LUCASEVANGELIE ZEVENTIENDE HOOFDSTUK - LC 17 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 17 -- Lc 17,5-10 -

Tekstuitleg per pericope : - Lc 17,1-3a - Lc 17,3b-4 - Lc 17,5-6 - Lc 17,7-10 - Lc 17,11-19 - Lc 17,20-21 - Lc 17,22-24 - Lc 17,25 - Lc 17,26-30 - Lc 17,31-32 - Lc 17,33 - Lc 17,34-35 (36) - Lc 17,37 -
Uitleg hoofdstuk per hoofdstuk : Lc 1 - Lc 2 - Lc 3 - Lc 4 - Lc 5 - Lc 6 - Lc 7 - Lc 8 - Lc 9 - Lc 10 - Lc 11 - Lc 12 - Lc 13 - Lc 14 - Lc 15 - Lc 16 - Lc 17 - Lc 18 - Lc 19 - Lc 20 - Lc 21 - Lc 22 - Lc 23 - Lc 24 -
Tekstuitleg vers per vers : - Lc 17,1 - Lc 17,2 - Lc 17,3 - Lc 17,4 - Lc 17,5 - Lc 17,6 - Lc 17,7 - Lc 17,8 - Lc 17,9 - Lc 17,10 - Lc 17,11 - Lc 17,12 - Lc 17,13 - Lc 17,14 - Lc 17,15 - Lc 17,16 - Lc 17,17 - Lc 17,18 - Lc 17,19 - Lc 17,20 - Lc 17,21 - Lc 17,22 - Lc 17,23 - Lc 17,24 - Lc 17,25 - Lc 17,26 - Lc 17,27 - Lc 17,28 - Lc 17,29 - Lc 17,30 - Lc 17,31 - Lc 17,32 - Lc 17,33 - Lc 17,34 - Lc 17,35 - Lc 17,36 - Lc 17,37

ZOEKEN OP DEZE WEBSITE
PicoSearch
  Hulp
Verzorgd door PicoSearch
     
 
             
1. LXX , Griekse tekst N.T.   2. Vulgata   3. Synopsis Denaux - Vervenne  4. Statenvertaling   5. Willibrordvertaling   6. Nieuwe Vertaling   7. Naardense vertaling , zie
8. Bible de Jérusalem 9. Statenvertaling   10. King James Bible  - King James Bible 11. Luther-Bibel   liturgische lezing      

WEDERKERIGHEID (DIVERSITEIT - VICE VERSA) . Meer info : Arseen De Kesel . Email: arseen.de.kesel@pandora.be .
websitenamen : http://users.telenet.be/arseen.de.kesel/ en http://www.interlevensbeschouwelijk.be/index.htm
- STARTPAGINA - AGENDA - BIJ DE HAND - NIEUW - OVERZICHT -  TIJDSCHRIFTEN -
ALFABETISCH OVERZICHT VAN THEMA'S EN WEBSITES :
- A - B - C - D - E - F - G - H - I - J - K - L - M - N - O - P - Q - R - S - T - U - V - W - X -Y - Z
HOOFDTHEMA'S : allochtonen , armoede , bahá'í ,  bezinningsteksten , bijbel , bijbel en koran , boeddhisme , christendom , extreemrechts ( Vlaams Blok ) , fundamentalisme , globalisering en antiglobalisering ,  hindoeïsme , interlevensbeschouwelijke dialoog , interreligieuze meditatie , islam , jodendom , koran , levensbeschouwing , levensbeschouwing / godsdienst en onderwijs , racisme , samenleving , sikhisme , spiritualiteit , tewerkstelling van allochtonen , vluchtelingen en asielzoekers , vrijzinnigheid , witte scholen , multiculturele scholen en concentratiescholen , Eigen-zinnige beschouwingen , Het kleine of grote ongenoegen


Woordenschat :
Bibliografie
Literatuur
Liturgisch gebruik

- Lc 17,5-10 : 27ste (zevenentwintigste) zondag door het c-jaar .
- Lc 17,11-19 : 28ste (achtentwintigste) zondag door het c-jaar .
Overzicht van de bijbelboeken - bijbeloverzicht -- taalgebruik -
- OT : Gn (Genesis) , Ex (Exodus) , Lv (Leviticus) , Nu (Numeri) , Dt (Deuteronomium) , Joz (Jozua) , Re (Rechters) , Rt (Ruth) , 1 S (1 Samuël) , 2 S (2 Samuël) , 1 K (1 Koningen) , 2 K (2 Koningen) , 1 Kr ( 1 Kronieken) , 2 Kr (2 Kronieken) , Ezr (Ezra) , Neh (Nehemia) , Tob (Tobia) , Jdt (Judith) , Est (Esther) , 1 Mak (1 Makkabeeën) , 2 Mak (2 Makkabeeën) , Job , Ps (Psalmen ) , Spr (Spreuken) , Pr (Prediker) , Hl (Hooglied) , W (Wijsheid) , Sir (Sirach) , Js (Jesaja) , Jr (Jeremia) , Kl (Klaagliederen) , Bar (Baruch) , Ez (Ezechiël) , Da (Daniël) , Hos (Hosea) , Jl (Joël) , Am (Amos) , Ob (Obadja) , Jon (Jona) , Mi (Micha) , Nah (Nahum) , Hab (Habakuk) , Sef (Sefanja) , Hag (Haggai) , Zach (Zacharia) , Mal (Maleachi) .
- NT : Mt (Matteüs) - Mc (Marcus) - Lc (Lucas) - Joh (Johannes) - Hnd (Handelingen) , Rom (Rome) , 1 Kor (Korinte) , 2 Kor (Korinte) , Gal (Galatië) , Ef (Efese) , Fil (Filippi) , Kol (Kolosse) , 1 Tes (Tessalonika) , 2 Tes (Tessalonika) , 1 Tim (Timoteüs) , 2 Tim (Timoteüs) , Tit (Titus) , Film (Filemon) , Heb (Hebreeën) , Jak (Jakobus) , 1 Pe (Petrus) , 2 Pe (Petrus) , 1 Joh (Johannes) , 2 Joh (Johannes) , 2 Joh (Johannes) , Jud (Judas) , Apk (Apokalyps) .
Overzicht van de bibliografie van de bijbelboeken : - bibliografie bijbel - bibliografie van het Oude Testament - bibliografie Matteüsevangelie - bibliografie Marcusevangelie - bibliografie Lucasevangelie - bibliografie van het Johannesevangelie - bibliografie van het Nieuwe Testament (behalve evangeliën)

In hun synopsis van de eerste drie evangeliën (Leuven, Vlaamse Bijbelstichting, 1986; Turnhout, Brepols, ) onderscheiden Adelbert Denaux en Marc Vervenne volgende pericopen in het zeventiende hoofdstuk van het Lucasevangelie :
249. Ergernis : Lc 17,1-3a - Mc 9,42 - Mt 18,6-7
250. Vergevingsgezindheid : Lc 17,3b-4 - Mt 18,15-18 - Mt 18,21-22
251. Geloof : Lc 17,5-6 - Mt 17,14-21
252. Onnutte knechten : Lc 17,7-10
253. Genezing van de tien melaatsen : Lc 17,11-19
254. Vraag naar de tijd van het Rijk Gods : Lc 17,20-21
255. Geen voorbarige verwachting van de dagen van de Mensenzoon : Lc 17,22-24 - Mt 24,26-28
256. Lijden en verwerping van de Mensenzoon : Lc 17,25
257. De dagen van de Mensenzoon komen onverwacht : Lc 17,26-30 - Mt 24,37-41
258. Alles achterlaten op die dag : Lc 17,31-32 - Mt 24,15-22 - Mc 13,14-20
259. Zijn leven verliezen om het te behouden : Lc 17,33 - Mt 10,39
260. Dagen van oordeel en scheiding : Lc 17,34-35 (36) - Mt 24,37-41
261. Waar de gieren zich verzamelen : Lc 17,37 - Mt 24,26-28

249. Ergernis : Lc 17,1-3a - Lc 17,1-3a - Mc 9,42 - Mt 18,6-7 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 17 -- Lc 17,1 - Lc 17,2 - Lc 17,3 -

Lc 17,1 - Lc 17,1 : 249. Ergernis - Lc 17,1-3a - Mc 9,42 - Mt 18,6-7 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 17 -- Lc 17,1 - Lc 17,2 - Lc 17,3 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
1eipen de pros tous mathètas autou, anendekton estin tou ta skandala mè elthein, plèn ouai di ou erchetai:  1 et ad discipulos suos ait inpossibile est ut non veniant scandala vae autem illi per quem veniunt     1 En Hij zeide tot de discipelen: Het kan niet wezen, dat er geen ergernissen komen; doch wee hem, door welken zij komen;   [1] Hij zei tegen zijn leerlingen: ‘Het is onvermijdelijk dat er mensen ten val komen, maar wee degene die dat veroorzaakt.    [1] Tegen zijn leerlingen zei hij: ‘Het is onvermijdelijk dat er mensen ten val worden gebracht, alleen: wee degene die daarvoor verantwoordelijk is!   1 ¶ Hij zegt tot zijn leerlingen: het is onaannemelijk dat de struikelblokken niet komen, maar wee degeen door wie ze komen!–   1. Puis il dit à ses disciples : « Il est impossible que les scandales n'arrivent pas, mais malheur à celui par qui ils arrivent ! 

King James Bible . [1] Then said he unto the disciples, It is impossible but that offences will come: but woe unto him, through whom they come!
Luther-Bibel . 17 1 Er sprach aber zu seinen Jüngern: Es ist unmöglich, dass keine Verführungen kommen; aber weh dem, durch den sie kommen!

Tekstuitleg van Lc 17,1 . Het vers Lc 17,1 telt 17 woorden en 73 letters . De getalwaarde van Lc 17,1 is 6688 (2² X 2³ X 11 X 19) Variante lezing : αυτου = autou (van hem) bij μαθητας = mathètas (leerlingen) . Lc 17,1 en volgende verzen zijn tot de (zijn) leerlingen gericht . De inleidingsformule bestaat uit 5 , eventueel 6 woorden , het citaat in Lc 17,1 uit 12 woorden . Het hapaxwoord ανενδεκτον = anendektos (onaannemelijk, onontvankelijk) kan verwijzen naar het programma van Jezus dat hij uitspreekt bij zijn optreden in Nazaret (Lc 4,19) en dat inhoudt dat wie uitgesloten wordt uit de gemeenschap erin opgenomen wordt . Het πλην ουαι (...) δι' οὑ = plèn ouai di'hou (maar wee ... door wie) van de tweede zin van het citaat in Lc 17,1 kan verwijzen het Laatste Avondmaal , waarin Jezus zijn programma gerealiseerd ziet , maar waarbij iemand aanwezig is die hem zal overleveren (Lc 22,22) . Zo is de zin met ανενδεκτον = anendektos (onaannemelijk, onontvankelijk) vooraan de zin , en πλην ουαι (...) δι' οὑ = plèn ouai di'hou (maar wee ... door wie) in het tweede deel van de zin een beeld van het hele Lucasverhaal met vooraan het programma en op het einde de realisatie ervan . Het midden van de zin lijkt zo opgebouwd dat je over de woorden zoudt vallen .

Lc 17,1.1. act. ind. aor. 3de pers. enk. ειπεν = eipen (hij zei) van het werkw. λεγω = legô (zeggen) . Taalgebruik in het NT : legô (zeggen) . Taalgebruik in de LXX : legô (zeggen) . Taalgebruik in Lc : legô (zeggen) . Lc 17 (8) : (1) Lc 17,1 . (2) Lc 17,6 . (3) Lc 17,14 . (4) Lc 17,17 . (5) Lc 17,19 . (6) Lc 17,20 . (7) Lc 17,22 . (8) Lc 17,37 . Een vorm van λεγω = legô (zeggen) in de LXX (4610) , in het NT (1318) ; van ειπεν = eipon (ik zei) in de LXX (4608) , in het NT (925) .

  bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
ind. aor. 3de p. enk. eipen  3024  2426  598  118  56  223  114  75  397  511 

  legô (zeggen) . eipen Lc   Lc 1 Lc 2 Lc 3 Lc 4 Lc 5 Lc 6 Lc 7 Lc 8 Lc 9 Lc 10 Lc 11 Lc 12 Lc 13 Lc 14 Lc 15 Lc 16 Lc 17 Lc 18 Lc 19 Lc 20 Lc 21 Lc 22 Lc 23 Lc 24
  act. ind. aor. 3de pers. enk. eipen 223  11  11  17  12  11  10  13 12  11  18 

- וַיּאֹמֶר = wajjo´mèr (en hij zei) < prefix verbindingswoord wë + werkwoordvorm qal act. imperf. 3de pers. mann. enk. van het werkw. אמר = ´-m-r (zeggen) . Taalgebruik in Tenakh : ´âmar (zeggen) . Getalwaarde : aleph = 1 , mem = 13 of 40 , resj = 20 of 200 ; totaal : 34 (2 X 17) of 241 (priemgetal) . Structuur : 1 - 4 - 2 . De som van de elementen is telkens 7 . Tenakh (1879) . Pentateuch (594) . Eerdere Profeten (868) . Latere Profeten (120) . 12 Kleine Profeten (56) . Geschriften (241) .
- Ned. : zeggen . Arabisch : قَالَ = qâla (zeggen) . Taalgebruik in de Qoran : qâla (zeggen) . D. : sprechen (spreken) . E. : to say . Fr. : dire . Grieks : λεγω = legô (zeggen) . Taalgebruik in NT : legô (zeggen) . Hebreeuws : אָמַר = ´âmar (zeggen) . Taalgebruik in Tenakh : ´âmar (zeggen) . Lat. : legere .

Lc 17,1.2. δε = de (echter) , afkorting δ' = d' . Taalgebruik in het NT : de (echter) . Taalgebruik in de LXX : de (echter) . Taalgebruik in Lc : de (echter) . Partikel . Het staat steeds als tweede woord in de zin . Het kan een lichte tegenstelling aanduiden . Om een verandering van personage of situatie in de zin aan te duiden . Lc (478 + 5 = 483) . Lc 17 (11) : (1) Lc 17,1 . (2) Lc 17,6 . (3) Lc 17,7 . (4) Lc 17,15 . (5) Lc 17,17 . (6) Lc 17,20 . (7) Lc 17,22 . (8) Lc 17,25 . (9) Lc 17,29 . (10) Lc 17,35 . (11) Lc 17,37 . Afkorting δ' = d' (1) : Lc 17,33 .

de (echter)   bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
de  6210 3754 2456 421 149 478 203 490 708 7 1048  1251 
d'  73 50  23  12      19  20 
Totaal 6283 3804 2479 433 151 483 204 490 711 7 1067 1271

de (echter)   Lc 1 Lc 2 Lc 3 Lc 4 Lc 5 Lc 6 Lc 7 Lc 8 Lc 9 Lc 10 Lc 11 Lc 12 Lc 13 Lc 14 Lc 15 Lc 16 Lc 17 Lc 18 Lc 19 Lc 20 Lc 21 Lc 22 Lc 23 Lc 24
de (478) 17  11  13  18  15  23  37  36  21  22  26  13  16  15  11  26  16  22  14  35  34  20 
d' (5)                                        
483 17  11  13  18  15  23  37  37  23  22  26  13  16  15  12  26  16  23  14  35  34  20 
1151 verzen 80  52  38  44  39  49  50  56  62  42  54  59  35  35  32  31  37  43  48  47  38  71  56  53 

Lc 17,1.1. - 2. - και ειπεν = kai eipen (en hij zei) . LXX (2044) . NT (140) . Lc 17 (2/8) : (1) Lc 17,19 . (2) Lc 17,20 .
- ειπεν δε = eipen de (hij zei echter) . LXX (219) . NT (77) . Lc (52) . Lc 17 (3/8) : (1) Lc 17,1 . (2) Lc 17,6 . (3) Lc 17,22 .

Lc 17,1.3. προς = pros (naar, bij) . Taalgebruik in het NT : pros (naar, bij) . Taalgebruik in de LXX : pros (naar, bij) . Taalgebruik in Lc : pros (naar, bij) . Lc (158) . Lc 17 (3) : (1) Lc 17,1 . (2) Lc 17,4 . (3) Lc 17,22 .

pros (bij)   bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
  3919  3272  647  41  62  158  91  122  166  261  352     

  pros  Lc 1 Lc 2 Lc 3 Lc 4 Lc 5 Lc 6 Lc 7 Lc 8 Lc 9 Lc 10 Lc 11 Lc 12 Lc 13 Lc 14 Lc 15 Lc 16 Lc 17 Lc 18 Lc 19 Lc 20 Lc 21 Lc 22 Lc 23 Lc 24
  158  11  6 3 8 4 9 7 11 5 4 8 3 8 4 4 3 7 10 11 1 6 7 11 

Lc 17,1.2.- 3. δε προς = de pros (echter naar) . LXX (32) . NT (42) . Lc (25) : (1) Lc 1,13 . (2) Lc 7,20 . (3) Lc 7,50 . (4) Lc 8,19 . (5) Lc 9,13 . (6) Lc 9,14 . (7) Lc 9,23 . (8) Lc 9,59 . (9) Lc 9,62 . (10) Lc 12,15 . (11) Lc 12,22 . (12) Lc 13,7 . (13) Lc 14,7 . (14) Lc 15,3 . (15) Lc 16,1 . (16) Lc 17,1 . (17) Lc 17,22 . (18) Lc 18,9 . (20) Lc 19,9 . (21) Lc 20,9 . (22) Lc 20,41 . (23) Lc 22,70 . (24) Lc 23,28 . (25) Lc 24,17 .

Lc 17,1.1. - 3. και ειπεν προς = kai eipen pros (en hij zei tot) . LXX (243) . NT (15) : (1) Lc 2,34 . (2) Lc 2,49 . (3) Lc 3,14 . (4) Lc 4,23 . (5) Lc 5,10 . (6) Lc 8,22 . (7) Lc 9,3 . (8) Lc 9,50 . (9) Lc 11,5 . (10) Lc 19,5 . (11) Lc 19,13 . (12) Lc 22,15 . (13) Hnd 7,3 . (14) Hnd 9,10 . (15) Hnd 22,21 .
- ειπεν δε προς = eipen de pros (hij zei echter tot) . LXX (7) . Lc (17) : (1) Lc 1,13 . (2) Lc 7,50 . (3) Lc 9,13 . (4) Lc 9,14 . (5) Lc 9,59 . (6) Lc 9,62 . (7) Lc 12,15 . (8) Lc 12,22 . (9) Lc 13,7 . (10) Lc 15,3 . (11) Lc 17,1 . (12) Lc 17,22 . (13) Lc 18,9 . (14) Lc 19,9 . (15) Lc 20,41 . (16) Lc 24,17 . (17) Lc 24,44 .

Lc 17,1.4. bep. lidw. acc. mann. mv. τους = tous (de) . Zie bepaald lidwoord ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het) . Taalgebruik in het NT : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald lidwoord . Lc (98) . Lc 17 (3) : (1) Lc 17,1 . (2) Lc 17,16 . (3) Lc 17,22 .

  lidw. mv.   bijbel  OT  NT  Mt  Mc   Lc  Joh  Hnd  Br. Apk  syn. ev.
16. acc. m. mv. tous   2960 2330 630 91 52 98 51 122 156 60    
  Totaal     23394  18879  4515  745  389  644  404  690  1228  415  1778  2182 

- Nederl. . : bepaald lidwoord de / het . Arabisch : bepaald lidw. اَل = ´al (de) . Taalgebruik in de Qoran : ´al (de) . D. : der , die , das enz. . E. : the . Fr. : le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) . Gr. ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het) . Taalgebruik in het NT : bepaald lidwoord . Hebreeuws : הַ = ha (de, het) . Taalgebruik in Tenakh : ha (de, het) .

Lc 17,1.3. - 4. προς τους = pros tous (naar de) . LXX (200) . NT (66) .

Lc 17,1.2. - 4. δε προς τους = de pros tous (echter naar de) . LXX (1) . NT (7) .

Lc 17,1.1. - 4. - και ειπεν προς αυτους = kai eipen pros autous (en hij zei tot hen) . LXX (54) . NT (= Lc) (8) : (1) Lc 2,49 . (2) Lc 3,14 . (3) Lc 4,23 . (4) Lc 8,22 . (5) Lc 9,3 . (6) Lc 11,5 . (7) Lc 19,13 . (8) Lc 22,15 .
- ειπεν δε προς αυτους = eipen de pros autous (hij zei echter tot hen) . LXX (1) : Gn 19,7 . NT (6) : (1) Lc 9,13 . (2) Lc 12,15 . (3) Lc 15,3 . (4) Lc 20,41 . (5) Lc 24,17 . (6) Hnd 1,7 .
- και ειπεν αυτοις = kai eipen autois (en hij zei hen) . LXX (89) . NT (30) . Slechts in de evangelies . Lc (9) : (1) Lc 2,10 . (2) Lc 9,48 . (3) Lc 13,22 . (4) Lc 16,15 . (5) Lc 22,35 . (6) Lc 22,46 . (7) Lc 24,19 . (8) Lc 24,38 . (9) Lc 24,46 .
- ειπεν δε αυτοις = eipen de autois (hij zei echter aan hen) . LXX (13) . NT (7) : (1) Lc 8,25 . (2) Lc 9,20 . (3) Lc 10,18 . (4) Lc 11,2 . (5) Lc 22,67 . (6) Lc 24,44 . (7) Joh 6,35 .
- ειπεν δε προς τους μαθητας = eipen de pros tous mathètas (hij zei echter tot de leerlingen) . Bijbel = NT (4) : (1) Lc 9,14 . (2) Lc 12,22 . (3) Lc 17,1 . (4) Lc 17,22 .

Lc 17,1.5. acc. mann. mv. μαθητας = mathètas (leerlingen) van het zelfst. naamw. μαθητης = mathètès (leerling) . Taalgebruik in het NT : mathètès (leerling) . Taalgebruik in de LXX : mathètès (leerling) . Taalgebruik in Lc : mathètès (leerling) . Lc (13) : (1) Lc 5,30 . (2) Lc 6,13 . (3) Lc 6,20 .  (4) Lc 9,14 . (5) Lc 9,43 . (6) Lc 10,23 . (7) Lc 11,1 . (8) Lc 12,1 . (9) Lc 12,22 .  (10) Lc 16,1 . (11) Lc 17,1 . (12) Lc 17,22 .  (13) Lc 22,45 . Een vorm van μαθητης = mathètès in de LXX (-) , in het NT (262) , in Lc (37) . In Lc 5 verschillende vormen in 15 hoofdstukken en 37 verzen .

  mathètès (leerling) bijbel  OT  NT  Mt  Mc Lc  Joh  Hnd  Br. Apk  syn. ev.
5 nom. mv. mathètai 105   105 38 17 10 36 4     65 101
8 acc. mv. mathètas 39   39 10 7 13 1 8     30  31 
Totaal       262 73 46 37 78 28        

      1.  2.  3.  4.  5.  6.  7.  8.  9.  10.  11.  12.  13.  14.  15.  
  mathètès (leerling) Lc  Lc 5 Lc 6 Lc 7 Lc 8 Lc 9 Lc 10 Lc 11 Lc 12 Lc 14 Lc 16 Lc 17 Lc 18 Lc 19 Lc 20 Lc 22
1 nom. enk. mathètès 4   (1) Lc 6,40 .             (2) Lc 14,26 - (3) Lc 14,27 . (3) Lc 14,33 .            
2 nom. mv. mathètai 10 (1) Lc 5,33 . (2) Lc 6,1 . (3) Lc 7,11 . (4) Lc 7,18 . (5) Lc 8,9 . (6) Lc 8,22 . (7) Lc 9,18 . (8) Lc 9,54 .             (9) Lc 18,15 .     (10) Lc 22,39 .
3 gen. mann. mv. mathètôn 7   (1) Lc 6,17 . (2) Lc 7,18 .      (3) Lc 9,40   (4) Lc 11,1 .           (5) Lc 19,29 . (6) Lc 19,37 .   (7) Lc 22,11 .    
4 dat. mv. mathètais 3         (1) Lc 9,16 .               (2) Lc 19,39 .   (3) Lc 20,45 .  
5 acc. mv. mathètas 13 (1) Lc 5,30 . (2) Lc 6,13 . (3) Lc 6,20 .     (4) Lc 9,14 . (5) Lc 9,43 . (6) Lc 10,23 . (7) Lc 11,1 . (8) Lc 12,1 . (9) Lc 12,22 .   (10) Lc 16,1 . (11) Lc 17,1 . (12) Lc 17,22 .       (13) Lc 22,45 .
  Totaal   37

Lc 17,1.6. pers. voornaamw. 3de pers. gen. mann. enk. αυτου = autou (van hem) van het pers. voornaamw. αυτος = autos . Taalgebruik in het NT : voornaamwoord autos . Taalgebruik in de LXX : voornaamwoord autos . Taalgebruik in Lc. : voornaamwoord autos . Taalgebruik in Hnd. : voornaamwoord autos . Lc (220) . Lc 17 () : Hnd (118) .

autos (hij)  3de pers. enk. bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
nom. mann. enk. autos   654  490  164  12  15  45  18  17  49  72  90 
gen. mann. enk. autou  6883  5685  1198  225  143  220  150  118  256  86  588  738 

Lc 17,1.5. - 6. μαθητας αυτου = mathètas autou (zijn leerlingen) . NT (22) : (1) Mt 10,1 . (2) Mt 12,49 . (3) Mt 14,22 . (4) Mt 15,32 . (5) Mt 16,13 . (6) Mt 26,45 .. (7) Mc 6,45 . (8) Mc 8,1 . (9) Mc 8,27 . (10) Mc 8,33 . (11) Mc 9,31 . (12) Mc 12,43 . (13) Lc 5,30 . (14) Lc 6,13 . (15) Lc 6,20 .  (16) Lc 9,1 (variante lezing) . (17) Lc 9,14 . (18) Lc 9,43 . (19) Lc 11,1 . (20) Lc 12,1 . (21) Lc 12,22 .  (22) Lc 16,1 . Mt (6) . Mc (6) . Lc (10) .
- μαθηται αυτου = mathètai autou (zijn leerlingen) . NT (58) . Mt (19) . Mc (13) . Lc (7) . Joh (19) .
- μαθητων αυτου = mathètôn autou (van zijn leerlingen) . NT (27) . Mt (2) . Mc (7) . Lc (4) . Joh (14) .
- μαθηταις αυτου = mathètais autou (aan zijn leerlingen) . NT (29) . Mt (14) . Mc (10) . Lc (1) . Joh (4) .
- Totalen . NT (136) . Mt (41) . Mc (36) . Lc (22) . Joh (37) .
- In Lc 17,1 staan we voor een woord van Jezus tot de messiaanse gemeenschap . Hoe moeten de onderlinge verhoudingen zijn ?

Lc 17,1.3. - 5. προς τους μαθητας = pros tous mathètas (tot de leerlingen) . NT (14) : (1) Mt 26,40 . (2) Mt 26,45 . (3) Mc 9,14 . (4) Lc 5,30 . (5) Lc 9,14 . (6) Lc 9,43 . (7) Lc 10,22 . (8) Lc 10,23 . (9) Lc 12,1 . (10) Lc 12,22 . (11) Lc 16,1 . (12) Lc 17,1 . (13) Lc 17,22 . (14) Lc 22,45 . Mt (2) . Mc (1) . Lc (11) . In 13 verzen richt Jezus zich tot de leerlingen , in 1 vers (Lc 5,30) richten de schriftgeleerden en de Farizeeën zich tot de leerlingen van Jezus . In 4 verzen gaat Jezus naar zijn leerlingen nl. (1) Mt 26,40 . (2) Mt 26,45 . (3) Mc 9,14 . (4) Lc 22,45 , in 9 verzen spreekt Jezus tot zijn leerlingen . In 7 verzen is dat met de werkwoordvorm ειπεν = eipen (hij zei) : (1) Lc 9,14 . (2) Lc 9,43 . (3) Lc 10,22 . (4) Lc 10,23 . (5) Lc 12,22 . (6) Lc 17,1 . (7) Lc 17,22 .
- προς τους μαθητας αυτου = pros tous mathètas autou (tot zijn leerlingen) . NT (7/14) : (1) Mt 26,45 . (2) Lc 5,30 . (3) Lc 9,14 . (4) Lc 9,43 . (5) Lc 12,1 . (6) Lc 12,22 . (7) Lc 16,1 . In Mt (1) , in Lc (6) . In 1 vers ( Lc 5,30) richten de schriftgeleerden en de Farizeeën zich tot de leerlingen van Jezus . In 1 vers (Mt 26,45) gaat Jezus naar zijn leerlingen , in 5 verzen spreekt Jezus tot zijn leerlingen .

Lc 17,1.1. - 5. ειπεν δε προς τους μαθητας = eipen de pros tous mathètas (hij zei echter tot de leerlingen) . NT (4) : (1) Lc 9,14 . (2) Lc 12,22 . (3) Lc 17,1 . (4) Lc 17,22 .
- ειπεν δε προς τους μαθητας αυτου = eipen de pros tous mathètas autou (hij zei echter tot zijn leerlingen) . NT (2) : (1) Lc 9,14 . (2) Lc 12,22 . In Lc 9,14 zei Jezus tot zijn leerlingen dat de aanwezigen zouden aanliggen in groepen van vijftig . Het vers Lc 9,14 maakt deel uit van de broodvermenigvuldiging . In Lc 12,22 zegt Jezus tot zijn leerlingen zich geen zorgen te maken over wat ze zullen eten of waarmee ze zich zullen kleden .

Lc 17,1.7. δεκτος = dektos (ontvankelijk, aanvaardbaar) . Zie het werkw. δεχομαι = dechomai (ontvangen, aanvaarden) . Taalgebruik in het NT : dechomai (ontvangen) . Taalgebruik in de LXX : dechomai (ontvangen) . Bijbel (5) : (1) Dt 33,24 . (2) Spr 12,22 . (3) Spr 14,35 . (4) Lc 4,24 . (5) Hnd 10,35 . Een vorm van δεκτος = dektos in de LXX (34) , in het NT (5) : (1) Lc 4,19 . (2) Lc 4,24 . (3) Hnd 10,35 . (4) 2 Kor 6,2 . (5) Fil 4,18 .
- acc. mann. enk. δεκτον = dekton van het bijvoegl. naamw. δεκτος = dektos (ontvankelijk, aanvaardbaar) . Zie het werkw. δεχομαι = dechomai (ontvangen, aanvaarden) . Taalgebruik in het NT : dechomai (ontvangen) . Taalgebruik in de LXX : dechomai (ontvangen) . Bijbel (12) : (1) Ex 28,38 . (2) Lv 1,3 . (3) Lv 1,4 . (4) Lv 17,4 . (5) Lv 22,20 . (6) Lv 22,21 . (7) Lv 22,29 . (8) Lv 23,11 . (9) Js 61,2 . (10) Mal 2,13 . (11) Spr 11,1 . (12) Lc 4,19 . Een vorm van δεκτος = dektos in de LXX (34) , in het NT (5) : (1) Lc 4,19 . (2) Lc 4,24 . (3) Hnd 10,35 . (4) 2 Kor 6,2 . (5) Fil 4,1
- ενδεκτος = endektos (aanvaardbaar, aannemelijk) < en - dektos . Een vorm van ενδεκτος = endektos in de LXX (0) , in het NT (0) . Lett. aan-vaardbaar (en-dektos) .
- ενδεχομαι = endechomai (aanvaarden, aannemen, ontvangen) . Een vorm van ενδεχομαι = endechomai in de LXX (2) : (1) Da 2,11 . (2) 2 Mac 11,18 , in het NT (1) : Lc 13,33 .
- Bijwoord ενδεχομενως = endechomenôs (aannemelijk, aanvaardbaar) . Een vorm van ενδεχομενως = endechomenôs in de LXX (1) : 2 Mac 13,26 , in het NT (0) .
- acc. onz. enk. ανενδεκτον = anendektos (onaannemelijk, onontvankelijk) van het bijvoegl. naamw. ανενδεκτος = anendektos < an - en - dektos . In de Bijbel slechts in Lc 17,1 .
- De keuze voor het hapax ανενδεκτον = anendektos (onaannemelijk, onontvankelijk) werd misschien bepaald door δεκτον = dekton (ontvankelijk, aanvaardbaar) van Lc 4,19 , waar de messiaanse tijd wordt aangekondigd . Zo zouden de 'kleinen ' misschien de blinden , de lammen enz. zijn . Lv 19 bevat eveneens een aantal voorschriften voor gedragingen onder elkaar .
- Waar brengt ons dit heen ? In Js 61,2 lezen we dat een genadejaar wordt aangekondigd ; daar vinden we δεκτον = dekton (aannemelijk, aanvaardbaar, ontvankelijk) . Bij het optreden van Jezus in de synagoge van Nazaret wordt Js 61,2 geciteerd . Aldus vinden we δεκτον = dekton (aannemelijk, aanvaardbaar, ontvankelijk) in Lc 4,19 . En verwijzend naar Lc 4,19 zegt Jezus dat niemand een aannemelijke profeet in zijn vaderstad is (Lc 4,24) . Wat houdt dat genadejaar in ? Blinden zien , doven horen en aan armen wordt de blijde boodschap verkondigd . Het programma van de messiaanse profeet en de aankondiging van de messiaanse tijden . Dat programma wordt nog eens herhaald aan de boden van Johannes de Doper (Lc 7,22) . Verband is er ook met ευδοκια = eudokia (welwillendheid, goedgunstigheid) o.a. van Lc 2,14 (kerstverhaal) en met ευδοκεω = eudokeô (instemmen, een welbehagen vinden in) o.a. van Lc 3,22 (verhaal van de doop van Jezus) .

Lc 17,1.8. act. ind. praes. 3de pers. enk. εστιν = estin van het werkw. ειμι = eimi (zijn) . Taalgebruik in het NT : eimi (zijn) . Taalgebruik in de Septuaginta : eimi (zijn) . Taalgebruik in Lc : eimi (zijn) . Taalgebruik in Hnd : eimi (zijn) . Lc (96) . Lc 17 (2) : (1) Lc 17,1 (2) Lc 17,21

eimi (zijn) bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
act. ind. pr. 3de pers. enk. estin  2371  1558  813  114  69  96  147  66  296  25  176 323    

  eimi (zijn) Lc Lc 1 Lc 2 Lc 3 Lc 4 Lc 5 Lc 6 Lc 7 Lc 8 Lc 9 Lc 10 Lc 11 Lc 12 Lc 13 Lc 14 Lc 15 Lc 16 Lc 17 Lc 18 Lc 19 Lc 20 Lc 21 Lc 22 Lc 23 Lc 24 Lc
  act. ind. praes. 3de pers. enk. estin  96  3 1 0 2 4 12 6 5 7 3 6 8 3 4 1 2 2 4 2 6 2 6 3 (3) : (1) Lc 24,6 . (2) Lc 24,21 . (3) Lc 24,29 .   96 

- werkw. Ned. : zijn . Arabisch : كانَ = kâna (zijn) . Taalgebruik in de Qoran : kâna (zijn) . D. : sein . E. : to be . E. : to be . Grieks : ειμι = eimi (zijn) . Taalgebruik in het NT : eimi (zijn) . Hebreeuws : הָיָה = hâjâh (zijn) . Taalgebruik in Tenakh : hâjâh (zijn) . Lat. : esse .

Lc 17,1.9. bep. lidw. gen. mann. en onz. enk. του = tou van het bep. lidw. ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het) . Taalgebruik in NT : bepaald lidwoord . Lc (272) . Lc 17 (9) : (1) Lc 17,1 . (2) Lc 17,7 . (3) Lc 17,20 . (4) Lc 17,21 . (5) Lc 17,22 . (6) Lc 17,24 . (7) Lc 17,26 . (8) Lc 17,30 . (9) Lc 17,31 .

  lidw. enk. bijbel  OT  NT  Mt  Mc  Lc  Joh  Hnd  Br.  Apk  syn. ev.
4. gen. m. + onz. enk. tou 8480  6542  1938  234  116  272  196  269  673  178  622  818 
  Totaal   54298  42002  12296  1648  940  1649  1422  1696  4013  928  4237 5659  

Lc 17,1.11. nom. + acc. onz. mv. σκανδαλα = skandala van het zelfst. naamw. σκανδαλον = skandalon (hindernis, struikelblok, valstrik, verlokking, ergernis, aanstoot) . Taalgebruik in het NT : skandalon (hindernis, struikelblok, valstrik, verlokking, ergernis, aanstoot) . Taalgebruik in de LXX : skandalon (hindernis, struikelblok, valstrik, verlokking, ergernis, aanstoot) . Bijbel (8) : (1) Joz 23,13 . (2) Hos 4,17 . (3) Jdt 5,1 . (4) W 14,11 . (5) Mt 13,41 . (6) Mt 18,7 . (7) Lc 17,1 . (8) Rom 16,17 . Een vorm van σκανδαλον = skandalon in de LXX (23) , in het NT (15) , in Lc (1) .
- Hebreeuws . מִכְשֹׁל = mikhësjol (struikelblok, valstrik, aanleiding, ergernis) . Zie het werkw. כָשַׁל = kâsjal (wankelen, struikelen, vermoeid zijn) . Taalgebruik in Tenakh : kâsjal (wankelen, struikelen, vermoeid zijn) . Getalwaarde : kaph = 11 of 20 , sjin = 21 of 300 , lamed = 12 op 30 ; totaal : 44 (2² X 11) OF 350 (2 X 5² X 7) . Structuur : 2 - 3 - 3 . De som van de elementen is telkens 8 . Tenakh (1) : Lv 19,14 . Een vorm van מִכְשֹׁל = mikhësjol in Tenakh (14) , van het werkw. כָשַׁל = kâsjal in Tenakh (52) .
- Fr. scandale is de transciptie van het Griekse σκανδαλον = skandalon . Ned. : hindernis , aanstoot... . E. offence . D. Verführung .
Étymol. et Hist. Ca 1225 (Gautier de Coinci, Mir. Vierge, éd. V. Fr. Koenig, I Mir. 10, 1143). Empr. au lat. obstaculum «obstacle, empêchement», dér. de obstare «se tenir devant», comp. de ob «devant» et stare «être debout, dressé». ce qui est debout en face, opposé. Wat tegenover je staat , het tegengestelde , oppositie .
- Het gaat niet om struikelblokken die mensen buiten de gemeenschap aan mensen in de gemeenschap leggen . Het gaat om mensen binnen de gemeenschap . Het gaat om mensen die het messiaans programma afwijzen , er niet in geloven . Ze kunnen struikelblokken worden waarover anderen struikelen . We moeten hier verwijzen naar Lv 19 , waar de onderlinge relaties in de gemeenschap ter sprake komen (zie Lv 19,14) .
- Hoe gaat een christelijke gemeenschap om met haar eigen waarheid , met andere waarheden , met mensen die van een andere mening zijn , met oppositie ?

Lc 17,1.10. - 11. τα σκανδαλα = ta skandala (de struikelblokken) . NT (4) : (1) Mt 13,41 . (2) Mt 18,7 . (3) Lc 17,1 . (4) Rom 16,17 . Het Griekse σκανδαλον = skandalon (struikelblok) en het Hebreeuwse werkw. כָשַׁל = kâsjal (wankelen, struikelen, vermoeid zijn) hebben de s , k en l gemeenschappelijk in verschillende volgorde nl. s-k-l en k-s-l .

Lc 17,1.12. μη = mè (niet) . Ontkenning . Taalgebruik in het NT : mè (niet) . Taalgebruik in de LXX : mè (niet) . Taalgebruik in Lc : mè (niet) . Lc 17 (5) : (1) Lc 17,1 . (2) Lc 17,9 . (3) Lc 17,18 . (4) Lc 17,23 . (5) Lc 17,31 .

mè (niet)  bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
  3266  2344  922  117  67  123  110  61  403  41  307  417 

  mè (niet) Lc Lc 1 Lc 2 Lc 3 Lc 4 Lc 5 Lc 6 Lc 7 Lc 8 Lc 9 Lc 10 Lc 11 Lc 12 Lc 13 Lc 14 Lc 15 Lc 16 Lc 17 Lc 18 Lc 19 Lc 20 Lc 21 Lc 22 Lc 23 Lc 24 Lc
      4 3 3 3 6 5 6 10 5 8 8 11 6 4 0 2 5 9 2 3 7 10 1 2  

Lc 17,1.13. inf. aor. ελθειν = elthein (om te gaan / komen) van het werkw. ερχομαι = erchomai (gaan, komen) . Taalgebruik in het NT : erchomai (gaan, komen) . Taalgebruik in de LXX : erchomai (gaan, komen) . Lc (4) : (1) Lc 7,7 . (2) Lc 14,1 . (3) Lc 14,20 . (4) Lc 17,1 . Een vorm van ερχομαι = erchomai (gaan, komen) in de LXX (1054) , in het NT (631) , in Lc (98) .

erchomai (gaan, komen) bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn. ev.
inf. aor. elthein 127 87 40 7 1 4 8 3 17   12 20

Variante lezing : ελθειν τα σκανδαλα = elthein ta skandala (de hindernissen te komen) . NT (2) : (1) Mt 18,7 . (2) Lc 17,1 .

Lc 17,1.14. πλην = plèn (behalve, uitgezonderd, maar, doch) . Taalgebruik in het NT : plèn (behalve, uitgezonderd, maar, doch) . Taalgebruik in de LXX : plèn (behalve, uitgezonderd, maar, doch) . Bijbel (238) . OT (207) . NT (31) . Lc (15) : (1) Lc 6,24 . (2) Lc 6,35 . (3) Lc 10,11 . (4) Lc 10,14 . (5) Lc 10,20 . (6) Lc 11,41 . (7) Lc 12,31 . (8) Lc 13,33 . (9) Lc 17,1 . (10) Lc 18,8 . (11) Lc 19,27 . (12) Lc 22,21 . (13) Lc 22,22 . (14) Lc 22,42 . (15) Lc 23,28 .

Lc 17,1.14. - 15. πλην ουαι = plèn ouai (maar wee) . NT (3) : (1) Mt 18,7 . (2) Lc 6,24 . (3) Lc 22,22 . Variante lezing : Lc 17,1 .

Lc 17,1.15. - 16. ουαι δε = ouai de (wee echter) . NT (8) : (1) Mt 23,13 . (2) Mt 24,19 . (3) Mt 26,24 . (4) Mc 13,17 . (5) Mc 14,21 . (6) Lc 17,1 . (7) Lc 21,23 . (8) 1 Kor 9,16 .

Lc 17,1.17. δια = dia (door, omwille van, na) . Taalgebruik in NT : dia (door) . Taalgebruik in de LXX : dia (door) . Taalgebruik in Lc : dia (door) . Lc (32 + 5 = 37) .

dia (door)  bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
dia  1419  938  481  51  29  32  44  62  248  15  112  156 
di'  310 174 136 6 2 5 13 11 99   13  26 
totaal  1729 1112 617 57 31 37 57 73 347 15 125  182 

- L. per , post . Fr. par , après . Ned. na .

Lc 17,1.17. - 18. δι' οὑ = di'hou (via wie) . NT (14) . Ev. (5) : (1) Mt 18,7 . (2) Mt 26,24 . (3) Mc 14,21 . (4) Lc 17,1 . (5) Lc 22,22 . Judas behoorde tot de christelijke gemeenschap en nam deel aan het Laatste Avondmaal . Hij leverde Jezus over in handen van zijn vijanden waardoor de gemeenschap in elkaar klapte . Judas was de struikelblok van de eerste christelijke gemeenschap .

Lc 17,1.14. - 18. πλην ουαι (...) δι' οὑ = plèn ouai di'hou (maar wee ... door wie) . NT (2) : (1) Mt 18,7 . (2) Lc 22,22 . Variante lezing : Lc 17,1 .

Lc 17,1.19. act. ind. praes. 3de pers. enk. ερχεται = erchetai (hij gaat) van het werkw. ερχομαι = erchomai (gaan, komen) . Taalgebruik in het NT : erchomai (gaan, komen) . Taalgebruik in de LXX : erchomai (gaan, komen) . Taalgebruik in Lc. : erchomai (gaan, komen) . Lc (11) : (1) Lc 3,16 . (2) Lc 7,8 . (3) Lc 8,12 . (4) Lc 8,49 . (5) Lc 12,39 . (6) Lc 12,40 . (7) Lc 12,54 . (8) Lc 14,26 . (9) Lc 14,27 . (10) Lc 17,1 . (11) Lc 17,20 . Een vorm van ερχομαι = erchomai (gaan, komen) in de LXX (1054) , in het NT (631) in Lc (98) .

erchomai (gaan, komen) bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn. ev.
ind. pr. 3de p. enk. erchetai 130 42 88 13 16 11 37 1 7 40  77 

Lc 17,2 - Lc 17,2 : 249. Ergernis - Lc 17,1-3a - Mc 9,42 - Mt 18,6-7 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 17 -- Lc 17,1 - Lc 17,2 - Lc 17,3 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
2lusitelei autô ei lithos mulikos perikeitai peri ton trachèlon autou kai erriptai eis tèn thalassan è ina skandalisè tôn mikrôn toutôn ena.   2 utilius est illi si lapis molaris inponatur circa collum eius et proiciatur in mare quam ut scandalizet unum de pusillis istis     2 Het zoude hem nuttiger zijn, dat een molensteen om zijn hals gedaan ware, en hij in de zee geworpen, dan dat hij een van deze kleinen zou ergeren.   [2] Hij kan beter met een molensteen om zijn nek in zee gegooid worden dan dat hij een van deze kleinen ten val brengt.  [2] Het zou beter voor hem zijn als hij met een molensteen om zijn hals in zee werd geworpen dan dat hij ook maar een van deze geringen ten val zou brengen.  2 hij is beter af als er een molensteen om zijn nek hangt en hij in zee gesmeten wordt dan dat hij voor één van deze kleinen een struikelblok legt!–   2. Mieux vaudrait pour lui se voir passer autour du cou une pierre à moudre et être jeté à la mer que de scandaliser un seul de ces petits.  

King James Bible . [2] It were better for him that a millstone were hanged about his neck, and he cast into the sea, than that he should offend one of these little ones.
Luther-Bibel . 2 Es wäre besser für ihn, dass man einen Mühlstein an seinen Hals hängte und würfe ihn ins Meer, als dass er einen dieser Kleinen zum Abfall verführt.

Tekstuitleg van Lc 17,2 . Gaat het hier om mensen die met het mesiaanse project niet akoord gaan , leiding nemen en sommigen misleiden . Zo kunnen zij door innerlijke verdeeldheid de gemeenschap ten gronde richten .

 

4. nom. mann. enk. λιθος = lithos (steen) . Bijbel (33) . OT (24) . NT (9) . (1) Mt 24,2 . (2) Mc 13,2 . (3) Mc 16,4 . (4) Lc 17,2 . (5) Lc 21,6 . (6) Joh 11,38 . (7) Hnd 4,11 . (8) 1 Pe 2,7 . (9) 1 Pe 2,8 . Een vorm van λιθος = lithos in de LXX (306) , in het NT (58) , in Lc (13) : (1) Lc 3,8 . (2) Lc 4,3 . (3) Lc 4,11 . (4) Lc 11,11 . (5) Lc 17,2 . (6) Lc 19,40 . (7) Lc 19,44 . (8) Lc 20,17 . (9) Lc 20,18 . (10) Lc 21,5 . (11) Lc 21,6 . (12) Lc 22,41 . (13) Lc 24,2 . In Lc : 7 vormen in 9 hoofdstukken en 13 verzen .

      1.  2.  3.  4.  5.  6.  7.  8.  9.  
  lithos    Lc 3 Lc 4 Lc 11 Lc 17 Lc 19 Lc 20 Lc 21 Lc 22 Lc 24
1. nom. mann. enk. lithos        (1) Lc 17,2 .       (2) Lc 21,6 .      
2.  gen. mann. enk. lithou                (1) Lc 22,41 .    
3.  dat. mann. enk. lithô(i)     (1) Lc 4,3 .         (2) Lc 21,6 .       
4.  acc. mann. enk. lithon     (1) Lc 4,11 . () Lc 11,11 .     (2) Lc 19,44 . (3) Lc 20,17 . (4) Lc 20,18 .        (5) Lc 24,2 .   
5.  nom. mann. mv. lithoi           (1) Lc 19,40 .          
6.  gen. mann. mv. lithôn  (1) Lc 3,8 .                  
7.  dat. mann. mv. lithois              (1) Lc 21,5 .      
    13  1   1

- Hebreeuws . אֶבֶן = ´èbhèn (steen) . Taalgebruik in Tenakh : ´èbhèn (steen) . Getalwaarde : aleph = 1 , ben = 2 , nun = 14 of 50 ; totaal : 17 OF 53 (priemgetal) . Structuur : 1 - 2 - 5 . De som van de elementen is telkens 8 . Tenakh (67) . Pentateuch (15) . Eerdere Profeten (16) . Latere Profeten (8) . 12 Kleine Profeten (5) . Geschriften (23) .
- Fr. pîerre < Lat. petra < Gr. πετρα = petra . E. stone . D. Stein . Aramees : אַבְנַא = abhëna´ (steen) .

13. εις = eis (naar) . Taalgebruik in het NT : eis (naar) . Taalgebruik in de LXX : eis (naar) . Taalgebruik in Lc : eis (naar) . Voorzetsel van richting . Lc (210) . Lc 17 (9) : (1) Lc 17,2 . (2) Lc 17,4 . (3) Lc 17,11 . (4) Lc 17,12 . (5) Lc 17,15 . (6) Lc 17,24 . (7) Lc 17,27 . (8) Lc 17,31 . (9) Lc 17,34 .

eis (naar)   bijbel O.T. N.T. Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
  6930  5336  1594  215  151  210  181  260  504  73  576  757  427  77 

eis  Lc Lc 1 Lc 2 Lc 3 Lc 4 Lc 5 Lc 6 Lc 7 Lc 8 Lc 9 Lc 10 Lc 11 Lc 12 Lc 13 Lc 14 Lc 15 Lc 16 Lc 17 Lc 18 Lc 19 Lc 20 Lc 21 Lc 22 Lc 23 Lc 24
  210  12  12  4 11  10  7 9 17 16  11 6 6 5 9 7 7 9 10 1 7 13 4 11

- Lat. in . Fr. vers (versus : gedraaid , gekeerd ; vertere : tourner , draaien) . E. for . Ned. naar . D. nach .

18. act. conj. aor. 3de pers. enk. σκανδαλισῃ = skandalisè(i) (hij zou ten val brengen) van het werkw. σκανδαλιζω = skandalizô (ten val brengen) , doen struikelen , aanstoot geven , ergeren . Taalgebruik in het NT : skandalizô (ten val brengen) . Taalgebruik in de LXX : skandalizô (ten val brengen) . Bijbel = NT (3) : (1) Mt 18,6 . (2) Mc 9,42 . (3) Lc 17,2 . Een vorm van σκανδαλιζω = skandalizô in de LXX (4) , in het NT (29) , in Mt (14) , in Mc (8) , in Lc (2) : (1) Lc 7,23 . (2) Lc 17,2 .



250. Vergevingsgezindheid : Lc 17,3b-4 -- Lc 17,3b-4 - Mt 18,15-18 - Mt 18,21-22 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 17 -- Lc 17,3 -- Lc 17,4 -

Lc 17,3 - Lc 17,3 : 250. Vergevingsgezindheid : Lc 17,3b-4 -- Lc 17,3b-4 - Mt 18,15-18 - Mt 18,21-22 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 17 -- Lc 17,3 -- Lc 17,4 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
3prosechete eautois. ean amartè o adelfos sou epitimèson autô, kai ean metanoèsè afes autô:   3 adtendite vobis si peccaverit frater tuus increpa illum et si paenitentiam egerit dimitte illi     3 Wacht uzelven. En indien uw broeder tegen u zondigt, zo bestraf hem; en indien het hem leed is, zo vergeef het hem.   [3] Kijk goed uit! Als je broeder zondigt, wijs hem dan terecht, en als hij zich bekeert, vergeef hem dan.   [3] Let dus goed op jezelf! Indien je broeder zondigt, spreek hem dan ernstig toe; en als hij berouw heeft, vergeef hem.   3 houdt uzelf in het oog; als je broeder zondigt, berisp hem, en als hij dan berouw toont, vergeef hem;   3. Prenez garde à vous ! » Si ton frère vient à pécher, réprimande-le et, s'il se repent, remets-lui. 

King James Bible . [3] Take heed to yourselves: If thy brother trespass against thee, rebuke him; and if he repent, forgive him.
Luther-Bibel . 3 Hütet euch! Wenn dein Bruder sündigt, so weise ihn zurecht; und wenn er es bereut, vergib ihm.

Tekstuitleg van Lc 17,3 .

Lc 17,3.3. εαν = ean (indien) . Taalgebruik in het NT : ean (indien) . Taalgebruik in de LXX : ean (indien) . Taalgebruik in Lc : ean (indien) . Lc (25) : (1) Lc 4,6 . (2) Lc 4,7 . (3) Lc 5,12 . (4) Lc 6,33 . (5) Lc 6,34 . (6) Lc 9,24 . (7) Lc 9,48 . (8) Lc 10,6 . (9) Lc 10,22 . (10) Lc 12,38 . (11) Lc 12,45 . (12) Lc 14,34 . (13) Lc 15,8 . (14) Lc 16,30 . (15) Lc 16,31 . (16) Lc 17,3 . (17) Lc 17,4 . (18) Lc 17,33 . (19) Lc 19,31 . (20) Lc 19,40 . (21) Lc 20,5 . (22) Lc 20,6 . (23) Lc 20,28 . (24) Lc 22,67 . (25) Lc 22,68 . Heel wat variante lezingen in verzen .

  ean (indien)  bijbel OT Gn  Ex  Lv  Nu Dt NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
    1411  1103  50 84 163 74 133 308  56  32  27  54  10  120  115  169     

Lc 17,3.4. act. conjunctief aor. 3de pers. enk. ἁμαρτησῃ = hamartèsè(i) (hij zou zondigen) van het werkw. ἁμαρτανω = hamartanô (zondigen) . Taalgebruik in het NT : harmartanô (zondigen) . Taalgebruik in de LXX : harmartanô (zondigen) . Bijbel (20) : (1) Lv 4,2 . (2) Lv 4,3 . (3) Lv 4,22 . (4) Lv 4,27 . (5) Lv 5,1 . (6) Lv 5,4 . (7) Lv 5,15 . (8) Lv 5,17 . (9) Lv 5,21 . (10) Lv 5,23 . (11) Nu 15,27 . (12) Dt 19,15 . (13) 1 S 2,25 . (14) 1 K 8,31 . (15) Ez 3,21 . (16) Ez 14,13 . (17) Job 5,24 . (18) 2 Kr 6,22 . (19) Lc 17,3 . (20) 1 Joh 2,1 . Een vorm van ἁμαρτανω = harmartanô (zondigen) in de LXX (270) , in het NT (42) , in Mt (3) , in Mc (0) , in Lc (4) : (1) Lc 15,18 . (2) Lc 15,21 . (3) Lc 17,3 . (4) Lc 17,4 , in Joh (3) . Het werkw. ἁμαρτανω = hamartanô (zondigen) wordt in Lc slechts in 2 perikopen gebruikt : in dat van de jongste zoon (Lc 15,11- 32) en hier bij de richtlijnen van Jezus aan de leerlingen (Lc 17,3-4) .
- In Lc komt het woord ἁμαρτωλος = hamartôlos (zondaar) veelvuldiger voor dan in de andere evangelies (18 tegenover 14 in de andere evangelisten samen) . In Lc : 7X enk. , 11X mv. . Een vorm van ἁμαρτια = hamartia (zonde) komt in Lc (11) , in Mt (7) , in Mc (6) voor . De synoptici puilen niet uit van de zonde , integendeel .

Lc 17,3.8. act. imperat. aor. 2de pers. enk. επιτιμησον (vermaan) van het werkw. επιτιμαω = epitimaô (nadrukkelijk vermanen , 'opdragen' , bevelen , berispen) . Taalgebruik in het NT : epitimaô (opleggen, opdragen) . Taalgebruik in de LXX : epitimaô (opleggen, opdragen) . Taalgebruik in Lc. : epitimaô (opleggen, opdragen) . Het werkwoord heeft een voorvoegsel επι = epi (aan bij, op) wat het werkwoord versterkt . Wellicht omwille van het voorvoegsel volgt op het werkwoord steeds een datief . Bijbel (4) : (1) Ps 68,31 . (2) Lc 17,3 . (3) Lc 19,39 . (4) 2 Tim 4,2 .
- Paralleltekst in Mt . act. imperat. aor. 2de pers. enk. ελεγξον = elegkson (wijs terecht) van het werkw. ελεγχω = elegchô (berispen, terecht wijzen, van schuld overtuigen) . Taalgebruik in het NT : elegchô (berispen, terecht wijzen, van schuld overtuigen) . Taalgebruik in de LXX : Taalgebruik in het NT : elegchô (berispen, terecht wijzen, van schuld overtuigen) . Bijbel (6) : (1) Sir 19,13 . (2) Sir 19,14 . (3) Sir 19,15 . (4) Sir 19,17 . (5) Mt 18,15 . (6) 2 Tim 4,2 .

Lc 17,3.12. act. conjunct. aor. 3de pers. enk. μετανοησῃ = metanoèsè(i) (hij zou zich bekeren) van het werkw. μετανοεω = metanoeô (bekeren) . Taalgebruik in het NT : metanoeô (bekeren) . Taalgebruik in de LXX : metanoeô (bekeren) . Bijbel = NT = Lc (2) : (1) Lc 17,3 . (2) Apk 2,21 . Een vorm van μετανοεω = metanoeô in de LXX (24) , in het NT (34) , in Lc (9) : (1) Lc 10,13 . (2) Lc 11,32 . (3) Lc 13,3 . (4) Lc 13,5 . (5) Lc 15,7 . (6) Lc 15,10 . (7) Lc 16,30 . (8) Lc 17,3 . (9) Lc 17,4 .

Lc 17,3.13. act. imperat. aor. 2de pers. enk. αφες = afes (vergeef) van het werkw. αφιημι = afièmi (aflaten, achterlaten) . Taalgebruik in het NT : afièmi (aflaten, achterlaten) . Taalgebruik in de LXX : afièmi (aflaten, achterlaten) . OT (8) : (1) Gn 50,17 . (2) Ex 32,32 . (3) Nu 14,19 . (4) 2 K 4,27 . (5) Ps 25,18 . (6) 2 Kr 10,4 . (7) 2 Kr 10,10 . (8) Sir 28, 2 . NT (15) : (1) Mt 3,15 . (2) Mt 5,24 . (3) Mt 5,40 . (4) Mt 6,12 . (5) Mt 7,4 . (6) Mt 8,22 . (7) Mt 27,49 . (8) Mc 7,27 . (9) Lc 6,42 . (10) Lc 9,60 . (11) Lc 11,4 . (12) Lc 13,8 . (13) Lc 17,3 . (14) Lc 23,34 . (15) Joh 12,7 . Een vorm van αφιημι = afièmi (aflaten, achterlaten) in de LXX (138) , in het NT (142) , in Mc (35) , in Lc (31) . In de LXX kan een vorm van het Griekse αφιημι = afièmi de vertaling van 18 Hebreeuwse / Aramese woorden zijn .
- Ned. : verlaten, achterlaten . Arabisch : تَرَكَ = taraka (achterlaten) . Taalgebruik in de Qoran : taraka (achterlaten) . D. : verlassen . Fr. : laisser . Fr. : par-donner (pardon) : ver-geven . s'excuser (ex -causa) = buiten de zaak , zich ver-ont-schuld-igen . kwijt-schelden (ont-schulden) . E. : to forsook . Grieks : αφιημι = afièmi (aflaten, achterlaten) . Taalgebruik in het NT : afièmi (aflaten, achterlaten) . Lat. relinquere .

Lc 17,4 - Lc 17,4 : 250. Vergevingsgezindheid : Lc 17,3b-4 -- Lc 17,3b-4 - Mt 18,15-18 - Mt 18,21-22 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 17 -- Lc 17,3 -- Lc 17,4 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
4kai ean eptakis tès èmeras amartèsè eis se kai eptakis epistrepsè pros se legôn, metanoô, afèseis autô.   4 et si septies in die peccaverit in te et septies in die conversus fuerit ad te dicens paenitet me dimitte illi     4 En indien hij zevenmaal daags tegen u zondigt, en zevenmaal daags tot u wederkeert, zeggende: Het is mij leed; zo zult gij het hem vergeven.   [4] Als hij zevenmaal op een dag tegen je zou zondigen en zevenmaal tegen je komt zeggen: “Ik heb er spijt van”, dan moet je hem vergeven.’  [4] En als hij zevenmaal op een dag tegen je zondigt en zevenmaal naar je terugkeert en zegt: “Ik heb berouw,” dan moet je hem vergeven.’   4 zelfs als hij zevenmaal daags tegen je zondigt en zevenmaal bij je terugkomt en zegt ‘ik heb berouw’, vergeef hem.   4. Et si sept fois le jour il pèche contre toi et que sept fois il revienne à toi, en disant : «Je me repens», tu lui remettras. »  

King James Bible . [4] And if he trespass against thee seven times in a day, and seven times in a day turn again to thee, saying, I repent; thou shalt forgive him.
Luther-Bibel . 4 Und wenn er siebenmal am Tag an dir sündigen würde und siebenmal wieder zu dir käme und spräche: Es reut mich!, so sollst du ihm vergeben. Von der Kraft des Glaubens

Tekstuitleg van Lc 17,4 .

7. εις = eis (naar) . Taalgebruik in het NT : eis (naar) . Taalgebruik in de LXX : eis (naar) . Taalgebruik in Lc : eis (naar) . Voorzetsel van richting . Lc (210) . Lc 17 (9) : (1) Lc 17,2 . (2) Lc 17,4 . (3) Lc 17,11 . (4) Lc 17,12 . (5) Lc 17,15 . (6) Lc 17,24 . (7) Lc 17,27 . (8) Lc 17,31 . (9) Lc 17,34 .

eis (naar)   bijbel O.T. N.T. Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
  6930  5336  1594  215  151  210  181  260  504  73  576  757  427  77 

eis  Lc Lc 1 Lc 2 Lc 3 Lc 4 Lc 5 Lc 6 Lc 7 Lc 8 Lc 9 Lc 10 Lc 11 Lc 12 Lc 13 Lc 14 Lc 15 Lc 16 Lc 17 Lc 18 Lc 19 Lc 20 Lc 21 Lc 22 Lc 23 Lc 24
  210  12  12  4 11  10  7 9 17 16  11 6 6 5 9 7 7 9 10 1 7 13 4 11

- Lat. in . Fr. vers (versus : gedraaid , gekeerd ; vertere : tourner , draaien) . E. for . Ned. naar . D. nach .

12. προς = pros (naar, bij) . Taalgebruik in het NT : pros (naar, bij) . Taalgebruik in de LXX : pros (naar, bij) . Taalgebruik in Lc : pros (naar, bij) . Lc (158) . Lc 17 (3) : (1) Lc 17,1 . (2) Lc 17,4 . (3) Lc 17,22 .

pros (bij)   bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
  3919  3272  647  41  62  158  91  122  166  261  352     

  pros  Lc 1 Lc 2 Lc 3 Lc 4 Lc 5 Lc 6 Lc 7 Lc 8 Lc 9 Lc 10 Lc 11 Lc 12 Lc 13 Lc 14 Lc 15 Lc 16 Lc 17 Lc 18 Lc 19 Lc 20 Lc 21 Lc 22 Lc 23 Lc 24
  158  11  6 3 8 4 9 7 11 5 4 8 3 8 4 4 3 7 10 101 1 6 7 11 

- ean ... hamartèsèi eis se (indien... hij zondigt tegen jou) : Mt 18,15 en Lc 17,4

Evangelie op de 27ste (zevenentwintigste) zondag door het c-jaar : Lc 17,5-10 . Lc 17,5-10 .
In die tijd zeiden de apostelen tot de Heer: "Geef ons meer geloof." De Heer antwoordde: "Als ge een geloof had als een mosterdzaadje, zoudt ge tot die moerbeiboom zeggen: Maak uw wortels los uit de grond en plant u in de zee, en hij zou u gehoorzamen. Wie van u zal tot de knecht die hij in dienst heeft als ploeger of veehouder, bij diens thuiskomst van het land zeggen: Kom meteen aan tafel en tast toe? Zal hij niet eerder zeggen: Maak mijn maaltijd klaar; omgord je en bedien mij terwijl ik eet en drink; daarna kun je zelf eten en drinken? Moet hij die knecht soms dankbaar zijn omdat hij heeft uitgevoerd wat hem is opgedragen? Zo is het ook met u: wanneer ge alles hebt gedaan wat u opgedragen werd, zegt dan: Wij zijn maar gewone knechten; wij hebben alleen maar onze plicht gedaan."

251. Geloof : Lc 17,5-6 -- Lc 17,5-6 - Mt 17,14-21 - bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 17 -- Lc 17,5 - Lc 17,6 -

Lc 17,5 - Lc 17,5 : 251. Geloof - Lc 17,5-6 - Mt 17,14-21 - bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 17 -- Lc 17,5 - Lc 17,6 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis 27ste (zevenentwintigste) zondag door het c-jaar Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
5kai eipan oi apostoloi tô kuriô, prosthes èmin pistin. 5 et dixerunt apostoli Domino adauge nobis fidem     In die tijd zeiden de apostelen tot de Heer: "Geef ons meer geloof."  5 En de apostelen zeiden tot den Heere: Vermeerder ons het geloof.   [5] De apostelen zeiden tegen de Heer: ‘Versterk ons vertrouwen.’  [5] Toen zeiden de apostelen tegen de Heer: ‘Geef ons meer geloof!’   5 De apostelen zeggen tot de Heer: geef ons méér geloof!  5. Les apôtres dirent au Seigneur : « Augmente en nous la foi. »  

King James Bible . [5] And the apostles said unto the Lord, Increase our faith.
Luther-Bibel . 5 Und die Apostel sprachen zu dem Herrn: Stärke uns den Glauben!

Tekstuitleg van Lc 17,5 .

5. bep. lidw. dat. mann. + onz. enk. τῳ = tô(i) van het bepaald lidwoord ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het) . Taalgebruik in het NT : bepaald lidwoord . Taalgebruik in de LXX : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald lidwoord . Lc (154) . Lc 17 (5) : (1) Lc 17,5 . (2) Lc 17,9 . (3) Lc 17,11 . (4) Lc 17,14 . (5) Lc 17,18 .

  lidw. enk. bijbel  OT  NT  Mt  Mc  Lc  Joh  Hnd  Br.  Apk  syn. ev.
6. dat. m. + onz. enk. tô(i) 5507  4462  1045  121  68  154  98  163  367  74  343  441 

- D. der , die , das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .

Lc 17,6 - Lc 17,6 : 251. Geloof - Lc 17,5-6 - Mt 17,14-21 - bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 17 -- Lc 17,5 - Lc 17,6 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis 27ste (zevenentwintigste) zondag door het c-jaar Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
6eipen de o kurios, ei echete pistin ôs kokkon sinapeôs, elegete an tè sukaminô [tautè], ekrizôthèti kai futeuthèti en tè thalassè: kai upèkousen an umin.  6 dixit autem Dominus si haberetis fidem sicut granum sinapis diceretis huic arbori moro eradicare et transplantare in mare et oboediret vobis    De Heer antwoordde: "Als ge een geloof had als een mosterdzaadje, zoudt ge tot die moerbeiboom zeggen: Maak uw wortels los uit de grond en plant u in de zee, en hij zou u gehoorzamen.   6 En de Heere zeide: Zo gij een geloof hadt als een mostaardzaad, gij zoudt tegen dezen moerbezienboom zeggen: Word ontworteld, en in de zee geplant, en hij zou u gehoorzaam zijn.   [6] De Heer zei: ‘Al heb je maar een vertrouwen als een mosterdzaadje, als je tegen die moerbeiboom daar zegt: “Kom met wortel en al uit de grond en verplant je naar zee”, dan zou hij je gehoorzamen.  [6] De Heer zei: ‘Als jullie geloof hadden als een mosterdzaadje, zouden jullie tegen die moerbeiboom zeggen: “Trek je wortels uit de grond en plant jezelf in de zee!” en hij zou jullie gehoorzamen.   6 Maar de Heer zegt: als ge een geloof hebt als een mosterdzaadje,– ge zoudt tot deze moerbeivijgenboom zeggen: word ontworteld en wees geplant in de zee!, – en hij zou u gehoorzamen!–   6. Le Seigneur dit : « Si vous aviez de la foi comme un grain de sénevé, vous auriez dit au mûrier que voilà : «Déracine-toi et va te planter dans la mer», et il vous aurait obéi !  

King James Bible . [6] And the Lord said, If ye had faith as a grain of mustard seed, ye might say unto this sycamine tree, Be thou plucked up by the root, and be thou planted in the sea; and it should obey you.
Luther-Bibel . 6 Der Herr aber sprach: Wenn ihr Glauben hättet so groß wie ein Senfkorn, dann könntet ihr zu diesem Maulbeerbaum sagen: Reiß dich aus und versetze dich ins Meer!, und er würde euch gehorchen. Vom Knechtslohn

Tekstuitleg van Lc 17,6 .

1. act. ind. aor. 3de pers. enk. ειπεν = eipen (hij zei) van het werkw. λεγω = legô (zeggen) . Taalgebruik in het NT : legô (zeggen) . Taalgebruik in de LXX : legô (zeggen) . Taalgebruik in Lc : legô (zeggen) . Een vorm van λεγω = legô (zeggen) in de LXX (4610) , in het NT (1318) ; van ειπεν = eipon (ik zei) in de LXX (4608) , in het NT (925) . Lc 17 (8) : (1) Lc 17,1 . (2) Lc 17,6 . (3) Lc 17,14 . (4) Lc 17,17 . (5) Lc 17,19 . (6) Lc 17,20 . (7) Lc 17,22 . (8) Lc 17,37 .

  bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
ind. aor. 3de p. enk. eipen  3024  2426  598  118  56  223  114  75  397  511 

  legô (zeggen) . eipen Lc   Lc 1 Lc 2 Lc 3 Lc 4 Lc 5 Lc 6 Lc 7 Lc 8 Lc 9 Lc 10 Lc 11 Lc 12 Lc 13 Lc 14 Lc 15 Lc 16 Lc 17 Lc 18 Lc 19 Lc 20 Lc 21 Lc 22 Lc 23 Lc 24
  act. ind. aor. 3de pers. enk. eipen 223  11  11  17  12  11  10  13 12  11  18 

- וַיּאֹמֶר = wajjo´mèr (en hij zei) < prefix verbindingswoord wë + werkwoordvorm qal act. imperf. 3de pers. mann. enk. van het werkw. אמר = ´-m-r (zeggen) . Taalgebruik in Tenakh : ´âmar (zeggen) . Getalwaarde : aleph = 1 , mem = 13 of 40 , resj = 20 of 200 ; totaal : 34 (2 X 17) of 241 (priemgetal) . Structuur : 1 - 4 - 2 . De som van de elementen is telkens 7 . Tenakh (1879) . Pentateuch (594) . Eerdere Profeten (868) . Latere Profeten (120) . 12 Kleine Profeten (56) . Geschriften (241) .
- Lat. legere . Fr. leçon . E. to say . Fr. dire . D. sprechen (spreken) . Arabisch : قَالَ = qâla (zeggen) . Taalgebruik in de Qoran : qâla (zeggen) .

2. δε = de (echter) , afkorting δ' = d' . Taalgebruik in het NT : de (echter) . Taalgebruik in de LXX : de (echter) . Taalgebruik in Lc : de (echter) . Partikel . Het staat steeds als tweede woord in de zin . Het kan een lichte tegenstelling aanduiden . Om een verandering van personage of situatie in de zin aan te duiden . Lc (478 + 5 = 483) . Lc 17 (11) : (1) Lc 17,1 . (2) Lc 17,6 . (3) Lc 17,7 . (4) Lc 17,15 . (5) Lc 17,17 . (6) Lc 17,20 . (7) Lc 17,22 . (8) Lc 17,25 . (9) Lc 17,29 . (10) Lc 17,35 . (11) Lc 17,37 . Afkorting δ' = d' (1) : Lc 17,33 .

de (echter)   bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
de  6210 3754 2456 421 149 478 203 490 708 7 1048  1251 
d'  73 50  23  12      19  20 
Totaal 6283 3804 2479 433 151 483 204 490 711 7 1067 1271

de (echter)   Lc 1 Lc 2 Lc 3 Lc 4 Lc 5 Lc 6 Lc 7 Lc 8 Lc 9 Lc 10 Lc 11 Lc 12 Lc 13 Lc 14 Lc 15 Lc 16 Lc 17 Lc 18 Lc 19 Lc 20 Lc 21 Lc 22 Lc 23 Lc 24
de (478) 17  11  13  18  15  23  37  36  21  22  26  13  16  15  11  26  16  22  14  35  34  20 
d' (5)                                        
483 17  11  13  18  15  23  37  37  23  22  26  13  16  15  12  26  16  23  14  35  34  20 

1151 verzen  Lc 1 Lc 2 Lc 3 Lc 4 Lc 5 Lc 6 Lc 7 Lc 8 Lc 9 Lc 10 Lc 11 Lc 12 Lc 13 Lc 14 Lc 15 Lc 16 Lc 17 Lc 18 Lc 19 Lc 20 Lc 21 Lc 22 Lc 23 Lc 24
  80  52  38  44  39  49  50  56  62  42  54  59  35  35  32  31  37  43  48  47  38  71  56  53 

1. - 2. - και ειπεν = kai eipen (en hij zei) . NT (140) . Lc 17 (2/8) : (1) Lc 17,19 . (2) Lc 17,20 .
-ειπεν δε = eipen de (hij zei echter) in NT (78) . Lc (52) . Lc 17 (3/8) : (1) Lc 17,1 . (2) Lc 17,6 . (3) Lc 17,22 .

19. εν = en (in, tijdens) . Taalgebruik in het NT : en (in) . Taalgebruik in de LXX: en (in) . Taalgebruik in Lc : en (in) . Lc (288) . Lc 17 (7) : (1) Lc 17,6 . (2) Lc 17,11 . (3) Lc 17,14 . (4) Lc 17,24 . (5) Lc 17,26 . (6) Lc 17,28 . (7) Lc 17,31 .

en (in) .   bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk synopt. ev.
  11097 8943 2154 247 119 288 182 226 966 126 654  836 

en (in)   Lc 1 Lc 2 Lc 3 Lc 4 Lc 5 Lc 6 Lc 7 Lc 8 Lc 9 Lc 10 Lc 11 Lc 12 Lc 13 Lc 14 Lc 15 Lc 16 Lc 17 Lc 18 Lc 19 Lc 20 Lc 21 Lc 22 Lc 23 Lc 24
288   25  23  10  18  10  12  12  13  14  12  17  13  11  11  13  12  16 

- Hebr. בְּ = bë . Fr. en . Ned. in . E. in . D. in . Fr. dans . Arabisch : فِي = fi (in) . Taalgebruik in de Qoran : fi (i



252. Onnutte knechten : Lc 17,7-10 -- Lc 17,7-10 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 17 -- Lc 17,7 - Lc 17,8 - Lc 17,9 - Lc 17,10 -

Lc 17,7 - Lc 17,7 : 252. Onnutte knechten - Lc 17,7-10 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 17 -- Lc 17,7 - Lc 17,8 - Lc 17,9 - Lc 17,10 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis 27ste (zevenentwintigste) zondag door het c-jaar Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
7tis de ex umôn doulon echôn arotriônta è poimainonta, os eiselthonti ek tou agrou erei autô, eutheôs parelthôn anapese,  7 quis autem vestrum habens servum arantem aut pascentem qui regresso de agro dicet illi statim transi recumbe     Wie van u zal tot de knecht die hij in dienst heeft als ploeger of veehouder,   7 En wie van u heeft een dienstknecht ploegende, of de beesten hoedende, die tot hem, als hij van den akker inkomt, terstond zal zeggen: Kom bij, en zit aan?   [7] Stel*, iemand van jullie heeft een slaaf die ploegt of het vee hoedt. Zal hij hem, als hij thuiskomt van het land, zeggen: “Kom meteen aan tafel”?  [7] Als iemand van jullie een knecht zou hebben die ploegt of de kudden weidt, dan zal hij, wanneer die thuiskomt van het land, toch niet tegen hem zeggen: “Ga maar meteen aan tafel”?   7 wie van u heeft iemand in dienst als ploeger of herder en zal als hij binnenkomt van de akker tot hem zeggen ‘kom er meteen bij en val aan!’?–  7. « Qui d'entre vous, s'il a un serviteur qui laboure ou garde les bêtes, lui dira à son retour des champs : «Vite, viens te mettre à table» ? 

King James Bible . [7] But which of you, having a servant plowing or feeding cattle, will say unto him by and by, when he is come from the field, Go and sit down to meat?
Luther-Bibel . 7 Wer unter euch hat einen Knecht, der pflügt oder das Vieh weidet, und sagt ihm, wenn der vom Feld heimkommt: Komm gleich her und setz dich zu Tisch?

Tekstuitleg van Lc 17,7 .

2. δε = de (echter) , afkorting δ' = d' . Taalgebruik in het NT : de (echter) . Taalgebruik in de LXX : de (echter) . Taalgebruik in Lc : de (echter) . Partikel . Het staat steeds als tweede woord in de zin . Het kan een lichte tegenstelling aanduiden . Om een verandering van personage of situatie in de zin aan te duiden . Lc (478 + 5 = 483) . Lc 17 (11) : (1) Lc 17,1 . (2) Lc 17,6 . (3) Lc 17,7 . (4) Lc 17,15 . (5) Lc 17,17 . (6) Lc 17,20 . (7) Lc 17,22 . (8) Lc 17,25 . (9) Lc 17,29 . (10) Lc 17,35 . (11) Lc 17,37 . Afkorting δ' = d' (1) : Lc 17,33 .

de (echter)   bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
de  6210 3754 2456 421 149 478 203 490 708 7 1048  1251 
d'  73 50  23  12      19  20 
Totaal 6283 3804 2479 433 151 483 204 490 711 7 1067 1271

de (echter)   Lc 1 Lc 2 Lc 3 Lc 4 Lc 5 Lc 6 Lc 7 Lc 8 Lc 9 Lc 10 Lc 11 Lc 12 Lc 13 Lc 14 Lc 15 Lc 16 Lc 17 Lc 18 Lc 19 Lc 20 Lc 21 Lc 22 Lc 23 Lc 24
de (478) 17  11  13  18  15  23  37  36  21  22  26  13  16  15  11  26  16  22  14  35  34  20 
d' (5)                                        
483 17  11  13  18  15  23  37  37  23  22  26  13  16  15  12  26  16  23  14  35  34  20 

1151 verzen  Lc 1 Lc 2 Lc 3 Lc 4 Lc 5 Lc 6 Lc 7 Lc 8 Lc 9 Lc 10 Lc 11 Lc 12 Lc 13 Lc 14 Lc 15 Lc 16 Lc 17 Lc 18 Lc 19 Lc 20 Lc 21 Lc 22 Lc 23 Lc 24
  80  52  38  44  39  49  50  56  62  42  54  59  35  35  32  31  37  43  48  47  38  71  56  53 
Lc 17,8 - Lc 17,8 : 252. Onnutte knechten - Lc 17,7-10 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 17 -- Lc 17,7 - Lc 17,8 - Lc 17,9 - Lc 17,10 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis 27ste (zevenentwintigste) zondag door het c-jaar Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
8all ouchi erei autô, etoimason ti deipnèsô, kai perizôsamenos diakonei moi eôs fagô kai piô, kai meta tauta fagesai kai piesai su;  8 et non dicet ei para quod cenem et praecinge te et ministra mihi donec manducem et bibam et post haec tu manducabis et bibes     bij diens thuiskomst van het land zeggen: Kom meteen aan tafel en tast toe? Zal hij niet eerder zeggen: Maak mijn maaltijd klaar; omgord je en bedien mij terwijl ik eet en drink; daarna kun je zelf eten en drinken?   8 Maar zal hij niet tot hem zeggen: Bereid, dat ik te avond zal eten, en omgord u, en dien mij, totdat ik zal gegeten en gedronken hebben; en eet en drink gij daarna?  [8] Nee, hij zal hem veeleer zeggen: “Maak het eten voor mij klaar, omgord je en bedien me, en als ik klaar ben met eten en drinken, dan kun jij gaan eten en drinken.” ²  [8] Zal hij niet veel eerder tegen hem zeggen: “Maak iets te eten voor me klaar, doe je gordel om en bedien me terwijl ik eet en drink, en daarna kun je zelf eten en drinken”?   8 nee, hij zal tot hem zeggen: bereid iets, dat ik maaltijd kan houden, omgord je en bedien mij tot ik heb gegeten en gedronken; daarna kom jij eten en drinken!–  8. Ne lui dira-t-il pas au contraire : «Prépare-moi de quoi dîner, ceins-toi pour me servir, jusqu'à ce que j'aie mangé et bu ; après quoi, tu mangeras et boiras à ton tour» ? 

King James Bible . [8] And will not rather say unto him, Make ready wherewith I may sup, and gird thyself, and serve me, till I have eaten and drunken; and afterward thou shalt eat and drink?
Luther-Bibel . 8 Wird er nicht vielmehr zu ihm sagen: Bereite mir das Abendessen, schürze dich und diene mir, bis ich gegessen und getrunken habe; danach sollst du auch essen und trinken?

Tekstuitleg van Lc 17,8 .

2. ου - ουκ - ουχ = ou - ouk - ouch (niet) OF betrekk. voornaamw. gen. mann. en onz. enk (οὑ = hou) . Taalgebruik in het NT : ou - ouk - ouch (niet) . Taalgebruik in de LXX : ou - ouk - ouch (niet) . Lc (18) : (1) Lc 1,60 . (2) Lc 4,22 . (3) Lc 6,39 . (4) Lc 12,6 . (5) Lc 12,51 . (6) Lc 13,3 . (7) Lc 13,5 . (8) Lc 14,28 . (9) Lc 14,31 . (10) Lc 15,8 . (11) Lc 16,30 . (12) Lc 17,8 . (13) Lc 17,17 . (14) Lc 18,30 . (15) Lc 22,27 . (16) Lc 22,39 . (17) Lc 24,26 . (18) Lc 24,32 . Lc (84 + 92 + 7 + 18 = 201) . ου = ou . Lc (84) . Lc 17 (1) : Lc 17,1 . ουκ = ouk . Lc (92) . Lc 17 (2) : (1) Lc 17,20 . (2) Lc 17,22 . ουχ= ouch : Lc 17 (1) : Lc 17,18 . ουχι = ouchi : Lc (18) . Lc 17 (2) : (1) Lc 17,8 . (2) Lc 17,17 .

ou (niet)  bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
ou   3068  2321  747  97  42  84  113  68  313  30  223  336 
ouk  3499  2752  747  93  66  92  137  56  274  29  251  388 
ouch  452  351  101  20  49  20  40 
ouchi 218         18            
Totaal  7237 5424 1595 197 114 201 270 132 636 63 494 764

ou (niet)  Lc 1 Lc 2 Lc 3 Lc 4 Lc 5 Lc 6 Lc 7 Lc 8 Lc 9 Lc 10 Lc 11 Lc 12 Lc 13 Lc 14 Lc 15 Lc 16 Lc 17 Lc 18 Lc 19 Lc 20 Lc 21 Lc 22 Lc 23 Lc 24
ou  / 84 2 1 2 4 2 6 4 5 2 3 5 7 5 5 4 2 1 3 1 3 6 6 2 3
ouk / 92 5 4 1 4 1 4 4 6 6 2 3 9 6 5 1 4 2 4 5 3 2 4 3 4
ouch / 7                     1   2       1   1     1   1
ouchi / 18 1     1   1           2 2 2 1 1 2 1       1 1 2
Totaal  / 201 8 5 3 9 3 11 8 11 8 5 9 18 15 12 6 7 6 8 7 6 8 12 6 10

- Hebreeuws . לֹא = lo´(niet) . Taalgebruik in Tenakh : lo´(niet) . Getalwaarde : lamed = 12 of 30 , aleph = 1 ; totaal : 13 of 31 (elkaars spiegelbeeld) . De getalwaarde van לֹא = lo´ is de helft van de getalwaarde van de schrijfwijze van aleph ; 13 - 26 of een verhouding van 1 - 2 . Tenakh (2767) . Pentateuch (801) . Eerdere Profeten (456) . Latere Profeten (611) . 12 Kleine Profeten (150) . Geschriften (749) . Structuur : 3 - 1 . De som van de elementen is telkens 4 .
- Fr. ne... pas . E. not . D. nicht .

ου - ουκ - ουχ = ou - ouk - ouch (niet) OF betrekk. voornaamw. gen. mann. en onz. enk (οὑ = hou) . Taalgebruik in het NT : ou - ouk - ouch (niet) . Taalgebruik in de LXX : ou - ouk - ouch (niet) . Lc (84 + 92 + 7 = 183) . Lc 1 (2 + 5 = 7) . ου = ou . Lc (84) . Lc . ουκ = ouk . Lc (92) . Lc ουχ = ouch : Lc (0) .

- Hebreeuws . לֹא = lo´(niet) . Taalgebruik in Tenakh : lo´(niet) . Getalwaarde : lamed = 12 of 30 , aleph = 1 ; totaal : 13 of 31 (elkaars spiegelbeeld) . De getalwaarde van לֹא = lo´ is de helft van de getalwaarde van de schrijfwijze van aleph ; 13 - 26 of een verhouding van 1 - 2 . Tenakh (2767) . Pentateuch (801) . Eerdere Profeten (456) . Latere Profeten (611) . 12 Kleine Profeten (150) . Geschriften (749) . Structuur : 3 - 1 . De som van de elementen is telkens 4 .
- Fr. ne... pas . E. not . D. nicht .

Lc 17,9 - Lc 17,9 : 252. Onnutte knechten - Lc 17,7-10 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 17 -- Lc 17,7 - Lc 17,8 - Lc 17,9 - Lc 17,10 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis 27ste (zevenentwintigste) zondag door het c-jaar Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
9mè echei charin tô doulô oti epoièsen ta diatachthenta;   9 numquid gratiam habet servo illi quia fecit quae sibi imperaverat non puto     Moet hij die knecht soms dankbaar zijn omdat hij heeft uitgevoerd wat hem is opgedragen?   9 Dankt hij ook denzelven dienstknecht omdat hij gedaan heeft, hetgeen hem bevolen was? Ik meen, neen.   [9] Hij bedankt de slaaf toch niet omdat hij heeft gedaan wat hem werd opgedragen?   [9] Hij bedankt de knecht toch niet omdat die gedaan heeft wat hem is opgedragen?   9 en dan hoeft hij de dienaar niet dankbaar te zijn dat die dóet wat hem wordt geboden;   9. Sait-il gré à ce serviteur d'avoir fait ce qui lui a été prescrit ? 

King James Bible . [9] Doth he thank that servant because he did the things that were commanded him? I trow not.
Luther-Bibel . 9 Dankt er etwa dem Knecht, dass er getan hat, was befohlen war?

Tekstuitleg van Lc 17,9 .

Lc 17,9.1. μη = mè (niet) . Ontkenning . Taalgebruik in het NT : mè (niet) . Taalgebruik in de LXX : mè (niet) . Taalgebruik in Lc : mè (niet) . Lc 17 (5) : (1) Lc 17,1 . (2) Lc 17,9 . (3) Lc 17,18 . (4) Lc 17,23 . (5) Lc 17,31 .

mè (niet)  bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
  3266  2344  922  117  67  123  110  61  403  41  307  417 

  mè (niet) Lc Lc 1 Lc 2 Lc 3 Lc 4 Lc 5 Lc 6 Lc 7 Lc 8 Lc 9 Lc 10 Lc 11 Lc 12 Lc 13 Lc 14 Lc 15 Lc 16 Lc 17 Lc 18 Lc 19 Lc 20 Lc 21 Lc 22 Lc 23 Lc 24 Lc
      4 3 3 3 6 5 6 10 5 8 8 11 6 4 0 2 5 9 2 3 7 10 1 2  

Lc 17,9.3. acc. vr. enk. χαριν = charin van het zelfst. naamw. χαρις = charis (genade, gratie) . Taalgebruik in het NT : charis (genade, gratie) . Taalgebruik in de LXX : charis (genade, gratie) . Taalgebruik in Lc : charis (genade, gratie) .Begin van een groet . ch - r : L. gratia . Fr. grâce . Vertaling : gratie , genade , char-me , bevalligheid . We zouden groeten : aangenaam . Verwante woorden : eucharisteô (danken) . Lc (3) : (1) Lc 1,30 . (2) Lc 7,47 . (3) Lc 17,9 . Een vorm van χαρις = charis (genade, gratie) in Lc (9) : (1) Lc 1,30 . (2) Lc 2,40 . (3) Lc 2,52 . (4) Lc 4,22 . (5) Lc 6,32 . (6) Lc 6,33 . (7) Lc 6,34 . (8) Lc 7,47 . (9) Lc 17,9 .

charis bijbel  OT  bijbel  OT  NT  Mt 

Mc 

Lc  Joh  Hnd  Br.  Apk  syn. ev.
acc. vr. enk. charin 158 108 158 60 50 0 0 3 : (1) Lc 1,30 . (2) Lc 7,47 . (3) Lc 17,9 . 1 6 : (1) Hnd 2,47 . (2) Hnd 7,10 . (3) Hnd 7,46 . (4) Hnd 11,23 . (5) Hnd 25,3 . (6) Hnd 25,9 . 40 0
Totaal   293  134      159 0 0 9 4 16 128 2 13 

Een vorm van charis (genade, gratie) in Lc in 9 verzen : (1) Lc 1,30 (acc. enk. charin) . (2) Lc 2,40 (nom. enk. charis) . (3) Lc 2,52 (dat. enk. chariti) . (4) Lc 4,22 (gen. enk. charitos) . (5) Lc 6,32 (nom. enk. charis) . (6) Lc 6,33 (nom. enk. charis) . (7) Lc 6,34 (nom. enk. charis) . (8) Lc 7,47 (acc. enk. charin) . (9) Lc 17,9 (acc. enk. charin) .  

Lc 17,9.4. bep. lidw. dat. mann. + onz. enk. τῳ = tô(i) van het bepaald lidwoord ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het) . Taalgebruik in het NT : bepaald lidwoord . Taalgebruik in de LXX : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald lidwoord . Lc (154) . Lc 17 (5) : (1) Lc 17,5 . (2) Lc 17,9 . (3) Lc 17,11 . (4) Lc 17,14 . (5) Lc 17,18 .

  lidw. enk. bijbel  OT  NT  Mt  Mc  Lc  Joh  Hnd  Br.  Apk  syn. ev.
6. dat. m. + onz. enk. tô(i) 5507  4462  1045  121  68  154  98  163  367  74  343  441 

- Nederl. . : bepaald lidwoord de / het . Arabisch : bepaald lidw. اَل = ´al (de) . Taalgebruik in de Qoran : ´al (de) . D. : der , die , das enz. . E. : the . Fr. : le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) . Gr. ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het) . Taalgebruik in het NT : bepaald lidwoord . Hebreeuws : הַ = ha (de, het) . Taalgebruik in Tenakh : ha (de, het) .

Lc 17,9.6. act. ind. aor. 3de pers. enk. εποιησεν = epoièsen (hij deed) van het werkw. ποιεω = poieô (doen, maken) . Taalgebruik in het NT : poieô (doen, maken) . Taalgebruik in de LXX : poieô (doen, maken) . Mt (13) : (1) Mt 1,24 . (2) Mt 12,3 . (3) Mt 13,26 . (4) Mt 13,28 . (5) Mt 13,58 . (6) Mt 19,4 . (7) Mt 20,5 . (8) Mt 21,15 . (9) Mt 21,31 . (10) Mt 22,2 . (11) Mt 26,12 . (12) Mt 26,13 . (13) Mt 27,23 . Mc (9) : (1) Mc 2,25 . (2) Mc 3,14 . (3) Mc 3,16 . (4) Mc 5,20 . (5) Mc 6,21 . (6) Mc 10,6 . (7) Mc 14,8 . (8) Mc 14,9 . (9) Mc 15,14 . Lc (14) : (1) Lc 1,49 . (2) Lc 1,51 . (3) Lc 1,68 . (4) Lc 3,19 . (5) Lc 5,29 . (6) Lc 6,3 . (7) Lc 6,10 . (8) Lc 8,8 . (9) Lc 8,39 . (10) Lc 11,40 . (11) Lc 16,8 . (12) Lc 17,9 . (13) Lc 19,18 . (14) Lc 23,22 . Een vorm van ποιεω = poieô (doen, maken) in de LXX (3390) , in het NT (565) , in Lc (88) .

poieô (doen) bijbel LXX Pentateuch Eerdere Profeten Latere Profeten 12 Kleine Profeten Geschriften Gn Ex Lv Nu Dt NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn. ev.
act. ind. aor. 3de pers. enk. epoièsen 714 570 + 71 = 641 136 211 62 10 151 46 43 8 14 25 73 13 9 14 18 14 4 1 36 54

- Hebreeuws . `-sh-h . (1) act. qal . perf. 3de pers. mann. enk. עָשָׂה = `âshâh (hij maakt) . (2) act. qal part. mann. enk. עֹשֶׂה = `oshèh (makende) . Tenakh (503) . Pentateuch (112) . Eerdere Profeten (161) . Latere Profeten (78) . 12 Kleine Profeten (19) . Geschriften (133) .
- Ned. : doen . Arabisch : عَمَلَ = `amala (werken) . Taalgebruik in de Qoran : `amala (werken) . D. : tun . E. : do . Fr. : faire . Grieks : ποιεω = poieô (doen, maken) . Taalgebruik in het NT : poieô (doen, maken) . Hebreeuws : עָשָׂה = `âshâh (maken, doen) . Taalgebruik in Tenakh : `âshâh (maken) . Lat. : facere .

Lc 17,9.6. - 7. ὁτι εποιησεν = hoti epoièsen (omdat Hij deed) . LXX (11) : (1) Gn 6,6 . (2) Gn 38,10 . (3) Dt 22,21 . (4) Re 21,15 . (5) 2 S 12,6 . (6) 2 S 14,22 . (7) 1 K 8,64 . (8) 2 Kr 6,13 . (9) 2 Kr 7,7 . (10) 2 Kr 24,16 . (11) Ps 22,32 . NT (2) : (1) Lc 1,49 . (2) Lc 17,9 .
- Hebreeuws . עָשָׂה כִּי = kî `âshâh (omdat hij maakt) . Tenakh (9) : (1) Gn 6,6 . (2) Re 21,15 . (3) 1 K 8,64 . (4) 1 Kr 19,2 . (5) 2 Kr 6,13 . (6) 2 Kr 7,7 . (7) 2 Kr 24,16 . (8) Ps 22,32 . (9) Js 44,23 . + Js 55,11 .


Lc 17,10 - Lc 17,10 : 252. Onnutte knechten - Lc 17,7-10 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 17 -- Lc 17,7 - Lc 17,8 - Lc 17,9 - Lc 17,10 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis 27ste (zevenentwintigste) zondag door het c-jaar Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
10outôs kai umeis, otan poièsète panta ta diatachthenta umin, legete oti douloi achreioi esmen, o ôfeilomen poièsai pepoièkamen.  10 sic et vos cum feceritis omnia quae praecepta sunt vobis dicite servi inutiles sumus quod debuimus facere fecimus     Zo is het ook met u: wanneer ge alles hebt gedaan wat u opgedragen werd, zegt dan: Wij zijn maar gewone knechten; wij hebben alleen maar onze plicht gedaan.  10 Alzo ook gij, wanneer gij zult gedaan hebben al hetgeen u bevolen is, zo zegt: Wij zijn onnutte dienstknechten; want wij hebben maar gedaan, hetgeen wij schuldig waren te doen.   [10] Zo moeten ook jullie zeggen, als je alles hebt gedaan wat je werd opgedragen: “Wij zijn maar slaven; we hebben gedaan wat we moesten doen.” ’    [10] Hetzelfde geldt voor jullie; wanneer jullie alles gedaan hebben wat jullie is opgedragen, zeg dan: “Wij zijn maar knechten, we hebben enkel onze plicht gedaan.”’ In het grensgebied van Samaria   10 zo ook gij: wanneer ge doet al wat u wordt geboden, zegt dan: wij zijn doodgewone dienaars, wat we moesten doen hebben we gedaan!   10. Ainsi de vous ; lorsque vous aurez fait tout ce qui vous a été prescrit, dites : Nous sommes des serviteurs inutiles ; nous avons fait ce que nous devions faire. »  

King James Bible . [10] So likewise ye, when ye shall have done all those things which are commanded you, say, We are unprofitable servants: we have done that which was our duty to do.
Luther-Bibel . 10 So auch ihr! Wenn ihr alles getan habt, was euch befohlen ist, so sprecht: Wir sind unnütze Knechte; wir haben getan, was wir zu tun schuldig waren. Die zehn Aussätzigen

Tekstuitleg van Lc 17,10 .



253. Genezing van de tien melaatsen : Lc 17,11-19 -- Lc 17,11-19 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 17 -- Lc 17,11 - Lc 17,12 - Lc 17,13 - Lc 17,14 - Lc 17,15 - Lc 17,16 - Lc 17,17 - Lc 17,18 - Lc 17,19 -

Evangelie op de 28ste (achtentwintigste) zondag door het c-jaar : Lc 17,11-19 .
Op zijn reis naar Jeruzalem trok Jezus door het grensgebied van Samaria en Galilea. Toen Hij een dorp binnenging kwamen Hem tien melaatsen tegemoet; zij bleven op een grote afstand staan en riepen luidkeels: "Jezus, Meester, ontferm U over ons!" Hij zag hen en sprak: "Gaat u laten zien aan de priesters." En onderweg werden zij gereinigd. Een van hen keerde terug toen hij zag dat hij genezen was, en hij verheerlijkte God met luider stem. Vol dankbaarheid wierp hij zich voor Jezus' voeten neer, en deze man was een Samaritaan. Hierop vroeg Jezus: "Zijn niet alle tien gereinigd? Waar zijn dan de negen anderen? Is er niemand teruggekeerd om aan God eer te brengen dan alleen deze vreemdeling?" En Hij sprak tot hem: "Sta op en ga heen; uw geloof heeft u gered."

Lc 17,11 - Lc 17,11 : 253. Genezing van de tien melaatsen - Lc 17,11-19 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 17 -- Lc 17,11 - Lc 17,12 - Lc 17,13 - Lc 17,14 - Lc 17,15 - Lc 17,16 - Lc 17,17 - Lc 17,18 - Lc 17,19 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis 28ste (achtentwintigste) zondag door het c-jaar Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
11kai egeneto en tô poreuesthai eis ierousalèm kai autos dièrcheto dia meson samareias kai galilaias.   11 et factum est dum iret in Hierusalem transiebat per mediam Samariam et Galilaeam     Op zijn reis naar Jeruzalem trok Jezus door het grensgebied van Samaria en Galilea. 11 En het geschiedde, als Hij naar Jeruzalem reisde, dat Hij door het midden van Samaria en Galilea ging.   [11] Op zijn reis naar Jeruzalem trok Jezus door het grensgebied van Samaria en Galilea.   [11] Op weg naar Jeruzalem trok Jezus door het grensgebied van Samaria en Galilea.   11 ¶ Het geschiedt als zij optrekken naar Jeruzalem: hij komt door het midden tussen Samaria en Galilea;   11. Et il advint, comme il faisait route vers Jérusalem, qu'il passa aux confins de la Samarie et de la Galilée.  

King James Bible . [11] And it came to pass, as he went to Jerusalem, that he passed through the midst of Samaria and Galilee.
Luther-Bibel . 11 Und es begab sich, als er nach Jerusalem wanderte, dass er durch Samarien und Galiläa hin zog.

Tekstuitleg van Lc 17,11 . Het vers Lc 17,11 telt 16 (2² X 2²) woorden en 88 (2³ X 11) . De getalwaarde van Lc 17,11 is 8118 (2 X 3² X 11 X 41) .

Lc 17,11.2. ind. aor. 3de pers. enk. εγενετο = egeneto (het gebeurde) van het werkw. γινομαι = ginomai (worden, gebeuren) . Taalgebruik in de LXX : ginomai (worden) . Taalgebruik in het NT : ginomai (worden) . Bijbel (925) . OT (730) . NT (195) . Lc (69) . Lc 17 (4) : (1) Lc 17,11 . (2) Lc 17,14 . (3) Lc 17,26 . (4) Lc 17,28 . Het duidt vaak een tijdsaanduiding aan (in die dagen, in de dagen van...) : een gelijk-tijdigheid (terwijl hij het priesterschap uitoefende) , een voor-tijdigheid of een na-tijdigheid . Soms heeft het ook de betekenis van zijn (er was eens... zoals vele verhalen bij ons beginnen) . Een vorm van γινομαι = ginomai in de LXX (2174) , in het NT (667) , in Lc (129) , in Lc 17 (4) : (1) Lc 17,11 . (2) Lc 17,14 . (3) Lc 17,26 . (4) Lc 17,28 . In Lc : X vormen in 24 / 24 hoofdstukken en in 129 verzen . Het is duidelijk dat Lucas in zijn evangelie en in Handelingen εγενετο = egeneto veelvuldig gebruikt in tegenstelling tot de andere evangelisten en de andere bijbelboeken van het NT .

ginomai (worden, gebeuren)  bijbel Tenach OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.   ev. 
aor. 3de pers. enk. egeneto  925  wajëhî : 784 730  195  13  17  69  16  53    17  99  115 
Totaal 2841   2174 667 75 55 129 51 124   38 259 310

egeneto (het gebeurde) Lc 1 Lc 2 Lc 3 Lc 4 Lc 5 Lc 6 Lc 7 Lc 8 Lc 9 Lc 10 Lc 11 Lc 12 Lc 13 Lc 14 Lc 15 Lc 16 Lc 17 Lc 18 Lc 19 Lc 20 Lc 21 Lc 22 Lc 23 Lc 24  
67 3      

- Hebreeuws . prefix verbindingswoord wa + act. qal imperf. 3de pers. mann. enk. וַיְהִי = wajëhî (en hij/het was) van het werkw. הָיָה = hâjâh (zijn) . De getalwaarde van וַיְהי = wajëhî (en hij/het zal zijn/was) is 31 . 31 is de getalwaarde van אֵל = ´el (God) ; aleph = 1 , lamed = 12 of 30 ; totaal : 13 of 31 (elkaars spiegelbeeld) .Taalgebruik in Tenakh : hâjâh (zijn) . Getalwaarde : he = 5 , jod = 10 ; totaal : 20 (2² X 5) . Structuur : 5 - 1 - 5 . De som van de elementen is telkens 2 . Tenakh (784) . Pentateuch (181) . Eerdere Profeten (339) . Latere Profeten (116) . 12 Kleine Profeten (22) . Geschriften (126) . In de LXX wordt het Hebreeuwse werkw. הָיָה = hâjâh (zijn) vaak vertaald door het Griekse werkw. γινομαι = ginomai (worden, gebeuren)

eimi (zijn) bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
act. ind. pr. 3de pers. enk. estin  2371  1558  813  114  69  96  147  66  296  25  176 323    
Totaal 9397 6947 2450 288 192 361 442 560 496 111 841 1283    

- Lat. esse . D. sein . Fr. être . Ned. zijn . E. to be . OF ook : worden . Aramees : הֲוָא = häwâ´ . Arabisch : هَؤَىَ = hawa .

Lc 17,11.1.- 2. εγενετο δε = egeneto de (het gebeurde echter) . NT (40) . Lc (20) : (1) Lc 1,8 . (2) Lc 2,1 . (3) Lc 2,6 . (4) Lc 3,21 . (5) Lc 5,1 . (6) Lc 6,1 . (7) Lc 6,6 . (8) Lc 6,12 . (9) Lc 8,40 . (10) Lc 9,28 . (11) Lc 9,37 . (12) Lc 9,51 . (13) Lc 9,57 . (14) Lc 10,38 . (15) Lc 11,14 . (16) Lc 11,27 . (17) Lc 16,22 . (18) Lc 18,35 . (19) Lc 22,24 . (20) Lc 22,44 .
- και εγενετο = kai egeneto (en het gebeurde) . NT (67) . Lc (35) : (1) Lc 1,23 . (2) Lc 1,41 . (3) Lc 1,59 . (4) Lc 1,65 . (5) Lc 2,15 . (6) Lc 2,42 . (7) Lc 2,46 . (8) Lc 4,36 . (9) Lc 5,12 . (10) Lc 5,17 . (11) Lc 6,13 . (12) Lc 6,16 . (13) Lc 6,49 . (14) Lc 7,11 . (15) Lc 8,1 . (16) Lc 8,22 . (17) Lc 8,24 . (18) Lc 9,18 . (19) Lc 9,29 . (20) Lc 9,33 . (21) Lc 11,1 . (22) Lc 13,19 . (23) Lc 14,1 . (24) Lc 17,11 . (25) Lc 17,14 . (26) Lc 17,28 . (27) Lc 19,15 . (28) Lc 19,29 . (29) Lc 20,1 . (30) Lc 22,14 . (31) Lc 22,66 . (32) Lc 24,4 . (33) Lc 24,15 . (34) Lc 24,30 . (35) Lc 24,51 .
Dit is in totaal 55/69 wat Lc betreft en 55/107 wat het NT betreft .

Lc 17,11.3. εν = en (in, tijdens) . Taalgebruik in het NT : en (in) . Taalgebruik in de LXX: en (in) . Taalgebruik in Lc : en (in) . Lc (288) . Lc 17 (7) : (1) Lc 17,6 . (2) Lc 17,11 . (3) Lc 17,14 . (4) Lc 17,24 . (5) Lc 17,26 . (6) Lc 17,28 . (7) Lc 17,31 .

en (in) .   bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk synopt. ev.
  11097 8943 2154 247 119 288 182 226 966 126 654  836 

en (in)   Lc 1 Lc 2 Lc 3 Lc 4 Lc 5 Lc 6 Lc 7 Lc 8 Lc 9 Lc 10 Lc 11 Lc 12 Lc 13 Lc 14 Lc 15 Lc 16 Lc 17 Lc 18 Lc 19 Lc 20 Lc 21 Lc 22 Lc 23 Lc 24
288   25  23  10  18  10  12  12  13  14  12  17  13  11  11  13  12  16 

- Hebr. בְּ = bë . Fr. en . Ned. in . E. in . D. in . Fr. dans . Arabisch : فِي = fi (in) . Taalgebruik in de Qoran : fi (in) .

Lc 17,11.2. - 3. εγενετο εν = egeneto en (het gebeurde tijdens) . NT (?) . Mt (1) . Mc (2) . Lc (22) : (1) Lc 1,5 . (2) Lc 1,59 . (3) Lc 5,12 . (4) Lc 5,17 . (5) Lc 7,11 . (6) Lc 8,1 . (7) Lc 8,22 . (8) Lc 9,18 . (9) Lc 9,29 . (10) Lc 9,33 . (11) Lc 11,1 . (12) Lc 14,1 . (13) Lc 17,11 . (14) Lc 17,14 . (15) Lc 17,26 . (16) Lc 17,28 . (17) Lc 19,15 . (18) Lc 20,1 . (19) Lc 24,4 . (20) Lc 24,15 . (121 Lc 24,30 . (22) Lc 24,51 . Joh (2) . Hnd (4) . Br (1) .

Lc 17,11.1. - 3. εγενετο δε εν = egeneto de en = het gebeurde echter tijdens . NT (18) . Lc (14) : (1) Lc 1,8 . (2) Lc 2,1 . (3) Lc 2,6 . (4) Lc 3,21 . (5) Lc 5,1 . (6) Lc 6,1 . (7) Lc 6,6 . (8) Lc 6,12 . (9) Lc 8,40 . (10) Lc 9,37 . (11) Lc 9,51 . (12) Lc 10,38 . (13) Lc 11,27 . (14) Lc 18,35 .
- και εγενετο εν = kai egeneto en = en het gebeurde tijdens . NT (23) . Mc (3) . Lc (20) : (1) Lc 1,59 . (2) Lc 5,12 . (3) Lc 5,17 . (4) Lc 7,11 . (5) Lc 8,1 . (6) Lc 8,22 . (7) Lc 9,18 . (8) Lc 9,29 . (9) Lc 9,33 . (10) Lc 11,1 . (11) Lc 14,1 . (12) Lc 17,11 . (13) Lc 17,14 . (14) Lc 17,28 . (15) Lc 19,15 . (16) Lc 20,1 . (17) Lc 24,4 . (18) Lc 24,15 . (19) Lc 24,30 . (35) Lc 24,51 .
- 69X εγενετο = egeneto in Lc . 55X εγενετο δε = egeneto de + και εγενετο = kai egeneto . 34X εγενετο δε εν = egeneto de en + και εγενετο εν = kai egeneto en . 34X op een totaal van 41X in het NT .

Lc 17,11.4. bep. lidw. dat. mann. + onz. enk. τῳ = tô(i) van het bepaald lidwoord ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het) . Taalgebruik in het NT : bepaald lidwoord . Taalgebruik in de LXX : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald lidwoord . Lc (154) . Lc 17 (5) : (1) Lc 17,5 . (2) Lc 17,9 . (3) Lc 17,11 . (4) Lc 17,14 . (5) Lc 17,18 .

  lidw. enk. bijbel  OT  NT  Mt  Mc  Lc  Joh  Hnd  Br.  Apk  syn. ev.
6. dat. m. + onz. enk. tô(i) 5507  4462  1045  121  68  154  98  163  367  74  343  441 

- D. der , die , das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .

Lc 17,11.3. - 4. εν τῳ = en tô(i) . NT (423) .

Lc 17,11.2. - 4. εγενετο εν τῳ = egeneto en tô(i) (het gebeurde tijdens de) . NT (16) : (1) Mc 2,15 . (2) Mc 4,4 . (3) Lc 5,12 . (4) Lc 8,1 . (5) Lc 9,18 . (6) Lc 9,29 . (7) Lc 9,33 . (8) Lc 11,1 . (9) Lc 14,1 . (10) Lc 17,11 . (11) Lc 17,14 . (12) Lc 19,15 . (13) Lc 24,4 . (14) Lc 24,15 . (15) Lc 24,30 . (16) Lc 24,51 .

Lc 17,11.1. - 4. εγενετο δε εν τῳ = egeneto de en tô(i) = het gebeurde echter tijdens het ... Lc (9) : (1) Lc 1,8 . (2) Lc 2,6 . (3) Lc 3,21 . (4) Lc 5,1 . (5) Lc 8,40 . (6) Lc 9,51 . (7) Lc 10,38 . (8) Lc 11,27 . (9) Lc 18,35 .
- και εγενετο εν τῳ = kai egeneto en tô(i) = en het gebeurde tijdens het ... Lc (14) : (1) Lc 5,12 . (2) Lc 8,1 . (3) Lc 9,18 . (4) Lc 9,29 . (5) Lc 9,33 . (6) Lc 11,1 . (7) Lc 14,1 . (8) Lc 17,11 . (9) Lc 17,14 . (10) Lc 19,15 . (11) Lc 24,4 . (12) Lc 24,15 . (13) Lc 24,30 . (14) Lc 24,51 .

Lc 17,11.5. inf. praes. πορευεσθαι = poreuesthai (om op weg te gaan) van het werkw. πορευομαι = poreuomai (zich op weg begeven , op weg gaan) . Taalgebruik in het NT : poreuomai (zich op weg begeven, op weg gaan) . Taalgebruik in de LXX : poreuomai (zich op weg begeven, op weg gaan) . Taalgebruik in Lc : poreuomai (zich op weg begeven, op weg gaan) . Bijbel (74) . NT (16) : Mt (0) . Mc (0) . Lc (7) . Joh (1) . Hnd (6) . 2 Kor (2) . Lc (7) : (1) Lc 4,42 . (2) Lc 9,51 . (3) Lc 10,38 . (4) Lc 13,33 . (5) Lc 17,11 . (6) Lc 22,33 . (7) Lc 24,28 . Hnd (6) : (1) Hnd 9,3 . (2) Hnd 14,16 . (3) Hnd 17,14 . (4) Hnd 19,21 . (5) Hnd 20,1 . (6) Hnd 25,20 .
- por-euomai . p of ph = f -> v + r . Zelfstandig naamwoord πορος = poros : weg door een water heen , wad , voorde , veer , doorwaadbare plaats . Lat. por-tus : haven . Mnd. voort , ofries forda , oeng. ford . Het woord behoort tot de groep van varen . πορευομαι = poreuomai kan in de LXX de vertaling van 19 verschillende werkw. zijn .

Lc 9,51 Lc 9,52 Lc 9,53 Lc 9,56  Lc 9,57 Lc 10,38 Lc 17,11
kai (en) kai (en) hoti (omdat)  kai (en)  kai (en)   kai egeneto (en het gebeurde)
autos (hij)            
to prosôpon (het aangezicht)   to prosôpon autou (zijn aangezicht)        
estèrisen (was vast van plan) apesteilen... pro prosôpou autou (hij zond... voor zijn aangezicht)          
tou poreuesthai (om te gaan) kai poreuthentes (en gaande) eisèlthon (gingen zij) èn poreuomenon (was gaande) eporeuthèsan (zij gingen) poreuomenôn autôn en tôi hodôi (terwijl zij onderweg gingen)n en de tôi poreuesthai autous autos eisèlthen (terwijl zij aan het gaan waren, ging hij zelf binnen) en tôi poreuesthai (in het gaan)
eis (naar) eis (naar) eis (naar)  eis heteran kômèn (naar een ander dorp)   eis  (naar) eis (naar) 
Ierousalèm (naar Jeruzalem) kômèn Samaritôn (van de Samaritanen) Ierousalèm (Jeruzalem)      kômèn tina (een bepaald dorp) Ierousalèm (Jeruzalem) 
 183. Het ongastvrije samaritanendorp : Lc 9,51-56 -  183. Het ongastvrije samaritanendorp :Lc 9,51-56 -  183. Het ongastvrije samaritanendorp : Lc 9,51-56 -  183. Het ongastvrije samaritanendorp : Lc 9,51-56 - 184. Voorwaarden van het volgen : Lc 9,57-62 - Mt 8,18-22   193. Maria en Marta : Lc 10,38-42 253. Genezing van de tien melaatsen : Lc 17,11-19  

  poreuomai (zich op weg begeven) bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk
  inf. praes. poreuesthai 74 58 16     7 1 6 2  

      1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12. 13. 14. 15. 16. 17. 18.
  poreuomai     Lc 1 Lc 2 Lc 4 Lc 5 Lc 7 Lc 8 Lc 9 Lc 10 Lc 11 Lc 13 Lc 14 Lc 15 Lc 16 Lc 17 Lc 19 Lc 21 Lc 22 Lc 24
1.   ind. praes. 3de pers. enk. poreuetai          (1) Lc 7,8 .         (2) Lc 11,26 .     (3) Lc 15,4 .         (4) Lc 22,22      
2. 

ind. praes. 1ste pers. enk. poreuomai  

1                       (1) Lc 14,19 .              
3.  ind. fut. 3de pers. enk. poreusetai                  (1) Lc 11,5 .                    
4.  ind. fut. 1ste pers. enk. poreusomai                         (1) Lc 15,18            
5.  imperat. praes. 2de pers. enk. poreuou        (1) Lc 5,24 . (2) Lc 7,50 (3) Lc 8,48 .   (4) Lc 10,37   (5) Lc 13,31 .       (6) Lc 17,19        
6.  part. praes. nom. mann. enk. poreuomenos                      (1) Lc 14,31              
7.  part. praes. gen. mann. enk.  poreuomenou                               (1) Lc 19,36 .        
8.  part. praes. acc. mann. enk. poreuomenon 1             (1) Lc 9,53 .                      
9.  part. praes. nom. mann. mv. poreuomenoi  (1) Lc 1,6 .         (2) Lc 8,14 .                       (3) Lc 24,13 .    
10.  part. praes. gen. mv. poreuomenôn 1             (1) Lc 9,57 .                      
11.  ind imperf. 3de pers. enk. eporeueto       (1) Lc 4,30 .   (2) Lc 7,6 .                   (3) Lc 19,28 .         
12.  ind. imperf. 3de pers. mv. eporeuonto     (1) Lc 2,3 . (2) Lc 2,41 .                               (3) Lc 24,28 .   
13.  inf. praes. poreuesthai       (1) Lc 4,42 .       (2) Lc 9,51 . (3) Lc 10,38 .   (4) Lc 13,33 .         (5) Lc 17,11 .     (6) Lc 22,33 . (7) Lc 24,28 .     
14.  ind. aor. 3de pers. enk. eporeuthè   (1) Lc 1,39 .   (2) Lc 4,42 .   (3) Lc 7,11 .                   (4) Lc 19,12 .      (5) Lc 22,39 .    
15.  ind. aor. 3de pers. mv. eporeuthèsan 1             (1) Lc 9,56 .                      
16.  conj. aor. 3de pers. enk. poreuthè(i)                           (1) Lc 16,30          
17.  imerat. aor. 2de pers. mv. poreuthète                                (1) Lc 21,8    
18. part. aor. nom. mann. enk. poreutheis 2                     (1) Lc 14,10 . (2) Lc 15,15 .            
19.  part. aor. nom. mann. + vr. mv. poreuthentes          (1) Lc 7,22 .   (2) Lc 9,12 . (3) Lc 9,13 . (4) Lc 9,52 .     (5) Lc 13,32 .          (6) Lc 17,14 .     (7) Lc 22,8 .      
    '48' 

Lc 17,11.4. - 5. τῳ πορευεσθαι = tô(i) poreuesthai (in het op weg te gaan) . NT (3) :
- Lc 10,38 : εγενετο δε εν τῳ πορευεσθαι = egeneto de en tô(i) poreuesthai ( het gebeurde echter tijdens het op weg gaan) .
- Lc 17,11 : και εγενετο εν τῳ πορευεσθαι = kai egeneto en tô(i) poreuesthai (en het gebeurde tijdens het op weg gaan) .
- Hnd 9,3 : εν δε τῳ πορευεσθαι εγενετο = en de tô(i) poreuesthai egeneto (tijdens het op weg gaan echter gebeurde het) .

Lc 17,11.6. εις = eis (naar) . Taalgebruik in het NT : eis (naar) . Taalgebruik in de LXX : eis (naar) . Taalgebruik in Lc : eis (naar) . Voorzetsel van richting . Lc (210) . Lc 17 (9) : (1) Lc 17,2 . (2) Lc 17,4 . (3) Lc 17,11 . (4) Lc 17,12 . (5) Lc 17,15 . (6) Lc 17,24 . (7) Lc 17,27 . (8) Lc 17,31 . (9) Lc 17,34 .

eis (naar)   bijbel O.T. N.T. Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
  6930  5336  1594  215  151  210  181  260  504  73  576  757  427  77 

eis  Lc Lc 1 Lc 2 Lc 3 Lc 4 Lc 5 Lc 6 Lc 7 Lc 8 Lc 9 Lc 10 Lc 11 Lc 12 Lc 13 Lc 14 Lc 15 Lc 16 Lc 17 Lc 18 Lc 19 Lc 20 Lc 21 Lc 22 Lc 23 Lc 24
  210  12  12  4 11  10  7 9 17 16  11 6 6 5 9 7 7 9 10 1 7 13 4 11

- Lat. in . Fr. vers (versus : gedraaid , gekeerd ; vertere : tourner , draaien) . E. for . Ned. naar . D. nach .

Lc 17,11.7. ιερουσαλην = ierousalèm (Jeruzalem) . Taalgebruik in het NT : ierousalèm (Jeruzalem) . Taalgebruik in de LXX : ierousalèm (Jeruzalem) . Bijbel (767) . OT (693) . NT (74) . Mt (1) . Mc (0) . Lc (26) : (1) Lc 2,25 . (2) Lc 2,38 . (3) Lc 2,41 . (4) Lc 2,43 . (5) Lc 2,45 . (6) Lc 4,9 . (7) Lc 5,17 . (8) Lc 6,17 . (9) Lc 9,31 . (10) Lc 9,51 . (11) Lc 9,53 . (12) Lc 10,30 . (13) Lc 13,4 . (14) Lc 13,33 . (15) Lc 13,34 . (16) Lc 17,11 . (17) Lc 18,31 . (18) Lc 19,11 . (19) Lc 21,20 . (20) Lc 21,24 . (21) Lc 23,28 . (22) Lc 24,13 . (23) Lc 24,18 . (24) Lc 24,33 . (25) Lc 24,47 . (26) Lc 24,52 . Joh (0) . Hnd (36) : (1) Hnd 1,8 . (2) Hnd 1,12 . (3) Hnd 1,19 . (4) Hnd 2,5 . (5) Hnd 2,14 . (6) Hnd 4,5 . (7) Hnd 4,16 . (8) Hnd 5,16 . (9) Hnd 5,28 . (10) Hnd 6,7 . (11) Hnd 8,26 . (12) Hnd 8,27 . (13) Hnd 9,2 . (14) Hnd 9,13 . (15) Hnd 9,21 . (16) Hnd 9,26 . (17) Hnd 9,28 . (18) Hnd 10,39 . (19) Hnd 11,2 . (20) Hnd 11,22 . (21) Hnd 12,25 . (22) Hnd 13,27 . (23) Hnd 13,31 . (24) Hnd 15,2 . (25) Hnd 15,4 . (26) Hnd 20,22 . (27) Hnd 21,11 . (28) Hnd 21,12 . (29) Hnd 21,13 . (30) Hnd 21,31 . (31) Hnd 22,5 . (32) Hnd 22,17 . (33) Hnd 22,18 . (34) Hnd 23,11 . (35) Hnd 24,11 . (36) Hnd 25,3 .
- Zie ook : ἱεροσολυμα = hierosoluma (Jeruzalem) . Taalgebruik in het NT : Hierosoluma (Jeruzalem)  . Taalgebruik in de LXX : Hierosoluma (Jeruzalem)  . Taalgebruik in Lc : Hierosoluma (Jeruzalem)  . Een vorm van ἱεροσολυμα = hierosoluma (Jeruzalem) in Lc (4) : (1) Lc 2,22 . (2) Lc 13,22 . (3) Lc 19,28 . (4) Lc 23,7 .

  Hierosoluma (Jeruzalem)   bijbel O.T. NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
  totaal 97  35  62  11  10  12  22    25  37   

Lc 17,11.6. - 7. εις ιερουσαλην = eis ierousalèm (naar Jeruzalem) . NT (34) . Mc (1) : Mc 11,1 . Lc (9) : (1) Lc 2,41 . (2) Lc 2,45 . (3) Lc 4,9 . (4) Lc 9,51 . (5) Lc 9,53 . (6) Lc 13,22 (variante lezing) . (7) Lc 17,11 . (8) Lc 24,33 . (9) Lc 24,52 . Hnd (21) : (1) Hnd 1,12 . (2) Hnd 4,5 . (3) Hnd 5,16 . (4) Hnd 8,26 . (5) Hnd 8,27 . (6) Hnd 9,2 . (7) Hnd 9,26 . (8) Hnd 13,31 . (9) Hnd 15,2 . (10) Hnd 15,4 . (11) variante lezing Hnd 19,21 . (12) Hnd 20,22 . (13) variante lezing Hnd 21,4 . (14) Hnd 21,12 . (15) Hnd 21,13 . (16) variante lezing : Hnd 21,15 . (17) Hnd 22,5 . (18) Hnd 22,17 . (19) Hnd 23,11 . (20) Hnd 25,3 . (21) Hnd 25,20 . Zie ook : εις ἱεροσολυμα = eis hierosoluma (naar Jeruzalem) . NT (32) . Mt (7) . Mc (6) . Lc (4) : (1) Lc 2,22 . (2) Lc 2,42 . (3) Lc 18,31 . (4) Lc 19,28 . Joh (4) . Hnd (8) .

Lc 17,11.5. - 7. Een vorm van πορευομαι = poreuomai (zich op weg begeven , op weg gaan) + εις ιερουσαλην = eis ierousalèm (naar Jeruzalem) / εις ἱεροσολυμα = eis hierosoluma (naar Jeruzalem) . Lc (4) : (1) Lc 2,41 . (4) Lc 9,51 . (7) Lc 17,11 . (4) Lc 19,28 .

Lc 17,11.9. persoonl. voornaamw. 3de pers. enk. nom. mann. enk. αυτος = autos (hij) . Taalgebruik in het NT : persoonlijk voornaamwoord . Taalgebruik in de LXX : persoonlijk voornaamwoord . Taalgebruik in Lc : persoonlijk voornaamwoord . Lc 17 (2) : (1) Lc 17,11 . (2) Lc 17,16 .

autos (hij)  3de pers. enk. bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
nom. mann. enk. autos   654  490  164  12  15  45  18  17  49  72  90 

  autos Lc Lc 1 Lc 2 Lc 3 Lc 4 Lc 5 Lc 6 Lc 7 Lc 8 Lc 9 Lc 10 Lc 11 Lc 12 Lc 13 Lc 14 Lc 15 Lc 16 Lc 17 Lc 18 Lc 19 Lc 20 Lc 21 Lc 22 Lc 23 Lc 24
1 nom. mann. enk. autos   45  1 3 2 5 5 1 4 1 2 2       1 1 2 1 2 1   1 1

Lc 17,11.8. - 9. και αυτος = kai autos (en hij) . NT (67) . Lc (28) . Lc 17 (2) : (1) Lc 17,11 . (2) Lc 17,16 .

13. gen. vr. enk. σαμαρειας = samareias (van Samaria) van het zelfst. naamw. σαμαρεια = samareia (Samaria) . Taalgebruik in het NT : samareia (Samaria) . Taalgebruik in de LXX : samareia (Samaria) . Bijbel (44) . OT (36) . NT (8) : (1) Lc 17,11 . (2) Joh 4,4 . (3) Joh 4,5 . (4) Joh 4,7 . (5) Hnd 8,1 . (6) Hnd 8,5 . (7) Hnd 8,9 . (8) Hnd 9,31 .

Lc 17,11.15. gen. vr. enk. γαλιλαιας = Galilaias (Galilea) van de plaatsnaam γαλιλαια = galilaia (Galilea) . Taalgebruik in het NT : Galilaia (Galilea) . Taalgebruik in de LXX : Galilaia (Galilea) . Taalgebruik in Lc : Galilaia (Galilea) . Lc (10) : (1) Lc 1,26 . (2) Lc 2,4 . (3) Lc 3,1 . (4) Lc 4,31 . (5) Lc 5,17 . (6) Lc 8,26 . (7) Lc 17,11 . (8) Lc 23,5 . (9) Lc 23,49 . (10) Lc 23,55 . Een vorm van γαλιλαια = Galilaia (Galilea) in het NT (63) , in Lc (13) : (1) Lc 1,26 . (2) Lc 2,4 . (3) Lc 2,39 . (4) Lc 3,1 . (5) Lc 4,14 . (6) Lc 4,31 . (7) Lc 5,17 . (8) Lc 8,26 . (9) Lc 17,11 . (10) Lc 23,5 . (11) Lc 23,49 . (12) Lc 23,55 . (13) Lc 24,6 . Een variante in Lc 4,44 . In Lc : 3 vormen van Galilaia (Galilea) in 9 hoofdstukken en in 13 (14) verzen .

Galilaia (Galilea)  bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
gen. vr. enk. Galilaias , telkens met het bep. lidw. tès 40  36  10      25  33     

      1.  2.  3.  4.  5.  6.  7.  8.  9. 
  Galilaia (Galilea)    Lc 1 Lc 2 Lc 3 Lc 4 Lc 5 Lc 8 Lc 17 Lc 23 Lc 24
1.  nom. + dat. vr. enk. Galilaia(i)                   (1) Lc 24,6 .  
2.  gen. vr. enk. Galilaias  10  (1) Lc 1,26 . (2) Lc 2,4 . (3) Lc 3,1 . (4) Lc 4,31 .  () Lc 4,44 . (5) Lc 5,17 . (6) Lc 8,26 .    (7) Lc 17,11 . (8) Lc 23,5 . (9) Lc 23,49 . (10) Lc 23,55 .      
3.  acc. vr. enk. Galilaian     (1) Lc 2,39   (2) Lc 4,14          
  Totaal  13 (14) 2 (3) 

Lc 17,12 - Lc 17,12 : 253. Genezing van de tien melaatsen - Lc 17,11-19 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 17 -- Lc 17,11 - Lc 17,12 - Lc 17,13 - Lc 17,14 - Lc 17,15 - Lc 17,16 - Lc 17,17 - Lc 17,18 - Lc 17,19 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis 28ste (achtentwintigste) zondag door het c-jaar Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
12kai eiserchomenou autou eis tina kômèn apèntèsan [autô] deka leproi andres, oi estèsan porrôthen,   12 et cum ingrederetur quoddam castellum occurrerunt ei decem viri leprosi qui steterunt a longe     Toen Hij een dorp binnenging kwamen Hem tien melaatsen tegemoet; zij bleven op een grote afstand staan   12 En als Hij in een zeker vlek kwam, ontmoetten Hem tien melaatse mannen, welke stonden van verre;   [12] Toen Hij een dorp inging, kwamen Hem tien melaatsen tegemoet. Ze bleven op een afstand staan   [12] Toen hij daar een dorp wilde binnengaan, kwamen hem tien mensen tegemoet die aan huidvraat leden; ze bleven op een afstand staan.   12 als hij zomaar een dorp binnenkomt treden tien melaatse mannen hem tegemoet die van verre blijven staan,   12. A son entrée dans un village, dix lépreux vinrent à sa rencontre et s'arrêtèrent à distance ;  

King James Bible . [12] And as he entered into a certain village, there met him ten men that were lepers, which stood afar off:
Luther-Bibel . 12 Und als er in ein Dorf kam, begegneten ihm zehn aussätzige Männer; die standen von ferne

Tekstuitleg van Lc 17,12 .

Lc 17,12.4. εις = eis (naar) . Taalgebruik in het NT : eis (naar) . Taalgebruik in de LXX : eis (naar) . Taalgebruik in Lc : eis (naar) . Voorzetsel van richting . Lc (210) . Lc 17 (9) : (1) Lc 17,2 . (2) Lc 17,4 . (3) Lc 17,11 . (4) Lc 17,12 . (5) Lc 17,15 . (6) Lc 17,24 . (7) Lc 17,27 . (8) Lc 17,31 . (9) Lc 17,34 .

eis (naar)   eis  Lc Lc 1 Lc 2 Lc 3 Lc 4 Lc 5 Lc 6 Lc 7 Lc 8 Lc 9 Lc 10 Lc 11 Lc 12 Lc 13 Lc 14 Lc 15 Lc 16 Lc 17 Lc 18 Lc 19 Lc 20 Lc 21 Lc 22 Lc 23 Lc 24 bijbel OT N.T. Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
    210  12  12  4 11  10  7 9 17 16  11 6 6 5 9 7 7 9 10 1 7 13 4 11 6930  5336  1594  215  151  210  181  260  504  73  576  757  427  77 

- Lat. in . Fr. vers (versus : gedraaid , gekeerd ; vertere : tourner , draaien) . E. for . Ned. naar . D. nach .

Lc 17,12.9. nom. mann. mv. λεπροι = leproi (melaatsen) van het bijvoegl. naamw. λεπρος = lepros (melaatse) . Taalgebruik in het NT : lepros (melaatse) . Taalgebruik in de LXX : lepros (melaatse) . . Bijbel (6) : (1) 2 K 7,3 . (2) 2 K 7,8 . (3) Mt 11,5 . (4) Lc 4,27 . (5) Lc 7,22 . (6) Lc 17,12 . Een vorm van λεπρος = lepros in de Bijbel (21) , in de LXX (12) , in het NT (9) , in Mc (2) : (1) Mc 1,40 . (2) : Mc 14,3 , in Lc (3) : (1) Lc 4,27 . (2) Lc 7,22 . (3) Lc 17,12 .

Lc 17,13 - Lc 17,13 : 253. Genezing van de tien melaatsen - Lc 17,11-19 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 17 -- Lc 17,11 - Lc 17,12 - Lc 17,13 - Lc 17,14 - Lc 17,15 - Lc 17,16 - Lc 17,17 - Lc 17,18 - Lc 17,19 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis 28ste (achtentwintigste) zondag door het c-jaar Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
13kai autoi èran fônèn legontes, ièsou epistata, eleèson èmas.   13 et levaverunt vocem dicentes Iesu praeceptor miserere nostri     en riepen luidkeels: "Jezus, Meester, ontferm U over ons!"  13 En zij verhieven hun stem, zeggende: Jezus, Meester! ontferm U onzer!   [13] en riepen luidkeels: ‘Jezus, Meester, heb medelijden met ons.’   [13] Ze verhieven hun stem en riepen: ‘Jezus, meester, heb medelijden met ons!’   13 hun stem verheffen en zeggen: Jezus, meester, ontferm u over ons!   13. ils élevèrent la voix et dirent : « Jésus, Maître, aie pitié de nous. »  

King James Bible . [13] And they lifted up their voices, and said, Jesus, Master, have mercy on us.
Luther-Bibel . 13 und erhoben ihre Stimme und sprachen: Jesus, lieber Meister, erbarme dich unser!

Tekstuitleg van Lc 17,13 .

7. voc. mann. enk. επιστατα = epistata (bijstaander) van het zelfst. naamw. επιστατης = epistatès (bijstaander, meester) . Taalgebruik in het NT : epistatès (bijstaander, meester) . Taalgebruik in de LXX : epistatès (bijstaander, meester) . Taalgebruik in Lc : epistatès (bijstaander, meester) . Een vorm van επιστατης = epistatès in de bijbel (20) , in het OT (13) , in het NT = Lc (6) . Bijbel = Lc (6) : (1) Lc 5,5 . (2) Lc 8,24 . (3) Lc 8,45 . (4) Lc 9,33 . (5) Lc 9,49 . (6) Lc 17,13 .

8. werkw. act. imperat. aor. 2de pers. enk. ελεησον = eleèson (ontferm je over) van het werkwoord ελεεω = eleeô (medelijden hebben, erbarmen, zich ontfermen, barmhartig zijn) . Taalgebruik in het NT : eleeô (medelijden hebben) . Taalgebruik in de LXX : eleeô (medelijden hebben) . Taalgebruik in Lc : eleeô (medelijden hebben) . In Lc (4) : (1) Lc 16,24 . (2) Lc 17,13 . (3) Lc 18,38 . (4) Lc 18,39 . Een vorm van ελεεω = eleeô in de LXX (139) , in het NT (32) , in Lc (4) .

  eleos  Lc Lc 1 Lc 10 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
nom. + acc. onz. enk. eleos (1) Lc 1,50 . (2)  Lc 1,58 . (3) Lc 1,72 . (4) Lc 10,37 226  207  19        12   
gen. onz. enk. eleous   (1) Lc 1,54 .  (2) Lc 1,78 .   33  28           
                                 

- acc. vr. enk. ελεημοσυνην = eleèmosunèn van het zelfst. naamw. ελεημοσυνη = eleèmosunè (barmhartigheid) in Lc in 2 verzen : (1) Lc 11,41 . (2) Lc 12,33 .
- Besluit : een vorm met de stam ele (barmhart- , ontferm-) in Lc in 12 verzen .

 

Lc 17,14 - Lc 17,14 : 253. Genezing van de tien melaatsen - Lc 17,11-19 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 17 -- Lc 17,11 - Lc 17,12 - Lc 17,13 - Lc 17,14 - Lc 17,15 - Lc 17,16 - Lc 17,17 - Lc 17,18 - Lc 17,19 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis 28ste (achtentwintigste) zondag door het c-jaar Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
14kai idôn eipen autois, poreuthentes epideixate eautous tois iereusin. kai egeneto en tô upagein autous ekatharisthèsan.   14 quos ut vidit dixit ite ostendite vos sacerdotibus et factum est dum irent mundati sunt     Hij zag hen en sprak: "Gaat u laten zien aan de priesters." En onderweg werden zij gereinigd.   14 En als Hij hen zag, zeide Hij tot hen: Gaat heen en vertoont uzelven den priesteren. En het geschiedde, terwijl zij heengingen, dat zij gereinigd werden.   [14] Toen Hij hen zag, zei Hij tegen hen: ‘Ga u aan de priesters laten zien.’ Onderweg werden ze gereinigd.   [14] Toen hij hen zag, zei hij tegen hen: ‘Ga u aan de priesters laten zien.’ Terwijl ze gingen werden ze gereinigd.   14 Hij ziet hen aan en zegt tot hen: trekt op en toont u aan de heiligdomsdienaars! En het geschiedt als zij gáán dat zij worden gereinigd.   14. A cette vue, il leur dit : « Allez vous montrer aux prêtres. » Et il advint, comme ils y allaient, qu'ils furent purifiés.  

King James Bible . [14] And when he saw them, he said unto them, Go shew yourselves unto the priests. And it came to pass, that, as they went, they were cleansed.
Luther-Bibel . 14 Und als er sie sah, sprach er zu ihnen: Geht hin und zeigt euch den Priestern! Und es geschah, als sie hingingen, da wurden sie rein.

Tekstuitleg van Lc 17,14 .

Lc 17,14.2. act. part. aor. nom. mann. enk. ιδων = idôn (gezien) van het werkw. ειδεν = eiden (hij zag) . Taalgebruik in het NT : eiden (hij zag) . Taalgebruik in de LXX : eiden (hij zag) . Taalgebruik in Lc. : eiden (hij zag) . Lc (20) : (1) Lc 1,12 . (2) Lc 5,8 . (3) Lc 5,12 . (4) Lc 5,20 . (5) Lc 7,13 . (6) Lc 7,39 . (7) Lc 8,28 . (8) Lc 10,31 . (9) Lc 10,32 . (10) Lc 10,33 . (11) Lc 11,38 . (12) Lc 13,12 . (13) Lc 17,14 . (14) Lc 17,15 . (15) Lc 18,24 . (16) Lc 18,43 . (17) Lc 19,41 . (18) Lc 22,58 . (19) Lc 23,8 . (20) Lc 23,47 . ειδον / ειδεν = eidon / eiden in het NT (336) , in Lc in 64 verzen .

  zien  bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
  part. aor. nom. mann. enk. idôn  106  45  61  12  12  20  12  44  47   

    Lc 1 Lc 2 Lc 3 Lc 4 Lc 5 Lc 6 Lc 7 Lc 8 Lc 9 Lc 10 Lc 11 Lc 12 Lc 13 Lc 14 Lc 15 Lc 16 Lc 17 Lc 18 Lc 19 Lc 20 Lc 21 Lc 22 Lc 23 Lc 24
ind. aor. 3de pers. enk. eiden                                                   
part. aor. nom. mann. enk. idôn   20 (1) Lc 1,12 .       (2) Lc 5,8 . (3) Lc 5,12 . (4) Lc 5,20 .   (5) Lc 7,13 . (6) Lc 7,39 . (7) Lc 8,28 .   (8) Lc 10,31 . (9) Lc 10,32 . (10) Lc 10,33 . (11) Lc 11,38 .        (12) Lc 13,12 .       (13) Lc 17,14 . (14) Lc 17,15 .    (15) Lc 18,24 . (16) Lc 18,43 . (17) Lc 19,41 .     (18) Lc 22,58 . (19) Lc 23,8 . (20) Lc 23,47 .      
act. ind. aor. nom. mann. mv. idontes 9   (1) Lc 2,17 . (2) Lc 2,48 .           (3) Lc 8,34 . (4) Lc 8,36 . (5) Lc 9,54 .                 (6) Lc 18,15 . (7) Lc 19,7 . (8) Lc 20,14 .   (9) Lc 22,49 .    

Hebreeuws . van het werkw. רָאָה = râ´âh (zien, verschijnen) . Taalgebruik in Tenakh : râ´âh (zien) . Getalwaarde : resj = 20 of 200 , aleph = 1 , he = 5 ; totaal : 26 of 206 . Structuur : 2 - 1 - 5 . De som van de elementen is telkens 8 . Tenakh (47) . Een vorm van רָאָה = râ´âh in Tenakh (1188) .
- Lat. videre . Fr. voir . Ned. zien . E. to see . D. sehen . Arabisch : رَاهَ = ra´â (zien) . Taalgebruik in de Qoran : ra´â (zien) .

Lc 17,14.3. act. ind. aor. 3de pers. enk. ειπεν = eipen (hij zei) van het werkw. λεγω = legô (zeggen) . Taalgebruik in het NT : legô (zeggen) . Taalgebruik in de LXX : legô (zeggen) . Taalgebruik in Lc : legô (zeggen) . Een vorm van λεγω = legô (zeggen) in de LXX (4610) , in het NT (1318) ; van ειπεν = eipon (ik zei) in de LXX (4608) , in het NT (925) . Lc 17 (8) : (1) Lc 17,1 . (2) Lc 17,6 . (3) Lc 17,14 . (4) Lc 17,17 . (5) Lc 17,19 . (6) Lc 17,20 . (7) Lc 17,22 . (8) Lc 17,37 .

  bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
ind. aor. 3de p. enk. eipen  3024  2426  598  118  56  223  114  75  397  511 

  legô (zeggen) . eipen Lc   Lc 1 Lc 2 Lc 3 Lc 4 Lc 5 Lc 6 Lc 7 Lc 8 Lc 9 Lc 10 Lc 11 Lc 12 Lc 13 Lc 14 Lc 15 Lc 16 Lc 17 Lc 18 Lc 19 Lc 20 Lc 21 Lc 22 Lc 23 Lc 24
  act. ind. aor. 3de pers. enk. eipen 223  11  11  17  12  11  10  13 12  11  18 

- וַיּאֹמֶר = wajjo´mèr (en hij zei) < prefix verbindingswoord wë + werkwoordvorm qal act. imperf. 3de pers. mann. enk. van het werkw. אמר = ´-m-r (zeggen) . Taalgebruik in Tenakh : ´âmar (zeggen) . Getalwaarde : aleph = 1 , mem = 13 of 40 , resj = 20 of 200 ; totaal : 34 (2 X 17) of 241 (priemgetal) . Structuur : 1 - 4 - 2 . De som van de elementen is telkens 7 . Tenakh (1879) . Pentateuch (594) . Eerdere Profeten (868) . Latere Profeten (120) . 12 Kleine Profeten (56) . Geschriften (241) .
- Lat. legere . Fr. leçon . E. to say . Fr. dire . D. sprechen (spreken) . Arabisch : قَالَ = qâla (zeggen) . Taalgebruik in de Qoran : qâla (zeggen) .

5. part. aor. nom. mann. + vr. mv. πορευθεντες = poreuthentes (zich op weg begeven) van het werkw. πορευομαι = poreuomai (zich op weg begeven , op weg gaan) . Taalgebruik in het NT : poreuomai (zich op weg begeven, op weg gaan) . Taalgebruik in de LXX : poreuomai (zich op weg begeven, op weg gaan) . Taalgebruik in Lc : poreuomai (zich op weg begeven, op weg gaan) . Lucas (7) : (1) Lc 7,22 . (2) Lc 9,12 . (3) Lc 9,13 . (4) Lc 9,52 . (5) Lc 13,32 . (6) Lc 17,14 . (7) Lc 22,8 .
- por-euomai . p of ph = f -> v + r . Zelfstandig naamwoord πορος = poros : weg door een water heen , wad , voorde , veer , doorwaadbare plaats . Lat. por-tus : haven . Mnd. voort , ofries forda , oeng. ford . Het woord behoort tot de groep van varen . πορευομαι = poreuomai kan in de LXX de vertaling van 19 verschillende werkw. zijn .

  poreuomai (zich op weg begeven) bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk
  part. aor. nom. m. + vr. mv. poreuthentes 26 11 15 7 1 7        
  Totaal   1236 150 29 3 51 13 37 8 + 6  

      1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12. 13. 14. 15. 16. 17. 18.
  poreuomai     Lc 1 Lc 2 Lc 4 Lc 5 Lc 7 Lc 8 Lc 9 Lc 10 Lc 11 Lc 13 Lc 14 Lc 15 Lc 16 Lc 17 Lc 19 Lc 21 Lc 22 Lc 24
1.   ind. praes. 3de pers. enk. poreuetai          (1) Lc 7,8 .         (2) Lc 11,26 .     (3) Lc 15,4 .         (4) Lc 22,22      
2. 

ind. praes. 1ste pers. enk. poreuomai  

1                       (1) Lc 14,19 .              
3.  ind. fut. 3de pers. enk. poreusetai                  (1) Lc 11,5 .                    
4.  ind. fut. 1ste pers. enk. poreusomai                         (1) Lc 15,18            
5.  imperat. praes. 2de pers. enk. poreuou        (1) Lc 5,24 . (2) Lc 7,50 (3) Lc 8,48 .   (4) Lc 10,37   (5) Lc 13,31 .       (6) Lc 17,19        
6.  part. praes. nom. mann. enk. poreuomenos                      (1) Lc 14,31              
7.  part. praes. gen. mann. enk.  poreuomenou                               (1) Lc 19,36 .        
8.  part. praes. acc. mann. enk. poreuomenon 1             (1) Lc 9,53 .                      
9.  part. praes. nom. mann. mv. poreuomenoi  (1) Lc 1,6 .         (2) Lc 8,14 .                       (3) Lc 24,13 .    
10.  part. praes. gen. mv. poreuomenôn 1             (1) Lc 9,57 .                      
11.  ind imperf. 3de pers. enk. eporeueto       (1) Lc 4,30 .   (2) Lc 7,6 .                   (3) Lc 19,28 .         
12.  ind. imperf. 3de pers. mv. eporeuonto     (1) Lc 2,3 . (2) Lc 2,41 .                               (3) Lc 24,28 .   
13.  inf. praes. poreuesthai       (1) Lc 4,42 .       (2) Lc 9,51 . (3) Lc 10,38 .   (4) Lc 13,33 .         (5) Lc 17,11 .     (6) Lc 22,33 . (7) Lc 24,28 .     
14.  ind. aor. 3de pers. enk. eporeuthè   (1) Lc 1,39 .   (2) Lc 4,42 .   (3) Lc 7,11 .                   (4) Lc 19,12 .      (5) Lc 22,39 .    
15.  ind. aor. 3de pers. mv. eporeuthèsan 1             (1) Lc 9,56 .                      
16.  conj. aor. 3de pers. enk. poreuthè(i)                           (1) Lc 16,30          
17.  imerat. aor. 2de pers. mv. poreuthète                                (1) Lc 21,8    
18. part. aor. nom. mann. enk. poreutheis 2                     (1) Lc 14,10 . (2) Lc 15,15 .            
19.  part. aor. nom. mann. + vr. mv. poreuthentes          (1) Lc 7,22 .   (2) Lc 9,12 . (3) Lc 9,13 . (4) Lc 9,52 .     (5) Lc 13,32 .          (6) Lc 17,14 .     (7) Lc 22,8 .      
    '48' 

- wë + act. qal imperf. 3de pers. mann. mv. וַיָּבֹאוּ= wajjâbo´û (en zij gingen) OF wë + act. hifil imperf. 3de pers. mann. mv. וַיָּבִאוּ = wajjâbhi´û (en zij lieten komen, zij brachten) van het werkw. בָּא = bâ´ (gaan, komen) . Taalgebruik in Tenakh : bâ´ (gaan, komen) . Getalwaarde : beth = 2 , aleph = 1 ; totaal : 3 . Structuur : 2 - 1 . Spiegelbeeld van het woord אַב = ´ab (vader) . Tenakh (195) . Pentateuch (47) . Eerdere Profeten (99) Latere Profeten (14) . 12 Kleine Profeten (2) . Geschriften (33) .

Lc 17,14.11. ind. aor. 3de pers. enk. εγενετο = egeneto (het gebeurde) van het werkw. γινομαι = ginomai (worden, gebeuren) . Taalgebruik in de LXX : ginomai (worden) . Taalgebruik in het NT : ginomai (worden) . Bijbel (925) . OT (730) . NT (195) . Lc (69) . Lc 17 (4) : (1) Lc 17,11 . (2) Lc 17,14 . (3) Lc 17,26 . (4) Lc 17,28 . Het duidt vaak een tijdsaanduiding aan (in die dagen, in de dagen van...) : een gelijk-tijdigheid (terwijl hij het priesterschap uitoefende) , een voor-tijdigheid of een na-tijdigheid . Soms heeft het ook de betekenis van zijn (er was eens... zoals vele verhalen bij ons beginnen) . Een vorm van γινομαι = ginomai in de LXX (2174) , in het NT (667) , in Lc (129) , in Lc 17 (4) : (1) Lc 17,11 . (2) Lc 17,14 . (3) Lc 17,26 . (4) Lc 17,28 . In Lc : X vormen in 24 / 24 hoofdstukken en in 129 verzen . Het is duidelijk dat Lucas in zijn evangelie en in Handelingen εγενετο = egeneto veelvuldig gebruikt in tegenstelling tot de andere evangelisten en de andere bijbelboeken van het NT .

ginomai (worden, gebeuren)  bijbel Tenach OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.   ev. 
aor. 3de pers. enk. egeneto  925  wajëhî : 784 730  195  13  17  69  16  53    17  99  115 
Totaal 2841   2174 667 75 55 129 51 124   38 259 310

egeneto (het gebeurde) Lc 1 Lc 2 Lc 3 Lc 4 Lc 5 Lc 6 Lc 7 Lc 8 Lc 9 Lc 10 Lc 11 Lc 12 Lc 13 Lc 14 Lc 15 Lc 16 Lc 17 Lc 18 Lc 19 Lc 20 Lc 21 Lc 22 Lc 23 Lc 24  
67 3      

- Hebreeuws . prefix verbindingswoord wa + act. qal imperf. 3de pers. mann. enk. וַיְהִי = wajëhî (en hij/het was) van het werkw. הָיָה = hâjâh (zijn) . De getalwaarde van וַיְהי = wajëhî (en hij/het zal zijn/was) is 31 . 31 is de getalwaarde van אֵל = ´el (God) ; aleph = 1 , lamed = 12 of 30 ; totaal : 13 of 31 (elkaars spiegelbeeld) .Taalgebruik in Tenakh : hâjâh (zijn) . Getalwaarde : he = 5 , jod = 10 ; totaal : 20 (2² X 5) . Structuur : 5 - 1 - 5 . De som van de elementen is telkens 2 . Tenakh (784) . Pentateuch (181) . Eerdere Profeten (339) . Latere Profeten (116) . 12 Kleine Profeten (22) . Geschriften (126) . In de LXX wordt het Hebreeuwse werkw. הָיָה = hâjâh (zijn) vaak vertaald door het Griekse werkw. γινομαι = ginomai (worden, gebeuren)

eimi (zijn) bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
act. ind. pr. 3de pers. enk. estin  2371  1558  813  114  69  96  147  66  296  25  176 323    
Totaal 9397 6947 2450 288 192 361 442 560 496 111 841 1283    

- Lat. esse . D. sein . Fr. être . Ned. zijn . E. to be . OF ook : worden . Aramees : הֲוָא = häwâ´ . Arabisch : هَؤَىَ = hawa .

Lc 17,14.12. εν = en (in, tijdens) . Taalgebruik in het NT : en (in) . Taalgebruik in de LXX: en (in) . Taalgebruik in Lc : en (in) . Lc (288) . Lc 17 (7) : (1) Lc 17,6 . (2) Lc 17,11 . (3) Lc 17,14 . (4) Lc 17,24 . (5) Lc 17,26 . (6) Lc 17,28 . (7) Lc 17,31 .

en (in) .   bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk synopt. ev.
  11097 8943 2154 247 119 288 182 226 966 126 654  836 

en (in)   Lc 1 Lc 2 Lc 3 Lc 4 Lc 5 Lc 6 Lc 7 Lc 8 Lc 9 Lc 10 Lc 11 Lc 12 Lc 13 Lc 14 Lc 15 Lc 16 Lc 17 Lc 18 Lc 19 Lc 20 Lc 21 Lc 22 Lc 23 Lc 24
288   25  23  10  18  10  12  12  13  14  12  17  13  11  11  13  12  16 

- Hebr. בְּ = bë . Fr. en . Ned. in . E. in . D. in . Fr. dans . Arabisch : فِي = fi (in) . Taalgebruik in de Qoran : fi (in) .

Lc 17,14.10. -12. εγενετο δε εν = egeneto de en = het gebeurde echter tijdens . NT (18) . Lc (14) : (1) Lc 1,8 . (2) Lc 2,1 . (3) Lc 2,6 . (4) Lc 3,21 . (5) Lc 5,1 . (6) Lc 6,1 . (7) Lc 6,6 . (8) Lc 6,12 . (9) Lc 8,40 . (10) Lc 9,37 . (11) Lc 9,51 . (12) Lc 10,38 . (13) Lc 11,27 . (14) Lc 18,35 .
- και εγενετο εν = kai egeneto en = en het gebeurde tijdens . NT (23) . Mc (3) . Lc (20) : (1) Lc 1,59 . (2) Lc 5,12 . (3) Lc 5,17 . (4) Lc 7,11 . (5) Lc 8,1 . (6) Lc 8,22 . (7) Lc 9,18 . (8) Lc 9,29 . (9) Lc 9,33 . (10) Lc 11,1 . (11) Lc 14,1 . (12) Lc 17,11 . (13) Lc 17,14 . (14) Lc 17,28 . (15) Lc 19,15 . (16) Lc 20,1 . (17) Lc 24,4 . (18) Lc 24,15 . (19) Lc 24,30 . (35) Lc 24,51 .
- 69X εγενετο = egeneto in Lc . 55X εγενετο δε = egeneto de + και εγενετο = kai egeneto . 34X εγενετο δε εν = egeneto de en + και εγενετο εν = kai egeneto en . 34X op een totaal van 41X in het NT .

Lc 17,14.13. bep. lidw. dat. mann. + onz. enk. τῳ = tô(i) van het bepaald lidwoord ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het) . Taalgebruik in het NT : bepaald lidwoord . Taalgebruik in de LXX : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald lidwoord . Lc (154) . Lc 17 (5) : (1) Lc 17,5 . (2) Lc 17,9 . (3) Lc 17,11 . (4) Lc 17,14 . (5) Lc 17,18 .

  lidw. enk. bijbel  OT  NT  Mt  Mc  Lc  Joh  Hnd  Br.  Apk  syn. ev.
6. dat. m. + onz. enk. tô(i) 5507  4462  1045  121  68  154  98  163  367  74  343  441 

- D. der , die , das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .

Lc 17,14.10. - 13. εγενετο δε εν τῳ = egeneto de en tô(i) = het gebeurde echter tijdens het ... Lc (9) : (1) Lc 1,8 . (2) Lc 2,6 . (3) Lc 3,21 . (4) Lc 5,1 . (5) Lc 8,40 . (6) Lc 9,51 . (7) Lc 10,38 . (8) Lc 11,27 . (9) Lc 18,35 .
- και εγενετο εν τῳ = kai egeneto en tô(i) = en het gebeurde tijdens het ... Lc (14) : (1) Lc 5,12 . (2) Lc 8,1 . (3) Lc 9,18 . (4) Lc 9,29 . (5) Lc 9,33 . (6) Lc 11,1 . (7) Lc 14,1 . (8) Lc 17,11 . (9) Lc 17,14 . (10) Lc 19,15 . (11) Lc 24,4 . (12) Lc 24,15 . (13) Lc 24,30 . (14) Lc 24,51 .


Lc 17,15 - Lc 17,15 : 253. Genezing van de tien melaatsen - Lc 17,11-19 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 17 -- Lc 17,11 - Lc 17,12 - Lc 17,13 - Lc 17,14 - Lc 17,15 - Lc 17,16 - Lc 17,17 - Lc 17,18 - Lc 17,19 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis 28ste (achtentwintigste) zondag door het c-jaar Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
15eis de ex autôn, idôn oti iathè, upestrepsen meta fônès megalès doxazôn ton theon, 15 unus autem ex illis ut vidit quia mundatus est regressus est cum magna voce magnificans Deum     Een van hen keerde terug toen hij zag dat hij genezen was, en hij verheerlijkte God met luider stem.   15 En een van hen, ziende, dat hij genezen was, keerde wederom, met grote stemme God verheerlijkende.   [15] Een van hen kwam terug toen hij zag dat hij genezen was, en met luide stem verheerlijkte hij God.   [15] Een van hen, die zag dat hij genezen was, keerde terug en loofde God met luide stem.   15 Eén van hen ziet dat hij is genezen en keert terug, met grote stem God verheerlijkend;   15. L'un d'entre eux, voyant qu'il avait été purifié, revint sur ses pas en glorifiant Dieu à haute voix  

King James Bible . [15] And one of them, when he saw that he was healed, turned back, and with a loud voice glorified God,
Luther-Bibel . 15 Einer aber unter ihnen, als er sah, dass er gesund geworden war, kehrte er um und pries Gott mit lauter Stimme

Tekstuitleg van Lc 17,15 .

Lc 17,15.2. δε = de (echter) , afkorting δ' = d' . Taalgebruik in het NT : de (echter) . Taalgebruik in de LXX : de (echter) . Taalgebruik in Lc : de (echter) . Partikel . Het staat steeds als tweede woord in de zin . Het kan een lichte tegenstelling aanduiden . Om een verandering van personage of situatie in de zin aan te duiden . Lc (478 + 5 = 483) . Lc 17 (11) : (1) Lc 17,1 . (2) Lc 17,6 . (3) Lc 17,7 . (4) Lc 17,15 . (5) Lc 17,17 . (6) Lc 17,20 . (7) Lc 17,22 . (8) Lc 17,25 . (9) Lc 17,29 . (10) Lc 17,35 . (11) Lc 17,37 . Afkorting δ' = d' (1) : Lc 17,33 .

de (echter)   bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
de  6210 3754 2456 421 149 478 203 490 708 7 1048  1251 
d'  73 50  23  12      19  20 
Totaal 6283 3804 2479 433 151 483 204 490 711 7 1067 1271

de (echter)   Lc 1 Lc 2 Lc 3 Lc 4 Lc 5 Lc 6 Lc 7 Lc 8 Lc 9 Lc 10 Lc 11 Lc 12 Lc 13 Lc 14 Lc 15 Lc 16 Lc 17 Lc 18 Lc 19 Lc 20 Lc 21 Lc 22 Lc 23 Lc 24
de (478) 17  11  13  18  15  23  37  36  21  22  26  13  16  15  11  26  16  22  14  35  34  20 
d' (5)                                        
483 17  11  13  18  15  23  37  37  23  22  26  13  16  15  12  26  16  23  14  35  34  20 

1151 verzen  Lc 1 Lc 2 Lc 3 Lc 4 Lc 5 Lc 6 Lc 7 Lc 8 Lc 9 Lc 10 Lc 11 Lc 12 Lc 13 Lc 14 Lc 15 Lc 16 Lc 17 Lc 18 Lc 19 Lc 20 Lc 21 Lc 22 Lc 23 Lc 24
  80  52  38  44  39  49  50  56  62  42  54  59  35  35  32  31  37  43  48  47  38  71  56  53 

Lc 17,15.5. act. part. aor. nom. mann. enk. ιδων = idôn (gezien) van het werkw. ειδεν = eiden (hij zag) . Taalgebruik in het NT : eiden (hij zag) . Taalgebruik in de LXX : eiden (hij zag) . Taalgebruik in Lc. : eiden (hij zag) . Lc (20) : (1) Lc 1,12 . (2) Lc 5,8 . (3) Lc 5,12 . (4) Lc 5,20 . (5) Lc 7,13 . (6) Lc 7,39 . (7) Lc 8,28 . (8) Lc 10,31 . (9) Lc 10,32 . (10) Lc 10,33 . (11) Lc 11,38 . (12) Lc 13,12 . (13) Lc 17,14 . (14) Lc 17,15 . (15) Lc 18,24 . (16) Lc 18,43 . (17) Lc 19,41 . (18) Lc 22,58 . (19) Lc 23,8 . (20) Lc 23,47 . ειδον / ειδεν = eidon / eiden in het NT (336) , in Lc in 64 verzen .

  zien  bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
  part. aor. nom. mann. enk. idôn  106  45  61  12  12  20  12  44  47   

    Lc 1 Lc 2 Lc 3 Lc 4 Lc 5 Lc 6 Lc 7 Lc 8 Lc 9 Lc 10 Lc 11 Lc 12 Lc 13 Lc 14 Lc 15 Lc 16 Lc 17 Lc 18 Lc 19 Lc 20 Lc 21 Lc 22 Lc 23 Lc 24
ind. aor. 3de pers. enk. eiden                                                   
part. aor. nom. mann. enk. idôn   20 (1) Lc 1,12 .       (2) Lc 5,8 . (3) Lc 5,12 . (4) Lc 5,20 .   (5) Lc 7,13 . (6) Lc 7,39 . (7) Lc 8,28 .   (8) Lc 10,31 . (9) Lc 10,32 . (10) Lc 10,33 . (11) Lc 11,38 .        (12) Lc 13,12 .       (13) Lc 17,14 . (14) Lc 17,15 .    (15) Lc 18,24 . (16) Lc 18,43 . (17) Lc 19,41 .     (18) Lc 22,58 . (19) Lc 23,8 . (20) Lc 23,47 .      
act. ind. aor. nom. mann. mv. idontes 9   (1) Lc 2,17 . (2) Lc 2,48 .           (3) Lc 8,34 . (4) Lc 8,36 . (5) Lc 9,54 .                 (6) Lc 18,15 . (7) Lc 19,7 . (8) Lc 20,14 .   (9) Lc 22,49 .    

Hebreeuws . van het werkw. רָאָה = râ´âh (zien, verschijnen) . Taalgebruik in Tenakh : râ´âh (zien) . Getalwaarde : resj = 20 of 200 , aleph = 1 , he = 5 ; totaal : 26 of 206 . Structuur : 2 - 1 - 5 . De som van de elementen is telkens 8 . Tenakh (47) . Een vorm van רָאָה = râ´âh in Tenakh (1188) .
- Lat. videre . Fr. voir . Ned. zien . E. to see . D. sehen . Arabisch : رَاهَ = ra´â (zien) . Taalgebruik in de Qoran : ra´â (zien) .

8. act. ind. aor. 3de pers. enk. ὑπεστρεψεν = hupestrepsen (hij keerde terug) van het werkw. ὑποστρεφω = hupostrefô (omkeren, terugkeren) . Taalgebruik in het NT : hupostrefô (omkeren, terugkeren) . Taalgebruik in Lc : hupostrefô (omkeren, terugkeren) . Taalgebruik in Hnd : hupostrefô (omkeren, terugkeren) . Taalgebruik in de Septuaginta : hupostrefô (omkeren, terugkeren) . Lc (5) : (1) Lc 1,56 . (2) Lc 4,1 . (3) Lc 4,14 . (4) Lc 8,37 . (5) Lc 17,15 . Een vorm van ὑποστρεφω = hupostrefô (omkeren, terugkeren) in de LXX (17) , in het NT (35) , in Lc (21) : (1) Lc 1,56 . (2) Lc 2,20 . (3) Lc 2,43 . (4) Lc 2,45 . (5) Lc 4,1 . (6) Lc 4,14 . (7) Lc 7,10 . (8) Lc 8,37 . (9) Lc 8,39 . (10) Lc 8,40 . (11) Lc 9,10 . (12) Lc 10,17 . (13) Lc 11,24 . (14) Lc 17,15 . (15) Lc 17,18 . (16) Lc 19,12 . (17) Lc 23,48 . (18) Lc 23,56 . (19) Lc 24,9 . (20) Lc 24,33 . (21) Lc 24,52 .
In Lc 1,39 wordt de heenreis van Maria (επορευθη = eporeuthè = zij begaf zich op weg) gegeven , in Lc 1,56 de terugreis ( ὑπεστρεψεν = hupestrepsen = zij keerde terug) .

  hupostrefô    bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
  act. ind. aor. 3de pers. enk. hupestrepsen     13               

  hupostrefô    1.  2.  3.  4.  5.  6.  7.  8.  9.  10.  11.  12.  
      Lc 1 Lc 2 Lc 4 Lc 7 Lc 8 Lc 9 Lc 10 Lc 11 Lc 17 Lc 19 Lc 23 Lc 24
1.  act. ind. imperf. 3de pers. mv. hupestrefon                       (1) Lc 23,48 .    
2.  act. imperat. praes. 2de pers. enk. hupostrefe           (1) Lc 8,39 .                
3.  act. inf. praes. hupostrefein     (1) Lc 2,43 .       (2) Lc 8,40 .                
4.  act. ind. fut. 1ste pers. enk. hupostrepsô                 (1) Lc 11,24 .          
5.  act. ind. aor. 3de pers. enk. hupestrepsen  (1) Lc 1,56 .     (2) Lc 4,1 . (3) Lc 4,14 .   (4) Lc 8,37 .       (5) Lc 17,15 .         
6.  act. ind. aor. 3de pers. mv. hupestrepsan     (1) Lc 2,20 . (2) Lc 2,45 .           (3) Lc 10,17 .           (4) Lc 24,33 . (5) Lc 24,52 .  
7.  act. part. aor. nom. mann. mv. hupostrepsantes        (1) Lc 7,10 .     (2) Lc 9,10 .       (3) Lc 17,18 .        
8.  act. part. aor. nom. vr. mv. hupostrepsasai                       (1) Lc 23,56 .   (2) Lc 24,9 .  
9.  act. ind. aor. hupostrepsai                     (1) Lc 19,12 .      
    21  3

Lc 17,15.11. van het bijvoegl. naamw. μεγας = megas (groot) . Taalgebruik in het NT : megas (groot) . Taalgebruik in de LXX : megas (groot) . Taalgebruik in Lc : megas (groot) . Een vorm van μεγας = megas (groot) in Lc in 25 verzen , in Lc 1 (4) : (1) Lc 1,15 . (2) Lc 1,32 . (3) Lc 1,42 . (4) Lc 1,49 . in Lc 19 in 1 vers : Lc 19,37 . in Lc 21 (2) : (1) Lc 21,11 . (2) Lc 21,23 . in Lc 23 (2) : (1) Lc 23,23 . (2) Lc 23,46 . In Lc : 9 vormen in 16 hoofdstukken en 25 verzen .

    bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
nom. + dat. vr. enk. megalè  237  171  66  12  27  21  24   

      1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12. 13. 14. 15. 16.
  megas    Lc 1 Lc 2 Lc 4 Lc 5 Lc 6 Lc 7 Lc 8 Lc 9 Lc 14 Lc 16 Lc 17 Lc 19 Lc 21 Lc 22 Lc 23 Lc 24
1.  nom. mann. enk. megas  (1) Lc 1,15 . (2) Lc 1,32   (3) Lc 4,25 .     (4) Lc 7,16 .      (5) Lc 9,48 .                
2.  nom. + dat. vr. enk. megalè(i)  (1) Lc 1,42 .     (2) Lc 4,33 .         (3) Lc 8,28 .         (4) Lc 19,37 . (5) Lc 21,23 .   (6) Lc 23,46 .      
3.  nom. + acc. onz. enk. mega          (1) Lc 6,49 .         (2) Lc 14,16 .   (3) Lc 16,26 .         (4) Lc 22,12 .      
4.  gen. vr. enk. megalès                       (1) Lc 17,15 .           (2) Lc 24,52 .  
5.  dat. mann. + onz. enk. megalô(i)       (1) Lc 4,38 .         (2) Lc 8,37 .                    
6.  acc. mann. enk. megan     (1) Lc 2,9                            
7.  acc. vr. enk. megalèn     (1) Lc 2,10 .     (2) Lc 5,29 .                          
8.  nom. + acc. onz. mv. megala   (1) Lc 1,49 .                       (2) Lc 21,11 .        
9. dat. vr. mv. megalais 1                             (1) Lc 23,23 .  
    25 

12. act. part. praes. nom. mann. enk. δοξαζων = doxazôn (verheerlijkend, lovend) van het werkw. δοξαζω = doxazô (verheerlijken, loven) . Taalgebruik in het NT : doxazô (verheerlijken) . Taalgebruik in de LXX : doxazô (verheerlijken) . Taalgebruik in Lc : doxazô (verheerlijken) . Bijbel (7) : (1) 1 Kr 19,3 . (2) Sir 3,4 . (3) Sir 3,6 . (4) Lc 5,25 . (5) Lc 17,15 . (6) Lc 18,43 . (7) Joh 8,54 . Een vorm van δοξαζω = doxazô in de LXX (143) , in het NT (61) , in Lc (zie hieronder) .

      1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8.
  doxazô    Lc 2 Lc 4 Lc 5 Lc 7 Lc 13 Lc 17 Lc 18 Lc 23
1. act. part. praes. nom. mann. enk. doxazôn       (1) Lc 5,25 .     (2) Lc 17,15 . (3) Lc 18,43 .      
2.   act. part. praes. nom. mann. mv. doxazontes   (1) Lc 2,20 .                
3.   act. ind. imperf. 3de pers. enk. edoxazen           (1) Lc 13,13 .     (2) Lc 23,47 .  
4.   act. ind. imperf. 3de pers. mv. edoxazon       (1) Lc 5,26 . (2) Lc 7,16 .        
5.   pass. part. praes. nom. mann. enk. doxazomenos    (1) Lc 4,15 .              
   

15. act. inf. aor. ανακυψαι = anakupsai (om het hoofd op te heffen) van het werkw. ανακυπτω = anakuptô (het hoofd omhoogsteken) . Taalgebruik in het NT : anakuptô (het hoofd omhoogsteken) . Taalgebruik in de LXX : anakuptô (het hoofd omhoogsteken) . Taalgebruik in Lc : anakuptô (het hoofd omhoogsteken) . Bijbel (2) : (1) Job 10,15 . (2) Lc 13,11 . Een vorm van ανακυπτω = anakuptô (het hoofd omhoogsteken) in Lc (2) : (1) Lc 13,11 . (2) Lc 21,28 .

Lc 17,16 - Lc 17,16 : 253. Genezing van de tien melaatsen - Lc 17,11-19 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 17 -- Lc 17,11 - Lc 17,12 - Lc 17,13 - Lc 17,14 - Lc 17,15 - Lc 17,16 - Lc 17,17 - Lc 17,18 - Lc 17,19 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis 28ste (achtentwintigste) zondag door het c-jaar Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
16kai epesen epi prosôpon para tous podas autou eucharistôn autô: kai autos èn samaritès.   16 et cecidit in faciem ante pedes eius gratias agens et hic erat Samaritanus     Vol dankbaarheid wierp hij zich voor Jezus' voeten neer, en deze man was een Samaritaan.   16 En hij viel op het aangezicht voor Zijn voeten, Hem dankende; en dezelve was een Samaritaan;   [16] Hij wierp zich aan Jezus’ voeten en bedankte Hem. Dit was een Samaritaan.   [16] Hij viel neer aan Jezus’ voeten om hem te danken. Het was een Samaritaan.   16 hij valt met het gelaat ter aarde neer voor zijn voeten, hem dankende; hij is een Samaritaan! 16. et tomba sur la face aux pieds de Jésus, en le remerciant. Et c'était un Samaritain.  

King James Bible . [16] And fell down on his face at his feet, giving him thanks: and he was a Samaritan.
Luther-Bibel . 16 und fiel nieder auf sein Angesicht zu Jesu Füßen und dankte ihm. Und das war ein Samariter.

Tekstuitleg van Lc 17,16 .

Lc 17,16.5. παρα = para . Afkorting . παρ' = par' (langs, vanwege) . Taalgebruik in het NT : para (langs) . Taalgebruik in de LXX : para (langs) .

para  Lc bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
para  20 : (1) Lc 1,30 . (2) Lc 1,37 . (3) Lc 1,45 . (4) Lc 2,1 . (5) Lc 2,52 . (6) Lc 3,13 . (7) Lc 5,1 . (8) Lc 5,2 . (9) Lc 7,38 . (10) Lc 8,5 . (11) Lc 8,12 . (12) Lc 8,35 . (13) Lc 8,41 . (14) Lc 8,49 . (15) Lc 13,2 . (16) Lc 13,4 . (17) Lc 17,16 . (18) Lc 18,27 . (19) Lc 18,35 . (20) Lc 19,7 . 677  553  124  13  11  20  21  18  40  44  65     
par'  8 : (1) Lc 6,19 . (2) Lc 6,34 . (3) Lc 9,47 . (4) Lc 10,7 . (5) Lc 11,16 . (6) Lc 11,37 . (7) Lc 12,48 . (8) Lc 18,14 238  178  60  10  10  22  16  26  21 
totaal 28  915  731  184  17  15  28  31  28  62  60  91     

Lc 17,16.6. bep. lidw. acc. mann. mv. τους = tous (de) . Zie bepaald lidwoord ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het) . Taalgebruik in het NT : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald lidwoord . Lc (98) . Lc 17 (3) : (1) Lc 17,1 . (2) Lc 17,16 . (3) Lc 17,22 .

  lidw. mv.   bijbel  OT  NT  Mt  Mc   Lc  Joh  Hnd  Br. Apk  syn. ev.
16. acc. m. mv. tous   2960 2330 630 91 52 98 51 122 156 60    
  Totaal     23394  18879  4515  745  389  644  404  690  1228  415  1778  2182 

Lc 17,16.12. persoonl. voornaamw. 3de pers. enk. nom. mann. enk. αυτος = autos (hij) . Taalgebruik in het NT : persoonlijk voornaamwoord . Taalgebruik in de LXX : persoonlijk voornaamwoord . Taalgebruik in Lc : persoonlijk voornaamwoord . Lc 17 (2) : (1) Lc 17,11 . (2) Lc 17,16 .

autos (hij)  3de pers. enk. bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
nom. mann. enk. autos   654  490  164  12  15  45  18  17  49  72  90 

  autos Lc Lc 1 Lc 2 Lc 3 Lc 4 Lc 5 Lc 6 Lc 7 Lc 8 Lc 9 Lc 10 Lc 11 Lc 12 Lc 13 Lc 14 Lc 15 Lc 16 Lc 17 Lc 18 Lc 19 Lc 20 Lc 21 Lc 22 Lc 23 Lc 24
1 nom. mann. enk. autos   45  1 3 2 5 5 1 4 1 2 2       1 1 2 1 2 1   1 1

Lc 17,16.11. - 12. και αυτος = kai autos (en hij) . NT (67) . Lc (28) . Lc 17 (2) : (1) Lc 17,11 . (2) Lc 17,16 .

Lc 17,16.11. - 13. και αυτος ην = kai autos èn (en hij was) . Lc (6) : (1) Lc 1,22 . (2) Lc 3,23 . (3) Lc 5,1 . (4) Lc 5,17 . (5) Lc 17,16 . (6) Lc 19,2 .


Lc 17,17 - Lc 17,17 : 253. Genezing van de tien melaatsen - Lc 17,11-19 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 17 -- Lc 17,11 - Lc 17,12 - Lc 17,13 - Lc 17,14 - Lc 17,15 - Lc 17,16 - Lc 17,17 - Lc 17,18 - Lc 17,19 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis 28ste (achtentwintigste) zondag door het c-jaar Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
17apokritheis de o ièsous eipen, ouchi oi deka ekatharisthèsan; oi de ennea pou;   17 respondens autem Iesus dixit nonne decem mundati sunt et novem ubi sunt     Hierop vroeg Jezus:  "Zijn niet alle tien gereinigd? Waar zijn dan de negen anderen? 17 En Jezus, antwoordende, zeide: Zijn niet de tien gereinigd geworden, en waar zijn de negen?   [17] Jezus zei daarop: ‘Er zijn er toch tien gereinigd! Waar blijven de negen anderen?  [17] Toen zei Jezus: ‘Zijn er niet tien gereinigd? Waar zijn de negen anderen?   17 Ten antwoord zegt Jezus: zijn er niet tien gereinigd?– de negen anderen, waar zijn die?–   17. Prenant la parole, Jésus dit : « Est-ce que les dix n'ont pas été purifiés ? Les neuf autres, où sont-ils ?  

King James Bible . [17] And Jesus answering said, Were there not ten cleansed? but where are the nine?
Luther-Bibel . 17 Jesus aber antwortete und sprach: Sind nicht die zehn rein geworden? Wo sind aber die neun?

Tekstuitleg van Lc 17,17 .

2. δε = de (echter) , afkorting δ' = d' . Taalgebruik in het NT : de (echter) . Taalgebruik in de LXX : de (echter) . Taalgebruik in Lc : de (echter) . Partikel . Het staat steeds als tweede woord in de zin . Het kan een lichte tegenstelling aanduiden . Om een verandering van personage of situatie in de zin aan te duiden . Lc (478 + 5 = 483) . Lc 17 (11) : (1) Lc 17,1 . (2) Lc 17,6 . (3) Lc 17,7 . (4) Lc 17,15 . (5) Lc 17,17 . (6) Lc 17,20 . (7) Lc 17,22 . (8) Lc 17,25 . (9) Lc 17,29 . (10) Lc 17,35 . (11) Lc 17,37 . Afkorting δ' = d' (1) : Lc 17,33 .

de (echter)   bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
de  6210 3754 2456 421 149 478 203 490 708 7 1048  1251 
d'  73 50  23  12      19  20 
Totaal 6283 3804 2479 433 151 483 204 490 711 7 1067 1271

de (echter)   Lc 1 Lc 2 Lc 3 Lc 4 Lc 5 Lc 6 Lc 7 Lc 8 Lc 9 Lc 10 Lc 11 Lc 12 Lc 13 Lc 14 Lc 15 Lc 16 Lc 17 Lc 18 Lc 19 Lc 20 Lc 21 Lc 22 Lc 23 Lc 24
de (478) 17  11  13  18  15  23  37  36  21  22  26  13  16  15  11  26  16  22  14  35  34  20 
d' (5)                                        
483 17  11  13  18  15  23  37  37  23  22  26  13  16  15  12  26  16  23  14  35  34  20 

1151 verzen  Lc 1 Lc 2 Lc 3 Lc 4 Lc 5 Lc 6 Lc 7 Lc 8 Lc 9 Lc 10 Lc 11 Lc 12 Lc 13 Lc 14 Lc 15 Lc 16 Lc 17 Lc 18 Lc 19 Lc 20 Lc 21 Lc 22 Lc 23 Lc 24
  80  52  38  44  39  49  50  56  62  42  54  59  35  35  32  31  37  43  48  47  38  71  56  53 

5. act. ind. aor. 3de pers. enk. ειπεν = eipen (hij zei) van het werkw. λεγω = legô (zeggen) . Taalgebruik in het NT : legô (zeggen) . Taalgebruik in de LXX : legô (zeggen) . Taalgebruik in Lc : legô (zeggen) . Een vorm van λεγω = legô (zeggen) in de LXX (4610) , in het NT (1318) ; van ειπεν = eipon (ik zei) in de LXX (4608) , in het NT (925) . Lc 17 (8) : (1) Lc 17,1 . (2) Lc 17,6 . (3) Lc 17,14 . (4) Lc 17,17 . (5) Lc 17,19 . (6) Lc 17,20 . (7) Lc 17,22 . (8) Lc 17,37 .

  bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
ind. aor. 3de p. enk. eipen  3024  2426  598  118  56  223  114  75  397  511 

  legô (zeggen) . eipen Lc   Lc 1 Lc 2 Lc 3 Lc 4 Lc 5 Lc 6 Lc 7 Lc 8 Lc 9 Lc 10 Lc 11 Lc 12 Lc 13 Lc 14 Lc 15 Lc 16 Lc 17 Lc 18 Lc 19 Lc 20 Lc 21 Lc 22 Lc 23 Lc 24
  act. ind. aor. 3de pers. enk. eipen 223  11  11  17  12  11  10  13 12  11  18 

- וַיּאֹמֶר = wajjo´mèr (en hij zei) < prefix verbindingswoord wë + werkwoordvorm qal act. imperf. 3de pers. mann. enk. van het werkw. אמר = ´-m-r (zeggen) . Taalgebruik in Tenakh : ´âmar (zeggen) . Getalwaarde : aleph = 1 , mem = 13 of 40 , resj = 20 of 200 ; totaal : 34 (2 X 17) of 241 (priemgetal) . Structuur : 1 - 4 - 2 . De som van de elementen is telkens 7 . Tenakh (1879) . Pentateuch (594) . Eerdere Profeten (868) . Latere Profeten (120) . 12 Kleine Profeten (56) . Geschriften (241) .
- Lat. legere . Fr. leçon . E. to say . Fr. dire . D. sprechen (spreken) . Arabisch : قَالَ = qâla (zeggen) . Taalgebruik in de Qoran : qâla (zeggen) .

Lc 17,18 - Lc 17,18 : 253. Genezing van de tien melaatsen - Lc 17,11-19 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 17 -- Lc 17,11 - Lc 17,12 - Lc 17,13 - Lc 17,14 - Lc 17,15 - Lc 17,16 - Lc 17,17 - Lc 17,18 - Lc 17,19 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis 28ste (achtentwintigste) zondag door het c-jaar Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
18ouch eurethèsan upostrepsantes dounai doxan tô theô ei mè o allogenès outos;   18 non est inventus qui rediret et daret gloriam Deo nisi hic alienigena     Is er niemand teruggekeerd om aan God eer te brengen dan alleen deze vreemdeling?"   18 En zijn er geen gevonden, die wederkeren, om Gode eer te geven, dan deze vreemdeling?   [18] Is er niemand teruggekomen om God eer te brengen, alleen deze vreemdeling?’   [18] Wilde niemand anders terugkomen om God eer te bewijzen dan alleen deze vreemdeling?’   18 zijn er niet meer te vinden die terugkeren en God verheerlijken dan deze eldersgeborene?   18. Il ne s'est trouvé, pour revenir rendre gloire à Dieu, que cet étranger ! »  

King James Bible . [18] There are not found that returned to give glory to God, save this stranger.
Luther-Bibel . 18 Hat sich sonst keiner gefunden, der wieder umkehrte, um Gott die Ehre zu geben, als nur dieser Fremde?

Tekstuitleg van Lc 17,18 .

1. - 2. ουχ εὑρον = ouch heuron (zij vonden niet) . NT (3) : (1) Mt 26,60 . (2) Lc 24,3 . (3) Hnd 5,22 .
- μη εὑροντες = mè heurontes (niet gevonden) . (1) Lc 2,45 . (2) Lc 5,19 . (3) Hnd 17,6 .
- μη εὑρουσαι = mè heurousai (niet gevonden) : Lc 24,23 .
- μη = mè (niet) + een vorm van het werkw. εὑρισκω = heuriskô (vinden) . Lc (4) : (1) Lc 2,45 . (2) Lc 5,19 . (3) Lc 11,24 . (4) Lc 24,23 . ουχ = ouch (niet) + een vorm van het werkw. εὑρισκω = heuriskô (vinden) . Lc (5) : (1) Lc 13,6 . (2) Lc 13,7 . (3) Lc 17,18 . (4) Lc 19,48 . (5) Lc 24,3 .

6. bep. lidw. dat. mann. + onz. enk. τῳ = tô(i) van het bepaald lidwoord ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het) . Taalgebruik in het NT : bepaald lidwoord . Taalgebruik in de LXX : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald lidwoord . Lc (154) . Lc 17 (5) : (1) Lc 17,5 . (2) Lc 17,9 . (3) Lc 17,11 . (4) Lc 17,14 . (5) Lc 17,18 .

  lidw. enk. bijbel  OT  NT  Mt  Mc  Lc  Joh  Hnd  Br.  Apk  syn. ev.
6. dat. m. + onz. enk. tô(i) 5507  4462  1045  121  68  154  98  163  367  74  343  441 

- D. der , die , das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .

9. μη = mè (niet) . Ontkenning . Taalgebruik in het NT : mè (niet) . Taalgebruik in de LXX : mè (niet) . Taalgebruik in Lc : mè (niet) . Lc 17 (5) : (1) Lc 17,1 . (2) Lc 17,9 . (3) Lc 17,18 . (4) Lc 17,23 . (5) Lc 17,31 .

mè (niet)  bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
  3266  2344  922  117  67  123  110  61  403  41  307  417 

  mè (niet) Lc Lc 1 Lc 2 Lc 3 Lc 4 Lc 5 Lc 6 Lc 7 Lc 8 Lc 9 Lc 10 Lc 11 Lc 12 Lc 13 Lc 14 Lc 15 Lc 16 Lc 17 Lc 18 Lc 19 Lc 20 Lc 21 Lc 22 Lc 23 Lc 24 Lc
      4 3 3 3 6 5 6 10 5 8 8 11 6 4 0 2 5 9 2 3 7 10 1 2  
Lc 17,19 - Lc 17,19 : 253. Genezing van de tien melaatsen - Lc 17,11-19 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 17 -- Lc 17,11 - Lc 17,12 - Lc 17,13 - Lc 17,14 - Lc 17,15 - Lc 17,16 - Lc 17,17 - Lc 17,18 - Lc 17,19 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis 28ste (achtentwintigste) zondag door het c-jaar Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
19kai eipen autô, anastas poreuou: è pistis sou sesôken se.   19 et ait illi surge vade quia fides tua te salvum fecit     En Hij sprak tot hem: "Sta op en ga heen; uw geloof heeft u gered."  19 En Hij zeide tot hem: Sta op, en ga heen; uw geloof heeft u behouden.   [19] En Hij zei tegen hem: ‘Sta op en ga weer; uw vertrouwen* is uw redding.’ De komst van het koninkrijk van God; de dag van de Mensenzoon   [19] Hij zei tegen de Samaritaan: ‘Sta op en ga. Uw geloof heeft u gered.’ De komst van de Mensenzoon   19 En hij zegt tot hem: sta op en trek verder,– je geloof heeft je gered!   19. Et il lui dit : « Relève-toi, va ; ta foi t'a sauvé. » 

King James Bible . [19] And he said unto him, Arise, go thy way: thy faith hath made thee whole.
Luther-Bibel . 19 Und er sprach zu ihm: Steh auf, geh hin; dein Glaube hat dir geholfen. Vom Kommen des Gottesreiches

Tekstuitleg van Lc 17,19

2. act. ind. aor. 3de pers. enk. ειπεν = eipen (hij zei) van het werkw. λεγω = legô (zeggen) . Taalgebruik in het NT : legô (zeggen) . Taalgebruik in de LXX : legô (zeggen) . Taalgebruik in Lc : legô (zeggen) . Een vorm van λεγω = legô (zeggen) in de LXX (4610) , in het NT (1318) ; van ειπεν = eipon (ik zei) in de LXX (4608) , in het NT (925) . Lc 17 (8) : (1) Lc 17,1 . (2) Lc 17,6 . (3) Lc 17,14 . (4) Lc 17,17 . (5) Lc 17,19 . (6) Lc 17,20 . (7) Lc 17,22 . (8) Lc 17,37 .

  bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
ind. aor. 3de p. enk. eipen  3024  2426  598  118  56  223  114  75  397  511 

  legô (zeggen) . eipen Lc   Lc 1 Lc 2 Lc 3 Lc 4 Lc 5 Lc 6 Lc 7 Lc 8 Lc 9 Lc 10 Lc 11 Lc 12 Lc 13 Lc 14 Lc 15 Lc 16 Lc 17 Lc 18 Lc 19 Lc 20 Lc 21 Lc 22 Lc 23 Lc 24
  act. ind. aor. 3de pers. enk. eipen 223  11  11  17  12  11  10  13 12  11  18 

- וַיּאֹמֶר = wajjo´mèr (en hij zei) < prefix verbindingswoord wë + werkwoordvorm qal act. imperf. 3de pers. mann. enk. van het werkw. אמר = ´-m-r (zeggen) . Taalgebruik in Tenakh : ´âmar (zeggen) . Getalwaarde : aleph = 1 , mem = 13 of 40 , resj = 20 of 200 ; totaal : 34 (2 X 17) of 241 (priemgetal) . Structuur : 1 - 4 - 2 . De som van de elementen is telkens 7 . Tenakh (1879) . Pentateuch (594) . Eerdere Profeten (868) . Latere Profeten (120) . 12 Kleine Profeten (56) . Geschriften (241) .
- Lat. legere . Fr. leçon . E. to say . Fr. dire . D. sprechen (spreken) . Arabisch : قَالَ = qâla (zeggen) . Taalgebruik in de Qoran : qâla (zeggen) .

1. - 2. - και ειπεν = kai eipen (en hij zei) . NT (140) . Lc 17 (2/8) : (1) Lc 17,19 . (2) Lc 17,20 .
-ειπεν δε = eipen de (hij zei echter) in NT (78) . Lc (52) . Lc 17 (3/8) : (1) Lc 17,1 . (2) Lc 17,6 . (3) Lc 17,22 .

Inleiding op de 'genezings'formule hè pistis sou sesôken se = je geloof heeft je gered - je geloof is je redding) .

(1) Mt 9,22 (// Mc 5,34 // Lc 8,48) . (2) Mc 5,34 (// Mt 9,22 // Lc 8,48) . (3) Mc 10,52 (// Lc 18,42) . (4) Lc 7,50 . (5) Lc 8,48 (Mc 5,34 // Mt 9,2) . (6) Lc 17,19 . (7) Lc 18,42 (// Mc 10,52) .
ho de Ièsous (Jezus echter) ... ho de (hij echter) kai ho Ièsous (en Jezus)   ho de (hij echter)   kai ho Ièsous (en Jezus)
eipen (zei) eipen (zei) haar eipen (zei) eipen de (hij echter zei) eipen (zei) haar kai eipen (en hij zei) eipen (zei)
  autèi autôi (hem) pros tèn gunaika (tot de vrouw) autèi autôi (hem) autôi (hem)
  thugater (dochter)     thugater (dochter)    
    hupage (ga) ... ... poreuou eis eirènèn (begeef je op weg in vrede) ... poreuou eis eirènèn (begeef je op weg in vrede) anastas poreuou (opgestaan begeef je op weg) anablèpson (kijk op)
71. Genezing van een vrouw met bloedvloeiïng . Opwekking van Jaïrus'dochter : Mc 5,21-43 - Mt 9,18-26 - Lc 8,40-56   71. Genezing van een vrouw met bloedvloeiïng . Opwekking van Jaïrus'dochter : Mc 5,21-43 - Mt 9,18-26 - Lc 8,40-56    276. Genezing van de blinde Bartimeüs : Mc 10,46-52 - Mt 20,29-34 - Lc 18,35-43   115. De boetvaardige zondares : Lc 7,36-50 - Mc 14,3-9 - Mt 26,6-13 71. Genezing van een vrouw met bloedvloeiïng . Opwekking van Jaïrus'dochter : Mc 5,21-43 - Mt 9,18-26 - Lc 8,40-56    253. Genezing van de tien melaatsen : Lc 17,11-19 - Lc 17,11-19  276. Genezing van de blinde Bartimeüs : Mc 10,46-52 - Mt 20,29-34 - Lc 18,35-43 

- sesôken (hij heeft gered / verlost) . In zeven verzen in de bijbel, enkel in het N.T. : (1) Mt 9,22 (// Mc 5,34 // Lc 8,48) . (2) Mc 5,34 (// Mt 9,2 // Lc 8,48) . (3) Mc 10,52 (// Lc 18,42) . (4) Lc 7,50 . (5) Lc 8,48 (Mc 5,34 // Mt 9,2) . (6) Lc 17,19 . (7) Lc 18,42 (// Mc 10,52) . In deze zeven verzen komt de uitdrukking hè pistis sou sesôken se = je geloof heeft je gered - je geloof is je redding) . Vier lettergrepen beginnen met s- . Vijf woorden . Acht lettergrepen . Het gaat om drie wonderverhalen en een verhaal van zondenvergeving van een vrouw die haar zonden berouwt . Bij de wonderverhaal gaat het om de genezing van een bloedvloeiende vrouw , van een blinde man en van een melaatse man . De 'genezings'formule is dus gericht tot twee vrouwen en twee mannen .

Zie 2 K 5,1-26 : de genezing van Naäman en 63. Genezing van een melaatse : Mc 1,40-45 // (Mt 8,2-4) // Lc 5,12-16 - Mc 1,40-45 - Mt 8,2-4 - Lc 5,12-16

Het verhaal heeft een afgerond geheel met een begin en een einde. Het neemt een bepaalde plaats in in het evangelie. Het is daarenboven ingedeeld in een aantal verzen. Waarom heeft de latere versindeler de pericope zo ingedeeld?
In Lc 17,11-14 komt 7 X het voegwoord kai (en) voor; 6X om een zin in te leiden en 1X om twee plaatsnamen met elkaar te verbinden (Samaria en Galilea). In 4 van de 6 gevallen heeft de versindeler gekozen voor het begin van een vers. Lc 17,11 en Lc 17,14 vormen dan een inclusio (omsluiting, omarming). Dat zou dan een eerste deel van het verhaal zijn, nl. de genezing van tien melaatsen.
Lc 17,15-19 zou dan een tweede deel vormen, nl. de terugkeer van een Samaritaan om God te loven en Jezus te bedanken. In dit deel komt driemaal het voegwoord kai (en) voor,dat voor de versindeler aanleiding was om een vers te beginnen. Maar het partikel de (echter) komt eveneens driemaal voor.
Zo komen we tot elf zinnen, beginnend met het Griekse kai (en) of de (echter, nu).

1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11.
Lc 17,11a Lc 17,11b Lc 17,12 Lc 17,13 Lc 17,14a Lc 17,14b Lc 17,15 Lc 17,16  Lc 17,16b  Lc 17,17  Lc 17,19
Kai (en) kai (en) kai (en) kai (en) kai (en) Kai (en)   kai (en) kai (en)    kai (en)
egeneto (het gebeurde) ... autos (hij)   autoi (zij) ...   egeneto (het gebeurde) ... heis de ex autôn, (één echter uit hen)   autos (hij)  apokritheis de ho Ièsous (antwoordende echter Jezus)  
en tôi +infinitief       idôn (ziende) en tôi +infinitief idôn (ziende)        
      legontes (zeggende) eipen (zei hij)     epesen epi prosôpon (hij viel op het gezicht)    eipen (zei hij)  eipen (hij zei)
        autois (aan hen)            autôi (aan hem)
253. Genezing van de tien melaatsen : Lc 17,11-19 - Lc 17,11-19                    

We moeten nog iets zeggen over Lc 17, 15-18. In vers 15 komt iemand terug om God te loven en Jezus te bedanken. Op het einde van vers 16 wordt dan gezegd dat de teruggekomene een Samaritaan is. De zin komt wat achternahinken waardoor sommige bijbelverklaarders van mening zijn dat het een latere toevoeging van Lucas kan zijn.
In vers 17 is er een verandering van personage. Dit wordt dikwijls weergegeven door het Griekse woordje de (echter, nu) op de tweede plaats in de zin. Het personage in Lc 17,17 is Jezus. Het eerste woord van de zin is : apokritheis (antwoordend). We zouden vertalen : hierop reagerend enz. Maar Lucas gebruikt het echter meestal na een vraag. In Lc 17,15-16 wordt geen vraag gesteld. De reactie van Jezus is geen reactie op de houding van de Samaritaan die is teruggekeerd. Jezus stelt twee vragen. De eerste vraag is van dubbele aard: Zijn niet de tien gereinigd? En daarbij aansluitend: Waar zijn de negen (anderen)? Het lijkt een vraag aan de teruggekomen Samaritaan. Blijkbaar heeft Jezus verwacht dat ze alle tien zouden teruggekomen zijn. Maar Jezus zelf had hen toch naar de priesters gestuurd om hun genezing vast te stellen. Hij zou hen toch niet kwalijk mogen nemen dat ze nog niet terugkeren. De Samaritaan was teruggekeerd terwijl ze nog onderweg (naar Jeruzalem) waren. Blijkbaar hebben de negen anderen de bevestiging van de priesters nodig om genezen verklaard te worden. De Samaritaan heeft genoeg aan de vaststelling om te geloven dat hij daadwerkelijk genezen is en om God in de persoon van Jezus te danken. De Samaritaan heeft geen priesters, tempel en Jeruzalem nodig. Houdt dit een kritiek op de tempel en de priesters in? Wil Jezus zeggen: je hebt die niet nodig, maar wel het geloof in mijn persoon. Op deze (dubbelvoudige) vraag geeft noch de teruggekomen Samaritaan noch de anonieme aanwezigen een antwoord.
Jezus stelt nog een tweede vraag (aansluitend bij de negen niet teruggekomenen): werden ze (de negen) niet (gereinigd) bevonden om terug te keren en eer aan God te brengen, tenzij deze vreemdeling? Het is een vreemde zinsstructuur. De tweede vraag begint op gelijke wijze als de eerste vraag: ouch (zijn niet). Het vervoegd werkwoord in beide vragen is passief verleden tijd, beiden eindigend op -thèsan; dat geeft : zijn niet gereinigd (de tien)? zijn niet bevonden (de negen)? Hadden de negen een bewijs van hun genezing nodig? Hebben ze getwijfeld of ze wel daadwerkelijk genezen waren? Het vervolg van de tweede vraag lijkt sterk op vers 15 : om eer aan God te brengen. En "tenzij deze vreemdeling" verwijst dan naar "en deze was een Samaritaan" in vers 16b of één van hen (vers 16a). Is de tweede vraag naar anonieme omstaanders gericht, want het lijkt dat de Samaritaan (de vreemdeling) tot voorbeeld wordt gesteld. Lc 17,15-18 lijkt eveneens concentrisch opgebouwd.
In Lc 17,19 wordt nog eens hernomen dat Jezus aan het woord is. Jezus richt zich nu uitdrukkelijk tot de teruggekomen Samaritaan / vreemdeling: sta op, ga, je geloof heeft je gered. Wat wil dit eigenlijk zeggen?

Lc 17,11a : op weg naar Jeruzalem

We bekijken vooreerst het begin van Lc 17,11. Deze zinsconcstructie (zie eerste kolom in het kader) komt meermaals bij Lucas voor.

  Lc 9,51 - Lc 9,51-56 -  Lc 5,1 - Lc 5,1-11 -  Lc5,17 - Lc 5,17-26 -  Lc 8,22 - Lc 8,25 - Lc 17,11 - Lc 17,11-19 -
eerste nevenschikkende zin. Nevenschikkend voegwoord kai (en)        Kai (en)    Kai (en)
Hoofdwerkwoord van de eerste nevenschikkende zin egeneto (het gebeurde) egeneto (het gebeurde)  egeneto (het gebeurde) egeneto (het gebeurde)  egeneto (het gebeurde)
 nevenschikkend voegwoord de (echter) de (echter) de (echter)   de (echter)  
 en tôi ... + infinitiefzin: ondergeschiktezin, bijwoordelijk en tôi + infinitiefzin (in het...) en tôi + infinitiefzin (in het...)     en tôi + infinitiefzin (in het...)
werkwoord en onderwerp van de infinitiefin sumplèrousthai tas hèmeras tès analèmpseôs autou (toen de dagen van zij -ten hemel - opneming in het verschiet waren) ton ochlon epikeisthai autôi kai akouein ton logon tou theou (toen het volk tegen hem opdrong en het woord van God aanhoorde)      poreuesthai eis Ierousalèm (terwijl zij op weg gingen naar Jeruzalem)
 tijdsbepaling      en miai tôn hèmerôn (op één van de dagen)  en miai tôn hèmerôn (op één van de dagen)  
tweede nevenschikkende zin; nevenschikkend voegwoord kai (en)   kai (en) kai (en) kai (en) kai (en) kai (en)
 onderwerp (autos = Jezus) autos (hij) autos (hij) autos (hij) autos (hij) autos (hij)
   183. Het ongastvrije samaritanendorp : - Lc 9,51-56 -  62. Wonderbare visvangst. Roeping van Simon Petrus en metgezellen : Lc 5,1-11 // (Mc 1,16-20) // (Mt 4,18-22) - Lc 5,1-11 - Mc 1,16-20 - Mt 4,18-22 -  67. Genezing van de lamme : Mc 2,1-12 // Mt 9,1-8 // Lc 5,17-26 - Mc 2,1-12 - Lc 5,17-26 - Mt 9,1-8 -  142. Het bedaren van de storm : Mc 4,35-41 // Lc 8,22-25 // (Mt 8,23-27) - Mc 4,35-41 - Mt 8,23-27 - Lc 8,22-25 -  253. Genezing van de tien melaatsen : Lc 17,11-19 - Lc 17,11-19 -

Vanaf Lc 9,51 is Jezus op weg naar Jeruzalem. In Lc 19,28-40 // Mc 11,1-10 // Mt 21,1-9 heeft de blijde inkomst in Jeruzalem plaats. In Lc 18,15-17 neemt Lucas weer de draad van het Marcusevangelie op. Maar daartussen ligt het lange verhaal van de tocht van Jezus naar Jeruzalem doorheen Samaria. Dat verhaal is grotendeels eigen aan Lucas. Hier en daar zet hij wegwijzers, aanduidingen uit. Daardoor blijven we ons ervan bewust dat we nog steeds op weg naar Jeruzalem zijn. We kunnen ons de vraag stellen waarom Lucas precies op die bepaalde plaatsen die wegwijzers heeft geplaatst. In het kader hieronder vind je een aantal aanduidingen, wegwijzers.
Lucas besteedt heel wat aandacht aan zijn tocht door Samaria. Hij stelt vaak ook de Samaritaan tot voorbeeld. Bij het begin van het lange tochtverhaal van Jezus door Samaria wordt de Samaritaan die barmhartigheid beoefent, tot voorbeeld gesteld (Lc 10,25-37). In Lc 17,11-17 wordt de teruggekomen Samaritaan voorgesteld als voorbeeld van een gelovige, die God looft en dankt om de komst van de profeet Jezus. Misschien hebben we hier bij het tochtverhaal van Jezus met een concentrische (in cirkels) opbouw te maken. Volgens Benoît Standaert zou het centrale gedeelte liggen in Lc 13,18-21.
Lucas wil duidelijk maken dat Jezus gekomen is om de eenheid van Israël te herstellen, waartoe ook de Samaritanen behoren.
In Lc 17,11-19 komen we de eigenaardigheid tegen dat Jezus zich in Samaria bevindt en dat de Samaritaan beschouwd wordt als een vreemdeling terwijl hij in feite thuis is en dat Jezus als een vreemdeling (Galileeër) door Samaria trekt. Is "en deze was een Samaritaan" een latere toevoeging aan het verhaal?

Lc 9,51 b - Lc 9,51-56 - Lc 9,52 - Lc 9,51-56 - Lc 9,53b - Lc 9,51-56 -  Lc 9,56 - Lc 9,51-56 -  Lc 9, 57 - Lc 9,57-62 - Lc 10,38 - Lc 10,38-42 - Lc 13,22a Lc 13,22b Lc 17,11a   Lc 18,35 // Mc 10,46 Lc 19,28 // Mc 11,1 Lc 19,29 // Mc 11,1
kai (en) kai (en) hoti (omdat)  kai (en)  kai (en)   kai (en) kai (en) kai (en)   kai (en) kai (en)  kai (en)
                egeneto (het gebeurde)    egeneto (het gebeurde)    egeneto (het gebeurde)
autos (hij)                        
to prosôpon (het aangezicht)   to prosôpon autou (zijn aangezicht)               en tôi + infinitiefzin (in het...)    hôs (zodra)
estèrisen (was vast van plan) apesteilen... pro prosôpou autou (hij zond... voor zijn aangezicht)                 eggizein auton (naderen - hij - ) eis Ierichô (bij Jericho)    èggisen (hij naderde)
tou poreuesthai (om te gaan) kai poreuthentes (en gaande) eisèlthon (gingen zij)  èn poreuomenon (was gaande)  eporeuthèsan (zij gingen)  poreuomenôn autôn en tôi hodôi (terwijl zij onderweg gingen)n  en de tôi poreuesthai autous autos eisèlthen (terwijl zij aan het gaan waren, ging hij zelf binnen) dieporeueto kata poleis kai kômas (hij trok door steden en dorpen) poreian poioumenos (weg - tocht - makende) en tôi poreuesthai (in het gaan) dièrchetodia meson Samareias kai Galilaias (hij trok temidden van Samaria en Galilea)   eporeueto emprosthen (hij trok voor hen) anabainôn (opklimmende)  eis (naar)....
eis (naar) eis (naar) eis (naar)   eis heteran kômèn (naar een ander dorp)   eis  (naar)   eis (naar) eis (naar)     eis (naar) eis (naar)  
Ierousalèm (naar Jeruzalem) kômèn Samaritôn (van de Samaritanen) Ierousalèm (Jeruzalem)       kômèn tina (een bepaald dorp)   Hierosoluma (Jeruzalem) Ierousalèm (Jeruzalem)     Iericho (Jericho) Hierosoluma (Jeruzalem)  
 183. Het ongastvrije samaritanendorp : Lc 9,51-56 - Lc 9,51-56 -  183. Het ongastvrije samaritanendorp : Lc 9,51-56 - Lc 9,51-56 -  183. Het ongastvrije samaritanendorp : Lc 9,51-56 - Lc 9,51-56 -  183. Het ongastvrije samaritanendorp : Lc 9,51-56 - Lc 9,51-56 -  184. Voorwaarden van het volgen : Lc 9,57-62 // Mt 8,19-22 - Lc 9,57-62 -  193. Maria en Marta : Lc 10,38-42 - Lc 10,38-42 -  226. Gelijkenis van de uitsluiting uit het Rijk Gods : Lc 13,22-29 - Lc 13,22-29 -   226. Gelijkenis van de uitsluiting uit het Rijk Gods : Lc 13,22-29 - Lc 13,22-29 -  253. Genezing van de tien melaatsen : Lc 17,11-19 - Lc 17,11-19 -  253. Genezing van de tien melaatsen : Lc 17,11-19 - Lc 17,11-19 -  276. Genezing van de blinde Bartimeüs : Mc 10,46-52 // Mt 20,29-34 // Lc 18,35-43 - Mc 10,46-52 - Mt 20,29-34 - Lc 18,35-43 -  279. Intocht in Jeruzalem : Mc 11,1-10 // Mt 21,1-9 // Lc 19,29-40 - Lc 19,29-40 -   279. Intocht in Jeruzalem : Mc 11,1-10 // Mt 21,1-9 // Lc 19,29-40 - Lc 19,29-40 -

genezing van een melaatse : Mc 1,40-45 - Mt 8,2-4 - Lc 5,12-16 - 2 K 5,1-26

Lc 17,11-19 - vooral Lc 17,11-14 - heeft overeenkomsten en verschillen met Lc 5,12-16. Het verhaal van Lc 5,12-16 is een redactie van het Marcusverhaal Mc 1,40-45. Dit verhaal is een eindverhaal van een groter geheel : Mc 1,21-45. Het is het optreden van Jezus te Kafarnaüm en erbuiten. Het is ook concentrisch opgebouwd. Mc 1,20-28 verhaalt het optreden van Jezus in de synagoge van Kafarnaûm op sabbat in woord en daad. Mc 1,23-28 verhaalt hoe een onreine geest uit een man wordt uitgedreven. In Marcus is dit het eerste verhaal van het wonderdadig optreden van Jezus. Jezus, bezield door de goede geest (Mc 1,9-11) bindt de strijd aan met de kwade, onreine geest. Mc 1,40-45, het laatste verhaal van dat geheel, vertelt de genezing van een melaatse; hij wordt gereinigd. De ene is onrein van geest, de andere van lichaam. Maar beide zijn getekend door zonde (onrein).
Gelijkenissen tussen Lc 5,12-16 en Lc 17,11-19. In Lc 5,12 gaat het om één man, in Lc 17,11 om tien mannen. De woordvolgorde in de opdracht: ga je (jullie) laten zien aan de priester(s) is in beide gevallen dezelfde. In het ene geval staat priester in het enkelvoud, in het andere geval in het meervoud. In Lc 5,13 raakt Jezus de melaatse aan. Normalerwijze kan een melaatse /zieke een gezond mens besmetten, vooral door aanraking. Hier gebeurt het omgekeerde. De gezonde Jezus raakt de besmette melaatse aan en de melaatse wordt gezond. Communicatieve vaten in omgekeerde richting! In Lc 17,11-19 gebeurt de genezing op afstand. Hier kan de invloed van het verhaal van de genezing van de melaatse Naäman ( 2 K 5,1-26) meespelen. In beide (Lc 5,12-16 en Lc 17,11-19) verhalen staat de opdracht om zich aan de priester(s) te laten zien om de genezing vast te stellen, zoals dat in het O.T. staat voorgeschreven (Lev 23-24).
Dat ziek-zijn of een gebrek hebben een uiting van zondigheid is (volgens het N.T.) blijkt uit het verhaal van Mc 2,1-12 : de genezing van de lamme. Dat verhaal maakt deel uit van een reeks twistgesprekken (Mc 2,1-3,6). Het is het eerste verhaal van die reeks. Jezus neemt eerst de zonde weg: hij vergeeft de zonden. Dat gebeurt ook in de verschijningsverhalen. Jezus wenst zijn leerlingen dan de vrede toe en vergeeft hun zonden. Er valt heel wat te vergeven want ze hebben hun meester op het cruciale moment van Jezus'leven in de steek gelaten en verloochend. Er werd hen vergeven. Dankzij die vergeving zijn ze steunpilaren van de kerk geworden. Maar de gelijkenis tussen de genezing van de lamme en de verrijzenisverhalen en dodenopwekkingsverhalen (Lazarus, dochtertje van Nain, Jezus) is nog sterker.In al die gevallen liggen mensen. Jezus staat uit de doden op of hij wekt mensen uit de doden of doet hen opstaan, vandaar verrijzenis-, opstandings- of opwekkingsverhalen. Het verhaal van de lamme is een opwekkingsverhaal. De genezing van de lamme betekent het begin van een nieuw (en eeuwig) leven.
De genezing van de melaatse is eveneens de start van een nieuw leven. Want de onreine geest of de onreinheid verdwijnt en maakt plaats voor de goede geest, zoals bij de doop Jezus. Gods goede geest ontving.
Op de achtergrond van Lc 17,11-19 resoneert het verhaal van de genezing van de melaatse Naäman. Deze vreemdeling werd door de profeet Elisa (ongeveer 850 voor Christus) in het Noordrijk Israël genezen. Hij kreeg de opdracht zich zevenmaal te wassen in de rivier de Jordaan. De vermelding van deze rivier maakt allusie op Mozes. De Israëlieten zijn deze rivier overgetrokken om zich in het land Kanaän te vestigen. De genezing door Elisa gebeurde van verre. Na de genezing komt Naäman terug om de profeet Elisa te danken en eer te brengen aan de God van Israël.
Rond 850 zijn de twaalf stammen van Jakob / Israël gegroepeerd in een Noordrijk met tien stammen en een Zuidrijk met twee stammen, waaronder de stam Juda. Deze deling in een Noord- en een Zuidrijk gaat terug op de erfopvolging van Salomo. Het Noorden opteerde voor een opvolging door keuze en het werd de legeroverste Jerobeam. Het Zuiden koos voor een dynastieke opvolging; dat werd de zoon van David Rechabeam. Salomo was een zoon van David. David had Jeruzalem op de inheemse bevolking veroverd en de stammen tot één koninkrijk verenigd (vandaat dat eeuwige verlangen erna). De hoofdstad van het Noordrijk was Samaria, van het Zuidrijk Jeruzalem. In 721 valt Samaria in handen van het Assyrische rijk. Dat past de tactiek van deportaties en volksverhuizingen toe en verzekert zich zo van machtsoverheersing. De vermenging van de overblijvende Israëlische bevolking en de ingevoerde vreemde bevolking schoot het Zuiden in het verkeerde keelgat en was voor het Zuiden een reden tot afkeer en vijandschap. De biologische afstamming primeerde op de geestelijke beleving. De pejoratieve klank van Samaritanen dateert dus pas na 721 voor Christus. In het verhaal van de genezing van Naäman speelt het dus nog geen rol.
Het Lucasverhaal Lc 17,11-19 wil ook duidelijk maken dat Jezus groter is dan Elisa en dat Jezus een profeet is. In het kader van zijn tocht naar Jeruzalem zijn de melaaatsen de voorboden van Jezus'komst naar Jeruzalem. De genezenen moeten zich aan de priesters laten zien. Daardoor zullen ze ook weten dat de profeet Jezus in aantocht is. Zo werden in Lc 10 ook leerlingen uitgezonden naar de dorpen in Samaria om Jezus aan te kondigen.

God verheerlijken

De teruggekomen Samaritaan verheerlijkt God. In Lucas komt God verheerlijken 7X voor. In 6 gevallen gebeurt dat in een wonderverhaal. De verheerlijking van God gebeurt ook in het verhaal van de genezing van de blinde van Jericho. Met dat verhaal (- Mc 10,46-52 - - Lc 18,35-43 -) heeft Lc 17,11-19 een aantal overeenkomsten: de inleiding (op weg naar Jeruzalem - naderen van Jericho), de bede : ontferm U over mij (elèison), de toezegging van Jezus: je geloof heeft je gered , en tenslotte de verheerlijking van God.

Lc 5,25 - Lc 5,17-26 -  Lc 5,26 - Lc 5,17-26 -  Lc 7,16 - Lc 7,11-17 -  Lc 13,13 - Lc 13,10-17 - Lc 17, 15 - Lc 17,11-19 -  Lc 18,43 - Lc 18,35-43 - Lc 23,47 - Lc 23,44-48
  kai ekstasis elaben hapantes (en ontzertting benam allen)    elaben de fobos pantas (vrees echter benam allen)        
doxazôn ton theon (God verheerlijkend)  kai edoxazon ton theon (en zij verheerlijkten God)   kai edoxazon ton theon (en zij verheerlijkten God)    kai edoxazon ton theon (en zij verheerlijkten God) doxazôn ton theon (God verheerlijkend)  doxazôn ton theon (God verheerlijkend)    edoxazen ton theon (hij verheerlijkte God)
 67. Genezing van de lamme : Mc 2,1-12 // Mt 9,1-8 // Lc 5,17-26 - Mc 2,1-12 - - Lc 5,17-26 - - Mt 9,1-8 -  67. Genezing van de lamme : Mc 2,1-12 // Mt 9,1-8 // Lc 5,17-26 - Mc 2,1-12 - - Lc 5,17-26 - - Mt 9,1-8 -  110. De zoon van de weduwe van Naïn : Lc 7,11-17 - Lc 7,11-17 -  223. Genezing van een kromgebogen vrouw op sabbat : Lc 13,10-17 - Lc 13,10-17 -  253. Genezing van de tien melaatsen : Lc 17,11-19 - Lc 17,11-19 -  276. Genezing van de blinde Bartimeüs : Mc 10,46-52 // Mt 20,29-34 // Lc 18,35-43 - Mc 10,46-52 - - Lc 18,35-43 -  347. Kruisdood van Jezus : Mc 15,33-39 // Mt 27,45-54 // Lc 23,44-48

Oorspronkelijk werd de Hebreeuwse bijbel (Tenach) enkel met medeklinkers geschreven. Pas vele eeuwen later hebben geleerden de klinkers (die men vanuit de mondelinge overlevering kende) erbij geschreven. Deze geleerden worden massoreten genoemd. De eigennaam van God is JHWH. Dit vierletterwoord (tetragram) werd nooit als Jahweh gelezen. Men las dan Adonai - Heer / mijn Heer (in het Grieks kurios zie ons kyrie). De massoreten plaatsten de klinkers van het woord Adonai bij het woord JHWH . De a van adonai is zeer kort en is in feite een zwakke e. Getuigen van Jehovah lezen JHWH met zijn klinkers als J e H o W a H . Deze lezing vindt geen enkele grond in de bijbelse geschiedenis. Kurios werd ook de titel van de verrezen en verheerlijke Jezus. Ook koningen en kiezers werden kurios genoemd. Gevaar voor vergoddelijking door het gebruik van de term kurios was niet uit de lucht gegrepen.

Besluit : Jezus brengt de goede geest. Door geloof in hem wordt de mens gereinigd. Door hem als profeet, man Gods, te erkennen, wordt God verheerlijkt.


Obbels René , Zaligverklaring van pater Damiaan, Bijbel en Bezinning , jg (1993), nr.2 , blz. 669-672

Door Pater Damiaan zalig te verklaren, wil de Kerk hem onder de aandacht brengen als voorbeeld, als model van christelijk leven. Dit betekent dat, behalve het verhaal over de melaatsen, ook vele andere schriftteksten op hem toepasselijk zijn. Zo werd bijvoorbeeld, toen zijn stoffelijk overschot in 1936 naar België werd overgebracht, Johannes 15, 13 boven zijn graf geplaatst: Geen groter liefde kan iemand hebben dan deze, dat hij zijn leven geeft voor zijn vrienden! Toch ligt het voor de hand dat Jezus’ ontmoeting met de tien melaatsen uit Lucas 17 ons doet denken aan Damiaans “ontmoeting” met de melaatsen van Molokai.

Vragen ter bezinning of ter bespreking

1. Waarom stuurt Jezus de tien melaatseri naar de priesters?
2. Het verhaal heeft twee delen. Welke? En welk deel krijgt volgens jou de hoofdklemtoon?
3. Ken je nog gevallen van discriminatie en marginalisering omwille van ziekte?
4. Ken je nog andere plaatsen in het evangelie die het hebben over Samaritanen?

Damiaangebed van de Paters en Zusters der Heilige Harten

God, onze Vader, wij danken U voor Pater Damiaan.
Om Jezus, Uw Zoon, in alles te volgen
is hij naar Molokai gegaan, naar de uitgestoten lepralijders.
Hij is er één van hen geworden, tot in de dood toe.
Daardoor heeft hij ze hun menswaardigheid teruggeschonken en weer toekomst gegeven.
In hem is duidelijk geworden hoezeer Gij alle mensen liefhebt.
Nu vragen wij U:
moge Uw Geest ons bewegen om in Damiaans voetspoor te gaan,
en moge zijn geloof het onze worden.
Leer ons oog en hart te hebben
voor mensen die niet meetellen of buitenspel zijn gezet.
Laat hen door ons ontdekken wie Gij zijt.
Doe mensen opstaan die dezelfde weg gaan die hij is gegaan.
Dit vragen wij U, goede God, die ons blijft liefhebben,
vandaag, en alle dagen, tot in eeuwigheid. Amen.

Documentatie

Steven Debroey, Wij, melaatsen, Altiora, Averbode, 1989
Edouard Brion sscc, Brieven uit Molokaï, Unistad, Antwerpen, 1989.
Gavan Daws, Pater Damiaan. De heilige man van Molokai, Lannoo, Tielt, 1983.

Verklaring van de bijbeltekst

Lepra is één van de oudste ziekten die de mensheid heeft gekend. De bijbel geeft in Leviticus 13 een aantal harde voorschriften m.b.t. melaatsen. Melaatsheid werd aangezien als straf van God voor zondig gedrag. Een melaatse was ,,onrein”. Om de gezonde bevolking te beschermen, wist men in feite niets anders te doen dan de zieken af te zonderen, ja uit te stoten. Deze aangelegenheid werd door priesters geregeld. In Jezus’ tijd was het niet anders.

In de evangelieverhalen worden vele genezingen verteld. Jezus wil er mee duidelijk maken hoe het Rijk Gods gevestigd wordt en hoe kwaad, ziekte en dood overwonnen worden. Daaruit blijkt dat een genezing door Jezus niet zonder meer een genezing is. Er is steeds méér aan de hand. Het gaat om het geloof van de genezene, of de (gelovige) verwondering van de omstaanders. Dat met de genezing niet alles is gezegd, is overduidelijk bij onze tien melaatsen, vermits het verhaal — na de genezing — verder gaat. Het accent ligt zelfs op het tweede deel: op het dankbaar zijn. Dankbaarheid is in het evangelie een grondhouding; wie in Jezus gelooft, gaat tot op deze diepte. Het is niet voldoende gezond te zijn, we horen daar God voor te danken! Terloops kunnen we parallellen trekken naar andere domeinen. Het is niet voldoende te zorgen voor een schoon en zuiver leefmilieu: wij moeten doorstoten tot de verwondering om Gods schepping. Wij moeten niet enkel streven naar rechtvaardige wetten: het doel is pas bereikt als er liefde is.

Er is nog wat. Dat één van de melaatsen geen Jood is maar een Samaritaan, is merkwaardig. Joden hadden slechts misprijzen voor Samaritanen en wilden niet in hun gezelschap gezien worden. Maar melaatse Joden oordeelden daar blijkbaar anders over. Zij hadden geen bezwaar tegen het gezelschap van melaatse Samaritanen. Zij voelden verwantschap met deze eveneens uitgestoten lotgenoten. En nu is het precies een Samaritaanse melaatse — een ,,vreemdeling” zegt Lucas — die op zijn stappen terugkeert om Jezus te bedanken. Dit is beschamend voor de Joden (zie ook de parabel van de Barmhartige Samaritaan)! Door hierop de aandacht te trekken, klaagt Jezus het discriminerend gedrag van de Joden aan.

Actualisering

In de geschiedenis van de christelijke caritas heeft de melaatsheid een speciale plaats. Bekend is de ontmoeting van Frans van Assisi met een melaatse, waarbij hij in deze lijdende mens de trekken van Jezus Christus herkent en hem omhelst. Het is zijn bekering! Melaatsen verzorgen getuigde steeds van méér dan gewone christelijke bewogenheid. De hele middeleeuwen door waren het praktisch de religieuzen die zich om de melaatsen bekommerden en kloosters omvormden tot leprozerieën. Ook Damiaan staat nog in die religieuze traditie. Tot in recente tijden zullen het vaak religieuze persoonlijkheden zijn die bekend raken door hun bekommernis voor melaatsen: Albert Schweitzer, Raoul Follereau, Frans Hemerijckx...
Damiaan heeft de melaatsen niet genezen. Zoals in het evangelie ging het bij hem om méér dan genezen: hij heeft de uitgestotenen van Molokai hun menswaardigheid teruggegeven. Door zijn leven met het hunne te delen, door zelf uitgestotene te worden — ,,wij, melaatsen!” —heeft hij deze verwaarloosde en verbitterde troep mensen kunnen motiveren en hoop geven. Damiaan is doorgestoten tot op de evangelische grondhouding: de medemens nieuwe levenskansen, kortom, nieuw leven geven.

Met Damiaan begint een nieuw hoofdstuk in de geschiedenis van de melaatsenzorg. Bij zijn dood in 1889 ging er een schok door de wereld. Nog hetzelfde jaar werd er een vereniging (*) opgericht die systematisch opzoekwerk begon naar methoden en medicamenten om melaatsen te genezen. Vandaag zijn de organisaties ter bestrijding van lepra het er over eens dat we het einde van deze gesel zien naderen. Het is dus bij wijze van spreken Damiaan die miljoenen melaatseri genezen heeft.

Door de melaatsen te ,,ontmoeten”, d.w.z. door zelf melaats te worden, is Damiaan als mens en als christen gerijpt. In het missionaire milieu van zijn tijd heerste tussen verschillende christelijke belijdenissen geen verdraagzaamheid. Midden een oceaan van lijden, zag hij de betrekkelijkheid van deze dingen in en kreeg hij een open geest. Zo schrijft hij ondermeer enkele maanden vóór zijn dood aan de anglicaan Clifford: ,,Wij zien mekaar weer in de hemel!” Zijn laatste brieven laten ons zijn steeds groeiende gemoedsrust en sereniteit zien. Lofprijzing, miskenning, het aanschijn van de dood... het kon hem niet langer innerlijk beroeren: ,,lk ben de gelukkigste missionaris ter wereld”. Het lijkt wel één van de zaligsprekingen (!).
Damiaans ,,ontmoeting” met de melaatsen is bijzonder vruchtbaar geweest. Niet in het minst voor de velen die, tot op vandaag, in deze grote melaatse een bron vinden van inspiratie en van leven!

Rene Obbels

Terug naar het begin van de pagina



Uit de koran: 5. Het Tafel (Al-Maidah)

Strofe drie bevat waarschijnlijk de laatste woorden van de Koran die werden gereveleerd. Geopenbaard nà de Hidjrah. Dit hoofdstuk heeft 120 strofen.

110. Wanneer Allah zal zeggen: "O Jezus, zoon van Maria, gedenk Mijn gunst aan u en uw moeder, toen Ik u met de geest van heiligheid versterkte, dat gij als kind en op middelbare leeftijd tot het volk spraakt en toen Ik u het Boek en de wijsheid en de Torah en het Evangelie onderwees en toen gij door Mijn gebod uit klei de vorm van een vogel maakte, dan er in blies en het een vogel werd door Mijn gebod; en toen gij de blinden en de melaatsen door Mijn gebod hebt genezen en de doden opgewekt; en toen Ik de kinderen Israëls er van weerhield, (u te doden), toen gij met duidelijke tekenen tot hen kwaamt en degenen onder hen die verwierpen, zeiden: "Dit is niets, dan klaarblijkelijke tovenarij."

32. De aanbidding (as-Sadjdah) - http://alkatib.freeyellow.com/koran032.html.
                        
9. Dan vormde Hij hem en ademde hem van Zijn geest in. En Hij gaf u oren, ogen en hart. Maar gij betoont weinig dankbaarheid.

Taqwa (Gehoorzaamheid aan Allah) - M. Ali (Moballiegh AAIIU) - In naam van Allah, de Barmhartige, de Genadevolle. - http://www.faaiin.nl/vasten02.htm.

Het Goetbah thema van Ied Ul Fitre gaat over Taqwa- gehoorzaamheid aan Allah.

Op deze dag hebben wij allen met Gods genade en barmhartigheid onze plichten jegens Allah met name het vasten volbracht ,waarvoor wij heel dankbaar moeten Zijn. De dankbaarheid wordt de moslim uitdrukkelijk bevolen door de H.Koran .

In Soera Al Baqra hoofdstuk 2 staat vermeld: "Als je het vasten voltooid of volbracht hebt, roep Allah's naam hoogverhevend overeenkomstig de Soennat (voorbeeld) van de Heilige Profeet Mohammed (s.a.w.) om op deze wijze aan God dankbaarheid te tonen, hetgeen wij z'n allen zo net hebben verricht n.l. 2 rakaats namaaz.

Het vasten welke voor de moslims in de H. Koran is voorgeschreven is een van de grondbeginselen of de basis waarop deze goddienst is gebaseerd en het vasten was ook voorgeschreven aan diegenen die voor ons waren. Het nut, de beloning of het voordeel van het vasten wordt in het Arabisch Taqwa (gehoorzaamheid aan Allah) genoemd en staat op meer dan 40 plaatsen in de H.Koran vermeld en moet de mens, door de naleving van de goede daden en de de gevolgen daarvan vroom en heilig worden en deze Taqwa is dan de bron van alle goede eigenschappen.

In Soera Al Imraan staat het volgende vermeld: "O Moslims let op Uw plicht jegens Allah met alle goede handelingen en toon in de ware zin een moslim te zijn". Dit kan alleen tot ontplooiing komen met het naleven van de regels zoals de Taqwa het voorschrijft. Vasten is een jaarlijkse terugkomende plechtigheid om de mens waker te schudden met de waarschuwing: "O mens wees op je hoede, blijf van alle slechte handelingen af (wat normaal ook niet mag) scherm je tegen de duivelse fluisteringen en van alle andere verleidingen en afleidingen en begeerten welke van kwade aard kunnen zijn."

Verdergaande in de H.Koran betreffende dit onderwerp wordt er vermeld: "Kom niet aan de eigendommen van de wezen, ontfermt U zich daarover totdat zij meerderjarig geworden zijn; spreek de waarheid, wees eerlijk met het nemen en geven van handelswaar b.v. bij het meten en wegen en spreek niet over datgene waarover gij geen kennis draagt; zeer zeker zullen je ogen, jouw mond, je oren en het hart op de dag des oordeels als getuigen worden gehoord."

Hoogmoedigheid is afkeurend, de aardse bezittingen zijn van tijdelijke aard. Deze helpen de mens niet in het voortbestaan van de zielerust na dit aardse leven. Verder waarschuwt de H.Koran, dat indien iemand een slecht nieuws ter ore komt , onderzoek het nauwkeurig, dat is het beste middel, voordat men later door onwetendheid spijt van krijgt. Allah heeft in Uw harten het geloof of Iemaan dierbaar gemaakt . Ongeloof, ongehoorzaamheid en handelingen in strijd met goede zeden en orde, die zijn in Allah's ogen afkeurenswaardig.

Vasten en bidden is inderdaad een factor van bezinning. Vervolgens wordt gezegd: 0 gij die gelooft, laat de ene mens de andere niet bespotten, wie weet dat die waarschijnlijk beter is en spreek geen laster van elkaar en noem elkaar niet met bijnamen en verwijt elkaar ook niet, ook al wordt iemand niet verdacht, want achterdochtigheid is ook zonde.

En weerhoudt het achten van gunsten, want gij hebt de Islam omhelst, Allah heeft U geleid door middel van de H.Koran als richtsnoer zoals vermeld staat in hoofdstuk Al Bakr: Za likal kietabo la raibevie........., dat U het geloof van vrede heeft aanvaard en dat gij waarachtig zijt.

Verder wordt ook gezegd: Doodt niemand, geen mens, want Allah heeft de mens heilig verklaard, want Hij zegt het volgende: "Gij moslims zijn het beste volk dat deel uitmaakt van de hele samenleving van het mensdom."

Dus op deze wijze rust op elke moslim de taak om deze godsdienst die de naam Vrede draagt te bewaren of goed na te leven, te verdedigen en te verspreiden.

Het vasten komt ieder jaar terug met de boodschap van de H.Koran van leiding en onderscheid. Dit alles onder het motto van Taqwa, vroomheid en dienstbaar aan de Orde van de Schepper en zegt: 0 moslim houdt allen te samen aan Allah's richtlijnen vast en wees niet verdeeld, want verdeeldheid betekent zwakte en verlies ( Wa tesoemo bihab liellah djemieha wa la ferrieko H. Koran).

  • Het antwoord bestaat uit drie zinnen. De eerste twee zinnen beginnen met het ontkennend woord ouk... oude (niet ... noch). De derde zin geeft de verantwoording van de ontkenning en van het positieve antwoord (gar : immers, want). Het antwoord op de vraag lijkt eenvoudig: Het koninkrijk van God is niet hier, niet daar, maar binnenin jullie.

    Terug naar het begin van de pagina


    254. Vraag naar de tijd van het Rijk Gods : Lc 17,20-21 -- Lc 17,20-21 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 17 -- Lc 17,20 - Lc 17,21 -

    Lc 17,20 - Lc 17,20 : 254. Vraag naar de tijd van het Rijk Gods - Lc 17,20-21 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 17 -- Lc 17,20 - Lc 17,21 -
    Griekse tekst Vulgaat Synopsis Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
    20eperôtètheis de upo tôn farisaiôn pote erchetai è basileia tou theou apekrithè autois kai eipen, ouk erchetai è basileia tou theou meta paratèrèseôs,    20 interrogatus autem a Pharisaeis quando venit regnum Dei respondit eis et dixit non venit regnum Dei cum observatione     20 En gevraagd zijnde van de Farizeën, wanneer het Koninkrijk Gods komen zou, heeft Hij hun geantwoord en gezegd: Het Koninkrijk Gods komt niet met uiterlijk gelaat.   [20] Toen Hem door de farizeeën werd gevraagd wanneer het koninkrijk van God zou komen, gaf Hij hun ten antwoord: ‘Het koninkrijk van God komt niet zó dat je het kunt aanwijzen.  [20] Toen de Farizeeën Jezus vroegen wanneer het koninkrijk van God zou komen, antwoordde hij hun: ‘De komst van het koninkrijk van God laat zich niet aanwijzen,   20 ¶ Gevraagd door de farizeeërs wanneer het koninkrijk van God komt geeft hij hun antwoord en zegt: het koninkrijk van God komt niet waarneembaar   20. Les Pharisiens lui ayant demandé quand viendrait le Royaume de Dieu, il leur répondit : « La venue du Royaume de Dieu ne se laisse pas observer,  

    King James Bible . [20] And when he was demanded of the Pharisees, when the kingdom of God should come, he answered them and said, The kingdom of God cometh not with observation:
    Luther-Bibel . 20 Als er aber von den Pharisäern gefragt wurde: Wann kommt das Reich Gottes?, antwortete er ihnen und sprach: Das Reich Gottes kommt nicht so, dass man's beobachten kann;

    Tekstuitleg van Lc 17,20 .

    2. δε = de (echter) , afkorting δ' = d' . Taalgebruik in het NT : de (echter) . Taalgebruik in de LXX : de (echter) . Taalgebruik in Lc : de (echter) . Partikel . Het staat steeds als tweede woord in de zin . Het kan een lichte tegenstelling aanduiden . Om een verandering van personage of situatie in de zin aan te duiden . Lc (478 + 5 = 483) . Lc 17 (11) : (1) Lc 17,1 . (2) Lc 17,6 . (3) Lc 17,7 . (4) Lc 17,15 . (5) Lc 17,17 . (6) Lc 17,20 . (7) Lc 17,22 . (8) Lc 17,25 . (9) Lc 17,29 . (10) Lc 17,35 . (11) Lc 17,37 . Afkorting δ' = d' (1) : Lc 17,33 .

    de (echter)   bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
    de  6210 3754 2456 421 149 478 203 490 708 7 1048  1251 
    d'  73 50  23  12      19  20 
    Totaal 6283 3804 2479 433 151 483 204 490 711 7 1067 1271

    de (echter)   Lc 1 Lc 2 Lc 3 Lc 4 Lc 5 Lc 6 Lc 7 Lc 8 Lc 9 Lc 10 Lc 11 Lc 12 Lc 13 Lc 14 Lc 15 Lc 16 Lc 17 Lc 18 Lc 19 Lc 20 Lc 21 Lc 22 Lc 23 Lc 24
    de (478) 17  11  13  18  15  23  37  36  21  22  26  13  16  15  11  26  16  22  14  35  34  20 
    d' (5)                                        
    483 17  11  13  18  15  23  37  37  23  22  26  13  16  15  12  26  16  23  14  35  34  20 

    1151 verzen  Lc 1 Lc 2 Lc 3 Lc 4 Lc 5 Lc 6 Lc 7 Lc 8 Lc 9 Lc 10 Lc 11 Lc 12 Lc 13 Lc 14 Lc 15 Lc 16 Lc 17 Lc 18 Lc 19 Lc 20 Lc 21 Lc 22 Lc 23 Lc 24
      80  52  38  44  39  49  50  56  62  42  54  59  35  35  32  31  37  43  48  47  38  71  56  53 
  • 15.

    act. ind. aor. 3de pers. enk. ειπεν = eipen (hij zei) van het werkw. λεγω = legô (zeggen) . Taalgebruik in het NT : legô (zeggen) . Taalgebruik in de LXX : legô (zeggen) . Taalgebruik in Lc : legô (zeggen) . Een vorm van λεγω = legô (zeggen) in de LXX (4610) , in het NT (1318) ; van ειπεν = eipon (ik zei) in de LXX (4608) , in het NT (925) . Lc 17 (8) : (1) Lc 17,1 . (2) Lc 17,6 . (3) Lc 17,14 . (4) Lc 17,17 . (5) Lc 17,19 . (6) Lc 17,20 . (7) Lc 17,22 . (8) Lc 17,37 .

      bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
    ind. aor. 3de p. enk. eipen  3024  2426  598  118  56  223  114  75  397  511 

      legô (zeggen) . eipen Lc   Lc 1 Lc 2 Lc 3 Lc 4 Lc 5 Lc 6 Lc 7 Lc 8 Lc 9 Lc 10 Lc 11 Lc 12 Lc 13 Lc 14 Lc 15 Lc 16 Lc 17 Lc 18 Lc 19 Lc 20 Lc 21 Lc 22 Lc 23 Lc 24
      act. ind. aor. 3de pers. enk. eipen 223  11  11  17  12  11  10  13 12  11  18 

    - וַיּאֹמֶר = wajjo´mèr (en hij zei) < prefix verbindingswoord wë + werkwoordvorm qal act. imperf. 3de pers. mann. enk. van het werkw. אמר = ´-m-r (zeggen) . Taalgebruik in Tenakh : ´âmar (zeggen) . Getalwaarde : aleph = 1 , mem = 13 of 40 , resj = 20 of 200 ; totaal : 34 (2 X 17) of 241 (priemgetal) . Structuur : 1 - 4 - 2 . De som van de elementen is telkens 7 . Tenakh (1879) . Pentateuch (594) . Eerdere Profeten (868) . Latere Profeten (120) . 12 Kleine Profeten (56) . Geschriften (241) .
    - Lat. legere . Fr. leçon . E. to say . Fr. dire . D. sprechen (spreken) . Arabisch : قَالَ = qâla (zeggen) . Taalgebruik in de Qoran : qâla (zeggen) .

    14. - 15. - και ειπεν = kai eipen (en hij zei) . NT (140) . Lc 17 (2/8) : (1) Lc 17,19 . (2) Lc 17,20 .
    -ειπεν δε = eipen de (hij zei echter) in NT (78) . Lc (52) . Lc 17 (3/8) : (1) Lc 17,1 . (2) Lc 17,6 . (3) Lc 17,22 .

    Lc 17,21 - Lc 17,21 : 254. Vraag naar de tijd van het Rijk Gods - Lc 17,20-21 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 17 -- Lc 17,20 - Lc 17,21 -
    Griekse tekst Vulgaat Synopsis Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
    21oude erousin, idou ôde: è, ekei: idou gar è basileia tou theou entos umôn estin. 21 neque dicent ecce hic aut ecce illic ecce enim regnum Dei intra vos est     21 En men zal niet zeggen: Ziet hier, of ziet daar, want, ziet, het Koninkrijk Gods is binnen ulieden.   [21] Je kunt niet zeggen: “Kijk hier is het!” of: “Daar is het!” Ziet u, het koninkrijk van God ligt binnen uw bereik.’   [21] en men kan niet zeggen: “Kijk, hier is het!” of: “Daar is het!” Maar weet wel: het koninkrijk van God ligt binnen uw bereik.’   21 en ze zullen níet zeggen: zie, hier!, of: daar!, want zie, het koninkrijk Gods is onder u!   21. et l'on ne dira pas : «Voici : il est ici ! ou bien : il est là ! » Car voici que le Royaume de Dieu est au milieu de vous. »  

    King James Bible . [21] Neither shall they say, Lo here! or, lo there! for, behold, the kingdom of God is within you.
    Luther-Bibel . 21 man wird auch nicht sagen: Siehe, hier ist es!, oder: Da ist es! Denn siehe, das Reich Gottes ist mitten unter euch.

    Tekstuitleg van Lc 17,21 .

    De pericope bestaat uit een vraag en een antwoord, die telkens ingeleid worden.
    Zoals het wel vaker gebeurt gaat in Lc 17,20 aan de hoofdzin een deelwoordzin als bijstelling bij het onderwerp vooraf. Het tweede woordje - het Griekse de (echter) - wijst erop dat een nieuwe pericope is ingezet. Het gaat om een vraag van de Farizeeën en een antwoord van Jezus. Het gaat om een vraag aan Jezus. Zo construeert Lucas een passieve bijzin, waardoor Jezus onderwerp blijft van de hele zin.
    Na een vraag komt meestal een antwoord
    . Daarvoor gebruikt Lucas dikwijls een vorm van het werkwoord apokrinomai (antwoorden). Staat eperôtètheis (ondervraagd) aan het begin van de bijzin, zo staat apekrithè (antwoordde hij) staat aan het begin van de hoofdzin. Na eperôtètheis (ondervraagd) staat de bepaling hupo tôn Farisaiôn (door de Farizeeërs) en na apekrithè (antwoordde hij) staat autois (hen) waarmee de Farizeeërs zijn bedoeld. Wanneer een persoon geciteerd wordt in de rechtstreekse rede, wordt dit meestal ingeleid door een vorm van het werkwoord legô (zeggen).
    Het antwoord bestaat uit drie zinnen.
    De eerste twee zinnen beginnen met het ontkennend woord ouk... oude (niet ... noch). Niet via waarneming (ouk ... meta paratèrèseôs). De volgende zin verduidelijkt het: "Men zal niet zeggen: kijk daar of hier". Uiterlijke aanwijzingen worden afgewezen. In het antwoord begint de eerste zin met het ontkennende ouk (niet) gevolgd door het werkwoord (erchetai : komt), de tweede zin eveneens met het ontkennende oude (noch) eveneens gevolgd door het werkwoord (erousin : zullen zij zeggen). Er staat ook tweemaal het woordje idou (zie, kijk); de eerste maal in de tweede zin bij de uiterlijke aanduidingen, de tweede maal in de derde zin bij de verantwoording (gar: want, immers) van het positieve antwoord. De derde zin geeft de verantwoording van de ontkenning en van het positieve antwoord (gar : immers, want). Het woord idou (zie), dat in de derde zin herhaald wordt, duidt juist aan waar het wel en niet te vinden is. Het antwoord op de vraag lijkt eenvoudig: Het koninkrijk van God is niet hier, niet daar, maar binnenin jullie.
    In de vraag van Lc 17,20 komt eerst het vragend woord pote (wanneer), dan volgt het vervoegd werkwoord en dan het onderwerp. Deze woordvolgorde is aangehouden in de eerste zin van het antwoord. In de eindzin komt eerst het onderwerp en op het einde het werkwoord. In Lc 17,20b staat het vraagwoord en het werkwoord bij elkaar. In het eindantwoord is dat ook het geval : de bepaling entos humôn (binnenin jullie) staat bij het werkwoord.
    We hebben de indruk dat op de vraag wanneer het koninkrijk van God komt, geantwoord wordt op de vraag : waar is het koninkrijk van God. Het is niet daar, niet hier, maar binnenin jullie. En toch is het een antwoord op de vraag wanneer. De vraag houdt in alsof het koninkrijk van God nog moet komen. Jezus antwoordt erop dat het koninkrijk van God er reeds is en wel binnenin de mens.

    Lc 17,20 Lc 17,20 Lc 17,20 Lc 17,21      
    Eperôtètheis (ondervraagd) apekrithè antwoordde hij)          
    de (echter)            
    hupo tôn Farisaiôn (door de Farizeeën) autois (aan hen)          
      kai eipen (en hij zei)          
              idou (zie) è (of)     idou (zie) gar (immers)
    pote (wanneer)        hôde (daar)  ekei (daar)  
     erchetai (komt)    ouk erchetai (niet komt)  oude erousin (noch zullen zij zeggen)      
    hè basileia tou theou (het koninkrijk van God)     hè basileia tou theou (het koninkrijk van God)         hè basileia tou theou (het koninkrijk van God) 
         meta patatèrèseôs (via waarneming)        entos humôn (binnenin u)
                estin (is)
     20a + 20b : 5 + 6 woorden; 13 + 13 lettergrepen  
    inleiding vraag : 5 woorden; 13 lettergrepen
    de vraag : 6 woorden, 13 lettergrepen
     20c : 4 woorden; 9 lettergrepen
    inleiding antwoord
     20d : 8 woorden; 20 lettergrepen  21a: 2 woorden; 5 lettergrepen  21b1 : 2 woorden; 4 lettergrepen  2 woorden; 3 lettergrepen 21c : 9 woorden; 17 lettergrepen
    254. Vraag naar de tijd van het Rijk Gods : Lc 17,20-21 - Lc 17,20-21 -  inleiding op vraag, vraag en inleiding op antwoord : 15 woorden; 35 lettergrepen (5 X 7)  het antwoord : 23 woorden; 49 lettergrepen (7 X 7)
          totaal : 38 woorden; 84 lettergrepen (12 X 7 )

    Het werkwoord eperôtaô (vragen) komt vaker voor. In Lc 20,20-26, Lc 20,27-38 en Lc 21,5-7 komt het als inleidingsformule bijna identiek voor. In Lc 20,20-26 zijn de vragenstellers afgevaardigden, in Lc 20,27-38 zijn het Sadduceeërs, in Lc 21,5-7 leerlingen van Jezus. Het gevolg ervan is dat de afgevaardigden zwijgen (Lc 20,26), de Sadduceeën niets meer durven vragen (Lc 20,40) en Jezus een lange rede houdt (Lc 21,8-37).

    Lc 17,20 Lc 21,7 Lc 20, 21  Lc 20,27-28
    Eperôtètheis (ondervraagd) epèrôtèsan (Zij ondervroegen) kai epèrôtèsan (rn zij vroegen) Proselthontes de tines tôn Saddoukaiôn ... epèrôtèsan (Komende echter bij - hem - enige Sadduceeërs, vroegen  
    de (echter) de (echter)    
    hupo tôn Farisaiôn (door de Farizeeën)      
      auton (hem) auton (hem) auton (hem)
      legontes (zeggende) legontes (zeggende) legontes (zeggende)
      didaskale (meester) didaskale (meester) didaskale (meester)
    pote (wanneer) ... pote (wanneer) ...    
     apekrithè autois kai eipen (hij antwoordde hen en zei) ho de eipen (hij echter zei)     
     254. Vraag naar de tijd van het Rijk Gods : Lc 17,20-21 - Lc 17,20-21 -  299. Inleiding tot de eschatologische rede : Mc 13,1-4 // Mt 24,1-3 // Lc 21,5-7 - Mc 13,1-4 - Mt 24,1-3 - Lc 21,5-7 -  291. Vraag van de Farizeeën over de belasting aan de keizer : Mc 12,13-17 // Mt 22,15-22 // Lc 20,20-26 - Mc 12,13-17 - Mt 22,15-22 - Lc 20,20-26 -  292. Vraag van de Sadduceeën over de verrijzenis : Mc 12,18-27 // Mt 22,23-33 // Lc 20,27-38 - Mc 12,18-27 - Mt 22,23-33 - Lc 20,27-38 -

    De vraag : "Wanneer komt het koninkrijk van God?" Deze vraag wordt uitvoeriger beantwoord in de eschatologische rede van Mc 13 // Mt 24-25 // Lc 23. We vinden parallellen in Lc 21. In Lc 21,7 luidt de dubbele vraag : 'Wanneer zal dat dan gebeuren en wat is het teken wanneer dat zal gebeuren?' Deze vraag staat aan het begin van de grote eschatologische rede. Het einde van de eschatologische rede in Mc 13,33-37 (dat Lucas weglaat) besluit dat de vragen : "Wanneer is het de gunstige tijd?" en "Wanneer komt de huisheer?" niet beantwoord kunnen worden.

    Lc 17,20b Lc 17,20c Lc 17,21b Mc 13,33 Mc 13,35 Lc 21,7 Lc 21,7
        idou gar (zie immers) Ouk oidate gar (jullie weten immers niet) Ouk oidate gar (jullie weten immers niet)    
                 
                 
    pote (wanneer)     pote (wanneer) pote (wanneer) pote oun (wanneer dan) hotan (wanneer
        hè basileia tou theou (het konijkrijk van God) ho kairos (de gunstige tijd - het moment) ho kurios tès oikias (de heer van het huis) tauta (dat) mellè tauta (dat zou kunnen)
    erchetai (komt) ouk erchetai (komt niet) ... estin (is) estin (is) erchetai (komt) estai zal zijn) ginesthai (gebeuren)
    hè basileia tou theou (het koninkrijk van God) hè basileia tou theou (het koninkrijk van God)          
      meta paratèrèseôs (met waarneming)          
        entos humôn (binnenin jullie)        
    254. Vraag naar de tijd van het Rijk Gods : Lc 17,20-21 - Lc 17,20-21 -      308. Slot van de eschatologische rede (Mc) : Waakzaamheid bij afwezigheid van de Heer : Mc 13,33-37 - Mc 13,33-37 -    299. Inleiding tot de eschatologische rede : Mc 13,1-4 // Mt 24,1-3 // Lc 21,5-7 - Mc 13,1-4 - Mt 24,1-3 - Lc 21,5-7 -  

    Dit antwoord verduidelijkt waarom de leerlingen zich niet mogen laten misleiden, andere pseudomessiassen en pseudoprofeten achternalopen. Het koninkrijk van God moet je niet buitenuit zoeken, maar binnen in jezelf.

    Lc 17,20b Lc 17,20c Lc 17,21a Lc 17,21b1 Lc 17,21b2 Lc 17,21c Lc 17,23a Lc 17,23b1 Lc 17,23b2 Mc 13,21a   Lc 21,8 // Mc 13,5
        oude erousin (noch zullen zij zeggen)       kai erousin humin (en zij zullen zeggen aan jullie)     Kai tote ean tis humin eipèi (en wanneer iemand dan aan jullie zou zeggen)   polloi gar eleusontai epi tôi onomoati mou legontes (velen immers zullen in mijn naam komen zeggende)
          idou (zie)   idou (zie)   idou (zie) idou (zie) ide (zie) ide (zie)  
              gar (immers)            
    pote (wanneer)     hôde (daar) è ekei (of hier)     ekei (hier) hôde (daar) hôde ho christos (zie, daarr de messias) ekei (hier) egô eimi (ik ben het)
    erchetai (komt) ouk erchetai (komt niet)                    
    hè basileia tou theou (het koninkrijk van God) hè basileia tou theou (het koninkrijk van God)       hè basileia tou theou (het koninkrijk van God)            
      meta paratèrèseôs (met waarneming)                    
              entos humôn estin (binnenin jullie is)            
    254. Vraag naar de tijd van het Rijk Gods : Lc 17,20-21 - Lc 17,20-21 -           255. Geen voorbarige verwachting van de dagen van de Mensenzoon : Lc 17,22-24 // (Mt 24,26-27) - Lc 17,22-24 -      303. Pseudochristussen en pseudoprofeten : Mc 13,21-23 // Mt 24,23-25 - Mc 13,21-23 - Mt 24,23-25 -    300. Het begin van het einde : Mc 13,5-8 // Mt 24,4-8 // Lc 21,8-11 - Mc 13,5-8 - Mt 24,4-8 - Lc 21,8-11 -

    De pericope die voorafgaat (Lc 17,11-19 : de genezing van de tien melaatsen) omsluit het geheel van Lc 9,56-17,19. De doortocht door Samaria loopt stilaan ten einde. We naderen Jeruzalem. Zuiveren mogen deze binnentreden. De Farizeeën die ijveren voor de dienst aan God, stellen zich de vraag of nu het koninkrijk van God zal komen. Sommige van deze ijveraars zijn vervallen in uiterlijkheden. En wellicht stellen zij die op uiterlijkheden gericht zijn de vraag aan Jezus. Het antwoord van Jezus zou de Farizeeën naar het hart moeten gaan, want Jezus wijst erop dat het koninkrijk van God binnenin de mens is.

    255. Geen voorbarige verwachting van de dagen van de Mensenzoon : Lc 17,22-24 -- Lc 17,22-24 - Mt 24,26-28 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 17 - - Lc 17,22 - Lc 17,23 - Lc 17,24 -

    Lc 17,22 - Lc 17,22 : 255. Geen voorbarige verwachting van de dagen van de Mensenzoon - Lc 17,22-24 - Mt 24,26-28 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 17 - - Lc 17,22 - Lc 17,23 - Lc 17,24 -
    Griekse tekst Vulgaat Synopsis Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
    22eipen de pros tous mathètas, eleusontai èmerai ote epithumèsete mian tôn èmerôn tou uiou tou anthrôpou idein kai ouk opsesthe.   22 et ait ad discipulos venient dies quando desideretis videre unum diem Filii hominis et non videbitis     22 En Hij zeide tot de discipelen: Er zullen dagen komen, wanneer gij zult begeren een der dagen van den Zoon des mensen te zien, en gij zult dien niet zien.   [22] Tot zijn leerlingen zei Hij: ‘Er zal een tijd komen dat jullie ernaar zullen hunkeren om de Mensenzoon te zien, ook al is het maar één dag*, maar je zult die dag niet beleven.   [22] Tegen de leerlingen zei hij: ‘Er komt een tijd dat jullie ernaar zullen verlangen een van de dagen van de Mensenzoon te zien, maar jullie zullen die dag niet meemaken.   22 En, zegt hij tot de leerlingen, er zullen dagen komen dat ge begeert één van de dagen van de mensenzoon te zien en ge zult die niet zien;   22. Il dit encore aux disciples : « Viendront des jours où vous désirerez voir un seul des jours du Fils de l'homme, et vous ne le verrez pas.  

    King James Bible . [22] And he said unto the disciples, The days will come, when ye shall desire to see one of the days of the Son of man, and ye shall not see it.
    Luther-Bibel . 22 Er sprach aber zu den Jüngern: Es wird die Zeit kommen, in der ihr begehren werdet, zu sehen einen der Tage des Menschensohns, und werdet ihn nicht sehen.

    Tekstuitleg van Lc 17,22 . Het vers Lc 17,22 telt 20 (2² X 5) woorden en 99 (3² X 11) letters . De getalwaarde van Lc 17,22 is 12533 (83 X 151) .

    Lc 17,22.1. act. ind. aor. 3de pers. enk. ειπεν = eipen (hij zei) van het werkw. λεγω = legô (zeggen) . Taalgebruik in het NT : legô (zeggen) . Taalgebruik in de LXX : legô (zeggen) . Taalgebruik in Lc : legô (zeggen) . Een vorm van λεγω = legô (zeggen) in de LXX (4610) , in het NT (1318) ; van ειπεν = eipon (ik zei) in de LXX (4608) , in het NT (925) . Lc 17 (8) : (1) Lc 17,1 . (2) Lc 17,6 . (3) Lc 17,14 . (4) Lc 17,17 . (5) Lc 17,19 . (6) Lc 17,20 . (7) Lc 17,22 . (8) Lc 17,37 .

      bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
    ind. aor. 3de p. enk. eipen  3024  2426  598  118  56  223  114  75  397  511 

      legô (zeggen) . eipen Lc   Lc 1 Lc 2 Lc 3 Lc 4 Lc 5 Lc 6 Lc 7 Lc 8 Lc 9 Lc 10 Lc 11 Lc 12 Lc 13 Lc 14 Lc 15 Lc 16 Lc 17 Lc 18 Lc 19 Lc 20 Lc 21 Lc 22 Lc 23 Lc 24
      act. ind. aor. 3de pers. enk. eipen 223  11  11  17  12  11  10  13 12  11  18 

    - וַיּאֹמֶר = wajjo´mèr (en hij zei) < prefix verbindingswoord wë + werkwoordvorm qal act. imperf. 3de pers. mann. enk. van het werkw. אמר = ´-m-r (zeggen) . Taalgebruik in Tenakh : ´âmar (zeggen) . Getalwaarde : aleph = 1 , mem = 13 of 40 , resj = 20 of 200 ; totaal : 34 (2 X 17) of 241 (priemgetal) . Structuur : 1 - 4 - 2 . De som van de elementen is telkens 7 . Tenakh (1879) . Pentateuch (594) . Eerdere Profeten (868) . Latere Profeten (120) . 12 Kleine Profeten (56) . Geschriften (241) .
    - Lat. legere . Fr. leçon . E. to say . Fr. dire . D. sprechen (spreken) . Arabisch : قَالَ = qâla (zeggen) . Taalgebruik in de Qoran : qâla (zeggen) .

    Lc 17,22.2. δε = de (echter) , afkorting δ' = d' . Taalgebruik in het NT : de (echter) . Taalgebruik in de LXX : de (echter) . Taalgebruik in Lc : de (echter) . Partikel . Het staat steeds als tweede woord in de zin . Het kan een lichte tegenstelling aanduiden . Om een verandering van personage of situatie in de zin aan te duiden . Lc (478 + 5 = 483) . Lc 17 (11) : (1) Lc 17,1 . (2) Lc 17,6 . (3) Lc 17,7 . (4) Lc 17,15 . (5) Lc 17,17 . (6) Lc 17,20 . (7) Lc 17,22 . (8) Lc 17,25 . (9) Lc 17,29 . (10) Lc 17,35 . (11) Lc 17,37 . Afkorting δ' = d' (1) : Lc 17,33 .

    de (echter)   bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
    de  6210 3754 2456 421 149 478 203 490 708 7 1048  1251 
    d'  73 50  23  12      19  20 
    Totaal 6283 3804 2479 433 151 483 204 490 711 7 1067 1271

    de (echter)   Lc 1 Lc 2 Lc 3 Lc 4 Lc 5 Lc 6 Lc 7 Lc 8 Lc 9 Lc 10 Lc 11 Lc 12 Lc 13 Lc 14 Lc 15 Lc 16 Lc 17 Lc 18 Lc 19 Lc 20 Lc 21 Lc 22 Lc 23 Lc 24
    de (478) 17  11  13  18  15  23  37  36  21  22  26  13  16  15  11  26  16  22  14  35  34  20 
    d' (5)                                        
    483 17  11  13  18  15  23  37  37  23  22  26  13  16  15  12  26  16  23  14  35  34  20 

    1151 verzen  Lc 1 Lc 2 Lc 3 Lc 4 Lc 5 Lc 6 Lc 7 Lc 8 Lc 9 Lc 10 Lc 11 Lc 12 Lc 13 Lc 14 Lc 15 Lc 16 Lc 17 Lc 18 Lc 19 Lc 20 Lc 21 Lc 22 Lc 23 Lc 24
      80  52  38  44  39  49  50  56  62  42  54  59  35  35  32  31  37  43  48  47  38  71  56  53 

    Lc 17,22.1. - 2. - και ειπεν = kai eipen (en hij zei) . NT (140) . Lc 17 (2/8) : (1) Lc 17,19 . (2) Lc 17,20 .
    - ειπεν δε = eipen de (hij zei echter) in NT (78) . Lc (52) . Lc 17 (3/8) : (1) Lc 17,1 . (2) Lc 17,6 . (3) Lc 17,22 .

    Lc 17,22.3. προς = pros (naar, bij) . Taalgebruik in het NT : pros (naar, bij) . Taalgebruik in de LXX : pros (naar, bij) . Taalgebruik in Lc : pros (naar, bij) . Lc (158) . Lc 17 (3) : (1) Lc 17,1 . (2) Lc 17,4 . (3) Lc 17,22 .

    Lc 17,22.2. - 3. δε προς = de pros (echter naar) . NT (42) . Lc (25) : (1) Lc 1,13 . (2) Lc 7,20 . (3) Lc 7,50 . (4) Lc 8,19 . (5) Lc 9,13 . (6) Lc 9,14 . (7) Lc 9,23 . (8) Lc 9,59 . (9) Lc 9,62 . (10) Lc 12,15 . (11) Lc 12,22 . (12) Lc 13,7 . (13) Lc 14,7 . (14) Lc 15,3 . (15) Lc 16,1 . (16) Lc 17,1 . (17) Lc 17,22 . (18) Lc 18,9 . (20) Lc 19,9 . (21) Lc 20,9 . (22) Lc 20,41 . (23) Lc 22,70 . (24) Lc 23,28 . (25) Lc 24,17 .

    Lc 17,22.1. - 3. και ειπεν προς = kai eipen pros (en hij zei tot) . NT (15) : (1) Lc 2,34 . (2) Lc 2,49 . (3) Lc 3,14 . (4) Lc 4,23 . (5) Lc 5,10 . (6) Lc 8,22 . (7) Lc 9,3 . (8) Lc 9,50 . (9) Lc 11,5 . (10) Lc 19,5 . (11) Lc 19,13 . (12) Lc 22,15 . (13) Hnd 7,3 . (14) Hnd 9,10 . (15) Hnd 22,21 .
    - ειπεν δε προς = eipen de pros (hij zei echter tot) . Lc (17) : (1) Lc 1,13 . (2) Lc 7,50 . (3) Lc 9,13 . (4) Lc 9,14 . (5) Lc 9,59 . (6) Lc 9,62 . (7) Lc 12,15 . (8) Lc 12,22 . (9) Lc 13,7 . (10) Lc 15,3 . (11) Lc 17,1 . (12) Lc 17,22 . (13) Lc 18,9 . (14) Lc 19,9 . (15) Lc 20,41 . (16) Lc 24,17 . (17) Lc 24,44 .
    pros (bij)   bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
      3919  3272  647  41  62  158  91  122  166  261  352     

      pros  Lc 1 Lc 2 Lc 3 Lc 4 Lc 5 Lc 6 Lc 7 Lc 8 Lc 9 Lc 10 Lc 11 Lc 12 Lc 13 Lc 14 Lc 15 Lc 16 Lc 17 Lc 18 Lc 19 Lc 20 Lc 21 Lc 22 Lc 23 Lc 24
      158  11  6 3 8 4 9 7 11 5 4 8 3 8 4 4 3 7 10 101 1 6 7 11 

    Lc 17,22.4. bep. lidw. acc. mann. mv. τους = tous (de) . Zie bepaald lidwoord ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het) . Taalgebruik in het NT : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald lidwoord . Lc (98) . Lc 17 (3) : (1) Lc 17,1 . (2) Lc 17,16 . (3) Lc 17,22 .
      lidw. mv.   bijbel  OT  NT  Mt  Mc   Lc  Joh  Hnd  Br. Apk  syn. ev.
    16. acc. m. mv. tous   2960 2330 630 91 52 98 51 122 156 60    
      Totaal     23394  18879  4515  745  389  644  404  690  1228  415  1778  2182 

    - N. : de . E. : the . D. der , die , das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .

    Lc 17,22.3. - 4. προς τους = pros tous (naar de) . NT (64) .

    5. acc. mann. mv. μαθητας = mathètas (leerlingen) van het zelfst. naamw. μαθητης = mathètès (leerling) . Taalgebruik in het NT : mathètès (leerling) . Taalgebruik in de LXX : mathètès (leerling) . Taalgebruik in Lc : mathètès (leerling) . Een vorm van in de LXX (-) , in het NT (262) , in Lc (37) . In Lc 5 verschillende vormen in 15 hoofdstukken en 37 verzen .
      mathètès (leerling) bijbel  OT  NT  Mt  Mc Lc  Joh  Hnd  Br. Apk  syn. ev.
    8 acc. mv. mathètas 39   39 10 7 13 1 8     30  31 
      Totaal   256   256 71 43 37 77 28     151  228 

          1.  2.  3.  4.  5.  6.  7.  8.  9.  10.  11.  12.  13.  14.  15.  
      mathètès (leerling) Lc  Lc 5 Lc 6 Lc 7 Lc 8 Lc 9 Lc 10 Lc 11 Lc 12 Lc 14 Lc 16 Lc 17 Lc 18 Lc 19 Lc 20 Lc 22
    1 nom. enk. mathètès 4   (1) Lc 6,40 .             (2) Lc 14,26 - (3) Lc 14,27 . (3) Lc 14,33 .            
    2 nom. mv. mathètai 10 (1) Lc 5,33 . (2) Lc 6,1 . (3) Lc 7,11 . (4) Lc 7,18 . (5) Lc 8,9 . (6) Lc 8,22 . (7) Lc 9,18 . (8) Lc 9,54 .             (9) Lc 18,15 .     (10) Lc 22,39 .
    3 gen. mann. mv. mathètôn 7   (1) Lc 6,17 . (2) Lc 7,18 .      (3) Lc 9,40   (4) Lc 11,1 .           (5) Lc 19,29 . (6) Lc 19,37 .   (7) Lc 22,11 .    
    4 dat. mv. mathètais 3         (1) Lc 9,16 .               (2) Lc 19,39 .   (3) Lc 20,45 .  
    5 acc. mv. mathètas 13 (1) Lc 5,30 . (2) Lc 6,13 . (3) Lc 6,20 .     (4) Lc 9,14 . (5) Lc 9,43 . (6) Lc 10,23 . (7) Lc 11,1 . (8) Lc 12,1 . (9) Lc 12,22 .   (10) Lc 16,1 . (11) Lc 17,1 . (12) Lc 17,22 .       (13) Lc 22,45 .
      Totaal   37

    3. - 5. προς τους μαθητας = pros tous mathètas (tot de leerlingen) . NT (14) : (1) Mt 26,40 . (2) Mt 26,45 . (3) Mc 9,14 . (4) Lc 5,30 . (5) Lc 9,14 . (6) Lc 9,43 . (7) Lc 10,22 . (8) Lc 10,23 . (9) Lc 12,1 . (10) Lc 12,22 . (11) Lc 16,1 . (12) Lc 17,1 . (13) Lc 17,22 . (14) Lc 22,45 .

    1. - 5. ειπεν δε προς τους μαθητας = eipen de pros tous mathètas (hij zei echter tot de leerlingen) . NT (4) : (1) Lc 9,14 . (2) Lc 12,22 . (3) Lc 17,1 . (4) Lc 17,22 .



    Lc 17,23 - Lc 17,23 : 255. Geen voorbarige verwachting van de dagen van de Mensenzoon - Lc 17,22-24 - Mt 24,26-28 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 17 - - Lc 17,22 - Lc 17,23 - Lc 17,24 -
    Griekse tekst Vulgaat Synopsis Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
    23kai erousin umin, idou ekei: [è,] idou ôde: mè apelthète mède diôxète.  23 et dicent vobis ecce hic ecce illic nolite ire neque sectemini     23 En zij zullen tot u zeggen: Ziet hier, of ziet daar is Hij; gaat niet heen, en volgt niet.   [23] Men zal jullie zeggen: “Kijk, daar!” of: “Kijk, hier!” Ga er niet naar toe en loop er niet achteraan.  [23] Dan zullen de mensen tegen jullie zeggen: “Kijk daar!” of: “Kijk hier!” Maar doe dat niet en schenk er geen aandacht aan.   23 ze zullen u zeggen: zie, dáár!, zie: hier!– gaat er niet voor weg en jaagt er niet achteraan;   23. On vous dira : «Le voilà ! » »Le voici ! » N'y allez pas, n'y courez pas.  

    King James Bible . [23] And they shall say to you, See here; or, see there: go not after them, nor follow them.
    Luther-Bibel . 23 Und sie werden zu euch sagen: Siehe, da!, oder: Siehe, hier! Geht nicht hin und lauft ihnen nicht nach!

    Tekstuitleg van Lc 17,23 .

    Lc 17,23.9. μη = mè (niet) . Ontkenning . Taalgebruik in het NT : mè (niet) . Taalgebruik in de LXX : mè (niet) . Taalgebruik in Lc : mè (niet) . Lc 17 (5) : (1) Lc 17,1 . (2) Lc 17,9 . (3) Lc 17,18 . (4) Lc 17,23 . (5) Lc 17,31 .

    mè (niet)  bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
      3266  2344  922  117  67  123  110  61  403  41  307  417 

      mè (niet) Lc Lc 1 Lc 2 Lc 3 Lc 4 Lc 5 Lc 6 Lc 7 Lc 8 Lc 9 Lc 10 Lc 11 Lc 12 Lc 13 Lc 14 Lc 15 Lc 16 Lc 17 Lc 18 Lc 19 Lc 20 Lc 21 Lc 22 Lc 23 Lc 24 Lc
          4 3 3 3 6 5 6 10 5 8 8 11 6 4 0 2 5 9 2 3 7 10 1 2  

    Lc 17,23.9. - 10. μη απελθητε = mè apelthète (gaat niet weg) . NT (2) : (1) Mt 10,5 . (2) Lc 17,23 .


    Lc 17,24 - Lc 17,24 : 255. Geen voorbarige verwachting van de dagen van de Mensenzoon - Lc 17,22-24 - Mt 24,26-28 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 17 - - Lc 17,22 - Lc 17,23 - Lc 17,24 -
    Griekse tekst Vulgaat Synopsis Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
    24ôsper gar è astrapè astraptousa ek tès upo ton ouranon eis tèn up ouranon lampei, outôs estai o uios tou anthrôpou [en tè èmera autou].   24 nam sicut fulgur coruscans de sub caelo in ea quae sub caelo sunt fulget ita erit Filius hominis in die sua     24 Want gelijk de bliksem, die van het ene einde onder den hemel bliksemt, tot het andere onder den hemel schijnt, alzo zal ook de Zoon des mensen wezen in Zijn dag.   [24] Want zoals een bliksemstraal opflitst, en de hemel verlicht van de ene kant tot de andere, zo zal de Mensenzoon zijn op zijn dag  [24] Want zoals de bliksem licht geeft wanneer hij van de ene naar de andere kant van de hemel flitst, zo zal de Mensenzoon verschijnen.   24 nee, zoals een bliksemflits opflitst van de ene kant onder de hemel en straalt tot aan de andere kant onder de hemel, zó zal de mensenzoon er zijn op zijn dag;   24. Comme l'éclair en effet, jaillissant d'un point du ciel, resplendit jusqu'à l'autre, ainsi en sera-t-il du Fils de l'homme lors de son Jour. 

    King James Bible . [24] For as the lightning, that lighteneth out of the one part under heaven, shineth unto the other part under heaven; so shall also the Son of man be in his day.
    Luther-Bibel . 24 Denn wie der Blitz aufblitzt und leuchtet von einem Ende des Himmels bis zum andern, so wird der Menschensohn an seinem Tage sein.

    Tekstuitleg van Lc 17,24 .

    11. εις = eis (naar) . Taalgebruik in het NT : eis (naar) . Taalgebruik in de LXX : eis (naar) . Taalgebruik in Lc : eis (naar) . Voorzetsel van richting . Lc (210) . Lc 17 (9) : (1) Lc 17,2 . (2) Lc 17,4 . (3) Lc 17,11 . (4) Lc 17,12 . (5) Lc 17,15 . (6) Lc 17,24 . (7) Lc 17,27 . (8) Lc 17,31 . (9) Lc 17,34 .

    eis (naar)   bijbel O.T. N.T. Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
      6930  5336  1594  215  151  210  181  260  504  73  576  757  427  77 

    eis  Lc Lc 1 Lc 2 Lc 3 Lc 4 Lc 5 Lc 6 Lc 7 Lc 8 Lc 9 Lc 10 Lc 11 Lc 12 Lc 13 Lc 14 Lc 15 Lc 16 Lc 17 Lc 18 Lc 19 Lc 20 Lc 21 Lc 22 Lc 23 Lc 24
      210  12  12  4 11  10  7 9 17 16  11 6 6 5 9 7 7 9 10 1 7 13 4 11

    - Lat. in . Fr. vers (versus : gedraaid , gekeerd ; vertere : tourner , draaien) . E. for . Ned. naar . D. nach .

    22. εν = en (in, tijdens) . Taalgebruik in het NT : en (in) . Taalgebruik in de LXX: en (in) . Taalgebruik in Lc : en (in) . Lc (288) . Lc 17 (7) : (1) Lc 17,6 . (2) Lc 17,11 . (3) Lc 17,14 . (4) Lc 17,24 . (5) Lc 17,26 . (6) Lc 17,28 . (7) Lc 17,31 .

    en (in) .   bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk synopt. ev.
      11097 8943 2154 247 119 288 182 226 966 126 654  836 

    en (in)   Lc 1 Lc 2 Lc 3 Lc 4 Lc 5 Lc 6 Lc 7 Lc 8 Lc 9 Lc 10 Lc 11 Lc 12 Lc 13 Lc 14 Lc 15 Lc 16 Lc 17 Lc 18 Lc 19 Lc 20 Lc 21 Lc 22 Lc 23 Lc 24
    288   25  23  10  18  10  12  12  13  14  12  17  13  11  11  13  12  16 

    - Hebr. בְּ = bë . Fr. en . Ned. in . E. in . D. in . Fr. dans . Arabisch : فِي = fi (in) . Taalgebruik in de Qoran : fi (i



    256. Lijden en verwerping van de Mensenzoon : Lc 17,25 -- Lc 17,25 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 17 -

    Lc 17,25 - Lc 17,25 : 256. Lijden en verwerping van de Mensenzoon - Lc 17,25 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 17 -
    Griekse tekst Vulgaat Synopsis Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
    25prôton de dei auton polla pathein kai apodokimasthènai apo tès geneas tautès. 25 primum autem oportet illum multa pati et reprobari a generatione hac     25 Maar eerst moet Hij veel lijden, en verworpen worden van dit geslacht.  [25] Maar eerst moet Hij veel lijden en door deze generatie verworpen worden.  [25] Maar eerst moet hij veel lijden en door deze generatie verworpen worden.  25 maar eerst moet hij vele dingen lijden, en verworpen worden door dit geslacht;   25. Mais il faut d'abord qu'il souffre beaucoup et qu'il soit rejeté par cette génération. 

    King James Bible . [25] But first must he suffer many things, and be rejected of this generation.
    Luther-Bibel . 25 Zuvor aber muss er viel leiden und verworfen werden von diesem Geschlecht.

    Tekstuitleg van Lc 17,25 .

    2. δε = de (echter) , afkorting δ' = d' . Taalgebruik in het NT : de (echter) . Taalgebruik in de LXX : de (echter) . Taalgebruik in Lc : de (echter) . Partikel . Het staat steeds als tweede woord in de zin . Het kan een lichte tegenstelling aanduiden . Om een verandering van personage of situatie in de zin aan te duiden . Lc (478 + 5 = 483) . Lc 17 (11) : (1) Lc 17,1 . (2) Lc 17,6 . (3) Lc 17,7 . (4) Lc 17,15 . (5) Lc 17,17 . (6) Lc 17,20 . (7) Lc 17,22 . (8) Lc 17,25 . (9) Lc 17,29 . (10) Lc 17,35 . (11) Lc 17,37 . Afkorting δ' = d' (1) : Lc 17,33 .

    de (echter)   bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
    de  6210 3754 2456 421 149 478 203 490 708 7 1048  1251 
    d'  73 50  23  12      19  20 
    Totaal 6283 3804 2479 433 151 483 204 490 711 7 1067 1271

    de (echter)   Lc 1 Lc 2 Lc 3 Lc 4 Lc 5 Lc 6 Lc 7 Lc 8 Lc 9 Lc 10 Lc 11 Lc 12 Lc 13 Lc 14 Lc 15 Lc 16 Lc 17 Lc 18 Lc 19 Lc 20 Lc 21 Lc 22 Lc 23 Lc 24
    de (478) 17  11  13  18  15  23  37  36  21  22  26  13  16  15  11  26  16  22  14  35  34  20 
    d' (5)                                        
    483 17  11  13  18  15  23  37  37  23  22  26  13  16  15  12  26  16  23  14  35  34  20 

    1151 verzen  Lc 1 Lc 2 Lc 3 Lc 4 Lc 5 Lc 6 Lc 7 Lc 8 Lc 9 Lc 10 Lc 11 Lc 12 Lc 13 Lc 14 Lc 15 Lc 16 Lc 17 Lc 18 Lc 19 Lc 20 Lc 21 Lc 22 Lc 23 Lc 24
      80  52  38  44  39  49  50  56  62  42  54  59  35  35  32  31  37  43  48  47  38  71  56  53 


    257. De dagen van de Mensenzoon komen onverwacht : Lc 17,26-30 -- Lc 17,26-30 - Mt 24,37-41 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 17 -- Lc 17,26 - Lc 17,27 - Lc 17,28 - Lc 17,29 - Lc 17,30 -

    Lc 17,26 - Lc 17,26 : 257. De dagen van de Mensenzoon komen onverwacht - Lc 17,26-30 - Mt 24,37-41 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 17 -- Lc 17,26 - Lc 17,27 - Lc 17,28 - Lc 17,29 - Lc 17,30 -
    Griekse tekst Vulgaat Synopsis Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
    26kai kathôs egeneto en tais èmerais nôe, outôs estai kai en tais èmerais tou uiou tou anthrôpou:   26 et sicut factum est in diebus Noe ita erit et in diebus Filii hominis     26 En gelijk het geschied is in de dagen van Noach, alzo zal het ook zijn in de dagen van den Zoon des mensen.   [26] Zoals het ging in de dagen van Noach, zo zal het ook zijn in de dagen van de Mensenzoon.  [26] En zoals het eraan toeging in de dagen van Noach, zo zal het ook zijn in de dagen van de Mensenzoon:   26 zoals geschiedde in de dagen van Noach, zó zal het ook zijn in de dagen van de mensenzoon:   26. « Et comme il advint aux jours de Noé, ainsi en sera-t-il encore aux jours du Fils de l'homme.  

    King James Bible . [26] And as it was in the days of Noe, so shall it be also in the days of the Son of man.
    Luther-Bibel . 26 Und wie es geschah zu den Zeiten Noahs, so wird's auch geschehen in den Tagen des Menschensohns:

    Tekstuitleg van Lc 17,26 .

    2. καθως = kathôs (zoals) . Taalgebruik in het NT : kathôs (zoals) . Taalgebruik in de LXX : kathôs (zoals) . Lc (17) : (1) Lc 1,2 . (2) Lc 1,55 . (3) Lc 1,70 . (4) Lc 2,20 . (5) Lc 2,23 . (6) Lc 5,14 . (7) Lc 6,31 . (8) Lc 6,36 . (9) Lc 11,1 . (10) Lc 11,30 . (11) Lc 17,26 . (12) Lc 17,28 . (13) Lc 19,32 . (14) Lc 22,13 . (15) Lc 22,29 . (16) Lc 24,24 . (17) Lc 24,39 .

    kathôs (zoals)

    bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn. ev.
      405 326 179 3 8 17 31 11 109 - 28  59 

     

    Mt Mc Lc syn. ev.
    kathôs (zoals) bij syn.  3 : (1) Mt 21,6 . (2) Mt 26,24 . (3) Mt 28,6 . 8 : (1) Mc 1,2 (gegraptai) . (2) Mc 4,33 . (3) Mc 9,13 (gegraptai) . (4) Mc 11,6 (eipen) . (5) Mc 14,16 (eipen) . (6) Mc 14,21 (gegraptai) . (7) Mc 15,8 . (8) Mc 16,7 (eipen) . 17 : (1) Lc 1,2 . (2) Lc 1,55 . (3) Lc 1,70 . (4) Lc 2,20 . (5) Lc 2,23 . (6) Lc 5,14 . (7) Lc 6,31 . (8) Lc 6,36 . (9) Lc 11,1 . (10) Lc 11,30 . (11) Lc 17,26 . (12) Lc 17,28 . (13) Lc 19,32 . (14) Lc 22,13 . (15) Lc 22,29 . (16) Lc 24,24 . (17) Lc 24,39 . 28 : (1) Mt 26,24 // Mc 14,21 . 59 

    - Hebreeuws . כַּאֲשֶׁר = ka´äsjèr (zoals) < prefix kë + אֲשֶׁר = ´äsjèr (die) OF persoonsnaam אָשֶׁר = ´âsjer (Aser) . Taalgebruik in Tenakh : ´äsjèr (die) . Getalwaarde van ´äsjèr (die) : aleph = 1 , sjin = 21 of 300 , resj = 20 of 200 ; totaal : 42 (2 X 3 X 7) of 501 (3 X 167) . Structuur : 1 - 3 - 2 . De som van de elementen is telkens 6 . Tenakh (488) . Pentateuch (202) . Eerdere Profeten (68) . Latere Profeten (68) . 12 Kleine Profeten (22) . Geschriften (56) .
    - כּמוֹ = këmô (zoals) . Taalgebruik in Tenakh : këmô (zoals) . Getalwaarde : kaph = 12 of 30 , mem , 13 of 40 , waw = 6 ; totaal : 31 OF 76 (4 X 19) . Tenakh (52) . Pentateuch (2) . Eerdere Profeten (0) . Latere Profeten (9) . 12 Kleine Profeten (8) . Geschriften (33) . . Pentateuch (2) : (1) Ex 15,5 . (2) Ex 15,8 . Arabisch . كَما = zoals (kamâ) . Taalgebruik in de Qoran : zoals (kamâ) . Lat. sicut . Fr. selon . E. as . D. wie .

    3. ind. aor. 3de pers. enk. εγενετο = egeneto (het gebeurde) van het werkw. γινομαι = ginomai (worden, gebeuren) . Taalgebruik in de LXX : ginomai (worden) . Taalgebruik in het NT : ginomai (worden) . Bijbel (925) . OT (730) . NT (195) . Lc (69) . Lc 17 (4) : (1) Lc 17,11 . (2) Lc 17,14 . (3) Lc 17,26 . (4) Lc 17,28 . Het duidt vaak een tijdsaanduiding aan (in die dagen, in de dagen van...) : een gelijk-tijdigheid (terwijl hij het priesterschap uitoefende) , een voor-tijdigheid of een na-tijdigheid . Soms heeft het ook de betekenis van zijn (er was eens... zoals vele verhalen bij ons beginnen) . Een vorm van γινομαι = ginomai in de LXX (2174) , in het NT (667) , in Lc (129) , in Lc 17 (4) : (1) Lc 17,11 . (2) Lc 17,14 . (3) Lc 17,26 . (4) Lc 17,28 . In Lc : X vormen in 24 / 24 hoofdstukken en in 129 verzen . Het is duidelijk dat Lucas in zijn evangelie en in Handelingen εγενετο = egeneto veelvuldig gebruikt in tegenstelling tot de andere evangelisten en de andere bijbelboeken van het NT .

    ginomai (worden, gebeuren)  bijbel Tenach OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.   ev. 
    aor. 3de pers. enk. egeneto  925  wajëhî : 784 730  195  13  17  69  16  53    17  99  115 
    Totaal 2841   2174 667 75 55 129 51 124   38 259 310

    egeneto (het gebeurde) Lc 1 Lc 2 Lc 3 Lc 4 Lc 5 Lc 6 Lc 7 Lc 8 Lc 9 Lc 10 Lc 11 Lc 12 Lc 13 Lc 14 Lc 15 Lc 16 Lc 17 Lc 18 Lc 19 Lc 20 Lc 21 Lc 22 Lc 23 Lc 24  
    67 3      

    - Hebreeuws . prefix verbindingswoord wa + act. qal imperf. 3de pers. mann. enk. וַיְהִי = wajëhî (en hij/het was) van het werkw. הָיָה = hâjâh (zijn) . De getalwaarde van וַיְהי = wajëhî (en hij/het zal zijn/was) is 31 . 31 is de getalwaarde van אֵל = ´el (God) ; aleph = 1 , lamed = 12 of 30 ; totaal : 13 of 31 (elkaars spiegelbeeld) .Taalgebruik in Tenakh : hâjâh (zijn) . Getalwaarde : he = 5 , jod = 10 ; totaal : 20 (2² X 5) . Structuur : 5 - 1 - 5 . De som van de elementen is telkens 2 . Tenakh (784) . Pentateuch (181) . Eerdere Profeten (339) . Latere Profeten (116) . 12 Kleine Profeten (22) . Geschriften (126) . In de LXX wordt het Hebreeuwse werkw. הָיָה = hâjâh (zijn) vaak vertaald door het Griekse werkw. γινομαι = ginomai (worden, gebeuren)

    eimi (zijn) bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
    act. ind. pr. 3de pers. enk. estin  2371  1558  813  114  69  96  147  66  296  25  176 323    
    Totaal 9397 6947 2450 288 192 361 442 560 496 111 841 1283    

    - Lat. esse . D. sein . Fr. être . Ned. zijn . E. to be . OF ook : worden . Aramees : הֲוָא = häwâ´ . Arabisch : هَؤَىَ = hawa .

    4. εν = en (in, tijdens) . Taalgebruik in het NT : en (in) . Taalgebruik in de LXX: en (in) . Taalgebruik in Lc : en (in) . Lc (288) . Lc 17 (7) : (1) Lc 17,6 . (2) Lc 17,11 . (3) Lc 17,14 . (4) Lc 17,24 . (5) Lc 17,26 . (6) Lc 17,28 . (7) Lc 17,31 .

    en (in) .   bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk synopt. ev.
      11097 8943 2154 247 119 288 182 226 966 126 654  836 

    en (in)   Lc 1 Lc 2 Lc 3 Lc 4 Lc 5 Lc 6 Lc 7 Lc 8 Lc 9 Lc 10 Lc 11 Lc 12 Lc 13 Lc 14 Lc 15 Lc 16 Lc 17 Lc 18 Lc 19 Lc 20 Lc 21 Lc 22 Lc 23 Lc 24
    288   25  23  10  18  10  12  12  13  14  12  17  13  11  11  13  12  16 

    - Hebr. בְּ = bë . Fr. en . Ned. in . E. in . D. in . Fr. dans . Arabisch : فِي = fi (in) . Taalgebruik in de Qoran : fi (i

    4. - 6. en tais hèmerais (in de dagen) . Lc (11 / 18) : (1) Lc 1,5 . (2) Lc 1,7 . (3) Lc 1,18 . (4) Lc 1,39 . (5) Lc 2,1 .  (6) Lc 4,2 . (7) Lc 4,25 . (8) Lc 6,12 . (9) Lc 17,26 . (10) Lc 17,28 . (11) Lc 24,18 .

    3. - 6. egeneto en tais hèmerais (het gebeurde in die dagen) . Lc (3) : (1) Lc 1,5 . (2) Lc 17,26 . (3) Lc 17,28 . egeneto de en tais hèmerais (het gebeurde echter in de dagen) . Lc (1) : (2) Lc 2,1 . (2) Lc 6,12 .

    11. εν = en (in, tijdens) . Taalgebruik in het NT : en (in) . Taalgebruik in de LXX: en (in) . Taalgebruik in Lc : en (in) . Lc (288) . Lc 17 (7) : (1) Lc 17,6 . (2) Lc 17,11 . (3) Lc 17,14 . (4) Lc 17,24 . (5) Lc 17,26 . (6) Lc 17,28 . (7) Lc 17,31 .

    en (in) .   bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk synopt. ev.
      11097 8943 2154 247 119 288 182 226 966 126 654  836 

    en (in)   Lc 1 Lc 2 Lc 3 Lc 4 Lc 5 Lc 6 Lc 7 Lc 8 Lc 9 Lc 10 Lc 11 Lc 12 Lc 13 Lc 14 Lc 15 Lc 16 Lc 17 Lc 18 Lc 19 Lc 20 Lc 21 Lc 22 Lc 23 Lc 24
    288   25  23  10  18  10  12  12  13  14  12  17  13  11  11  13  12  16 

    - Hebr. בְּ = bë . Fr. en . Ned. in . E. in . D. in . Fr. dans . Arabisch : فِي = fi (in) . Taalgebruik in de Qoran : fi (i

    11. - 13. en tais hèmerais (in de dagen) . Lc (11 / 18) : (1) Lc 1,5 . (2) Lc 1,7 . (3) Lc 1,18 . (4) Lc 1,39 . (5) Lc 2,1 .  (6) Lc 4,2 . (7) Lc 4,25 . (8) Lc 6,12 . (9) Lc 17,26 . (10) Lc 17,28 . (11) Lc 24,18 .

    Lc 17,27 - Lc 17,27 : 257. De dagen van de Mensenzoon komen onverwacht - Lc 17,26-30 - Mt 24,37-41 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 17 -- Lc 17,26 - Lc 17,27 - Lc 17,28 - Lc 17,29 - Lc 17,30 -
    Griekse tekst Vulgaat Synopsis Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
    27èsthion, epinon, egamoun, egamizonto, achri ès èmeras eisèlthen nôe eis tèn kibôton, kai èlthen o kataklusmos kai apôlesen pantas.   27 edebant et bibebant uxores ducebant et dabantur ad nuptias usque in diem qua intravit Noe in arcam et venit diluvium et perdidit omnes     27 Zij aten, zij dronken, zij namen ten huwelijk, zij werden ten huwelijk gegeven, tot den dag, op welken Noach in de ark ging, en de zondvloed kwam, en verdierf ze allen.   [27] Ze aten en dronken, ze huwden en werden uitgehuwelijkt, tot de dag dat Noach de ark inging en de watervloed kwam die allen verdelgde.  [27] ze aten, ze dronken, ze huwden, ze werden uitgehuwelijkt, tot aan de dag waarop Noach de ark binnenging en de vloed kwam die iedereen verzwolg.   27 ze aten, dronken, huwden en werden gehuwd tot op de dag dat Noach de ark inging en de watervloed kwam en hij allen verloren liet gaan;   27. On mangeait, on buvait, on prenait femme ou mari, jusqu'au jour où Noé entra dans l'arche ; et vint le déluge, qui les fit tous périr.  

    King James Bible . [27] They did eat, they drank, they married wives, they were given in marriage, until the day that Noe entered into the ark, and the flood came, and destroyed them all.
    Luther-Bibel . 27 Sie aßen, sie tranken, sie heirateten, sie ließen sich heiraten bis zu dem Tag, an dem Noah in die Arche ging und die Sintflut kam und brachte sie alle um.

    Tekstuitleg van Lc 17,27 .

    4. - 6. en tais hèmerais (in de dagen) . Lc (11 / 18) : (1) Lc 1,5 . (2) Lc 1,7 . (3) Lc 1,18 . (4) Lc 1,39 . (5) Lc 2,1 .  (6) Lc 4,2 . (7) Lc 4,25 . (8) Lc 6,12 . (9) Lc 17,26 . (10) Lc 17,28 . (11) Lc 24,18 .

    3. - 6. egeneto en tais hèmerais (het gebeurde in die dagen) . Lc (3) : (1) Lc 1,5 . (2) Lc 17,26 . (3) Lc 17,28 . egeneto de en tais hèmerais (het gebeurde echter in de dagen) . Lc (1) : (2) Lc 2,1 . (2) Lc 6,12 .

    8. ind. aor. 3de pers. enk. εισηλθεν = eisèlthen (hij ging binnen) van het werkw. εισερχομαι = eiserchomai (binnengaan) . Taalgebruik in het NT : eiserchomai (binnengaan) . Taalgebruik in de LXX : eiserchomai (binnengaan) . Taalgebruik in Lc : eiserchomai . Mt (4) : (1) Mt 2,21 . (2) Mt 12,4 . (3) Mt 21,12 . (4) Mt 24,38 . Mc (5) : (1) Mc 2,26 . (2) Mc 3,1 . (3) Mc 7,17 . (4) Mc 11,11 . (5) Mc 15,43 . Lc (12) : (1) Lc 1,40 . (2) Lc 4,16 . (3) Lc 4,38 . (4) Lc 6,4 . (5) Lc 7,1 . (6) Lc 8,30 . (7) Lc 9,46 . (8) Lc 10,38 . (9) Lc 17,27 . (10) Lc 19,7 . (11) Lc 22,3 . (12) Lc 24,29 . Een vorm van εισερχομαι = eiserchomai in de LXX (700) , in het NT (192) , in Mc (30) , in Lc (50) .

      eiserchomai (binnengaan) aor.   bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
      ind. aor. 3de pers. enk. eisèlthen  227  164  43  12  10  21  28     

          1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12. 13. 14. 15. 16. 17.
          Lc 1 Lc 4 Lc 6 Lc 7 Lc 8 Lc 9 Lc 10 Lc 11 Lc 13 Lc 14 Lc 15 Lc 17 Lc 18 Lc 19 Lc 21 Lc 22 Lc 24
    1. eiserchesthôsan                               (1) Lc 21,21 .      
    2. conj. praes. 2de pers. mv. eiserchèsthe             (1) Lc 10,8 .                      
    3. part. praes. gen. mann. + onz. enk.  eiserchomenou                       (1) Lc 17,12 .            
    4. part. praes. acc. mann. mv. eiserchomenous                (1) Lc 11,52 .                    
    5. ind. aor. 3de pers. enk. eisèlthen  12 (1) Lc 1,40 .   (2) Lc 4,16 . (3) Lc 4,38 .   (4) Lc 6,4 .   (5) Lc 7,1 .   (6) Lc 8,30 .   (7) Lc 9,46 (8) Lc 10,38 .           (9) Lc 17,27 .     (10) Lc 19,7 .     (11) Lc 22,3 .   (12) Lc 24,29 .  
    6. ind. aor. 2de pers. mv. eisèlthate                 (1) Lc 11,52 .                    
    7. ind. aor. 3de pers. mv. eisèlthon        (1) Lc 7,44 . (2) Lc 7,45 .   (3) Lc 8,33 .   (4) Lc 9,52 .                        
    8. inf. aor. eiselthein  11      (1) Lc 6,6   (2) Lc 8,32 . (3) Lc 8,41 . (4) Lc 8,51 .   (5) Lc 9,34 .       (6) Lc 13,24 .   (7) Lc 14,23 .   (8) Lc 15,28 .     (9) Lc 18,25 .       (10) Lc 22,40 .   (11) Lc 24,26 .  
    9. conj. aor. 3de pers. enk. eiselthè(i)                         (1) Lc 18,17 .          
    10. conj. aor. 2de pers. enk. eiselthè(i)s         (1) Lc 7,6 .                            
    11. conj. aor. 2de pers. mv. eiselthète             (1) Lc 9,4 .   (2) Lc 10,5 . (3) Lc 10,10 .                   (4) Lc 22,46 .    
    12. part. aor. nom. mann. enk. eiselthôn  6 (1) Lc 1,9 . (2) Lc 1,28 .       (3) Lc 7,36 .         (4) Lc 11,37 .             (5) Lc 19,1 . (6) Lc 19,45      
    13. part. aor. dat. mann. enk. eiselthonti                         (1) Lc 17,7 .            
    14. part. aor. acc. mann. enk. eiselthonta                (1) Lc 11,26 .                    
    15. part. aor. nom. vr. mv. eiselthousai                                  (1) Lc 24,3 .
    16. part. aor.  gen. mann. mv. eiselthontôn                               (1) Lc 22,10 .    
        47

    8. - 9. εισηλθεν εις = eisèlthen eis (hij ging naar binnen in) . NT (21) . Mt (3) . (2) Mt 12,4 . (3) Mt 21,12 . (4) Mt 24,38 . Mc (4) (1) Mc 2,26 . (2) Mc 3,1 . (3) Mc 7,17 . (4) Mc 11,11 . Lc (7) : (1) Lc 1,40 . (2) Lc 4,16 . (3) Lc 4,38 . (4) Lc 6,4 . (5) Lc 7,1 . (6) Lc 8,30 . (8) Lc 10,38 . (9) Lc 17,27 . Joh (3) : (1) Joh 13,27 . (3) Joh 18,33 . (4) Joh 19,9 . Hnd (4) : (1) Hnd 9,17 . (2) Hnd 11,8 . (3) Hnd 14,20 . (4) Hnd 18,7 .

    10. εις = eis (naar) . Taalgebruik in het NT : eis (naar) . Taalgebruik in de LXX : eis (naar) . Taalgebruik in Lc : eis (naar) . Voorzetsel van richting . Lc (210) . Lc 17 (9) : (1) Lc 17,2 . (2) Lc 17,4 . (3) Lc 17,11 . (4) Lc 17,12 . (5) Lc 17,15 . (6) Lc 17,24 . (7) Lc 17,27 . (8) Lc 17,31 . (9) Lc 17,34 .

    eis (naar)   bijbel O.T. N.T. Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
      6930  5336  1594  215  151  210  181  260  504  73  576  757  427  77 

    eis  Lc Lc 1 Lc 2 Lc 3 Lc 4 Lc 5 Lc 6 Lc 7 Lc 8 Lc 9 Lc 10 Lc 11 Lc 12 Lc 13 Lc 14 Lc 15 Lc 16 Lc 17 Lc 18 Lc 19 Lc 20 Lc 21 Lc 22 Lc 23 Lc 24
      210  12  12  4 11  10  7 9 17 16  11 6 6 5 9 7 7 9 10 1 7 13 4 11

    - Lat. in . Fr. vers (versus : gedraaid , gekeerd ; vertere : tourner , draaien) . E. for . Ned. naar . D. nach .

    19. acc. mann. mv. παντας = pantas van het bijvoegl. naamw. πας = pas (ieder, elk, alles) . Taalgebruik in het NT : pas (ieder, elk, alles) . Taalgebruik in de LXX : pas (ieder, elk, alles) . Taalgebruik in Lc : pas (ieder, elk, alles) . Lc (14) : (1) Lc 1,65 . (2) Lc 4,36 . (3) Lc 5,9 . (4) Lc 6,10 . (5) Lc 6,19 . (6) Lc 7,16 . (7) Lc 9,23 . (8) Lc 12,41 . (9) Lc 13,2 . (10) Lc 13,4 . (11) Lc 13,28 . (12) Lc 17,27 . (13) Lc 17,29 . (14) Lc 21,35 . Een vorm van πας = pas (ieder, elk, alles) in Lc

      pas (al) bijbel  OT  NT  Mt  Mc   Lc  Joh  Hnd  Br.  Apk  syn. ev.
    16 acc. m. mv. pantas 482 395 87 4 14  21  35  27  30 
      Totaal 6697  5530  1167 122  66  157  62  167  540  53  345  407 

    Lc 17,28 - Lc 17,28 : 257. De dagen van de Mensenzoon komen onverwacht - Lc 17,26-30 - Mt 24,37-41 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 17 -- Lc 17,26 - Lc 17,27 - Lc 17,28 - Lc 17,29 - Lc 17,30 -
    Griekse tekst Vulgaat Synopsis Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
    28omoiôs kathôs egeneto en tais èmerais lôt: èsthion, epinon, ègorazon, epôloun, efuteuon, ôkodomoun:   28 similiter sicut factum est in diebus Loth edebant et bibebant emebant et vendebant plantabant aedificabant     28 Desgelijks ook, gelijk het geschiedde in de dagen van Lot; zij aten, zij dronken, zij kochten, zij verkochten, zij plantten, zij bouwden;   [28] Of zoals het ging in de dagen van Lot; ze aten en dronken, kochten en verkochten, plantten en bouwden;   [28] Of zoals het eraan toeging in de dagen van Lot: ze aten, ze dronken, ze kochten, ze verkochten, ze plantten, ze bouwden;   28 evenzo zoals geschiedde in de dagen van Lot: ze aten, dronken, kochten en verkochten, plantten aan en bouwden op,   28. De même, comme il advint aux jours de Lot : on mangeait, on buvait, on achetait, on vendait, on plantait, on bâtissait ;  

    King James Bible . [28] Likewise also as it was in the days of Lot; they did eat, they drank, they bought, they sold, they planted, they builded;
    Luther-Bibel . 28 Ebenso, wie es geschah zu den Zeiten Lots: Sie aßen, sie tranken, sie kauften, sie verkauften, sie pflanzten, sie bauten;

    Tekstuitleg van Lc 17,28 .

    2. καθως = kathôs (zoals) . Taalgebruik in het NT : kathôs (zoals) . Taalgebruik in de LXX : kathôs (zoals) . Lc (17) : (1) Lc 1,2 . (2) Lc 1,55 . (3) Lc 1,70 . (4) Lc 2,20 . (5) Lc 2,23 . (6) Lc 5,14 . (7) Lc 6,31 . (8) Lc 6,36 . (9) Lc 11,1 . (10) Lc 11,30 . (11) Lc 17,26 . (12) Lc 17,28 . (13) Lc 19,32 . (14) Lc 22,13 . (15) Lc 22,29 . (16) Lc 24,24 . (17) Lc 24,39 .

    kathôs (zoals)

    bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn. ev.
      405 326 179 3 8 17 31 11 109 - 28  59 

     

    Mt Mc Lc syn. ev.
    kathôs (zoals) bij syn.  3 : (1) Mt 21,6 . (2) Mt 26,24 . (3) Mt 28,6 . 8 : (1) Mc 1,2 (gegraptai) . (2) Mc 4,33 . (3) Mc 9,13 (gegraptai) . (4) Mc 11,6 (eipen) . (5) Mc 14,16 (eipen) . (6) Mc 14,21 (gegraptai) . (7) Mc 15,8 . (8) Mc 16,7 (eipen) . 17 : (1) Lc 1,2 . (2) Lc 1,55 . (3) Lc 1,70 . (4) Lc 2,20 . (5) Lc 2,23 . (6) Lc 5,14 . (7) Lc 6,31 . (8) Lc 6,36 . (9) Lc 11,1 . (10) Lc 11,30 . (11) Lc 17,26 . (12) Lc 17,28 . (13) Lc 19,32 . (14) Lc 22,13 . (15) Lc 22,29 . (16) Lc 24,24 . (17) Lc 24,39 . 28 : (1) Mt 26,24 // Mc 14,21 . 59 

    - Hebreeuws . כַּאֲשֶׁר = ka´äsjèr (zoals) < prefix kë + אֲשֶׁר = ´äsjèr (die) OF persoonsnaam אָשֶׁר = ´âsjer (Aser) . Taalgebruik in Tenakh : ´äsjèr (die) . Getalwaarde van ´äsjèr (die) : aleph = 1 , sjin = 21 of 300 , resj = 20 of 200 ; totaal : 42 (2 X 3 X 7) of 501 (3 X 167) . Structuur : 1 - 3 - 2 . De som van de elementen is telkens 6 . Tenakh (488) . Pentateuch (202) . Eerdere Profeten (68) . Latere Profeten (68) . 12 Kleine Profeten (22) . Geschriften (56) .
    - כּמוֹ = këmô (zoals) . Taalgebruik in Tenakh : këmô (zoals) . Getalwaarde : kaph = 12 of 30 , mem , 13 of 40 , waw = 6 ; totaal : 31 OF 76 (4 X 19) . Tenakh (52) . Pentateuch (2) . Eerdere Profeten (0) . Latere Profeten (9) . 12 Kleine Profeten (8) . Geschriften (33) . . Pentateuch (2) : (1) Ex 15,5 . (2) Ex 15,8 . Arabisch . كَما = zoals (kamâ) . Taalgebruik in de Qoran : zoals (kamâ) . Lat. sicut . Fr. selon . E. as . D. wie .

    3. ind. aor. 3de pers. enk. εγενετο = egeneto (het gebeurde) van het werkw. γινομαι = ginomai (worden, gebeuren) . Taalgebruik in de LXX : ginomai (worden) . Taalgebruik in het NT : ginomai (worden) . Bijbel (925) . OT (730) . NT (195) . Lc (69) . Lc 17 (4) : (1) Lc 17,11 . (2) Lc 17,14 . (3) Lc 17,26 . (4) Lc 17,28 . Het duidt vaak een tijdsaanduiding aan (in die dagen, in de dagen van...) : een gelijk-tijdigheid (terwijl hij het priesterschap uitoefende) , een voor-tijdigheid of een na-tijdigheid . Soms heeft het ook de betekenis van zijn (er was eens... zoals vele verhalen bij ons beginnen) . Een vorm van γινομαι = ginomai in de LXX (2174) , in het NT (667) , in Lc (129) , in Lc 17 (4) : (1) Lc 17,11 . (2) Lc 17,14 . (3) Lc 17,26 . (4) Lc 17,28 . In Lc : X vormen in 24 / 24 hoofdstukken en in 129 verzen . Het is duidelijk dat Lucas in zijn evangelie en in Handelingen εγενετο = egeneto veelvuldig gebruikt in tegenstelling tot de andere evangelisten en de andere bijbelboeken van het NT .

    ginomai (worden, gebeuren)  bijbel Tenach OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.   ev. 
    aor. 3de pers. enk. egeneto  925  wajëhî : 784 730  195  13  17  69  16  53    17  99  115 
    Totaal 2841   2174 667 75 55 129 51 124   38 259 310

    egeneto (het gebeurde) Lc 1 Lc 2 Lc 3 Lc 4 Lc 5 Lc 6 Lc 7 Lc 8 Lc 9 Lc 10 Lc 11 Lc 12 Lc 13 Lc 14 Lc 15 Lc 16 Lc 17 Lc 18 Lc 19 Lc 20 Lc 21 Lc 22 Lc 23 Lc 24  
    67 3      

    - Hebreeuws . prefix verbindingswoord wa + act. qal imperf. 3de pers. mann. enk. וַיְהִי = wajëhî (en hij/het was) van het werkw. הָיָה = hâjâh (zijn) . De getalwaarde van וַיְהי = wajëhî (en hij/het zal zijn/was) is 31 . 31 is de getalwaarde van אֵל = ´el (God) ; aleph = 1 , lamed = 12 of 30 ; totaal : 13 of 31 (elkaars spiegelbeeld) .Taalgebruik in Tenakh : hâjâh (zijn) . Getalwaarde : he = 5 , jod = 10 ; totaal : 20 (2² X 5) . Structuur : 5 - 1 - 5 . De som van de elementen is telkens 2 . Tenakh (784) . Pentateuch (181) . Eerdere Profeten (339) . Latere Profeten (116) . 12 Kleine Profeten (22) . Geschriften (126) . In de LXX wordt het Hebreeuwse werkw. הָיָה = hâjâh (zijn) vaak vertaald door het Griekse werkw. γινομαι = ginomai (worden, gebeuren)

    eimi (zijn) bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
    act. ind. pr. 3de pers. enk. estin  2371  1558  813  114  69  96  147  66  296  25  176 323    
    Totaal 9397 6947 2450 288 192 361 442 560 496 111 841 1283    

    - Lat. esse . D. sein . Fr. être . Ned. zijn . E. to be . OF ook : worden . Aramees : הֲוָא = häwâ´ . Arabisch : هَؤَىَ = hawa .

    4. εν = en (in, tijdens) . Taalgebruik in het NT : en (in) . Taalgebruik in de LXX: en (in) . Taalgebruik in Lc : en (in) . Lc (288) . Lc 17 (7) : (1) Lc 17,6 . (2) Lc 17,11 . (3) Lc 17,14 . (4) Lc 17,24 . (5) Lc 17,26 . (6) Lc 17,28 . (7) Lc 17,31 .

    en (in) .   bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk synopt. ev.
      11097 8943 2154 247 119 288 182 226 966 126 654  836 

    en (in)   Lc 1 Lc 2 Lc 3 Lc 4 Lc 5 Lc 6 Lc 7 Lc 8 Lc 9 Lc 10 Lc 11 Lc 12 Lc 13 Lc 14 Lc 15 Lc 16 Lc 17 Lc 18 Lc 19 Lc 20 Lc 21 Lc 22 Lc 23 Lc 24
    288   25  23  10  18  10  12  12  13  14  12  17  13  11  11  13  12  16 

    - Hebr. בְּ = bë . Fr. en . Ned. in . E. in . D. in . Fr. dans . Arabisch : فِي = fi (in) . Taalgebruik in de Qoran : fi (i


    Lc 17,29 - Lc 17,29 : 257. De dagen van de Mensenzoon komen onverwacht - Lc 17,26-30 - Mt 24,37-41 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 17 -- Lc 17,26 - Lc 17,27 - Lc 17,28 - Lc 17,29 - Lc 17,30 -
    Griekse tekst Vulgaat Synopsis Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
    29è de èmera exèlthen lôt apo sodomôn, ebrexen pur kai theion ap ouranou kai apôlesen pantas.   29 qua die autem exiit Loth a Sodomis pluit ignem et sulphur de caelo et omnes perdidit     29 Maar op den dag, op welken Lot van Sodom uitging, regende het vuur en sulfer van den hemel, en verdierf ze allen.   [29] maar op de dag dat Lot uit Sodom vertrok, regende het vuur en zwavel uit de hemel, die allen verdelgden.   [29] maar op de dag waarop Lot wegtrok uit Sodom, regende het vuur en zwavel uit de hemel en kwamen allen om.   29 maar op de dag dat Lot uit Sodom uitging ‘regende er vuur en zwavel van de hemel’ en liet hij allen verloren gaan;   29. mais le jour où Lot sortit de Sodome, Dieu fit pleuvoir du ciel du feu et du soufre, et il les fit tous périr.  

    King James Bible . [29] But the same day that Lot went out of Sodom it rained fire and brimstone from heaven, and destroyed them all.
    Luther-Bibel . 29 an dem Tage aber, als Lot aus Sodom ging, da regnete es Feuer und Schwefel vom Himmel und brachte sie alle um.

    Tekstuitleg van Lc 17,29 . Het vers Lc 17,29 telt 16 (2² X 2²) woorden en 73 letters . De getalwaarde van Lc 17,29 is 6762 (2 X 3 X 7² X 23) .

    2. δε = de (echter) , afkorting δ' = d' . Taalgebruik in het NT : de (echter) . Taalgebruik in de LXX : de (echter) . Taalgebruik in Lc : de (echter) . Partikel . Het staat steeds als tweede woord in de zin . Het kan een lichte tegenstelling aanduiden . Om een verandering van personage of situatie in de zin aan te duiden . Lc (478 + 5 = 483) . Lc 17 (11) : (1) Lc 17,1 . (2) Lc 17,6 . (3) Lc 17,7 . (4) Lc 17,15 . (5) Lc 17,17 . (6) Lc 17,20 . (7) Lc 17,22 . (8) Lc 17,25 . (9) Lc 17,29 . (10) Lc 17,35 . (11) Lc 17,37 . Afkorting δ' = d' (1) : Lc 17,33 .

    de (echter)   bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
    de  6210 3754 2456 421 149 478 203 490 708 7 1048  1251 
    d'  73 50  23  12      19  20 
    Totaal 6283 3804 2479 433 151 483 204 490 711 7 1067 1271

    de (echter)   Lc 1 Lc 2 Lc 3 Lc 4 Lc 5 Lc 6 Lc 7 Lc 8 Lc 9 Lc 10 Lc 11 Lc 12 Lc 13 Lc 14 Lc 15 Lc 16 Lc 17 Lc 18 Lc 19 Lc 20 Lc 21 Lc 22 Lc 23 Lc 24
    de (478) 17  11  13  18  15  23  37  36  21  22  26  13  16  15  11  26  16  22  14  35  34  20 
    d' (5)                                        
    483 17  11  13  18  15  23  37  37  23  22  26  13  16  15  12  26  16  23  14  35  34  20 

    1151 verzen  Lc 1 Lc 2 Lc 3 Lc 4 Lc 5 Lc 6 Lc 7 Lc 8 Lc 9 Lc 10 Lc 11 Lc 12 Lc 13 Lc 14 Lc 15 Lc 16 Lc 17 Lc 18 Lc 19 Lc 20 Lc 21 Lc 22 Lc 23 Lc 24
      80  52  38  44  39  49  50  56  62  42  54  59  35  35  32  31  37  43  48  47  38  71  56  53 

    1. - 2. ἡ = hè de (... echter) . NT (51) . Lc (4) : (1) Lc 1,29 . (2) Lc 2,19 . (3) Lc 9,12 . (4) Lc 17,29 . ἡ = hè , is bepaald lidw. nom. vr. enk. . In Lc 1,29 is het zelfstandig en verwijzend gebruikt ; het verwijst naar Maria . In Lc 2,19 wordt Maria uitdrukkelijk vermeld . In Lc 9,12 en Lc 17,29 gaat het over de dag . Het zijn verzen die in paren voorkomen . Door het onderwerp vooraan te plaatsen , krijgt het onderwerp een bijzondere klemtoon .

    4. ind. aor. 3de pers. enk. εξηλθεν = exèlthen (ging uit) van het werkw. εξερχομαι = exerchomai (uitgaan) . Taalgebruik in het NT : exerchomai (uit-gaan, naar buiten gaan) . Taalgebruik in de LXX : exerchomai (uit-gaan, naar buiten gaan) . Taalgebruik in Lc : exerchomai (uit-gaan, naar buiten gaan) . Lc (8) : (1) Lc 2,1 . (2) Lc 4,14 . (3) Lc 4,35 . (4) Lc 5,27 . (5) Lc 7,17 . (6) Lc 8,5 . (7) Lc 8,35 . (8) Lc 17,29 . Een vorm van εξερχομαι = exerchomai in de LXX (216) , in het NT (742) , in Lc (41) .
    - Uit-gaan kan betekenen : van een eerder besloten ruimte zoals een huis, een stad enz. naar buiten gaan . Het werkwoord wordt ook vaak gebruikt om het weggaan van een onreine geest uit een persoon aan te geven .

      exerchomai (uit-gaan, naar buiten gaan)  bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
      ind. aor. 3de pers. enk. exèlthen   232  165  67  11  19  11  25  44     
  • 16. acc. mann. mv. pantas van het bijvoegl. naamw. pas (ieder, elk, alles) . Taalgebruik in het NT : pas (ieder, elk, alles) . Taalgebruik in Lc : pas (ieder, elk, alles) . Hebr. kol . Lat. omnis . Fr. tout . Ned. elk , ieder . Lc (14) : (1) Lc 1,65 . (2) Lc 4,36 . (3) Lc 5,9 . (4) Lc 6,10 . (5) Lc 6,19 . (6) Lc 7,16 . (7) Lc 9,23 . (8) Lc 12,41 . (9) Lc 13,2 . (10) Lc 13,4 . (11) Lc 13,28 . (12) Lc 17,27 . (13) Lc 17,29 . (14) Lc 21,35 . Een vorm van pas (ieder, elk, alles) in Lc
    Lc 17,30 - Lc 17,30 : 257. De dagen van de Mensenzoon komen onverwacht - Lc 17,26-30 - Mt 24,37-41 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 17 -- Lc 17,26 - Lc 17,27 - Lc 17,28 - Lc 17,29 - Lc 17,30 -
    Griekse tekst Vulgaat Synopsis Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
    30kata ta auta estai è èmera o uios tou anthrôpou apokaluptetai.   30 secundum haec erit qua die Filius hominis revelabitur     30 Even alzo zal het zijn in den dag, op welken de Zoon des mensen geopenbaard zal worden.   [30] Net zo zal het zijn op de dag dat de Mensenzoon zich zal openbaren.   [30] Zo zal het ook gaan op de dag waarop de Mensenzoon wordt geopenbaard.   30 desgelijks zal het zijn op de dag dat de mensenzoon wordt geopenbaard;   30. De même en sera-t-il, le Jour où le Fils de l'homme doit se révéler.  

    King James Bible . [30] Even thus shall it be in the day when the Son of man is revealed.
    Luther-Bibel . 30 Auf diese Weise wird's auch gehen an dem Tage, wenn der Menschensohn wird offenbar werden.

    Tekstuitleg van Lc 17,30 .

    258. Alles achterlaten op die dag : Lc 17,31-32 -- Lc 17,31-32 - Mt 24,15-22 - Mc 13,14-20 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 17 -- Lc 17,31 - Lc 17,32 -

    Lc 17,31 - Lc 17,31 : 258. Alles achterlaten op die dag - Lc 17,31-32 - Mt 24,15-22 - Mc 13,14-20 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 17 -- Lc 17,31 - Lc 17,32 -
    Griekse tekst Vulgaat Synopsis Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
    31en ekeinè tè èmera os estai epi tou dômatos kai ta skeuè autou en tè oikia, mè katabatô arai auta, kai o en agrô omoiôs mè epistrepsatô eis ta opisô.   31 in illa hora qui fuerit in tecto et vasa eius in domo ne descendat tollere illa et qui in agro similiter non redeat retro     31 In dienzelven dag, wie op het dak zal zijn, en zijn huisraad in huis, die kome niet af, om hetzelve weg te nemen; en wie op den akker zijn zal, die kere desgelijks niet naar hetgeen, dat achter is.   [31] Wie die dag op het dak zit, en zijn spullen beneden in huis heeft staan, moet niet naar beneden gaan om ze te halen, en wie op het land is, moet niet terugkeren naar wat hij achterliet.   [31] Wie op die dag op het dak van zijn huis is moet niet naar beneden gaan om zijn bezittingen te gaan halen, en wie op het land is moet niet naar huis terug willen gaan.   31 te dien dage geldt: wie op het dak zal zijn en zijn spullen in huis heeft moet niet afdalen om ze mee te nemen en wie op de akker is moet evenzo niet ‘omkeren naar wat achter hem ligt’;   31. « En ce Jour-là, que celui qui sera sur la terrasse et aura ses affaires dans la maison, ne descende pas les prendre et, pareillement, que celui qui sera aux champs ne retourne pas en arrière. 

    King James Bible . [31] In that day, he which shall be upon the housetop, and his stuff in the house, let him not come down to take it away: and he that is in the field, let him likewise not return back.
    Luther-Bibel . 31 Wer an jenem Tage auf dem Dach ist und seine Sachen im Haus hat, der steige nicht hinunter, um sie zu holen. Und ebenso, wer auf dem Feld ist, der wende sich nicht um nach dem, was hinter ihm ist.

    Tekstuitleg van Lc 17,31 .

    Lc 17,31.1. εν = en (in, tijdens) . Taalgebruik in het NT : en (in) . Taalgebruik in de LXX: en (in) . Taalgebruik in Lc : en (in) . Lc (288) . Lc 17 (7) : (1) Lc 17,6 . (2) Lc 17,11 . (3) Lc 17,14 . (4) Lc 17,24 . (5) Lc 17,26 . (6) Lc 17,28 . (7) Lc 17,31 .

    en (in) .   bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk synopt. ev.
      11097 8943 2154 247 119 288 182 226 966 126 654  836 

    en (in)   Lc 1 Lc 2 Lc 3 Lc 4 Lc 5 Lc 6 Lc 7 Lc 8 Lc 9 Lc 10 Lc 11 Lc 12 Lc 13 Lc 14 Lc 15 Lc 16 Lc 17 Lc 18 Lc 19 Lc 20 Lc 21 Lc 22 Lc 23 Lc 24
    288   25  23  10  18  10  12  12  13  14  12  17  13  11  11  13  12  16 

    - Hebr. בְּ = bë . Fr. en . Ned. in . E. in . D. in . Fr. dans . Arabisch : فِي = fi (in) . Taalgebruik in de Qoran : fi (fi) .

    Lc 17,31.14. εν = en (in, tijdens) . Taalgebruik in het NT : en (in) . Taalgebruik in de LXX: en (in) . Taalgebruik in Lc : en (in) . Lc (288) . Lc 17 (7) : (1) Lc 17,6 . (2) Lc 17,11 . (3) Lc 17,14 . (4) Lc 17,24 . (5) Lc 17,26 . (6) Lc 17,28 . (7) Lc 17,31 .

    en (in) .   bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk synopt. ev.
      11097 8943 2154 247 119 288 182 226 966 126 654  836 

    en (in)   Lc 1 Lc 2 Lc 3 Lc 4 Lc 5 Lc 6 Lc 7 Lc 8 Lc 9 Lc 10 Lc 11 Lc 12 Lc 13 Lc 14 Lc 15 Lc 16 Lc 17 Lc 18 Lc 19 Lc 20 Lc 21 Lc 22 Lc 23 Lc 24
    288   25  23  10  18  10  12  12  13  14  12  17  13  11  11  13  12  16 

    - Hebr. בְּ = bë . Fr. en . Ned. in . E. in . D. in . Fr. dans . Arabisch : فِي = fi (in) . Taalgebruik in de Qoran : fi (fi) .

    Lc 17,31.17. μη = mè (niet) . Ontkenning . Taalgebruik in het NT : mè (niet) . Taalgebruik in de LXX : mè (niet) . Taalgebruik in Lc : mè (niet) . Lc 17 (5) : (1) Lc 17,1 . (2) Lc 17,9 . (3) Lc 17,18 . (4) Lc 17,23 . (5) Lc 17,31 .

    mè (niet)  bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
      3266  2344  922  117  67  123  110  61  403  41  307  417 

      mè (niet) Lc Lc 1 Lc 2 Lc 3 Lc 4 Lc 5 Lc 6 Lc 7 Lc 8 Lc 9 Lc 10 Lc 11 Lc 12 Lc 13 Lc 14 Lc 15 Lc 16 Lc 17 Lc 18 Lc 19 Lc 20 Lc 21 Lc 22 Lc 23 Lc 24 Lc
          4 3 3 3 6 5 6 10 5 8 8 11 6 4 0 2 5 9 2 3 7 10 1 2  

    Lc 17,31.17. - 18. μη καταβατω = mè katabatô (daal niet af) . NT (2) : (1) Mc 13,15 . (2) Lc 17,31 .

    Lc 17,31.23. εν = en (in, tijdens) . Taalgebruik in het NT : en (in) . Taalgebruik in de LXX: en (in) . Taalgebruik in Lc : en (in) . Lc (288) . Lc 17 (7) : (1) Lc 17,6 . (2) Lc 17,11 . (3) Lc 17,14 . (4) Lc 17,24 . (5) Lc 17,26 . (6) Lc 17,28 . (7) Lc 17,31 .

    en (in) .   bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk synopt. ev.
      11097 8943 2154 247 119 288 182 226 966 126 654  836 

    en (in)   Lc 1 Lc 2 Lc 3 Lc 4 Lc 5 Lc 6 Lc 7 Lc 8 Lc 9 Lc 10 Lc 11 Lc 12 Lc 13 Lc 14 Lc 15 Lc 16 Lc 17 Lc 18 Lc 19 Lc 20 Lc 21 Lc 22 Lc 23 Lc 24
    288   25  23  10  18  10  12  12  13  14  12  17  13  11  11  13  12  16 

    - Hebr. בְּ = bë . Fr. en . Ned. in . E. in . D. in . Fr. dans . Arabisch : فِي = fi (in) . Taalgebruik in de Qoran : fi (fi) .

    Lc 17,31.26. μη = mè (niet) . Ontkenning . Taalgebruik in het NT : mè (niet) . Taalgebruik in de LXX : mè (niet) . Taalgebruik in Lc : mè (niet) . Lc 17 (5) : (1) Lc 17,1 . (2) Lc 17,9 . (3) Lc 17,18 . (4) Lc 17,23 . (5) Lc 17,31 .

    mè (niet)  bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
      3266  2344  922  117  67  123  110  61  403  41  307  417 

      mè (niet) Lc Lc 1 Lc 2 Lc 3 Lc 4 Lc 5 Lc 6 Lc 7 Lc 8 Lc 9 Lc 10 Lc 11 Lc 12 Lc 13 Lc 14 Lc 15 Lc 16 Lc 17 Lc 18 Lc 19 Lc 20 Lc 21 Lc 22 Lc 23 Lc 24 Lc
          4 3 3 3 6 5 6 10 5 8 8 11 6 4 0 2 5 9 2 3 7 10 1 2  

    Lc 17,31.26. - 27. μη επιστρεψατο = mè epistrepsato (keer niet naar) . NT (3) : (1) Mt 24,18 . (2) Mc 13,16 . (3) Lc 17,31 .

    Lc 17,31.28. εις = eis (naar) . Taalgebruik in het NT : eis (naar) . Taalgebruik in de LXX : eis (naar) . Taalgebruik in Lc : eis (naar) . Voorzetsel van richting . Lc (210) . Lc 17 (9) : (1) Lc 17,2 . (2) Lc 17,4 . (3) Lc 17,11 . (4) Lc 17,12 . (5) Lc 17,15 . (6) Lc 17,24 . (7) Lc 17,27 . (8) Lc 17,31 . (9) Lc 17,34 .

    eis (naar)   bijbel O.T. N.T. Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
      6930  5336  1594  215  151  210  181  260  504  73  576  757  427  77 

    eis  Lc Lc 1 Lc 2 Lc 3 Lc 4 Lc 5 Lc 6 Lc 7 Lc 8 Lc 9 Lc 10 Lc 11 Lc 12 Lc 13 Lc 14 Lc 15 Lc 16 Lc 17 Lc 18 Lc 19 Lc 20 Lc 21 Lc 22 Lc 23 Lc 24
      210  12  12  4 11  10  7 9 17 16  11 6 6 5 9 7 7 9 10 1 7 13 4 11

    - Lat. in . Fr. vers (versus : gedraaid , gekeerd ; vertere : tourner , draaien) . E. for . Ned. naar . D. nach .


    Lc 17,32 - Lc 17,32 : 258. Alles achterlaten op die dag - Lc 17,31-32 - Mt 24,15-22 - Mc 13,14-20 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 17 -- Lc 17,31 - Lc 17,32 -
    Griekse tekst Vulgaat Synopsis Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
    32mnèmoneuete tès gunaikos lôt.   32 memores estote uxoris Loth     32 Gedenkt aan de vrouw van Lot.   [32] Denk aan de vrouw van Lot!   [32] Denk aan de vrouw van Lot!   32 weest indachtig de vrouw van Lot!–   32. Rappelez-vous la femme de Lot.  

    King James Bible . [32] Remember Lot's wife.
    Luther-Bibel . 32 Denkt an Lots Frau!

    Tekstuitleg van Lc 17,32 .

    1. act. ind. praes. 2de pers. mv. OF act. imperat. praes. 2de pers. mv. μνημονευετε = mnèmoneuete (gedenkt) . Zie het werkw. μνημονευω = mnèmoneuô (gedenken) . Taalgebruik : mnèmoneuô (denken aan, gedenken, zich herinneren) . Bijbel (12) : (1) Ex 13,3 . (2) Js 43,18 . (3) 1 Kr 16,12 . (4) Mt 16,9 . (5) Mc 8,18 . (6) Lc 17,32 . (7) Joh 15,20 . (8) Ef 2,11 . (9) Kol 4,18 . (10) 1 Tes 2,9 . (11) 2 Tes 2,5 . (12) Heb 13,7 .

    mnèmoneuô (gedenken) bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn. ev.
    ind. praes. + imperat. praes. 2de pers. mv. mnèmoneuete 12 3 9 1 1 1 1   5   3 4


    59. Zijn leven verliezen om het te behouden : Lc 17,33 -- Lc 17,33 - Mt 10,39 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 17 -

    Lc 17,33 - Lc 17,33 : 59. Zijn leven verliezen om het te behouden - Lc 17,33 - Mt 10,39 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 17 -
    Griekse tekst Vulgaat Synopsis Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
    33os ean zètèsè tèn psuchèn autou peripoièsasthai apolesei autèn, os d an apolesè zôogonèsei autèn.  33 quicumque quaesierit animam suam salvare perdet illam et qui perdiderit illam vivificabit eam     33 Zo wie zijn leven zal zoeken te behouden, die zal het verliezen; en zo wie hetzelve zal verliezen, die zal het in het leven behouden.   [33] Wie zijn leven probeert te behouden*, zal het verliezen; wie het verliest, zal het vernieuwen*.   [33] Wie probeert zijn leven veilig te stellen zal het verliezen, maar wie het verliest zal het behouden.   33 al wie lijf–en–ziel zal zoeken erbij te behouden zal ze verliezen en al wie ze zal verliezen zal ze in leven houden!–   33. Qui cherchera à épargner sa vie la perdra, et qui la perdra la sauvegardera.  

    King James Bible . [33] Whosoever shall seek to save his life shall lose it; and whosoever shall lose his life shall preserve it.
    Luther-Bibel . 33 Wer sein Leben zu erhalten sucht, der wird es verlieren; und wer es verlieren wird, der wird es gewinnen.

    Tekstuitleg van Lc 17,33 .

    peripoieomai : eromheen doen, pantseren, inkapselen, betonneren, ommuren,
    Wanneer iemand zijn ziel wil behouden, zal haar verliezen en wie haar zal verliezen, zal haar tot leven wekken. Vrij vertaald. Als je je inkapselt, ben je verloren. Als je je aan het leven overgeeft, bloei je open. In Lc 9,24a zou men kunnen vertalen: Als je je leven wilt beveiligen, ben je verloren. Als je je overgeeft aan het leven, leef je. In Lc 21,12-19 wordt verhaald wat de leerlingen van Jezus te wachten staat. Op het einde ervan staat: geen haar van je hoofd zal verloren gaan. In je standvastigheid verwerf je je zielen. Anders gezegd: blijf onkreukbaar, houd vol en leef.

    Mc 9,35 Mc 10,43 // Mt 20,26 // Lc 22,26 Mc 10,44 //  Mc 8,34  Mc 8,35a = Lc 9,24a Mc 8,35b  Lc 21,18 Lc 21,19      
    ei (indien) all' (maar) kai (en) ei (indien)     kai thrix ek tès kefalès humôn (en geen haar van je hoofd) en tèi hupomonèi huôn (in je volharding)      
    tis (iemand) hos an (wie) hos an (wie) tis (iemand) hos gar ean (want indien iemand)   hos d'an (wie echter)          
    thelei (wil) thelèi (zou willen) theliji (zou willen) thelei (wil)  thelèi (zou willen) apolesèi (zou verliezen)          
    prôtos (eerste) megas (groot) en humin (onder jullie)  opisô mou (na mij) tèn psuchèn autou (zijn ziel) sôsai (redden) tèn psuchèn autou (zijn ziel)           
    einai (zijn), genesthai (worden) einai (zijn) elthein (gaan)    heneken emou (omwille van mij)            
      en humin (onder jullie) prootos (eerste)                
    estai (hij zal zijn) estai (hij zal zijn) estai (hij zal zijn)  aparnijsasthoo heauton ... (dat hij zichzelf verloochene...) apolesei (zal verliezen) (Lc = houtos : die) sôsei autèn (zal het vinden)  ou mè apolètai (moge verloren gaan) ktèsesthe (zal je bezitten)      
    pantôn ( van allen)       autèn (haar)      tas psuchas humôn (jullie levens)      
    eschatos (de laatste)                    
    kzi (en)                    
    pantôn (van allen)  humoon (van jullie)  pantoon (van allen)                
    diakonos (dienaar)  diakonos (dienaar)

     doulos (slaaf)

                   
     173. De grootste in het Rijk Gods : Mc 9,33-37 // Mt 18,1-5 // Lc 9,46-48 - Mc 9,33-37 - Mt 18,1-5 - Lc 9,46-48 -
     275. Heersen is dienen (Mc 10,41-45 // Mt 20,24-28 // (Lc 22,24-27)   275. Heersen is dienen (Mc 10,41-45 // Mt 20,24-28 // (Lc 22,24-27)  165. Zijn kruis opnemen. Zijn leven verliezen om het te winnen : Mc 8,34-35 // Mt 16,24-25 // Lc 9,23-24
     165. Zijn kruis opnemen. Zijn leven verliezen om het te winnen : Mc 8,34-35 // Mt 16,24-25 // Lc 9,23-24
     165. Zijn kruis opnemen. Zijn leven verliezen om het te winnen : Mc 8,34-35 // Mt 16,24-25 // Lc 9,23-24
             
  • δε = de (echter) , afkorting δ' = d' . Taalgebruik in het NT : de (echter) . Taalgebruik in de LXX : de (echter) . Taalgebruik in Lc : de (echter) . Partikel . Het staat steeds als tweede woord in de zin . Het kan een lichte tegenstelling aanduiden . Om een verandering van personage of situatie in de zin aan te duiden . Lc (478 + 5 = 483) . Lc 17 (11) : (1) Lc 17,1 . (2) Lc 17,6 . (3) Lc 17,7 . (4) Lc 17,15 . (5) Lc 17,17 . (6) Lc 17,20 . (7) Lc 17,22 . (8) Lc 17,25 . (9) Lc 17,29 . (10) Lc 17,35 . (11) Lc 17,37 . Afkorting δ' = d' (1) : Lc 17,33 .

    de (echter)   bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
    de  6210 3754 2456 421 149 478 203 490 708 7 1048  1251 
    d'  73 50  23  12      19  20 
    Totaal 6283 3804 2479 433 151 483 204 490 711 7 1067 1271

    de (echter)   Lc 1 Lc 2 Lc 3 Lc 4 Lc 5 Lc 6 Lc 7 Lc 8 Lc 9 Lc 10 Lc 11 Lc 12 Lc 13 Lc 14 Lc 15 Lc 16 Lc 17 Lc 18 Lc 19 Lc 20 Lc 21 Lc 22 Lc 23 Lc 24
    de (478) 17  11  13  18  15  23  37  36  21  22  26  13  16  15  11  26  16  22  14  35  34  20 
    d' (5)                                        
    483 17  11  13  18  15  23  37  37  23  22  26  13  16  15  12  26  16  23  14  35  34  20 

    1151 verzen  Lc 1 Lc 2 Lc 3 Lc 4 Lc 5 Lc 6 Lc 7 Lc 8 Lc 9 Lc 10 Lc 11 Lc 12 Lc 13 Lc 14 Lc 15 Lc 16 Lc 17 Lc 18 Lc 19 Lc 20 Lc 21 Lc 22 Lc 23 Lc 24
      80  52  38  44  39  49  50  56  62  42  54  59  35  35  32  31  37  43  48  47  38  71  56  53 

    9. pers. voornaamw. 3de pers. enk. acc. vr. enk. autèn (haar) van het pers. voornaamw. autos (hij - hem) . Taalgebruik in het NT : voornaamwoord autos . Taalgebruik in Lc. : voornaamwoord autos .
    Lc (25) : (1) Lc 1,28 . (2) Lc 1,57 . (3) Lc 1,61 . (4) Lc 2,6 . (5) Lc 4,6 . (6) Lc 4,39 . (7) Lc 6,48 . (8) Lc 7,13 . (9) Lc 8,52 . (10) Lc 9,24 . (11) Lc 11,32 . (12) Lc 13,7 . (13) Lc 13,8 . (14) Lc 13,9 . (15) Lc 13,12 . (16) Lc 13,18 . (17) Lc 13,34 . (18) Lc 16,16 . (19) Lc 17,33 . (20) Lc 18,5 . (21) Lc 18,17 . (22) Lc 19,41 . (23) Lc 20,31 . (24) Lc 20,33 . (25) Lc 21,21 .

    15.pers. voornaamw. 3de pers. enk. acc. vr. enk. autèn (haar) van het pers. voornaamw. autos (hij - hem) . Taalgebruik in het NT : voornaamwoord autos . Taalgebruik in Lc. : voornaamwoord autos .
    Lc (25) : (1) Lc 1,28 . (2) Lc 1,57 . (3) Lc 1,61 . (4) Lc 2,6 . (5) Lc 4,6 . (6) Lc 4,39 . (7) Lc 6,48 . (8) Lc 7,13 . (9) Lc 8,52 . (10) Lc 9,24 . (11) Lc 11,32 . (12) Lc 13,7 . (13) Lc 13,8 . (14) Lc 13,9 . (15) Lc 13,12 . (16) Lc 13,18 . (17) Lc 13,34 . (18) Lc 16,16 . (19) Lc 17,33 . (20) Lc 18,5 . (21) Lc 18,17 . (22) Lc 19,41 . (23) Lc 20,31 . (24) Lc 20,33 . (25) Lc 21,21 .



    60. Dagen van oordeel en scheiding : Lc 17,34-35 (36) -- Lc 17,34-35 (36) - Mt 24,37-41 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 17 -- Lc 17,34 - Lc 17,35 - Lc 17,36 -
    Lc 17,34 - Lc 17,34 : 60. Dagen van oordeel en scheiding - Lc 17,34-35 (36) - Mt 24,37-41 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 17 -- Lc 17,34 - Lc 17,35 - Lc 17,36 -
    Griekse tekst Vulgaat Synopsis Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
    34legô umin, tautè tè nukti esontai duo epi klinès mias, o eis paralèmfthèsetai kai o eteros afethèsetai:   34 dico vobis illa nocte erunt duo in lecto uno unus adsumetur et alter relinquetur     34 Ik zeg u: In dien nacht zullen twee op een bed zijn; de een zal aangenomen, en de ander zal verlaten worden.   [34] Die nacht, zeg Ik je, zullen er twee mannen op een bed liggen; de een zal worden meegenomen en de ander achtergelaten.   [34] Ik zeg jullie, die nacht zullen er twee in één bed liggen: de een zal worden meegenomen, de ander achtergelaten.   34 ik zeg u: in die nacht zullen er twee mannen zijn op éénzelfde bed: de een zal worden meegenomen, de ander wordt achtergelaten;   34. Je vous le dis : en cette nuit-là, deux seront sur un même lit : l'un sera pris et l'autre laissé ;  

    King James Bible . [34] I tell you, in that night there shall be two men in one bed; the one shall be taken, and the other shall be left.
    Luther-Bibel . 34 Ich sage euch: In jener Nacht werden zwei auf einem Bett liegen; der eine wird angenommen, der andere wird preisgegeben werden.

    Tekstuitleg van Lc 17,34 .

    6. act. ind. fut. 3de pers. mv. esontai (zij zullen zijn) van het werkw. eimi (zijn) . Taalgebruik in het N.T. : eimi (zijn) . Taalgebruik in Lc : eimi (zijn) . Hebr. hâjâh . Lat. esse . Fr. être . Ned. zijn . E. to be .
    Lc (7) : (1) Lc 11,19 . (2) Lc 12,52 . (3) Lc 13,30 . (4) Lc 17,34 . (5) Lc 17,35 . (6) Lc 21,11 . (7) Lc 21,25

    7. δυο = duo (twee) . Telwoord . Taalgebruik in het NT : telwoorden . Taalgebruik in de LXX : telwoorden . Taalgebruik in Lc : telwoorden . Lc (25) : (1) Lc 2,24 . (2) Lc 3,11 . (3) Lc 5,2 . (4) Lc 7,18 . (5) Lc 7,41 . (6) Lc 9,3 . (7) Lc 9,13 . (8) Lc 9,16 . (9) Lc 9,30 . (10) Lc 9,32 . (11) Lc 10,1 . (12) Lc 10,17 . (13) Lc 10,35 . (14) Lc 12,6 . (15) Lc 12,52 . (16) Lc 15,11 . (17) Lc 17,34 . (18) Lc 17,35 . (19) Lc 18,10 . (20) Lc 19,29 . (21) Lc 21,2 . (22) Lc 22,38 . (23) Lc 23,32 . (24) Lc 24,4 . (25) Lc 24,13 . Een vorm van δυο = duo in de LXX (694) , in het NT (136) , in Lc (28) .

      telwoorden  bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
      duo  624  509  115  33  14  25  13              

    - Hebreeuws . שְׂנַיִם = sjënajim (twee) . Taalgebruik in Tenakh : sjënajim (twee) . Getalwaarde : sjin = 21 of 300 , nun = 14 of 50 , jod = 10 , mem = 13 of 40 ; totaal : 58 (2 X 29) OF 400 (2² X 2² X 5²) . De som van de elementen is telkens 4 (2²) . Tenakh (76) . Stat. constr. mann. mv. שְׂנֵי = sjëne(j) (twee) . Tenakh (155) .
    - Lat. duo . F. deux . E. two . D. zwei . Arabisch : اِثنَان = ´ithnân (twee) . Taalgebruik in de Qoran : ´ithnân (twee) .

    Lc 17,35 - Lc 17,35 : 60. Dagen van oordeel en scheiding - Lc 17,34-35 (36) - Mt 24,37-41 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 17 -- Lc 17,34 - Lc 17,35 - Lc 17,36 -
    Griekse tekst Vulgaat Synopsis Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
    35esontai duo alèthousai epi to auto, è mia paralèmfthèsetai è de etera afethèsetai. 35 duae erunt molentes in unum una adsumetur et altera relinquetur duo in agro unus adsumetur et alter relinquetur     35 Twee vrouwen zullen te zamen malen; de ene zal aangenomen, en de andere zal verlaten worden.   [35] Twee vrouwen zullen samen koren malen; de een zal worden meegenomen en de ander achtergelaten.’*  [35] Van twee vrouwen die samen aan het malen zijn, zal de een worden meegenomen, de ander worden achtergelaten.’*   35 twee vrouwen zullen er zijn die samen aan dezelfde molen malen: de ene zal worden meegenomen de andere zal worden achtergelaten!  35. deux femmes seront à moudre ensemble : l'une sera prise et l'autre laissée.  

    King James Bible . [35] Two women shall be grinding together; the one shall be taken, and the other left.
    Luther-Bibel . 35 Zwei Frauen werden miteinander Korn mahlen; die eine wird angenommen, die andere wird preisgegeben werden.

    Tekstuitleg van Lc 17,35 .

    1. act. ind. fut. 3de pers. mv. esontai (zij zullen zijn) van het werkw. eimi (zijn) . Taalgebruik in het N.T. : eimi (zijn) . Taalgebruik in Lc : eimi (zijn) . Hebr. hâjâh . Lat. esse . Fr. être . Ned. zijn . E. to be .
    Lc (7) : (1) Lc 11,19 . (2) Lc 12,52 . (3) Lc 13,30 . (4) Lc 17,34 . (5) Lc 17,35 . (6) Lc 21,11 . (7) Lc 21,25

    2. δυο = duo (twee) . Telwoord . Taalgebruik in het NT : telwoorden . Taalgebruik in de LXX : telwoorden . Taalgebruik in Lc : telwoorden . Lc (25) : (1) Lc 2,24 . (2) Lc 3,11 . (3) Lc 5,2 . (4) Lc 7,18 . (5) Lc 7,41 . (6) Lc 9,3 . (7) Lc 9,13 . (8) Lc 9,16 . (9) Lc 9,30 . (10) Lc 9,32 . (11) Lc 10,1 . (12) Lc 10,17 . (13) Lc 10,35 . (14) Lc 12,6 . (15) Lc 12,52 . (16) Lc 15,11 . (17) Lc 17,34 . (18) Lc 17,35 . (19) Lc 18,10 . (20) Lc 19,29 . (21) Lc 21,2 . (22) Lc 22,38 . (23) Lc 23,32 . (24) Lc 24,4 . (25) Lc 24,13 . Een vorm van δυο = duo in de LXX (694) , in het NT (136) , in Lc (28) .

      telwoorden  bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
      duo  624  509  115  33  14  25  13              

    - Hebreeuws . שְׂנַיִם = sjënajim (twee) . Taalgebruik in Tenakh : sjënajim (twee) . Getalwaarde : sjin = 21 of 300 , nun = 14 of 50 , jod = 10 , mem = 13 of 40 ; totaal : 58 (2 X 29) OF 400 (2² X 2² X 5²) . De som van de elementen is telkens 4 (2²) . Tenakh (76) . Stat. constr. mann. mv. שְׂנֵי = sjëne(j) (twee) . Tenakh (155) .
    - Lat. duo . F. deux . E. two . D. zwei . Arabisch : اِثنَان = ´ithnân (twee) . Taalgebruik in de Qoran : ´ithnân (twee) .

    4. επι = epi (op, bij) . Afkortingen : επ' = ep' en εφ' = ef' . Taalgebruik in het NT : epi (op, bij) . Taalgebruik in de LXX : epi (op, bij) . Taalgebruik in Lc : epi (op, bij) . Ned. op .
    Lc (104 + 25 + 20 = 149) . Lc Een vorm van επι = epi (op) in de LXX (7297) , in het NT (878) .

    epi (op, bij)  bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
    epi 4540  3946 594  91  51  104  22  120  117 89  246  268 
    ep 1320  1179  141  13  14  25  13  24  30  22  52  65 
    ef  430  348  82  10  20  17  25  36  37 
    Totaal   6290  5473  817  114  71  149  36  161  172  114  334  370 

    - Lat. ad . Fr. à . E. at . Ned. op , naar, bij . D. bei .

    4. επι το = = epi to . Lc (10) : (1) Lc 4,9 . (2) Lc 5,19 . (3) Lc 5,27 . (4) Lc 10,34 . (5) Lc 15,4 . (6) Lc 17,35 . (7) Lc 24,1 . (8) Lc 24,12 . (9) Lc 24,22 . (10) Lc 24,24 .

    6. nom. + acc. onz. enk auto (het) van het pers. voornaamw. autos (hij - hem) . Taalgebruik in het NT : voornaamwoord autos . Taalgebruik in Lc. : voornaamwoord autos . Lc (17) : (1) Lc 1,59 . (2) Lc 1,62 . (3) Lc 2,28 . (4) Lc 2,40 . (5) Lc 6,33 . (6) Lc 8,5 . (7) Lc 8,7 . (8) Lc 9,40 . (9) Lc 9,45 . (10) Lc 9,47 . (11) Lc 11,14 . (12) Lc 14,35 . (13) Lc 15,4 . (14) Lc 17,35 . (15) Lc 19,23 . (16) Lc 22,16 . (17) Lc 23,53 .

    4. - 6. epi to auto (op hetzelfde - op dezelfde plaats) . NT (10) : (1) Mt 22,34 . (2) Lc 17,35 . (3) Hnd 1,15 . (4) Hnd 2,1 . (5) Hnd 2,44 . (6) Hnd 2,47 . (7) Hnd 4,26 . (8) 1 Kor 7,5 . (9) 1 Kor 11,20 . (10) 1 Kor 14,23 . Bijeenkomen op dezelfde plaats kan een positieve of een negatieve betekenis hebben . Men kan bijeenkomen om de eenheid uit te drukken . Die kan zich echter richten tegen iemand .

    8. nom. + dat. vr. enk. μια / μιᾳ = mia(i) = op één (b.v. op dag één) van het telwoord εἱς = heis , μια = mia , ἑν = hen (één) . Taalgebruik in het NT : telwoorden . Taalgebruik in Lc : telwoorden . Lc (7) : (1) Lc 5,12 . (2) Lc 5,17 . (3) Lc 8,22 . (4) Lc 13,10 . (5) Lc 17,35 . (6) Lc 20,1 . (7) Lc 24,1 . Een vorm van het telwoord εἱς = heis , μια = mia , ἑν = hen (één) in de LXX (1052) , in het NT (337) , in Lc in 42 verzen , in Lc 24 in 2 verzen : (1) Lc 24,1 . (2) Lc 24,18 .
    - Hebreeuws . בְּאֶחָד / בְּאַחַד = bë´èchâd / bë´achad (op één , op de eerste) < bë + hoofdtelwoord אֶחָד = ´èchâd (één) . Taalgebruik in Tenakh : ´èchâd (één) . Getalwaarde : aleph = 1 , chet = 8 , daleth = 4 . Totaal : 13 . Structuur : 1 - 8 - 4 . De som van de elementen is telkens 4 . God is één of 13 . Tenakh (29) : (1) Gn 8,5 . (2) Gn 8,13 . (3) Gn 37,20 . (4) Ex 40,2 . (5) Ex 40,17 . (6) Lv 23,24 . (7) Nu 1,1 . (8) Nu 1,18 . (9) Nu 29,1 . (10) Nu 33,38 . (11) Dt 1,3 . (12) Dt 12,14 . (13) Dt 15,7 . (14) Dt 16,5 . (15) Dt 17,2 . (16) Dt 23,17 . (17) Re 19,13 . (18) 2 S 17,9 . (19) 2 K 2,16 . (20) Ez 26,1 . (21) Ez 29,17 . (22) Ez 31,1 . (23) Ez 32,1 . (24) Ez 45,18 . (25) Job 23,13 . (26) Job 41,8 . (27) Hl 4,9 . (28) Ezr 7,9 . (29) 2 Kr 29,17 .

    11. δε = de (echter) , afkorting δ' = d' . Taalgebruik in het NT : de (echter) . Taalgebruik in de LXX : de (echter) . Taalgebruik in Lc : de (echter) . Partikel . Het staat steeds als tweede woord in de zin . Het kan een lichte tegenstelling aanduiden . Om een verandering van personage of situatie in de zin aan te duiden . Lc (478 + 5 = 483) . Lc 17 (11) : (1) Lc 17,1 . (2) Lc 17,6 . (3) Lc 17,7 . (4) Lc 17,15 . (5) Lc 17,17 . (6) Lc 17,20 . (7) Lc 17,22 . (8) Lc 17,25 . (9) Lc 17,29 . (10) Lc 17,35 . (11) Lc 17,37 . Afkorting δ' = d' (1) : Lc 17,33 .

    de (echter)   bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
    de  6210 3754 2456 421 149 478 203 490 708 7 1048  1251 
    d'  73 50  23  12      19  20 
    Totaal 6283 3804 2479 433 151 483 204 490 711 7 1067 1271

    de (echter)   Lc 1 Lc 2 Lc 3 Lc 4 Lc 5 Lc 6 Lc 7 Lc 8 Lc 9 Lc 10 Lc 11 Lc 12 Lc 13 Lc 14 Lc 15 Lc 16 Lc 17 Lc 18 Lc 19 Lc 20 Lc 21 Lc 22 Lc 23 Lc 24
    de (478) 17  11  13  18  15  23  37  36  21  22  26  13  16  15  11  26  16  22  14  35  34  20 
    d' (5)                                        
    483 17  11  13  18  15  23  37  37  23  22  26  13  16  15  12  26  16  23  14  35  34  20 

    1151 verzen  Lc 1 Lc 2 Lc 3 Lc 4 Lc 5 Lc 6 Lc 7 Lc 8 Lc 9 Lc 10 Lc 11 Lc 12 Lc 13 Lc 14 Lc 15 Lc 16 Lc 17 Lc 18 Lc 19 Lc 20 Lc 21 Lc 22 Lc 23 Lc 24
      80  52  38  44  39  49  50  56  62  42  54  59  35  35  32  31  37  43  48  47  38  71  56  53 

    Lc 17,36 - Lc 17,36 : 60. Dagen van oordeel en scheiding - Lc 17,34-35 (36) - Mt 24,37-41 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 17 -- Lc 17,34 - Lc 17,35 - Lc 17,36 -
    Griekse tekst Vulgaat Synopsis Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
    36kai   36 respondentes dicunt illi ubi Domine     36 Twee zullen op den akker zijn; de een zal aangenomen, en de ander zal verlaten worden.       36   [ 36. ]  

    King James Bible . [36] Two men shall be in the field; the one shall be taken, and the other left.
    Luther-Bibel . 36

    Tekstuitleg van Lc 17,36 .

    261. Waar de gieren zich verzamelen : Lc 17,37 -- Lc 17,37 - Mt 24,26-28 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 17 -

    Lc 17,37 - Lc 17,37 : 261. Waar de gieren zich verzamelen - Lc 17,37 - Mt 24,26-28 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 17 -
    Griekse tekst Vulgaat Synopsis Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
    37apokrithentes legousin autô, pou, kurie; o de eipen autois, opou to sôma, ekei kai oi aetoi episunachthèsontai.   37 qui dixit eis ubicumque fuerit corpus illuc congregabuntur aquilae     37 En zij antwoordden en zeiden tot Hem: Waar, Heere? En Hij zeide tot hen: Waar het lichaam is, aldaar zullen de arenden vergaderd worden.   [37] Daarop zeiden ze: ‘Waar, Heer?’ Maar Hij zei hun: ‘Waar het lijk ligt, daar verzamelen zich de gieren.’   [37] Ze vroegen hem: ‘Waar, Heer?’ Hij antwoordde: ‘Waar een lijk is, daar zullen de gieren zich verzamelen.’  37 Ten antwoord zeggen ze tot hem: wáár, Heer?– en hij zegt tot hen: waar het lichaam ligt, daar zullen ook de gieren zich verzamelen!   37. Prenant alors la parole, ils lui disent : « Où, Seigneur ? » Il leur dit : « Où sera le corps, là aussi les vautours se rassembleront. » . 

    King James Bible . [37] And they answered and said unto him, Where, Lord? And he said unto them, Wheresoever the body is, thither will the eagles be gathered together.
    Luther-Bibel . 37 Und sie fingen an und fragten ihn: Herr, wo? Er aber sprach zu ihnen: Wo das Aas ist, da sammeln sich auch die Geier.

    Tekstuitleg van Lc 17,37 .

    8. δε = de (echter) , afkorting δ' = d' . Taalgebruik in het NT : de (echter) . Taalgebruik in de LXX : de (echter) . Taalgebruik in Lc : de (echter) . Partikel . Het staat steeds als tweede woord in de zin . Het kan een lichte tegenstelling aanduiden . Om een verandering van personage of situatie in de zin aan te duiden . Lc (478 + 5 = 483) . Lc 17 (11) : (1) Lc 17,1 . (2) Lc 17,6 . (3) Lc 17,7 . (4) Lc 17,15 . (5) Lc 17,17 . (6) Lc 17,20 . (7) Lc 17,22 . (8) Lc 17,25 . (9) Lc 17,29 . (10) Lc 17,35 . (11) Lc 17,37 . Afkorting δ' = d' (1) : Lc 17,33 .

    de (echter)   bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
    de  6210 3754 2456 421 149 478 203 490 708 7 1048  1251 
    d'  73 50  23  12      19  20 
    Totaal 6283 3804 2479 433 151 483 204 490 711 7 1067 1271

    de (echter)   Lc 1 Lc 2 Lc 3 Lc 4 Lc 5 Lc 6 Lc 7 Lc 8 Lc 9 Lc 10 Lc 11 Lc 12 Lc 13 Lc 14 Lc 15 Lc 16 Lc 17 Lc 18 Lc 19 Lc 20 Lc 21 Lc 22 Lc 23 Lc 24
    de (478) 17  11  13  18  15  23  37  36  21  22  26  13  16  15  11  26  16  22  14  35  34  20 
    d' (5)                                        
    483 17  11  13  18  15  23  37  37  23  22  26  13  16  15  12  26  16  23  14  35  34  20 

    1151 verzen  Lc 1 Lc 2 Lc 3 Lc 4 Lc 5 Lc 6 Lc 7 Lc 8 Lc 9 Lc 10 Lc 11 Lc 12 Lc 13 Lc 14 Lc 15 Lc 16 Lc 17 Lc 18 Lc 19 Lc 20 Lc 21 Lc 22 Lc 23 Lc 24
      80  52  38  44  39  49  50  56  62  42  54  59  35  35  32  31  37  43  48  47  38  71  56  53 

    9. act. ind. aor. 3de pers. enk. ειπεν = eipen (hij zei) van het werkw. λεγω = legô (zeggen) . Taalgebruik in het NT : legô (zeggen) . Taalgebruik in de LXX : legô (zeggen) . Taalgebruik in Lc : legô (zeggen) . Een vorm van λεγω = legô (zeggen) in de LXX (4610) , in het NT (1318) ; van ειπεν = eipon (ik zei) in de LXX (4608) , in het NT (925) . Lc 17 (8) : (1) Lc 17,1 . (2) Lc 17,6 . (3) Lc 17,14 . (4) Lc 17,17 . (5) Lc 17,19 . (6) Lc 17,20 . (7) Lc 17,22 . (8) Lc 17,37 .
      bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
    ind. aor. 3de p. enk. eipen  3024  2426  598  118  56  223  114  75  397  511 

      legô (zeggen) . eipen Lc   Lc 1 Lc 2 Lc 3 Lc 4 Lc 5 Lc 6 Lc 7 Lc 8 Lc 9 Lc 10 Lc 11 Lc 12 Lc 13 Lc 14 Lc 15 Lc 16 Lc 17 Lc 18 Lc 19 Lc 20 Lc 21 Lc 22 Lc 23 Lc 24
      act. ind. aor. 3de pers. enk. eipen 223  11  11  17  12  11  10  13 12  11  18 

    - וַיּאֹמֶר = wajjo´mèr (en hij zei) < prefix verbindingswoord wë + werkwoordvorm qal act. imperf. 3de pers. mann. enk. van het werkw. אמר = ´-m-r (zeggen) . Taalgebruik in Tenakh : ´âmar (zeggen) . Getalwaarde : aleph = 1 , mem = 13 of 40 , resj = 20 of 200 ; totaal : 34 (2 X 17) of 241 (priemgetal) . Structuur : 1 - 4 - 2 . De som van de elementen is telkens 7 . Tenakh (1879) . Pentateuch (594) . Eerdere Profeten (868) . Latere Profeten (120) . 12 Kleine Profeten (56) . Geschriften (241) .
    - Lat. legere . Fr. leçon . E. to say . Fr. dire . D. sprechen (spreken) . Arabisch : قَالَ = qâla (zeggen) . Taalgebruik in de Qoran : qâla (zeggen) .

    13. nom. + acc. onz. enk. σωμα = sôma (lichaam) . Taalgebruik in het NT : sôma (lichaam) . Taalgebruik in de Septuaginta : sôma (lichaam) . Taalgebruik in Lc : sôma (lichaam) . Taalgebruik in Hnd : sôma (lichaam) . Bijbel (118) . OT (55) . NT (63) . Lc (10) : (1) Lc 11,34 . (2) Lc 11,36 . (3) Lc 12,4 . (4) Lc 12,23 . (5) Lc 17,37 . (6) Lc 22,19 . (7) Lc 23,52 . (8) Lc 23,55 . (9) Lc 24,3 . (10) Lc 24,23 . Een vorm van σωμα = sôma (lichaam) in de LXX (136) , in het NT (142) , in Lc (11) : (1) Lc 11,34 . (2) Lc 11,36 . (3) Lc 12,4 . (4) Lc 12,22 . (5) Lc 12,23 . (6) Lc 17,37 . (7) Lc 22,19 . (8) Lc 23,52 . (9) Lc 23,55 . (10) Lc 24,3 . (11) Lc 24,23 . In Lc : 3 vormen in 6 hoofdstukken en 11 verzen . In Lc : 3 vormen in 6 / 24 hoofdstukken en 11 verzen . In Hnd : 1 vorm in 1 vers in 1 / 28 hoofdstukken .

          1.  2.  3.  4.  5.  6. 
        Lc  Lc 11 Lc 12 Lc 17 Lc 22 Lc 23 Lc 24
    1.  nom. + acc. onz. enk. sôma   10  (1) Lc 11,34 .  (2) Lc 11,36 (3) Lc 12,4 .  (4) Lc 12,23 (5) Lc 17,37   (6) Lc 22,19 . (7) Lc 23,52 .  (8) Lc 23,55 (9) Lc 24,3 .  (10) Lc 24,23 .
    2.  gen. onz. enk. sômatos   (1) Lc 11,34 .            
    3.   dat. onz. enk. sômati     (1) Lc 12,22 .          
      Totaal   '11' 

    - Hebreeuws . בָּשָׂר = bâshâr (vlees, lichaam) . Taalgebruik in Tenakh : bâshâr (vlees, lichaam) . Getalwaarde : beth = 2 , shin = 21 of 300 , resj = 20 of 200 ; totaal : 43 (17 + 26) OF 502 (2 X 251) . Structuur : 2 - 3 - 2 . De som van de elementen is telkens 7 . Tenakh (66) .
    - Lat. corpus . Fr. corps . Ned. lichaam . D. Leib . E. body . Arabisch : بَدَن = badan (lichaam) . Taalgebruik in de Qoran : badan (lichaam) .

    10. -11. το σωμα = to sôma (het lichaam) . NT (53) . Lc (10/10) , zie hoger .


    GRIEKSE TEKST

    1eipen de pros tous mathètas autou, anendekton estin tou ta skandala mè elthein, plèn ouai di ou erchetai: 2lusitelei autô ei lithos mulikos perikeitai peri ton trachèlon autou kai erriptai eis tèn thalassan è ina skandalisè tôn mikrôn toutôn ena. 3prosechete eautois. ean amartè o adelfos sou epitimèson autô, kai ean metanoèsè afes autô: 4kai ean eptakis tès èmeras amartèsè eis se kai eptakis epistrepsè pros se legôn, metanoô, afèseis autô. 5kai eipan oi apostoloi tô kuriô, prosthes èmin pistin. 6eipen de o kurios, ei echete pistin ôs kokkon sinapeôs, elegete an tè sukaminô [tautè], ekrizôthèti kai futeuthèti en tè thalassè: kai upèkousen an umin. 7tis de ex umôn doulon echôn arotriônta è poimainonta, os eiselthonti ek tou agrou erei autô, eutheôs parelthôn anapese, 8all ouchi erei autô, etoimason ti deipnèsô, kai perizôsamenos diakonei moi eôs fagô kai piô, kai meta tauta fagesai kai piesai su; 9mè echei charin tô doulô oti epoièsen ta diatachthenta; 10outôs kai umeis, otan poièsète panta ta diatachthenta umin, legete oti douloi achreioi esmen, o ôfeilomen poièsai pepoièkamen. 11kai egeneto en tô poreuesthai eis ierousalèm kai autos dièrcheto dia meson samareias kai galilaias. 12kai eiserchomenou autou eis tina kômèn apèntèsan [autô] deka leproi andres, oi estèsan porrôthen, 13kai autoi èran fônèn legontes, ièsou epistata, eleèson èmas. 14kai idôn eipen autois, poreuthentes epideixate eautous tois iereusin. kai egeneto en tô upagein autous ekatharisthèsan. 15eis de ex autôn, idôn oti iathè, upestrepsen meta fônès megalès doxazôn ton theon, 16kai epesen epi prosôpon para tous podas autou eucharistôn autô: kai autos èn samaritès. 17apokritheis de o ièsous eipen, ouchi oi deka ekatharisthèsan; oi de ennea pou; 18ouch eurethèsan upostrepsantes dounai doxan tô theô ei mè o allogenès outos; 19kai eipen autô, anastas poreuou: è pistis sou sesôken se. 20eperôtètheis de upo tôn farisaiôn pote erchetai è basileia tou theou apekrithè autois kai eipen, ouk erchetai è basileia tou theou meta paratèrèseôs, 21oude erousin, idou ôde: è, ekei: idou gar è basileia tou theou entos umôn estin. 22eipen de pros tous mathètas, eleusontai èmerai ote epithumèsete mian tôn èmerôn tou uiou tou anthrôpou idein kai ouk opsesthe. 23kai erousin umin, idou ekei: [è,] idou ôde: mè apelthète mède diôxète. 24ôsper gar è astrapè astraptousa ek tès upo ton ouranon eis tèn up ouranon lampei, outôs estai o uios tou anthrôpou [en tè èmera autou]. 25prôton de dei auton polla pathein kai apodokimasthènai apo tès geneas tautès. 26kai kathôs egeneto en tais èmerais nôe, outôs estai kai en tais èmerais tou uiou tou anthrôpou: 27èsthion, epinon, egamoun, egamizonto, achri ès èmeras eisèlthen nôe eis tèn kibôton, kai èlthen o kataklusmos kai apôlesen pantas. 28omoiôs kathôs egeneto en tais èmerais lôt: èsthion, epinon, ègorazon, epôloun, efuteuon, ôkodomoun: 29è de èmera exèlthen lôt apo sodomôn, ebrexen pur kai theion ap ouranou kai apôlesen pantas. 30kata ta auta estai è èmera o uios tou anthrôpou apokaluptetai. 31en ekeinè tè èmera os estai epi tou dômatos kai ta skeuè autou en tè oikia, mè katabatô arai auta, kai o en agrô omoiôs mè epistrepsatô eis ta opisô. 32mnèmoneuete tès gunaikos lôt. 33os ean zètèsè tèn psuchèn autou peripoièsasthai apolesei autèn, os d an apolesè zôogonèsei autèn. 34legô umin, tautè tè nukti esontai duo epi klinès mias, o eis paralèmfthèsetai kai o eteros afethèsetai: 35esontai duo alèthousai epi to auto, è mia paralèmfthèsetai è de etera afethèsetai. 36kai 37apokrithentes legousin autô, pou, kurie; o de eipen autois, opou to sôma, ekei kai oi aetoi episunachthèsontai.


    VULGAAT

    1 et ad discipulos suos ait inpossibile est ut non veniant scandala vae autem illi per quem veniunt 2 utilius est illi si lapis molaris inponatur circa collum eius et proiciatur in mare quam ut scandalizet unum de pusillis istis 3 adtendite vobis si peccaverit frater tuus increpa illum et si paenitentiam egerit dimitte illi 4 et si septies in die peccaverit in te et septies in die conversus fuerit ad te dicens paenitet me dimitte illi 5 et dixerunt apostoli Domino adauge nobis fidem 6 dixit autem Dominus si haberetis fidem sicut granum sinapis diceretis huic arbori moro eradicare et transplantare in mare et oboediret vobis 7 quis autem vestrum habens servum arantem aut pascentem qui regresso de agro dicet illi statim transi recumbe 8 et non dicet ei para quod cenem et praecinge te et ministra mihi donec manducem et bibam et post haec tu manducabis et bibes 9 numquid gratiam habet servo illi quia fecit quae sibi imperaverat non puto 10 sic et vos cum feceritis omnia quae praecepta sunt vobis dicite servi inutiles sumus quod debuimus facere fecimus 11 et factum est dum iret in Hierusalem transiebat per mediam Samariam et Galilaeam 12 et cum ingrederetur quoddam castellum occurrerunt ei decem viri leprosi qui steterunt a longe 13 et levaverunt vocem dicentes Iesu praeceptor miserere nostri 14 quos ut vidit dixit ite ostendite vos sacerdotibus et factum est dum irent mundati sunt 15 unus autem ex illis ut vidit quia mundatus est regressus est cum magna voce magnificans Deum 16 et cecidit in faciem ante pedes eius gratias agens et hic erat Samaritanus 17 respondens autem Iesus dixit nonne decem mundati sunt et novem ubi sunt 18 non est inventus qui rediret et daret gloriam Deo nisi hic alienigena 19 et ait illi surge vade quia fides tua te salvum fecit 20 interrogatus autem a Pharisaeis quando venit regnum Dei respondit eis et dixit non venit regnum Dei cum observatione 21 neque dicent ecce hic aut ecce illic ecce enim regnum Dei intra vos est 22 et ait ad discipulos venient dies quando desideretis videre unum diem Filii hominis et non videbitis 23 et dicent vobis ecce hic ecce illic nolite ire neque sectemini 24 nam sicut fulgur coruscans de sub caelo in ea quae sub caelo sunt fulget ita erit Filius hominis in die sua 25 primum autem oportet illum multa pati et reprobari a generatione hac 26 et sicut factum est in diebus Noe ita erit et in diebus Filii hominis 27 edebant et bibebant uxores ducebant et dabantur ad nuptias usque in diem qua intravit Noe in arcam et venit diluvium et perdidit omnes 28 similiter sicut factum est in diebus Loth edebant et bibebant emebant et vendebant plantabant aedificabant 29 qua die autem exiit Loth a Sodomis pluit ignem et sulphur de caelo et omnes perdidit 30 secundum haec erit qua die Filius hominis revelabitur 31 in illa hora qui fuerit in tecto et vasa eius in domo ne descendat tollere illa et qui in agro similiter non redeat retro 32 memores estote uxoris Loth 33 quicumque quaesierit animam suam salvare perdet illam et qui perdiderit illam vivificabit eam 34 dico vobis illa nocte erunt duo in lecto uno unus adsumetur et alter relinquetur 35 duae erunt molentes in unum una adsumetur et altera relinquetur duo in agro unus adsumetur et alter relinquetur 36 respondentes dicunt illi ubi Domine 37 qui dixit eis ubicumque fuerit corpus illuc congregabuntur aquilae


    - Commentaar

    Luc, 17

    Luc. 17,1-3a   Oproep aan de leerlingen
    [1] Tegen zijn leerlingen zei hij: ‘Het is onvermijdelijk dat er mensen ten val worden gebracht, alleen: wee degene die daarvoor verantwoordelijk is! [2] Het zou beter voor hem zijn als hij met een molensteen om zijn hals in zee werd geworpen dan dat hij ook maar een van deze geringen ten val zou brengen. [3] Let dus goed op jezelf.

    Letterlijk . (1) Hij zei echter tot zijn leerlingen : het is onaannemelijk / onaanvaardbaar dat de struikelblokken niet kwamen , maar wee via wie ze komen . (2) Het is nuttig voor hem als hij met een molensteen om de hals in zee wordt geworpen dan opdat hij één van deze kleinen ten val zou brengen / dan om één van deze kleinen ten val te brengen .

    Wat valt op bij een eerste lezing.
    1. “..ten val worden gebracht” wordt in andere vertalingen: “..te val komen”
                                                                                                   “..ergernissen”
                                                                                                  “.. struikelblokken”
                                         in de Latijnse vertaling                     “.. scandala”
                                         in de Griekse tekst                           “..ta skandala”
    2. De zware uitdrukking: “met een molensteen om de hals in zee werd geworpen..
    3. geringen .. wordt in andere vertalingen:    “…een van deze kleinen”
                                                                            “..een van deze geringen”
                            in de Latijnse vertaling           “.. unum de pusillis”               
                            in de Griekse tekst                 “.. tôn mikrôn toutôn ena.”
    4. Hij spreekt tot zijn leerlingen.

    Struikelblok of skandala is ongetwijfeld geïnspireerd door het Hebreeuwse woord mikhësjol  (struikelblok, valstrik, aanleiding, ergernis);  het werkwoord. kâsjal (wankelen, struikelen, vermoeid zijn).
    Dit woord vinden we terug in Lev.19,11-18 waar de onderlinge relaties in de gemeenschap ter sprake komen.
    vooral naar vers 14 wordt gerefereerd  ….14   een dove zult ge niet verwensen en de blinde geen struikelblok in de weg leggen.

    Lucas richt zich in deze tekst tot de leerlingen.  Het gaat niet om struikelblokken die mensen buiten de gemeenschap aan mensen in de gemeenschap leggen . Het gaat om mensen binnen de gemeenschap . Het gaat om mensen die het messiaans programma afwijzen , er niet in geloven . Ze kunnen struikelblokken worden waarover anderen struikelen . Binnen de eigen gemeenschap van Jezus zelf was er dus blijkbaar onenigheid over het programma. Er waren  binnen  de eigen groep  leden die zich niet akkoord verklaarden met de levenswijze en het optreden van hun voorman.

    Waaruit bestaat dit messiaans programma?
    Het Griekse woord dat we in luc.17,1 lezen: anendekton estin  (=het is onvermijdelijk / on-aan-nemelijk / on-aan-vaardbaar)  is een hapax legomenon d.w.z. dat dit woord slechts éénmaal voorkomt in het evangelie.
    ανενδεκτον = anendektos (onaannemelijk, onontvankelijk) werd misschien bepaald door δεκτον = dekton (ontvankelijk, aanvaardbaar, genadevol) wat we terugvinden in  Lc 4,18-19 , waar Jezus’ openbaar optreden in Nazareth wordt verteld. De messiaanse tijd wordt aangekondigd .
    Het genadejaar (het aan-nemelijk / aanvaardbaar / ontvanhkelijk jaar) van de Heer breekt aan zoals dit geschreven staat  in Js 61,2

    [18]

    ‘De Geest van de Heer rust op mij,
    want hij heeft mij gezalfd.
    Om aan armen het goede nieuws te brengen
    heeft hij mij gezonden,
    om aan gevangenen hun vrijlating bekend te maken
    en aan blinden het herstel van hun zicht,
    om onderdrukten hun vrijheid te geven,

    [19]

    om een genadejaar van de Heer uit te roepen.’

    In Lev. en Js. wordt dus het messiaans programma aangekondigd .

    Genadejaar van de Heer = in het Grieks  kèruxai eniauton kuriou dekton
    dekton = aannemelijk, ontvankelijk zoals hierboven wordt geciteerd.
    Dat programma wordt nog eens herhaald aan de boden van Johannes de Doper (Lc 7,22)

    Dus bij het eerste optreden wordt door Lucas  Jezus’ levensprogramma uitgeschreven.
    In het genadejaar zullen de armen, de blinden, de melaatsen, de uitgestotenen erbij betrokken worden. Niemand wordt uitgesloten. Het gaat om gemeenschapsvorming.
    Dit programma krijgt zijn voltooiing in het Laatste Avondmaal. Dit familiefeest is niet beperkend maar wordt georganiseerd en ingesteld voor allen die samen met Jezus gemeenschap willen vormen. Niemand kan hiervan worden uitgesloten. Jezus komt op voor de gemarginaliseerde en misdeelde mens. Kleine mensen vinden bij hem gehoor. Hij komt op voor wie niemand heeft.

    Wat of wie is nu het skantalon in deze context?
    Binnen  de eigen groep waren er  leden die zich niet akkoord verklaarden met de levenswijze en het optreden van hun voorman. Daarom richt Jezus  zich tot zijn leerlingen

    Wanneer we bij de beschrijving van het Laatste Avondmaal horen hoe Jezus ook hier zijn “wee..” uitspreekt tegenover wie hem zal verraden, tegen hem die in de gemeenschap het “skandalon” is , dan weten we dat hij zich richt tot Judas en in hem tot allen die zijn programma verraden en niet aanvaarden.
    Dit zou niet mogen gebeuren en toch gebeurt het en wee hem door wie het komt.

    In Luc.17 is er ongetwijfeld een verwijzing naar het lijdensverhaal  en naar de persoon door wie hij is verraden en ten val is gebracht . In de scene op de Olijfberg lezen we hoe dit verraad zich voltrekt en doorzindert tot in de vlucht van zijn leerlingen en het verraad van Petrus. De gemeenschap houdt op te bestaan, de kudde is verstrooid en zal pas herleven na de dood van Jezus.

    Het programma van Jezus is voor Judas de steen des aanstoots, maar deze steen is nadat de leerlingen de ware boodschap van Jezus herkend hebben de sluitsteen, hoeksteen van zijn geestelijke tempel geworden.

    Lc 17,1 overspant het hele evangelie , van de programmarede in de synagoge van Nazaret tot het Laatste Avondmaal .
    Er is nog een eigenaardigheid . In de eerste zin staat het werkwoord komen in de verleden tijd en in de tweede zin in de tegenwoordige tijd : het is onvermijdelijk / onaannemelijk : dat er de struikelblokken kwamen , maar wee via wie (de struikelblokken) komen .
    Na Lc 15 met zijn 3 parabels die gericht waren tot de Farizeeën en tot de tollenaars , richt Jezus zich in Lc 16,1 tot de  leerlingen . Lucas zegt niet eens dat het een parabel is . Hij heeft het over het beheer van de goederen . We weten dat Judas de geldkas bijhoudt . Zou het over hem gaan . Zou Judas via  geld meer macht verwerven ten koste van Jezus . Was Jezus zich hiervan bewust en verwittigt hij in Lc 17,1 Judas wat voor desastreuze gevolgen zijn handelswijze voor de gemeenschap zal  hebben .

    Een struikelblok voor een zwakke leggen is erg . De struikelblok van Judas om Jezus over te leveren waardoor de gemeenschap uit elkaar spat is bijzonder erg . Zo iemand komt misschien tot inzicht als hij eens een molensteen om de hals zou krijgen en in de diepte van de zee zou worden geworpen . Daar op de bodem van de zee zou hij het wellicht beseffen . Dat Judas de gemeenschap van Jezus ondermijnt is duidelijk . Tot die gemeenschap roept Jezus armen , blinden , melaatsen … (zie programmarede van Jezus) . Die ‘zwakkeren’ stellen de hoop op Jezus , op zijn gemeenschap . Door het ondermijnende werk van o.a. Judas wordt de hoop van die ‘zwakkeren’ de grond ingeboord . Het geloof dat gemarginaliseerden tot de gemeenschap behoren ,  wordt aan flarden gescheurd . Besef wel , zegt Jezus , tot Judas en anderen , wat je aanricht .

    Luc.17,3b-4
    . [3] Let dus goed op jezelf! Indien je broeder zondigt, spreek hem dan ernstig toe; en als hij berouw heeft, vergeef hem.
    [4] En als hij zevenmaal op een dag tegen je zondigt en zevenmaal naar je terugkeert en zegt: “Ik heb berouw,” dan moet je hem vergeven.’

    Vers 3a hoort eigenlijk bij 3b-4 te worden gelezen.

    In het evangelie van Lucas komt het woord zonde meer voor dan in de andere evangelies, Maar het werkwoord  ἁμαρτανω = hamartanô (zondigen) wordt in Lucas slechts in 2 perikopen gebruikt : in dat van de jongste zoon (Lc 15,11- 32) en hier bij de richtlijnen van Jezus aan de leerlingen (Lc 17,3-4).. De synoptici puilen niet uit van de zonde , integendeel

    Luk.17,3 is ook beïnvloed door de lezing van Lev.19,17: Ge moogt tegen uw broeder geen haat koesteren. Ge moet uw naaste terecht wijzen, om niet medeplichtig te worden aan zijn zonde.
    Wanneer in een gemeenschap iets fout loopt  en er wordt niet op gereageerd dan wordt  op den duur datgene wat verkeerd loopt als normaal beleefd en wordt men zelf medeplichtig aan het kwaad.

    Als we Lc 17,1 lezen stellen we ons de vraag hoe het zover is kunnen komen dat Judas Jezus overlevert  terwijl Jezus zich bewust is van wat er in zijn groep gebeurt . Jezus verwittigt  dus regelmatig zijn broeder Jezus verwittigt (ofschoon in bedekte termen – in onze ogen) , maar hij vergeeft het Judas omdat Judas zich telkens bekeert . Uiteindelijk haalt  geld en de macht het  bij Judas , ofschoon Jezus hoopte dat het niet het geval zou zijn .

    Wij allen ervaren echter hoe moeilijk het is om in een persoonlijke relatie iemand terecht te wijzen. Het best lukt dat misschien nog wel om onze kinderen terecht te wijzen (en dan nog), maar zij zijn ons dan ook het meest nabij. En toch lezen we in de verloren zoon hoe de  vader hem laat gaan zonder hem terecht te wijzen. De Vader laat de zoon zijn eigen weg gaan en blijft op de uitkijk zijn terugkomst afwachten.

    Mogen we echter blijven zwijgen bij maatschappelijk onrecht?

    Luc.17,11-19 In het grensgebied van Samaria
    [11] Op weg naar Jeruzalem trok Jezus door het grensgebied van Samaria en Galilea. [12] Toen hij daar een dorp wilde binnengaan, kwamen hem tien mensen tegemoet die aan huidvraat leden; ze bleven op een afstand staan. [13] Ze verhieven hun stem en riepen: ‘Jezus, meester, heb medelijden met ons!’ [14] Toen hij hen zag, zei hij tegen hen: ‘Ga u aan de priesters laten zien.’ Terwijl ze gingen werden ze gereinigd. [15] Een van hen, die zag dat hij genezen was, keerde terug en loofde God met luide stem. [16] Hij viel neer aan Jezus’ voeten om hem te danken. Het was een Samaritaan. [17] Toen zei Jezus: ‘Zijn er niet tien gereinigd? Waar zijn de negen anderen? [18] Wilde niemand anders terugkomen om God eer te bewijzen dan alleen deze vreemdeling?’ [19] Hij zei tegen de Samaritaan: ‘Sta op en ga. Uw geloof heeft u gered.’

    Wat valt op bij een eerste lezing?
    1. Een groot genezingswonder, 10 melaatsen,  maar toch zet Lucas niet dat in de verf.
    2. het is een optreden in de omgeving van Samaria.
    3. Melaatsen zijn letterlijk uitgesloten uit de gemeenschap.
    4. Slechts 1 van de 10 betuigt zijn dankbaarheid.

    Samaritanen waren voor de orthodoxe  joden onrein. Hoe komt dat?
    Wat is er van de Samaritanen?
    Midden in Palestina leefde een volksgroep, die door de Joden als vreemdelingen werden beschouwd.
    Nochtans aanbaden ze dezelfde God, vereerden een deel van dezelfde geschriften , zagen in Mozes de opperste wetgever en toch maakten ze geen deel uit van het volk van Jahweh.
    De tegenstelling tussen de afstammelingen van het Zuidrijk  (Benjamin en Juda) en het Noordrijk dateerde al van 931  v.Chr., toen het rijk van Salomo in Noordelijk en Zuidelijk Rijk uiteenviel (zie overzicht van de Joodse gesch.)

    Er was veel rivaliteit tussen de beide rijken met als  inzet  een zuiver monotheïsme. Gouden kalveren en de verering van Baal werden bloedig bestreden.
    De knap uitgebouwde hoofdstad Samaria van het Noordrijk werd altijd gehouden voor een rivale van Jeruzalem de Heilige Stad en men was er niet erg rouwig om toen de Assyriërs deze stad verwoestten.(7222/721 v. Chr.) .
    Na de verbanning maakte de jaloezie plaats voor een diepgewortelde haat. De heterogene volksgroepen – van heidense oorsprong - die zich in de streek van Samaria installeerden hadden min of meer de geloofsovertuiging overgenomen  van de in het gebied gebleven Israëlieten, zji het in vereenvoudigde vorm, met name door slechts de Pentateuch als H.Schrift te erkennen. Daar ze niet in Jeruzalem konden gaan bidden richtten ze hun eigen erediensten in op hooggelegen plaatsen van hun landstreek. Rond 333 bouwden ze zelfs  een nieuwe tempel op de berg Gerizim,  aldus een rechtstreekse concurrent van de tempel in Jeruzalem. Dit lag aan de grondslag van de heftige banvloek die de Joden over de Samaritanen uitspraken. De Samaritanen op hun beurt beweerden dan weer  dat zij de ware godsdienst van Israël bezaten. (Cfr. Joh.4,10 waar de Samaritaanse vrouw beweert: “Onze vaderen hebben op deze berg aangebeden en jullie zeggen dat Jeruzalem de plaats is waar men moet aanbidden.”  (Nu nog bestaat er in Nabloes een groep van honderd Samaritanen, die leven volgens de zeden van hun voorouders en bidden op de Gerizim)
    Zeker is dat er in de tijd van Jezus een hevige woede was  tussen de twee groepen, die aanleiding gaf tot incidenten. Gewoonlijk bleef het bij bijtende spot of beledigingen, maar soms ook waren er bloedige incidenten. Samaritanen werden uitgescholden voor uitvaagsel, een bende. Men ontzegde hen zelfs het recht zich een volk te noemen. Men maakte van de naam Sichem ‘Sichar’ wat dronkenschap betekende. In de Talmoed stond zelfs geschreven dat een stuk brood van een Samaritaan onreiner was dan varkensvlees.
    Het is goed deze spanning  tussen Joden en Samaritanen in het achterhoofd te hebben wanneer  in de evangeliën Samaritanen worden opgevoerd. Voor de toehoorders van Jezus waren de Samaritanen immers ketters, afvalligen, geëxcommuniceerden  , het uitschot van het volk van Israël.

    Wanneer Jezus dus wel doet aan de Samaritanen dan zegt hij hierdoor dat ook zij tot de gemeenschap behoren.
    Jezus geneest niet 1 maar 10 melaatsen, alle tien. Tien zoals de tien vingers aan onze handen. Wie tien zegt zegt allen en iedereen. Gaandeweg (terwijl ze gingen werden ze genezen) geneest Jezus hen allen.
    10 zou hier ook kunnen staan voor de 10 stammen die zich 931 v. Chr. van de twee andere stammen afscheiden en dan is het duidelijk dat Jezus de hereniging wil van het volk van Israël.
    Was daarom de keuze van 12 apostelen een teken voor deze eenwording?.
    In de ogen van de orthodoxe Joden was de Samaritaanse melaatse 2X onrein : allereerst omdat hij melaats is , ten tweede omdat hij een Samaritaan is .
    Het inleidende vers van deze perikope (Lc 17,11) mogen we niet uit het oog verliezen . In dit vers wordt nogmaals herhaald dat Jezus op weg is naar Jeruzalem en door Samaria trekt (Lc 9,51-19,28) . Noch Matteüs noch Marcus laat Jezus door Samaria trekken . Jezus is op weg om zijn koninkrijk te stichten in Jeruzalem . Dat is van korte duur geweest . Bij het Laatste Avondmaal vierde de gemeenschap haar hoogtepunt .

    [15] Een van hen, die zag dat hij genezen was, keerde terug en loofde God met luide stem. [16] Hij viel neer aan Jezus’ voeten om hem te danken. Het was een Samaritaan. [17] Toen zei Jezus: ‘Zijn er niet tien gereinigd? Waar zijn de negen anderen? [18] Wilde niemand anders terugkomen om God eer te bewijzen dan alleen deze vreemdeling?’ [19] Hij zei tegen de Samaritaan: ‘Sta op en ga. Uw geloof heeft u gered.’

    Over Lc 17, 15-18.
    In vers 15 komt iemand terug om God te verheerlijken  en Jezus te bedanken. Op het einde van vers 16 wordt dan gezegd dat de teruggekomene een Samaritaan is. De zin komt wat achternahinken waardoor sommige bijbelverklaarders van mening zijn dat het een latere toevoeging van Lucas kan zijn.
    Waarom verheerlijkt de genezene God . In Lucas komt het werkwoord ‘verheerlijken’ 9X voor , waarvan 8X God wordt verheerlijkt . Bij de verwelkoming van Jezus wordt God verheerlijkt door de herders , en bij zijn dood wordt God verheerlijkt door de honderdman . Bij de verwelkoming van Jezus zongen de herders : heerlijkheid aan God in de hoge en op aarde vrede aan ontvankelijke mensen (eudokia , verwant met dektos : ontvankelijk) . Geboorte en dood omvatten het leven van Jezus . God wordt verheerlijkt omwille van die mens Jezus , die vrede aan mensen bracht .
    Het werkwoord eucharisteô (dankzeggen) komt in Lucas slechts viermaal  voor . Tweemaal komt het voor in verband met het Laatste Avondmaal .
    De genezen Samatitaan komt terug omdat hij ervaart dat Jezus meer dan een genezer is . Hij komt terug omdat hij ziet dat Jezus de twaalf stammen weer met elkaar verenigt en de droom van een verenigd koninkrijk van de twaalf stammen van Israël aan het realiseren is . Hij verheerlijkt God omdat die droom in messias Jezus waar wordt . En de Samaritaan dankt Jezus omdat in Jezus  de 10 stammen van het Noordrijk mee aan de tafel van het Laatste Avondmaal mogen aanzitten .
    In vers 17 is er een verandering van personage. Dit wordt dikwijls weergegeven door het Griekse woordje de (echter, nu) op de tweede plaats in de zin. Het personage in Lc 17,17 is Jezus. Het eerste woord van de zin is : apokritheis (antwoordend). We zouden vertalen : hierop reagerend enz. Maar Lucas gebruikt het echter meestal na een vraag. In Lc 17,15-16 wordt geen vraag gesteld. De reactie van Jezus is geen reactie op de houding van de Samaritaan die is teruggekeerd. Jezus stelt twee vragen. De eerste vraag is van dubbele aard: Zijn niet de tien gereinigd? En daarbij aansluitend: Waar zijn de negen (anderen)? Het lijkt een vraag aan de teruggekomen Samaritaan. Blijkbaar heeft Jezus verwacht dat ze alle tien zouden teruggekomen zijn. Maar Jezus zelf had hen toch naar de priesters gestuurd om hun genezing vast te stellen. Hij zou hen toch niet kwalijk mogen nemen dat ze nog niet terugkeren. De Samaritaan keert terug  terwijl ze nog onderweg nar de priesters zijn (die ook in Samaria wonen) . Maar de teruggekomen Samaritaan heeft meer ervaren dan de 9 anderen . De Samaritaan ervaart dat de 10 stammen worden opgenomen in de messiaanse gemeenschap van Jezus .
    Jezus stelt nog een tweede vraag (aansluitend bij de negen niet teruggekomenen): werden ze (de negen) niet (gereinigd) bevonden om terug te keren en eer aan God te brengen, tenzij deze vreemdeling? Het is een vreemde zinsstructuur. De tweede vraag begint op gelijke wijze als de eerste vraag: ouch (zijn niet). Het vervoegd werkwoord in beide vragen is passief verleden tijd, beiden eindigend op -thèsan; dat geeft : zijn niet gereinigd (de tien)? zijn niet bevonden (de negen)? Hadden de negen een bewijs van hun genezing nodig? Hebben ze getwijfeld of ze wel daadwerkelijk genezen waren? Het vervolg van de tweede vraag lijkt sterk op vers 15 : om eer aan God te brengen. En "tenzij deze vreemdeling" verwijst dan naar "en deze was een Samaritaan" in vers 16b of één van hen (vers 16a). Is de tweede vraag naar anonieme omstanders gericht, want het lijkt dat de Samaritaan (de vreemdeling) tot voorbeeld wordt gesteld. Lc 17,15-18 lijkt eveneens concentrisch opgebouwd.
    Lc 17,18 lijkt de antipode van Lc 2,20 waar de herders terugkeren , God verheerlijkend en lovend om wat ze gehoord en gezien hebben bij de geboorte van Jezus .