Overzicht van het Lucasevangelie : Lc
1 , Lc 2
, Lc 3 , Lc
4 , Lc 5
, Lc 6 , Lc
7 , Lc 8
, Lc 9 , Lc
10 , Lc 11
, Lc 12 , Lc
13 , Lc 14
, Lc 15 , Lc
16 , Lc 17
, Lc 18 , Lc
19 , Lc 20
, Lc 21 , Lc
22 , Lc 23
, Lc 24 ,
Tekstuitleg - Lc
15,1-7 - Lc
15,8-10.Gelijkenis van de verloren zoon : Lc
15,11-32 -
Tekstuitleg vers per vers : - Lc
15,1 - Lc
15,2 - Lc
15,3 - Lc
15,4 - Lc
15,5 - Lc
15,6 - Lc
15,7 - Lc
15,8 - Lc
15,9 - Lc
15,10 - Lc
15,11 - Lc
15,12 - Lc
15,13 - Lc
15,14 - Lc
15,15 - Lc
15,16 - Lc
15,17 - Lc
15,18 - Lc
15,19 - Lc
15,20 - Lc
15,21 - Lc
15,22 - Lc
15,23 - Lc
15,24 - Lc
15,25 - Lc
15,26 - Lc
15,27 - Lc
15,28 - Lc
15,29 - Lc
15,30 - Lc
15,31 - Lc
15,32 -
Lc 15,1.Lc 15,2.Lc 15,3.Lc 15,4.Lc 15,5.Lc 15,6.Lc 15,7.Lc 15,8.Lc 15,9.Lc 15,10.Lc 15,11.Lc 15,12.Lc 15,13.Lc 15,14.Lc 15,15.Lc 15,16.Lc 15,17.Lc 15,18.Lc 15,19.Lc 15,20.Lc 15,21.Lc 15,22.Lc 15,23.Lc 15,24.Lc 15,25.Lc 15,26.Lc 15,27.Lc 15,28.Lc 15,29.Lc 15,30.Lc 15,31.Lc 15,32
.
http://www.beleven.org/ |
1. Hebreeuwse bijbel | 2. Targumim | 3. LXX (1) , LXX (2) , Griekse tekst N.T. | 4. Vulgata |
5. Statenvertaling | 6. Willibrordvertaling | 7. Nieuwe Vertaling | 8. http://naardensebijbel.nl/zoek.php . |
9. Bible de Jérusalem | 10. King James Bible - King James Bible | 11. Luther-Bibel | 12. liturgische lezing | 13. Arabisch : http://wjsn.home.xs4all.nl/arab.htm |
In hun synopsis van de eerste drie evangeliën (Leuven, Vlaamse
Bijbelstichting, 1986; Turnhout, Brepols, ) onderscheiden Adelbert Denaux en
Marc Vervenne volgende pericopen in het vijftiende hoofdstuk van het Lucasevangelie
:
238. Gelijkenis van het verloren schaap : Lc
15,1-7 -
239. Gelijkenis van de verloren drachme : Lc
15,8-10 -
240. Gelijkenis van de verloren zoon : Lc
15,11-32 -
Evangelie op de 24ste
(vierentwintigste) zondag door het c-jaar.Lc 15,1-10.
In die tijd kwamen tollenaars en zondaars van allerlei slag bij Jezus om naar
Hem te luisteren. De Farizeeën en de schriftgeleerden morden daarover en
zeiden: "Die man ontvangt zondaars en eet met hen". Hij hield hun
deze gelijkenis voor: "Wanneer iemand onder u honderd schapen heeft en
er één verliest, laat hij dan niet de negenennegentig in de wildernis
achter om op zoek te gaan naar het verlorene totdat hij het vindt? En als hij
het vindt legt hij het vol vreugde op zijn schouders en hij gaat naar huis,
roept zijn vrienden en buren bij elkaar en zegt hun: deelt in mijn vreugde,
want mijn schaap dat verloren was geraakt heb ik gevonden. Ik zeg u: zo zal
er in de hemel meer vreugde zijn over één zondaar die zich bekeert,
dan over negenennegentig rechtvaardigen die geen bekering nodig hebben. Of welke
vrouw die tien zilverstukken bezit en er één verliest steekt niet
een lamp aan, veegt niet het huis en zoekt niet zorgvuldig totdat ze het vindt?
En als ze het gevonden heeft roept ze haar vriendinnen en buurvrouwen bij elkaar
en zegt: Deelt in mijn vreugde, want het zilverstuk dat ik had verloren, heb
ik gevonden. Zo, zeg Ik u, is er vreugde bij de engelen van God over één
zondaar die zich bekeert."
Evangelie van de 4de
(vierde) zondag in de veertigdagentijd C : Lc 15,1-3.11-32
(Verwijzing : Lc
15,1-3.11-32) :
In die tijd kwamen er tollenaars en zondaars van allerlei slag bij Jezus om
naar Hem te luisteren. De Farizeeën en de Schriftgeleerden morden daarover
en zeiden: "Die man ontvangt zondaars en eet met hen." Hij hield hun
deze gelijkenis voor: Hij sprak: "Een man had twee zonen. Nu zei de jongste
van hen tot zijn vader: Vader geef mij het deel van het bezit waarop ik recht
heb. En hij verdeelde zijn vermogen onder hen. Niet lang daarna pakte de jongste
zoon alles bij elkaar en vertrok naar een ver land. Daar verkwistte hij zijn
bezit in een losbandig leven. Toen hij alles opgemaakt had kwam er een verschrikkelijke
hongersnood over dat land en hij begon gebrek te lijden. Nu ging hij in dienst
bij een der inwoners van dat land die hem het veld in stuurde om varkens te
hoeden. En al had hij graag zijn buik willen vullen met de schillen die de varkens
aten, niemand gaf ze hem. Toen kwam hij tot nadenken en zei: Hoeveel dagloners
van mijn vader hebben eten in overvloed, en ik verga hier van de honger. Ik
ga weer naar mijn vader en ik zal hem zeggen: Vader, ik heb misdaan tegen de
hemel en tegen u; ik ben niet meer waard uw zoon te heten maar neem mij aan
als een van uw dagloners. Hij ging dus op weg naar zijn vader. Zijn vader zag
hem al in de verte aankomen en hij werd door medelijden bewogen; hij snelde
op hem toe, viel hem om de hals en kuste hem hartelijk. Maar de zoon zei tot
hem: Vader, ik heb misdaan tegen de hemel en tegen u; ik ben niet meer waard
uw zoon te heten. Doch de vader gelastte zijn knechten: Haalt vlug het mooiste
kleed en trekt het hem aan, steekt hem een ring aan zijn vinger en trekt hem
sandalen aan. Haalt het gemeste kalf en slacht het; laten we eten en feestvieren,
want deze zoon van mij was dood en is weer levend geworden, hij was verloren
en is teruggevonden. Ze begonnen dus feest te vieren. Intussen was zijn oudste
zoon op het land. Toen hij echter terugkeerde en het huis naderde hoorde hij
muziek en dans. Hij riep een van de knechten en vroeg wat dat te betekenen had.
Deze antwoordde: Uw broer is thuisgekomen en uw vader heeft het gemeste kalf
laten slachten omdat hij hem gezond en wel heeft teruggekregen. Maar hij werd
kwaad en wilde niet naar binnen. Toen zijn vader naar buiten kwam en bij hem
aandrong gaf hij zijn vader ten antwoord: Al zoveel jaren dien ik u en nooit
heb ik uw geboden overtreden, toch hebt gij mij nooit een bokje gegeven om eens
met mijn vrienden feest te vieren. En nu die zoon van u is gekomen die uw vermogen
heeft verbrast met slechte vrouwen, hebt ge voor hem het gemeste kalf laten
slachten. Toen antwoordde de vader: Jongen, jij bent altijd bij me en alles
wat van mij is is ook van jou. Maar er moet feest en vrolijkheid zijn, omdat
die broer van je dood was en levend is
http://www.ccel.org/r/robertson_at/wordpictures/htm/LU15.RWP.html .
Lc 15,1 - Lc 15,1 : 238. Gelijkenis van het verloren schaap : Lc 15,1-7 - bijbeloverzicht taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 15 - Lc 15,1 - Lc 15,2 - Lc 15,3 - Lc 15,4 - Lc 15,5 - Lc 15,6 - Lc 15,7 - | ||||||||||||||||||
|
King James Bible.[1] Then drew near unto him all the publicans and sinners
for to hear him.
Luther-Bibel.15 1 Es nahten sich ihm aber allerlei Zöllner und Sünder, um
ihn zu hören.
Tekstuitleg van Lc 15,1.Het vers Lc 15,1 telt 12 (2² X 3) woorden en 62 (2 X 31) letters.De getalwaarde van Lc 15,1 is 7534 (2 X 3767).Twee soorten groepen zochten toenadering tot Jezus : tollenaars en zondaars .
Lc 5,21 | Lc 5,30 | Lc 15,2 | Lc 19,7 | |
voegwoord | kai (en) | kai (en) | kai (en) | kai (en) |
vervoegd werkwoord | èrxanto dialogizesthai (en begonnen te discussiëren) | egogguzon (morden) |
diegogguzon (bromden onder elkaar) | idontes pantes diegogguzon (allen ziende bromden onder elkaar) |
onderwerp | hoi grammateis kai hoi Farisaioi (de schriftgeleerden en de Farizeeeën | hoi Farizaioi kai hoi grammateis autôn (de Farizeeën en hun schriftgeleerden) | hoi te Farizaioi kai hoi grammateis (zowel de Farizeeën als de schriftgeleerden) | |
pros tous mathètas autou (tot zijn leerlingen) | ||||
inleiding om te citeren | legontes (zeggende) | legontes (zeggende) | legontes (zeggende) | legontes (zeggende) |
rechtstreekse of onrechtstreekse rede | tís estin houtos (wie is deze) hos lalaei blasfèmias; tís dunatai hamartias afienai ei mè monos ho theos; (die godslasteringen spreekt? wie kan zonden vergeven tenzij God alleen?) | dia tí meta tôn telônôn kai hamartôlôn esthiete kai pinete; (waarom eet en drinkt je met tollenaars en zondaars?) | hoti houtos hamartôlous prosdechetai kai sunesthiei autois (dat deze zondaars ontvangt en met hen eet). | hoti para hamartôlôi andri eisèlthen katalusai (dat hij bij een zondig man is binnengegaan om te logeren) |
bijbelplaats | 67. Genezing van de lamme : Mc 2,1-12 - Lc 5,17-26 - Mt 9,1-8 - | 69. Jezus eet met tollenaars en zondaars : Mc 2,15-17 - Mt 9,10-13 - Lc 5,29-32 - | 238. Gelijkenis van het verloren schaap : Lc 15,1-7 - | 277. Zacheüs : Lc 19,1-10 - |
Lc 15,1.1. act. ind. imperf. 3de pers. mv. ησαν = èsan (zij waren) van het werkw. ειμι = eimi (zijn).Taalgebruik in het NT : eimi (zijn).Taalgebruik in de LXX : eimi (zijn).Taalgebruik in Lc : eimi (zijn).Taalgebruik in Hnd : eimi (zijn).Lc (22) : (1) Lc 1,6. (2) Lc 1,7. (3) Lc 2,8. (4) Lc 4,20. (5) Lc 4,25. (6) Lc 4,27. (7) Lc 5,10. (8) Lc 5,17. (9) Lc 5,29. (10) Lc 7,41. (11) Lc 8,2. (12) Lc 8,40. (13) Lc 9,14. (14) Lc 9,30. (15) Lc 9,32. (16) Lc 14,1. (17) Lc 15,1. (18) Lc 20,29. (19) Lc 23,55. (20) Lc 24,10. (21) Lc 24,13. (22) Lc 24,53.Een vorm van ειμι = eimi (zijn) in het NT (2450) , in de LXX (6947).
eimi (zijn) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. |
imperf. 3de pers. mv. èsan | 332 | 239 | 93 | 10 | 16 | 22 | 8 | 28 | 6 | 3 | 48 | 56 | 4 | 2 |
1. | 2. | 3. | 4. | 5. | 6. | 7. | 8. | 9. | 10. | 11. . | 12. | |||
eimi (zijn) | Lc | Lc 1 | Lc 2 | Lc 4 | Lc 5 | Lc 7 | Lc 8 | Lc 9 | Lc 14 | Lc 15 | Lc 20 | Lc 23 | Lc 24 | |
act. ind. imperf. 3de pers. mv. èsan | 22 | (1) Lc 1,6. (2) Lc 1,7 . | (3) Lc 2,8 . | (4) Lc 4,20. (5) Lc 4,25. (6) Lc 4,27. | (7) Lc 5,10. (8) Lc 5,17. (9) Lc 5,29 . | (10) Lc 7,41 . | (11) Lc 8,2. (12) Lc 8,40 . | (13) Lc 9,14. (14) Lc 9,30. (15) Lc 9,32. | (16) Lc 14,1. | (17) Lc 15,1. | (18) Lc 20,29. | (19) Lc 23,55 . | (20) Lc 24,10. (21) Lc 24,13. (22) Lc 24,53. |
- Hebreeuws : act. ind. perf. 3de pers. mann. mv. הָיוּ = hâjû (zij waren) van het werkw. הָיָה = hâjâh
(zijn).Taalgebruik in Tenakh : hâjâh
(zijn).Getalwaarde : he = 5 , jod = 10 ; totaal : 20 (2² X 5).Structuur
: 5 - 1 - 5.De som van de elementen is telkens 2.Tenakh (166).Pentateuch (35).Eerdere Profeten (36).Latere Profeten (43).12 Kleine
Profeten (9).Profeten in totaal (88).Geschriften (43).
- werkw. Ned. : zijn.Arabisch : كانَ = kâna (zijn).Taalgebruik in de Qoran : kâna (zijn).. Verleden tijd 3de pers. mann. mv. كاتوا = kânwâ (zij waren) .D. : sein.E. : to be.Fr. : être.Grieks : ειμι = eimi (zijn).Taalgebruik in het NT
: eimi
(zijn).Hebreeuws : הָיָה = hâjâh
(zijn).Taalgebruik in Tenakh : hâjâh
(zijn).Lat. : esse.Lat. erant (719) van het werkw. esse.
- Het werkw. maakt deel uit van een omschrijving.Het drukt de tijdsduur uit : zij waren benaderende ; zij waren bezig met benaderen.In dit vers wordt beklemtoond dat de tollenaars en de zondaars contact met Jezus zochten.Omschrijvende vorm in Lc in : (1) Lc 1,7. (2) Lc 2,8. (3) Lc 4,20. (4) Lc 5,17. (5) Lc
5,29. (6) Lc 8,2. (7) Lc
8,40. (8) Lc
9,32. (9) Lc 14,1. (10) Lc 15,1. (11) Lc
23,55. (12) Lc 24,13. (13) Lc
24,53.
Lc 15,1.2. δε = de (echter) , afkorting δ' = d'.Taalgebruik in het NT : de (echter).Taalgebruik in de LXX : de (echter).Taalgebruik in Lc : de (echter).Partikel.Het staat steeds als tweede woord in de zin.Het kan een lichte tegenstelling aanduiden.Om een verandering van personage of situatie in de zin aan te duiden.Lc (478 + 5 = 483).Lc 15 (16) : (1) Lc 15,1. (2) Lc 15,3. (3) Lc 15,11. (4) Lc 15,12. (5) Lc 15,14. (6) Lc 15,17 (2X). (7) Lc 15,20 (2X). (8) Lc 15,21. (9) Lc 15,22. (10) Lc 15,25. (11) Lc 15,27. (12) Lc 15,28 (2X). (13) Lc 15,29. (14) Lc 15,30. (15) Lc 15,31. (16) Lc 15,32.
de (echter) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
de | 6210 | 3754 | 2456 | 421 | 149 | 478 | 203 | 490 | 708 | 7 | 1048 | 1251 |
d' | 73 | 50 | 23 | 12 | 2 | 5 | 1 | 3 | 19 | 20 | ||
Totaal | 6283 | 3804 | 2479 | 433 | 151 | 483 | 204 | 490 | 711 | 7 | 1067 | 1271 |
de (echter) | Lc 1 | Lc 2 | Lc 3 | Lc 4 | Lc 5 | Lc 6 | Lc 7 | Lc 8 | Lc 9 | Lc 10 | Lc 11 | Lc 12 | Lc 13 | Lc 14 | Lc 15 | Lc 16 | Lc 17 | Lc 18 | Lc 19 | Lc 20 | Lc 21 | Lc 22 | Lc 23 | Lc 24 |
de (478) | 17 | 9 | 11 | 13 | 18 | 15 | 23 | 37 | 36 | 21 | 22 | 26 | 13 | 8 | 16 | 15 | 11 | 26 | 16 | 22 | 14 | 35 | 34 | 20 |
d' (5) | 1 | 2 | 1 | 1 | ||||||||||||||||||||
483 | 17 | 9 | 11 | 13 | 18 | 15 | 23 | 37 | 37 | 23 | 22 | 26 | 13 | 8 | 16 | 15 | 12 | 26 | 16 | 23 | 14 | 35 | 34 | 20 |
1151 verzen | Lc 1 | Lc 2 | Lc 3 | Lc 4 | Lc 5 | Lc 6 | Lc 7 | Lc 8 | Lc 9 | Lc 10 | Lc 11 | Lc 12 | Lc 13 | Lc 14 | Lc 15 | Lc 16 | Lc 17 | Lc 18 | Lc 19 | Lc 20 | Lc 21 | Lc 22 | Lc 23 | Lc 24 |
80 | 52 | 38 | 44 | 39 | 49 | 50 | 56 | 62 | 42 | 54 | 59 | 35 | 35 | 32 | 31 | 37 | 43 | 48 | 47 | 38 | 71 | 56 | 53 |
- Na een lange rede van Jezus o.a. over de voorwaarden om een leerling te zijn , komen tollenaars en zondaars in beeld.Bij het begin van de zin is er een meervoudswerkwoordvorm , de lichte tegenstelling met δε = de (echter) en het onderwerp in de meervoudsvorm.Er is een nieuwe perikope begonnen.
Lc
15,1.1. - 2. ησαν δε = èsan de (zij waren echter).NT (22).Lc (3) : (1) Lc 1,6. (2) Lc 15,1. (3) Lc 24,10.Vaak wordt de omschrijving gebruikt.
- και ησαν = kai èsan (en zij waren).NT (6) : (1) Mc 2,18. (2) Mc
6,44. (3) Mc 9,4. (4) Lc
5,17. (5) Lc
24,53. (6) Hnd 5,12.Geen omschrijving in : (1) (2) Mc
6,44. (2) Hnd 5,12.
- Hebreeuws.וַיִּהְיוּ = wajjihëjû (en zij waren) < wa-consecutivum + act. qal imperf. 3de pers. mv. van het werkw. הָיָה = hâjâh
(zijn).Taalgebruik in Tenakh : hâjâh
(zijn).Getalwaarde : he = 5 , jod = 10 ; totaal : 20 (2² X 5).Structuur
: 5 - 1 - 5.De som van de elementen is telkens 2.Tenakh (113).Pentateuch (45).Eerdere Profeten (32).Latere Profeten (6).12 Kleine
Profeten (2).Profeten in totaal (40).Geschriften (28).
Lc 15,1.3. dat. mann. + onz. enk. αυτῳ = autô(i) van het persoonl. voornaamw. αυτος = autos (hij).Taalgebruik in het NT : persoonlijk voornaamwoord.Taalgebruik in de LXX : persoonlijk voornaamwoord.Taalgebruik in Lc : persoonlijk voornaamwoord.Lc 15 (7) : (1) Lc 15,1. (2) Lc 15,16. (3) Lc 15,18. (4) Lc 15,21. (5) Lc 15,27. (6) Lc 15,30. (7) Lc 15,31.
autos (hij) 3de pers. enk. | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
dat. mann. enk. autô(i) | 2475 | 1686 | 789 | 159 | 109 | 144 | 153 | 79 | 114 | 31 | 412 | 565 |
totaal | 12884 | 9893 | 2991 | 510 | 413 | 593 | 475 | 350 | 504 | 146 | 1670 | 2145 |
1. | 2. | 3. | 4. | 5. | 6. | 7. | 8. | 9. | 10. | 11. | 12. | 13. | 14. | 15. | 16. | 17. | 18. | 19. | 20. | 21. | 22. | 23. | 24. | |
dat. mann. enk. autô(i) | Lc 1 | Lc 2 | Lc 3 | Lc 4 | Lc 5 | Lc 6 | Lc 7 | Lc 8 | Lc 9 | Lc 10 | Lc 11 | Lc 12 | Lc 13 | Lc 14 | Lc 15 | Lc 16 | Lc 17 | Lc 18 | Lc 19 | Lc 20 | Lc 21 | Lc 22 | Lc 23 | Lc 24 |
totaal | 5 | 2 | 0 | 11 | 7 | 1 | 5 | 13 | 10 | 2 | 8 | 7 | 6 | 5 | 7 | 5 | 9 | 8 | 4 | 3 | 0 | 11 | 13 | 2 |
- Door het persoonlijk voornaamw. 'hem' te gebruiken i.p.v. Jezus , wordt onze aandacht gevestigd op degene die in het vorige hoofdstuk aan het woord was en de voorwaarden gaf om leerling te zijn.Dat speelt dus op de achtergrond mee wanneer tollenaars en zondaars tot Jezus kwamen.Zij beseften dat er voor hen bekering en herstel mogelijk is.
Lc 15,1.4. act. part. praes. nom. mann. en vr. mv. εγγιζοντες = eggizontes (naderend) van het werkw. εγγιζω = eggizô (naderen).Taalgebruik in het NT : eggizô (naderen).Taalgebruik in de LXX : eggizô (naderen).Lc (1) : Lc 15,1.Bij deze omschrijvende vorm wordt het part. praes. gebruikt.Dat is nog het geval in NT (7) : (1) Mc 2,6. (2) Mc 10,32. (3) Mc 14,4. (4) Lc 15,1. (5) Joh 2,6. (6) Hnd 2,5. (7) Hnd 2,42.Een vorm van εγγιζω = eggizô in de LXX (156 = 26 X 6) , in het NT (42 = 7 X 6) , in Lc (18 = 3 X 6).In de LXX kan εγγιζω = eggizô (naderen) de vertaling van 15 verschillende Hebreeuwse (werk)woorden zijn.
eggizô (naderen) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. |
part. pr. nom. mann. mv. eggizontes | 9 | 8 | 1 | 1 | 1 | 1 |
- In plaats van deze omschrijvende vorm hadden we de gewone vorm verwacht : act. ind. aor. 3de pers. mv. ηγγισαν = èggisan (zij naderden).ΝT (2) : (1) Mt 21,1. (2) Lc 24,28.
eggizô (naderen) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. |
ind. aor. 3de p. mv. èggisan | 18 | 16 | 2 | 1 | 1 | 2 | 2 |
- Hebreeuws.וַיִּגְּשׁוּ = wajjiggasjû (en zij naderden) < wa-consecutivum + act. qal imperf. 3de pers. mann. mv. van het werkw. נָגַשׁ = nâgasj (naderen, nader treden).Taalgebruik in Tenakh : nâgasj
(naderen, nader treden).Getalwaarde : nun = 14 of 50 , gimel = 3 , sjin = 21 of 300 ; totaal : 38 (2 X 19) OF 353 (spiegelgetal).De som van de elementen is telkens 2.Tenakh (14).Een vorm van נגשׁ (n-g-sj) in Tenakh (111).
- וַיִּקְרְבוּ = wajjiqërëbhû (en zij naderden) < wa-consecutivum + act. qal imperf. 3de pers. mann. mv. van het werkw. קָרַב = qârabh (naderen, nabij zijn).Taalgebruik in Tenakh : qârabh
(naderen, nabij zijn).Getalwaarde : qoph = 19 of 100 , resj = 20 of 200
, beth = 2 ; totaal : 41 OF 302 (2 X 151).Structuur : 1 - 2 - 2.De som van de elementen is telkens 5.Tenakh (12).Een vorm van קרב (q-r-b) in Tenakh (263).Zie b.v. 1 K 2,1.
- Vergelijk het werkw. נָשַׂג = nâshag met het werkw. נָשַׂג = nâshag (bereiken, achterhalen, inhalen, treffen).Taalgebruik in Tenakh : nâshag (bereiken, achterhalen, inhalen, treffen).Beide werkw. hebben dezelfde medeklinkers , maar in verschillende volgorde.
- De tollenaars en zondaars waren naderende.Ze waren dus nog niet bij Jezus.Wel bij Jezus waren de Farizeeën en de schriftgeleerden.Bij het naderen van de tollenaars en de zondaars uitten de Farizeeën en de schriftgeleerden hun ongenoegen over Jezus.Ze spreken over hem in de 3de pers..Zij verwijten Jezus dat hij zondaars ontvangt en met hen eet.Dat bezwaar hadden zij reeds gemaakt bij zijn leerlingen (Lc
5,30).Voelden zij zich gecompromitteerd ? Zij wilden geen contact met tollenaars en zondaars en door de houding van Jezus kwamen ze ongewild toch met hen in contact.
Lc 15,1.5. nom. mann. + vr. mv. παντες = pantes (allen) van het bijvoegl. naamw. πας = pas (ieder, elk, alles).Taalgebruik in het NT : pas (ieder, elk, alles).Taalgebruik in de LXX : pas (ieder, elk, alles).Taalgebruik in Lc : pas (ieder, elk, alles).Lc (25) : (1) Lc 1,63. (2) Lc 1,66. (3) Lc 2,3. (4) Lc 2,18. (5) Lc 2,47. (6) Lc 4,22. (7) Lc 4,26. (8) Lc 6,26. (9) Lc 8,40. (10) Lc 8,52. (11) Lc 9,17. (12) Lc 9,43. (13) Lc 13,3. (14) Lc 13,5. (15) Lc 13,17. (16) Lc 13,27. (17) Lc 14,18. (18) Lc 14,29. (19) Lc 15,1. (20) Lc 19,7. (21) Lc 20,38. (22) Lc 21,4. (23) Lc 22,70. (24) Lc 23,48. (25) Lc 23,49.Een vorm van πας = pas (ieder, elk, alles) in de LXX (6833) , in het NT (1226).In Lc : X vormen in 24 / 24 hoofdstukken en in 149 verzen , in Lc 15 (4) : (1) Lc 15,1. (2) Lc 15,13. (3) Lc 15,14. (4) Lc 15,31.
pas (al) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
10 | nom. m. mv. pantes | 724 | 558 | 166 | 18 | 15 | 25 | 14 | 33 | 57 | 4 | 58 | 72 |
- Hebreeuws.כל = kl (al).Taalgebruik in Tenakh : kl
(al).Getalwaarde : kaph = 11 of 20 , lamed = 12 of 30 ; totaal : 23 OF
50 (2 X 5²).Structuur : 2 - 3.Tenakh (2709).Pentateuch (824).Eerdere
Profeten (584).Latere Profeten (505).12 Kleine Profeten (104).Geschriften
(692).
- Lat. omnis.Ned. al.E. all.D. allerlei.Arabisch : كُلّ = kull (al).Taalgebruik in de Qoran : kull (al).
Lc 15,1.4. - 5. αυτῳ παντες = autô(i) pantes (aan hem allen).NT (5) : (1) Mt 27,22. (2) Mc 14,53. (3) Lc 15,1. (4) Heb 1,6. (5) Apk 13,8.
Lc 15,1.6. bepaald lidw. nom. mann. mv. οἱ = hoi.Zie bepaald lidwoord ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het).Taalgebruik in het NT : bepaald lidwoord.Lc 15 (3) : (1) Lc 15,1. (2) Lc 15,2. (3) Lc 15,16.
lidw. mv. | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | ||
10. | nom. m. mv. hoi | 4230 | 3257 | 973 | 196 | 101 | 165 | 125 | 147 | 169 | 70 | 462 | 587 | |
Totaal | 23394 | 18879 | 4515 | 745 | 389 | 644 | 404 | 690 | 1228 | 415 | 1778 | 2182 |
lidw. mv. | Lc | Lc 1 | Lc 2 | Lc 3 | Lc 4 | Lc 5 | Lc 6 | Lc 7 | Lc 8 | Lc 9 | Lc 10 | Lc 11 | Lc 12 | Lc 13 | Lc 14 | Lc 15 | Lc 16 | Lc 17 | Lc 18 | Lc 19 | Lc 20 | Lc 21 | Lc 22 | Lc 23 | Lc 24 | |
10. | nom. m. mv. hoi | 165 | 3 | 7 | 1 | 2 | 9 | 13 | 10 | 15 | 12 | 4 | 8 | 2 | 5 | 2 | 3 | 6 | 4 | 5 | 7 | 16 | 3 | 11 | 9 | 9 |
Lc 15,1.5. - 6. παντες οἱ = pantes hoi (al de).NT (45).Lc (11) : (1) Lc 1,66. (2) Lc 2,18. (3) Lc 2,47. (4) Lc 6,26 . (5) Lc 13,17. (6) Lc 13,27. (7) Lc 14,29. (8) Lc 15,1. (9) Lc 21,15. (10) Lc 23,48. (11) Lc 23,49.
Lc 15,1.7. nom. mann. mv. τελωναι = telônai (tollenaars) van het zelfst. naamw. τελωνης = telônès (tollenaar).Taalgebruik in het NT : telônès (tollenaar).Bijbel = NT (8) : (1) Mt 5,46. (2) Mt 9,10. (3) Mt 21,31. (4) Mt 21,32. (5) Mc 2,15. (6) Lc 3,12. (7) Lc 7,29. (8) Lc 15,1.Een vorm van τελωνης = telônès (tollenaar) in het OT (-) , in het NT (21) , in Lc (10) : (1) Lc 3,12. (2) Lc 5,27. (3) Lc 5,29. (4) Lc 5,30. (5) Lc 7,29. (6) Lc 7,34. (7) Lc 15,1. (8) Lc 18,10. (9) Lc 18,11. (10) Lc 18,13.Dit moet nog aangevuld worden met de term αρχιτελωνης = architelônès (hoofd van de tollenaars).Lc 19,2.Ook nog : τελωνιον = telônion (tolhuis).Taalgebruik in het NT : telônion (tolhuis) : Lc 5,27.4X enk. , 6X mv..In Lc 5,27 gaat het om de roeping van Levi , in (8) Lc 18,10. (9) Lc 18,11. (10) Lc 18,13 om het verhaal van de Farizeeër en de tollenaar.In Lc 7,29 nemen tollenaars en Farizeeën een verschillende houding aan tegenover Johannes de Doper , in Lc 7,34 komt de houding van de Farizeeën tegenover Jezus ter sprake.
bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | ||
nom. mann. enk. telônès | 5 | 5 | 2 : (1) Mt 10,3. (2) Mt 18,17. | 3 : (1) Lc 18,10. (2) Lc 18,11. (3) Lc 18,13. | |||||||||||
acc. mann. enk. telônèn | 1 | 1 | 1 : Lc 5,27. | ||||||||||||
nom. mann. mv. telônai | 8 | 8 | 4 : (1) Mt 5,46. (2) Mt 9,10. (3) Mt 21,31. (4) Mt 21,32. | 1 : Mc 2,15. | 3 : (6) Lc 3,12. (7) Lc 7,29. (8) Lc 15,1. | (1) : Mt 9,10 // Mc 2,15 // (Lc 5,29). | |||||||||
gen. mann. mv. telônôn | 6 | 6 | 2 : (1) Mt 9,11. (2) Mt 11,19. | 1 : Mc 2,16. | 3 : (1) Lc 5,29. (2) Lc 5,30. (3) Lc 7,34. | (1) : Mt 9,11 // Mc 2,16 // Lc 5,30. | 6 | ||||||||
20 | 20 | 8 | 2 | 10 |
- In Lc komen de tollenaar(s) in een 6-tal verhalen voor :
1. De tollenaars bij Johannes de Doper (Lc 3,12-13).
2. De roeping van de tollenaar Levi en de maaltijd (Lc 5,27-32).
3. Het getuigenis van Jezus over Johannes de Doper (Lc 7,24-35).
4. Lc 15,1-2 en de 3 parabels (Lc 15,3-32).
5. De farizeeër en de tollenaar (Lc 18,9-14).
6. Zacheüs (Lc 19,1-10).
-
De tollenaars waren naar Johannes de Doper gegaan en hadden zich laten dopen (Lc 3,12).In Lc
5,27 riep Jezus de tollenaar Levi.Deze gaf een groot banket waarbij vele tollenaars en nog anderen met hen aan tafel aanlagen (Lc
5,29).De Farizeeën en hun schriftgeleerden morden tegen de leerlingen van Jezus dat hij at en dronk met tollenaars en zondaars.In Lc
7,29 gaf Jezus een getuigenis over Johannes de Doper.Hierbij verwees hij naar de tollenaars die door Johannes werden gedoopt.De Farizeeën en de wetgeleerden waren het niet eens met Johannes de Doper en zij lieten zich niet door hem dopen.Jezus wist echter welk verwijt zij Jezus maakten : een vriend van tollenaars en zondaars (Lc
7,34 ).Johannes de Doper was in de gevangenis geworpen.In Lc
15,1 vertelt de evangelist dat de tollenaars en de zondaars toenadering zochten bij Jezus om hem te horen.Het is merkwaardig dat Lucas spreekt over alle tollenaars en zondaars.De tollenaars komen ter sprake in een context van hun tegenstanders de Farizeeën.Jezus neemt tegenover de tollenaars een andere houding aan dan de Farizeeën.In Lc 18,9-14 vinden we het verhaal over de Farizeër en de tollenaar.In Lc 19,1-10 lezen we het verhaal over Zacheüs.
- In Lc 6,27-28 roept Jezus de tollenaar Levi tot zijn leerling.Merkwaardig is de naam.Want Levi is ook de naam van een stam en wel de stam die vrijgesteld is voor de eredienst.Bij de verdeling van het land werd aan de stam Levi geen landsdeel toegewezen , maar kregen zij het recht om tienden te innen (Lv 27,30-33 ; Nu 18 ; Dt 14,22-29).Ze waren dus ‘belastinginners’.Misschien heeft de Romeinse bezettingsmacht gebruik gemaakt van de bestaande structuren en o.a. de Levieten aangesteld om bovendien belasting voor hen , de Romeinen, te innen en werden zij ook tollenaars.Sommige van hen dierven wel eens sjoemelen en meer vragen dan hen wettelijk was toegestaan.Zo lezen we in Lc 3,12 waar tollenaars tot Johannes de Doper komen : ‘Meester, wat moeten wij doen?’ Tegen hen zei hij (Johannes de Doper) : ‘Vorder niet meer dan u is voorgeschreven’.En Zacheüs zegt in Lc 19,8 : als ik iemand iets heb afgeperst, vergoed ik het viervoudig’.Er bestonden dus rechtvaardige en onrechtvaardige tollenaars.Door belasting te innen voor de Romeinen werden de tollenaars beschouwd als collaborateurs met de Romeinen en hadden zij dus een slechte naam.
- In het Lucasevangelie ontdekken we een evolutie in de omgang van Jezus en zijn leerlingen met tollenaars en zondaars.In Lc 6,27-28 neemt Jezus contact met de tollenaar Levi en roept hem tot zijn leerling.Levi richt een groot feest in waarop Jezus , zijn leerlingen , tollenaars en anderen aanwezig zijn . In Lc 15,1 lezen we dat alle tollenaars en zondaars contact zoeken met Jezus om naar hem te luisteren en in het verhaal Zacheüs zoekt het hoofd van de tollenaars Jezus te zien en klimt hiervoor zelfs in een boom.Het klikt blijkbaar tussen Jezus en de tollenaars.Het is dus een wederzijds proces.
- In Mt 21,28-32 vinden we een gelijkenis van een man met twee kinderen met de toepassing op tollenaars en Farizeeën.Parallel met deze tekst is Lc 7,29-30.
Hoe kunnen we de tollenaars typeren in de verschillende verhalen :
1. ‘Vorder niet meer dan u is voorgeschreven’ (Lc 3,13).
2. 'Ik ben niet gekomen om rechtvaardigen tot bekering op te roepen , maar zondaars.'
3.
4. 'Ik zeg u , zo zal er in de hemel meer blijdschap zijn over één zondaar die zich bekeert , dan over negenennegentig rechtvaardigen die geen bekering nodig hebben' (Lc 15,7).
5. 'God, ik dank U dat ik niet ben zoals de andere mensen , hebzuchtig , onrechtvaardig en overspelig , of zoals die tollenaar daar!' (Lc 18,11).
6. 'als ik iemand iets heb afgeperst, vergoed ik het viervoudig’ (Lc 19,8).
Bij sommige tollenaars gaat het om onrechtvaardigheid , uitbuiting , gesjoemel.Dat veroorzaakt armoede , honger , mensonwaardig leven.Door het ontvangen van de tienden was de stam Levi rijkelijk bedeeld.Wanneer sommige Levieten nog corrupt zijn en zich nog meer verrijken op de kap van de anderen , dan is de kloof tussen rijk en arm nog schrijnender.De Levieten , onder wie de priesters en hogepriesters , stonden in voor de eredienst.Er is dan ook niet enkel corruptie en uitbuiting , maar ook schijnheiligheid.En dat in een thecratische staat.
Lc 15,1.6. - 7. οἱ τελωναι = hoi telônai (de tollenaars).Bijbel (6/8) : (1) Mt 5,46. (2) Mt 5,47 (variante lezing). (3) Mt 21,31. (4) Mt 21,32. (5) Lc 7,29. (6) Lc 15,1.
Lc 15,1.8. και = kai (en).Taalgebruik : kai (en) in NT.Taalgebruik in Lc : kai (en).Taalgebruik : kai (en) in de LXX.Nevenschikkend voegwoord.Lc (822 / 1151).Lc 15.25/32 WEL.7/32 NIET : (1) Lc 15,3. (2) Lc 15,7. (3) Lc 15,10. (4) Lc 15,11. (5) Lc 15,17. (6) Lc 15,19. (7) Lc 15,30.Dit voegwoord verbindt de 2 onderwerpen met elkaar.
kai (en) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
verzen | 7957 | 1071 | 678 | 1151 | 879 | 1007 | 2767 | 404 | 2900 | 3779 | ||
kai (en) | 26980 | 21867 | 5113 | 705 | 555 | 822 | 530 | 660 | 1470 | 371 | 2082 | 2612 |
verschil | 2844 | 366 | 123 | 329 | 349 | 347 | 1297 | 33 | 818 | 1167 |
- Hebr. : וְ = wë.Lat : et.Fr. : et.Ned. : en.E. : and.D. und.Arabisch : وَ = wa (en).Taalgebruik in de Qoran : wa (en).
Lc 15,1.7. - 8. τελωναι και = telônai kai (tollenaars en).Bijbel (5/8) : (1) Mt 9,10. (2) Mt 21,31. (3) Mt 21,32. (4) Mc 2,15. (5) Lc 15,1.
Lc 15,1.6. - 8. οἱ τελωναι και = hoi telônai kai (de tollenaars en).Bijbel (3/8) : (1) Mt 21,31. (2) Mt 21,32. (3) Lc 15,1.
Lc 15,1.9. bepaald lidw. nom. mann. mv. οἱ = hoi.Zie bepaald lidwoord ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het).Taalgebruik in het NT : bepaald lidwoord.Lc 15 (3) : (1) Lc 15,1. (2) Lc 15,2. (3) Lc 15,16.
lidw. mv. | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | ||
10. | nom. m. mv. hoi | 4230 | 3257 | 973 | 196 | 101 | 165 | 125 | 147 | 169 | 70 | 462 | 587 | |
Totaal | 23394 | 18879 | 4515 | 745 | 389 | 644 | 404 | 690 | 1228 | 415 | 1778 | 2182 |
lidw. mv. | Lc | Lc 1 | Lc 2 | Lc 3 | Lc 4 | Lc 5 | Lc 6 | Lc 7 | Lc 8 | Lc 9 | Lc 10 | Lc 11 | Lc 12 | Lc 13 | Lc 14 | Lc 15 | Lc 16 | Lc 17 | Lc 18 | Lc 19 | Lc 20 | Lc 21 | Lc 22 | Lc 23 | Lc 24 | |
10. | nom. m. mv. hoi | 165 | 3 | 7 | 1 | 2 | 9 | 13 | 10 | 15 | 12 | 4 | 8 | 2 | 5 | 2 | 3 | 6 | 4 | 5 | 7 | 16 | 3 | 11 | 9 | 9 |
Lc 15,1.8. - 9. και οἱ = kai hoi (en de).NT (225).Lc 15 (2) : (1) Lc 15,1. (2) Lc 15,2.
Lc 15,1.10. nom. mann. mv. ἁμαρτωλοι = hamartôloi (zondaars) van het zelfst. naamw. ἁμαρτωλος = hamartôlos (zondaar).Taalgebruik in het NT : hamartôlos (zondaar).Taalgebruik in de LXX : hamartôlos (zondaar).Taalgebruik in Lc : hamartôlos (zondaar).Bijbel (35).OT (23).NT (12) : (1) Mt 9,10. (2) Mc 2,15. (3) Lc 6,32. (4) Lc 6,33. (5) Lc 6,34. (6) Lc 13,2. (7) Lc 15,1. (8) Rom 5,19. (9) Gal 2,15. (10) Gal 2,17. (11) Jak 4,8. (12) . Jud 1,15.Een vorm van ἁμαρτωλος = hamartôlos in de LXX (178) , in het NT (47) , in Lc (17) : (1) Lc 5,8. (2) Lc 5,30. (3) Lc 5,32. (4) Lc 6,32. (5) Lc 6,33. (6) Lc 6,34. (7) Lc 7,34. (8) Lc 7,37. (9) Lc 7,39. (10) Lc 13,2. (11) Lc 15,1. (12) Lc 15,2. (13) Lc 15,7. (14) Lc 15,10. (15) Lc 18,13. (16) Lc 19,7. (17) Lc 24,7.In Lc komt het woord ἁμαρτωλος = hamartôlos (zondaar) veelvuldiger voor dan in de andere evangelies (18 tegenover 14 in de andere evangelisten samen).In Lc : 7X enk. , 11X mv..
bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | ||
nom. mann. enk. hamartôlos | 35 | 26 | 9 | 3 : (1) Lc 5,8. (2) Lc 7,37. (3) Lc 7,39. | 3 | 3 | 3 | 6 | 2 | 1 | |||||
dat. mann. enk. harmartôlô(i) | 14 | 9 | 5 | 1 : (10) Mc 8,38. | 4 : (11) Lc 15,7. (12) Lc 15,10. (13) Lc 18,13. (14) Lc 19,7. | 5 | 5 | ||||||||
acc. mann. enk. hamartôlon | 7 | 6 | 1 | 1 | |||||||||||
nom. mann. mv. hamartôloi | 35 | 23 | 12 | 1 : (1) Mt 9,10. | 1 : (2) Mc 2,15. | 5 : (3) Lc 6,32. (4) Lc 6,33. (5) Lc 6,34. (6) Lc 13,2. (7) Lc 15,1. | 5 | 7. (1) : Mt 9,10 // Mc 2,15. | 7 | ||||||
gen. mann. mv. hamartôlôn | 48 | 36 | 12 | 3 : (1) Mt 9,11. (2) Mt 11,19. (3) Mt 26,45. | 2 : (1) Mc 2,16. (2) Mc 14,41. | 3 : (1) Lc 5,30. (2) Lc 7,34. (3) Lc 24,7. | 1 | 3 | 8 . (1) Mt 9,11 // Mc 2,16 // Lc 5,30. (2) : Mt 11,19 // Lc 7,34. (3) : Mt 26,45 // Mc 14,41. | 9 | 3 | ||||
dat. mann. mv. hamartolois | 6 | 4 | 2 | 1 : Lc 6,34. | 1 | ||||||||||
acc. mann. mv. harmartolous | 20 | 15 | 5 | 1 : Mt 9,13. | 1 : Mc 2,17. | 2 : (1) Lc 5,32. (2) Lc 15,2. | 1 | 4. (1) Mt 9,13 // Mc 2,17 // Lc 5,32. | 4 | ||||||
165 | 119 | 46 | 5 | 5 | 18 | 4 | 14 | 27 | 31 |
Hoe zit het met het gebruik van het woord ἁμαρτια = hamartia (zonde).Taalgebruik in het NT : hamartia (zonde).Taalgebruik in de LXX : hamartia (zonde).Van de 24X staat een vorm van ἁμαρτια = hamartia (zonde) 13X in het verhaal van de lamme ; het heeft telkens met zondenvergeving te maken.Verder zullen we nog zien dat ἁμαρτια = hamartia (zonde) vaak aan "vergeven" en "vergeving" gelinkt is.
hamartia (zonde) | bijbel | O.T. | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
nom + dat. enk. hamartia(i) | 81 | 51 | 30 | 1 : Mt 12,31 . | 2. | 27 | ||||||
gen enk. + acc. mv. hamartias | 270 | 216 | 54 | 2 : (1) Mt 3,6. (2) Mt 9,6. | 3 : (1) Mc 1,5. (2) Mc 2,7. (3) Mc 2,10. | 4 : (1) Lc 5,21. (2) Lc 5,24. (3) Lc 7,49. (4) Lc 11,4 . | 6 | 2 | 37 | (1) : Mt 3,6 // Mc 1,5. (2) : Mc 2,7 // Lc 5,21. (3) : Mt 9,6 // Mc 2,10 // Lc 5,24. | ||
acc. enk. hamartian | 91 | 65 | 26 | 6 | 1 | 19 | ||||||
nom mv. hamartiai | 35 | 23 | 12 | 2 : (1) Mt 9,2. (2) Mt 9,5. | 2 : (1) Mc 2,5. (2) Mc 2,9. | 4 : (1) Lc 5,20. (2) Lc 5,23. (3) Lc 7,47. (4) Lc 7,48 . | 3 | 1 | (1) : Mt 9,2 // Mc 2,5 // Lc 5,20.. (2) : Mt 9,5 // Mc 2,9 // Lc 5,23. | |||
gen mv. hamartiôn | 85 | 53 | 32 | 2 : (1) Mt 1,21. (2) Mt 26,28 . | 1 : Mc 1,4. | 3 : (1) Lc 1,77. (2) Lc 3,3. (3) Lc 24,47. | 5 | 20 | 1 | |||
dat. mv. hamartiais | 54 | 46 | 8 | 2 : | 5 | 1 | ||||||
totaal | 616 | 454 | 162 | 7 | 6 | 11 | 16 | 8 | 111 | 3 |
En ook nog : ἁμαρτανω = harmartanô (zondigen).Taalgebruik in het NT : harmartanô (zondigen).Taalgebruik in de LXX : harmartanô (zondigen).Een vorm van ἁμαρτανω = harmartanô (zondigen) in de LXX (270) , in het NT (42) , in Mt (3) , in Mc (0) , in Lc (4) , in Joh (3).
Samengevat : in Lc vinden we zondaar (18) , zonde (11) en zondigen (4X) : 33.In Lc 15 vinden we 4X een vorm van ἁμαρτωλος = hamartôlos (zondaar) en 2X van ἁμαρτανω = harmartanô (zondigen).
Vaak komen zondaars voor in het gezelschap van de tollenaars.We bekijken de 6 verhalen met tollenaar(s) :
1. De tollenaars bij Johannes de Doper (Lc 3,12-13) : -
2. De roeping van de tollenaar Levi en de maaltijd (Lc 5,27-32) : (1) Lc
5,30. (2) Lc
5,32.
3. Het getuigenis van Jezus over Johannes de Doper (Lc 7,24-35) : (1) Lc
7,34 .
4. Lc 15,1-2 en de 3 parabels (Lc 15,3-32) : (1) Lc
15,1. (2) Lc
15,2. (3) Lc
15,7. (4) Lc
15,10.
5. De farizeeër en de tollenaar (Lc 18,9-14) : (1) Lc
18,13.
6. Zacheüs (Lc 19,1-10) : (1) Lc
19,7.
- In 9/18 bij Lc komt het woord 'zondaar(s)' voor in een context van 'tollenaar(s)'.In dit geval heeft 'zondaar' de betekenis van 'onrechtvaardige' en staat tegenover 'rechtvaardige'.In deze context heeft onrechtvaardigheid te maken met geld en bezit.
Lc 15,1.9. - 10. οἱ ἁμαρτωλοι = hoi hamartôloi (de zondaars).NT (4) : (1) Lc 6,32. (2) Lc 6,33. (3) Lc 6,34. (4) Lc 15,1.
Lc
15,1.6. - 10. tollenaars en zondaars.nom. : 1) : Mt
9,10 // Mc 2,15. (2) : Lc
15,1.gen. : (1) Mt
9,11 // Mc
2,16 // Lc
5,30. (2) Mt
11,19 // Lc
7,34.acc. : (1) Mt
9,13 // Mc 2,17 // Lc
5,32.De combinatie van tollenaars en zondaars komt voor in 11/17 wat de tollenaars betreft en 11/28 wat de zondaars betreft.
- οἱ τελωναι και οἱ ἁμαρτωλοι = hoi telônai kai hoi hamartôloi (de tollenaars en de zondaars).Bijbel = NT (1) : Lc
15,1 .
- τελωναι και ἁμαρτωλοι = telônai kai hamartôloi (tollenaars en zondaars).Bijbel = NT (2) : (1) Mt
9,10. (2) Mc 2,15.
- De synoptici gebruiken vaak het duo tollenaars en zondaars.Het zouden twee groepen kunnen zijn , maar het zou ook één groep kunnen zijn , waarbij de tweede naam de eerste nader bepaalt : niet alle tollenaars zijn zondaars , maar onder de tollenaars zijn er zondaars.We zien dat sommige tollenaars durven sjoemelen en anderen uitbuiten.Het zijn zondaars.In deze context staat dat Jezus gekomen is niet om rechtvaardigen te roepen , maar zondaars.Zondaars zijn o.a. zij die onrechtvaardig handelen.
- In Mt
9,13 // Mc 2,17 // Lc
5,32 zegt Jezus dat hij niet gekomen is om rechtvaardigen te roepen , maar zondaars.Dat zegt hij naar aanleiding van zijn aanwezigheid bij de maaltijd van de tollenaar en leerling Levi (Lc).In Lc 18,9-14 wordt de parabel van de Farizeeër en de tollenaar verteld.Het gaat er om hen die zich rechtvaardig beschouwen en tollenaars die sjoemelen.We voelen aan dat we hier te maken hebben met rechtsgetrouwheid en rechtvaardigheid.Jezus klaagt aan dat zij die wetsgetrouw zijn soms onrechtvaardig kunnen zijn en dat tollenaars , sjoemelaars en uitbuiters , na bekering rechtvaardig kunnen handelen.
- Ofschoon het woord rechtvaardig niet zoveel voorkomt in Lc , speelt het een belangrijke rol.In Lc 23,47 noemt de honderman Jezus na zijn sterven een rechtvaardige.Sommige personen worden rechtvaardig genoemd : Zacharia en Elisabeth , Simeon , Jozef van Arimathea.Een rechtvaardige is iemand die de ander zijn recht erkent , tot zijn recht laat komen.Modern vertaald : de mensenrechten respecteert.
- Zie : δικαιος = dikaios (rechtvaardig).Taalgebruik in de bijbel : dikaios
(rechtvaardig).Taalgebruik in de Septuaginta
: dikaios
(rechtvaardig).Taalgebruik in Lc : dikaios
(rechtvaardig).
1. | 2. | 3. | 4. | 5. | 6. | 7. | 8. | 9. | |||
dikaios | Lc 1 | Lc 2 | Lc 5 | Lc 12 | Lc 14 | Lc 15 | Lc 18 | Lc 20 | Lc 23 | ||
1. | nom. mann. enk. dikaios | 3 | (1) Lc 2,25. | (2) Lc 23,47. (3) Lc 23,50. | |||||||
2. | acc. mann. enk. dikaion | 1 | (1) Lc 12,57. | ||||||||
3. | nom. mann. mv. dikaioi | 2 | (1) Lc 1,6 . | (2) Lc 18,9. | |||||||
4. | gen. mann. mv. dikaiôn | 2 | (1) Lc 1,17. | (2) Lc 14,14. | |||||||
5. | dat. mann. mv. dikaiois | 1 | (1) Lc 15,7. | ||||||||
6. | acc. mann. mv. dikaious | 2 | (1) Lc 5,32. | (2) Lc 20,20. | |||||||
11 | 2 | 1 | 1 | 1 | 1 | 1 | 1 | 1 | 2 |
- Wat δικαιοσυνη = dikaiosunè (rechtvaardigheid).Zie het bijvoegl. naamw. δικαιος = dikaios (rechtvaardig).Taalgebruik in het NT : dikaios
(rechtvaardig).Taalgebruik in de Septuaginta
: dikaios
(rechtvaardig).Een vorm van δικαιοσυνη = dikaiosunè (rechtvaardigheid) in de LXX (351) , in het NT (91) , in Mt (7) , in Mc (0) , in Lc (1).
- We zullen verder nog zien dat bekering en vergeving van zonden een belangrijke rol zullen spelen.
In 3 van de 6 verhalen met tollenaars komt het woord rechtvaardig voor :
1. De tollenaars bij Johannes de Doper (Lc 3,12-13) : -
2. De roeping van de tollenaar Levi en de maaltijd (Lc 5,27-32) : (1) Lc
5,32.
3. Het getuigenis van Jezus over Johannes de Doper (Lc 7,24-35) : -
4. Lc 15,1-2 en de 3 parabels (Lc 15,3-32) : (1) Lc
15,7.
5. De farizeeër en de tollenaar (Lc 18,9-14) : (1) Lc 18,9 .
6. Zacheüs (Lc 19,1-10) : -
Lc 15,1.11. act. inf. praes. ακουειν = akouein (om te horen) van het werkw. ακουω = akouô (horen).Taalgebruik in het NT : akouô (horen).Taalgebruik in de Septuaginta : akouô (horen).Taalgebruik in Lc : akouô (horen).Taalgebruik in Hnd : akouô (horen).Bijbel (42).NT (20) : (1) Mt 24,6. (2) Mc 4,9. (3) Mc 4,23. (4) Mc 4,33. (5) Mc 7,37. (6) Lc 5,1. (7) Lc 5,15. (8) Lc 8,8. (9) Lc 14,35. (10) Lc 15,1. (11) Lc 21,38. (12) Lc 23,8. (13) Joh 6,60. (14) Joh 8,43. (15) Joh 9,27. (16) Hnd 4,19. (17) Hnd 8,6. (18) Hnd 17,21. (19) Rom 11,8. (20) Apk 9,20.Een vorm van ακουω = akouô (horen) in de LXX (1069) , in het NT (427) , in Lc (58).
Lc 1 | Lc 2 | Lc 4 | Lc 5 | Lc 6 | Lc 7 | Lc 8 | Lc 9 | Lc 10 | Lc 11 | Lc 12 | Lc 13 | Lc 14 | Lc 15 | Lc 16 | Lc 17 | Lc 18 | Lc 19 | Lc 20 | Lc 21 | Lc 22 | Lc 23 | Lc 24 | |||
act. inf. praes. akouein | 7 | (1) Lc 5,1. (2) Lc 5,15 . | (3) Lc 8,8. | (4) Lc 14,35. | (5) Lc 15,1. | (6) Lc 21,38. | (7) Lc 23,8. |
- Horen en oor zijn verwant met elkaar.oor < Lat. aus , auris , zie Gr. ous / ôs , ôtis.auscultare (het oor lenen aan , toehoren , aanhoren) -> écouter.
Lc 15,1.12. pers. voornaamw. 3de pers. gen. mann. enk. αυτου = autou van het pers. voornaamw. αυτος = autos.Taalgebruik in het NT : voornaamwoord autos.Taalgebruik in de LXX : voornaamwoord autos.Taalgebruik in Lc. : voornaamwoord autos.Taalgebruik in Hnd. : voornaamwoord autos.Lc (220).Lc 15 (10) : (1) Lc 15,1. (2) Lc 15,5. (3) Lc 15,13. (4) Lc 15,14. (5) Lc 15,15. (6) Lc 15,20. (7) Lc 15,22. (8) Lc 15,25. (9) Lc 15,28. (10) Lc 15,29.Hnd (118).
autos (hij) 3de pers. enk. | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
nom. mann. enk. autos | 654 | 490 | 164 | 12 | 15 | 45 | 18 | 17 | 49 | 8 | 72 | 90 |
gen. mann. enk. autou | 6883 | 5685 | 1198 | 225 | 143 | 220 | 150 | 118 | 256 | 86 | 588 | 738 |
Lc
15,1.11. - 12. ακουειν αυτου= akouein autou (om hem te horen).NT (2) : (1) Lc
15,1. (2) Lc
21,38 .
- Bekijk ook : τον λογον του θεου = ton logon tou theou (het woord van God).NT (21).Mc (1) : Mc 7,13.Lc (3) : (1) Lc
5,1. (2) Lc
8,21. (3) Lc
11,28.Hnd (9) : (1) Hnd
4,31. (2) Hnd
6,2. (3) Hnd
8,14. (4) Hnd
11,1. (5) Hnd
13,5. (6) Hnd
13,7. (7) Hnd
13,44. (8) Hnd
13,46. (9) Hnd
18,11.Brieven (4).Apk (4).Vier verzen komen voor in de eerste zendingsreis van Paulus en Barnabas.
- דְבַר אֱלֹהִים = dëbhar ´èlohîm (woord van God).Tenakh (3) : (1) Re 3,20. (2) 1 S 9,27. (3) 1 Kr 1.
- דְבַר יהוה = dëbhar JHWH (woord van JHWH).De ene opzoeking geeft volgende gegevens.Tenakh (77).De uitdrukking komt voor in het geheel van Tenakh.Tenakh (111).De uitdrukking komt vooral veelvuldig voor in Jeremia en Ezechiël.
Lc 15,2 - Lc 15,2 : 238. Gelijkenis van het verloren schaap : Lc 15,1-7 - bijbeloverzicht taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 15 - Lc 15,1 - Lc 15,2 - Lc 15,3 - Lc 15,4 - Lc 15,5 - Lc 15,6 - Lc 15,7 - | ||||||||||||||||||
|
King James Bible.[2] And the Pharisees and scribes murmured, saying, This
man receiveth sinners, and eateth with them.
Luther-Bibel.2 Und die Pharisäer und Schriftgelehrten murrten und sprachen:
Dieser nimmt die Sünder an und isst mit ihnen.
Tekstuitleg van Lc 15,2.Het vers Lc 15,2 telt 15 (5 X 3) woorden en 95 (5 X 19) letters.De getalwaarde van Lc 15,2 is 9750 (2 X 3 X 5³ X 13).De Farizeeën en de schriftgeleerden nemen het Jezus kwalijk dat hij eet met zondaars.Hij wordt dus als een 'reine' zoals zij geacht , maar hij doorbreekt de ongeschreven wat dat reinen niet eten met onreinen.Die maatschappelijke ordening wordt dus doorbroken.
Lc 5,21 | Lc 5,30 | Lc 15,2 | Lc 19,7 | |
voegwoord | kai (en) | kai (en) | kai (en) | kai (en) |
vervoegd werkwoord | èrxanto dialogizesthai (en begonnen te discussiëren) | egogguzon (morden) |
diegogguzon (bromden onder elkaar) | idontes pantes diegogguzon (allen ziende bromden onder elkaar) |
onderwerp | hoi grammateis kai hoi Farisaioi (de schriftgeleerden en de Farizeeeën) | hoi Farizaioi kai hoi grammateis autôn (de Farizeeën en hun schriftgeleerden) | hoi te Farizaioi kai hoi grammateis (zowel de Farizeeën als de schriftgeleerden) | |
pros tous mathètas autou (tot zijn leerlingen) | ||||
inleiding om te citeren | legontes (zeggende) | legontes (zeggende) | legontes (zeggende) | legontes (zeggende) |
rechtstreekse of onrechtstreekse rede | tís estin houtos (wie is deze) hos lalaei blasfèmias; tís dunatai hamartias afienai ei mè monos ho theos; (die godslasteringen spreekt? wie kan zonden vergeven tenzij God alleen?) | dia tí meta tôn telônôn kai hamartôlôn esthiete kai pinete; (waarom eet en drinkt je met tollenaars en zondaars?) | hoti houtos hamartôlous prosdechetai kai sunesthiei autois (dat deze zondaars ontvangt en met hen eet). | hoti para hamartôlôi andri eisèlthen katalusai (dat hij bij een zondig man is binnengegaan om te logeren) |
bijbelplaats | 67. Genezing van de lamme : Mc 2,1-12 - Lc 5,17-26 - Mt 9,1-8 - | 69. Jezus eet met tollenaars en zondaars : Mc 2,15-17 - Mt 9,10-13 - Lc 5,29-32 - | 238. Gelijkenis van het verloren schaap : Lc 15,1-7 - | 277. Zacheüs : Lc 19,1-10 - |
Lc 15,2.1. και = kai (en).Taalgebruik : kai (en) in NT.Taalgebruik in Lc : kai (en).Taalgebruik : kai (en) in de LXX.Nevenschikkend voegwoord.Lc (822 / 1151).Lc 15.25/32 WEL.7/32 NIET : (1) Lc 15,3. (2) Lc 15,7. (3) Lc 15,10. (4) Lc 15,11. (5) Lc 15,17. (6) Lc 15,19. (7) Lc 15,30.Er is een ander onderwerp en toch wordt het voegwoord και = kai (en) gebruikt als 't ware om de twee groepen aan elkaar te ketenen : enerzijds de tollenaars en zondaars , anderzijds de Farizeeën en schriftgeleerden.
kai (en) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
verzen | 7957 | 1071 | 678 | 1151 | 879 | 1007 | 2767 | 404 | 2900 | 3779 | ||
kai (en) | 26980 | 21867 | 5113 | 705 | 555 | 822 | 530 | 660 | 1470 | 371 | 2082 | 2612 |
verschil | 2844 | 366 | 123 | 329 | 349 | 347 | 1297 | 33 | 818 | 1167 |
- Hebr. : וְ = wë.Lat : et.Fr. : et.Ned. : en.E. : and.D. und.Arabisch : وَ = wa (en).Taalgebruik in de Qoran : wa (en).
Lc
15,2.2. act. ind. imperf. 3de pers. mv. εγογγυζον = egogguzon (zij morden) van het werkw. γογγυζω = gogguzô (brommen, morren).Taalgebruik : gogguzô
(brommen, morren).Bijbel (3) : (1) Mt
20,11. (2) Lc
5,30. (3) Joh
6,41 . Een vorm van γογγυζω = gogguzô in de Bijbel (22) , in de LXX (16) , in het NT (8) : (1) Mt
20,11. (2) Lc
5,30. (3) Joh
6,41. (4) Joh
6,43. (5) Joh
6,61. (6) Joh
7,32. (7) 1
Kor 10,10.
- Zie ook : act. ind. imperf. 3de pers. mv. διεγογγυζον = diegogguzon (zij morden) van het werkw. διαγογγυζω = diagogguzô (brommen, morren).Bijbel (3) : (1) Nu
14,2. (2) Lc
15,2. (3) Lc
19,7.Het werkw. staat in het imperf. , wat de duur aanduidt ; ze blijven morren en grommen en brommen.Een vorm van het werkw. διαγογγυζω = diagogguzô in de LXX (10) , in het NT (2) : (1) Lc
15,2. (2) Lc
19,7.
- Lat. murmurare.Ned. morren.E. to murmure.D. murren.Fr. murmurer.
- Hebreeuws.וַיִּלֹּנוּ = wajjillonû (zij morden tegen) < prefix
wë (en) + werkwoordvorm nifal imperfect. 3de pers. mann. mv. van het werkw. לון/ לין = lwn / ljn (morren
tegen).Taalgebruik in Tenakh : lwn
/ ljn (morren tegen).Tenakh (4)
: (1) Ex
15,24. (2) Nu
14,2. (3) Nu
17,6. (4) Joz
9,18.
In 3 van de 6 verhalen met tollenaars komt het Griekse woord (δια)γογγυζω = (dia)gogguzô (brommen, morren) voor :
1. De tollenaars bij Johannes de Doper (Lc 3,12-13) : -
2. De roeping van de tollenaar Levi en de maaltijd (Lc 5,27-32) : (1) Lc
5,30.
3. Het getuigenis van Jezus over Johannes de Doper (Lc 7,24-35) : -
4. Lc 15,1-2 en de 3 parabels (Lc 15,3-32) : (1) Lc
15,2.
5. De farizeeër en de tollenaar (Lc 18,9-14) : -
6. Zacheüs (Lc 19,1-10) : (1) Lc
19,7.
Slechts 3X gebruikt Lc deze werkwoorden en wel in deze bovengenoemde teksten.
- In het OT wordt er vooral gemord tijdens de woenstijntocht.Het gaat dan om morren om wat het volk al dan niet te drinken en te eten heeft.Bij eten moet er onderscheid gemaakt worden tussen rein en onrein voedsel.Dat laatste mag niet gegeten worden.In Lc
15,2 gaat het niet om wat gegeten wordt maar met wie gegeten wordt.Blijkbaar zijn zondaars onrein en mag er met hen niet gegeten worden.
- De Israëlieten morden tegen Mozes en Aäron en zeiden tegen hen (Nu
14,2).De Farizeeën en hun schriftgeleerden morden tegen zijn leerlingen
zeggende (Lc
5,30). Het morren van de Israëlieten heeft hier te maken met alles
wat ze meemaken in de woestijn. In Ex
17,3 heeft morren ook te maken met dorst: Het volk echter smachtte daar
naar water en het volk morde daar tegen Mozes zeggend : Waarom... In de Pentateuch
heeft het morren vaak met eten of drinken te maken. Bij de synoptici heeft het
morren te maken met wie je eet, wanneer je eet en hoe je eet .
Lc 15,2.3. bepaald lidw. nom. mann. mv. οἱ = hoi.Zie bepaald lidwoord ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het).Taalgebruik in het NT : bepaald lidwoord.Lc 15 (3) : (1) Lc 15,1. (2) Lc 15,2. (3) Lc 15,16.
lidw. mv. | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | ||
10. | nom. m. mv. hoi | 4230 | 3257 | 973 | 196 | 101 | 165 | 125 | 147 | 169 | 70 | 462 | 587 | |
Totaal | 23394 | 18879 | 4515 | 745 | 389 | 644 | 404 | 690 | 1228 | 415 | 1778 | 2182 |
lidw. mv. | Lc | Lc 1 | Lc 2 | Lc 3 | Lc 4 | Lc 5 | Lc 6 | Lc 7 | Lc 8 | Lc 9 | Lc 10 | Lc 11 | Lc 12 | Lc 13 | Lc 14 | Lc 15 | Lc 16 | Lc 17 | Lc 18 | Lc 19 | Lc 20 | Lc 21 | Lc 22 | Lc 23 | Lc 24 | |
10. | nom. m. mv. hoi | 165 | 3 | 7 | 1 | 2 | 9 | 13 | 10 | 15 | 12 | 4 | 8 | 2 | 5 | 2 | 3 | 6 | 4 | 5 | 7 | 16 | 3 | 11 | 9 | 9 |
Gr. to.. , tè... N. : de.E. : the.D. der , die , das enz..Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam).
Lc 15,2.4. nom. mann. mv. φαρισαιοι = farisaioi (Farizeeën).Taalgebruik in het NT : Pharisaioi (Farizeeën).Lc (27).Lukas is de enigste evangelist die het enk. gebruikt.7X enk. , 20X mv..
farisaios Farizeeër) | bijbel | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | syn. | ev. | |
1 | nom. enk. farizaios | 9 | 9 | 5 | 3 | 1 | 5 | 5 | |||
2 | gen. enk. farisaiou | 2 | 2 | 2 | 2 | 2 | |||||
3 | nom. + voc. mv. farisaioi | 49 | 49 | 21 | 8 | 10 | 9 | 1 | 39 | 48 | |
4 | gen. mv. farisaiôn | 28 | 28 | 7 | 4 | 7 | 6 | 4 | 18 | 24 | |
5 | dat. mv. farisaiois | 2 | 2 | 2 | 2 | 2 | |||||
6 | acc. mv. farisaious | 5 | 5 | 1 | 4 | 1 | 5 | ||||
Totaal | 95 | 95 | 28 | 12 | 27 | 19 | 8 | 1 | 67 | 86 |
farisaios (Farizeeër) | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Brieven | synoptici |
nom. enk. farizaios | 5 : (1) Lc 7,39. (2) Lc 11,37. (3) Lc 11,38. (4) Lc 18,10. (5) Lc 18,11. | 3 : (1) Hnd 5,34. (2) Hnd 23,6. (3) Hnd 26,5 . | 1 : Fil 3,5 . | ||||
gen. enk. farisaiou | 2 : (1) Lc 7,36. (2) Lc 7,37. | ||||||
nom. + voc. mv. farisaioi | 21 : (1) Mt 9,11. (2) Mt 9,14. (3) Mt 9,34. (4) Mt 12,2. (5) Mt 12,14. (6) Mt 12,24. (7) Mt 15,1. (8) Mt 15,12. (9) Mt 16,1. (10) Mt 19,3. (11) Mt 21,45. (12) Mt 22,15. (13) Mt 22,34. (14) Mt 23,2. (15) Mt 23,13. (16) Mt 23,15. (17) Mt 23,23. (18) Mt 23,25. (19) Mt 23,27. (20) Mt 23,29. (21) Mt 27,62 . | 8 : (1) Mc 2,18. (2) Mc 2,24. (3) Mc 3,6. (4) Mc 7,1. (5) Mc 7,3. (6) Mc 7,5. (7) Mc 8,11. (8) Mc 10,2. | 10 : (1) Lc 5,17. (2) Lc 5,21. (3) Lc 5,30. (4) Lc 6,7. (5) Lc 7,30. (6) Lc 11,39. (7) Lc 11,53. (8) Lc 13,31. (9) Lc 15,2. (10) Lc 16,14. | 9 : (1) Joh 4,1. (2) Joh 7,32. (3) Joh 7,47. (4) Joh 8,3. (5) Joh 8,13. (6) Joh 9,15. (7) Joh 11,47. (8) Joh 11,57. (9) Joh 12,19. | 1 : Hnd 23,8. | ||
gen. mv. farisaiôn | 7 : (1) Mt 3,7. (2) Mt 5,20. (3) Mt 12,38. (4) Mt 16,6. (5) Mt 16,11. (6) Mt 16,12. (7) Mt 22,41. | 4 : (1) Mc 2,16. (2) Mc 2,18. (3) Mc 8,15. (4) Mc 12,13. | 7 : (1) Lc 5,33. (2) Lc 6,2. (3) Lc 7,36. (4) Lc 12,1. (5) Lc 14,1. (6) Lc 17,20. (7) Lc 19,39. | 6 : (1) Joh 1,24. (2) Joh 3,1. (3) Joh 7,48. (4) Joh 9,16. (5) Joh 9,40. (6) Joh 18,3. | 4 : (1) Hnd 15,5. (2) Hnd 23,6. (3) Hnd 23,7. (4) Hnd 23,9. | ||
dat. mv. farisaiois | 2 : (1) Lc 11,42. (2) Lc 11,43. | ||||||
acc. mv. farisaious | 1 : Lc 14,3. | 4 : (1) Joh 7,45. (2) Joh 9,13. (3) Joh 11,46. (4) Joh 12,42. | |||||
28 | 12 | 27 | 19 | 8 | 1 |
We zagen dat de Farizeeën vaak in een context van tollenaars voorkomen.We bekijken de 6 verhalen :
1. De tollenaars bij Johannes de Doper (Lc 3,12-13) : -
2. De roeping van de tollenaar Levi en de maaltijd (Lc 5,27-32) : (1) Lc
5,30.
3. Het getuigenis van Jezus over Johannes de Doper (Lc 7,24-35) : (1) Lc
7,30.
4. Lc 15,1-2 en de 3 parabels (Lc 15,3-32) : (1) Lc
15,2.
5. De f5. arizeeër en de tollenaar (Lc 18,9-14) : (1) Lc
18,10. (2) Lc
18,11.
6. Zacheüs (Lc 19,1-10) : -
Verder komen de Farizeeën voor in 12 verhalen (teksten).Na de intocht in Jerzalem verdwijnen zij uit beeld.:
1. Genezing van de lamme (zondenvergeving) (Lc 5,17-26).
2. Vraag over het vasten (Lc 5,33-39).
3. Het aren plukken op sabbat (Lc 6,1-5).
4. Genezing van een man met een verschrompelde hand op sabbat (Lc 6,6-11).
5. Jezus en de zondares (Lc 7,36-50).
6. Rede tegen de Farizeeën en schriftgeleerden (Lc 11,37-54).
7. Hoed je voor het zuurdeeg van de Farizeeën (Lc 12,1).
8. Waarschuwing voor Herodes (Lc 13,31-33).
9. Genezing van een waterzuchtige man (Lc 14,1-6).
10. Tegen de Farizeeën (Lc 16,14-15).
11. Over de komst van het koninkrijk van God (Lc 17,20-21).
12. De intocht in Jeruzalem (Lc 19,28-40).
Lc
15,2.3. - 4. οἱ φαρισαιοι = hoi farisaioi (de Farizeeën).NT (39/49).Lc (8/10) : (1) Lc
5,21. (2) Lc
5,30. (3) Lc
6,7. (4) Lc
7,30. (5) Lc
11,39. (6) Lc
11,53. (7) Lc
15,2. (8) Lc
16,14 .
- De Farizeeën worden vaak in combinatie met de schriftgeleerden vermeld :
-- οἱ γραμματεις και οἱ φαρισαιοι = hoi grammateis kai hoi farisaioi (de schriftgeleerden en de Farizeeën).NT (6) : (1) Mt 23,2. (2) Mc 2,16. (3) Lc 5,21. (4) Lc 6,7. (5) Lc
11,53. (6) Joh
8,3.
-- γραμματεις και φαρισαιοι = grammateis kai farisaioi (schriftgeleerden en Farizeeën).NT (10) : (1) Mt 15,1. (2) Mt 23,2. (3) Mt
23,13. (4) Mt
23,14. (5) Mt
23,15. (6) Mt
23,23. (7) Mt
23,25. (8) Mt
23,27. (9) Mt
23,29. (10) Lc
11,44.
-- οἱ φαρισαιοι και οἱ γραμματεις = hoi farisioi kai hoi grammateis (de Farizeeën en de schriftgeleerden).NT (2) : (1) Mc 7,5. (2) Lc 15,2.Sommige lezingen : Lc
5,30.
-- οἱ δε φαρισαιοι και νομικοι = hoi de farisaioi kai hoi nomikoi (de Farizeeën echter en de wetgeleerden).NT (1) : Lc
7,30.
- και (οἱ) φαρισαιοι = kai (hoi) farisaioi (en 'de' Farizeeën).24/49.
- φαρισαιοι και = farisaioi kai (Farizeeën en).NT (10) : (1) Mt 16,1. (2) Mc 7,1. (3) Mc 7,3. (4) Mc 7,5. (5) Mc 8,11. (6) Lc 5,17. (7) Lc
7,30. (8) Lc 15,2. (9) Joh
7,32. (10) Joh
7,47.
- De Farizeeën en de schriftgeleerden gaan uit van de Thorah.Ze interpreteren die en handelen ernaar.Het gevolg ervan is een tweedeling in de maatschappij : de goeden en de slechten , de zuiveren en de zondaars , de rechtvaardigen en de onrechtvaardigen enz. Voor hen is de kloof onoverbrugbaar.
Lc 15,2.6. και = kai (en).Taalgebruik : kai (en) in NT.Taalgebruik in Lc : kai (en).Taalgebruik : kai (en) in de LXX.Nevenschikkend voegwoord.Lc (822 / 1151).Lc 15.25/32 WEL.7/32 NIET : (1) Lc 15,3. (2) Lc 15,7. (3) Lc 15,10. (4) Lc 15,11. (5) Lc 15,17. (6) Lc 15,19. (7) Lc 15,30.
kai (en) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
verzen | 7957 | 1071 | 678 | 1151 | 879 | 1007 | 2767 | 404 | 2900 | 3779 | ||
kai (en) | 26980 | 21867 | 5113 | 705 | 555 | 822 | 530 | 660 | 1470 | 371 | 2082 | 2612 |
verschil | 2844 | 366 | 123 | 329 | 349 | 347 | 1297 | 33 | 818 | 1167 |
- Hebr. : וְ = wë.Lat : et.Fr. : et.Ned. : en.E. : and.D. und.Arabisch : وَ = wa (en).Taalgebruik in de Qoran : wa (en ).
Lc 15,2.7. bepaald lidw. nom. mann. mv. οἱ = hoi.Zie bepaald lidwoord ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het).Taalgebruik in het NT : bepaald lidwoord.Lc 15 (3) : (1) Lc 15,1. (2) Lc 15,2. (3) Lc 15,16.
lidw. mv. | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | ||
10. | nom. m. mv. hoi | 4230 | 3257 | 973 | 196 | 101 | 165 | 125 | 147 | 169 | 70 | 462 | 587 | |
Totaal | 23394 | 18879 | 4515 | 745 | 389 | 644 | 404 | 690 | 1228 | 415 | 1778 | 2182 |
Lc 15,2.8. nom. mann. mv. γραμματεις = grammateis (schriftgeleerden) van het zelfst. naamw. γραμματευς = grammateus (schriftgeleerde).Taalgebruik in het NT : grammateus (schriftgeleerde).Taalgebruik in de LXX : grammateus (schriftgeleerde).Mt (14) : (1) Mt 2,4. (2) Mt 7,29. (3) Mt 15,1. (4) Mt 17,10. (5) Mt 21,15. (6) Mt 23,2. (7) Mt 23,13. (8) Mt 23,15. (9) Mt 23,23. (10) Mt 23,25. (11) Mt 23,27. (12) Mt 23,29. (13) Mt 23,34. (14) Mt 26,57.Mc (11) : (1) Mc 1,22. (2) Mc 2,16. (3) Mc 3,22. (4) Mc 7,5. (5) Mc 9,11. (6) Mc 9,14. (7) Mc 11,18. (8) Mc 11,27. (9) Mc 12,35. (10) Mc 14,1. (11) Mc 14,53.Lc (11) : (1) Lc 5,21 *. (2) Lc 5,30 *. (3) Lc 6,7 *. (4) Lc 11,53 *. (5) Lc 15,2 *. (6) Lc 19,47. (7) Lc 20,1. (8) Lc 20,19. (9) Lc 22,2. (10) Lc 22,66. (11) Lc 23,10.
grammateus (schriftgeleerde) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Brieven | Apk | ||
1 | nom. + voc. enk. grammateus | 29 | 24 | 5 | 2 | 1 | 1 | 1 | ||||
2 | gen. enk. grammateôs | 11 | 11 | |||||||||
3 | dat. enk. grammatei | 5 | 5 | |||||||||
4 | acc. enk. grammatea | 9 | 9 | |||||||||
5 | nom. + voc. + acc. mv. grammateis | 61 | 22 | 39 | 14 | 11 | 11 | 1 | 2 | |||
6 | gen. mv. grammateôn | 20 | 3 | 17 | 5 | 8 | 3 | 1 | ||||
7 | dat. mv. grammateusin | 5 | 3 | 2 | 1 | 1 | ||||||
Totaal | 140 | 77 | 63 | 22 | 21 | 14 | 1 | 3 | 1 |
De schriftgeleerden zijn zij die konden lezen en schrijven en de Thorah en de Profeten bestudeerden.Zij waren 'wetsgeleerden'.Zij konden leek (11 stammen van Jakob) , Leviet (stam Levi) , priester (aftakking Aäron uit de stam Levi) zijn.Sommigen onder hen waren Farzeeër.
Lc
15,2.7. - 8. και οἱ γραμματεις = kai hoi grammateis (en de schriftgeleerden).NT (14) : (1) Mt
21,15. (2) Mt 26,3. (3) Mc
2,16 .. (4) Mc
3,22. (5) Mc
7,5. (6) Mc
11,27. (7) Mc
14,1. (8) Mc
14,53. (9) Lc 15,2. (10) Lc
19,47. (11) Lc 20,1. (12) Lc 20,19. (13) Lc 22,2. (14) Lc 23,10.Mt : 2/14.Mc : 6/11.Lc : 6/11.
- γραμματεις και = grammateis kai (schriftgeleerden en).NT (22) : (1) Mt 15,1. (2) Mt 23,2. (3) Mt
23,13. (4) Mt
23,14. (5) Mt
23,15. (6) Mt
23,23. (7) Mt
23,25. (8) Mt
23,27. (9) Mt
23,29. (10) Mt
23,34. (11) Mt 26,3. (12) Mt
26,57. (13) Mc 2,16. (14) Mc
11,18. (15) Mc
11,27. (16) Lc 5,21. (17) Lc 6,7. (18) Lc
11,44. (19) Lc
11,53. (20) Lc
22,66. (21) Joh
8,3. (22) Hnd 6,12.Mt : 12/14. Mc : 3/11.Lc : 5/11.
- οἱ αρχιερεις και οἱ γραμματεις = hoi archiereis kai hoi grammateis (de hogepriesters en de schriftgeleerden).NT : (1) Mt
21,15. (2) Mt 26,3. (3) Mc
11,27. (4) Mc
14,1. (5) Lc
19,47. (6) Lc 20,1. (7) Lc 20,19. (8) Lc 22,2. (9) Lc 23,10.Mt : 2/14.Mc : 2 /11.Lc : 5 /11.
- οἱ γραμματεις και οἱ αρχιερεις = hoi grammateis kai hoi archiereis (de schriftgeleerden en de schriftgeleerden).Sommige lezingen : Lc 20,19.
- οἱ γραμματεις και οἱ φαρισαιοι = hoi grammateis kai hoi farisaioi (de schriftgeleerden en de Farizeeën).NT (6) : (1) Mt 23,2. (2) Mc 2,16. (3) Lc 5,21. (4) Lc 6,7. (5) Lc
11,53. (6) Joh
8,3.Mt : 1/14.Mc : 1/11.Lc 3/11.
- γραμματεις και φαρισαιοι = grammateis kai farisaioi (schriftgeleerden en Farizeeën).NT (10) : (1) Mt 15,1. (2) Mt 23,2. (3) Mt
23,13. (4) Mt
23,14. (5) Mt
23,15. (6) Mt
23,23. (7) Mt
23,25. (8) Mt
23,27. (9) Mt
23,29. (10) Lc
11,44.Mt : 9/14.Mc : 0.Lc : 1/11.
- οἱ φαρισαιοι και οἱ γραμματεις = hoi farisioi kai hoi grammateis (de Farizeeën en de schriftgeleerden).NT (2) : (1) Mc 7,5. (2) Lc 15,2.Sommige lezingen : Lc
5,30.
- οἱ γραμματεις και οἱ πρεσβυτεροι (de schriftgeleerden en de priesters).NT (3) : (1) Mt 26,3. (2) Mt 26,57. (3) Mc 11,27.
Lc 15,2.9. nom. mann. mv. λεγοντες = legontes (zeggende) van het werkw. λεγω = legô (zeggen).Taalgebruik in het NT : legô (zeggen).Taalgebruik in de LXX : legô (zeggen).Taalgebruik in Lc : legô (zeggen).Lc (37).
legô (zeggen) tegenwoordige tijd | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
part. pr. nom. mann. en vr. mv. legontes | 384 | 232 | 152 | 47 | 15 | 37 | 10 | 23 | 4 | 16 | 99 | 109 |
Lc 15,2.10. ὁτι = hoti (dat, omdat).Taalgebruik in het NT : hoti (dat, omdat).Taalgebruik in de LXX : hoti (dat, omdat).Taalgebruik in Lc : hoti (dat, omdat).Lc 15 (7) : (1) Lc 15,2. (2) Lc 15,6. (3) Lc 15,7. (4) Lc 15,9. (5) Lc 15,24. (6) Lc 15,27. (7) Lc 15,32.
hoti ( dat , omdat ) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
4396 | 3213 | 1183 | 137 | 92 | 160 | 237 | 114 | 389 | 54 | 389 | 626 |
hoti | Lc 1 | Lc 2 | Lc 3 | Lc 4 | Lc 5 | Lc 6 | Lc 7 | Lc 8 | Lc 9 | Lc 10 | Lc 11 | Lc 12 | Lc 13 | Lc 14 | Lc 15 | Lc 16 | Lc 17 | Lc 18 | Lc 19 | Lc 20 | Lc 21 | Lc 22 | Lc 23 | Lc 24 |
160 | 9 | 4 | 1 | 11 | 6 | 6 | 7 | 7 | 8 | 7 | 11 | 12 | 6 | 5 | 7 | 5 | 3 | 6 | 13 | 4 | 7 | 6 | 5 | 7 |
Lc 15,2.9. - 10. λεγοντες ὁτι = legontes hoti (zeggende dat).NT (25).Lc (8) : (1) Lc 7,4. (2) Lc 7,16. (3) Lc 14,30. (4) Lc 15,2. (5) Lc 19,7. (6) Lc 20,5. (7) Lc 21,8. (8) Lc 23,5.
Lc 15,2.11. aanwijz. voornaamw. nom. mann. enk. οὑτος = houtos (deze).Taalgebruik in het NT : houtos (deze).Taalgebruik in de LXX : houtos (deze).Taalgebruik in Lc : houtos (deze).
bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | ||
houtos (deze) | 531 | 345 | 186 | 32 | 12 | 39 | 48 | 35 | 21 | 1 | 83 | 131 |
- Lat. hic - haec - hoc.Fr. ceci.Ned. deze , dat / dit.D. der - die - das.E. this - that.
Lc 15,2.10. - 11. ὁτι οὑτος = hoti houtos (dat deze).Lc (3) : (1) Lc 14,30. (2) Lc 15,2. (3) Lc 15,24.
Lc 15,2.12. acc. mann. mv. ἁμαρτωλους = hamartolous (zondaars) van het zelfst. naamw. ἁμαρτωλος = hamartôlos (zondaar).Taalgebruik in het NT : hamartôlos (zondaar).Taalgebruik in de LXX : hamartôlos (zondaar).Taalgebruik in Lc : hamartôlos (zondaar).Een vorm van ἁμαρτωλος = hamartôlos in de LXX (178) , in het NT (47) , in Lc (17) : (1) Lc 5,8. (2) Lc 5,30. (3) Lc 5,32. (4) Lc 6,32. (5) Lc 6,33. (6) Lc 6,34. (7) Lc 7,34. (8) Lc 7,37. (9) Lc 7,39. (10) Lc 13,2. (11) Lc 15,1. (12) Lc 15,2. (13) Lc 15,7. (14) Lc 15,10. (15) Lc 18,13. (16) Lc 19,7. (17) Lc 24,7.
bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | ||
nom. mann. enk. hamartôlos | 35 | 26 | 9 | 3 : (1) Lc 5,8. (2) Lc 7,37. (3) Lc 7,39. | 3 | 3 | 3 | 6 | 2 | 1 | |||||
dat. mann. enk. harmartôlô(i) | 14 | 9 | 5 | 1 : (10) Mc 8,38. | 4 : (11) Lc 15,7. (12) Lc 15,10. (13) Lc 18,13. (14) Lc 19,7. | 5 | 5 | ||||||||
acc. mann. enk. hamartôlon | 7 | 6 | 1 | 1 | |||||||||||
nom. mann. mv. hamartôloi | 35 | 23 | 12 | 1 : (1) Mt 9,10. | 1 : (2) Mc 2,15. | 5 : (3) Lc 6,32. (4) Lc 6,33. (5) Lc 6,34. (6) Lc 13,2. (7) Lc 15,1. | 5 | 7 | 7 | ||||||
gen. mann. mv. hamartôlôn | 48 | 36 | 12 | 3 : (1) Mt 9,11. (2) Mt 11,19. (3) Mt 26,45. | 2 : (1) Mc 2,16. (2) Mc 14,41. | 3 : (1) Lc 5,30. (2) Lc 7,34. (3) Lc 24,7. | 1 | 3 | 8 | 9 | 3 | ||||
dat. mann. mv. hamartolois | 6 | 4 | 2 | 1 : Lc 6,34. | 1 | ||||||||||
acc. mann. mv. harmartolous | 20 | 15 | 5 | 1 : Mt 9,13. | 1 : Mc 2,17. | 2 : (1) Lc 5,32. (2) Lc 15,2. | 1 | 4 | 4 | ||||||
165 | 119 | 46 | 5 | 5 | 17 | 4 | 14 | 27 | 31 |
Lc 15,2.13. van het werkw. προσδεχομαι = prosdechomai (aannemen, opnemen, aanvaarden, verwachten).Taalgebruik in Tenakh : prosdechomai (aannemen, opnemen, aanvaarden, verwachten).Bijbel (3) : (1) 2 Mak 8,11. (2) Mc 15,43. (3) Lc 2,25.Een vorm van προσδεχομαι = prosdechomai in de LXX (48) , in het NT (14) , in Lc (5) : (1) Lc 2,25. (2) Lc 2,38. (3) Lc 12,36. (4) Lc 15,2. (5) Lc 23,51.
Lc 15,2.14. και = kai (en).Taalgebruik : kai (en) in NT.Taalgebruik in Lc : kai (en).Taalgebruik : kai (en) in de LXX.Nevenschikkend voegwoord.Lc (822 / 1151).Lc 15.25/32 WEL.7/32 NIET : (1) Lc 15,3. (2) Lc 15,7. (3) Lc 15,10. (4) Lc 15,11. (5) Lc 15,17. (6) Lc 15,19. (7) Lc 15,30.
kai (en) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
verzen | 7957 | 1071 | 678 | 1151 | 879 | 1007 | 2767 | 404 | 2900 | 3779 | ||
kai (en) | 26980 | 21867 | 5113 | 705 | 555 | 822 | 530 | 660 | 1470 | 371 | 2082 | 2612 |
verschil | 2844 | 366 | 123 | 329 | 349 | 347 | 1297 | 33 | 818 | 1167 |
- Hebr. : וְ = wë.Lat : et.Fr. : et.Ned. : en.E. : and.D. und.Arabisch : وَ = wa (en).Taalgebruik in de Qoran : wa (en).
Lc
15,2.15, act. ind. praes. 3de pers. enk. εσθιει = esthiei (hij eet) van het werkw. εσθιω = esthiô (eten).Taalgebruik in het NT : esthiô
(eten).Taalgebruik in de LXX : esthiô
(eten).Taalgebruik in Mc : esthiô
(eten).Gr. εσθιω = esthiô , fut. εδομαι = edomai , aor. εφαγον = efagon , perf. εδηδως = edèdôs
, EΝ het werkw. φαγω = fagô (eten).Bijbel (10) : (1) Gn 40,17. (2) Spr 23,7. (3) Job 40,15. (4) Mt
9,11. (5) Mt
15,27. (6) Mc 2,16. (7) Rom 14,2. (8) Rom 14,6. (9) 1
Kor 9,7. (10) 1
Kor 11,29.In Lc 15,2 vinden we συνεσθιει = sunesthiei (hij eet samen met) (slechts 1X in de Bijbel).Een vorm van esθιω = esthiô in de LXX (686) , in het NT (65) , in Mt (11) , in Mc (11) , in Lc (12).Een vorm van φαγω = fagô in de LXX (zie εσθιω = esthiô) , in het NT (94) , in Mt (13) , in Mc (17) , in Lc (21) , in Joh (15).
- Lat. manducare.F. manger.comedere (eten).Ned. eten. (vgl Gr. e -s-th-).E. to eat.D. essen.Arabisch : ´akala (eten).Taalgebruik in de Qoran : ´akala (eten).
Lc 15,2.16. persoonl. voornaamw. 3de persoon dat. mann. mv. αυτοις = autois (aan hen).Taalgebruik in het NT : persoonlijk voornaamwoord.Taalgebruik in de LXX : persoonlijk voornaamwoord.Taalgebruik in Lc : persoonlijk voornaamwoord.Lc 9 (9) :
autoi | bijbel | O.T. | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
7 | dat. mann. en onz. mv.autois | 1722 | 1180 | 542 | 101 | 117 | 89 | 97 | 75 | 47 | 16 | 307 | 404 |
totaal | 7770 | 6306 | 1464 | 250 | 196 | 285 | 155 | 269 | 200 | 109 | 731 | 886 |
autois | Lc 1 | Lc 2 | Lc 3 | Lc 4 | Lc 5 | Lc 6 | Lc 7 | Lc 8 | Lc 9 | Lc 10 | Lc 11 | Lc 12 | Lc 13 | Lc 14 | Lc 15 | Lc 16 | Lc 17 | Lc 18 | Lc 19 | Lc 20 | Lc 21 | Lc 22 | Lc 23 | Lc 24 |
Lc 15,3 - Lc 15,3 : 238. Gelijkenis van het verloren schaap : Lc 15,1-7 - bijbeloverzicht taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 15 - Lc 15,1 - Lc 15,2 - Lc 15,3 - Lc 15,4 - Lc 15,5 - Lc 15,6 - Lc 15,7 - | ||||||||||||||||||
|
King James Bible.[3] And he spake this parable unto them, saying,
Luther-Bibel.3 Er sagte aber zu ihnen dies Gleichnis und sprach:
Tekstuitleg van Lc 15,3.Het vers Lc 15,3 telt 8 (2³) woorden en 39 letters.De getalwaarde van Jezus reageert op de houding van de Farizeeën en schriftgeleerden met 3 gelijkenissen.In Lc 15,3 staat de inleiding op de eerste gelijkenis.
Lc
15,3.1. act. ind. aor. 3de pers. enk. ειπεν = eipen (hij zei) van het werkw. λεγω = legô (zeggen).Taalgebruik in het NT : legô
(zeggen).Taalgebruik in de LXX : legô
(zeggen).Taalgebruik in Lc : legô
(zeggen).Lc 15,1-10 (1) : Lc
15,3.Een vorm van λεγω = legô (zeggen) in de LXX (4610) , in het NT (1318) ; van
ειπεν = eipon (ik zei) in de LXX (4608) , in het NT (925).
bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
ind. aor. 3de p. enk. eipen | 3024 | 2426 | 598 | 118 | 56 | 223 | 114 | 75 | 7 | 5 | 397 | 511 |
legô (zeggen) . eipen | Lc | Lc 1 | Lc 2 | Lc 3 | Lc 4 | Lc 5 | Lc 6 | Lc 7 | Lc 8 | Lc 9 | Lc 10 | Lc 11 | Lc 12 | Lc 13 | Lc 14 | Lc 15 | Lc 16 | Lc 17 | Lc 18 | Lc 19 | Lc 20 | Lc 21 | Lc 22 | Lc 23 | Lc 24 | |
act. ind. aor. 3de pers. enk. eipen | 223 | 11 | 5 | 2 | 8 | 9 | 5 | 9 | 11 | 17 | 12 | 9 | 9 | 7 | 11 | 8 | 10 | 8 | 13 | 12 | 11 | 4 | 18 | 6 | 8 |
- וַיּאֹמֶר = wajjo´mèr (en hij zei) < prefix verbindingswoord wë
+ werkwoordvorm qal act. imperf. 3de pers. mann. enk. van het werkw. אמר = ´-m-r (zeggen).Taalgebruik in Tenakh : ´âmar
(zeggen).Getalwaarde : aleph = 1 , mem
= 13 of 40 , resj = 20 of 200 ; totaal : 34 (2 X 17) of 241 (priemgetal).Structuur : 1 - 4 - 2.De som van de elementen is telkens 7.Tenakh
(1879).Pentateuch (594).Eerdere Profeten (868).Latere Profeten (120).12 Kleine Profeten (56).Geschriften (241).
- Lat. legere.Fr. leçon.E. to say.Fr. dire.D. sprechen (spreken).Arabisch : قَالَ = qâla (zeggen).Taalgebruik in de Qoran : qâla (zeggen) .
Lc 15,3.2. δε = de (echter) , afkorting δ' = d'.Taalgebruik in het NT : de (echter).Taalgebruik in de LXX : de (echter).Taalgebruik in Lc : de (echter).Partikel.Het staat steeds als tweede woord in de zin.Het kan een lichte tegenstelling aanduiden.Om een verandering van personage of situatie in de zin aan te duiden.Lc (478 + 5 = 483).Lc 15 (16) : (1) Lc 15,1. (2) Lc 15,3. (3) Lc 15,11. (4) Lc 15,12. (5) Lc 15,14. (6) Lc 15,17 (2X). (7) Lc 15,20 (2X). (8) Lc 15,21. (9) Lc 15,22. (10) Lc 15,25. (11) Lc 15,27. (12) Lc 15,28 (2X). (13) Lc 15,29. (14) Lc 15,30. (15) Lc 15,31. (16) Lc 15,32.
de (echter) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
de | 6210 | 3754 | 2456 | 421 | 149 | 478 | 203 | 490 | 708 | 7 | 1048 | 1251 |
d' | 73 | 50 | 23 | 12 | 2 | 5 | 1 | 3 | 19 | 20 | ||
Totaal | 6283 | 3804 | 2479 | 433 | 151 | 483 | 204 | 490 | 711 | 7 | 1067 | 1271 |
de (echter) | Lc 1 | Lc 2 | Lc 3 | Lc 4 | Lc 5 | Lc 6 | Lc 7 | Lc 8 | Lc 9 | Lc 10 | Lc 11 | Lc 12 | Lc 13 | Lc 14 | Lc 15 | Lc 16 | Lc 17 | Lc 18 | Lc 19 | Lc 20 | Lc 21 | Lc 22 | Lc 23 | Lc 24 |
de (478) | 17 | 9 | 11 | 13 | 18 | 15 | 23 | 37 | 36 | 21 | 22 | 26 | 13 | 8 | 16 | 15 | 11 | 26 | 16 | 22 | 14 | 35 | 34 | 20 |
d' (5) | 1 | 2 | 1 | 1 | ||||||||||||||||||||
483 | 17 | 9 | 11 | 13 | 18 | 15 | 23 | 37 | 37 | 23 | 22 | 26 | 13 | 8 | 16 | 15 | 12 | 26 | 16 | 23 | 14 | 35 | 34 | 20 |
1151 verzen | Lc 1 | Lc 2 | Lc 3 | Lc 4 | Lc 5 | Lc 6 | Lc 7 | Lc 8 | Lc 9 | Lc 10 | Lc 11 | Lc 12 | Lc 13 | Lc 14 | Lc 15 | Lc 16 | Lc 17 | Lc 18 | Lc 19 | Lc 20 | Lc 21 | Lc 22 | Lc 23 | Lc 24 |
80 | 52 | 38 | 44 | 39 | 49 | 50 | 56 | 62 | 42 | 54 | 59 | 35 | 35 | 32 | 31 | 37 | 43 | 48 | 47 | 38 | 71 | 56 | 53 |
Lc
15,3.1. - 2. - και ειπεν = kai eipen (en hij zei).NT (140).Lc 15 (1) : Lc
15,12.
- ειπεν δε = eipen de (hij zei echter) in NT (78).Lc (52).Lc 15 (4) : (1) Lc
15,3. (2) Lc
15,11. (3) Lc
15,21. (4) Lc
15,22.
Lc 15,3.3. προς = pros (naar, bij).Taalgebruik in het NT : pros (naar, bij).Taalgebruik in de LXX : pros (naar, bij).Taalgebruik in Lc : pros (naar, bij).Lc (158).Lc 15 (4) : (1) Lc 15,3. (2) Lc 15,18. (3) Lc 15,20. (4) Lc 15,22.
pros (bij) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. |
3919 | 3272 | 647 | 41 | 62 | 158 | 91 | 122 | 166 | 7 | 261 | 352 |
pros | Lc 1 | Lc 2 | Lc 3 | Lc 4 | Lc 5 | Lc 6 | Lc 7 | Lc 8 | Lc 9 | Lc 10 | Lc 11 | Lc 12 | Lc 13 | Lc 14 | Lc 15 | Lc 16 | Lc 17 | Lc 18 | Lc 19 | Lc 20 | Lc 21 | Lc 22 | Lc 23 | Lc 24 | |
158 | 11 | 6 | 3 | 8 | 8 | 4 | 9 | 7 | 11 | 5 | 4 | 8 | 3 | 8 | 4 | 4 | 3 | 7 | 10 | 101 | 1 | 6 | 7 | 11 |
Lc
15,3.1. - 3. και ειπεν προς = kai eipen pros (en hij zei tot).NT (15) : (1) Lc 2,34. (2) Lc 2,49. (3) Lc 3,14. (4) Lc 4,23. (5) Lc 5,10. (6) Lc 8,22. (7) Lc 9,3. (8) Lc
9,50. (9) Lc 11,5. (10) Lc 19,5. (11) Lc 19,13. (12) Lc 22,15. (13) Hnd 7,3. (14) Hnd 9,10. (15) Hnd 22,21.
- ειπεν δε προς = eipen de pros (hij zei echter tot).NT (78).Lc (17) : (1) Lc
1,13. (2) Lc
7,50. (3) Lc
9,13. (4) Lc
9,14. (5) Lc
9,59. (6) Lc
9,62. (7) Lc
12,15. (8) Lc
12,22. (9) Lc
13,7. (10) Lc
15,3. (11) Lc
17,1. (12) Lc
17,22. (13) Lc
18,9. (14) Lc
19,9. (15) Lc
20,41. (16) Lc
24,17. (17) Lc
24,44.
- ειπεν δε και προς = eipen de kai pros (hij zei echter ook tot).NT = Lc (1) Lc
18,9.
Lc
15,3.1. - 4. - και ειπεν προς αυτους = kai eipen pros autous (en hij zei tot hen).NT (= Lc) (8) : (1) Lc 2,49. (2) Lc 3,14. (3) Lc 4,23. (4) Lc 8,22. (5) Lc 9,3. (6) Lc 11,5. (7) Lc 19,13. (8) Lc 22,15.
- ειπεν δε προς αυτους = eipen de pros autous (hij zei echter tot hen).NT (6) : (1) Lc 9,13. (2) Lc 12,15. (3) Lc 15,3. (4) Lc
20,41. (5) Lc 24,17. (6) Hnd
1,7.
- και ειπεν αυτοις = kai eipen autois (en hij zei hen).NT (30).Slechts in de evangelies.Lc (9) : (1) Lc
2,10. (2) Lc
9,48. (3) Lc
13,22. (4) Lc
16,15. (5) Lc
22,35. (6) Lc
22,46. (7) Lc
24,19. (8) Lc
24,38. (9) Lc
24,46.
- ειπεν δε αυτοις = eipen de autois (hij zei echter aan hen).NT (7) : (1) Lc 8,25. (2) Lc 9,20. (3) Lc 10,18. (4) Lc 11,2. (5) Lc
22,67. (6) Lc
24,44. (7) Joh
6,35.
- ειπεν δε προς τους μαθητας = eipen de pros tous mathètas (hij zei echter tot de leerlingen).NT (4) : (1) Lc
9,14. (2) Lc
12,22. (3) Lc
17,1. (4) Lc
17,22.
6. acc. vr. enk. παραβολην = parabolèn van het zelfst. naamw. παραβολη = parabolè (parabel, gelijkenis).Taalgebruik in het NT : parabolè (parabel, gelijkenis).Taalgebruik in de LXX : parabolè (parabel, gelijkenis).Lc (14) : (1) Lc 4,23. (2) Lc 5,36. (3) Lc 6,39. (4) Lc 12,16. (5) Lc 12,41. (6) Lc 13,6. (7) Lc 14,7. (8) Lc 15,3. (9) Lc 18,1. (10) Lc 18,9. (11) Lc 19,11. (12) Lc 20,9. (13) Lc 20,19. (14) Lc 21,29.Een vorm van παραβολη = parabolè (parabel) in de LXX (46) , in het NT (50) , in Lc (18) : (1) Lc 4,23. (2) Lc 5,36. (3) Lc 6,39. (4) Lc 8,4. (5) Lc 8,9. (6) Lc 8,10. (7) Lc 8,11. (8) Lc 12,16. (9) Lc 12,41. (10) Lc 13,6. (11) Lc 14,7. (12) Lc 15,3. (13) Lc 18,1. (14) Lc 18,9. (15) Lc 19,11. (16) Lc 20,9. (19) Lc 20,19. (18) Lc 21,29.
parabolè (parabel) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | |
3 | acc. vr. enk. parabolèn | 49 | 23 | 26 | 8 | 4 | 14 | 26 | 26 | ||||||
totaal | 94 | 44 | 50 | 17 | 13 | 18 | 2 | 48 | 48 | 2 |
Lc 15,3.7. acc. vr. enk. ταυτην = tautèn van het aanwiijz. voornaamw. οὑτος = houtos (deze).Taalgebruik in het NT : houtos (deze).Taalgebruik in de Septuaginta : houtos (deze) .Taalgebruik in Lc : houtos (deze).Taalgebruik in Hnd : houtos (deze).Lc (14) : (1) Lc 4,6. (2) Lc 4,23. (3) Lc 7,44. (4) Lc 12,41. (5) Lc 13,6. (6) Lc 13,16. (7) Lc 15,3. (8) Lc 18,5. (9) Lc 18,9. (10) Lc 20,2. (11) Lc 20,9. (12) Lc 20,19. (13) Lc 23,48. (14) Lc 24,21.
6. - 7. παραβολην ταυτην = parabolèn tautèn (deze parabel).NT (8) : (1) Mt 15,15. (2) Mc 4,13. (3) Lc 4,23. (4) Lc 12,41. (5) Lc 15,3. (6) Lc 18,9. (7) Lc 20,9. (8) Lc 20,19.
Lc 15,3.8. Het is opmerkelijk dat bij de werkwoordvorm ειπεν = eipen (hij zei) van hetzelfde werkw. het part. volgt om het citaat (de parabel) in te leiden.λεγω = legô (zeggen).Taalgebruik in het NT : legô (zeggen).Taalgebruik in de LXX : legô (zeggen).Taalgebruik in Lc : legô (zeggen).Een vorm van legô (zeggen) in de LXX (4610) , in het NT (1318) ; van eipon (ik zei) in de LXX (4608) , in het NT (925).legô komt van de wortel leg- : lezen / lec-tuur ; les , Fr. leçon.
legô (zeggen) tegenwoordige tijd | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
act. part. pr. nom. mann. enk. legôn | 936 | 758 | 178 | 49 | 18 | 47 | 8 | 25 | 15 | 16 | 114 | 122 |
Lc 15,4 - Lc 15,4 : 238. Gelijkenis van het verloren schaap : Lc 15,1-7 - bijbeloverzicht taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 15 - Lc 15,1 - Lc 15,2 - Lc 15,3 - Lc 15,4 - Lc 15,5 - Lc 15,6 - Lc 15,7 - | ||||||||||||||||||
|
King James Bible.[4] What man of you, having an hundred sheep, if he lose
one of them, doth not leave the ninety and nine in the wilderness, and go after
that which is lost, until he find it?
Luther-Bibel.4 Welcher Mensch ist unter euch, der hundert Schafe hat und,
wenn er eins von ihnen verliert, nicht die neunundneunzig in der Wüste lässt
und geht dem verlorenen nach, bis er's findet?
Tekstuitleg van Lc 15,4.Het vers Lc 15,4 telt 27 (3³) woorden en 132 (2² X 3 X 11).De getalwaarde van Lc 15,4 is 16255 (5 X 3251).Met het vers Lc 15,4 begint de eerste parabel van dit hoofdstuk en hadelt over het verloren schaap.
Lc
15,4.1. voornaamwoord τις = tis.Taalgebruik in het NT : voornaamwoord
tis.Taalgebruik in de LXX : voornaamwoord
tis.Taalgebruik in Lc : voornaamwoord
tis.Lc 15 (3) : (1) Lc
15,4. (2) Lc 15,8. (3) Lc 15,11.
- Ned. wie , een.Fr. certain.E. certain.
bijbel | O.T. | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | |
mann. + vr. nom. enk. tis | 824 | 467 | 357 | 24 | 24 | 72 | 50 | 40 | 156 | 15 | 120 | 170 |
Lc 1 | Lc 2 | Lc 3 | Lc 4 | Lc 5 | Lc 6 | Lc 7 | Lc 8 | Lc 9 | Lc 10 | Lc 11 | Lc 12 | Lc 13 | Lc 14 | Lc 15 | Lc 16 | Lc 17 | Lc 18 | Lc 19 | Lc 20 | Lc 21 | Lc 22 | Lc 23 | Lc 24 | |||
nom. mann. enk. tis | 72 | 1 | 0 | 1 | 2 | 1 | 0 | 4 | 6 | 6 | 8 | 4 | 4 | 2 | 6 | 3 | 7 | 1 | 4 | 3 | 2 | 0 | 7 | 0 | 0 |
Lc 15,4.2. nom. mann. enk. ανθρωπος = anthrôpos (mens).Taalgebruik in het NT : anthrôpos (mens).Taalgebruik in de LXX : anthrôpos (mens).Taalgebruik in Lc : anthrôpos (mens).Bijbel (512).OT (394).NT (118).Lc (24) : (1) Lc 2,25. (2) Lc 4,4. (3) Lc 4,33. (4) Lc 6,6. (5) Lc 6,45. (6) Lc 7,8. (7) Lc 7,34. (8) Lc 9,25. (9) Lc 10,30. (10) Lc 13,19. (11) Lc 14,2. (12) Lc 14,16. (13) Lc 14,30. (14) Lc 15,4. (15) Lc 15,11. (16) Lc 16,1. (17) Lc 16,19. (18) Lc 19,12. (19) Lc 19,21. (20) Lc 19,22. (21) Lc 20,9. (22) Lc 22,10. (23) Lc 23,6. (24) Lc 23,47.Een vorm van ανθρωπος = anthrôpos (mens) in de LXX (1430) , in het NT (548) , in Lc 15 (2) : (1) Lc 15,4. (2) Lc 15,11.
anthrôpos (mens) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
1 | nom. mann. enk. anthrôpos | 512 | 394 | 118 | 21 | 14 | 24 | 21 | 10 | 27 | 1 | 59 | 80 |
Totaal | 1760 | 1233 | 527 | 108 | 53 | 94 | 57 | 45 | 145 | 25 | 255 | 312 |
Lc | Lc 1 | Lc 2 | Lc 3 | Lc 4 | Lc 5 | Lc 6 | Lc 7 | Lc 8 | Lc 9 | Lc 10 | Lc 11 | Lc 12 | Lc 13 | Lc 14 | Lc 15 | Lc 16 | Lc 17 | Lc 18 | Lc 19 | Lc 20 | Lc 21 | Lc 22 | Lc 23 | Lc 24 | ||
1 | nom. mann. enk. anthrôpos | 24 | (1) Lc 2,25. | (2) Lc 4,4. (3) Lc 4,33 . | (4) Lc 6,6. (5) Lc 6,45. | (6) Lc 7,8. (7) Lc 7,34 . | (8) Lc 9,25 . | (9) Lc 10,30. | (10) Lc 13,19. | (11) Lc 14,2. (12) Lc 14,16. (13) Lc 14,30 . | (14) Lc 15,4. (15) Lc 15,11 . | (16) Lc 16,1. (17) Lc 16,19 . | (18) Lc 19,12. (19) Lc 19,21. (20) Lc 19,22. | (21) Lc 20,9 . | (22) Lc 22,10. | (23) Lc 23,6. | (24) Lc 23,47. |
- Hebreeuws.אָדָם = ´âdâm (mens).Taalgebruik in Tenakh : ´âdâm (mens).Getalwaarde : aleph = 1 , daleth = 4 , mem = 13 of 40 ; totaal : 18 (2 X 3²) of 45 (3² X 5).Structuur : 1 - 4 - 40 (´ed = damp ; 1-4 structuur).De som van de elementen is telkens 9.Tenakh (358).Pentateuch (32).Eerdere Profeten (16).Latere Profeten (159).12 Kleine Profeten (17).Geschriften (134).
Lc
15,4.2. - 3. ανθρωπος τις = anthrôpos
tis (een mens). (1) Mt
21,33. (2) Lc
10,30. (3) Lc
14,2. (4) Lc
14,16. (5) Lc
15,11. (6) Lc
16,1. (7) Lc
16,19. (8) Lc
19,12. (9) Lc
20,9. (10) Joh
12,34. (11) Hnd 9,33. (12) Rom 7,24.
- τις ανθρωπος = tis anthrôpos (een mens).NT (1) : Joh
5,5.
- τις ανθρωπος = tis anthrôpos (welk mens).NT (1) : Lc
15,4.
- τις δε = tis de (wie echter).NT (8) : (1) Mt
6,27. (2) Lc 9,9. (3) Lc 12,25. (4) Lc 17,7. (5) 1
Kor 3,5. (6) 2
Kor 6,14. (7) 2
Kor 6,15. (8) 2
Kor 6,16.
- και τις = kai tis (en wie).Lc (4) : (1) Lc 10,22. (2) Lc
10,29. (3) Lc 19,26 . (4) Lc
19,31 (και εαν τις = kai ean tis = en als iemand).
Lc 15,4.3. εξ = ex < e-k+s) is een voorzetsel en ἑξ = hex (zes) is een telwoord.εκ = ek of εξ = ex (uit).Taalgebruik in het NT : ek (uit).Taalgebruik in de Septuaginta : ek (uit).Taalgebruik in Lc : ek (uit).
ek (uit) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
ek | 2814 | 2239 | 575 | 46 | 38 | 46 | 112 | 58 | 175 | 100 | 130 | 242 |
ex | 1168 | 941 | 227 | 28 | 20 | 37 | 28 | 24 | 84 | 6 | 85 | 113 |
Totaal | 3982 | 3180 | 802 | 74 | 58 | 83 | 140 | 82 | 259 | 106 | 215 | 355 |
ek | Lc 1 | Lc 2 | Lc 3 | Lc 4 | Lc 5 | Lc 6 | Lc 7 | Lc 8 | Lc 9 | Lc 10 | Lc 11 | Lc 12 | Lc 13 | Lc 14 | Lc 15 | Lc 16 | Lc 17 | Lc 18 | Lc 19 | Lc 20 | Lc 21 | Lc 22 | Lc 23 | Lc 24 | ||
ek | 6 | 3 | 1 | 1 | 2 | 3 | 0 | 2 | 2 | 2 | 3 | 3 | 0 | 0 | 1 | 3 | 2 | 1 | 1 | 2 | 2 | 2 | 3 | 1 | ||
ex | 4 | 1 | 1 | 1 | 0 | 1 | 0 | 0 | 0 | 2 | 7 | 2 | 1 | 2 | 1 | 0 | 2 | 0 | 0 | 3 | 1 | 3 | 2 | 3 | ||
Totaal | 10 | 4 | 2 | 2 | 2 | 0 | 0 | 2 | 2 | 4 | 10 | 5 | 1 | 2 | 2 | 3 | 4 | 1 | 1 | 5 | 3 | 5 | 5 | 4 |
2. - 3. ανθρωπος εξ = anthrôpos
eks (een mens uit).NT (2) : (1) Lc
15,4. (2) Gal 2,16.
- ανθρωπος εκ = anthrôpos
ek (een mens uit).NT (11) : (1) Mt
12,35. (2) Mt 17,9. (3) Mc 9,9. (4) Lc
6,45. (5) Joh
3,1. (6) Hnd 7,56. (7) Rom 2,29. (8) 1
Kor 15,47. (9) Apk 9,18.
- εκ = ek of εξ = ex (uit) leidt een genitiefbepaling bij ανθρωπος = anthrôpos
(mens) in : (1) Lc
15,4. (2) Joh
3,1.
Lc 15,4.4. persoonl. voornaamw. 2de pers. gen. mv. ὑμων = humôn (van jullie).Zie persoonlijk voornaamwoord.Taalgebruik in het NT : persoonlijk voornaamwoord.Taalgebruik in de LXX : persoonlijk voornaamwoord.Taalgebruik in Lc : persoonlijk voornaamwoord.
pers. vnw. 2de p. mv. | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
gen. mv. humôn | 1573 | 1084 | 489 | 61 | 12 | 60 | 43 | 34 | 275 | 4 | ||
totaal | 4034 | 2377 | 1657 | 224 | 69 | 205 | 219 | 116 | 813 | 11 | 498 | 717 |
Lc 1 | Lc 2 | Lc 3 | Lc 4 | Lc 5 | Lc 6 | Lc 7 | Lc 8 | Lc 9 | Lc 10 | Lc 11 | Lc 12 | Lc 13 | Lc 14 | Lc 15 | Lc 16 | Lc 17 | Lc 18 | Lc 19 | Lc 20 | Lc 21 | Lc 22 | Lc 23 | Lc 24 | |||
gen. mv. humôn | 60 | 0 | 0 | 1 | 1 | 2 | 7 | 0 | 1 | 4 | 4 | 8 | 7 | 2 | 3 | 1 | 2 | 2 | 0 | 0 | 0 | 6 | 6 | 2 | 1 |
Lc 15,4.3. - 4. εξ ὑμων = ex humôn (uit jullie).NT (33).Lc (7) : (1) Lc 11,5. (2) Lc 12,25. (3) Lc 14,28. (4) Lc 14,33. (5) Lc 15,4. (6) Lc 17,7. (7) Lc 21,16.
Lc 15,4.5. part. praes. nom. mann. enk. εχων = echôn (hebbende) van het werkw. εχω = echô (hebben, bezitten).Taalgebruik : echô (hebben, bezitten) in het NT.Taalgebruik : echô (hebben, bezitten) in de LXX.Taalgebruik : echô (hebben, bezitten) in Lc.Lc (12) : (1) Lc 3,11. (2) Lc 4,33. (3) Lc 7,2. (4) Lc 7,8. (5) Lc 8,8. (6) Lc 8,27. (7) Lc 14,35. (8) Lc 15,4. (9) Lc 17,7. (10) Lc 19,17. (11) Lc 20,28. (12) Lc 22,36.Een vorm van εχω = echô (hebben, bezitten) in de LXX (497) , in het NT (705) , in Lc (77) , in Hnd (44).
echô (hebben, bezitten) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. |
part. pr. nom. mann. enk. echôn | 114 | 32 | 82 | 10 | 3 | 12 | 5 | 2 | 18 | 32 | 25 | 30 | 15 | 3 |
- Lat. habere.Ned. hebben.Fr. avoir.D. haben.E. have.
Lc
15,4.6. ἑκατον = hekaton (honderd) , zie 100.Taalgebruik in het NT : hekaton (honderd).Taalgebruik in de LXX : hekaton (honderd).Bijbel (211).OT (194).NT (17) : (1) Mt 13,8. (2) Mt
13,23. (3) Mt
18,12. (4) Mt
18,28. (5) Mc
4,8. (6) Mc
4,20. (7) Mc 6,40. (8) Lc 15,4. (9) Lc 16,6. (10) Lc 16,7. (11) Joh
19,39. (12) Joh
21,11. (13) Hnd
1,15. (14) Apk 7,4. (15) Apk 14,1. (16) Apk 14,3. (17) Apk 21,17.
- Hebreeuws.מֵאָה = me´âh (honderd) , zie 100.Taalgebruik in Tenakh : me´âh (honderd).Getalwaarde : mem = 13 of 40 , aleph = 1 , he = 5 ; totaal : 19 , zie 19 , of 46 (2 X 23) , zie 46.Structuur : 4 - 1 - 5.De som van de elementen is telkens 1.Tenakh (98).Pentateuch (15).Eerdere Profeten (17).Latere Profeten (11).12 Kleine
Profeten (1).Geschriften (54).
- L. centum.Fr. cent.N. honderd.E. hundred.D. hundert.Hebr. me´âh (honderd) , zie 100.Aramees : מְאָה = mëâh (honderd, 100).Arabisch : مِئَة OF مِائَة = mija of miaja (honderd, 100) .
Lc 15,4.7. nom. + acc. onz. mv. προβατα = probata (schapen) van het zelfst. naamw. προβατον = probaton (schaap).Taalgebruik in het NT : probaton (schaap).Taalgebruik in de LXX : probaton (schaap).
Lc 15,4.6. - 7. ἑκατον προβατα = hekaton probata (honderd schapen).NT (2) : (1) Mt 18,12. (2) Lc 15,4.
8. και = kai (en).Taalgebruik : kai (en) in NT.Taalgebruik in Lc : kai (en).Taalgebruik : kai (en) in de LXX.Nevenschikkend voegwoord.Lc (822 / 1151).Lc 15.25/32 WEL.7/32 NIET : (1) Lc 15,3. (2) Lc 15,7. (3) Lc 15,10. (4) Lc 15,11. (5) Lc 15,17. (6) Lc 15,19. (7) Lc 15,30.
kai (en) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
verzen | 7957 | 1071 | 678 | 1151 | 879 | 1007 | 2767 | 404 | 2900 | 3779 | ||
kai (en) | 26980 | 21867 | 5113 | 705 | 555 | 822 | 530 | 660 | 1470 | 371 | 2082 | 2612 |
verschil | 2844 | 366 | 123 | 329 | 349 | 347 | 1297 | 33 | 818 | 1167 |
- Hebr. : וְ = wë.Lat : et.Fr. : et.Ned. : en.E. : and.D. und.Arabisch : وَ = wa (en).Taalgebruik in de Qoran : wa (en)
Lc 15,4.9. act. part. aor. nom. mann. enk. απολεσας = apolesas (verloren) van het werkw. απολλυμι = apollumi (verderven, verdoemen).Taalgebruik in het NT : apollumi ( ten gronde richten , doden , verliezen ).Taalgebruik in de LXX : apollumi (ten gronde richten , doden , verliezen).Taalgebruik in Lc : apollumi (ten gronde richten , doden , verliezen).Taalgebruik in Hnd : apollumi ( ten gronde richten , doden , verliezen ).Bijbel (3) : (1) Mt 10,39. (2) Lc 9,25. (3) Lc 15,4.Een vorm van απολλυμι = apollumi in de LXX (378) , in het NT (90) , in Mt (19) , in Mc (10) , in Lc (25).In de 3 parabels gaat het om wat / wie verloren is en dat / die gevonden werd.In Lc 19,10 zegt Jezus dat de mensenzoon is gekomen om het verlorene te zoeken en te redden.Aanvankelijk zocht Jezus tollenaars en zondaars op ; hij riept de leerling Levi tot zijn leerling.In het verhaal van de verloren zoon wachtte de vader geduldig op zijn zoon.
1. | 2. | 3. | 4. | 5. | 6. | 7. | 8. | 9. | 10. | 11. | 12. | |||
apollumi | Lc 4 | Lc 5 | Lc 6 | Lc 8 | Lc 9 | Lc 11 | Lc 13 | Lc 15 | Lc 17 | Lc 19 | Lc 20 | Lc 21 | ||
1. | pass. ind. praes. 1ste pers. enk. apollumai | 1 | (1) Lc 15,17. | |||||||||||
2. | pass. ind. praes. 1ste pers. mv. apollumetha | 1 | (1) Lc 8,24. | |||||||||||
3. | ind. fut. 3de pers. enk. apolesei | 3 | (1) Lc 9,24. | (2) Lc 17,33. | (3) Lc 20,16. | |||||||||
4. | ind. aor. 3de pers. enk. apôlesen | 2 | (1) Lc 17,27. (2) Lc 17,29. | |||||||||||
5. | ind. aor. 1ste pers. enk. apôlesa | 1 | (1) Lc 15,9. | |||||||||||
6. | ind. fut. 3de pers. mv.. apolountai | 1 | (1) Lc 5,37. | |||||||||||
7. | ind. fut. 2de pers. mv. apoleisthe | 2 | (1) Lc 13,3. (2) Lc 13,5. | |||||||||||
8. | conj. aor. 3de pers. enk. apolètai | 1 | (1) Lc 21,18. | |||||||||||
9. | conj. ind. aor. 3de pers. enk. apolesè(i) | 3 | (1) Lc 9,24. | (2) Lc 15,8. | (3) Lc 17,33. | |||||||||
10. | conj. aor. 3de pers. mv. apolesôsin | |||||||||||||
11. | inf. aor. apolesai | 4 | (1) Lc 4,34. | (2) Lc 6,9. | (3) Lc 9,56. | (4) Lc 19,47. | ||||||||
12. | inf. aor. apolesthai | 1 | (1) Lc 13,33. | |||||||||||
13. | part. aor. nom. mann. enk. apolesas | 2 | (1) Lc 9,25. | (2) Lc 15,4. | ||||||||||
14. | part. aor. gen. mann. + onz. enk. apolomenou | 1 | (1) Lc 11,51. | |||||||||||
15. | part. perf. nom. mann. enk. apolôlôs | 2 | (1) Lc 15,24. (2) Lc 15,32. | |||||||||||
16. | act. part. perf. nom. + acc. onz. enk. apolôlos | 3 | (1) Lc 15,4. (2) Lc 15,6 | (3) Lc 19,10. | ||||||||||
totaal | 25 | 1 | 1 | 1 | 1 | 3 | 1 | 3 | 7 | 3 | 2 | 1 | 1 |
- < ap- + ollumi < ol-numi.Hebr. ´âbhad.Lat. perdere.Fr. perdre.Lat. perditio.Fr. perdition.Ned. verderf (v / p - r - d) , verdoemenis.
Lc 15,4.10. nom. + acc. onz. enk. ἑν = hen (één) van het hoofdtelwoord εἱς , μια , ἑν = heis , mia , hen (één).Telwoord.Taalgebruik in het NT : heis (één).Taalgebruik in de Septuaginta : heis (één).Taalgebruik in Lc : heis (één).
Lc 15,4.10. - 11. ἑν εξ = hen ex (één uit).NT (4) : (1) Mt 10,29. (2) Mt 18,12. (3) Lc 12,6. (4) Lc 15,4.
Lc 15,4.13. ου - ουκ - ουχ = ou - ouk - ouch (niet) OF betrekk. voornaamw. gen. mann. en onz. enk (οὑ = hou).Taalgebruik in het NT : ou - ouk - ouch (niet).Taalgebruik in de LXX : ou - ouk - ouch (niet).Lc (84 + 92 + 7 = 183).Lc 1 (2 + 5 = 7).ου = ou.Lc (84).Lc 15 (4) : (1) Lc 15,4. (2) Lc 15,7. (3) Lc 15,8. (4) Lc 15,13.ουκ = ouk.Lc (92).Lc 15 (1) : Lc 15,28.ουχ = ouch : Lc 15 (0).
ou (niet) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
ou | 3068 | 2321 | 747 | 97 | 42 | 84 | 113 | 68 | 313 | 30 | 223 | 336 |
ouk | 3499 | 2752 | 747 | 93 | 66 | 92 | 137 | 56 | 274 | 29 | 251 | 388 |
ouch | 452 | 351 | 101 | 7 | 6 | 7 | 20 | 8 | 49 | 4 | 20 | 40 |
Totaal | 7019 | 5424 | 1595 | 197 | 114 | 183 | 270 | 132 | 636 | 63 | 494 | 764 |
ou (niet) | Lc 1 | Lc 2 | Lc 3 | Lc 4 | Lc 5 | Lc 6 | Lc 7 | Lc 8 | Lc 9 | Lc 10 | Lc 11 | Lc 12 | Lc 13 | Lc 14 | Lc 15 | Lc 16 | Lc 17 | Lc 18 | Lc 19 | Lc 20 | Lc 21 | Lc 22 | Lc 23 | Lc 24 |
ou / 84 | 2 | 1 | 2 | 4 | 2 | 6 | 4 | 5 | 2 | 3 | 5 | 7 | 5 | 5 | 4 | 2 | 1 | 3 | 1 | 3 | 6 | 6 | 2 | 3 |
ouk / 92 | 5 | 4 | 1 | 4 | 1 | 4 | 4 | 6 | 6 | 2 | 3 | 9 | 6 | 5 | 1 | 4 | 2 | 4 | 5 | 3 | 2 | 4 | 3 | 4 |
ouch / 7 | 1 | 2 | 1 | 1 | 1 | 1 | ||||||||||||||||||
ouchi / 20 | 1 | 1 | 1 | 2 | 2 | 2 | 1 | 1 | 2 | 1 | 1 | 1 | 2 | |||||||||||
Totaal / 203 | 8 | 5 | 3 | 9 | 3 | 11 | 8 | 11 | 8 | 5 | 9 | 18 | 15 | 12 | 6 | 7 | 6 | 8 | 7 | 6 | 8 | 12 | 6 | 10 |
- Hebreeuws.לֹא = lo´(niet).Taalgebruik
in Tenakh : lo´(niet).Getalwaarde : lamed = 12 of 30 , aleph = 1 ; totaal : 13 of 31 (elkaars spiegelbeeld).De getalwaarde van לֹא = lo´ is de helft van de getalwaarde van de schrijfwijze
van aleph ; 13 - 26 of een verhouding van 1 - 2.Tenakh (2767).Pentateuch
(801).Eerdere Profeten (456).Latere Profeten (611).12 Kleine Profeten
(150).Geschriften (749).Structuur : 3 - 1.De som van de elementen is telkens 4.
- Ned. : niet.D. : nicht.E. : not.Fr. : ne... pas.Grieks : ου - ουκ - ουχ = ou - ouk - ouch (niet).Taalgebruik in het NT
: ou
- ouk - ouch (niet).Hebreeuws.לֹא = lo´(niet).Taalgebruik
in Tenakh : lo´(niet).Latijn : non.
Lc
15,4.18. εν = en (in, tijdens).Taalgebruik in het NT : en
(in).Taalgebruik in de LXX: en
(in).Taalgebruik in Lc : en
(in).Lc (288).Lc 15 (3) : (1) Lc 15,4. (2) Lc 15,7. (3) Lc 15,25.
en (in). | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | synopt. | ev. |
11097 | 8943 | 2154 | 247 | 119 | 288 | 182 | 226 | 966 | 126 | 654 | 836 |
en (in) | Lc 1 | Lc 2 | Lc 3 | Lc 4 | Lc 5 | Lc 6 | Lc 7 | Lc 8 | Lc 9 | Lc 10 | Lc 11 | Lc 12 | Lc 13 | Lc 14 | Lc 15 | Lc 16 | Lc 17 | Lc 18 | Lc 19 | Lc 20 | Lc 21 | Lc 22 | Lc 23 | Lc 24 |
288 | 25 | 23 | 10 | 18 | 10 | 7 | 12 | 12 | 13 | 14 | 12 | 17 | 13 | 6 | 3 | 9 | 7 | 7 | 11 | 7 | 11 | 13 | 12 | 16 |
- Hebr. בְּ = bë.Fr. en.Ned. in.E. in.D. in.Fr. dans.Arabisch : فِي = fi (in).Taalgebruik in de Qoran : fi (fi).
Lc 15,4.20. dat. vr. enk. ερημῳ = erèmô(i) van het zelfst. / bijvoegl. naamw. ερημος = erèmos (woestijn, eenzame plaats).Taalgebruik in NT : erèmos (woestijn).Taalgebruik in Lc. : erèmos (woestijn).Lc (5) : (1) Lc 3,2. (2) Lc 3,4. (3) Lc 4,1. (4) Lc 9,12. (5) Lc 15,4.Een vorm van ερημος = erèmos (woestijn, eenzame plaats) in Lc (10) : (1) Lc 1,80. (2) Lc 3,2. (3) Lc 3,4. (4) Lc 4,1. (5) Lc 4,42. (6) Lc 5,16. (7) Lc 7,24. (8) Lc 8,29. (9) Lc 9,12. (10) Lc 15,4.
erèmos (woestijn) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | |
3 | dat. enk. erèmô(i) | 169 | 145 | 24 | 3 | 3 | 5 | 4 | 6 | 3 | 11 | 15 | 3 | ||
totaal | 387 | 340 | 47 | 8 | 9 | 10 | 5 | 8 | 4 | 3 | 27 | 32 | 4 |
erèmos (woestijn) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | |
1 | nom. enk. erèmos | 32 | 28 | 4 | 2 : (1) Mt 14,15. (2) Mt 23,38 . | 1 : Mc 6,35. | 1 : Hnd 8,26. | 3 : (1) Mt 14,15 // Mc 6,35 . | 3 | ||||||
2 | gen. enk. erèmou | 54 | 52 | 2 | 1 : Joh 11,54. | 1 : Gal 4,27 | 1 | 1 | |||||||
3 | dat. enk. erèmô(i) | 169 | 145 | 24 | 3 : (1) Mt 3,1. (2) Mt 3,3. (3) Mt 24,26. | 3 : (1) Mc 1,3. (2) Mc 1,4. (3) Mc 1,13. | 5 : (1) Lc 3,2. (2) Lc 3,4. (3) Lc 4,1. (4) Lc 9,12. (5) Lc 15,4. | 4 : (1) Joh 1,23. (2) Joh 3,14. (3) Joh 6,31. (4) Joh 6,49. | 6 : (1) Hnd 7,30. (2) Hnd 7,36. (3) Hnd 7,38. (4) Hnd 7,42. (5) Hnd 7,44. (6) Hnd 13,18. | 3 : (1) 1 Kor 10,5. (2) Heb 3,8. (3) Heb 3,17. | 11: (1) Mt 3,1 // Mc 1,4 // Lc 3,2. (2) Mt 3,3 // Mc 1,3 // Lc 3,4. (3) Mc 1,13 // Lc 4,1 . | 15 : | 3 | ||
4 | acc. enk. erèmon | 107 | 94 | 13 | 3 : (1) Mt 4,1. (2) Mt 11,7. (3) Mt 14,13. | 4 : (1) Mc 1,12. (2) Mc 1,35. (3) Mc 6,31. (4) Mc 6,32 . | 2 : (1) Lc 4,42. (2) Lc 7,24 . | 1 : Hnd 21,38 . | 3 : (1) Apk 12,6. (2) Apk 12,14. (3) Apk 17,3 . | 9 : (1) Mt 4,1 // Mc 1,12 // Lc 4,1. (2) Mt 11,7 // Lc 7,24. (3) Mt 14,13 // Mc 6,32 . | 9 | ||||
5 | nom. mv. erèmoi | 9 | 9 | ||||||||||||
6 | gen. mv. erèmôn | 1 | 1 | ||||||||||||
7 | dat. mv. erèmois | 5 | 2 | 3 | 1 : Mc 1,45 . | 2 : (1) Lc 1,80. (2) Lc 5,16. | 3 : (1) Mc 1,45 // Lc 5,16. | 3 | |||||||
8 | acc. mv. erèmous | 10 | 9 | 1 | 1 : Lc 8,29. | 1 | 1 | ||||||||
totaal | 387 | 340 | 47 | 8 | 9 | 10 | 5 | 8 | 4 | 3 | 27 | 32 | 4 |
- Hebr. chârëbâh (chrbh : 11) , mv. chârâbhôth (chrbwth : 14).De berg chorebhâh (Choreb).hammidëbar (de woestijn) (39).Cfr. heremiet < herèmitos : kluizenaar (claustrum : gesloten).désert < Latijnse de-sertus : verlaten ; serere , sertum : aaneenrijgen , aaneenschakelen.Een plaats is eenzaam om tot rust te komen.Een huis is verlaten nadat de bewoners zijn gevlucht , gestorven of gedood.Een weg is verlaten.
Lc 15,4.18. - 20. εν τῃ ερημῳ = en tè(i) erèmô(i) (in de woestijn).NT (22).Lc (5) : (1) Lc 3,2. (2) Lc 3,4. (3) Lc 4,1. (4) Lc 9,12. (5) Lc 15,4.
Lc
15,4.22. ind. praes. 3de pers. enk. πορευεται = poreuetai (hij begeeft zich op weg) van het werkw. πορευομαι = poreuomai (zich op weg begeven , op weg gaan).Taalgebruik in het NT : poreuomai (zich op weg begeven, op weg gaan).Taalgebruik in de LXX : poreuomai (zich op weg begeven, op weg gaan).Taalgebruik in Lc : poreuomai (zich op weg begeven, op weg gaan).Lc (4) :
(1) Lc 7,8. (2) Lc
11,26. (3) Lc
15,4. (4) Lc
22,22.
- por-euomai.p of ph = f -> v + r.Zelfstandig naamwoord πορος = poros : weg door een water heen , wad , voorde , veer
, doorwaadbare plaats.Lat. por-tus : haven.Mnd. voort , ofries forda ,
oeng. ford.Het woord behoort tot de groep van varen.πορευομαι = poreuomai kan in de LXX de vertaling van 19 verschillende werkw. zijn .
poreuomai (zich op weg begeven) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | |
ind. pr. 3de p. enk. poreuetai | 28 | 21 | 7 | 2 | 4 | 1 |
1. | 2. | 3. | 4. | 5. | 6. | 7. | 8. | 9. | 10. | 11. | 12. | 13. | 14. | 15. | 16. | 17. | 18. | |||
poreuomai | Lc 1 | Lc 2 | Lc 4 | Lc 5 | Lc 7 | Lc 8 | Lc 9 | Lc 10 | Lc 11 | Lc 13 | Lc 14 | Lc 15 | Lc 16 | Lc 17 | Lc 19 | Lc 21 | Lc 22 | Lc 24 | ||
1. | ind. praes. 3de pers. enk. poreuetai | 4 | (1) Lc 7,8. | (2) Lc 11,26 . | (3) Lc 15,4 . | (4) Lc 22,22 | ||||||||||||||
2. | ind. praes. 1ste pers. enk. poreuomai |
1 | (1) Lc 14,19. | |||||||||||||||||
3. | ind. fut. 3de pers. enk. poreusetai | 1 | (1) Lc 11,5. | |||||||||||||||||
4. | ind. fut. 1ste pers. enk. poreusomai | 1 | (1) Lc 15,18 . | |||||||||||||||||
5. | imperat. praes. 2de pers. enk. poreuou | 6 | (1) Lc 5,24. | (2) Lc 7,50 . | (3) Lc 8,48 . | (4) Lc 10,37 . | (5) Lc 13,31 . | (6) Lc 17,19 . | ||||||||||||
6. | part. praes. nom. mann. enk. poreuomenos | 1 | (1) Lc 14,31 . | |||||||||||||||||
7. | part. praes. gen. mann. enk. poreuomenou | 1 | (1) Lc 19,36. | |||||||||||||||||
8. | part. praes. acc. mann. enk. poreuomenon | 1 | (1) Lc 9,53. | |||||||||||||||||
9. | part. praes. nom. mann. mv. poreuomenoi | 3 | (1) Lc 1,6. | (2) Lc 8,14. | (3) Lc 24,13. | |||||||||||||||
10. | part. praes. gen. mv. poreuomenôn | 1 | (1) Lc 9,57 . | |||||||||||||||||
11. | ind imperf. 3de pers. enk. eporeueto | 3 | (1) Lc 4,30 . | (2) Lc 7,6 . | (3) Lc 19,28 . | |||||||||||||||
12. | ind. imperf. 3de pers. mv. eporeuonto | 2 | (1) Lc 2,3. (2) Lc 2,41 . | (3) Lc 24,28. | ||||||||||||||||
13. | inf. praes. poreuesthai | 7 | (1) Lc 4,42. | (2) Lc 9,51 . | (3) Lc 10,38 . | (4) Lc 13,33. | (5) Lc 17,11. | (6) Lc 22,33. | (7) Lc 24,28 . | |||||||||||
14. | ind. aor. 3de pers. enk. eporeuthè | 5 | (1) Lc 1,39. | (2) Lc 4,42. | (3) Lc 7,11. | (4) Lc 19,12. | (5) Lc 22,39 . | |||||||||||||
15. | ind. aor. 3de pers. mv. eporeuthèsan | 1 | (1) Lc 9,56 . | |||||||||||||||||
16. | conj. aor. 3de pers. enk. poreuthè(i) | 1 | (1) Lc 16,30 . | |||||||||||||||||
17. | imerat. aor. 2de pers. mv. poreuthète | 1 | (1) Lc 21,8 . | |||||||||||||||||
18. | part. aor. nom. mann. enk. poreutheis | 2 | (1) Lc 14,10. | (2) Lc 15,15. | ||||||||||||||||
19. | part. aor. nom. mann. + vr. mv. poreuthentes | 7 | (1) Lc 7,22 . | (2) Lc 9,12. (3) Lc 9,13. (4) Lc 9,52 . | (5) Lc 13,32. | (6) Lc 17,14. | (7) Lc 22,8. | |||||||||||||
'48' | 2 | 2 | 2 | 1 | 5 | 2 | 7 | 2 | 2 | 3 | 3 | 3 | 1 | 3 | 3 | 1 | 4 | 2 |
Lc
15,4.23.
επι = epi (op, bij).Afkortingen : επ' = ep' en εφ' = ef'.Taalgebruik in het NT : epi
(op, bij).Taalgebruik in de LXX : epi
(op, bij).Taalgebruik in Lc : epi
(op, bij).Ned. op.
Lc (104 + 25 + 20 = 149).Lc 15 (5) : (1) Lc 15,4. (2) Lc 15,5. (3) Lc 15,7. (4) Lc 15,10. (5) Lc 15,20.Een vorm van επι = epi (op) in de LXX (7297) , in het NT (878).
epi (op, bij) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
epi | 4540 | 3946 | 594 | 91 | 51 | 104 | 22 | 120 | 117 | 89 | 246 | 268 |
ep | 1320 | 1179 | 141 | 13 | 14 | 25 | 13 | 24 | 30 | 22 | 52 | 65 |
ef | 430 | 348 | 82 | 10 | 6 | 20 | 1 | 17 | 25 | 3 | 36 | 37 |
Totaal | 6290 | 5473 | 817 | 114 | 71 | 149 | 36 | 161 | 172 | 114 | 334 | 370 |
epi (op, bij) | Lc | Lc 1 | Lc 2 | Lc 3 | Lc 4 | Lc 5 | Lc 6 | Lc 7 | Lc 8 | Lc 9 | Lc 10 | Lc 11 | Lc 12 | Lc 13 | Lc 14 | Lc 15 | Lc 16 | Lc 17 | Lc 18 | Lc 19 | Lc 20 | Lc 21 | Lc 22 | Lc 23 | Lc 24 | Lc | |
1 | epi | 104 | 10 | 5 | 2 | 8 | 9 | 5 | 1 | 4 | 4 | 3 | 2 | 9 | 1 | 5 | 4 | 2 | 6 | 2 | 7 | 5 | 4 | 6 | 104 | ||
2 | ep | 25 | 1 | 2 | 1 | 3 | 1 | 2 | 1 | 1 | 1 | 1 | 2 | 3 | 1 | 3 | 2 | 25 | |||||||||
3 | ef | 20 | 1 | 1 | 2 | 4 | 1 | 1 | 1 | 2 | 1 | 2 | 3 | 1 | 20 | ||||||||||||
Totaal | 149 | 11 | 7 | 3 | 12 | 10 | 5 | 2 | 4 | 6 | 6 | 6 | 11 | 2 | 1 | 5 | 4 | 4 | 10 | 6 | 10 | 8 | 9 | 7 | 149 |
- Lat. ad.Fr. à.E. at.Ned. op , naar, bij.D. bei.
Lc 15,4.23. - 24. επι το = epi to.Lc (10) : (1) Lc 4,9. (2) Lc 5,19. (3) Lc 5,27. (4) Lc 10,34. (5) Lc 15,4. (6) Lc 17,35. (7) Lc 24,1. (8) Lc 24,12. (9) Lc 24,22. (10) Lc 24,24.
25. act. part. perf. nom. + acc. onz. enk..απολωλος = apolôlos (het verlorene) van het werkw. απολλυμι = apollumi (verderven, verdoemen).Taalgebruik in het NT : apollumi ( ten gronde richten , doden , verliezen ).Taalgebruik in de LXX : apollumi (ten gronde richten , doden , verliezen).Taalgebruik in Lc : apollumi (ten gronde richten , doden , verliezen).Taalgebruik in Hnd : apollumi ( ten gronde richten , doden , verliezen ).Bijbel (3) : (5) Lc 15,4. (2) Lc 15,6. (3) Lc 19,10.Een vorm van απολλυμι = apollumi in de LXX (378) , in het NT (90) , in Mt (19) , in Mc (10) , in Lc (25) :
1. | 2. | 3. | 4. | 5. | 6. | 7. | 8. | 9. | 10. | 11. | 12. | |||
apollumi | Lc 4 | Lc 5 | Lc 6 | Lc 8 | Lc 9 | Lc 11 | Lc 13 | Lc 15 | Lc 17 | Lc 19 | Lc 20 | Lc 21 | ||
1. | pass. ind. praes. 1ste pers. enk. apollumai | 1 | (1) Lc 15,17. | |||||||||||
2. | pass. ind. praes. 1ste pers. mv. apollumetha | 1 | (1) Lc 8,24. | |||||||||||
3. | ind. fut. 3de pers. enk. apolesei | 3 | (1) Lc 9,24. | (2) Lc 17,33. | (3) Lc 20,16. | |||||||||
4. | ind. aor. 3de pers. enk. apôlesen | 2 | (1) Lc 17,27. (2) Lc 17,29. | |||||||||||
5. | ind. aor. 1ste pers. enk. apôlesa | 1 | (1) Lc 15,9. | |||||||||||
6. | ind. fut. 3de pers. mv.. apolountai | 1 | (1) Lc 5,37. | |||||||||||
7. | ind. fut. 2de pers. mv. apoleisthe | 2 | (1) Lc 13,3. (2) Lc 13,5. | |||||||||||
8. | conj. aor. 3de pers. enk. apolètai | 1 | (1) Lc 21,18. | |||||||||||
9. | conj. ind. aor. 3de pers. enk. apolesè(i) | 3 | (1) Lc 9,24. | (2) Lc 15,8. | (3) Lc 17,33. | |||||||||
10. | conj. aor. 3de pers. mv. apolesôsin | |||||||||||||
11. | inf. aor. apolesai | 4 | (1) Lc 4,34. | (2) Lc 6,9. | (3) Lc 9,56. | (4) Lc 19,47. | ||||||||
12. | inf. aor. apolesthai | 1 | (1) Lc 13,33. | |||||||||||
13. | part. aor. nom. mann. enk. apolesas | 2 | (1) Lc 9,25. | (2) Lc 15,4. | ||||||||||
14. | part. aor. gen. mann. + onz. enk. apolomenou | 1 | (1) Lc 11,51. | |||||||||||
15. | part. perf. nom. mann. enk. apolôlôs | 2 | (1) Lc 15,24. (2) Lc 15,32. | |||||||||||
16. | act. part. perf. nom. + acc. onz. enk. apolôlos | 3 | (1) Lc 15,4. (2) Lc 15,6 | (3) Lc 19,10. | ||||||||||
totaal | 25 | 1 | 1 | 1 | 1 | 3 | 1 | 3 | 7 | 3 | 2 | 1 | 1 |
- < ap- + ollumi < ol-numi.Hebr. ´âbhad.Lat. perdere.Fr. perdre.Lat. perditio.Fr. perdition.Ned. verderf (v / p - r - d) , verdoemenis.
27. van het werkw. εὑρισκω = heuriskô (vinden).Taalgebruik
in het NT : heuriskô
(vinden).Taalgebruik in de Septuaginta : heuriskô (vinden).Taalgebruik in Lc : heuriskô
(vinden).Taalgebruik in Hnd : heuriskô
(vinden).Bijbel (31).OT (26).NT (5) : Een vorm van εὑρισκω = heuriskô (vinden) in de LXX (613) , in het NT (176) , in Lc (45).In Lc : 17 vormen in 18 / 24 hoofdstukken en 45 verzen.In Hnd :
X vormen in 17 hoofdstukken en 33 verzen.In de LXX kan een vorm van εὑρισκω = heuriskô (vinden) de vertaling van 20 verschillende Hebreeuwse (werk)woorden zijn.
1. | 2. | 3. | 4. | 5. | 6. | 7. | 8. | 9. | 10. | 11. | 12. | 13. | 14. | 15. | 16. | 17. | 18. | |||
heuriskô | Lc 1 | Lc 2 | Lc 4 | Lc 5 | Lc 6 | Lc 7 | Lc 8 | Lc 9 | Lc 11 | Lc 12 | Lc 13 | Lc 15 | Lc 17 | Lc 18 | Lc 19 | Lc 22 | Lc 23 | Lc 24 | ||
1. | act. ind. praes. 3de pers. enk. heuriskei | 2 | (1) Lc 11,10. (2) Lc 11,25. | |||||||||||||||||
2. | act. ind. praes. 1ste pers. enk. heuriskô | 2 | (1) Lc 13,7. | (2) Lc 23,4. | ||||||||||||||||
3. | act. ind. imperf. 3de pers. mv. heuriskon | 2 | (1) Lc 11,24. | (2) Lc 19,48. | ||||||||||||||||
4. | act. ind. fut. 3de pers. enk. heurèsei | 3 | (1) Lc 12,37. (2) Lc 12,43. | (3) Lc 18,8. | ||||||||||||||||
5. | act. ind. fut. 2de pers. mv. heurèsete | 3 | (1) Lc 2,12. | (2) Lc 11,9. | (3) Lc 19,30. | |||||||||||||||
6. | act. ind. aor. 3de pers. enk. heuren | 3 | (1) Lc 4,17. | (2) Lc 13,6. | (3) Lc 22,45. | |||||||||||||||
7. | act. ind. aor. 2de pers. enk. heures | 1 | Lc (1) Lc 1,30 . | |||||||||||||||||
8. | act. ind. aor. 1ste pers. enk. of 3de pers. mv. heuron | 14 | (1) Lc 2,46 . | (2) Lc 7,9. (3) Lc 7,10 . | (4) Lc 8,35 . | (5) Lc 15,6. (6) Lc 15,9 . | (7) Lc 19,32 . | (8) Lc 22,13. | (9) Lc 23,13. (10) Lc 23,22 . | (11) Lc 24,2. (12) Lc 24,3. (13) Lc 24,24. (14) Lc 24,33. | ||||||||||
9. | act. ind. aor. 1ste pers. mv. heuramen | 1 | (1) Lc 23,2 . | |||||||||||||||||
10. | act. conj. aor. 3de pers. enk. heurè(i) | 3 | (1) Lc 12,38. | (2) Lc 15,4. (3) Lc 15,8 . | ||||||||||||||||
11. | act. conj. aor. 3de pers.mv. heurôsin | 2 | (1) Lc 6,7. | (2) Lc 9,12. | () Lc 11,54. | |||||||||||||||
12. | act. part. aor. nom. mann. enk. heurôn | 1 | (1) Lc 15,5 . | |||||||||||||||||
13. | act. part. aor. nom. vr. enk. heurousa | 1 | (1) Lc 15,9 . | |||||||||||||||||
14. | act. part. aor. nom. mann. mv. heurontes | 2 | (1) Lc 2,45 . | (2) Lc 5,19 . | ||||||||||||||||
15. | act. part. aor. nom. vr. mv. heurousai | 1 | (1) Lc 24,23. | |||||||||||||||||
16. | pass. ind. aor. 3de pers. enk. heurethè | 3 | (1) Lc 9,36. | (2) Lc 15,24. (3) Lc 15,32. | ||||||||||||||||
17. | pass. ind. aor. 3de pers. mv. heurethèsan | 1 | (1) Lc 17,18. | |||||||||||||||||
45 | 1 | 3 | 1 | 1 | 1 | 2 | 1 | 2 | 5 | 3 | 2 | 7 | 1 | 1 | 3 | 2 | 4 | 5 |
- wa-consecutivum + act. qal imperf. 3de pers. mann. enk. וַיִּמְצָא = wajjimëtsâ´ (en hij vond) van het werkw. מָצָא = mâtsâ´ (vinden).Taalgebruik in Tenakh : mâtsâ´
(vinden).Getalwaarde : mem = 13 of 40 , tsade = 18 of 90 , aleph = 1 ;
totaal : 32 ( 2² X 2³) of 131.Structuur : 4 - 9 - 1.De som van de elementen is telkens 5.Tenakh (16).Pentateuch (3) : (1) Gn 26,12. (2) Gn 30,14. (3) Gn 39,4.Een vorm van מָצָא = mâtsâ´ (vinden) in 403 verzen.
- Ned. : vinden.D. : finden.E. : to find.Fr. : trouver.Du latin populaire *tropare («
composer, inventer un air » d’où « composer un poème
», puis « inventer, découvrir »), dérivé
de tropus (« figure de rhétorique » ? voir trope). Website
: http://fr.wiktionary.org/wiki/trouver.Grieks : εὑρισκω = heuriskô (vinden).Taalgebruik in het NT : heuriskô
(vinden).Hebreeuws : מָצָא = mâtsâ´ (vinden).Taalgebruik in Tenakh : mâtsâ´
(vinden).Lat. : invenire .
Lc 15,5 - Lc 15,5 : 238. Gelijkenis van het verloren schaap : Lc 15,1-7 - bijbeloverzicht taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 15 - Lc 15,1 - Lc 15,2 - Lc 15,3 - Lc 15,4 - Lc 15,5 - Lc 15,6 - Lc 15,7 - | ||||||||||||||||||
|
King James Bible.[5] And when he hath found it, he layeth it on his shoulders,
rejoicing.
Luther-Bibel.5 Und wenn er's gefunden hat, so legt er sich's auf die Schultern
voller Freude.
Tekstuitleg van Lc 15,5.Het vers Lc 15,5 telt 8 (2³) woorden en 42 (2 X 3 X 7) letters.De getalwaarde van Lc 15,5 is 7380 (2² X 3² X 5 X 41).
1. και = kai (en).Taalgebruik : kai (en) in NT.Taalgebruik in Lc : kai (en).Taalgebruik : kai (en) in de LXX.Nevenschikkend voegwoord.Lc (822 / 1151).Lc 15.25/32 WEL.7/32 NIET : (1) Lc 15,3. (2) Lc 15,7. (3) Lc 15,10. (4) Lc 15,11. (5) Lc 15,17. (6) Lc 15,19. (7) Lc 15,30.
kai (en) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
verzen | 7957 | 1071 | 678 | 1151 | 879 | 1007 | 2767 | 404 | 2900 | 3779 | ||
kai (en) | 26980 | 21867 | 5113 | 705 | 555 | 822 | 530 | 660 | 1470 | 371 | 2082 | 2612 |
verschil | 2844 | 366 | 123 | 329 | 349 | 347 | 1297 | 33 | 818 | 1167 |
- Hebr. : וְ = wë.Lat : et.Fr. : et.Ned. : en.E. : and.D. und.Arabisch : وَ = wa (en).Taalgebruik in de Qoran : wa (en).
Lc
15,5.2. act. part. aor. nom. mann. enk. εὑρων = heurôn (gevonden) van het werkw. εὑρισκω = heuriskô (vinden).Taalgebruik
in het NT : heuriskô
(vinden).Taalgebruik in de Septuaginta : heuriskô (vinden).Taalgebruik in Lc : heuriskô
(vinden).Taalgebruik in Hnd : heuriskô
(vinden).Bijbel (17).OT (7) : (1) Gn 44,6. (2) Dt 22,23. (3) Spr 12,2. (4) Spr 25,16. (5) Proloog Sir 1, 6 ; Sir 1,6. (6) Sir 6,14. (7) Sir 25,10.NT (10) : (1) Mt
10,39. (2) Mt
13,44. (3) Mt
13,46. (4) Lc 15,5. (5) Joh
9,35. (6) Joh
12,14. (7) Hnd 11,26. (8) Hnd 12,19. (9) Hnd 18,2. (10) Hnd 27,6.Een vorm van εὑρισκω = heuriskô (vinden) in de LXX (613) , in het NT (176) , in Lc (45).In Lc : 17 vormen in 18 / 24 hoofdstukken en 45 verzen.In Hnd :
X vormen in 17 hoofdstukken en 33 verzen.In de LXX kan een vorm van εὑρισκω = heuriskô (vinden) de vertaling van 20 verschillende Hebreeuwse (werk)woorden zijn.In Lc 15 komt een vorm van het werkw. verliezen en vinden telkens 7X voor.
- וַיִּמְצָא = wajjimëtsâ´ (en hij vond) < wa-consecutivum + act. qal imperf. 3de pers. mann. enk. mann. mv. van het werkw. מָצָא = mâtsâ´ (vinden).Taalgebruik in Tenakh : mâtsâ´
(vinden).Getalwaarde : mem = 13 of 40 , tsade = 18 of 90 , aleph = 1 ;
totaal : 32 ( 2² X 2³) of 131.Structuur : 4 - 9 - 1.De som van de elementen is telkens 5.Tenakh (23).Pentateuch (4) : (1) Gn 26,12. (2) Gn 30,14. (3) Gn 39,4. (4) Gn 44,12.5.Een vorm van מָצָא = mâtsâ´ (vinden) in 403 verzen.
- Ned. : vinden.D. : finden.E. : to find.Fr. : trouver.Du latin populaire *tropare («
composer, inventer un air » d’où « composer un poème
», puis « inventer, découvrir »), dérivé
de tropus (« figure de rhétorique » ? voir trope). Website
: http://fr.wiktionary.org/wiki/trouver.Grieks : εὑρισκω = heuriskô (vinden).Taalgebruik in het NT : heuriskô
(vinden).Hebreeuws : מָצָא = mâtsâ´ (vinden).Taalgebruik in Tenakh : mâtsâ´
(vinden).Lat. : invenire.
Lc 15,5.3. act. ind. praes. 3de pers. enk. επιτιθησιν = epitithèsin van het werkw. επιτιθημι = epitithèmi (opleggen).Taalgebruik in het NT : epitithèmi (opleggen).Taalgebruik in de LXX : epitithèmi (opleggen).Taalgebruik in Lc : epitithèmi (opleggen).Bijbel (2) : (1) Dt 22,17. (2) Lc 15,5.Een vorm van επιτιθημι = epitithèmi in de LXX (270) , in het NT (40) , in Lc (5).In de LXX kan επιτιθημι = epitithèmi de vertaling van 35 verschillende Hebreeuwse (werk)woorden zijn.
4. επι = epi (op, bij).Afkortingen : επ' = ep' en εφ' = ef'.Taalgebruik in het NT : epi
(op, bij).Taalgebruik in de LXX : epi
(op, bij).Taalgebruik in Lc : epi
(op, bij).Ned. op.
Lc (104 + 25 + 20 = 149).Lc 15 (5) : (1) Lc 15,4. (2) Lc 15,5. (3) Lc 15,7. (4) Lc 15,10. (5) Lc 15,20.Een vorm van επι = epi (op) in de LXX (7297) , in het NT (878).
epi (op, bij) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
epi | 4540 | 3946 | 594 | 91 | 51 | 104 | 22 | 120 | 117 | 89 | 246 | 268 |
ep | 1320 | 1179 | 141 | 13 | 14 | 25 | 13 | 24 | 30 | 22 | 52 | 65 |
ef | 430 | 348 | 82 | 10 | 6 | 20 | 1 | 17 | 25 | 3 | 36 | 37 |
Totaal | 6290 | 5473 | 817 | 114 | 71 | 149 | 36 | 161 | 172 | 114 | 334 | 370 |
epi (op, bij) | Lc | Lc 1 | Lc 2 | Lc 3 | Lc 4 | Lc 5 | Lc 6 | Lc 7 | Lc 8 | Lc 9 | Lc 10 | Lc 11 | Lc 12 | Lc 13 | Lc 14 | Lc 15 | Lc 16 | Lc 17 | Lc 18 | Lc 19 | Lc 20 | Lc 21 | Lc 22 | Lc 23 | Lc 24 | Lc | |
1 | epi | 104 | 10 | 5 | 2 | 8 | 9 | 5 | 1 | 4 | 4 | 3 | 2 | 9 | 1 | 5 | 4 | 2 | 6 | 2 | 7 | 5 | 4 | 6 | 104 | ||
2 | ep | 25 | 1 | 2 | 1 | 3 | 1 | 2 | 1 | 1 | 1 | 1 | 2 | 3 | 1 | 3 | 2 | 25 | |||||||||
3 | ef | 20 | 1 | 1 | 2 | 4 | 1 | 1 | 1 | 2 | 1 | 2 | 3 | 1 | 20 | ||||||||||||
Totaal | 149 | 11 | 7 | 3 | 12 | 10 | 5 | 2 | 4 | 6 | 6 | 6 | 11 | 2 | 1 | 5 | 4 | 4 | 10 | 6 | 10 | 8 | 9 | 7 | 149 |
- Lat. ad.Fr. à.E. at.Ned. op , naar, bij.D. bei.
Lc 15,5.5. bep. lidw. acc. mann. mv. τους = tous (de).Zie bepaald lidwoord ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het).Taalgebruik in het NT : bepaald lidwoord.Taalgebruik in Lc : bepaald lidwoord.Lc (98).Lc 15 (4) : (1) Lc 15,5. (2) Lc 15,6. (3) Lc 15,15. (4) Lc 15,22.
lidw. mv. | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | ||
16. | acc. m. mv. tous | 2960 | 2330 | 630 | 91 | 52 | 98 | 51 | 122 | 156 | 60 | |||
Totaal | 23394 | 18879 | 4515 | 745 | 389 | 644 | 404 | 690 | 1228 | 415 | 1778 | 2182 |
- N. : de.E. : the.D. der , die , das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam).
Lc 15,5.8. act. part. praes. nom. mann. enk. χαιρων = chairôn (zich verheugende) van het werkw. χαιρω = chairô (zich verheugen).Taalgebruik in het NT : chairô (zich verheugen).Taalgebruik in de Septuaginta : chairô (zich verheugen).Taalgebruik in Lc : chairô (zich verheugen).Taalgebruik in Hnd : chairô (zich verheugen).Website : http://fr.wikipedia.org/wiki/Joie_(philosophie).Bijbel (7) : (1) 2 K 11,14. (2) Tob 11,15. (3) Tob 11,16. (4) Lc 15,5. (5) Lc 19,6. (6) Hnd 8,39. (7) Kol 2,5.Een vorm van χαιρω = chairô (zich verheugen) in de LXX (87) , in het NT (74) , in Lc (12) , in Joh (9).
Lc 15,6 - Lc 15,6 : 238. Gelijkenis van het verloren schaap : Lc 15,1-7 - bijbeloverzicht taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 15 - Lc 15,1 - Lc 15,2 - Lc 15,3 - Lc 15,4 - Lc 15,5 - Lc 15,6 - Lc 15,7 - | ||||||||||||||||||
|
King James Bible.[6] And when he cometh home, he calleth together his friends
and neighbours, saying unto them, Rejoice with me; for I have found my sheep
which was lost.
Luther-Bibel.6 Und wenn er heimkommt, ruft er seine Freunde und Nachbarn und
spricht zu ihnen: Freut euch mit mir; denn ich habe mein Schaf gefunden, das
verloren war.
Tekstuitleg van Lc 15,6.Het vers Lc 15,6 telt 22 (2 X 11) woorden en 106 (2 X 53) letters.De getalwaarde van Lc 15,6 is 14084 (2² X 7 X 503).Na de vondst wordt er gefeest.Een parallel vinden we in het parallelverhaal in Lc 15,9.Ook na de terugkomst van de jongste zoon wordt er gefeest (Lc 15,22-24).
Lc 15,6.1. και = kai (en).Taalgebruik : kai (en) in NT.Taalgebruik in Lc : kai (en).Taalgebruik : kai (en) in de LXX.Nevenschikkend voegwoord.Lc (822 / 1151).Lc 15.25/32 WEL.7/32 NIET : (1) Lc 15,3. (2) Lc 15,7. (3) Lc 15,10. (4) Lc 15,11. (5) Lc 15,17. (6) Lc 15,19. (7) Lc 15,30.
kai (en) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
verzen | 7957 | 1071 | 678 | 1151 | 879 | 1007 | 2767 | 404 | 2900 | 3779 | ||
kai (en) | 26980 | 21867 | 5113 | 705 | 555 | 822 | 530 | 660 | 1470 | 371 | 2082 | 2612 |
verschil | 2844 | 366 | 123 | 329 | 349 | 347 | 1297 | 33 | 818 | 1167 |
- Hebr. : וְ = wë.Lat : et.Fr. : et.Ned. : en.E. : and.D. und.Arabisch : وَ = wa (en).Taalgebruik in de Qoran : wa (en).
Lc 15,6.2. act. part. aor. nom. mann. enk. ελθων = elthôn (gekomen) van het werkw. ερχομαι = erchomai (gaan, komen).Taalgebruik in het NT : erchomai (gaan, komen).Taalgebruik in de LXX : erchomai (gaan, komen).Taalgebruik in Lc. : erchomai (gaan, komen).Lc (11) : (1) Lc 7,3. (2) Lc 8,51. (3) Lc 10,32. (4) Lc 12,37. (5) Lc 12,43. (6) Lc 14,9. (7) Lc 15,6. (8) Lc 15,17. (9) Lc 18,8 -. (10) Lc 19,23. (11) Lc 22,45.Een vorm van ερχομαι = erchomai (gaan, komen) in de LXX (1054) , in het NT (631) in Lc (98).
erchomai (gaan, komen) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
part. aor. nom. m. + vr. enk. elthôn | 66 | 17 | 49 | 14 | 7 | 11 | 7 | 2 | 8 | 32 | 39 |
Lc 15,6.5. acc. mann. enk. οικον = oikon van het zelfst. naamw. οικος = oikos (huis).Taalgebruik in het NT : oikos (huis).Taalgebruik in de Septuaginta : oikos (huis).Taalgebruik in Lc : oikos (huis).Taalgebruik in Hnd : oikos (huis).Een vorm van οικος = oikos in de LXX (2062) , in het NT (112) , in Lc (32).
oikos (huis) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | |
4 | acc. mann. enk. oikon | 592 | 536 | 56 | 4 | 10 | 19 | 2 | 11 | 10 | 33 | 35 | 10 | ||
totaal | 1818 | 1708 | 110 | 9 | 12 | 32 | 4 | 25 | 28 |
Lc | Lc 1 | Lc 2 | Lc 5 | Lc 6 | Lc 7 | Lc 8 | Lc 9 | Lc 10 | Lc 11 | Lc 12 | Lc 13 | Lc 14 | Lc 15 | Lc 16 | Lc 18 | Lc 19 |
4 | (1) Lc 11,17. | (2) Lc 13,35 . | (3) Lc 14,23 . | (4) Lc 19,46. | ||||||||||||
3 | (1) Lc 1,27 . | (2) Lc 2,4 . | (3) Lc 11,51. | |||||||||||||
5 | (1) Lc 1,69. | (2) Lc 10,5 . | (3) Lc 12,52. | (4) Lc 19,5. (5) Lc 19,9. | ||||||||||||
19 | (1) Lc 1,23. (2) Lc 1,33. (3) Lc 1,40. (4) Lc 1,56. | (5) Lc 5,24. (6) Lc 5,25. | (7) Lc 6,4. | (8) Lc 7,10. (9) Lc 7,36. | (10) Lc 8,39. (11) Lc 8,41. | (12) Lc 9,61. | (13) Lc 11,17. (14) Lc 11,24. | (15) Lc 12,39. | (16) Lc 14,1 . | (17) Lc 15,6. | (18) Lc 16,27 . | (19) Lc 18,14. | ||||
1 | (1) Lc 16,4. | |||||||||||||||
32 | 6 | 1 | 2 | 1 | 2 | 2 | 1 | 1 | 4 | 2 | 1 | 2 | 1 | 2 | 1 | 3 |
Lc 15,6.3. - 5. εις τον οικον = eis ton oikon (naar het huis) in Lc (16) : (1) Lc 1,23. (2) Lc 1,40. (3) Lc 1,56. (4) Lc 5,24. (5) Lc 5,25. (6) Lc 6,4. (7) Lc 7,10. (8) Lc 8,39. (9) Lc 8,41. (10) Lc 9,61. (11) Lc 10,38. (12) Lc 11,24. (13) Lc 15,6. (14) Lc 16,27. (15) Lc 18,14. (16) Lc 22,54.
Lc 15,6.6. act. ind. praes. 3de pers. enk. συγκαλει = sugkalei (hij / zij roept samen) van het werkw. συγκαλεω = sugkaleô (samenroepen).Taalgebruik in het NT : sugkaleô (samenroepen).Taalgebruik in de LXX : sugkaleô (samenroepen).Bijbel (2) : (1) Lc 15,6. (2) Lc 15,9.
7. bep. lidw. acc. mann. mv. τους = tous (de).Zie bepaald lidwoord ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het).Taalgebruik in het NT : bepaald lidwoord.Taalgebruik in Lc : bepaald lidwoord.Lc (98).Lc 15 (4) : (1) Lc 15,5. (2) Lc 15,6. (3) Lc 15,15. (4) Lc 15,22.
lidw. mv. | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | ||
16. | acc. m. mv. tous | 2960 | 2330 | 630 | 91 | 52 | 98 | 51 | 122 | 156 | 60 | |||
Totaal | 23394 | 18879 | 4515 | 745 | 389 | 644 | 404 | 690 | 1228 | 415 | 1778 | 2182 |
- N. : de.E. : the.D. der , die , das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam).
9. και = kai (en).Taalgebruik : kai (en) in NT.Taalgebruik in Lc : kai (en).Taalgebruik : kai (en) in de LXX.Nevenschikkend voegwoord.Lc (822 / 1151).Lc 15.25/32 WEL.7/32 NIET : (1) Lc 15,3. (2) Lc 15,7. (3) Lc 15,10. (4) Lc 15,11. (5) Lc 15,17. (6) Lc 15,19. (7) Lc 15,30.
kai (en) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
verzen | 7957 | 1071 | 678 | 1151 | 879 | 1007 | 2767 | 404 | 2900 | 3779 | ||
kai (en) | 26980 | 21867 | 5113 | 705 | 555 | 822 | 530 | 660 | 1470 | 371 | 2082 | 2612 |
verschil | 2844 | 366 | 123 | 329 | 349 | 347 | 1297 | 33 | 818 | 1167 |
- Hebr. : וְ = wë.Lat : et.Fr. : et.Ned. : en.E. : and.D. und.Arabisch : وَ = wa (en).Taalgebruik in de Qoran : wa (en).
10. bep. lidw. acc. mann. mv. τους = tous (de).Zie bepaald lidwoord ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het).Taalgebruik in het NT : bepaald lidwoord.Taalgebruik in Lc : bepaald lidwoord.Lc (98).Lc 15 (4) : (1) Lc 15,5. (2) Lc 15,6. (3) Lc 15,15. (4) Lc 15,22.
lidw. mv. | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | ||
16. | acc. m. mv. tous | 2960 | 2330 | 630 | 91 | 52 | 98 | 51 | 122 | 156 | 60 | |||
Totaal | 23394 | 18879 | 4515 | 745 | 389 | 644 | 404 | 690 | 1228 | 415 | 1778 | 2182 |
- N. : de.E. : the.D. der , die , das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam).
16. ὁτι = hoti (dat, omdat).Taalgebruik in het NT : hoti (dat, omdat).Taalgebruik in de LXX : hoti (dat, omdat).Taalgebruik in Lc : hoti (dat, omdat).Lc 15 (7) : (1) Lc 15,2. (2) Lc 15,6. (3) Lc 15,7. (4) Lc 15,9. (5) Lc 15,24. (6) Lc 15,27. (7) Lc 15,32.
hoti ( dat , omdat ) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
4396 | 3213 | 1183 | 137 | 92 | 160 | 237 | 114 | 389 | 54 | 389 | 626 |
hoti | Lc 1 | Lc 2 | Lc 3 | Lc 4 | Lc 5 | Lc 6 | Lc 7 | Lc 8 | Lc 9 | Lc 10 | Lc 11 | Lc 12 | Lc 13 | Lc 14 | Lc 15 | Lc 16 | Lc 17 | Lc 18 | Lc 19 | Lc 20 | Lc 21 | Lc 22 | Lc 23 | Lc 24 |
160 | 9 | 4 | 1 | 11 | 6 | 6 | 7 | 7 | 8 | 7 | 11 | 12 | 6 | 5 | 7 | 5 | 3 | 6 | 13 | 4 | 7 | 6 | 5 | 7 |
Lc 15,6.17. act. ind. aor. 1ste pers. enk. of 3de pers. mv. εὑρον = heuron (ik vond of zij vonden) van het werkw. εὑρισκω = heuriskô (vinden).Taalgebruik in het NT : heuriskô (vinden).Taalgebruik in de Septuaginta : heuriskô (vinden).Taalgebruik in Lc : heuriskô (vinden).Taalgebruik in Hnd : heuriskô (vinden).Pentateuch (9) : (1) Gn 11,2. (2) Gn 18,3. (3) Gn 26,19. (4) Gn 30,27. (5) Gn 33,15. (6) Gn 38,22. (7) Gn 50,4. (8) Ex 16,27. (9) Nu 15,32.NT (32).Mt (4) : (1) Mt 8,10. (2) Mt 22,10. (3) Mt 26,60. (4) Mt 27,32.Mc (3) : (1) Mc 1,37. (2) Mc 11,4. (3) Mc 14,16.Lc (14) : (1) Lc 2,46. (2) Lc 7,9. (3) Lc 7,10. (4) Lc 8,35. (5) Lc 15,6. (6) Lc 15,9. (7) Lc 19,32. (8) Lc 22,13. (9) Lc 23,13. (10) Lc 23,22. (11) Lc 24,2. (12) Lc 24,3. (13) Lc 24,24. (14) Lc 24,33.Een vorm van εὑρισκω = heuriskô (vinden) in de LXX (613) , in het NT (176) , in Lc (45).In Lc : 17 vormen in 18 / 24 hoofdstukken en 45 verzen.In Hnd : X vormen in 17 hoofdstukken en 33 verzen.In de LXX kan een vorm van εὑρισκω = heuriskô (vinden) de vertaling van 20 verschillende Hebreeuwse (werk)woorden zijn.In de LXX kan een vorm van εὑρισκω = heuriskô (vinden) de vertaling van 20 verschillende Hebreeuwse (werk)woorden zijn.
heuriskô | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | |
act. ind. aor. 3de pers. mv. heuron | 92 | 60 | 32 | 4 | 3 | 14 | 11 | 21 | 21 |
1. | 2. | 3. | 4. | 5. | 6. | 7. | 8. | 9. | 10. | 11. | 12. | 13. | 14. | 15. | 16. | 17. | 18. | |||
heuriskô | Lc 1 | Lc 2 | Lc 4 | Lc 5 | Lc 6 | Lc 7 | Lc 8 | Lc 9 | Lc 11 | Lc 12 | Lc 13 | Lc 15 | Lc 17 | Lc 18 | Lc 19 | Lc 22 | Lc 23 | Lc 24 | ||
1. | act. ind. praes. 3de pers. enk. heuriskei | 2 | (1) Lc 11,10. (2) Lc 11,25. | |||||||||||||||||
2. | act. ind. praes. 1ste pers. enk. heuriskô | 2 | (1) Lc 13,7. | (2) Lc 23,4. | ||||||||||||||||
3. | act. ind. imperf. 3de pers. mv. heuriskon | 2 | (1) Lc 11,24. | (2) Lc 19,48. | ||||||||||||||||
4. | act. ind. fut. 3de pers. enk. heurèsei | 3 | (1) Lc 12,37. (2) Lc 12,43. | (3) Lc 18,8. | ||||||||||||||||
5. | act. ind. fut. 2de pers. mv. heurèsete | 3 | (1) Lc 2,12. | (2) Lc 11,9. | (3) Lc 19,30. | |||||||||||||||
6. | act. ind. aor. 3de pers. enk. heuren | 3 | (1) Lc 4,17. | (2) Lc 13,6. | (3) Lc 22,45. | |||||||||||||||
7. | act. ind. aor. 2de pers. enk. heures | 1 | Lc (1) Lc 1,30 . | |||||||||||||||||
8. | act. ind. aor. 1ste pers. enk. of 3de pers. mv. heuron | 14 | (1) Lc 2,46 . | (2) Lc 7,9. (3) Lc 7,10 . | (4) Lc 8,35 . | (5) Lc 15,6. (6) Lc 15,9 . | (7) Lc 19,32 . | (8) Lc 22,13. | (9) Lc 23,13. (10) Lc 23,22 . | (11) Lc 24,2. (12) Lc 24,3. (13) Lc 24,24. (14) Lc 24,33. | ||||||||||
9. | act. ind. aor. 1ste pers. mv. heuramen | 1 | (1) Lc 23,2 . | |||||||||||||||||
10. | act. conj. aor. 3de pers. enk. heurè(i) | 3 | (1) Lc 12,38. | (2) Lc 15,4. (3) Lc 15,8 . | ||||||||||||||||
11. | act. conj. aor. 3de pers.mv. heurôsin | 2 | (1) Lc 6,7. | (2) Lc 9,12. | () Lc 11,54. | |||||||||||||||
12. | act. part. aor. nom. mann. enk. heurôn | 1 | (1) Lc 15,5 . | |||||||||||||||||
13. | act. part. aor. nom. vr. enk. heurousa | 1 | (1) (6) Lc 15,9 . | |||||||||||||||||
14. | act. part. aor. nom. mann. mv. heurontes | 2 | (1) Lc 2,45 . | (2) Lc 5,19 . | ||||||||||||||||
15. | act. part. aor. nom. vr. mv. heurousai | 1 | (1) Lc 24,23. | |||||||||||||||||
16. | pass. ind. aor. 3de pers. enk. heurethè | 3 | (1) Lc 9,36. | (2) Lc 15,24. (3) Lc 15,32. | ||||||||||||||||
17. | pass. ind. aor. 3de pers. mv. heurethèsan | 1 | (1) Lc 17,18. | |||||||||||||||||
45 | 1 | 3 | 1 | 1 | 1 | 2 | 1 | 2 | 5 | 3 | 2 | 7 | 1 | 1 | 3 | 2 | 4 | 5 |
- Verder bekijken Ex 33,17 : want jij hebt genade gevonden.
- Hebreeuws.act. qal perf. 3de pers. mann. mv. מָצָאוּ / מָצְאוּ = mâtsâ´û / mâtsë´û (zij vonden) van het werkw. מָצָא = mâtsâ´ (vinden).Taalgebruik in Tenakh : mâtsâ´
(vinden).Getalwaarde : mem = 13 of 40 , tsade = 18 of 90 , aleph = 1 ;
totaal : 32 ( 2² X 2³) of 131.Structuur : 4 - 9 - 1.De som van de elementen is telkens 5.Tenakh (10) : (1) Ex 15,22. (2) Ex 16,27. (3) Joz 2,22. (4) Re 21,14. (5) 1 S 9,4. (6) 2 S 17,20. (7) 2 K 9,35. (8) Ps 76,6. (9) Neh 5,8. (10) Ps 107,4.Een vorm van מָצָא = mâtsâ´ (vinden) in 403 verzen.
- וַיִּמְצְאוּ = wajjimëtsë´û (en zij vonden) < prefix verbindingswoord wa (consecuitivum) + act. qal imperef. 3de pers. mann. mv. van het werkw. מָצָא = mâtsâ´ (vinden).Taalgebruik in Tenakh : mâtsâ´
(vinden).Getalwaarde : mem = 13 of 40 , tsade = 18 of 90 , aleph = 1 ;
totaal : 32 ( 2² X 2³) of 131.Structuur : 4 - 9 - 1.De som van de elementen is telkens 5.Tenakh (13) : (1) Gn 11,2. (2) Gn 26,19. (3) Nu 15,32. (4) Re 1,5. (5) Re 21,12. (6) 1 S 30,11. (7) 1 S 31,8. (8) 1 K 1,3. (9) Jr 41,12. (10) Neh 8,14. (11) 1
Kr 4,40. (12) 1 Kr 10,8. (13) 2
Kr 20,25.
- Lat. invenire.Fr. trouver.Du latin populaire *tropare («
composer, inventer un air » d’où « composer un poème
», puis « inventer, découvrir »), dérivé
de tropus (« figure de rhétorique » ? voir trope). Website
: http://fr.wiktionary.org/wiki/trouver.Ned. vinden.D. finden.E. to find.
- Meer dan de andere evangelisten gebruikt Lucas het werkw. εὑρισκω = heuriskô (vinden).
Lc 15,6.22. act. part. perf. nom. mann. enk. απολωλως = apolôlôs (verloren) van het werkw. απολλυμι = apollumi (verderven, verdoemen).Taalgebruik in het NT : apollumi ( ten gronde richten , doden , verliezen ).Taalgebruik in de LXX : apollumi (ten gronde richten , doden , verliezen).Taalgebruik in Lc : apollumi (ten gronde richten , doden , verliezen).Taalgebruik in Hnd : apollumi ( ten gronde richten , doden , verliezen ).Bijbel (2) : (1) Lc 15,24. (2) Lc 15,32.Een vorm van απολλυμι = apollumi in de LXX (378) , in het NT (90) , in Mt (19) , in Mc (10) , in Lc (25) :
1. | 2. | 3. | 4. | 5. | 6. | 7. | 8. | 9. | 10. | 11. | 12. | |||
apollumi | Lc 4 | Lc 5 | Lc 6 | Lc 8 | Lc 9 | Lc 11 | Lc 13 | Lc 15 | Lc 17 | Lc 19 | Lc 20 | Lc 21 | ||
1. | pass. ind. praes. 1ste pers. enk. apollumai | 1 | (1) Lc 15,17. | |||||||||||
2. | pass. ind. praes. 1ste pers. mv. apollumetha | 1 | (1) Lc 8,24. | |||||||||||
3. | ind. fut. 3de pers. enk. apolesei | 3 | (1) Lc 9,24. | (2) Lc 17,33. | (3) Lc 20,16. | |||||||||
4. | ind. aor. 3de pers. enk. apôlesen | 2 | (1) Lc 17,27. (2) Lc 17,29. | |||||||||||
5. | ind. aor. 1ste pers. enk. apôlesa | 1 | (1) Lc 15,9. | |||||||||||
6. | ind. fut. 3de pers. mv.. apolountai | 1 | (1) Lc 5,37. | |||||||||||
7. | ind. fut. 2de pers. mv. apoleisthe | 2 | (1) Lc 13,3. (2) Lc 13,5. | |||||||||||
8. | conj. aor. 3de pers. enk. apolètai | 1 | (1) Lc 21,18. | |||||||||||
9. | conj. ind. aor. 3de pers. enk. apolesè(i) | 3 | (1) Lc 9,24. | (2) Lc 15,8. | (3) Lc 17,33. | |||||||||
10. | conj. aor. 3de pers. mv. apolesôsin | |||||||||||||
11. | inf. aor. apolesai | 4 | (1) Lc 4,34. | (2) Lc 6,9. | (3) Lc 9,56. | (4) Lc 19,47. | ||||||||
12. | inf. aor. apolesthai | 1 | (1) Lc 13,33. | |||||||||||
13. | part. aor. nom. mann. enk. apolesas | 2 | (1) Lc 9,25. | (2) Lc 15,4. | ||||||||||
14. | part. aor. gen. mann. + onz. enk. apolomenou | 1 | (1) Lc 11,51. | |||||||||||
15. | part. perf. nom. mann. enk. apolôlôs | 2 | (1) Lc 15,24. (2) Lc 15,32. | |||||||||||
16. | part. perf. nom. + acc. onz. enk. apolôlos | 3 | (1) Lc 15,4. (2) Lc 15,6 | (3) Lc 19,10. | ||||||||||
totaal | 25 | 1 | 1 | 1 | 1 | 3 | 1 | 3 | 7 | 3 | 2 | 1 | 1 |
- In de LXX kan een vorm van απολλυμι = apollumi (verderven, verdoemen, ten gronde richten, doden) de vertaling van 42 verschillende Hebreeuws (werk)woorden zijn.
- In verschillende situaties wordt het werkw. απολλυμι = apollumi (verderven, verdoemen, ten gronde richten, doden) :
(1) Jezus komt om de onreine geest te verdelgen.
(2) Jezus komt om wat aan het verloren gaan is te zoeken opdat het zou herleven.
(3) Farizeeën en schriftgeleerden zoeken Jezus te doden .
Lc 15,7 - Lc 15,7 : 238. Gelijkenis van het verloren schaap : Lc 15,1-7 - bijbeloverzicht taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 15 - Lc 15,1 - Lc 15,2 - Lc 15,3 - Lc 15,4 - Lc 15,5 - Lc 15,6 - Lc 15,7 - | ||||||||||||||||||
|
King James Bible.[7] I say unto you, that likewise joy shall be in heaven
over one sinner that repenteth, more than over ninety and nine just persons,
which need no repentance.
Luther-Bibel.7 Ich sage euch: So wird auch Freude im Himmel sein über einen
Sünder, der Buße tut, mehr als über neunundneunzig Gerechte, die der Buße nicht
bedürfen. Vom verlorenen Groschen
Tekstuitleg van Lc 15,7.Het vers Lc 15,7 telt 22 (2 X 11) woorden en 120 (2³ X 3 X 5) letters.De getalwaarde van Lc 15,7 is 15631 (7² X 11 X 29).In Lc 15,10 is een paralleltekst in het parallelverhaal (Lc 15,8-10).Dit vers vertoont grote gelijkenissen met Lc 5,32 : Ik ben niet gekomen om rechtvaardigen maar om zondaars tot bekering te roepen.
zondigen / zondaar / zonde | zich bekeren / bekering | vergeven / vergeving |
1,77 | 1,77 | |
3,3 | 3,3 | 3,3 |
5,20-24 | 5,20-24 | |
5,30-32 | 5,30-32 | |
7,36-50 | 7,36-50 | |
11,4 | 11,4 | |
13,1-5 | 13,1-5 | |
15.1-2.7.10.18.21 | 15,7.10 | |
17,3-4 | 17,3-4 | 17,3-4 |
24,47 | 24,47 | 24,47 |
Overzicht 11: Drie woordclusters in Lucas : a) zondigen , zondaar, zonde ; b) bekeren, bekering; c) vergeven, vergeving. In het overzicht zijn die gevallen bij elkaar gezet waarin Lucas minstens twee van de drie clusters met elkaar combineert.
De meest strikte parallel van 15,7 is 5,32. Dit vers luidt als volgt: Ik ben
niet gekomen om rechtvaardigen te roepen, maar zondaars, tot bekering. De gemeenschappelijke
punten zijn de tegenstelling tussen rechtvaardigen en zondaars, en de verbinding
van zondaars met bekering. Op grond van dit alles is het wel zeker dat Lucas
zelf de hand heeft gehad in de formulering van 15,7.
De conclusie van deze analyse van Lucas 15,4-7 is dat de oorspronkelijke gelijkenis
ook in Lucas verscholen ligt onder een redactionele laag.
Lc 15,7.1. act. ind. praes. 1ste pers. enk. λεγω = legô (ik zeg).Taalgebruik in het NT : legô (zeggen).Taalgebruik in de LXX : legô (zeggen).Taalgebruik in Lc : legô (zeggen).Een vorm van legô (zeggen) in de LXX (4610) , in het NT (1318) ; van eipon (ik zei) in de LXX (4608) , in het NT (925).Lc 15 (2) : (1) Lc 15,7. (2) Lc 15,10.
legô : act. ind. praes. | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
1 | act. ind. prae. 1ste pers. enk. legô | 220 | 10 | 210 | 61 | 19 | 50 | 36 | 1 | 42 | 1 | 130 | 166 |
legô (zeggen) | Lc 1 | Lc 2 | Lc 3 | Lc 4 | Lc 5 | Lc 6 | Lc 7 | Lc 8 | Lc 9 | Lc 10 | Lc 11 | Lc 12 | Lc 13 | Lc 14 | Lc 15 | Lc 16 | Lc 17 | Lc 18 | Lc 19 | Lc 20 | Lc 21 | Lc 22 | Lc 23 | Lc 24 | ||
act. ind. praes.. 1ste pers. enk. legô | 0 | 0 | 1 | 2 | 1 | 2 | 6 | 0 | 1 | 2 | 3 | 9 | 4 | 1 | 2 | 1 | 1 | 4 | 2 | 1 | 2 | 4 | 1 | 0 |
Lc 15,7.1. - 2. λεγω ὑμιν = legô humin (ik zeg jullie).NT (137).Lc (39).Lc 15 (2) : (1) Lc 15,7. (2) Lc 15,10.
Lc 15,7.3. ὁτι = hoti (dat, omdat).Taalgebruik in het NT : hoti (dat, omdat).Taalgebruik in de LXX : hoti (dat, omdat).Taalgebruik in Lc : hoti (dat, omdat).Lc 15 (7) : (1) Lc 15,2. (2) Lc 15,6. (3) Lc 15,7. (4) Lc 15,9. (5) Lc 15,24. (6) Lc 15,27. (7) Lc 15,32.
hoti ( dat , omdat ) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
4396 | 3213 | 1183 | 137 | 92 | 160 | 237 | 114 | 389 | 54 | 389 | 626 |
Lc 15,7.1. - 3. λεγω ὑμιν ὁτι = legô humin hoti (ik zeg jullie dat).NT (60).Lc ().
Lc 15,7.4. οὑτως = houtôs (op die wijze, zo).Taalgebruik in het NT : houtos (zo).Taalgebruik in de LXX : houtos (zo).Taalgebruik in Lc : houtos (zo).Taalgebruik in Hnd : houtos (zo).Lc (21) : (1) Lc 1,25. (2) Lc 2,48. (3) Lc 9,15. (4) Lc 10,21. (5) Lc 11,30. (6) Lc 12,21. (7) Lc 12,28. (8) Lc 12,38. (9) Lc 12,43. (10) Lc 12,54. (11) Lc 14,33. (12) Lc 15,7. (13) Lc 15,10. (14) Lc 17,10. (15) Lc 17,24. (16) Lc 17,26 . (17) Lc 19,31. (18) Lc 21,31. (19) Lc 22,26 . (20) Lc 24,24. (21) Lc 24,46.
houtôs (zo) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
907 | 708 | 199 | 32 | 10 | 21 | 14 | 26 | 90 | 6 | 63 | 77 |
- Hebreeuws.כֵן = khen (zo).Taalgebruik in Tenakh : khen
(zo).Getalwaarde : kaph = 11 of 20 , nun = 14 of 50 ; totaal : 25 (5²)
OF 70 (2 X 5 X 7).Structuur : 2 - 5.De som van de elementen is telkens 7. Tenakh (514).Pentateuch (156).Eerdere
Profeten (109).Latere Profeten (109).12 Kleine Profeten (25).Geschriften
(115).
- Lat. sic.Ned. zo.D. so.E. thus.Fr. ainsi < ains - si.ains (ante) -> antius sic.
Lc 15,7.3. - 4. ὁτι οὑτως = houtôs (dat op die wijze).NT (12) : (1) Mt 11,26. (2) Mt 26,54. (3) Mc 2,8. (4) Mc 15,39. (5) Lc 1,25. (6) Lc 10,21. (7) Lc 15,7. (8) Lc 24,46. (9) Hnd 20,35. (10) Hnd 27,25. (11) Gal 1,6. (12) 1 Pe 2,15.
Lc 15,7.5. nom. vr. enk. χαρα = chara (vreugde).Taalgebruik in het NT : chara (vreugde).Taalgebruik in de Septuaginta : chara (vreugde).Taalgebruik in Lc.: chara (vreugde).Een vorm van χαρα = chara in Lc (8) : (1) Lc 1,14. (2) Lc 2,10. (3) Lc 8,13. (4) Lc 10,17. (5) Lc 15,7. (6) Lc 15,10. (7) Lc 24,41. (8) Lc 24,52.In Lc : 3 vormen van χαρα = chara (vreugde) in 8 verzen in 6 / 24 hoofdstukken.In Hnd : 3 vormen van χαρα = chara (vreugde) in 4 verzen in 4 / 28 hoofdstukken.
chara (vreugde) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc |
Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
1 | nom. + dat. vr. enk. chara(i) | 33 | 12 | 21 | 3 | 3 | 1 | 14 | 3 | 6 | |||
Totaal | 88 | 31 | 57 | 6 | 1 | 8 | 7 | 4 | 31 | 15 | 22 |
chara | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
1 | nom. + dat. vr. enk. chara(i) | 33 | 12 | 21 | 0 | 0 | 3 : (1) Lc 1,14. (2) Lc 15,7. (3) Lc 15,10 . | 3 : (1) Joh 3,29. (2) Joh 15,11. (3) Joh 16,24. | 1 : Hnd 8,8. | 14 | 3 | 6 | |
2 | gen. vr. enk. charas | 32 | 10 | 22 | 3 : (1) Mt 13,20. (2) Mt 13,44. (3) Mt 28,8. | 1 : Mc 4,16. | 4 : (1) Lc 8,13. (2) Lc 10,17. (3) Lc 24,41. (4) Lc 24,52. | 0 | 2 : Hnd 13,52. | 12 : (1) Fil 1,4. (2) Fil 2,29. (3) Kol 1,11. (4) 1 Tes 1,6. (5) Heb 10,34. | 8 : Mt 13,20 // Mc 4,16 // Lc 8,13. | 8 | |
3 | acc. vr. enk. charan | 23 | 9 | 14 | 3 : (1) Mt 2,10. (2) Mt 25,21. (3) Mt 25,23. | 0 | 1 : Lc 2,10. | 4 : (1) Joh 16,20. (2) Joh 16,21. (3) Joh 16,22. (4) Joh 17,13. | 1 : Hnd 15,3 | 5 | 4 | 8 | |
Totaal | 88 | 31 | 57 | 6 | 1 | 8 | 7 | 4 | 31 | 15 | 22 |
- Website : http://fr.wikipedia.org/wiki/Joie_(philosophie).Indo-Europees jug (band).L. gaudium.Fr. joie.E. joy.Ned. vreugde.D. Freude.zie website http://fr.wiktionary.org/wiki/joie.
Lc
15,7.6. εν = en (in, tijdens).Taalgebruik in het NT : en
(in).Taalgebruik in de LXX: en
(in).Taalgebruik in Lc : en
(in).Lc (288).Lc 15 (3) : (1) Lc 15,4. (2) Lc 15,7. (3) Lc 15,25.
en (in). | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | synopt. | ev. |
11097 | 8943 | 2154 | 247 | 119 | 288 | 182 | 226 | 966 | 126 | 654 | 836 |
en (in) | Lc 1 | Lc 2 | Lc 3 | Lc 4 | Lc 5 | Lc 6 | Lc 7 | Lc 8 | Lc 9 | Lc 10 | Lc 11 | Lc 12 | Lc 13 | Lc 14 | Lc 15 | Lc 16 | Lc 17 | Lc 18 | Lc 19 | Lc 20 | Lc 21 | Lc 22 | Lc 23 | Lc 24 |
288 | 25 | 23 | 10 | 18 | 10 | 7 | 12 | 12 | 13 | 14 | 12 | 17 | 13 | 6 | 3 | 9 | 7 | 7 | 11 | 7 | 11 | 13 | 12 | 16 |
- Hebr. בְּ = bë.Fr. en.Ned. in.E. in.D. in.Fr. dans.Arabisch : فِي = fi (in).Taalgebruik in de Qoran : fi (i
7. bep. lidw. dat. mann. + onz. enk. τῳ = tô(i) van het bepaald lidwoord ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het).Taalgebruik in het NT : bepaald lidwoord.Taalgebruik in de LXX : bepaald lidwoord.Taalgebruik in Lc : bepaald lidwoord.Lc (154).Lc 15 (3) : (1) Lc 15,7 - (2) Lc 15,12. (3) Lc 15,29.
lidw. enk. | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
6. | dat. m. + onz. enk. tô(i) | 5507 | 4462 | 1045 | 121 | 68 | 154 | 98 | 163 | 367 | 74 | 343 | 441 |
- D. der , die , das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam).
Lc 15,7.6. - 7. εν τῳ = en tô(i).NT (423).Lc 15 (1) : Lc 15,7.
Lc
15,7.8. dat. mann. enk. ουρανῳ = ouranô(i) (hemel) van het zelfst. naamw. ουρανος = ouranos (hemel).Taalgebruik
in het NT : ouranos
(hemel).Taalgebruik in de Septuaginta : ouranos
(hemel).Taalgebruik in Lc : ouranos
(hemel).Taalgebruik in Hnd : ouranos
(hemel).Een vorm van ουρανος = ouranos (hemel) in de LXX (682) , in het NT (272) , in Lc (36).In Lc : 6 vormen in 19 hoofdstukken en 36 verzen.In Hnd : X vormen van ουρανος = ouranos (hemel) in 24 verzen in 12 / 28 hoofdstukken.
- שָׁמַיִם / שָׁמָיִם = sjâmajim
/ sjâmâjim (hemelen).Taalgebruik in Tenakh : sjâmajim
(hemelen).Getalwaarde : sjin = 21 of 300 , mem = 13 of 40 , jod = 10 ,
mem = 13 of 40 ; totaal : 57 (3 X 19) OF 390 (2 X 3 X 5 X 13 = 15 X 26).Structuur
: 3 - 4 - 1 - 4.De som van de elementen is telkens 3.Tenakh (92).Pentateuch (7).Eerdere Profeten (5).Latere Profeten (25).12 Kleine
Profeten (6).Geschriften (49).
1. | 2. | 3. | 4. | 5. | 6. | 7. | 8. | 9. | 10. | 11. | 12. | 13. | 14. | 15. | 16. | 17. | 18. | 19. | |||
ouranos (hemel) | Lc | Lc 2 | Lc 3 | Lc 4 | Lc 6 | Lc 8 | Lc 9 | Lc 10 | Lc 11 | Lc 12 | Lc 13 | Lc 15 | Lc 16 | Lc 17 | Lc 18 | Lc 19 | Lc 20 | Lc 21 | Lc 22 | Lc 24 | |
1. | nom. mann. enk. ouranos | 2 | (1) Lc 4,25. | (2) Lc 21,33. | |||||||||||||||||
2. | gen. mann. enk. ouranou | 16 + 1 | ( ) Lc 2,13. | (1) Lc 3,22. | (2) Lc 8,5 . | (3) Lc 9,54. (4) Lc 9,58. | (5) Lc 10,15. (6) Lc 10,18. (7) Lc 10,21. | (8) Lc 11,13. (9) Lc 11,16 . | (10) Lc 12,56. | (11) Lc 13,19 . | (12) Lc 17,29. | (13) Lc 20,4. (14) Lc 20,5. | (15) Lc 21,11. | (16) Lc 22,43. | |||||||
3. | dat. mann. enk. ouranô(i) | 3 | (1) Lc 6,23 . | () Lc 11,2 . | (2) Lc 15,7. | (3) Lc 19,38. | |||||||||||||||
4. | acc. mann. enk. ouranon | 9 | (1) Lc 2,15. | (2) Lc 3,21. | (3) Lc 9,16. | (4) Lc 15,18. (5) Lc 15,21. | (6) Lc 16,17 . | (7) Lc 17,24. | (8) Lc 18,13. | (9) Lc 24,51. | |||||||||||
5. | gen. mann. mv. ouranôn | 1 | (1) Lc 21,26. | ||||||||||||||||||
6. | dat. mann. mv. ouranois | 3 | (1) Lc 10,20. | () Lc 11,2. |
(2) Lc 12,33. | (3) Lc 18,22. | |||||||||||||||
totaal | 36 | 2 | 2 | 1 | 1 | 1 | 3 | 4 | 3 | 2 | 1 | 3 | 1 | 2 | 2 | 1 | 2 | 3 | 1 | 1 |
- Lat. coelum.Fr. ciel.Ned. hemel.D. Himmel.E. heaven.Arabisch : سَمَاة = samâ´ (hemel).Taalgebruik in de Qoran : samâ´ (hemel).
Lc
15,7.6. - 8. εν τῳ ουρανῳ = en tô(i) ouranô(i) (in de hemel).NT (27).Lc (2) : (1) Lc 6,23. (2) Lc
15,7.
- εν τῳ ουρανοις = en tois ouranois (in de hemelen).NT (24).Mt (6) : (1) Mt
5,12.Variante lezing : Mt
5,48. (2) Mt
6,1. (3) Mt
6,9. (4) Mt
7,11. (5) Mt
16,17. (6) Mt 23,9.Mc (3) : (1) Mc
11,25. (2) Mc
12,25. (3) Mc
13,25.Lc (3) : (1) Lc
10,20. (2) Lc
12,33. (3) Lc
18,22.
- Hebreeuws.בַּשָּׁמַיִם =
basjsjâmajim (in de hemelen) < voorzetsel bë + bepaald
lidw. ha + zelfst. naamw. mann. mv. שָׁמַיִם / שָׁמָיִם = sjâmajim
/ sjâmâjim (hemelen).Taalgebruik in Tenakh : sjâmajim
(hemelen).Taalgebruik in Jesaja : sjamaîm
(hemelen).Getalwaarde : sjin = 21 of 300 , mem = 13 of 40 , jod = 10 ,
mem = 13 of 40 ; totaal : 57 (3 X 19) OF 390 (2 X 3 X 5 X 13 = 15 X 26).Structuur
: 3 - 4 - 1 - 4.De som van de elementen is telkens 3.Tenakh (24).Ex (1) : Ex 20,4.Dt (3) : (1) Dt 3,24. (2) Dt 4,39. (3) Dt 5,8.
Lc
15,7.10. επι = epi (op, bij).Afkortingen : επ' = ep' en εφ' = ef'.Taalgebruik in het NT : epi
(op, bij).Taalgebruik in de LXX : epi
(op, bij).Taalgebruik in Lc : epi
(op, bij).Ned. op.
Lc (104 + 25 + 20 = 149).Lc 15 (5) : (1) Lc 15,4. (2) Lc 15,5. (3) Lc 15,7. (4) Lc 15,10. (5) Lc 15,20.Een vorm van επι = epi (op) in de LXX (7297) , in het NT (878).
epi (op, bij) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
epi | 4540 | 3946 | 594 | 91 | 51 | 104 | 22 | 120 | 117 | 89 | 246 | 268 |
ep | 1320 | 1179 | 141 | 13 | 14 | 25 | 13 | 24 | 30 | 22 | 52 | 65 |
ef | 430 | 348 | 82 | 10 | 6 | 20 | 1 | 17 | 25 | 3 | 36 | 37 |
Totaal | 6290 | 5473 | 817 | 114 | 71 | 149 | 36 | 161 | 172 | 114 | 334 | 370 |
epi (op, bij) | Lc | Lc 1 | Lc 2 | Lc 3 | Lc 4 | Lc 5 | Lc 6 | Lc 7 | Lc 8 | Lc 9 | Lc 10 | Lc 11 | Lc 12 | Lc 13 | Lc 14 | Lc 15 | Lc 16 | Lc 17 | Lc 18 | Lc 19 | Lc 20 | Lc 21 | Lc 22 | Lc 23 | Lc 24 | Lc | |
1 | epi | 104 | 10 | 5 | 2 | 8 | 9 | 5 | 1 | 4 | 4 | 3 | 2 | 9 | 1 | 5 | 4 | 2 | 6 | 2 | 7 | 5 | 4 | 6 | 104 | ||
2 | ep | 25 | 1 | 2 | 1 | 3 | 1 | 2 | 1 | 1 | 1 | 1 | 2 | 3 | 1 | 3 | 2 | 25 | |||||||||
3 | ef | 20 | 1 | 1 | 2 | 4 | 1 | 1 | 1 | 2 | 1 | 2 | 3 | 1 | 20 | ||||||||||||
Totaal | 149 | 11 | 7 | 3 | 12 | 10 | 5 | 2 | 4 | 6 | 6 | 6 | 11 | 2 | 1 | 5 | 4 | 4 | 10 | 6 | 10 | 8 | 9 | 7 | 149 |
- Lat. ad.Fr. à.E. at.Ned. op , naar, bij.D. bei.
Lc 15,7.12. dat. mann. enk. ἁμαρτωλῳ = harmatôlô(i) (aan de zondaar) van het zelfst. naamw. ἁμαρτωλος = hamartôlos (zondaar).Taalgebruik in het NT : hamartôlos (zondaar).Taalgebruik in de LXX : hamartôlos (zondaar).Taalgebruik in Mc : hamartôlos (zondaar).Taalgebruik in Lc : hamartôlos (zondaar).Bijbel (14) : (1) Ez 33,8. (2) Ps 50,16. (3) Ps 94,13. (4) Ps 140,9. (5) 2 Kr 19,2. (6) 1 Mak 2,48. (7) Sir 1,25. (8) Sir 2,12. (9) Sir 12,14. (10) Mc 8,38. (11) Lc 15,7. (12) Lc 15,10. (13) Lc 18,13. (14) Lc 19,7.Een vorm van ἁμαρτωλος = hamartôlos in de LXX (178) , in het NT (47) , in Lc (17) : (1) Lc 5,8. (2) Lc 5,30. (3) Lc 5,32. (4) Lc 6,32. (5) Lc 6,33. (6) Lc 6,34. (7) Lc 7,34. (8) Lc 7,37. (9) Lc 7,39. (10) Lc 13,2. (11) Lc 15,1. (12) Lc 15,2. (13) Lc 15,7. (14) Lc 15,10. (15) Lc 18,13. (16) Lc 19,7. (17) Lc 24,7.
Lc
15,7.13. act. part. praes. dat. mann. enk. μετανοουντι = metavoounti (aan de bekerende) van het werkw. μετανοεω = metanoeô (bekeren).Taalgebruik in het NT : metanoeô
(bekeren).Taalgebruik in de LXX : metanoeô
(bekeren).Bijbel = NT = Lc (2) : (1) Lc 15,7. (2) Lc 15,10.Een vorm van μετανοεω = metanoeô in de LXX (24) , in het NT (34) , in Lc (9).Change , yes we can.
- Bekering staat hier in de context van zondaar en rechtvaardigen.Zondaar staat tegenover rechtvaardigen , m.a.w. iemand die onrechtvaardig handelt , zoals b.v. een zondige tollenaar , een tollenaar die sjoemelt
en uitbuit.De tekst veronderstelt dat de maatschappij hoofdzakelijk (99 rechtvaardigen) bestaat uit rechtvaardigen en dat de onrechtvaardige de uitzondering is.Er is opluchting en vreugde wanneer de uitbuiting , de last , ophoudt en de onrechtvaardige het kamp van de rechtvaardigen kiest.Dan wordt het leven op aarde iets meer hemels.
- Zie ook : μετανοια = metanoia (bekering).Taalgebruik in het NT : metanoia
(bekering).Taalgebruik in de LXX : metanoia
(bekering).
metanoia (omkering) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. |
nom. + dat. vr. enk. metanoia | ||||||||||||||
gen. vr. enk. metanoias | 12 | 2 | 10 | 1 : Mt 3,8. | 1 : Mc 1,4. | 3 : (1) Lc 3,3. (2) Lc 3,8. (3) Lc 15,7. | 3 | 2 | 5 | 5 | 2 | |||
acc. vr. enk. metanoian | 15 | 3 | 12 | 1 : Mc 3,11. | 2 : (1) Lc 5,32. (2) Lc 24,47. | 3 | 6 | 3 | 3 | 5 | 1 | |||
totaal | 27 | 5 | 22 | 2 | 1 | 5 | 6 | 8 | 8 | 8 | 7 | 1 |
Lc
15,7.15. επι = epi (op, bij).Afkortingen : επ' = ep' en εφ' = ef'.Taalgebruik in het NT : epi
(op, bij).Taalgebruik in de LXX : epi
(op, bij).Taalgebruik in Lc : epi
(op, bij).Ned. op.
Lc (104 + 25 + 20 = 149).Lc 15 (5) : (1) Lc 15,4. (2) Lc 15,5. (3) Lc 15,7. (4) Lc 15,10. (5) Lc 15,20.Een vorm van επι = epi (op) in de LXX (7297) , in het NT (878).
epi (op, bij) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
epi | 4540 | 3946 | 594 | 91 | 51 | 104 | 22 | 120 | 117 | 89 | 246 | 268 |
ep | 1320 | 1179 | 141 | 13 | 14 | 25 | 13 | 24 | 30 | 22 | 52 | 65 |
ef | 430 | 348 | 82 | 10 | 6 | 20 | 1 | 17 | 25 | 3 | 36 | 37 |
Totaal | 6290 | 5473 | 817 | 114 | 71 | 149 | 36 | 161 | 172 | 114 | 334 | 370 |
epi (op, bij) | Lc | Lc 1 | Lc 2 | Lc 3 | Lc 4 | Lc 5 | Lc 6 | Lc 7 | Lc 8 | Lc 9 | Lc 10 | Lc 11 | Lc 12 | Lc 13 | Lc 14 | Lc 15 | Lc 16 | Lc 17 | Lc 18 | Lc 19 | Lc 20 | Lc 21 | Lc 22 | Lc 23 | Lc 24 | Lc | |
1 | epi | 104 | 10 | 5 | 2 | 8 | 9 | 5 | 1 | 4 | 4 | 3 | 2 | 9 | 1 | 5 | 4 | 2 | 6 | 2 | 7 | 5 | 4 | 6 | 104 | ||
2 | ep | 25 | 1 | 2 | 1 | 3 | 1 | 2 | 1 | 1 | 1 | 1 | 2 | 3 | 1 | 3 | 2 | 25 | |||||||||
3 | ef | 20 | 1 | 1 | 2 | 4 | 1 | 1 | 1 | 2 | 1 | 2 | 3 | 1 | 20 | ||||||||||||
Totaal | 149 | 11 | 7 | 3 | 12 | 10 | 5 | 2 | 4 | 6 | 6 | 6 | 11 | 2 | 1 | 5 | 4 | 4 | 10 | 6 | 10 | 8 | 9 | 7 | 149 |
- Lat. ad.Fr. à.E. at.Ned. op , naar, bij.D. bei.
Lc 15,7.18. acc. mann. mv. δικαιους = dikaious van het bijvoegl. naamw. δικαιος = dikaios (rechtvaardig).Taalgebruik in het NT : dikaios (rechtvaardig).Taalgebruik in de Septuaginta : dikaios (rechtvaardig).Taalgebruik in Lc : dikaios (rechtvaardig).Bijbel (12) : (1) Gn 18,26. (2) Ex 18,21. (3) Ps 34,16. (4) Ps 37,17. (5) Ps 146,8. (6) Spr 13,21. (7) Job 27,5. (8) Mt 5,45. (9) Mt 9,13. (10) Mc 2,17. (11) Lc 5,32. (12) Lc 20,20.
1. | 2. | 3. | 4. | 5. | 6. | 7. | 8. | 9. | |||
dikaios | Lc 1 | Lc 2 | Lc 5 | Lc 12 | Lc 14 | Lc 15 | Lc 18 | Lc 20 | Lc 23 | ||
1. | nom. mann. enk. dikaios | 3 | (1) Lc 2,25. | (2) Lc 23,47. (3) Lc 23,50. | |||||||
2. | acc. mann. enk. dikaion | 1 | (1) Lc 12,57. | ||||||||
3. | nom. mann. mv. dikaioi | 2 | (1) Lc 1,6 . | (2) Lc 18,9. | |||||||
4. | gen. mann. mv. dikaiôn | 2 | (1) Lc 1,17. | (2) Lc 14,14. | |||||||
5. | dat. mann. mv. dikaiois | 1 | (1) Lc 15,7. | ||||||||
6. | acc. mann. mv. dikaious | 2 | (1) Lc 5,32. | (2) Lc 20,20. | |||||||
11 | 2 | 1 | 1 | 1 | 1 | 1 | 1 | 1 | 2 |
239. Gelijkenis van de verloren drachme : Lc 15,8-10 -- Lc 15,8-10 - bijbeloverzicht taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 15 - Lc 15,8 - Lc 15,9 - Lc 15,10 -
Lc 15,8 - Lc 15,8 : 239. Gelijkenis van de verloren drachme : Lc 15,8-10 - bijbeloverzicht taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 15 - Lc 15,8 - Lc 15,9 - Lc 15,10 - | ||||||||||||||||||
|
King James Bible.[8] Either what woman having ten pieces of silver, if she
lose one piece, doth not light a candle, and sweep the house, and seek diligently
till she find it?
Luther-Bibel.8 Oder welche Frau, die zehn Silbergroschen hat und einen davon
verliert, zündet nicht ein Licht an und kehrt das Haus und sucht mit Fleiß,
bis sie ihn findet?
Tekstuitleg van Lc 15,8.Het vers Lc 15,8 telt 23 woorden en 107 letters.De getalwaarde van Lc 15,8 is 12101 (priemgetal).
Lc
15,8.2. voornaamwoord τις = tis.Taalgebruik in het NT : voornaamwoord
tis.Taalgebruik in de LXX : voornaamwoord
tis.Taalgebruik in Lc : voornaamwoord
tis.Lc 15 (3) : (1) Lc
15,4. (2) Lc 15,8. (3) Lc 15,11.
- Ned. wie , een.Fr. certain.E. certain.
bijbel | O.T. | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | |
mann. + vr. nom. enk. tis | 824 | 467 | 357 | 24 | 24 | 72 | 50 | 40 | 156 | 15 | 120 | 170 |
Lc 1 | Lc 2 | Lc 3 | Lc 4 | Lc 5 | Lc 6 | Lc 7 | Lc 8 | Lc 9 | Lc 10 | Lc 11 | Lc 12 | Lc 13 | Lc 14 | Lc 15 | Lc 16 | Lc 17 | Lc 18 | Lc 19 | Lc 20 | Lc 21 | Lc 22 | Lc 23 | Lc 24 | |||
nom. mann. enk. tis | 72 | 1 | 0 | 1 | 2 | 1 | 0 | 4 | 6 | 6 | 8 | 4 | 4 | 2 | 6 | 3 | 7 | 1 | 4 | 3 | 2 | 0 | 7 | 0 | 0 |
Lc 15,8.7. εαν = ean (indien).Taalgebruik in het NT : ean (indien).Taalgebruik in de LXX : ean (indien).Taalgebruik in Lc : ean (indien).Lc (25) : (1) Lc 4,6. (2) Lc 4,7. (3) Lc 5,12. (4) Lc 6,33. (5) Lc 6,34. (6) Lc 9,24. (7) Lc 9,48. (8) Lc 10,6. (9) Lc 10,22. (10) Lc 12,38. (11) Lc 12,45. (12) Lc 14,34. (13) Lc 15,8. (14) Lc 16,30. (15) Lc 16,31. (16) Lc 17,3. (17) Lc 17,4. (18) Lc 17,33. (19) Lc 19,31. (20) Lc 19,40. (21) Lc 20,5. (22) Lc 20,6. (23) Lc 20,28. (24) Lc 22,67. (25) Lc 22,68.Heel wat variante lezingen in verzen.
ean (indien) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | |
1411 | 1103 | 308 | 56 | 32 | 27 | 54 | 10 | 120 | 9 | 115 | 169 |
Lc 15,9 - Lc 15,9 : 239. Gelijkenis van de verloren drachme : Lc 15,8-10 - bijbeloverzicht taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 15 - Lc 15,8 - Lc 15,9 - Lc 15,10 - | ||||||||||||||||||
|
King James Bible.[9] And when she hath found it, she calleth her friends
and her neighbours together, saying, Rejoice with me; for I have found the piece
which I had lost.
Luther-Bibel.9 Und wenn sie ihn gefunden hat, ruft sie ihre Freundinnen und
Nachbarinnen und spricht: Freut euch mit mir; denn ich habe meinen Silbergroschen
gefunden, den ich verloren hatte.
Tekstuitleg van Lc 15,9.Het vers Lc 15,9 telt 17 woorden en 89 letters.De getalwaarde van Lc 15,9 is 10387 (13 X 17 X 47).
1. act. part. aor. nom. vr. enk. heurousa
12. act. ind. aor. 1ste pers. enk. of 3de pers. mv. εὑρον = heuron (ik vond of zij vonden) van het werkw. εὑρισκω = heuriskô (vinden).Taalgebruik in het NT : heuriskô (vinden).Taalgebruik in de Septuaginta : heuriskô (vinden).Taalgebruik in Lc : heuriskô (vinden).Taalgebruik in Hnd : heuriskô (vinden).Pentateuch (9) : (1) Gn 11,2. (2) Gn 18,3. (3) Gn 26,19. (4) Gn 30,27. (5) Gn 33,15. (6) Gn 38,22. (7) Gn 50,4. (8) Ex 16,27. (9) Nu 15,32.NT (32).Mt (4) : (1) Mt 8,10. (2) Mt 22,10. (3) Mt 26,60. (4) Mt 27,32.Mc (3) : (1) Mc 1,37. (2) Mc 11,4. (3) Mc 14,16.Lc (14) : (1) Lc 2,46. (2) Lc 7,9. (3) Lc 7,10. (4) Lc 8,35. (5) Lc 15,6. (6) Lc 15,9. (7) Lc 19,32. (8) Lc 22,13. (9) Lc 23,13. (10) Lc 23,22. (11) Lc 24,2. (12) Lc 24,3. (13) Lc 24,24. (14) Lc 24,33.Een vorm van εὑρισκω = heuriskô (vinden) in de LXX (613) , in het NT (176) , in Lc (45).In Lc : 17 vormen in 18 / 24 hoofdstukken en 45 verzen.In Hnd : X vormen in 17 hoofdstukken en 33 verzen.In de LXX kan een vorm van εὑρισκω = heuriskô (vinden) de vertaling van 20 verschillende Hebreeuwse (werk)woorden zijn.In de LXX kan een vorm van εὑρισκω = heuriskô (vinden) de vertaling van 20 verschillende Hebreeuwse (werk)woorden zijn.
heuriskô | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | |
act. ind. aor. 3de pers. mv. heuron | 92 | 60 | 32 | 4 | 3 | 14 | 11 | 21 | 21 |
1. | 2. | 3. | 4. | 5. | 6. | 7. | 8. | 9. | 10. | 11. | 12. | 13. | 14. | 15. | 16. | 17. | 18. | |||
heuriskô | Lc 1 | Lc 2 | Lc 4 | Lc 5 | Lc 6 | Lc 7 | Lc 8 | Lc 9 | Lc 11 | Lc 12 | Lc 13 | Lc 15 | Lc 17 | Lc 18 | Lc 19 | Lc 22 | Lc 23 | Lc 24 | ||
1. | act. ind. praes. 3de pers. enk. heuriskei | 2 | (1) Lc 11,10. (2) Lc 11,25. | |||||||||||||||||
2. | act. ind. praes. 1ste pers. enk. heuriskô | 2 | (1) Lc 13,7. | (2) Lc 23,4. | ||||||||||||||||
3. | act. ind. imperf. 3de pers. mv. heuriskon | 2 | (1) Lc 11,24. | (2) Lc 19,48. | ||||||||||||||||
4. | act. ind. fut. 3de pers. enk. heurèsei | 3 | (1) Lc 12,37. (2) Lc 12,43. | (3) Lc 18,8. | ||||||||||||||||
5. | act. ind. fut. 2de pers. mv. heurèsete | 3 | (1) Lc 2,12. | (2) Lc 11,9. | (3) Lc 19,30. | |||||||||||||||
6. | act. ind. aor. 3de pers. enk. heuren | 3 | (1) Lc 4,17. | (2) Lc 13,6. | (3) Lc 22,45. | |||||||||||||||
7. | act. ind. aor. 2de pers. enk. heures | 1 | Lc (1) Lc 1,30 . | |||||||||||||||||
8. | act. ind. aor. 1ste pers. enk. of 3de pers. mv. heuron | 14 | (1) Lc 2,46 . | (2) Lc 7,9. (3) Lc 7,10 | (4) Lc 8,35 . | (5) Lc 15,6. (6) Lc 15,9 . | (7) Lc 19,32 . | (8) Lc 22,13. | (9) Lc 23,13. (10) Lc 23,22 . | (11) Lc 24,2. (12) Lc 24,3. (13) Lc 24,24. (14) Lc 24,33. | ||||||||||
9. | act. ind. aor. 1ste pers. mv. heuramen | 1 | (1) Lc 23,2 . | |||||||||||||||||
10. | act. conj. aor. 3de pers. enk. heurè(i) | 3 | (1) Lc 12,38. | (2) Lc 15,4. (3) Lc 15,8 . | ||||||||||||||||
11. | act. conj. aor. 3de pers.mv. heurôsin | 2 | (1) Lc 6,7. | (2) Lc 9,12. | () Lc 11,54. | |||||||||||||||
12. | act. part. aor. nom. mann. enk. heurôn | 1 | (1) Lc 15,5 . | |||||||||||||||||
13. | act. part. aor. nom. vr. enk. heurousa | 1 | (1) Lc 15,9. | |||||||||||||||||
14. | act. part. aor. nom. mann. mv. heurontes | 2 | (1) Lc 2,45 . | (2) Lc 5,19 . | ||||||||||||||||
15. | act. part. aor. nom. vr. mv. heurousai | 1 | (1) Lc 24,23. | |||||||||||||||||
16. | pass. ind. aor. 3de pers. enk. heurethè | 3 | (1) Lc 9,36. | (2) Lc 15,24. (3) Lc 15,32. | ||||||||||||||||
17. | pass. ind. aor. 3de pers. mv. heurethèsan | 1 | (1) Lc 17,18. | |||||||||||||||||
45 | 1 | 3 | 1 | 1 | 1 | 2 | 1 | 2 | 5 | 3 | 2 | 7 | 1 | 1 | 3 | 2 | 4 | 5 |
- Verder bekijken Ex 33,17 : want jij hebt genade gevonden.
- Hebreeuws.act. qal perf. 3de pers. mann. mv. מָצָאוּ / מָצְאוּ = mâtsâ´û / mâtsë´û (zij vonden) van het werkw. מָצָא = mâtsâ´ (vinden).Taalgebruik in Tenakh : mâtsâ´
(vinden).Getalwaarde : mem = 13 of 40 , tsade = 18 of 90 , aleph = 1 ;
totaal : 32 ( 2² X 2³) of 131.Structuur : 4 - 9 - 1.De som van de elementen is telkens 5.Tenakh (10) : (1) Ex 15,22. (2) Ex 16,27. (3) Joz 2,22. (4) Re 21,14. (5) 1 S 9,4. (6) 2 S 17,20. (7) 2 K 9,35. (8) Ps 76,6. (9) Neh 5,8. (10) Ps 107,4.Een vorm van מָצָא = mâtsâ´ (vinden) in 403 verzen.
- וַיִּמְצְאוּ = wajjimëtsë´û (en zij vonden) < prefix verbindingswoord wa (consecuitivum) + act. qal imperef. 3de pers. mann. mv. van het werkw. מָצָא = mâtsâ´ (vinden).Taalgebruik in Tenakh : mâtsâ´
(vinden).Getalwaarde : mem = 13 of 40 , tsade = 18 of 90 , aleph = 1 ;
totaal : 32 ( 2² X 2³) of 131.Structuur : 4 - 9 - 1.De som van de elementen is telkens 5.Tenakh (13) : (1) Gn 11,2. (2) Gn 26,19. (3) Nu 15,32. (4) Re 1,5. (5) Re 21,12. (6) 1 S 30,11. (7) 1 S 31,8. (8) 1 K 1,3. (9) Jr 41,12. (10) Neh 8,14. (11) 1
Kr 4,40. (12) 1 Kr 10,8. (13) 2
Kr 20,25.
- Lat. invenire.Fr. trouver.Du latin populaire *tropare («
composer, inventer un air » d’où « composer un poème
», puis « inventer, découvrir »), dérivé
de tropus (« figure de rhétorique » ? voir trope). Website
: http://fr.wiktionary.org/wiki/trouver.Ned. vinden.D. finden.E. to find.
- Meer dan de andere evangelisten gebruikt Lucas het werkw. εὑρισκω = heuriskô (vinden).
Lc 15,10 - Lc 15,10 : 239. Gelijkenis van de verloren drachme : Lc 15,8-10 - bijbeloverzicht taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 15 - Lc 15,8 - Lc 15,9 - Lc 15,10 - | ||||||||||||||||||
|
King James Bible.[10] Likewise, I say unto you, there is joy in the presence
of the angels of God over one sinner that repenteth.
Luther-Bibel.10 So, sage ich euch, wird Freude sein vor den Engeln Gottes
über einen Sünder, der Buße tut. Vom verlorenen Sohn
Tekstuitleg van Lc 15,10.Het vers Lc 15,10 telt 14 (2 X 7) woorden en 73 letters.De getalwaarde van Lc 15,10 is 11888 (2² X 2² X 743).
Lc 15,10.1. οὑτως = houtôs (op die wijze, zo).Taalgebruik in het NT : houtos (zo).Taalgebruik in de LXX : houtos (zo).Taalgebruik in Lc : houtos (zo).Taalgebruik in Hnd : houtos (zo).Lc (21) : (1) Lc 1,25. (2) Lc 2,48. (3) Lc 9,15. (4) Lc 10,21. (5) Lc 11,30. (6) Lc 12,21. (7) Lc 12,28. (8) Lc 12,38. (9) Lc 12,43. (10) Lc 12,54. (11) Lc 14,33. (12) Lc 15,7. (13) Lc 15,10. (14) Lc 17,10. (15) Lc 17,24. (16) Lc 17,26 . (17) Lc 19,31. (18) Lc 21,31. (19) Lc 22,26 . (20) Lc 24,24. (21) Lc 24,46.
houtôs (zo) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
907 | 708 | 199 | 32 | 10 | 21 | 14 | 26 | 90 | 6 | 63 | 77 |
- Hebreeuws.כֵן = khen (zo).Taalgebruik in Tenakh : khen
(zo).Getalwaarde : kaph = 11 of 20 , nun = 14 of 50 ; totaal : 25 (5²)
OF 70 (2 X 5 X 7).Structuur : 2 - 5.De som van de elementen is telkens 7. Tenakh (514).Pentateuch (156).Eerdere
Profeten (109).Latere Profeten (109).12 Kleine Profeten (25).Geschriften
(115).
- Lat. sic.Ned. zo.D. so.E. thus.Fr. ainsi < ains - si.ains (ante) -> antius sic.
Lc 15,10.6. ενωπιον = enôpion (voor het aangezicht van).Taalgebruik in het NT : enôpion (voor het aangezicht van).Taalgebruik in de LXX : enôpion (voor het aangezicht van).Taalgebruik in Lc : enôpion (voor het aangezicht van).Lc (19) : (1) Lc 1,15. (2) Lc 1,17. (3) Lc 1,19. (4) Lc 1,76. (5) Lc 4,7. (6) Lc 5,18. (7) Lc 5,25. (8) Lc 8,47. (9) Lc 12,6. (10) Lc 12,9. (11) Lc 13,26. (12) Lc 14,10. (13) Lc 15,10. (14) Lc 15,18. (15) Lc 15,21. (16) Lc 16,15. (17) Lc 23,14. (18) Lc 24,11. (19) Lc 24,43.
enôpion | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | |
508 | 423 | 85 | - | - | 19 | 1 | 13 | 22 | 30 | 19 | 20 |
Lc 15,10.13. dat. mann. enk. ἁμαρτωλῳ = harmatôlô(i) (aan de zondaar) van het zelfst. naamw. ἁμαρτωλος = hamartôlos (zondaar).Taalgebruik in het NT : hamartôlos (zondaar).Taalgebruik in de LXX : hamartôlos (zondaar).Taalgebruik in Mc : hamartôlos (zondaar).Taalgebruik in Lc : hamartôlos (zondaar).Bijbel (14) : (1) Ez 33,8. (2) Ps 50,16. (3) Ps 94,13. (4) Ps 140,9. (5) 2 Kr 19,2. (6) 1 Mak 2,48. (7) Sir 1,25. (8) Sir 2,12. (9) Sir 12,14. (10) Mc 8,38. (11) Lc 15,7. (12) Lc 15,10. (13) Lc 18,13. (14) Lc 19,7.Een vorm van ἁμαρτωλος = hamartôlos in de LXX (178) , in het NT (47) , in Lc (17) : (1) Lc 5,8. (2) Lc 5,30. (3) Lc 5,32. (4) Lc 6,32. (5) Lc 6,33. (6) Lc 6,34. (7) Lc 7,34. (8) Lc 7,37. (9) Lc 7,39. (10) Lc 13,2. (11) Lc 15,1. (12) Lc 15,2. (13) Lc 15,7. (14) Lc 15,10. (15) Lc 18,13. (16) Lc 19,7. (17) Lc 24,7.
Lc
15,10.14. act. part. praes. dat. mann. enk. μετανοουντι = metavoounti (aan de bekerende) van het werkw. μετανοεω = metanoeô (bekeren).Taalgebruik in het NT : metanoeô
(bekeren).Taalgebruik in de LXX : metanoeô
(bekeren).Bijbel = NT = Lc (2) : (1) Lc 15,7. (2) Lc 15,10.Een vorm van μετανοεω = metanoeô in de LXX (24) , in het NT (34) , in Lc (9).Change , yes we can.
- Bekering staat hier in de context van zondaar en rechtvaardigen.Zondaar staat tegenover rechtvaardigen , m.a.w. iemand die onrechtvaardig handelt , zoals b.v. een zondige tollenaar , een tollenaar die sjoemelt
en uitbuit.De tekst veronderstelt dat de maatschappij hoofdzakelijk (99 rechtvaardigen) bestaat uit rechtvaardigen en dat de onrechtvaardige de uitzondering is.Er is opluchting en vreugde wanneer de uitbuiting , de last , ophoudt en de onrechtvaardige het kamp van de rechtvaardigen kiest.Dan wordt het leven op aarde iets meer hemels.
- Zie ook : μετανοια = metanoia (bekering).Taalgebruik in het NT : metanoia
(bekering).Taalgebruik in de LXX : metanoia
(bekering).
metanoia (omkering) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. |
nom. + dat. vr. enk. metanoia | ||||||||||||||
gen. vr. enk. metanoias | 12 | 2 | 10 | 1 : Mt 3,8. | 1 : Mc 1,4. | 3 : (1) Lc 3,3. (2) Lc 3,8. (3) Lc 15,7. | 3 | 2 | 5 | 5 | 2 | |||
acc. vr. enk. metanoian | 15 | 3 | 12 | 1 : Mc 3,11. | 2 : (1) Lc 5,32. (2) Lc 24,47. | 3 | 6 | 3 | 3 | 5 | 1 | |||
totaal | 27 | 5 | 22 | 2 | 1 | 5 | 6 | 8 | 8 | 8 | 7 | 1 |
Lc 15,11-32 maakt deel uit van een trits parabels als verduidelijking aan de farizeeën en schriftgeleerden op de omgang van Jezus met tollenaars en zondaars.
Hoe krijgt een tekst structuur ? Welke aanduidingen krijgt de lezer om de tekst te lezen ? Om een verandering van personage of van situatie aan te duiden , gebruikt Lucas soms het partikel de (echter, nu).In Lc 15,11-32 gebeurt dat zestienmaal.In twaalf gevallen was dat voor de versindeler een reden om een nieuw vers te beginnen : (1) Lc 15,11. (2) Lc 15,14. (3) Lc 15,17. (4) Lc 15,21. (5) Lc 15,22. (6) Lc 15,25. (7) Lc 15,27. (8) Lc 15,28. (9) Lc 15,29. (10) Lc 15,30. (11) Lc 15,31. (12) Lc 15,32.Verder in : (1) Lc 15,12. (2) Lc 15,17. (3) Lc 15,20. (4) Lc 15,28.In de Synopsis van Denaux en Vervenne wordt het Griekse partikel de vertaald door nu of echter.
jongste zoon | 1. | 2. | 3. | 4. | 5. | 6. | 7. |
personage / acteur | de vader | de jongste zoon | de jongste zoon - ommekeer | loners en de jongste zoon | zoon en vader | zoon tot de vader | vader tot de dienaren |
bijbelvers | Lc 15,12b | Lc 15,14 | Lc 15,17a | Lc 15,17b | Lc 15,20b | Lc 15,21 | Lc 15,22 |
ho (hij) | diapanèsantos (verkwist) | eis heauton (tot zichzelf) | egô (ik) | eti (nog) | eipen (zei) | eipen (zei) | |
2de woord : de (echter) | de (echter) | de (echter) | de (echter) | de (echter) | de (echter) | de (echter) | de (echter) |
onderwerp | dieilen (verdeelde) | autou (hij) | elthôn (komende) | ho huios (de zoon) | ho patèr (de vader) | ||
werkwoord | autôi (aan hem) | pros tous doulous autou (tot zijn dienaren) |
oudste zoon | 1. | 2. | 3. | 4. | 5. | 6. | 7. | 8. |
personage / acteur | de oudste zoon | de dienaar tot de oudste zoon | de oudste zoon | de vader en de oudste zoon | de oudste zoon tot de vader | de oudste zoon over de jongste zoon | de vader tot de oudste zoon | de vader nodigt de oudste zoon uit |
bijbelvers | Lc 15,25 | Lc 15,27 | Lc 15,28a | Lc 15,28b | Lc 15,29 | Lc 15,30 | Lc 15,31 | Lc 15,32 |
èn (was) | ho (deze) | ôrgisthè (hij werd vertoornd) | ho | ho (deze) | hote (toen) | ho (deze) | eufranthènai (verheug je) | |
2de woord : de (echter) | de (echter) | de (echter) | de (echter) | de (echter) | de (echter) | de (echter) | de (echter) | de (echter) |
onderwerp | ho huios autou ho presbuteros (zijn zoon, de oudste) | patèr autou (zijn vader) | ho huios sou houtos (je zoon die ) | |||||
werkwoord | eipen (zei) | exelthôn parekalei (naar buiten gegaan riep bij zich) | apokritheis eipen (antwoordende zei) | eipen (zei) | ||||
autôi (aan hem) | tôi patri (aan de vader) | autôi (aan hem) |
Het verhaal van de vader en de twee zonen heeft een aantal dialogen.Deze
worden telkens ingeleid.De inleiding op wat de jongste en de oudste zoon voor
het eerst aan de vader zeggen bevat de bestemmeling tôi patri (aan de
vader). In Lc
15,12b zegt de jongste zoon: vader , geef mij.In Lc
15,29 zegt de oudste zoon : en aan mij heb je nooit gegeven.In de dialoog
spreekt de jongste zoon de vader steeds aan met 'pater' (vader) (Lc
15,12 - Lc
15,21) , de oudste zoon doet het geen enkele maal.Zelfs de inleiding verraadt
de relatie vader-zoon ; in de inleidingen van Lc
15,21a en Lc
15,22 staat zoon - vader ; in de inleidingen op de dialogen tussen de oudste
zoon en de vader niet.De jongste zoon eiste zijn deel op , ging weg , kreeg
spijt , bekende dat hij gezondigd had , stond op en keerde naar zijn vader terug.De oudste zoon was de plichtsgetrouwe dienaar , die zijn vader het verwijt
maakte niet gegeven te hebben.De jongste zoon was zich bewust van zijn zoonschap.Op het moment van zijn eis , zegt hij 'vader'.Bij zijn inkeer zegt hij :
ik ben niet waard jouw zoon te heten.Bij zijn aankomst spreekt hij zijn vader
aan met 'vader'.Door alles heen blijft de jongste zoon de zoon van zijn vader.Wat de oudste zoon betreft , merken we nergens dat hij zich zoon beschouwt.
Het verhaal doet denken aan het verhaal van de Farizeeër en de tollenaar
die samen opgaan naar de tempel.De Farizeeër prijst zijn goede daden
en voelt zich gerechtvaardigd , de tollenaar bekent zijn zonden (Lc
18,9-14).
1. | 2. | 3. | 4. | 5. | 6. | |||
Lc 15,11a (Jezus) | Lc 15,12 a (de jongste zoon) | Lc 15,17a (de jongste zoon) | Lc 15,18 a (de jongste zoon) | Lc 15,21 a (de jongste zoon) | Lc 15,22 (de vader) | Lc 15,27 a (de dienaar tot de oudste zoon) | Lc 15,29 (de oudste zoon) | Lc 15,31 (de vader) |
kai (en) | eis heauton de elthôn (echter tot zichzelf gekomen) | ho de (hij echter) | ho de apokritheis (hij echter antwoordend) | ho de (hij echter) | ||||
eipen (hij zei) | eipen (zei) | efè (zei hij) | erô (ik zal zeggen) | eipen (zei) | eipen (zei) | eipen (zei) | eipen (zei) | eipen (zei) |
de (echter) | de (echter) | de (echter) | ||||||
ho neôteros autôn (de jongste zoon) | ho huios (de zoon) | ho patèr (de vader) | ||||||
tôi patri (tot de vader) | autôi (aan hem) | autôi (aan hem) | pros tous doulous autou (tot zijn dienaren) | autôi (aan hem) | tôi patri (tot de vader) | autôi (aan hem) |
Wat een vader-zoonschap kan betekenen , wordt duidelijk in de relatie de Vader-Jezus.Kernpunt van het evangelie is : Jezus is de veelgeliefde zoon van God.Dat vinden we verwoord in de verhalen van de doop , de belijdenis van Petrus , de transfiguratie , de ondervraging door de hogepriester.Jezus leeft in diepe verbondenheid met God en wil die ervaring delen met zondaars en tollenaars , maar ook met anderen.Al het mijne is het uwe , zegt de vader tot de oudste zoon.De diepe ervaring van Jezus wil hij delen met anderen.Hij wil dat ook wij kinderen van God worden.
De gnostici waren ervan overtuigd dat God in ieder mens een goddelijke kern heeft gelegd.Weggaan van huis betekent weggaan van je innerlijke levensbron.Terugkeren naar de Vader is terugkeren naar je innerlijke , je hart , je wezenskern.
Een strofe van het lied van de reiziger van Lenny Kuhr verwoordt de gnostische gedachte van de terugkeer naar de innerlijke goddelijke levenskern."Hij vond de waarheid en de zin teruggekeerd bij het begin in eigen huis , hij was alleen.Hij staarde reismoe voor zich heen.De reiziger.Hij zag ineens zo helder als glas dat in alle dingen alles was , dat hij de waarheid bij zich had , in hemzelf hé , hoe vind je dat ? De reiziger ."
Lc 15,11 | Lc 16,1 | Lc 12,16 |
eipen de (hij zei echter) | elegen de kai pros tous mathètas (hij zei echter ook tot zijn leerlingen) | eipen de parabolèn pros autous legôn (hij zei echter een parabel tot hen zeggende) |
anthrôpos tis (een bepaalde mens) | anthrôpos tis èn plousios (een bepaalde mens was rijk) | anthrôpou tinos plousiou (van een bepaalde rijke mens)... |
eichen duo huious (had twee zonen)... | hos eichen oikonomon (die had de economie - huishouden - beheer) | |
Lc 15,13 : kai ekei dieskorpisen tèn ousian autou (en daar verkwiste hij zijn bezit) | hôs diaskorpizôn ta huparchonta autou (als verkwistende zijn goederen) | |
Lc 16,3 : eipen de en heautôi ho oikonomos (de beheerder echter zei bij zichzekf) | kai dielogizeto en heautôi legôn (hij overlegde bij zichzelf zeggende) | |
tí poièsô hoti (wat zal ik doen want...) | tí poièsô hoti (wat zal ik doen want...) | |
uitvoering | uitvoering | |
240. Gelijkenis van de verloren zijn : Lc 15,11-32 | 241. Gelijkenis van de onrechtvaardige huishouder : Lc 16,1-9 | 211. Gelijkenis van de onverstandige rijke : Lc 12,16-21 |
Lc 15,11 - Lc 15,11 -- Gelijkenis van de verloren zoon : Lc 15,11-32 - bijbeloverzicht taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 15 - Lc 15,11 - Lc 15,12 - Lc 15,13 - Lc 15,14 - Lc 15,15 - Lc 15,16 - Lc 15,17 - Lc 15,18 - Lc 15,19 - Lc 15,20 - Lc 15,21 - Lc 15,22 - Lc 15,23 - Lc 15,24 - Lc 15,25 - Lc 15,26 - Lc 15,27 - Lc 15,28 - Lc 15,29 - Lc 15,30 - Lc 15,31 - Lc 15,32 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible.[11] And he said, A certain man had two sons:
Luther-Bibel.11 Und er sprach: Ein Mensch hatte zwei Söhne.
Tekstuitleg van Lc
15,11.Het vers Lc
15,11 telt 7 woorden en 29 letters.De getalwaarde van Lc
15,11 is 4103 (11 X 373).In Lc
15,11 begint de derde vergelijking als antwoord op het gemor van de Farizeeën
en de Schriftgeleerden over het omgaan van Jezus met tollenaars en zondaars.De inleiding (eipen de = hij zei echter) in Lc
15,11 is een verkorte versie van de langere versie in Lc
15,3 (eipen de pros autous tèn parabolèn tautèn legôn
= hij zei echter tot hen deze parabel zeggende).In de trits parabels komen
de inleidingen opvallend met elkaar overeen ; Lc
15,3 : tis anthrôpos ex humôn echôn = een bepaalde man
uit jullie heeft... ; Lc
15,8 : è tis gunè ... echousa... = of een bepaalde vrouw heeft...
; Lc 15,11
: anthrôpos tis eichen = een bepaalde man heeft ...
Lc 15,11
kunnen we verdelen in twee delen : 1. de verteller vangt aan. 2.begin van
het verhaal : een man...
- Zie ook naar Mt
21,28 : een man had 2 kinderen ...
Lc 15,11.1. act. ind. aor. 3de pers. enk. ειπεν = eipen (hij zei) van het werkw. λεγω = legô (zeggen).Taalgebruik in het NT : legô
(zeggen).Taalgebruik in de LXX : legô
(zeggen).Taalgebruik in Lc : legô
(zeggen).Een vorm van λεγω = legô (zeggen) in de LXX (4610) , in het NT (1318) ; van
ειπεν = eipon (ik zei) in de LXX (4608) , in het NT (925).
- In zeven verzen in Lc
15,11-32.In Lc
15,11 is de verteller aan het woord ; in zes verzen binnen het verhaal :
(1) Lc
15,12. (2) Lc
15,21. (3) Lc
15,22. (4) Lc
15,27. (5) Lc
15,29. (6) Lc
15,31.In Lc
15,12 wordt de zin ingeleid door het nevenschikkend voegwoord και = kai (en).In Lc 15,21 en Lc 15,22 staat het werkwoord ειπεν = eipen (hij zei) vooraan , gevolgd door het partikel δε = de (echter)
en vervolgens gevolgd door het onderwerp - in Lc
15,21 ὁ υἱος = ho huios (de zoon) , in Lc
15,22 ὁ πατηρ = ho patèr (de vader).In de drie overige verzen staat ὁ δε = ho de
(hij echter) vooraan de zin.
bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
ind. aor. 3de p. enk. eipen | 3024 | 2426 | 598 | 118 | 56 | 223 | 114 | 75 | 7 | 5 | 397 | 511 |
legô (zeggen) . eipen | Lc | Lc 1 | Lc 2 | Lc 3 | Lc 4 | Lc 5 | Lc 6 | Lc 7 | Lc 8 | Lc 9 | Lc 10 | Lc 11 | Lc 12 | Lc 13 | Lc 14 | Lc 15 | Lc 16 | Lc 17 | Lc 18 | Lc 19 | Lc 20 | Lc 21 | Lc 22 | Lc 23 | Lc 24 | |
act. ind. aor. 3de pers. enk. eipen | 223 | 11 | 5 | 2 | 8 | 9 | 5 | 9 | 11 | 17 | 12 | 9 | 9 | 7 | 11 | 8 | 10 | 8 | 13 | 12 | 11 | 4 | 18 | 6 | 8 |
- וַיּאֹמֶר = wajjo´mèr (en hij zei) < prefix verbindingswoord wë
+ werkwoordvorm qal act. imperf. 3de pers. mann. enk. van het werkw. אמר = ´-m-r (zeggen).Taalgebruik in Tenakh : ´âmar
(zeggen).Getalwaarde : aleph = 1 , mem
= 13 of 40 , resj = 20 of 200 ; totaal : 34 (2 X 17) of 241 (priemgetal).Structuur : 1 - 4 - 2.De som van de elementen is telkens 7.Tenakh
(1879).Pentateuch (594).Eerdere Profeten (868).Latere Profeten (120).12 Kleine Profeten (56).Geschriften (241).
- Lat. legere.Fr. leçon.E. to say.Fr. dire.D. sprechen (spreken).Arabisch : قَالَ = qâla (zeggen).Taalgebruik in de Qoran : qâla (zeggen).
Lc 15,11.2. δε = de (echter) , afkorting δ' = d'.Taalgebruik in het NT : de (echter).Taalgebruik in de LXX : de (echter).Taalgebruik in Lc : de (echter).Partikel.Het staat steeds als tweede woord in de zin.Het kan een lichte tegenstelling aanduiden.Om een verandering van personage of situatie in de zin aan te duiden.Lc (478 + 5 = 483).Lc 15 (16) : (1) Lc 15,1. (2) Lc 15,3. (3) Lc 15,11. (4) Lc 15,12. (5) Lc 15,14. (6) Lc 15,17 (2X). (7) Lc 15,20 (2X). (8) Lc 15,21. (9) Lc 15,22. (10) Lc 15,25. (11) Lc 15,27. (12) Lc 15,28 (2X). (13) Lc 15,29. (14) Lc 15,30. (15) Lc 15,31. (16) Lc 15,32.
de (echter) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
de | 6210 | 3754 | 2456 | 421 | 149 | 478 | 203 | 490 | 708 | 7 | 1048 | 1251 |
d' | 73 | 50 | 23 | 12 | 2 | 5 | 1 | 3 | 19 | 20 | ||
Totaal | 6283 | 3804 | 2479 | 433 | 151 | 483 | 204 | 490 | 711 | 7 | 1067 | 1271 |
de (echter) | Lc 1 | Lc 2 | Lc 3 | Lc 4 | Lc 5 | Lc 6 | Lc 7 | Lc 8 | Lc 9 | Lc 10 | Lc 11 | Lc 12 | Lc 13 | Lc 14 | Lc 15 | Lc 16 | Lc 17 | Lc 18 | Lc 19 | Lc 20 | Lc 21 | Lc 22 | Lc 23 | Lc 24 |
de (478) | 17 | 9 | 11 | 13 | 18 | 15 | 23 | 37 | 36 | 21 | 22 | 26 | 13 | 8 | 16 | 15 | 11 | 26 | 16 | 22 | 14 | 35 | 34 | 20 |
d' (5) | 1 | 2 | 1 | 1 | ||||||||||||||||||||
483 | 17 | 9 | 11 | 13 | 18 | 15 | 23 | 37 | 37 | 23 | 22 | 26 | 13 | 8 | 16 | 15 | 12 | 26 | 16 | 23 | 14 | 35 | 34 | 20 |
1151 verzen | Lc 1 | Lc 2 | Lc 3 | Lc 4 | Lc 5 | Lc 6 | Lc 7 | Lc 8 | Lc 9 | Lc 10 | Lc 11 | Lc 12 | Lc 13 | Lc 14 | Lc 15 | Lc 16 | Lc 17 | Lc 18 | Lc 19 | Lc 20 | Lc 21 | Lc 22 | Lc 23 | Lc 24 |
80 | 52 | 38 | 44 | 39 | 49 | 50 | 56 | 62 | 42 | 54 | 59 | 35 | 35 | 32 | 31 | 37 | 43 | 48 | 47 | 38 | 71 | 56 | 53 |
1. - 2. - και ειπεν = kai eipen (en hij zei).NT (140).Lc 15 (1) : Lc
15,12.
- ειπεν δε = eipen de (hij zei echter) in NT (78).Lc (52).Lc 15 (4) : (1) Lc
15,3. (2) Lc
15,11. (3) Lc
15,21. (4) Lc
15,22.
Lc 15,11.3. nom. mann. enk. ανθρωπος = anthrôpos (mens).Taalgebruik in het NT : anthrôpos (mens).Taalgebruik in de LXX : anthrôpos (mens).Taalgebruik in Lc : anthrôpos (mens).Bijbel (512).OT (394).NT (118).Lc (24) : (1) Lc 2,25. (2) Lc 4,4. (3) Lc 4,33. (4) Lc 6,6. (5) Lc 6,45. (6) Lc 7,8. (7) Lc 7,34. (8) Lc 9,25. (9) Lc 10,30. (10) Lc 13,19. (11) Lc 14,2. (12) Lc 14,16. (13) Lc 14,30. (14) Lc 15,4. (15) Lc 15,11. (16) Lc 16,1. (17) Lc 16,19. (18) Lc 19,12. (19) Lc 19,21. (20) Lc 19,22. (21) Lc 20,9. (22) Lc 22,10. (23) Lc 23,6. (24) Lc 23,47.Een vorm van ανθρωπος = anthrôpos (mens) in de LXX (1430) , in het NT (548) , in Lc 15 (2) : (1) Lc 15,4. (2) Lc 15,11.
anthrôpos (mens) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
1 | nom. mann. enk. anthrôpos | 512 | 394 | 118 | 21 | 14 | 24 | 21 | 10 | 27 | 1 | 59 | 80 |
Totaal | 1760 | 1233 | 527 | 108 | 53 | 94 | 57 | 45 | 145 | 25 | 255 | 312 |
Lc | Lc 1 | Lc 2 | Lc 3 | Lc 4 | Lc 5 | Lc 6 | Lc 7 | Lc 8 | Lc 9 | Lc 10 | Lc 11 | Lc 12 | Lc 13 | Lc 14 | Lc 15 | Lc 16 | Lc 17 | Lc 18 | Lc 19 | Lc 20 | Lc 21 | Lc 22 | Lc 23 | Lc 24 | ||
1 | nom. mann. enk. anthrôpos | 24 | (1) Lc 2,25. | (2) Lc 4,4. (3) Lc 4,33 . | (4) Lc 6,6. (5) Lc 6,45. | (6) Lc 7,8. (7) Lc 7,34 . | (8) Lc 9,25 . | (9) Lc 10,30. | (10) Lc 13,19. | (11) Lc 14,2. (12) Lc 14,16. (13) Lc 14,30 . | (14) Lc 15,4. (15) Lc 15,11 . | (16) Lc 16,1. (17) Lc 16,19 . | (18) Lc 19,12. (19) Lc 19,21. (20) Lc 19,22. | (21) Lc 20,9 . | (22) Lc 22,10. | (23) Lc 23,6. | (24) Lc 23,47. |
- Hebreeuws.אָדָם = ´âdâm (mens).Taalgebruik
in Tenakh : ´âdâm
(mens).Getalwaarde : aleph = 1 , daleth = 4 , mem = 13 of 40 ; totaal
: 18 (2 X 3²) of 45 (3² X 5).Structuur : 1 - 4 - 40 (´ed =
damp ; 1-4 structuur).De som van de elementen is telkens 9.Tenakh (358).Pentateuch (32).Eerdere Profeten (16).Latere Profeten (159).12 Kleine
Profeten (17).Geschriften (134).
- Hebreeuws.אִישׁ = ´îsj (man,
ieder).Taalgebruik in Tenakh : ´îsj
(man).Getalwaarde : aleph = 1, jod = 10, sjin = 21 of 300 ; totaal : 32 (2² X 2³) of
311 (priemgetal).Structuur : 1 - 1 - 3.De som van de elementen is telkens 5.Tenakh (1023).Pentateuch (251).Eerdere Profeten (402).Latere Profeten (135).12 Kleine
Profeten (37).Geschriften (198).
- Het is toch opvallend dat hier ανθρωπος = anthrôpos
(mens) staat en niet πατηρ = patèr (vader).De jongste zoon spreekt zijn vader bij zijn vertrek , bij zijn tot inkeer komen en bij zijn terugkomst met πατερ = pater (vader).De oudste zoon spreekt nergens zijn vader als vader aan.Hij klaagt de houding van zijn vader jegens zijn jongste zoon aan.Van de jongste zoon horen we niets over zijn broer.De oudste zoon echter moet niets van zijn jongste broer hebben.De vader heeft wel twee heel verschillende zonen en hij spoort zijn oudste zoon aan zich te verheugen om de terugkomst van zijn broer.De vader spoort aan tot broederschap.
Lc 15,11.4. voornaamwoord τις = tis.Taalgebruik in het NT : voornaamwoord
tis.Taalgebruik in de LXX : voornaamwoord
tis.Taalgebruik in Lc : voornaamwoord
tis.Lc 15 (3) : (1) Lc
15,4. (2) Lc 15,8. (3) Lc 15,11.
- Ned. wie , een.Fr. certain.E. certain.
bijbel | O.T. | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | |
mann. + vr. nom. enk. tis | 824 | 467 | 357 | 24 | 24 | 72 | 50 | 40 | 156 | 15 | 120 | 170 |
Lc 1 | Lc 2 | Lc 3 | Lc 4 | Lc 5 | Lc 6 | Lc 7 | Lc 8 | Lc 9 | Lc 10 | Lc 11 | Lc 12 | Lc 13 | Lc 14 | Lc 15 | Lc 16 | Lc 17 | Lc 18 | Lc 19 | Lc 20 | Lc 21 | Lc 22 | Lc 23 | Lc 24 | |||
nom. mann. enk. tis | 72 | 1 | 0 | 1 | 2 | 1 | 0 | 4 | 6 | 6 | 8 | 4 | 4 | 2 | 6 | 3 | 7 | 1 | 4 | 3 | 2 | 0 | 7 | 0 | 0 |
3. - 4. ανθρωπος τις = anthrôpos
tis (een mens). (1) Mt
21,33. (2) Lc
10,30. (3) Lc
14,2. (4) Lc
14,16. (5) Lc
15,11. (6) Lc
16,1. (7) Lc
16,19. (8) Lc
19,12. (9) Lc
20,9. (10) Joh
12,34. (11) Hnd 9,33. (12) Rom 7,24.
- τις ανθρωπος = tis anthrôpos (een mens).NT (1) : Joh
5,5.
- τις ανθρωπος = tis anthrôpos (welk mens).NT (1) : Lc
15,4.
- ανηρ τις = anèr tis (man).NT (3) : (1) Lc
8,27. (2) Hnd
16,9. (3) Hnd
25,14.
- ανηρ δε τις = anèr de tis (een man echter).NT (3) : : (1) Hnd
5,1. (2) Hnd
8,9. (3) Hnd
10,1.
- τις δε = tis de (wie echter).NT (8) : (1) Mt
6,27. (2) Lc 9,9. (3) Lc 12,25. (4) Lc 17,7. (5) 1
Kor 3,5. (6) 2
Kor 6,14. (7) 2
Kor 6,15. (8) 2
Kor 6,16.
- και τις = kai tis (en wie).Lc (4) : (1) Lc 10,22. (2) Lc
10,29. (3) Lc 19,26 . (4) Lc
19,31 (και εαν τις = kai ean tis = en als iemand).
- και τις ανηρ = kai tis anèr (en een man).NT (2) : (1) Hnd 3,2. (2) Hnd 14,8.
- δε τις ανηρ = de tis anèr (echter een man).NT (1) : Hnd 22,12.
Lc 15,11.5. act. ind. imperf. 3de pers. enk. ειχεν = eichen (hij had) van het werkw. εχω = echô (hebben, bezitten).Taalgebruik : echô (hebben, bezitten) in het NT.Taalgebruik : echô (hebben, bezitten) in de LXX.Taalgebruik : echô (hebben, bezitten) in Lc.Lc (4) : (1) Lc 13,6. (2) Lc 15,11. (3) Lc 16,1. (4) Lc 21,4.Hnd (4) : (1) Hnd 2,45. (2) Hnd 4,35. (3) Hnd 9,31. (4) Hnd 18,18.Een vorm van εχω = echô (hebben, bezitten) in de LXX (497) , in het NT (705) , in Lc (77) , in Hnd (44).
echô (hebben, bezitten) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. |
act. ind.imperf. 3de pers. enk. eichen (hij had) | 46 | 23 | 23 | 4 | 6 | 4 | 2 | 4 | 1 | 2 | 14 | 16 | 1 |
- Lat. habere.Ned. hebben.Fr. avoir.D. haben.E. have.
Lc 15,11.6. δυο = duo (twee).Telwoord.Taalgebruik in het NT : telwoorden.Taalgebruik in de LXX : telwoorden.Taalgebruik in Lc : telwoorden.Lc (25) : (1) Lc 2,24. (2) Lc 3,11. (3) Lc 5,2. (4) Lc 7,18. (5) Lc 7,41. (6) Lc 9,3. (7) Lc 9,13. (8) Lc 9,16. (9) Lc 9,30. (10) Lc 9,32. (11) Lc 10,1. (12) Lc 10,17. (13) Lc 10,35. (14) Lc 12,6. (15) Lc 12,52. (16) Lc 15,11. (17) Lc 17,34. (18) Lc 17,35. (19) Lc 18,10. (20) Lc 19,29. (21) Lc 21,2. (22) Lc 22,38. (23) Lc 23,32. (24) Lc 24,4. (25) Lc 24,13.Een vorm van δυο = duo in de LXX (694) , in het NT (136) , in Lc (28).
telwoorden | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | |
duo | 624 | 509 | 115 | 33 | 14 | 25 | 13 |
- Hebreeuws.שְׂנַיִם = sjënajim (twee).Taalgebruik in Tenakh : sjënajim (twee).Getalwaarde : sjin = 21 of 300 , nun = 14 of 50 , jod = 10 , mem = 13 of 40 ; totaal : 58 (2 X 29) OF 400 (2² X 2² X 5²).De som van de elementen is telkens 4 (2²).Tenakh (76).Stat. constr. mann. mv. שְׂנֵי = sjëne(j) (twee).Tenakh (155).
- Lat. duo.F. deux.E. two.D. zwei.Arabisch : اِثنَان = ´ithnân (twee).Taalgebruik in de Qoran : ´ithnân (twee).
Lc 15,11.7. acc. mann. mv. υἱους = huious (zonen) van het zelfst. naamw. υἱος = huios (zoon).Taalgebruik in het NT : huios (zoon).Taalgebruik in de LXX : huios (zoon).Taalgebruik in Lc : huios (zoon).Bijbel (361).NT (14) : (1) Mt 26,37. (2) Lc 5,10. (3) Lc 5,34. (4) Lc 15,11. (5) Lc 16,8. (6) Hnd 7,23. (7) Hnd 7,29. (8) 2 Kor 3,7. (9) 2 Kor 3,13. (10) 2 Kor 6,18. (11) Gal 4,22. (12) Ef 5,6. (13) Kol 3,6. (14) Heb 2,10.Een vorm van υἱος = huios (zoon) in Lc 5 in 7 verzen : (1) Lc 15,11. (2) Lc 15,13. (3) Lc 15,19. (4) Lc 15,21. (5) Lc 15,24. (6) Lc 15,25. (7) Lc 15,30.
huios (zoon) enk. | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
totaal | 1851 | 1560 | 291 | 69 | 29 | 62 | 51 | 10 | 65 | 5 | 160 | 211 |
huios (zoon) mv. | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. |
acc. enk. huious | 361 | 347 | 14 | 1 | 4 | 2 | 7 | 5 | 5 | 7 | ||||
totaal | 2499 | 2432 | 67 | 14 | 4 | 10 | 2 | 11 | 23 | 3 | 28 | 30 | 23 |
- Hebreeuws.mann. mv. בָנִים = bânîm (zonen) van het zelfst. naamw. בֵּן/ בִּן / בֶּן= ben / bin / bèn (zoon, kind).Taalgebruik
in Tenakh : ben
(zoon, kind).Getalwaarde : beth = 2 , nun = 14 of 50 ; totaal : 16 (2²
X 2²) of 52 (2 X 26).Structuur : 2 - 5.De som van de elementen is 7.Tenakh 135).Pentateuch (41).
- Lat. filius.Fr. fils.Ned. zoon.E. son.D. Sohn.Arabisch : اِبن = ´ibn (zoon).Taalgebruik in de Qoran : ´ibn (zoon).
- In Lc 15,11-32 komt 7X een vorm van υἰος = huios (zoon) voor ; 1X de acc. mann. mv. υἱους = huious (zonen) en 6X de nom. mann. enk. υἰος = huios (zoon) ; 5X heeft het betrekking op de jongste zoon , in Lc
15,25 op de oudste zoon.
Lc 15,11.6. - 7. δυο υἱους = duo huious (twee zonen).NT (3) : (1) Mt
26,37. (2) Lc 15,11. (3) Gal 4,22.
- Hebreeuws.שְׂנֵי בָנִים = sjëni bânîm (twee zonen).Tenakh (4) : (1) Gn 10,25. (2) Gn 41,50. (3) 2 S 14,6. (4) 1
Kr 1,19.
Hebr. ben.Lat. filius.Fr. fils.In vier verzen bij Lc : (1) Lc 5,10 (zonen van Zebedeüs). (2) Lc 5,34 (zonen van de bruidegom). (3) Lc 15,11 (een bepaalde mens had twee zonen). (4) Lc 16,8 (zonen van het licht).Een vorm van huios (zoon) in Lc 5 in 7 verzen : (1) Lc 15,11. (2) Lc 15,13. (3) Lc 15,19. (4) Lc 15,21. (5) Lc 15,24. (6) Lc 15,25. (7) Lc 15,30.
Lc 15,12 - Lc 15,12 - Gelijkenis van de verloren zoon : Lc 15,11-32 - bijbeloverzicht taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 15 - Lc 15,11 - Lc 15,12 - Lc 15,13 - Lc 15,14 - Lc 15,15 - Lc 15,16 - Lc 15,17 - Lc 15,18 - Lc 15,19 - Lc 15,20 - Lc 15,21 - Lc 15,22 - Lc 15,23 - Lc 15,24 - Lc 15,25 - Lc 15,26 - Lc 15,27 - Lc 15,28 - Lc 15,29 - Lc 15,30 - Lc 15,31 - Lc 15,32 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible.[12] And the younger of them said to his father, Father,
give me the portion of goods that falleth to me. And he divided unto them his
living.
Luther-Bibel.12 Und der jüngere von ihnen sprach zu dem Vater: Gib mir, Vater,
das Erbteil, das mir zusteht. Und er teilte Hab und Gut unter sie.
Tekstuitleg van Lc 15,12.Het vers Lc 15,12 telt 20 (2² X 5) woorden en 89 letters.De getalwaarde van Lc 15,12 is 9943 (61 X 163).
Lc 15,12 kan in drie delen onderverdeeld worden : 1. de jongste.2. wat de jongste zegt.3. de vader.In Lc 15,11-32 wordt eenendertigmaal het nevenschikkend voegwoord kai (en) gebruikt om een nevenschikkende zin in te leiden en tweemaal om zinsdelen met elkaar te verbinden.Via een parallelle zin verwoordt Lucas de uitvoering door de vader als antwoord op de vraag van de zoon : pater (vader) ... ho de (hij echter; dos (geef) ... dieilen (nam uiteen / verdeelde) ; moi (aan mij)... autois (aan hen) ; to epiballon meros tès ousias (het toekomende deel van het bezit) ... ton bion (het bestaansonderhoud).
Lc 15,12.1. kai (en).Verwijzing : kai (en) , zie Lc 1,2.Nevenschikkend voegwoord.In 822 verzen bij Lucas.In Lc 15 wordt het nevenschikkend voegwoord (kai) drieëndertigmaal gebruikt ; in eenendertig gevallen wordt een nevenschikkende zin ingeleid , in zeven verzen staat het aan het begin van een vers.Er heeft verandering van personage plaats.
Lc
15,12.2. act. ind. aor. 3de pers. enk. ειπεν = eipen (hij zei) van het werkw. λεγω = legô (zeggen).Taalgebruik in het NT : legô
(zeggen).Taalgebruik in de LXX : legô
(zeggen).Taalgebruik in Lc : legô
(zeggen).Een vorm van λεγω = legô (zeggen) in de LXX (4610) , in het NT (1318) ; van
ειπεν = eipon (ik zei) in de LXX (4608) , in het NT (925).
- In zeven verzen in Lc
15,11-32.In Lc
15,11 is de verteller aan het woord ; in zes verzen binnen het verhaal :
(1) Lc
15,12. (2) Lc
15,21. (3) Lc
15,22. (4) Lc
15,27. (5) Lc
15,29. (6) Lc
15,31.In Lc
15,12 wordt de zin ingeleid door het nevenschikkend voegwoord και = kai (en).In Lc 15,21 en Lc 15,22 staat het werkwoord ειπεν = eipen (hij zei) vooraan , gevolgd door het partikel δε = de (echter)
en vervolgens gevolgd door het onderwerp - in Lc
15,21 ὁ υἱος = ho huios (de zoon) , in Lc
15,22 ὁ πατηρ = ho patèr (de vader).In de drie overige verzen staat ὁ δε = ho de
(hij echter) vooraan de zin.
bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
ind. aor. 3de p. enk. eipen | 3024 | 2426 | 598 | 118 | 56 | 223 | 114 | 75 | 7 | 5 | 397 | 511 |
legô (zeggen) . eipen | Lc | Lc 1 | Lc 2 | Lc 3 | Lc 4 | Lc 5 | Lc 6 | Lc 7 | Lc 8 | Lc 9 | Lc 10 | Lc 11 | Lc 12 | Lc 13 | Lc 14 | Lc 15 | Lc 16 | Lc 17 | Lc 18 | Lc 19 | Lc 20 | Lc 21 | Lc 22 | Lc 23 | Lc 24 | |
act. ind. aor. 3de pers. enk. eipen | 223 | 11 | 5 | 2 | 8 | 9 | 5 | 9 | 11 | 17 | 12 | 9 | 9 | 7 | 11 | 8 | 10 | 8 | 13 | 12 | 11 | 4 | 18 | 6 | 8 |
- וַיּאֹמֶר = wajjo´mèr (en hij zei) < prefix verbindingswoord wë
+ werkwoordvorm qal act. imperf. 3de pers. mann. enk. van het werkw. אמר = ´-m-r (zeggen).Taalgebruik in Tenakh : ´âmar
(zeggen).Getalwaarde : aleph = 1 , mem
= 13 of 40 , resj = 20 of 200 ; totaal : 34 (2 X 17) of 241 (priemgetal).Structuur : 1 - 4 - 2.De som van de elementen is telkens 7.Tenakh
(1879).Pentateuch (594).Eerdere Profeten (868).Latere Profeten (120).12 Kleine Profeten (56).Geschriften (241).
- Lat. legere.Fr. leçon.E. to say.Fr. dire.D. sprechen (spreken).Arabisch : قَالَ = qâla (zeggen).Taalgebruik in de Qoran : qâla (zeggen).
Lc
15,12.1. - 2. - και ειπεν = kai eipen (en hij zei).NT (140).Lc 15 (1) : Lc
15,12.
- ειπεν δε = eipen de (hij zei echter) in NT (78).Lc (52).Lc 15 (4) : (1) Lc
15,3. (2) Lc
15,11. (3) Lc
15,21. (4) Lc
15,22.
Lc
15,12.1. - 3. και ειπεν ὁ = kai eipen ho (en hij zei).NT (11) : (1) Mt
8,13. (2) Lc
1,30. (3) Lc
8,45. (4) Lc 9,9. (5) Lc 14,22. (6) Lc 14,23. (7) Lc 15,12. (8) Joh
9,39. (9) Joh
12,44. (10) Apk 17,7. (11) Apk 21,5.
- ειπεν δε ὁ = eipen de ho (hij zei echter).NT (17) : (1) Lc
7,31. (2) Lc
11,39. (3) Lc
12,42. (4) Lc
15,22. (5) Lc 17,6. (6) Lc 18,6. (7) Lc
18,28. (8) Lc 20,13. (9) Lc
22,31. (10) Lc
22,52. (11) Lc
22,60. (12) Joh
6,10. (13) Hnd 7,1. (14) Hnd
8,37. (15) Hnd 18,9. (16) Hnd 21,39. (17) Hnd 25,10.
Lc
15,12.3. 4. neos (nieuw, jong).Latijn : novus.Verwijzing : neos
(nieuw, jong) , zie Lc
15,12.Hapax in de bijbel : Lc
5,37.
--- neôteros (jongste, jong).Comparatief.In eenendertig verzen in
de bijbel.In vier verzen in het N.T. : (1) Lc
15,12. (2) Lc
15,13. (3).In Lc
15,25 is er sprake van ho presbuteros (de oudere = de oudste).
6. bep. lidw. dat. mann. + onz. enk. τῳ = tô(i) van het bepaald lidwoord ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het).Taalgebruik in het NT : bepaald lidwoord.Taalgebruik in de LXX : bepaald lidwoord.Taalgebruik in Lc : bepaald lidwoord.Lc (154).Lc 15 (3) : (1) Lc 15,7 - (2) Lc 15,12. (3) Lc 15,29.
lidw. enk. | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
6. | dat. m. + onz. enk. tô(i) | 5507 | 4462 | 1045 | 121 | 68 | 154 | 98 | 163 | 367 | 74 | 343 | 441 |
- D. der , die , das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam).
Lc 15,12.7. dat. mann. enk. πατρι = patri (aan vader) van het zelfst. naamw. πατηρ = patèr (vader).Taalgebruik in het NT : patèr (vader).Taalgebruik in de LXX : patèr (vader).Taalgebruik in Mc : patèr (vader).Taalgebruik in Lc : patèr (vader).Lc (5) : (1) Lc 1,62. (2) Lc 9,42. (3) Lc 12,53. (4) Lc 15,12. (5) Lc 15,29.
patèr (vader) enk. | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br | Apk | syn | ev. |
dat. mann. enk. patri | 109 | 76 | 33 | 4 | 2 | 5 | 7 | 1 | 13 | 1 | 11 | 18 |
totaal | 1093 | 749 | 344 | 60 | 17 | 48 | 121 | 11 | 82 | 5 | 125 | 246 |
1. | 2. | 3. | 4. | 5. | 6. | 7. | 8. | 9. | 10. | 11. | 12. | 13. | 14. | 15. | 16. | |||
patèr | Lc 1 | Lc 2 | Lc 3 | Lc 6 | Lc 8 | Lc 9 | Lc 10 | Lc 11 | Lc 12 | Lc 14 | Lc 15 | Lc 16 | Lc 18 | Lc 22 | Lc 23 | Lc 24 | ||
1. | nom. mann. enk. patèr | 15 | (1) Lc 1,67. | (2) Lc 2,33. (3) Lc 2,48 . | (4) Lc 6,36 . | (5) Lc 10,21. (6) Lc 10,22. | (7) Lc 11,13. | (8) Lc 12,30. (9) Lc 12,32. (10) Lc 12,53. | (11) Lc 15,20. (12) Lc 15,22. (13) Lc 15,27. (14) Lc 15,28 . | (15) Lc 22,29 . | ||||||||
2. | voc. enk. pater | 11 | (1) Lc 10,21 . | (2) Lc 11,2. | (3) Lc 15,12. (4) Lc 15,18. (5) Lc 15,21. | (6) Lc 16,24. (7) Lc 16,27. (8) Lc 16,30 . | (9) Lc 22,42. | (10) Lc 23,34. (11) Lc 23,46. | ||||||||||
3. | gen. mann. enk. patros | 8 | (1) Lc 1,32. (2) Lc 1,59. | (3) Lc 2,49. | (4) Lc 9,26. | (5) Lc 10,22 . | (6) Lc 15,17. | (7) Lc 16,27 . | (8) Lc 24,49. | |||||||||
4. | dat. mann. enk. patri | 5 | (1) Lc 1,62 . | (2) Lc 9,42. | (3) Lc 12,53. | (4) Lc 15,12. (5) Lc 15,29 . | ||||||||||||
5. | acc. mann. enk. patera | 9 | (1) Lc 1,73. | (2) Lc 3,8 . | (3) Lc 8,51. | (4) Lc 9,59 . | (5) Lc 11,11. | (6) Lc 14,26. | (7) Lc 15,18. (8) Lc 15,20. | (9) Lc 18,20. | ||||||||
6. | nom. mann. mv. pateres | 3 | (1) Lc 6,23. (2) Lc 6,26. | (3) Lc 11,47. | ||||||||||||||
7. | gen. mann. mv. paterôn | 3 | (1) Lc 1,17. (2) Lc 1,72 . | (3) Lc 11,48. | ||||||||||||||
8. | acc. mann. mv. pateras | 1 | (1) Lc 1,55. | |||||||||||||||
'48' | 8 | 3 | 1 | 3 | 1 | 3 | '2' | 5 | '3' | 1 | '9' | '3' | 1 | 2 | 2 | 1 |
- Hebreeuws : אַב = ´abh (vader).Taalgebruik
in Tenakh : ´abh
(vader).Getalwaarde : alelph = 1 , beth = 2 ; totaal 3.Structuur : 1
- 2.De som van de elementen is telkens 3 .
- Ned. : vader.Arabisch : اَب = ´ab (vader).Taalgebruik in de Qoran : ´ab (vader).D. : Vater.E. : father.Fr. : père.Grieks : πατηρ = patèr (vader).Taalgebruik
in het NT : patèr
(vader).Hebreeuws : אַב = ´abh (vader).Taalgebruik
in Tenakh : ´abh
(vader).Lat. : pater.
Arabisch : اَب = ´ab (vader).Taalgebruik in de Qoran : ´ab (vader).
Lc 15,12.8.
In vijftien verzen bij Lucas : (1). (11) Lc
15,20. (12) Lc
15,22. (13) Lc
15,27. (14) Lc
15,28.
--- pater (vader).Vocatief.In elf verzen bij Lucas : (1) Lc
10,21. (2) Lc
11,2. (3) Lc
15,12. (4) Lc
15,18. (5) Lc
15,21. (6) Lc
16,24 (pater Abraam). (7) Lc
16,27. (8) Lc
16,30 (pater Abraam). (9) Lc
22,42. (10) Lc
23,34. (11) Lc
23,46.In vijf verzen richt Jezus zich tot God als 'Vader' : (1) Lc
10,21. (2) Lc
11,2. (9) Lc
22,42. (10) Lc
23,34. (11) Lc
23,46.
9. act. imperat. aor. 2de pers. enk. δος = dos (geef) van het werkw. διδωμι = didômi (geven).Taalgebruik in het NT : didômi (geven).Taalgebruik in de Septuaginta : didômi (geven).Bijbel (89).OT (73).NT (16). (1) Mt 5,42. (2) Mt 6,11. (3) Mt 14,8. (4) Mt 17,27. (5) Mt 19,21. (6) Mc 10,21. (7) Mc 10,37. (8) Lc 12,58. (9) Lc 14,9. (10) Lc 15,12. (11) Joh 4,7. (12) Joh 4,10. (13) Joh 4,15. (14) Joh 6,34. (15) Joh 9,24. (16) Hnd 4,29.Een vorm van διδωμι = didômi (geven) in de LXX (2131) , in het NT (416) , in Lc (54).In Lc : X vormen van διδωμι = didômi (geven) in 54 verzen in 20 / 24 hoofdstukken.In Hnd : X vormen van διδωμι = didômi (geven) in 34 verzen in 18 / 28 hoofdstukken.
didômi (geven) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. |
act. imperat. aor. 2de pers. enk. dos | 89 | 73 | 16 | 5 | 2 | 3 | 5 | 1 | 10 | 15 |
- epiballon
- diaireô (uiteennemen,
verdelen). Verwijzing : diaireô
(uiteennemen, verdelen), zie Lc
15,12.
--- dieilen (hij verdeelde). Aorist 3de persoon enkelvoud. In 14 verzen in de
bijbel. In 1 vers in het N.T. : Lc
15,12.
Lc 15,12.17. δε = de (echter) , afkorting δ' = d'.Taalgebruik in het NT : de (echter).Taalgebruik in de LXX : de (echter).Taalgebruik in Lc : de (echter).Partikel.Het staat steeds als tweede woord in de zin.Het kan een lichte tegenstelling aanduiden.Om een verandering van personage of situatie in de zin aan te duiden.Lc (478 + 5 = 483).Lc 15 (16) : (1) Lc 15,1. (2) Lc 15,3. (3) Lc 15,11. (4) Lc 15,12. (5) Lc 15,14. (6) Lc 15,17 (2X). (7) Lc 15,20 (2X). (8) Lc 15,21. (9) Lc 15,22. (10) Lc 15,25. (11) Lc 15,27. (12) Lc 15,28 (2X). (13) Lc 15,29. (14) Lc 15,30. (15) Lc 15,31. (16) Lc 15,32.
de (echter) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
de | 6210 | 3754 | 2456 | 421 | 149 | 478 | 203 | 490 | 708 | 7 | 1048 | 1251 |
d' | 73 | 50 | 23 | 12 | 2 | 5 | 1 | 3 | 19 | 20 | ||
Totaal | 6283 | 3804 | 2479 | 433 | 151 | 483 | 204 | 490 | 711 | 7 | 1067 | 1271 |
de (echter) | Lc 1 | Lc 2 | Lc 3 | Lc 4 | Lc 5 | Lc 6 | Lc 7 | Lc 8 | Lc 9 | Lc 10 | Lc 11 | Lc 12 | Lc 13 | Lc 14 | Lc 15 | Lc 16 | Lc 17 | Lc 18 | Lc 19 | Lc 20 | Lc 21 | Lc 22 | Lc 23 | Lc 24 |
de (478) | 17 | 9 | 11 | 13 | 18 | 15 | 23 | 37 | 36 | 21 | 22 | 26 | 13 | 8 | 16 | 15 | 11 | 26 | 16 | 22 | 14 | 35 | 34 | 20 |
d' (5) | 1 | 2 | 1 | 1 | ||||||||||||||||||||
483 | 17 | 9 | 11 | 13 | 18 | 15 | 23 | 37 | 37 | 23 | 22 | 26 | 13 | 8 | 16 | 15 | 12 | 26 | 16 | 23 | 14 | 35 | 34 | 20 |
1151 verzen | Lc 1 | Lc 2 | Lc 3 | Lc 4 | Lc 5 | Lc 6 | Lc 7 | Lc 8 | Lc 9 | Lc 10 | Lc 11 | Lc 12 | Lc 13 | Lc 14 | Lc 15 | Lc 16 | Lc 17 | Lc 18 | Lc 19 | Lc 20 | Lc 21 | Lc 22 | Lc 23 | Lc 24 |
80 | 52 | 38 | 44 | 39 | 49 | 50 | 56 | 62 | 42 | 54 | 59 | 35 | 35 | 32 | 31 | 37 | 43 | 48 | 47 | 38 | 71 | 56 | 53 |
Lc 15,12.18. act. ind. aor. 3de pers. enk. dieilen (hij verdeelde) van het werkw. diaireô (uiteennemen, verdelen).Taalgebruik in het N.T. : diaireô (uiteennemen, verdelen).Taalgebruik in Lc : diaireô (uitnemen, verdelen).Lc (1) Lc 15,12.Deze vorm komt in het N.T. enkel in dit vers voor.
Lc 15,13 - Lc 15,13 - Gelijkenis van de verloren zoon : Lc 15,11-32 - bijbeloverzicht taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 15 - Lc 15,11 - Lc 15,12 - Lc 15,13 - Lc 15,14 - Lc 15,15 - Lc 15,16 - Lc 15,17 - Lc 15,18 - Lc 15,19 - Lc 15,20 - Lc 15,21 - Lc 15,22 - Lc 15,23 - Lc 15,24 - Lc 15,25 - Lc 15,26 - Lc 15,27 - Lc 15,28 - Lc 15,29 - Lc 15,30 - Lc 15,31 - Lc 15,32 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible.[13] And not many days after the younger son gathered all
together, and took his journey into a far country, and there wasted his substance
with riotous living.
Luther-Bibel.13 Und nicht lange danach sammelte der jüngere Sohn alles zusammen
und zog in ein fernes Land; und dort brachte er sein Erbteil durch mit Prassen.
Tekstuitleg van Lc 15,13.Het vers Lc 15,13 telt 22 (2 X 11) woorden en 113 (priemgetal) letters.De getalwaarde van Lc 15,13 is 14404 (2² X 13 X 277).De jongste zoon ontvangt zijn bezit en jaagt het erdoor.
Lc 15,13.1. και = kai (en).Taalgebruik : kai (en) in NT.Taalgebruik in Lc : kai (en).Taalgebruik : kai (en) in de LXX.Nevenschikkend voegwoord.Lc (822 / 1151).Lc 15.25/32 WEL.7/32 NIET : (1) Lc 15,3. (2) Lc 15,7. (3) Lc 15,10. (4) Lc 15,11. (5) Lc 15,17. (6) Lc 15,19. (7) Lc 15,30.
kai (en) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
verzen | 7957 | 1071 | 678 | 1151 | 879 | 1007 | 2767 | 404 | 2900 | 3779 | ||
kai (en) | 26980 | 21867 | 5113 | 705 | 555 | 822 | 530 | 660 | 1470 | 371 | 2082 | 2612 |
verschil | 2844 | 366 | 123 | 329 | 349 | 347 | 1297 | 33 | 818 | 1167 |
- Hebr. : וְ = wë.Lat : et.Fr. : et.Ned. : en.E. : and.D. und.Arabisch : وَ = wa (en).Taalgebruik in de Qoran : wa (en) .
Lc 15,13.2. μετα = meta (met , na).Afkorting : μετ' = met' OF μεθ' = meth'.Taalgebruik in het NT : meta (na , met).Taalgebruik in de LXX : meta (na , met).
meta (na, met) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
1 | meta | 1443 | 1159 | 284 | 42 | 34 | 37 | 24 | 48 | 77 | 22 | 113 | 137 |
2 | met' | 737 | 611 | 126 | 18 | 16 | 21 | 23 | 14 | 10 | 24 | 55 | 78 |
3 | meth' | 1 | 1 | 1 | |||||||||
totaal | 2181 | 1770 | 411 | 60 | 50 | 58 | 47 | 62 | 87 | 47 | 168 | 215 |
1. - 2. και μετ' = kai met' (en na).NT () : (1) Mt 26,47. (2) Mc 14,43. (3) Lc 15,13. (4) Joh 19,18. (5) Apk 14,1.
Lc 15,13.3. ου - ουκ - ουχ = ou - ouk - ouch (niet) OF betrekk. voornaamw. gen. mann. en onz. enk (οὑ = hou).Taalgebruik in het NT : ou - ouk - ouch (niet).Taalgebruik in de LXX : ou - ouk - ouch (niet).Lc (84 + 92 + 7 = 183).Lc 1 (2 + 5 = 7).ου = ou.Lc (84).Lc 1 (2) : (1) Lc 1,15. (2) Lc 1,34.ουκ = ouk.Lc (92).Lc 1 (5) : (1) Lc 1,7. (2) Lc 1,20. (3) Lc 1,22. (4) Lc 1,33. (5) Lc 1,37.
ou (niet) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
ou | 3068 | 2321 | 747 | 97 | 42 | 84 | 113 | 68 | 313 | 30 | 223 | 336 |
ouk | 3499 | 2752 | 747 | 93 | 66 | 92 | 137 | 56 | 274 | 29 | 251 | 388 |
ouch | 452 | 351 | 101 | 7 | 6 | 7 | 20 | 8 | 49 | 4 | 20 | 40 |
Totaal | 7019 | 5424 | 1595 | 197 | 114 | 183 | 270 | 132 | 636 | 63 | 494 | 764 |
- Hebreeuws.לֹא = lo´(niet).Taalgebruik
in Tenakh : lo´(niet).Getalwaarde : lamed = 12 of 30 , aleph = 1 ; totaal : 13 of 31 (elkaars spiegelbeeld).De getalwaarde van לֹא = lo´ is de helft van de getalwaarde van de schrijfwijze
van aleph ; 13 - 26 of een verhouding van 1 - 2.Tenakh (2767).Pentateuch
(801).Eerdere Profeten (456).Latere Profeten (611).12 Kleine Profeten
(150).Geschriften (749).Structuur : 3 - 1.De som van de elementen is telkens 4.
- Fr. ne... pas.E. not.D. nicht.
Lc 15,13.2. - 3. μετ' ου = met' ou (na niet).NT (2) : (1) Lc 15,13. (2) Hnd 27,14.
Lc 15,13.4. acc. vr. mv. πολλας = pollas (vele) van het bijvoegl. naamw. πολυς = polus (veel).Taalgebruik in het NT : polus (veel).Taalgebruik in de LXX : polus (veel).Taalgebruik in Mc. : polus (veel).Taalgebruik in Lc. : polus (veel).NT (11) : (1) Mt 7,22. (2) Mt 13,58. (3) Lc 12,47. (4) Lc 15,13. (5) Joh 2,12. (6) Hnd 1,5. (7) Hnd 8,25. (8) Hnd 10,2. (9) Hnd 16,18. (10) Hnd 16,23. (11) 1 Tim 6,9.Een vorm van πολυς = polus in de LXX (822) , in het NT (353).
polus (veel) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | |
16 | acc. vr. mv. pollas | 58 | 47 | 11 | 2 | 2 | 1 | 5 | 1 |
Lc 15,13.3. - 4. ου πολλας = ou pollas (niet vele).NT (2) : (1) Lc 15,13. (2) Joh 2,12.
Lc 15,13.5. gen. vr. enk. + acc. vr. mv. ἡμερας = hèmeras van het zelfst. naamw. ἡμερα = hèmera (dag).Taalgebruik in het NT : hèmera (dag).Taalgebruik in de Septuaginta : hèmera (dag).Taalgebruik in Lc : hèmera (dag).Taalgebruik in Hnd : hèmera (dag).Lc (14) : (1) Lc 1,20. (2) Lc 1,24. (3) Lc 1,80. (4) Lc 2,43. (5) Lc 2,44. (6) Lc 2,46. (7) Lc 4,2. (8) Lc 4,42. (9) Lc 9,51. (10) Lc 15,13. (11) Lc 17,4. (12) Lc 17,27. (13) Lc 18,7. (14) Lc 21,37.Een vorm van ἡμερα = hèmera (dag) in Lc 4 (4) : (1) Lc 4,2. (2) Lc 4,16. (3) Lc 4,25. (4) Lc 4,42.In Lc : 6 vormen van ἡμερα = hèmera (dag) in 22 / 24 hoofdstukken en in 78 verzen.In Hnd : 6 vormen van ἡμερα = hèmera (dag) in 25 / 28 hoofdstukken en in 91 verzen.
hèmera (dag) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | |
2 | gen. vr. enk. + acc. vr. mv hèmeras | 799 | 575 | 224 | 13 | 11 | 14 | 8 | 40 | 126 | 12 | 38 | 46 | ||
totaal | 2508 | 2029 | 479 | 43 | 26 | 82 | 31 | 93 | 183 | 21 | 151 | 182 |
1. | 2. | 3. | 4. | 5. | 6. | 7. | 8. | 9. | 10. | 11. | 12. | 13. | 14. | 15. | 16. | 17. | 18. | 19. | 20. | 21. | 22. | |||
hèmera (dag) | Lc | Lc 1 | Lc 2 | Lc 4 | Lc 5 | Lc 6 | Lc 8 | Lc 9 | Lc 10 | Lc 11 | Lc 12 | Lc 13 | Lc 14 | Lc 15 | Lc 16 | Lc 17 | Lc 18 | Lc 19 | Lc 20 | Lc 21 | Lc 22 | Lc 23 | Lc 24 | |
1 | nom. en dat. vr. enk. hèmera(i) | 27 | (1) Lc 1,59. | (1) Lc 4,16 . | (1) Lc 6,13. (2) Lc 6,23. | (1) Lc 9,12. (2) Lc 9,22. (3) Lc 9,37. | (1) Lc 10,12. | |||||||||||||||||
2 | gen. vr. enk. + acc. vr. mv hèmeras | 14 | (1) Lc 1,20. (2) Lc 1,24. (3) Lc 1,80. | (4) Lc 2,43. (5) Lc 2,44. (6) Lc 2,46. | (7) Lc 4,2. (8) Lc 4,42. | (9) Lc 9,51. | (10) Lc 15,13. | (11) Lc 17,4. (12) Lc 17,27. | (13) Lc 18,7. | (14) Lc 21,37. | ||||||||||||||
3 | acc. vr. enk. hèmeran | 7 | (1) Lc 2,37. | (2) Lc 9,23. | (3) Lc 11,3 . | (4) Lc 16,19. | (5) Lc 19,47. | (6) Lc 22,53. | (7) Lc 24,21. | |||||||||||||||
4 | nom. vr. mv. hèmerai | 12 | (1) Lc 1,23. | (2) Lc 2,6. (3) Lc 2,21. (4) Lc 2,22 . | (5) Lc 5,35 . | (6) Lc 9,28 . | (7) Lc 13,14. | (8) Lc 17,22. | (9) Lc 19,43. | (10) Lc 21,6. (11) Lc 21,22 . | (12) Lc 23,29. | |||||||||||||
5 | gen. vr. mv. hèmerôn | 4 | (1) Lc 5,17 . | (2) Lc 8,22 . | (3) Lc 17,22. | (4) Lc 20,1. | ||||||||||||||||||
6 | dat. vr. mv. hèmerais | 18 | (1) Lc 1,5. (2) Lc 1,7. (3) Lc 1,18. (4) Lc 1,25. (5) Lc 1,39. (6) Lc 1,75. | (7) Lc 2,1. (8) Lc 2,36. | (9) Lc 4,2. (10) Lc 4,25. | (11) Lc 5,35. | (12) Lc 6,12. | (13) Lc 9,36 . | (14) Lc 17,26. (15) Lc 17,28. | (16) Lc 21,23. | (17) Lc 23,7. | (18) Lc 24,18. | ||||||||||||
totaal | 78 / '82' | 11 | 9 | 4 | '2' | 3 | 1 | 7 | 1 | 1 |
- Hebreeuws.mann. mv. יָמִים = jâmîm (dagen) van het zelfst. naamw. יוֹם = jôm (dag).Taalgebruik
in Tenakh : jôm
(dag).Getalwaarde : jod = 10 , waw = 6 , mem = 13 of 40 ; totaal : 29
OF 56 (2³ X 7).Structuur : 1 - 6 - 4.De som van de elementen is telkens 2.j-m-m.Tenakh (289).Pentateuch (117).Eerdere Profeten (45).Latere Profeten (45).12 Kleine
Profeten (10).Geschriften (66).
- Lat. dies.Ned. dag.D. Tag.E. day.F. jour < Lat. diurnum.Cfr journaal.Arabisch : يَوم = jaum (dag).Taalgebruik in de Qoran : dag (jaum) .
Lc 15,13.4. - 5. πολλας ἡμερας = pollas hèmeras (vele dagen).NT (3) : (1) Lc 15,13. (2) Joh 2,12. (3) Hnd 16,18.
Lc 15,13.3. - 5. ου πολλας ἡμερας = ou pollas hèmeras (niet vele dagen).NT (3) : (1) Lc 15,13. (2) Joh 2,12.
6. act. part. aor. nom. mann. enk. = sunagagôn (verzameld) van het werkw. συναγω = sunagô (samendrijven, verzamelen).Taalgebruik in NT : sunagô (samendrijven, verzamelen).Taalgebruik in de LXX : sunagô (samendrijven, verzamelen).Bijbel (5) : (1) 2 Mak 8,16. (2) 2 Mak 10,21. (3). (4). (5).
Lc 15,13.7. acc. mann. enk. + nom. en acc. onz. mv. παντα = panta (ieder, alles) van het bijvoegl. naamw. πας = pas (ieder, elk, alles).Taalgebruik in het NT : pas (ieder, elk, alles).Taalgebruik in de LXX : pas (ieder, elk, alles).Taalgebruik in Lc : pas (ieder, elk, alles).Een vorm van πας = pas (ieder, elk, alles) in de LXX (6833) , in het NT (1226).In Lc : X vormen in 24 / 24 hoofdstukken en in 149 verzen , in Lc 15 (4) : (1) Lc 15,1. (2) Lc 15,13. (3) Lc 15,14. (4) Lc 15,31.
pas (al) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
8 | acc. m. enk. , nom. m. + onz. mv. panta | 1358 | 1119 | 239 | 32 | 21 | 34 | 20 | 19 | 103 | 10 | 87 | 107 |
Totaal | 6697 | 5530 | 1167 | 122 | 66 | 157 | 62 | 167 | 540 | 53 | 345 | 407 |
Lc 15,13.10. nom. mann. enk. υἰος = huios (zoon).Taalgebruik in het NT : huios (zoon).Taalgebruik in de LXX : huios (zoon).Taalgebruik in Lc : huios (zoon).Lc (39).Lc 15 (6) : (1) Lc 15,13. (2) Lc 15,19. (3) Lc 15,21. (4) Lc 15,24. (5) Lc 15,25. (6) Lc 15,30.Een vorm van υἰος = huios (zoon) in Lc 15 (7) : Lc 15 (6) : (1) Lc 15,11. (2) Lc 15,13. (3) Lc 15,19. (4) Lc 15,21. (5) Lc 15,24. (6) Lc 15,25. (7) Lc 15,30.
huios (zoon) enk. | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
nom. mann. enk. huios | 885 | 732 | 153 | 42 | 19 | 39 | 26 | 6 | 19 | 2 | 100 | 126 |
totaal | 1851 | 1560 | 291 | 69 | 29 | 62 | 51 | 10 | 65 | 5 | 160 | 211 |
huios (zoon) mv. | bijbel | O.T. | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. |
totaal | 2499 | 2432 | 67 | 14 | 4 | 10 | 2 | 11 | 23 | 3 | 28 | 30 | 23 |
- Hebreeuws.בֵּן/ בִּן / בֶּן= ben / bin / bèn (zoon, kind).Taalgebruik
in Tenakh : ben
(zoon, kind).Getalwaarde : beth = 2 , nun = 14 of 50 ; totaal : 16 (2²
X 2²) of 52 (2 X 26).Structuur : 2 - 5.De som van de elementen is 7.Tenakh (1225).Pentateuch (284).Eerdere Profeten (392).Latere Profeten (231).12 Kleine Profeten (26).Geschriften (292).Gn (85).Gn 21 (7) : (1) Gn 21,2. (2) Gn 21,4. (3) Gn 21,5. (4) Gn 21,7. (5) Gn 21,9. (6) Gn 21,10. (7) Gn 21,13.
- Lat. filius.Fr. fils.Ned. zoon.D. Sohn.E. son.Arabisch : اِبن = ´ibn (zoon).Taalgebruik in de Qoran : ´ibn (zoon).
- In Lc 15,11-32 komt 7X een vorm van υἰος = huios (zoon) voor ; 1X de acc. mann. mv. υἱους = huious (zonen) en 6X de nom. mann. enk. υἰος = huios (zoon) ; 5X heeft het betrekking op de jongste zoon , in Lc
15,25 op de oudste zoon.In dit vers Lc
15,13 heeft de jongste zoon al zijn spullen bij elkaar gepakt , van huis vertrokken en al zijn bezit erdoor gejaagd.
Lc 15,13.11. act. ind. aor. 3de pers. enk. απεδημησεν = apedèmèsen (hij ging op reis) van het werkw. αποδημεω = apodèmeô (op reis, naar het buitenland zijn / gaan).Taalgebruik in het NT : apodèmeô (op reis, naar het buitenland zijn / gaan).Taalgebruik in de LXX : apodèmeô (op reis, naar het buitenland zijn / gaan).Taalgebruik in Lc : apodèmeô (op reis, naar het buitenland zijn / gaan).Bijbel = NT (5) : (1) Mt 21,33. (2) Mt 25,15. (3) Mc 12,1. (4) Lc 15,13. (5) Lc 20,9.Een vorm van αποδημεω = apodèmeô (op reis, naar het buitenland zijn / gaan) in Lc in deze twee verzen.
Lc 15,13.12. εις = eis (naar).Taalgebruik in het NT : eis (naar).Taalgebruik in de LXX : eis (naar).Taalgebruik in Lc : eis (naar).Voorzetsel van richting.Lc (210).Lc 15 (7) : (1) Lc 15,6. (2) Lc 15,13. (3) Lc 15,15. (4) Lc 15,17. (5) Lc 15,18. (6) Lc 15,21. (7) Lc 15,22.
eis (naar) | bijbel | O.T. | N.T. | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. |
6930 | 5336 | 1594 | 215 | 151 | 210 | 181 | 260 | 504 | 73 | 576 | 757 | 427 | 77 |
eis | Lc | Lc 1 | Lc 2 | Lc 3 | Lc 4 | Lc 5 | Lc 6 | Lc 7 | Lc 8 | Lc 9 | Lc 10 | Lc 11 | Lc 12 | Lc 13 | Lc 14 | Lc 15 | Lc 16 | Lc 17 | Lc 18 | Lc 19 | Lc 20 | Lc 21 | Lc 22 | Lc 23 | Lc 24 |
210 | 12 | 12 | 4 | 11 | 10 | 7 | 9 | 17 | 16 | 11 | 6 | 6 | 5 | 9 | 7 | 7 | 9 | 10 | 6 | 1 | 7 | 13 | 4 | 11 |
- Lat. in.Fr. vers (versus : gedraaid , gekeerd ; vertere : tourner , draaien).E. for.Ned. naar.D. nach.
13. acc. vr. enk. χωραν = chôran (streek, plaats) van het zelfst. naamw. χωρα = chôra (streek, land).Taalgebruik in het NT : chôra (streek, land).Taalgebruik in de LXX : chôra (streek, land).Bijbel (66).NT (14) : (1) Mt 2,12. (2) Mt 8,28. (3) Mc 5,1. (4) Mc 6,55. (5) Lc 8,26 . (6) Lc 15,13. (7) Lc 15,14. (8) Lc 19,12. (9) Joh 11,54. (10) Hnd 12,20. (11) Hnd 16,6. (12) Hnd 18,23. (13) Hnd 26,20. (14) Hnd 27,27.
Lc 15,13.17. act. ind. aor. 3de pers. enk. διεσκορπισεν = dieskorpisen (hij verkwistte, verstrooide) van het werkw. διασκορπιζω = diaskorpizô (uiteenwerpen, verkwisten).Taalgebruik in het NT : diaskorpizô (uiteenwerpen, verkwisten).Taalgebruik in de LXX : diaskorpizô (uiteenwerpen, verkwisten).Taalgebruik in Lc : diaskorpizô (uiteenwerpen, verkwisten).Bijbel (4) : (1) Dt 30,3. (2) Ps 53,6.Lc (2) : (1) Lc 1,51. (2) Lc 15,13.Een vorm van διασκορπιζω = diaskorpizô (uiteenwerpen, verkwisten) in de LXX (53) , in het NT (9) : (1) Mt 25,24. (2) Mt 25,26. (3) Mt 26,31. (4) Mc 14,27. (5) Lc 1,51. (6) Lc 15,13. (7) Lc 16,1. (8) Joh 11,52. (9) Hnd 5,37.
act. ind. aor. 3de pers. enk. dieskorpisen (hij verkwistte) van het werkw. diaskorpizô (uiteenwerpen, verkwisten).Taalgebruik in het N.T. : diaskorpizô (uiteenwerpen, verkwisten).Taalgebruik in Lc : diaskorpizô (uiteenwerpen, verkwisten).Lc (2) : (1) Lc 1,51. (2) Lc 15,13.Een vorm van diaskorpizô (uiteenwerpen, verkwisten) in Lc in 3 verzen : (1) Lc 1,51. (2) Lc 15,13. (3) Lc 16,1.
Lc 15,13.21. act. part. praes. nom. mann. enk. ζων = zôn (levende) van het werkw. ζαω = zaô (leven, bestaan).Taalgebruik in het NT : zaô (leven, bestaan).Taalgebruik in Lc : zaô (leven, bestaan).Bijbel (44).OT (34).NT (10) : (1). (2). (3). (4). (5). (6). (7). (8). (9). (10).Een vorm van ζαω = zaô (leven, bestaan) in Lc (9) : (1) Lc 2,36. (2) Lc 4,4. (3) Lc 10,28. (4) Lc 15,13. (5) Lc 15,24. (6) Lc 15,32. (7) Lc 20,38. (8) Lc 24,5. (9) Lc 24,23.
Lc 15,13.22. bijw. asôtôs , zie bijvoegl. naamw. asôtos (niet te redden, verdorven, verkwistend).Taalgebruik in het N.T. : asôtos (niet te redden, verdorven, verkwistend).Taalgebruik in Lc : asôtos (niet te redden, verdorven, verkwistend).Lc (1) Lc 15,13.Deze vorm is enig in de bijbel.
Lc 15,14 - Lc 15,14 - Gelijkenis van de verloren zoon : Lc 15,11-32 - bijbeloverzicht taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 15 - Lc 15,11 - Lc 15,12 - Lc 15,13 - Lc 15,14 - Lc 15,15 - Lc 15,16 - Lc 15,17 - Lc 15,18 - Lc 15,19 - Lc 15,20 - Lc 15,21 - Lc 15,22 - Lc 15,23 - Lc 15,24 - Lc 15,25 - Lc 15,26 - Lc 15,27 - Lc 15,28 - Lc 15,29 - Lc 15,30 - Lc 15,31 - Lc 15,32 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible.[14] And when he had spent all, there arose a mighty famine
in that land; and he began to be in want.
Luther-Bibel.14 Als er nun all das Seine verbraucht hatte, kam eine große
Hungersnot über jenes Land und er fing an zu darben
Tekstuitleg van Lc 15,14.Het vers Lc 15,14 telt 15 (3 X 5) woorden en 87 (3 X 29) letters.De getalwaarde van Lc 15,14 is 10105 (5 X 43 X 47).
1. act. part. aor. gen. mann. enk. dapanèsantos van het werkw. dapanaô (onkosten maken, verkwisten).Taalgebruik in het N.T. : dapanaô (onkosten maken, verkwisten).Taalgebruik in Lc : dapanaô (onkosten maken, verkwisten).Lc (1) Lc 15,14.Deze vorm in de bijbel enkel in dit vers van Lc.
2. δε = de (echter) , afkorting δ' = d'.Taalgebruik in het NT : de (echter).Taalgebruik in de LXX : de (echter).Taalgebruik in Lc : de (echter).Partikel.Het staat steeds als tweede woord in de zin.Het kan een lichte tegenstelling aanduiden.Om een verandering van personage of situatie in de zin aan te duiden.Lc (478 + 5 = 483).Lc 15 (16) : (1) Lc 15,1. (2) Lc 15,3. (3) Lc 15,11. (4) Lc 15,12. (5) Lc 15,14. (6) Lc 15,17 (2X). (7) Lc 15,20 (2X). (8) Lc 15,21. (9) Lc 15,22. (10) Lc 15,25. (11) Lc 15,27. (12) Lc 15,28 (2X). (13) Lc 15,29. (14) Lc 15,30. (15) Lc 15,31. (16) Lc 15,32.
de (echter) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
de | 6210 | 3754 | 2456 | 421 | 149 | 478 | 203 | 490 | 708 | 7 | 1048 | 1251 |
d' | 73 | 50 | 23 | 12 | 2 | 5 | 1 | 3 | 19 | 20 | ||
Totaal | 6283 | 3804 | 2479 | 433 | 151 | 483 | 204 | 490 | 711 | 7 | 1067 | 1271 |
de (echter) | Lc 1 | Lc 2 | Lc 3 | Lc 4 | Lc 5 | Lc 6 | Lc 7 | Lc 8 | Lc 9 | Lc 10 | Lc 11 | Lc 12 | Lc 13 | Lc 14 | Lc 15 | Lc 16 | Lc 17 | Lc 18 | Lc 19 | Lc 20 | Lc 21 | Lc 22 | Lc 23 | Lc 24 |
de (478) | 17 | 9 | 11 | 13 | 18 | 15 | 23 | 37 | 36 | 21 | 22 | 26 | 13 | 8 | 16 | 15 | 11 | 26 | 16 | 22 | 14 | 35 | 34 | 20 |
d' (5) | 1 | 2 | 1 | 1 | ||||||||||||||||||||
483 | 17 | 9 | 11 | 13 | 18 | 15 | 23 | 37 | 37 | 23 | 22 | 26 | 13 | 8 | 16 | 15 | 12 | 26 | 16 | 23 | 14 | 35 | 34 | 20 |
1151 verzen | Lc 1 | Lc 2 | Lc 3 | Lc 4 | Lc 5 | Lc 6 | Lc 7 | Lc 8 | Lc 9 | Lc 10 | Lc 11 | Lc 12 | Lc 13 | Lc 14 | Lc 15 | Lc 16 | Lc 17 | Lc 18 | Lc 19 | Lc 20 | Lc 21 | Lc 22 | Lc 23 | Lc 24 |
80 | 52 | 38 | 44 | 39 | 49 | 50 | 56 | 62 | 42 | 54 | 59 | 35 | 35 | 32 | 31 | 37 | 43 | 48 | 47 | 38 | 71 | 56 | 53 |
4. acc. mann. enk. + nom. en acc. onz. mv. παντα = panta (ieder, alles) van het bijvoegl. naamw. πας = pas (ieder, elk, alles).Taalgebruik in het NT : pas (ieder, elk, alles).Taalgebruik in de LXX : pas (ieder, elk, alles).Taalgebruik in Lc : pas (ieder, elk, alles).Een vorm van πας = pas (ieder, elk, alles) in de LXX (6833) , in het NT (1226).In Lc : X vormen in 24 / 24 hoofdstukken en in 149 verzen , in Lc 15 (4) : (1) Lc 15,1. (2) Lc 15,13. (3) Lc 15,14. (4) Lc 15,31.
pas (al) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
8 | acc. m. enk. , nom. m. + onz. mv. panta | 1358 | 1119 | 239 | 32 | 21 | 34 | 20 | 19 | 103 | 10 | 87 | 107 |
Totaal | 6697 | 5530 | 1167 | 122 | 66 | 157 | 62 | 167 | 540 | 53 | 345 | 407 |
14. ind. aor. 3de pers. enk. ηρξατο = èrxato (hij begon) van het werkw. αρχομαι = archomai (beginnen, aanvangen, heersen).Taalgebruik in het NT : archomai (beginnen, aanvangen, heersen).Taalgebruik in de LXX : archomai (beginnen, aanvangen, heersen).In de LXX kan αρχομαι = archomai de vertaling zijn van 23 Hebreeuwse werkwoorden.Onder de evangelisten gebruikt Lucas het vaakst het werkwoord αρχομαι = archomai (beginnen, aanvangen, heersen).Marcus gebruikt vooral deze werkwoordvorm.
archomai (beginnen, aanvangen) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Brieven | Apk | Lc | Hnd |
ind. aor. 3de p. enk. èrxato | 76 | 35 | 41 | 7 | 18 | 11 | 1 | 4 | (1) Lc 4,21. (2) Lc 7,15. (3) Lc 7,24. (4) Lc 7,38. (5) Lc 9,12. (6) Lc 11,29. (7) Lc 12,1 . (8) Lc 14,30. (9) Lc 15,14. (10) Lc 19,45. (11) Lc 20,9 . | (1) Hnd 1,1. (2) Hnd 18,26. (3) (3) Hnd 24,2. (4) Hnd 27,35 . | ||
Totaal | 123 | 85 | 13 | 27 | 31 | 1 | 10 | 2 + 1 |
Lc 15,15 - Lc 15,15 - Gelijkenis van de verloren zoon : Lc 15,11-32 - bijbeloverzicht taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 15 - Lc 15,11 - Lc 15,12 - Lc 15,13 - Lc 15,14 - Lc 15,15 - Lc 15,16 - Lc 15,17 - Lc 15,18 - Lc 15,19 - Lc 15,20 - Lc 15,21 - Lc 15,22 - Lc 15,23 - Lc 15,24 - Lc 15,25 - Lc 15,26 - Lc 15,27 - Lc 15,28 - Lc 15,29 - Lc 15,30 - Lc 15,31 - Lc 15,32 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible.[15] And he went and joined himself to a citizen of that
country; and he sent him into his fields to feed swine.
Luther-Bibel.15 und ging hin und hängte sich an einen Bürger jenes Landes;
der schickte ihn auf seinen Acker, die Säue zu hüten.
Tekstuitleg van Lc 15,15.Het vers Lc 15,15 telt 18 (2 X 3²) woorden en 95 (5 X 19) letters.De getalwaarde van Lc 15,15 is 12826 (2 X 11² X 53).
Lc
15,15.2. pass. part. aor. nom. mann. enk. πορευθεις = poreutheis (zich op weg hebbende begeven) van het werkw. πορευομαι = poreuomai (zich op weg begeven , op weg gaan).Taalgebruik in het NT : poreuomai (zich op weg begeven, op weg gaan).Taalgebruik in de LXX : poreuomai (zich op weg begeven, op weg gaan).Taalgebruik in Lc : poreuomai (zich op weg begeven, op weg gaan).Lc (2) : (1)
Lc
14,10. (2) Lc
15,15.
- por-euomai.p of ph = f -> v + r.Zelfstandig naamwoord πορος = poros : weg door een water heen , wad , voorde , veer
, doorwaadbare plaats.Lat. por-tus : haven.Mnd. voort , ofries forda ,
oeng. ford.Het woord behoort tot de groep van varen.πορευομαι = poreuomai kan in de LXX de vertaling van 19 verschillende werkw. zijn.
poreuomai (zich op weg begeven) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | Lc | Hnd | |
part. aor. nom. m. enk. poreutheis | 24 | 16 | 8 | 4 | 2 | 2 | (1) Lc 14,10. (2) Lc 15,15 . |
1. | 2. | 3. | 4. | 5. | 6. | 7. | 8. | 9. | 10. | 11. | 12. | 13. | 14. | 15. | 16. | 17. | 18. | |||
poreuomai | Lc 1 | Lc 2 | Lc 4 | Lc 5 | Lc 7 | Lc 8 | Lc 9 | Lc 10 | Lc 11 | Lc 13 | Lc 14 | Lc 15 | Lc 16 | Lc 17 | Lc 19 | Lc 21 | Lc 22 | Lc 24 | ||
1. | ind. praes. 3de pers. enk. poreuetai | 4 | (1) Lc 7,8. | (2) Lc 11,26 . | (3) Lc 15,4 . | (4) Lc 22,22 | ||||||||||||||
2. | ind. praes. 1ste pers. enk. poreuomai |
1 | (1) Lc 14,19. | |||||||||||||||||
3. | ind. fut. 3de pers. enk. poreusetai | 1 | (1) Lc 11,5. | |||||||||||||||||
4. | ind. fut. 1ste pers. enk. poreusomai | 1 | (1) Lc 15,18 . | |||||||||||||||||
5. | imperat. praes. 2de pers. enk. poreuou | 6 | (1) Lc 5,24. | (2) Lc 7,50 . | (3) Lc 8,48 . | (4) Lc 10,37 . | (5) Lc 13,31 . | (6) Lc 17,19 . | ||||||||||||
6. | part. praes. nom. mann. enk. poreuomenos | 1 | (1) Lc 14,31 . | |||||||||||||||||
7. | part. praes. gen. mann. enk. poreuomenou | 1 | (1) Lc 19,36. | |||||||||||||||||
8. | part. praes. acc. mann. enk. poreuomenon | 1 | (1) Lc 9,53. | |||||||||||||||||
9. | part. praes. nom. mann. mv. poreuomenoi | 3 | (1) Lc 1,6. | (2) Lc 8,14. | (3) Lc 24,13. | |||||||||||||||
10. | part. praes. gen. mv. poreuomenôn | 1 | (1) Lc 9,57 . | |||||||||||||||||
11. | ind imperf. 3de pers. enk. eporeueto | 3 | (1) Lc 4,30 . | (2) Lc 7,6 . | (3) Lc 19,28 . | |||||||||||||||
12. | ind. imperf. 3de pers. mv. eporeuonto | 2 | (1) Lc 2,3. (2) Lc 2,41 . | (3) Lc 24,28. | ||||||||||||||||
13. | inf. praes. poreuesthai | 7 | (1) Lc 4,42. | (2) Lc 9,51 . | (3) Lc 10,38 . | (4) Lc 13,33. | (5) Lc 17,11. | (6) Lc 22,33. | (7) Lc 24,28 . | |||||||||||
14. | ind. aor. 3de pers. enk. eporeuthè | 5 | (1) Lc 1,39. | (2) Lc 4,42. | (3) Lc 7,11. | (4) Lc 19,12. | (5) Lc 22,39 . | |||||||||||||
15. | ind. aor. 3de pers. mv. eporeuthèsan | 1 | (1) Lc 9,56 . | |||||||||||||||||
16. | conj. aor. 3de pers. enk. poreuthè(i) | 1 | (1) Lc 16,30 . | |||||||||||||||||
17. | imerat. aor. 2de pers. mv. poreuthète | 1 | (1) Lc 21,8 . | |||||||||||||||||
18. | part. aor. nom. mann. enk. poreutheis | 2 | (1) Lc 14,10. | (2) Lc 15,15. | ||||||||||||||||
19. | part. aor. nom. mann. + vr. mv. poreuthentes | 7 | (1) Lc 7,22 . | (2) Lc 9,12. (3) Lc 9,13. (4) Lc 9,52 . | (5) Lc 13,32. | (6) Lc 17,14. | (7) Lc 22,8. | |||||||||||||
'48' | 2 | 2 | 2 | 1 | 5 | 2 | 7 | 2 | 2 | 3 | 3 | 3 | 1 | 3 | 3 | 1 | 4 | 2 |
Lc 15,16 - Lc 15,16 - Gelijkenis van de verloren zoon : Lc 15,11-32 - bijbeloverzicht taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 15 - Lc 15,11 - Lc 15,12 - Lc 15,13 - Lc 15,14 - Lc 15,15 - Lc 15,16 - Lc 15,17 - Lc 15,18 - Lc 15,19 - Lc 15,20 - Lc 15,21 - Lc 15,22 - Lc 15,23 - Lc 15,24 - Lc 15,25 - Lc 15,26 - Lc 15,27 - Lc 15,28 - Lc 15,29 - Lc 15,30 - Lc 15,31 - Lc 15,32 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible.[16] And he would fain have filled his belly with the husks
that the swine did eat: and no man gave unto him.
Luther-Bibel.16 Und er begehrte, seinen Bauch zu füllen mit den Schoten, die
die Säue fraßen; und niemand gab sie ihm.
Tekstuitleg van Lc 15,16 .
12. nom. mann. enk. ουδεις = oudeis (niemand).Taalgebruik in het NT : oudeis (niemand).Taalgebruik in de LXX : oudeis (niemand).Taalgebruik in Lc : oudeis (niemand).Bijbel (136).OT (41).NT (95).Lc (18) : (1) Lc 1,61. (2) Lc 4,24. (3) Lc 4,27. (4) Lc 5,36. (5) Lc 5,37. (6) Lc 5,39. (7) Lc 7,28. (8) Lc 8,16. (9) Lc 9,62. (10) Lc 10,22. (11) Lc 11,33. (12) Lc 14,24. (13) Lc 15,16. (14) Lc 16,13. (15) Lc 18,19. (16) Lc 18,29. (17) Lc 19,30. (18) Lc 23,53.Een vorm van ουδεις = oudeis (niemand) in het OT (270) , in het NT (226) , in Lc (33).
Lc 15,17 - Lc 15,17 - Gelijkenis van de verloren zoon : Lc 15,11-32 - bijbeloverzicht taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 15 - Lc 15,11 - Lc 15,12 - Lc 15,13 - Lc 15,14 - Lc 15,15 - Lc 15,16 - Lc 15,17 - Lc 15,18 - Lc 15,19 - Lc 15,20 - Lc 15,21 - Lc 15,22 - Lc 15,23 - Lc 15,24 - Lc 15,25 - Lc 15,26 - Lc 15,27 - Lc 15,28 - Lc 15,29 - Lc 15,30 - Lc 15,31 - Lc 15,32 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible.[17] And when he came to himself, he said, How many hired
servants of my father's have bread enough and to spare, and I perish with hunger!
Luther-Bibel.17 Da ging er in sich und sprach: Wie viele Tagelöhner hat mein
Vater, die Brot in Fülle haben, und ich verderbe hier im Hunger!
Tekstuitleg van Lc 15,17.Het vers Lc 15,17 telt 16 (2² X 2²) woorden en 81 (3² X 3²) letters.De getalwaarde van Lc 15,17 is 10204 (2² X 2551).
Lc 15,17.3. δε = de (echter) , afkorting δ' = d'.Taalgebruik in het NT : de (echter).Taalgebruik in de LXX : de (echter).Taalgebruik in Lc : de (echter).Partikel.Het staat steeds als tweede woord in de zin.Het kan een lichte tegenstelling aanduiden.Om een verandering van personage of situatie in de zin aan te duiden.Lc (478 + 5 = 483).Lc 15 (16) : (1) Lc 15,1. (2) Lc 15,3. (3) Lc 15,11. (4) Lc 15,12. (5) Lc 15,14. (6) Lc 15,17 (2X). (7) Lc 15,20 (2X). (8) Lc 15,21. (9) Lc 15,22. (10) Lc 15,25. (11) Lc 15,27. (12) Lc 15,28 (2X). (13) Lc 15,29. (14) Lc 15,30. (15) Lc 15,31. (16) Lc 15,32.
de (echter) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
de | 6210 | 3754 | 2456 | 421 | 149 | 478 | 203 | 490 | 708 | 7 | 1048 | 1251 |
d' | 73 | 50 | 23 | 12 | 2 | 5 | 1 | 3 | 19 | 20 | ||
Totaal | 6283 | 3804 | 2479 | 433 | 151 | 483 | 204 | 490 | 711 | 7 | 1067 | 1271 |
de (echter) | Lc 1 | Lc 2 | Lc 3 | Lc 4 | Lc 5 | Lc 6 | Lc 7 | Lc 8 | Lc 9 | Lc 10 | Lc 11 | Lc 12 | Lc 13 | Lc 14 | Lc 15 | Lc 16 | Lc 17 | Lc 18 | Lc 19 | Lc 20 | Lc 21 | Lc 22 | Lc 23 | Lc 24 |
de (478) | 17 | 9 | 11 | 13 | 18 | 15 | 23 | 37 | 36 | 21 | 22 | 26 | 13 | 8 | 16 | 15 | 11 | 26 | 16 | 22 | 14 | 35 | 34 | 20 |
d' (5) | 1 | 2 | 1 | 1 | ||||||||||||||||||||
483 | 17 | 9 | 11 | 13 | 18 | 15 | 23 | 37 | 37 | 23 | 22 | 26 | 13 | 8 | 16 | 15 | 12 | 26 | 16 | 23 | 14 | 35 | 34 | 20 |
1151 verzen | Lc 1 | Lc 2 | Lc 3 | Lc 4 | Lc 5 | Lc 6 | Lc 7 | Lc 8 | Lc 9 | Lc 10 | Lc 11 | Lc 12 | Lc 13 | Lc 14 | Lc 15 | Lc 16 | Lc 17 | Lc 18 | Lc 19 | Lc 20 | Lc 21 | Lc 22 | Lc 23 | Lc 24 |
80 | 52 | 38 | 44 | 39 | 49 | 50 | 56 | 62 | 42 | 54 | 59 | 35 | 35 | 32 | 31 | 37 | 43 | 48 | 47 | 38 | 71 | 56 | 53 |
Lc 15,17.12. gen. mann. mv. αρτων = artôn (van broden) van het zelfst. naamw. αρτος = artos (brood).Taalgebruik in het NT : artos (brood).Taalgebruik in de Septuaginta : artos (brood).Taalgebruik in Lc : artos (brood).Taalgebruik in Hnd : artos (brood).Bijbel (42).OT (35).NT (7) : (1) Mt 16,11. (2) Mt 16,12. (3) Mc 8,4. (4) Lc 15,17. (5) Joh 6,13. (6) Joh 6,26 . (7) Heb 9,2.
artos (brood) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
gen. mann. mv. artôn | 42 | 35 | 7 | 2 | 1 | 1 | 2 | 1 | ||||
Totaal | 414 | 307 | 97 | 21 | 21 | 15 | 24 | 5 | 11 | 57 | 81 |
1. | 2. | 3. | 4. | 5. | 6. | 7. | 8. | 9. | |||
artos | Lc 4 | Lc 6 | Lc 7 | Lc 9 | Lc 11 | Lc 14 | Lc 15 | Lc 22 | Lc 24 | ||
1. | nom. mann. enk. artos | 1 | (1) Lc 4,3 . | ||||||||
2. | gen. mann. enk. artou | 1 | (1) Lc 24,35. | ||||||||
3. | dat. mann. enk. artô(i) | 1 | (1) Lc 4,4. | ||||||||
4. | acc. mann. enk. arton | 7 | (1) Lc 7,33 . | (2) Lc 9,3. | (3) Lc 11,3. | (4) Lc 14,1. (5) Lc 14,15. | (6) Lc 22,19. | (7) Lc 24,30. | |||
5. | nom. + voc. mann. mv. artoi | 1 | (1) Lc 9,13. | ||||||||
6. | gen. mann. mv. artôn | 1 | (1) Lc 15,17. | ||||||||
7. | acc. mann. mv. artous | 3 | (1) Lc 6,4. | (2) Lc 9,16. | (3) Lc 11,5. | ||||||
15 | 2 | 1 | 1 | 3 | 2 | 2 | 1 | 1 | 2 |
- Hebreeuws.לֶחֶמ = lèchèm
(brood).qatl-vorm (לַחמ) ; de 2de medeklinker , een gutturaal , ח = chet heeft normalerwijze een patach ַ (Joüon 88Cc).Het is moeilijk om zeggen waarom de 2 woorden לֶחֶמ = lèchèm (brood) en רֶחֶמ = rèchèm (schoot, moederschoot) een segol ֶ hebben (Joüon 96Ai).Taalgebruik in Tenakh : lèchèm
(brood).Getalwaarde : lamed = 12 of 30 , chet = 8 , mem = 13 of 40.Totaal
: 33 (3 X 11) of 78 ( 2 X 39 OF 6 X 13).Structuur : 3 - 8 - 4.De som van de elementen is telkens 6.Tenakh
(227).Pentateuch (51).Eerdere Profeten (81).Latere Profeten (21).12 Kleine
Profeten (5).Geschriften (69).In Tenakh komt een vorm van לֶחֶמ = lèchèm in 277 verzen voor.
- Lat. panis.Fr. pain.N. brood.D. Brot.E. bread.Aramees : לַחְמָא = lachëmâ´(brood) ; לְחֵים = lëche(j)m ; לְחֵם = lëchem.Arabisch : خُبز = chubz (brood).Taalgebruik in de Qoran : chubz (brood).In het Arabisch heeft lachm een andere betekenis.Zie لَحْم = lachm (vlees).Taalgebruik in de Qoran : lachm (vlees
Lc 15,17.14. δε = de (echter) , afkorting δ' = d'.Taalgebruik in het NT : de (echter).Taalgebruik in de LXX : de (echter).Taalgebruik in Lc : de (echter).Partikel.Het staat steeds als tweede woord in de zin.Het kan een lichte tegenstelling aanduiden.Om een verandering van personage of situatie in de zin aan te duiden.Lc (478 + 5 = 483).Lc 15 (16) : (1) Lc 15,1. (2) Lc 15,3. (3) Lc 15,11. (4) Lc 15,12. (5) Lc 15,14. (6) Lc 15,17 (2X). (7) Lc 15,20 (2X). (8) Lc 15,21. (9) Lc 15,22. (10) Lc 15,25. (11) Lc 15,27. (12) Lc 15,28 (2X). (13) Lc 15,29. (14) Lc 15,30. (15) Lc 15,31. (16) Lc 15,32.
de (echter) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
de | 6210 | 3754 | 2456 | 421 | 149 | 478 | 203 | 490 | 708 | 7 | 1048 | 1251 |
d' | 73 | 50 | 23 | 12 | 2 | 5 | 1 | 3 | 19 | 20 | ||
Totaal | 6283 | 3804 | 2479 | 433 | 151 | 483 | 204 | 490 | 711 | 7 | 1067 | 1271 |
de (echter) | Lc 1 | Lc 2 | Lc 3 | Lc 4 | Lc 5 | Lc 6 | Lc 7 | Lc 8 | Lc 9 | Lc 10 | Lc 11 | Lc 12 | Lc 13 | Lc 14 | Lc 15 | Lc 16 | Lc 17 | Lc 18 | Lc 19 | Lc 20 | Lc 21 | Lc 22 | Lc 23 | Lc 24 |
de (478) | 17 | 9 | 11 | 13 | 18 | 15 | 23 | 37 | 36 | 21 | 22 | 26 | 13 | 8 | 16 | 15 | 11 | 26 | 16 | 22 | 14 | 35 | 34 | 20 |
d' (5) | 1 | 2 | 1 | 1 | ||||||||||||||||||||
483 | 17 | 9 | 11 | 13 | 18 | 15 | 23 | 37 | 37 | 23 | 22 | 26 | 13 | 8 | 16 | 15 | 12 | 26 | 16 | 23 | 14 | 35 | 34 | 20 |
1151 verzen | Lc 1 | Lc 2 | Lc 3 | Lc 4 | Lc 5 | Lc 6 | Lc 7 | Lc 8 | Lc 9 | Lc 10 | Lc 11 | Lc 12 | Lc 13 | Lc 14 | Lc 15 | Lc 16 | Lc 17 | Lc 18 | Lc 19 | Lc 20 | Lc 21 | Lc 22 | Lc 23 | Lc 24 |
80 | 52 | 38 | 44 | 39 | 49 | 50 | 56 | 62 | 42 | 54 | 59 | 35 | 35 | 32 | 31 | 37 | 43 | 48 | 47 | 38 | 71 | 56 | 53 |
Lc 15,17.17. med. ind. praes. 1ste pers. enk. = apollumai (ik verlies me) van het werkw. απολλυμι = apollumi (verderven, verdoemen).Taalgebruik in het NT : apollumi ( ten gronde richten , doden , verliezen ).Taalgebruik in de LXX : apollumi (ten gronde richten , doden , verliezen).Taalgebruik in Lc : apollumi (ten gronde richten , doden , verliezen).Taalgebruik in Hnd : apollumi ( ten gronde richten , doden , verliezen ).Bijbel (2) : (1) 1 Mak 6,13.Een vorm van απολλυμι = apollumi in de LXX (378) , in het NT (90) , in Mt (19) , in Mc (10) , in Lc (25) :
1. | 2. | 3. | 4. | 5. | 6. | 7. | 8. | 9. | 10. | 11. | 12. | |||
apollumi | Lc 4 | Lc 5 | Lc 6 | Lc 8 | Lc 9 | Lc 11 | Lc 13 | Lc 15 | Lc 17 | Lc 19 | Lc 20 | Lc 21 | ||
1. | pass. ind. praes. 1ste pers. enk. apollumai | 1 | (1) Lc 15,17. | |||||||||||
2. | pass. ind. praes. 1ste pers. mv. apollumetha | 1 | (1) Lc 8,24. | |||||||||||
3. | ind. fut. 3de pers. enk. apolesei | 3 | (1) Lc 9,24. | (2) Lc 17,33. | (3) Lc 20,16. | |||||||||
4. | ind. aor. 3de pers. enk. apôlesen | 2 | (1) Lc 17,27. (2) Lc 17,29. | |||||||||||
5. | ind. aor. 1ste pers. enk. apôlesa | 1 | (1) Lc 15,9. | |||||||||||
6. | ind. fut. 3de pers. mv.. apolountai | 1 | (1) Lc 5,37. | |||||||||||
7. | ind. fut. 2de pers. mv. apoleisthe | 2 | (1) Lc 13,3. (2) Lc 13,5. | |||||||||||
8. | conj. aor. 3de pers. enk. apolètai | 1 | (1) Lc 21,18. | |||||||||||
9. | conj. ind. aor. 3de pers. enk. apolesè(i) | 3 | (1) Lc 9,24. | (2) Lc 15,8. | (3) Lc 17,33. | |||||||||
10. | conj. aor. 3de pers. mv. apolesôsin | |||||||||||||
11. | inf. aor. apolesai | 4 | (1) Lc 4,34. | (2) Lc 6,9. | (3) Lc 9,56. | (4) Lc 19,47. | ||||||||
12. | inf. aor. apolesthai | 1 | (1) Lc 13,33. | |||||||||||
13. | part. aor. nom. mann. enk. apolesas | 2 | (1) Lc 9,25. | (2) Lc 15,4. | ||||||||||
14. | part. aor. gen. mann. + onz. enk. apolomenou | 1 | (1) Lc 11,51. | |||||||||||
15. | part. perf. nom. mann. enk. apolôlôs | 2 | (1) Lc 15,24. (2) Lc 15,32. | |||||||||||
16. | part. perf. nom. + acc. onz. enk. apolôlos | 3 | (1) Lc 15,4. (2) Lc 15,6 | (3) Lc 19,10. | ||||||||||
totaal | 25 | 1 | 1 | 1 | 1 | 3 | 1 | 3 | 7 | 3 | 2 | 1 | 1 |
- In de LXX kan een vorm van απολλυμι = apollumi (verderven, verdoemen, ten gronde richten, doden) de vertaling van 42 verschillende Hebreeuws (werk)woorden zijn.
- In verschillende situaties wordt het werkw. απολλυμι = apollumi (verderven, verdoemen, ten gronde richten, doden) :
(1) Jezus komt om de onreine geest te verdelgen.
(2) Jezus komt om wat aan het verloren gaan is te zoeken opdat het zou herleven.
(3) Farizeeën en schriftgeleerden zoeken Jezus te doden.
Lc 15,18 - Lc 15,18 - Gelijkenis van de verloren zoon : Lc 15,11-32 - bijbeloverzicht taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 15 - Lc 15,11 - Lc 15,12 - Lc 15,13 - Lc 15,14 - Lc 15,15 - Lc 15,16 - Lc 15,17 - Lc 15,18 - Lc 15,19 - Lc 15,20 - Lc 15,21 - Lc 15,22 - Lc 15,23 - Lc 15,24 - Lc 15,25 - Lc 15,26 - Lc 15,27 - Lc 15,28 - Lc 15,29 - Lc 15,30 - Lc 15,31 - Lc 15,32 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible.[18] I will arise and go to my father, and will say unto
him, Father, I have sinned against heaven, and before thee,
Luther-Bibel.18 Ich will mich aufmachen und zu meinem Vater gehen und zu ihm
sagen: Vater, ich habe gesündigt gegen den Himmel und vor dir.
Tekstuitleg van Lc 15,18.
3. προς = pros (naar, bij).Taalgebruik in het NT : pros (naar, bij).Taalgebruik in de LXX : pros (naar, bij).Taalgebruik in Mc : pros (naar, bij).Taalgebruik in Lc : pros (naar, bij).Lc (158).Lc 15 (4) : (1) Lc 15,3. (2) Lc 15,18. (3) Lc 15,20. (4) Lc 15,22.
pros (bij) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. |
3919 | 3272 | 647 | 41 | 62 | 158 | 91 | 122 | 166 | 7 | 261 | 352 |
pros | Lc 1 | Lc 2 | Lc 3 | Lc 4 | Lc 5 | Lc 6 | Lc 7 | Lc 8 | Lc 9 | Lc 10 | Lc 11 | Lc 12 | Lc 13 | Lc 14 | Lc 15 | Lc 16 | Lc 17 | Lc 18 | Lc 19 | Lc 20 | Lc 21 | Lc 22 | Lc 23 | Lc 24 | |
158 | 11 | 6 | 3 | 8 | 8 | 4 | 9 | 7 | 11 | 5 | 4 | 8 | 3 | 8 | 4 | 4 | 3 | 7 | 10 | 101 | 1 | 6 | 7 | 11 |
14. acc. mann. enk. ουρανον = ouranon (hemel) van het zelfst. naamw. ουρανος = ouranos (hemel).Taalgebruik
in het NT : ouranos
(hemel).Taalgebruik in de Septuaginta : ouranos
(hemel).Taalgebruik in Lc : ouranos
(hemel).Taalgebruik in Hnd : ouranos
(hemel).Lc (9) : (1) Lc
2,15. (2) Lc
3,21. (3) Lc
9,16. (4) Lc
15,18. (5) Lc
15,21. (6) Lc
16,17. (7) Lc
17,24. (8) Lc
18,13. (9) Lc
24,51.Een vorm van ουρανος = ouranos (hemel) in de LXX (682) , in het NT (272) , in Lc (36).In Lc : 6 vormen in 19 hoofdstukken en 36 verzen.In Hnd : X vormen van ουρανος = ouranos (hemel) in 24 verzen in 12 / 28 hoofdstukken.
- שָׁמַיִם / שָׁמָיִם = sjâmajim
/ sjâmâjim (hemelen).Taalgebruik in Tenakh : sjâmajim
(hemelen).Getalwaarde : sjin = 21 of 300 , mem = 13 of 40 , jod = 10 ,
mem = 13 of 40 ; totaal : 57 (3 X 19) OF 390 (2 X 3 X 5 X 13 = 15 X 26).Structuur
: 3 - 4 - 1 - 4.De som van de elementen is telkens 3.Tenakh (92).Pentateuch (7).Eerdere Profeten (5).Latere Profeten (25).12 Kleine
Profeten (6).Geschriften (49).
ouranos (hemel) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | |
5 | acc. mann. enk. ouranon | 182 | 142 | 40 | 1 | 3 | 9 | 3 | 11 | 6 | 7 | 13 | 16 | 4 | 2 |
Totaal | 954 | 682 | 272 | 82 | 18 | 34 | 18 | 26 | 21 | 52 | 134 | 152 |
1. | 2. | 3. | 4. | 5. | 6. | 7. | 8. | 9. | 10. | 11. | 12. | 13. | 14. | 15. | 16. | 17. | 18. | 19. | |||
ouranos (hemel) | Lc | Lc 2 | Lc 3 | Lc 4 | Lc 6 | Lc 8 | Lc 9 | Lc 10 | Lc 11 | Lc 12 | Lc 13 | Lc 15 | Lc 16 | Lc 17 | Lc 18 | Lc 19 | Lc 20 | Lc 21 | Lc 22 | Lc 24 | |
1. | nom. mann. enk. ouranos | 2 | (1) Lc 4,25. | (2) Lc 21,33. | |||||||||||||||||
2. | gen. mann. enk. ouranou | 16 + 1 | ( ) Lc 2,13. | (1) Lc 3,22. | (2) Lc 8,5 . | (3) Lc 9,54. (4) Lc 9,58. | (5) Lc 10,15. (6) Lc 10,18. (7) Lc 10,21. | (8) Lc 11,13. (9) Lc 11,16 . | (10) Lc 12,56. | (11) Lc 13,19 . | (12) Lc 17,29. | (13) Lc 20,4. (14) Lc 20,5. | (15) Lc 21,11. | (16) Lc 22,43. | |||||||
3. | dat. mann. enk. ouranô(i) | 3 | (1) Lc 6,23 . | () Lc 11,2 . | (2) Lc 15,7. | (3) Lc 19,38. | |||||||||||||||
4. | acc. mann. enk. ouranon | 9 | (1) Lc 2,15. | (2) Lc 3,21. | (3) Lc 9,16. | (4) Lc 15,18. (5) Lc 15,21. | (6) Lc 16,17 . | (7) Lc 17,24. | (8) Lc 18,13. | (9) Lc 24,51. | |||||||||||
5. | gen. mann. mv. ouranôn | 1 | (1) Lc 21,26. | ||||||||||||||||||
6. | dat. mann. mv. ouranois | 3 | (1) Lc 10,20. | () Lc 11,2. |
(2) Lc 12,33. | (3) Lc 18,22. | |||||||||||||||
totaal | 36 | 2 | 2 | 1 | 1 | 1 | 3 | 4 | 3 | 2 | 1 | 3 | 1 | 2 | 2 | 1 | 2 | 3 | 1 | 1 |
- Lat. coelum.Fr. ciel.Ned. hemel.D. Himmel.E. heaven.Arabisch : سَمَاة = samâ´ (hemel).Taalgebruik in de Qoran : samâ´ (hemel).
12. - 14. εις τον ουρανον = eis ton ouranon (naar de hemel).NT (20) : (1) Mt
14,19. (2) Mc 6,41. (3) Mc
7,34. (4) Mc
16,19.Lc (6 / 9) : (5) Lc
2,15. (6) Lc
9,16. (7) Lc
15,18. (8) Lc
15,21. (9) Lc
18,13. (10) Lc
24,51. (11) Joh
3,13. (12) Joh
17,1. (13) Hnd
1,10. (14) Hnd
1,11. (15) Hnd 7,55. (16) Hnd 10,16. (17) Hnd 11,10. (18) Rom 10,6. (19) Apk 10,5. (20) Apk 11,12.
- הַשָּׁמַיִמָה = hasjsjâmajëmâh (naar de hemel) < bepaald lidw.
ha + zelfst. naamw. stat. constr. mann. mv. + hâ van richting.Zie : Tenakh (11) : (1) Gn 15,5. (2) Gn 28,12. (3) Ex 9,8. (4) Ex 9,10. (5) Dt 4,19. (6) Dt 30,12. (7) Joz 8,20. (8) Re 13,20. (9) Re 20,40. (10) Job
2,12. (11) 2
Kr 6,13.
16. ενωπιον = enôpion (voor het aangezicht van).Taalgebruik in het NT : enôpion (voor het aangezicht van).Taalgebruik in de LXX : enôpion (voor het aangezicht van).Taalgebruik in Lc : enôpion (voor het aangezicht van).Lc (19) : (1) Lc 1,15. (2) Lc 1,17. (3) Lc 1,19. (4) Lc 1,76. (5) Lc 4,7. (6) Lc 5,18. (7) Lc 5,25. (8) Lc 8,47. (9) Lc 12,6. (10) Lc 12,9. (11) Lc 13,26. (12) Lc 14,10. (13) Lc 15,10. (14) Lc 15,18. (15) Lc 15,21. (16) Lc 16,15. (17) Lc 23,14. (18) Lc 24,11. (19) Lc 24,43.
enôpion | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | |
508 | 423 | 85 | - | - | 19 | 1 | 13 | 22 | 30 | 19 | 20 |
Lc 15,19 - Lc 15,19 - Gelijkenis van de verloren zoon : Lc 15,11-32 - bijbeloverzicht taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 15 - Lc 15,11 - Lc 15,12 - Lc 15,13 - Lc 15,14 - Lc 15,15 - Lc 15,16 - Lc 15,17 - Lc 15,18 - Lc 15,19 - Lc 15,20 - Lc 15,21 - Lc 15,22 - Lc 15,23 - Lc 15,24 - Lc 15,25 - Lc 15,26 - Lc 15,27 - Lc 15,28 - Lc 15,29 - Lc 15,30 - Lc 15,31 - Lc 15,32 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible.[19] And am no more worthy to be called thy son: make me
as one of thy hired servants.
Luther-Bibel.19 Ich bin hinfort nicht mehr wert, dass ich dein Sohn heiße;
mache mich zu einem deiner Tagelöhner!
Tekstuitleg van Lc 15,19.
5. nom. mann. enk. υἰος = huios (zoon).Taalgebruik in het NT : huios (zoon).Taalgebruik in de LXX : huios (zoon).Taalgebruik in Lc : huios (zoon).Lc (39).Lc 15 (6) : (1) Lc 15,13. (2) Lc 15,19. (3) Lc 15,21. (4) Lc 15,24. (5) Lc 15,25. (6) Lc 15,30.Een vorm van υἰος = huios (zoon) in Lc 15 (7) : Lc 15 (6) : (1) Lc 15,11. (2) Lc 15,13. (3) Lc 15,19. (4) Lc 15,21. (5) Lc 15,24. (6) Lc 15,25. (7) Lc 15,30.
huios (zoon) enk. | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
nom. mann. enk. huios | 885 | 732 | 153 | 42 | 19 | 39 | 26 | 6 | 19 | 2 | 100 | 126 |
totaal | 1851 | 1560 | 291 | 69 | 29 | 62 | 51 | 10 | 65 | 5 | 160 | 211 |
huios (zoon) mv. | bijbel | O.T. | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. |
totaal | 2499 | 2432 | 67 | 14 | 4 | 10 | 2 | 11 | 23 | 3 | 28 | 30 | 23 |
- Hebreeuws.בֵּן/ בִּן / בֶּן= ben / bin / bèn (zoon, kind).Taalgebruik
in Tenakh : ben
(zoon, kind).Getalwaarde : beth = 2 , nun = 14 of 50 ; totaal : 16 (2²
X 2²) of 52 (2 X 26).Structuur : 2 - 5.De som van de elementen is 7.Tenakh (1225).Pentateuch (284).Eerdere Profeten (392).Latere Profeten (231).12 Kleine Profeten (26).Geschriften (292).Gn (85).Gn 21 (7) : (1) Gn 21,2. (2) Gn 21,4. (3) Gn 21,5. (4) Gn 21,7. (5) Gn 21,9. (6) Gn 21,10. (7) Gn 21,13.
- Lat. filius.Fr. fils.Ned. zoon.D. Sohn.E. son.Arabisch : اِبن = ´ibn (zoon).Taalgebruik in de Qoran : ´ibn (zoon).
- In Lc 15,11-32 komt 7X een vorm van υἰος = huios (zoon) voor ; 1X de acc. mann. mv. υἱους = huious (zonen) en 6X de nom. mann. enk. υἰος = huios (zoon) ; 5X heeft het betrekking op de jongste zoon , in Lc
15,25 op de oudste zoon.De jongste zoon komt tot inzicht in zijn verkeerde levenswandel en besluit naar zijn vader terug te keren.In dit vers Lc
15,19 verwoordt de jongste zoon wat hij bij zijn terugkomst tot zijn vader zal zeggen : ik ben niet waard jou zoon te heten ; beschouw me als één van jouw dagloners.
Lc 15,20 - Lc 15,20 - Gelijkenis van de verloren zoon : Lc 15,11-32 - bijbeloverzicht taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 15 - Lc 15,11 - Lc 15,12 - Lc 15,13 - Lc 15,14 - Lc 15,15 - Lc 15,16 - Lc 15,17 - Lc 15,18 - Lc 15,19 - Lc 15,20 - Lc 15,21 - Lc 15,22 - Lc 15,23 - Lc 15,24 - Lc 15,25 - Lc 15,26 - Lc 15,27 - Lc 15,28 - Lc 15,29 - Lc 15,30 - Lc 15,31 - Lc 15,32 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible.[20] And he arose, and came to his father. But when he was
yet a great way off, his father saw him, and had compassion, and ran, and fell
on his neck, and kissed him.
Luther-Bibel.20 Und er machte sich auf und kam zu seinem Vater. Als er aber
noch weit entfernt war, sah ihn sein Vater und es jammerte ihn; er lief und
fiel ihm um den Hals und küsste ihn.
Tekstuitleg van Lc 15,20.Het vers Lc 15,20 telt 29 woorden en 149 letters.De getalwaarde van Lc 15,20 is 16586 (2 X 8293).
Lc 15,20.1. και = kai (en).Taalgebruik : kai (en) in NT.Taalgebruik in Lc : kai (en).Taalgebruik : kai (en) in de LXX.Nevenschikkend voegwoord.Lc (822 / 1151).Lc 15.25/32 WEL.7/32 NIET : (1) Lc 15,3. (2) Lc 15,7. (3) Lc 15,10. (4) Lc 15,11. (5) Lc 15,17. (6) Lc 15,19. (7) Lc 15,30.
kai (en) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
verzen | 7957 | 1071 | 678 | 1151 | 879 | 1007 | 2767 | 404 | 2900 | 3779 | ||
kai (en) | 26980 | 21867 | 5113 | 705 | 555 | 822 | 530 | 660 | 1470 | 371 | 2082 | 2612 |
verschil | 2844 | 366 | 123 | 329 | 349 | 347 | 1297 | 33 | 818 | 1167 |
- Hebr. : וְ = wë.Lat : et.Fr. : et.Ned. : en.E. : and.D. und.Arabisch : وَ = wa (en).Taalgebruik in de Qoran : wa (en) .
Lc 15,20.2. act. part. aor. nom. mann. enk. αναστας = anastas (opgestaan).Zie : ανιστημι = anistèmi (opstaan).Taalgebruik in het NT : anistèmi (opstaan).Taalgebruik in de LXX : anistèmi (opstaan).Taalgebruik in Lc : anistèmi (opstaan).Taalgebruik in Hnd : anistèmi (opstaan).Lc (11) : (1) Lc 4,38. (2) Lc 5,25. (3) Lc 5,28. (4) Lc 6,8. (5) Lc 11,7. (6) Lc 11,8. (7) Lc 15,18. (8) Lc 15,20. (9) Lc 17,19. (10) Lc 22,45. (11) Lc 24,12.Een vorm van ανιστημι = anistèmi (opstaan) in de LXX (539) , in het NT (107) , in Lc : 10 vormen van ανιστημι = anistèmi (opstaan) in 15 / 24 hoofdstukken en in 29 verzen , in Hnd : X vormen van ανιστημι = anistèmi (opstaan) in 17 / 28 hoofdstukken en in 34 verzen.
anistèmi (opstaan) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | Lc | Hnd |
act. part. aor. nom. mann. enk. anastas | 74 | 38 | 36 | 2 | 6 | 11 | 17 |
1. | 2. | 3. | 4. | 5. | 6. | 7. | 8. | 9. | 10. | 11. | 12. | 13. | 14. | 15. | |||
anistèmi | Lc | Lc 1 | Lc 4 | Lc 5 | Lc 6 | Lc 8 | Lc 9 | Lc 10 | Lc 11 | Lc 15 | Lc 16 | Lc 17 | Lc 18 | Lc 22 | Lc 23 | Lc 24 | |
1. | inf. aor. anastènai | 3 | (1) Lc 9,22. | (2) Lc 24,7. (3) Lc 24,46. | |||||||||||||
2. | act. part. aor. nom. mann. enk. anastas | 11 | (1) Lc 4,38. | (2) Lc 5,25. (3) Lc 5,28 . | (4) Lc 6,8 . | (5) Lc 11,7. (6) Lc 11,8 . | (7) Lc 15,18. (8) Lc 15,20. | (9) Lc 17,19. | (10) Lc 22,45 . | (11) Lc 24,12 . | |||||||
3. | act. part. aor. nom. + acc. onz. enk. anastan | 1 | (1) Lc 23,1. | ||||||||||||||
4. | act. part. aor. nom. vr. enk. anastasa | 2 | (1) Lc 1,39. | (2) Lc 4,39. | |||||||||||||
5. | part. aor. nom. mann. mv. anastantes | 3 | (1) Lc 4,29. | (2) Lc 22,46. | (3) Lc 24,33. | ||||||||||||
6. | med. ind. aor. 3de pers. enk. anestè | 5 | (1) Lc 4,16 . | (2) Lc 8,55 . | (3) Lc 9,8. (4) Lc 9,19. | (5) Lc 10,25. | |||||||||||
7. | ind. aor. 3de pers. mv. anestèsan | 1 | (1) Lc 17,12. | ||||||||||||||
8. | conj. aor. 3de pers. enk. anestè(i) | 1 | (1) Lc 16,31. | ||||||||||||||
9. | pass. ind. fut. 3de pers. enk. anastèsetai | 1 | (1) Lc 18,33. | ||||||||||||||
10. | pass. ind. fut. 3de pers. mv. anastèsontai | 1 | (1) Lc 11,32. | ||||||||||||||
Totaal | 29 | 1 | 4 | 2 | 1 | 1 | 3 | 1 | 3 | 2 | 1 | 2 | 1 | 2 | 1 | 4 |
Lc
15,20.1. - 2. και αναστας = kai anastas (en opgestaan).NT (8) : (1) Mt 9,9. (2) Mt
26,62. (3) Mc 2,14. (4) Mc
14,60. (5) Lc 15,20. (6) Lc
22,45. (7) Hnd
8,27. (8) Hnd 9,18.
- αναστας δε = anastas de (opgestaan echter).NT (7) : (1) Mc 16,9. (2) Lc
4,38. (3) Hnd 5,17. (4) Hnd 5,34. (5) Hnd 9,39. (6) Hnd 11,28. (7) Hnd 13,16.
Lc 15,20.3. act. ind. aor. 3de pers. enk. ηλθεν = èlthen (hij kwam) van het werkw. ερχομαι = erchomai (gaan, komen).Taalgebruik in het NT : erchomai (gaan, komen).Taalgebruik in de LXX : erchomai (gaan, komen).Lc (17) , zie hieronder.Een vorm van ερχομαι = erchomai (gaan, komen) in de LXX (1054) , in het NT (631) in Lc (98).
erchomai (gaan, komen) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
ind. aor. 3de p. enk. èlthen | 338 | 250 | 88 | 20 | 13 | 17 | 18 | 5 | 4 | 11 | 50 | 68 |
1. | 2. | 3. | 4. | 5. | 6. | 7. | 8. | 9. | 10. | 11. | 12. | 13. | 14. | 15. | 16. | 17. | 18. | 19. | 20. | 21. | 22. | 23. | 24. | ||
Lc | Lc 1 | Lc 2 | Lc 3 | Lc 4 | Lc 5 | Lc 6 | Lc 7 | Lc 8 | Lc 9 | Lc 10 | Lc 11 | Lc 12 | Lc 13 | Lc 14 | Lc 15 | Lc 16 | Lc 17 | Lc 18 | Lc 19 | Lc 20 | Lc 21 | Lc 22 | Lc 23 | Lc 24 | |
act. ind. aor. 3de p. enk. èlthen | 17 | (1) Lc 2,27. (2) Lc 2,51 . | (3) Lc 3,3. | (4) Lc 4,16 . | (5) Lc 8,41. (6) Lc 8,47. | (7) Lc 10,33 . | (8) Lc 11,31 . | (9) Lc 13,6. | (10) Lc 15,20. (11) Lc 15,30. | (12) Lc 17,27. | (13) Lc 19,5. (14) Lc 19,10. (15) Lc 19,18. (16) Lc 19,20.. | (17) Lc 22,7. |
2. - 3. αναστας ηλθεν = anastas èlthen (opgestaan ging hij).NT (2) : (1) Mc 14,60. (2) Lc 15,20.
Lc 15,20.4. προς = pros (naar, bij).Taalgebruik in het NT : pros (naar, bij).Taalgebruik in de LXX : pros (naar, bij).Taalgebruik in Mc : pros (naar, bij).Taalgebruik in Lc : pros (naar, bij).Lc (158).Lc 15 (4) : (1) Lc 15,3. (2) Lc 15,18. (3) Lc 15,20. (4) Lc 15,22.
pros (bij) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. |
3919 | 3272 | 647 | 41 | 62 | 158 | 91 | 122 | 166 | 7 | 261 | 352 |
pros | Lc 1 | Lc 2 | Lc 3 | Lc 4 | Lc 5 | Lc 6 | Lc 7 | Lc 8 | Lc 9 | Lc 10 | Lc 11 | Lc 12 | Lc 13 | Lc 14 | Lc 15 | Lc 16 | Lc 17 | Lc 18 | Lc 19 | Lc 20 | Lc 21 | Lc 22 | Lc 23 | Lc 24 | |
158 | 11 | 6 | 3 | 8 | 8 | 4 | 9 | 7 | 11 | 5 | 4 | 8 | 3 | 8 | 4 | 4 | 3 | 7 | 10 | 101 | 1 | 6 | 7 | 11 |
Lc 15,20.9. δε = de (echter) , afkorting δ' = d'.Taalgebruik in het NT : de (echter).Taalgebruik in de LXX : de (echter).Taalgebruik in Lc : de (echter).Partikel.Het staat steeds als tweede woord in de zin.Het kan een lichte tegenstelling aanduiden.Om een verandering van personage of situatie in de zin aan te duiden.Lc (478 + 5 = 483).Lc 15 (16) : (1) Lc 15,1. (2) Lc 15,3. (3) Lc 15,11. (4) Lc 15,12. (5) Lc 15,14. (6) Lc 15,17 (2X). (7) Lc 15,20 (2X). (8) Lc 15,21. (9) Lc 15,22. (10) Lc 15,25. (11) Lc 15,27. (12) Lc 15,28 (2X). (13) Lc 15,29. (14) Lc 15,30. (15) Lc 15,31. (16) Lc 15,32.
de (echter) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
de | 6210 | 3754 | 2456 | 421 | 149 | 478 | 203 | 490 | 708 | 7 | 1048 | 1251 |
d' | 73 | 50 | 23 | 12 | 2 | 5 | 1 | 3 | 19 | 20 | ||
Totaal | 6283 | 3804 | 2479 | 433 | 151 | 483 | 204 | 490 | 711 | 7 | 1067 | 1271 |
de (echter) | Lc 1 | Lc 2 | Lc 3 | Lc 4 | Lc 5 | Lc 6 | Lc 7 | Lc 8 | Lc 9 | Lc 10 | Lc 11 | Lc 12 | Lc 13 | Lc 14 | Lc 15 | Lc 16 | Lc 17 | Lc 18 | Lc 19 | Lc 20 | Lc 21 | Lc 22 | Lc 23 | Lc 24 |
de (478) | 17 | 9 | 11 | 13 | 18 | 15 | 23 | 37 | 36 | 21 | 22 | 26 | 13 | 8 | 16 | 15 | 11 | 26 | 16 | 22 | 14 | 35 | 34 | 20 |
d' (5) | 1 | 2 | 1 | 1 | ||||||||||||||||||||
483 | 17 | 9 | 11 | 13 | 18 | 15 | 23 | 37 | 37 | 23 | 22 | 26 | 13 | 8 | 16 | 15 | 12 | 26 | 16 | 23 | 14 | 35 | 34 | 20 |
1151 verzen | Lc 1 | Lc 2 | Lc 3 | Lc 4 | Lc 5 | Lc 6 | Lc 7 | Lc 8 | Lc 9 | Lc 10 | Lc 11 | Lc 12 | Lc 13 | Lc 14 | Lc 15 | Lc 16 | Lc 17 | Lc 18 | Lc 19 | Lc 20 | Lc 21 | Lc 22 | Lc 23 | Lc 24 |
80 | 52 | 38 | 44 | 39 | 49 | 50 | 56 | 62 | 42 | 54 | 59 | 35 | 35 | 32 | 31 | 37 | 43 | 48 | 47 | 38 | 71 | 56 | 53 |
Lc 15,20.16. nom. mann. enk. πατηρ = patèr (vader).Taalgebruik in het NT : patèr (vader).Taalgebruik in de LXX : patèr (vader).Taalgebruik in Lc : patèr (vader).Zie hieronder.
patèr (vader) enk. | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br | Apk | syn | ev. |
nom. mann. enk. patèr | 305 | 199 | 106 | 18 | 5 | 15 | 49 | 2 | 17 | 38 | 87 | |
totaal | 1093 | 749 | 344 | 60 | 17 | 48 | 121 | 11 | 82 | 5 | 125 | 246 |
1. | 2. | 3. | 4. | 5. | 6. | 7. | 8. | 9. | 10. | 11. | 12. | 13. | 14. | 15. | 16. | |||
patèr | Lc 1 | Lc 2 | Lc 3 | Lc 6 | Lc 8 | Lc 9 | Lc 10 | Lc 11 | Lc 12 | Lc 14 | Lc 15 | Lc 16 | Lc 18 | Lc 22 | Lc 23 | Lc 24 | ||
1. | nom. mann. enk. patèr | 15 | (1) Lc 1,67. | (2) Lc 2,33. (3) Lc 2,48 . | (4) Lc 6,36 . | (5) Lc 10,21. (6) Lc 10,22. | (7) Lc 11,13. | (8) Lc 12,30. (9) Lc 12,32. (10) Lc 12,53. | (11) Lc 15,20. (12) Lc 15,22. (13) Lc 15,27. (14) Lc 15,28 . | (15) Lc 22,29 . | ||||||||
2. | voc. enk. pater | 11 | (1) Lc 10,21 . | (2) Lc 11,2. | (3) Lc 15,12. (4) Lc 15,18. (5) Lc 15,21. | (6) Lc 16,24. (7) Lc 16,27. (8) Lc 16,30 . | (9) Lc 22,42. | (10) Lc 23,34. (11) Lc 23,46. | ||||||||||
3. | gen. mann. enk. patros | 8 | (1) Lc 1,32. (2) Lc 1,59. | (3) Lc 2,49. | (4) Lc 9,26. | (5) Lc 10,22 . | (6) Lc 15,17. | (7) Lc 16,27 . | (8) Lc 24,49. | |||||||||
4. | dat. mann. enk. patri | 5 | (1) Lc 1,62 . | (2) Lc 9,42. | (3) Lc 12,53. | (4) Lc 15,12. (5) Lc 15,29 . | ||||||||||||
5. | acc. mann. enk. patera | 9 | (1) Lc 1,73. | (2) Lc 3,8 . | (3) Lc 8,51. | (4) Lc 9,59 . | (5) Lc 11,11. | (6) Lc 14,26. | (7) Lc 15,18. (8) Lc 15,20. | (9) Lc 18,20. | ||||||||
6. | nom. mann. mv. pateres | 3 | (1) Lc 6,23. (2) Lc 6,26. | (3) Lc 11,47. | ||||||||||||||
7. | gen. mann. mv. paterôn | 3 | (1) Lc 1,17. (2) Lc 1,72 . | (3) Lc 11,48. | ||||||||||||||
8. | acc. mann. mv. pateras | 1 | (1) Lc 1,55. | |||||||||||||||
'48' | 8 | 3 | 1 | 3 | 1 | 3 | '2' | 5 | '3' | 1 | '9' | '3' | 1 | 2 | 2 | 1 |
- Hebreeuws.אַב = ´abh (vader).Taalgebruik
in Tenakh : ´abh
(vader).Getalwaarde : alelph = 1 , beth = 2 ; totaal 3.Structuur : 1
- 2.De som van de elementen is telkens 3 .
- Lat. pater.Fr. père.Ned. vader.E. father.D. Vater.Arabisch : اَب = ´ab (vader).Taalgebruik in de Qoran : ´ab (vader) .
- In Lc
15,20 ontdekken we voor het eerst hoe de vader zich verhoudt tot zijn jongste zoon.
Lc 15,20.18. και = kai (en).Taalgebruik : kai (en) in NT.Taalgebruik in Lc : kai (en).Taalgebruik : kai (en) in de LXX.Nevenschikkend voegwoord.Lc (822 / 1151).Lc 15.25/32 WEL.7/32 NIET : (1) Lc 15,3. (2) Lc 15,7. (3) Lc 15,10. (4) Lc 15,11. (5) Lc 15,17. (6) Lc 15,19. (7) Lc 15,30 .
kai (en) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
verzen | 7957 | 1071 | 678 | 1151 | 879 | 1007 | 2767 | 404 | 2900 | 3779 | ||
kai (en) | 26980 | 21867 | 5113 | 705 | 555 | 822 | 530 | 660 | 1470 | 371 | 2082 | 2612 |
verschil | 2844 | 366 | 123 | 329 | 349 | 347 | 1297 | 33 | 818 | 1167 |
- Hebr. : וְ = wë.Lat : et.Fr. : et.Ned. : en.E. : and.D. und.Arabisch : وَ = wa (en).Taalgebruik in de Qoran : wa (en)
Lc 15,20.20. και = kai (en).Taalgebruik : kai (en) in NT.Taalgebruik in Lc : kai (en).Taalgebruik : kai (en) in de LXX.Nevenschikkend voegwoord.Lc (822 / 1151).Lc 15.25/32 WEL.7/32 NIET : (1) Lc 15,3. (2) Lc 15,7. (3) Lc 15,10. (4) Lc 15,11. (5) Lc 15,17. (6) Lc 15,19. (7) Lc 15,30 .
kai (en) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
verzen | 7957 | 1071 | 678 | 1151 | 879 | 1007 | 2767 | 404 | 2900 | 3779 | ||
kai (en) | 26980 | 21867 | 5113 | 705 | 555 | 822 | 530 | 660 | 1470 | 371 | 2082 | 2612 |
verschil | 2844 | 366 | 123 | 329 | 349 | 347 | 1297 | 33 | 818 | 1167 |
- Hebr. : וְ = wë.Lat : et.Fr. : et.Ned. : en.E. : and.D. und.Arabisch : وَ = wa (en).Taalgebruik in de Qoran : wa (en)
27. και = kai (en).Taalgebruik : kai (en) in NT.Taalgebruik in Lc : kai (en).Taalgebruik : kai (en) in de LXX.Nevenschikkend voegwoord.Lc (822 / 1151).Lc 15.25/32 WEL.7/32 NIET : (1) Lc 15,3. (2) Lc 15,7. (3) Lc 15,10. (4) Lc 15,11. (5) Lc 15,17. (6) Lc 15,19. (7) Lc 15,30 .
kai (en) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
verzen | 7957 | 1071 | 678 | 1151 | 879 | 1007 | 2767 | 404 | 2900 | 3779 | ||
kai (en) | 26980 | 21867 | 5113 | 705 | 555 | 822 | 530 | 660 | 1470 | 371 | 2082 | 2612 |
verschil | 2844 | 366 | 123 | 329 | 349 | 347 | 1297 | 33 | 818 | 1167 |
- Hebr. : וְ = wë.Lat : et.Fr. : et.Ned. : en.E. : and.D. und.Arabisch : وَ = wa (en).Taalgebruik in de Qoran : wa (en)
Lc 15,21 - Lc 15,21 - Gelijkenis van de verloren zoon : Lc 15,11-32 - bijbeloverzicht taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 15 - Lc 15,11 - Lc 15,12 - Lc 15,13 - Lc 15,14 - Lc 15,15 - Lc 15,16 - Lc 15,17 - Lc 15,18 - Lc 15,19 - Lc 15,20 - Lc 15,21 - Lc 15,22 - Lc 15,23 - Lc 15,24 - Lc 15,25 - Lc 15,26 - Lc 15,27 - Lc 15,28 - Lc 15,29 - Lc 15,30 - Lc 15,31 - Lc 15,32 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible.[21] And the son said unto him, Father, I have sinned against
heaven, and in thy sight, and am no more worthy to be called thy son.
Luther-Bibel.21 Der Sohn aber sprach zu ihm: Vater, ich habe gesündigt gegen
den Himmel und vor dir; ich bin hinfort nicht mehr wert, dass ich dein Sohn
heiße.
Tekstuitleg van Lc 15,21.Het vers Lc 15,21 telt
Lc
15,21.1. act. ind. aor. 3de pers. enk. ειπεν = eipen (hij zei) van het werkw. λεγω = legô (zeggen).Taalgebruik in het NT : legô
(zeggen).Taalgebruik in de LXX : legô
(zeggen).Taalgebruik in Lc : legô
(zeggen).Een vorm van λεγω = legô (zeggen) in de LXX (4610) , in het NT (1318) ; van
ειπεν = eipon (ik zei) in de LXX (4608) , in het NT (925).
- In zeven verzen in Lc
15,11-32.In Lc
15,11 is de verteller aan het woord ; in zes verzen binnen het verhaal :
(1) Lc
15,12. (2) Lc
15,21. (3) Lc
15,22. (4) Lc
15,27. (5) Lc
15,29. (6) Lc
15,31.In Lc
15,12 wordt de zin ingeleid door het nevenschikkend voegwoord και = kai (en).In Lc 15,21 en Lc 15,22 staat het werkwoord ειπεν = eipen (hij zei) vooraan , gevolgd door het partikel δε = de (echter)
en vervolgens gevolgd door het onderwerp - in Lc
15,21 ὁ υἱος = ho huios (de zoon) , in Lc
15,22 ὁ πατηρ = ho patèr (de vader).In de drie overige verzen staat ὁ δε = ho de
(hij echter) vooraan de zin.
bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
ind. aor. 3de p. enk. eipen | 3024 | 2426 | 598 | 118 | 56 | 223 | 114 | 75 | 7 | 5 | 397 | 511 |
legô (zeggen) . eipen | Lc | Lc 1 | Lc 2 | Lc 3 | Lc 4 | Lc 5 | Lc 6 | Lc 7 | Lc 8 | Lc 9 | Lc 10 | Lc 11 | Lc 12 | Lc 13 | Lc 14 | Lc 15 | Lc 16 | Lc 17 | Lc 18 | Lc 19 | Lc 20 | Lc 21 | Lc 22 | Lc 23 | Lc 24 | |
act. ind. aor. 3de pers. enk. eipen | 223 | 11 | 5 | 2 | 8 | 9 | 5 | 9 | 11 | 17 | 12 | 9 | 9 | 7 | 11 | 8 | 10 | 8 | 13 | 12 | 11 | 4 | 18 | 6 | 8 |
- וַיּאֹמֶר = wajjo´mèr (en hij zei) < prefix verbindingswoord wë
+ werkwoordvorm qal act. imperf. 3de pers. mann. enk. van het werkw. אמר = ´-m-r (zeggen).Taalgebruik in Tenakh : ´âmar
(zeggen).Getalwaarde : aleph = 1 , mem
= 13 of 40 , resj = 20 of 200 ; totaal : 34 (2 X 17) of 241 (priemgetal).Structuur : 1 - 4 - 2.De som van de elementen is telkens 7.Tenakh
(1879).Pentateuch (594).Eerdere Profeten (868).Latere Profeten (120).12 Kleine Profeten (56).Geschriften (241).
- Lat. legere.Fr. leçon.E. to say.Fr. dire.D. sprechen (spreken).Arabisch : قَالَ = qâla (zeggen).Taalgebruik in de Qoran : qâla (zeggen).
Lc 15,21.2. δε = de (echter) , afkorting δ' = d'.Taalgebruik in het NT : de (echter).Taalgebruik in de LXX : de (echter).Taalgebruik in Lc : de (echter).Partikel.Het staat steeds als tweede woord in de zin.Het kan een lichte tegenstelling aanduiden.Om een verandering van personage of situatie in de zin aan te duiden.Lc (478 + 5 = 483).Lc 15 (16) : (1) Lc 15,1. (2) Lc 15,3. (3) Lc 15,11. (4) Lc 15,12. (5) Lc 15,14. (6) Lc 15,17 (2X). (7) Lc 15,20 (2X). (8) Lc 15,21. (9) Lc 15,22. (10) Lc 15,25. (11) Lc 15,27. (12) Lc 15,28 (2X). (13) Lc 15,29. (14) Lc 15,30. (15) Lc 15,31. (16) Lc 15,32.
de (echter) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
de | 6210 | 3754 | 2456 | 421 | 149 | 478 | 203 | 490 | 708 | 7 | 1048 | 1251 |
d' | 73 | 50 | 23 | 12 | 2 | 5 | 1 | 3 | 19 | 20 | ||
Totaal | 6283 | 3804 | 2479 | 433 | 151 | 483 | 204 | 490 | 711 | 7 | 1067 | 1271 |
de (echter) | Lc 1 | Lc 2 | Lc 3 | Lc 4 | Lc 5 | Lc 6 | Lc 7 | Lc 8 | Lc 9 | Lc 10 | Lc 11 | Lc 12 | Lc 13 | Lc 14 | Lc 15 | Lc 16 | Lc 17 | Lc 18 | Lc 19 | Lc 20 | Lc 21 | Lc 22 | Lc 23 | Lc 24 |
de (478) | 17 | 9 | 11 | 13 | 18 | 15 | 23 | 37 | 36 | 21 | 22 | 26 | 13 | 8 | 16 | 15 | 11 | 26 | 16 | 22 | 14 | 35 | 34 | 20 |
d' (5) | 1 | 2 | 1 | 1 | ||||||||||||||||||||
483 | 17 | 9 | 11 | 13 | 18 | 15 | 23 | 37 | 37 | 23 | 22 | 26 | 13 | 8 | 16 | 15 | 12 | 26 | 16 | 23 | 14 | 35 | 34 | 20 |
1151 verzen | Lc 1 | Lc 2 | Lc 3 | Lc 4 | Lc 5 | Lc 6 | Lc 7 | Lc 8 | Lc 9 | Lc 10 | Lc 11 | Lc 12 | Lc 13 | Lc 14 | Lc 15 | Lc 16 | Lc 17 | Lc 18 | Lc 19 | Lc 20 | Lc 21 | Lc 22 | Lc 23 | Lc 24 |
80 | 52 | 38 | 44 | 39 | 49 | 50 | 56 | 62 | 42 | 54 | 59 | 35 | 35 | 32 | 31 | 37 | 43 | 48 | 47 | 38 | 71 | 56 | 53 |
Lc
15,21.1. - 2. - και ειπεν = kai eipen (en hij zei).NT (140).Lc 15 (1) : Lc
15,12.
- ειπεν δε = eipen de (hij zei echter) in NT (78).Lc (52).Lc 15 (4) : (1) Lc
15,3. (2) Lc
15,11. (3) Lc
15,21. (4) Lc
15,22.
Lc 15,21.4. nom. mann. enk. υἰος = huios (zoon).Taalgebruik in het NT : huios (zoon).Taalgebruik in de LXX : huios (zoon).Taalgebruik in Lc : huios (zoon).Lc (39).Lc 15 (6) : (1) Lc 15,13. (2) Lc 15,19. (3) Lc 15,21. (4) Lc 15,24. (5) Lc 15,25. (6) Lc 15,30.Een vorm van υἰος = huios (zoon) in Lc 15 (7) : Lc 15 (6) : (1) Lc 15,11. (2) Lc 15,13. (3) Lc 15,19. (4) Lc 15,21. (5) Lc 15,24. (6) Lc 15,25. (7) Lc 15,30.
huios (zoon) enk. | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
nom. mann. enk. huios | 885 | 732 | 153 | 42 | 19 | 39 | 26 | 6 | 19 | 2 | 100 | 126 |
totaal | 1851 | 1560 | 291 | 69 | 29 | 62 | 51 | 10 | 65 | 5 | 160 | 211 |
huios (zoon) mv. | bijbel | O.T. | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. |
totaal | 2499 | 2432 | 67 | 14 | 4 | 10 | 2 | 11 | 23 | 3 | 28 | 30 | 23 |
- Hebreeuws.בֵּן/ בִּן / בֶּן= ben / bin / bèn (zoon, kind).Taalgebruik
in Tenakh : ben
(zoon, kind).Getalwaarde : beth = 2 , nun = 14 of 50 ; totaal : 16 (2²
X 2²) of 52 (2 X 26).Structuur : 2 - 5.De som van de elementen is 7.Tenakh (1225).Pentateuch (284).Eerdere Profeten (392).Latere Profeten (231).12 Kleine Profeten (26).Geschriften (292).Gn (85).Gn 21 (7) : (1) Gn 21,2. (2) Gn 21,4. (3) Gn 21,5. (4) Gn 21,7. (5) Gn 21,9. (6) Gn 21,10. (7) Gn 21,13.
- Lat. filius.Fr. fils.Ned. zoon.D. Sohn.E. son.Arabisch : اِبن = ´ibn (zoon).Taalgebruik in de Qoran : ´ibn (zoon).
- In Lc 15,11-32 komt 7X een vorm van υἰος = huios (zoon) voor ; 1X de acc. mann. mv. υἱους = huious (zonen) en 6X de nom. mann. enk. υἰος = huios (zoon) ; 5X heeft het betrekking op de jongste zoon , in Lc
15,25 op de oudste zoon.De jongste zoon komt bij zijn vader aan en zegt wat hij zich had voorgenomen.
Lc
15,21.10. acc. mann. enk. ουρανον = ouranon (hemel) van het zelfst. naamw. ουρανος = ouranos (hemel).Taalgebruik
in het NT : ouranos
(hemel).Taalgebruik in de Septuaginta : ouranos
(hemel).Taalgebruik in Lc : ouranos
(hemel).Taalgebruik in Hnd : ouranos
(hemel).Lc (9) : (1) Lc
2,15. (2) Lc
3,21. (3) Lc
9,16. (4) Lc
15,18. (5) Lc
15,21. (6) Lc
16,17. (7) Lc
17,24. (8) Lc
18,13. (9) Lc
24,51.Een vorm van ουρανος = ouranos (hemel) in de LXX (682) , in het NT (272) , in Lc (36).In Lc : 6 vormen in 19 hoofdstukken en 36 verzen.In Hnd : X vormen van ουρανος = ouranos (hemel) in 24 verzen in 12 / 28 hoofdstukken.
- שָׁמַיִם / שָׁמָיִם = sjâmajim
/ sjâmâjim (hemelen).Taalgebruik in Tenakh : sjâmajim
(hemelen).Getalwaarde : sjin = 21 of 300 , mem = 13 of 40 , jod = 10 ,
mem = 13 of 40 ; totaal : 57 (3 X 19) OF 390 (2 X 3 X 5 X 13 = 15 X 26).Structuur
: 3 - 4 - 1 - 4.De som van de elementen is telkens 3.Tenakh (92).Pentateuch (7).Eerdere Profeten (5).Latere Profeten (25).12 Kleine
Profeten (6).Geschriften (49).
ouranos (hemel) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | |
5 | acc. mann. enk. ouranon | 182 | 142 | 40 | 1 | 3 | 9 | 3 | 11 | 6 | 7 | 13 | 16 | 4 | 2 |
Totaal | 954 | 682 | 272 | 82 | 18 | 34 | 18 | 26 | 21 | 52 | 134 | 152 |
1. | 2. | 3. | 4. | 5. | 6. | 7. | 8. | 9. | 10. | 11. | 12. | 13. | 14. | 15. | 16. | 17. | 18. | 19. | |||
ouranos (hemel) | Lc | Lc 2 | Lc 3 | Lc 4 | Lc 6 | Lc 8 | Lc 9 | Lc 10 | Lc 11 | Lc 12 | Lc 13 | Lc 15 | Lc 16 | Lc 17 | Lc 18 | Lc 19 | Lc 20 | Lc 21 | Lc 22 | Lc 24 | |
1. | nom. mann. enk. ouranos | 2 | (1) Lc 4,25. | (2) Lc 21,33. | |||||||||||||||||
2. | gen. mann. enk. ouranou | 16 + 1 | ( ) Lc 2,13. | (1) Lc 3,22. | (2) Lc 8,5 . | (3) Lc 9,54. (4) Lc 9,58. | (5) Lc 10,15. (6) Lc 10,18. (7) Lc 10,21. | (8) Lc 11,13. (9) Lc 11,16 . | (10) Lc 12,56. | (11) Lc 13,19 . | (12) Lc 17,29. | (13) Lc 20,4. (14) Lc 20,5. | (15) Lc 21,11. | (16) Lc 22,43. | |||||||
3. | dat. mann. enk. ouranô(i) | 3 | (1) Lc 6,23 . | () Lc 11,2 . | (2) Lc 15,7. | (3) Lc 19,38. | |||||||||||||||
4. | acc. mann. enk. ouranon | 9 | (1) Lc 2,15. | (2) Lc 3,21. | (3) Lc 9,16. | (4) Lc 15,18. (5) Lc 15,21. | (6) Lc 16,17 . | (7) Lc 17,24. | (8) Lc 18,13. | (9) Lc 24,51. | |||||||||||
5. | gen. mann. mv. ouranôn | 1 | (1) Lc 21,26. | ||||||||||||||||||
6. | dat. mann. mv. ouranois | 3 | (1) Lc 10,20. | () Lc 11,2. |
(2) Lc 12,33. | (3) Lc 18,22. | |||||||||||||||
totaal | 36 | 2 | 2 | 1 | 1 | 1 | 3 | 4 | 3 | 2 | 1 | 3 | 1 | 2 | 2 | 1 | 2 | 3 | 1 | 1 |
- Lat. coelum.Fr. ciel.Ned. hemel.D. Himmel.E. heaven.Arabisch : سَمَاة = samâ´ (hemel).Taalgebruik in de Qoran : samâ´ (hemel).
Lc
15,21.8. - 10. εις τον ουρανον = eis ton ouranon (naar de hemel).NT (20) : (1) Mt
14,19. (2) Mc 6,41. (3) Mc
7,34. (4) Mc
16,19.Lc (6 / 9) : (5) Lc
2,15. (6) Lc
9,16. (7) Lc
15,18. (8) Lc
15,21. (9) Lc
18,13. (10) Lc
24,51. (11) Joh
3,13. (12) Joh
17,1. (13) Hnd
1,10. (14) Hnd
1,11. (15) Hnd 7,55. (16) Hnd 10,16. (17) Hnd 11,10. (18) Rom 10,6. (19) Apk 10,5. (20) Apk 11,12.
- הַשָּׁמַיִמָה = hasjsjâmajëmâh (naar de hemel) < bepaald lidw.
ha + zelfst. naamw. stat. constr. mann. mv. + hâ van richting.Zie : Tenakh (11) : (1) Gn 15,5. (2) Gn 28,12. (3) Ex 9,8. (4) Ex 9,10. (5) Dt 4,19. (6) Dt 30,12. (7) Joz 8,20. (8) Re 13,20. (9) Re 20,40. (10) Job
2,12. (11) 2
Kr 6,13.
Lc 15,21.12. ενωπιον = enôpion (voor het aangezicht van).Taalgebruik in het NT : enôpion (voor het aangezicht van).Taalgebruik in de LXX : enôpion (voor het aangezicht van).Taalgebruik in Lc : enôpion (voor het aangezicht van).Lc (19) : (1) Lc 1,15. (2) Lc 1,17. (3) Lc 1,19. (4) Lc 1,76. (5) Lc 4,7. (6) Lc 5,18. (7) Lc 5,25. (8) Lc 8,47. (9) Lc 12,6. (10) Lc 12,9. (11) Lc 13,26. (12) Lc 14,10. (13) Lc 15,10. (14) Lc 15,18. (15) Lc 15,21. (16) Lc 16,15. (17) Lc 23,14. (18) Lc 24,11. (19) Lc 24,43.
enôpion | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | |
508 | 423 | 85 | - | - | 19 | 1 | 13 | 22 | 30 | 19 | 20 |
Lc 15,22 - Lc 15,22 - Gelijkenis van de verloren zoon : Lc 15,11-32 - bijbeloverzicht taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 15 - Lc 15,11 - Lc 15,12 - Lc 15,13 - Lc 15,14 - Lc 15,15 - Lc 15,16 - Lc 15,17 - Lc 15,18 - Lc 15,19 - Lc 15,20 - Lc 15,21 - Lc 15,22 - Lc 15,23 - Lc 15,24 - Lc 15,25 - Lc 15,26 - Lc 15,27 - Lc 15,28 - Lc 15,29 - Lc 15,30 - Lc 15,31 - Lc 15,32 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible.[22] But the father said to his servants, Bring forth the
best robe, and put it on him; and put a ring on his hand, and shoes on his feet:
Luther-Bibel.22 Aber der Vater sprach zu seinen Knechten: Bringt schnell das
beste Gewand her und zieht es ihm an und gebt ihm einen Ring an seine Hand und
Schuhe an seine Füße
Tekstuitleg van Lc 15,22.
Lc
15,22.1. act. ind. aor. 3de pers. enk. ειπεν = eipen (hij zei) van het werkw. λεγω = legô (zeggen).Taalgebruik in het NT : legô
(zeggen).Taalgebruik in de LXX : legô
(zeggen).Taalgebruik in Lc : legô
(zeggen).Een vorm van λεγω = legô (zeggen) in de LXX (4610) , in het NT (1318) ; van
ειπεν = eipon (ik zei) in de LXX (4608) , in het NT (925).
- In zeven verzen in Lc
15,11-32.In Lc
15,11 is de verteller aan het woord ; in zes verzen binnen het verhaal :
(1) Lc
15,12. (2) Lc
15,21. (3) Lc
15,22. (4) Lc
15,27. (5) Lc
15,29. (6) Lc
15,31.In Lc
15,12 wordt de zin ingeleid door het nevenschikkend voegwoord και = kai (en).In Lc 15,21 en Lc 15,22 staat het werkwoord ειπεν = eipen (hij zei) vooraan , gevolgd door het partikel δε = de (echter)
en vervolgens gevolgd door het onderwerp - in Lc
15,21 ὁ υἱος = ho huios (de zoon) , in Lc
15,22 ὁ πατηρ = ho patèr (de vader).In de drie overige verzen staat ὁ δε = ho de
(hij echter) vooraan de zin.
bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
ind. aor. 3de p. enk. eipen | 3024 | 2426 | 598 | 118 | 56 | 223 | 114 | 75 | 7 | 5 | 397 | 511 |
legô (zeggen) . eipen | Lc | Lc 1 | Lc 2 | Lc 3 | Lc 4 | Lc 5 | Lc 6 | Lc 7 | Lc 8 | Lc 9 | Lc 10 | Lc 11 | Lc 12 | Lc 13 | Lc 14 | Lc 15 | Lc 16 | Lc 17 | Lc 18 | Lc 19 | Lc 20 | Lc 21 | Lc 22 | Lc 23 | Lc 24 | |
act. ind. aor. 3de pers. enk. eipen | 223 | 11 | 5 | 2 | 8 | 9 | 5 | 9 | 11 | 17 | 12 | 9 | 9 | 7 | 11 | 8 | 10 | 8 | 13 | 12 | 11 | 4 | 18 | 6 | 8 |
- וַיּאֹמֶר = wajjo´mèr (en hij zei) < prefix verbindingswoord wë
+ werkwoordvorm qal act. imperf. 3de pers. mann. enk. van het werkw. אמר = ´-m-r (zeggen).Taalgebruik in Tenakh : ´âmar
(zeggen).Getalwaarde : aleph = 1 , mem
= 13 of 40 , resj = 20 of 200 ; totaal : 34 (2 X 17) of 241 (priemgetal).Structuur : 1 - 4 - 2.De som van de elementen is telkens 7.Tenakh
(1879).Pentateuch (594).Eerdere Profeten (868).Latere Profeten (120).12 Kleine Profeten (56).Geschriften (241).
- Lat. legere.Fr. leçon.E. to say.Fr. dire.D. sprechen (spreken).Arabisch : قَالَ = qâla (zeggen).Taalgebruik in de Qoran : qâla (zeggen).
Lc 15,22.2. δε = de (echter) , afkorting δ' = d'.Taalgebruik in het NT : de (echter).Taalgebruik in de LXX : de (echter).Taalgebruik in Lc : de (echter).Partikel.Het staat steeds als tweede woord in de zin.Het kan een lichte tegenstelling aanduiden.Om een verandering van personage of situatie in de zin aan te duiden.Lc (478 + 5 = 483).Lc 15 (16) : (1) Lc 15,1. (2) Lc 15,3. (3) Lc 15,11. (4) Lc 15,12. (5) Lc 15,14. (6) Lc 15,17 (2X). (7) Lc 15,20 (2X). (8) Lc 15,21. (9) Lc 15,22. (10) Lc 15,25. (11) Lc 15,27. (12) Lc 15,28 (2X). (13) Lc 15,29. (14) Lc 15,30. (15) Lc 15,31. (16) Lc 15,32.
de (echter) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
de | 6210 | 3754 | 2456 | 421 | 149 | 478 | 203 | 490 | 708 | 7 | 1048 | 1251 |
d' | 73 | 50 | 23 | 12 | 2 | 5 | 1 | 3 | 19 | 20 | ||
Totaal | 6283 | 3804 | 2479 | 433 | 151 | 483 | 204 | 490 | 711 | 7 | 1067 | 1271 |
de (echter) | Lc 1 | Lc 2 | Lc 3 | Lc 4 | Lc 5 | Lc 6 | Lc 7 | Lc 8 | Lc 9 | Lc 10 | Lc 11 | Lc 12 | Lc 13 | Lc 14 | Lc 15 | Lc 16 | Lc 17 | Lc 18 | Lc 19 | Lc 20 | Lc 21 | Lc 22 | Lc 23 | Lc 24 |
de (478) | 17 | 9 | 11 | 13 | 18 | 15 | 23 | 37 | 36 | 21 | 22 | 26 | 13 | 8 | 16 | 15 | 11 | 26 | 16 | 22 | 14 | 35 | 34 | 20 |
d' (5) | 1 | 2 | 1 | 1 | ||||||||||||||||||||
483 | 17 | 9 | 11 | 13 | 18 | 15 | 23 | 37 | 37 | 23 | 22 | 26 | 13 | 8 | 16 | 15 | 12 | 26 | 16 | 23 | 14 | 35 | 34 | 20 |
1151 verzen | Lc 1 | Lc 2 | Lc 3 | Lc 4 | Lc 5 | Lc 6 | Lc 7 | Lc 8 | Lc 9 | Lc 10 | Lc 11 | Lc 12 | Lc 13 | Lc 14 | Lc 15 | Lc 16 | Lc 17 | Lc 18 | Lc 19 | Lc 20 | Lc 21 | Lc 22 | Lc 23 | Lc 24 |
80 | 52 | 38 | 44 | 39 | 49 | 50 | 56 | 62 | 42 | 54 | 59 | 35 | 35 | 32 | 31 | 37 | 43 | 48 | 47 | 38 | 71 | 56 | 53 |
Lc
15,22.1. - 2. - και ειπεν = kai eipen (en hij zei).NT (140).Lc 15 (1) : Lc
15,12.
- ειπεν δε = eipen de (hij zei echter) in NT (78).Lc (52).Lc 15 (4) : (1) Lc
15,3. (2) Lc
15,11. (3) Lc
15,21. (4) Lc
15,22.
4. nom. mann. enk. πατηρ = patèr (vader).Taalgebruik in het NT : patèr (vader).Taalgebruik in de LXX : patèr (vader).Taalgebruik in Lc : patèr (vader).Zie hieronder.
patèr (vader) enk. | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br | Apk | syn | ev. |
nom. mann. enk. patèr | 305 | 199 | 106 | 18 | 5 | 15 | 49 | 2 | 17 | 38 | 87 | |
totaal | 1093 | 749 | 344 | 60 | 17 | 48 | 121 | 11 | 82 | 5 | 125 | 246 |
1. | 2. | 3. | 4. | 5. | 6. | 7. | 8. | 9. | 10. | 11. | 12. | 13. | 14. | 15. | 16. | |||
patèr | Lc 1 | Lc 2 | Lc 3 | Lc 6 | Lc 8 | Lc 9 | Lc 10 | Lc 11 | Lc 12 | Lc 14 | Lc 15 | Lc 16 | Lc 18 | Lc 22 | Lc 23 | Lc 24 | ||
1. | nom. mann. enk. patèr | 15 | (1) Lc 1,67. | (2) Lc 2,33. (3) Lc 2,48 . | (4) Lc 6,36 . | (5) Lc 10,21. (6) Lc 10,22. | (7) Lc 11,13. | (8) Lc 12,30. (9) Lc 12,32. (10) Lc 12,53. | (11) Lc 15,20. (12) Lc 15,22. (13) Lc 15,27. (14) Lc 15,28 . | (15) Lc 22,29 . | ||||||||
2. | voc. enk. pater | 11 | (1) Lc 10,21 . | (2) Lc 11,2. | (3) Lc 15,12. (4) Lc 15,18. (5) Lc 15,21. | (6) Lc 16,24. (7) Lc 16,27. (8) Lc 16,30 . | (9) Lc 22,42. | (10) Lc 23,34. (11) Lc 23,46. | ||||||||||
3. | gen. mann. enk. patros | 8 | (1) Lc 1,32. (2) Lc 1,59. | (3) Lc 2,49. | (4) Lc 9,26. | (5) Lc 10,22 . | (6) Lc 15,17. | (7) Lc 16,27 . | (8) Lc 24,49. | |||||||||
4. | dat. mann. enk. patri | 5 | (1) Lc 1,62 . | (2) Lc 9,42. | (3) Lc 12,53. | (4) Lc 15,12. (5) Lc 15,29 . | ||||||||||||
5. | acc. mann. enk. patera | 9 | (1) Lc 1,73. | (2) Lc 3,8 . | (3) Lc 8,51. | (4) Lc 9,59 . | (5) Lc 11,11. | (6) Lc 14,26. | (7) Lc 15,18. (8) Lc 15,20. | (9) Lc 18,20. | ||||||||
6. | nom. mann. mv. pateres | 3 | (1) Lc 6,23. (2) Lc 6,26. | (3) Lc 11,47. | ||||||||||||||
7. | gen. mann. mv. paterôn | 3 | (1) Lc 1,17. (2) Lc 1,72 . | (3) Lc 11,48. | ||||||||||||||
8. | acc. mann. mv. pateras | 1 | (1) Lc 1,55. | |||||||||||||||
'48' | 8 | 3 | 1 | 3 | 1 | 3 | '2' | 5 | '3' | 1 | '9' | '3' | 1 | 2 | 2 | 1 |
- Hebreeuws.אַב = ´abh (vader).Taalgebruik
in Tenakh : ´abh
(vader).Getalwaarde : alelph = 1 , beth = 2 ; totaal 3.Structuur : 1
- 2.De som van de elementen is telkens 3 .
- Lat. pater.Fr. père.Ned. vader.E. father.D. Vater.Arabisch : اَب = ´ab (vader).Taalgebruik in de Qoran : ´ab (vader) .
5. προς = pros (naar, bij).Taalgebruik in het NT : pros (naar, bij).Taalgebruik in de LXX : pros (naar, bij).Taalgebruik in Mc : pros (naar, bij).Taalgebruik in Lc : pros (naar, bij).Lc (158).Lc 15 (4) : (1) Lc 15,3. (2) Lc 15,18. (3) Lc 15,20. (4) Lc 15,22.
pros (bij) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. |
3919 | 3272 | 647 | 41 | 62 | 158 | 91 | 122 | 166 | 7 | 261 | 352 |
pros | Lc 1 | Lc 2 | Lc 3 | Lc 4 | Lc 5 | Lc 6 | Lc 7 | Lc 8 | Lc 9 | Lc 10 | Lc 11 | Lc 12 | Lc 13 | Lc 14 | Lc 15 | Lc 16 | Lc 17 | Lc 18 | Lc 19 | Lc 20 | Lc 21 | Lc 22 | Lc 23 | Lc 24 | |
158 | 11 | 6 | 3 | 8 | 8 | 4 | 9 | 7 | 11 | 5 | 4 | 8 | 3 | 8 | 4 | 4 | 3 | 7 | 10 | 101 | 1 | 6 | 7 | 11 |
Lc 15,22.18. act. imperat. aor. 2de pers. mv. δοτε = dote (geeft) van het werkw. διδωμι = didômi (geven).Taalgebruik in het NT : didômi (geven).Taalgebruik in de Septuaginta : didômi (geven).NT (14) : (1) Mt 10,8. (2) Mt 14,16. (3) Mt 25,8. (4) Mt 25,28. (5) Mc 6,37. (6) Lc 9,13. (7) Lc 11,41. (8) Lc 12,33. (9) Lc 15,22. (10) Lc 19,24. (11) Hnd 8,19. (12) Rom 12,19. (13) Apk 14,7. (14) Apk 18,7.Een vorm van διδωμι = didômi (geven) in de LXX (2131) , in het NT (416) , in Lc (54).Lc : X vormen van διδωμι = didômi (geven) in 54 verzen in 20 / 24 hoofdstukken.In Hnd : X vormen van διδωμι = didômi (geven) in 34 verzen in 18 / 28 hoofdstukken.
didômi (geven) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | |
act. imperat. aor. 2de pers. mv. dote | 50 | 36 | 14 | 4 | 1 | 5 | 1 | 1 | 2 | 10 | 10 | 1 | |||
Totaal | 2131 | 416 | 56 | 39 | 60 | 76 | 35 | 72 + 4 | 58 | 155 | 231 | 76 | 16 |
- Hebreeuws.act. imperat. perf. 2de pers. mann. mv. תְנוּ = thënû (geeft) van het werkw. נָתַן = nâthan (geven).Taalgebruik
in Tenakh : nâthan
(geven).Getalwaarde : nun = 14 of 50 , thaw = 22 of 400 ; totaal : 50
of 500.Structuur : 5 - 4 - 5.De som van de elementen is telkens 5.Tenakh (23) : (1) Gn 23,4. (2) Gn 34,8. (3) Ex 7,9. (4) Ex 17,2. (5) Joz 20,2. (6) Re 8,5. (7) Re 20,13. (8) 1 S 11,12. (9) 1 S 17,10. (10) 2 S 20,21. (11) 1 K 3,26. (12) 1 K 3,27. (13) Jr 13,16. (14) Jr 22,3. (15) Jr 29,6. (16) Jr 48,9. (17) Ps 68,35. (18) Spr 31,6. (19) Spr 31,31. (20) Ezr 10,11. (21) 2
Kr 22,19. (22) 2 Kr 30,8. (23) 2 Kr 35,3.
- Lat. dare / donare - donum : geven - gave , gift.Fr. donner
- don : geven - gave.D. geben.E. to give.
Lc 15,23 - Lc 15,23 - Gelijkenis van de verloren zoon : Lc 15,11-32 - bijbeloverzicht taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 15 - Lc 15,11 - Lc 15,12 - Lc 15,13 - Lc 15,14 - Lc 15,15 - Lc 15,16 - Lc 15,17 - Lc 15,18 - Lc 15,19 - Lc 15,20 - Lc 15,21 - Lc 15,22 - Lc 15,23 - Lc 15,24 - Lc 15,25 - Lc 15,26 - Lc 15,27 - Lc 15,28 - Lc 15,29 - Lc 15,30 - Lc 15,31 - Lc 15,32 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible.[23] And bring hither the fatted calf, and kill it; and
let us eat, and be merry:
Luther-Bibel.23 und bringt das gemästete Kalb und schlachtet's; lasst uns
essen und fröhlich sein!
Tekstuitleg van Lc 15,23 .
4. acc. mann. of vr. enk. moschon van het zelfst. naamw. moschos (jong dier, kalf).Taalgebruik in het N.T. : moschos (jong dier, kalf).Taalgebruik in Lc : moschos (jong dier, kalf).Lc (3) : (1) Lc 15,23. (2) Lc 15,27. (3) Lc 15,30.Deze vorm komt in het N.T. enkel in Lc voor.
6. nom. mann. enk. siteuton van het bijvoegl. naamw. siteutos (vetgemest).Taalgebruik in het N.T. : siteutos (vetgemest).Taalgebruik in Lc : siteutos (vetgemest).Lc (3) : (1) Lc 15,23. (2) Lc 15,27. (3) Lc 15,30.Deze vorm komt in het N.T. enkel in Lc voor.
Lc 15,24 - Lc 15,24 - Gelijkenis van de verloren zoon : Lc 15,11-32 - bijbeloverzicht taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 15 - Lc 15,11 - Lc 15,12 - Lc 15,13 - Lc 15,14 - Lc 15,15 - Lc 15,16 - Lc 15,17 - Lc 15,18 - Lc 15,19 - Lc 15,20 - Lc 15,21 - Lc 15,22 - Lc 15,23 - Lc 15,24 - Lc 15,25 - Lc 15,26 - Lc 15,27 - Lc 15,28 - Lc 15,29 - Lc 15,30 - Lc 15,31 - Lc 15,32 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible.[24] For this my son was dead, and is alive again; he was
lost, and is found. And they began to be merry.
Luther-Bibel.24 Denn dieser mein Sohn war tot und ist wieder lebendig geworden;
er war verloren und ist gefunden worden. Und sie fingen an, fröhlich zu sein.
Tekstuitleg van Lc 15,24.Het vers Lc 15,24 telt 17 woorden en 78 (2 X 39) letters.De getalwaarde van Lc 15,24 is 8059 (priemgetal).
Lc 15,24.1. ὁτι = hoti (dat, omdat).Taalgebruik in het NT : hoti (dat, omdat).Taalgebruik in de LXX : hoti (dat, omdat).Taalgebruik in Lc : hoti (dat, omdat).Lc 15 (7) : (1) Lc 15,2. (2) Lc 15,6. (3) Lc 15,7. (4) Lc 15,9. (5) Lc 15,24. (6) Lc 15,27. (7) Lc 15,32.
hoti ( dat , omdat ) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
4396 | 3213 | 1183 | 137 | 92 | 160 | 237 | 114 | 389 | 54 | 389 | 626 |
hoti | Lc 1 | Lc 2 | Lc 3 | Lc 4 | Lc 5 | Lc 6 | Lc 7 | Lc 8 | Lc 9 | Lc 10 | Lc 11 | Lc 12 | Lc 13 | Lc 14 | Lc 15 | Lc 16 | Lc 17 | Lc 18 | Lc 19 | Lc 20 | Lc 21 | Lc 22 | Lc 23 | Lc 24 |
160 | 9 | 4 | 1 | 11 | 6 | 6 | 7 | 7 | 8 | 7 | 11 | 12 | 6 | 5 | 7 | 5 | 3 | 6 | 13 | 4 | 7 | 6 | 5 | 7 |
Lc 15,24.2. aanwijz. voornaamw. nom. mann. enk. οὑτος = houtos (deze).Taalgebruik in het NT : houtos (deze).Taalgebruik in de LXX : houtos (deze).Taalgebruik in Lc : houtos (deze).
bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | ||
houtos (deze) | 531 | 345 | 186 | 32 | 12 | 39 | 48 | 35 | 21 | 1 | 83 | 131 |
- Lat. hic - haec - hoc.Fr. ceci.Ned. deze , dat / dit.D. der - die - das.E. this - that.
Lc 15,24.1. - 2. ὁτι οὑτος = hoti houtos (dat deze).Lc (3) : (1) Lc 14,30. (2) Lc 15,2. (3) Lc 15,24.
Lc 15,24.3. bepaald lidwoord nom. mann. enk. ὁ = ho.Zie bepaald lidwoord ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het).Taalgebruik in het NT : bepaald lidwoord.Lc 15 (13) : (1) Lc 15,12. (2) Lc 15,13. (3) Lc 15,20. (4) Lc 15,21. (5) Lc 15,22. (6) Lc 15,24. (7) Lc 15,25. (8) Lc 15,27. (9) Lc 15,28. (10) Lc 15,29. (11) Lc 15,30. (12) Lc 15,31. (13) Lc 15,32.
lidw. enk. | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
1. | nom. m. enk. ho | 8495 | 6052 | 2443 | 408 | 219 | 331 | 436 | 281 | 612 | 156 | 958 | 1394 |
Totaal | 54298 | 42002 | 12296 | 1648 | 940 | 1649 | 1422 | 1696 | 4013 | 928 | 4237 | 5659 |
Lc 15,24.2. - 3. οὑτος ὁ = houtos ho (deze de).Lc (3) : (1) Lc 14,30. (2) Lc 15,24. (3) Lc 15,30. (4) Lc 18,11.
Lc 15,24.1. - 3. ὁτι οὑτος ὁ = hoti houtos ho (dat deze de).Lc (2) : (1) Lc 14,30. (2) Lc 15,24.
Lc 15,24.4. nom. mann. enk. υἰος = huios (zoon).Taalgebruik in het NT : huios (zoon).Taalgebruik in de LXX : huios (zoon).Taalgebruik in Lc : huios (zoon).Lc (39).Lc 15 (6) : (1) Lc 15,13. (2) Lc 15,19. (3) Lc 15,21. (4) Lc 15,24. (5) Lc 15,25. (6) Lc 15,30.Een vorm van υἰος = huios (zoon) in Lc 15 (7) : Lc 15 (6) : (1) Lc 15,11. (2) Lc 15,13. (3) Lc 15,19. (4) Lc 15,21. (5) Lc 15,24. (6) Lc 15,25. (7) Lc 15,30.
huios (zoon) enk. | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
nom. mann. enk. huios | 885 | 732 | 153 | 42 | 19 | 39 | 26 | 6 | 19 | 2 | 100 | 126 |
totaal | 1851 | 1560 | 291 | 69 | 29 | 62 | 51 | 10 | 65 | 5 | 160 | 211 |
huios (zoon) mv. | bijbel | O.T. | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. |
totaal | 2499 | 2432 | 67 | 14 | 4 | 10 | 2 | 11 | 23 | 3 | 28 | 30 | 23 |
- Hebreeuws.בֵּן/ בִּן / בֶּן= ben / bin / bèn (zoon, kind).Taalgebruik
in Tenakh : ben
(zoon, kind).Getalwaarde : beth = 2 , nun = 14 of 50 ; totaal : 16 (2²
X 2²) of 52 (2 X 26).Structuur : 2 - 5.De som van de elementen is 7.Tenakh (1225).Pentateuch (284).Eerdere Profeten (392).Latere Profeten (231).12 Kleine Profeten (26).Geschriften (292).Gn (85).Gn 21 (7) : (1) Gn 21,2. (2) Gn 21,4. (3) Gn 21,5. (4) Gn 21,7. (5) Gn 21,9. (6) Gn 21,10. (7) Gn 21,13.
- Ned. : zoon.Arabisch : اِبن = ´ibn (zoon).Taalgebruik in de Qoran : ´ibn (zoon).D. : Sohn.E. : son.Fr. : fils.Gr. : υἰος = huios (zoon).Taalgebruik in het
NT : huios
(zoon).Hebreeuws : בֵּן/ בִּן / בֶּן= ben / bin / bèn (zoon, kind).Taalgebruik
in Tenakh : ben
(zoon, kind).Lat. : filius.
. - In Lc 15,11-32 komt 7X een vorm van υἰος = huios (zoon) voor ; 1X de acc. mann. mv. υἱους = huious (zonen) en 6X de nom. mann. enk. υἰος = huios (zoon) ; 5X heeft het betrekking op de jongste zoon , in Lc
15,25 op de oudste zoon.In dit vers Lc
15,13 heeft de jongste zoon al zijn spullen bij elkaar gepakt , van huis vertrokken en al zijn bezit erdoor gejaagd.
Lc 15,24.3. - 4. ὁ υἰος = ho huios (de zoon).Lc (26) : (1) Lc 3,22. (2) Lc 4,9. (3) Lc 4,22. (4) Lc 5,24. (5) Lc 6,5. (6) Lc 7,34. (7) Lc 9,26 . (8) Lc 9,35. (9) Lc 9,44. (10) Lc 9,56. (11) Lc 10,22. (12) Lc 11,11. (13) Lc 11,30. (14) Lc 12,8. (15) Lc 12,40. (16) Lc 15,21. (17) Lc 15,24. (18) Lc 15,25. (19) Lc 15,30. (20) Lc 17,24. (21) Lc 17,30. (22) Lc 18,8. (23) Lc 19,10. (24) Lc 22,22. (25) Lc 22,69. (26) Lc 22,70.
Lc 15,24.2. - 4. οὑτος ὁ υἰος = houtos ho huios (deze de zoon).NT (2) : (1) Lc 15,24. (2) Joh 12,34.
Lc 15,24.5. pers. voornaamw. 1ste pers. gen. mann. enk. μου = mou (van mij) van het persoonl. voornaamw. εγω = egô (ik - mij).Taalgebruik in het NT : persoonlijk voornaamwoord.Taalgebruik in de LXX : persoonlijk voornaamwoord.Taalgebruik in Lc : persoonlijk voornaamwoord.Lc 15 (5) : (1) Lc 15,6. (2) Lc 15,17. (3) Lc 15,18. (4) Lc 15,24. (5) Lc 15,29.
pers. vnw. 1ste pers. enk. | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | |
2 | gen. enk. mou | 3356 | 2897 | 459 | 67 | 34 | 77 | 82 |
mou | Lc 1 | Lc 2 | Lc 3 | Lc 4 | Lc 5 | Lc 6 | Lc 7 | Lc 8 | Lc 9 | Lc 10 | Lc 11 | Lc 12 | Lc 13 | Lc 14 | Lc 15 | Lc 16 | Lc 17 | Lc 18 | Lc 19 | Lc 20 | Lc 21 | Lc 22 | Lc 23 | Lc 24 |
77 | 6 | 2 | 2 | 0 | 0 | 1 | 7 | 3 | 6 | 3 | 3 | 6 | 0 | 5 | 5 | 4 | 0 | 1 | 4 | 2 | 4 | 8 | 2 | 3 |
Lc 15,24.4. - 5. υἰος μου = huios mou (zoon van mij = mijn zoon).NT (12) : (1) Mt 3,17. (2) Mt 17,5. (3) Mc 1,11. (4) Mc 9,7. (5) Lc 3,22. (6) Lc 9,35. (7) Lc 15,24. (8) Hnd 13,33. (9) Heb 1,5. (10) Heb 5,5. (11) 1 Pe 5,13. (12) 2 Pe 1,17.
Lc 15,24.3. - 5. ὁ υἰος μου = ho huios mou (de zoon van mij = mijn zoon).NT (9) : (1) Mt 3,17. (2) Mt 17,5. (3) Mc 1,11. (4) Mc 9,7. (5) Lc 3,22. (6) Lc 9,35. (7) Lc 15,24. (8) 1 Pe 5,13. (9) 2 Pe 1,17.
Lc 15,24.6. νεκρος = nekros (dode).Taalgebruik in het NT : nekros (dode).Taalgebruik in de LXX : nekros (dode).Taalgebruik in Lc : nekros (dode).Taalgebruik in Hnd : nekros (dode).
nekros (dode) | bijbel | O.T. | N.T. | Mt | Mc | Lc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
nom. enk. nekros | 12 | 3 | 9 | 1 | 3 | (1) Lc 7,15. (2) Lc 15,24. (3) Lc 15,32. | 1 | 4 | 4 | 4 | |||
nom. mv. nekroi | 25 | 11 | 14 | 2 | 2 | (1) Lc 7,22. (2) Lc 10,37. | 1 | 7 | 2 | 4 | 5 | ||
gen. mv. nekrôn | 82 | 8 | 74 | 7 | 6 | 7 | (1) Lc 9,7. (2) Lc 16,30. (3) Lc 16,31. (4) Lc 20,35. (5) Lc 20,38. (6) Lc 24,5. (7) Lc 24,46. | 6 | 13 | 32 | 3 | 20 | 26 |
acc. mv. nekrous | 29 | 13 | 16 | 2 | 1 | (1) Lc 9,60 | 1 | 1 | 9 | 2 | 3 | 4 | |
Totaal | 191 | 72 | 119 | 11 | 7 | 13 | 8 | 16 | 52 | 12 | 31 | 39 |
- Hebr. mth (67).mwth (123).L. mori : sterven ; mors , mortis : de dood ; mortuus : dode; cfr. mortuarium : dodenhuisje.Fr. mort.E. dead.D. tot.
Lc 15,24.7. act. ind. imperf. 3de pers. enk. ην = èn (hij / zij was) van het werkw. ειμι = eimi (zijn).Taalgebruik in het NT : eimi (zijn).Taalgebruik in de LXX : eimi (zijn).Taalgebruik in Lc : eimi (zijn).Taalgebruik in Hnd : eimi (zijn).Lc (79).Lc 15 () : (1) Lc 15,9. (2) Lc 15,24. (3) Lc 15,25. (4) Lc 15,32.Een vorm van ειμι = eimi (zijn) in het NT (2450) , in de LXX (6947).
eimi (zijn) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. |
act. ind. imperf. 3de pers. enk. èn | 1506 | 1120 | 386 | 24 | 38 | 79 | 92 | 63 | 71 | 19 | 141 | 233 |
- Hebreeuws.act. ind. perf. 3de pers. mann. enk. הָיָה = hâjâh
(zijn).Taalgebruik in Tenakh : hâjâh
(zijn).Getalwaarde : he = 5 , jod = 10 ; totaal : 20 (2² X 5).Structuur
: 5 - 1 - 5.De som van de elementen is telkens 2.Tenakh (332).Pentateuch (52).Eerdere Profeten (111).Latere Profeten (87).12 Kleine
Profeten (14).Geschriften (67).
- Lat. esse.Fr. être.Ned. zijn.E. to be.D. sein.
Lc 15,24.8. και = kai (en).Taalgebruik : kai (en) in NT.Taalgebruik in Lc : kai (en).Taalgebruik : kai (en) in de LXX.Nevenschikkend voegwoord.Lc (822 / 1151).Lc 15.25/32 WEL.7/32 NIET : (1) Lc 15,3. (2) Lc 15,7. (3) Lc 15,10. (4) Lc 15,11. (5) Lc 15,17. (6) Lc 15,19. (7) Lc 15,30.
kai (en) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
verzen | 7957 | 1071 | 678 | 1151 | 879 | 1007 | 2767 | 404 | 2900 | 3779 | ||
kai (en) | 26980 | 21867 | 5113 | 705 | 555 | 822 | 530 | 660 | 1470 | 371 | 2082 | 2612 |
verschil | 2844 | 366 | 123 | 329 | 349 | 347 | 1297 | 33 | 818 | 1167 |
- Hebr. : וְ = wë.Lat : et.Fr. : et.Ned. : en.E. : and.D. und.Arabisch : وَ = wa (en).Taalgebruik in de Qoran : wa (en) .
Lc 15,24.11. act. part. perf. nom. mann. enk. απολωλως = apolôlôs (verloren) van het werkw. απολλυμι = apollumi (verderven, verdoemen).Taalgebruik in het NT : apollumi ( ten gronde richten , doden , verliezen ).Taalgebruik in de LXX : apollumi (ten gronde richten , doden , verliezen).Taalgebruik in Lc : apollumi (ten gronde richten , doden , verliezen).Taalgebruik in Hnd : apollumi ( ten gronde richten , doden , verliezen ).Bijbel (2) : (1) Lc 15,24. (2) Lc 15,32.Een vorm van απολλυμι = apollumi in de LXX (378) , in het NT (90) , in Mt (19) , in Mc (10) , in Lc (25) :
1. | 2. | 3. | 4. | 5. | 6. | 7. | 8. | 9. | 10. | 11. | 12. | |||
apollumi | Lc 4 | Lc 5 | Lc 6 | Lc 8 | Lc 9 | Lc 11 | Lc 13 | Lc 15 | Lc 17 | Lc 19 | Lc 20 | Lc 21 | ||
1. | pass. ind. praes. 1ste pers. enk. apollumai | 1 | (1) Lc 15,17. | |||||||||||
2. | pass. ind. praes. 1ste pers. mv. apollumetha | 1 | (1) Lc 8,24. | |||||||||||
3. | ind. fut. 3de pers. enk. apolesei | 3 | (1) Lc 9,24. | (2) Lc 17,33. | (3) Lc 20,16. | |||||||||
4. | ind. aor. 3de pers. enk. apôlesen | 2 | (1) Lc 17,27. (2) Lc 17,29. | |||||||||||
5. | ind. aor. 1ste pers. enk. apôlesa | 1 | (1) Lc 15,9. | |||||||||||
6. | ind. fut. 3de pers. mv.. apolountai | 1 | (1) Lc 5,37. | |||||||||||
7. | ind. fut. 2de pers. mv. apoleisthe | 2 | (1) Lc 13,3. (2) Lc 13,5. | |||||||||||
8. | conj. aor. 3de pers. enk. apolètai | 1 | (1) Lc 21,18. | |||||||||||
9. | conj. ind. aor. 3de pers. enk. apolesè(i) | 3 | (1) Lc 9,24. | (2) Lc 15,8. | (3) Lc 17,33. | |||||||||
10. | conj. aor. 3de pers. mv. apolesôsin | |||||||||||||
11. | inf. aor. apolesai | 4 | (1) Lc 4,34. | (2) Lc 6,9. | (3) Lc 9,56. | (4) Lc 19,47. | ||||||||
12. | inf. aor. apolesthai | 1 | (1) Lc 13,33. | |||||||||||
13. | part. aor. nom. mann. enk. apolesas | 2 | (1) Lc 9,25. | (2) Lc 15,4. | ||||||||||
14. | part. aor. gen. mann. + onz. enk. apolomenou | 1 | (1) Lc 11,51. | |||||||||||
15. | part. perf. nom. mann. enk. apolôlôs | 2 | (1) Lc 15,24. (2) Lc 15,32. | |||||||||||
16. | part. perf. nom. + acc. onz. enk. apolôlos | 3 | (1) Lc 15,4. (2) Lc 15,6 | (3) Lc 19,10. | ||||||||||
totaal | 25 | 1 | 1 | 1 | 1 | 3 | 1 | 3 | 7 | 3 | 2 | 1 | 1 |
- In de LXX kan een vorm van απολλυμι = apollumi (verderven, verdoemen, ten gronde richten, doden) de vertaling van 42 verschillende Hebreeuws (werk)woorden zijn.
- In verschillende situaties wordt het werkw. απολλυμι = apollumi (verderven, verdoemen, ten gronde richten, doden) :
(1) Jezus komt om de onreine geest te verdelgen.
(2) Jezus komt om wat aan het verloren gaan is te zoeken opdat het zou herleven.
(3) Farizeeën en schriftgeleerden zoeken Jezus te doden .
Lc 15,24.12. και = kai (en).Taalgebruik : kai (en) in NT.Taalgebruik in Lc : kai (en).Taalgebruik : kai (en) in de LXX.Nevenschikkend voegwoord.Lc (822 / 1151).Lc 15.25/32 WEL.7/32 NIET : (1) Lc 15,3. (2) Lc 15,7. (3) Lc 15,10. (4) Lc 15,11. (5) Lc 15,17. (6) Lc 15,19. (7) Lc 15,30.
kai (en) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
verzen | 7957 | 1071 | 678 | 1151 | 879 | 1007 | 2767 | 404 | 2900 | 3779 | ||
kai (en) | 26980 | 21867 | 5113 | 705 | 555 | 822 | 530 | 660 | 1470 | 371 | 2082 | 2612 |
verschil | 2844 | 366 | 123 | 329 | 349 | 347 | 1297 | 33 | 818 | 1167 |
- Hebr. : וְ = wë.Lat : et.Fr. : et.Ned. : en.E. : and.D. und.Arabisch : وَ = wa (en).Taalgebruik in de Qoran : wa (en) .
Lc 15,24.13. pass. ind. aor. 3de pers. enk. εὑρεθη = heurethè (hij werd gevonden) van het werkw. εὑρισκω = heuriskô (vinden).Taalgebruik in het NT : heuriskô (vinden).Taalgebruik in de Septuaginta : heuriskô (vinden).Taalgebruik in Lc : heuriskô (vinden).Taalgebruik in Hnd : heuriskô (vinden).Een vorm van εὑρισκω = heuriskô (vinden) in de LXX (613) , in het NT (176) , in Lc (45).In Lc : 17 vormen in 18 / 24 hoofdstukken en 45 verzen.In Hnd : X vormen in 17 hoofdstukken en 33 verzen.In de LXX kan een vorm van εὑρισκω = heuriskô (vinden) de vertaling van 20 verschillende Hebreeuwse (werk)woorden zijn.
heuriskô (vinden) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | |
pass. ind. aor. 3de pers. enk. heurethè | 75 | 59 | 16 | 1 | 3 | 1 | 4 | 7 | 4 | 4 | 2 | 2 |
1. | 2. | 3. | 4. | 5. | 6. | 7. | 8. | 9. | 10. | 11. | 12. | 13. | 14. | 15. | 16. | 17. | 18. | |||
heuriskô | Lc 1 | Lc 2 | Lc 4 | Lc 5 | Lc 6 | Lc 7 | Lc 8 | Lc 9 | Lc 11 | Lc 12 | Lc 13 | Lc 15 | Lc 17 | Lc 18 | Lc 19 | Lc 22 | Lc 23 | Lc 24 | ||
1. | act. ind. praes. 3de pers. enk. heuriskei | 2 | (1) Lc 11,10. (2) Lc 11,25. | |||||||||||||||||
2. | act. ind. praes. 1ste pers. enk. heuriskô | 2 | (1) Lc 13,7. | (2) Lc 23,4. | ||||||||||||||||
3. | act. ind. imperf. 3de pers. mv. heuriskon | 2 | (1) Lc 11,24. | (2) Lc 19,48. | ||||||||||||||||
4. | act. ind. fut. 3de pers. enk. heurèsei | 3 | (1) Lc 12,37. (2) Lc 12,43. | (3) Lc 18,8. | ||||||||||||||||
5. | act. ind. fut. 2de pers. mv. heurèsete | 3 | (1) Lc 2,12. | (2) Lc 11,9. | (3) Lc 19,30. | |||||||||||||||
6. | act. ind. aor. 3de pers. enk. heuren | 3 | (1) Lc 4,17. | (2) Lc 13,6. | (3) Lc 22,45. | |||||||||||||||
7. | act. ind. aor. 2de pers. enk. heures | 1 | Lc (1) Lc 1,30 . | |||||||||||||||||
8. | act. ind. aor. 1ste pers. enk. of 3de pers. mv. heuron | 14 | (1) Lc 2,46 . | (2) Lc 7,9. (3) Lc 7,10 . | (4) Lc 8,35 . | (5) Lc 15,6. (6) Lc 15,9 . | (7) Lc 19,32 . | (8) Lc 22,13. | (9) Lc 23,13. (10) Lc 23,22 . | (11) Lc 24,2. (12) Lc 24,3. (13) Lc 24,24. (14) Lc 24,33. | ||||||||||
9. | act. ind. aor. 1ste pers. mv. heuramen | 1 | (1) Lc 23,2 . | |||||||||||||||||
10. | act. conj. aor. 3de pers. enk. heurè(i) | 3 | (1) Lc 12,38. | (2) Lc 15,4. (3) Lc 15,8 . | ||||||||||||||||
11. | act. conj. aor. 3de pers.mv. heurôsin | 2 | (1) Lc 6,7. | (2) Lc 9,12. | () Lc 11,54. | |||||||||||||||
12. | act. part. aor. nom. mann. enk. heurôn | 1 | (1) Lc 15,5 . | |||||||||||||||||
13. | act. part. aor. nom. vr. enk. heurousa | 1 | (1) (6) Lc 15,9 . | |||||||||||||||||
14. | act. part. aor. nom. mann. mv. heurontes | 2 | (1) Lc 2,45 . | (2) Lc 5,19 . | ||||||||||||||||
15. | act. part. aor. nom. vr. mv. heurousai | 1 | (1) Lc 24,23. | |||||||||||||||||
16. | pass. ind. aor. 3de pers. enk. heurethè | 3 | (1) Lc 9,36. | (2) Lc 15,24. (3) Lc 15,32. | ||||||||||||||||
17. | pass. ind. aor. 3de pers. mv. heurethèsan | 1 | (1) Lc 17,18. | |||||||||||||||||
45 | 1 | 3 | 1 | 1 | 1 | 2 | 1 | 2 | 5 | 3 | 2 | 7 | 1 | 1 | 3 | 2 | 4 | 5 |
Lc 15,24.14. και = kai (en).Taalgebruik : kai (en) in NT.Taalgebruik in Lc : kai (en).Taalgebruik : kai (en) in de LXX.Nevenschikkend voegwoord.Lc (822 / 1151).Lc 15.25/32 WEL.7/32 NIET : (1) Lc 15,3. (2) Lc 15,7. (3) Lc 15,10. (4) Lc 15,11. (5) Lc 15,17. (6) Lc 15,19. (7) Lc 15,30.
kai (en) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
verzen | 7957 | 1071 | 678 | 1151 | 879 | 1007 | 2767 | 404 | 2900 | 3779 | ||
kai (en) | 26980 | 21867 | 5113 | 705 | 555 | 822 | 530 | 660 | 1470 | 371 | 2082 | 2612 |
verschil | 2844 | 366 | 123 | 329 | 349 | 347 | 1297 | 33 | 818 | 1167 |
- Hebr. : וְ = wë.Lat : et.Fr. : et.Ned. : en.E. : and.D. und.Arabisch : وَ = wa (en).Taalgebruik in de Qoran : wa (en) .
Lc 15,25 - Lc 15,25 - Gelijkenis van de verloren zoon : Lc 15,11-32 - bijbeloverzicht taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 15 - Lc 15,11 - Lc 15,12 - Lc 15,13 - Lc 15,14 - Lc 15,15 - Lc 15,16 - Lc 15,17 - Lc 15,18 - Lc 15,19 - Lc 15,20 - Lc 15,21 - Lc 15,22 - Lc 15,23 - Lc 15,24 - Lc 15,25 - Lc 15,26 - Lc 15,27 - Lc 15,28 - Lc 15,29 - Lc 15,30 - Lc 15,31 - Lc 15,32 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible.[25] Now his elder son was in the field: and as he came
and drew nigh to the house, he heard musick and dancing.
Luther-Bibel.25 Aber der ältere Sohn war auf dem Feld. Und als er nahe zum
Hause kam, hörte er Singen und Tanzen
Tekstuitleg van Lc 15,25.Het vers Lc 15,25 telt 19 woorden en 85 (5 X 17) letters.De getalwaarde van Lc 15,25 is 11883 (3 X 17 X 233).
Lc 15,25.1. act. ind. imperf. 3de pers. enk. ην = èn (hij / zij was) van het werkw. ειμι = eimi (zijn).Taalgebruik in het NT : eimi (zijn).Taalgebruik in de LXX : eimi (zijn).Taalgebruik in Lc : eimi (zijn).Taalgebruik in Hnd : eimi (zijn).Lc (79).Lc 15 () : (1) Lc 15,9. (2) Lc 15,24. (3) Lc 15,25. (4) Lc 15,32.Een vorm van ειμι = eimi (zijn) in het NT (2450) , in de LXX (6947).
eimi (zijn) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. |
act. ind. imperf. 3de pers. enk. èn | 1506 | 1120 | 386 | 24 | 38 | 79 | 92 | 63 | 71 | 19 | 141 | 233 |
- Hebreeuws.act. ind. perf. 3de pers. mann. enk. הָיָה = hâjâh
(zijn).Taalgebruik in Tenakh : hâjâh
(zijn).Getalwaarde : he = 5 , jod = 10 ; totaal : 20 (2² X 5).Structuur
: 5 - 1 - 5.De som van de elementen is telkens 2.Tenakh (332).Pentateuch (52).Eerdere Profeten (111).Latere Profeten (87).12 Kleine
Profeten (14).Geschriften (67).
- Lat. esse.Fr. être.Ned. zijn.E. to be.D. sein.
Lc 15,25.2. δε = de (echter) , afkorting δ' = d'.Taalgebruik in het NT : de (echter).Taalgebruik in de LXX : de (echter).Taalgebruik in Lc : de (echter).Partikel.Het staat steeds als tweede woord in de zin.Het kan een lichte tegenstelling aanduiden.Om een verandering van personage of situatie in de zin aan te duiden.Lc (478 + 5 = 483).Lc 15 (16) : (1) Lc 15,1. (2) Lc 15,3. (3) Lc 15,11. (4) Lc 15,12. (5) Lc 15,14. (6) Lc 15,17 (2X). (7) Lc 15,20 (2X). (8) Lc 15,21. (9) Lc 15,22. (10) Lc 15,25. (11) Lc 15,27. (12) Lc 15,28 (2X). (13) Lc 15,29. (14) Lc 15,30. (15) Lc 15,31. (16) Lc 15,32.
de (echter) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
de | 6210 | 3754 | 2456 | 421 | 149 | 478 | 203 | 490 | 708 | 7 | 1048 | 1251 |
d' | 73 | 50 | 23 | 12 | 2 | 5 | 1 | 3 | 19 | 20 | ||
Totaal | 6283 | 3804 | 2479 | 433 | 151 | 483 | 204 | 490 | 711 | 7 | 1067 | 1271 |
de (echter) | Lc 1 | Lc 2 | Lc 3 | Lc 4 | Lc 5 | Lc 6 | Lc 7 | Lc 8 | Lc 9 | Lc 10 | Lc 11 | Lc 12 | Lc 13 | Lc 14 | Lc 15 | Lc 16 | Lc 17 | Lc 18 | Lc 19 | Lc 20 | Lc 21 | Lc 22 | Lc 23 | Lc 24 |
de (478) | 17 | 9 | 11 | 13 | 18 | 15 | 23 | 37 | 36 | 21 | 22 | 26 | 13 | 8 | 16 | 15 | 11 | 26 | 16 | 22 | 14 | 35 | 34 | 20 |
d' (5) | 1 | 2 | 1 | 1 | ||||||||||||||||||||
483 | 17 | 9 | 11 | 13 | 18 | 15 | 23 | 37 | 37 | 23 | 22 | 26 | 13 | 8 | 16 | 15 | 12 | 26 | 16 | 23 | 14 | 35 | 34 | 20 |
1151 verzen | Lc 1 | Lc 2 | Lc 3 | Lc 4 | Lc 5 | Lc 6 | Lc 7 | Lc 8 | Lc 9 | Lc 10 | Lc 11 | Lc 12 | Lc 13 | Lc 14 | Lc 15 | Lc 16 | Lc 17 | Lc 18 | Lc 19 | Lc 20 | Lc 21 | Lc 22 | Lc 23 | Lc 24 |
80 | 52 | 38 | 44 | 39 | 49 | 50 | 56 | 62 | 42 | 54 | 59 | 35 | 35 | 32 | 31 | 37 | 43 | 48 | 47 | 38 | 71 | 56 | 53 |
Lc 15,25.3. bepaald lidwoord nom. mann. enk. ὁ = ho.Zie bepaald lidwoord ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het).Taalgebruik in het NT : bepaald lidwoord.Lc 15 (13) : (1) Lc 15,12. (2) Lc 15,13. (3) Lc 15,20. (4) Lc 15,21. (5) Lc 15,22. (6) Lc 15,24. (7) Lc 15,25. (8) Lc 15,27. (9) Lc 15,28. (10) Lc 15,29. (11) Lc 15,30. (12) Lc 15,31. (13) Lc 15,32.
lidw. enk. | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
1. | nom. m. enk. ho | 8495 | 6052 | 2443 | 408 | 219 | 331 | 436 | 281 | 612 | 156 | 958 | 1394 |
Totaal | 54298 | 42002 | 12296 | 1648 | 940 | 1649 | 1422 | 1696 | 4013 | 928 | 4237 | 5659 |
Lc 15,25.4. nom. mann. enk. υἰος = huios (zoon).Taalgebruik in het NT : huios (zoon).Taalgebruik in de LXX : huios (zoon).Taalgebruik in Lc : huios (zoon).Lc (39).Lc 15 (6) : (1) Lc 15,13. (2) Lc 15,19. (3) Lc 15,21. (4) Lc 15,24. (5) Lc 15,25. (6) Lc 15,30.Een vorm van υἰος = huios (zoon) in Lc 15 (7) : Lc 15 (6) : (1) Lc 15,11. (2) Lc 15,13. (3) Lc 15,19. (4) Lc 15,21. (5) Lc 15,24. (6) Lc 15,25. (7) Lc 15,30.
huios (zoon) enk. | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
nom. mann. enk. huios | 885 | 732 | 153 | 42 | 19 | 39 | 26 | 6 | 19 | 2 | 100 | 126 |
totaal | 1851 | 1560 | 291 | 69 | 29 | 62 | 51 | 10 | 65 | 5 | 160 | 211 |
huios (zoon) mv. | bijbel | O.T. | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. |
totaal | 2499 | 2432 | 67 | 14 | 4 | 10 | 2 | 11 | 23 | 3 | 28 | 30 | 23 |
- Hebreeuws.בֵּן/ בִּן / בֶּן= ben / bin / bèn (zoon, kind).Taalgebruik
in Tenakh : ben
(zoon, kind).Getalwaarde : beth = 2 , nun = 14 of 50 ; totaal : 16 (2²
X 2²) of 52 (2 X 26).Structuur : 2 - 5.De som van de elementen is 7.Tenakh (1225).Pentateuch (284).Eerdere Profeten (392).Latere Profeten (231).12 Kleine Profeten (26).Geschriften (292).Gn (85).Gn 21 (7) : (1) Gn 21,2. (2) Gn 21,4. (3) Gn 21,5. (4) Gn 21,7. (5) Gn 21,9. (6) Gn 21,10. (7) Gn 21,13.
- Lat. filius.Fr. fils.Ned. zoon.D. Sohn.E. son.Arabisch : اِبن = ´ibn (zoon).Taalgebruik in de Qoran : ´ibn (zoon) .
- In Lc 15,11-32 komt 7X een vorm van υἰος = huios (zoon) voor ; 1X de acc. mann. mv. υἱους = huious (zonen) en 6X de nom. mann. enk. υἰος = huios (zoon) ; 5X heeft het betrekking op de jongste zoon , in Lc
15,25 op de oudste zoon.Vanaf Lc
15,25 is het verhaal aan de oudste zoon gewijd.Hij vraagt wat er gaande is en één van de knechten vertelt hem wat er is gebeurd.
Lc 15,25.3. - 4. ὁ υἰος = ho huios (de zoon).Lc (26) : (1) Lc 3,22. (2) Lc 4,9. (3) Lc 4,22. (4) Lc 5,24. (5) Lc 6,5. (6) Lc 7,34. (7) Lc 9,26 . (8) Lc 9,35. (9) Lc 9,44. (10) Lc 9,56. (11) Lc 10,22. (12) Lc 11,11. (13) Lc 11,30. (14) Lc 12,8. (15) Lc 12,40. (16) Lc 15,21. (17) Lc 15,24. (18) Lc 15,25. (19) Lc 15,30. (20) Lc 17,24. (21) Lc 17,30. (22) Lc 18,8. (23) Lc 19,10. (24) Lc 22,22. (25) Lc 22,69. (26) Lc 22,70.
Lc 15,25.5. pers. voornaamw. 3de pers. gen. mann. enk. αυτου = autou van het pers. voornaamw. αυτος = autos.Taalgebruik in het NT : voornaamwoord autos.Taalgebruik in de LXX : voornaamwoord autos.Taalgebruik in Lc. : voornaamwoord autos.Taalgebruik in Hnd. : voornaamwoord autos.Lc (220).Lc 15 (10) : (1) Lc 15,1. (2) Lc 15,5. (3) Lc 15,13. (4) Lc 15,14. (5) Lc 15,15. (6) Lc 15,20. (7) Lc 15,22. (8) Lc 15,25. (9) Lc 15,28. (10) Lc 15,29.Hnd (118).
autos (hij) 3de pers. enk. | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
nom. mann. enk. autos | 654 | 490 | 164 | 12 | 15 | 45 | 18 | 17 | 49 | 8 | 72 | 90 |
gen. mann. enk. autou | 6883 | 5685 | 1198 | 225 | 143 | 220 | 150 | 118 | 256 | 86 | 588 | 738 |
Lc 15,25.3. - 5. ὁ υἰος αυτου = ho huios autou (de zoon van hem = zijn zoon).NT (2) : (1) Mt 7,9. (2) Lc 15,25.
Lc 15,25.6. bepaald lidwoord nom. mann. enk. ὁ = ho.Zie bepaald lidwoord ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het).Taalgebruik in het NT : bepaald lidwoord.Lc 15 (13) : (1) Lc 15,12. (2) Lc 15,13. (3) Lc 15,20. (4) Lc 15,21. (5) Lc 15,22. (6) Lc 15,24. (7) Lc 15,25. (8) Lc 15,27. (9) Lc 15,28. (10) Lc 15,29. (11) Lc 15,30. (12) Lc 15,31. (13) Lc 15,32 .
lidw. enk. | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
1. | nom. m. enk. ho | 8495 | 6052 | 2443 | 408 | 219 | 331 | 436 | 281 | 612 | 156 | 958 | 1394 |
Totaal | 54298 | 42002 | 12296 | 1648 | 940 | 1649 | 1422 | 1696 | 4013 | 928 | 4237 | 5659 |
Lc 15,25.7. πρεσβυτερος (= presbuteros: oudere; nom mann enk). Taalgebruik in het NT: presbuteros (oudere). Taalgebruik in de LXX: presbuteros (oudere). Bijbel (16) : (1) Gn 18,12. (2) Gn 19,31. (3) Gn 24,1. (4) Gn 35,29. (5) Gn 43,27. (6) Gn 44,20. (7) Joz 13,1. (8) Joz 23,1. (9) 2 S 19,33. (10) 1 K 1,1 . (11) Jr 6,11. (12) Jr 32,8. (13) Job 42,17. (14) Lc 15,25. (15) 2 Joh 1,1. (16) 3 Joh 1,1.
LXX | presbuteros (oudere) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
1 | nom. enk. presbuteros | 16 | 13 | 3 | 1 | 2 | 1 | 1 | |||||
Totaal | 230 | 165 | 65 | 12 | 7 | 5 | 1 | 18 | 10 | 12 | 24 | 25 |
- זָקֵן (= zâqen: oud, voornaam; zn nom mann enk). Taalgebruik in Tenakh: zâqen (oud, voornaam). Getalswaarde: zajin = 7, qoph = 19 of 100, nun = 14 of 50 ; totaal: 40 of 157. Structuur: 7 - 1 - 5. De som van de elementen is telkens 4. Tenakh (40). Pentateuch (10). Eerdere Profeten (16). Latere Profeten (8). 12 Kleine Profeten (0). Geschriften (4). Gn (9): (1) Gn 18,12. (2) Gn 19,4. (3) Gn 19,31. (4) Gn 24,1. (5) Gn 24,2. (6) Gn 25,8. (7) Gn 27,1. (8) Gn 35,29. (9) Gn 44,20. Lv (1) Lv 19,32. Joz (3): (1) Joz 6,21. (2) Joz 13,1. (3) Joz 23,1. Re (1) Re 19,16. 1 S (7): (1) 1 S 2,22. (2) 1 S 2,31. (3) 1 S 2,32. (4) 1 S 4,18. (5) 1 S 8,1. (6) 1 S 17,12. (7) 1 S 28,14. 2 S (1) 2 S 19,33. 1 K (3): (1) 1 K 1,1 . (2) 1 K 1,15. (3) 1 K 13,11. 2 K (1) 2 K 4,14.
8. εν = en (in, tijdens).Taalgebruik in het NT : en
(in).Taalgebruik in de LXX: en
(in).Taalgebruik in Lc : en
(in).Lc (288).Lc 15 (3) : (1) Lc 15,4. (2) Lc 15,7. (3) Lc 15,25.
en (in). | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | synopt. | ev. |
11097 | 8943 | 2154 | 247 | 119 | 288 | 182 | 226 | 966 | 126 | 654 | 836 |
en (in) | Lc 1 | Lc 2 | Lc 3 | Lc 4 | Lc 5 | Lc 6 | Lc 7 | Lc 8 | Lc 9 | Lc 10 | Lc 11 | Lc 12 | Lc 13 | Lc 14 | Lc 15 | Lc 16 | Lc 17 | Lc 18 | Lc 19 | Lc 20 | Lc 21 | Lc 22 | Lc 23 | Lc 24 |
288 | 25 | 23 | 10 | 18 | 10 | 7 | 12 | 12 | 13 | 14 | 12 | 17 | 13 | 6 | 3 | 9 | 7 | 7 | 11 | 7 | 11 | 13 | 12 | 16 |
- Hebr. בְּ = bë.Fr. en.Ned. in.E. in.D. in.Fr. dans.Arabisch : فِي = fi (in).Taalgebruik in de Qoran : fi (in).
8. - 9.
Lc 15,25.12. part. praes. nom. mann. enk. ερχομενος = erchomenos (komende) van het werkw. ερχομαι = erchomai (gaan, komen).Taalgebruik in het NT : erchomai (gaan, komen).Taalgebruik in de LXX : erchomai (gaan, komen).Taalgebruik in Lc. : erchomai (gaan, komen).Een vorm van ερχομαι = erchomai (gaan, komen) in de LXX (1054) , in het NT (631) in Lc (98).
erchomai (gaan, komen) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
part. pr. nom. mann. enk. erchomenos | 31 | 6 | 25 | 4 | 1 | 6 | 7 | 4 | 3 | 11 | 18 |
1. | 2. | 3. | 4. | 5. | 6. | 7. | 8. | 9. | 10. | 11. | 12. | 13. | 14. | 15. | 16. | 17. | 18. | 19. | 20. | 21. | 22. | 23. | 24. | |||
Lc | Lc 1 | Lc 2 | Lc 3 | Lc 4 | Lc 5 | Lc 6 | Lc 7 | Lc 8 | Lc 9 | Lc 10 | Lc 11 | Lc 12 | Lc 13 | Lc 14 | Lc 15 | Lc 16 | Lc 17 | Lc 18 | Lc 19 | Lc 20 | Lc 21 | Lc 22 | Lc 23 | Lc 24 | ||
part. praes. nom. mann. enk. erchomenos | 6 | (1) Lc 6,47 . | (2) Lc 7,19. (3) Lc 7,20 . | (4) Lc 13,35. | (5) Lc 15,25. | (6) Lc 19,38. |
Lc 15,25.16. act. ind. aor. 3de p. enk. ηκουσεν = èkousen (hij / zij hoorde) van het werkw. ακουω = akouô (horen).Taalgebruik in het NT : akouô (horen).Taalgebruik in de Septuaginta : akouô (horen).Taalgebruik in Lc : akouô (horen).Taalgebruik in Hnd : akouô (horen).Lc (3) : (1) Lc 1,41. (2) Lc 9,7. (3) Lc 15,25.Een vorm van ακουω = akouô (horen) in de LXX (1069) , in het NT (427).
akouô (horen) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
act. ind. aor. 3de pers. enk. èkousen | 186 | 170 | 16 | 1 | 1 | 3 | 6 | 4 | 1 | 5 | 11 |
Lc 1 | Lc 2 | Lc 4 | Lc 5 | Lc 6 | Lc 7 | Lc 8 | Lc 9 | Lc 10 | Lc 11 | Lc 12 | Lc 13 | Lc 14 | Lc 15 | Lc 16 | Lc 17 | Lc 18 | Lc 19 | Lc 20 | Lc 21 | Lc 22 | Lc 23 | Lc 24 | |||
act. inf. praes. akouein | 7 | (1) Lc 5,1. (2) Lc 5,15 . | (3) Lc 8,8. | (4) Lc 14,35. | (5) Lc 15,1. | (6) Lc 21,38. | (7) Lc 23,8. | ||||||||||||||||||
4 | act. part. praes. acc. mann. enk. akouonta | 1 | (1) Lc 2,46. | ||||||||||||||||||||||
5 | act. part. praes. nom. mann. mv. akouontes | 5 | (1) Lc 2,47. | (2) Lc 4,28 . | (3) Lc 8,10. (4) Lc 8,21. | (5) Lc 11,28. | |||||||||||||||||||
7 | act. ind. aor. 3de p. enk. èkousen | 3 | (1) Lc 1,41. | (2) Lc 9,7. | (3) Lc 15,25. | ||||||||||||||||||||
8 | act. ind. aor. 3de pers. mv. èkousan | 3 | (1) Lc 1,58. | (2) Lc 2,20. | (3) Lc 10,24. | ||||||||||||||||||||
act. ind. aor. 1ste pers. mv. èkousamen | 2 | (1) Lc 4,23 . | (2) Lc 22,71. | ||||||||||||||||||||||
act. part. aor. nom. mv. akousantes | 7 | (1) Lc 1,66. | (2) Lc 2,18. | (3) Lc 8,12. (4) Lc 8,14. (5) Lc 8,15. (6) Lc 8,26. | (7) Lc 20,16 . | ||||||||||||||||||||
3 | 4 |
- Hebreeuws.וַיִּשְׁמַע = wajjisjëma` (en hij hoorde) < prefix verbindingswoord wë + act. qal imperf. 3de pers. mann. enk. van het werkw. שָׁמַע = sjâma` (horen, luisteren).Taalgebruik in Tenakh : sjâma`
(horen, luisteren).Getalwaarde : sjin = 21 of 300 , mem = 13 of 40 , ajin
= 16 of 70 ; 50 (2 X 5²) of 410 (2 X 5 X 41).Structuur : 3 - 4 - 7.De som van de elementen is telkens 5.Tenakh (90).Pentateuch (33).Eerdere Profeten (33).Latere Profeten (10).12 Kleine
Profeten (2).Geschriften (12).Gn (11) : (1) Gn 14,14. (2) Gn 16,2. (3) Gn 21,17. (4) Gn 23,16. (5) Gn 28,7. (6) Gn 30,17. (7) Gn 30,22. (8) Gn
31,1. (9) Gn 35,22. (10) Gn 37,21. (11) Gn 45,2.Ex (6) : (1) Ex 2,15. (2) Ex 2,24. (3) Ex 18,1. (4) Ex 18,24. (5) Ex 32,17. (6) Ex 33,4.Dt (5) : (1) Dt
1,34. (2) Dt
5,28. (3) Dt
9,19. (4) Dt
10,10. (5) Dt
26,7 .
- Horen en oor zijn verwant met elkaar.oor < Lat. aus , auris , zie
Gr. ous / ôs , ôtis.auscultare (het oor lenen aan , toehoren ,
aanhoren) -> écouter.
Lc 15,26 - Lc 15,26 - Gelijkenis van de verloren zoon : Lc 15,11-32 - bijbeloverzicht taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 15 - Lc 15,11 - Lc 15,12 - Lc 15,13 - Lc 15,14 - Lc 15,15 - Lc 15,16 - Lc 15,17 - Lc 15,18 - Lc 15,19 - Lc 15,20 - Lc 15,21 - Lc 15,22 - Lc 15,23 - Lc 15,24 - Lc 15,25 - Lc 15,26 - Lc 15,27 - Lc 15,28 - Lc 15,29 - Lc 15,30 - Lc 15,31 - Lc 15,32 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible.[26] And he called one of the servants, and asked what these
things meant.
Luther-Bibel.26 und rief zu sich einen der Knechte und fragte, was das wäre.
Tekstuitleg van Lc 15,26.
4.
Lc 15,27 - Lc 15,27 - Gelijkenis van de verloren zoon : Lc 15,11-32 - bijbeloverzicht taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 15 - Lc 15,11 - Lc 15,12 - Lc 15,13 - Lc 15,14 - Lc 15,15 - Lc 15,16 - Lc 15,17 - Lc 15,18 - Lc 15,19 - Lc 15,20 - Lc 15,21 - Lc 15,22 - Lc 15,23 - Lc 15,24 - Lc 15,25 - Lc 15,26 - Lc 15,27 - Lc 15,28 - Lc 15,29 - Lc 15,30 - Lc 15,31 - Lc 15,32 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible.[27] And he said unto him, Thy brother is come; and thy
father hath killed the fatted calf, because he hath received him safe and sound.
Luther-Bibel.27 Der aber sagte ihm: Dein Bruder ist gekommen und dein Vater
hat das gemästete Kalb geschlachtet, weil er ihn gesund wiederhat.
Tekstuitleg van Lc 15,27. Het vers Lc 15,27 telt 22 (2 X 11) woorden en 95 (5 X 19) letters. De getalwaarde van Lc 15,27 is 11117 (priemgetal).
Lc 15,27.1. bepaald lidwoord nom. mann. enk. ὁ = ho.Zie bepaald lidwoord ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het).Taalgebruik in het NT : bepaald lidwoord.Lc 15 (13) : (1) Lc 15,12. (2) Lc 15,13. (3) Lc 15,20. (4) Lc 15,21. (5) Lc 15,22. (6) Lc 15,24. (7) Lc 15,25. (8) Lc 15,27. (9) Lc 15,28. (10) Lc 15,29. (11) Lc 15,30. (12) Lc 15,31. (13) Lc 15,32.
lidw. enk. | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
1. | nom. m. enk. ho | 8495 | 6052 | 2443 | 408 | 219 | 331 | 436 | 281 | 612 | 156 | 958 | 1394 |
Totaal | 54298 | 42002 | 12296 | 1648 | 940 | 1649 | 1422 | 1696 | 4013 | 928 | 4237 | 5659 |
Lc 15,27.2. δε = de (echter) , afkorting δ' = d'.Taalgebruik in het NT : de (echter).Taalgebruik in de LXX : de (echter).Taalgebruik in Lc : de (echter).Partikel.Het staat steeds als tweede woord in de zin.Het kan een lichte tegenstelling aanduiden.Om een verandering van personage of situatie in de zin aan te duiden.Lc (478 + 5 = 483).Lc 15 (16) : (1) Lc 15,1. (2) Lc 15,3. (3) Lc 15,11. (4) Lc 15,12. (5) Lc 15,14. (6) Lc 15,17 (2X). (7) Lc 15,20 (2X). (8) Lc 15,21. (9) Lc 15,22. (10) Lc 15,25. (11) Lc 15,27. (12) Lc 15,28 (2X). (13) Lc 15,29. (14) Lc 15,30. (15) Lc 15,31. (16) Lc 15,32.
de (echter) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
de | 6210 | 3754 | 2456 | 421 | 149 | 478 | 203 | 490 | 708 | 7 | 1048 | 1251 |
d' | 73 | 50 | 23 | 12 | 2 | 5 | 1 | 3 | 19 | 20 | ||
Totaal | 6283 | 3804 | 2479 | 433 | 151 | 483 | 204 | 490 | 711 | 7 | 1067 | 1271 |
de (echter) | Lc 1 | Lc 2 | Lc 3 | Lc 4 | Lc 5 | Lc 6 | Lc 7 | Lc 8 | Lc 9 | Lc 10 | Lc 11 | Lc 12 | Lc 13 | Lc 14 | Lc 15 | Lc 16 | Lc 17 | Lc 18 | Lc 19 | Lc 20 | Lc 21 | Lc 22 | Lc 23 | Lc 24 |
de (478) | 17 | 9 | 11 | 13 | 18 | 15 | 23 | 37 | 36 | 21 | 22 | 26 | 13 | 8 | 16 | 15 | 11 | 26 | 16 | 22 | 14 | 35 | 34 | 20 |
d' (5) | 1 | 2 | 1 | 1 | ||||||||||||||||||||
483 | 17 | 9 | 11 | 13 | 18 | 15 | 23 | 37 | 37 | 23 | 22 | 26 | 13 | 8 | 16 | 15 | 12 | 26 | 16 | 23 | 14 | 35 | 34 | 20 |
1151 verzen | Lc 1 | Lc 2 | Lc 3 | Lc 4 | Lc 5 | Lc 6 | Lc 7 | Lc 8 | Lc 9 | Lc 10 | Lc 11 | Lc 12 | Lc 13 | Lc 14 | Lc 15 | Lc 16 | Lc 17 | Lc 18 | Lc 19 | Lc 20 | Lc 21 | Lc 22 | Lc 23 | Lc 24 |
80 | 52 | 38 | 44 | 39 | 49 | 50 | 56 | 62 | 42 | 54 | 59 | 35 | 35 | 32 | 31 | 37 | 43 | 48 | 47 | 38 | 71 | 56 | 53 |
Lc 15,27.1. - 2. ὁ δε (= ho de: hij echter). NT (698). Lc 15 (4): (1) Lc 15,27. (2) Lc 15,28. (3) Lc 15,29. (4) Lc 15,30.
Lc
15,27.3. act. ind. aor. 3de pers. enk. ειπεν = eipen (hij zei) van het werkw. λεγω = legô (zeggen).Taalgebruik in het NT : legô
(zeggen).Taalgebruik in de LXX : legô
(zeggen).Taalgebruik in Lc : legô
(zeggen).Een vorm van λεγω = legô (zeggen) in de LXX (4610) , in het NT (1318) ; van
ειπεν = eipon (ik zei) in de LXX (4608) , in het NT (925).
- In zeven verzen in Lc
15,11-32.In Lc
15,11 is de verteller aan het woord ; in zes verzen binnen het verhaal :
(1) Lc
15,12. (2) Lc
15,21. (3) Lc
15,22. (4) Lc
15,27. (5) Lc
15,29. (6) Lc
15,31.In Lc
15,12 wordt de zin ingeleid door het nevenschikkend voegwoord και = kai (en).In Lc 15,21 en Lc 15,22 staat het werkwoord ειπεν = eipen (hij zei) vooraan , gevolgd door het partikel δε = de (echter)
en vervolgens gevolgd door het onderwerp - in Lc
15,21 ὁ υἱος = ho huios (de zoon) , in Lc
15,22 ὁ πατηρ = ho patèr (de vader).In de drie overige verzen staat ὁ δε = ho de
(hij echter) vooraan de zin.
bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
ind. aor. 3de p. enk. eipen | 3024 | 2426 | 598 | 118 | 56 | 223 | 114 | 75 | 7 | 5 | 397 | 511 |
legô (zeggen) . eipen | Lc | Lc 1 | Lc 2 | Lc 3 | Lc 4 | Lc 5 | Lc 6 | Lc 7 | Lc 8 | Lc 9 | Lc 10 | Lc 11 | Lc 12 | Lc 13 | Lc 14 | Lc 15 | Lc 16 | Lc 17 | Lc 18 | Lc 19 | Lc 20 | Lc 21 | Lc 22 | Lc 23 | Lc 24 | |
act. ind. aor. 3de pers. enk. eipen | 223 | 11 | 5 | 2 | 8 | 9 | 5 | 9 | 11 | 17 | 12 | 9 | 9 | 7 | 11 | 8 | 10 | 8 | 13 | 12 | 11 | 4 | 18 | 6 | 8 |
- וַיּאֹמֶר = wajjo´mèr (en hij zei) < prefix verbindingswoord wë
+ werkwoordvorm qal act. imperf. 3de pers. mann. enk. van het werkw. אמר = ´-m-r (zeggen).Taalgebruik in Tenakh : ´âmar
(zeggen).Getalwaarde : aleph = 1 , mem
= 13 of 40 , resj = 20 of 200 ; totaal : 34 (2 X 17) of 241 (priemgetal).Structuur : 1 - 4 - 2.De som van de elementen is telkens 7.Tenakh
(1879).Pentateuch (594).Eerdere Profeten (868).Latere Profeten (120).12 Kleine Profeten (56).Geschriften (241).
- Lat. legere.Fr. leçon.E. to say.Fr. dire.D. sprechen (spreken).Arabisch : قَالَ = qâla (zeggen).Taalgebruik in de Qoran : qâla (zeggen).
Lc 15,27.1. - 2. δε ειπεν = de eipen (hij echter zei).NT (66).Lc (35) : (1) Lc 3,13. (2) Lc 4,43. (3) Lc 5,34. (4) Lc 7,43. (5) Lc 8,10. (6) Lc 8,30. (7) Lc 8,48. (8) Lc 8,52. (9) Lc 9,59. (10) Lc 10,26 . (11) Lc 10,37. (12) Lc 10,40. (13) Lc 10,41. (14) Lc 11,28. (15) Lc 11,46. (16) Lc 12,14. (17) Lc 13,23. (18) Lc 14,16. (19) Lc 15,27. (20) Lc 15,31. (21) Lc 16,6. (22) Lc 16,7. (23) Lc 16,30. (24) Lc 17,37. (25) Lc 18,21. (26) Lc 18,27. (27) Lc 18,29. (28) Lc 18,41. (29) Lc 20,3. (30) Lc 20,25. (31) Lc 21,8. (32) Lc 22,10. (33) Lc 22,25. (33) Lc 22,33. (34) Lc 22,34. (35) Lc 22,38.
Lc 15,27.1. - 3. ὁ δε ειπεν = ho de eipen (hij echter zei).NT (53).Lc (32) : (1) Lc 3,13. (2) Lc 4,43. (3) Lc 5,34. (4) Lc 7,43. (5) Lc 8,10. (6) Lc 8,30. (7) Lc 8,48. (8) Lc 8,52. (9) Lc 9,59. (10) Lc 10,26 . (11) Lc 10,37. (12) Lc 11,46. (13) Lc 12,14. (14) Lc 13,23. (15) Lc 14,16. (16) Lc 15,27. (17) Lc 15,31. (18) Lc 16,6. (19) Lc 16,7. (20) Lc 16,30. (21) Lc 17,37. (22) Lc 18,21. (23) Lc 18,27. (24) Lc 18,29. (25) Lc 18,41. (26) Lc 20,25. (27) Lc 21,8. (28) Lc 22,10. (29) Lc 22,25. (30) Lc 22,33. (31) Lc 22,34. (32) Lc 22,38.
Lc 15,27.4. dat. mann. + onz. enk. αυτῳ = autô(i) van het persoonl. voornaamw. αυτος = autos (hij).Taalgebruik in het NT : persoonlijk voornaamwoord.Taalgebruik in de LXX : persoonlijk voornaamwoord.Taalgebruik in Lc : persoonlijk voornaamwoord.Lc 15 () : (1) Lc 15,1. (2) Lc 15,16. (3) Lc 15,18. (4) Lc 15,21. (5) Lc 15,27. (6) Lc 15,30. (7) Lc 15,31.
autos (hij) 3de pers. enk. | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
dat. mann. enk. autô(i) | 2475 | 1686 | 789 | 159 | 109 | 144 | 153 | 79 | 114 | 31 | 412 | 565 |
totaal | 12884 | 9893 | 2991 | 510 | 413 | 593 | 475 | 350 | 504 | 146 | 1670 | 2145 |
Lc 15,27.3. - 4. ειπεν (...) αυτῳ = eipen (...) autô(i) (hij zei hem).NT (90).Lc (36) : (1) Lc 1,19. (2) Lc 4,3. (3) Lc 4,6. (4) Lc 4,9. (5) Lc 4,12. (6) Lc 5,5. (7) Lc 5,20. (8) Lc 5,27. (9) Lc 7,43. (10) Lc 9,58. (11) Lc 9,60. (12) Lc 10,28. (13) Lc 10,35. (14) Lc 10,37. (15) Lc 11,27. (16) Lc 12,14. (17) Lc 12,20. (18) Lc 12,41. (19) Lc 14,15. (20) Lc 14,16. (21) Lc 14,18. (22) Lc 15,21. (23) Lc 15,27. (24) Lc 15,31. (25) Lc 16,2. (26) Lc 16,6. (27) Lc 16,31. (28) Lc 17,19. (29) Lc 18,19. (30) Lc 18,22. (31) Lc 18,42. (32) Lc 19,17. (33) Lc 22,33. (34) Lc 22,48. (35) Lc 22,61. (36) Lc 23,43.
Lc 15,27.2. - 4. δε ειπεν αυτῳ = de eipen autô(i) (hij echter zei hem).NT (7) : (1) Mt 19,17. (2) Lc 7,43. (3) Lc 12,14. (4) Lc 14,16. (5) Lc 15,27. (6) Lc 15,31. (7) Lc 22,33.
Lc 15,27.1. - 4. ὁ δε ειπεν αυτῳ = ho de eipen autô(i) (hij echter zei hem).NT (7) : (1) Mt 19,17. (2) Lc 7,43. (3) Lc 12,14. (4) Lc 14,16. (5) Lc 15,27. (6) Lc 15,31. (7) Lc 22,33.
Lc 15,27.5. ὁτι = hoti (dat, omdat).Taalgebruik in het NT : hoti (dat, omdat).Taalgebruik in de LXX : hoti (dat, omdat).Taalgebruik in Lc : hoti (dat, omdat).Lc 15 (7) : (1) Lc 15,2. (2) Lc 15,6. (3) Lc 15,7. (4) Lc 15,9. (5) Lc 15,24. (6) Lc 15,27. (7) Lc 15,32.
hoti ( dat , omdat ) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
4396 | 3213 | 1183 | 137 | 92 | 160 | 237 | 114 | 389 | 54 | 389 | 626 |
hoti | Lc 1 | Lc 2 | Lc 3 | Lc 4 | Lc 5 | Lc 6 | Lc 7 | Lc 8 | Lc 9 | Lc 10 | Lc 11 | Lc 12 | Lc 13 | Lc 14 | Lc 15 | Lc 16 | Lc 17 | Lc 18 | Lc 19 | Lc 20 | Lc 21 | Lc 22 | Lc 23 | Lc 24 |
160 | 9 | 4 | 1 | 11 | 6 | 6 | 7 | 7 | 8 | 7 | 11 | 12 | 6 | 5 | 7 | 5 | 3 | 6 | 13 | 4 | 7 | 6 | 5 | 7 |
Lc 15,27.4. - 5. αυτῳ ὁτι = autô(i) hoti (aan hem dat).NT (16) : (1) Mt 20,7. (2) Mt 26,75. (3) Mc 1,37. (4) Mc 1,40. (5) Mc 6,2. (6) Mc 12,29. (7) Lc 8,49. (8) Lc 15,27. (9) Lc 18,37. (10) Lc 19,31. (11) Lc 22,61. (12) Joh 1,50. (13) Joh 4,52. (14) Joh 12,6. (15) Kol 4,13. (16) Apk 19,7.
Lc 15,27.3. - 5. ειπεν αυτῳ ὁτι = eipen autô(i) hoti (hij zei aan hem dat).NT (3) : (1) Lc 15,27. (2) Lc 22,61. (3) Joh 1,50.
Lc 15,27.6. bepaald lidwoord nom. mann. enk. ὁ = ho.Zie bepaald lidwoord ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het).Taalgebruik in het NT : bepaald lidwoord.Lc 15 (13) : (1) Lc 15,12. (2) Lc 15,13. (3) Lc 15,20. (4) Lc 15,21. (5) Lc 15,22. (6) Lc 15,24. (7) Lc 15,25. (8) Lc 15,27. (9) Lc 15,28. (10) Lc 15,29. (11) Lc 15,30. (12) Lc 15,31. (13) Lc 15,32.
lidw. enk. | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
1. | nom. m. enk. ho | 8495 | 6052 | 2443 | 408 | 219 | 331 | 436 | 281 | 612 | 156 | 958 | 1394 |
Totaal | 54298 | 42002 | 12296 | 1648 | 940 | 1649 | 1422 | 1696 | 4013 | 928 | 4237 | 5659 |
Lc 15,27.7. nom. mann. enk. αδελφος = adelfos (broer).Taalgebruik in het NT : adelfos (broer).Taalgebruik in de LXX : adelfos (broer).Lc (4) : (1) Lc 15,27. (2) Lc 15,32. (3) Lc 17,3. (4) Lc 20,28.Een vorm van αδελφος = adelfos (broer) in de LXX (924) , in het NT (343).
adelfos (broer) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
1 | nom. enk. adelfos | 147 | 107 | 40 | 7 | 4 | 4 | 6 | 18 | 1 | 15 | 21 | |
Totaal | 1106 | 770 | 336 | 37 | 29 | 23 | 14 | 57 | 181 | 5 | 79 | 93 |
- Hebreeuws.mann. enk. אָח = ´âch (broer) .Taalgebruik in Tenakh : ´ach (broer).Getalwaarde = aleph = 1 , chet = 8 ; totaal : 9 (3²).Structuur : 1 - 8.De som van de elementen is telkens 9 .
- L. frater.Fr. frère.Ned.
broer.E. brother.D. Bruder.Arab. ´ach.Taalgebruik in de Qoran : ´ach (broer).
Lc 15,27.13. nom. mann. enk. πατηρ = patèr (vader).Taalgebruik in het NT : patèr (vader).Taalgebruik in de LXX : patèr (vader).Taalgebruik in Lc : patèr (vader).Zie hieronder.
patèr (vader) enk. | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br | Apk | syn | ev. |
nom. mann. enk. patèr | 305 | 199 | 106 | 18 | 5 | 15 | 49 | 2 | 17 | 38 | 87 | |
totaal | 1093 | 749 | 344 | 60 | 17 | 48 | 121 | 11 | 82 | 5 | 125 | 246 |
1. | 2. | 3. | 4. | 5. | 6. | 7. | 8. | 9. | 10. | 11. | 12. | 13. | 14. | 15. | 16. | |||
patèr | Lc 1 | Lc 2 | Lc 3 | Lc 6 | Lc 8 | Lc 9 | Lc 10 | Lc 11 | Lc 12 | Lc 14 | Lc 15 | Lc 16 | Lc 18 | Lc 22 | Lc 23 | Lc 24 | ||
1. | nom. mann. enk. patèr | 15 | (1) Lc 1,67. | (2) Lc 2,33. (3) Lc 2,48 . | (4) Lc 6,36 . | (5) Lc 10,21. (6) Lc 10,22. | (7) Lc 11,13. | (8) Lc 12,30. (9) Lc 12,32. (10) Lc 12,53. | (11) Lc 15,20. (12) Lc 15,22. (13) Lc 15,27. (14) Lc 15,28 . | (15) Lc 22,29 . | ||||||||
2. | voc. enk. pater | 11 | (1) Lc 10,21 . | (2) Lc 11,2. | (3) Lc 15,12. (4) Lc 15,18. (5) Lc 15,21. | (6) Lc 16,24. (7) Lc 16,27. (8) Lc 16,30 . | (9) Lc 22,42. | (10) Lc 23,34. (11) Lc 23,46. | ||||||||||
3. | gen. mann. enk. patros | 8 | (1) Lc 1,32. (2) Lc 1,59. | (3) Lc 2,49. | (4) Lc 9,26. | (5) Lc 10,22 . | (6) Lc 15,17. | (7) Lc 16,27 . | (8) Lc 24,49. | |||||||||
4. | dat. mann. enk. patri | 5 | (1) Lc 1,62 . | (2) Lc 9,42. | (3) Lc 12,53. | (4) Lc 15,12. (5) Lc 15,29 . | ||||||||||||
5. | acc. mann. enk. patera | 9 | (1) Lc 1,73. | (2) Lc 3,8 . | (3) Lc 8,51. | (4) Lc 9,59 . | (5) Lc 11,11. | (6) Lc 14,26. | (7) Lc 15,18. (8) Lc 15,20. | (9) Lc 18,20. | ||||||||
6. | nom. mann. mv. pateres | 3 | (1) Lc 6,23. (2) Lc 6,26. | (3) Lc 11,47. | ||||||||||||||
7. | gen. mann. mv. paterôn | 3 | (1) Lc 1,17. (2) Lc 1,72 . | (3) Lc 11,48. | ||||||||||||||
8. | acc. mann. mv. pateras | 1 | (1) Lc 1,55. | |||||||||||||||
'48' | 8 | 3 | 1 | 3 | 1 | 3 | '2' | 5 | '3' | 1 | '9' | '3' | 1 | 2 | 2 | 1 |
- Hebreeuws.אַב = ´abh (vader).Taalgebruik
in Tenakh : ´abh
(vader).Getalwaarde : alelph = 1 , beth = 2 ; totaal 3.Structuur : 1
- 2.De som van de elementen is telkens 3 .
- Lat. pater.Fr. père.Ned. vader.E. father.D. Vater.Arabisch : اَب = ´ab (vader).Taalgebruik in de Qoran : ´ab (vader) .
Lc 15,27.16. acc. mann. of vr. enk. moschon van het zelfst. naamw. moschos (jong dier, kalf).Taalgebruik in het N.T. : moschos (jong dier, kalf).Taalgebruik in Lc : moschos (jong dier, kalf).Lc (3) : (1) Lc 15,23. (2) Lc 15,27. (3) Lc 15,30.Deze vorm komt in het N.T. enkel in Lc voor.
Lc 15,27.18. nom. mann. enk. siteuton van het bijvoegl. naamw. siteutos (vetgemest).Taalgebruik in het N.T. : siteutos (vetgemest).Taalgebruik in Lc : siteutos (vetgemest).Lc (3) : (1) Lc 15,23. (2) Lc 15,27. (3) Lc 15,30.Deze vorm komt in het N.T. enkel in Lc voor.
Lc 15,28 - Lc 15,28 - Gelijkenis van de verloren zoon : Lc 15,11-32 - bijbeloverzicht taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 15 - Lc 15,11 - Lc 15,12 - Lc 15,13 - Lc 15,14 - Lc 15,15 - Lc 15,16 - Lc 15,17 - Lc 15,18 - Lc 15,19 - Lc 15,20 - Lc 15,21 - Lc 15,22 - Lc 15,23 - Lc 15,24 - Lc 15,25 - Lc 15,26 - Lc 15,27 - Lc 15,28 - Lc 15,29 - Lc 15,30 - Lc 15,31 - Lc 15,32 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible.[28] And he was angry, and would not go in: therefore came
his father out, and intreated him.
Luther-Bibel.28 Da wurde er zornig und wollte nicht hineingehen. Da ging sein
Vater heraus und bat ihn.
Tekstuitleg van Lc 15,28.
2. δε = de (echter) , afkorting δ' = d'.Taalgebruik in het NT : de (echter).Taalgebruik in de LXX : de (echter).Taalgebruik in Lc : de (echter).Partikel.Het staat steeds als tweede woord in de zin.Het kan een lichte tegenstelling aanduiden.Om een verandering van personage of situatie in de zin aan te duiden.Lc (478 + 5 = 483).Lc 15 (16) : (1) Lc 15,1. (2) Lc 15,3. (3) Lc 15,11. (4) Lc 15,12. (5) Lc 15,14. (6) Lc 15,17 (2X). (7) Lc 15,20 (2X). (8) Lc 15,21. (9) Lc 15,22. (10) Lc 15,25. (11) Lc 15,27. (12) Lc 15,28 (2X). (13) Lc 15,29. (14) Lc 15,30. (15) Lc 15,31. (16) Lc 15,32.
de (echter) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
de | 6210 | 3754 | 2456 | 421 | 149 | 478 | 203 | 490 | 708 | 7 | 1048 | 1251 |
d' | 73 | 50 | 23 | 12 | 2 | 5 | 1 | 3 | 19 | 20 | ||
Totaal | 6283 | 3804 | 2479 | 433 | 151 | 483 | 204 | 490 | 711 | 7 | 1067 | 1271 |
de (echter) | Lc 1 | Lc 2 | Lc 3 | Lc 4 | Lc 5 | Lc 6 | Lc 7 | Lc 8 | Lc 9 | Lc 10 | Lc 11 | Lc 12 | Lc 13 | Lc 14 | Lc 15 | Lc 16 | Lc 17 | Lc 18 | Lc 19 | Lc 20 | Lc 21 | Lc 22 | Lc 23 | Lc 24 |
de (478) | 17 | 9 | 11 | 13 | 18 | 15 | 23 | 37 | 36 | 21 | 22 | 26 | 13 | 8 | 16 | 15 | 11 | 26 | 16 | 22 | 14 | 35 | 34 | 20 |
d' (5) | 1 | 2 | 1 | 1 | ||||||||||||||||||||
483 | 17 | 9 | 11 | 13 | 18 | 15 | 23 | 37 | 37 | 23 | 22 | 26 | 13 | 8 | 16 | 15 | 12 | 26 | 16 | 23 | 14 | 35 | 34 | 20 |
1151 verzen | Lc 1 | Lc 2 | Lc 3 | Lc 4 | Lc 5 | Lc 6 | Lc 7 | Lc 8 | Lc 9 | Lc 10 | Lc 11 | Lc 12 | Lc 13 | Lc 14 | Lc 15 | Lc 16 | Lc 17 | Lc 18 | Lc 19 | Lc 20 | Lc 21 | Lc 22 | Lc 23 | Lc 24 |
80 | 52 | 38 | 44 | 39 | 49 | 50 | 56 | 62 | 42 | 54 | 59 | 35 | 35 | 32 | 31 | 37 | 43 | 48 | 47 | 38 | 71 | 56 | 53 |
3. και = kai (en).Taalgebruik : kai (en) in NT.Taalgebruik in Lc : kai (en).Taalgebruik : kai (en) in de LXX.Nevenschikkend voegwoord.Lc (822 / 1151).Lc 15.25/32 WEL.7/32 NIET : (1) Lc 15,3. (2) Lc 15,7. (3) Lc 15,10. (4) Lc 15,11. (5) Lc 15,17. (6) Lc 15,19. (7) Lc 15,30.
kai (en) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
verzen | 7957 | 1071 | 678 | 1151 | 879 | 1007 | 2767 | 404 | 2900 | 3779 | ||
kai (en) | 26980 | 21867 | 5113 | 705 | 555 | 822 | 530 | 660 | 1470 | 371 | 2082 | 2612 |
verschil | 2844 | 366 | 123 | 329 | 349 | 347 | 1297 | 33 | 818 | 1167 |
- Hebr. : וְ = wë.Lat : et.Fr. : et.Ned. : en.E. : and.D. und.Arabisch : وَ = wa (en).Taalgebruik in de Qoran : wa (en).
8. δε = de (echter) , afkorting δ' = d'.Taalgebruik in het NT : de (echter).Taalgebruik in de LXX : de (echter).Taalgebruik in Lc : de (echter).Partikel.Het staat steeds als tweede woord in de zin.Het kan een lichte tegenstelling aanduiden.Om een verandering van personage of situatie in de zin aan te duiden.Lc (478 + 5 = 483).Lc 15 (16) : (1) Lc 15,1. (2) Lc 15,3. (3) Lc 15,11. (4) Lc 15,12. (5) Lc 15,14. (6) Lc 15,17 (2X). (7) Lc 15,20 (2X). (8) Lc 15,21. (9) Lc 15,22. (10) Lc 15,25. (11) Lc 15,27. (12) Lc 15,28 (2X). (13) Lc 15,29. (14) Lc 15,30. (15) Lc 15,31. (16) Lc 15,32.
de (echter) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
de | 6210 | 3754 | 2456 | 421 | 149 | 478 | 203 | 490 | 708 | 7 | 1048 | 1251 |
d' | 73 | 50 | 23 | 12 | 2 | 5 | 1 | 3 | 19 | 20 | ||
Totaal | 6283 | 3804 | 2479 | 433 | 151 | 483 | 204 | 490 | 711 | 7 | 1067 | 1271 |
de (echter) | Lc 1 | Lc 2 | Lc 3 | Lc 4 | Lc 5 | Lc 6 | Lc 7 | Lc 8 | Lc 9 | Lc 10 | Lc 11 | Lc 12 | Lc 13 | Lc 14 | Lc 15 | Lc 16 | Lc 17 | Lc 18 | Lc 19 | Lc 20 | Lc 21 | Lc 22 | Lc 23 | Lc 24 |
de (478) | 17 | 9 | 11 | 13 | 18 | 15 | 23 | 37 | 36 | 21 | 22 | 26 | 13 | 8 | 16 | 15 | 11 | 26 | 16 | 22 | 14 | 35 | 34 | 20 |
d' (5) | 1 | 2 | 1 | 1 | ||||||||||||||||||||
483 | 17 | 9 | 11 | 13 | 18 | 15 | 23 | 37 | 37 | 23 | 22 | 26 | 13 | 8 | 16 | 15 | 12 | 26 | 16 | 23 | 14 | 35 | 34 | 20 |
1151 verzen | Lc 1 | Lc 2 | Lc 3 | Lc 4 | Lc 5 | Lc 6 | Lc 7 | Lc 8 | Lc 9 | Lc 10 | Lc 11 | Lc 12 | Lc 13 | Lc 14 | Lc 15 | Lc 16 | Lc 17 | Lc 18 | Lc 19 | Lc 20 | Lc 21 | Lc 22 | Lc 23 | Lc 24 |
80 | 52 | 38 | 44 | 39 | 49 | 50 | 56 | 62 | 42 | 54 | 59 | 35 | 35 | 32 | 31 | 37 | 43 | 48 | 47 | 38 | 71 | 56 | 53 |
9. nom. mann. enk. πατηρ = patèr (vader).Taalgebruik in het NT : patèr (vader).Taalgebruik in de LXX : patèr (vader).Taalgebruik in Lc : patèr (vader).Zie hieronder.
patèr (vader) enk. | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br | Apk | syn | ev. |
nom. mann. enk. patèr | 305 | 199 | 106 | 18 | 5 | 15 | 49 | 2 | 17 | 38 | 87 | |
totaal | 1093 | 749 | 344 | 60 | 17 | 48 | 121 | 11 | 82 | 5 | 125 | 246 |
1. | 2. | 3. | 4. | 5. | 6. | 7. | 8. | 9. | 10. | 11. | 12. | 13. | 14. | 15. | 16. | |||
patèr | Lc 1 | Lc 2 | Lc 3 | Lc 6 | Lc 8 | Lc 9 | Lc 10 | Lc 11 | Lc 12 | Lc 14 | Lc 15 | Lc 16 | Lc 18 | Lc 22 | Lc 23 | Lc 24 | ||
1. | nom. mann. enk. patèr | 15 | (1) Lc 1,67. | (2) Lc 2,33. (3) Lc 2,48 . | (4) Lc 6,36 . | (5) Lc 10,21. (6) Lc 10,22. | (7) Lc 11,13. | (8) Lc 12,30. (9) Lc 12,32. (10) Lc 12,53. | (11) Lc 15,20. (12) Lc 15,22. (13) Lc 15,27. (14) Lc 15,28 . | (15) Lc 22,29 . | ||||||||
2. | voc. enk. pater | 11 | (1) Lc 10,21 . | (2) Lc 11,2. | (3) Lc 15,12. (4) Lc 15,18. (5) Lc 15,21. | (6) Lc 16,24. (7) Lc 16,27. (8) Lc 16,30 . | (9) Lc 22,42. | (10) Lc 23,34. (11) Lc 23,46. | ||||||||||
3. | gen. mann. enk. patros | 8 | (1) Lc 1,32. (2) Lc 1,59. | (3) Lc 2,49. | (4) Lc 9,26. | (5) Lc 10,22 . | (6) Lc 15,17. | (7) Lc 16,27 . | (8) Lc 24,49. | |||||||||
4. | dat. mann. enk. patri | 5 | (1) Lc 1,62 . | (2) Lc 9,42. | (3) Lc 12,53. | (4) Lc 15,12. (5) Lc 15,29 . | ||||||||||||
5. | acc. mann. enk. patera | 9 | (1) Lc 1,73. | (2) Lc 3,8 . | (3) Lc 8,51. | (4) Lc 9,59 . | (5) Lc 11,11. | (6) Lc 14,26. | (7) Lc 15,18. (8) Lc 15,20. | (9) Lc 18,20. | ||||||||
6. | nom. mann. mv. pateres | 3 | (1) Lc 6,23. (2) Lc 6,26. | (3) Lc 11,47. | ||||||||||||||
7. | gen. mann. mv. paterôn | 3 | (1) Lc 1,17. (2) Lc 1,72 . | (3) Lc 11,48. | ||||||||||||||
8. | acc. mann. mv. pateras | 1 | (1) Lc 1,55. | |||||||||||||||
'48' | 8 | 3 | 1 | 3 | 1 | 3 | '2' | 5 | '3' | 1 | '9' | '3' | 1 | 2 | 2 | 1 |
- Hebreeuws.אַב = ´abh (vader).Taalgebruik
in Tenakh : ´abh
(vader).Getalwaarde : alelph = 1 , beth = 2 ; totaal 3.Structuur : 1
- 2.De som van de elementen is telkens 3 .
- Lat. pater.Fr. père.Ned. vader.E. father.D. Vater.Arabisch : اَب = ´ab (vader).Taalgebruik in de Qoran : ´ab (vader) .
10. pers. voornaamw. 3de pers. gen. mann. enk. αυτου = autou van het pers. voornaamw. αυτος = autos.Taalgebruik in het NT : voornaamwoord autos.Taalgebruik in de LXX : voornaamwoord autos.Taalgebruik in Lc. : voornaamwoord autos.Taalgebruik in Hnd. : voornaamwoord autos.Lc (220).Lc 15 (10) : (1) Lc 15,1. (2) Lc 15,5. (3) Lc 15,13. (4) Lc 15,14. (5) Lc 15,15. (6) Lc 15,20. (7) Lc 15,22. (8) Lc 15,25. (9) Lc 15,28. (10) Lc 15,29.Hnd (118).
autos (hij) 3de pers. enk. | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
nom. mann. enk. autos | 654 | 490 | 164 | 12 | 15 | 45 | 18 | 17 | 49 | 8 | 72 | 90 |
gen. mann. enk. autou | 6883 | 5685 | 1198 | 225 | 143 | 220 | 150 | 118 | 256 | 86 | 588 | 738 |
Lc 15,29 - Lc 15,29 - Gelijkenis van de verloren zoon : Lc 15,11-32 - bijbeloverzicht taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 15 - Lc 15,11 - Lc 15,12 - Lc 15,13 - Lc 15,14 - Lc 15,15 - Lc 15,16 - Lc 15,17 - Lc 15,18 - Lc 15,19 - Lc 15,20 - Lc 15,21 - Lc 15,22 - Lc 15,23 - Lc 15,24 - Lc 15,25 - Lc 15,26 - Lc 15,27 - Lc 15,28 - Lc 15,29 - Lc 15,30 - Lc 15,31 - Lc 15,32 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible.[29] And he answering said to his father, Lo, these many
years do I serve thee, neither transgressed I at any time thy commandment: and
yet thou never gavest me a kid, that I might make merry with my friends:
Luther-Bibel.29 Er antwortete aber und sprach zu seinem Vater: Siehe, so viele
Jahre diene ich dir und habe dein Gebot noch nie übertreten, und du hast mir
nie einen Bock gegeben, dass ich mit meinen Freunden fröhlich gewesen wäre.
Tekstuitleg van Lc 15,29 .
2. δε = de (echter) , afkorting δ' = d'.Taalgebruik in het NT : de (echter).Taalgebruik in de LXX : de (echter).Taalgebruik in Lc : de (echter).Partikel.Het staat steeds als tweede woord in de zin.Het kan een lichte tegenstelling aanduiden.Om een verandering van personage of situatie in de zin aan te duiden.Lc (478 + 5 = 483).Lc 15 (16) : (1) Lc 15,1. (2) Lc 15,3. (3) Lc 15,11. (4) Lc 15,12. (5) Lc 15,14. (6) Lc 15,17 (2X). (7) Lc 15,20 (2X). (8) Lc 15,21. (9) Lc 15,22. (10) Lc 15,25. (11) Lc 15,27. (12) Lc 15,28 (2X). (13) Lc 15,29. (14) Lc 15,30. (15) Lc 15,31. (16) Lc 15,32.
de (echter) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
de | 6210 | 3754 | 2456 | 421 | 149 | 478 | 203 | 490 | 708 | 7 | 1048 | 1251 |
d' | 73 | 50 | 23 | 12 | 2 | 5 | 1 | 3 | 19 | 20 | ||
Totaal | 6283 | 3804 | 2479 | 433 | 151 | 483 | 204 | 490 | 711 | 7 | 1067 | 1271 |
de (echter) | Lc 1 | Lc 2 | Lc 3 | Lc 4 | Lc 5 | Lc 6 | Lc 7 | Lc 8 | Lc 9 | Lc 10 | Lc 11 | Lc 12 | Lc 13 | Lc 14 | Lc 15 | Lc 16 | Lc 17 | Lc 18 | Lc 19 | Lc 20 | Lc 21 | Lc 22 | Lc 23 | Lc 24 |
de (478) | 17 | 9 | 11 | 13 | 18 | 15 | 23 | 37 | 36 | 21 | 22 | 26 | 13 | 8 | 16 | 15 | 11 | 26 | 16 | 22 | 14 | 35 | 34 | 20 |
d' (5) | 1 | 2 | 1 | 1 | ||||||||||||||||||||
483 | 17 | 9 | 11 | 13 | 18 | 15 | 23 | 37 | 37 | 23 | 22 | 26 | 13 | 8 | 16 | 15 | 12 | 26 | 16 | 23 | 14 | 35 | 34 | 20 |
1151 verzen | Lc 1 | Lc 2 | Lc 3 | Lc 4 | Lc 5 | Lc 6 | Lc 7 | Lc 8 | Lc 9 | Lc 10 | Lc 11 | Lc 12 | Lc 13 | Lc 14 | Lc 15 | Lc 16 | Lc 17 | Lc 18 | Lc 19 | Lc 20 | Lc 21 | Lc 22 | Lc 23 | Lc 24 |
80 | 52 | 38 | 44 | 39 | 49 | 50 | 56 | 62 | 42 | 54 | 59 | 35 | 35 | 32 | 31 | 37 | 43 | 48 | 47 | 38 | 71 | 56 | 53 |
4. act. ind. aor. 3de pers. enk. ειπεν = eipen (hij zei) van het werkw. λεγω = legô (zeggen).Taalgebruik in het NT : legô
(zeggen).Taalgebruik in de LXX : legô
(zeggen).Taalgebruik in Lc : legô
(zeggen).Een vorm van λεγω = legô (zeggen) in de LXX (4610) , in het NT (1318) ; van
ειπεν = eipon (ik zei) in de LXX (4608) , in het NT (925).
- In zeven verzen in Lc
15,11-32.In Lc
15,11 is de verteller aan het woord ; in zes verzen binnen het verhaal :
(1) Lc
15,12. (2) Lc
15,21. (3) Lc
15,22. (4) Lc
15,27. (5) Lc
15,29. (6) Lc
15,31.In Lc
15,12 wordt de zin ingeleid door het nevenschikkend voegwoord και = kai (en).In Lc 15,21 en Lc 15,22 staat het werkwoord ειπεν = eipen (hij zei) vooraan , gevolgd door het partikel δε = de (echter)
en vervolgens gevolgd door het onderwerp - in Lc
15,21 ὁ υἱος = ho huios (de zoon) , in Lc
15,22 ὁ πατηρ = ho patèr (de vader).In de drie overige verzen staat ὁ δε = ho de
(hij echter) vooraan de zin.
bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
ind. aor. 3de p. enk. eipen | 3024 | 2426 | 598 | 118 | 56 | 223 | 114 | 75 | 7 | 5 | 397 | 511 |
legô (zeggen) . eipen | Lc | Lc 1 | Lc 2 | Lc 3 | Lc 4 | Lc 5 | Lc 6 | Lc 7 | Lc 8 | Lc 9 | Lc 10 | Lc 11 | Lc 12 | Lc 13 | Lc 14 | Lc 15 | Lc 16 | Lc 17 | Lc 18 | Lc 19 | Lc 20 | Lc 21 | Lc 22 | Lc 23 | Lc 24 | |
act. ind. aor. 3de pers. enk. eipen | 223 | 11 | 5 | 2 | 8 | 9 | 5 | 9 | 11 | 17 | 12 | 9 | 9 | 7 | 11 | 8 | 10 | 8 | 13 | 12 | 11 | 4 | 18 | 6 | 8 |
- וַיּאֹמֶר = wajjo´mèr (en hij zei) < prefix verbindingswoord wë
+ werkwoordvorm qal act. imperf. 3de pers. mann. enk. van het werkw. אמר = ´-m-r (zeggen).Taalgebruik in Tenakh : ´âmar
(zeggen).Getalwaarde : aleph = 1 , mem
= 13 of 40 , resj = 20 of 200 ; totaal : 34 (2 X 17) of 241 (priemgetal).Structuur : 1 - 4 - 2.De som van de elementen is telkens 7.Tenakh
(1879).Pentateuch (594).Eerdere Profeten (868).Latere Profeten (120).12 Kleine Profeten (56).Geschriften (241).
- Lat. legere.Fr. leçon.E. to say.Fr. dire.D. sprechen (spreken).Arabisch : قَالَ = qâla (zeggen).Taalgebruik in de Qoran : qâla (zeggen).
6. dat. mann. enk. πατρι = patri (aan vader) van het zelfst. naamw. πατηρ = patèr (vader).Taalgebruik in het NT : patèr (vader).Taalgebruik in de LXX : patèr (vader).Taalgebruik in Mc : patèr (vader).Taalgebruik in Lc : patèr (vader).Lc (5) : (1) Lc 1,62. (2) Lc 9,42. (3) Lc 12,53. (4) Lc 15,12. (5) Lc 15,29.
patèr (vader) enk. | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br | Apk | syn | ev. |
dat. mann. enk. patri | 109 | 76 | 33 | 4 | 2 | 5 | 7 | 1 | 13 | 1 | 11 | 18 |
totaal | 1093 | 749 | 344 | 60 | 17 | 48 | 121 | 11 | 82 | 5 | 125 | 246 |
1. | 2. | 3. | 4. | 5. | 6. | 7. | 8. | 9. | 10. | 11. | 12. | 13. | 14. | 15. | 16. | |||
patèr | Lc 1 | Lc 2 | Lc 3 | Lc 6 | Lc 8 | Lc 9 | Lc 10 | Lc 11 | Lc 12 | Lc 14 | Lc 15 | Lc 16 | Lc 18 | Lc 22 | Lc 23 | Lc 24 | ||
1. | nom. mann. enk. patèr | 15 | (1) Lc 1,67. | (2) Lc 2,33. (3) Lc 2,48 . | (4) Lc 6,36 . | (5) Lc 10,21. (6) Lc 10,22. | (7) Lc 11,13. | (8) Lc 12,30. (9) Lc 12,32. (10) Lc 12,53. | (11) Lc 15,20. (12) Lc 15,22. (13) Lc 15,27. (14) Lc 15,28 . | (15) Lc 22,29 . | ||||||||
2. | voc. enk. pater | 11 | (1) Lc 10,21 . | (2) Lc 11,2. | (3) Lc 15,12. (4) Lc 15,18. (5) Lc 15,21. | (6) Lc 16,24. (7) Lc 16,27. (8) Lc 16,30 . | (9) Lc 22,42. | (10) Lc 23,34. (11) Lc 23,46. | ||||||||||
3. | gen. mann. enk. patros | 8 | (1) Lc 1,32. (2) Lc 1,59. | (3) Lc 2,49. | (4) Lc 9,26. | (5) Lc 10,22 . | (6) Lc 15,17. | (7) Lc 16,27 . | (8) Lc 24,49. | |||||||||
4. | dat. mann. enk. patri | 5 | (1) Lc 1,62 . | (2) Lc 9,42. | (3) Lc 12,53. | (4) Lc 15,12. (5) Lc 15,29 . | ||||||||||||
5. | acc. mann. enk. patera | 9 | (1) Lc 1,73. | (2) Lc 3,8 . | (3) Lc 8,51. | (4) Lc 9,59 . | (5) Lc 11,11. | (6) Lc 14,26. | (7) Lc 15,18. (8) Lc 15,20. | (9) Lc 18,20. | ||||||||
6. | nom. mann. mv. pateres | 3 | (1) Lc 6,23. (2) Lc 6,26. | (3) Lc 11,47. | ||||||||||||||
7. | gen. mann. mv. paterôn | 3 | (1) Lc 1,17. (2) Lc 1,72 . | (3) Lc 11,48. | ||||||||||||||
8. | acc. mann. mv. pateras | 1 | (1) Lc 1,55. | |||||||||||||||
'48' | 8 | 3 | 1 | 3 | 1 | 3 | '2' | 5 | '3' | 1 | '9' | '3' | 1 | 2 | 2 | 1 |
- Hebreeuws.אַב = ´abh (vader).Taalgebruik
in Tenakh : ´abh
(vader).Getalwaarde : alelph = 1 , beth = 2 ; totaal 3.Structuur : 1
- 2.De som van de elementen is telkens 3 .
- Lat. pater.Fr. père.Ned. vader.E. father.D. Vater.Arabisch : اَب = ´ab (vader).Taalgebruik in de Qoran : ´ab (vader).
19. persoonl. voornaamw. 1ste pers. dat. enk. εμοι = emoi van het persoonl. voornaamw. εγω = egô (ik - mij).Taalgebruik in het NT : persoonlijk voornaamwoord.Taalgebruik in de LXX : persoonlijk voornaamwoord.Taalgebruik in Lc : persoonlijk voornaamwoord.Lc (6) : (1) Lc 4,6. (2) Lc 7,23. (3) Lc 8,28. (4) Lc 12,8. (5) Lc 15,29. (6) Lc 22,37.
Lc 15,30 - Lc 15,30 - Gelijkenis van de verloren zoon : Lc 15,11-32 - bijbeloverzicht taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 15 - Lc 15,11 - Lc 15,12 - Lc 15,13 - Lc 15,14 - Lc 15,15 - Lc 15,16 - Lc 15,17 - Lc 15,18 - Lc 15,19 - Lc 15,20 - Lc 15,21 - Lc 15,22 - Lc 15,23 - Lc 15,24 - Lc 15,25 - Lc 15,26 - Lc 15,27 - Lc 15,28 - Lc 15,29 - Lc 15,30 - Lc 15,31 - Lc 15,32 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible.[30] But as soon as this thy son was come, which hath devoured
thy living with harlots, thou hast killed for him the fatted calf.
Luther-Bibel.30 Nun aber, da dieser dein Sohn gekommen ist, der dein Hab und
Gut mit Huren verprasst hat, hast du ihm das gemästete Kalb geschlachtet.
Tekstuitleg van Lc 15,30 .
2. δε = de (echter) , afkorting δ' = d'.Taalgebruik in het NT : de (echter).Taalgebruik in de LXX : de (echter).Taalgebruik in Lc : de (echter).Partikel.Het staat steeds als tweede woord in de zin.Het kan een lichte tegenstelling aanduiden.Om een verandering van personage of situatie in de zin aan te duiden.Lc (478 + 5 = 483).Lc 15 (16) : (1) Lc 15,1. (2) Lc 15,3. (3) Lc 15,11. (4) Lc 15,12. (5) Lc 15,14. (6) Lc 15,17 (2X). (7) Lc 15,20 (2X). (8) Lc 15,21. (9) Lc 15,22. (10) Lc 15,25. (11) Lc 15,27. (12) Lc 15,28 (2X). (13) Lc 15,29. (14) Lc 15,30. (15) Lc 15,31. (16) Lc 15,32.
de (echter) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
de | 6210 | 3754 | 2456 | 421 | 149 | 478 | 203 | 490 | 708 | 7 | 1048 | 1251 |
d' | 73 | 50 | 23 | 12 | 2 | 5 | 1 | 3 | 19 | 20 | ||
Totaal | 6283 | 3804 | 2479 | 433 | 151 | 483 | 204 | 490 | 711 | 7 | 1067 | 1271 |
de (echter) | Lc 1 | Lc 2 | Lc 3 | Lc 4 | Lc 5 | Lc 6 | Lc 7 | Lc 8 | Lc 9 | Lc 10 | Lc 11 | Lc 12 | Lc 13 | Lc 14 | Lc 15 | Lc 16 | Lc 17 | Lc 18 | Lc 19 | Lc 20 | Lc 21 | Lc 22 | Lc 23 | Lc 24 |
de (478) | 17 | 9 | 11 | 13 | 18 | 15 | 23 | 37 | 36 | 21 | 22 | 26 | 13 | 8 | 16 | 15 | 11 | 26 | 16 | 22 | 14 | 35 | 34 | 20 |
d' (5) | 1 | 2 | 1 | 1 | ||||||||||||||||||||
483 | 17 | 9 | 11 | 13 | 18 | 15 | 23 | 37 | 37 | 23 | 22 | 26 | 13 | 8 | 16 | 15 | 12 | 26 | 16 | 23 | 14 | 35 | 34 | 20 |
1151 verzen | Lc 1 | Lc 2 | Lc 3 | Lc 4 | Lc 5 | Lc 6 | Lc 7 | Lc 8 | Lc 9 | Lc 10 | Lc 11 | Lc 12 | Lc 13 | Lc 14 | Lc 15 | Lc 16 | Lc 17 | Lc 18 | Lc 19 | Lc 20 | Lc 21 | Lc 22 | Lc 23 | Lc 24 |
80 | 52 | 38 | 44 | 39 | 49 | 50 | 56 | 62 | 42 | 54 | 59 | 35 | 35 | 32 | 31 | 37 | 43 | 48 | 47 | 38 | 71 | 56 | 53 |
4. nom. mann. enk. υἰος = huios (zoon).Taalgebruik in het NT : huios (zoon).Taalgebruik in de LXX : huios (zoon).Taalgebruik in Lc : huios (zoon).Lc (39).Lc 15 (6) : (1) Lc 15,13. (2) Lc 15,19. (3) Lc 15,21. (4) Lc 15,24. (5) Lc 15,25. (6) Lc 15,30.Een vorm van υἰος = huios (zoon) in Lc 15 (7) : Lc 15 (6) : (1) Lc 15,11. (2) Lc 15,13. (3) Lc 15,19. (4) Lc 15,21. (5) Lc 15,24. (6) Lc 15,25. (7) Lc 15,30.
huios (zoon) enk. | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
nom. mann. enk. huios | 885 | 732 | 153 | 42 | 19 | 39 | 26 | 6 | 19 | 2 | 100 | 126 |
totaal | 1851 | 1560 | 291 | 69 | 29 | 62 | 51 | 10 | 65 | 5 | 160 | 211 |
huios (zoon) mv. | bijbel | O.T. | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. |
totaal | 2499 | 2432 | 67 | 14 | 4 | 10 | 2 | 11 | 23 | 3 | 28 | 30 | 23 |
- Hebreeuws.בֵּן/ בִּן / בֶּן= ben / bin / bèn (zoon, kind).Taalgebruik
in Tenakh : ben
(zoon, kind).Getalwaarde : beth = 2 , nun = 14 of 50 ; totaal : 16 (2²
X 2²) of 52 (2 X 26).Structuur : 2 - 5.De som van de elementen is 7.Tenakh (1225).Pentateuch (284).Eerdere Profeten (392).Latere Profeten (231).12 Kleine Profeten (26).Geschriften (292).Gn (85).Gn 21 (7) : (1) Gn 21,2. (2) Gn 21,4. (3) Gn 21,5. (4) Gn 21,7. (5) Gn 21,9. (6) Gn 21,10. (7) Gn 21,13.
- Lat. filius.Fr. fils.Ned. zoon.D. Sohn.E. son.Arabisch : اِبن = ´ibn (zoon).Taalgebruik in de Qoran : ´ibn (zoon) .
- In Lc 15,11-32 komt 7X een vorm van υἰος = huios (zoon) voor ; 1X de acc. mann. mv. υἱους = huious (zonen) en 6X de nom. mann. enk. υἰος = huios (zoon) ; 5X heeft het betrekking op de jongste zoon , in Lc
15,25 op de oudste zoon.In dit vers verwoordt de oudste zoon wat hij denkt over zijn vader en zijn broer.
18. nom. mann. enk. siteuton van het bijvoegl. naamw. siteutos (vetgemest).Taalgebruik in het N.T. : siteutos (vetgemest).Taalgebruik in Lc : siteutos (vetgemest).Lc (3) : (1) Lc 15,23. (2) Lc 15,27. (3) Lc 15,30.Deze vorm komt in het N.T. enkel in Lc voor.
19. acc. mann. of vr. enk. moschon van het zelfst. naamw. moschos (jong dier, kalf).Taalgebruik in het N.T. : moschos (jong dier, kalf).Taalgebruik in Lc : moschos (jong dier, kalf).Lc (3) : (1) Lc 15,23. (2) Lc 15,27. (3) Lc 15,30.Deze vorm komt in het N.T. enkel in Lc voor.
Lc 15,31 - Lc 15,31 - Gelijkenis van de verloren zoon : Lc 15,11-32 - bijbeloverzicht taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 15 - Lc 15,11 - Lc 15,12 - Lc 15,13 - Lc 15,14 - Lc 15,15 - Lc 15,16 - Lc 15,17 - Lc 15,18 - Lc 15,19 - Lc 15,20 - Lc 15,21 - Lc 15,22 - Lc 15,23 - Lc 15,24 - Lc 15,25 - Lc 15,26 - Lc 15,27 - Lc 15,28 - Lc 15,29 - Lc 15,30 - Lc 15,31 - Lc 15,32 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible.[31] And he said unto him, Son, thou art ever with me, and
all that I have is thine.
Luther-Bibel.31 Er aber sprach zu ihm: Mein Sohn, du bist allezeit bei mir
und alles, was mein ist, das ist dein.
Tekstuitleg van Lc 15,31.Het vers Lc 15,31 telt 16 (2² X 2²) woorden en 57 (3 X 19) letters.De getalwaarde van Lc 15,31 is 6092 (2² X 1523).
Lc 15,31.2. δε = de (echter) , afkorting δ' = d'.Taalgebruik in het NT : de (echter).Taalgebruik in de LXX : de (echter).Taalgebruik in Lc : de (echter).Partikel.Het staat steeds als tweede woord in de zin.Het kan een lichte tegenstelling aanduiden.Om een verandering van personage of situatie in de zin aan te duiden.Lc (478 + 5 = 483).Lc 15 (16) : (1) Lc 15,1. (2) Lc 15,3. (3) Lc 15,11. (4) Lc 15,12. (5) Lc 15,14. (6) Lc 15,17 (2X). (7) Lc 15,20 (2X). (8) Lc 15,21. (9) Lc 15,22. (10) Lc 15,25. (11) Lc 15,27. (12) Lc 15,28 (2X). (13) Lc 15,29. (14) Lc 15,30. (15) Lc 15,31. (16) Lc 15,32.
de (echter) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
de | 6210 | 3754 | 2456 | 421 | 149 | 478 | 203 | 490 | 708 | 7 | 1048 | 1251 |
d' | 73 | 50 | 23 | 12 | 2 | 5 | 1 | 3 | 19 | 20 | ||
Totaal | 6283 | 3804 | 2479 | 433 | 151 | 483 | 204 | 490 | 711 | 7 | 1067 | 1271 |
de (echter) | Lc 1 | Lc 2 | Lc 3 | Lc 4 | Lc 5 | Lc 6 | Lc 7 | Lc 8 | Lc 9 | Lc 10 | Lc 11 | Lc 12 | Lc 13 | Lc 14 | Lc 15 | Lc 16 | Lc 17 | Lc 18 | Lc 19 | Lc 20 | Lc 21 | Lc 22 | Lc 23 | Lc 24 |
de (478) | 17 | 9 | 11 | 13 | 18 | 15 | 23 | 37 | 36 | 21 | 22 | 26 | 13 | 8 | 16 | 15 | 11 | 26 | 16 | 22 | 14 | 35 | 34 | 20 |
d' (5) | 1 | 2 | 1 | 1 | ||||||||||||||||||||
483 | 17 | 9 | 11 | 13 | 18 | 15 | 23 | 37 | 37 | 23 | 22 | 26 | 13 | 8 | 16 | 15 | 12 | 26 | 16 | 23 | 14 | 35 | 34 | 20 |
1151 verzen | Lc 1 | Lc 2 | Lc 3 | Lc 4 | Lc 5 | Lc 6 | Lc 7 | Lc 8 | Lc 9 | Lc 10 | Lc 11 | Lc 12 | Lc 13 | Lc 14 | Lc 15 | Lc 16 | Lc 17 | Lc 18 | Lc 19 | Lc 20 | Lc 21 | Lc 22 | Lc 23 | Lc 24 |
80 | 52 | 38 | 44 | 39 | 49 | 50 | 56 | 62 | 42 | 54 | 59 | 35 | 35 | 32 | 31 | 37 | 43 | 48 | 47 | 38 | 71 | 56 | 53 |
Lc
15,31.3. act. ind. aor. 3de pers. enk. ειπεν = eipen (hij zei) van het werkw. λεγω = legô (zeggen).Taalgebruik in het NT : legô
(zeggen).Taalgebruik in de LXX : legô
(zeggen).Taalgebruik in Lc : legô
(zeggen).Een vorm van λεγω = legô (zeggen) in de LXX (4610) , in het NT (1318) ; van
ειπεν = eipon (ik zei) in de LXX (4608) , in het NT (925).
- In zeven verzen in Lc
15,11-32.In Lc
15,11 is de verteller aan het woord ; in zes verzen binnen het verhaal :
(1) Lc
15,12. (2) Lc
15,21. (3) Lc
15,22. (4) Lc
15,27. (5) Lc
15,29. (6) Lc
15,31.In Lc
15,12 wordt de zin ingeleid door het nevenschikkend voegwoord και = kai (en).In Lc 15,21 en Lc 15,22 staat het werkwoord ειπεν = eipen (hij zei) vooraan , gevolgd door het partikel δε = de (echter)
en vervolgens gevolgd door het onderwerp - in Lc
15,21 ὁ υἱος = ho huios (de zoon) , in Lc
15,22 ὁ πατηρ = ho patèr (de vader).In de drie overige verzen staat ὁ δε = ho de
(hij echter) vooraan de zin.
bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
ind. aor. 3de p. enk. eipen | 3024 | 2426 | 598 | 118 | 56 | 223 | 114 | 75 | 7 | 5 | 397 | 511 |
legô (zeggen) . eipen | Lc | Lc 1 | Lc 2 | Lc 3 | Lc 4 | Lc 5 | Lc 6 | Lc 7 | Lc 8 | Lc 9 | Lc 10 | Lc 11 | Lc 12 | Lc 13 | Lc 14 | Lc 15 | Lc 16 | Lc 17 | Lc 18 | Lc 19 | Lc 20 | Lc 21 | Lc 22 | Lc 23 | Lc 24 | |
act. ind. aor. 3de pers. enk. eipen | 223 | 11 | 5 | 2 | 8 | 9 | 5 | 9 | 11 | 17 | 12 | 9 | 9 | 7 | 11 | 8 | 10 | 8 | 13 | 12 | 11 | 4 | 18 | 6 | 8 |
- וַיּאֹמֶר = wajjo´mèr (en hij zei) < prefix verbindingswoord wë
+ werkwoordvorm qal act. imperf. 3de pers. mann. enk. van het werkw. אמר = ´-m-r (zeggen).Taalgebruik in Tenakh : ´âmar
(zeggen).Getalwaarde : aleph = 1 , mem
= 13 of 40 , resj = 20 of 200 ; totaal : 34 (2 X 17) of 241 (priemgetal).Structuur : 1 - 4 - 2.De som van de elementen is telkens 7.Tenakh
(1879).Pentateuch (594).Eerdere Profeten (868).Latere Profeten (120).12 Kleine Profeten (56).Geschriften (241).
- Lat. legere.Fr. leçon.E. to say.Fr. dire.D. sprechen (spreken).Arabisch : قَالَ = qâla (zeggen).Taalgebruik in de Qoran : qâla (zeggen).
4. dat. mann. + onz. enk. αυτῳ = autô(i) van het persoonl. voornaamw. αυτος = autos (hij).Taalgebruik in het NT : persoonlijk voornaamwoord.Taalgebruik in de LXX : persoonlijk voornaamwoord.Taalgebruik in Lc : persoonlijk voornaamwoord.Lc 15 () : (1) Lc 15,1. (2) Lc 15,16. (3) Lc 15,18. (4) Lc 15,21. (5) Lc 15,27. (6) Lc 15,30. (7) Lc 15,31.
autos (hij) 3de pers. enk. | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
dat. mann. enk. autô(i) | 2475 | 1686 | 789 | 159 | 109 | 144 | 153 | 79 | 114 | 31 | 412 | 565 |
totaal | 12884 | 9893 | 2991 | 510 | 413 | 593 | 475 | 350 | 504 | 146 | 1670 | 2145 |
Lc 15,31.1. - 4. ὁ δε ειπεν αυτῳ = ho de eipen autô(i) (hij echter zei hen).NT (7) : (1) Mt 19,17. (2) Lc 7,43. (3) Lc 12,14. (4) Lc 14,16. (5) Lc 15,27. (6) Lc 15,31. (7) Lc 22,33.
Lc 15,31.5. nom. onz. enk. τεκνον = teknon (kind).Taalgebruik in het NT : teknon (kind).Taalgebruik in de LXX : teknon (kind).Lc (4) : (1) Lc 1,7. (2) Lc 2,48. (3) Lc 15,31. (4) Lc 16,25.Een vorm van τεκνον = teknon (kind) in de LXX (314) , in het NT (99) , in Lc (14) : (1) Lc 1,7. (2) Lc 1,17. (3) Lc 2,48. (4) Lc 3,8. (5) Lc 7,35. (6) Lc 11,13. (7) Lc 13,34. (8) Lc 14,26. (9) Lc 15,31. (10) Lc 16,25. (11) Lc 18,29. (12) Lc 19,44. (13) Lc 20,31. (14) Lc 23,28.
bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | ||
nom. + voc. + acc. onz. enk. teknon | 65 | 50 | 15 | 3 | 2 | 4 | 4 | 2 | 9 | 9 | 4 |
Lc 15,31.6. persoonl. voornaamw. 2de pers. nom. enk. συ = su (jij).Persoonlijk voornaamwoord.Taalgebruik in het NT : persoonlijk voornaamwoord.Taalgebruik in de LXX : persoonlijk voornaamwoord.Taalgebruik in Lc : persoonlijk voornaamwoord.Lc (25) : (1) Lc 1,42. (2) Lc 1,76. (3) Lc 3,22. (4) Lc 4,7. (5) Lc 4,41. (6) Lc 7,19. (7) Lc 7,20. (8) Lc 9,60. (9) Lc 10,15. (10) Lc 10,37. (11) Lc 15,31. (12) Lc 16,7. (13) Lc 16,25. (14) Lc 17,8. (15) Lc 19,19. (16) Lc 19,42. (17) Lc 22,32. (18) Lc 22,58. (19) Lc 22,67. (20) Lc 22,70. (21) Lc 23,3. (22) Lc 23,37. (23) Lc 23,39. (24) Lc 23,40. (25) Lc 24,18.
pers. vnw. 2de pers. enk. | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | |
1 | nom. enk. su | 981 | 820 | 161 | 17 | 9 | 25 | 53 | 17 | 36 | 4 | 51 | 104 |
Lc 15,31.9. gen. mann. enk. 1ste pers. enk. εμου = emou (van mij) van het persoonl. voornaamw. εγω = egô (ik - mij).Taalgebruik in het NT : persoonlijk voornaamwoord.Taalgebruik in de LXX : persoonlijk voornaamwoord.Taalgebruik in Lc : persoonlijk voornaamwoord.Lc (17) : (1) Lc 4,7. (2) Lc 5,8. (3) Lc 8,46. (4) Lc 9,24. (5) Lc 10,16. (6) Lc 11,7. (7) Lc 11,23. (8) Lc 12,13. (9) Lc 13,27. (10) Lc 15,31. (11) Lc 16,3. (12) Lc 22,21. (13) Lc 22,28. (14) Lc 22,37. (15) Lc 22,42. (16) Lc 23,43. (17) Lc 24,44.
Lc 15,31.12. acc. mann. enk. + nom. en acc. onz. mv. παντα = panta (ieder, alles) van het bijvoegl. naamw. πας = pas (ieder, elk, alles).Taalgebruik in het NT : pas (ieder, elk, alles).Taalgebruik in de LXX : pas (ieder, elk, alles).Taalgebruik in Lc : pas (ieder, elk, alles).Een vorm van πας = pas (ieder, elk, alles) in de LXX (6833) , in het NT (1226).In Lc : X vormen in 24 / 24 hoofdstukken en in 149 verzen , in Lc 15 (4) : (1) Lc 15,1. (2) Lc 15,13. (3) Lc 15,14. (4) Lc 15,31.
pas (al) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
8 | acc. m. enk. , nom. m. + onz. mv. panta | 1358 | 1119 | 239 | 32 | 21 | 34 | 20 | 19 | 103 | 10 | 87 | 107 |
Totaal | 6697 | 5530 | 1167 | 122 | 66 | 157 | 62 | 167 | 540 | 53 | 345 | 407 |
Lc 15,32 - Lc 15,32 - Gelijkenis van de verloren zoon : Lc 15,11-32 - bijbeloverzicht taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 15 - Lc 15,11 - Lc 15,12 - Lc 15,13 - Lc 15,14 - Lc 15,15 - Lc 15,16 - Lc 15,17 - Lc 15,18 - Lc 15,19 - Lc 15,20 - Lc 15,21 - Lc 15,22 - Lc 15,23 - Lc 15,24 - Lc 15,25 - Lc 15,26 - Lc 15,27 - Lc 15,28 - Lc 15,29 - Lc 15,30 - Lc 15,31 - Lc 15,32 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible.[32] It was meet that we should make merry, and be glad:
for this thy brother was dead, and is alive again; and was lost, and is found.
Luther-Bibel.32 Du solltest aber fröhlich und guten Mutes sein; denn dieser
dein Bruder war tot und ist wieder lebendig geworden, er war verloren und ist
wiedergefunden.
Tekstuitleg van Lc 15,32.Het vers Lc 15,32 telt 19 woorden en 86 (2 X 43) letters.De getalwaarde van 8406 (2 X 3² X 467).
Lc 15,32.2. δε = de (echter) , afkorting δ' = d'.Taalgebruik in het NT : de (echter).Taalgebruik in de LXX : de (echter).Taalgebruik in Lc : de (echter).Partikel.Het staat steeds als tweede woord in de zin.Het kan een lichte tegenstelling aanduiden.Om een verandering van personage of situatie in de zin aan te duiden.Lc (478 + 5 = 483).Lc 15 (16) : (1) Lc 15,1. (2) Lc 15,3. (3) Lc 15,11. (4) Lc 15,12. (5) Lc 15,14. (6) Lc 15,17 (2X). (7) Lc 15,20 (2X). (8) Lc 15,21. (9) Lc 15,22. (10) Lc 15,25. (11) Lc 15,27. (12) Lc 15,28 (2X). (13) Lc 15,29. (14) Lc 15,30. (15) Lc 15,31. (16) Lc 15,32.
de (echter) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
de | 6210 | 3754 | 2456 | 421 | 149 | 478 | 203 | 490 | 708 | 7 | 1048 | 1251 |
d' | 73 | 50 | 23 | 12 | 2 | 5 | 1 | 3 | 19 | 20 | ||
Totaal | 6283 | 3804 | 2479 | 433 | 151 | 483 | 204 | 490 | 711 | 7 | 1067 | 1271 |
de (echter) | Lc 1 | Lc 2 | Lc 3 | Lc 4 | Lc 5 | Lc 6 | Lc 7 | Lc 8 | Lc 9 | Lc 10 | Lc 11 | Lc 12 | Lc 13 | Lc 14 | Lc 15 | Lc 16 | Lc 17 | Lc 18 | Lc 19 | Lc 20 | Lc 21 | Lc 22 | Lc 23 | Lc 24 |
de (478) | 17 | 9 | 11 | 13 | 18 | 15 | 23 | 37 | 36 | 21 | 22 | 26 | 13 | 8 | 16 | 15 | 11 | 26 | 16 | 22 | 14 | 35 | 34 | 20 |
d' (5) | 1 | 2 | 1 | 1 | ||||||||||||||||||||
483 | 17 | 9 | 11 | 13 | 18 | 15 | 23 | 37 | 37 | 23 | 22 | 26 | 13 | 8 | 16 | 15 | 12 | 26 | 16 | 23 | 14 | 35 | 34 | 20 |
1151 verzen | Lc 1 | Lc 2 | Lc 3 | Lc 4 | Lc 5 | Lc 6 | Lc 7 | Lc 8 | Lc 9 | Lc 10 | Lc 11 | Lc 12 | Lc 13 | Lc 14 | Lc 15 | Lc 16 | Lc 17 | Lc 18 | Lc 19 | Lc 20 | Lc 21 | Lc 22 | Lc 23 | Lc 24 |
80 | 52 | 38 | 44 | 39 | 49 | 50 | 56 | 62 | 42 | 54 | 59 | 35 | 35 | 32 | 31 | 37 | 43 | 48 | 47 | 38 | 71 | 56 | 53 |
Lc 15,32.3. και = kai (en).Taalgebruik : kai (en) in NT.Taalgebruik in Lc : kai (en).Taalgebruik : kai (en) in de LXX.Nevenschikkend voegwoord.Lc (822 / 1151).Lc 15.25/32 WEL.7/32 NIET : (1) Lc 15,3. (2) Lc 15,7. (3) Lc 15,10. (4) Lc 15,11. (5) Lc 15,17. (6) Lc 15,19. (7) Lc 15,30.
kai (en) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
verzen | 7957 | 1071 | 678 | 1151 | 879 | 1007 | 2767 | 404 | 2900 | 3779 | ||
kai (en) | 26980 | 21867 | 5113 | 705 | 555 | 822 | 530 | 660 | 1470 | 371 | 2082 | 2612 |
verschil | 2844 | 366 | 123 | 329 | 349 | 347 | 1297 | 33 | 818 | 1167 |
- Hebr. : וְ = wë.Lat : et.Fr. : et.Ned. : en.E. : and.D. und.Arabisch : وَ = wa (en).Taalgebruik in de Qoran : wa (en) .
Lc 15,32.6. ὁτι = hoti (dat, omdat).Taalgebruik in het NT : hoti (dat, omdat).Taalgebruik in de LXX : hoti (dat, omdat).Taalgebruik in Lc : hoti (dat, omdat).Lc 15 (7) : (1) Lc 15,2. (2) Lc 15,6. (3) Lc 15,7. (4) Lc 15,9. (5) Lc 15,24. (6) Lc 15,27. (7) Lc 15,32.
hoti ( dat , omdat ) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
4396 | 3213 | 1183 | 137 | 92 | 160 | 237 | 114 | 389 | 54 | 389 | 626 |
hoti | Lc 1 | Lc 2 | Lc 3 | Lc 4 | Lc 5 | Lc 6 | Lc 7 | Lc 8 | Lc 9 | Lc 10 | Lc 11 | Lc 12 | Lc 13 | Lc 14 | Lc 15 | Lc 16 | Lc 17 | Lc 18 | Lc 19 | Lc 20 | Lc 21 | Lc 22 | Lc 23 | Lc 24 |
160 | 9 | 4 | 1 | 11 | 6 | 6 | 7 | 7 | 8 | 7 | 11 | 12 | 6 | 5 | 7 | 5 | 3 | 6 | 13 | 4 | 7 | 6 | 5 | 7 |
Lc 15,32.7. bepaald lidwoord nom. mann. enk. ὁ = ho.Zie bepaald lidwoord ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het).Taalgebruik in het NT : bepaald lidwoord.Lc 15 (13) : (1) Lc 15,12. (2) Lc 15,13. (3) Lc 15,20. (4) Lc 15,21. (5) Lc 15,22. (6) Lc 15,24. (7) Lc 15,25. (8) Lc 15,27. (9) Lc 15,28. (10) Lc 15,29. (11) Lc 15,30. (12) Lc 15,31. (13) Lc 15,32.
lidw. enk. | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
1. | nom. m. enk. ho | 8495 | 6052 | 2443 | 408 | 219 | 331 | 436 | 281 | 612 | 156 | 958 | 1394 |
Totaal | 54298 | 42002 | 12296 | 1648 | 940 | 1649 | 1422 | 1696 | 4013 | 928 | 4237 | 5659 |
Lc 15,32.9. gen. mann. enk. σου = sou (van jou).Zie συ = su (jij).Persoonlijk voornaamwoord.Taalgebruik in het NT : persoonlijk voornaamwoord.Taalgebruik in de LXX : persoonlijk voornaamwoord.Taalgebruik in Lc : persoonlijk voornaamwoord.Lc (81).Lc 15 (7) : (1) Lc 15,18. (2) Lc 15,19. (3) Lc 15,21. (4) Lc 15,27. (5) Lc 15,29. (6) Lc 15,30. (7) Lc 15,32.
hoti | Lc 1 | Lc 2 | Lc 3 | Lc 4 | Lc 5 | Lc 6 | Lc 7 | Lc 8 | Lc 9 | Lc 10 | Lc 11 | Lc 12 | Lc 13 | Lc 14 | Lc 15 | Lc 16 | Lc 17 | Lc 18 | Lc 19 | Lc 20 | Lc 21 | Lc 22 | Lc 23 | Lc 24 |
81 | 7 | 5 | 0 | 5 | 5 | 4 | 4 | 5 | 4 | 3 | 3 | 2 | 3 | 2 | 7 | 4 | 2 | 2 | 9 | 1 | 0 | 2 | 2 | 0 |
Lc 15,32.11. νεκρος = nekros (dode).Taalgebruik in het NT : nekros (dode).Taalgebruik in de LXX : nekros (dode).Taalgebruik in Lc : nekros (dode).Taalgebruik in Hnd : nekros (dode).
nekros (dode) | bijbel | O.T. | N.T. | Mt | Mc | Lc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
nom. enk. nekros | 12 | 3 | 9 | 1 | 3 | (1) Lc 7,15. (2) Lc 15,24. (3) Lc 15,32. | 1 | 4 | 4 | 4 | |||
nom. mv. nekroi | 25 | 11 | 14 | 2 | 2 | (1) Lc 7,22. (2) Lc 10,37. | 1 | 7 | 2 | 4 | 5 | ||
gen. mv. nekrôn | 82 | 8 | 74 | 7 | 6 | 7 | (1) Lc 9,7. (2) Lc 16,30. (3) Lc 16,31. (4) Lc 20,35. (5) Lc 20,38. (6) Lc 24,5. (7) Lc 24,46. | 6 | 13 | 32 | 3 | 20 | 26 |
acc. mv. nekrous | 29 | 13 | 16 | 2 | 1 | (1) Lc 9,60 | 1 | 1 | 9 | 2 | 3 | 4 | |
Totaal | 191 | 72 | 119 | 11 | 7 | 13 | 8 | 16 | 52 | 12 | 31 | 39 |
- Hebr. mth (67).mwth (123).L. mori : sterven ; mors , mortis : de dood ; mortuus : dode; cfr. mortuarium : dodenhuisje.Fr. mort.E. dead.D. tot.
13. και = kai (en).Taalgebruik : kai (en) in NT.Taalgebruik in Lc : kai (en).Taalgebruik : kai (en) in de LXX.Nevenschikkend voegwoord.Lc (822 / 1151).Lc 15.25/32 WEL.7/32 NIET : (1) Lc 15,3. (2) Lc 15,7. (3) Lc 15,10. (4) Lc 15,11. (5) Lc 15,17. (6) Lc 15,19. (7) Lc 15,30.
kai (en) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
verzen | 7957 | 1071 | 678 | 1151 | 879 | 1007 | 2767 | 404 | 2900 | 3779 | ||
kai (en) | 26980 | 21867 | 5113 | 705 | 555 | 822 | 530 | 660 | 1470 | 371 | 2082 | 2612 |
verschil | 2844 | 366 | 123 | 329 | 349 | 347 | 1297 | 33 | 818 | 1167 |
- Hebr. : וְ = wë.Lat : et.Fr. : et.Ned. : en.E. : and.D. und.Arabisch : وَ = wa (en).Taalgebruik in de Qoran : wa (en) .
Lc 15,32.14. van het werkw. ζαω = zaô (leven, bestaan).Taalgebruik in het NT : zaô (leven, bestaan).Taalgebruik in Lc : zaô (leven, bestaan).Een vorm van ζαω = zaô (leven, bestaan) in Lc (9) : (1) Lc 2,36. (2) Lc 4,4. (3) Lc 10,28. (4) Lc 15,13. (5) Lc 15,24. (6) Lc 15,32. (7) Lc 20,38. (8) Lc 24,5. (9) Lc 24,23.
15. και = kai (en).Taalgebruik : kai (en) in NT.Taalgebruik in Lc : kai (en).Taalgebruik : kai (en) in de LXX.Nevenschikkend voegwoord.Lc (822 / 1151).Lc 15.25/32 WEL.7/32 NIET : (1) Lc 15,3. (2) Lc 15,7. (3) Lc 15,10. (4) Lc 15,11. (5) Lc 15,17. (6) Lc 15,19. (7) Lc 15,30.
kai (en) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
verzen | 7957 | 1071 | 678 | 1151 | 879 | 1007 | 2767 | 404 | 2900 | 3779 | ||
kai (en) | 26980 | 21867 | 5113 | 705 | 555 | 822 | 530 | 660 | 1470 | 371 | 2082 | 2612 |
verschil | 2844 | 366 | 123 | 329 | 349 | 347 | 1297 | 33 | 818 | 1167 |
- Hebr. : וְ = wë.Lat : et.Fr. : et.Ned. : en.E. : and.D. und.Arabisch : وَ = wa (en).Taalgebruik in de Qoran : wa (en)
Lc 15,32.16. act. part. perf. nom. mann. enk. απολωλως = apolôlôs van het werkw. απολλυμι = apollumi (verderven, verdoemen).Taalgebruik in het NT : apollumi ( ten gronde richten , doden , verliezen ).Taalgebruik in de LXX : apollumi (ten gronde richten , doden , verliezen).Taalgebruik in Lc : apollumi (ten gronde richten , doden , verliezen).Taalgebruik in Hnd : apollumi ( ten gronde richten , doden , verliezen ).Bijbel (2) : (1) Lc 15,24. (2) Lc 15,32.Een vorm van απολλυμι = apollumi in de LXX (378) , in het NT (90) , in Mt (19) , in Mc (10) , in Lc (25) :
1. | 2. | 3. | 4. | 5. | 6. | 7. | 8. | 9. | 10. | 11. | 12. | |||
apollumi | Lc 4 | Lc 5 | Lc 6 | Lc 8 | Lc 9 | Lc 11 | Lc 13 | Lc 15 | Lc 17 | Lc 19 | Lc 20 | Lc 21 | ||
1. | pass. ind. praes. 1ste pers. enk. apollumai | 1 | (1) Lc 15,17. | |||||||||||
2. | pass. ind. praes. 1ste pers. mv. apollumetha | 1 | (1) Lc 8,24. | |||||||||||
3. | ind. fut. 3de pers. enk. apolesei | 3 | (1) Lc 9,24. | (2) Lc 17,33. | (3) Lc 20,16. | |||||||||
4. | ind. aor. 3de pers. enk. apôlesen | 2 | (1) Lc 17,27. (2) Lc 17,29. | |||||||||||
5. | ind. aor. 1ste pers. enk. apôlesa | 1 | (1) Lc 15,9. | |||||||||||
6. | ind. fut. 3de pers. mv.. apolountai | 1 | (1) Lc 5,37. | |||||||||||
7. | ind. fut. 2de pers. mv. apoleisthe | 2 | (1) Lc 13,3. (2) Lc 13,5. | |||||||||||
8. | conj. aor. 3de pers. enk. apolètai | 1 | (1) Lc 21,18. | |||||||||||
9. | conj. ind. aor. 3de pers. enk. apolesè(i) | 3 | (1) Lc 9,24. | (2) Lc 15,8. | (3) Lc 17,33. | |||||||||
10. | conj. aor. 3de pers. mv. apolesôsin | |||||||||||||
11. | inf. aor. apolesai | 4 | (1) Lc 4,34. | (2) Lc 6,9. | (3) Lc 9,56. | (4) Lc 19,47. | ||||||||
12. | inf. aor. apolesthai | 1 | (1) Lc 13,33. | |||||||||||
13. | part. aor. nom. mann. enk. apolesas | 2 | (1) Lc 9,25. | (2) Lc 15,4. | ||||||||||
14. | part. aor. gen. mann. + onz. enk. apolomenou | 1 | (1) Lc 11,51. | |||||||||||
15. | part. perf. nom. mann. enk. apolôlôs | 2 | (1) Lc 15,24. (2) Lc 15,32. | |||||||||||
16. | part. perf. nom. + acc. onz. enk. apolôlos | 3 | (1) Lc 15,4. (2) Lc 15,6 | (3) Lc 19,10. | ||||||||||
totaal | 25 | 1 | 1 | 1 | 1 | 3 | 1 | 3 | 7 | 3 | 2 | 1 | 1 |
- < ap- + ollumi < ol-numi.Hebr. ´âbhad.Lat. perdere.Fr. perdre.Lat. perditio.Fr. perdition.Ned. verderf (v / p - r - d) , verdoemenis.
Lc 15,32.17. και = kai (en).Taalgebruik : kai (en) in NT.Taalgebruik in Lc : kai (en).Taalgebruik : kai (en) in de LXX.Nevenschikkend voegwoord.Lc (822 / 1151).Lc 15.25/32 WEL.7/32 NIET : (1) Lc 15,3. (2) Lc 15,7. (3) Lc 15,10. (4) Lc 15,11. (5) Lc 15,17. (6) Lc 15,19. (7) Lc 15,30.
kai (en) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
verzen | 7957 | 1071 | 678 | 1151 | 879 | 1007 | 2767 | 404 | 2900 | 3779 | ||
kai (en) | 26980 | 21867 | 5113 | 705 | 555 | 822 | 530 | 660 | 1470 | 371 | 2082 | 2612 |
verschil | 2844 | 366 | 123 | 329 | 349 | 347 | 1297 | 33 | 818 | 1167 |
- Hebr. : וְ = wë.Lat : et.Fr. : et.Ned. : en.E. : and.D. und.Arabisch : وَ = wa (en).Taalgebruik in de Qoran : wa (en)
Lc 15,32.18. pass. ind. aor. 3de pers. enk. εὑρεθη = heurethè (hij werd gevonden) van het werkw. εὑρισκω = heuriskô (vinden).Taalgebruik in het NT : heuriskô (vinden).Taalgebruik in de Septuaginta : heuriskô (vinden).Taalgebruik in Lc : heuriskô (vinden).Taalgebruik in Hnd : heuriskô (vinden).Een vorm van εὑρισκω = heuriskô (vinden) in de LXX (613) , in het NT (176) , in Lc (45).In Lc : 17 vormen in 18 / 24 hoofdstukken en 45 verzen.In Hnd : X vormen in 17 hoofdstukken en 33 verzen.In de LXX kan een vorm van εὑρισκω = heuriskô (vinden) de vertaling van 20 verschillende Hebreeuwse (werk)woorden zijn.
heuriskô (vinden) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | |
pass. ind. aor. 3de pers. enk. heurethè | 75 | 59 | 16 | 1 | 3 | 1 | 4 | 7 | 4 | 4 | 2 | 2 |
1. | 2. | 3. | 4. | 5. | 6. | 7. | 8. | 9. | 10. | 11. | 12. | 13. | 14. | 15. | 16. | 17. | 18. | |||
heuriskô | Lc 1 | Lc 2 | Lc 4 | Lc 5 | Lc 6 | Lc 7 | Lc 8 | Lc 9 | Lc 11 | Lc 12 | Lc 13 | Lc 15 | Lc 17 | Lc 18 | Lc 19 | Lc 22 | Lc 23 | Lc 24 | ||
1. | act. ind. praes. 3de pers. enk. heuriskei | 2 | (1) Lc 11,10. (2) Lc 11,25. | |||||||||||||||||
2. | act. ind. praes. 1ste pers. enk. heuriskô | 2 | (1) Lc 13,7. | (2) Lc 23,4. | ||||||||||||||||
3. | act. ind. imperf. 3de pers. mv. heuriskon | 2 | (1) Lc 11,24. | (2) Lc 19,48. | ||||||||||||||||
4. | act. ind. fut. 3de pers. enk. heurèsei | 3 | (1) Lc 12,37. (2) Lc 12,43. | (3) Lc 18,8. | ||||||||||||||||
5. | act. ind. fut. 2de pers. mv. heurèsete | 3 | (1) Lc 2,12. | (2) Lc 11,9. | (3) Lc 19,30. | |||||||||||||||
6. | act. ind. aor. 3de pers. enk. heuren | 3 | (1) Lc 4,17. | (2) Lc 13,6. | (3) Lc 22,45. | |||||||||||||||
7. | act. ind. aor. 2de pers. enk. heures | 1 | Lc (1) Lc 1,30 . | |||||||||||||||||
8. | act. ind. aor. 1ste pers. enk. of 3de pers. mv. heuron | 14 | (1) Lc 2,46 . | (2) Lc 7,9. (3) Lc 7,10 . | (4) Lc 8,35 . | (5) Lc 15,6. (6) Lc 15,9 . | (7) Lc 19,32 . | (8) Lc 22,13. | (9) Lc 23,13. (10) Lc 23,22 . | (11) Lc 24,2. (12) Lc 24,3. (13) Lc 24,24. (14) Lc 24,33. | ||||||||||
9. | act. ind. aor. 1ste pers. mv. heuramen | 1 | (1) Lc 23,2 . | |||||||||||||||||
10. | act. conj. aor. 3de pers. enk. heurè(i) | 3 | (1) Lc 12,38. | (2) Lc 15,4. (3) Lc 15,8 . | ||||||||||||||||
11. | act. conj. aor. 3de pers.mv. heurôsin | 2 | (1) Lc 6,7. | (2) Lc 9,12. | () Lc 11,54. | |||||||||||||||
12. | act. part. aor. nom. mann. enk. heurôn | 1 | (1) Lc 15,5 . | |||||||||||||||||
13. | act. part. aor. nom. vr. enk. heurousa | 1 | (1) (6) Lc 15,9 . | |||||||||||||||||
14. | act. part. aor. nom. mann. mv. heurontes | 2 | (1) Lc 2,45 . | (2) Lc 5,19 . | ||||||||||||||||
15. | act. part. aor. nom. vr. mv. heurousai | 1 | (1) Lc 24,23. | |||||||||||||||||
16. | pass. ind. aor. 3de pers. enk. heurethè | 3 | (1) Lc 9,36. | (2) Lc 15,24. (3) Lc 15,32. | ||||||||||||||||
17. | pass. ind. aor. 3de pers. mv. heurethèsan | 1 | (1) Lc 17,18. | |||||||||||||||||
45 | 1 | 3 | 1 | 1 | 1 | 2 | 1 | 2 | 5 | 3 | 2 | 7 | 1 | 1 | 3 | 2 | 4 | 5 |