Fr. avec < apud - hoc. Lc (23). (1) Lc 1,56. (2) Lc 2,5. (3) Lc 2,13. (4) Lc 5,9. (5) Lc 5,19. (6) Lc 7,6. (7) Lc 7,12. (8) Lc 8,1. (9) Lc 8,38. (10) Lc 8,51. (11) Lc 9,32. (12) Lc 19,23. (13) Lc 20,1. (14) Lc 22,14. (15) Lc 22,56. (16) Lc 23,11. (17) Lc 23,32. (18) Lc 24,10. (19) Lc 24,21. (20) Lc 24,24. (21) Lc 24,29. (22) Lc 24,33. (23) Lc 24,44. Hnd (49).

17. αὐτοῖς (= αὐτοῖς: aan hen; pers vnw 3de pers dat mann mv van het pers vnw αυτος - αυτη - αυτο: autos - autè - auto: hij - zij - het). Taalgebruik in het NT: voornaamwoord autos. Taalgebruik in Lc: voornaamwoord autos. Lc (89). Lc 24 (12). (1) Lc 24,15. (2) Lc 24,19. (3) Lc 24,27. (4) Lc 24,29. (5) Lc 24,30. (6) Lc 24,33. (7) Lc 24,35. (8) Lc 24,36. (9) Lc 24,38. (10) Lc 24,40. (11) Lc 24,41. (12) Lc 24,46.

Lc 24,34 - Lc 24,34. 354. Verschijning aan twee leerlingen op weg naar Emmaüs. Lc 24,13-35 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 24,13 - Lc 24,14 - Lc 24,15 - Lc 24,16 - Lc 24,17 - Lc 24,18 - Lc 24,19 - Lc 24,20 - Lc 24,21 - Lc 24,22 - Lc 24,23 - Lc 24,24 - Lc 24,25 - Lc 24,26 - Lc 24,27 - Lc 24,28 - Lc 24,29 - Lc 24,30 - Lc 24,31 - Lc 24,32 - Lc 24,33 - Lc 24,34 - Lc 24,35 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis 3de (derde) paaszondag A  Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
24:34 legontas oti ontôs ègerthè o kurios kai ôfthè simôni   34 dicentes quod surrexit Dominus vere et apparuit Simoni   34 zeggend: De Heer is waarlijk opgewekt en is aan Simon verschenen!   Deze verklaarden: "De Heer is waarlijk verrezen, Hij is aan Simon verschenen."  [34] Die zeiden: ‘Waarachtig, de Heer is opgewekt, aan Simon is Hij verschenen.’  [34] die tegen hen zeiden: ‘De Heer is werkelijk uit de dood opgewekt en hij is aan Simon verschenen!’  34 die zeggen: de Heer is werkelijk opgewekt en is door Simon gezien!  34. qui dirent. « C'est bien vrai ! le Seigneur est ressuscité et il est apparu à Simon ! » 

Statenvertaling. 34 Welke zeiden: De Heere is waarlijk opgestaan, en is van Simon gezien.
King James Bible. [34] Saying, The Lord is risen indeed, and hath appeared to Simon.
Luther-Bibel. 34 die sprachen: Der Herr ist wahrhaftig auferstanden und Simon erschienen.

34λέγοντας ὅτι ὄντως ἠγέρθη ὁ κύριος καὶ ὤφθη Σίμωνι.

Tekstuitleg van Lc 24,34. Het vers Lc 24,34 telt 9 (3²) woorden en 42 (2 X 3 X 7) letters. De getalwaarde van Lc 24,34 is 5920 (2² X 2³ X 5 X 37).

2. hoti (dat, omdat). Taalgebruik in NT: hoti (dat, omdat). Taalgebruik inLc: hoti (dat, omdat). Taalgebruik in Hnd. hoti (dat, omdat). Hebr. kî. Taalgebruik in Tenach. kî (want). Lat. quia. Fr. parce que / que. Lc (160). Lc 24 (7). (1) Lc 24,7. (2) Lc 24,21. (3) Lc 24,29. (4) Lc 24,34. (5) Lc 24,39. (6) Lc 24,44. (7) Lc 24,46.

Lc 24,34.7. και (= kai: en; nevensch vw; gevormd uit: vertikale streep I + <: : stop en ga voort???). Taalgebruik. kai (en) in NT. Taalgebruik inLc: kai (en). Lc (822 / 1151). Lc 24 (+ 45 / 53. - 8 / 53. NIET IN: (1) Lc 24,1. (2) Lc 24,2. (3) Lc 24,3. (4) Lc 24,6. (5) Lc 24,16. (6) Lc 24,42. (7) Lc 24,45. (8) Lc 24,48.

Lc 24,34.8. pass. ind. aor. 3de pers. enk. ôfthè (hij liet zich zien,hij verscheen) van het werkw. horaô (zien). Taalgebruik in het NT. horaô (zien). Taalgebruik inLc: horaô (zien). Taalgebruik in de Septuaginta. horaô (zien). Lc (3). (1) Lc 1,11. (2) Lc 22,43. (3) Lc 24,34. Een vorm van horaô (zien) in Lc in 14 verzen.. (1) Lc 1,11. (2) Lc 1,22. (3) Lc 3,6. (4) Lc 9,31. (5) Lc 9,36. (6) Lc 12,15. (7) Lc 13,28. (8) Lc 16,23. (9) Lc 17,22. (10) Lc 21,27. (11) Lc 22,43. (12) Lc 23,49. (13) Lc 24,23. (14) Lc 24,34.

      1.  2.  3.  4.  5.  6.  7.  8.  9.  10.  11.  
  horaô  Lc Lc 1 Lc 3 Lc 9 Lc 12 Lc 13 Lc 16 Lc 17 Lc 21 Lc 22 Lc 23 Lc 24
1.  act. imperat. praes. 2de pers. enk. hora             (1) Lc 16,23.            
2.  act. imperat. praes. 2de pers. mv. horate       (1) Lc 12,15              
3.  act. ind. fut. 3de pers. enk. opsetai    (1) Lc 3,6.                    
4.  act. ind. fut. 3de pers. mv. opsontai                (1) Lc 21,27      
5.  act. ind. fut. 2de pers. mv. opsesthe  1             (1) Lc 17,22.          
6.  act. part. praes. nom. vr. mv. horôsai                    (1) Lc 23,49.    
7.  act. conj. 2de pers. mv. opsèsthe          (1) Lc 13,28.              
8.  pass. ind. aor. 3de pers. enk. ôfthè   (1) Lc 1,11.               (2) Lc 22,43.   (3) Lc 24,34.    
9.  pass. part. aor. nom. mann. mv. ofthentes      (1) Lc 9,31.                  
10.  act. ind. perf. 3de pers. enk. heôraken   (1) Lc 1,22.                      
11.  act. ind. perf. 3de pers. mv. heôrakan       (1) Lc 9,36                 
12.  act. inf. perf. heôrakenai                       (1) Lc 24,23.  
    14 

Lc 24,34.9. dat. mann. enk. simôni van de eigennaam Simôn (Simon). Taalgebruik in het NT: Simôn (Simon). Taalgebruik in Mc. Simôn (Simon). 1. Simon = Petrus. 2. Simon,de Kananeeër of Simon,de zeloot. Mt 10,4 // Mc 3,18 // Lc 6,15. 3. Simon,de melaatse. Mt 26,6 // Mc 14,3.  4. Simon van Cyrene. Mt 27,32 // Mc 15,21 // Lc 23,26.  Lc (3). (1) Lc 5,10. (2) Lc 7,44. (3) Lc 24,34. Een vorm van Simon (Petrus) in 9 verzen inLc: (1) Lc 4,38. (2) Lc 5,3. (3) Lc 5,4. (4) Lc 5,5. (5) Lc 5,8. (6) Lc 5,10. (7) Lc 6,14. (8) Lc 22,31 (2X). (9) Lc 24,34. In  Lc 4,38 (2X) staat simônos (van Simon) de eerste maal zonder lidwoord - hij wordt voor het eerst vermeld) - en de tweede maal met lidwoord. In Lc 5,3 wordt hij zonder lidwoord vermeld - het is de eerste maal in deze pericope -. In Lc 5,4 en Lc 5,10 sprak Jezus tot Simon ; hier wordt telkens het bepaald lidw. gebruikt bij simôna (tot Simon). In Lc 22,31 wordt 2X de vocatief gebruikt (2 / 11). In de andere gevallen geen bepaald lidw. (6 / 11). (1) Lc 4,38. (2) Lc 5,3. (3) Lc 5,5. (4) Lc 5,8. (5) Lc 6,14. (6) Lc 24,34. Simon Petrus wordt vermeld bij de genezing van zijn schoonmoeder (Lc 4,38-39),zijn roeping bij de wonderbare visvangst (Lc 5,1-11),de aanstelling van de twaalf (Lc 6,14),de aankondiging van de verloochening (Lc 22,31-34),en de terugkomst van de twee leerlingen van Emmaüs bij de gemeenschap in Jeruzalem (Lc 24,34).

Evangelie op de 3de (derde) paaszondag B. Lc 24,35-48. Verwijzing. Lc 24,35-48.

In die tijd vertelden de twee leerlingen wat er onderweg gebeurd was en hoe Jezus door hen herkend werd aan het breken van het brood. Terwijl ze daarover spraken stond Hijzelf plotseling in hun midden en zei: "Vrede zij u." In hun verbijstering en schrik meenden ze een geest te zien. Maar Hij sprak tot hen: "Waarom zijt ge ontsteld en waarom komt er twijfel op in uw hart? Kijkt naar mijn handen en voeten: Ik ben het zelf. Betast Mij en kijkt: een geest heeft geen vlees en beenderen zoals ge ziet dat Ik heb." En na zo gesproken te hebben toonde Hij hun zijn handen en voeten. Toen ze het van vreugde en verbazing niet konden geloven zei Hij tot hen: "Hebt ge hier iets te eten?" Zij reikten Hem een stuk geroosterde vis aan; Hij nam het en at het voor hun ogen op. Hij sprak tot hen: "Dit zijn mijn woorden, die Ik sprak toen Ik nog bij u was: Alles moet vervuld worden wat over Mij staat in de Wet van Mozes, in de profeten en in de psalmen." Toen maakte Hij hun geest toegankelijk voor het begrijpen van de Schriften. Hij zei hun: "Zo spreken de Schriften over het lijden en sterven van de Messias en over zijn verrijzenis uit de doden op de derde dag, over de verkondiging onder alle volkeren, van de bekering en de vergiffenis der zonden in zijn Naam. Te beginnen met Jeruzalem moet gij van dit alles getuigen."

Lc 24,35 - Lc 24,35. 354. Verschijning aan twee leerlingen op weg naar Emmaüs. Lc 24,13-35 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 24,13 - Lc 24,14 - Lc 24,15 - Lc 24,16 - Lc 24,17 - Lc 24,18 - Lc 24,19 - Lc 24,20 - Lc 24,21 - Lc 24,22 - Lc 24,23 - Lc 24,24 - Lc 24,25 - Lc 24,26 - Lc 24,27 - Lc 24,28 - Lc 24,29 - Lc 24,30 - Lc 24,31 - Lc 24,32 - Lc 24,33 - Lc 24,34 - Lc 24,35 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis 3de (derde) paaszondag A  Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
24:35 kai autoi exègounto ta en tè odô kai ôs egnôsthè autois en tè klasei tou artou 35 et ipsi narrabant quae gesta erant in via et quomodo cognoverunt eum in fractione panis   35 Ook zij verhaalden wat onderweg gebeurd was en hoe hij door hen herkend werd in het breken van het brood.  En zij van hun kant vertelden wat er onderweg gebeurd was en hoe Hij door hen herkend werd aan het breken van het brood.   [35] De twee leerlingen vertelden wat er onderweg gebeurd was en hoe hij zich aan hen kenbaar had gemaakt door het breken van het brood.  [35] Toen vertelden zij wat er onderweg was gebeurd en hoe ze Hem hadden herkend bij het breken* van het brood.  35 En zij zetten alles uiteen van onderweg, en hoe hij zich aan hen heeft laten kennen in het breken van het brood.  35. Et eux de raconter ce qui s'était passé en chemin, et comment ils l'avaient reconnu à la fraction du pain. 

Statenvertaling. 35 En zij vertelden, hetgeen op den weg geschied was, en hoe Hij hun bekend was geworden in het breken des broods.
King James Bible. [35] And they told what things were done in the way, and how he was known of them in breaking of bread.
Luther-Bibel. 35 Und sie erzählten ihnen, was auf dem Wege geschehen war und wie er von ihnen erkannt wurde, als er das Brot brach.
- 3de (derde) paaszondag B. In die tijd vertelden de twee leerlingen wat er onderweg gebeurd was en hoe Jezus door hen herkend werd aan het breken van het brood.

35καὶ αὐτοὶ ἐξηγοῦντο τὰ ἐν τῇ ὁδῷ καὶ ὡς ἐγνώσθη αὐτοῖς ἐν τῇ κλάσει τοῦ ἄρτου.

Tekstuitleg van Lc 24,35. Het vers Lc 24,35 telt 16 (2² X 2²) woorden en 65 (5 X 13) letters. De getalwaarde van Lc 24,35 is 6703 (3² X 967).

1. και (= kai: en; nevensch vw; gevormd uit: vertikale streep I + <: : stop en ga voort???). Taalgebruik. kai (en) in NT. Taalgebruik inLc: kai (en). Lc (822 / 1151). Lc 24 (+ 45 / 53. - 8 / 53. NIET IN: (1) Lc 24,1. (2) Lc 24,2. (3) Lc 24,3. (4) Lc 24,6. (5) Lc 24,16. (6) Lc 24,42. (7) Lc 24,45. (8) Lc 24,48.

Lc 24,35.2. αὐτοὶ (= autoi: zij zelf; pers vnw 3de pers nom mann mv van het pers vnw αυτος = αυτος: hij). Taalgebruik in het NT: voornaamwoord autos. Taalgebruik in Lc voornaamwoord autos. Lc (19). (1) Lc 2,50. (2) Lc 6,11. (3) Lc 9,36. (4) Lc 11,4. (5) Lc 11,19. (6) Lc 11,46. (7) Lc 11,48. (8) Lc 11,52. (9) Lc 13,4. (10) Lc 14,1. (11) Lc 14,12. (12) Lc 16,28. (13) Lc 17,13. (14) Lc 18,34. (15) Lc 22,23. (16) Lc 22,71. (17) Lc 24,14. (18) Lc 24,35. (19) Lc 24,52.

3. ἐξηγοῦντο

4. τὰ

Lc 24,35.5. εν (= en: in, tijdens, met; vz van plaats, tijd, middel).Taalgebruik in het NT: en (in). en (in, met), inLc: en (in).
Lc (288). Lc 24 (16). (1) Lc 24,4. (2) Lc 24,6. (3) Lc 24,13. (4) Lc 24,15. (5) Lc 24,18. (6) Lc 24,19. (7) Lc 24,27. (8) Lc 24,30. (9) Lc 24,32. (10) Lc 24,35. (11) Lc 24,36. (12) Lc 24,38. (13) Lc 24,44. (14) Lc 24,49. (15) Lc 24,51. (16) Lc 24,53.

Lc 24,35.6. τῇ (= tè; bep lidw dat vr enk van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = hè, το = to: (de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Taalgebruik inLc: bepaald lidwoord.
Lc (119). In elf verzen in Lc 24. (1) Lc 24,1. (2) Lc 24,6. (3) Lc 24,7. (4) Lc 24,13. (5) Lc 24,25. (6) Lc 24,32. (7) Lc 24,33. (8) Lc 24,35. (9) Lc 24,38. (10) Lc 24,46. (11) Lc 24,49. In zes verzen bij een tijdsbepaling, in vier verzen bij een plaatsbepaling.

7. ὁδῷ

8. kai (en). Taalgebruik. kai (en) in NT: Taalgebruik inLc: kai (en). Nevenschikkend voegwoord. Hebr.. waw (verbindingshaak). L.. et. Fr.. et. N.. en. E.. and. D. und. Lc (822 / 1151). Lc 24 (+ 45 / 53. - 8 / 53. (1) Lc 24,1. (2) Lc 24,2. (3) Lc 24,3. (4) Lc 24,6. (5) Lc 24,16. (6) Lc 24,42. (7) Lc 24,45. (8) Lc 24,48.)

9. hôs (zoals, zodra). Taalgebruik in het NT: hôs (zoals). Taalgebruik inLc: hôs (zoals). Lc (49). Lc 24 (3). (1) Lc 24,6. (2) Lc 24,32. (3) Lc 24,35.

10. ἐγνώσθη

11. αὐτοῖς (= αὐτοῖς: aan hen; pers vnw 3de pers dat mann mv van het pers vnw αυτος - αυτη - αυτο: autos - autè - auto: hij - zij - het). Taalgebruik in het NT: voornaamwoord autos. Taalgebruik in Lc: voornaamwoord autos. Lc (89). Lc 24 (12). (1) Lc 24,15. (2) Lc 24,19. (3) Lc 24,27. (4) Lc 24,29. (5) Lc 24,30. (6) Lc 24,33. (7) Lc 24,35. (8) Lc 24,36. (9) Lc 24,38. (10) Lc 24,40. (11) Lc 24,41. (12) Lc 24,46.

Lc 24,35.12. en (in, met). Taalgebruik in het NT: en (in). Taalgebruik inLc: en (in). Hebr. bë. Fr. en / dans. Ned. in.
Lc (288). Lc 24 (16). (1) Lc 24,4. (2) Lc 24,6. (3) Lc 24,13. (4) Lc 24,15. (5) Lc 24,18. (6) Lc 24,19. (7) Lc 24,27. (8) Lc 24,30. (9) Lc 24,32. (10) Lc 24,35. (11) Lc 24,36. (12) Lc 24,38. (13) Lc 24,44. (14) Lc 24,49. (15) Lc 24,51. (16) Lc 24,53.

13. τῇ

14. κλάσει

15. τοῦ (= tou: van de; bep lidw gen mann enk van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = h, το = to: de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord.
Lc (272). Lc 24 (11). (1) Lc 24,2. (2) Lc 24,3. (3) Lc 24,7. (4) Lc 24,9. (5) Lc 24,16. (6) Lc 24,19. (7) Lc 24,25. (8) Lc 24,29. (9) Lc 24,35. (10) Lc 24,45. (11) Lc 24,49.

16. ἄρτου (= artou: van het brood; zn gen mann enk van het zn ἄρτος = artos: brood). Een vorm van ἄρτος (=artos: brood) in Lc in 16 verzen: (1) Lc 4,3. (2) Lc 4,4. (3) Lc 6,4. (4) Lc 7,33. (5) Lc 9,3. (6) Lc 9,13. (7) Lc 9,16. (8) Lc 11,3. (9) Lc 11,5. (10) Lc 11,11. (11) Lc 14,1. (12) Lc 14,15. (13) Lc 15,17. (14) Lc 22,19. (15) Lc 24,30. (16) Lc 24,35. In Lc 7 vormen van artos (brood) in 16 verzen in 9 / 24 hoofdstukken. In Hnd: 2 vormen van artos (brood) in 5 verzen in 3 / 28 hoofdstukken.

12-16. εν τη κλασει του αρτου (= en tè klasei tou artou: in het breken van het brood). Lc 24,35.



355. Verschijning aan de leerlingen in Jeruzalem. Lc 24,36-49 - Lc 24,36-49 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 24,36 - Lc 24,37 - Lc 24,38 - Lc 24,39 - Lc 24,40 - Lc 24,41 - Lc 24,42 - Lc 24,43 - Lc 24,44 - Lc 24,45 - Lc 24,46 - Lc 24,47 - Lc 24,48 - Lc 24,49 -

Lc 24,36 - Lc 24,36 -- Lc 24,36-49 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 24,36 - Lc 24,37 - Lc 24,38 - Lc 24,39 - Lc 24,40 - Lc 24,41 - Lc 24,42 - Lc 24,43 - Lc 24,44 - Lc 24,45 - Lc 24,46 - Lc 24,47 - Lc 24,48 - Lc 24,49 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
24:36 tauta de autôn lalountôn autos estè en mesôi autôn kai legei autois eirènè humin   36 dum haec autem loquuntur Iesus stetit in medio eorum et dicit eis pax vobis ego sum nolite timere  36 Terwijl ze nu over deze dingen aan het spreken waren, stond hij zelf in hun midden en zei hun: Vrede aan u ! 
   [36] Terwijl* zij dit aan het vertellen waren, stond Hij opeens in hun midden. ‘Vrede!’ zei Hij tegen hen.
[36] Terwijl ze nog aan het vertellen waren, kwam Jezus zelf in hun midden staan en zei: ‘Vrede zij met jullie.’  36 ¶ Terwijl zij over dit alles spreken, komt hijzelf in hun midden staan.  36. Tandis qu'ils disaient cela, lui se tint au milieu d'eux et leur dit. « Paix à vous ! » 

Statenvertaling. 36 En als zij van deze dingen spraken, stond Jezus Zelf in het midden van hen, en zeide tot hen: Vrede zij ulieden!
King James Bible. [36] And as they thus spake, Jesus himself stood in the midst of them, and saith unto them, Peace be unto you.
Luther-Bibel. 36 Als sie aber davon redeten, trat er selbst, Jesus, mitten unter sie und sprach zu ihnen: Friede sei mit euch!
- 3de (derde) paaszondag B. Terwijl ze daarover spraken stond Hijzelf plotseling in hun midden en zei: "Vrede zij u."

Tekstanalyse van Lc 24,36. Aantal woorden. 14 / 16 (2² X 2²). Het vers Lc 24,36 telt 73 letters. De getalwaarde van Lc 24,36 is 11142 (2 X 3² X 619). Aantal lettergrepen. 27. Jezus is onderwerp van de zin.

Lc 24,36.1. nom. en acc. onz. mv. ταυτα = tauta (deze dingen) van het aanwijzend voornaamw. οὑτος = houtos. Taalgebruik in het NT. houtos (deze). Taalgebruik in de LXX. houtos (deze). Taalgebruik inLc: houtos (deze). Taalgebruik in Hnd. houtos (deze). Lc (46). Lc 24 (6). (1) Lc 24,9. (2) Lc 24,10. (3) Lc 24,11. (4) Lc 24,21. (5) Lc 24,26. (6) Lc 24,36. Het legt hier een link met het voorgaande verhaal van de twee Emmaüsgangers.

    bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
  nom. + acc. onz. mv. tauta  815  587  228  22 14 46  58 28            

Lc 24,36.2. δε = de (echter),afkorting δ' = d'. Taalgebruik in de bijbel. de (echter). Taalgebruik inLc: de (echter). Taalgebruik in Hnd. de (echter). Partikel. Het staat steeds als tweede woord in de zin. Het kan een lichte tegenstelling aanduiden. Om een verandering van personage of situatie in de zin aan te duiden. Lc 24 (20). In zes verzen in Lc 23,56b-24,12. Lc 24,13-53 (14). (1) Lc 24,16. (2) Lc 24,17. (3) Lc 24,18. (4) Lc 24,19. (5) Lc 24,21. (6) Lc 24,24. (7) Lc 24,31. (8) Lc 24,36. (9) Lc 24,37. (10) Lc 24,41. (11) Lc 24,42. (12) Lc 24,44. (13) Lc 24,49. (14) Lc 24,50.

de (echter)   bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16
149 + 2 (d') 6210 3754 2456 421 149 478 203 490 708 7 10  23  13  23  20 

de (echter)   Lc 1 Lc 2 Lc 3 Lc 4 Lc 5 Lc 6 Lc 7 Lc 8 Lc 9 Lc 10 Lc 11 Lc 12 Lc 13 Lc 14 Lc 15 Lc 16 Lc 17 Lc 18 Lc 19 Lc 20 Lc 21 Lc 22 Lc 23 Lc 24
de (478) 17  11  13  18  15  23  37  36  21  22  26  13  16  15  11  26  16  22  14  35  34  20 
d' (5)                                        
483 17  11  13  18  15  23  37  37  23  22  26  13  16  15  12  26  16  23  14  35  34  20 
1151verzen  Lc 1 Lc 2 Lc 3 Lc 4 Lc 5 Lc 6 Lc 7 Lc 8 Lc 9 Lc 10 Lc 11 Lc 12 Lc 13 Lc 14 Lc 15 Lc 16 Lc 17 Lc 18 Lc 19 Lc 20 Lc 21 Lc 22 Lc 23 Lc 24
  80  52  38  44  39  49  50  56  62  42  54  59  35  35  32  31  37  43  48  47  38  71  56  53 

Lc 24,36.1. - 2. ταυτα δε = tauta de (die dingen echter). NT (10). Mt (1). Mt 1,20. Lc (2). (1) Lc 9,34. (2) Lc 24,36. Joh (5). (1) Joh 7,9. (2) Joh 12,16. (3) Joh 16,4. (4) Joh 18,22. (5) Joh 20,31. Hnd (1). Hnd 26,24. 1 Kor (2). (1) 1 Kor 4,6. (2) 1 Kor 10,6. Gal (1). Gal 5,17.
- Lc 9,34. ταυτα δε αυτου λεγοντος = tauta de autou legontos = terwijl hij echter die dingen zegt.
- Lc 24,36. ταυτα δε αυτων λαλουντων = tauta de autôn lalountôn = terwijl zij echter die dingen spraken.
δε ταυτα = de auta (echter die dingen). NT (14). Mt (1). Mt 24,8. Mc (1). Mc 16,12. Lc (5). (1) Lc 7,9. (2) Lc 10,1. (3) Lc 16,14. (4) Lc 18,4. (5) Lc 18,22. Hnd (5). (1) Hnd 7,54. (2) Hnd 11,18. (3) Hnd 18,1. (4) Hnd 24,22. (5) Hnd 27,35. 1 Kor (2). (1) 1 Kor 9,15. (2) 1 Kor 12,11.
- ακουσας δε ταυτα= akousas de tauta (die dingen echter gehoord). NT (3). Lc (2). (1) Lc 7,9. (2) Lc 18,22. Hnd (1). Hnd 24,22.
- ηκουον δε ταυτα= èkouon de tauta (zij hoorden echter die dingen). Lc (1) Lc 16,14.
- μετα δε ταυτα = meta de tauta (na die dingen echter). NT (5). Mc (1). Mc 16,12. Lc (2). (1) Lc 10,1. (2) Lc 18,4. Joh (1). Joh 19,38. Hnd (1). Hnd 18,1.

Lc 24,36.3. gen. mv.autôn van het pers. voornaamw. autos (hij - hem). Taalgebruik in het NT: voornaamwoord autos. Taalgebruik in Lc.. voornaamwoord autos. Taalgebruik in Hnd.. voornaamwoord autos. Lc (94). Lc 24 (11). (1) Lc 24,5. (2) Lc 24,11. (3) Lc 24,13. (4) Lc 24,16. (5) Lc 24,30. (6) Lc 24,31. (7) Lc 24,36. (8) Lc 24,41. (9) Lc 24,43. (10) Lc 24,45. (11) Lc 24,51. Hnd (87).

Lc 24,36.4. act. part. praes. gen. mv. λαλουντων = lalountôn (terwijl zij aan het praten waren - naar hen die aan het praten waren) van het werkw. λαλεω= laleô (lallen, spreken, praten). Taalgebruik in het NT. laleô (lallen, spreken, praten). Taalgebruik in de LXX. laleô (lallen, spreken, praten). Taalgebruik inLc: laleô (lallen, spreken, praten). Taalgebruik in Hnd. laleô (lallen, spreken, praten). Lc (1) Lc 24,36. Hnd (4). (1) Hnd 2,6 (λαλουντων αυτων lalountôn autôn). (2) Hnd 2,11 (λαλουντων αυτων = lalountôn autôn). (3) Hnd 4,1 (λαλουντων δε αυτων = lalountôn de autôn - losse genitief). (4) Hnd 10,46 (αυτων λαλουντων = autôn lalountôn). OT (9). (1) Gn 50,17. (2) Dt 5,28. (3) Js 65,24. (4) Ps 28,3. (5) Ps 63,12. (6) Ps 109,20. (7) Job 34,37 . (8) Est 6,14. (9) 2 Kr 33,18 . Een vorm van laleô (lallen, spreken, praten) in de LXX (1189),in het NT (298),in Lc (31). In 5 verzen in Lc 24. (1) Lc 24,6. (2) Lc 24,25. (3) Lc 24,32. (4) Lc 24,36. (5) Lc 24,44. InLc: 17 vormen in 12 / 24 hoofdstukken en in 31 verzen. In Hnd. 23 vormen van laleô (lallen, spreken, praten) in 23 / 28 hoofdstukken en in 60 verzen.

  laleô  bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
  act. part. praes. gen. mv. lalountôn   14            1    

Lc 24,36.3. - 4. autôn lalountôn (terwijl zij aan het praten waren,naar hen die aan het praten waren). Losse genitief of nadere bepaling bij het werkwoord akouô ( luisteren naar hen sprekende = hen horen spreken). Persoonlijk voornaamwoord genitief mannelijk meervoud + participium praesens genitief mannelijk meervoud. In veertien verzen in de bijbel ; in negen verzen in het O.T.. In één vers bij Lucas nl. Lc 24,36 en in vier verzen in Hnd. (1) Hnd 2,6 (lalountôn autôn). (2) Hnd 2,11 (lalountôn autôn). (3) Hnd 4,1 (lalountôn de autôn - losse genitief). (4) Hnd 10,46 (autôn lalountôn).

Lc 24,36.5. pers. voornaamw. nom. mann. enk. autos (hij). Taalgebruik in het NT: voornaamwoord autos. Taalgebruik in Lc.. voornaamwoord autos. Taalgebruik in Hnd.. voornaamwoord autos. Lc (45). Lc 24 (7). (1) Lc 24,15. (2) Lc 24,21. (3) Lc 24,25. (4) Lc 24,28. (5) Lc 24,31. (6) Lc 24,36. (7) Lc 24,39. Hnd (17).

Lc 24,36.6. act. ind. aor. 3de pers. enk. estè  van het werkw. histèmi (doen staan, staan). Taalgebruik in het NT: histèmi (doen staan, staan). Taalgebruik inLc: histèmi (doen staan, staan). Taalgebruik in Hnd. histèmi (doen staan, staan). Lc (4). (1) Lc 6,8. (2) Lc 6,17. (3) Lc 8,44. (4) Lc 24,36 (estè en mesôi autôn = hij stond in het midden van hen). Hnd (2). Een vorm van histèmi (doen staan, staan) in Lc (25),in Lc 24 (2). (1) Lc 24,17. (2) Lc 24,36. InLc: X vormen van histèmi (doen staan, staan) in 25 verzen in 15 / 24 hoofdstukken. In Hnd. X vormen van histèmi (doen staan, staan) in 36 verzen in 20 / 28 hoofdstukken.

Lc 24,36.7. en (in, met). Taalgebruik in het NT: en (in). Taalgebruik inLc: en (in). Hebr. bë. Fr. en / dans. Ned. in. Lc (288). Lc 24 (16). (1) Lc 24,4. (2) Lc 24,6. (3) Lc 24,13. (4) Lc 24,15. (5) Lc 24,18. (6) Lc 24,19. (7) Lc 24,27. (8) Lc 24,30. (9) Lc 24,32. (10) Lc 24,35. (11) Lc 24,36. (12) Lc 24,38. (13) Lc 24,44. (14) Lc 24,49. (15) Lc 24,51. (16) Lc 24,53.

Lc 24,36.8. dat. mann. + onz. enk. mesô(i) van het bijvoegl. naamw. mesos (zich in het midden bevindend). Taalgebruik in het NT: mesos (zich in het midden bevindend). Taalgebruik in Mc. mesos (zich in het midden bevindend). Taalgebruik inLc: mesos (zich in het midden bevindend). Taalgebruik in Hnd. mesos (zich in het midden bevindend). Hebr. thâwèkh (stat. constr. thôhk). het midden, het inwendige. Taalgebruik in Tenach. thâwèkh (stat. constr. thôhk). het midden, het inwendige. Lat. medius. Ned. midden. D. mitten. E. midst. Fr. milieu. Lc (7). (1) Lc 2,46. (2) Lc 8,7. (3) Lc 10,3. (4) Lc 21,21. (5) Lc 22,27. (6) Lc 22,55. (7) Lc 24,36 (estè en mesôi autôn = hij stond in het midden van hen). Een vorm van mesos (zich in het midden bevindend) in Lc in 13 verzen. (1) Lc 2,46. (2) Lc 4,30.  (3) Lc 4,35.  (4) Lc 5,19.  (5) Lc 6,8. (6) Lc 8,7. (7) Lc 10,3. (8) Lc 17,11.  (9) Lc 21,21. (10) Lc 22,27. (11) Lc 22,55. (12) Lc 23,45.   (13) Lc 24,36. InLc: 3 vormen van mesos (zich in het midden bevindend) in 13 verzen in 11 / 24 hoofdstukken. In Hnd. X vormen van mesos (zich in het midden bevindend) in 13 verzen in 11 / 28 hoofdstukken.

Lc 24,36.9. gen. mv.autôn van het pers. voornaamw. autos (hij - hem). Taalgebruik in het NT: voornaamwoord autos. Taalgebruik in Lc.. voornaamwoord autos. Taalgebruik in Hnd.. voornaamwoord autos. Lc (94). Lc 24 (11). (1) Lc 24,5. (2) Lc 24,11. (3) Lc 24,13. (4) Lc 24,16. (5) Lc 24,30. (6) Lc 24,31. (7) Lc 24,36. (8) Lc 24,41. (9) Lc 24,43. (10) Lc 24,45. (11) Lc 24,51. Hnd (87).

Lc 24,36.6. - 9. Inclusio van Lc 24,36. estè en mesô(i) autôn (hij stond in hun midden) met Lc 24,51. diestè ap'autôn (hij verwijderde zich van hen). ver-wijder-en,ook afstand nemen.

Lc 24,36.10. kai (en). Taalgebruik. kai (en) in NT: Taalgebruik inLc: kai (en). Nevenschikkend voegwoord. Hebr.. waw (verbindingshaak). L.. et. Fr.. et. N.. en. E.. and. D. und. Lc (822 / 1151). Lc 24 (+ 45 / 53. - 8 / 53. (1) Lc 24,1. (2) Lc 24,2. (3) Lc 24,3. (4) Lc 24,6. (5) Lc 24,16. (6) Lc 24,42. (7) Lc 24,45. (8) Lc 24,48.)

Lc 24,36.12. dat. mann. en onz. mv.autois van het pers. voornaamw. autos. Taalgebruik in het NT: voornaamwoord autos. Taalgebruik inLc: voornaamwoord autos. Lc (89). Lc 24 (12). (1) Lc 24,15. (2) Lc 24,19. (3) Lc 24,27. (4) Lc 24,29. (5) Lc 24,30. (6) Lc 24,33. (7) Lc 24,35. (8) Lc 24,36. (9) Lc 24,38. (10) Lc 24,40. (11) Lc 24,41. (12) Lc 24,46.

Lc 24,36.13. nom vr. enk. ειρηνη = eirènè / dat. vr. enk. ειρηνῃ = eirènè(i) (vrede). Taalgebruik in het NT. eirènè (vrede). Taalgebruik in de LXX. eirènè (vrede). Taalgebruik inLc: eirènè (vrede). Bijbel (151). OT (105). NT (46). Lc (7). (1) Lc 2,14. (2) Lc 2,29. (3) Lc 10,5. (4) Lc 10,6. (5) Lc 11,21. (6) Lc 19,38. (7) Lc 24,36. Een vorm van ειρηνη = eirènè (vrede) in de LXX (294),in het NT (91),in Lc (14). (1) Lc 1,79. (2) Lc 2,14. (3) Lc 2,29. (4) Lc 7,50. (5) Lc 8,48. (6) Lc 10,5. (7) Lc 10,6. (8) Lc 11,21. (9) Lc 12,51. (10) Lc 14,32. (11) Lc 19,38. (12) Lc 19,42. (13) Lc 24,36. InLc: 3 vormen in 10 hoofdstukken en 13 verzen. In Hnd (7). (1) dat. enk. eirènè(i). Hnd 16,36. Gen. enk. (2). (1) Hnd 15,33. (2) Hnd 24,2. Acc. enk. (4). (1) Hnd 7,26. (2) Hnd 9,31. (3) Hnd 10,36. (4) Hnd 12,20.

eirènè  bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn. ev.  
nom. + dat.vr. enk.  151  105  46    34  10 

      1.  2.  3.  4.  5.  6.  7.  8.  9.  10.  
  eirènè  Lc Lc 1 Lc 2 Lc 7 Lc 8 Lc 10 Lc 11 Lc 12 Lc 14 Lc 19 Lc 24
1.  nom. + dat.vr. enk. erirènè(i)   (1) Lc 2,14. (2) Lc 2,29.     (3) Lc 10,5. (4) Lc 10,6. (5) Lc 11,21.     (6) Lc 19,38.   (7) Lc 24,36.     
2.  gen. vr. enk. eirènès  (1) Lc 1,79.       (2) Lc 10,6.            
3.  acc. vr. enk. eirènèn       (1) Lc 7,50. (2) Lc 8,48.     (3) Lc 12,51. (4) Lc 14,32. (5) Lc 19,42.        
  Totaal  '13'  '2' 

- שָׁלוֹם = sjâlôm (vrede). Taalgebruik in Tenakh. sjâlôm (vrede). Taalgebruik in Jesaja. sjâlôm (vrede). Getalwaarde. sjin = 21 of 300,lamed = 12 of 30,waw = 6,mem = 13 of 40 ; totaal. 52 (2 X 26) OF 376 (2³ X 47). Structuur. 3 - 3 - 6 - 4. De som van de elementen is telkens 7. Tenakh (120). Pentateuch (11). Eerdere Profeten (24). Latere Profeten (35). 12 Kleine Profeten (8). Geschriften (42). Pentateuch (11): (1) Gn 29,6. (2) Gn 37,14. (3) Gn 41,16. (4) Gn 43,23. (5) Gn 43,28. (6) Lv 26,6. (7) Nu 6,26. (8) Nu 25,12. (9) Dt 2,26. (10) Dt 20,11. (11) Dt 29,18.
- Lat. pax. Fr. paix. E. peace. Ned. vrede. D. Friede.
- Mensen wensen elkaar vrede bij het begin en op het einde van een ontmoeting. Dat gebeurt ook in de liturgie van de Rooms-katholieke kerk ; bij de aanvang zegt de priester: "genade en vrede vanwege..." en op het einde van de viering: "Ga nu allen heen in vrede". Bij de verschijning aan de Elf begroet Jezus hen met 'vrede' en bij het afscheid spreekt hij de zegen uit (die eindigt op vrede). Bij de geboorte van Jezus wordt vrede op aarde toegezegd en bij de hemelvaart van Jezus spreekt hij de priesterlijke zegen met de wens van vrede uit.

Lc 24,36.13. - 14. ειρηνη ὑμιν = eirènè humin (vrede aan jullie). NT (5): (1) Lc 24,36. (2) Joh 20,19. (3) Joh 20,21. (4) Joh 20,21. (5) 1 Pe 5,14.
- Hebreeuws. שָׁלוֹם לָכֶם = sjâlôm lâkhèm (vrede zij jullie). Tenakh (1): Gn 43,23.
- לָךָ שָׁלוֹם = lëkhâ sjâlôm (aan jou vrede). Tenakh (2): (1) Nu 6,26. (2) 1 S 25,6.
- שָׁלוֹם לָךָ = sjâlôm lëkhâ (vrede aan jou). Tenakh (3): (1) Re 6,23. (2) 1 S 20,21. (3) 1 Kr 12,19.

Lc 24,37 - Lc 24,37 -- Lc 24,36-49 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 24,36 - Lc 24,37 - Lc 24,38 - Lc 24,39 - Lc 24,40 - Lc 24,41 - Lc 24,42 - Lc 24,43 - Lc 24,44 - Lc 24,45 - Lc 24,46 - Lc 24,47 - Lc 24,48 - Lc 24,49 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
24:37 ptoèthentes de kai emfoboi genomenoi edokoun pneuma theôrein  37 conturbati vero et conterriti existimabant se spiritum videre  37 Ze werden echter ontzet en bevreesd (en) meenden een geest te zien.    [37] Verbijsterd en door angst overmand, meenden ze een geestverschijning te zien. [37] In hun opwinding en hun schrik dachten ze dat ze een geest zagen.  37 Maar geschrokken en zeer bevreesd hebben ze gedacht een geest te aanschouwen.  37. Saisis de frayeur et de crainte, ils pensaient voir un esprit. 

Statenvertaling. 37 En zij verschrikt en zeer bevreesd geworden zijnde, meenden, dat zij een geest zagen.
King James Bible. [37] But they were terrified and affrighted, and supposed that they had seen a spirit.
Luther-Bibel. 37 Sie erschraken aber und fürchteten sich und meinten, sie sähen einen Geist.
- 3de (derde) paaszondag B. In hun verbijstering en schrik meenden ze een geest te zien.

Tekstuitleg van Lc 24,37. Het vers Lc 24,37 telt 8 (2³) woorden en 21 (3 X 7) lettergrepen.

Lc 24,37.1. pass. aor. part. mann. mv. πτοηθεντες = ptoèthentes (door elkaar geschud, geschokt) van het werkw. πτοεω = ptoeô (ter neer slaan, verbijsteren, bang maken). Taalgebruik in de Bijbel: ptoeô (ter neer slaan, verbijsteren, bang maken). Het komt slechts in Lc 24,37 in de bijbel voor. Een vorm van πτοεω = ptoeô (ter neer slaan, verbijsteren, bang maken) in de LXX (37),in het NT (2).

2. de (echter),afkorting d'. Taalgebruik in het N.T.: de (echter). Taalgebruik in Lc: de (echter). Partikel. Het staat steeds als tweede woord in de zin. Het kan een lichte tegenstelling aanduiden. Om een verandering van personage of situatie in de zin aan te duiden. In twintig verzen in Lc 24. In zes verzen in Lc 23,56b-24,12. Lc 24,13-53 (14): (1) Lc 24,16. (2) Lc 24,17. (3) Lc 24,18. (4) Lc 24,19. (5) Lc 24,21. (6) Lc 24,24. (7) Lc 24,31. (8) Lc 24,36. (9) Lc 24,37. (10) Lc 24,41. (11) Lc 24,42. (12) Lc 24,44. (13) Lc 24,49. (14) Lc 24,50.

Lc 24,37.4. nom. mann. mv. εμφοβοι = emfoboi (bevreesd) van het bijvoegl. naamw. εμφοβος = emfobos (bevreesd). Taalgebruik in het NT: emfobos (bevreesd). Taalgebruik in de LXX: emfobos (bevreesd). Taalgebruik in Lc: emfobos (bevreesd). Bijbel (2). Lc (1) Lc 24,37 (εμφοβοι γενομενοι = emfoboi genomenoi = bevreesd geworden). Apk (1): Apk 11,13 (και οἱ λοιποι εμφοβοι εγενοντο = kai hoi loipoi emfoboi egenonto = de overigen werden bevreesd). Een vorm van emfobos (bevreesd) in de LXX (1): Sir 19,24. In het NT (5),in Lc in 2 verzen: (1) Lc 24,5. (2) Lc 24,37. In Lc: 2 vormen in 1 hoofdstuk en in 2 verzen. Hnd (2): (1) Hnd 10,4. (2) Hnd 24,25. Apk (1): Apk 11,13.

Lc 24,38 - Lc 24,38 -- Lc 24,36-49 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 24,36 - Lc 24,37 - Lc 24,38 - Lc 24,39 - Lc 24,40 - Lc 24,41 - Lc 24,42 - Lc 24,43 - Lc 24,44 - Lc 24,45 - Lc 24,46 - Lc 24,47 - Lc 24,48 - Lc 24,49 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
24:38 kai eipen autois ti tetaragmenoi este kai dia ti dialogismoi anabainousin en tè kardia umôn 38 et dixit eis quid turbati estis et cogitationes ascendunt in corda vestra  38 En hij zei hun: Wat zijn jullie ontsteld en waarom komen er overleggingen op in je hart?    [38] Maar hij zei tegen hen: ‘Waarom zijn jullie zo ontzet en waarom zijn jullie ten prooi aan twijfel?  [38] ‘Waarom zijn jullie zo in de war?’ vroeg Hij. ‘Waarom die twijfel in je hart?   38 Hij zegt tot hen: waarom zijt ge zo verward, en waardoor komen er zulke overwegingen op in uw hart?–  38. Mais il leur dit: « Pourquoi tout ce trouble, et pourquoi des doutes montent-ils en votre cœur ? 

Statenvertaling. 38 En Hij zeide tot hen: Wat zijt gij ontroerd, en waarom klimmen zulke overleggingen in uw harten?
King James Bible. [38] And he said unto them, Why are ye troubled? and why do thoughts arise in your hearts?
Luther-Bibel. 38 Und er sprach zu ihnen: Was seid ihr so erschrocken, und warum kommen solche Gedanken in euer Herz?
- 3de (derde) paaszondag B. Maar Hij sprak tot hen: "Waarom zijt ge ontsteld en waarom komt er twijfel op in uw hart?

Tekstuitleg van Lc 24,38. Het vers Lc 24,38 telt 14 (2 X 7) woorden en 81 (3² X 3²) letters. De getalwaarde van Lc 24,38 is 6718 (2 X 3359).

Lc 24,38.1. kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT: Taalgebruik in Lc: kai (en). Nevenschikkend voegwoord. Hebr.: waw (verbindingshaak). L.: et. Fr.: et. N.: en. E.: and. D. und. Lc (822 / 1151). Lc 24 (+ 45 / 53. - 8 / 53: (1) Lc 24,1. (2) Lc 24,2. (3) Lc 24,3. (4) Lc 24,6. (5) Lc 24,16. (6) Lc 24,42. (7) Lc 24,45. (8) Lc 24,48.)

Lc 24,38.2. act. ind. aor. 3de pers. enk. eipen (hij zei) van het werkw. legô (zeggen). Taalgebruik in het N.T.: legô (zeggen). Taalgebruik in Lc: legô (zeggen). legô komt van de wortel leg-: lezen / lec-tuur ; les,Fr. leçon. Lc (223). Lc 24 (8): (1) Lc 24,17. (2) Lc 24,18. (3) Lc 24,19. (4) Lc 24,25. (5) Lc 24,38. (6) Lc 24,41. (7) Lc 24,44. (8) Lc 24,46. Lc 24 (6 + 12 = 18). Een vorm van legô (zeggen) in Lc 24 (6): (1) Lc 24,7. (2) Lc 24,10. (3) Lc 24,23. (4) Lc 24,29. (5) Lc 24,34. (6) Lc 24,36 ; van eipon (ik zei) in Lc 24 (12): (1) Lc 24,5. (2) Lc 24,17. (3) Lc 24,18. (4) Lc 24,19. (5) Lc 24,24. (6) Lc 24,25. (7) Lc 24,32. (8) Lc 24,38. (9) Lc 24,40. (10) Lc 24,41. (11) Lc 24,44. (12) Lc 24,46.

Lc 24,38.3. dat. mann. en onz. mv.autois van het pers. voornaamw. autos. Taalgebruik in het N.T.: voornaamwoord autos. Taalgebruik in Lc: voornaamwoord autos. Lc (89). Lc 24 (12): (1) Lc 24,15. (2) Lc 24,19. (3) Lc 24,27. (4) Lc 24,29. (5) Lc 24,30. (6) Lc 24,33. (7) Lc 24,35. (8) Lc 24,36. (9) Lc 24,38. (10) Lc 24,40. (11) Lc 24,41. (12) Lc 24,46.

Lc 24,38.1. - 3. kai eipen autois (en hij zei hen). Lc (9): (1) Lc 2,10. (2) Lc 9,48. (3) Lc 13,22. (4) Lc 16,15. (5) Lc 22,35. (6) Lc 22,46. (7) Lc 24,19. (8) Lc 24,38. (9) Lc 24,46. N.T. (30),slechts in de evangelies.

Lc 24,38.4. nom. + acc. onz. enk. ti van het voornaamwoord tis. Taalgebruik in het N.T.: voornaamwoord tis. Taalgebruik in Lc: voornaamwoord tis. Ned. wie,wat ? deze,dat ! Lc (66). Lc 24 (3): (1) Lc 24,5. (2) Lc 24,38. (3) Lc 24,41.

5. dat. mann. en onz. mv.autois van het pers. voornaamw. autos. Taalgebruik in het N.T.: voornaamwoord autos. Taalgebruik in Lc: voornaamwoord autos. Lc (89). Lc 24 (12): (1) Lc 24,15. (2) Lc 24,19. (3) Lc 24,27. (4) Lc 24,29. (5) Lc 24,30. (6) Lc 24,33. (7) Lc 24,35. (8) Lc 24,36. (9) Lc 24,38. (10) Lc 24,40. (11) Lc 24,41. (12) Lc 24,46.

5. pass. parf. part. nom. mann. mv. τεταραγμενοι = tetaragmenoi (in verwarring gebracht) van het werkw. ταρασσω = tarassô (in verwarring brengen, verwarren). Taalgebruik in het NT: tarassô (in verwarring brengen, verwarren). Taalgebruik in de LXX: tarassô (in verwarring brengen, verwarren). Taalgebruik in Lc: tarassô (in verwarring brengen, verwarren). Slechts in Gn 40,6 en Lc 24,38. Een vorm van ταρασσω = tarassô in de LXX (121),in het NT (17): (1) Mt 2,3. (2) Mt 14,26. (3) Lc 1,12. (4) Lc 24,38. (5) Joh 5,4. (6) Joh 5,7. (7) Joh 11,33. (8) Joh 12,27. (9) Joh 13,21. (10) Joh 14,1. (11) Joh 14,27. (12) Hnd 15,24. (13) Hnd 17,8. (14) Hnd 17,13. (15) Gal 1,7. (16) Gal 5,10. (17) 1 Pe 3,14.

Lc 24,38.8. dia (door, gedurende, na). Afkorting: di'. Taalgebruik in N.T.: dia (door). Taalgebruik in Lc: dia (door). L. per,post. Fr. par,après. Ned. na. Lc (32 + 5 = 37). Lc 22-24 (5 + 1 = 6). dia (Lc 22-24: 5): (1) Lc 23,8. (2) Lc 23,19. (3) Lc 23,25. (4) Lc 24,38. (5) Lc 24,53. di' (Lc 22-24:1) Lc 22,22.

Lc 24,38.9. nom. + acc. onz. enk. ti van het voornaamwoord tis. Taalgebruik in het N.T.: voornaamwoord tis. Taalgebruik in Lc: voornaamwoord tis. Ned. wie,wat ? deze,dat ! Lc (66). Lc 24 (3): (1) Lc 24,5. (2) Lc 24,38. (3) Lc 24,41.

Lc 24,38.11. act. ind. pr. 3de pers. mv. anabainousin van het werkw. anabainô (naar boven klimmen, naar boven banen). Taalgebruik in het N.T.: anabainô (beklimmen). Taalgebruik in Lc: anabainô (beklimmen). Lc (1) Lc 24,38. Een vorm van anabainô (naar boven klimmen, naar boven banen) in Lc in 9 verzen: (1) Lc 2,4. (2) Lc 2,42. (3) Lc 5,19. (4) Lc 9,28. (5) Lc 18,10. (6) Lc 18,31. (7) Lc 19,4. (8) Lc 19,28. (9) Lc 24,38.

Lc 24,38.12. en (in, met). Taalgebruik in het N.T.: en (in). Taalgebruik in Lc: en (in). Hebr. bë. Fr. en / dans. Ned. in.
Lc (288). Lc 24 (16): (1) Lc 24,4. (2) Lc 24,6. (3) Lc 24,13. (4) Lc 24,15. (5) Lc 24,18. (6) Lc 24,19. (7) Lc 24,27. (8) Lc 24,30. (9) Lc 24,32. (10) Lc 24,35. (11) Lc 24,36. (12) Lc 24,38. (13) Lc 24,44. (14) Lc 24,49. (15) Lc 24,51. (16) Lc 24,53.

Lc 24,38.13. bep. lidw. dat. vr. enk. tè(i) (de) van het bepaald lidwoord ho,hè,to (de - het). Taalgebruik in het N.T.: bepaald lidwoord. Taalgebruik in Lc: bepaald lidwoord. Gr. to..,tè... N.: de. E.: the. D. der,die,das enz. Fr. le,la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum,il-lam).
Lc (119). In elf verzen in Lc 24: (1) Lc 24,1. (2) Lc 24,6. (3) Lc 24,7. (4) Lc 24,13. (5) Lc 24,25. (6) Lc 24,32. (7) Lc 24,33. (8) Lc 24,35. (9) Lc 24,38. (10) Lc 24,46. (11) Lc 24,49. In zes verzen bij een tijdsbepaling,in vier verzen bij een plaatsbepaling.

 

Lc 24,39 - Lc 24,39 -- Lc 24,36-49 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 24,36 - Lc 24,37 - Lc 24,38 - Lc 24,39 - Lc 24,40 - Lc 24,41 - Lc 24,42 - Lc 24,43 - Lc 24,44 - Lc 24,45 - Lc 24,46 - Lc 24,47 - Lc 24,48 - Lc 24,49 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
24:39 idete tas cheiras mou kai tous podas mou oti egô eimi autos psèlafèsate me kai idete oti pneuma sarka kai ostea ouk echei kathôs eme theôreite echonta   videte manus meas et pedes quia ipse ego sum palpate et videte quia spiritus carnem et ossa non habet sicut me videtis habere   39 Zie mijn handen en mijn voeten: ik ben het zelf. Betast me en zie: een geest heeft geen vlees en beenderen zoals je ziet dat ik heb.  [39] Bekijk mijn handen en mijn voeten maar, Ik ben het zelf. Betast Me en je zult het zien. Een geest heeft immers vlees noch been, zoals jullie zien dat Ik heb.’ [39] Kijk naar mijn handen en voeten, ik ben het zelf! Raak me aan en kijk goed, want een geest heeft geen vlees en beenderen zoals jullie zien dat ik heb.’   39 ziet aan mijn handen en mijn voeten dat ik het zelf ben; betast me en zie maar, want een geest heeft geen vlees en beenderen, en zoals ge aanschouwt heb ik die wel!  39. Voyez mes mains et mes pieds ; c'est bien moi ! Palpez-moi et rendez-vous compte qu'un esprit n'a ni chair ni os, comme vous voyez que j'en ai. »  

Statenvertaling. 39 Ziet Mijn handen en Mijn voeten; want Ik ben het Zelf; tast Mij aan, en ziet; want een geest heeft geen vlees en benen, gelijk gij ziet, dat Ik heb.
King James Bible. [39] Behold my hands and my feet, that it is I myself: handle me, and see; for a spirit hath not flesh and bones, as ye see me have.
Luther-Bibel. 39 Seht meine Hände und meine Füße, ich bin's selber. Fasst mich an und seht; denn ein Geist hat nicht Fleisch und Knochen, wie ihr seht, dass ich sie habe.
- 3de (derde) paaszondag B. Kijkt naar mijn handen en voeten: Ik ben het zelf. Betast Mij en kijkt: een geest heeft geen vlees en beenderen zoals ge ziet dat Ik heb."

Tekstuileg van Lc 24,39. Het vers Lc 24,39 telt 27 (3³) woorden en 118 (2 X 59) letters. De getalwaarde van Lc 24,39 is 14829 (3 X 4943).

2. bep. lidw. acc. vr. mv. tas (de) van het bepaald lidwoord ho,hè,to (de - het). Taalgebruik in het N.T.: bepaald lidwoord. Taalgebruik in Lc: bepaald lidwoord. Taalgebruik in Hnd: bepaald lidwoord. Gr. to..,tè... N.: de. E.: the. D. der,die,das enz. Fr. le,la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum,il-lam). Lc (42). Lc 24 (5): (1) Lc 24,32. (2) Lc 24,39. (3) Lc 24,40. (4) Lc 24,45. (5) Lc 24,50.

3. acc. vr. mv. cheiras van het zelfst. naamw. cheir (hand). Taalgebruik in het N.T.: cheir (hand). Taalgebruik in Lc: cheir (hand). Taalgebruik in Hnd: cheir (hand). Hebr. jad (hand). Taalgebruik in Tenach: jad (hand). Ned. hand. D. Hand. E. hand. Lat. manus. Fr. main. Lc 11): (1) Lc 4,40. (2) Lc 9,44. (3) Lc 13,13. (4) Lc 20,19. (5) Lc 21,12. (6) Lc 22,53. (7) Lc 23,46. (8) Lc 24,7. (9) Lc 24,39. (10) Lc 24,40. (11) Lc 24,50. Een vorm van cheir (hand) in Lc in 25 verzen,in Lc 24 (4). In Lc: 8 vormen van cheir (hand) in 25 verzen in 14 / 24 hoofdstukken. In Hnd: X vormen van cheir (hand) in 45 verzen in 21 / 28 hoofdstukken.

9. hoti (dat, omdat). Taalgebruik in N.T.: hoti (dat, omdat). Taalgebruik in Lc: hoti (dat, omdat). Taalgebruik in Hnd: hoti (dat, omdat). Hebr. kî. Taalgebruik in Tenach: kî (want). Lat. quia. Fr. parce que / que. Lc (160). Lc 24 (7): (1) Lc 24,7. (2) Lc 24,21. (3) Lc 24,29. (4) Lc 24,34. (5) Lc 24,39. (6) Lc 24,44. (7) Lc 24,46.

12. pers. voornaamw. nom. mann. enk. autos (hij). Taalgebruik in het N.T.: voornaamwoord autos. Taalgebruik in Lc.: voornaamwoord autos. Lc (45). Lc 24 (7): (1) Lc 24,15. (2) Lc 24,21. (3) Lc 24,25. (4) Lc 24,28. (5) Lc 24,31. (6) Lc 24,36. (7) Lc 24,39.

17. hoti (dat, omdat). Taalgebruik in N.T.: hoti (dat, omdat). Taalgebruik in Lc: hoti (dat, omdat). Taalgebruik in Hnd: hoti (dat, omdat). Hebr. kî. Taalgebruik in Tenach: kî (want). Lat. quia. Fr. parce que / que. Lc (160). Lc 24 (7): (1) Lc 24,7. (2) Lc 24,21. (3) Lc 24,29. (4) Lc 24,34. (5) Lc 24,39. (6) Lc 24,44. (7) Lc 24,46.

22. ou - ouk - ouch (niet) of betrekk. voornaamw. gen. mann. en onz. enk (hou). Taalgebruik in het N.T.: ou - ouk - ouch (niet). Taalgebruik in Lc: ou - ouk - ouch (niet). Lc (84 + 92 + 7 = 183). Lc 24 (3 + 4 + 1 = 8). ou. Lc 24 (3): (1) Lc 24,21. (2) Lc 24,28. (3) Lc 24,49. ouk. Lc (4): (1) Lc 24,6. (2) Lc 24,18. (3) Lc 24,24. (4) Lc 24,39. ouch. Lc 24 (1) Lc 24,3.

Lc 24,39.24. kathôs (zoals). Taalgebruik in het N.T.: kathôs (zoals). Taalgebruik in Mc: kathôs (zoals). Taalgebruik in Lc: kathôs (zoals).
Lc (17): (1) Lc 1,2. (2) Lc 1,55. (3) Lc 1,70. (4) Lc 2,20. (5) Lc 2,23. (6) Lc 5,14. (7) Lc 6,31. (8) Lc 6,36. (9) Lc 11,1. (10) Lc 11,30. (11) Lc 17,26. (12) Lc 17,28. (13) Lc 19,32. (14) Lc 22,13. (15) Lc 22,29. (16) Lc 24,24. (17) Lc 24,39.

25. acc. enk. persoonl. voornaamw. 2de pers. enk. eme (mij). Taalgebruik in N.T.: persoonlijk voornaamwoord. Taalgebruik in Lc: persoonlijk voornaamwoord. Lc (7): (1) Lc 1,43. (2) Lc 4,18. (3) Lc 9,48. (4) Lc 10,16. (5) Lc 22,53. (6) Lc 23,28. (7) Lc 24,39.

psèlafèsthe: hapax in de bijbel.

Lc 24,40 - Lc 24,40 -- Lc 24,36-49 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 24,36 - Lc 24,37 - Lc 24,38 - Lc 24,39 - Lc 24,40 - Lc 24,41 - Lc 24,42 - Lc 24,43 - Lc 24,44 - Lc 24,45 - Lc 24,46 - Lc 24,47 - Lc 24,48 - Lc 24,49 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
24:40 kai touto eipôn edeixen autois tas cheiras kai tous podas 40 et cum hoc dixisset ostendit eis manus et pedes  40 En dit zeggend toonde hij hun zijn handen en voeten.  [40] Nadat Hij dat gezegd had, liet Hij hun zijn handen en voeten zien. [40] Daarna toonde hij hun zijn handen en zijn voeten.   40 Terwijl hij dat zegt toont hij hun de handen en de voeten.  40. Ayant dit cela, il leur montra ses mains et ses pieds. 

Statenvertaling. 40 En als Hij dit zeide, toonde Hij hun de handen en de voeten.
King James Bible. [40] And when he had thus spoken, he shewed them his hands and his feet.
Luther-Bibel. 40 Und als er das gesagt hatte, zeigte er ihnen die Hände und Füße.
- 3de (derde) paaszondag B. En na zo gesproken te hebben toonde Hij hun zijn handen en voeten.

Tekstuitleg van Lc 24,40. Het vers Lc 24,40 telt 10 (2 X 5) woorden en 49 (7²) letters. De getalwaarde van Lc 24,40 is 6094 (2 X 11 X 277).

Lc 24,40.3. act. part. aor. nom. mann. enk. ειπων = eipôn (gezegd) van het werkw. λεγω = legô (zeggen). Taalgebruik in de Septuaginta.: legô (zeggen). Taalgebruik in NT: legô (zeggen). Taalgebruik in Lc: legô (zeggen). Bijbel (32). OT (3). NT (29). Lc (5). Een vorm van legô (zeggen) in de LXX (4610),in het NT (1318) ; van eipon (ik zei) in de LXX (4608),in het NT (925). Lc (5):
(1) Lc 9,22 (eerste lijdensvoorspelling).
(2) Lc 19,28 (και ειπων ταυτα = kai eipôn tauta = en dit gezegd). Jezus was op weg naar Jeruzalem. Hnd 27,35: ειπων δε ταυτα = dat echter gezegd).
(3) Lc 22,8. Bij de zending van Petrus en Johannes gaf Jezus hen een opdracht,die ingeleid wordt door ειπων = eipôn (gezegd).
(4) Lc 23,46 (τουτο δε ειπων = touto de eipôn = dit echter gezegd). Daarop stierf Jezus. Variante lezing: ταυτα ειπων (dat gezegd). NT (9). Lc (1) Lc 23,46. Joh (5): (1) Joh 7,9. (2) Joh 9,6. (3) Joh 11,43. (4) Joh 13,21. (5) Joh 18,1. Hnd (3): (1) Hnd 1,9. (2) Hnd 19,41. (3) Hnd 20,36.
(5) Lc 24,40 (και τουτο ειπων = kai touto eipôn = en dit gezegd). Daarop toonde Jezus zijn handen en zijn voeten. Joh (3): (1) Joh 18,38. (2) Joh 20,20. (3) Joh 21,19. Hnd (1): Hnd 7,60.

Lc 24,40.1. - 3. - Lc 23,46 ( touto de eipôn = dit echter gezegd).
(5) Lc 24,40 (kai touto eipôn = en dit gezegd). Daarop toonde Jezus zijn handen en zijn voeten.

Lc 24,40.4. act. ind. aor. 3de pers. enk. edeixen (hij toonde) van het werkw. deiknumi (tonen, aanwijzen). Taalgebruik in het N.T.: deiknumi (tonen, aanwijzen). Taalgebruik in Lc: deiknumi (tonen, aanwijzen). Lc (2): (1) Lc 4,5. (2) Lc 24,40. Een vorm van deiknumi (tonen, aanwijzen) in Lc in 5 verzen: (1) Lc 4,5. (2) Lc 5,14. (3) Lc 20,24. (4) Lc 22,12. (5) Lc 24,40.

5. dat. mann. en onz. mv.autois van het pers. voornaamw. autos. Taalgebruik in het N.T.: voornaamwoord autos. Taalgebruik in Lc: voornaamwoord autos. Lc (89). Lc 24 (12): (1) Lc 24,15. (2) Lc 24,19. (3) Lc 24,27. (4) Lc 24,29. (5) Lc 24,30. (6) Lc 24,33. (7) Lc 24,35. (8) Lc 24,36. (9) Lc 24,38. (10) Lc 24,40. (11) Lc 24,41. (12) Lc 24,46.

6. bep. lidw. acc. vr. mv. tas (de) van het bepaald lidwoord ho,hè,to (de - het). Taalgebruik in het N.T.: bepaald lidwoord. Taalgebruik in Lc: bepaald lidwoord. Taalgebruik in Hnd: bepaald lidwoord. Gr. to..,tè... N.: de. E.: the. D. der,die,das enz. Fr. le,la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum,il-lam). Lc (42). Lc 24 (5): (1) Lc 24,32. (2) Lc 24,39. (3) Lc 24,40. (4) Lc 24,45. (5) Lc 24,50.

7. acc. vr. mv. cheiras van het zelfst. naamw. cheir (hand). Taalgebruik in het N.T.: cheir (hand). Taalgebruik in Lc: cheir (hand). Taalgebruik in Hnd: cheir (hand). Hebr. jad (hand). Taalgebruik in Tenach: jad (hand). Ned. hand. D. Hand. E. hand. Lat. manus. Fr. main. Lc 11): (1) Lc 4,40. (2) Lc 9,44. (3) Lc 13,13. (4) Lc 20,19. (5) Lc 21,12. (6) Lc 22,53. (7) Lc 23,46. (8) Lc 24,7. (9) Lc 24,39. (10) Lc 24,40. (11) Lc 24,50. Een vorm van cheir (hand) in Lc in 25 verzen,in Lc 24 (4). In Lc: 8 vormen van cheir (hand) in 25 verzen in 14 / 24 hoofdstukken. In Hnd: X vormen van cheir (hand) in 45 verzen in 21 / 28 hoofdstukken.

Lc 24,41 - Lc 24,41 -- Lc 24,36-49 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 24,36 - Lc 24,37 - Lc 24,38 - Lc 24,39 - Lc 24,40 - Lc 24,41 - Lc 24,42 - Lc 24,43 - Lc 24,44 - Lc 24,45 - Lc 24,46 - Lc 24,47 - Lc 24,48 - Lc 24,49 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
24:41 eti de apistountôn autôn apo tès charas kai thaumazontôn eipen autois echete ti brôsimon enthade  41 adhuc autem illis non credentibus et mirantibus prae gaudio dixit habetis hic aliquid quod manducetur  41 Toen zij echter van vreugde nog ongelovig en verwonderd waren, zei hij hun: Heb je hier iets eetbaars?  [41] Omdat ze het van blijdschap nog niet konden geloven, en verbaasd waren, vroeg Hij hun: ‘Hebben jullie hier iets te eten?’ [41] Omdat ze het van vreugde nog niet konden geloven en stomverbaasd waren, vroeg hij hun: ‘Hebben jullie hier iets te eten?’  41 Maar als zij van vreugde het nog niet geloven en zich alleen maar verwonderen, zegt hij tot hen: hebt ge hier iets te eten?   41. Et comme, dans leur joie, ils ne croyaient pas encore et demeuraient saisis d'étonnement, il leur dit: « Avez-vous ici quelque chose à manger ?  

Statenvertaling. 41 En toen zij het van blijdschap nog niet geloofden, en zich verwonderden, zeide Hij tot hen: Hebt gij hier iets om te eten?
King James Bible. [41] And while they yet believed not for joy, and wondered, he said unto them, Have ye here any meat?
Luther-Bibel. 41 Als sie aber noch nicht glaubten vor Freude und sich verwunderten, sprach er zu ihnen: Habt ihr hier etwas zu essen?
- 3de (derde) paaszondag B. Toen ze het van vreugde en verbazing niet konden geloven zei Hij tot hen: "Hebt ge hier iets te eten?"

Tekstuitleg van Lc 24,41. Het vers Lc 24,41 telt 15 (3 X 5) woorden en 78 (2 X 39) letters. De getalwaarde van Lc 24,41 is 11158 (2 X 7 X 787).

2. de (echter),afkorting d'. Taalgebruik in het N.T.: de (echter). Taalgebruik in Lc: de (echter). Partikel. Het staat steeds als tweede woord in de zin. Het kan een lichte tegenstelling aanduiden. Om een verandering van personage of situatie in de zin aan te duiden.
In twintig verzen in Lc 24. In zes verzen in Lc 23,56b-24,12. Lc 24,13-53 (14): (1) Lc 24,16. (2) Lc 24,17. (3) Lc 24,18. (4) Lc 24,19. (5) Lc 24,21. (6) Lc 24,24. (7) Lc 24,31. (8) Lc 24,36. (9) Lc 24,37. (10) Lc 24,41. (11) Lc 24,42. (12) Lc 24,44. (13) Lc 24,49. (14) Lc 24,50.

4. gen. mv.autôn van het pers. voornaamw. autos (hij - hem). Taalgebruik in het N.T.: voornaamwoord autos. Taalgebruik in Lc.: voornaamwoord autos. Lc (94). Lc 24 (11): (1) Lc 24,5. (2) Lc 24,11. (3) Lc 24,13. (4) Lc 24,16. (5) Lc 24,30. (6) Lc 24,31. (7) Lc 24,36. (8) Lc 24,41. (9) Lc 24,43. (10) Lc 24,45. (11) Lc 24,51.

5. apo (af, van-weg). afkoring ap' en af'. Taalgebruik in het N.T.: apo (af,van-weg). Taalgebruik in Lc: apo (af,van-weg). Voorzetsel. Lc (73 + 32 + 9 = 114).Lc 24 (6 + 2 + 1 = 9). apo. Lc (73). Lc 24 (6): (1) Lc 24,2. (2) Lc 24,9. (3) Lc 24,13. (4) Lc 24,27. (5) Lc 24,41. (6) Lc 24,47. ap'. Lc (32). Lc 24 (2): (1) Lc 24,31. (2) Lc 24,51. af'. Lc (9). Lc 24 (1) Lc 24,21.

Lc 24,41.7. gen. vr. enk. charas van het zelfst. naamw. chara (vreugde). Taalgebruik in het N.T.: chara (vreugde). Taalgebruik in Lc.: chara (vreugde). Website: http://fr.wikipedia.org/wiki/Joie_(philosophie). Indo-Europees jug (band),L. gaudium,Fr. joie,zie website http://fr.wiktionary.org/wiki/joie. Lc (4): (1) Lc 8,13. (2) Lc 10,17. (3) Lc 24,41. (4) Lc 24,52. Een vorm van chara (vreugde).in Lc in 8 verzen: (1) Lc 1,14. (2) Lc 2,10. (3) Lc 8,13. (4) Lc 10,17. (5) Lc 15,7. (6) Lc 15,10. (7) Lc 24,41. (8) Lc 24,52.

10. act. ind. aor. 3de pers. enk. eipen (hij zei) van het werkw. legô (zeggen). Taalgebruik in het N.T.: legô (zeggen). Taalgebruik in Lc: legô (zeggen). legô komt van de wortel leg-: lezen / lec-tuur ; les,Fr. leçon. Lc (223). Lc 24 (8): (1) Lc 24,17. (2) Lc 24,18. (3) Lc 24,19. (4) Lc 24,25. (5) Lc 24,38. (6) Lc 24,41. (7) Lc 24,44. (8) Lc 24,46. Lc 24 (6 + 12 = 18). Een vorm van legô (zeggen) in Lc 24 (6): (1) Lc 24,7. (2) Lc 24,10. (3) Lc 24,23. (4) Lc 24,29. (5) Lc 24,34. (6) Lc 24,36 ; van eipon (ik zei) in Lc 24 (12): (1) Lc 24,5. (2) Lc 24,17. (3) Lc 24,18. (4) Lc 24,19. (5) Lc 24,24. (6) Lc 24,25. (7) Lc 24,32. (8) Lc 24,38. (9) Lc 24,40. (10) Lc 24,41. (11) Lc 24,44. (12) Lc 24,46.

11. dat. mann. en onz. mv.autois van het pers. voornaamw. autos. Taalgebruik in het N.T.: voornaamwoord autos. Taalgebruik in Lc: voornaamwoord autos. Lc (89). Lc 24 (12): (1) Lc 24,15. (2) Lc 24,19. (3) Lc 24,27. (4) Lc 24,29. (5) Lc 24,30. (6) Lc 24,33. (7) Lc 24,35. (8) Lc 24,36. (9) Lc 24,38. (10) Lc 24,40. (11) Lc 24,41. (12) Lc 24,46.

Lc 24,41.13. nom. + acc. onz. enk. ti van het voornaamwoord tis. Taalgebruik in het N.T.: voornaamwoord tis. Taalgebruik in Lc: voornaamwoord tis. Ned. wie,wat ? deze,dat ! Lc (66). Lc 24 (3): (1) Lc 24,5. (2) Lc 24,38. (3) Lc 24,41.

Lc 24,42 - Lc 24,42 -- Lc 24,36-49 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 24,36 - Lc 24,37 - Lc 24,38 - Lc 24,39 - Lc 24,40 - Lc 24,41 - Lc 24,42 - Lc 24,43 - Lc 24,44 - Lc 24,45 - Lc 24,46 - Lc 24,47 - Lc 24,48 - Lc 24,49 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
24:42 oi de epedôkan autô ichthuos optou meros  42 at illi obtulerunt ei partem piscis assi et favum mellis  42 Ze reikten hem een stuk geroosterde vis aan;  [42] Ze gaven Hem een stukje gebakken vis. [42] Ze gaven hem een stuk geroosterde vis.   42 Zij geven hem een moot gebakken vis.   42. Ils lui présentèrent un morceau de poisson grillé. 

Statenvertaling. 42 En zij gaven Hem een stuk van een gebraden vis, en van honigraten.
King James Bible. [42] And they gave him a piece of a broiled fish, and of an honeycomb.
Luther-Bibel. 42 Und sie legten ihm ein Stück gebratenen Fisch vor.
- 3de (derde) paaszondag B. Zij reikten Hem een stuk geroosterde vis aan;

Tekstuitleg van Lc 24,42.

1. nom. mann. mv. hoi van het bep. lidw. ho,hè,to (de - het). Taalgebruik in het N.T.: bepaald lidwoord. Taalgebruik in Lc: bepaald lidwoord. Taalgebruik in Hnd: bepaald lidwoord. Gr. to..,tè... N.: de. E.: the. D. der,die,das enz. Fr. le,la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum,il-lam). Lc (165). Lc 24 (9): (1) Lc 24,16. (2) Lc 24,17. (3) Lc 24,19. (4) Lc 24,20. (5) Lc 24,23. (6) Lc 24,25. (7) Lc 24,31. (8) Lc 24,42. (9) Lc 24,44. Hnd (147).

2. de (echter),afkorting d'. Taalgebruik in het N.T.: de (echter). Taalgebruik in Lc: de (echter). Partikel. Het staat steeds als tweede woord in de zin. Het kan een lichte tegenstelling aanduiden. Om een verandering van personage of situatie in de zin aan te duiden.
In twintig verzen in Lc 24. In zes verzen in Lc 23,56b-24,12. Lc 24,13-53 (14): (1) Lc 24,16. (2) Lc 24,17. (3) Lc 24,18. (4) Lc 24,19. (5) Lc 24,21. (6) Lc 24,24. (7) Lc 24,31. (8) Lc 24,36. (9) Lc 24,37. (10) Lc 24,41. (11) Lc 24,42. (12) Lc 24,44. (13) Lc 24,49. (14) Lc 24,50.

Lc 24,43 - Lc 24,43 -- Lc 24,36-49 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 24,36 - Lc 24,37 - Lc 24,38 - Lc 24,39 - Lc 24,40 - Lc 24,41 - Lc 24,42 - Lc 24,43 - Lc 24,44 - Lc 24,45 - Lc 24,46 - Lc 24,47 - Lc 24,48 - Lc 24,49 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
24:43 kai labôn enôpion autôn efagen   43 et cum manducasset coram eis sumens reliquias dedit eis  43 en hij nam het (en) at het vóór hun ogen op.   [43] Hij nam het aan en at het op waar ze bij waren. [43] Hij nam het aan en at het voor hun ogen op.  43 Hij neemt die aan en eet hem voor hun aanschijn op.  43. Il le prit et le mangea devant eux.  

Statenvertaling. 43 En Hij nam het, en at het voor hun ogen.
King James Bible. [43] And he took it, and did eat before them.
Luther-Bibel. 43 Und er nahm's und aß vor ihnen.
- 3de (derde) paaszondag B. Hij nam het en at het voor hun ogen op.

Tekstuitleg van Lc 24,43. Het vers Lc 24,43 telt 5 woorden en 26 (2 X 13) letters. De getalwaarde van Lc 24,43 is 4094 (2 X 23 X 89).

2. act. part. aor. nom. mann. enk. λαβων = labôn van het werkw. λαμβανω = lambanô (nemen). Taalgebruik in de Septuaginta: lambanô (nemen). Taalgebruik in het NT: lambanô (nemen). LXX (46). NT (40). Pentateuch (27). Ex (9). Ex 24 (3): Ex 24,6 - Ex 24,7 - Ex 24,8. Mt (11): (1) Mt 13,31. (2) Mt 14,19. (3) Mt 17,27. (4) Mt 25,16. (5) Mt 25,18. (6) Mt 25,20. (7) Mt 26,26. (8) Mt 26,27. (9) Mt 27,24. (10) Mt 27,48. (11) Mt 27,59. Mc (5): (1) Mc 6,41. (2) Mc 8,6. (3) Mc 9,36. (4) Mc 14,22. (5) Mc 14,23. Lc (7): (1) Lc 6,4. (2) Lc 9,16. (3) Lc 13,19. (4) Lc 20,29. (5) Lc 22,19. (6) Lc 24,30. (7) Lc 24,43. Joh (4): (1) Joh 3,33. (2) Joh 13,4. (3) Joh 13,30. (4) Joh 18,3. Bijbel (86). Een vorm van λαμβανω = lambanô (nemen) in het NT (258),in de LXX (1335). In Lc: X vormen van lambanô (nemen) in 23 verzen in 11 / 24 hoofdstukken. In Hnd: X vormen van lambanô (nemen) in 29 verzen in 18 / 28 hoofdstukken.
- Hebreeuws. וַיּקַּח = wajjiqqach (en hij nam) < prefix nevensch. voegwoord waw + act. qal imperf. 3de pers. mann. enk. van het werkw. לָקַח = lâqach (nemen, grijpen, ontvangen). Taalgebruik in Tenakh: lâqach (nemen, grijpen, ontvangen). Getalwaarde: lamed = 12 of 30,qoph = 19 of 100,chet = 8 ; totaal: 39 (3 X 13) OF 138 (2 X 3 X 23). Structuur: 3 - 1 - 8. De som van de elementen is telkens 3. Tenakh (199). Pentateuch (86). Eerdere Profeten (80). Latere Profeten (17). 12 Kleine Profeten (1). Geschriften (15). Ex (15): (1) Ex 2,1. (2) Ex 4,20. (3) Ex 6,20. (4) Ex 6,23. (5) Ex 13,19. (6) Ex 14,7. (7) Ex 18,2. (8) Ex 18,12. (9) Ex 24,6. (10) Ex 24,7. (11) Ex 24,8. (12) Ex 32,4. (13) Ex 32,20. (14) Ex 34,4. (15) Ex 40,20. Ex 24 (3). Ex 24,6 - Ex 24,7 - Ex 24,8 beginnen met וַיּקַּח = wajjiqqach (en hij nam).
- Lat. accipere (ad-capere = aan-grijpen, aannemen). Fr. prendre. N. nemen. D. nehmen. E. take.

Lc 24,43.3. ενωπιον = enôpion (voor het aangezicht van). Taalgebruik in het NT: enôpion (voor het aangezicht van). Taalgebruik in de LXX: enôpion (voor het aangezicht van). Taalgebruik in Lc: enôpion (voor het aangezicht van). Lc (19): (1) Lc 1,15. (2) Lc 1,17. (3) Lc 1,19. (4) Lc 1,76. (5) Lc 4,7. (6) Lc 5,18. (7) Lc 5,25. (8) Lc 8,47. (9) Lc 12,6. (10) Lc 12,9. (11) Lc 13,26. (12) Lc 14,10. (13) Lc 15,10. (14) Lc 15,18. (15) Lc 15,21. (16) Lc 16,15. (17) Lc 23,14. (18) Lc 24,11. (19) Lc 24,43.

  enôpion  bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
    508 423 85 - - 19 1 13 22 30 19 20    

Lc 24,43.4. gen. mv.autôn van het pers. voornaamw. autos (hij - hem). Taalgebruik in het N.T.: voornaamwoord autos. Taalgebruik in Lc.: voornaamwoord autos. Lc (94). Lc 24 (11): (1) Lc 24,5. (2) Lc 24,11. (3) Lc 24,13. (4) Lc 24,16. (5) Lc 24,30. (6) Lc 24,31. (7) Lc 24,36. (8) Lc 24,41. (9) Lc 24,43. (10) Lc 24,45. (11) Lc 24,51.

Lc 24,43.3. - 4. ενωπιον αυτου = enôpion autou (voor het aangezicht van hem / voor zijn aangezicht). Lc (3): (1) Lc 1,17. (2) Lc 1,75. (3) Lc 5,18.
- ενωπιον αυτων = enôpion autôn (voor het aangezicht van hen / voor hun aangezicht). Lc (3): (1) Lc 5,25. (2) Lc 24,11. (3) Lc 24,43.

Lc 24,44 - Lc 24,44 -- Lc 24,36-49 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 24,36 - Lc 24,37 - Lc 24,38 - Lc 24,39 - Lc 24,40 - Lc 24,41 - Lc 24,42 - Lc 24,43 - Lc 24,44 - Lc 24,45 - Lc 24,46 - Lc 24,47 - Lc 24,48 - Lc 24,49 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
24:44 eipen de pros autous outoi oi logoi mou ous elalèsa pros umas eti ôn sun umin oti dei plèrôthènai panta ta gegrammena en tô nomô môuseôs kai tois profètais kai psalmois peri emou  44 et dixit ad eos haec sunt verba quae locutus sum ad vos cum adhuc essem vobiscum quoniam necesse est impleri omnia quae scripta sunt in lege Mosi et prophetis et psalmis de me  44 Hij zei nu tegen hen: Dit zijn mijn woorden die ik tot jullie gesproken heb toen ik nog bij je was, dat vervuld moet worden alles wat over rnij geschreven is in de Wet van Mozes en de Profeten en de Psalmen.    [44] Hij zei: ‘Dit is wat Ik jullie heb gezegd toen Ik nog bij jullie was: alles wat er in de Wet* van Mozes en bij de Profeten en in de Psalmen over Mij geschreven staat, moet in vervulling gaan.’ [44] Hij zei tegen hen: ‘Toen ik nog bij jullie was, heb ik tegen jullie gezegd dat alles wat in de Wet van Mozes, bij de Profeten en in de Psalmen over mij geschreven staat in vervulling moest gaan.’  44 Dan zegt hij tot hen: dit zijn mijn woorden die ik tot u sprak toen ik nog met u samen was: ‘alles wat over mij geschreven staat in de Wet van Mozes en in de profeten en de psalmen, moet worden vervuld!’  44. Puis il leur dit: « Telles sont bien les paroles que je vous ai dites quand j'étais encore avec vous: il faut que s'accomplisse tout ce qui est écrit de moi dans la Loi de Moïse, les Prophètes et les Psaumes. »  

Statenvertaling. 44 En Hij zeide tot hen: Dit zijn de woorden, die Ik tot u sprak, als Ik nog met u was, namelijk dat het alles moest vervuld worden, wat van Mij geschreven is in de Wet van Mozes, en de Profeten, en Psalmen.
King James Bible. [44] And he said unto them, These are the words which I spake unto you, while I was yet with you, that all things must be fulfilled, which were written in the law of Moses, and in the prophets, and in the psalms, concerning me.
Luther-Bibel. 44 Er sprach aber zu ihnen: Das sind meine Worte, die ich zu euch gesagt habe, als ich noch bei euch war: Es muss alles erfüllt werden, was von mir geschrieben steht im Gesetz des Mose, in den Propheten und in den Psalmen.
- 3de (derde) paaszondag B. Hij sprak tot hen: "Dit zijn mijn woorden, die Ik sprak toen Ik nog bij u was: Alles moet vervuld worden wat over Mij staat in de Wet van Mozes, in de profeten en in de psalmen."

Tekstuitleg van Lc 24,44. Het vers Lc 24,44 telt 30 (2 X 3 X 5) woorden en 133 letters. De getalwaarde van Lc 24,44 is 16302 (2 X 3 X 11 X 13 X 19).

Lc 24,44.1. act. ind. aor. 3de pers. enk. eipen (hij zei) van het werkw. legô (zeggen). Taalgebruik in het N.T.: legô (zeggen). Taalgebruik in Lc: legô (zeggen). legô komt van de wortel leg-: lezen / lec-tuur ; les,Fr. leçon. Lc (223). Lc 24 (8): (1) Lc 24,17. (2) Lc 24,18. (3) Lc 24,19. (4) Lc 24,25. (5) Lc 24,38. (6) Lc 24,41. (7) Lc 24,44. (8) Lc 24,46. Hnd (75). Lc 24 (6 + 12 = 18). Een vorm van legô (zeggen) in Lc 24 (6): (1) Lc 24,7. (2) Lc 24,10. (3) Lc 24,23. (4) Lc 24,29. (5) Lc 24,34. (6) Lc 24,36 ; van eipon (ik zei) in Lc 24 (12): (1) Lc 24,5. (2) Lc 24,17. (3) Lc 24,18. (4) Lc 24,19. (5) Lc 24,24. (6) Lc 24,25. (7) Lc 24,32. (8) Lc 24,38. (9) Lc 24,40. (10) Lc 24,41. (11) Lc 24,44. (12) Lc 24,46.

Lc 24,44.2. de (echter),afkorting d'. Taalgebruik in het N.T.: de (echter). Taalgebruik in Lc: de (echter). Partikel. Het staat steeds als tweede woord in de zin. Het kan een lichte tegenstelling aanduiden. Om een verandering van personage of situatie in de zin aan te duiden.
In twintig verzen in Lc 24. In zes verzen in Lc 23,56b-24,12. Lc 24,13-53 (14): (1) Lc 24,16. (2) Lc 24,17. (3) Lc 24,18. (4) Lc 24,19. (5) Lc 24,21. (6) Lc 24,24. (7) Lc 24,31. (8) Lc 24,36. (9) Lc 24,37. (10) Lc 24,41. (11) Lc 24,42. (12) Lc 24,44. (13) Lc 24,49. (14) Lc 24,50.

Lc 24,44.3. pros (naar, bij). Taalgebruik in het N.T.: pros (naar, bij). Taalgebruik in Lc: pros (naar, bij). Lc (158). Lc 24 (11): (1) Lc 24,5. (2) Lc 24,10. (3) Lc 24,12. (4) Lc 24,14. (5) Lc 24,17. (6) Lc 24,18. (7) Lc 24,25. (8) Lc 24,29. (9) Lc 24,32. (10) Lc 24,44. (11) Lc 24,50.

Lc 24,44.1. - 3. eipen de pros (hij zei echter tot). Lc (17): (1) Lc 1,13. (2) Lc 7,50. (3) Lc 9,13. (4) Lc 9,14. (5) Lc 9,59. (6) Lc 9,62. (7) Lc 12,15. (8) Lc 12,22. (9) Lc 13,7. (10) Lc 15,3. (11) Lc 17,1. (12) Lc 17,22. (13) Lc 18,9. (14) Lc 19,9. (15) Lc 20,41. (16) Lc 24,17. (17) Lc 24,44.

Lc 24,44.4. pers. voornaamw. acc. mann. mv. autous (hen) van het pers. voornaamw. autos (hij - hem). Taalgebruik in het N.T.: voornaamwoord autos. Taalgebruik in Lc.: voornaamwoord autos. Lc (83). Lc 24 (6): (1) Lc 24,15. (2) Lc 24,17. (3) Lc 24,25. (4) Lc 24,44. (5) Lc 24,50. (6) Lc 24,51.

Lc 24,44.1. - 4. eipen de pros autous (hij echter zei tot hen). Lc (6): (1) Lc 9,13. (2) Lc 12,15. (3) Lc 15,3. (4) Lc 20,41. (5) Lc 24,17. (6) Lc 24,44. Hnd (1).

Lc 24,44.5. nom. mann. mv. houtoi  van het aanwijz. voornaamw. houtos (deze). Taalgebruik in het N.T.: houtos (deze). Taalgebruik in Lc: houtos (deze). Lc (10): (1) Lc 8,13. (2) Lc 8,14. (3) Lc 8,15. (4) Lc 8,21. (5) Lc 13,2. (6) Lc 19,40. (7) Lc 20,47. (8) Lc 21,4. (9) Lc 24,17. (10) Lc 24,44. Hnd (14).

Lc 24,44.6. nom. mann. mv. hoi van het bep. lidw. ho,hè,to (de - het). Taalgebruik in het N.T.: bepaald lidwoord. Taalgebruik in Lc: bepaald lidwoord. Taalgebruik in Hnd: bepaald lidwoord. Gr. to..,tè... N.: de. E.: the. D. der,die,das enz. Fr. le,la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum,il-lam). Lc (165). Lc 24 (9): (1) Lc 24,16. (2) Lc 24,17. (3) Lc 24,19. (4) Lc 24,20. (5) Lc 24,23. (6) Lc 24,25. (7) Lc 24,31. (8) Lc 24,42. (9) Lc 24,44. Hnd (147).

Lc 24,44.7. nom. mann. mv. logoi van het zelfst. naamw. logos (woord). Taalgebruik in het N.T.: logos (woord). Taalgebruik in Lc: logos (woord). Taalgebruik in Hnd.: logos (woord). Zie Hebr. dâbhar (spreken). Taalgebruik in Tenach: dâbhar (spreken). logos komt van de wortel leg-: lezen / lec-tuur ; les,Fr. leçon. Lc (3): (1) Lc 21,33. (2) Lc 24,17. (3) Lc 24,44. Hnd (1). Een vorm van logos (woord) in Lc 24 (3): (1) Lc 24,17. (2) Lc 24,19.   (3) Lc 24,44.   In Lc: 8 vormen van logos (woord) in 17 / 24 hoofdstukken en in 33 verzen. In Hnd: 8 vormen van logos (woord) in 20 / 28 hoofdstukken en in 65 verzen.

5. - 7. deze woorden. Lc 24,17: hoi logoi houtoi. Lc 24,44: houtoi hoi logoi.

Lc 24,44.10. act. ind. aor. 1ste pers. enk. elalèsa (ik sprak) van het werkw. laleô (lallen, spreken, praten). Taalgebruik in het N.T.: laleô (lallen, spreken, praten). Taalgebruik in Lc: laleô (lallen, spreken, praten). Taalgebruik in Hnd: laleô (lallen, spreken, praten). Lc (1) Lc 24,44. Een vorm van laleô (lallen, spreken, praten) in Lc in 31 verzen. In 5 verzen in Lc 24: (1) Lc 24,6. (2) Lc 24,25. (3) Lc 24,32. (4) Lc 24,36. (5) Lc 24,44. In Lc: 17 vormen in 12 / 24 hoofdstukken en in 31 verzen. In Hnd: 23 vormen van laleô (lallen, spreken, praten) in 23 / 28 hoofdstukken en in 60 verzen.

14. betrekk. voornaamw. gen. mann. + onz. mv. hôn van het betrekk. voornaamw. hos,hè,ho OF part. praes. nom. mann. enk. ôn van het werkw. eimi (zijn). Taalgebruik in het N.T.: betrekkelijk voornaamwoord. Taalgebruik in Lc: betrekkelijk voornaamwoord. Lc (17): (1) Lc 1,4. (2) Lc 1,20. (3) Lc 3,19. (4) Lc 3,23. (5) Lc 5,9. (6) Lc 6,34. (7) Lc 9,36. (8) Lc 11,23. (9) Lc 12,3. (10) Lc 13,1. (11) Lc 15,16. (12) Lc 19,37. (13) Lc 19,44. (14) Lc 23,14. (15) Lc 23,41. (16) Lc 24,6. (17) Lc 24,44.

15. sun (met). Taalgebruik in het N.T.: sun (met). Taalgebruik in Lc: sun (met). Taalgebruik in Hnd: sun (met). Hebr. bë (in, met). Taalgebruik in Tenach: bë (in, met). Lat. cum. Ned. met. D. mit. E. with. Fr. avec < apud - hoc. Lc (23): (1) Lc 1,56. (2) Lc 2,5. (3) Lc 2,13. (4) Lc 5,9. (5) Lc 5,19. (6) Lc 7,6. (7) Lc 7,12. (8) Lc 8,1. (9) Lc 8,38. (10) Lc 8,51. (11) Lc 9,32. (12) Lc 19,23. (13) Lc 20,1. (14) Lc 22,14. (15) Lc 22,56. (16) Lc 23,11. (17) Lc 23,32. (18) Lc 24,10. (19) Lc 24,21. (20) Lc 24,24. (21) Lc 24,29. (22) Lc 24,33. (23) Lc 24,44. Hnd (49).

15. - 16. sun humin (met jullie). In de ev. slechts in dit vers Lc 24,44. In Br. (3). sun autois (met hen). N.T. (13). Lc (3): (1) Lc 7,6. (2) Lc 24,29. (3) Lc 24,33. Hnd (7). sun autais (met hen). Slechts in dit vers Lc 24,10. sun hèmin (met ons. N.T. (6). Lc (1) Lc 24,24. Hnd (5).

17. hoti (dat, omdat). Taalgebruik in N.T.: hoti (dat, omdat). Taalgebruik in Lc: hoti (dat, omdat). Taalgebruik in Hnd: hoti (dat, omdat). Hebr. kî. Taalgebruik in Tenach: kî (want). Lat. quia. Fr. parce que / que. Lc (160). Lc 24 (7): (1) Lc 24,7. (2) Lc 24,21. (3) Lc 24,29. (4) Lc 24,34. (5) Lc 24,39. (6) Lc 24,44. (7) Lc 24,46.

Lc 24,44.18. act. ind. praes. 3de pers. enk. dei (hij / het moet). Taalgebruik in het N.T.: dei (moet). Taalgebruik in Lc: dei (moet). Taalgebruik in Hnd: dei (moet). Lc (12): (1) Lc 2,49. (2) Lc 4,43. (3) Lc 9,22. (4) Lc 12,12. (5) Lc 13,14. (6) Lc 13,33. (7) Lc 17,25. (8) Lc 19,5. (9) Lc 21,9. (10) Lc 22,37. (11) Lc 24,7. (12) Lc 24,44. Een vorm van dei (hij / het moet) in Lc in 18 verzen: (1) Lc 2,49. (2) Lc 4,43. (3) Lc 9,22. (4) Lc 11,42. (5) Lc 12,12. (6) Lc 13,14. (7) Lc 13,16. (8) Lc 13,33. (9) Lc 15,32. (10) Lc 17,25. (11) (1) Lc 18,1. (12) Lc 19,5. (13) Lc 21,9. (14) Lc 22,7. (15) Lc 22,37. (16) Lc 24,7. (17) Lc 24,26. (18) Lc 24,44. In Lc: 3 vormen van dei (hij / het moet) in 13 / 24 hoofdstukken en in 18 verzen. In Hnd: 4 vormen van dei (hij / het moet) in 18 / 28 hoofdstukken en in 24 verzen.

22. pass. part. perf. nom.. + acc. onz. mv. gegrammena van het werkw. grafô (schrijven). Taalgebruik in het N.T.: grafô (schrijven). Taalgebruik in Mc: grafô (schrijven). Taalgebruik in Lc: grafô (schrijven). Taalgebruik in Hnd: grafô (schrijven). Hebr. sjâphar (schrijven). Taalgebruik in Tenach: sjâphar (schrijven). cijfer. Om een tekst te lezen spreekt men soms over een tekst ontcijferen. Lat. scribere. Fr. écrire. Lc (3): (1) Lc 18,31. (2) Lc 21,22. (3) Lc 24,44. Hnd (1). Een vorm van grafô (schrijven) in Lc in 20 verzen: (1) Lc 1,3. (2) Lc 1,63. (3) Lc 2,23. (4) Lc 3,4. (5) Lc 4,4. (6) Lc 4,8. (7) Lc 4,10. (8) Lc 4,17. (9) Lc 7,27. (10) Lc 10,26. (11) Lc 16,6. (12) Lc 16,7. (13) Lc 18,31. (14) Lc 19,46. (15) Lc 20,17. (16) Lc 20,28. (17) Lc 21,22. (18) Lc 22,37. (19) Lc 24,44. (20) Lc 24,46. In Lc: 6 vormen van grafô (schrijven) in 13 / 24 hoofdstukken en in 20 verzen. In Hnd: 8 vormen van grafô (schrijven) in 8 hoofdstukken in 11 verzen.

Lc 24,44.20. - 22. panta ta gegrammena (al het geschrevene). In drie verzen bij Lucas: (1) Lc 18,31: telesthèsetai...: al het geschrevene zal voltooid worden (derde lijdensvoorspelling). (2) Lc 21,22: tou plèsthènai...: opdat al het geschrevene zou vervuld worden (eschatologische rede). (3) Lc 24,44: hoti dei plèrôthènai...: dat al het geschrevene moet vervuld worden (verschijning aan de elf en hun metgezellen). Door deze drie teksten is de derde lijdensvoorspelling,de eschatologische rede en een verschijningsverhaal met elkaar verbonden. In Hnd (1): Hnd 13,29: hôs de etelesan panta ta peri autou gegrammena (zodra ze echter al het geschrevene over hem tot voleinding brachten).
In zijn verwijzing naar de schrift in Lc 4,21 wijst Jezus op de vervulling ervan. peplèrôtai: (is vervuld geworden, is in vervulling gegaan). Passief indicatief perfectum derde persoon enkelvoud van het werkwoord plèroô (vervullen). Op twee andere opmerkelijke plaatsen wordt de passief infinitief perfectum gebruikt: (1) Lc 24,44. (2) Hnd 1,16. In deze beide gevallen is er eveneens verwijzing naar vervulling van de schrift(en). In Lc 24,44 geeft Lucas de voorlaatste woorden van Jezus bij zijn verschijnen aan de elf en hun metgezellen. In Hnd 1,16 spreekt Petrus voor het eerst de verzamelde gemeenschap toe.

Lc 4,21   peplèrôtai hè grafè autè
Lc 24,44 dei plèrôthènai panta ta gegrammena
Hnd 1,16 edei plèrôthènai tèn grafèn

23. en (in, met). Taalgebruik in het N.T.: en (in). Taalgebruik in Lc: en (in). Hebr. bë. Fr. en / dans. Ned. in.
Lc (288). Lc 24 (16): (1) Lc 24,4. (2) Lc 24,6. (3) Lc 24,13. (4) Lc 24,15. (5) Lc 24,18. (6) Lc 24,19. (7) Lc 24,27. (8) Lc 24,30. (9) Lc 24,32. (10) Lc 24,35. (11) Lc 24,36. (12) Lc 24,38. (13) Lc 24,44. (14) Lc 24,49. (15) Lc 24,51. (16) Lc 24,53.

24. bep. lidw. dat. mann. + onz. enk. tô(i) van het bepaald lidwoord ho,hè,to (de - het). Taalgebruik in het N.T.: bepaald lidwoord. Taalgebruik in Lc: bepaald lidwoord. Gr. to..,tè... N.: de. E.: the. D. der,die,das enz. Fr. le,la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum,il-lam).
Lc (154). Lc 24 (7): (1) Lc 24,4. (2) Lc 24,15. (3) Lc 24,30. (4) Lc 24,44. (5) Lc 24,47. (6) Lc 24,51. (7) Lc 24,53.

28. dat onz. mv. tois van het bep. lidw. ho,hè,to (de - het). Taalgebruik in het N.T.: bepaald lidwoord. Taalgebruik in Lc: bepaald lidwoord. Taalgebruik in Hnd: bepaald lidwoord. Gr. to..,tè... N.: de. E.: the. D. der,die,das enz. Fr. le,la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum,il-lam).
Lc (65). Lc (2): (1) Lc 24,9. (2) Lc 24,44.

29. dat. mv. profètais van het zelfst. naamw. profètès (profeet). Taalgebruik in het N.T.: profètès (profeet). Taalgebruik in Lc: profètès (profeet). Taalgebruik in Hnd: profètès (profeet). Taalgebruik in Tenach: nâbhî´(profeet). Hebr. nâbhî´(profeet). Gr. profètès < pro - fè - tès (fèmi: spreken). pro-fèmi (voor zich uitspreken). Lc (2): (1) Lc 6,23. (2) Lc 24,44. Hnd (3). Een vorm van profètès (profeet) in Lc (29),in Lc 24 (4): (1) Lc 24,19.  (2) Lc 24,25. (3) Lc 24,27. (4) Lc 24,44. In Lc: 7 vormen van profètès (profeet) in 13 / 24 hoofdstukken en in 29 verzen. In Hnd: 6 vormen van profètès (profeet) in 12 / 28 hoofdstukken en in 30 verzen.

32. peri (omwille van, over). Taalgebruik in N.T.: peri (over, rondom, omwille van). Taalgebruik in Lc: peri (over, rondom, omwille van). Taalgebruik in Hnd: peri (over, rondom, omwille van). Fr. pour,N. voor. Lc (43). Lc 24 (5): (1) Lc 24,4. (2) Lc 24,14. (3) Lc 24,19. (4) Lc 24,27. (5) Lc 24,44.

Lc 24,45 - Lc 24,45 -- Lc 24,36-49 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 24,36 - Lc 24,37 - Lc 24,38 - Lc 24,39 - Lc 24,40 - Lc 24,41 - Lc 24,42 - Lc 24,43 - Lc 24,44 - Lc 24,45 - Lc 24,46 - Lc 24,47 - Lc 24,48 - Lc 24,49 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
24:45 tote diènoixen autôn ton noun tou sunienai tas grafas 45 tunc aperuit illis sensum ut intellegerent scripturas  45 Toen opende hij hun begrip om de Schriften te kunnen begrijpen.  [45] Toen opende Hij hun verstand om de Schriften te begrijpen. [45] Daarop maakte hij hun verstand ontvankelijk voor het begrijpen van de Schriften.   45 Dán opent hij hun verstand om de Schriften te verstaan.  45. Alors il leur ouvrit l'esprit à l'intelligence des Écritures, 

Statenvertaling. 45 Toen opende Hij hun verstand, opdat zij de Schriften verstonden.
King James Bible. [45] Then opened he their understanding, that they might understand the scriptures,
Luther-Bibel. 45 Da öffnete er ihnen das Verständnis, sodass sie die Schrift verstanden,
- 3de (derde) paaszondag B. Toen maakte Hij hun geest toegankelijk voor het begrijpen van de Schriften.

Tekstuitleg van Lc 24,45. Het vers Lc 24,45 telt 9 (3²) woorden en 45 (3² X 5) letters. De getalwaarde van Lc 24,45 is 6285 (3 X 5 X 419).

Lc 24,45.1. tote (< to - de: dat echter ; dan,daarop). Taalgebruik in het N.T.: tote (dan). Taalgebruik in Lc: tote (dan). Lc (15): (1) Lc 5,35. (2) Lc 6,42. (3) Lc 11,24. (4) Lc 11,26. (5) Lc 13,26. (6) Lc 14,9. (7) Lc 14,10. (8) Lc 14,21. (9) Lc 16,16. (10) Lc 21,10. (11) Lc 21,20. (12) Lc 21,21. (13) Lc 21,27. (14) Lc 23,30. (15) Lc 24,45. Hnd (21).

Lc 24,45.2. act. ind. aor. 3de pers. enk. diènoixen (hij opende) van het werkw. dianoignumi / dianoigô (doen wijken, openen). Taalgebruik in het N.T.: dianoignumi / dianoigô (doen wijken, openen). Taalgebruik in Lc: dianoignumi / dianoigô (doen wijken, openen). Taalgebruik in Hnd: dianoignumi / dianoigô (doen wijken, openen). Hebr. pâthach (openen). Taalgebruik in Tenach: pâthach (openen). Lat. aperire. Fr. ouvrir. Ned. openen. D. offnen. E. to open. Lc (1) Lc 24,45. Een vorm van dianoignumi / dianoigô (doen wijken, openen) in Lc in 4 verzen: (1) Lc 2,23. (2) Lc 24,31. (3) Lc 24,32. (4) Lc 24,45. In Lc: 3 vormen van dianoignumi / dianoigô (doen wijken, openen) in 4 verzen in 2 hoofdstukken. In Hnd: 3 vormen van dianoignumi / dianoigô (doen wijken, openen) in 3 verzen in 3 hoofdstukken.

Lc 24,45.3. gen. mv.autôn van het pers. voornaamw. autos (hij - hem). Taalgebruik in het N.T.: voornaamwoord autos. Taalgebruik in Lc.: voornaamwoord autos. Lc (94). Lc 24 (11): (1) Lc 24,5. (2) Lc 24,11. (3) Lc 24,13. (4) Lc 24,16. (5) Lc 24,30. (6) Lc 24,31. (7) Lc 24,36. (8) Lc 24,41. (9) Lc 24,43. (10) Lc 24,45. (11) Lc 24,51.

Lc 24,45.4. bep. lidw. acc. mann. enk. ton van het bepaald lidw. ho - hè - to (de - het). Taalgebruik in het N.T.: bepaald lidwoord. Taalgebruik in Lc: bepaald lidwoord. Gr. to..,tè... N.: de. E.: the. D. der,die,das enz. Fr. le,la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum,il-lam).
Lc (191). Lc 24 (10): (1) Lc 24,2. (2) Lc 24,5. (3) Lc 24,7. (4) Lc 24,21. (5) Lc 24,26. (6) Lc 24,30. (7) Lc 24,45. (8) Lc 24,46. (9) Lc 24,51. (10) Lc 24,53.

Lc 24,45.6. bep. lidw. gen. mann. en onz. enk. tou van het bepaald lidw. ho - hè - to (de - het). Taalgebruik in het N.T.: bepaald lidwoord. Taalgebruik in Lc: bepaald lidwoord. Gr. to..,tè... N.: de. E.: the. D. der,die,das enz. Fr. le,la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum,il-lam). Lc (272). Lc 24 (11): (1) Lc 24,2. (2) Lc 24,3. (3) Lc 24,7. (4) Lc 24,9. (5) Lc 24,16. (6) Lc 24,19. (7) Lc 24,25. (8) Lc 24,29. (9) Lc 24,35. (10) Lc 24,45. (11) Lc 24,49

Lc 24,45.7. act. inf. praes. sunienai van het werkw. sunièmi (samenvatten, begrijpen, verstaan). Taalgebruik in het N.T.: sunièmi (samenvatten, begrijpen, verstaan). Taalgebruik in Mc: sunièmi (samenvatten, begrijpen, verstaan). Hebr. bîn (begrijpen, bemerken). Taalgebruik in Tenach: bîn (begrijpen, bemerken). Lat. intelligere. Fr. intelligence. Ned. begrip,verstand (verstaan). D. Verständnis. E. understanding (understand). Lc (1) Lc 24,45. Een vorm van sunièmi (samenvatten, begrijpen, verstaan) in Lc in 4 verzen: (1) Lc 2,50. (2) Lc 8,10. (3) Lc 18,34. (4) Lc 24,45. In Lc: 4 vormen van (samenvatten, begrijpen, verstaan) in 4 verzen in 4 hoofdstukken. In Hnd: 4 vormen van (samenvatten, begrijpen, verstaan) in 4 verzen in 3 hoofdstukken.

Lc 24,45.8. bep. lidw. acc. vr. mv. tas (de) van het bepaald lidwoord ho,hè,to (de - het). Taalgebruik in het N.T.: bepaald lidwoord. Taalgebruik in Lc: bepaald lidwoord. Taalgebruik in Hnd: bepaald lidwoord. Gr. to..,tè... N.: de. E.: the. D. der,die,das enz. Fr. le,la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum,il-lam). Lc (42). Lc 24 (5): (1) Lc 24,32. (2) Lc 24,39. (3) Lc 24,40. (4) Lc 24,45. (5) Lc 24,50.

Lc 24,45.9. acc. vr. mv. grafas van het zelfst. naamw. grafè (schrift). Taalgebruik in het N.T.: grafè (schrift). Taalgebruik in Lc: grafè (schrift). Taalgebruik in Hnd: grafè (schrift). Zie verder: grafô (schrijven). Taalgebruik in het N.T.: grafô (schrijven). Taalgebruik in Lc: grafô (schrijven). Taalgebruik in Hnd: grafô (schrijven). Hebr. kâthabh (schrijven). Hebr. sjâphar (schrijven). Taalgebruik in Tenach: sjâphar (schrijven). cijfer. sofer (schrijver). sephèr (geschrift, boek). Om een tekst te lezen spreekt men soms over een tekst ontcijferen. Lat. scribere. Fr. écrire. Lc 24 (1) Lc 24,45. Een vorm van grafè (schrift) in Lc in 4 verzen: (1) Lc 4,21. (2) Lc 24,27. (3) Lc 24,32. (4) Lc 24,45. In Lc: 3 vormen van grafè (schrift) in 4 verzen in 2 hoofdstukken. In Hnd: 5 vormen van grafè (schrift) in 7 verzen in 4 hoofdstukken.

Evangelielezing van Hemelvaart ABC: Lc 24,46-53 (Lc 24,46-53):
In die tijd zei Jezus tot zijn leerlingen: "Zó spreken de Schriften over het lijden en het sterven van de Messias en over zijn verrijzenis uit de doden op de derde dag, over de verkondiging onder alle volkeren, van de bekering en de vergiffenis der zonden in zijn Naam. Te beginnen met Jeruzalem moet gij van dit alles getuigen. Daarom zend Ik tot u wat door mijn Vader beloofd is; blijft dus in de stad totdat gij uit den hoge met kracht zult zijn toegerust." Nu leidde Hij hen naar buiten tot bij Betanië; Hij hief de handen omhoog en zegende hen. En terwijl Hij hen zegende verwijderde Hij zich van hen en Hij werd ten hemel opgenomen. Zij aanbaden Hem en keerden met grote blijdschap naar Jeruzalem terug. Zij hielden zich voortdurend op in de tempel en zij verheerlijkten God.

Lc 24,46 - Lc 24,46 -- Lc 24,36-49 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 24,36 - Lc 24,37 - Lc 24,38 - Lc 24,39 - Lc 24,40 - Lc 24,41 - Lc 24,42 - Lc 24,43 - Lc 24,44 - Lc 24,45 - Lc 24,46 - Lc 24,47 - Lc 24,48 - Lc 24,49 -
Griekse tekst Vulgaat Hemelvaart ABC Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
24:46 kai eipen autois hoti outôs gegraptai pathein ton christon kai anastènai ek nekrôn tè tritè èmera  46 et dixit eis quoniam sic scriptum est et sic oportebat Christum pati et resurgere a mortuis die tertia  In die tijd zei Jezus tot zijn leerlingen: "Zó spreken de Schriften over het lijden en het sterven van de Messias en over zijn verrijzenis uit de doden op de derde dag,  [46] Hij zei: ‘Er staat geschreven dat de Messias zou lijden en op de derde dag uit de doden zou opstaan, [46] Hij zei tegen hen: ‘Er staat geschreven dat de messias zal lijden en sterven, maar dat hij op de derde dag zal opstaan uit de dood,   46 En hij zegt tot hen: zó staat geschreven, dat de Christus moet lijden en ten derden dage opstaan uit de doden,  46. et il leur dit: « Ainsi est-il écrit que le Christ souffrirait et ressusciterait d'entre les morts le troisième jour, 

Synopsis. 46 En hij zei hun: Zo staat geschreven dat de christus moet lijden en opstaan uit de doden op de derde dag,
Statenvertaling. 46 En zeide tot hen: Alzo is er geschreven, en alzo moest de Christus lijden, en van de doden opstaan ten derden dage.
King James Bible. [46] And said unto them, Thus it is written, and thus it behoved Christ to suffer, and to rise from the dead the third day:
Luther-Bibel. 46 und sprach zu ihnen: So steht's geschrieben, dass Christus leiden wird und auferstehen von den Toten am dritten Tage;
- 3de (derde) paaszondag B. Hij zei hun: "Zo spreken de Schriften over het lijden en sterven van de Messias en over zijn verrijzenis uit de doden op de derde dag,

Tekstuitleg van Lc 24,46. Het vers Lc 24,46 telt 19 woorden en 93 letters. De getalwaarde van Lc 24,46 is 10257 (3 X 13 X 263).

Lc 24,46.1. kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT: Taalgebruik in Lc: kai (en). Nevenschikkend voegwoord. Hebr.: waw (verbindingshaak). L.: et. Fr.: et. N.: en. E.: and. D. und. Lc (822 / 1151). Lc 24 (+ 45 / 53. - 8 / 53: (1) Lc 24,1. (2) Lc 24,2. (3) Lc 24,3. (4) Lc 24,6. (5) Lc 24,16. (6) Lc 24,42. (7) Lc 24,45. (8) Lc 24,48.)

Lc 24,46.2. act. ind. aor. 3de pers. enk. eipen (hij zei) van het werkw. legô (zeggen). Taalgebruik in het N.T.: legô (zeggen). Taalgebruik in Lc: legô (zeggen). legô komt van de wortel leg-: lezen / lec-tuur ; les,Fr. leçon. Lc (223). Lc 24 (8): (1) Lc 24,17. (2) Lc 24,18. (3) Lc 24,19. (4) Lc 24,25. (5) Lc 24,38. (6) Lc 24,41. (7) Lc 24,44. (8) Lc 24,46. Hnd (75). Lc 24 (6 + 12 = 18). Een vorm van legô (zeggen) in Lc 24 (6): (1) Lc 24,7. (2) Lc 24,10. (3) Lc 24,23. (4) Lc 24,29. (5) Lc 24,34. (6) Lc 24,36 ; van eipon (ik zei) in Lc 24 (12): (1) Lc 24,5. (2) Lc 24,17. (3) Lc 24,18. (4) Lc 24,19. (5) Lc 24,24. (6) Lc 24,25. (7) Lc 24,32. (8) Lc 24,38. (9) Lc 24,40. (10) Lc 24,41. (11) Lc 24,44. (12) Lc 24,46.

Lc 24,46.3. dat. mann. en onz. mv.autois van het pers. voornaamw. autos. Taalgebruik in het N.T.: voornaamwoord autos. Taalgebruik in Lc: voornaamwoord autos. Lc (89). Lc 24 (12): (1) Lc 24,15. (2) Lc 24,19. (3) Lc 24,27. (4) Lc 24,29. (5) Lc 24,30. (6) Lc 24,33. (7) Lc 24,35. (8) Lc 24,36. (9) Lc 24,38. (10) Lc 24,40. (11) Lc 24,41. (12) Lc 24,46.

Lc 24,46.1. - 3. kai eipen autois (en hij zei hen). Lc (9): (1) Lc 2,10. (2) Lc 9,48. (3) Lc 13,22. (4) Lc 16,15. (5) Lc 22,35. (6) Lc 22,46. (7) Lc 24,19. (8) Lc 24,38. (9) Lc 24,46. N.T. (30),slechts in de evangelies.

Lc 24,46.4. hoti (dat, omdat). Taalgebruik in N.T.: hoti (dat, omdat). Taalgebruik in Lc: hoti (dat, omdat). Taalgebruik in Hnd: hoti (dat, omdat). Hebr. kî. Taalgebruik in Tenach: kî (want). Lat. quia. Fr. parce que / que. Lc (160). Lc 24 (7): (1) Lc 24,7. (2) Lc 24,21. (3) Lc 24,29. (4) Lc 24,34. (5) Lc 24,39. (6) Lc 24,44. (7) Lc 24,46.

Lc 24,46.6. pass. ind. perf. 3de pers. enk. gegraptai van het werkw. grafô (schrijven).Taalgebruik in het N.T.: grafô (schrijven). Taalgebruik in Lc: grafô (schrijven). Taalgebruik in Hnd: grafô (schrijven). Hebr. kâthabh (schrijven). Hebr. sâphar (tellen). Taalgebruik in Tenach: sâphar (schrijven). cijfer. sofer (schrijver). sephèr (geschrift, boek). Om een tekst te lezen spreekt men soms over een tekst ontcijferen. Lat. scribere. Fr. écrire. Hnd (5). In negen verzen in Lc: (1) Lc 2,23. (2) Lc 3,4. (3) Lc 4,4. (4) Lc 4,8. (5) Lc 4,10. (6) Lc 7,27. (7) Lc 10,26. (8) Lc 19,46. (9) Lc 24,46. Een vorm van grafô (schrijven) in Lc in 20 verzen: (1) Lc 1,3. (2) Lc 1,63. (3) Lc 2,23. (4) Lc 3,4. (5) Lc 4,4. (6) Lc 4,8. (7) Lc 4,10. (8) Lc 4,17. (9) Lc 7,27. (10) Lc 10,26. (11) Lc 16,6. (12) Lc 16,7. (13) Lc 18,31. (14) Lc 19,46. (15) Lc 20,17. (16) Lc 20,28. (17) Lc 21,22. (18) Lc 22,37. (19) Lc 24,44. (20) Lc 24,46. In Lc: 6 vormen van grafô (schrijven) in 13 / 24 hoofdstukken en in 20 verzen. In Hnd: 8 vormen van grafô (schrijven) in 8 hoofdstukken in 11 verzen.

Lc 24,46.7. act. inf. aor. pathein van het werkw. paschô (lijden). Taalgebruik in het N.T.: paschô (lijden). Taalgebruik in Lc: paschô (lijden). Taalgebruik in Hnd: paschô (lijden). Hebr. `ânâh (bedrukt, terneergebogen zijn, bitter leiden). Taalgebruik in Tenach: `ânâh (bedrukt, terneergebogen zijn, bitter leiden). Gr. pathos. Lat. pati - passio. Ned. pathos - passie. Zie http://www.xs4all.nl/~adcs/woordenweb/p/pathos.htm. Lc (5): (1) Lc 9,22. (2) Lc 17,25. (3) Lc 22,15. (4) Lc 24,26. (5) Lc 24,46. Hnd (4). Een vorm van paschô (lijden) in Lc in 6 verzen: (1) Lc 9,22. (2) Lc 13,2. (3) Lc 17,25. (4) Lc 22,15. (5) Lc 24,26. (6) Lc 24,46. In Lc: 2 vormen van paschô (lijden) in 6 verzen in 5 hoofdstukken. In Hnd: 2 vormen van paschô (lijden) in 5 verzen in 5 hoofdstukken. N.T. (41).
Lc (5): (1) Lc 9,22 (eerste lijdensvoorspelling). (2) Lc 17,25 (de dag van de mensenzoon). (3) Lc 22,15 (het laatste avondmaal). (4) Lc 24,26 (verschijning van Jezus aan de Emmaüsgangers). (5) Lc 24,46 (verschijning van Jezus aan de elf en hun metgezellen).
De teksten van Lc 22,15 (het laatste avondmaal): pro tou me pathein (voor mijn lijden) en van Hnd 1,3 (inleiding van Handelingen): meta to pathein auton (na zijn lijden) omsluiten het lijden. Het lijden omvat de doorgang door de dood ; het is de overgang: leven - dood - leven. In Lc 22,15 wordt de relatie gelegd tussen paschô (pasen) en pathein (lijden). Pasen of Pesach is de viering van de uittocht uit Egypte,de doortocht door de Rietzee en het komen in de woestijn. De overgang heeft drie elementen die over drie dagen worden gespreid.

Lc 24,46.8. bep. lidw. acc. mann. enk. ton van het bepaald lidw. ho - hè - to (de - het). Taalgebruik in het N.T.: bepaald lidwoord. Taalgebruik in Lc: bepaald lidwoord. Gr. to..,tè... N.: de. E.: the. D. der,die,das enz. Fr. le,la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum,il-lam). Lc (191). Lc 24 (10): (1) Lc 24,2. (2) Lc 24,5. (3) Lc 24,7. (4) Lc 24,21. (5) Lc 24,26. (6) Lc 24,30. (7) Lc 24,45. (8) Lc 24,46. (9) Lc 24,51. (10) Lc 24,53.

Lc 24,46.9. acc. mann. enk. christon van het zelfst. naamw. christos (gezalfde, Christus). Taalgebruik in het N.T.: christos (Christus). Taalgebruik in Lc: christos (Christus). Taalgebruik in Hnd: christos (Christus). Hebr. mâsjîach (Messias,gezalfde),in het Grieks christos (Christus). Zie het werkw. mâsjach (zalven). Taalgebruik in Tenach: mâsjach (zalven). Lc (7): (1) Lc 2,26 (+). (2) Lc 4,41 (+). (3) Lc 9,20 (+). (4) Lc 20,41 (+). (5) Lc 23,2 (-). (6) Lc 24,26 (+). (7) Lc 24,46 (+). Hnd (10). Een vorm van christos (gezalfde, Christus) in Lc in 12 verzen: (1) Lc 2,11 (-). (2) Lc 2,26 (+). (3) Lc 3,15 (+). (4) Lc 4,41 (+). (5) Lc 9,20 (+). (6) Lc 20,41 (+). (7) Lc 22,67 (+). (8) Lc 23,2 (-). (9) Lc 23,35 (+). (10) Lc 23,39 (+). (11) Lc 24,26 (+). (12) Lc 24,46 (+). In Lc: 2 vormen van christos (gezalfde, Christus) in 12 verzen in 8 / 24 hoofdstukken. In Hnd: X vormen in 28 verzen in 16 hoofdstukken. N.T. (517).

Lc 24,46.7. - 9. pathein ton Christon (dat Christus - moest - lijden). In vier verzen in het N.T.: (1) Lc 24,26: edei pathein ton Christon = dat Christus moest lijden. {(2) Lc 24,46: ' edei ' pathein ton Christon = dat Christus moest lijden.} (3) Hnd 3,18: pathein ton Christon = dat Christus (moest) lijden.(4) Hnd 17,3 (hoti ton Christon. edei pathein = dat Christus moest lijden).

Lc 24,46.10. kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT: Taalgebruik in Lc: kai (en). Nevenschikkend voegwoord. Hebr.: waw (verbindingshaak). L.: et. Fr.: et. N.: en. E.: and. D. und. Lc (822 / 1151). Lc 24 (+ 45 / 53. - 8 / 53: (1) Lc 24,1. (2) Lc 24,2. (3) Lc 24,3. (4) Lc 24,6. (5) Lc 24,16. (6) Lc 24,42. (7) Lc 24,45. (8) Lc 24,48.)

Lc 24,46.11. inf. aor. anastènai van het werkw. anistèmi (opstaan). Taalgebruik in het N.T.: anistèmi (opstaan). Taalgebruik in Lc: anistèmi (opstaan). Taalgebruik in Hnd: anistèmi (opstaan). Hebr. qûm (opstaan). Taalgebruik in Tenach: qûm (opstaan). Lc (3): (1) Lc 9,22.   (2) Lc 24,7. (3) Lc 24,46. Een vorm van anistèmi (opstaan) in Lc (29),in Lc 9 (3): (1) Lc 9,8. (2) Lc 9,19. (3) Lc 9,22. In Lc: 10 vormen van anistèmi (opstaan) in 15 hoofdstukken en in 29 verzen. In Hnd: X vormen van anistèmi (opstaan) in 17 / 28 hoofdstukken en in 34 verzen.

Opstanding is een steeds weerkerend thema in het evangelie en in Hnd:
- Hnd 1,22: martura anastaseôs autou = getuige van zijn opstanding.
- Hnd 2,32: touton ton Ièsoun anestèsen ho theos,hou pantes hèmeis esmen martures = die Jezus heeft God doen opstaan,van wie wij allen getuigen zijn.
- Hnd 3,15: hon ho theos ègeiren ek nekrôn,hou hèmeis martures esmen = die God heeft opgewekt uit de doden,van wie wij getuigen zijn.

Lc 24,46.12. ek of ex (uit). Taalgebruik in het N.T.: ek (uit). Taalgebruik in Lc: ek (uit). Taalgebruik in Hnd: ek (uit). min (uit). Taalgebruik in Tenach: min (uit). Lc (46 + 37 = 83). Lc 24 (1 + 3 = 4). ek. Lc 24 (1) Lc 24,46. ex. Lc 24 (3): (1) Lc 24,13. (2) Lc 24,22. (3) Lc 24,49.

Lc 24,46.13. gen. mv. nekrôn van het bijvoegl. naamw. nekros (dode). Taalgebruik in het N.T.: nekros (dode). Taalgebruik in Lc: nekros (dode). Taalgebruik in Hnd: nekros (dode). Hebr. mth (67). mwth (123). L. mori: sterven ; mors,mortis: de dood ; mortuus: dode; cfr. mortuarium: dodenhuisje. Lc (7): (1) Lc 9,7. (2) Lc 16,30. (3) Lc 16,31. (4) Lc 20,35. (5) Lc 20,38. (6) Lc 24,5. (7) Lc 24,46. In Lc: 5 vormen van nekros (dode) in 6 hoofdstukken en in 13 verzen. In Hnd: X vormen van nekros (dode) in 12 hoofdstukken en in 17 verzen.

Lc 24,46.14. bep. lidw. dat. vr. enk. tè(i) (de) van het bepaald lidwoord ho,hè,to (de - het). Taalgebruik in het N.T.: bepaald lidwoord. Taalgebruik in Lc: bepaald lidwoord. Gr. to..,tè... N.: de. E.: the. D. der,die,das enz. Fr. le,la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum,il-lam).
Lc (119). In elf verzen in Lc 24: (1) Lc 24,1. (2) Lc 24,6. (3) Lc 24,7. (4) Lc 24,13. (5) Lc 24,25. (6) Lc 24,32. (7) Lc 24,33. (8) Lc 24,35. (9) Lc 24,38. (10) Lc 24,46. (11) Lc 24,49. In zes verzen bij een tijdsbepaling,in vier verzen bij een plaatsbepaling.

Lc 24,46.15. dat. vr. enk. tritè(i) ( - op de - derde) van het telwoord treis (drie). Taalgebruik in het N.T.: telwoorden. Taalgebruik in Lc: telwoorden. Taalgebruik in Hnd: telwoorden. Lc (6): (1) Lc 9,22. (2) Lc 12,38. (3) Lc 13,32. (4) Lc 18,33. (5) Lc 24,7. (6) Lc 24,46.

Lc 24,46.16. nom. en dat. vr. enk. hèmera(i) (dag). Taalgebruik in het N.T.: hèmera (dag). Taalgebruik in Lc: hèmera (dag). Taalgebruik in Hnd: hèmera (dag). Hebr. jôm (dag). Taalgebruik in Tenach: jôm (dag). Lc (27). Lc 9 (3): (1) Lc 9,12. (2) Lc 9,22. (3) Lc 9,37.Een vorm van hèmera (dag) in Lc (82),in Lc 24 (6): (1) Lc 24,7. (2) Lc 24,13. (3) Lc 24,18. (4) Lc 24,21. (5) Lc 24,29. (6) Lc 24,46. In Lc: 6 vormen van hèmera (dag) in 22 / 24 hoofdstukken en in 78 verzen. In Hnd: 6 vormen van hèmera (dag) in 25 / 28 hoofdstukken en in 91 verzen.

Lc 24,46.14. - 16. tè(i) tritè(i) hèmera(i) = op de derde dag. Lc (3): (1) Lc 9,22. (2) Lc 24,7. (3) Lc 24,46. Hnd (1) Hnd 10,40. Hebr. bajjôm hasjsjëlîsjî (op de derde dag),zie Hebr. jôm (dag). Taalgebruik in Tenach: jôm (dag).
- Hebreeuws. בַּיּוֹם הַשְּׁלִישִׁי = bajjôm hasjsjëlîsjî (op de derde dag). Tenakh (22; 24X). Gn (3): (1) Gn 22,4. (2) Gn 40,20. (3) Gn 42,18. (4) Ex 19,11. (5) Lv 7,17. (6) Lv 7,18. (7) Lv 19,7. (8) Nu 7,24. (9) Nu 19,12 (2x). (11) Nu 19,19. (12) Nu 31,19. (13) Joz 9,17. (14) Re 20,30. (15) 1 S 30,1. (16) 2 S 1,2. (17) 1 K 3,18. (18) 1 K 12,12. (19) 2 K 20,5 (2X). (20) 2 K 20,8. (21) Est 5,1. (22) Hos 6,2.

Lc 24,46.11. + 14. - 16. tè(i) tritè(i) hèmera(i) = op de derde dag in combinatie met een vorm van anistèmi (opstaan). Lc (3): (1) Lc 9,22 (variante). (2) Lc 24,7. (3) Lc 24,46. Hos 6,2: bajjôm hasjsjëlîsjî jëqimenû (op de derde dag zal hij ons doen opstaan). jëqimenû: hifil imperfectum 3de pers. enk. ) + nû: suffix pers. voornaamw. 1ste pers. mv. LXX: en tè èmera tè tritè anastèsometha (op de derde dag zullen wij 'opgewekt' worden). Lc 18,33: tè(i) hèmera(i) tè(i) tritè(i) = op de derde dag zal hij 'opgewekt' worden. De lezing van Lc 18,33 benadert de LXX van Hos 6,2 het sterkst.
- tè(i) tritè(i) hèmera(i) = op de derde dag in combinatie met een vorm van egeirô (opwekken). Lc (1) Lc 9,22. Hnd (1) Hnd 10,40.

Lc 24,47 - Lc 24,47 -- Lc 24,36-49 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 24,36 - Lc 24,37 - Lc 24,38 - Lc 24,39 - Lc 24,40 - Lc 24,41 - Lc 24,42 - Lc 24,43 - Lc 24,44 - Lc 24,45 - Lc 24,46 - Lc 24,47 - Lc 24,48 - Lc 24,49 -
Griekse tekst Vulgaat Hemelvaart ABC Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
24:47 kai kèruchthènai epi tô onomati autou metanoian eis afesin amartiôn eis panta ta ethnè arxamenoi apo ierousalèm   47 et praedicari in nomine eius paenitentiam et remissionem peccatorum in omnes gentes incipientibus ab Hierosolyma  over de verkondiging onder alle volkeren, van de bekering en de vergiffenis der zonden in zijn Naam. Te beginnen met Jeruzalem  [47] en dat in zijn naam de bekering zou worden verkondigd aan alle volken, tot vergeving van zonden. [47] en dat in zijn naam alle volken opgeroepen zullen worden om tot inkeer te komen, opdat hun zonden worden vergeven.   47 en in zijn naam moet bekering gepredikt worden tot vergeving van zonden, aan alle volkeren, beginnend bij Jeruzalem;  47. et qu'en son Nom le repentir en vue de la rémission des péchés serait proclamé à toutes les nations, à commencer par Jérusalem.  

Synopsis. 47 en dat in zijn naam aan alle volken verkondigd moet worden bekering tot vergiffents van zonden. Beginnend vanaf Jeruzalem
Statenvertaling. 47 En in Zijn Naam gepredikt worden bekering en vergeving der zonden, onder alle volken, beginnende van Jeruzalem.
King James Bible. [47] And that repentance and remission of sins should be preached in his name among all nations, beginning at Jerusalem.
Luther-Bibel. 47 und dass gepredigt wird in seinem Namen Buße zur Vergebung der Sünden unter allen Völkern. Fangt an in Jerusalem
- 3de (derde) paaszondag B. over de verkondiging onder alle volkeren, van de bekering en de vergiffenis der zonden in zijn Naam. Te beginnen met Jeruzalem

Tekstuitleg van Lc 24,47. Het vers Lc 24,47 telt 17 woorden en 93 (3 X 31) letters. De getalwaarde van Lc 24,47 is 9192 (2³ X 3 X 383).

Lc 24,47.1. kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT: Taalgebruik in Lc: kai (en). Nevenschikkend voegwoord. Hebr.: waw (verbindingshaak). L.: et. Fr.: et. N.: en. E.: and. D. und. Lc (822 / 1151). Lc 24 (+ 45 / 53. - 8 / 53: (1) Lc 24,1. (2) Lc 24,2. (3) Lc 24,3. (4) Lc 24,6. (5) Lc 24,16. (6) Lc 24,42. (7) Lc 24,45. (8) Lc 24,48.)

Lc 24,47.2. pass. inf. aor. κηρυχθηναι = kèruchthènai van het werkw. κηρυσσω = kèrussô (verkondigen). Taalgebruik in het NT: kèrussô (verkondigen). Taalgebruik in de LXX: kèrussô (verkondigen). Taalgebruik in Lc: kèrussô (verkondigen). Bijbel (2): (1) Mc 13,10. (2) Lc 24,47. Een vorm van κηρυσσω = kèrussô (verkondigen) in de LXX (32),in het NT (61),in Lc (9): (1) Lc 3,3. (2) Lc 4,18. (3) Lc 4,19. (4) Lc 4,44. (5) Lc 8,1. (6) Lc 8,39. (7) Lc 9,2. (8) Lc 12,3. (9) Lc 24,47.
- κηρυσσω = kèrussô (verkondigen) kan de vertaling van 6 verschillende Hebreeuwse woorden zijn.

      1.  2.  3.  4.  5.  6. 
  kèrussô (verkondigen) Lc Lc 3 Lc 4 Lc 8 Lc 9 Lc 12 Lc 24
1 act. part. praes.  nom. mann. + vr. enk. kèrussôn 4 (1) Lc 3,3.   (4) Lc 4,44.   (5) Lc 8,1. (6) Lc 8,39.        
2 act. inf. praes. kèrussein 1       (7) Lc 9,2.      
3 act. inf. aor. kèruxai  2   (2) Lc 4,18. (3) Lc 4,19.        
4 pass.ind. fut.. 3de pers. enk. kèruchthèsetai         (8) Lc 12,3.    
5 pass. inf. aor. kèruchthènai            (9) Lc 24,47.  
  Totaal  

Lc 24,47.3. epi (op, bij). Afkortingen: ep' en ef'. Taalgebruik in het N.T.: epi (op, bij). Taalgebruik in Lc: epi (op, bij). Ned. op.
Lc (104 + 25 + 20 = 149). Lc 24 (6). epi (6): (1) Lc 24,1. (2) Lc 24,12. (3) Lc 24,22. (4) Lc 24,24. (5) Lc 24,25. (6) Lc 24,47.

Lc 24,47.4. bep. lidw. dat. mann. + onz. enk. tô(i) van het bepaald lidwoord ho,hè,to (de - het). Taalgebruik in het N.T.: bepaald lidwoord. Taalgebruik in Lc: bepaald lidwoord. Gr. to..,tè... N.: de. E.: the. D. der,die,das enz. Fr. le,la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum,il-lam).
Lc (154). Lc 24 (7): (1) Lc 24,4. (2) Lc 24,15. (3) Lc 24,30. (4) Lc 24,44. (5) Lc 24,47. (6) Lc 24,51. (7) Lc 24,53.

Lc 24,47.6. pers. voornaamw. 3de pers. gen. mann. enk. autou van het pers. voornaamw. autos. Taalgebruik in het N.T.: voornaamwoord autos. Taalgebruik in Lc.: voornaamwoord autos. Taalgebruik in Hnd.: voornaamwoord autos. Lc (220). Lc 24 (5): (1) Lc 24,8. (2) Lc 24,23. (3) Lc 24,26. (4) Lc 24,47. (5) Lc 24,50. Hnd (118).

Lc 24,47.8. εις = eis (naar). Taalgebruik in het NT: eis (naar). Taalgebruik in de LXX: eis (naar). Taalgebruik in Lc: eis (naar). Voorzetsel van richting. Lc (210). Lc 24 (11): (1) Lc 24,5. (2) Lc 24,7. (3) Lc 24,13. (4) Lc 24,18. (5) Lc 24,20. (6) Lc 24,26. (7) Lc 24,28. (8) Lc 24,33. (9) Lc 24,47. (10) Lc 24,51. (11) Lc 24,52.

eis (naar)   bijbel O.T. N.T. Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
  6930  5336  1594  215  151  210  181  260  504  73  576  757  427  77 

eis  Lc Lc 1 Lc 2 Lc 3 Lc 4 Lc 5 Lc 6 Lc 7 Lc 8 Lc 9 Lc 10 Lc 11 Lc 12 Lc 13 Lc 14 Lc 15 Lc 16 Lc 17 Lc 18 Lc 19 Lc 20 Lc 21 Lc 22 Lc 23 Lc 24
  210  12  12  4 11  10  7 9 17 16  11 6 6 5 9 7 7 9 10 1 7 13 4 11

- Lat. in. Fr. vers (versus: gedraaid,gekeerd ; vertere: tourner,draaien). E. for. Ned. naar. D. nach.

Lc 24,47.9. acc. vr. enk. αφεσιν = afesin van het zelfst. naamw. αφεσις = afesis (vergeving). Taalgebruik in het NT: afesis (vergeving). Taalgebruik in de LXX: afesis (vergeving). Bijbel (25): (1) Ex 18,2. (2) Ex 23,11. (3) Lv 16,26. (4) Lv 25,10. (5) Lv 27,18. (6) Dt 15,1. (7) Dt 15,3. (8) Js 61,1. (9) Jr 34,8. (10) Jr 34,15. (11) Jr 34,17. (12) Est 2,18. (13) Jdt 11,14. (14) 1 Mak 13,34. (15) Mt 26,28. (16) Mc 1,4. (17) Mc 3,29. (18) Lc 3,3. (19) Lc 24,47. (20) Hnd 2,38. (21) Hnd 5,31. (22) Hnd 10,43. (23) Hnd 26,18. (24) Ef 1,7. (25) Kol 1,14. Een vorm van αφεσις = afesis in de LXX (50),in het NT (17),in Lc (4,5X): (1) Lc 1,77. (2) Lc 3,3. (3) Lc 4,18 (2 vormen). (4) Lc 24,47. In Lc: 2 vormen van αφεσις = afesis (aflating, vergeving) in 4 verzen in 4 / 24 hoofdstukken. In Hnd: 2 vormen van αφεσις = afesis (aflating, vergeving) in 5 verzen in 5 / 28 hoofdstukken.

αφεσις = afesis (af-lating) bijbel OT NT ev.  Mt Mc Lc Hnd Br.
nom vr. enk. afesis 5 2 3         1: Hnd 13,38 2: (1) Heb 9,2. (2) Heb 10,18
gen. vr. enk. afeseôs 21 21              
dat. vr. enk.: afesei 8 6     2: (1) Lc 1,77. (2) Lc 4,18.    
acc. vr. enk. afesin 26 14 12 1: Mt 26,28. 2: (1) Mc 1,4. (2) Mc 3,29. 3: (1) Lc 3,3. (2) Lc 4,18. (3) Lc 24,47. 4: (1) Hnd 2,38. (2) Hnd 5,31. (3) Hnd 10,43. (4) Hnd 26,18. 2: (1) Ef 1,7. (2) Kol 1,14.
totaal 60 44 17   1 2 5 5 4

- In 9 verzen in combinatie met ἁμαρτιων = hamartiôn (van zonden),vandaar: zondenvergeving. Niet in (1) Mc 3,29. (2) Lc 4,18. (3) Ef 1,7 (vergeving van overtredingen).
- Fr. par-donner (pardon): ver-geven,door: over -geven. s'excuser (ex -causa) = buiten de zaak,zich ver-ont-schuld-igen. kwijt-schelden (ont-schulden).

Lc 24,47.10. gen. vr. mv. ἁμαρτιων = hamartiôn (van de zonden) van het zelfstandig naamwoord ἁμαρτια = hamartia (zonde). Bijbel (85). OT (53). NT (32): (1) Mt 1,21. (2) Mt 26,28. (3) Mc 1,4. (4) Lc 1,77. (5) Lc 3,3. (6) Lc 24,47. (7) Hnd 2,38. (8) Hnd 5,31. (9) Hnd 10,43. (10) Hnd 13,38. (11) Hnd 26,18. Andere boeken NT (21). Een vorm van in de LXX (545),in het NT (173).

8. - 10. εις αφεσιν (των) ἁμαρτιων (tot vergeving van (de) zonden). Bijbel (4): (1) Mt 26,28. (2) Mc 1,4. (3) Lc 3,3. (4) Hnd 2,38.

afesis  NT Mt Mc Lc Hnd Br.
afesis hamartiôn 1       1: Hnd 13,38 NIET: 2: (1) Heb 9,2. (2) Heb 10,18
afesei hamartiôn     1: (1) Lc 1,77. NIET: (2) Lc 4,18.    
afesin (tôn) hamartiôn 9 1: Mt 26,28. 1 : (1) Mc 1,4. NIET: (2) Mc 3,29.

1: (1) Lc 3,3. (3) Lc 24,47. NIET: (2) Lc 4,18.

1 : (1) Hnd 2,38. (2) Hnd 5,31. (3) Hnd 10,43. (4) Hnd 26,18. 1: (2) Kol 1,14. NIET: (1) Ef 1,7.
totaal 11 1 1 3 5 1
en afesei hamartiôn     1: (1) Lc 1,77. NIET: (2) Lc 4,18.    
eis afesin (tôn) hamartiôn (tot vergeving van zonden) 1: Mt 26,28. (1) Mc 1,4. 1: (1) Lc 3,3. (2) Lc 24,47. (1) Hnd 2,38.  

Lc 24,47.11. εις = eis (naar). Taalgebruik in het NT: eis (naar). Taalgebruik in Lc: eis (naar). Voorzetsel van richting. Lc (210). Lc 24 (11): (1) Lc 24,5. (2) Lc 24,7. (3) Lc 24,13. (4) Lc 24,18. (5) Lc 24,20. (6) Lc 24,26. (7) Lc 24,28. (8) Lc 24,33. (9) Lc 24,47. (10) Lc 24,51. (11) Lc 24,52.
- Lat. in. Fr. vers (versus: gedraaid,gekeerd ; vertere: tourner,draaien). E. for. Ned. naar. D. nach.

Lc 24,47.12. nom. + acc. onz. mv. panta van het bijvoegl. naamw. pas (ieder, elk, alles). Taalgebruik in het N.T.: pas (ieder, elk, alles). Taalgebruik in Lc: pas (ieder, elk, alles). Taalgebruik in Hnd: pas (ieder, elk, alles). Hebr. kl (al). Taalgebruik in Tenach: kl (al). Lat. omnis. Fr. tout. Ned. elk,ieder. Lc (34). Lc 24 (3): (1) Lc 24,9. (2) Lc 24,44. (3) Lc 24,47. Een vorm van pas (ieder, elk, alles) in Lc 24 (9): (1) Lc 24,9. (2) Lc 24,14. (3) Lc 24,19. (4) Lc 24,21. (5) Lc 24,25. (6) Lc 24,27. (7) Lc 24,44. (8) Lc 24,47. (9) Lc 24,53. In Lc: X vormen in 24 / 24 hoofdstukken en in 149 verzen.

Lc 24,47.16. apo (af, van-weg). afkoring ap' en af'. Taalgebruik in het N.T.: apo (af,van-weg). Taalgebruik in Lc: apo (af,van-weg). Voorzetsel. Lc (73 + 32 + 9 = 114).Lc 24 (6 + 2 + 1 = 9). apo. Lc (73). Lc 24 (6): (1) Lc 24,2. (2) Lc 24,9. (3) Lc 24,13. (4) Lc 24,27. (5) Lc 24,41. (6) Lc 24,47. ap'. Lc (32). Lc 24 (2): (1) Lc 24,31. (2) Lc 24,51. af'. Lc (9). Lc 24 (1) Lc 24,21.

Lc 24,47.17. hierousalèm (Jeruzalem). Taalgebruik in het N.T.: hierousalèm (Jeruzalem). Taalgebruik in Lc: hierousalèm (Jeruzalem). Lc (26). Lc 24 (5): (1) Lc 24,13. (2) Lc 24,18. (3) Lc 24,33. (4) Lc 24,47. (5) Lc 24,52.

Lc 24,48 - Lc 24,48 -- Lc 24,36-49 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 24,36 - Lc 24,37 - Lc 24,38 - Lc 24,39 - Lc 24,40 - Lc 24,41 - Lc 24,42 - Lc 24,43 - Lc 24,44 - Lc 24,45 - Lc 24,46 - Lc 24,47 - Lc 24,48 - Lc 24,49 -
Griekse tekst Vulgaat Hemelvaart ABC Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
24:48 humeis martures toutôn  48 vos autem estis testes horum  moet gij van dit alles getuigen.    [48] Jullie zullen hiervan getuigen, te beginnen in Jeruzalem. Jullie zullen hiervan getuigenis afleggen, te beginnen in Jeruzalem.  48 gij zijt hiervan getuigen;  48. De cela vous êtes témoins.  

Synopsis. 48 zul je getuigen zijn van deze dingen.
Statenvertaling. 48 En gij zijt getuigen van deze dingen.
King James Bible. [48] And ye are witnesses of these things.
Luther-Bibel. 48 und seid dafür Zeugen.
- 3de (derde) paaszondag B. moet gij van dit alles getuigen."

Tekstuitleg van Lc 24,48

2. martures (getuigen). Verwijzing: martureô (getuigen),zie Joh 1,7. Nominatief meervoud mannelijk.

martus (getuige) bijbel  O.T.  N.T.  Mt  Mc Lc  Joh  Hnd  Brieven  Apk  Lc   Hnd 
nom. enk. martus 39 31 8         1 4   (1) Hnd 22,15.
gen. enk. marturos 1   1         1       (1) Hnd 22,20.
dat. enk. marturi 2 2                    
acc. enk. martura 4 1 3         2 1     (1) Hnd 1,22. (2) Hnd 26,16.
nom. mv. martures 20 10 10     2   7 1   (1) Lc 11,48. (2) Lc 24,48 (1) Hnd 1,8. (2) Hnd 2,32. (3) Hnd 3,15. (4) Hnd 5,32. (5) Hnd 7,58. (6) Hnd 10,39. (7) Hnd 13,31.
gen. mv. marturôn 16 3 13 2 1   3   5 2    
dat. mv. martusin 4 1 3         1 1   (1) Hnd 10,41.
acc. mv. marturas 6 5 1         1       (1) Hnd 6,13.
Totaal   92 53 39 2 1 2 3 13 12    

Het getuigenis van de apostelen is één van de elementen die Lc 24,48 - Lc 24,49 en Hnd 1,4 / Hnd 1,8 gemeenschappelijk hebben:
- Lc 24,48: humeis martures toutôn = jullie zijn getuigen van deze 'dingen'.
- Hnd 1,8: esesthe mou martures = jullie zullen mijn getuigen zijn.
Getuigen zijn wijst op opvolging maar ook op de aard van de opvolging. Na het heengaan van Elia werd de leerling Elisa leraar. Op deze wijze gebeurt het niet met de leerlingen van Jezus. Zij blijven leerlingen. Ze zijn en blijven getuigen. In de meeste teksten van Hnd kan dat getuigenis onder verschillende aspecten bekeken worden: tijd,plaats en inhoud. Naar tijd: vanaf het doopsel van Johannes tot... Naar plaats: te beginnen vanaf Jeruzalem... Naar inhoud: het leven van Jezus,zijn lijden,dood,opstanding,geestesgave enz....

Lc 24,49 - Lc 24,49 -- Lc 24,36-49 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 24,36 - Lc 24,37 - Lc 24,38 - Lc 24,39 - Lc 24,40 - Lc 24,41 - Lc 24,42 - Lc 24,43 - Lc 24,44 - Lc 24,45 - Lc 24,46 - Lc 24,47 - Lc 24,48 - Lc 24,49 -
Griekse tekst Vulgaat Hemelvaart ABC Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
24:49 kai idou egô apostellô tèn epaggelian tou patros mou ef humas humeis de kathisate en tè polei eôs hou endusèsthe ex hupsous dunamin   49 et ego mitto promissum Patris mei in vos vos autem sedete in civitate quoadusque induamini virtutem ex alto  Daarom zend Ik tot u wat door mijn Vader beloofd is; blijft dus in de stad totdat gij uit den hoge met kracht zult zijn toegerust."   [49] Ik zend jullie wat mijn Vader heeft beloofd. Jullie moeten in de stad blijven totdat je wordt toegerust met kracht van boven.’
[49] Ik zal ervoor zorgen dat de belofte van mijn Vader aan jullie wordt ingelost. Blijf in de stad tot jullie met kracht uit de hemel zijn bekleed.’  49 en zie, ik zend over u uit wat mijn Vader heeft beloofd; gij, zet u neer in de stad totdat ge met kracht van omhoog wordt bekleed!   49. « Et voici que moi, je vais envoyer sur vous ce que mon Père a promis. Vous donc, demeurez dans la ville jusqu'à ce que vous soyez revêtus de la force d'en-haut. » 

Synopsis. En (zie) ik zend de belofte van mijn Vader over jullie ; maar jullie,blijf in de stad tot de tijd dat je uit de hoge met kracht bekleed zult worden. "
Statenvertaling. 49 En ziet, Ik zende de belofte Mijns Vaders op u; maar blijft gij in de stad Jeruzalem, totdat gij zult aangedaan zijn met kracht uit de hoogte.
King James Bible. [49] And, behold, I send the promise of my Father upon you: but tarry ye in the city of Jerusalem, until ye be endued with power from on high.
Luther-Bibel. 49 Und siehe, ich will auf euch herabsenden, was mein Vater verheißen hat. Ihr aber sollt in der Stadt bleiben, bis ihr ausgerüstet werdet mit Kraft aus der Höhe.

Tekstuitleg van Lc 24,49. Dit vers Lc 24,49 telt 24 (2³ X 3) woorden en 113 letters. De getalwaarde van Lc 24,49 is 13950 (2 X 3² X 5² X 31).

Lc 24,49.1. kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT: Taalgebruik in Lc: kai (en). Nevenschikkend voegwoord. Hebr.: waw (verbindingshaak). L.: et. Fr.: et. N.: en. E.: and. D. und. Lc (822 / 1151). Lc 24 (+ 45 / 53. - 8 / 53: (1) Lc 24,1. (2) Lc 24,2. (3) Lc 24,3. (4) Lc 24,6. (5) Lc 24,16. (6) Lc 24,42. (7) Lc 24,45. (8) Lc 24,48.)

Lc 24,49.2. ιδου (= idou: zie). Taalgebruik in het NT. idou (zie). Taalgebruik inLc: idou (zie). Lc (55). Lc 24 (3). (1) Lc 24,4. (2) Lc 24,13. (3) Lc 24,49.

idou (zie)   bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
  1229  1037  192  59  55 23  19  25  121  125 

  Lc 1 Lc 2 Lc 3 Lc 4 Lc 5 Lc 6 Lc 7 Lc 8 Lc 9 Lc 10 Lc 11 Lc 12 Lc 13 Lc 14 Lc 15 Lc 16 Lc 17 Lc 18 Lc 19 Lc 20 Lc 21 Lc 22 Lc 23 Lc 24
55  0 0 2 1 5 1 3 3 0 6 1 1 0 2 2 3 0 0 5 4

- הֵן / הֶנֵּה (= hen / hinneh: zie). Taalgebruik in Tenakh. hen / hinneh (zie). Getalswaarde. he = 5, nun = 14 of 50; totaal: 19 OF 55 (5 X 11). Structuur. 5 - 5. De som van de elementen is telkens 1. Tenakh (495). Pentateuch (96). Eerdere Profeten (153). Latere Profeten (140). 12 Kleine Profeten (29). Geschriften (77).
- Lat. ecce. E. behold. D. Siehe. Fr. voici < vois ici.

Lc 24,49.1. - 2. και ιδου (= kai idou : en zie). NT (84). Lc (27 / 55). Lc 24 (3 / 3). (1) Lc 24,4. (2) Lc 24,13. (3) Lc 24,49.
- Hebreeuws. וְהִנֵּה (= wëhinnehen zie). Zie. הֵן / הִנֵּה (= hen / hinneh: zie). Taalgebruik in Tenakh. hen / hinneh (zie).

3. egô

4. act. ind. praes. 1ste pers. enk. apostellô (ik zend) van het werkw. apostellô (afsturen, wegsturen,afzenden). Taalgebruik in het N.T.: apostellô (afsturen, wegsturen,afzenden). Taalgebruik in Mc: apostellô (afsturen, wegsturen,afzenden). Taalgebruik in Lc: apostellô (afsturen, wegsturen,afzenden). apo-stellô: af- / weg- sturen,wegzenden,afzenden (afgezant),zenden. Taalgebruik in Hnd: apostellô (afsturen, wegsturen,afzenden). Hebr. sjâlach (zenden). Taalgebruik in Tenach: sjâlach (zenden). Lat. mittere. Fr. envoyer < enveier < Lat. inviare (doorlopen) -> doen doorlopen, zenden (op weg sturen). Lc (3): (1) Lc 7,27. (2) Lc 10,3. (3) Lc 24,49. Hnd (1). Een vorm van apostellô (afsturen, wegsturen,afzenden) in Lc in 24 verzen: (1) Lc 1,19. (2) Lc 1,26.   (3) Lc 4,18. (4) Lc 4,43. (5) Lc 7,3. (6) Lc 7,20. (7) Lc 7,27. (8) Lc 9,2. (9) Lc 9,48. (10) Lc 9,52. (11) Lc 10,1. (12) Lc 10,3.   (13) Lc 10,16. (14) Lc 11,49. (15) Lc 13,34. (16) Lc 14,17. (17) Lc 14,32.   (18) Lc 19,14.  (19) Lc 19,29. (20) Lc 19,32. (21) Lc 20,10. (22) Lc 20,20. (23) Lc 22,8. (24) Lc 24,49. In Lc: 13 vormen in 12 hoofdstukken en in 24 verzen. In Hnd: X vormen van apostellô (afsturen, wegsturen,afzenden) in 26 verzen in 15 hoofdstukken.

5. tèn epaggelian

6. epaggelian (belofte,bij-engelschap,engelbewaarderschap). Verwijzing: aggelos (engel),zie Mt 13,41. Accusatief vrouwelijk enkelvoud van het zelfstandig naamwoord epaggelia. In achttien verzen in de bijbel. In twee verzen in het O.T.. In zestien verzen in het N.T.: (1) Lc 24,49. (2) Hnd 1,4. (3) Hnd 2,33. (4) Hnd 13,23. (5) Hnd 13,32. (6) Hnd 23,21.

7. bep. lidw. gen. mann. en onz. enk. tou van het bepaald lidw. ho - hè - to (de - het). Taalgebruik in het N.T.: bepaald lidwoord. Taalgebruik in Lc: bepaald lidwoord. Gr. to..,tè... N.: de. E.: the. D. der,die,das enz. Fr. le,la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum,il-lam).
Lc (272). Lc 24 (11): (1) Lc 24,2. (2) Lc 24,3. (3) Lc 24,7. (4) Lc 24,9. (5) Lc 24,16. (6) Lc 24,19. (7) Lc 24,25. (8) Lc 24,29. (9) Lc 24,35. (10) Lc 24,45. (11) Lc 24,49.

8. patros

9. mou

1. - 8. Het einde van dit evangelie volgens Lucas en het begin van de Hnd toont grote gelijkenis met het begin van het evangelie volgens Marcus en volgens Matteus. In beide gevallen gaat het om het zenden van een 'engel'.
- Lc 24,49: kai idou egô apostellô tèn epaggelian tou patros mou ef humas = en zie ik zend het engelbewaarschap van mijn vader over jullie.
- Mc 1,2 // Mt 3,1 // Lc 3,27 (= Mal 3,1 - Ex 23,20): idou egô apostello ton aggelon mou pro prosôpou sou = zie ik zend mijn engel voor je aangezicht uit.
- Hnd 1,4: alla perimenein tèn epaggelian tou patros,hèn èkousate mou = maar het engelbewaarderschap van de vader af te wachten,dat jullie van mij gehoord hebben.

10. ef

11. humas

12. humeis

13. de (echter),afkorting d'. Taalgebruik in het N.T.: de (echter). Taalgebruik in Lc: de (echter). Partikel. Het staat steeds als tweede woord in de zin. Het kan een lichte tegenstelling aanduiden. Om een verandering van personage of situatie in de zin aan te duiden.
In twintig verzen in Lc 24. In zes verzen in Lc 23,56b-24,12. Lc 24,13-53 (14): (1) Lc 24,16. (2) Lc 24,17. (3) Lc 24,18. (4) Lc 24,19. (5) Lc 24,21. (6) Lc 24,24. (7) Lc 24,31. (8) Lc 24,36. (9) Lc 24,37. (10) Lc 24,41. (11) Lc 24,42. (12) Lc 24,44. (13) Lc 24,49. (14) Lc 24,50.

14. kathisate

15. en (in, met). Taalgebruik in het N.T.: en (in). Taalgebruik in Lc: en (in). Hebr. bë. Fr. en / dans. Ned. in.
Lc (288). Lc 24 (16): (1) Lc 24,4. (2) Lc 24,6. (3) Lc 24,13. (4) Lc 24,15. (5) Lc 24,18. (6) Lc 24,19. (7) Lc 24,27. (8) Lc 24,30. (9) Lc 24,32. (10) Lc 24,35. (11) Lc 24,36. (12) Lc 24,38. (13) Lc 24,44. (14) Lc 24,49. (15) Lc 24,51. (16) Lc 24,53.

16. bep. lidw. dat. vr. enk. tè(i) (de) van het bepaald lidwoord ho,hè,to (de - het). Taalgebruik in het N.T.: bepaald lidwoord. Taalgebruik in Lc: bepaald lidwoord. Gr. to..,tè... N.: de. E.: the. D. der,die,das enz. Fr. le,la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum,il-lam).
Lc (119). In elf verzen in Lc 24: (1) Lc 24,1. (2) Lc 24,6. (3) Lc 24,7. (4) Lc 24,13. (5) Lc 24,25. (6) Lc 24,32. (7) Lc 24,33. (8) Lc 24,35. (9) Lc 24,38. (10) Lc 24,46. (11) Lc 24,49. In zes verzen bij een tijdsbepaling,in vier verzen bij een plaatsbepaling.

17. polei

18. eôs

19. ou - ouk - ouch (niet) of betrekk. voornaamw. gen. mann. en onz. enk (hou). Taalgebruik in het N.T.: ou - ouk - ouch (niet). Taalgebruik in Lc: ou - ouk - ouch (niet). Lc (84 + 92 + 7 = 183). Lc 24 (3 + 4 + 1 = 8). ou. Lc 24 (3): (1) Lc 24,21. (2) Lc 24,28. (3) Lc 24,49. ouk. Lc (4): (1) Lc 24,6. (2) Lc 24,18. (3) Lc 24,24. (4) Lc 24,39. ouch. Lc 24 (1) Lc 24,3.

18. 19. heôs hou (totdat). Verwijzing: heôs hou (totdat),zie Lc 24,49. In negentien verzen in het N.T.:

20. endusèsthe (jullie zouden bekleden). Aorist conjunctief tweede persoon meervoud. In vier verzen in het N.T.: (1) Mt 6,25. (2) Mc 6,9. (3) Lc 12,12. (4) Lc 24,49.
- enduô (aantrekken, bekleden). Verwijzing: enduô (aantrekken, bekleden),zie Lc 24,49.
Het ontvangen van de kracht van de geest is een ander element dat Lc 24,49 en Hnd 1,4 / Hnd 1,8 gemeenschappelijk hebben: zie kader.

21. ex

22. hupsous

21. 22. eks hupsous (vanuit de hoge). Verwijzing: hupsistos (hoogste),zie Lc 2,14. In twee verzen in het N.T.: (1) Lc 1,78. (2) Lc 24,49.

23. acc. mann. enk. dunamin (kracht) van het zelfst. naamw. dunamis (macht, kracht). Taalgebruik in het N.T.: dunamis (macht, kracht). Taalgebruik in Lc: dunamis (macht, kracht). Taalgebruik in Hnd: dunamis (macht, kracht). Hebr. chaîl (kracht, sterkte). Taalgebruik in Tenach: chaîl (kracht, sterkte). Lat. vir-tus. Fr. puissance + E. power < Lat. potentia (mogelijkheid) zie Lat. posse (kunnen). Ned. kracht. D. Kraft. Lc (4): (1) Lc 8,46. (2) Lc 9,1. (3) Lc 10,19. (4) Lc 24,49. Hnd (1). Een vorm van dunamis (macht, kracht) in Lc in 12 verzen: (1) Lc 1,17. (2) Lc 1,35. (3) Lc 4,14. (4) Lc 4,36. (5) Lc 5,17. (6) Lc 6,19. (7) Lc 8,46. (8) Lc 9,1. (9) Lc 10,19. (10) Lc 21,27. (11) Lc 22,69. (12) Lc 24,49. In Lc: 6 vormen van dunamis (macht, kracht) in 15 verzen in 11 hoofdstukken. In Hnd: 6 vormen van dunamis (macht, kracht) in 10 verzen in 7 hoofdstukken.
In Hnd 1,5 zullen de leerlingen gedoopt worden met heilige geest. In Lc 24,49 zullen de leerlingen bekleed worden met kracht. Zoals in Hnd 1,8 nog sterker blijkt,komen de woordcombinatie pneuma (geest) en dunamis (kracht, macht) vaak voor. De overeenkomst tussen Lc 24,49 en Hnd 1,8 is groot. Lc 24,49: je zult bekleed worden met kracht. Hnd 1,8: je zult kracht ontvangen. In beide verzen is dunamin (kracht, macht) lijdend voorwerp.

Lc 1,35 a Lc 1,35 b Hnd 1,8 Lc 24,49 Lc 1,17 Lc 3,22 Lc 4,14a Lc 4,18
   kai (en) kai lèmpsethe (en gij zult ontvangen) heôs hou endusèsthe (totdat jullie   kai (en) katabènai (neerdalen)     
pneuma hagion (heilige geest) dunamis hupsistou (de kracht van de Allerhoogste)  dunamin (kracht) eks hupsous dunamin (vanuit de hoge kracht) en pneumati kai dunamei èliou (in de geest en de kracht van Elia)   to pneuma to hagion (de heilige geest)... en tèi dunamei tou pneutos (in de kracht van de geest) pneuma kuriou (de geest van de Heer)
epeleusetai (zal komen) epi se (over u) episkiasei (zal overschaduwen)   soi (u)   epelthontos tou hagiou pneumatos (van de komende heilige geest) ef'humas (over u)     ep'auton (over hem)     ep'eme (op mij) 
3. Aankondiging van de geboorte van Jezus: Lc 1,26-38 3. Aankondiging van de geboorte van Jezus: Lc 1,26-38  Hnd 1,1-14: Jezus'laatste opdracht en hemelvaart 355. Verschijning aan de leerlingen in Jeruzalem: Lc 24,36-49 2. Aankondiging van de geboorte van Johannes de Doper: Lc 1,5-25   18. Doop van Jezus: Mc 1,9-11 - Mt 3,13-17 - Lc 3,21-22 21. Begin van Jezus'optreden in Galilea: Mc 1,14-15 - Mt 4,12-17 - Lc 4,14-15 22. Prediking te Nazaret en verwerping: Lc 4,16-30 - Mc 6,1-6a - Mt 13,53-58

- Lc 24,50-53. 356. Afscheid en hemelvaart: Lc 24,50-53 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 24 -- Lc 24,50 - Lc 24,51 - Lc 24,52 - Lc 24,53

Het verhaal van de hemelvaart van Jezus wordt door Lucas in het Lucasevangelie (Lc 24,50-53) en in de Handelingen (Hnd 1,4-11) verteld. Het verhaal van de hemelvaart van Elia (2 K 2,1-18) stond model voor dat van de hemelvaart van Jezus. In het verhaal van de hemelvaart van Elia werd de opvolging van Elia geregeld. Elia wierp Elisa de profetenmantel toe. Elisa kreeg het dubbele van de geest van Elia en Elisa verrichtte daden zoals Elia had verricht.

Lc 24,50-53 telt 4 verzen en 48 / 49 woorden. Lc 24,50 bevat 13 / 14 woorden,Lc 24,51 15 woorden,Lc 24,52 - Lc 24,53 telkens 10 woorden.
In Lc 24,50 - Lc 24,51 is Jezus onderwerp. Lc 24,50 heeft δε = de (echter),Lc 24,51 begint met και = kai (en). Er is in Lc 24,51 geen verandering van personage (onderwerp). Wel heeft er een verandering van daden plaats ; na de woorden komen nu een aantal handelingen (werkwoorden). In Lc 24,52 - Lc 24,53 zijn de leerlingen onderwerp. Ondanks de verandering van personage gebruikt Lucas bij het begin van Lc 24,52 het voegwoord και = kai (en). Zo wordt het voegwoord και = kai (en) vijfmaal gebruikt en het partikel δε = de (echter) éénmaal.
Er zijn 7 nevenschikkende zinnen. In 3 ervan wordt een participiumzin bij het onderwerp aangewend ; er is één infinitiefzin. Er zijn in totaal 11 hoofd- en bijzinnen.
Noch Jezus noch de leerlingen worden uitdrukkelijk genoemd. Zo wemelt Lc 24,50 - Lc 24,51 - Lc 24,52 van persoonlijke voornaamwoorden ; acht in totaal ; drie verwijzen naar Jezus (autou,auton) en vijf naar de leerlingen (autous,autôn,autoi).
Zoals het wel vaker gebeurt,duidt het gebruik van εγενετο = egeneto (het gebeurde) op een situatie (begin- of eindsituatie) of op een verandering van de ene naar de andere situatie. In Lc 24,51 wijst εγενετο = egeneto (het gebeurde) op de verandering van situatie. In Lc 24,50 zijn Jezus en de leerlingen bij elkaar. In Lc 24,51 heeft de scheiding tussen Jezus en de leerlingen plaats. In Lc 24,52 - Lc 24,53 zijn de leerlingen zonder Jezus.
Eerst is er de hemelvaart van Jezus (Lc 24,50 - Lc 24,51),vervolgens de terugkeer van de leerlingen naar Jeruzalem (Lc 24,52) en tenslotte het gebed in de tempel (Lc 24,53). Dit schema vinden we terug in Hnd 1: hemelvaart (Hnd 1,6-11),terugkeer (Hnd 1,12 - Hnd 1,13a),gebed (Hnd 1,14).
- Het lijkt erop dat de hemelvaartverhalen de dood van Jezus willen herverwoorden en naar betekenis verdiepen. De tijd tussen de dood en de begrafenis,de rouwperiode,is een periode waarin langzaam afscheid van de overledene kan genomen worden. Dat Jezus afscheid nam van zijn '11' leerlingen,kan de herinnering aan Jakob oproepen die zijn '12' zonen zegende bij zijn afscheid. Het definitieve afscheid van Jezus wordt niet beschreven als een 'begrafenis' zoals bij Jakob,maar als een hemelvaart,naar het model van Elia. Roland Meynet (1999, p.445) verwijst hier naar de zegeningen van Jakob / Israël.

Lc 24,50 - Lc 24,50: 356. Afscheid en hemelvaart - Lc 24,50-53 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 24 -- Lc 24,50 - Lc 24,51 - Lc 24,52 - Lc 24,53 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis Hemelvaart ABC Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
24:50 exègagen de autous eôs pros Bèthanian kai eparas tas cheiras autou eulogèsen autous   50 eduxit autem eos foras in Bethaniam et elevatis manibus suis benedixit eis  Hij leidde hen nu uit (naar buiten) tot Betanië, en hij hief zijn handen op (en) zegende hen.  Nu leidde Hij hen naar buiten tot bij Betanië; Hij hief de handen omhoog en zegende hen.  [50] Toen bracht Hij hen buiten de stad tot bij Betanië*. Daar hief Hij zijn handen en zegende hen.  [50] Hij nam hen mee de stad uit, tot bij Betanië. Daar hief hij zijn handen op en zegende hen.  50 ¶ Hij leidt hen de stad uit tot bij Betanië; hij heft zijn handen op en zegent hen.  50. Puis il les emmena jusque vers Béthanie et, levant les mains, il les bénit.  

Statenvertaling. 50 En Hij leidde hen buiten tot aan Bethanië, en Zijn handen opheffende, zegende Hij hen.
King James Bible. [50] And he led them out as far as to Bethany, and he lifted up his hands, and blessed them.
Luther-Bibel. 50 Er führte sie aber hinaus bis nach Betanien und hob die Hände auf und segnete sie.

Tekstanalyse van Lc 24,50. Dit vers Lc 24,50 telt 14 (2 X 7) woorden en 70 (7 X 10 of 2 X 5 X 7) letters. De getalswaarde van Lc 24,50 is 8829 (3² X 3² X 109). Lc 24,50 bestaat uit twee nevenschikkende zinnen en een participiumzin bij het onderwerp. In Lc 24,50 is Jezus onderwerp,de leerlingen lijdend voorwerp. Concentrische opbouw.
- Mozes moest het volk naar de voet van de berg Sinaï brengen (Ex 19,17). Walter Vogels (Exodus, 2001, p.172) schrijft: "In dit verhaal en ook in de volgende verhalen over de Sinai geldt de berg als een heiligdom. Hij wordt in drie zones verdeeld, die overeenkomen met de drie delen van het heiligdom en van de latere tempel: de top is het heilige der heiligen (26,33), de tweede zone, op de helling van de berg, is het heilige (26,33), en de derde zone, aan de voet van de berg, is de voorhof (27,9). Alleen Mozes mag stijgen op de top, de priesters en de oudsten mogen de berg gedeeltelijk beklimmen, en het volk moet aan de voet blijven."
- Jezus brengt zijn leerlingen naar Bethanië,naar de voet van de berg. De zegen refereert naar de zegen van Aäron (Lv 9,22) die na de offerdienst het volk zegent,dat zich in de voorhof van de tempel bevindt.

Lc 24,50.1. act. ind. aor. 3de pers. enk. εξηγαγεν = exègagen (hij leidde uit) van het werkw. εξαγω = exagô (uitleiden, naar buiten leiden) < ex (uit) + agô (leiden, voeren). Taalgebruik in het NT: exagô (uitleiden, naar buiten leiden). Taalgebruik in de LXX: exagô (uitleiden, naar buiten leiden). Taalgebruik in Lc: exagô (uitleiden, naar buiten leiden). Taalgebruik in Hnd: exagô (uitleiden, naar buiten leiden). Bijbel (67). OT (62). Pentateuch (30). Gn (6): (1) Gn 1,21. (2) Gn 11,31. (3) Gn 15,5. (4) Gn 20,13. (5) Gn 43,23. (6) Gn 49,12. Ex (12): (1) Ex 12,51. (2) Ex 13,3. (3) Ex 13,9. (4) Ex 13,14. (5) Ex 13,16. (6) Ex 16,6. (7) Ex 16,32. (8) Ex 18,1. (9) Ex 19,17. (10) Ex 32,1. (11) Ex 32,12. (12) Ex 32,23. Nu (1): Gn 49,12. Dt (11): (1) Dt 1,27. (2) Dt 4,20. (3) Dt 4,37. (4) Dt 5,15. (5) Dt 6,21. (6) Dt 6,23. (7) Dt 7,8. (8) Dt 7,19. (9) Dt 9,28. (10) Dt 26,8. (11) Dt 29,24. NT (5): (1) Lc 24,50. (2) Hnd 7,36. (3) Hnd 7,40. (4) Hnd 12,17. (5) Hnd 13,17. Een vorm van εξαγω = exagô (uitleiden, naar buiten leiden) in de LXX (221),in het NT (12). Syn. (2). Ev. (3). Dit is de enigste vorm inLc: In Hnd: 4 vormen van exagô (uitleiden, naar buiten leiden) in 8 verzen in 7 / 28 hoofdstukken. In de Nederlandse taal zeggen we ook wel: iemand uitgeleide doen,in de betekenis van: met iemand meegaan tot op een plaats waar afscheid van iemand genomen wordt. Hier is wel iets merkwaardigs. Niet de leerlingen,maar Jezus doet de leerlingen uitgeleide. Niet de leerlingen,maar Jezus neemt afscheid van zijn leerlingen.
- Hebreeuws NBG: וַיּוֹצִיאֵם = wajjôtsî´em (en hij deed hen buitengaan) < wë consecutivum + werkwoordvorm act. hifil imperf. 3de pers. mann. enk. + suffix persoonl. voornaamw. 3de pers. mann. mv. van het werkw. יָצַא = jâtsa´ (uitgaan, uittrekken). Taalgebruik in Tenakh: jâtsâ´ (uitgaan, uittrekken). Getalswaarde: jod = 10,tsade = 16 of 70,aleph = 1 ; totaal: 27 (3³) OF 81 (3³ X 3). Structuur: 1 - 7 - 1. De som van de elementen is telkens 9. Tenakh (2): (1) Ps 105,37. (2) Ezr 1,8. Deze vorm komt dus slechts zelden in Tenakh voor.
- Naast de hifil imperf.-vorm consecutivum (waw om het vervolg van de handelingen aan te duiden) is er de hifil imperf.-vorm zonder de waw. יוֹצִיאֵם = jôtsî´em (hij deed hen uitgaan) < werkwoordvorm act. hifil imperf. 3de pers. mann. enk. + suffix persoonl. voornaamw. 3de pers. mann. mv. van het werkw. יָצַא = jâtsa´ (uitgaan, uittrekken). Taalgebruik in Tenakh: jâtsâ´ (uitgaan, uittrekken). Getalwaarde: jod = 10,tsade = 16 of 70,aleph = 1 ; totaal: 27 (3³) OF 81 (3³ X 3). Structuur: 1 - 7 - 1. De som van de elementen is telkens 9. Tenakh (3): (1) Nu 27,17. (2) Ps 107,14. (3) Ps 107,28.
- Komt de constructie וַיּוֹצֵא = wajjôtse´ (en hij deed uitgaan) OF יוֹצֵא = jôtse´ (hij deed uitgaan) met accusatiefaanduiding en het persoonl. voornaamw. 3de pers. mann. mv. othâm (hen) voor ?
- Zie ook: הוֹצִיא יְהוָה אֶתְכֶם = hôtsî´ JHWH ´èthëkhèm (JHWH deed jullie uitgaan). Tenakh (5 / 19): (1) Ex 13,3. (2) Dt 7,8.
-- יְהוָה הוֹצִיא אֶתְכֶם = JHWH hôtsî´ ´èthëkhèm (JHWH deed jullie uitgaan). Tenakh (1): Ex 16,6.
- Hebreeuws UBS: הוֹצִיא = hôtsî´ (hij deed uitgaan): (1) act. hifil perf. 3de pers. mann. enk. OF (2) act. hifil imperatief 2de pers. enk. van het werkw. יָצַא = jâtsâ´ (uitgaan, uittrekken). Taalgebruik in Tenakh: jâtsâ´ (uitgaan, uittrekken). Tenakh (19). (1) Gn 14,18. Ex (4): (1) Ex 12,51. (2) Ex 13,3. (3) Ex 16,6. (4) Ex 18,1. Verder: (6) Dt 6,23. (7) Dt 7,8. (8) Dt 22,19. (9) 2 S 12,30. (10) 2 S 12,31. (11) 1 K 9,9. (12) Js 43,8. (13) Jr 7,22. (14) Jr 51,10. (15) Ez 11,7. (16) Ez 46,20. (17) Ezr 1,7. (18) 1 Kr 20,2. (19) 1 Kr 20,3.
- Hebreeuws וַיּוֹצֵא = wajjôtse´ (en hij deed uitgaan) < waw consec. + werkw.vorm act. hifil imperf. 3de pers. mann. enk. (jiqtol) van het werkw. יָצַא = jâtsa´ (uitgaan, uittrekken). Taalgebruik in Tenakh: jâtsâ´ (uitgaan, uittrekken). Getalwaarde: jod = 10,tsade = 18 of 70,aleph = 1 ; totaal: 29 OF 81 (3³ X 3²). Structuur: 1 - 7 - 1. Tenakh (15). Pentateuch (6). Gn (4): (1) Gn 15,5. (2) Gn 24,53. (3) Gn 43,23. (4) Gn 48,12. Ex (1) Ex 19,17. Dt (1) Dt 4,20. Verder: (7) Re 6,19. (8) 2 K 11,12. (9) 2 K 24,13. (10) Jr 10,13. (11) Jr 50,25. (12) Ps 78,16. (13) Ps 105,43. (14) Ps 136,11. (15) 2 Kr 23,14. Een vorm van יָצַא = jâtsa´. Tenakh (1073).
- Latijn. act. ind. perf. 3de pers. enk. eduxit (hij leidde uit) van educere (uitleiden). Bijbel (81). OT (73). Pentateuch (26). Gn (2): (1) Gn 11,31. (2) Gn 20,13. Ex (8): (1) Ex 12,42. (2) Ex 12,51. (3) Ex 13,3. (4) Ex 13,9. (5) Ex 13,14. (6) Ex 32,1. (7) Ex 32,12. (8) Ex 32,23. Nu (2): (1) Nu 23,22. (2) Nu 24,8. Dt (14): (1) Dt 1,27. (2) Dt 4,20. (3) Dt 6,13. (4) Dt 6,21. (5) Dt 6,23. (6) Dt 8,14. (7) Dt 8,15. (8) Dt 9,28. (9) Dt 13,6. (10) Dt 13,11. (11) Dt 16,1. (12) Dt 20,1. (13) Dt 26,8. (14) Dt 29,24. NT (8): (1) Mc 8,23. (2) Lc 24,50. (3) Joh 18,10. (4) Hnd 7,36. (5) Hnd 7,40. (6) Hnd 13,17. (7) Hnd 13,23. (8) Heb 13,20.
- Naar buiten leiden: van binnen naar buiten. Binnen kan metaforisch betekenen: naar binnen gekeerd,opgesloten zijn in. Naar buiten leiden betekent de geslotenheid doorbreken,uitzicht krijgen,toekomst zien. Zo was Abram opgesloten in zijn vragen en gedachten. Hij kwam er niet uit. Maar door dit verhaal en door de beelden in dit verhaal krijgt Abram uitzicht en ziet hij toekomst.
- Ondanks de tocht door de woestijn was het volk nog opgesloten in zijn 'slavernij','verslaafdheid'. In Ex 19,17 leidde Mozes het volk naar buiten om aan de voet van de berg het verbond van JHWH met het volk mee te maken en zo los te komen van hun slavernij. In Lc 24,50 waren de leerlingen van Jezus nog bevangen door zijn kruisdood. Jezus leidde hen naar buiten. Er komt uitzicht,hoop,verwachting. Er is hen de komst van de geest beloofd.
- Het doen uitgaan heeft vaak te maken met de uittocht uit Egypte,het paschagebeuren. Samen met zijn leerlingen beleeft Jezus zijn pascha,de overgang van het slavenhuis naar het beloofde land. De dood van Jezus wordt gezien als een pascha,Pasen.

Lc 24,50.2. δε = de (echter),afkorting d'. Taalgebruik in het NT: de (echter). Taalgebruik in Lc: de (echter). Partikel. Het staat steeds als tweede woord in de zin. Het kan een lichte tegenstelling aanduiden. Om een verandering van personage of situatie in de zin aan te duiden. In twintig verzen in Lc 24. In zes verzen in Lc 23,56b-24,12. Lc 24,13-53 (14): (1) Lc 24,16. (2) Lc 24,17. (3) Lc 24,18. (4) Lc 24,19. (5) Lc 24,21. (6) Lc 24,24. (7) Lc 24,31. (8) Lc 24,36. (9) Lc 24,37. (10) Lc 24,41. (11) Lc 24,42. (12) Lc 24,44. (13) Lc 24,49. (14) Lc 24,50. In Lc 24,50-53 komt slechts éénmaal het partikel de (echter) voor: Lc 24,50

Lc 24,50.3. pers. voornaamw. acc. mann. mv. αυτους = autous (hen) van het pers. voornaamw. αυτος = autos (hij - hem). Taalgebruik in het NT: voornaamwoord autos. Taalgebruik in Lc.: voornaamwoord autos. Lc (83). Lc 24 (6): (1) Lc 24,15. (2) Lc 24,17. (3) Lc 24,25. (4) Lc 24,44. (5) Lc 24,50. (6) Lc 24,51. Hnd (95).

Lc 24,50.3bis. εξω = exô (buiten). Taalgebruik in het NT: exô (buiten). Taalgebruik in Lc: exô (buiten). Taalgebruik in Hnd: exô (buiten). Taalgebruik in Hnd: exô (buiten). Taalgebruik in de Septuaginta: exô (buiten). LXX (109). NT (62). Syn. (28). Ev. (41). Lc (10): (1) Lc 1,10. (2) Lc 4,29. (3) Lc 8,20. (4) Lc 13,25. (5) Lc 13,28. (6) Lc 13,33. (7) Lc 14,35. (8) Lc 20,15. (9) Lc 22,62. (10) Lc 24,50. Hnd (10).

exô (buiten)  bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
  163  101  62  10  10  12  11  29  41 

- Hebreeuws. חוּץ = chûts (straat, buiten). Taalgebruik in Tenakh: chûts (straat, buiten). הַחוּצָה = hachûtsâh (naar buiten). en). Zie: חוּץ = chûts (straat,buiten). Taalgebruik in Tenakh: chûts (straat, buiten). Getalwaarde: chet = 8,waw = 6,tsade = 18 of 90 ; totaal: 32 (2² X 2³) OF 104 (4 X 26). Structuur: 8 - 6 - 9. De som van de elementen is telkens 5. Tenakh (16): (1) Gn 15,5. (2) Gn 19,17. (3) Gn 24,29. (4) Gn 39,12. (5) Gn 39,13. (6) Gn 39,15. (7) Gn 39,18. (8) Dt 24,11. (9) Dt 25,5. (10) Joz 2,19. (11) Re 12,9. (12) 1 S 9,26. (13) 2 S 13,17. (14) 1 K 8,8. (15) Ez 34,21. (16) 2 Kr 5,9.

Lc 24,50.1. - 3. Lc 24,50 roept reminiscenties op aan Ex 19,17:
- MT Ex 19,17: הָאָם אֶת מֹשֶׁה וַיוֹצֵא = wajjôtse´ mosjèh ´èth hâ`âm (en Mozes deed het volk uitgaan).
- LXX Ex 19,17: και εξηγαγεν μωυσης τον λαον = kai exègagen Môusès ton laon...: 'Toen leidde Mozes het volk uit het kamp, God tegemoet. Aan de voet van de berg bleven zij staan."
-- Zoals Mozes het volk naar buiten leidde naar de voet van de berg waar JHWH het verbond zou sluiten,zo leidde Jezus zijn leerlingen naar buiten,waarna Hij ten hemel zou worden opgenomen. Na de tenhemelopneming vindt de geestgave plaats. De gave van de twee stenen tafelen en de gave van de geest worden op het Wekenfeest / Pinksteren gevierd.
Lc 24,50: Ἐξήγαγεν δὲ αὐτοὺς εξω = exègagen de autous exô (Hij echter leidde hen uit naar buiten) benadert het sterkst Gn 15,5:
- MT Gn 15,5: וַיוֹצֵא = wajjôtse´(en hij deed uitgaan) = אֹתוֹ = ´othô (hem) הַחוּצָה = hachûtsâh (naar buiten). In Gn 15,18 sloot JHWH een verbond met Abram.
- LXX Gn 15,5: εξηγαγεν δε αυτον εξω = exègagen de auton exô (Hij echter leidde hem uit naar buiten).
-- Zoals JHWH Abram naar buiten leidde,om hem een talrijk nageslacht toe te wensen,zo leidde Jezus zijn leerlingen naar buiten,na de belofte hen de geest te zenden. In beide is toekomst toegezegd. Na de komst van de geest zal de boodschap van Jezus verder gezet worden.
Zowel in de tekst van Gn als in die van Ex volgt het sluiten van een verbond door God met Abram / Mozes.
- Voor de tekst van Gn pleit het tijdstip van de verbondssluiting. Gn 15,17: 'Toen de zon was ondergegaan en het helemaal donker was geworden.' Volgens Lc 24 hebben alle verhalen op één dag,de derde dag,plaats.
- Voor de tekst van Ex pleit de inhoud van het verbond. Mozes ontvangt de twee stenen tafelen met de tien geboden erop. Jezus wordt ten hemel opgenomen en zal de geest zenden.

Lc 24,50.4. ἑως = heôs (tot, totdat) . Taalgebruik in het NT: heôs (tot,totdat). Taalgebruik in Lc: heôs (tot,totdat). Taalgebruik in Hnd: heôs (tot,totdat). Lc (27). Lc 24 (2): (1) Lc 24,49. (2) Lc 24,50. Hnd (22). NT (145). LXX (1565).
- Hebreeuws. עַד = `ad (tot). Taalgebruik in Tenakh: `ad (tot). Tenakh (1012).

Lc 24,50.5. προς = pros (naar, bij). Taalgebruik in het NT: pros (naar, bij). Taalgebruik in Lc: pros (naar, bij). Taalgebruik in Hnd: pros (naar, bij). Lc (158). Lc 24 (11): (1) Lc 24,5. (2) Lc 24,10. (3) Lc 24,12. (4) Lc 24,14. (5) Lc 24,17. (6) Lc 24,18. (7) Lc 24,25. (8) Lc 24,29. (9) Lc 24,32. (10) Lc 24,44. (11) Lc 24,50. Hnd (122).

Lc 24,50.6. acc. vr. enk. βηθανιαν = Bèthanian (Bethanië) van de eigennaam βηθανια = bèthania (Bethanië). Taalgebruik in het NT: Bèthania (Bethanië). Taalgebruik in Lc: Bèthania (Bethanië). Bijbel (6): (1) Mt 21,17. (2) Mc 11,1. (3) Mc 11,11. (4) Lc 19,29. (5) Lc 24,50. (6) Joh 12,1. Stadje op de oostelijke helling van de Olijfberg,aan de weg van Jeruzalem naar Jericho. Vooral bekend als de woonplaats van Lazarus,Maria en Marta. In dit stadje zou een vrouw Jezus gezalfd hebben. Bethanië omsluit de gebeurtenissen van Jezus in Jeruzalem. In Lc 19,29 naderen Jezus en zijn leerlingen Bethanië. In Lc 24,50 neemt Jezus er afscheid van zijn leerlingen.

Lc 24,50.7. και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Taalgebruik in Lc: kai (en). Taalgebruik: kai (en) in de LXX. Nevenschikkend voegwoord. Lc (822 / 1151). Lc 24 (+ 45 / 53. - 8 / 53: (1) Lc 24,1. (2) Lc 24,2. (3) Lc 24,3. (4) Lc 24,6. (5) Lc 24,16. (6) Lc 24,42. (7) Lc 24,45. (8) Lc 24,48.

kai (en)  bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
verzen      7957 1071 678 1151 879 1007 2767 404 2900  3779 
kai (en)   26980  21867  5113  705  555  822  530  660  1470  371  2082  2612 
verschil     2844 366 123 329 349 347 1297 33 818 1167

- Ned.: en. Arabisch: وَ = wa (en). Taalgebruik in de Qoran: wa (en). E.: and. D.: und. Fr.: et. Grieks: και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Hebr.: וְ = wë (en). Lat.: et.

Lc 24,50.8. act. part. aor. nom. mann. enk. επαρας = eparas (opgeheven) van het werkw. επαιρω = epairô (opheffen, verheffen). Taalgebruik in het NT: epairô (opheffen, verheffen). Taalgebruik in de Septuaginta: epairô (opheffen, verheffen). Taalgebruik in Lc: epairô (opheffen, verheffen). Taalgebruik in Hnd: epairô (opheffen, verheffen). Bijbel (9). LXX (4): (1) Gn 13,10. (2) Ex 7,20. (3) Nu 20,11. (4) Ps 102,11. NT (5). Lc (3): (1) Lc 6,20. (2) Lc 16,23. (3) Lc 24,50. Verder: (1) Joh 6,5. (2) Joh 17,1. Een vorm van επαιρω = epairô (opheffen, verheffen) in de LXX (83),in het NT (19),in Lc in 6 verzen: (1) Lc 6,20. (2) Lc 11,27. (3) Lc 16,23. (4) Lc 18,13. (5) Lc 21,28. (6) Lc 24,50. In Lc: 4 vormen van επαιρω = epairô (opheffen, verheffen) in 6 verzen in 6 hoofdstukken. In Hnd: 4 vormen van επαιρω = epairô (opheffen, verheffen) in 5 verzen in 5 hoofdstukken.
- act. ind. aor. 3de pers. enk. επηρεν = epèren (hij hief op, hij verhief) van het werkw. επαιρω = epairô (opheffen, verheffen). Taalgebruik in het NT: epairô (opheffen, verheffen). Taalgebruik in de Septuaginta: epairô (opheffen, verheffen). Taalgebruik in Lc: epairô (opheffen, verheffen). Taalgebruik in Hnd: epairô (opheffen, verheffen). Bijbel (17). LXX (15). Pentateuch (3): (1) Gn 7,17. (2) Ex 10,13. (3) Ex 17,11. Sir (2): (1) Sir 48,18. (2) Sir 50,20. NT (2): (1) Joh 13,18. (2) Hnd 2,14.
- De vorm act. part. aor. nom. mann. enk. εξαρας = exaras (uitgeheven, uitgestrekt) komt slechts in het OT (4) voor: (1) Gn 29,1. (2) Gn 49,33. (3) Lv 9,22. (4) Nu 24,2. Een vorm van het werkw. eξαιρω = exairô in de LXX (236),in het NT (1). Behalve in Gn 49,33 is εξαρας = exaras (uitgeheven, uitgestrekt) de vertaling van וַיִּשָּׂא = wajjishshâ´ (en hij hief op) ; in Gn 29,1 zijn het de voeten,in Gn 29,1 is het de hand(en) en in Nu 24,2 zijn het de ogen.
- act. ind. aor. 3de pers. enk. εξηρεν = eksèren (hij strekte uit) van het werkw. εξαιρω = eksairô (uitstrekken). Bijbel (38). Pentateuch (7): (1) Gn 35,5. (2) Ex 14,19. (3) Ex 15,22. (4) Nu 11,35. (5) Nu 12,15. (6) Nu 12,16. (7) Dt 29,27. NT (0).
- Hebreeuws NBG Lc 24,50 . verbindingsprefix waw (en) + act. qal imperf. 3de pers. mann. enk. וַיִּשָּׂא = wajjishshâ´ (en hij hief op). Taalgebruik in Tenakh: nâshâ´ (dragen, opnemen, verheffen). נָשָׂא = nâshâ´ wordt gebruikt in uitdrukkingen als de tenten opbreken,een rijdier bestijgen,de ogen opslaan,zijn stem verheffen,zijn voeten opheffen (= voortgaan). Getalwaarde: nun = 14 of 50,shin = 21 of 300,aleph = 1 ; totaal: 36 (2² X 3²) OF 351 (3³ X 13). Structuur: 5 - 3 - 1. De som van de elementen is telkens 9. Tenakh (42). Pentateuch (25). Eerdere Profeten (11). Latere Profeten (1). 12 Kleine Profeten (0). Geschriften (5). Gn (14): (1) Gn 13,10. (2) Gn 18,2. (3) Gn 22,4. (4) Gn 22,13. (5) Gn 24,63. (6) Gn 27,38. (7) Gn 29,1. (8) Gn 29,11. (9) Gn 31,17. (10) Gn 33,1. (11) Gn 33,5. (12) Gn 40,20. (13) Gn 43,29. (14) Gn 43,34. Ex (2): (1) Ex 10,19. (2) Ex 12,34. Lv (1) Lv 9,22.
- Hebreeuws: act. qal perf. 3de pers. mann. enk. נָשָׂא = nâshâ´ (dragen, opnemen, verheffen). Taalgebruik in Tenakh: nâshâ´ (dragen, opnemen, verheffen). Getalswaarde: nun = 14 of 50,shin = 21 of 300,aleph = 1 ; totaal: 36 (2² X 3²) OF 351 (3³ X 13). Structuur: 5 - 3 - 1. De som van de elementen is telkens 9. נָשָׂא = nâshâ´ wordt gebruikt in uitdrukkingen als de ogen opslaan,zijn stem verheffen,zijn voeten opheffen (= voortgaan),zijn handen omhoogheffen. Tenakh (68). Pentateuch (8). Eerdere Profeten (22). Latere Profeten (13). 12 Kleine Profeten (8). Geschriften (17).
- Ned.: verheffen.D.: aufheben. E.: to lift up. Fr. lever. Grieks: επαιρω = epairô (opheffen, verheffen). Taalgebruik in het NT: epairô (opheffen, verheffen). Hebreeuws: נָשָׂא = nâshâ´(dragen, opnemen, verheffen). Taalgebruik in Tenakh: nâshâ´ (dragen, opnemen, verheffen). Lat.: pass. part. perf. dat.mv. elevatis van het werkw. elevare (uitheffen, opslaan). Bijbel (8).

Lc 24,50.9. bep. lidw. acc. vr. mv. τας = tas (de) van het bepaald lidwoord ὁ = ho,ἡ = hè,το = to (de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Taalgebruik in Lc: bepaald lidwoord. Taalgebruik in Hnd: bepaald lidwoord. Lc (42). Lc 24 (5): (1) Lc 24,32. (2) Lc 24,39. (3) Lc 24,40. (4) Lc 24,45. (5) Lc 24,50.

  lidw. mv. bijbel  O.T.  N.T.  Mt  Mc Lc  Joh  Hnd  Brieven  Apk  syn. ev.
17. acc. vr. enk. tas 1987  1674  313  36  27  42  19  57  96  36     
  Totaal   23394  18879  4515  745  389  644  404  690  1228  415  1778  2182 

- Nederl..: bepaald lidwoord de / het. Arabisch: bepaald lidw. اَل = ´al (de). Taalgebruik in de Qoran: ´al (de). D.: der,die,das enz.. E.: the. Fr.: le,la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum,il-lam). Gr. ὁ = ho,ἡ = hè,το = to (de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Hebreeuws: הַ = ha (de, het). Taalgebruik in Tenakh: ha (de, het).

Lc 24,50.10. acc. vr. mv. χειρας = cheiras van het zelfst. naamw. χειρ = cheir (hand). Taalgebruik in het NT: cheir (hand). Taalgebruik in de Septuaginta: cheir (hand). Taalgebruik in Lc: cheir (hand). Taalgebruik in Hnd: cheir (hand). Lc 11): (1) Lc 4,40. (2) Lc 9,44. (3) Lc 13,13. (4) Lc 20,19. (5) Lc 21,12. (6) Lc 22,53. (7) Lc 23,46. (8) Lc 24,7. (9) Lc 24,39. (10) Lc 24,40. (11) Lc 24,50. Een vorm van χειρ = cheir (hand) in de LXX (1943),in het NT (176),Lc in 25 verzen,in Lc 24 (4). In Lc: 8 vormen van cheir (hand) in 25 verzen in 14 / 24 hoofdstukken. In Hnd: X vormen van cheir (hand) in 45 verzen in 21 / 28 hoofdstukken.

cheir bijbel  OT  NT  Mt  Mc  Lc  Joh  Hnd  Brieven  Apk Lc Hnd
nom.vr. enk. cheir 142 129 13 2 2 4   4 1   (1) Lc 1,66. (2) Lc 6,6. (3) Lc 6,10. (2) Lc 22,21.   (1) Hnd 4,28. (2) Hnd 7,50. (3) Hnd 11,21. (4) Hnd 13,11.
gen. vr. enk. cheiros 292 266 26 2 4 3 3 9 1 4   (1) Lc 1,71. (2) Lc 1,74. (3) Lc 8,54.   (1) Hnd 2,23. (2) Hnd 3,7. (3) Hnd 7,25. (4) Hnd 11,30. (5) Hnd 12,11. (6) Hnd 15,23. (7) Hnd 23,19. (8) Hnd 28,3.
dat. vr. enk. cheiri 347 327 20 1   1 1 4 7 (1) Lc 3,17 (1) Hnd 7,35. (2) Hnd 12,17. (3) Hnd 13,16. (4) Hnd 21,40.
acc. vr. enk. cheira 295 265 30 8 5 5 3 4 1 (1) Lc 5,13. (2) Lc 6,8. (3) Lc 6,10. (4) Lc 9,62. (5) Lc 15,22.   (1) Hnd 4,30. (2) Hnd 9,41. (3) Hnd 19,33. (4) Hnd 26,1.  
nom. vr. mv. cheires 68 66 2         1 1     Hnd 20,34 
gen. vr. mv. cheirôn 151 133 18 2 1 1   8 5 (1) Lc 4,11.   (1) Hnd 5,12. (2) Hnd 7,41. (3) Hnd 8,18. (4) Hnd 12,7. (5) Hnd 14,3. (6) Hnd 17,25. (7) Hnd 19,11. (8) Hnd 19,26
dat. vr. mv.chersin 128 118 10 1 3 1 1   3 (1) Lc 6,1.    
acc. vr. mv. cheiras 392 333 59 9 11 11 7 14 7   (1) Lc 4,40. (2) Lc 9,44. (3) Lc 13,13. (4) Lc 13,13. (5) Lc 21,12. (6) Lc 23,53. (8) Lc 24,7. (9) Lc 24,39. (10) Lc 24,40. (11) Lc 24,50 (1) Hnd 4,3. (2) Hnd 5,18. (3) Hnd 6,6. (4) Hnd 8,17. (5) Hnd 8,19. (6) Hnd 9,12. (7) Hnd 9,17. (8) Hnd 12,1. (9) Hnd 13,3. (10) Hnd 19,6. (11) Hnd 21,11. (12) Hnd 21,27. (13) Hnd 28,8. (14) Hnd 28,17
Totaal   1815 1637 178 25 26 26 15 44 26 16     

- יָד = jâd (hand). Taalgebruik in Tenakh: jâd (hand). Getalswaarde: jod = 10. daleth = 4. Totaal 14 (2 X 7). Structuur: 1 - 4. De som van de elementen is telkens 5. Tenakh (139).
- יָד = jâd (hand) < zelfst. naamw. met 2 medeklinkers en oorspronkelijk 1 korte klinker (qal-vorm) (Lettinga(6) 24c1). De korte klinker onderging een verandering van kwantiteit (korte a werd lange a) onder invloed van de pausa-vorm (Lettinga(6) 13h)
- Ned.: hand. Arabisch: يد = jad (hand). Taalgebruik in de Qoran: jad (hand). D.: Hand. E.: hand. Fr.: main. Grieks: χειρ = cheir (hand). Taalgebruik in het NT: cheir (hand) ; cfr chirurgie, chiropraxie. Hebreeuws: יָד = jâd (hand). Taalgebruik in Tenakh: jâd (hand). Lat.:manus (cfr manufacture, manuel = handleiding, manipuler).

Lc 24,50.11. pers. voornaamw. 3de pers. gen. mann. enk. αυτου = autou van het pers. voornaamw. αυτος = autos. Taalgebruik in het NT: voornaamwoord autos. Taalgebruik in de LXX: voornaamwoord autos. Taalgebruik in Lc.: voornaamwoord autos. Taalgebruik in Hnd.: voornaamwoord autos. Lc (220). Lc 24 (5): (1) Lc 24,8. (2) Lc 24,23. (3) Lc 24,26. (4) Lc 24,47. (5) Lc 24,50. Hnd (118).

autos (hij)  3de pers. enk. bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
nom. mann. enk. autos   654  490  164  12  15  45  18  17  49  72  90 
gen. mann. enk. autou  6883  5685  1198  225  143  220  150  118  256  86  588  738 

Lc 24,50.9. - 11. τας χειρας αυτου = tas cheiras autou (zijn handen). LXX (40). NT (2): (1) Lc 24,50. (2) 2 Kor 11,33.
- Hebreeuws. יָדָיו = jâdâ(j)w (zijn handen). zelfst. naamw. mann. mv. stat. construct. jâd (hand) + suffix persoonl. voornaamw. 3de pers. mann. enk.. יָד = jâd (hand). Taalgebruik in Tenakh: jâd (hand). Getalswaarde: jod = 10. daleth = 4. Totaal 14 (2 X 7). Structuur: 1 - 4. De som van de elementen is telkens 5. Tenakh (40). Pentateuch (10). Eerdere Profeten (12). Latere Profeten (7). 12 Kleine Profeten (0). Geschriften (11). Pentateuch (10): (1) Gn 27,16. (2) Gn 27,23. (3) Gn 48,14. (4) Gn 49,24. (5) Ex 17,12. (6) Lv 7,30. (7) Lv 27,23. (8) Dt 33,7. (9) Dt 33,11. (10) Dt 34,9.

Lc 24,50.12. act. ind. aor. 3de pers. enk. ευλογησεν = eulogèsen (hij zegende) van het werkw. ευλογεω = eulogeô (goed spreken, loven, prijzen, zegenen). Taalgebruik in het NT: eulogeô (goed spreken, loven, prijzen). Taalgebruik in de Septuaginta: eulogeô (goed spreken, loven, prijzen). Taalgebruik in Lc: eulogeô (goed spreken, loven, prijzen). Taalgebruik in Hnd: eulogeô (goed spreken, loven, prijzen). Bijbel (69). OT (60). Pentateuch (23): (1) Gn 5,2. (2) Gn 24,1. (3) Gn 24,35. (4) Gn 25,11. (5) Gn 26,12. (6) Gn 27,41. (7) Gn 28,1. (8) Gn 28,6. (9) Gn 30,27. (10) Gn 32,1. (11) Gn 47,7. (12) Gn 48,3. (13) Gn 48,20. (14) Gn 49,25. (15) Gn 49,28. (16) Ex 20,11. (17) Ex 39,23. (18) Lv 9,22. (19) Dt 2,7. (20) Dt 12,7. (21) Dt 15,6. (22) Dt 15,14. (23) Dt 33,1. Eerdere Profeten (16). Latere Profeten (1). 12 Kleine Profeten (0). Geschriften (14). NT (9): (1) (1) Mt 14,19. (2) Mc 6,41. (3) Lc 2,28. (4) Lc 2,34. (5) Lc 9,16. (6) Lc 24,30. (7) Lc 24,50. (8) Heb 11,20. (9) Heb 11,21. Een vorm van ευλογεω = eulogeô (goed spreken, loven, prijzen, zegenen) in de LXX (516),in het NT (42). Mt (5): (1) Mt 14,19. (2) Mt 21,9. (3) Mt 23,39. (4) Mt 25,34. (5) Mt 26,26,Mc (5): (1) Mc 6,41. (2) Mc 8,7. (3) Mc 11,9. (4) Mc 11,10. (5) Mc 14,22,Lc (13): (1) Lc 1,28. (2) Lc 1,42. (3) Lc 1,64. (4) Lc 2,28. (5) Lc 2,34. (6) Lc 6,28. (7) Lc 9,16. (8) Lc 13,35. (9) Lc 19,38. (10) Lc 24,30. (11) Lc 24,50. (12) Lc 24,51. (13) Lc 24,53. In Lc: 7 vormen in 7 / 24 hoofdstukken en in 13 verzen. In Hnd: 2 vormen van eulogeô (goed spreken, loven, prijzen) in 2 verzen in 1 / 28 hoofdstukken. In Lc: 5 verzen in de kindsheidsverhalen,4 verzen in de verschijningsverhalen,in de verhalen van de vlakterede en de broodvermenigvuldiging,in een citaat (Ps 118,26) in Lc 13,35 dat ook bij de intrede van Jezus in Jeruzalem wordt aangehaald.
- Grieks: act. ind. aor. 3de pers. enk. ηυλογησεν = èulogèsen (hij zegende) van het werkw. ευλογεω = eulogeô (goed spreken, loven, prijzen, zegenen). Taalgebruik in het NT: eulogeô (goed spreken, loven, prijzen). Taalgebruik in Lc: eulogeô (goed spreken, loven, prijzen). Taalgebruik in Hnd: eulogeô (goed spreken, loven, prijzen). Taalgebruik in de Septuaginta: eulogeô (goed spreken, loven, prijzen). Bijbel (19): (1) Gn 1,22. (2) Gn 1,28. (3) Gn 2,3. (4) Gn 9,1. (5) Gn 14,19. (6) Gn 27,23. (7) Gn 27,27.(8) Gn 30,30. (9) Gn 32,30. (10) Gn 35,9. (11) Gn 39,5. (12) Gn 48,15. (13) Dt 16,10. Verder: (14) Joz 22,6. (15) Re 13,24. (16) 2 S 6,12. (17) 1 K 21,10. (18) Neh 8,6. (19) 2 Kr 31,10. Een vorm van ευλογεω = eulogeô (goed spreken, loven, prijzen, zegenen) in de LXX (516),in het NT (42).
- act. part. aor. nom. mann. enk. ευλογησας = eulogèsas (zegenend) van het werkw. ευλογεω = eulogeô (goed spreken, loven, prijzen, zegenen). Taalgebruik in het NT: eulogeô (goed spreken, loven, prijzen). Taalgebruik in de Septuaginta: eulogeô (goed spreken, loven, prijzen). Taalgebruik in Lc: eulogeô (goed spreken, loven, prijzen). Taalgebruik in Hnd: eulogeô (goed spreken, loven, prijzen). Bijbel (11). LXX (6). Pentateuch (2): (1) Gn 47,10. (2) Nu 24,10. NT (5): (1) Mt 26,26. (2) Mc 8,7. (3) Mc 14,22. (4) Ef 1,3. (5) Heb 7,1.

    bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
  act. ind. aor. 3de pers. enk. eulogèsen   69  60           
  Totaal 558 516 42 5 5 13 1 2 16   23 24    

      1.  2.  3.  4.  5.  6.  7.  
  eulogeô  Lc Lc 1 Lc 2 Lc 6 Lc 9 Lc 13 Lc 19 Lc 24
1.  act imperat. praes. 2de pers. mv. eulogeite     (1) Lc 6,28.        
2.  act. part. praes. nom. mann. enk.  eulogôn   (1) Lc 1,64.              
3.  act. part. praes. nom. mann. mv. eulogountes                 (1) Lc 24,53.  
4.  act. ind. aor. 3de pers. enk. eulogèsen     (1) Lc 2,28. (2) Lc 2,34   (3) Lc 9,16.     (4) Lc 24,30. (5) Lc 24,50.
5.  act. inf. praes. eulogein             (1) Lc 24,51
6.  pass. part. praes. nom. mann. enk. eulogèmenos   (1) Lc 1,42       (2) Lc 13,35.   (3) Lc 19,38.    
7.  pass. part. praes. nom. vr. enk.  eulogèmenè   (2) Lc 1,28. (1) Lc 1,42            
    13 

- waw consec. + act. piel imperf. 3de pers. mann. enk. וַיְבָרֶך = wajëbhârèkh (en hij zegende) van het werkw. בָרַך = bârakh (zegenen, loven, prijzen). Taalgebruik in Tenakh: bârakh (zegenen, loven, prijzen). Getalswaarde: beth = 2,resj = 20 of 200,kaf = 11 of 20. Totaal: 33 (3 X 11) of 222 (6 X 37 OF 2 X 111). 111 = 3 X 37 OF (5 X 17) + 26. Structuur: 2 - 2 - 2. De som van de elementen is telkens 6. Tenakh (33). Pentateuch (20): (1) Gn 1,22. (2) Gn 1,28. (3) Gn 2,3. (4) Gn 5,2. (5) Gn 9,1. (6) Gn 24,11. (7) Gn 25,11. (8) Gn 28,1. (9) Gn 30,30. (10) Gn 32,1. (11) Gn 32,30. (12) Gn 35,9. (13) Gn 39,5. (14) Gn 47,7. (15) Gn 47,10. (16) Gn 48,3. (17) Gn 48,15. (18) Gn 49,28. (19) Ex 39,43. (20) Dt 1,1. Verder: (21) Joz 24,10. (22) 2 S 6,11. (23) 2 S 6,18. (24) 2 S 14,22. (25) 1 K 8,14. (26) 1 K 8,55. (27) Ps 145,21. (28) Neh 8,6. (29) 1 Kr 13,14. (30) 1 Kr 16,2. (31) 1 Kr 29,10. (32) 2 Kr 6,3. (33) 2 Kr 6,13.
- Ned.: zegenen < signare (tekenen),het signum (teken) van het kruis slaan. Arabisch: بَارَكَ = bâraka (zegenen). Taalgebruik in de Qoran: bâraka (zegenen). Zie: http://www.arabischlexicon.com/51-baraka-zegen-157615851603.html. D.: segnen. E.: to bless. Fr.: bénir. Gr.: ευλογεω = eulogeô (goed spreken, loven, prijzen). Taalgebruik in het NT: eulogeô (goed spreken, loven, prijzen). Hebreeuws: בָרַך = bârakh (zegenen, loven, prijzen). Taalgebruik in Tenakh: bârakh (zegenen, loven, prijzen). Lat.: benedicere.
- De getalswaarde van bârakh wordt gekenmerkt door de 2: 2 - 20 of 200 - 11 of 20,door groei in veelheid. Het is een proces van uitbreiding, vermenigvuldiging, verveelvoudiging. Het wordt vertaald met zegenen. Het heeft de gedachte van ons proficiat (dat mag je vooruitmaken, je laten groeien,je ten goede komen). Het is verwant met bâra' (scheppen) waarbij ook het accent op groei naar verscheidenheid ligt,maar uiteindelijk met het oog op éénheid.

Lc 24,50.13. acc. mann. mv. αυτους = autous (hen) van het pers. voornaamw. αυτος = autos. Taalgebruik in het NT: voornaamwoord autos. Taalgebruik in de LXX: voornaamwoord autos. Taalgebruik in Lc: voornaamwoord autos. Lc (83). Lc 24 (6): (1) Lc 24,15. (2) Lc 24,17. (3) Lc 24,25. (4) Lc 24,44. (5) Lc 24,50. (6) Lc 24,51. Hnd (95).

  autoi bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
8. acc. mann. mv. autous  1991  1652  339  46  40  83  18  95  32  25  169  187 

12. - 13. Hebreeuws NBG Lc 24,50. וַיְבָרְכֵם = wajëbhârëkhem (en hij zegende hen) < prefix waw consec. + actief piel imperf. 3de pers. mann. enk. + suffix persoonl. voornaamw. 3de pers. mann. mv.. בָרַך = bârakh (zegenen, loven, prijzen). Taalgebruik in Tenakh: bârakh (zegenen, loven, prijzen). Getalwaarde: beth = 2,resj = 20 of 200,kaf = 11 of 20. Totaal: 33 (3 X 11) of 222 (6 X 37 OF 2 X 111). 111 = 3 X 37 OF (5 X 17) + 26. Structuur: 2 - 2 - 2. De som van de elementen is telkens 6. Tenakh (5): (1) Gn 48,20. (2) Lv 9,20. (3) Joz 22,6. (4) Joz 22,7. (5) Ps 107,38.

Lc 24,50.8. - 13. Een zeer sterke gelijkenis is er tussen Lv 9,22 en Lc 24,50:
- Hebreeuws Lv 9,22. וַיִּשָּׂא אַהֲרֹן אֶת-יָדָו אֶל-הָעָם, וַיְבָרְכֵם
- Grieks Lv 9,22. καὶ ἐξάρας ᾿Ααρὼν τὰς χεῖρας ἐπὶ τὸν λαόν, εὐλόγησεν αὐτούς·
- Lc 24,50. καὶ ἐπάρας τὰς χεῖρας αὐτοῦ εὐλόγησεν αὐτούς.
- In Lv 9,22 wordt de eerste zegen van de hogepriester Aäron beschreven. In Lc 24,50-53 neemt Jezus afscheid van zijn leerlingen. Aäron geeft de zegen aan het volk nadat hij de voorgeschreven offers heeft gebracht. Jezus geeft de zegen nadat hij zichzelf heeft geofferd. Hij is offer en offeraar. Hij is offer en hogepriester. Geïnspireerd op Lv 9,22 is Sir 50,20 τότε καταβὰς ἐπῇρε χεῖρας αὐτοῦ ἐπὶ πᾶσαν ἐκκλησίαν υἱῶν ᾿Ισραὴλ δοῦναι εὐλογίαν Κυρίῳ (en afgedaald hief hij zijn handen op over heel de gemeenschap van de zonen van Israël om de zegen van de Heer te geven). In Sir wordt beschreven hoe de hogepriester op het einde van de liturgische offerdienst het volk zegent.
- De hand uitsteken naar iemand kan teken zijn van toenadering,vriendschap. Het is dan de bedoeling de hand te drukken. In feite wordt dan arm en hand uitgestoken. Bij Aäron wordt de arm en de hand opgeheven en uitgestrekt over. In εξαρας = exaras (uitgestrekt) ligt de nadruk op het uit-strekken,in επαρας = eparas (opgeheven) op het opheffen. Voor de zegen worden de handen en armen uitgestrekt naar voren,naar het 'object'.
Op het kruis strekt Jezus zijn handen uit. Aäron offert offerdieren,Jezus zichzelf. Na het offer zegent Aäron het volk. Zo zal ook Jezus zijn zegen geven. Hij geeft zijn geest. Hij is de hogepriester die het heilige der heiligen binnengaat.
- Dat Jezus afscheid nam van zijn '11' leerlingen,kan de herinnering aan Jakob oproepen die zijn '12' zonen zegende bij zijn afscheid. Het definitieve afscheid van Jezus wordt niet beschreven als een 'begrafenis' zoals bij Jakob,maar als een hemelvaart,naar het model van Elia. Roland Meynet (1999, p.445) verwijst hier naar de zegeningen van Jakob / Israël.

Moeten verder onderzocht worden: de verbondsgedachte,het hogepriesterlijk karakter,het belang van de "12",het afscheid nemen.


Lc 24,51 - Lc 24,51: 356. Afscheid en hemelvaart - Lc 24,50-53 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 24 -- Lc 24,50 - Lc 24,51 - Lc 24,52 - Lc 24,53 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis Hemelvaart ABC   Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
24:51 kai egeneto en tôi eulogein auton autous diestè ap autôn kai anefereto eis ton ouranon 51 et factum est dum benediceret illis recessit ab eis et ferebatur in caelum   En het gebeurde, terwijl hij hen zegende, dat hij van hen scheidde en opgenomen werd in de hemel.  En terwijl Hij hen zegende verwijderde Hij zich van hen en Hij werd ten hemel opgenomen.   [51] En terwijl Hij hen zegende, ging Hij van hen heen en* werd Hij in de hemel opgenomen.   [51] Terwijl hij hen zegende, ging hij van hen heen en werd opgenomen in de hemel.   51 En het geschiedt: terwijl hij hen zegent gaat hij van hen weg en wordt opgenomen in de hemel.   51. Et il advint, comme il les bénissait, qu'il se sépara d'eux et fut emporté au ciel.  

Statenvertaling. 51 En het geschiedde, als Hij hen zegende, dat Hij van hen scheidde, en werd opgenomen in den hemel.
King James Bible. 51 Und es geschah, als er sie segnete, schied er von ihnen und fuhr auf gen Himmel.
Luther-Bibel. [51] And it came to pass, while he blessed them, he was parted from them, and carried up into heaven.

Tekstanalyse van Lc 24,51. In Lc 24,51 zijn er drie nevenschikkende zinnen en één infinitiefzin. Lc 24,51 telt 15 (3 X 5) woorden en 72 (2³ X 3²) letters. De getalwaarde van Lc 24,51 is 9001.

Lc 24,51.1. kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT: Taalgebruik in Lc: kai (en). Nevenschikkend voegwoord. Hebr.: waw (verbindingshaak). L.: et. Fr.: et. N.: en. E.: and. D. und. Lc (822 / 1151). Lc 24 (+ 45 / 53. - 8 / 53: (1) Lc 24,1. (2) Lc 24,2. (3) Lc 24,3. (4) Lc 24,6. (5) Lc 24,16. (6) Lc 24,42. (7) Lc 24,45. (8) Lc 24,48.)

Lc 24,51.2. ind. aor. 3de pers. enk. εγενετο = egeneto (het gebeurde) van het werkw. γινομαι = ginomai (worden, gebeuren). Taalgebruik in de LXX: ginomai (worden). Taalgebruik in het NT: ginomai (worden). Bijbel (925). OT (730). NT (195). Lc (69). Lc 24 (7): (1) Lc 24,4. (2) Lc 24,15. (3) Lc 24,19. (4) Lc 24,21. (5) Lc 24,30. (6) Lc 24,31. (7) Lc 24,51. Het duidt vaak een tijdsaanduiding aan (in die dagen, in de dagen van...): een gelijk-tijdigheid (terwijl hij het priesterschap uitoefende),een voor-tijdigheid of een na-tijdigheid. Soms heeft het ook de betekenis van zijn (er was eens... zoals vele verhalen bij ons beginnen). Een vorm van γινομαι = ginomai in de LXX (2174),in het NT (667),in Lc (129),in Lc 24 (12): (1) Lc 24,4. (2) Lc 24,5. (3) Lc 24,12. (4) Lc 24,15. (5) Lc 24,18. (6) Lc 24,19. (7) Lc 24,21. (8) Lc 24,22. (9) Lc 24,30. (10) Lc 24,31. (11) Lc 24,37. (12) Lc 24,51. In Lc: X vormen in 24 / 24 hoofdstukken en in 129 verzen. Het is duidelijk dat Lucas in zijn evangelie en in Handelingen εγενετο = egeneto veelvuldig gebruikt in tegenstelling tot de andere evangelisten en de andere bijbelboeken van het NT.

ginomai (worden, gebeuren)  bijbel Tenach OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.   ev. 
aor. 3de pers. enk. egeneto  925  wajëhî: 784 730  195  13  17  69  16  53    17  99  115 
Totaal 2841   2174 667 75 55 129 51 124   38 259 310

egeneto (het gebeurde) Lc 1 Lc 2 Lc 3 Lc 4 Lc 5 Lc 6 Lc 7 Lc 8 Lc 9 Lc 10 Lc 11 Lc 12 Lc 13 Lc 14 Lc 15 Lc 16 Lc 17 Lc 18 Lc 19 Lc 20 Lc 21 Lc 22 Lc 23 Lc 24  
67 3      

- Hebreeuws. wë + act. qal imperf. 3de pers. mann. enk. וַיְהִי = wajëhî (en hij/het was) van het werkw. הָיָה = hâjâh (zijn). De getalwaarde van וַיְהי = wajëhî (en hij/het zal zijn/was) is 31. 31 is de getalwaarde van אֵל = ´el (God) ; aleph = 1,lamed = 12 of 30 ; totaal: 13 of 31 (elkaars spiegelbeeld).Taalgebruik in Tenakh: hâjâh (zijn). Getalwaarde: he = 5,jod = 10 ; totaal: 20 (2² X 5). Structuur: 5 - 1 - 5. De som van de elementen is telkens 2.Tenakh (784). Pentateuch (181). Eerdere Profeten (339). Latere Profeten (116). 12 Kleine Profeten (22). Geschriften (126). In de LXX wordt het Hebreeuwse werkw. הָיָה = hâjâh (zijn) vaak vertaald door het Griekse werkw. γινομαι = ginomai (worden, gebeuren)

eimi (zijn) bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
act. ind. pr. 3de pers. enk. estin  2371  1558  813  114  69  96  147  66  296  25  176 323    
Totaal 9397 6947 2450 288 192 361 442 560 496 111 841 1283    

- Lat. esse. D. sein. Fr. être. Ned. zijn. E. to be. OF ook: worden. Aramees: הֲוָא = häwâ´. Arabisch: هَؤَىَ = hawa.

1. - 2. εγενετο δε = egeneto de (het gebeurde echter). NT (40). Lc (20): (1) Lc 1,8. (2) Lc 2,1. (3) Lc 2,6. (4) Lc 3,21. (5) Lc 5,1. (6) Lc 6,1. (7) Lc 6,6. (8) Lc 6,12. (9) Lc 8,40. (10) Lc 9,28. (11) Lc 9,37. (12) Lc 9,51. (13) Lc 9,57. (14) Lc 10,38. (15) Lc 11,14. (16) Lc 11,27. (17) Lc 16,22. (18) Lc 18,35. (19) Lc 22,24. (20) Lc 22,44.
- και εγενετο = kai egeneto (en het gebeurde). NT (67). Lc (35): (1) Lc 1,23. (2) Lc 1,41. (3) Lc 1,59. (4) Lc 1,65. (5) Lc 2,15. (6) Lc 2,42. (7) Lc 2,46. (8) Lc 4,36. (9) Lc 5,12. (10) Lc 5,17. (11) Lc 6,13. (12) Lc 6,16. (13) Lc 6,49. (14) Lc 7,11. (15) Lc 8,1. (16) Lc 8,22. (17) Lc 8,24. (18) Lc 9,18. (19) Lc 9,29. (20) Lc 9,33. (21) Lc 11,1. (22) Lc 13,19. (23) Lc 14,1. (24) Lc 17,11. (25) Lc 17,14. (26) Lc 17,28. (27) Lc 19,15. (28) Lc 19,29. (29) Lc 20,1. (30) Lc 22,14. (31) Lc 22,66. (32) Lc 24,4. (33) Lc 24,15. (34) Lc 24,30. (35) Lc 24,51.
Dit is in totaal 55/69 wat Lc betreft en 55/107 wat het NT betreft. 14/69 is niet omgeven door δε = de OF και = kai.

Lc 24,51.3. εν = en (in, tijdens). Taalgebruik in het NT: en (in). Taalgebruik in de LXX: en (in). Taalgebruik in Lc: en (in). Lc (288). Lc 24 (16): (1) Lc 24,4. (2) Lc 24,6. (3) Lc 24,13. (4) Lc 24,15. (5) Lc 24,18. (6) Lc 24,19. (7) Lc 24,27. (8) Lc 24,30. (9) Lc 24,32. (10) Lc 24,35. (11) Lc 24,36. (12) Lc 24,38. (13) Lc 24,44. (14) Lc 24,49. (15) Lc 24,51. (16) Lc 24,53.

en (in).   bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk synopt. ev.
  11097 8943 2154 247 119 288 182 226 966 126 654  836 

en (in)   Lc 1 Lc 2 Lc 3 Lc 4 Lc 5 Lc 6 Lc 7 Lc 8 Lc 9 Lc 10 Lc 11 Lc 12 Lc 13 Lc 14 Lc 15 Lc 16 Lc 17 Lc 18 Lc 19 Lc 20 Lc 21 Lc 22 Lc 23 Lc 24
288   25  23  10  18  10  12  12  13  14  12  17  13  11  11  13  12  16 

- Hebr. בְּ = bë. Fr. en. Ned. in. E. in. D. in. Fr. dans. Arabisch: فِي = fi (in). Taalgebruik in de Qoran: fi (in).

1. - 3. εγενετο δε εν = egeneto de en = het gebeurde echter tijdens. NT (18). Lc (14): (1) Lc 1,8. (2) Lc 2,1. (3) Lc 2,6. (4) Lc 3,21. (5) Lc 5,1. (6) Lc 6,1. (7) Lc 6,6. (8) Lc 6,12. (9) Lc 8,40. (10) Lc 9,37. (11) Lc 9,51. (12) Lc 10,38. (13) Lc 11,27. (14) Lc 18,35. Hnd (4): (1) Hnd 8,1. (2) Hnd 9,37. (3) Hnd 14,1. (4) Hnd 19,1.
- και εγενετο εν = kai egeneto en = en het gebeurde tijdens. NT (23). Mc (3): (1) Mc 1,9. (2) Mc 2,15. (3) Mc 4,4. Lc (20): (1) Lc 1,59. (2) Lc 5,12. (3) Lc 5,17. (4) Lc 7,11. (5) Lc 8,1. (6) Lc 8,22. (7) Lc 9,18. (8) Lc 9,29. (9) Lc 9,33. (10) Lc 11,1. (11) Lc 14,1. (12) Lc 17,11. (13) Lc 17,14. (14) Lc 17,28. (15) Lc 19,15. (16) Lc 20,1. (17) Lc 24,4. (18) Lc 24,15. (19) Lc 24,30. (35) Lc 24,51.
- 69X εγενετο = egeneto inLc: 55X εγενετο δε = egeneto de + και εγενετο = kai egeneto. 34X εγενετο δε εν = egeneto de en + και εγενετο εν = kai egeneto en. 34X op een totaal van 41X in het NT.

Lc 24,51.4. bep. lidw. dat. mann. + onz. enk. tô(i) van het bepaald lidwoord ho,hè,to (de - het). Taalgebruik in het N.T.: bepaald lidwoord. Taalgebruik in Lc: bepaald lidwoord. Gr. to..,tè... N.: de. E.: the. D. der,die,das enz. Fr. le,la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum,il-lam).
Lc (154). Lc 24 (7): (1) Lc 24,4. (2) Lc 24,15. (3) Lc 24,30. (4) Lc 24,44. (5) Lc 24,47. (6) Lc 24,51. (7) Lc 24,53.

Lc 24,51.1. - 4. εγενετο δε εν τῳ = egeneto de en tô(i) = het gebeurde echter tijdens het... Lc (9): (1) Lc 1,8. (2) Lc 2,6. (3) Lc 3,21. (4) Lc 5,1. (5) Lc 8,40. (6) Lc 9,51. (7) Lc 10,38. (8) Lc 11,27. (9) Lc 18,35.
- και εγενετο εν τῳ = kai egeneto en tô(i) = en het gebeurde tijdens het... Lc (14): (1) Lc 5,12. (2) Lc 8,1. (3) Lc 9,18. (4) Lc 9,29. (5) Lc 9,33. (6) Lc 11,1. (7) Lc 14,1. (8) Lc 17,11. (9) Lc 17,14. (10) Lc 19,15. (11) Lc 24,4. (12) Lc 24,15. (13) Lc 24,30. (14) Lc 24,51.

Lc 24,51.5. inf. praes. ευλογειν = eulogein (te zegenen) van het werkw. ευλογεω = eulogeô (zegenen, goed spreken, loven, prijzen). Taalgebruik in het NT: eulogeô (goed spreken, loven, prijzen). Taalgebruik in de Septuaginta: eulogeô (goed spreken, loven, prijzen). Taalgebruik in Lc: eulogeô (goed spreken, loven, prijzen). Taalgebruik in Hnd: eulogeô (goed spreken, loven, prijzen). Bijbel (9). OT (8): (1) Gn 28,6. (2) Nu 23,20. (3) Nu 24,1. (4) Dt 18,5. (5) Dt 21,5. (6) Dt 27,12. (7) Tob 12,6. (8) Sir 45,15. NT (1): Lc 24,51. Een vorm van ευλογεω = eulogeô in de LXX (516),in het NT (42),in Lc (13): (1) Lc 1,28. (2) Lc 1,42. (3) Lc 1,64. (4) Lc 2,28. (5) Lc 2,34. (6) Lc 6,28. (7) Lc 9,16. (8) Lc 13,35. (9) Lc 19,38. (10) Lc 24,30. (11) Lc 24,50. (12) Lc 24,51. (13) Lc 24,53. In Lc: 7 vormen in 7 / 24 hoofdstukken en in 13 verzen.
-
- Lat. benedicere (benedijen). Fr. bénir. Ned. zegenen < signare (tekenen),het signum (teken) van het kruis slaan. E. to bless.

Lc 24,51.6. pers. voornaamw. 3de pers. enk. acc. mann. enk. auton (hem) van het pers. voornaamw. autos (hij - hem). Taalgebruik in het N.T.: voornaamwoord autos. Taalgebruik in Lc.: voornaamwoord autos. Lc (184). Lc 24 (10): (1) Lc 24,16. (2) Lc 24,18. (3) Lc 24,20. (4) Lc 24,23. (5) Lc 24,24. (6) Lc 24,29. (7) Lc 24,30. (8) Lc 24,31. (9) Lc 24,51. (10) Lc 24,52.

Lc 24,51.7. pers. voornaamw. acc. mann. mv. autous (hen) van het pers. voornaamw. autos (hij - hem). Taalgebruik in het N.T.: voornaamwoord autos. Taalgebruik in Lc.: voornaamwoord autos. Lc (83). Lc 24 (6): (1) Lc 24,15. (2) Lc 24,17. (3) Lc 24,25. (4) Lc 24,44. (5) Lc 24,50. (6) Lc 24,51.

Lc 24,51.5. - 7. eulogein auton autous (en terwijl hij hen zegende) gaat terug op het voorgaande vers: eulogèsen autous (hij zegende hen).

Lc 24,51.8. act. ind. aor. 3de pers. enk. διεστη = diestè (hij verwijderde zich - distantie - hij distantieerde zich van hen - hij nam afstand van hen) van het werkw. διιστημι = diistèmi (uiteen plaatsen, afzonderlijk opstellen, afzonderen, scheiden, tussenin (dia) staan). Taalgebruik in Lc: diistèmi: uiteen plaatsen, afzonderlijk opstellen. Taalgebruik in Hnd: diistèmi: uiteen plaatsen, afzonderlijk opstellen. Bijbel: (1) Ex 15,8. (2) 2 K 2,14. (3) Lc 24,51. In Ex 15,8 wordt het water gesplitst zodat er midden in de zee een weg ontstond waardoor het volk van Israël kon uittrekken uit Egypte. 2 K 2,14 verwijst naar het Exodusverhaal. Elisa heeft de profetenmantel opgenomen nadat Elia hem bij zijn hemelvaart liet vallen. De tekst zegt dat de wateren niet uiteengingen nadat Elisa een eerste maal had geslagen. In Lc 24,51 zou διεστη = diestè kunnen wijzen op de uittocht,pascha. Een vorm van διιστημι = diistèmi in de LXX (11),in het NT (3),in Lc (2): (1) Lc 22,59. (2) Lc 24,51,in Hnd (1).
- Hebreeuws. pass. nifal perf. 3de pers. mv. נֶעֶרְמוּ = nè`èrëmû (zij stapelden zich op) van het werkw. עָרַם = `âram (nif.) zich opstapelen. Taalgebruik in Tenakh: `âram (nif.) zich opstapelen. Getalwaarde: ajin = 16 of 70,resj = 20 of 200,mem = 13 of 40 ; totaal: 49 (7²) OF 310 (2 X 5 X 31). Structuur: 7 - 2 - 4. De som van de elementen is telkens 4. Slechts in Ex 15,8. Een vorm van in Tenakh (48X). In 2 K 2,14 lijkt διεστη = diestè in de LXX toegevoegd.
- Het sterven lijkt op het gaan naar de overzijde,en kan beschouwd worden als een uittocht (uit Egypte) en een doortocht 'door de Rode Zee'. Het ten hemel klimmen kan gezien worden als een gaan naar de andere einder (het westen,waar de zon ondergaat) ; aan die 'einder' raken aarde en hemel elkaar en wordt de gestorvene opgenomen in de hemel.

Lc 24,51.9. apo (af, van-weg). afkorting ap' en af'. Taalgebruik in het N.T.: apo (af,van-weg). Taalgebruik in Lc: apo (af,van-weg). Voorzetsel. Lc (73 + 32 + 9 = 114).Lc 24 (6 + 2 + 1 = 9). apo. Lc (73). Lc 24 (6): (1) Lc 24,2. (2) Lc 24,9. (3) Lc 24,13. (4) Lc 24,27. (5) Lc 24,41. (6) Lc 24,47. ap'. Lc (32). Lc 24 (2): (1) Lc 24,31. (2) Lc 24,51. af'. Lc (9). Lc 24 (1) Lc 24,21.

Lc 24,51.10. gen. mv.autôn van het pers. voornaamw. autos (hij - hem). Taalgebruik in het N.T.: voornaamwoord autos. Taalgebruik in Lc.: voornaamwoord autos. Lc (94). Lc 24 (11): (1) Lc 24,5. (2) Lc 24,11. (3) Lc 24,13. (4) Lc 24,16. (5) Lc 24,30. (6) Lc 24,31. (7) Lc 24,36. (8) Lc 24,41. (9) Lc 24,43. (10) Lc 24,45. (11) Lc 24,51.

9. - 10. ap'autôn (van hen). Lc (11): (1) Lc 2,15. (2) Lc 4,42. (3) Lc 5,2. (4) Lc 5,35. (5) Lc 6,13. (6) Lc 8,37. (7) Lc 9,45. (8) Lc 18,34. (9) Lc 22,41. (10) Lc 24,31. (11) Lc 24,51. Hnd (5). NT (23). Mt (2). Mc (2). Joh (1). Br. (1). Apk (1).

8. - 10. Inclusio van Lc 24,36: estè en mesô(i) autôn (hij stond in hun midden) met Lc 24,51: diestè ap'autôn (hij verwijderde zich van hen). ver-wijder-en,ook afstand nemen. Beginwoord is een aoristvorm van een al dan niet samengesteld werkw. histèmi (staan, stellen) en eindigt met het pers. voornaamw. autôn. In Lc 9,33 lezen we: kai egeneto en tô diachôrizesthai autous ap autou (en het gebeurde terwijl zij zich van hem verwijderden) en in Lc 24,51 lezen we: diestè ap'autôn (hij verwijderde zich van hen). In beide ap' + pers. voornaamw.

1. - 10. Lc 24,51: kai egeneto en tôi eulogein auton autous diestè ap autôn (en terwijl hij hen zegende,ging hij van hen afstaan) vertoont grote gelijkenis met kai egeneto en tô diachôrizesthai autous ap autou

Lc 24,51.11. kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT: Taalgebruik in Lc: kai (en). Nevenschikkend voegwoord. Hebr.: waw (verbindingshaak). L.: et. Fr.: et. N.: en. E.: and. D. und. Lc (822 / 1151). Lc 24 (+ 45 / 53. - 8 / 53: (1) Lc 24,1. (2) Lc 24,2. (3) Lc 24,3. (4) Lc 24,6. (5) Lc 24,16. (6) Lc 24,42. (7) Lc 24,45. (8) Lc 24,48.)

Lc 24,51.12. pass. ind. imperf. 3de pers. enk. αναφερετο = anefereto (hij werd omhooggevoerd) van het werkw. αναφερω = anaferô (naar boven dragen, omhoog voeren). Taalgebruik in het NT: anaferô (naar boven dragen, omhoog voeren). Taalgebruik in de LXX: anaferô (naar boven dragen, omhoog voeren). Taalgebruik in Lc: anaferô (naar boven dragen, omhoog voeren). Hapax inLc: Niet in Hnd. Bijbel (2): (1) 2 Kr 9,16. (2) Lc 24,51. Een vorm van αναφερω = anaferô in de LXX (170),in het NT (9),in Lc (1). Wil de auteur naast de tenhemelopneming van Jezus ook naar het offer verwijzen.
- Hebreeuws UBS. וְנִשָּׂא = wënishshâ´ (en hij werd gedragen) < wë + pass. nifal perf. 3de pers. mann. enk.. Zie het werkw. נָשָׂא = nâshâ´ (dragen, opnemen, verheffen). Taalgebruik in Tenakh: nâshâ´ (dragen, opnemen, verheffen). Getalwaarde: nun = 14 of 50,shin = 21 of 300,aleph = 1 ; totaal: 36 (2² X 3²) OF 351 (3³ X 13). Tenakh (5): (1) Ex 25,28. (2) 2 K 20,17. (3) Js 39,6. (4) Js 52,13. (5) Da 11,12.
- Hebreeuws NBG. וַיִּנַּשֵּׂא = wajjinnashe´ (en hij werd gedragen) < verbindingsprefix wë (en) en act. nifal imperf. 3de pers. mann. enk.. Tenakh (1): 2 Kr 32,23.

Lc 24,51.13. eis (naar). Taalgebruik in het N.T.: eis (naar). Taalgebruik in Mc: eis (naar). Voorzetsel van richting. Lat. in. Fr. vers (versus: gedraaid,gekeerd ; vertere: tourner,draaien). E. for. Ned. naar. D. nach. Lc (210). Lc 24 (11): (1) Lc 24,5. (2) Lc 24,7. (3) Lc 24,13. (4) Lc 24,18. (5) Lc 24,20. (6) Lc 24,26. (7) Lc 24,28. (8) Lc 24,33. (9) Lc 24,47. (10) Lc 24,51. (11) Lc 24,52.

Lc 24,51.14. bep. lidw. acc. mann. enk. ton van het bepaald lidw. ho - hè - to (de - het). Taalgebruik in het N.T.: bepaald lidwoord. Taalgebruik in Lc: bepaald lidwoord. Gr. to..,tè... N.: de. E.: the. D. der,die,das enz. Fr. le,la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum,il-lam).
Lc (191). Lc 24 (10): (1) Lc 24,2. (2) Lc 24,5. (3) Lc 24,7. (4) Lc 24,21. (5) Lc 24,26. (6) Lc 24,30. (7) Lc 24,45. (8) Lc 24,46. (9) Lc 24,51. (10) Lc 24,53.

Lc 24,51.15. acc. mann. enk. ουρανον = ouranon van het zelfst. naamw. ουρανος = ouranos (hemel). Taalgebruik in het NT: ouranos (hemel). Taalgebruik in de Septuaginta: ouranos (hemel). Taalgebruik in Lc: ouranos (hemel). Taalgebruik in Hnd: ouranos (hemel). Lc (9): (1) Lc 2,15. (2) Lc 3,21. (3) Lc 9,16. (4) Lc 15,18. (5) Lc 15,21. (6) Lc 16,17. (7) Lc 17,24. (8) Lc 18,13. (9) Lc 24,51. Een vorm van ουρανος = ouranos (hemel) in de LXX (682),in het NT (272),in Lc (36),in Lc 2 (2): (1) Lc 2,13. (2) Lc 2,15. In Lc: 6 vormen in 19 hoofdstukken en 36 verzen. In Hnd: X vormen van ουρανος = ouranos (hemel) in 24 verzen in 12 / 28 hoofdstukken.
- שָׁמַיִם / שָׁמָיִם = sjâmajim / sjâmâjim (hemelen). Taalgebruik in Tenakh: sjâmajim (hemelen). Getalwaarde: sjin = 21 of 300,mem = 13 of 40,jod = 10,mem = 13 of 40 ; totaal: 57 (3 X 19) OF 390 (2 X 3 X 5 X 13 = 15 X 26). Structuur: 3 - 4 - 1 - 4. De som van de elementen is telkens 3. Tenakh (92). Pentateuch (7). Eerdere Profeten (5). Latere Profeten (25). 12 Kleine Profeten (6). Geschriften (49).

  ouranos (hemel)   bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
acc. mann. enk. ouranon  182  142  40  11  13  16 
  Totaal 954 682 272 82 18 34 18 26 21 52 134 152    

      1.  2.  3.  4.  5.  6.  7.  8.  9.  10.  11.  12.  13.  14.  15.  16.  17.  18.  19.  
  ouranos (hemel)   Lc Lc 2 Lc 3 Lc 4 Lc 6 Lc 8 Lc 9 Lc 10 Lc 11 Lc 12 Lc 13 Lc 15 Lc 16 Lc 17 Lc 18 Lc 19 Lc 20 Lc 21 Lc 22 Lc 24
1.  nom. mann. enk. ouranos      (1) Lc 4,25.                             (2) Lc 21,33.      
2.  gen. mann. enk. ouranou  16  + 1 ( ) Lc 2,13. (1) Lc 3,22.     (2) Lc 8,5. (3) Lc 9,54. (4) Lc 9,58.     (5) Lc 10,15. (6) Lc 10,18. (7) Lc 10,21.   (8) Lc 11,13. (9) Lc 11,16. (10) Lc 12,56. (11) Lc 13,19.     (12) Lc 17,29.          (13) Lc 20,4. (14) Lc 20,5. (15) Lc 21,11. (16) Lc 22,43.      
3. dat. mann. enk. ouranô(i)        (1) Lc 6,23       () Lc 11,2     (2) Lc 15,7.       (3) Lc 19,38.           
4.  acc. mann. enk. ouranon  (1) Lc 2,15. (2) Lc 3,21.       (3) Lc 9,16.         (4) Lc 15,18. (5) Lc 15,21. (6) Lc 16,17 (7) Lc 17,24. (8) Lc 18,13.         (9) Lc 24,51.        
5.  gen. mann. mv. ouranôn                                  (1) Lc 21,26.    
6.  dat. mann. mv. ouranois              (1) Lc 10,20.  

() Lc 11,2.  

(2) Lc 12,33.           (3) Lc 18,22.            
  totaal 36  1

- Lat. coelum. Fr. ciel. Ned. hemel. D. Himmel. E. heaven. Arabisch: سَمَاة = samâ´ (hemel). Taalgebruik in de Qoran: samâ´ (hemel).

Lc 24,51.13. - 15. εις τον ουρανον = eis ton ouranon (naar de hemel). NT (20): (1) Mt 14,19. (2) Mc 6,41. (3) Mc 7,34. (4) Mc 16,19. Lc (6 / 9): (5) Lc 2,15. (6) Lc 9,16. (7) Lc 15,18. (8) Lc 15,21. (9) Lc 18,13. (10) Lc 24,51. (11) Joh 3,13. (12) Joh 17,1. (13) Hnd 1,10. (14) Hnd 1,11. (15) Hnd 7,55. (16) Hnd 10,16. (17) Hnd 11,10. (18) Rom 10,6. (19) Apk 10,5. (20) Apk 11,12.
- הַשָּׁמַיִמָה = hasjsjâmajëmâh (naar de hemel) < bepaald lidw. ha + zelfst. naamw. stat. constr. mann. mv. + hâ van richting. Zie: Tenakh (11): (1) Gn 15,5. (2) Gn 28,12. (3) Ex 9,8. (4) Ex 9,10. (5) Dt 4,19. (6) Dt 30,12. (7) Joz 8,20. (8) Re 13,20. (9) Re 20,40. (10) Job 2,12. (11) 2 Kr 6,13.

Lc 24,51.8 - 15. diestè ap' autôn kai anefereto eis ton ouranon (hij verwijderde zich van hen en hij werd naar de hemel gevoerd). De overeenkomst met de hemelvaart van Elia is zeer sterk. 2 K 2,11: kai diesteilan ana meson amfoterôn kai anelèmfthè èliou... eis ton ouranon (en zij stelden zich tussen beiden en Elia werd opgenomen naar de hemel).

Lc 24,52 - Lc 24,52: 356. Afscheid en hemelvaart - Lc 24,50-53 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 24 -- Lc 24,50 - Lc 24,51 - Lc 24,52 - Lc 24,53 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis Hemelvaart ABC Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
24:52 kai autoi| hupestrepsan eis Ierousalèm meta charas megalès  52 et ipsi adorantes regressi sunt in Hierusalem cum gaudio magno  En zij knielden voor hem neer (en) keerden naar Jeruzalem terug met grote vreugde:  Zij aanbaden Hem en keerden met grote blijdschap naar Jeruzalem terug.  [52] Zij vielen voor Hem op de knieën en keerden daarna in grote vreugde terug naar Jeruzalem.  [52] Ze brachten hem hulde en keerden in grote vreugde terug naar Jeruzalem,  52 En zij brengen hem hulde en keren terug naar Jeruzalem,   52. Pour eux, s'étant prosternés devant lui, ils retournèrent à Jérusalem en grande joie, 

Statenvertaling. 52 En zij aanbaden Hem, en keerden weder naar Jeruzalem met grote blijdschap.
King James Bible. [52] And they worshipped him, and returned to Jerusalem with great joy:
Luther-Bibel. 52 Sie aber beteten ihn an und kehrten zurück nach Jerusalem mit großer Freude

Tekstanalyse van Lc 24,52. Het vers Lc 24,52 telt 10 (2 X 5) woorden en 66 (2 X 3 X 11) letters. De getalwaarde van Lc 24,52 is 7772 (2² X 29 X 67). Er is personageverandering. De zin begint met kai (en). De leerlingen zijn onderwerp in Lc 24,52 - Lc 24,53.

Lc 24,52.1. kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT: Taalgebruik in Lc: kai (en). Nevenschikkend voegwoord. Hebr.: waw (verbindingshaak). L.: et. Fr.: et. N.: en. E.: and. D. und. Lc (822 / 1151). Lc 24 (+ 45 / 53. - 8 / 53: (1) Lc 24,1. (2) Lc 24,2. (3) Lc 24,3. (4) Lc 24,6. (5) Lc 24,16. (6) Lc 24,42. (7) Lc 24,45. (8) Lc 24,48.)

Lc 24,52.2. nom. mann. mv. autoi (zij) van het pers. voornaamw. autos (hij - hem). Taalgebruik in het N.T.: voornaamwoord autos. Taalgebruik in Lc.: voornaamwoord autos. Lc (19): (1) Lc 2,50. (2) Lc 6,11. (3) Lc 9,36. (4) Lc 11,4. (5) Lc 11,19. (6) Lc 11,46. (7) Lc 11,48. (8) Lc 11,52. (9) Lc 13,4. (10) Lc 14,1. (11) Lc 14,12. (12) Lc 16,28. (13) Lc 17,13. (14) Lc 18,34. (15) Lc 22,23. (16) Lc 22,71. (17) Lc 24,14. (18) Lc 24,35. (19) Lc 24,52.

Lc 24,52.3. act. part. aor. nom. mann. mv. προσκυνησαvτες = proskunèsantes (op de knieën vallend,aanbiddend) van het werkw. προσκυνεω = proskuneô (op de knieën vallen bij,aanbidden). Taalgebruik in het NT: proskuneô (op de knieën vallen bij,aanbidden). Taalgebruik in de Septuaginta: proskuneô (op de knieën vallen bij,aanbidden). Taalgebruik in Lc: proskuneô (op de knieën vallen bij,aanbidden). Taalgebruik in Hnd: proskuneô (op de knieën vallen bij,aanbidden). Bijbel (2): (1) Gn 22,5. (2) Lc 24,52. Een vorm van προσκυνεω = proskuneô (op de knieën vallen bij,aanbidden) in de LXX (229),in het NT (59),in Lc (3): (1) Lc 4,7. (2) Lc 4,8. (3) Lc 24,52. In Lc: 3 vormen van προσκυνεω = proskuneô (op de knieën vallen bij,aanbidden) in 3 verzen in 2 / 24 hoofdstukken. In Hnd: 3 vormen van προσκυνεω= proskuneô (op de knieën vallen bij,aanbidden) in 4 verzen.
- προσκυνεω = proskuneô (op de knieën vallen bij,aanbidden) < προσ = pros (naar, bij) + γονυ = gonu (knie) -> knielen. γονυ = gonu (knie). Gen. γυνατος = gunatos. Taalgebruik in het NT: gonu (knie). Taalgebruik in de LXX: gonu (knie). Een vorm van γονυ = gonu (knie) in de LXX (38),in het NT (12). Lat. genu. Fr. genou. Ned. knie.
- Lat. pro-sternere (sternere,zie Fr. étendre). Fr. prosterner. Zou het ook kunnen voortkomen uit: pros (naar, bij) + ter-ra (aarde) -> ter aarde werpen.

      1.  2. 
  proskuneô     Lc 4 Lc 24
1.  act. ind. fut. 2de pers. enk. proskunèseis   (1) Lc 4,8.    
2.  act. conj. aor. 2de pers. enk. proskunèsè(i)s  (1) Lc 4,7.    
3.  act. part. aor. nom. mann. mv. proskunèsantes   (1) Lc 24,52.  
  Totaal 

- Hebreeuws NBG en UBS. הִשְׁתַּחֲווּ = hisjëthachäwû (zij bogen zich neer, zij aanbaden): (1) hitpaël perfec. 3de pers. mann. mv.: Tenakh (1): Jr 8,2. (2) hitpaël imperatief 2de pers. mann. mv.. Tenakh (4): (1) Ps 29,2. (2) Ps 96,9. (3) Ps 97,7. (4) 1 Kr 16,29. Zie werkw. שָׁחָה = sjâchâh (neerbuigen) (שָׁוַח = sjâwach en שָׁחַח = sjâchach). Taalgebruik in Tenakh: sjâchâh (neerbuigen). Getalwaarde: sjin = 21 of 300,chet = 8,he = 6 ; totaal: 35 (5 X 7) OF 314 (2 X 157).
- Latijn. act. part. praes. nom. mann. mv. adorantes (aanbiddend) van het werkw. adorare (tot de mond brengen, kussen, aanbidden). Bijbel (8): (1) Re 2,17. (2) Re 2,19. (3) Hos 13,2. (4) Jdt 6,14. (5) Bar 6,5. (6) Lc 24,52. (7) Hnd 16,25. (8) Apk 11,1. ad-orare< ad (naar, tot) + os, oris (mond) = tot de mond brengen,kussen.
Een vorm van προσκυνεω = proskuneô (op de knieën vallen bij,aanbidden) in Lc komt slechts voor in twee verhalen: dat van de bekoringen van Jezus en dat van de hemelvaart van Jezus. In het verhaal van de bekoringen van Jezus
Deze vorm proskunèsantes (op de knieën gevallen) komt slechts in twee verzen in de bijbel voor: (1) Gn 22,5. (2) Lc 24,52. Gn 22,5 maakt deel uit van het verhaal van het offer van Abraham (Gn 22,1-19). De dienaren moeten onderaan de berg blijven terwijl Abraham en zijn zoon naar boven doorgaan waar Abraham zijn zoon zou offeren. Dan zouden Abraham en zijn zoon terugkeren. Worden de leerlingen vergeleken met Abraham en zijn zoon ? Zij vielen ter aarde als teken van dienstbaarheid aan Jezus en keerden terug.

Lc 24,52.4. pers. voornaamw. 3de pers. enk. acc. mann. enk. auton (hem) van het pers. voornaamw. autos (hij - hem). Taalgebruik in het N.T.: voornaamwoord autos. Taalgebruik in Lc.: voornaamwoord autos. Lc (184). Lc 24 (10): (1) Lc 24,16. (2) Lc 24,18. (3) Lc 24,20. (4) Lc 24,23. (5) Lc 24,24. (6) Lc 24,29. (7) Lc 24,30. (8) Lc 24,31. (9) Lc 24,51. (10) Lc 24,52.

Lc 24,52.5. act. ind. aor. 3de pers. mv. hupestrepsan (zij keerden terug) van het werkw. hupostrefô (omdraaien, terugkeren). Taalgebruik in het N.T.: hupostrefô (omkeren, terugkeren). Taalgebruik in Lc: hupostrefô (omkeren, terugkeren). Taalgebruik in Hnd: hupostrefô (omkeren, terugkeren). Taalgebruik in de Septuaginta: hupostrefô (omkeren, terugkeren). hupo-strefô: onderste boven draaien,omdraaien. Lat. (tornare = draaien) revertere. Fr. retourner. E. return. D. zurück kehren. Hebr. sjûbh (terugkeren). Taalgebruik in Tenach: sjûbh (terugkeren). In vijf verzen bij Lucas: (1) Lc 2,20 (de herders). (2) Lc 2,45 (de ouders - eis Hierousalèm). (3) Lc 10,17 (de tweeënzeventig). (4) Lc 24,33 (de Emmaüsgangers - eis Hierousalèm). (5) Lc 24,52 (de leerlingen - eis Hierousalèm). Een vorm van hupostrefô (omkeren, terugkeren) in Lc in 21 verzen: (1) Lc 1,56. (2) Lc 2,20. (3) Lc 2,43. (4) Lc 2,45. (5) Lc 4,1. (6) Lc 4,14. (7) Lc 7,10. (8) Lc 8,37. (9) Lc 8,39. (10) Lc 8,40. (11) Lc 9,10. (12) Lc 10,17. (13) Lc 11,24. (14) Lc 17,15. (15) Lc 17,18. (16) Lc 19,12. (17) Lc 23,48. (18) Lc 23,56. (19) Lc 24,9. (20) Lc 24,33. (21) Lc 24,52. In Lc: 9 vormen hupostrefô (omdraaien, terugkeren) in 12 / 24 hoofdstukken en 21 verzen. In Hnd: X vormen van hupostrefô (omdraaien, terugkeren) in 12 verzen in 10 / 28 hoofdstukken.

Lc 24,52.6. eis (naar). Taalgebruik in het N.T.: eis (naar). Taalgebruik in Mc: eis (naar). Voorzetsel van richting. Lat. in. Fr. vers (versus: gedraaid,gekeerd ; vertere: tourner,draaien). E. for. Ned. naar. D. nach. Lc (210). Lc 24 (11): (1) Lc 24,5. (2) Lc 24,7. (3) Lc 24,13. (4) Lc 24,18. (5) Lc 24,20. (6) Lc 24,26. (7) Lc 24,28. (8) Lc 24,33. (9) Lc 24,47. (10) Lc 24,51. (11) Lc 24,52.

Lc 24,52.7. hierousalèm (Jeruzalem). Taalgebruik in het N.T.: hierousalèm (Jeruzalem). Taalgebruik in Lc: hierousalèm (Jeruzalem). Lc (26). Lc 24 (5): (1) Lc 24,13. (2) Lc 24,18. (3) Lc 24,33. (4) Lc 24,47. (5) Lc 24,52.

Lc 24,52.6. - 7. eis hierousalèm (naar Jeruzalem). Lc (9): (1) Lc 2,41. (2) Lc 2,45. (3) Lc 4,9. (4) Lc 9,51. (5) Lc 9,53. (6) Lc 17,11. (7) Lc 18,31. (8) Lc 24,33. (9) Lc 24,52.

Lc 24,52.5. - 7. = hupestrepsan eis hierousalèm (zij keerden naar Jeruzalem terug, zij draaiden zich om naar Jeruzalem). Lc (3): (5) Lc 2,45. (24) Lc 24,33. (26) Lc 24,52. Hnd (2): (1) Hnd 1,12. (2) Hnd 8,25. Er zijn overeenkomsten tussen Lc 2,41-52 en Lc 24,50-53. De ouders van Jezus waren Jezus kwijt. Ze zochten hem. Ze waren een dagreis ver. Ze keerden naar Jeruzalem terug. De derde dag vonden ze hem in de tempel. Op hun vraag antwoordde hij: wisten jullie niet dat ik in de dingen van mijn vader moet zijn. Het verhaal van de twaalfjarige Jezus geeft ons de hint dat Jezus in de tempel moet zijn,in het heilge der heiligen,aan de rechterhand van God. Daarom bezoeken zijn leerlingen de tempel en loven ze God.

Lc 24,52.8. meta (met,na). Afkorting: met' of meth'. Taalgebruik in het N.T.: meta (na,met). Taalgebruik in Lc: meta (na,met). Voorzetsel. Hebr. `im.
- Lat. cum. Ned. met (Gr. me - ta = met die dingen). D. mit. E. with. Fr. avec (< apud hoc: met dat).
- Lat. post-quam. Ned. na-dat. D. nachdem. Fr. après (< ad pressum = tot ge-perst,opeengeperst ; primere,pressum: persen ). E. after.
Lc (37 + 21 + 4 = 62). Lc (2 + 1 + 1 = 4). meta (2): (1) Lc 24,5. (2) Lc 24,52. met' (1) Lc 24,30. meth' (1) Lc 24,29.

Lc 24,52.9. gen. vr. enk. charas van het zelfst. naamw. chara (vreugde). Taalgebruik in het N.T.: chara (vreugde). Taalgebruik in Lc.: chara (vreugde). Taalgebruik in Hnd.: chara (vreugde). Taalgebruik in de Septuaginta: chara (vreugde). Website: http://fr.wikipedia.org/wiki/Joie_(philosophie). Indo-Europees jug (band). L. gaudium. Fr. joie. E. joy. Ned. vreugde. D. Freude. zie website http://fr.wiktionary.org/wiki/joie. Lc (4): (1) Lc 8,13. (2) Lc 10,17. (3) Lc 24,41. (4) Lc 24,52. Een vorm van chara (vreugde).in Lc in 8 verzen: (1) Lc 1,14. (2) Lc 2,10. (3) Lc 8,13. (4) Lc 10,17. (5) Lc 15,7. (6) Lc 15,10. (7) Lc 24,41. (8) Lc 24,52. In Lc: 3 vormen van chara (vreugde) in 8 verzen in 6 / 24 hoofdstukken. In Hnd: 3 vormen van chara (vreugde) in 4 verzen in 4 / 28 hoofdstukken.

Lc 24,52.8. - 9. meta charas (met vreugde). N.T. (11). Lc (3 / 8): (1) Lc 8,13. (2) Lc 10,17. (3) Lc 24,52. Afscheid nemen van iemand gaat meestal met verdriet gepaard. Hier is sprake van grote vreugde. Bij de aankondiging van de geboorte van Jezus door de engelen aan de herders was er eveneens sprake van grote vreugde (Lc 2,10). Bij hun terugkeer loofden en verheerlijkten de herders God om wat zij gehoord en gezien hadden (Lc 2,20). Na hun terugkeer zegenden de leerlingen God (Lc 24,53). In beide gevallen is er dankbaarheid en blijdschap om wat men heeft mogen meemaken. Beide gebeurtenissen omspannen het leven van Jezus. Dat maakt begrijpelijk dat de terminologie ook op elkaar gelijkt.

Lc 24,53 - Lc 24,53: 356. Afscheid en hemelvaart - Lc 24,50-53 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 24 -- Lc 24,50 - Lc 24,51 - Lc 24,52 - Lc 24,53 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis Hemelvaart ABC Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
24:53 kai èsan dia pantos en tôi hierôi eulogountes ton theon   53 et erant semper in templo laudantes et benedicentes Deum amen   en ze waren voortdurend in de tempel, God zegenend.   Zij hielden zich voortdurend op in de tempel en zij verheerlijkten God.   [53] Zij bleven voortdurend in de tempel* en prezen God.  [53] waar ze voortdurend in de tempel waren en God loofden.  53 ze zijn aldoor in het heiligdom, en zegenen God.   53. et ils étaient constamment dans le Temple à bénir Dieu.

Statenvertaling. 53 En zij waren allen tijd in den tempel, lovende en dankende God.
King James Bible. And were continually in the temple, praising and blessing God. Amen.
Luther-Bibel. 53 und waren allezeit im Tempel und priesen Gott.

Tekstanalyse van Lc 24,53. Lc 24,53 telt 13 woorden ( niet: ainountes kai... amèn: prijzend en... amen) en 60 (2 X 2 X 3 X 5) letters. De getalwaarde van Lc 24,53 is 6399 (3 X 3 X 3 X 3 X 79). Of tien woorden en negentien lettergrepen ( 1 + 2 + 2 + 2 + 1 + 1 + 3 + 4 + 1 + 2). Variante lezing: 10 52 X 5) woorden.

Lc 24,53.1. kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT: Taalgebruik in Lc: kai (en). Nevenschikkend voegwoord. Hebr.: waw (verbindingshaak). L.: et. Fr.: et. N.: en. E.: and. D. und. Lc (822 / 1151). Lc 24 (+ 45 / 53. - 8 / 53: (1) Lc 24,1. (2) Lc 24,2. (3) Lc 24,3. (4) Lc 24,6. (5) Lc 24,16. (6) Lc 24,42. (7) Lc 24,45. (8) Lc 24,48.)

Lc 24,53.2. act. ind. imperf. 3de pers. mv. èsan  (zij waren) van het werkw. eimi (zijn). Taalgebruik in het N.T.: eimi (zijn). Taalgebruik in Lc: eimi (zijn). Taalgebruik in Hnd: eimi (zijn). Hebr. hâjâh. Lat. esse. Fr. être. Ned. zijn. E. to be. Lc (22): (1) Lc 1,6. (2) Lc 1,7. (3) Lc 2,8. (4) Lc 4,20. (5) Lc 4,25. (6) Lc 4,27. (7) Lc 5,10. (8) Lc 5,17. (9) Lc 5,29. (10) Lc 7,41. (11) Lc 8,2. (12) Lc 8,40. (13) Lc 9,14. (14) Lc 9,30. (15) Lc 9,32. (16) Lc 14,1. (17) Lc 15,1. (18) Lc 20,29. (19) Lc 23,55. (20) Lc 24,10. (21) Lc 24,13. (22) Lc 24,53. Hnd (20).

Lc 24,53.3. dia (door, gedurende, na). Afkorting: di'. Taalgebruik in N.T.: dia (door). Taalgebruik in Lc: dia (door). Taalgebruik in Hnd: dia (door). L. per,post. Fr. par,après. Ned. na. Lc (32 + 5 = 37). Lc 22-24 (5 + 1 = 6). dia (Lc 22-24: 5): (1) Lc 23,8. (2) Lc 23,19. (3) Lc 23,25. (4) Lc 24,38. (5) Lc 24,53. di' (Lc 22-24:1) Lc 22,22. Hnd (62).

Lc 24,53.4. gen. mann. + onz. enk. pantos van het bijvoegl. naamw. pas (ieder, elk, alles). Taalgebruik in het N.T.: pas (ieder, elk, alles). Taalgebruik in Lc: pas (ieder, elk, alles). Taalgebruik in Hnd: pas (ieder, elk, alles). Hebr. kol. Lat. omnis. Fr. tout. Ned. elk,ieder. Lc (4): (1) Lc 8,47. (2) Lc 20,45. (3) Lc 24,19. (4) Lc 24,53. Een vorm van pas (ieder, elk, alles) in Lc in 149 verzen,in Lc 24 (9): (1) Lc 24,9. (2) Lc 24,14. (3) Lc 24,19. (4) Lc 24,21. (5) Lc 24,25. (6) Lc 24,27. (7) Lc 24,44. (8) Lc 24,47. (9) Lc 24,53. Hnd (7). In Lc: X vormen in 24 / 24 hoofdstukken en in 149 verzen. In Hnd: X vormen in 162 verzen in 28 / 28 hoofdstukken.

Lc 24,53.3. - 4. dia pantos (chronou) (doorheen elke tijd = al / elke tijd). Hapax in het NT:

Lc 24,53.5. en (in, met). Taalgebruik in het N.T.: en (in). Taalgebruik in Lc: en (in). Taalgebruik in Hnd: en (in). Hebr. bë. Fr. en / dans. Ned. in.
Lc (288). Lc 24 (16): (1) Lc 24,4. (2) Lc 24,6. (3) Lc 24,13. (4) Lc 24,15. (5) Lc 24,18. (6) Lc 24,19. (7) Lc 24,27. (8) Lc 24,30. (9) Lc 24,32. (10) Lc 24,35. (11) Lc 24,36. (12) Lc 24,38. (13) Lc 24,44. (14) Lc 24,49. (15) Lc 24,51. (16) Lc 24,53. Hnd (226).

Lc 24,53.6. bep. lidw. dat. mann. + onz. enk. tô(i) van het bepaald lidwoord ho,hè,to (de - het). Taalgebruik in het N.T.: bepaald lidwoord. Taalgebruik in Lc: bepaald lidwoord. Gr. to..,tè... N.: de. E.: the. D. der,die,das enz. Fr. le,la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum,il-lam).
Lc (154). Lc 24 (7): (1) Lc 24,4. (2) Lc 24,15. (3) Lc 24,30. (4) Lc 24,44. (5) Lc 24,47. (6) Lc 24,51. (7) Lc 24,53.

Lc 24,53.7. dat. onz. enk. hierô(i) van het zelfst. naamw. hieron (heiligdom, tempel). Taalgebruik in het N.T.: hieron (heiligdom, tempel). Taalgebruik in Lc: hieron (heiligdom, tempel). Taalgebruik in Hnd: hieron (heiligdom, tempel). Lc (7): (1) Lc 2,46. (2) Lc 19,47. (3) Lc 20,1. (4) Lc 21,37. (5) Lc 21,38. (6) Lc 22,53. (7) Lc 24,53. Hnd (9). Steeds in de constructie en tô(i) hierô(i) (in de tempel). Een vorm van hieron (heiligdom, tempel) in Lc in 14 verzen: (1) Lc 2,27. (2) Lc 2,37. (3) Lc 2,46. (4) Lc 4,9. (5) Lc 18,10. (6) Lc 19,45. (7) Lc 19,47. (8) Lc 20,1. (9) Lc 21,5. (10) Lc 21,37. (11) Lc 21,38. (12) Lc 22,52. (13) Lc 22,53. (14) Lc 24,53. In Lc: 3 vormen van hieron (heiligdom, tempel) in 8 / 24 hoofdstukken en in 14 verzen. In Hnd: 3 vormen van hieron (heiligdom, tempel) in 10 / 28 hoofdstukken en in 25 verzen.

Lc 24,53.8. actief participium nominatief mannelijk meervoud ευλογουντες = eulogountes (lofprijzend) van het werkw. eulogeô (goed spreken, loven, prijzen). Taalgebruik in het N.T.: eulogeô (goed spreken, loven, prijzen). Taalgebruik in Lc: eulogeô (goed spreken, loven, prijzen). Taalgebruik in Hnd: eulogeô (goed spreken, loven, prijzen). Taalgebruik in de Septuaginta: eulogeô (goed spreken, loven, prijzen). Hebr. bârakh. Taalgebruik in Tenach: bârakh (zegenen, loven, prijzen). Lc (1) Lc 24,53. Een vorm van eulogeô (goed spreken, loven, prijzen) in Lc in 13 verzen: (1) Lc 1,28. (2) Lc 1,42. (3) Lc 1,64. (4) Lc 2,28. (5) Lc 2,34. (6) Lc 6,28. (7) Lc 9,16. (8) Lc 13,35. (9) Lc 19,38. (10) Lc 24,30. (11) Lc 24,50. (12) Lc 24,51. (13) Lc 24,53. In Lc: 7 vormen in 7 / 24 hoofdstukken en in 13 verzen. In Hnd: 2 vormen van eulogeô (goed spreken, loven, prijzen) in 2 / 28 verzen in 1 hoofdstuk.

Lc 24,53.9. bep. lidw. acc. mann. enk. ton van het bepaald lidw. ho - hè - to (de - het). Taalgebruik in het N.T.: bepaald lidwoord. Taalgebruik in Lc: bepaald lidwoord. Gr. to..,tè... N.: de. E.: the. D. der,die,das enz. Fr. le,la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum,il-lam). Lc (191). Lc 24 (10): (1) Lc 24,2. (2) Lc 24,5. (3) Lc 24,7. (4) Lc 24,21. (5) Lc 24,26. (6) Lc 24,30. (7) Lc 24,45. (8) Lc 24,46. (9) Lc 24,51. (10) Lc 24,53.

Lc 24,53.10. acc.  mann. enk. θεοn = theon van het zelfst. naamw. θεος = theos (God). Taalgebruik in het N.T.: theos (God). Taalgebruik in Lc: theos (God). Vergelijk: L. deus,Fr. dieu. vloek dju. Lc (23): (1) Lc 1,16. (2) Lc 1,64. (3) Lc 2,13. (4) Lc 2,20. (5) Lc 2,28. (6) Lc 4,8. (7) Lc 4,12. (8) Lc 5,25. (9) Lc 5,26. (10) Lc 7,16. (11) Lc 7,29. (12) Lc 10,27. (13) Lc 12,21. (14) Lc 13,13. (15) Lc 17,15. (16) Lc 18,2. (17) Lc 18,4. (18) Lc 18,43. (19) Lc 19,37. (20) Lc 20,37. (21) Lc 23,40. (22) Lc 23,47. (23) Lc 24,53. Een vorm van theos (God) in Lc (115),in Lc 24 (2): (1) Lc 24,19. (2) Lc 24,53. In Lc: 4 vormen in 24 / 24 hoofdstukken en in 115 verzen. In Hnd: X vormen van theos (God) in 161 verzen in 27 / 28 hoofdstukken.

Lc 24,53.8. - 10. Een vorm van eulogeô (goed spreken, loven, prijzen) + acc. mann. enk. ton theon (God). Lc (3 / 13): (1) Lc 1,64. (2) Lc 2,28. (3) Lc 24,53.


- Hebreeuwse tekst OF modern Hebreeuws NT

ובאחד בשבת לפני עלות השחר באו אל הקבר ותביאינה את הסמים אשר הכינו ועמהן עוד אחרות׃.1 וימצאו את האבן גלולה מן הקבר׃.2 ותבאנה פנימה ולא מצאו את גוית האדון ישוע׃.3 ויהי הנה נבכות על הדבר הזה והנה שני אנשים עמדו עליהן ולבושיהם מזהירים׃.4 ויפל פחד עליהן ותקדנה אפים ארצה ויאמרו אליהן מה תבקשנה את החי אצל המתים׃.5 איננו פה כי קם זכרנה את אשר דבר אליכן בעוד היותו בגליל לאמר׃.6 כי צריך בן האדם להמסר לידי אנשים חטאים ולהצלב וביום השלישי קום יקום׃.7 ותזכרנה את דבריו׃.8 ותשבנה מן הקבר ותגדנה את כל הדברים האלה לעשתי העשר ולכל האחרים׃.9 ומרים המגדלית ויוחנה ומרים אם יעקב והאחרות אשר עמהן הנה היו המדברות אל השליחים את הדברים האלה׃.10 ויהיו דבריהן כדברי ריק בעיניהם ולא האמינו להן׃.11 ופטרוס קם וירץ אל הקבר וישקף ולא ראה כי אם התכריכים מנחים שם וישב למקומו משתומם על הנהיה׃.12 והנה שנים מהם היו הלכים בעצם היום הזה אל כפר הרחק מירושלים כששים ריס ושמו עמאוס׃.13 והם נדברו איש אל רעהו על כל הקרות האלה׃.14 ויהי בדברם ובהתוכחם יחד ויגש ישוע אף הוא וילך אתם׃.15 ועיניהם נאחזו ולא יכירהו׃.16 ויאמר אליהם מה המה הדברים האלה אשר אתם נשאים ונתנים בהם יחדו בדרך ופניכם זעפים׃.17 ויען האחד אשר שמו קליופס ויאמר אליו האתה לבדך גר בירושלים ואינך ידע את הקרת בה בימים האלה׃.18 ויאמר אליהם ומה המה ויגידו אליו מעשה ישוע הנצרי אשר היה איש נביא גבור בפעל ובאמר לפני האלהים ולפני כל העם׃.19 ואת אשר כהנינו הגדולים וזקנינו הסגירהו למשפט מות ויצלבהו׃.20 ואנחנו חכינו כי הוא העתיד לגאל את ישראל ועתה בכל זאת היום יום שלישי מאז נעשו אלה׃.21 והנה גם נשים מקרבנו החרידנו אשר קדמו בבקר לבא לקבר׃.22 ולא מצאו את גויתו ותבאנה ותאמרנה כי ראו גם מראה מלאכים האמרים כי הוא חי׃.23 וילכו אנשים משלנו אל הקבר וימצאו כאשר אמרו הנשים ואותו לא ראו׃.24 ויאמר אליהם הוי חסרי דעת וכבדי לב מהאמין בכל אשר דברו הנביאים׃.25 הלא על המשיח היה לסבל את כל זאת ולבוא אל כבודו׃.26 ויחל ממשה ומכל הנביאים ויבאר להם את כל הכתובים הנאמרים עליו׃.27 ויקרבו אל הכפר אשר הם הלכים שמה וישם פניו כהלך לו לדרכו׃.28 ויפצרו בו לאמר שבה אתנו כי עת ערב הגיע ונטה היום ויבא הביתה לשבת אתם׃.29 ויהי כאשר הסב עמהם ויקח את הלחם ויברך ויבצע ויתן להם׃.30 ותפקחנה עיניהם ויכירהו והוא חמק עבר מעיניהם׃.31 ויאמרו איש אל רעהו הלא היה בער לבבנו בקרבנו בדברו אלינו בדרך ויפתח לנו את הכתובים׃.32 ויקומו בשעה ההיא וישובו ירושלים וימצאו את עשתי העשר ואת אשר אתם נקהלים יחד׃.33 האמרים אכן קם האדון מן המתים ונראה אל שמעון׃.34 ויספרו גם הם את אשר נעשה להם בדרך ואיך הכירהו בבציעת הלחם׃.35 עודם מדברים כדברים האלה והוא ישוע עמד בתוכם ויאמר אליהם שלום לכם׃.36 והמה חתו ונבעתו ויחשבו כי רוח ראו׃.37 ויאמר אליהם מה זה אתם נבהלים ועל מה זה מחשבות עלות בלבבכם׃.38 ראו את ידי ואת רגלי כי אנכי הוא משוני וראו כי רוח אין לו בשר ועצמות כאשר אתם ראים שיש לי׃.39 ואחרי אמרו את זאת הראה אתם את ידיו ואת רגליו׃.40 והם עוד לא האמינו משמחה ותמהו ויאמר אליהם היש לכם פה דבר אכל׃.41 ויתנו לפניו חלק דג צלוי ומעט צוף דבש׃.42 ויקח ויאכל לעיניהם׃.43 ויאמר אליהם אלה הם הדברים אשר דברתי אליכם בעוד היותי עמכם כי המלא ימלא כל הכתוב עלי בתורת משה ובנביאים ובתהלים׃.44 אז פתח את לבבם להבין את הכתובים׃.45 ויאמר אליהם כן כתוב וכן נגזר אשר יענה המשיח ויקום מן המתים ביום השלישי׃.46 ואשר תקרא בשמו תשובה וסליחת החטאים בכל הגוים החל מירושלים׃.47 ואתם עדים בזאת׃.48 והנני שולח עליכם את הבטחת אבי ואתם שבו בעיר ירושלים עד כי תלבשו עז ממרום׃.49 ויוליכם מחוץ לעיר עד בית היני וישא את ידיו ויברכם׃.50 ויהי בברכו אתם ויפרד מאתם וינשא השמימה׃.51 והם השתחוו לו וישובו לירושלים בשמחה גדולה׃.52 ויהיו תמיד במקדש מהללים ומברכים את האלהים אמן׃.53


- Griekse tekst -

1τῇ δὲ μιᾷ τῶν σαββάτων ὄρθρου βαθέως ἐπὶ τὸ μνῆμα ἦλθον φέρουσαι ἃ ἡτοίμασαν ἀρώματα. 2εὗρον δὲ τὸν λίθον ἀποκεκυλισμένον ἀπὸ τοῦ μνημείου, 3εἰσελθοῦσαι δὲ οὐχ εὗρον τὸ σῶμα τοῦ κυρίου Ἰησοῦ. 4καὶ ἐγένετο ἐν τῷ ἀπορεῖσθαι αὐτὰς περὶ τούτου καὶ ἰδοὺ ἄνδρες δύο ἐπέστησαν αὐταῖς ἐν ἐσθῆτι ἀστραπτούσῃ. 5ἐμφόβων δὲ γενομένων αὐτῶν καὶ κλινουσῶν τὰ πρόσωπα εἰς τὴν γῆν εἶπαν πρὸς αὐτάς, Τί ζητεῖτε τὸν ζῶντα μετὰ τῶν νεκρῶν; 6οὐκ ἔστιν ὧδε, ἀλλὰ ἠγέρθη. μνήσθητε ὡς ἐλάλησεν ὑμῖν ἔτι ὢν ἐν τῇ Γαλιλαίᾳ, 7λέγων τὸν υἱὸν τοῦ ἀνθρώπου ὅτι δεῖ παραδοθῆναι εἰς χεῖρας ἀνθρώπων ἁμαρτωλῶν καὶ σταυρωθῆναι καὶ τῇ τρίτῃ ἡμέρᾳ ἀναστῆναι. 8καὶ ἐμνήσθησαν τῶν ῥημάτων αὐτοῦ, 9καὶ ὑποστρέψασαι ἀπὸ τοῦ μνημείου ἀπήγγειλαν ταῦτα πάντα τοῖς ἕνδεκα καὶ πᾶσιν τοῖς λοιποῖς. 10ἦσαν δὲ ἡ Μαγδαληνὴ Μαρία καὶ Ἰωάννα καὶ Μαρία ἡ Ἰακώβου: καὶ αἱ λοιπαὶ σὺν αὐταῖς ἔλεγον πρὸς τοὺς ἀποστόλους ταῦτα. 11καὶ ἐφάνησαν ἐνώπιον αὐτῶν ὡσεὶ λῆρος τὰ ῥήματα ταῦτα, καὶ ἠπίστουν αὐταῖς. 12Ὁ δὲ Πέτρος ἀναστὰς ἔδραμεν ἐπὶ τὸ μνημεῖον, καὶ παρακύψας βλέπει τὰ ὀθόνια μόνα: καὶ ἀπῆλθεν πρὸς ἑαυτὸν θαυμάζων τὸ γεγονός. 13Καὶ ἰδοὺ δύο ἐξ αὐτῶν ἐν αὐτῇ τῇ ἡμέρᾳ ἦσαν πορευόμενοι εἰς κώμην ἀπέχουσαν σταδίους ἑξήκοντα ἀπὸ Ἰερουσαλήμ, ἧ ὄνομα Ἐμμαοῦς, 15καὶ ἐγένετο ἐν τῷ ὁμιλεῖν αὐτοὺς καὶ συζητεῖν καὶ αὐτὸς Ἰησοῦς ἐγγίσας συνεπορεύετο αὐτοῖς, 16οἱ δὲ ὀφθαλμοὶ αὐτῶν ἐκρατοῦντο τοῦ μὴ ἐπιγνῶναι αὐτόν. 17εἶπεν δὲ πρὸς αὐτούς, Τίνες οἱ λόγοι οὗτοι οὓς ἀντιβάλλετε πρὸς ἀλλήλους περιπατοῦντες; καὶ ἐστάθησαν σκυθρωποί. 18ἀποκριθεὶς δὲ εἷς ὀνόματι Κλεοπᾶς εἶπεν πρὸς αὐτόν, Σὺ μόνος παροικεῖς Ἰερουσαλὴμ καὶ οὐκ ἔγνως τὰ γενόμενα ἐν αὐτῇ ἐν ταῖς ἡμέραις ταύταις; 19καὶ εἶπεν αὐτοῖς, Ποῖα; οἱ δὲ εἶπαν αὐτῷ, Τὰ περὶ Ἰησοῦ τοῦ Ναζαρηνοῦ, ὃς ἐγένετο ἀνὴρ προφήτης δυνατὸς ἐν ἔργῳ καὶ λόγῳ ἐναντίον τοῦ θεοῦ καὶ παντὸς τοῦ λαοῦ, 20ὅπως τε παρέδωκαν αὐτὸν οἱ ἀρχιερεῖς καὶ οἱ ἄρχοντες ἡμῶν εἰς κρίμα θανάτου καὶ ἐσταύρωσαν αὐτόν. 21ἡμεῖς δὲ ἠλπίζομεν ὅτι αὐτός ἐστιν ὁ μέλλων λυτροῦσθαι τὸν Ἰσραήλ: ἀλλά γε καὶ σὺν πᾶσιν τούτοις τρίτην ταύτην ἡμέραν ἄγει ἀφ' οὗ ταῦτα ἐγένετο. 22ἀλλὰ καὶ γυναῖκές τινες ἐξ ἡμῶν ἐξέστησαν ἡμᾶς: γενόμεναι ὀρθριναὶ ἐπὶ τὸ μνημεῖον 23καὶ μὴ εὑροῦσαι τὸ σῶμα αὐτοῦ ἦλθον λέγουσαι καὶ ὀπτασίαν ἀγγέλων ἑωρακέναι, οἳ λέγουσιν αὐτὸν ζῆν. 24καὶ ἀπῆλθόν τινες τῶν σὺν ἡμῖν ἐπὶ τὸ μνημεῖον, καὶ εὗρον οὕτως καθὼς καὶ αἱ γυναῖκες εἶπον, αὐτὸν δὲ οὐκ εἶδον. 25καὶ αὐτὸς εἶπεν πρὸς αὐτούς, *)=ω ἀνόητοι καὶ βραδεῖς τῇ καρδίᾳ τοῦ πιστεύειν ἐπὶ πᾶσιν οἷς ἐλάλησαν οἱ προφῆται: 26οὐχὶ ταῦτα ἔδει παθεῖν τὸν Χριστὸν καὶ εἰσελθεῖν εἰς τὴν δόξαν αὐτοῦ; 27καὶ ἀρξάμενος ἀπὸ Μωϋσέως καὶ ἀπὸ πάντων τῶν προφητῶν διερμήνευσεν αὐτοῖς ἐν πάσαις ταῖς γραφαῖς τὰ περὶ ἑαυτοῦ. 28Καὶ ἤγγισαν εἰς τὴν κώμην οὗ ἐπορεύοντο, καὶ αὐτὸς προσεποιήσατο πορρώτερον πορεύεσθαι. 29καὶ παρεβιάσαντο αὐτὸν λέγοντες, Μεῖνον μεθ' ἡμῶν, ὅτι πρὸς ἑσπέραν ἐστὶν καὶ κέκλικεν ἤδη ἡ ἡμέρα. καὶ εἰσῆλθεν τοῦ μεῖναι σὺν αὐτοῖς. 30καὶ ἐγένετο ἐν τῷ κατακλιθῆναι αὐτὸν μετ' αὐτῶν λαβὼν τὸν ἄρτον εὐλόγησεν καὶ κλάσας ἐπεδίδου αὐτοῖς: 31αὐτῶν δὲ διηνοίχθησαν οἱ ὀφθαλμοὶ καὶ ἐπέγνωσαν αὐτόν: καὶ αὐτὸς ἄφαντος ἐγένετο ἀπ' αὐτῶν. 32καὶ εἶπαν πρὸς ἀλλήλους, Οὐχὶ ἡ καρδία ἡμῶν καιομένη ἦν [ἐν ἡμῖν] ὡς ἐλάλει ἡμῖν ἐν τῇ ὁδῷ, ὡς διήνοιγεν ἡμῖν τὰς γραφάς; 33καὶ ἀναστάντες αὐτῇ τῇ ὥρᾳ ὑπέστρεψαν εἰς Ἰερουσαλήμ, καὶ εὗρον ἠθροισμένους τοὺς ἕνδεκα καὶ τοὺς σὺν αὐτοῖς, 34λέγοντας ὅτι ὄντως ἠγέρθη ὁ κύριος καὶ ὤφθη Σίμωνι. 35καὶ αὐτοὶ ἐξηγοῦντο τὰ ἐν τῇ ὁδῷ καὶ ὡς ἐγνώσθη αὐτοῖς ἐν τῇ κλάσει τοῦ ἄρτου. 36Ταῦτα δὲ αὐτῶν λαλούντων αὐτὸς ἔστη ἐν μέσῳ αὐτῶν καὶ λέγει αὐτοῖς, Εἰρήνη ὑμῖν. 37πτοηθέντες δὲ καὶ ἔμφοβοι γενόμενοι ἐδόκουν πνεῦμα θεωρεῖν. 38καὶ εἶπεν αὐτοῖς, Τί τεταραγμένοι ἐστέ, καὶ διὰ τί διαλογισμοὶ ἀναβαίνουσιν ἐν τῇ καρδίᾳ ὑμῶν; 39ἴδετε τὰς χεῖράς μου καὶ τοὺς πόδας μου ὅτι ἐγώ εἰμι αὐτός: ψηλαφήσατέ με καὶ ἴδετε, ὅτι πνεῦμα σάρκα καὶ ὀστέα οὐκ ἔχει καθὼς ἐμὲ θεωρεῖτε ἔχοντα. 40καὶ τοῦτο εἰπὼν ἔδειξεν αὐτοῖς τὰς χεῖρας καὶ τοὺς πόδας. 41ἔτι δὲ ἀπιστούντων αὐτῶν ἀπὸ τῆς χαρᾶς καὶ θαυμαζόντων εἶπεν αὐτοῖς, Ἔχετέ τι βρώσιμον ἐνθάδε; 42οἱ δὲ ἐπέδωκαν αὐτῷ ἰχθύος ὀπτοῦ μέρος: 43καὶ λαβὼν ἐνώπιον αὐτῶν ἔφαγεν. 44Εἶπεν δὲ πρὸς αὐτούς, Οὗτοι οἱ λόγοι μου οὓς ἐλάλησα πρὸς ὑμᾶς ἔτι ὢν σὺν ὑμῖν, ὅτι δεῖ πληρωθῆναι πάντα τὰ γεγραμμένα ἐν τῷ νόμῳ Μωϋσέως καὶ τοῖς προφήταις καὶ ψαλμοῖς περὶ ἐμοῦ. 45τότε διήνοιξεν αὐτῶν τὸν νοῦν τοῦ συνιέναι τὰς γραφάς. 46καὶ εἶπεν αὐτοῖς ὅτι Οὕτως γέγραπται παθεῖν τὸν Χριστὸν καὶ ἀναστῆναι ἐκ νεκρῶν τῇ τρίτῃ ἡμέρᾳ, 47καὶ κηρυχθῆναι ἐπὶ τῷ ὀνόματι αὐτοῦ μετάνοιαν εἰς ἄφεσιν ἁμαρτιῶν εἰς πάντα τὰ ἔθνη ἀρξάμενοι ἀπὸ Ἰερουσαλήμ: 48ὑμεῖς μάρτυρες τούτων. 49καὶ [ἰδοὺ] ἐγὼ ἀποστέλλω τὴν ἐπαγγελίαν τοῦ πατρός μου ἐφ' ὑμᾶς: ὑμεῖς δὲ καθίσατε ἐν τῇ πόλει ἕως οὗ ἐνδύσησθε ἐξ ὕψους δύναμιν. 50Ἐξήγαγεν δὲ αὐτοὺς [ἔξω] ἕως πρὸς Βηθανίαν, καὶ ἐπάρας τὰς χεῖρας αὐτοῦ εὐλόγησεν αὐτούς. 51καὶ ἐγένετο ἐν τῷ εὐλογεῖν αὐτὸν αὐτοὺς διέστη ἀπ' αὐτῶν καὶ ἀνεφέρετο εἰς τὸν οὐρανόν. 52καὶ αὐτοὶ προσκυνήσαντες αὐτὸν ὑπέστρεψαν εἰς Ἰερουσαλὴμ μετὰ χαρᾶς μεγάλης, 53καὶ ἦσαν διὰ παντὸς ἐν τῷ ἱερῷ εὐλογοῦντες τὸν θεόν.


- Aramees - Peshitta

ܒܚܕ ܒܫܒܐ ܕܝܢ ܒܫܦܪܐ ܥܕ ܚܫܘܟ ܐܬܝ ܠܒܝܬ ܩܒܘܪܐ ܘܐܝܬܝ ܗܪܘܡܐ ܗܠܝܢ ܕܛܝܒ ܗܘܝ ܘܐܝܬ ܗܘܝ ܥܡܗܝܢ ܢܫܐ ܐܚܪܢܝܬܐ ܀.1 ܘܐܫܟܚ ܟܐܦܐ ܕܡܥܓܠܐ ܡܢ ܒܝܬ ܩܒܘܪܐ ܀.2 ܘܥܠܝܢ ܘܠܐ ܐܫܟܚܝܗܝ ܠܦܓܪܐ ܕܝܫܘܥ ܀.3 ܘܗܘܐ ܕܟܕ ܗܢܝܢ ܬܡܝܗܢ ܥܠ ܗܕܐ ܗܐ ܬܪܝܢ ܓܒܪܝܢ ܩܡܘ ܠܥܠ ܡܢܗܝܢ ܘܡܒܪܩ ܗܘܐ ܠܒܘܫܗܘܢ ܀.4 ܘܗܘܝ ܒܕܚܠܬܐ ܘܟܦܝ ܐܦܝܗܝܢ ܒܐܪܥܐ ܘܐܡܪܝܢ ܠܗܝܢ ܡܢܐ ܒܥܝܢ ܐܢܬܝܢ ܚܝܐ ܥܡ ܡܝܬܐ ܀.5 ܠܝܬܘܗܝ ܬܢܢ ܩܡ ܠܗ ܥܗܕܝܢ ܕܡܠܠ ܥܡܟܝܢ ܟܕ ܗܘ ܒܓܠܝܠܐ ܀.6 ܘܐܡܪ ܗܘܐ ܕܥܬܝܕ ܗܘ ܒܪܗ ܕܐܢܫܐ ܕܢܫܬܠܡ ܒܐܝܕܝ ܐܢܫܐ ܚܛܝܐ ܘܢܨܛܠܒ ܘܠܬܠܬܐ ܝܘܡܝܢ ܢܩܘܡ ܀.7 ܘܗܢܝܢ ܐܬܕܟܪܝܢ ܠܡܠܘܗܝ ܀.8 ܘܗܦܟ ܡܢ ܩܒܪܐ ܘܐܡܪܝܢ ܗܠܝܢ ܟܠܗܝܢ ܠܚܕܥܤܪ ܘܠܫܪܟܐ ܀.9 ܐܝܬܝܗܝܢ ܗܘܝ ܕܝܢ ܡܪܝܡ ܡܓܕܠܝܬܐ ܘܝܘܚܢ ܘܡܪܝܡ ܐܡܗ ܕܝܥܩܘܒ ܘܫܪܟܐ ܕܥܡܗܝܢ ܗܠܝܢ ܕܐܡܪ ܗܘܝ ܠܫܠܝܚܐ ܀.10 ܘܐܬܚܙܝ ܒܥܝܢܝܗܘܢ ܡܠܐ ܗܠܝܢ ܐܝܟ ܫܢܝܬܐ ܘܠܐ ܗܝܡܢܘ ܐܢܝܢ ܀.11 ܫܡܥܘܢ ܕܝܢ ܩܡ ܘܪܗܛ ܠܩܒܪܐ ܘܐܕܝܩ ܚܙܐ ܟܬܢܐ ܕܤܝܡܝܢ ܒܠܚܘܕ ܘܐܙܠ ܟܕ ܡܬܕܡܪ ܒܢܦܫܗ ܥܠ ܡܕܡ ܕܗܘܐ ܀.12 ܘܗܐ ܬܪܝܢ ܡܢܗܘܢ ܒܗ ܒܝܘܡܐ ܐܙܠܝܢ ܗܘܘ ܠܩܪܝܬܐ ܕܫܡܗ ܥܡܐܘܤ ܘܦܪܝܩܐ ܡܢ ܐܘܪܫܠܡ ܐܤܛܕܘܬܐ ܫܬܝܢ ܀.13 ܘܗܢܘܢ ܡܡܠܠܝܢ ܗܘܘ ܚܕ ܥܡ ܚܕ ܥܠ ܗܠܝܢ ܟܠܗܝܢ ܕܓܕܫ ܀.14 ܘܟܕ ܗܢܘܢ ܡܡܠܠܝܢ ܘܒܥܝܢ ܚܕ ܥܡ ܚܕ ܐܬܐ ܗܘ ܝܫܘܥ ܘܡܛܝ ܐܢܘܢ ܘܡܗܠܟ ܗܘܐ ܥܡܗܘܢ ܀.15 ܘܥܝܢܝܗܘܢ ܐܚܝܕܢ ܗܘܝ ܕܠܐ ܢܤܬܟܠܘܢܝܗܝ ܀.16 ܘܐܡܪ ܠܗܘܢ ܡܢܐ ܐܢܝܢ ܡܠܐ ܗܠܝܢ ܕܡܡܠܠܝܢ ܐܢܬܘܢ ܚܕ ܥܡ ܚܕ ܟܕ ܡܗܠܟܝܢ ܐܢܬܘܢ ܘܟܡܝܪܝܢ ܐܢܬܘܢ ܀.17 ܥܢܐ ܚܕ ܡܢܗܘܢ ܕܫܡܗ ܩܠܝܘܦܐ ܘܐܡܪ ܠܗ ܐܢܬ ܗܘ ܟܝ ܒܠܚܘܕܝܟ ܢܘܟܪܝܐ ܡܢ ܐܘܪܫܠܡ ܕܠܐ ܝܕܥ ܐܢܬ ܡܕܡ ܕܗܘܐ ܒܗ ܒܗܢܘܢ ܝܘܡܬܐ ܀.18 ܐܡܪ ܠܗܘܢ ܡܢܐ ܐܡܪܝܢ ܠܗ ܥܠ ܝܫܘܥ ܗܘ ܕܡܢ ܢܨܪܬ ܓܒܪܐ ܕܗܘܐ ܢܒܝܐ ܘܚܝܠܬܢ ܗܘܐ ܒܡܠܬܐ ܘܒܥܒܕܐ ܩܕܡ ܐܠܗܐ ܘܩܕܡ ܟܘܠܗ ܥܡܐ ܀.19 ܘܐܫܠܡܘܗܝ ܪܒܝ ܟܗܢܐ ܘܩܫܝܫܐ ܠܕܝܢܐ ܕܡܘܬܐ ܘܙܩܦܘܗܝ ܀.20 ܚܢܢ ܕܝܢ ܤܒܪܝܢ ܗܘܝܢ ܕܗܘܝܘ ܥܬܝܕ ܗܘܐ ܕܢܦܪܩܝܘܗܝ ܠܐܝܤܪܝܠ ܘܗܐ ܬܠܬܐ ܝܘܡܝܢ ܗܐ ܡܢ ܕܗܠܝܢ ܟܠܗܝܢ ܗܘܝ ܀.21 ܐܠܐ ܐܦ ܢܫܐ ܡܢܢ ܐܬܡܗܢ ܩܕܡ ܗܘܝ ܓܝܪ ܠܒܝܬ ܩܒܘܪܐ ܀.22 ܘܟܕ ܠܐ ܐܫܟܚ ܦܓܪܗ ܐܬܝ ܐܡܪܢ ܠܢ ܕܡܠܐܟܐ ܚܙܝܢ ܬܡܢ ܘܐܡܪܝܢ ܥܠܘܗܝ ܕܚܝ ܗܘ ܀.23 ܘܐܦ ܐܢܫܐ ܡܢܢ ܐܙܠܘ ܠܒܝܬ ܩܒܘܪܐ ܘܐܫܟܚܘ ܗܟܢܐ ܐܝܟ ܡܐ ܕܐܡܪ ܢܫܐ ܠܗ ܕܝܢ ܠܐ ܚܙܘ ܀.24 ܗܝܕܝܢ ܐܡܪ ܠܗܘܢ ܝܫܘܥ ܐܘ ܚܤܝܪܝ ܪܥܝܢܐ ܘܝܩܝܪܝ ܠܒܐ ܠܡܗܝܡܢܘ ܒܟܠܗܝܢ ܐܝܠܝܢ ܕܡܠܠܘ ܢܒܝܐ ܀.25 ܠܐ ܗܘܐ ܗܠܝܢ ܥܬܝܕ ܗܘܐ ܕܢܤܝܒܪ ܡܫܝܚܐ ܘܕܢܥܘܠ ܠܬܫܒܘܚܬܗ ܀.26 ܘܫܪܝ ܗܘܐ ܡܢ ܡܘܫܐ ܘܡܢ ܟܠܗܘܢ ܢܒܝܐ ܘܡܦܫܩ ܗܘܐ ܠܗܘܢ ܥܠ ܢܦܫܗ ܡܢ ܟܠܗܘܢ ܟܬܒܐ ܀.27 ܘܩܪܒܘ ܗܘܘ ܠܩܪܝܬܐ ܗܝ ܕܐܙܠܝܢ ܗܘܘ ܠܗ ܘܗܘ ܡܤܒܪ ܗܘܐ ܠܗܘܢ ܕܐܝܟ ܕܠܕܘܟܐ ܪܚܝܩܐ ܐܙܠ ܗܘܐ ܀.28 ܘܐܠܨܘܗܝ ܘܐܡܪܝܢ ܠܗ ܦܘܫ ܠܘܬܢ ܡܛܠ ܕܝܘܡܐ ܗܫܐ ܪܟܢ ܠܗ ܠܡܚܫܟ ܘܥܠ ܕܢܩܘܐ ܠܘܬܗܘܢ ܀.29 ܘܗܘܐ ܕܟܕ ܐܤܬܡܟ ܥܡܗܘܢ ܢܤܒ ܠܚܡܐ ܘܒܪܟ ܘܩܨܐ ܘܝܗܒ ܠܗܘܢ ܀.30 ܘܡܚܕܐ ܐܬܦܬܚ ܥܝܢܝܗܘܢ ܘܐܫܬܘܕܥܘܗܝ ܘܗܘ ܐܫܬܩܠ ܠܗ ܡܢܗܘܢ ܀.31 ܘܐܡܪܝܢ ܗܘܘ ܚܕ ܠܚܕ ܠܐ ܗܘܐ ܠܒܢ ܝܩܝܪ ܗܘܐ ܒܓܘܢ ܟܕ ܡܡܠܠ ܥܡܢ ܒܐܘܪܚܐ ܘܡܦܫܩ ܠܢ ܟܬܒܐ ܀.32 ܘܩܡܘ ܒܗ ܒܫܥܬܐ ܘܗܦܟܘ ܠܐܘܪܫܠܡ ܘܐܫܟܚܘ ܠܚܕܥܤܪ ܕܟܢܝܫܝܢ ܘܠܐܝܠܝܢ ܕܥܡܗܘܢ ܀.33 ܟܕ ܐܡܪܝܢ ܕܫܪܝܪܐܝܬ ܩܡ ܡܪܢ ܘܐܬܚܙܝ ܠܫܡܥܘܢ ܀.34 ܘܐܦ ܗܢܘܢ ܐܫܬܥܝܘ ܐܝܠܝܢ ܕܗܘܝ ܒܐܘܪܚܐ ܘܐܝܟܢܐ ܐܬܝܕܥ ܠܗܘܢ ܟܕ ܩܨܐ ܠܚܡܐ ܀.35 ܘܟܕ ܗܠܝܢ ܡܡܠܠܝܢ ܗܘܘ ܝܫܘܥ ܩܡ ܒܝܢܬܗܘܢ ܘܐܡܪ ܠܗܘܢ ܫܠܡܐ ܥܡܟܘܢ ܐܢܐ ܐܢܐ ܠܐ ܬܕܚܠܘܢ ܀.36 ܘܗܢܘܢ ܐܬܪܗܒܘ ܘܗܘܘ ܒܕܚܠܬܐ ܤܒܪܝܢ ܗܘܘ ܓܝܪ ܕܪܘܚܐ ܚܙܝܢ ܀.37 ܘܐܡܪ ܠܗܘܢ ܝܫܘܥ ܡܢܐ ܡܬܙܝܥܝܢ ܐܢܬܘܢ ܘܡܢܐ ܤܠܩܢ ܡܚܫܒܬܐ ܥܠ ܠܒܘܬܟܘܢ ܀.38 ܚܙܘ ܐܝܕܝ ܘܪܓܠܝ ܕܐܢܐ ܐܢܐ ܓܘܫܘܢܢܝ ܘܕܥܘ ܕܠܪܘܚܐ ܒܤܪܐ ܘܓܪܡܐ ܠܝܬ ܠܗ ܐܝܟ ܕܚܙܝܢ ܐܢܬܘܢ ܕܐܝܬ ܠܝ ܀.39 ܘܟܕ ܗܠܝܢ ܐܡܪ ܚܘܝ ܐܢܘܢ ܐܝܕܘܗܝ ܘܪܓܠܘܗܝ ܀.40 ܘܟܕ ܥܕܡܐ ܠܗܫܐ ܠܐ ܡܗܝܡܢܝܢ ܗܘܘ ܡܢ ܚܕܘܬܗܘܢ ܘܡܬܬܡܗܝܢ ܗܘܘ ܐܡܪ ܠܗܘܢ ܐܝܬ ܠܟܘܢ ܬܢܢ ܡܕܡ ܠܡܐܟܠ ܀.41 ܗܢܘܢ ܕܝܢ ܝܗܒܘ ܠܗ ܡܢܬܐ ܡܢ ܢܘܢܐ ܕܛܘܝܐ ܘܡܢ ܟܟܪܝܬܐ ܕܕܒܫܐ ܀.42 ܘܢܤܒ ܐܟܠ ܠܥܢܝܗܘܢ ܀.43 ܘܐܡܪ ܠܗܘܢ ܗܠܝܢ ܐܢܝܢ ܡܠܐ ܕܡܠܠܬ ܥܡܟܘܢ ܟܕ ܠܘܬܟܘܢ ܗܘܝܬ ܕܘܠܐ ܗܘ ܕܢܫܬܠܡ ܟܠ ܡܕܡ ܕܟܬܝܒ ܒܢܡܘܤܐ ܕܡܘܫܐ ܘܒܢܒܝܐ ܘܒܡܙܡܘܪܐ ܥܠܝ ܀.44 ܗܝܕܝܢ ܦܬܚ ܪܥܝܢܗܘܢ ܠܡܤܬܟܠܘ ܟܬܒܐ ܀.45 ܘܐܡܪ ܠܗܘܢ ܕܗܟܢܐ ܟܬܝܒ ܘܗܟܢܐ ܙܕܩ ܗܘܐ ܕܢܚܫ ܡܫܝܚܐ ܘܕܢܩܘܡ ܡܢ ܒܝܬ ܡܝܬܐ ܠܬܠܬܐ ܝܘܡܝܢ ܀.46 ܘܕܢܬܟܪܙ ܒܫܡܗ ܬܝܒܘܬܐ ܠܫܘܒܩܢܐ ܕܚܛܗܐ ܒܟܠܗܘܢ ܥܡܡܐ ܘܫܘܪܝܐ ܢܗܘܐ ܡܢ ܐܘܪܫܠܡ ܀.47 ܘܐܢܬܘܢ ܐܢܘܢ ܤܗܕܐ ܕܗܠܝܢ ܀.48 ܘܐܢܐ ܐܫܕܪ ܥܠܝܟܘܢ ܡܘܠܟܢܐ ܕܐܒܝ ܐܢܬܘܢ ܕܝܢ ܩܘܘ ܒܐܘܪܫܠܡ ܡܕܝܢܬܐ ܥܕܡܐ ܕܬܠܒܫܘܢ ܚܝܠܐ ܡܢ ܪܘܡܐ ܀.49 ܘܐܦܩ ܐܢܘܢ ܥܕܡܐ ܠܒܝܬ ܥܢܝܐ ܘܐܪܝܡ ܐܝܕܘܗܝ ܘܒܪܟ ܐܢܘܢ ܀.50 ܘܗܘܐ ܕܟܕ ܡܒܪܟ ܠܗܘܢ ܐܬܦܪܫ ܡܢܗܘܢ ܘܤܠܩ ܠܫܡܝܐ ܀.51 ܗܢܘܢ ܕܝܢ ܤܓܕܘ ܠܗ ܘܗܦܟܘ ܠܐܘܪܫܠܡ ܒܚܕܘܬܐ ܪܒܬܐ ܀.52 ܘܒܟܠܙܒܢ ܐܝܬܝܗܘܢ ܗܘܘ ܒܗܝܟܠܐ ܟܕ ܡܫܒܚܝܢ ܘܡܒܪܟܝܢ ܠܐܠܗܐ ܐܡܝܢ ܀ ܀ ܀.53

- Vulgata

24. 1 una autem sabbati valde diluculo venerunt ad monumentum portantes quae paraverant aromata 2 et invenerunt lapidem revolutum a monumento 3 et ingressae non invenerunt corpus Domini Iesu 4 et factum est dum mente consternatae essent de isto ecce duo viri steterunt secus illas in veste fulgenti 5 cum timerent autem et declinarent vultum in terram dixerunt ad illas quid quaeritis viventem cum mortuis 6 non est hic sed surrexit recordamini qualiter locutus est vobis cum adhuc in Galilaea esset 7 dicens quia oportet Filium hominis tradi in manus hominum peccatorum et crucifigi et die tertia resurgere 8 et recordatae sunt verborum eius 9 et regressae a monumento nuntiaverunt haec omnia illis undecim et ceteris omnibus 10 erat autem Maria Magdalene et Iohanna et Maria Iacobi et ceterae quae cum eis erant quae dicebant ad apostolos haec 11 et visa sunt ante illos sicut deliramentum verba ista et non credebant illis 12 Petrus autem surgens cucurrit ad monumentum et procumbens videt linteamina sola posita et abiit secum mirans quod factum fuerat 13 et ecce duo ex illis ibant ipsa die in castellum quod erat in spatio stadiorum sexaginta ab Hierusalem nomine Emmaus 14 et ipsi loquebantur ad invicem de his omnibus quae acciderant 15 et factum est dum fabularentur et secum quaererent et ipse Iesus adpropinquans ibat cum illis 16 oculi autem illorum tenebantur ne eum agnoscerent 17 et ait ad illos qui sunt hii sermones quos confertis ad invicem ambulantes et estis tristes 18 et respondens unus cui nomen Cleopas dixit ei tu solus peregrinus es in Hierusalem et non cognovisti quae facta sunt in illa his diebus 19 quibus ille dixit quae et dixerunt de Iesu Nazareno qui fuit vir propheta potens in opere et sermone coram Deo et omni populo 20 et quomodo eum tradiderunt summi sacerdotum et principes nostri in damnationem mortis et crucifixerunt eum 21 nos autem sperabamus quia ipse esset redempturus Israhel et nunc super haec omnia tertia dies hodie quod haec facta sunt 22 sed et mulieres quaedam ex nostris terruerunt nos quae ante lucem fuerunt ad monumentum 23 et non invento corpore eius venerunt dicentes se etiam visionem angelorum vidisse qui dicunt eum vivere 24 et abierunt quidam ex nostris ad monumentum et ita invenerunt sicut mulieres dixerunt ipsum vero non viderunt 25 et ipse dixit ad eos o stulti et tardi corde ad credendum in omnibus quae locuti sunt prophetae 26 nonne haec oportuit pati Christum et ita intrare in gloriam suam 27 et incipiens a Mose et omnibus prophetis interpretabatur illis in omnibus scripturis quae de ipso erant 28 et adpropinquaverunt castello quo ibant et ipse se finxit longius ire 29 et coegerunt illum dicentes mane nobiscum quoniam advesperascit et inclinata est iam dies et intravit cum illis 30 et factum est dum recumberet cum illis accepit panem et benedixit ac fregit et porrigebat illis 31 et aperti sunt oculi eorum et cognoverunt eum et ipse evanuit ex oculis eorum 32 et dixerunt ad invicem nonne cor nostrum ardens erat in nobis dum loqueretur in via et aperiret nobis scripturas 33 et surgentes eadem hora regressi sunt in Hierusalem et invenerunt congregatos undecim et eos qui cum ipsis erant 34 dicentes quod surrexit Dominus vere et apparuit Simoni 35 et ipsi narrabant quae gesta erant in via et quomodo cognoverunt eum in fractione panis 36 dum haec autem loquuntur Iesus stetit in medio eorum et dicit eis pax vobis ego sum nolite timere 37 conturbati vero et conterriti existimabant se spiritum videre 38 et dixit eis quid turbati estis et cogitationes ascendunt in corda vestra 39 videte manus meas et pedes quia ipse ego sum palpate et videte quia spiritus carnem et ossa non habet sicut me videtis habere 40 et cum hoc dixisset ostendit eis manus et pedes 41 adhuc autem illis non credentibus et mirantibus prae gaudio dixit habetis hic aliquid quod manducetur 42 at illi obtulerunt ei partem piscis assi et favum mellis 43 et cum manducasset coram eis sumens reliquias dedit eis 44 et dixit ad eos haec sunt verba quae locutus sum ad vos cum adhuc essem vobiscum quoniam necesse est impleri omnia quae scripta sunt in lege Mosi et prophetis et psalmis de me 45 tunc aperuit illis sensum ut intellegerent scripturas 46 et dixit eis quoniam sic scriptum est et sic oportebat Christum pati et resurgere a mortuis die tertia 47 et praedicari in nomine eius paenitentiam et remissionem peccatorum in omnes gentes incipientibus ab Hierosolyma 48 vos autem estis testes horum 49 et ego mitto promissum Patris mei in vos vos autem sedete in civitate quoadusque induamini virtutem ex alto 50 eduxit autem eos foras in Bethaniam et elevatis manibus suis benedixit eis 51 et factum est dum benediceret illis recessit ab eis et ferebatur in caelum 52 et ipsi adorantes regressi sunt in Hierusalem cum gaudio magno 53 et erant semper in templo laudantes et benedicentes Deum amen


- Statenvertaling

1 En op den eersten dag der week, zeer vroeg in den morgenstond, gingen zij naar het graf, dragende de specerijen, die zij bereid hadden, en sommigen met haar. 2 En zij vonden den steen afgewenteld van het graf. 3 En ingegaan zijnde, vonden zij het lichaam van den Heere Jezus niet. 4 En het geschiedde, als zij daarover twijfelmoedig waren, zie, twee mannen stonden bij haar in blinkende klederen. 5 En als zij zeer bevreesd werden, en het aangezicht naar de aarde neigden, zeiden zij tot haar: Wat zoekt gij den Levende bij de doden? 6 Hij is hier niet, maar Hij is opgestaan. Gedenkt, hoe Hij tot u gesproken heeft, als Hij nog in Galilea was, 7 Zeggende: De Zoon des mensen moet overgeleverd worden in de handen der zondige mensen, en gekruisigd worden, en ten derden dage wederopstaan. 8 En zij werden indachtig Zijner woorden. 9 En wedergekeerd zijnde van het graf, boodschapten zij al deze dingen aan de elven, en aan al de anderen. 10 En deze waren Maria Magdalena, en Johanna, en Maria, de moeder van Jakobus, en de andere met haar, die dit tot de apostelen zeiden. 11 En haar woorden schenen voor hen als ijdel geklap, en zij geloofden haar niet. 12 Doch Petrus opstaande, liep tot het graf, en nederbukkende, zag hij de linnen doeken, liggende alleen, en ging weg, zich verwonderende bij zichzelven van hetgeen geschied was. 13 En zie, twee van hen gingen op denzelfden dag naar een vlek, dat zestig stadiën van Jeruzalem was, welks naam was Emmaüs; 14 En zij spraken samen onder elkander van al deze dingen, die er gebeurd waren. » meer 15 En het geschiedde, terwijl zij samen spraken, en elkander ondervraagden, dat Jezus Zelf bij hen kwam, en met hen ging. 16 En hun ogen werden gehouden, dat zij Hem niet kenden. 17 En Hij zeide tot hen: Wat redenen zijn dit, die gij, wandelende, onder elkander verhandelt, en waarom ziet gij droevig? 18 En de een, wiens naam was Kleopas, antwoordende, zeide tot Hem: Zijt Gij alleen een vreemdeling te Jeruzalem, en weet niet de dingen, die deze dagen daarin geschied zijn? 19 En Hij zeide tot hen: Welke? En zij zeiden tot Hem: De dingen aangaande Jezus den Nazarener, Welke een Profeet was, krachtig in werken en woorden, voor God en al het volk. 20 En hoe onze overpriesters en oversten Denzelven overgeleverd hebben tot het oordeel des doods, en Hem gekruisigd hebben. 21 En wij hoopten, dat Hij was Degene, Die Israël verlossen zou. Doch ook, benevens dit alles, is het heden de derde dag, van dat deze dingen geschied zijn. 22 Maar ook sommige vrouwen uit ons hebben ons ontsteld, die vroeg in den morgenstond aan het graf geweest zijn; 23 En Zijn lichaam niet vindende, kwamen zij en zeiden, dat zij ook een gezicht van engelen gezien hadden, die zeggen, dat Hij leeft. 24 En sommigen dergenen, die met ons zijn, gingen heen tot het graf, en bevonden het alzo, gelijk ook de vrouwen gezegd hadden; maar Hem zagen zij niet. 25 En Hij zeide tot hen: O onverstandigen en tragen van hart, om te geloven al hetgeen de profeten gesproken hebben! 26 Moest de Christus niet deze dingen lijden, en alzo in Zijn heerlijkheid ingaan? 27 En begonnen hebbende van Mozes en van al de profeten, legde Hij hun uit, in al de Schriften, hetgeen van Hem geschreven was. 28 En zij kwamen nabij het vlek, daar zij naar toegingen; en Hij hield Zich, alsof Hij verder gaan zou. 29 En zij dwongen Hem, zeggende: Blijf met ons; want het is bij den avond, en de dag is gedaald. En Hij ging in, om met hen te blijven. 30 En het geschiedde, als Hij met hen aanzat, nam Hij het brood, en zegende het, en als Hij het gebroken had, gaf Hij het hun. » meer 31 En hun ogen werden geopend, en zij kenden Hem; en Hij kwam weg uit hun gezicht. 32 En zij zeiden tot elkander: Was ons hart niet brandende in ons, als Hij tot ons sprak op den weg, en als Hij ons de Schriften opende? 33 En zij, opstaande ter zelfder ure, keerden weder naar Jeruzalem, en vonden de elven samenvergaderd, en die met hen waren; 34 Welke zeiden: De Heere is waarlijk opgestaan, en is van Simon gezien. 35 En zij vertelden, hetgeen op den weg geschied was, en hoe Hij hun bekend was geworden in het breken des broods. 36 En als zij van deze dingen spraken, stond Jezus Zelf in het midden van hen, en zeide tot hen: Vrede zij ulieden! 37 En zij verschrikt en zeer bevreesd geworden zijnde, meenden, dat zij een geest zagen. 38 En Hij zeide tot hen: Wat zijt gij ontroerd, en waarom klimmen zulke overleggingen in uw harten? 39 Ziet Mijn handen en Mijn voeten; want Ik ben het Zelf; tast Mij aan, en ziet; want een geest heeft geen vlees en benen, gelijk gij ziet, dat Ik heb. 40 En als Hij dit zeide, toonde Hij hun de handen en de voeten. 41 En toen zij het van blijdschap nog niet geloofden, en zich verwonderden, zeide Hij tot hen: Hebt gij hier iets om te eten? 42 En zij gaven Hem een stuk van een gebraden vis, en van honigraten. 43 En Hij nam het, en at het voor hun ogen. 44 En Hij zeide tot hen: Dit zijn de woorden, die Ik tot u sprak, als Ik nog met u was, namelijk dat het alles moest vervuld worden, wat van Mij geschreven is in de Wet van Mozes, en de Profeten, en Psalmen. 45 Toen opende Hij hun verstand, opdat zij de Schriften verstonden. 46 En zeide tot hen: Alzo is er geschreven, en alzo moest de Christus lijden, en van de doden opstaan ten derden dage. 47 En in Zijn Naam gepredikt worden bekering en vergeving der zonden, onder alle volken, beginnende van Jeruzalem. 48 En gij zijt getuigen van deze dingen. 49 En ziet, Ik zende de belofte Mijns Vaders op u; maar blijft gij in de stad Jeruzalem, totdat gij zult aangedaan zijn met kracht uit de hoogte. 50 En Hij leidde hen buiten tot aan Bethanië, en Zijn handen opheffende, zegende Hij hen. 51 En het geschiedde, als Hij hen zegende, dat Hij van hen scheidde, en werd opgenomen in den hemel. 52 En zij aanbaden Hem, en keerden weder naar Jeruzalem met grote blijdschap. 53 En zij waren allen tijd in den tempel, lovende en dankende God. Amen.


- Willibrordvertaling

Hoofdstuk 24 [1] maar op de eerste dag van de week gingen ze 's morgens heel vroeg naar het graf, met de kruiden die ze hadden klaargemaakt. [2] Ze vonden de steen weggerold van het graf [3] en gingen naar binnen, maar vonden er het lichaam van de Heer* Jezus niet. [4] Ze wisten niet wat ze ervan moesten denken. Opeens stonden er twee mannen voor hen in stralend witte kleren. [5] Daar schrokken ze van en ze sloegen hun ogen neer, maar zij zeiden: 'Waarom zoekt u de levende bij de doden? [6] Hij is niet hier, Hij is tot leven gewekt. Vergeet niet wat Hij u destijds in Galilea* heeft gezegd: [7] De Mensenzoon moet overgeleverd worden in handen van zondaars, gekruisigd worden en op de derde* dag weer opstaan.' [8] Toen herinnerden ze zich zijn woorden. [9] Ze keerden van het graf terug naar huis en vertelden dat alles aan* de elf en aan alle anderen. [10] Het waren Maria van Magdala, Johanna en Maria van Jakobus en de overige* vrouwen die bij hen waren. Ze vertelden het dus aan de apostelen, [11] maar in hun ogen was het onzin wat de vrouwen zeiden, en ze geloofden hen niet. [12] Toch* holde Petrus naar het graf, en toen hij er een blik in wierp zag hij alleen de linnen doeken. Hij ging terug naar huis, verbaasd over wat er gebeurd was. Gesprekken op weg naar Emmaüs; Jezus herkend [13] Juist op die dag waren twee van hen op weg naar het dorp Emmaüs*, dat zestig stadiën van Jeruzalem ligt. [14] Ze spraken met elkaar over alles wat voorgevallen was. [15] Terwijl ze met elkaar in discussie waren, voegde Jezus zelf zich bij hen en liep met hen mee. [16] Maar hun ogen waren niet bij machte Hem te herkennen. [17] Hij sprak tot hen: 'Waarover lopen jullie zo druk met elkaar te praten?' Met sombere gezichten bleven ze staan. [18] Een van hen, die Kleopas heette, gaf Hem ten antwoord: 'Bent U dan de enige inwoner van Jeruzalem die niet weet wat daar de afgelopen dagen is gebeurd?' [19] 'Wat dan?' vroeg Hij. Ze zeiden Hem: 'Wat er gebeurd is met Jezus van Nazaret. Hij was een profeet, machtig in woord en daad in de ogen van God en van heel het volk. [20] Onze hogepriesters en leiders hebben Hem overgeleverd om Hem ter dood te laten veroordelen, en ze hebben Hem zelfs gekruisigd. [21] En wij hadden zo gehoopt dat Hij het was die Israël zou verlossen, maar inmiddels is het al de derde dag sinds dat gebeurd is. [22] Wel hebben enkele vrouwen uit onze kring ons versteld doen staan. Die waren vanmorgen vroeg naar het graf gegaan [23] en toen ze zijn lichaam daar niet aantroffen, kwamen ze terug met het verhaal dat ze ook nog een verschijning hadden gehad van engelen die zeiden dat Hij leeft. [24] Een paar van ons zijn toen naar het graf gegaan en het bleek zo te zijn als de vrouwen gezegd hadden, maar Hem hebben ze niet gezien.' [25] Toen zei Hij tot hen: 'Wat zijn jullie toch onverstandig en traag van begrip als het gaat om het geloof in alles wat de profeten hebben gezegd! [26] Moest de Messias niet zo lijden en dan zijn heerlijkheid binnengaan?' [27] En Hij legde hun uit wat in heel de Schrift op Hemzelf betrekking had, te beginnen bij Mozes en alle Profeten. [28] Toen ze bij het dorp kwamen waar ze moesten zijn, deed Hij alsof Hij verder wilde gaan. [29] Maar met aandrang vroegen ze: 'Blijf bij ons, want het is bijna avond en de dag loopt al ten einde.' Toen ging Hij mee naar binnen om bij hen te blijven. [30] Eenmaal met hen aan tafel nam Hij het brood, sprak de zegen uit, brak het en gaf het hun. [31] Nu gingen hun de ogen open en ze herkenden Hem, maar meteen was Hij uit hun gezicht verdwenen. [32] Ze zeiden tegen elkaar: 'Was het niet hartverwarmend zoals Hij onderweg met ons sprak en de Schriften voor ons opende?' [33] Meteen stonden ze van tafel op en gingen terug naar Jeruzalem; daar vonden ze de elf en hun metgezellen bijeen. [34] Die zeiden: 'Waarachtig, de Heer is opgewekt, aan Simon is Hij verschenen.' [35] Toen vertelden zij wat er onderweg was gebeurd en hoe ze Hem hadden herkend bij het breken* van het brood. Verschijning aan de elf en hun metgezellen [36] Terwijl* zij dit aan het vertellen waren, stond Hij opeens in hun midden. 'Vrede!' zei Hij tegen hen. [37] In hun opwinding en hun schrik dachten ze dat ze een geest zagen. [38] 'Waarom zijn jullie zo in de war?' vroeg Hij. 'Waarom die twijfel in je hart? [39] Bekijk mijn handen en mijn voeten maar, Ik ben het zelf. Betast Me en je zult het zien. Een geest heeft immers vlees noch been, zoals jullie zien dat Ik heb.' [40] Nadat Hij dat gezegd had, liet Hij hun zijn handen en voeten zien. [41] Omdat ze het van blijdschap nog niet konden geloven, en verbaasd waren, vroeg Hij hun: 'Hebben jullie hier iets te eten?' [42] Ze gaven Hem een stukje gebakken vis. [43] Hij nam het aan en at het op waar ze bij waren. [44] Hij zei: 'Dit is wat Ik jullie heb gezegd toen Ik nog bij jullie was: alles wat er in de Wet* van Mozes en bij de Profeten en in de Psalmen over Mij geschreven staat, moet in vervulling gaan.' [45] Toen opende Hij hun verstand om de Schriften te begrijpen. [46] Hij zei: 'Er staat geschreven dat de Messias zou lijden en op de derde dag uit de doden zou opstaan, [47] en dat in zijn naam de bekering zou worden verkondigd aan alle volken, tot vergeving van zonden. [48] Jullie zullen hiervan getuigen, te beginnen in Jeruzalem. [49] Ik zend jullie wat mijn Vader heeft beloofd. Jullie moeten in de stad blijven totdat je wordt toegerust met kracht van boven.' Jezus in de hemel opgenomen [50] Toen bracht Hij hen buiten de stad tot bij Betanië*. Daar hief Hij zijn handen en zegende hen. [51] En terwijl Hij hen zegende, ging Hij van hen heen en* werd Hij in de hemel opgenomen. [52] Zij vielen voor Hem op de knieën en keerden daarna in grote vreugde terug naar Jeruzalem. [53] Zij bleven voortdurend in de tempel* en prezen God.


- De Nieuwe Bijbelvertaling

Hoofdstuk 24 Het lege graf [1] Maar op de eerste dag van de week gingen ze bij het ochtendgloren naar het graf met de geurige olie die ze bereid hadden. [2] Bij het graf aangekomen, zagen ze echter dat de steen voor het graf was weggerold, [3] en toen ze naar binnen gingen, vonden ze het lichaam van de Heer Jezus niet. [4] Hierdoor raakten ze helemaal van streek. Plotseling stonden er twee mannen in stralende gewaden bij hen. [5] Ze werden door schrik bevangen en sloegen de handen voor hun ogen. De mannen zeiden tegen hen: 'Waarom zoekt u de levende onder de doden? [6] Hij is niet hier, hij is uit de dood opgewekt. Herinner u wat hij u gezegd heeft toen hij nog in Galilea was: [7] de Mensenzoon moest worden uitgeleverd aan zondaars en moest gekruisigd worden en op de derde dag opstaan.' [8] Toen herinnerden ze zich zijn woorden. [9] Ze keerden terug van het graf en gingen aan de elf en aan alle anderen vertellen wat er was gebeurd. [10] De vrouwen die het graf bezochten, waren Maria uit Magdala, Johanna, Maria de moeder van Jakobus, en nog enkele andere vrouwen die hen vergezelden. Ze vertelden de apostelen wat er was gebeurd, [11] maar die vonden het maar kletspraat en geloofden hen niet. [12] Petrus echter stond op en rende naar het graf. Hij bukte zich om te kijken, maar zag alleen de linnen doeken liggen. Daarop ging hij terug, vol verwondering over wat er gebeurd was. Verschijningen en hemelvaart [13] Diezelfde dag gingen twee van de leerlingen op weg naar een dorp dat Emmaüs heet en zestig stadie van Jeruzalem verwijderd ligt. [14] Ze spraken met elkaar over alles wat er was voorgevallen. [15] Terwijl ze zo met elkaar in gesprek waren, kwam Jezus zelf naar hen toe en liep met hen mee, [16] maar hun blik werd vertroebeld, zodat ze hem niet herkenden. [17] Hij vroeg hun: 'Waar loopt u toch over te praten?' Daarop bleven ze somber gestemd staan. [18] Een van hen, die Kleopas heette, antwoordde: 'Bent u dan de enige vreemdeling in Jeruzalem die niet weet wat daar deze dagen gebeurd is?' [19] Jezus vroeg hun: 'Wat dan?' Ze antwoordden: 'Wat er gebeurd is met Jezus uit Nazaret, een machtig profeet in woord en daad in de ogen van God en van het hele volk. [20] Onze hogepriesters en leiders hebben hem ter dood laten veroordelen en laten kruisigen. [21] Wij leefden in de hoop dat hij degene was die Israël zou bevrijden, maar inmiddels is het de derde dag sinds dit alles gebeurd is. [22] Bovendien hebben enkele vrouwen uit ons midden ons in verwarring gebracht. Toen ze vanmorgen vroeg naar het graf gingen, [23] vonden ze zijn lichaam daar niet en ze kwamen zeggen dat er engelen aan hen waren verschenen. De engelen zeiden dat hij leeft. [24] Een paar van ons zijn toen ook naar het graf gegaan en troffen het aan zoals de vrouwen hadden gezegd, maar Jezus zagen ze niet.' [25] Toen zei hij tegen hen: 'Hebt u dan zo weinig verstand en bent u zo traag van begrip dat u niet gelooft in alles wat de profeten gezegd hebben? [26] Moest de messias al dat lijden niet ondergaan om zijn glorie binnen te gaan?' [27] Daarna verklaarde hij hun wat er in al de Schriften over hem geschreven stond, en hij begon bij Mozes en de Profeten. [28] Ze naderden het dorp waarheen ze op weg waren. Jezus deed alsof hij verder wilde reizen. [29] Maar ze drongen er sterk bij hem op aan om dat niet te doen en zeiden: 'Blijf bij ons, want het is bijna avond en de dag loopt ten einde.' Hij ging mee het dorp in en bleef bij hen. [30] Toen hij met hen aan tafel aanlag, nam hij het brood, sprak het zegengebed uit, brak het en gaf het hun. [31] Nu werden hun ogen geopend en herkenden ze hem. Maar hij werd onttrokken aan hun blik. [32] Daarop zeiden ze tegen elkaar: 'Brandde ons hart niet toen hij onderweg met ons sprak en de Schriften voor ons ontsloot?' [33] Ze stonden op en gingen meteen terug naar Jeruzalem, waar ze de elf en de anderen aantroffen, [34] die tegen hen zeiden: 'De Heer is werkelijk uit de dood opgewekt en hij is aan Simon verschenen!' [35] De twee leerlingen vertelden wat er onderweg gebeurd was en hoe hij zich aan hen kenbaar had gemaakt door het breken van het brood. [36] Terwijl ze nog aan het vertellen waren, kwam Jezus zelf in hun midden staan en zei: 'Vrede zij met jullie.' [37] Verbijsterd en door angst overmand, meenden ze een geestverschijning te zien. [38] Maar hij zei tegen hen: 'Waarom zijn jullie zo ontzet en waarom zijn jullie ten prooi aan twijfel? [39] Kijk naar mijn handen en voeten, ik ben het zelf! Raak me aan en kijk goed, want een geest heeft geen vlees en beenderen zoals jullie zien dat ik heb.' [40] Daarna toonde hij hun zijn handen en zijn voeten. [41] Omdat ze het van vreugde nog niet konden geloven en stomverbaasd waren, vroeg hij hun: 'Hebben jullie hier iets te eten?' [42] Ze gaven hem een stuk geroosterde vis. [43] Hij nam het aan en at het voor hun ogen op. [44] Hij zei tegen hen: 'Toen ik nog bij jullie was, heb ik tegen jullie gezegd dat alles wat in de Wet van Mozes, bij de Profeten en in de Psalmen over mij geschreven staat in vervulling moest gaan.' [45] Daarop maakte hij hun verstand ontvankelijk voor het begrijpen van de Schriften. [46] Hij zei tegen hen: 'Er staat geschreven dat de messias zal lijden en sterven, maar dat hij op de derde dag zal opstaan uit de dood, [47] en dat in zijn naam alle volken opgeroepen zullen worden om tot inkeer te komen, opdat hun zonden worden vergeven. Jullie zullen hiervan getuigenis afleggen, te beginnen in Jeruzalem. [49] Ik zal ervoor zorgen dat de belofte van mijn Vader aan jullie wordt ingelost. Blijf in de stad tot jullie met kracht uit de hemel zijn bekleed.' [50] Hij nam hen mee de stad uit, tot bij Betanië. Daar hief hij zijn handen op en zegende hen. [51] Terwijl hij hen zegende, ging hij van hen heen en werd opgenomen in de hemel. [52] Ze brachten hem hulde en keerden in grote vreugde terug naar Jeruzalem, [53] waar ze voortdurend in de tempel waren en God loofden.


- De Naardense bijbel

24:1 maar op de eerste van de zeven dagen komen zij, nog diep in de morgen, bij het graf, dragende de geurige kruiden die ze hebben bereid. Lucas 24:2 Maar ze vinden de steen weggewenteld van het graf, 24:3 en als ze er binnengaan vinden ze het lichaam van de Heer Jezus niet. 24:4 En het geschiedt, als ze daar geen weg mee weten: zie, daar staan twee mannen bij hen in blinkend gewaad; 24:5 zij worden zeer bevreesd en neigen hun gezichten ter aarde, maar zij zeggen tot hen: wat zoekt ge de levende bij de doden?- hij is niet hier, nee, hij is opgewekt!- 24:6 gedenkt hoe hij tot u heeft gesproken toen hij nog in Galilea was, 24:7 toen hij zei van de mensenzoon dat hij moest worden prijsgegeven in de handen van zondige mensen, gekruisigd worden en ten derden dage opstaan! 24:8 Zij worden zijn uitspraken indachtig, 24:9 keren terug van het graf en verkondigen dit alles aan de elf en al de overigen. 24:10 Het zijn geweest: Maria Magdalena, Johanna, en Maria van Jakobus. De overige vrouwen die met haar waren hebben tot de apostelen hetzelfde gezegd. 24:11 Deze verhalen schenen hun zotteklap toe en zij hebben haar niet geloofd. 24:12 Maar Petrus is opgestaan en naar het graf gesneld; hij heeft zich gebukt en heeft alleen de zwachtels zien liggen; hij is teruggekomen vol verwondering over wat is geschied. 24:13 En zie, twee van hen zijn op diezelfde dag onderweg geweest naar een dorp op een afstand van zestig stadiën van Jeruzalem, welks naam Emmaüs is,- 24:14 en hebben zich met elkaar onderhouden over al deze dingen die voorgevallen zijn. 24:15 En het is geschied, terwijl zij zich onderhielden en van gedachten wisselden, dat Jezus zelf is genaderd en met hen meegelopen is; 24:16 maar hun ogen zijn zo bevangen geweest dat zij hem niet hebben herkend. 24:17 Maar dan zegt hij tot hen: wat zijn dit voor gesprekken die ge al wandelend met elkaar voert? Treurig blijven ze staan. 24:18 Ten antwoord zegt één, wiens naam Kleopas is, tot hem: bent u de enige vreemdeling in Jeruzalem dat u niet weet van de dingen die daar in deze dagen zijn geschied? 24:19 Hij zegt tot hen: wat voor dingen? Zij zeggen tot hem: die met Jezus de Nazarener, een man die een profeet was, machtig in werk en woord tegenover God en heel de gemeenschap,- 24:20 hoe onze overpriesters en onze overheden hem hebben prijsgegeven aan terdoodveroordeling en hem gekruisigd hebben; 24:21 wij hebben de hoop gekoesterd dat hij het was die Israël zou gaan verlossen; maar al met al is het vandaag de derde dag sinds die dingen zijn geschied; 24:22 echter hebben ook enkele vrouwen uit onze gelederen ons ontsteld die vroeg in de morgen bij het graf geweest zijn; 24:23 toen ze zijn lichaam daar niet vonden zijn ze komen zeggen dat ze ook een aanblik van engelen hebben gezien, die zeggen dat hij lééft; 24:24 zomaar enkelen van hen die met ons zijn zijn mee teruggegaan naar het graf, en vonden het zó zoals ook de vrouwen hebben gezegd, maar hemzelf hebben ze niet gezien! 24:25 Dan zegt hij tot hen: o onverstandigen, te traag van hart om te vertrouwen op alles wat gesproken hebben de profeten!- 24:26 moest de Christus niet dat alles lijden, en zo binnengaan in zijn heerlijkheid? 24:27 En beginnend bij Mozes en bij alle profeten, legt hij hun uit wat in alle geschriften over hem gaat. 24:28 Dan naderen ze het dorp waarheen ze onderweg waren, en hij doet alsof hij verder wil trekken. 24:29 Zij dringen sterk bij hem aan en zeggen: blijf bij ons, want het is tegen de avond en de dag is al gaan liggen! Dan gaat hij mee naar binnen om bij hen te blijven. 24:30 En het geschiedt: als hij met hen aanligt neemt hij een brood en spreekt een zegening uit; hij breekt het en geeft het hun aan. 24:31 Dan worden hun ogen geopend en herkennen ze hem; en meteen wordt hij onzichtbaar voor hen. 24:32 Zij zeggen tot elkaar: was ons hart niet brandend in ons, toen hij onderweg met ons sprak, toen hij voor ons de Schriften opende? 24:33 In datzelfde uur staan ze op en keren terug naar Jeruzalem, waar ze de elf en hun metgezellen verzameld vinden; 24:34 die zeggen: de Heer is werkelijk opgewekt en is door Simon gezien! 24:35 En zij zetten alles uiteen van onderweg, en hoe hij zich aan hen heeft laten kennen in het breken van het brood. 24:36 Terwijl zij over dit alles spreken, komt hijzelf in hun midden staan. 24:37 Maar geschrokken en zeer bevreesd hebben ze gedacht een geest te aanschouwen. 24:38 Hij zegt tot hen: waarom zijt ge zo verward, en waardoor komen er zulke overwegingen op in uw hart?- 24:39 ziet aan mijn handen en mijn voeten dat ik het zelf ben; betast me en zie maar, want een geest heeft geen vlees en beenderen, en zoals ge aanschouwt heb ik die wel! 24:40 Terwijl hij dat zegt toont hij hun de handen en de voeten. 24:41 Maar als zij van vreugde het nog niet geloven en zich alleen maar verwonderen, zegt hij tot hen: hebt ge hier iets te eten? 24:42 Zij geven hem een moot gebakken vis. 24:43 Hij neemt die aan en eet hem voor hun aanschijn op. 24:44 Dan zegt hij tot hen: dit zijn mijn woorden die ik tot u sprak toen ik nog met u samen was: 'alles wat over mij geschreven staat in de Wet van Mozes en in de profeten en de psalmen, moet worden vervuld!' 24:45 Dán opent hij hun verstand om de Schriften te verstaan. 24:46 En hij zegt tot hen: zó staat geschreven, dat de Christus moet lijden en ten derden dage opstaan uit de doden, 24:47 en in zijn naam moet bekering gepredikt worden tot vergeving van zonden, aan alle volkeren, beginnend bij Jeruzalem; 24:48 gij zijt hiervan getuigen; 24:49 en zie, ik zend over u uit wat mijn Vader heeft beloofd; gij, zet u neer in de stad totdat ge met kracht van omhoog wordt bekleed! 24:50 Hij leidt hen de stad uit tot bij Betanië; hij heft zijn handen op en zegent hen. 24:51 En het geschiedt: terwijl hij hen zegent gaat hij van hen weg en wordt opgenomen in de hemel. 24:52 En zij brengen hem hulde en keren terug naar Jeruzalem, in grote vreugde; 24:53 ze zijn aldoor in het heiligdom, en zegenen God.


- Bible de Jérusalem

1. Le premier jour de la semaine, à la pointe de l'aurore, elles allèrent à la tombe, portant les aromates qu'elles avaient préparés. 2. Elles trouvèrent la pierre roulée de devant le tombeau, 3. mais, étant entrées, elles ne trouvèrent pas le corps du Seigneur Jésus. 4. Et il advint, comme elles en demeuraient perplexes, que deux hommes se tinrent devant elles, en habit éblouissant. 5. Et tandis que, saisies d'effroi, elles tenaient leur visage incliné vers le sol, ils leur dirent: « Pourquoi cherchez-vous le Vivant parmi les morts ? 6. Il n'est pas ici ; mais il est ressuscité. Rappelez-vous comment il vous a parlé, quand il était encore en Galilée: 7. Il faut, disait-il, que le Fils de l'homme soit livré aux mains des pécheurs, qu'il soit crucifié, et qu'il ressuscite le troisième jour. » 8. Et elles se rappelèrent ses paroles. 9. A leur retour du tombeau, elles rapportèrent tout cela aux Onze et à tous les autres. 10. C'étaient Marie la Magdaléenne, Jeanne et Marie, mère de Jacques. Les autres femmes qui étaient avec elles le dirent aussi aux apôtres ; 11. mais ces propos leur semblèrent du radotage, et ils ne les crurent pas. 12. Pierre cependant partit et courut au tombeau. Mais, se penchant, il ne voit que les linges. Et il s'en alla chez lui, tout surpris de ce qui était arrivé. 13. Et voici que, ce même jour, deux d'entre eux faisaient route vers un village du nom d'Emmaüs, distant de Jérusalem de soixante stades, 14. et ils conversaient entre eux de tout ce qui était arrivé. 15. Et il advint, comme ils conversaient et discutaient ensemble, que Jésus en personne s'approcha, et il faisait route avec eux ; 16. mais leurs yeux étaient empêchés de le reconnaître. 17. Il leur dit: « Quels sont donc ces propos que vous échangez en marchant ? » Et ils s'arrêtèrent, le visage sombre. 18. Prenant la parole, l'un d'eux, nommé Cléophas, lui dit: « Tu es bien le seul habitant de Jérusalem à ignorer ce qui y est arrivé ces jours-ci ! » - 19. « Quoi donc ? » leur dit-il. Ils lui dirent: « Ce qui concerne Jésus le Nazarénien, qui s'est montré un prophète puissant en œuvres et en paroles devant Dieu et devant tout le peuple, 20. comment nos grands prêtres et nos chefs l'ont livré pour être condamné à mort et l'ont crucifié. 21. Nous espérions, nous, que c'était lui qui allait délivrer Israël ; mais avec tout cela, voilà le troisième jour depuis que ces choses sont arrivées ! 22. Quelques femmes qui sont des nôtres nous ont, il est vrai, stupéfiés. S'étant rendues de grand matin au tombeau 23. et n'ayant pas trouvé son corps, elles sont revenues nous dire qu'elles ont même eu la vision d'anges qui le disent vivant. 24. Quelques-uns des nôtres sont allés au tombeau et ont trouvé les choses tout comme les femmes avaient dit ; mais lui, ils ne l'ont pas vu ! » 25. Alors il leur dit: « O cœurs sans intelligence, lents à croire à tout ce qu'ont annoncé les Prophètes ! 26. Ne fallait-il pas que le Christ endurât ces souffrances pour entrer dans sa gloire ? » 27. Et, commençant par Moïse et parcourant tous les Prophètes, il leur interpréta dans toutes les Écritures ce qui le concernait. 28. Quand ils furent près du village où ils se rendaient, il fit semblant d'aller plus loin. 29. Mais ils le pressèrent en disant: « Reste avec nous, car le soir tombe et le jour déjà touche à son terme. » Il entra donc pour rester avec eux. 30. Et il advint, comme il était à table avec eux, qu'il prit le pain, dit la bénédiction, puis le rompit et le leur donna. 31. Leurs yeux s'ouvrirent et ils le reconnurent... mais il avait disparu de devant eux. 32. Et ils se dirent l'un à l'autre: « Notre cœur n'était-il pas tout brûlant au-dedans de nous, quand il nous parlait en chemin, quand il nous expliquait les Écritures ? » 33. A cette heure même, ils partirent et s'en retournèrent à Jérusalem. Ils trouvèrent réunis les Onze et leurs compagnons, 34. qui dirent: « C'est bien vrai ! le Seigneur est ressuscité et il est apparu à Simon ! » 35. Et eux de raconter ce qui s'était passé en chemin, et comment ils l'avaient reconnu à la fraction du pain. 36. Tandis qu'ils disaient cela, lui se tint au milieu d'eux et leur dit: « Paix à vous ! » 37. Saisis de frayeur et de crainte, ils pensaient voir un esprit. 38. Mais il leur dit: « Pourquoi tout ce trouble, et pourquoi des doutes montent-ils en votre cœur ? 39. Voyez mes mains et mes pieds ; c'est bien moi ! Palpez-moi et rendez-vous compte qu'un esprit n'a ni chair ni os, comme vous voyez que j'en ai. » 40. Ayant dit cela, il leur montra ses mains et ses pieds. 41. Et comme, dans leur joie, ils ne croyaient pas encore et demeuraient saisis d'étonnement, il leur dit: « Avez-vous ici quelque chose à manger ? 42. Ils lui présentèrent un morceau de poisson grillé. 43. Il le prit et le mangea devant eux. 44. Puis il leur dit: « Telles sont bien les paroles que je vous ai dites quand j'étais encore avec vous: il faut que s'accomplisse tout ce qui est écrit de moi dans la Loi de Moïse, les Prophètes et les Psaumes. » 45. Alors il leur ouvrit l'esprit à l'intelligence des Écritures, 46. et il leur dit: « Ainsi est-il écrit que le Christ souffrirait et ressusciterait d'entre les morts le troisième jour, 47. et qu'en son Nom le repentir en vue de la rémission des péchés serait proclamé à toutes les nations, à commencer par Jérusalem. 48. De cela vous êtes témoins. 49. « Et voici que moi, je vais envoyer sur vous ce que mon Père a promis. Vous donc, demeurez dans la ville jusqu'à ce que vous soyez revêtus de la force d'en-haut. » 50. Puis il les emmena jusque vers Béthanie et, levant les mains, il les bénit. 51. Et il advint, comme il les bénissait, qu'il se sépara d'eux et fut emporté au ciel. 52. Pour eux, s'étant prosternés devant lui, ils retournèrent à Jérusalem en grande joie, 53. et ils étaient constamment dans le Temple à bénir Dieu.


- King James Bible

Luke.24 [1] Now upon the first day of the week, very early in the morning, they came unto the sepulchre, bringing the spices which they had prepared, and certain others with them. [2] And they found the stone rolled away from the sepulchre. [3] And they entered in, and found not the body of the Lord Jesus. [4] And it came to pass, as they were much perplexed thereabout, behold, two men stood by them in shining garments: [5] And as they were afraid, and bowed down their faces to the earth, they said unto them, Why seek ye the living among the dead? [6] He is not here, but is risen: remember how he spake unto you when he was yet in Galilee, [7] Saying, The Son of man must be delivered into the hands of sinful men, and be crucified, and the third day rise again. [8] And they remembered his words, [9] And returned from the sepulchre, and told all these things unto the eleven, and to all the rest. [10] It was Mary Magdalene, and Joanna, and Mary the mother of James, and other women that were with them, which told these things unto the apostles. [11] And their words seemed to them as idle tales, and they believed them not. [12] Then arose Peter, and ran unto the sepulchre; and stooping down, he beheld the linen clothes laid by themselves, and departed, wondering in himself at that which was come to pass. [13] And, behold, two of them went that same day to a village called Emmaus, which was from Jerusalem about threescore furlongs. [14] And they talked together of all these things which had happened. [15] And it came to pass, that, while they communed together and reasoned, Jesus himself drew near, and went with them. [16] But their eyes were holden that they should not know him. [17] And he said unto them, What manner of communications are these that ye have one to another, as ye walk, and are sad? [18] And the one of them, whose name was Cleopas, answering said unto him, Art thou only a stranger in Jerusalem, and hast not known the things which are come to pass therein these days? [19] And he said unto them, What things? And they said unto him, Concerning Jesus of Nazareth, which was a prophet mighty in deed and word before God and all the people: [20] And how the chief priests and our rulers delivered him to be condemned to death, and have crucified him. [21] But we trusted that it had been he which should have redeemed Israel: and beside all this, to day is the third day since these things were done. [22] Yea, and certain women also of our company made us astonished, which were early at the sepulchre; [23] And when they found not his body, they came, saying, that they had also seen a vision of angels, which said that he was alive. [24] And certain of them which were with us went to the sepulchre, and found it even so as the women had said: but him they saw not. [25] Then he said unto them, O fools, and slow of heart to believe all that the prophets have spoken: [26] Ought not Christ to have suffered these things, and to enter into his glory? [27] And beginning at Moses and all the prophets, he expounded unto them in all the scriptures the things concerning himself. [28] And they drew nigh unto the village, whither they went: and he made as though he would have gone further. [29] But they constrained him, saying, Abide with us: for it is toward evening, and the day is far spent. And he went in to tarry with them. [30] And it came to pass, as he sat at meat with them, he took bread, and blessed it, and brake, and gave to them. [31] And their eyes were opened, and they knew him; and he vanished out of their sight. [32] And they said one to another, Did not our heart burn within us, while he talked with us by the way, and while he opened to us the scriptures? [33] And they rose up the same hour, and returned to Jerusalem, and found the eleven gathered together, and them that were with them, [34] Saying, The Lord is risen indeed, and hath appeared to Simon. [35] And they told what things were done in the way, and how he was known of them in breaking of bread. [36] And as they thus spake, Jesus himself stood in the midst of them, and saith unto them, Peace be unto you. [37] But they were terrified and affrighted, and supposed that they had seen a spirit. [38] And he said unto them, Why are ye troubled? and why do thoughts arise in your hearts? [39] Behold my hands and my feet, that it is I myself: handle me, and see; for a spirit hath not flesh and bones, as ye see me have. [40] And when he had thus spoken, he shewed them his hands and his feet. [41] And while they yet believed not for joy, and wondered, he said unto them, Have ye here any meat? [42] And they gave him a piece of a broiled fish, and of an honeycomb. [43] And he took it, and did eat before them. [44] And he said unto them, These are the words which I spake unto you, while I was yet with you, that all things must be fulfilled, which were written in the law of Moses, and in the prophets, and in the psalms, concerning me. [45] Then opened he their understanding, that they might understand the scriptures, [46] And said unto them, Thus it is written, and thus it behoved Christ to suffer, and to rise from the dead the third day: [47] And that repentance and remission of sins should be preached in his name among all nations, beginning at Jerusalem. [48] And ye are witnesses of these things. [49] And, behold, I send the promise of my Father upon you: but tarry ye in the city of Jerusalem, until ye be endued with power from on high. [50] And he led them out as far as to Bethany, and he lifted up his hands, and blessed them. [51] And it came to pass, while he blessed them, he was parted from them, and carried up into heaven. [52] And they worshipped him, and returned to Jerusalem with great joy: [53] And were continually in the temple, praising and blessing God. Amen.


- Luther Bibel

Jesu Auferstehung 241Aber am ersten Tag der Woche sehr früh kamen sie zum Grab und trugen bei sich die wohlriechenden Öle, die sie bereitet hatten. 2Sie fanden aber den Stein weggewälzt von dem Grab 3und gingen hinein und fanden den Leib des Herrn Jesus nicht. 4Und als sie darüber bekümmert waren, siehe, da traten zu ihnen zwei Männer mit glänzenden Kleidern. 5Sie aber erschraken und neigten ihr Angesicht zur Erde. Da sprachen die zu ihnen: Was sucht ihr den Lebenden bei den Toten? 6 Er ist nicht hier, er ist auferstanden. Gedenkt daran, wie er euch gesagt hat, als er noch in Galiläa war: 7Der Menschensohn muss überantwortet werden in die Hände der Sünder und gekreuzigt werden und am dritten Tage auferstehen. 8Und sie gedachten an seine Worte. 9Und sie gingen wieder weg vom Grab und verkündigten das alles den elf Jüngern und den andern allen. 10Es waren aber Maria von Magdala und Johanna und Maria, des Jakobus Mutter, und die andern mit ihnen; die sagten das den Aposteln. 11Und es erschienen ihnen diese Worte, als wär's Geschwätz, und sie glaubten ihnen nicht. 12Petrus aber stand auf und lief zum Grab und bückte sich hinein und sah nur die Leinentücher und ging davon und wunderte sich über das, was geschehen war. Die Emmausjünger 13Und siehe, zwei von ihnen gingen an demselben Tage in ein Dorf, das war von Jerusalem etwa zwei Wegstunden entfernt; dessen Name ist Emmaus. 14Und sie redeten miteinander von allen diesen Geschichten. 15Und es geschah, als sie so redeten und sich miteinander besprachen, da nahte sich Jesus selbst und ging mit ihnen. 16Aber ihre Augen wurden gehalten, dass sie ihn nicht erkannten. 17Er sprach aber zu ihnen: Was sind das für Dinge, die ihr miteinander verhandelt unterwegs? Da blieben sie traurig stehen. 18Und der eine, mit Namen Kleopas, antwortete und sprach zu ihm: Bist du der Einzige unter den Fremden in Jerusalem, der nicht weiß, was in diesen Tagen dort geschehen ist? 19Und er sprach zu ihnen: Was denn? Sie aber sprachen zu ihm: Das mit Jesus von Nazareth, der ein Prophet war, mächtig in Taten und Worten vor Gott und allem Volk; 20wie ihn unsre Hohenpriester und Oberen zur Todesstrafe überantwortet und gekreuzigt haben. 21Wir aber hofften, er sei es, der Israel erlösen werde. Und über das alles ist heute der dritte Tag, dass dies geschehen ist. 22Auch haben uns erschreckt einige Frauen aus unserer Mitte, die sind früh bei dem Grab gewesen, 23haben seinen Leib nicht gefunden, kommen und sagen, sie haben eine Erscheinung von Engeln gesehen, die sagen, er lebe. 24Und einige von uns gingen hin zum Grab und fanden's so, wie die Frauen sagten; aber ihn sahen sie nicht. 25Und er sprach zu ihnen: O ihr Toren, zu trägen Herzens, all dem zu glauben, was die Propheten geredet haben! 26 Musste nicht Christus dies erleiden und in seine Herrlichkeit eingehen? 27Und er fing an bei Mose und allen Propheten und legte ihnen aus, was in der ganzen Schrift von ihm gesagt war. 28Und sie kamen nahe an das Dorf, wo sie hingingen. Und er stellte sich, als wollte er weitergehen. 29Und sie nötigten ihn und sprachen: Bleibe bei uns; denn es will Abend werden und der Tag hat sich geneigt. Und er ging hinein, bei ihnen zu bleiben. 30Und es geschah, als er mit ihnen zu Tisch saß, nahm er das Brot, dankte, brach's und gab's ihnen. 31Da wurden ihre Augen geöffnet und sie erkannten ihn. Und er verschwand vor ihnen. 32Und sie sprachen untereinander: Brannte nicht unser Herz in uns, als er mit uns redete auf dem Wege und uns die Schrift öffnete? 33Und sie standen auf zu derselben Stunde, kehrten zurück nach Jerusalem und fanden die Elf versammelt und die bei ihnen waren; 34die sprachen: Der Herr ist wahrhaftig auferstanden und Simon erschienen. 35Und sie erzählten ihnen, was auf dem Wege geschehen war und wie er von ihnen erkannt wurde, als er das Brot brach. Jesu Erscheinung vor den Jüngern 36Als sie aber davon redeten, trat er selbst, Jesus, mitten unter sie und sprach zu ihnen: Friede sei mit euch! 37Sie erschraken aber und fürchteten sich und meinten, sie sähen einen Geist. 38Und er sprach zu ihnen: Was seid ihr so erschrocken, und warum kommen solche Gedanken in euer Herz? 39Seht meine Hände und meine Füße, ich bin's selber. Fasst mich an und seht; denn ein Geist hat nicht Fleisch und Knochen, wie ihr seht, dass ich sie habe. 40Und als er das gesagt hatte, zeigte er ihnen die Hände und Füße. 41Als sie aber noch nicht glaubten vor Freude und sich verwunderten, sprach er zu ihnen: Habt ihr hier etwas zu essen? 42Und sie legten ihm ein Stück gebratenen Fisch vor. 43Und er nahm's und aß vor ihnen. 44Er sprach aber zu ihnen: Das sind meine Worte, die ich zu euch gesagt habe, als ich noch bei euch war: Es muss alles erfüllt werden, was von mir geschrieben steht im Gesetz des Mose, in den Propheten und in den Psalmen. 45Da öffnete er ihnen das Verständnis, sodass sie die Schrift verstanden, 46und sprach zu ihnen: So steht's geschrieben, dass Christus leiden wird und auferstehen von den Toten am dritten Tage; 47 und dass gepredigt wird in seinem Namen Buße zur Vergebung der Sünden unter allen Völkern. Fangt an in Jerusalem 48und seid dafür Zeugen. 49Und siehe, ich will auf euch herabsenden, was mein Vater verheißen hat. Ihr aber sollt in der Stadt bleiben, bis ihr ausgerüstet werdet mit Kraft aus der Höhe. Jesu Himmelfahrt 50Er führte sie aber hinaus bis nach Betanien und hob die Hände auf und segnete sie. 51Und es geschah, als er sie segnete, schied er von ihnen und fuhr auf gen Himmel. 52Sie aber beteten ihn an und kehrten zurück nach Jerusalem mit großer Freude 53und waren allezeit im Tempel und priesen Gott.


- Arabisch

ثم في اول الاسبوع اول الفجر أتين الى القبر حاملات الحنوط الذي أعددنه ومعهنّ اناس..1 فوجدن الحجر مدحرجا عن القبر..2 فدخلن ولم يجدن جسد الرب يسوع..3 وفيما هنّ محتارات في ذلك اذا رجلان وقفا بهنّ بثياب براقة..4 واذ كنّ خائفات ومنكسات وجوههنّ الى الارض قالا لهنّ. لماذا تطلبن الحي بين الاموات..5 ليس هو ههنا لكنه قام. اذكرن كيف كلمكنّ وهو بعد في الجليل.6 قائلا انه ينبغي ان يسلّم ابن الانسان في ايدي اناس خطاة ويصلب وفي اليوم الثالث يقوم..7 فتذكرن كلامه..8 ورجعن من القبر واخبرن الاحد عشر وجميع الباقين بهذا كله..9 وكانت مريم المجدلية ويونّا ومريم ام يعقوب والباقيات معهنّ اللواتي قلن هذا للرسل..10 فتراءى كلامهنّ لهم كالهذيان ولم يصدقوهنّ..11 فقام بطرس وركض الى القبر فانحنى ونظر الاكفان موضوعة وحدها فمضى متعجبا في نفسه مما كان.12 واذا اثنان منهم كانا منطلقين في ذلك اليوم الى قرية بعيدة عن اورشليم ستين غلوة اسمها عمواس..13 وكانا يتكلمان بعضهما مع بعض عن جميع هذه الحوادث..14 وفيما هما يتكلمان ويتحاوران اقترب اليهما يسوع نفسه وكان يمشي معهما..15 ولكن أمسكت اعينهما عن معرفته..16 فقال لهما ما هذا الكلام الذي تتطارحان به وانتما ماشيان عابسين..17 فاجاب احدهما الذي اسمه كليوباس وقال له هل انت متغرب وحدك في اورشليم ولم تعلم الامور التي حدثت فيها في هذه الايام..18 فقال لهما وما هي. فقالا المختصة بيسوع الناصري الذي كان انسانا نبيا مقتدرا في الفعل والقول امام الله وجميع الشعب..19 كيف اسلمه رؤساء الكهنة وحكامنا لقضاء الموت وصلبوه..20 ونحن كنا نرجو انه هو المزمع ان يفدي اسرائيل. ولكن مع هذا كله اليوم له ثلاثة ايام منذ حدث ذلك..21 بل بعض النساء منا حيرننا اذ كنّ باكرا عند القبر..22 ولما لم يجدن جسده أتين قائلات انهنّ رأين منظر ملائكة قالوا انه حيّ..23 ومضى قوم من الذين معنا الى القبر فوجدوا هكذا كما قالت ايضا النساء واما هو فلم يروه..24 فقال لهما ايها الغبيان والبطيئا القلوب في الايمان بجميع ما تكلم به الانبياء..25 أما كان ينبغي ان المسيح يتألم بهذا ويدخل الى مجده..26 ثم ابتدأ من موسى ومن جميع الانبياء يفسر لهما الأمور المختصة به في جميع الكتب.27 ثم اقتربوا الى القرية التي كانا منطلقين اليها وهو تظاهر كانه منطلق الى مكان ابعد..28 فالزماه قائلين امكث معنا لانه نحو المساء وقد مال النهار. فدخل ليمكث معهما..29 فلما اتكأ معهما اخذ خبزا وبارك وكسّر وناولهما..30 فانفتحت اعينهما وعرفاه ثم اختفى عنهما..31 فقال بعضهما لبعض ألم يكن قلبنا ملتهبا فينا اذ كان يكلمنا في الطريق ويوضح لنا الكتب..32 فقاما في تلك الساعة ورجعا الى اورشليم ووجدا الاحد عشر مجتمعين هم والذين معهم.33 وهم يقولون ان الرب قام بالحقيقة وظهر لسمعان..34 واما هما فكانا يخبران بما حدث في الطريق وكيف عرفاه عند كسر الخبز.35 وفيما هم يتكلمون بهذا وقف يسوع نفسه في وسطهم وقال لهم سلام لكم..36 فجزعوا وخافوا وظنوا انهم نظروا روحا..37 فقال لهم ما بالكم مضطربين ولماذا تخطر افكار في قلوبكم..38 انظروا يديّ ورجليّ اني انا هو. جسوني وانظروا فان الروح ليس له لحم وعظام كما ترون لي..39 وحين قال هذا أراهم يديه ورجليه..40 وبينما هم غير مصدقين من الفرح ومتعجبون قال لهم أعندكم ههنا طعام..41 فناولوه جزءا من سمك مشوي وشيئا من شهد عسل..42 فأخذ وأكل قدامهم.43 وقال لهم هذا هو الكلام الذي كلمتكم به وانا بعد معكم انه لا بد ان يتم جميع ما هو مكتوب عني في ناموس موسى والانبياء والمزامير..44 حينئذ فتح ذهنهم ليفهموا الكتب..45 وقال لهم هكذا هو مكتوب وهكذا كان ينبغي ان المسيح يتألم ويقوم من الاموات في اليوم الثالث..46 وان يكرز باسمه بالتوبة ومغفرة الخطايا لجميع الامم مبتدأ من اورشليم..47 وانتم شهود لذلك..48 وها انا ارسل اليكم موعد ابي. فاقيموا في مدينة اورشليم الى ان تلبسوا قوة من الاعالي.49 واخرجهم خارجا الى بيت عنيا. ورفع يديه وباركهم..50 وفيما هو يباركهم انفرد عنهم وأصعد الى السماء..51 فسجدوا له ورجعوا الى اورشليم بفرح عظيم..52 وكانوا كل حين في الهيكل يسبّحون ويباركون الله آمين.53


- Structuur

                                                                               
                                                                               
                                                                               
                                                                               
                                                                               
                                                                               
                                                                               
                                                                               
                                                                               
                                                                               
                                                                               
                                                                               
                                                                               
                                                                               
                                                                               
                                                                               
                                                                               
                                                                               
                                                                               
                                                                               
                                                                               
                                                                               
                                                                               
                                                                               
                                                                               
                                                                               
                                                                               
                                                                               
                                                                               
                                                                               
                                                                               
                                                                               
                                                                               
                                                                               
                                                                               
                                                                               
                                                                               
                                                                               
                                                                               
                                                                               
                                                                               
                                                                               
                                                                               
                                                                               
                                                                               
                                                                               
                                                                               
                                                                               
                                                                               
                                                                               
                                                                               
                                                                               
                                                                               
                                                                               
                                                                               
                                                                               
                                                                               
                                                                               
                                                                               
 
 
 
 
 
1. 
2. 
3. 
4. 
5. 
6. 
7. 
8. 
9. 
10. 
11. 
12. 
13. 
14. 
15. 
16. 
17. 
18. 
19. 
20. 
21. 
22. 
23. 
24. 
25. 
26. 
27
28
29
 
         
                                                                               
      50  
1. 
2. 
3. 
4. 
5. 
6. 
7. 
8. 
9. 
10. 
11. 
12. 
13. 
14. 
                                         
      51  
1. 
2. 
3. 
4. 
5. 
6. 
7. 
8. 
9. 
10. 
11. 
12. 
13. 
14. 
15. 
                                       
      52  
1. 
2. 
3. 
4. 
5. 
6. 
7. 
8. 
9. 
10. 
                                                 
      53  
1. 
2. 
3. 
4. 
5. 
6. 
7. 
8. 
9. 
10. 
                                                 
                                                                               
                                                                               

 


- Taalgebruik

- A - B - C - D - E - F - G

- ind. aor. 3de pers. enk. εγενετο = egeneto (het gebeurde) van het werkw. γινομαι = ginomai (worden, gebeuren). Taalgebruik in de LXX: ginomai (worden). Taalgebruik in het NT: ginomai (worden). Bijbel (925). OT (730). NT (195). Lc (69). Lc 24 (7): (1) Lc 24,4. (2) Lc 24,15. (3) Lc 24,19. (4) Lc 24,21. (5) Lc 24,30. (6) Lc 24,31. (7) Lc 24,51. Het duidt vaak een tijdsaanduiding aan (in die dagen, in de dagen van...): een gelijk-tijdigheid (terwijl hij het priesterschap uitoefende),een voor-tijdigheid of een na-tijdigheid. Soms heeft het ook de betekenis van zijn (er was eens... zoals vele verhalen bij ons beginnen). Een vorm van γινομαι = ginomai in de LXX (2174),in het NT (667),in Lc (129),in Lc 24 (12): (1) Lc 24,4. (2) Lc 24,5. (3) Lc 24,12. (4) Lc 24,15. (5) Lc 24,18. (6) Lc 24,19. (7) Lc 24,21. (8) Lc 24,22. (9) Lc 24,30. (10) Lc 24,31. (11) Lc 24,37. (12) Lc 24,51. In Lc: X vormen in 24 / 24 hoofdstukken en in 129 verzen.

egeneto (het gebeurde) Lc 1 Lc 2 Lc 3 Lc 4 Lc 5 Lc 6 Lc 7 Lc 8 Lc 9 Lc 10 Lc 11 Lc 12 Lc 13 Lc 14 Lc 15 Lc 16 Lc 17 Lc 18 Lc 19 Lc 20 Lc 21 Lc 22 Lc 23 Lc 24  
67 3      

- Hebreeuws. wë + act. qal imperf. 3de pers. mann. enk. וַיְהִי = wajëhî (en hij/het was) van het werkw. הָיָה = hâjâh (zijn). De getalwaarde van וַיְהי = wajëhî (en hij/het zal zijn/was) is 31. 31 is de getalwaarde van אֵל = ´el (God) ; aleph = 1,lamed = 12 of 30 ; totaal: 13 of 31 (elkaars spiegelbeeld).Taalgebruik in Tenakh: hâjâh (zijn). Getalwaarde: he = 5,jod = 10 ; totaal: 20 (2² X 5). Structuur: 5 - 1 - 5. De som van de elementen is telkens 2.Tenakh (784). Pentateuch (181). Eerdere Profeten (339). Latere Profeten (116). 12 Kleine Profeten (22). Geschriften (126).
- Lat. esse. D. sein. Fr. être. Ned. zijn. E. to be. Aramees: הֲוָא = häwâ´. Arabisch: هَؤَىَ = hawa.

H - I - J - K - L - M - N - O - P - Q - R - S - T - U - V - W - X -Y - Z -


- Commentaar

Jezus is gestorven,het lot van ieder mens. We kunnen ons verbeelden dat er 'hierna' en 'hierboven' nog een toekomst is,maar daarover weten we in feite niets. We kunnen ons verbeelden dat hij verrezen is en aan Gods rechterhand zit. Maar dat is onze verbeelding. Na het sterven volgt een kortere of langere periode van voorbereiding van de begrafenis,de begrafenis zelf en de rouw. Die periode moet de overlevenden helpen het definitieve einde van de gestorvene te verwerken om dan te kunnen overgaan naar het alledaagse leven.
- We kunnen maar met gerust gemoed van iemand afscheid nemen als we hem aan iemand kunnen toevertrouwen,in goede handen geven. We kunnen maar afscheid nemen als we zijn leven en zijn relaties een plaats hebben kunnen geven. In beelden werkt de bijbelse schrijver uit hoe de leerlingen van Jezus afscheid namen. Of beter: zij zitten met de schuldgevoel dat zij geen afscheid van Jezus hebben genomen. De bijbelse schrijver beklemtoont telkens opnieuw hoe Jezus van hen afscheid nam. Hij koos bewust het einde. Hij had reeds aan de toekomst en hun toekomst gedacht.
- Jezus is gestorven en begraven. Hem gedenken is niet hem zoeken bij de doden en hem bezoeken aan het graf ; hem gedenken is het brood breken en symbolen van solidariteit stellen. Hij is niet te vinden in het graf (de vrouwen bij het graf),hij wordt herdacht bij het breken van het brood (Emmaüsgangers). Hij is te vinden waar mensen gekruisigd worden,met doorboorde handen en voeten. Solidariteit met de gekruisigde mens.