- Bibliografie - Literatuur - Liturgisch gebruik - Overzicht bijbelboeken - Overzicht van de bibliografie van de bijbelboeken - Overzicht van deze website -
![]() |
ZOEKEN OP DEZE WEBSITE |
http://www.beleven.org/ |
1. LXX , Griekse tekst N.T. | 2. Vulgata | 3. Synopsis Denaux - Vervenne | 4. Statenvertaling | 5. Willibrordvertaling | 6. Nieuwe Vertaling | 7. Naardense vertaling , zie |
8. Bible de Jérusalem | 9. Statenvertaling | 10. King James Bible - King James Bible | 11. Luther-Bibel | liturgische lezing |
Bibliografie
Literatuur : - S/Preekwijzer
-
Liturgisch gebruik
- Lc
16,1-13 : 25ste
(vijfentwintigste) zondag door het c-jaar .
- Lc
16,19-31 : 26ste
(zesentwintigste) zondag door het c-jaar .
- Overzicht van de bijbelboeken
- bijbeloverzicht
-- bijbelverwijzingen
-
- OT : Gn (Genesis)
, Ex (Exodus)
, Lv (Leviticus)
, Nu (Numeri)
, Dt (Deuteronomium)
, Joz (Jozua)
, Re (Rechters)
, Rt (Ruth) ,
1 S (1 Samuël)
, 2 S (2 Samuël)
, 1 K (1 Koningen)
, 2 K (2 Koningen)
, 1 Kr ( 1 Kronieken)
, 2 Kr (2 Kronieken)
, Ezr (Ezra)
, Neh (Nehemia)
, Tob (Tobia)
, Jdt (Judith)
, Est (Esther)
, 1 Mak (1 Makkabeeën)
, 2 Mak (2 Makkabeeën)
, Job , Ps
(Psalmen ) , Spr
(Spreuken) , Pr
(Prediker) , Hl
(Hooglied) , W
(Wijsheid) , Sir
(Sirach) , Js
(Jesaja) , Jr
(Jeremia) , Kl
(Klaagliederen) , Bar
(Baruch) , Ez
(Ezechiël) , Da
(Daniël) , Hos
(Hosea) , Jl (Joël)
, Am (Amos) ,
Ob (Obadja) ,
Jon (Jona) ,
Mi (Micha) , Nah
(Nahum) , Hab
(Habakuk) , Sef
(Sefanja) , Hag
(Haggai) , Zach
(Zacharia) , Mal
(Maleachi) .
- NT : Mt
(Matteüs) - Mc
(Marcus) - Lc
(Lucas) - Joh
(Johannes) - Hnd
(Handelingen) , Rom
(Rome) , 1 Kor
(Korinte) , 2 Kor
(Korinte) , Gal
(Galatië) , Ef
(Efese) , Fil
(Filippi) , Kol
(Kolosse) , 1 Tes
(Tessalonika) , 2
Tes (Tessalonika) , 1
Tim (Timoteüs) , 2
Tim (Timoteüs) , Tit
(Titus) , Film
(Filemon) , Heb
(Hebreeën) , Jak
(Jakobus) , 1 Pe
(Petrus) , 2 Pe
(Petrus) , 1 Joh
(Johannes) , 2 Joh
(Johannes) , 2 Joh
(Johannes) , Jud
(Judas) , Apk
(Apokalyps) .
Overzicht van
de bibliografie van de bijbelboeken : - bibliografie
bijbel -
bibliografie
van het Oude Testament - bibliografie
Matteüsevangelie - bibliografie
Marcusevangelie - bibliografie
Lucasevangelie - bibliografie
van het Johannesevangelie - bibliografie
van het Nieuwe Testament (behalve evangeliën)
In hun synopsis van de eerste drie evangeliën (Leuven, Vlaamse
Bijbelstichting, 1986; Turnhout, Brepols, ) onderscheiden Adelbert Denaux en
Marc Vervenne volgende pericopen in het zestiende hoofdstuk van het Lucasevangelie
:
241. Gelijkenis van de onrechtvaardige huishouder : Lc
16,1-9
242. Betrouwbaarheid : Lc
16,10-12
243. Geen twee heren dienen : Lc
16,13 - Mt
6,24
244. De zelfrechtvaardiging van de Farizeeën veroordeeld : Lc
16,14-15
245. Overweldiging van het Rijk Gods : Lc
16,16 - Mt
11,12-15 - Mt
11,12-15
246. Onvergankelijkheid van de Wet : Lc
16,17
247. Echtscheiding : Lc 16,18ab : Lc
16,18ab
248. Gelijkenis van de rijke man en de arme Lazarus : Lc
16,19-31
Evangelie op de 25ste
(vijfentwintigste) zondag door het c-jaar . Lc 16,1-13
. Lc 16,1-13
.
In die tijd sprak Jezus tot zijn leerlingen: "Er was eens en rijk man.
Hij had een rentmeester die bij hem werd aangeklaagd omdat hij zijn bezit verkwistte.
Hij riep hem dus en vroeg: Wat hoor ik daar van u? Geef rekenschap van uw beheer,
want gij kunt niet langer rentmeester blijven. Toen redeneerde de rentmeester
bij zichzelf: Wat zal ik doen nu mijn heer mij het rentmeesterschap afneemt?
Spitten kan ik niet, en bedelen: daarvoor schaam ik mij. Ik weet al wat ik ga
doen opdat ik na mijn ontslag als rentmeester onderdak vind. Hij ontbood de
schuldenaars van zijn heer, één voor één, en zei
tot de eerste: Hoeveel zijt ge aan mijn meester schuldig? Deze antwoordde: Honderd
vaten olie. Maar hij zei: Hier hebt ge uw schuldbekentenis; ga gauw zitten en
schrijf: vijftig. Daarop vroeg hij nog aan een tweede: En hoeveel zijt gij schuldig?
Deze antwoordde: Honderd maten tarwe. Hij zei hem: Hier hebt ge uw schuldbekentenis;
schrijf: tachtig. De heer prees het in de onrechtvaardige rentmeester dat hij
met overleg had gehandeld, want de kinderen van deze wereld handelen onderling
met meer overleg dan de kinderen van het licht. Zo zeg Ik u ook: Maakt u vrienden
door middel van de onrechtvaardige mammon, opdat zij – wanneer die u komt
te ontvallen – u in de eeuwige tenten opnemen. Wie betrouwbaar is in het
kleinste is ook betrouwbaar in het grote; en wie onrechtvaardig is in het kleinste
is ook onrechtvaardig in het grote. Zijt ge dus niet betrouwbaar geweest met
betrekking tot de onrechtvaardige mammon, wie zal u dan het waarachtige goed
toevertrouwen? Als ge niet betrouwbaar zijt geweest in het beheren van andermans
goed, wie zal u dan geven wat gij het uwe kunt noemen? Geen knecht kan twee
heren dienen, want hij zal dan de een haten en de ander liefhebben, ofwel de
een aanhangen en de ander verachten. Gij kunt niet God dienen en de mammon."
- Schramm, Tim and Kathrin Löwenstein. Unmoralische Helden. Antstößige
Gleichnisse Jesu. Göttingen: Vandenhoeck & Ruprecht, 1986. ISBN 3-525-53575-9
[11 IOF 196] . <15:> 1. Der kluge Verwalter (Lk 16,1-13) . Webpagina :
http://www.uni-essen.de/Ev-Theologie/courses/course-stuff/lit-schramm-unmoralische021verwalter.htm
.
- Vooreerst trachten we de structuur van de tekst te achterhalen. Een hulpmiddel
daartoe kan bestaan in het bekijken van de dialogen.
Lc 16,2 : eigenaar | Lc 16,2 : rentmeester | Lc 16,5 : de rentmeester aan de eerste schuldenaar | Lc 16,6a :de eerste schuldenaar | Lc 16,6c : de rentmeester aan de eerste schuldenaar | Lc 16,7a : de rentmeester aan de tweede schuldenaar | Lc 16,7c : de tweede schuldenaar | Lc 16,7e |
kai (en) | ho de (hij echter) | ho de (hij echter) | epeita (daarna) | ho de (hij echter) | |||
fônèsas auton (geroepen hem) | |||||||
eipen (zei hij) | eipen de en heautôi (zei echter in zichzelf) ho oikonomos (de rentmeester) | elegen (zei hij) | eipen (zei) | eipen (zei) | heterôi eipen (zei hij tot een ander) | eipen (zei) | legei (hij zegt) |
autôi (aan hem) | tôi prôtôi (aan de eerste) | autôi (aan hem) | autôi (aan hem) |
Het verhaal van de onverstandige rijke (Lc
12,16-21) gelijkt in opbouw op dat van de onrechtvaardige rentmeester .
Wat doet de rentmeester met het bezit dat bij de anderen belegd is ? Hij vermindert
hun schuld . Daardoor worden de schuldenaars wat minder arm en de schuldeiser
wat minder rijk en worden de bezittingen wat beter verdeeld . De onrechtvaardige
rentmeester geeft op een onrechtvaardige wijze een deel van het bezit van zijn
meester weg.
De gelijkenis tussen het verhaal van Lc
15,11-32 en Lc
16,1-9 bestaat erin dat de vader - of de eigenaar niet boos worden dat het
bezit verkwist is. Zowel de vader als de eigenaar hebben aandacht voor wat erna
gebeurt: de bekering van de zoon, de kwijtschelding van een gedeelte van de
schuld (ofschoon het om het bezit van de eigenaar gaat).
De onverstandige rijke (Lc
12,16-21) dacht op rozen te kunnen slapen . Hij beschouwde zich als een
trotse bezitter van vele rijkdommen . Maar in feite is hij maar een vruchtgebruiker
, een rentmeester . En daarin gelijken het verhaal van de onverstandige rijke
en de verstandige rentmeester op elkaar . De ene is onverstandig (Lc
12,20 : afrôn : onverstandige) . De andere is verstandig (Lc
16,8) hoti fronimôs epoièsen : omdat hij op een verstandige
wijze handelde , in die zin dat hij zich bewust is van zijn rentmeesterschap
en zich ervan bewust is dat niets hem toebehoort en dat hij niets zal hebben
wanneer hij van zijn rentmeesterschap zal ontslagen worden . Dan zal hij moeten
leven van de gastvrijheid van anderen . Zo'n houding prijst Jezus . Want dat
is de wijze waarop Jezus en zijn leerlingen leven : niets bezitten en vertrouwen
op de gastvrijheid van anderen .
Lc 15,11 | Lc 16,1 | Lc 12,16 |
eipen de (hij zei echter) | elegen de kai pros tous mathètas (hij zei echter ook tot zijn leerlingen) | eipen de parabolèn pros autous legôn (hij zei echter een parabel tot hen zeggende) |
anthrôpos tis (een bepaalde mens) | anthrôpos tis èn plousios (een bepaalde mens was rijk) | anthrôpou tinos plousiou (van een bepaalde rijke mens)... |
eichen duo huious (had twee zonen)... | hos eichen oikonomon (die had de economie - huishouden - beheer) | |
Lc 15,13 : kai ekei dieskorpisen tèn ousian autou (en daar verkwiste hij zijn bezit) | hôs diaskorpizôn ta huparchonta autou (als verkwistende zijn goederen) | |
Lc 16,3 : eipen de en heautôi ho oikonomos (de beheerder echter zei bij zichzelf) | kai dielogizeto en heautôi legôn (hij overlegde bij zichzelf zeggende) | |
tí poièsô hoti (wat zal ik doen want...) | tí poièsô hoti (wat zal ik doen want...) | |
uitvoering | uitvoering | |
240. Gelijkenis van de verloren zijn : Lc 15,11-32 | 241. Gelijkenis van de onrechtvaardige huishouder : Lc 16,1-9 | 211. Gelijkenis van de onverstandige rijke : Lc 12,16-21 |
Wat moet ik doen ? vinden we terug bij de prediking van Johannes de Doper , Jezus, Petrus en Paulus .
Lc 3,8 - Mt 3,7-10 - Lc 3,7-9 - | Lc 3,10-11 - Lc 3,10-14 - | Lc 3,12-13 | Lc 3,14 |
tí (wat) oun (derhalve) | didaskale, tí (leermeester, wat | tí (wat) | |
poièsate oun karpous... (brengt derhalve vruchten voort...) | poièsômen (moeten wij doen) | poièsômen (moeten wij doen) | poièsômen (moeten wij doen) |
14. Eschatologische prediking van Johannes de Doper : Lc 3,7-9 // Mt 3,7-10 - Mt 3,7-10 - Lc 3,7-9 - | 15. Catechese van Johannes de Doper voor verschillende standen : Lc 3,10-14 - Lc 3,10-14 - |
1. | 2. | 3. | 4. | 5. | 6. | 7. | 8. |
Mc 10,17 // Mt 19,16 // Lc 18,18 - Mc 10,17-22 - | Mt 19,16 // Mc 10,17 // Lc 18,18 - Mt 19,16-22 - | Lc 18,18 // Mc 10,17 // Mt 19,16 - Lc 18,18-23 - | Lc 10,25 - Lc 10, 25-28 - | Hnd 2,37 - Hnd 2,14-40 - | Hnd 9,6 - Hnd 9,1-22 - | Hnd 16,30 - Hnd 16,11-40 - | Hnd 22,10 - Hnd 21,37-22,21 |
didaskale agathe (goede leermeester) | didaskale (leermeester) | didaskale agathe (goede leermeester) | didaskale (leermeester) | kai lalèthèsetai soi (en er zal u gezegd worden) | |||
tí (wat) | tí agathon (wat goeds) | tí (door wat) | tí (door wat) | tí (wat) | ho ti (wat) | tí (wat) | tí (wat) |
poièsoo (zal ik doen) | poièsoo (zal ik doen) | poièsas (te doen) | poièsas (te doen) | poièsômen | se dei poein (je moet doen) | me dei poiein (is nodig dat ik doe) | poièsô (zal / moet ik doen?) |
(hina) opdat | (hina) opdat | hina (opdat) | |||||
zôèn aiônion (eeuwig leven) | schô zôèn aiônion (ik zou hebben leven leven) | zôèn aiônion (eeuwig leven) | zôèn aiônion (eeuwig leven) | ||||
klèronomèsô (ik zal beërven) | klèronomèsô (ik zal beërven) | klèronomèsô (ik zal beërven) | sôthô (ik word gered) | ||||
268. De rijke (jonge) man : Mc 10,17-22 // Mt 19,16-22 // Lc 18,18-23 | 268. De rijke (jonge) man : Mc 10,17-22 // Mt 19,16-22 // Lc 18,18-23 | 268. De rijke (jonge) man : Mc 10,17-22 // Mt 19,16-22 // Lc 18,18-23 | 293. Vraag naar het eerste gebod : Mc 12,28-34 // Mt 22,34-40 // Lc 20,39-40 | Hnd 2,14-40 : toespraak van Petrus | Hnd 9,1-22 : Saulus in Damascus | Hnd 16,11-40 : in Filippi | Hnd 21,37-22,21 : verdedigingsrede tegenover het volk |
Lc 3,11b1 - Lc 3,11b - | Lc 3,11b2 - Lc 3,11b - | Mc 10,21 - Mc 10,17-22 - | Mt 19,21 - Mt 19,16-22 - | Lc 18,22 - Lc 18,18-23 - | Mc 10,22 + Mt 19,22 - Mc 10,17-22 - - Mt 19,16-22 - | Lc 18,23 - Lc 18,18-23 - | Lc 12,33 - Lc 12,33-34 - | Lc 10,28 - Lc 10, 25-28 - | Lc 10,37 - Lc 10,29-37 - |
kai (en) | |||||||||
ho echoon (wie heeft) | ho echoon (wie heeft) | hosa echeis ( wat jij hebt) | panta hosa echeis ( al wat jij hebt) | èn gar echôn (hij was immers hebbende) | èn gar (hij was immers) | ||||
duo chitônas (twee lijfrokken) | brômata (voedsel) | ktèmata polla (vele bezittingen) | plousios sfodra (geweldig rijk) | ||||||
pôlèson (verkoop het) | pôlèson sou ta huarchonta (verkoop jouw bezittingen) | pôlèson (verkoop het) | pôlèsate ta huarchonta humôn (verkoopt uw bezitiingen) | ||||||
metadotô (overhandige het) | homoiôs poieitô (doet evenzo) | kai dos (en geef het) | kai dos (en geef het) | kai diados (en verdeel het) | kai dote eleèmosunèn (en geeft aalmoes) | touto poiei (doet dit) | kai su poiei homoiôs (en doe gij evenzo) | ||
tôi mè echonti (aan de niet hebbende) | tois ptôchois (aan de armen) | ptôchois (aan de armen) | ptôchois (aan armen) | ||||||
kai zèisièi (en gij zult leven) | |||||||||
15. Catechese van Johannes de Doper voor verschillende standen : Lc 3,10-14 | 15. Catechese van Johannes de Doper voor verschillende standen : Lc 3,10-14 | 268. De rijke (jonge) man : Mc 10,17-22 // Mt 19,16-22 // Lc 18,18-23 | 268. De rijke (jonge) man : Mc 10,17-22 // Mt 19,16-22 // Lc 18,18-23 | 268. De rijke (jonge) man : Mc 10,17-22 // Mt 19,16-22 // Lc 18,18-23 | 268. De rijke (jonge) man : Mc 10,17-22 // Mt 19,16-22 // Lc 18,18-23 | 268. De rijke (jonge) man : Mc 10,17-22 // Mt 19,16-22 // Lc 18,18-23 | 213. Een onuitputtelijke schat in de hemelen : Lc 12,33-34 // (Mt 6,19-21) | 191. Vraag naar het grootste gebod : Lc 10,25-28 // (Mc 12,28-34) // (Mt 22,34-40) | 192. Gelijkenis van de barmhartige Samaritaan : Lc 10,29-37 |
Lc 16,1 - Lc 16,1 : 241. Gelijkenis van de onrechtvaardige huishouder Lc 16,1 - Lc 16,2 - Lc 16,3 - Lc 16,4 - Lc 16,5 - Lc 16,6 - Lc 16,7 - Lc 16,8 - Lc 16,9 -- Lc 16 -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Lc (Lucas) -- Lc 16,1-9 - Lc 16,10-12 - Lc 16,13 - Lc 16,14-15 - Lc 16,16 - Lc 16,17 - Lc 16,18ab - Lc 16,19-31 | ||||||||||||||||||
|
King James Bible . [1] And he said also unto his disciples, There was a certain
rich man, which had a steward; and the same was accused unto him that he had
wasted his goods.
Luther-Bibel . 16 1 Er sprach aber auch zu den Jüngern: Es war ein reicher Mann,
der hatte einen Verwalter; der wurde bei ihm beschuldigt, er verschleudere ihm
seinen Besitz.
Tekstuitleg van Lc 16,1 .
1. act. ind. imperf. 3de pers. enk. ελεγεν = elegen (hij zei) van het werkw. λεγω = legô (zeggen) . Taalgebruik in het NT : legô (zeggen) . Taalgebruik in de LXX : legô (zeggen) . Taalgebruik in Lc : legô (zeggen) . Bijbel (81) . LXX (10) . NT (71) . Lc (19) : (1) Lc 3,7 . (2) Lc 3,11 . (3) Lc 5,36 . (4) Lc 6,5 . (5) Lc 6,20 . (6) Lc 9,23 . (7) Lc 10,2 . (8) Lc 12,54 . (9) Lc 13,6 . (10) Lc 13,14 . (11) Lc 13,18 . (12) Lc 14,7 . (13) Lc 14,12 . (14) Lc 16,1 . (15) Lc 16,5 . (16) Lc 18,1 . (17) Lc 21,10 . (18) Lc 23,34 . (19) Lc 23,42 . Een vorm van λεγω = legô (zeggen) in de LXX (4610) , in het NT (1318) ; van ειπεν = eipon (ik zei) in de LXX (4608) , in het NT (925) .
4. - 6. προς τους μαθητας = pros tous mathètas (tot de leerlingen) . NT (14) : (1) Mt 26,40 . (2) Mt 26,45 . (3) Mc 9,14 . (4) Lc 5,30 . (5) Lc 9,14 . (6) Lc 9,43 . (7) Lc 10,22 . (8) Lc 10,23 . (9) Lc 12,1 . (10) Lc 12,22 . (11) Lc 16,1 . (12) Lc 17,1 . (13) Lc 17,22 . (14) Lc 22,45 .
12. actief indic. imperf. 3de pers. enk. eichen (hij had, hij bezat) van het werkw. echô (hebben) . Taalgebruik in het N.T. : echô (hebben, bezitten) . Taalgebruik in Lc : echô (hebben, bezitten) . Lc (4) : (1) Lc 13,6 . (2) Lc 15,11 . (3) Lc 16,1 . (4) Lc 21,4 .
Lc 16,2 - Lc 16,2 : 241. Gelijkenis van de onrechtvaardige huishouder Lc 16,1 - Lc 16,2 - Lc 16,3 - Lc 16,4 - Lc 16,5 - Lc 16,6 - Lc 16,7 - Lc 16,8 - Lc 16,9 -- Lc 16 -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Lc (Lucas) -- Lc 16,1-9 - Lc 16,10-12 - Lc 16,13 - Lc 16,14-15 - Lc 16,16 - Lc 16,17 - Lc 16,18ab - Lc 16,19-31 | ||||||||||||||||||
|
King James Bible . [2] And he called him, and said unto him, How is it that
I hear this of thee? give an account of thy stewardship; for thou mayest be
no longer steward.
Luther-Bibel . 2 Und er ließ ihn rufen und sprach zu ihm: Was höre ich da von
dir? Gib Rechenschaft über deine Verwaltung; denn du kannst hinfort nicht Verwalter
sein.
Tekstuitleg van Lc 16,2 .
2. actief participium aorist nominatief mannelijk enkelvoud fônèsas
(geroepen) van het werkw. foneô (roepen, schreeuwen) . Taalgebruik in
het N.T. : fôneô
(roepen, schreeuwen) . Taalgebruik in Lc : fôneô
(roepen, schreeuwen) . In het Lat. vertaald door het werkw. vocare = roepen
, vox = stem . Hebr. qârâ . Getalwaarde : qoph = 19 of 100 , resj
= 20 of 200 , aleph = 1 ; totaal : 40 of 301 . Fr. appeler < Lat. pellere
, pello , pulsum = stoten , slaan , doen klinken . appellare = oproepen ; appel
: oproep . Cfr tele-foon . Lc (3) :
(1) Lc 16,2
: kai fônèsas auton eipen autôi = en hem geroepen zei hij
aan hem . (Een rijk man riep zijn rentmeester bij zich) .
(2) Lc
16,24 : kai autos fônèsas eipen, pater Abraam = en zelf geroepen
zei : Vader Abraham... (De rijke riep in het dodenrijk tot vader Abraham) .
(3) Lc
23,46 : kai fônèsas fônèi megalèi ho Ièsous eipen pater = en geroepen met
luide stem zei Jezus : Vader... ) . (Met luide stem riep Jezus, Vader...) .
In de verzen van het Lucasevangelie is het hoofdwerkwoord eipen = hij zei (aorist
van het werkwoord legô = zeggen) . Het leidt een citaat in . In één
vers nl. Lc
23,46 is Jezus aan het woord .
Een vorm van foneô (roepen, schreeuwen) in Lc in 10 verzen : (1) Lc
8,8 . (2) Lc
8,54 . (3) Lc
14,12 . (4) Lc
16,2 . (5) Lc
16,24 . (6) Lc
19,15 . (7) Lc
22,34 . (8) Lc
22,60 . (9) Lc
22,61 . (10) Lc
23,46 .
Lc 16,3 - Lc 16,3 : 241. Gelijkenis van de onrechtvaardige huishouder Lc 16,1 - Lc 16,2 - Lc 16,3 - Lc 16,4 - Lc 16,5 - Lc 16,6 - Lc 16,7 - Lc 16,8 - Lc 16,9 -- Lc 16 -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Lc (Lucas) -- Lc 16,1-9 - Lc 16,10-12 - Lc 16,13 - Lc 16,14-15 - Lc 16,16 - Lc 16,17 - Lc 16,18ab - Lc 16,19-31 | ||||||||||||||||||
|
King James Bible . [3] Then the steward said within himself, What shall I do?
for my lord taketh away from me the stewardship: I cannot dig; to beg I am ashamed.
Luther-Bibel . 3 Der Verwalter sprach bei sich selbst: Was soll ich tun? Mein
Herr nimmt mir das Amt; graben kann ich nicht, auch schäme ich mich zu betteln.
Tekstuitleg van Lc 16,3 .
Lc 16,4 - Lc 16,4 : 241. Gelijkenis van de onrechtvaardige huishouder Lc 16,1 - Lc 16,2 - Lc 16,3 - Lc 16,4 - Lc 16,5 - Lc 16,6 - Lc 16,7 - Lc 16,8 - Lc 16,9 -- Lc 16 -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Lc (Lucas) -- Lc 16,1-9 - Lc 16,10-12 - Lc 16,13 - Lc 16,14-15 - Lc 16,16 - Lc 16,17 - Lc 16,18ab - Lc 16,19-31 | ||||||||||||||||||
|
King James Bible . [4] I am resolved what to do, that, when I am put out of
the stewardship, they may receive me into their houses.
Luther-Bibel . 4 Ich weiß, was ich tun will, damit sie mich in ihre Häuser aufnehmen,
wenn ich von dem Amt abgesetzt werde.
Tekstuitleg van Lc 16,4 .
Lc 16,5 - Lc 16,5 : 241. Gelijkenis van de onrechtvaardige huishouder Lc 16,1 - Lc 16,2 - Lc 16,3 - Lc 16,4 - Lc 16,5 - Lc 16,6 - Lc 16,7 - Lc 16,8 - Lc 16,9 -- Lc 16 -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Lc (Lucas) -- Lc 16,1-9 - Lc 16,10-12 - Lc 16,13 - Lc 16,14-15 - Lc 16,16 - Lc 16,17 - Lc 16,18ab - Lc 16,19-31 | ||||||||||||||||||
|
King James Bible . [5] So he called every one of his lord's debtors unto him,
and said unto the first, How much owest thou unto my lord?
Luther-Bibel . 5 Und er rief zu sich die Schuldner seines Herrn, einen jeden
für sich, und fragte den ersten: Wie viel bist du meinem Herrn schuldig?
Tekstuitleg van Lc 16,5 .
Lc 16,6 - Lc 16,6 : 241. Gelijkenis van de onrechtvaardige huishouder Lc 16,1 - Lc 16,2 - Lc 16,3 - Lc 16,4 - Lc 16,5 - Lc 16,6 - Lc 16,7 - Lc 16,8 - Lc 16,9 -- Lc 16 -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Lc (Lucas) -- Lc 16,1-9 - Lc 16,10-12 - Lc 16,13 - Lc 16,14-15 - Lc 16,16 - Lc 16,17 - Lc 16,18ab - Lc 16,19-31 | ||||||||||||||||||
|
King James Bible . [6] And he said, An hundred measures of oil. And he said
unto him, Take thy bill, and sit down quickly, and write fifty.
Luther-Bibel . 6 Er sprach: Hundert Eimer Öl. Und er sprach zu ihm: Nimm deinen
Schuldschein, setz dich hin und schreib flugs fünfzig.
Tekstuitleg van Lc 16,6 .
Lc 16,7 - Lc 16,7 : 241. Gelijkenis van de onrechtvaardige huishouder Lc 16,1 - Lc 16,2 - Lc 16,3 - Lc 16,4 - Lc 16,5 - Lc 16,6 - Lc 16,7 - Lc 16,8 - Lc 16,9 -- Lc 16 -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Lc (Lucas) -- Lc 16,1-9 - Lc 16,10-12 - Lc 16,13 - Lc 16,14-15 - Lc 16,16 - Lc 16,17 - Lc 16,18ab - Lc 16,19-31 | ||||||||||||||||||
|
King James Bible . [7] Then said he to another, And how much owest thou? And
he said, An hundred measures of wheat. And he said unto him, Take thy bill,
and write fourscore.
Luther-Bibel . 7 Danach fragte er den zweiten: Du aber, wie viel bist du schuldig?
Er sprach: Hundert Sack Weizen. Und er sprach zu ihm: Nimm deinen Schuldschein
und schreib achtzig.
Tekstuitleg van Lc 16,7 .
Lc 16,8 - Lc 16,8 : 241. Gelijkenis van de onrechtvaardige huishouder Lc 16,1 - Lc 16,2 - Lc 16,3 - Lc 16,4 - Lc 16,5 - Lc 16,6 - Lc 16,7 - Lc 16,8 - Lc 16,9 -- Lc 16 -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Lc (Lucas) -- Lc 16,1-9 - Lc 16,10-12 - Lc 16,13 - Lc 16,14-15 - Lc 16,16 - Lc 16,17 - Lc 16,18ab - Lc 16,19-31 | ||||||||||||||||||
|
King James Bible . [8] And the lord commended the unjust steward, because he
had done wisely: for the children of this world are in their generation wiser
than the children of light.
Luther-Bibel . 8 Und der Herr lobte den ungetreuen Verwalter, weil er klug gehandelt
hatte; denn die Kinder dieser Welt sind unter ihresgleichen klüger als die Kinder
des Lichts.
Tekstuitleg van Lc 16,8 .
Lc 16,9 - Lc 16,9 : 241. Gelijkenis van de onrechtvaardige huishouder Lc 16,1 - Lc 16,2 - Lc 16,3 - Lc 16,4 - Lc 16,5 - Lc 16,6 - Lc 16,7 - Lc 16,8 - Lc 16,9 -- Lc 16 -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Lc (Lucas) -- Lc 16,1-9 - Lc 16,10-12 - Lc 16,13 - Lc 16,14-15 - Lc 16,16 - Lc 16,17 - Lc 16,18ab - Lc 16,19-31 | ||||||||||||||||||
|
King James Bible . [9] And I say unto you, Make to yourselves friends of the
mammon of unrighteousness; that, when ye fail, they may receive you into everlasting
habitations.
Luther-Bibel . 9 Und ich sage euch: Macht euch Freunde mit dem ungerechten Mammon,
damit, wenn er zu Ende geht, sie euch aufnehmen in die ewigen Hütten. Von der
Treue
Tekstuitleg van Lc 16,9 .
Lc 16,5 : poson ofeileis tôi kuriôi mou; (Hoeveel ben je verschuldigd aan mijn heer?) |
- Lc 16,5 - |
- tôn chreofeiletôn (van de schuldenaars) van
het zelfstandig naarwoord chreofeiletès : schuldenaar . In deze vorm
hapax in de bijbel .
- ofeileis (jij bent schuldig) . Indicatief praesens tweede
persoon enkelvoud . In drie verzen in de bijbel : in Mt
18,28 , in Lc
16,5 en in Lc
16,7 . Het is de vraag van de rentmeester aan de eerste schuldenaar . In
Lc 16,7
stelt de rentmeester dezelfde vraag aan de tweede schuldenaar .
Lc 16,7 : su de poson ofeileis; (jij echter, hoeveel ben jij verschuldigd?) |
- Lc 16,7 - |
ofeileis (jij bent schuldig). Indicatief praesens 2de persoon enkelvoud. In 3 verzen in de bijbel: in Mt 18,28 , in Lc 16,5 en in Lc 16,7. Het is de vraag van de rentmeester aan de tweede schuldenaar. In Lc 16,5 stelde de rentmeester dezelfde vraag aan de eerste schuldenaar.
242. Betrouwbaarheid : Lc 16,10-12 -- Lc 16 -- Lc 16,10 - Lc 16,11 - Lc 16,12 -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Lc (Lucas) -- Lc 16,1-9 - Lc 16,10-12 - Lc 16,13 - Lc 16,14-15 - Lc 16,16 - Lc 16,17 - Lc 16,18ab - Lc 16,19-31 -
Lc 16,10 - Lc 16,10 : 242. Betrouwbaarheid - Lc 16 -- Lc 16,10 - Lc 16,11 - Lc 16,12 -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Lc (Lucas) -- Lc 16,1-9 - Lc 16,10-12 - Lc 16,13 - Lc 16,14-15 - Lc 16,16 - Lc 16,17 - Lc 16,18ab - Lc 16,19-31 - | ||||||||||||||||||
|
King James Bible . [10] He that is faithful in that which is least is faithful
also in much: and he that is unjust in the least is unjust also in much.
Luther-Bibel . 10 Wer im Geringsten treu ist, der ist auch im Großen treu; und
wer im Geringsten ungerecht ist, der ist auch im Großen ungerecht.
Tekstuitleg van Lc 16,10 .
Lc 16,11 - Lc 16,11 : 242. Betrouwbaarheid - Lc 16 -- Lc 16,10 - Lc 16,11 - Lc 16,12 -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Lc (Lucas) -- Lc 16,1-9 - Lc 16,10-12 - Lc 16,13 - Lc 16,14-15 - Lc 16,16 - Lc 16,17 - Lc 16,18ab - Lc 16,19-31 - | ||||||||||||||||||
|
King James Bible . [11] If therefore ye have not been faithful in the unrighteous
mammon, who will commit to your trust the true riches?
Luther-Bibel . 11 Wenn ihr nun mit dem ungerechten Mammon nicht treu seid, wer
wird euch das wahre Gut anvertrauen?
Tekstuitleg van Lc 16,11 .
Lc 16,12 - Lc 16,12 : 242. Betrouwbaarheid - Lc 16 -- Lc 16,10 - Lc 16,11 - Lc 16,12 -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Lc (Lucas) -- Lc 16,1-9 - Lc 16,10-12 - Lc 16,13 - Lc 16,14-15 - Lc 16,16 - Lc 16,17 - Lc 16,18ab - Lc 16,19-31 - | ||||||||||||||||||
|
King James Bible . [12] And if ye have not been faithful in that which is another
man's, who shall give you that which is your own?
Luther-Bibel . 12 Und wenn ihr mit dem fremden Gut nicht treu seid, wer wird
euch geben, was euer ist?
Tekstuitleg van Lc 16,12 .
243. Geen twee heren dienen : Lc 16,13 - Lc 16,13 - Mt 6,24 -- Lc 16 -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Lc (Lucas) -- Lc 16,1-9 - Lc 16,10-12 - Lc 16,14-15 - Lc 16,16 - Lc 16,17 - Lc 16,18ab - Lc 16,19-31 -
Lc 16,13 - Lc 16,13 : 243. Geen twee heren dienen - Lc 16,13 - Mt 6,24 -- Lc 16 -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Lc (Lucas) -- Lc 16,1-9 - Lc 16,10-12 - Lc 16,14-15 - Lc 16,16 - Lc 16,17 - Lc 16,18ab - Lc 16,19-31 - | ||||||||||||||||||
|
King James Bible . [13] No servant can serve two masters: for either he will
hate the one, and love the other; or else he will hold to the one, and despise
the other. Ye cannot serve God and mammon.
Luther-Bibel . 13 Kein Knecht kann zwei Herren dienen; entweder er wird den
einen hassen und den andern lieben, oder er wird an dem einen hängen und den
andern verachten. Ihr könnt nicht Gott dienen und dem Mammon.
Tekstuitleg van Lc 16,13 . Het vers Lc 16,13 telt 28 (2² X 7) woorden en 147 (3 X 7²) letters . De getalwaarde van Lc 16,13 is 14446 (2 X 31 X 233) .
Lc 16,13.1. nom. mann. enk. ουδεις = oudeis (niemand) . Taalgebruik in het NT : oudeis (niemand) . Taalgebruik in de LXX : oudeis (niemand) . Taalgebruik in Lc : oudeis (niemand) . Bijbel (136) . OT (41) . NT (95) . Lc (18) : (1) Lc 1,61 . (2) Lc 4,24 . (3) Lc 4,27 . (4) Lc 5,36 . (5) Lc 5,37 . (6) Lc 5,39 . (7) Lc 7,28 . (8) Lc 8,16 . (9) Lc 9,62 . (10) Lc 10,22 . (11) Lc 11,33 . (12) Lc 14,24 . (13) Lc 15,16 . (14) Lc 16,13 . (15) Lc 18,19 . (16) Lc 18,29 . (17) Lc 19,30 . (18) Lc 23,53 . Een vorm van ουδεις = oudeis (niemand) in het OT (270) , in het NT (226) , in Lc (33) .
Lc
16,13.3. ind. praes. 3de pers. enk. dunatai (hij kan) van het (hulp-) werkw. dunamai (kunnen)
. Taalgebruik in het NT : dunamai
(kunnen) . Taalgebruik in de LXX : dunamai
(kunnen) . Lc (9) : (1) Lc 3,8 . (2) Lc 5,21 . (3) Lc
6,39 . (4) Lc 12,25 . (5) Lc 14,26 . (6) Lc
14,27 . (7) Lc
14,33 . (8) Lc 16,13 . (9) Lc 18,26 . Een vorm van dunamai (kunnen) in de LXX (332) , in het NT (209) , in Mt (27) , in Lc (26) .
- Hebreeuws . UBS-vertaling jâkhôl : act. ind. imperf. 3de pers. mann. enk. OF act. inf. absol. van het werkw. jâkhal (vermogen, kunnen) . Taalgebruik in Tenakh : jâkhal (vermogen, kunnen) . Getalwaarde : jod = 10 , kaph = 11 of 20 , lamed = 12 of 30 ; totaal : 33 (3 X 11) OF 60 (2² X 3 X 5) . Structuur : 1 - 2 - 3 . Tenakh (4) : (1) Nu 13,30 . (2) 1 S 4,15 . (3) 2 Kr 7,7 . (4) 2
Kr 32,14 . NBG-vertaling : jûkhal (hij kan) : pass. hofal imperf. 3de pers. mann. enk. . Tenakh (38) . Pentateuch (9) . Eerdere Profeten (5) . Latere Profeten (11) . 12 Kleine
Profeten (2) . Geschriften (11) .
- Latijn . act. ind. praes. 3de pers. enk. potest (hij kan) van het werkw. posse (kunnen) . Bijbel (167) . OT (97) . NT (70) . Lc (9) , zie het Griekse dunatai (hij kan) . Fr. ik peut van het werkw. pouvoir . N. hij kan van het werkw. kunnen . D. Er kann van het werkw. können . E. to can .
14. nom. + acc. onz. enk. heteron van het bijvoegl. voornaamw. heteros , -a , -on (een van de twee, ander) . heteros (ander) .
Taalgebruik in het NT : heteros
(ander) . Taalgebruik in Lc : heteros
(ander) . Lc (7) : (1) Lc
8,6 . (2) Lc
8,7 . (3) Lc
8,8 . (4) Lc
9,29 . (5) Lc
9,59 . (6) Lc
16,13 . (7) Lc
20,11 .
- Lat. uter , utra , utrum
.
Lc
16,13.25. dat. mann. enk. theô(i) van het zelfst. naamw. theos (God) . Taalgebruik in
het NT : theos
(God) . Taalgebruik in de LXX : theos
(God) . Lc (9) : (1) Lc
1,30 . (2) Lc
1,47 . (3) Lc
2,38 . (4) Lc
2,52 . (5) Lc
16,13 . (6) Lc
17,18 . (7) Lc
18,27 . (8) Lc
18,43 . (9) Lc
20,25 . Een vorm van theos (God) in de LXX (3984) , in het NT (1314) , in Lc (117) .
- Hebreeuws . hâ´èlohîm (God) . lidwoord + godsaanduidng ´èlohîm
(God) . Taalgebruik in Tenakh : ´èlohîm
(God) . Getalwaarde : aleph = 1 ; lamed = 12 of 30 ; he = 5 ; jod = 10 ;
mem = 13 of 40 ; totaal : 41 of 86 (2 X 43) . Structuur : 1 - 3 -5 -1 - 4 .
De verkorte vorm van de godsnaam ´èlohîm is ´èl
. Getalwaarde is : aleph = 1 ; lamed = 12 of 30 ; totaal 13 of 31 (spiegelbeeld)
. Tenakh (336) .
- Latijn . dat. mann. enk. deo van het zelfst. naamw. deus . Lc (9) : (1) Lc
1,26 . (2) Lc
1,47 . (3) Lc 2,14 . (4) Lc 12,6 . (5) Lc
16,13 . (6) Lc
17,18 . (7) Lc
18,43 . (8) Lc
20,25 . (9) Lc 24,19 . Fr. dieu . De vloek dju . D. Gott . E. God . Arabisch : ´allah (Allah) . Taalgebruik in de Koran : ´allah (Allah) .
Website : http://wesley.nnu.edu/BiblicalStudies/parables/Lk16_1-13.htm .
Lc 16,14 - Lc 16,14 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [14] And the Pharisees also, who were covetous, heard all
these things: and they derided him.
Luther-Bibel . 14 Das alles hörten die Pharisäer. Die waren geldgierig und spotteten
über ihn.
Tekstuitleg van Lc 16,14 .
2. - 3. tauta de (die dingen echter . Lc (2) : (1) Lc
9,34 . (2) Lc
24,36 .
- Lc 9,34
: tauta de autou legontos = terwijl hij echter die dingen zegt .
- Lc 24,36
: tauta de autôn lalountôn = terwijl zij echter die dingen spraken
.
de auta (echter die dingen) : Lc (5) : (1) Lc
7,9 . (2) Lc
10,1 . (3) Lc
16,14 . (4) Lc
18,4 . (5) Lc
18,22 . akousas de tauta (die dingen echter gehoord) : Lc (2) : (1) Lc
7,9 . (2) Lc
18,22 . èkouon de tauta (zij hoorden echter die dingen) : Lc (1)
Lc 16,14
. meta de tauta (na die dingen echter) . Lc (2) : (1) Lc
10,1 . (2) Lc
18,4 .
Lc 16,15 - Lc 16,15 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [15] And he said unto them, Ye are they which justify yourselves
before men; but God knoweth your hearts: for that which is highly esteemed among
men is abomination in the sight of God.
Luther-Bibel . 15 Und er sprach zu ihnen: Ihr seid's, die ihr euch selbst rechtfertigt
vor den Menschen; aber Gott kennt eure Herzen; denn was hoch ist bei den Menschen,
das ist ein Gräuel vor Gott.
Tekstuitleg van Lc 16,15 .
Lc 16,16 - Lc 16,16 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [16] The law and the prophets were until John: since that
time the kingdom of God is preached, and every man presseth into it.
Luther-Bibel . 16 Das Gesetz und die Propheten reichen bis zu Johannes. Von
da an wird das Evangelium vom Reich Gottes gepredigt, und jedermann drängt sich
mit Gewalt hinein.
Tekstuitleg van Lc 16,16 .
Lc 16,17 - Lc 16,17 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [17] And it is easier for heaven and earth to pass, than
one tittle of the law to fail.
Luther-Bibel . 17 Es ist aber leichter, dass Himmel und Erde vergehen, als dass
ein Tüpfelchen vom Gesetz fällt.
Tekstuitleg van Lc 16,17 .
247. Echtscheiding : Lc 16,18ab .
Lc 16,18 - Lc 16,18 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [18] Whosoever putteth away his wife, and marrieth another,
committeth adultery: and whosoever marrieth her that is put away from her husband
committeth adultery.
Luther-Bibel . 18 Wer sich scheidet von seiner Frau und heiratet eine andere,
der bricht die Ehe; und wer die von ihrem Mann Geschiedene heiratet, der bricht
auch die Ehe. Vom reichen Mann und armen Lazarus
Tekstuitleg van Lc 16,18 .
248. Gelijkenis van de rijke man en de arme Lazarus : Lc 16,19-31- bijbeluitleg : http://www.blueletterbible.org/
.
-- Brian P. Stoffregen Exegetical Notes at Luke 16.19-31 : http://www.crossmarks.com/brian/luke16x19.htm
.
- http://www.textweek.com/mtlk/lk16b.htm
.
- http://www.bible.ca/su-hades-luke16.htm
.
- http://www.biblestudymanuals.net/sheol_hades.htm
.
- boedhistische - christelijke parallellen : http://www.iid.org/publications/rfinal.pdf
.
- gebaseerd op Egyptische verhalen : http://nefertiti.iwebland.com/texts/khamuas.htm
. The second story of Khamuas: Prince Khamuas and Si-Osiri . Een andere vertaling
: http://members.tripod.com/~ib205/setne_2.html
.
1. Lezing van de tekst
We nemen de tekst uit de Synopsis van de eerste drie evangeliën (Leuven, Vlaamse Bijbelstichting, 1986; Turnhout, Brepols, blz. 214-215) van Adelbert Denaux en Marc Vervenne.
Toen het evangelie geschreven werd, bestond er nog geen versindeling. Dat is
pas veel later gebeurd. Maar de schrijver van een evangelietekst heeft wel "leestekens"
ingelast in de tekst die ons de weg wijzen hoe we de tekst kunnen lezen. Het
Griekse woordje de (dat de Synopsis met echter of nu vertaalt) is zo één
van die wegwijzers. Dat Griekse woordje staat (bijna) steeds op de tweede plaats
van de zin. In Lc 16,19-31 wordt het 11 X gebruikt. In 8 gevallen staat het
als tweede woord van een vers. Het was voor de versindeler een handig middel
om de tekst in verzen in te delen. Het Griekse woordje de (echter, nu) kan wijzen
op verandering van het personage ( 10 X) of van de situatie (1 X : Lc 16,22).
In de dialoog wordt de rechtstreekse rede gebruikt (3 X is de rijke en 3 X Abraham
aan het woord). Wat de personages (de rijke, Abraham) zeggen, wordt telkens
ingeleid; waarbij een vorm van het Griekse werkwoord legô (= zeggen) gebruikt
wordt. Door zo'n inleiding weten we dat iemand geciteerd zal worden.
rijke | arme | arme | rijke |
1. | 2. | 3. | 4. | 5. | 6. |
Lc 16,19 | Lc 16,20 | Lc 16,22a | Lc 16,22b | Lc 16,24 (smeekbede 1 van de rijke) | Lc 16,25 (Abraham) | Lc 16,27 (smeekbede 2 van de rijke) | Lc 16,29 (Abraham) | Lc 16, 30 (smeekbede 3 van de rijke) | Lc 16,31 (Abraham) |
anthrôpos (een mens) | egeneto (het gebeurde) | kai autos (en hijzelf) fôsèsas (de stem verheffende) | eipen (zei) | eipen (hij zei) | legei (zegt) | ho (hij) | eipen (hij zei) | ||
de (echter) | de (echter) | de (echter) | de (echter) | de (echter) | de (echter) | de (echter) | |||
tis (een zeker) | Abraam (Abraham) | Abraam (Abraham) | eipen (zei) | ||||||
èn plousios (was rijk) | ptôchos de tis (een zekere arme echter) | eipen (zei hij) | autôi (aan hem) | ||||||
apothanein (sterven) | apethanen de (stierf echter) | pater Abraam (vader Abraham) | ... patèr (vader) ... | ||||||
ton ptôchon (de arme) | kai ho plousios (ook de rijke) | ... hina (opdat) | hina (opdat) |
2. Uitleg van de tekst
beeldverhaal
Het verhaal is een beeldverhaal. Verhalen over de rijke en de arme circuleerden
reeds in joodse kringen. Ons verhaal vertoont grote gelijkenis met een Egyptisch
verhaal over Si-Osiris. Egypte is wel het land bij uitstek dat reeds vele eeuwen
voor Christus nadacht over het hiernamaals en het leven na de dood.
Het verhaal typeren als een beeldverhaal houdt in dat de beschrijving van het
hiernamaals slechts beelden zijn, en geen beschrijvingen van concrete werkelijkheden.
In de christelijke voorstelling zijn de beelden wel eens voor werkelijkheid
gehouden. In onze jeugd leerden we over hemel, hel en vagevuur. Hemel en hel
waren onherroepelijk zoals dat bij Lazarus en de rijke het geval was. Het vagevuur
(purgatoire - zuiveringsstation) was de voorhal van de hemel.
over welke rijke vertelt dit verhaal ?
Wat was er toch mis met de rijke dat hem na zijn dood zo'n verschrikkelijk lot
overkomt? Wat de rijke niet deed, was delen met de arme. Hij had het gekund,
want de arme lag aan zijn deur / poort, in zijn hal. Blijkbaar kon de arme niet
naar binnen, maar kon de rijke wel van binnen naar buiten. De rijke heeft zijn
deur / poort niet geopend en gedeeld. De situatie op aarde is omgekeerd na de
dood : de rijke lijdt pijn in de Hades, de arme vindt vertroosting (in de hemel).
Na de dood is de kloof tussen hemel en onderwereld, het verblijf van Lazarus
in de hemel en het verblijf van de rijke in de onderwereld, niet te overbruggen.
(Het blijven echter beelden!)
Er wordt wel wat druk uitgeoefend op de rijke om te delen, anders wacht hem
een ellendig, pijnlijk lot in het hiernamaals. Blijkbaar had men nood aan rechtvaardigheid:
wie het hier onrechtmatig goed had, moest het later wel bekopen. De rijke in
het hiernamaals is niet zo slecht want hij vraagt om zijn broers te verwittigen
opdat ze niet hetzelfde lot zouden ondergaan. Genade (barmhartigheid) lijkt
uitgesloten. Het lot is beslecht. Het berouw is pas gekomen als het kalf verdronken
is.
Dit verhaal toont nog maar eens dat "de laatsten de eersten, en de eersten
de laatsten zullen zijn".
Lc 6,20-26 (zaligsprekingen - wee-klachten) / Lc 1,53 (Magnificat van Maria)
Het Nederlandse woordje nu kan verschillende betekenissen hebben. Het kan de
vertaling zijn van het Griekse woordje de en is synoniem van echter. In Lc 6,21
heeft nu een tijdelijk karakter : het tijdelijke nu (zalig die nu hongeren).
In Lc 16,25e gaat het over het eeuwige nu : het tijdloze nu.
De arme Lazarus had zich willen verzadigen met ... (het woord verzadigen - het
Griekse chortazô - vinden we in de zaligspreking Lc 6,21: zalig jullie
die nu hongeren want je zult verzadigd worden).
De armen worden zalig geprezen "want van jullie is het Rijk Gods".
Uit het verhaal van Lc 16,19-31 wordt die zaligspreking duidelijker. Hebben
de armen op aarde niets, ze zullen in de hemel "de hemel op aarde"
hebben. In de loop van de geschiedenis is van deze gedachte wel eens misbruik
gemaakt; immers, de armen moesten in hun lot berusten, want hen was de hemel
beloofd. Daarenboven boodt de situatie van de armen aan de rijke de kans om
zich om hen te bekommeren, maar dat gebeurde wel met een grote afstandelijkheid.
Gelukkig is de situatie veranderd en delen de meer begoeden van zeer nabij en
zelfs lijfelijk het lot van de armen.
In de wee-woorden wordt gezegd dat de rijken de vertroosting (paraklèsis)
van zich afhouden (Lc 6,24). In Lc 16,25e krijgt Lazarus vertroosting (het Griekse
werkwoord parakaleô : vertroosten; hiervan is het woord paraklèsis
: vertroosting, afgeleid).
De paradoxen (schijnbare tegenstellingen) van Lc 16,19-31 en Lc 6,20-26 vinden
we ook in Lc 1,53 in het Magnificat van Maria.
De armen volgens Lucas zijn materieel armen. Wellicht heeft Lucas (geneesheer)
kennis gemaakt met de enorme sociale tegenstellingen tussen rijken en armen
in het Romeinse Rijk, waartoe ook Pelastina behoorde). Lucas is schrijver van
zowel zijn evangelie als van de Handelingen van de apostelen. Na Jeruzalem (uitzicht
van het evangelie) is Rome (Handelingen van de apostelen) het einddoel. De evangelist
Matteüs legt de nadruk op de innerlijke houding : armen van geest; die
honger en dorst hebben naar gerechtigheid. Met armen van geest worden niet de
mentaal gehandicapten of de simpelen van geest bedoeld.
Vanuit al deze beschouwingen zouden we kunnen zeggen dat het verhaal van de
rijke en de arme Lazarus een illustratie is van de zaligsprekingen en de wee-woorden.
De boodschap van Jezus heeft vooral de armen aangesproken. Jezus richtte zich tot hen, zoals Hij zelf het verwoordde in zijn programmatie in Lc 4,18-19 : "De geest van de Heer is op mij, doordat hij mij gezalfd heeft om de blijde boodschap te brengen aan armen."
Lc 6,21 | Lc 6,25 | Lc 6,20b | Lc 6,24 | Lc 1,53 a | Lc 1,53b | Lc 16,25c | Lc 16,25d | Lc 16,25e | Lc 16,25f |
makarioi (zalig - geluukig) | ouai humin (wee aan u) | makarioi (zalig - gelukkig) | ouai humin (wee aan u) | kai (en) | hoti (want) | kai (en) | |||
hoi peinôntes (peinaô : hongeren) | hoi empeplèsmenoi (de verzadigden) empimplèmi : verzadigen, vol zijn | hoi ptôchoi (de armen) | tois plousiois (rijken) | peinôntas eneplèsen (hongerigen verzadigde Hij) | ploutountas (die zich verrijkten) | lazaros homoiôs (en Lazarus op gelijke wijze) | su de (gij echter) | ||
nun (nu) | nun (nu) | exapesteilen (zond Hij heen) | apelabes (gij hebt ontvangen) | nun de (nu echter) | |||||
hoti (want) | hoti (want) | hoti (wxant) | hoti | ||||||
chortasthèsesthe (chortazô : gevoed worden, verzadigen) (gij zult verzadigd worden) | peinasete (gij zult hongeren) | humetera estin hè basileia tou theou (het uwe is het koninkrijk van God) | apechete tèn paraklèsin humôn (want uw vertroosting houdt u van u af) | agathôn (met goederen) | kenous (ledig) | ta agatha sou (jouw goederen) | ta kaka (de kwalen) | hôde parakaleitai (vindt hij hier troost) | odunasai (lijdt pijn) |
en tài zôèi sou (in uw leven) | |||||||||
99. De zaligsprekingen : Lc 6,20b-23 // (Mt 5,3-12 - Lc 6,20b-23 - Mt 5,3-12 - | 100. De weespreuken : Lc 6,24-26 - Lc 6,24-26 - | 99. De zaligsprekingen : Lc 6,20b-23 // (Mt 5,3-12 - Lc 6,20b-23 - Mt 5,3-12 - | 100. De weespreuken : Lc 6,24-26 - Lc 6,24-26 - | 4. Bezoek van Maria aan Elisabet : Lc 1,39-56 - Lc 1,39-56 - | 4. Bezoek van Maria aan Elisabet : Lc 1,39-56 - Lc 1,39-56 - | 248. Gelijkenis van de rijke man en de arme Lazarus : Lc 16,19-31 | 248. Gelijkenis van de rijke man en de arme Lazarus : Lc 16,19-31 | 248. Gelijkenis van de rijke man en de arme Lazarus : Lc 16,19-31 | 248. Gelijkenis van de rijke man en de arme Lazarus : Lc 16,19-31 |
Lc 12,13-15 (vermaning tegen hebzucht) - Lc 12,16-21 (de onverstandige rijke) - Lc 16,1-9 (onrechtvaardige huishouder)
Welke houding maant Jezus aan tegenover rijkdom. Dat wordt duidelijk uit een reeks verhalen. Nu al kunnen we zeggen dat Jezus ervoor pleit alle vaste goederen te verkopen en het geld aan de armen te geven en hem te volgen. Hij is op weg naar Jeruzalem waar Hij Gods koninkrijk zal stichten. Om hem te kunnen volgen, moet je je ontdoen van alles wat je bindt. Misschien heeft Jezus en zijn leerlingen gedacht dat het koninkrijk zou gesticht worden terwijl Jezus nog leefde. Met zijn kruisdood kwam aan die droom een einde. Maar niet getreurd! Zij waren ervan overtuigd dat Jezus bij God in de hemel was en spoedig als rechter en leidsman zou wederkomen. Ook dan speelde bezit geen rol meer. Het was belangrijk samen in gemeenschap zijn wederkomst op te wachten. Toen die wederkomst langer uitbleef dan verwacht, was de ervaring van gemeenschap-zijn belangrijk en werd het gemeenschappelijke bezit gezien in het licht van de gemeenschap. Maar hoelang zou men het op die wijze kunnen volhouden, want de bron van inkomsten uit de verkoop van huizen en goederen moet toch wel eens opdrogen. De aansporingen uit het evangelie en de Handelingen zijn niet zomaar letterlijk naar onze tijd over te plaatsen. Zo zien we dat nieuwe kloostergemeenschappen ervoor zorgen in eigen onderhoud te voorzien door b.v. buitenshuis te gaan werken (zie de monikken van Jeruzalem in Sint-Gillis Brussel).
Lc 12,13-15 (vermaning tegen hebzucht)
210.1 Lc 12,13a : inleiding op het verzoek
Lc 12,13a (iemand uit het volk ) - Lc 12,13-15 - | Lc 12,14a (Jezus) - Lc 12,13-15 - | Lc 12,15a (Jezus) - Lc 12,13-15 - |
ho (hij) | ||
de (echter) | ||
eipen (hij zei) | eipen (zei) | eipen (hij zei) |
de (echter) | de (echter) | |
tis ek tou ochlou (iemand uit het volk) | ||
autôi (hem) | autôi (tot hem) | pros autous (tot hen) |
210. Vermaning tegen hebzucht : Lc 12,13-15 | 210. Vermaning tegen hebzucht : Lc 12,13-15 | 210. Vermaning tegen hebzucht : Lc 12,13-15 |
Uit het bovenstaand overzichtje blijkt duidelijk dat de tekst uit drie delen
bestaat, telkens ingeleid door een inleidingsformule. In Lc 12,13 doet iemand
een verzoek aan Jezus om aan zijn broer te zeggen dat hij de erfenis zou delen.
In Lc 12,14 ontwijkt Jezus een antwoord te geven, waarbij hij gebruik maakt
van het bijbelcitaat Ex 2,14 : Wie heeft mij aangesteld tot beoordelaar en verdeler
over jullie ? Het woord meritès (verdeler) is wellicht gekozen onder
invloed van merisasthai : merizô : delen; mediaal : iets met iemand delen;
meris : deel ; meritès : verdeler. Daarna richt Jezus zich tot een ruimer
publiek. Hij waarschuwt voor hebzucht (pleonexia : pleon - echô : meer
hebben, het meer willen hebben). Want ook al heeft iemand overvloed, zijn leven
is niet afhankelijk van zijn bezittingen. Deze laatste zin kan zowel slaan op
degene die de erfenis niet wil delen als de broer die zijn deel opeist. Bij
beide broers kan hun houding het gevolg van hebzucht zijn. Jezus overstijgt
de situatie waarbij de verzoeker zich onrechtvaardig behandeld weet en waarbij
Jezus de ander tot rechtvaardigheid had kunnen aanzetten. Jezus heeft wel andere
zorgen dan een erfenisbemiddelaar te zijn. Hij is op weg naar Jeruzalem. Hij
verlangt ernaar dat het koninkrijk van God kome. Hij pleit ervoor dat de erfgenamen
zich niet door hebzucht laten leiden.
De verdeling van de erfenis is geregeld door de wetten van Mozes en betreffen
de periode waarin men in het beloofde land woont. Mozes echter is nooit het
beloofde land ingetrokken. Hij was wel de leider om het volk uit Egypte te verlossen
en naar het beloofde land te leiden. Het beroep op een citaat uit Exodus maakt
duidelijk dat Jezus de nieuwe Mozes is. Hij is de leider en verlosser van het
nieuwe volk van God. Hij is op weg naar zijn ten-hemel-opneming; hij beleeft
zijn exodus. Bezit, vooral onroerend goed, kluistert de mens aan een bepaalde
plaats. Hij kan dan niet op weg gaan. Bezit kan de mens ook kluisteren aan de
aarde, aan het leven hier, waardoor geen plaats is voor een leven hierna. Het
erfdeel dat Jezus aan zijn leerlingen zal geven, is het eeuwig leven, niet een
bezit.
De indeling van de tekst in drie delen werd ingegeven door de inleidingsformule,
gevolgd door een uitspraak. Het tweede woord is telkens het partikel de (echter).
In de inleiding van de eerste zin tis ek tou ochlou (iemand uit het volk) (Lc
12,13a) worden de bestemmelingen in Lc 12,14a : autôi (aan hem) en Lc
12,15a : pros autous (tot hen) nl. het volk, voorbereid.
Hier gaat het om een geschil tussen twee broers. Jezus wordt als pleiter (advocatus) van de ene broer gevraagd. In het verhaal van Martha en Maria (Lc 10,38-42) gaat het om twee zussen bij de ontvangst van Jezus. In dit verhaal gaat het om verdelen en een verdeler. In het verhaal van Martha en Maria is er sprake van het betere deel. Dat heeft betrekking op Maria die naar Jezus luistert. In dit verhaal gaat het om bezittingen.
Lc 12,13b - Lc 12,13b - | Lc 10, 40b - Lc 10,38-42 - |
didaskale (leermeester) | |
eipe (zeg) | eipon oun (zeg bijgevolg) |
tôi adelfôi mou (aan mijn broer) | autèi (aan haar) |
+ infinitiefzin | hina (zodat) ... + doelzin |
210. Vermaning tegen hebzucht : Lc 12,13-15 | 193. Maria en Marta : Lc 10,38-42 |
210.3. Lc 12,14b : het antwoord van Jezus
Ex 2,14 = Hnd 7,27 - Ex 2,11-22 - - Hnd 7,1-53 - | Lc 12,14 - Lc 12,13-15 - |
anthrôpe (mens) | |
Tís (Wie) | Tís (Wie) |
se (u) | me (mij) |
katestèsen (heeft aangesteld) | katestèsen (heeft aangesteld) |
archonta (tot leider) | kritèn (tot beoordeelaar) |
kai (en) | kai (en) |
dikastèn (rechter) | meristèn (verdeler) |
ef'èmôn (over ons) | ef'humôn (over u) |
Ex 2,11-22 : Mozesvlucht naar Midjan | 210. Vermaning tegen hebzucht : Lc 12,13-15 |
.katestèsen : aorist van kathistèmi : aanstellen
De wijze waarop Jezus op het verzoek van de man reageert, vinden we terug in
Lc 22,58.60 waar Petrus reageert op de aantijging dat hij tot de kring van Jezus
behoort.
De reactie van Jezus gaat terug op Ex 2,14. In het verhaal van Ex 2,11-15 doodt
Mozes een Egyptenaar nadat deze een Hebreeër had neergeslagen. 's Anderendaags
wil Mozes tussenkomen tussen twee twistende Hebreeën. Degene die ongelijk
heeft, roept Mozes ter verantwoording en zegt: "Wie heeft jou als heer
en rechter over ons aangesteld?" Het gevolg ervan is dat Mozes de zaak
onbeslecht laat. De situaties van het verhaal van Mozes
en van het verhaal van het lucasevangelie zijn zeer verschillend. De gelijkenis
bestaat erin dat er een dispuut bestaat tussen twee broers over de verdeling
van de erfenis. Degene die zich onrechtvaardig behandeld weet, roept de hulp
in van Jezus. Jezus echter citeert uit het Exodusverhaal om bij de erfeniszaak
van de de twee twistende broers niet tussenbeide te komen.
- Cuvelier, Ferdinand . Titel: Jezus mysticus : naar het herontdekte Tomas-evangelie
/ vert. en toegel. door Ferdinand Cuvelier . Uitgave: Kapellen : DNB-Pelckmans
. Haarlem : Gottmer . Jaar: cop. 1990 . Opbouw: 22 cm - 190 p. Illustraties:
fig . Referentie: Met lit. opg . Classificatie: 227.7 (SISO) . 3 Godsdienst,
godgeleerdheid (UNESCO) . 631 (NUGI) . Trefwoord: Thomasevangelie; verklaringen
. Mystiek ; religie . Identificatie: (ISBN) 90 2891 543 5 - blz.141 : "Een
man zei : Spreek tot mijn broers zodat zij de goederen van mijn vader met mij
delen. Hij zei hem : Och mens, wie heeft van mij een verdeler gemaakt? Hij keerde
zich naar zijn leerlingen . Hij zei hen : Ben ik een verdeler? "
Het Thomasevangelie werd in 1945 gevonden te Nag Hammadi (Zuid-Egypte) . Naar
alle waarschijnlijkheid is dit Thomasevangelie ouder en Jezus-getrouwer dan
alle andere evangelies.
Blijkbaar wordt iemand die welstand beleeft en ervoor de nodige maatregelen
neemt, afgestraft. Het foutieve lijkt erin gelegen dat de man met aardse schatten
bezig was.
De tegenstelling tussen Jezus en deze man is frappant. Volgens Lc 9,51 zijn
Jezus'dagen geteld. Volgens Lc 12,16-21 lijkt het broodje van de rijke gebakken
en zou hij op twee oren mogen slapen. In het licht van de komende eindtijd zouden
alle gedachten en inspanningen moeten gericht zijn op die eindtijd. Dat doet
de rijke man echter niet.
Wie bezittingen heeft, wordt aangeraden, ze te verkopen en de opbrengst ervan
aan de armen te geven. Jezus en zijn leerlingen werden o.a. onderhouden door
vrouwen die hem volgden vanaf Galilea. Het wordt de mensen aanbevolen schatten
voor de hemel te verzamelen. Maar wat betekent dat? En is die hemel, dat eeuwig
leven, dan door allerlei goede werken te verwerven?
Lc 12,16a | Lc 12,17a | Lc 12,18a | Lc 12;19 | Lc 12,20a |
eipen (hij zei) | kai dielogizeto (en hij overlegde) | kai eipen (en hijzei) | kai erô (en ik zal zeggen) | eipen de (hij zei) |
de (echter) | de (echter) | |||
parabolèn (een parabel) | ||||
pros autous (tot hen) | en heautôi (in zichzelf) | tèi psuchèi (tot mezelf) | autôi (aan hem) | |
legôn (zeggende) | legôn (zeggende) | ho theos (God) | ||
211. Gelijkenis van de onverstandige rijke : Lc 12,16-21 - Lc 12,16-21 |
Lc 12,17 | Lc 12,18 |
kai dielogizeto en heautôi legôn (en hij overlegde bij zichzelf zeggende) | kai eipen (en hij zei) |
tí poièsô (wat zal ik doen) | touto poièsô (dit zal ik doen) |
hoti ouk echô pou (omdat ik geen plaats heb waar) | kathelô mou tas apothèkas kai meizonas oikodomèsô (afbreken zal ik mijn voorraadschuren en ik zal grotere bouwen) |
sunaxô (ik zal vergaren) | kai sunaxô ekei (en ikzal daar verzamelen) |
tous karpous mou (mijn vruchten) | panta ton siton kai ta agatha mou (geheel mijn oogst en al mijn goederen) |
211. Gelijkenis van de onverstandige rijke : Lc 12,16-21 - Lc 12,16-21 |
De vraag van een bepaalde wetgeleerde (Lc 10,25-37) - en van de rijke overste
(Lc 18,18-23) - luidde : Wat moet ik doen om het eeuwig leven te verwerven?
Het antwoord in het verhaal van de wetgeleerde is : God beminnen boven alles
en je naaste helpen als jezelf. De rijke overste onderhoudt alle wettelijke
verplichtingen. Jezus raadt hem aan alles te verkopen, het aan de armen te geven
en hem te volgen.
De vraag van de onverstandige rijke "Wat zal ik doen?" laat de vraag
van de wetgeleerde en van de rijke overste meetrillen. De man had alles kunnen
verkopen, het aan de armen geven en Jezus kunnen volgen.
Het verhaal van de onverstandige rijke (Lc 12,16-21) gelijkt in opbouw op dat
van de onrechtvaardige rentmeester. Wat doet de rentmeester met het bezit dat
bij de anderen belegd is? Hij vermindert hun schuld. Daardoor worden de schuldenaars
wat minder arm en de schuldeiser wat minder rijk en worden de bezittingen wat
beter verdeeld. De onrechtvaardige rentmeester geeft op een onrechtvaardige
wijze een deel van het bezit van zijn meester weg - tenzij dat de rentmeester
volmacht over het bezit had.
De onverstandige rijke (Lc 12,16-21) dacht op rozen te kunnen slapen. Hij beschouwde
zich als een trotse bezitter van vele rijkdommen. Maar in feite is hij maar
een vruchtgebruiker, een rentmeester. En daarin gelijken het verhaal van de
onverstandige rijke en de verstandige rentmeester op elkaar. De ene is onverstandig
(Lc 12,20 : afrôn : onverstandige) . De andere is verstandig (Lc 16,8)
hoti fronimôs epoièsen : omdat hij op een verstandige wijze handelde)
, in die zin dat hij zich bewust is van zijn rentmeesterschap en dat niets hem
toebehoort en dat hij niets zal hebben wanneer hij van zijn rentmeesterschap
zal ontslagen worden. Dan zal hij moeten leven van de gastvrijheid van anderen.
Zo'n houding prijst Jezus. Want dat is de wijze waarop Jezus en zijn leerlingen
leven : niets bezitten en vertrouwen op de gastvrijheid van anderen. Zie Lc
16,4 : ... me zouden ontvangen in hun huizen. Verder schrijft Lucas : de zonen
van deze wereld zijn verstandiger (fronimôteroi : zie het woord fronimos
: verstandig) dan de zonen van het licht. De rentmeester heeft als het ware
zijn gastvrijheid afgekocht en kan hij - niets bezittend - toch goed leven.
En dat garandeert hem zelfs een uitzicht op de hemel : " het verblijf in
de eeuwige tenten" (Lc 16,9).
Lc 15,11 - Lc 15,11-32 - | Lc 16,1 - Lc 16,1-9 - | Lc 12,16 - Lc 12,16-21 - |
eipen de (hij zei echter) | elegen de kai pros tous mathètas (hij zei echter ook tot zijn leerlingen) | eipen de parabolèn pros autous legôn (hij zei echter een parabel tot hen zeggende) |
anthrôpos tis (een bepaalde mens) | anthrôpos tis èn plousios (een bepaalde mens was rijk) | anthrôpoutinos plousiou (van een bepaalde rijke mens)... |
eichen duo huious (had twee zonen)... | hos eichen oikonomon (die had de economie - huishouden - beheer) | |
kai ekei dieskorpisen tèn ousian autou (en daar verkwiste hij zijn bezit) | hôs diaskorpizôn ta huparchonta autou (als verkwistende zijn goederen) | |
3. eipen de en heautôi ho oikonomos (de beheerder echter zei bij zichzekf) | kai dielogizeto en heautôi legôn (hij overlegde bij zichzelf zeggende) | |
tí poièsô hoti (wat zal ik doen want...) | tí poièsô hoti (wat zal ik doen want...) | |
uitvoering | uitvoering | |
240. Gelijkenis van de verloren zoon : Lc 15,11-32 | 241. Gelijkenis van de onrechtvaardige huishouder : Lc 16,1-9 | 211. Gelijkenis van de onverstandige rijke : Lc 12,16-21 |
Wat moet ik doen?
Deze vraag klinkt voortdurend terug in het evangelie . We vinden ze terug bij
de prediking van Johannes de Doper , Jezus, Petrus en Paulus.
Lc 3,8 - Mt 3,7-10 - Lc 3,7-9 - | Lc 3,10-11 - Lc 3,10-14 - | Lc 3,12-13 | Lc 3,14 |
tí (wat) oun (derhalve) | didaskale, tí (leermeester, wat | tí (wat) | |
poièsate oun karpous... (brengt derhalve vruchten voort...) | poièsômen (moeten wij doen) | poièsômen (moeten wij doen) | poièsômen (moeten wij doen) |
14. Eschatologische prediking van Johannes de Doper : Lc 3,7-9 // Mt 3,7-10 - Mt 3,7-10 - Lc 3,7-9 - | 15. Catechese van Johannes de Doper voor verschillende standen : Lc 3,10-14 - Lc 3,10-14 - |
Mc 10,17 // Mt 19,16 // Lc 18,18 - Mc 10,17-22 - | Mt 19,16 // Mc 10,17 // Lc 18,18 - Mt 19,16-22 - | Lc 18,18 // Mc 10,17 // Mt 19,16 - Lc 18,18-23 - | Lc 10,25 - Lc 10, 25-28 - | Hnd 2,37 - Hnd 2,14-40 - | Hnd 9,6 - Hnd 9,1-22 - | Hnd 16,30 - Hnd 16,11-40 - | Hnd 22,10 - Hnd 21,37-22,21 |
didaskale agathe (goede leermeester) | didaskale (leermeester) | didaskale agathe (goede leermeester) | didaskale (leermeester) | kai lalèthèsetai soi (en er zal u gezegd worden) | |||
tí (wat) | tí agathon (wat goeds) | tí (door wat) | tí (door wat) | tí (wat) | ho ti (wat) | tí (wat) | tí (wat) |
poièsoo (zal ik doen) | poièsoo (zal ik doen) | poièsas (te doen) | poièsas (te doen) | poièsômen | se dei poein (je moet doen) | me dei poiein (is nodig dat ik doe) | poièsô (zal / moet ik doen?) |
(hina) opdat | (hina) opdat | hina (opdat) | |||||
zôèn aiônion (eeuwig leven) | schô zôèn aiônion (ik zou hebben leven leven) | zôèn aiônion (eeuwig leven) | zôèn aiônion (eeuwig leven) | ||||
klèronomèsô (ik zal beërven) | klèronomèsô (ik zal beërven) | klèronomèsô (ik zal beërven) | sôthô (ik word gered) | ||||
268. De rijke (jonge) man : Mc 10,17-22 // Mt 19,16-22 // Lc 18,18-23 | 268. De rijke (jonge) man : Mc 10,17-22 // Mt 19,16-22 // Lc 18,18-23 | 268. De rijke (jonge) man : Mc 10,17-22 // Mt 19,16-22 // Lc 18,18-23 | 293. Vraag naar het eerste gebod : Mc 12,28-34 // Mt 22,34-40 // Lc 20,39-40 | Hnd 2,14-40 : toespraak van Petrus | Hnd 9,1-22 : Saulus in Damascus | Hnd 16,11-40 : in Filippi | Hnd 21,37-22,21 : verdedigingsrede tegenover het volk |
Het antwoord op deze vraag klinkt: bekeer je, laat je dopen enz. Meer concreet
: doe werken die beantwoorden aan je bekering. Wat bezittingen betreft : verkoop
alles en geef de opbrengst aan de armen.
De aanmaning van Johannes in Lc 3,7-9 vertoont gelijkenissen met het verhaal
van Lc 16,19-31. Johannes wijst het beroep op Abraham af; de rijke in de Hades
doet tevergeefs een beroep op Abraham die hij steeds vader Abraham noemt. Johannes
waarschuwt dat de bijl klaarligt om de boom om te hakken en in het vuur te werpen.
Voor de rijke in Lc 16,24 komt de verwiitiging blijkbaar te laat : "want
ik lijd pijn in deze vlammengloed".
Lc 3,11b1 - Lc 3,11b - | Lc 3,11b2 - Lc 3,11b - | Mc 10,21 - Mc 10,17-22 - | Mt 19,21 - Mt 19,16-22 - | Lc 18,22 - Lc 18,18-23 - | Mc 10,22 + Mt 19,22 - Mc 10,17-22 - - Mt 19,16-22 - | Lc 18,23 - Lc 18,18-23 - | Lc 12,33 - Lc 12,33-34 - | Lc 10,28 - Lc 10, 25-28 - | Lc 10,37 - Lc 10,29-37 - |
kai (en) | |||||||||
ho echoon (wie heeft) | ho echoon (wie heeft) | hosa echeis ( wat jij hebt) | panta hosa echeis ( al wat jij hebt) | èn gar echôn (hij was immers hebbende) | èn gar (hij was immers) | ||||
duo chitônas (twee lijfrokken) | brômata (voedsel) | ktèmata polla (vele bezittingen) | plousios sfodra (geweldig rijk) | ||||||
pôlèson (verkoop het) | pôlèson sou ta huarchonta (verkoop jouw bezittingen) | pôlèson (verkoop het) | pôlèsate ta huarchonta humôn (verkoopt uw bezitiingen) | ||||||
metadotô (overhandige het) | homoiôs poieitô (doet evenzo) | kai dos (en geef het) | kai dos (en geef het) | kai diados (en verdeel het) | kai dote eleèmosunèn (en geeft aalmoes) | touto poiei (doet dit) | kai su poiei homoiôs (en doe gij evenzo) | ||
tôi mè echonti (aan de niet hebbende) | tois ptôchois (aan de armen) | ptôchois (aan de armen) | ptôchois (aan armen) | ||||||
kai zèisièi (en gij zult leven) | |||||||||
15. Catechese van Johannes de Doper voor verschillende standen : Lc 3,10-14 | 15. Catechese van Johannes de Doper voor verschillende standen : Lc 3,10-14 | 268. De rijke (jonge) man : Mc 10,17-22 // Mt 19,16-22 // Lc 18,18-23 | 268. De rijke (jonge) man : Mc 10,17-22 // Mt 19,16-22 // Lc 18,18-23 | 268. De rijke (jonge) man : Mc 10,17-22 // Mt 19,16-22 // Lc 18,18-23 | 268. De rijke (jonge) man : Mc 10,17-22 // Mt 19,16-22 // Lc 18,18-23 | 268. De rijke (jonge) man : Mc 10,17-22 // Mt 19,16-22 // Lc 18,18-23 | 213. Een onuitputtelijke schat in de hemelen : Lc 12,33-34 // (Mt 6,19-21) | 191. Vraag naar het grootste gebod : Lc 10,25-28 // (Mc 12,28-34) // (Mt 22,34-40) | 192. Gelijkenis van de barmhartige Samaritaan : Lc 10,29-37 |
In de brief van Jakobus wordt gepleit voor een geloof met daden : Jak 2,14 : "Broeders en zusters, wat baat het een mens te beweren dat hij geloof heeft, als hij geen daden kan laten zien? Kan zo'n geloof hem soms redden? Stel dat een broeder of zuster geen kleren heeft en niets om te eten... " En er staat nog meer over de relatie tussen rijken en armen in deze brief.
Hnd 4,32-37 : ze hadden alles gemeenschappelijk
Deze tekst schetst een beeld van een eensgezinde gemeenschap waarin alles gemeenschappelijk
was en ieder ontving volgens zijn behoeften. Dat lijkt wel een ideaalbeeld.
Of het in werkelijkheid ooit zo bestaan heeft weten we niet. De brief van Jakobus
laat toch ook de kleinmenselijke kanten van de gemeenschap zien. De vraag echter
is of bezitloosheid nu in deze tijd als ideaal kan gesteld worden. Leggen we
niet eerder de klemtoon op onthecht-zijn aan het materiële en het delen
met anderen?
Luisteren naar Mozes en de profeten
Abraham verwijst naar Mozes en de profeten , d.i.de joodse bijbel of Tenach
(samengesteld uit de beginwoorden van de drie woorden : Torah : Wet = pentateuch
; Nebi'im : profeten en Ketubim : geschriften). Daar vinden we voorschriften
hoe je met rijkdom en armoede kunt omgaan. Maar die voorschriften werden vaak
niet toegepast. Zie Deut 15, 4 : Er zullen bij u trouwens geen armen zijn. Deut
15,7 : Is een van uw broeders in armoede vervallen... Deut 15,11 : Armen zullen
er altijd blijven in het land...
Vertalingen zijn soms tendentieus. Een titel als : de rijke vrek en de arme Lazarus, is daarvan een voorbeeld. We kunnen de rijke slechts verwijten dat hij geen oog had voor de arme en niets voor hem deed. Het verhaal wil zeggen: deel met elkaar, nu je het nog kunt.
Evangelie op de 26ste (zesentwintigste) zondag door het c-jaar . Lc 16,19-31 .
Lc 16,19 - Lc 16,19 - | ||||||||||||||||||
|
King James Bible . [19] There was a certain rich man, which was clothed in
purple and fine linen, and fared sumptuously every day:
Luther-Bibel . 19 Es war aber ein reicher Mann, der kleidete sich in Purpur
und kostbares Leinen und lebte alle Tage herrlich und in Freuden.
Tekstuitleg van Lc 16,19 .
Lc 16,20 - Lc 16,20 - | ||||||||||||||||||
|
King James Bible . [20] And there was a certain beggar named Lazarus, which
was laid at his gate, full of sores,
Luther-Bibel . 20 Es war aber ein Armer mit Namen Lazarus, der lag vor seiner
Tür voll von Geschwüren
Tekstuitleg van Lc 16,20 .
Lc 16,21 - Lc 16,21 - | ||||||||||||||||||
|
King James Bible . [21] And desiring to be fed with the crumbs which fell from
the rich man's table: moreover the dogs came and licked his sores.
Luther-Bibel . 21 und begehrte sich zu sättigen mit dem, was von des Reichen
Tisch fiel; dazu kamen auch die Hunde und leckten seine Geschwüre.
Tekstuitleg van Lc 16,21 .
Lc 16,22 - Lc 16,22 - | ||||||||||||||||||
|
King James Bible . [22] And it came to pass, that the beggar died, and was
carried by the angels into Abraham's bosom: the rich man also died, and was
buried;
Luther-Bibel . 22 Es begab sich aber, dass der Arme starb, und er wurde von
den Engeln getragen in Abrahams Schoß. Der Reiche aber starb auch und wurde
begraben.
Tekstuitleg van Lc 16,22 .
22. pass. ind. aor. 3de pers. enk. εταφη = etafè (hij werd begraven) van het werkw. θαπτω = thaptô (begraven) . Taalgebruik in het NT : thaptô (begraven) . Taalgebruik in de LXX : thaptô (begraven) . Bijbel (33) . OT (30) . Nt (3) : (1) Lc 16,22 . (2) Hnd 2,29 . (3) 1
Kor 15,4 . Een vorm van θαπτω = thaptô (begraven) in de LXX (177) , in het NT (11) : (1) Mt
8,21 . (2) Mt
8,22 . (3) Mt
14,12 . (4) Lc
9,59 . (5) Lc
9,60 . (6) Lc 16,22 . (7) Hnd 2,29 . (8) Hnd
5,6 . (9) Hnd
5,9 . (10) Hnd
5,10 . (11) 1
Kor 15,4 .
- Hebreeuws NBG . wjqbr (1) וַיִּקְבֹּר = wajjiqëbor (en hij begroef) < wë + act. qal imperf. 3de pers. mann. enk. OF (2) wë + pass. nifal imperf. 3de pers. mann. enk. וַיִּקָּבֵר (en hij werd begraven) van het werkw. קָבַר = qâbhar (begraven) . Taalgebruik in Tenakh : qâbhar (begraven) . Getalwaarde : qoph = 19 of 100 , beth = 2 , resj = 20 of 200 ; totaal : 41 OF 302 (2 X 151) . Structuur : 1 - 2 - 2 . De som van de elementen is telkens 5 . wjqbr (2) : Tenakh (27) .
Lc 16,23 - Lc 16,23 - | ||||||||||||||||||
|
King James Bible . [23] And in hell he lift up his eyes, being in torments,
and seeth Abraham afar off, and Lazarus in his bosom.
Luther-Bibel . 23 Als er nun in der Hölle war, hob er seine Augen auf in seiner
Qual und sah Abraham von ferne und Lazarus in seinem Schoß.
Tekstuitleg van Lc 16,23 .
5. act. part. aor. nom. mann. enk. eparas (opgeheven) van het werkw. epairô (opheffen, verheffen) . Taalgebruik in het N.T. : epairô (opheffen, verheffen) . Taalgebruik in Lc : epairô (opheffen, verheffen) . Taalgebruik in Hnd : epairô (opheffen, verheffen) . Taalgebruik in de Septuaginta : epairô (opheffen, verheffen) . Hebr. nâshâ´(dragen, opnemen, verheffen) . Taalgebruik in Tenach : nâshâ´ (dragen, opnemen, verheffen) . Lat. levare (elevare) . Fr. lever . E. to lift up . D. aufheben . Lc (3) : (1) Lc 6,20 . (2) Lc 16,23 . (3) Lc 24,50 . Een vorm van epairô (opheffen, verheffen) in Lc in 6 verzen : (1) Lc 6,20 . (2) Lc 11,27 . (3) Lc 16,23 . (4) Lc 18,13 . (5) Lc 21,28 . (6) Lc 24,50 . In Lc : 4 vormen van epairô (opheffen, verheffen) in 6 verzen in 6 hoofdstukken . In Hnd : 4 vormen van epairô (opheffen, verheffen) in 5 verzen in 5 hoofdstukken . Een vorm van epairô (opheffen, verheffen) in het N.T. (19) , de LXX (83) .
Lc 16,24 - Lc 16,24 - | ||||||||||||||||||
|
King James Bible . [24] And he cried and said, Father Abraham, have mercy on
me, and send Lazarus, that he may dip the tip of his finger in water, and cool
my tongue; for I am tormented in this flame.
Luther-Bibel . 24 Und er rief: Vater Abraham, erbarme dich meiner und sende
Lazarus, damit er die Spitze seines Fingers ins Wasser tauche und mir die Zunge
kühle; denn ich leide Pein in diesen Flammen.
Tekstuitleg van Lc 16,24 .
3. actief participium aorist nominatief mannelijk enkelvoud fônèsas
(geroepen) van het werkw. foneô (roepen, schreeuwen) . Taalgebruik in
het N.T. : fôneô
(roepen, schreeuwen) . Taalgebruik in Lc : fôneô
(roepen, schreeuwen) . In het Lat. vertaald door het werkw. vocare = roepen
, vox = stem . Hebr. qârâ . Getalwaarde : qoph = 19 of 100 , resj
= 20 of 200 , aleph = 1 ; totaal : 40 of 301 . Fr. appeler < Lat. pellere
, pello , pulsum = stoten , slaan , doen klinken . appellare = oproepen ; appel
: oproep . Cfr tele-foon . Lc (3) :
(1) Lc 16,2
: kai fônèsas auton eipen autôi = en hem geroepen zei hij
aan hem . (Een rijk man riep zijn rentmeester bij zich) .
(2) Lc
16,24 : kai autos fônèsas eipen, pater Abraam = en zelf geroepen
zei : Vader Abraham... (De rijke riep in het dodenrijk tot vader Abraham) .
(3) Lc
23,46 : kai fônèsas fônèi megalèi ho Ièsous eipen pater = en geroepen met
luide stem zei Jezus : Vader... ) . (Met luide stem riep Jezus, Vader...) .
In de verzen van het Lucasevangelie is het hoofdwerkwoord eipen = hij zei (aorist
van het werkwoord legô = zeggen) . Het leidt een citaat in . In één
vers nl. Lc
23,46 is Jezus aan het woord .
Een vorm van foneô (roepen, schreeuwen) in Lc in 10 verzen : (1) Lc
8,8 . (2) Lc
8,54 . (3) Lc
14,12 . (4) Lc
16,2 . (5) Lc
16,24 . (6) Lc
19,15 . (7) Lc
22,34 . (8) Lc
22,60 . (9) Lc
22,61 . (10) Lc
23,46 .
7. werkw. act. imperat. aor. 2de pers. enk. ελεησον = eleèson (ontferm je over) van het werkwoord ελεεω = eleeô (medelijden hebben, erbarmen, zich ontfermen, barmhartig zijn) . Taalgebruik in het NT : eleeô (medelijden hebben) . Taalgebruik in de LXX : eleeô (medelijden hebben) . Taalgebruik in Lc : eleeô (medelijden hebben) . In Lc (4) : (1) Lc 16,24 . (2) Lc 17,13 . (3) Lc 18,38 . (4) Lc 18,39 . Een vorm van ελεεω = eleeô in de LXX (139) , in het NT (32) , in Lc (4) .
eleos | Lc | Lc 1 | Lc 10 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | |
1 | nom. + acc. onz. enk. eleos | 4 | (1) Lc 1,50 . (2) Lc 1,58 . (3) Lc 1,72 . | (4) Lc 10,37 . | 226 | 207 | 19 | 3 | 4 | 12 | 7 | 7 | 7 | 5 | ||||
2 | gen. onz. enk. eleous | 2 | (1) Lc 1,54 . (2) Lc 1,78 . | 33 | 28 | 5 | 2 | 3 | 2 | 2 | 2 | 1 | ||||||
6 | 6 |
- acc. vr. enk. ελεημοσυνην = eleèmosunèn van het zelfst.
naamw. ελεημοσυνη = eleèmosunè (barmhartigheid) in Lc in 2 verzen : (1) Lc
11,41 . (2) Lc
12,33 .
- Besluit : een vorm met de stam ele (barmhart- , ontferm-) in Lc in
12 verzen .
Lc 16,25 - Lc 16,25 - | ||||||||||||||||||
|
King James Bible . [25] But Abraham said, Son, remember that thou in thy lifetime
receivedst thy good things, and likewise Lazarus evil things: but now he is
comforted, and thou art tormented.
Luther-Bibel . 25 Abraham aber sprach: Gedenke, Sohn, dass du dein Gutes empfangen
hast in deinem Leben, Lazarus dagegen hat Böses empfangen; nun wird er hier
getröstet und du wirst gepeinigt.
Tekstuitleg van Lc 16,25 .
Lc 16,26 - Lc 16,26 - | ||||||||||||||||||
|
King James Bible . [26] And beside all this, between us and you there is a
great gulf fixed: so that they which would pass from hence to you cannot; neither
can they pass to us, that would come from thence.
Luther-Bibel . 26 Und überdies besteht zwischen uns und euch eine große Kluft,
dass niemand, der von hier zu euch hinüberwill, dorthin kommen kann und auch
niemand von dort zu uns herüber.
Tekstuitleg van Lc 16,26 .
Lc 16,27 - Lc 16,27 - | ||||||||||||||||||
|
King James Bible . [27] Then he said, I pray thee therefore, father, that thou
wouldest send him to my father's house:
Luther-Bibel . 27 Da sprach er: So bitte ich dich, Vater, dass du ihn sendest
in meines Vaters Haus;
Tekstuitleg van Lc 16,27 .
10. - 12. eis ton oikon (naar het huis) in Lc (16) : (1) Lc 1,23 . (2) Lc 1,40 . (3) Lc 1,56 . (4) Lc 5,24 . (5) Lc 5,25 . (6) Lc 6,4 . (7) Lc 7,10 . (8) Lc 8,39 . (9) Lc 8,41 . (10) Lc 9,61 . (11) Lc 10,38 . (12) Lc 11,24 . (13) Lc 15,6 . (14) Lc 16,27 . (15) Lc 18,14 . (16) Lc 22,54 .
Lc 16,28 - Lc 16,28 - | ||||||||||||||||||
|
King James Bible . [28] For I have five brethren; that he may testify unto
them, lest they also come into this place of torment.
Luther-Bibel . 28 denn ich habe noch fünf Brüder, die soll er warnen, damit
sie nicht auch kommen an diesen Ort der Qual.
Tekstuitleg van Lc 16,28 .
Lc 16,29 - Lc 16,29 - | ||||||||||||||||||
|
King James Bible . [29] Abraham saith unto him, They have Moses and the prophets;
let them hear them.
Luther-Bibel . 29 Abraham sprach: Sie haben Mose und die Propheten; die sollen
sie hören.
Tekstuitleg van Lc 16,29 .
Lc 16,30 - Lc 16,30 - | ||||||||||||||||||
|
King James Bible . [30] And he said, Nay, father Abraham: but if one went unto
them from the dead, they will repent.
Luther-Bibel . 30 Er aber sprach: Nein, Vater Abraham, sondern wenn einer von
den Toten zu ihnen ginge, so würden sie Buße tun.
Tekstuitleg van Lc 16,30 .
Lc 16,31 - Lc 16,31 - | ||||||||||||||||||
|
King James Bible . [31] And he said unto him, If they hear not Moses and the
prophets, neither will they be persuaded, though one rose from the dead.
Luther-Bibel . 31 Er sprach zu ihm: Hören sie Mose und die Propheten nicht,
so werden sie sich auch nicht überzeugen lassen, wenn jemand von den Toten auferstünde.
Tekstuitleg van Lc 16,31 .
GRIEKSE VERTALING
1elegen de kai pros tous mathètas, anthrôpos tis èn plousios os eichen oikonomon, kai outos dieblèthè autô ôs diaskorpizôn ta uparchonta autou. 2kai fônèsas auton eipen autô, ti touto akouô peri sou; apodos ton logon tès oikonomias sou, ou gar dunè eti oikonomein. 3eipen de en eautô o oikonomos, ti poièsô, oti o kurios mou afaireitai tèn oikonomian ap emou; skaptein ouk ischuô, epaitein aischunomai. 4egnôn ti poièsô, ina otan metastathô ek tès oikonomias dexôntai me eis tous oikous autôn. 5kai proskalesamenos ena ekaston tôn chreofeiletôn tou kuriou eautou elegen tô prôtô, poson ofeileis tô kuriô mou; 6o de eipen, ekaton batous elaiou. o de eipen autô, dexai sou ta grammata kai kathisas tacheôs grapson pentèkonta. 7epeita eterô eipen, su de poson ofeileis; o de eipen, ekaton korous sitou. legei autô, dexai sou ta grammata kai grapson ogdoèkonta. 8kai epènesen o kurios ton oikonomon tès adikias oti fronimôs epoièsen: oti oi uioi tou aiônos toutou fronimôteroi uper tous uious tou fôtos eis tèn genean tèn eautôn eisin. 9kai egô umin legô, eautois poièsate filous ek tou mamôna tès adikias, ina otan eklipè dexôntai umas eis tas aiônious skènas. 10o pistos en elachistô kai en pollô pistos estin, kai o en elachistô adikos kai en pollô adikos estin. 11ei oun en tô adikô mamôna pistoi ouk egenesthe, to alèthinon tis umin pisteusei; 12kai ei en tô allotriô pistoi ouk egenesthe, to umeteron tis umin dôsei; 13oudeis oiketès dunatai dusi kuriois douleuein: è gar ton ena misèsei kai ton eteron agapèsei, è enos anthexetai kai tou eterou katafronèsei. ou dunasthe theô douleuein kai mamôna. 14èkouon de tauta panta oi farisaioi filarguroi uparchontes, kai exemuktèrizon auton. 15kai eipen autois, umeis este oi dikaiountes eautous enôpion tôn anthrôpôn, o de theos ginôskei tas kardias umôn: oti to en anthrôpois upsèlon bdelugma enôpion tou theou. 16o nomos kai oi profètai mechri iôannou: apo tote è basileia tou theou euaggelizetai kai pas eis autèn biazetai. 17eukopôteron de estin ton ouranon kai tèn gèn parelthein è tou nomou mian keraian pesein. 18pas o apoluôn tèn gunaika autou kai gamôn eteran moicheuei, kai o apolelumenèn apo andros gamôn moicheuei. 19anthrôpos de tis èn plousios, kai enedidusketo porfuran kai busson eufrainomenos kath èmeran lamprôs. 20ptôchos de tis onomati lazaros ebeblèto pros ton pulôna autou eilkômenos 21kai epithumôn chortasthènai apo tôn piptontôn apo tès trapezès tou plousiou: alla kai oi kunes erchomenoi epeleichon ta elkè autou. 22egeneto de apothanein ton ptôchon kai apenechthènai auton upo tôn aggelôn eis ton kolpon abraam: apethanen de kai o plousios kai etafè. 23kai en tô adè eparas tous ofthalmous autou, uparchôn en basanois, ora abraam apo makrothen kai lazaron en tois kolpois autou. 24kai autos fônèsas eipen, pater abraam, eleèson me kai pempson lazaron ina bapsè to akron tou daktulou autou udatos kai katapsuxè tèn glôssan mou, oti odunômai en tè flogi tautè. 25eipen de abraam, teknon, mnèsthèti oti apelabes ta agatha sou en tè zôè sou, kai lazaros omoiôs ta kaka: nun de ôde parakaleitai su de odunasai. 26kai en pasi toutois metaxu èmôn kai umôn chasma mega estèriktai, opôs oi thelontes diabènai enthen pros umas mè dunôntai, mède ekeithen pros èmas diaperôsin. 27eipen de, erôtô se oun, pater, ina pempsès auton eis ton oikon tou patros mou, 28echô gar pente adelfous, opôs diamarturètai autois, ina mè kai autoi elthôsin eis ton topon touton tès basanou. 29legei de abraam, echousi môusea kai tous profètas: akousatôsan autôn. 30o de eipen, ouchi, pater abraam, all ean tis apo nekrôn poreuthè pros autous metanoèsousin. 31eipen de autô, ei môuseôs kai tôn profètôn ouk akouousin, oud ean tis ek nekrôn anastè peisthèsontai.
VULGAAT
1 dicebat autem et ad discipulos suos homo quidam erat dives qui habebat vilicum et hic diffamatus est apud illum quasi dissipasset bona ipsius 2 et vocavit illum et ait illi quid hoc audio de te redde rationem vilicationis tuae iam enim non poteris vilicare 3 ait autem vilicus intra se quid faciam quia dominus meus aufert a me vilicationem fodere non valeo mendicare erubesco 4 scio quid faciam ut cum amotus fuero a vilicatione recipiant me in domos suas 5 convocatis itaque singulis debitoribus domini sui dicebat primo quantum debes domino meo 6 at ille dixit centum cados olei dixitque illi accipe cautionem tuam et sede cito scribe quinquaginta 7 deinde alio dixit tu vero quantum debes qui ait centum choros tritici ait illi accipe litteras tuas et scribe octoginta 8 et laudavit dominus vilicum iniquitatis quia prudenter fecisset quia filii huius saeculi prudentiores filiis lucis in generatione sua sunt 9 et ego vobis dico facite vobis amicos de mamona iniquitatis ut cum defeceritis recipiant vos in aeterna tabernacula 10 qui fidelis est in minimo et in maiori fidelis est et qui in modico iniquus est et in maiori iniquus est 11 si ergo in iniquo mamona fideles non fuistis quod verum est quis credet vobis 12 et si in alieno fideles non fuistis quod vestrum est quis dabit vobis 13 nemo servus potest duobus dominis servire aut enim unum odiet et alterum diliget aut uni adherebit et alterum contemnet non potestis Deo servire et mamonae 14 audiebant autem omnia haec Pharisaei qui erant avari et deridebant illum 15 et ait illis vos estis qui iustificatis vos coram hominibus Deus autem novit corda vestra quia quod hominibus altum est abominatio est ante Deum 16 lex et prophetae usque ad Iohannem ex eo regnum Dei evangelizatur et omnis in illud vim facit 17 facilius est autem caelum et terram praeterire quam de lege unum apicem cadere 18 omnis qui dimittit uxorem suam et ducit alteram moechatur et qui dimissam a viro ducit moechatur 19 homo quidam erat dives et induebatur purpura et bysso et epulabatur cotidie splendide 20 et erat quidam mendicus nomine Lazarus qui iacebat ad ianuam eius ulceribus plenus 21 cupiens saturari de micis quae cadebant de mensa divitis sed et canes veniebant et lingebant ulcera eius 22 factum est autem ut moreretur mendicus et portaretur ab angelis in sinum Abrahae mortuus est autem et dives et sepultus est in inferno 23 elevans oculos suos cum esset in tormentis videbat Abraham a longe et Lazarum in sinu eius 24 et ipse clamans dixit pater Abraham miserere mei et mitte Lazarum ut intinguat extremum digiti sui in aqua ut refrigeret linguam meam quia crucior in hac flamma 25 et dixit illi Abraham fili recordare quia recepisti bona in vita tua et Lazarus similiter mala nunc autem hic consolatur tu vero cruciaris 26 et in his omnibus inter nos et vos chasma magnum firmatum est ut hii qui volunt hinc transire ad vos non possint neque inde huc transmeare 27 et ait rogo ergo te pater ut mittas eum in domum patris mei 28 habeo enim quinque fratres ut testetur illis ne et ipsi veniant in locum hunc tormentorum 29 et ait illi Abraham habent Mosen et prophetas audiant illos 30 at ille dixit non pater Abraham sed si quis ex mortuis ierit ad eos paenitentiam agent 31 ait autem illi si Mosen et prophetas non audiunt neque si quis ex mortuis resurrexerit credent