- WEBSITEWEGWIJZER - LUCASEVANGELIE TWAALFDE HOOFDSTUK , LC 12 -- Structuur -- Taalgebruik -- Commentaar -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 12 -
- Lc 12,13-21 -- Lc 12,35-40 -

Overzicht van het lucasevangelie : Lc 1 - Lc 2 - Lc 3 - Lc 4 - Lc 5 - Lc 6 - Lc 7 - Lc 8 - Lc 9 - Lc 10 - Lc 11 - Lc 12 - Lc 13 - Lc 14 - Lc 15 - Lc 16 - Lc 17 - Lc 18 - Lc 19 - Lc 20 - Lc 21 - Lc 22 - Lc 23 - Lc 24 -
Tekstuitleg per perikope : - Lc 12,1 - Lc 12,2-7 - Lc 12,2-3 - Lc 12,4-5 - Lc 12,8-9 - Lc 12,10 - Lc 12,11-12 - Lc 12,13-15 - Lc 12,13b - Lc 12,16-21 - Lc 12,22-32 - Lc 12,33-34 - Lc 12,35-38 - Lc 12,39-40 - Lc 12,41-46 - Lc 12,47-48 - Lc 12,49-53 - Lc 12,54-56 - Lc 12,57-59 - Lc 12,2 -
Uitleg vers per vers : - Lc 12,1 - Lc 12,2 - Lc 12,3 - Lc 12,4 - Lc 12,5 - Lc 12,6 - Lc 12,7 - Lc 12,8 - Lc 12,9 - Lc 12,10 - Lc 12,11 - Lc 12,12 - Lc 12,13 - Lc 12,14 - Lc 12,15 - Lc 12,16 - Lc 12,17 - Lc 12,18 - Lc 12,19 - Lc 12,20 - Lc 12,21 - Lc 12,22 - Lc 12,23 - Lc 12,24 - Lc 12,25 - Lc 12,26 - Lc 12,27 - Lc 12,28 - Lc 12,29 - Lc 12,30 - Lc 12,31 - Lc 12,32 - Lc 12,33 - Lc 12,34 - Lc 12,35 - Lc 12,36 - Lc 12,37 - Lc 12,38 - Lc 12,39 - Lc 12,40 - Lc 12,41 - Lc 12,42 - Lc 12,43 - Lc 12,44 - Lc 12,45 - Lc 12,46 - Lc 12,47 - Lc 12,48 - Lc 12,49 - Lc 12,50 - Lc 12,51 - Lc 12,52 - Lc 12,53 - Lc 12,54 - Lc 12,55 - Lc 12,56 - Lc 12,57 - Lc 12,58 - Lc 12,59 -


ZOEKEN OP DEZE WEBSITE
PicoSearch
  Hulp
Verzorgd door PicoSearch
 

- Hebreeuws OF modern Hebreeuws (NT) : http://www.lexilogos.com/bible_multilingue.htm . Hebreeuws OF modern Hebreeuws (NT) .
- Griekse tekst - Septuaginta : http://www.greekbible.com/index.php . Griekse tekst - Septuaginta .
- Aramees - Peshitta : http://www.lexilogos.com/bible_multilingue.htm . Aramees - Peshitta .
- Vulgata : http://www.intratext.com/IXT/LAT0001/_PUN.HTM . Vulgata .
- Statenvertaling : http://www.statenvertaling.net/bijbel/luka/12.html . Statenvertaling .
- Willibrordvertaling : http://www.willibrordbijbel.nl/?p=page&i=66294%2C66352&wbv=on&nbv=on . Willibrordvertaling .
- De Nieuwe Vertaling : http://www.willibrordbijbel.nl/?p=page&i=66294%2C66352&wbv=on&nbv=on . De Nieuwe Vertaling .
- De Naardense bijbel : http://naardensebijbel.nl/zoek.php . De Naardense bijbel .
- Bible de Jérusalem : http://www.lexilogos.com/bible_multilingue.htm . Bible de Jérusalem .
- King James Bible : http://quod.lib.umich.edu/cgi/k/kjv/kjv-idx?type=DIV1&byte=4609530 . King James Bible .
- Luther Bibel : http://www.die-bibel.de/online-bibeln/luther-bibel-1984/bibeltext/bibel/text/lesen/stelle/52/120001/129999/ch/21a6a2579fc242e2f916bfc762013b4d/ . Luther Bibel .
- Arabisch : http://www.lexilogos.com/bible_multilingue.htm . Arabisch .


Bibliografie Lc 12,13-21
Literatuur .
Liturgisch gebruik
- Lc 12,13-21 :
- Lc 12,35-40 : 19de (negentiende) zondag door het c-jaar .


In hun synopsis van de eerste drie evangeliën (Leuven, Vlaamse Bijbelstichting, 1986; Turnhout, Brepols, ) onderscheiden Adelbert Denaux en Marc Vervenne volgende pericopen in het twaalfde hoofdstuk van het Lucasevangelie :
205. Het zuurdeeg van de Farizeeën : Lc 12,1 // (Mt 16,6) // (Mc 8,15) - Lc 12,1 - Mt 16,5-12 - Mc 8,14-21 -
206. Belijden zonder vrees : Lc 12,2-7 // (Mt 10,26-31) - Lc 12,2-7 - Mt 10,26-31-
207. Belijdenis en verloochening : Lc 12,8-9 // (Mt 10,32-33) - Lc 12,8-9 -
208. Laster tegen de Mensenzoon en tegen de Geest : Lc 12,10 // (Mc 3,29) // Mt 12,32 - Lc 12,10 - Mc 3,28-30 - Mt 12,31-32 -
209. De Geest zorgt voor je verdediging : Lc 12,11-12 - Mt 10,17-23
210. Vermaning tegen hebzucht : Lc 12,13-15
211. Gelijkenis van de onverstandige rijke : Lc 12,16-21 - Lc 12,16-21 -
212. Aardse zorgen : Lc 12,22-32 // ( Mt 6,25-34 ) - Lc 12,22-32 - Mt 6,25-34 -
213. Een onuitputtelijke schat in de hemelen : Lc 12,33-34 - Mt 6,19-21
214. De waakzame dienaren : Lc 12,35-38 - Lc 12,35-38 -
215. De waakzame huisheer : Lc 12,39-40 // (Mt 24,42-44) - Lc 12,39-40 - Mt 24,42-44 -
216. De trouwe en verstandige huishouder : Lc 12,41-46 //(Mt 24,45-51) - Lc 12,41-46 - Mt 24,45-51 -
217. De dienaar ter verantwoording geroepen : Lc 12,47-48 - Lc 12,47-48 -
218. Jezus'zending bron van verdeeldheid : Lc 12,49-53 - Mt 10,34-36
219. Tekenen des tijds : Lc 12,54-56 // (Mt 16,2-3) - Lc 12,54-56 - Mt 16,1-4 -
220. Verzoening en gerecht : Lc 12,57-59 // (Mt 5,25-26) - Lc 12,57-59 - Mt 5,25-26 -

205. Het zuurdeeg van de Farizeeën : Lc 12,1// (Mt 16,6) // (Mc 8,15) - Lc 12,1 - Mt 16,5-12 - Mc 8,14-21 - verwijzingen -

Lc 12,1 - Lc 12,1 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
1en ois episunachtheisôn tôn muriadôn tou ochlou, ôste katapatein allèlous, èrxato legein pros tous mathètas autou prôton, prosechete eautois apo tès zumès, ètis estin upokrisis, tôn farisaiôn.   1 multis autem turbis circumstantibus ita ut se invicem conculcarent coepit dicere ad discipulos suos adtendite a fermento Pharisaeorum quae est hypocrisis    1 Daarentussen als vele duizenden der schare bijeenvergaderd waren, zodat zij elkander vertraden, begon Hij te zeggen tot Zijn discipelen: Vooreerst wacht uzelven voor den zuurdesem der Farizeën, welke is geveinsdheid.  [1] Intussen* waren duizenden mensen samengestroomd, zodat men elkaar verdrong. Hij begon te spreken, allereerst tot zijn leerlingen. ‘Pas op voor de zuurdesem van de farizeeën, dat wil zeggen hun huichelarij!   [1] Intussen had er zich een enorme menigte verzameld. De mensen verdrongen elkaar, maar hij richtte zich eerst tot zijn leerlingen: ‘Hoed je voor de zuurdesem, dat wil zeggen de huichelarij van de Farizeeën.   1 ¶ Als intussen duizenden van de schare te hoop lopen, en ze elkaar bijna vertrappen, begint hij met allereerst tot zijn leerlingen te zeggen: houdt u verre van de zuurdesem, dat is: schijnheiligheid, van de farizeeërs!–   1. Sur ces entrefaites, la foule s'étant rassemblée par milliers, au point qu'on s'écrasait les uns les autres, il se mit à dire, et d'abord à ses disciples : « Méfiez-vous du levain - c'est-à-dire de l'hypocrisie - des Pharisiens.  

King James Bible . [1] In the mean time, when there were gathered together an innumerable multitude of people, insomuch that they trode one upon another, he began to say unto his disciples first of all, Beware ye of the leaven of the Pharisees, which is hypocrisy.
Luther-Bibel . 12 1 Unterdessen kamen einige tausend Menschen zusammen, sodass sie sich untereinander traten. Da fing er an und sagte zuerst zu seinen Jüngern: Hütet euch vor dem Sauerteig der Pharisäer, das ist die Heuchelei.

Tekstuitleg van Lc 12,1 .

episunagô : bijeendrijven (bij - een - drijven), opeenhopen (op - een), verzamelen (samen)
murias, -ados : 10.000 . Het is hier overdrachtelijk gebruikt: ontelbaar
Losse genitief : toen een ontelbare menigte zich opeenhoopte (zich verzamelde / te hoop liep) )
katapateô : neer-trappen , onder de voet lopen (zodat zij elkaar onder de voet liepen)
- prosechô (bijhebben, bijhouden). Zichzelf bijhouden , bij zich houden. Denk aan gauwdieven op straat : alert zijn voor, zich hoeden voor. Verwijzing : prosechô (bijhebben, bijhouden), zie Lc 12,1 . Hoed je voor het zuurdeeg: de allesdoordringende kracht, de energie die in het geheim werkt, de invloed die zich meester maakt van enz.
hupocrisis : hypcrisis = hypocrisie , huichelarij; onder het oordeel van , beoordeling, criterium,

206. Belijden zonder vrees : Lc 12,2-7 // (Mt 10,26-31) - Lc 12,2-7 - Mt 10,26-31 - verwijzingen -

1ste element 2de element 3de element 4de element 5de element 6de element 7de element 8ste element
Lc 12,2a - Lc 12,2-3 - Lc 12,2b Lc 12,2c Lc 12,2d Lc 12,3a Lc 12,3b Lc 12,3c Lc 12,3d
     kai (en)    anth'hôn (omwille van die dingen - daarom)    kai (en)  
ouden (niets) ho (wat)    ho (wat)  hosa (wat)    ho (wat)  
de (echter)              
         en tèi skotiai (in de duisternis)  en tôi fôti (in het licht)  pros to ous (in het oor)  
  ouk    ou (niet)        
sugkekalummenon estin (is helemaal bedekt) apokalufthèsetai (wat niet ontdekt zal worden)  krupton (verborgen) gnôsthèsetai (zal gekend / geweten worden) eipate (zegt)  akousthèsetai (zal gehoord worden)  elalèsate (fluistert)  kèruchthèsetai (zal verkondigd worden) epi tôn dômatôn (op de daken)
4 woorden; 11 lettergrepen 3 woorden; 9 lettergrepen 2 woorden; 3 lettergrepen 3 woorden, 6 lettergrepen 7 woorden; 12 lettergrepen 4 woorden; 9 lettergrepen 6 woorden; 10 lettergrepen 1 woord; 5 lettergrepen
206. Belijden zonder vrees : Lc 12,2-7 // (Mt 10,26-31)      Totaal : 12 woorden; 29 lettergrepen        18 woorden; 36 lettergrepen

tamieion : kamer ; doma (zie Latijnse domus) huis, dak van het huis
Lc 12,2-3 bestaat uit vier zinnen, telkens bestaande uit een hoofd- en een bijzin. Het bestaat dus uit acht onderdelen, elementen. Telkens is er een tegenstelling tussen de hoofdzin en de bijzin. In Lc 12,2 staat de hoofdzin voorop en volgt de bijzin. In Lc 12,3 staat de bijzin voorop en volgt de hoofdzin. In Lc 12,2 staat een dubbele ontkenning ouden... ou (niets... niet), dat een sterke positieve bevestiging geeft. De zin eindigt telkens met een futurum passief (toekomstige tijd passief).

Lc 12,2 - Lc 12,2 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
2ouden de sugkekalummenon estin o ouk apokalufthèsetai, kai krupton o ou gnôsthèsetai.   2 nihil autem opertum est quod non reveletur neque absconditum quod non sciatur   dat niet bekend zal worden.   2 En er is niets bedekt, dat niet zal ontdekt worden, en verborgen, dat niet zal geweten worden.   [2] Er is niets bedekt dat niet onthuld zal worden, of verborgen dat niet bekend zal worden.   [2] Niets is verborgen dat niet onthuld zal worden, en niets is geheim dat niet bekend zal worden.   2 er is niets, hoezeer ook verhuld, dat niet zal worden onthuld, of verborgen dat niet bekend zal worden;   2. Rien, en effet, n'est voilé qui ne sera révélé, rien de caché qui ne sera connu.  

Persoonlijke vertaling : niets echter is (met iets) bedekt wat niet zal ontdekt worden en verborgen wat niet zal geweten worden .
King James Bible . [2] For there is nothing covered, that shall not be revealed; neither hid, that shall not be known.
Luther-Bibel . 2 Es ist aber nichts verborgen, was nicht offenbar wird, und nichts geheim, was man nicht wissen wird.

Tekstuitleg van Lc 12,2 . Lc 12,2 bestaat uit twee nevenschikkende zinnen , die met elkaar verbonden zijn met het nevenschikkend voegwoord kai (en) . De twee zinnen zijn mooi parallel opgebouwd : hoofdzin - bijzin ; onderwerp , werkwoord , onderwerp , werkwoord ; ouden ... ho ouk (niets ... wat niet) . sugkekalummenon ... apokalufthèsetai : gemeenschappelijk werkwoord is kaluptô (bedekken) , telkens met een voorvoegsel sug- (met iets bedekken) , apo- (ont-dekken) . In de hoofdzin staat estin achter het perfectum deelwoord wellicht omdat anders de (echter) en estin (is) op elkaar zouden volgen . Bij de tweede nevenschikkende zin wordt ouden estin (niets is) verondersteld . Lc 12,2 bestaat uit 7 + 5 = 12 woorden en 20 + 9 = 29 lettergrepen . Men vermoedt dat het partikel de (echter) en het voorvoegsel sug (van sun-) redactiewerk van Lucas is . Omdat ouden estin (niets is) in de tweede nevenschikkende zin verondersteld wordt , zou estin (is) vóór kekalummenon (verborgen) hebben gestaan . Zo zou het oorspronkelijke Q-woord zijn : ouden estin kekalummenon ho ouk apokalufthèsetai kai krupton ho ou gnôthèsetai : niets is bedekt wat niet ontdekt zal worden en verborgen wat niet geweten zal worden . M.a.w. alles komt uit en alles wordt gekend / geweten . Dan bestaat het gezegde uit 6 + 5 = 11 woorden en 18 (2 X 9) + 9 = 27 lettergrepen .
Zo'n gezegde is een algemene wijsheid en kan op verschillende situaties betrokken worden . In Lc 12,1 is de hypocrisie (de schijnheiligheid) van de Farizeeën de situatie . Het algemeen gezegde wordt aangehaald om de Farizeeën te ontmaskeren en geen vrees voor hen te hebben . Wie de Farizeeën in feite zijn , komt toch uit , zal toch geweten worden . Vandaar dat kleine partikeltje de (echter) , door mij weergegeven door 'toch' .

ouden (niets - oude hen = niet iets) komt in 10 verzen bij Matteüs voor. Als onderwerp met deze werkwoordvorm is het enig. Bij Lucas in 12 verzen. Als onderwerp met deze werkwoordvorm is het enig. Wel sterk gelijkend is Lc 18,34.
estin kekalummenon (is verborgen) hier in Mt 10,26 en 2X in 2 Cor 4,3. apokalèfthèsetai (zal geopenbaard worden) komt in 7 verzen in de bijbel voor; in 3 verzen bij Ezechiël, in 1 bij Hosea. In 3 verzen in het Nieuwe Testament: in 1 vers bij Matteüs, in 1 bij Lucas en in 1 in 2 Thes 2,8.
krupton (verborgen) komt in 6 verzen in de bijbel voor. In het O.T. in 2 vrezen, in het N.T. in Mt 10,26, in Mc 4,22, in Lc 8,17 en in Lc 12,2.
gnôsthèsetai (zal gekend worden) komt in 16 vrezen in de bijbel voor. In het O.T. in 12 verzen. In Mt 10,26, in Lc 12,2 en in 2 verzen in 1 Cor 14.

Lc 12,3 bestaat eveneens uit twee nevenschikkende zinnen, die elk bestaat uit een betrekkelijke bijzin en een hoofdzin. Na het algemene principe in Lc 12,2 volgt nu een concrete toepassing voor de leerlingen (tweede persoon meervoud in de bijzinnen; anth'hôn : daarom). De vier zinnen eindigen met het werkwoord, behalve in de laatste zin waar de bepaling het werkwoord nog versterkt. De werkwoorden in de hoofdzin staat in het futurum passief, zoals de werkwoorden van de bijzinnen in Lc 12,2. De twee zinnen komen als een algemene wijsheid over maar worden hier door Lucas op de leerlingen toegepast. De algemene wijsheid is : zeg aan iemand iets dat hij niet mag voortvertellen en hij zal het uitbazuinen; wat je onder vier ogen vertelt, zal uitgebazuind worden; wat je vertrouwelijk zegt, zal aan de grote klok gehangen worden. Zoals Jezus zullen de leerlingen wellicht in beperkte en besloten kring gebracht hebben. Maar die verkondiging krijgt wereldwijde weerklank. De toepassing van wat de leerlingen zeggen, vertellen, moet wellicht te maken hebben met de ontmaskering van de Farizeeën.
De verbinding van Lc 12,2 en Lc 12,3 stemt mooi met elkaar overeen: betrekkelijke bijzin - hoofdzin; futurum passief op het einde.

Een parallel van Lc 12,2 is te vinden in Lc 8,17
Lc 12,2a - Lc 12,2-3 - Lc 12,2b - Lc 12,2-3 - Lc 12,2c - Lc 12,2-3 - Lc 12,2d - Lc 12,2-3 - Lc 8,17a - Lc 8,16-17 - Lc 8,17b - Lc 8,16-17 - Lc 8,17c - Lc 8,16-17 - Lc 8,17d - Lc 8,16-17 -
     kai (en)          
ouden (niets) ho (wat)    ho (wat) ou (niet) ho (wat)  oude (noch)  ho (wat)
de (echter)       gar (immers)      
               
  ouk    ou (niet)   ou (niet)    ou mè (niet)
sugkekalummenon estin (is helemaal bedekt) apokalufthèsetai (wat niet ontdekt zal worden)  krupton (verborgen)  gnôsthèsetai (zal gekend worden) estin krupton (is verborgen) faneron genèsetai (openbaar zal worden)  apokrufon (verborgen)  gnôsthèi kai eis faneron elthèi (gekend wordt en in het openbaar komt)
206. Belijden zonder vrees : Lc 12,2-7 // (Mt 10,26-31)              

Een parallel van Lc 12,3 met Mt 10,26

Lc 12,3a - Lc 12,2-3 - Lc 12,3b - Lc 12,2-3 - Lc 12,3c - Lc 12,2-3 - Lc 12,3d - Lc 12,2-3 - Mt 10,26a - Mt 10,26-27 - Mt 10,26b - Mt 10,26-27 - Mt 10,26c - Mt 10,26-27 - Mt 10,20d - Mt 10,26-27 -  Ev. de Thomas, 33  
 anth'hôn (omwille van die dingen - daarom)    kai (en)       kai (en)   Ce que  
 hosa (wat)    ho (wat)   ho (wat)   ho (wat)      
                   
 en tèi skotiai (in de duisternis)  en tôi fôti (in het licht)  pros to ous (in het oor)       eis to ous (in het oor)      
                   
eipate (zegt)  akousthèsetai (zal gehoord worden)  elalèsate (fluistert)  kèruchthèsetai (zal verkondigd worden) epi tôn dômatôn (op de daken) legô (ik zeg) eipate (zegt - het) akouete (hoort)  kèruxate (verkondigt het) epi tôn dômatôn (op de daken) tu entends   dis-le (zeg het )  proclame-le (verkondig het)
        humin (jullie)          
        en tèi skotiai (in de duisternis) en tôi fôti (in het licht)     d'une oreille   a une autre oreille (aan een ander oor) (sur les toits (op de daken)
7 woorden; 12 lettergrepen 4 woorden; 9 lettergrepen 6 woorden; 10 lettergrepen 1 woord; 5 lettergrepen            
       18 woorden; 36 lettergrepen            

 

 
Lc 12,3 - Lc 12,3 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
3anth ôn osa en tè skotia eipate en tô fôti akousthèsetai, kai o pros to ous elalèsate en tois tameiois kèruchthèsetai epi tôn dômatôn.   3 quoniam quae in tenebris dixistis in lumine dicentur et quod in aurem locuti estis in cubiculis praedicabitur in tectis     3 Daarom, al wat gij in de duisternis gezegd hebt, zal in het licht gehoord worden; en wat gij in het oor gesproken hebt, in de binnenkamers, zal op de daken gepredikt worden.   [3] Want wat jullie in het donker zeggen, zal men in het licht horen; en wat jullie elkaar binnenskamers in het oor fluisteren, zal men van de daken verkondigen.   [3] Alles wat jullie in het duister zeggen, zal in het licht worden gehoord, en wat jullie binnenskamers in iemands oor fluisteren, zal vanaf de daken bekend worden gemaakt.   3 daarom zal wat ge in het donker gezegd hebt in het licht worden gehoord, en wat ge tot het oor hebt uitgesproken in de binnenkamer zal van de daken worden gepredikt;   3. C'est pourquoi tout ce que vous aurez dit dans les ténèbres sera entendu au grand jour, et ce que vous aurez dit à l'oreille dans les pièces les plus retirées sera proclamé sur les toits.  

King James Bible . [3] Therefore whatsoever ye have spoken in darkness shall be heard in the light; and that which ye have spoken in the ear in closets shall be proclaimed upon the housetops.
Luther-Bibel . 3 Darum, was ihr in der Finsternis sagt, das wird man im Licht hören; und was ihr ins Ohr flüstert in der Kammer, das wird man auf den Dächern predigen.

Tekstuitleg van Lc 12,3 .

 

Lc 12,4 - Lc 12,4 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
4legô de umin tois filois mou, mè fobèthète apo tôn apokteinontôn to sôma kai meta tauta mè echontôn perissoteron ti poièsai.   4 dico autem vobis amicis meis ne terreamini ab his qui occidunt corpus et post haec non habent amplius quod faciant     4 En Ik zeg u, Mijn vrienden: Vreest u niet voor degenen, die het lichaam doden, en daarna niet meer kunnen doen.   [4] Tegen jullie, die mijn vrienden zijn, zeg Ik: Wees niet bang voor hen die het lichaam doden, maar daarna tot niets meer in staat zijn.   [4] Tegen jullie, mijn vrienden, zeg ik: wees niet bang voor degenen die het lichaam kunnen doden, maar niet tot iets ergers in staat zijn.   4 ik zeg tot u, mijn vrienden: weest niet bevreesd voor wie het lichaam doden en daarna niets meer te doen hebben;   4. « Je vous le dis à vous, mes amis : Ne craignez rien de ceux qui tuent le corps et après cela ne peuvent rien faire de plus.  

King James Bible . [4] And I say unto you my friends, Be not afraid of them that kill the body, and after that have no more that they can do.
Luther-Bibel . 4 Ich sage aber euch, meinen Freunden: Fürchtet euch nicht vor denen, die den Leib töten und danach nichts mehr tun können.

Tekstuitleg van Lc 12,4 .

Lc 12,5 - Lc 12,5 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
5upodeixô de umin tina fobèthète: fobèthète ton meta to apokteinai echonta exousian embalein eis tèn geennan: nai, legô umin, touton fobèthète. 5 ostendam autem vobis quem timeatis timete eum qui postquam occiderit habet potestatem mittere in gehennam ita dico vobis hunc timete    5 Maar Ik zal u tonen, Wien gij vrezen zult: vreest Dien, Die, nadat Hij gedood heeft, ook macht heeft in de hel te werpen; ja, Ik zeg u, vreest Dien!   [5] Ik zal jullie duidelijk maken voor wie je bang moet zijn: je moet bang zijn voor Hem die de macht bezit om je te doden en daarna in de hel te gooien. Jazeker, dat is degene voor wie je bang moet zijn.   [5] Ik zal jullie zeggen voor wie je bang moet zijn. Wees bang voor hem die de macht heeft om iemand niet alleen te doden maar ook in de Gehenna te werpen. Ja, ik zeg jullie, wees bang voor hem!   5 maar ik zal u tonen wie ge vrezen moet; vreest hem die na het doden macht heeft om in de hel te werpen; ja, ik zeg u: hém moet ge vrezen!–   5. Je vais vous montrer qui vous devez craindre : craignez Celui qui, après avoir tué, a le pouvoir de jeter dans la géhenne ; oui, je vous le dis, Celui-là, craignez-le.  

King James Bible . [5] But I will forewarn you whom ye shall fear: Fear him, which after he hath killed hath power to cast into hell; yea, I say unto you, Fear him.
Luther-Bibel . 5 Ich will euch aber zeigen, vor wem ihr euch fürchten sollt: Fürchtet euch vor dem, der, nachdem er getötet hat, auch Macht hat, in die Hölle zu werfen. Ja, ich sage euch, vor dem fürchtet euch.

Tekstuitleg van Lc 12,5 .

206.2. Lc 12,4-5

Lc 12,4a - Lc 12,4-5 - Lc 12,5a Lc 12,5c
    nai (ja)
legô (ik zeg) hupodeixô (ik zal aanwijzen) legô (ik zeg)
de (echter)    
humin tois filois mou (jullie, mijn vrienden) humin (jullie) humin (jullie)
   tina (wie)  touton (die)
  fobèthète (jullie moeten vrezen)  fobèthète (jullie moeten vrezen) 
  fobèthète (jullie moeten vrezen)   
mè fobèthète ... (vreest niet)    
 206. Belijden zonder vrees : Lc 12,2-7 // (Mt 10,26-31)    
Lc 12,6 - Lc 12,6 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
6ouchi pente strouthia pôlountai assariôn duo; kai en ex autôn ouk estin epilelèsmenon enôpion tou theou.   6 nonne quinque passeres veneunt dipundio et unus ex illis non est in oblivione coram Deo    6 Worden niet vijf musjes verkocht voor twee penningskens? En niet een van die is voor God vergeten.   [6] Vijf mussen kosten maar twee stuivers*, nietwaar? Toch wordt niet één daarvan door God vergeten.   [6] Wat kosten vijf mussen? Bijna niets. Toch wordt er niet één door God vergeten.   6 worden niet vijf musjes verkocht voor twee stuivers?– en niet één van hen wordt vergeten voor het aanschijn van God;   6. Ne vend-on pas cinq passereaux pour deux as ? Et pas un d'entre eux n'est en oubli devant Dieu !  

King James Bible . [6] Are not five sparrows sold for two farthings, and not one of them is forgotten before God?
Luther-Bibel . 6 Verkauft man nicht fünf Sperlinge für zwei Groschen? Dennoch ist vor Gott nicht einer von ihnen vergessen.

Tekstuitleg van Lc 12,6 .

Lc 12,7 - Lc 12,7 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
7alla kai ai triches tès kefalès umôn pasai èrithmèntai. mè fobeisthe: pollôn strouthiôn diaferete.   7 sed et capilli capitis vestri omnes numerati sunt nolite ergo timere multis passeribus pluris estis     7 Ja, ook de haren uws hoofds zijn alle geteld. Vreest dan niet; gij gaat vele musjes te boven.  [7] Ja, zelfs de haren op jullie hoofd zijn allemaal geteld. Jullie moeten niet bang meer zijn. Er is nogal een verschil tussen jullie en een zwerm mussen.   [7] Zelfs de haren op jullie hoofd zijn alle geteld. Wees niet bang, jullie zijn meer waard dan een hele zwerm mussen.  7 nee, ook de haren van uw hoofd zijn alle geteld; weest niet bevreesd!, ge zijt méér dan véle mussen!–  7. Bien plus, vos cheveux même sont tous comptés. Soyez sans crainte ; vous valez mieux qu'une multitude de passereaux.  

King James Bible . [7] But even the very hairs of your head are all numbered. Fear not therefore: ye are of more value than many sparrows.
Luther-Bibel . 7 Aber auch die Haare auf eurem Haupt sind alle gezählt. Darum fürchtet euch nicht; ihr seid besser als viele Sperlinge.

Tekstuitleg van Lc 12,7 .

11. ind. + imperat. praes. 2de pers. mv.  fobeisthe (vreest) van het werkw. fobeomai (vrezen, door fobieën bevangen worden) . Taalgebruik in het N.T. : fobeomai (vrezen, door fobieën bevangen worden) . Taalgebruik in Lc : fobeomai (vrezen, door fobieën bevangen worden) .
Lc (2) : (1) Lc 2,10 . (2) Lc 12,7 . Een vorm van fobeomai (vrezen, door fobieën bevangen worden) in Lc in 21 verzen .

207. Belijdenis en verloochening : Lc 12,8-9 // (Mt 10,32-33)

Lc 12,8 - Lc 12,8 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
8legô de umin, pas os an omologèsè en emoi emprosthen tôn anthrôpôn, kai o uios tou anthrôpou omologèsei en autô emprosthen tôn aggelôn tou theou:  8 dico autem vobis omnis quicumque confessus fuerit in me coram hominibus et Filius hominis confitebitur in illo coram angelis Dei     8 En Ik zeg u: Een iegelijk, die Mij belijden zal voor de mensen, dien zal ook de Zoon des mensen belijden voor de engelen Gods.   [8] Ik zeg jullie: als iemand bij de mensen voor Mij partij kiest, zal ook de Mensenzoon voor hem partij kiezen bij Gods engelen.   [8] Ik zeg jullie: iedereen die mij erkent bij de mensen, zal ook door de Mensenzoon worden erkend bij de engelen van God.   8 maar ik zeg u: ieder die zich zal uitspreken als één met mij, voor het aanschijn van de mensen,– als één met hem zal ook de mensenzoon zich uitspreken voor het aanschijn van Gods engelen;   8. « Je vous le dis, quiconque se sera déclaré pour moi devant les hommes, le Fils de l'homme aussi se déclarera pour lui devant les anges de Dieu ;  

King James Bible . [8] Also I say unto you, Whosoever shall confess me before men, him shall the Son of man also confess before the angels of God:
Luther-Bibel . 8 Ich sage euch aber: Wer mich bekennt vor den Menschen, den wird auch der Menschensohn bekennen vor den Engeln Gottes.

Tekstuitleg van Lc 12,8 .

Lc 12,9 - Lc 12,9 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
9o de arnèsamenos me enôpion tôn anthrôpôn aparnèthèsetai enôpion tôn aggelôn tou theou.   9 qui autem negaverit me coram hominibus denegabitur coram angelis Dei     9 Maar wie Mij verloochenen zal voor de mensen, die zal verloochend worden voor de engelen Gods.   [9] Maar wie Mij verloochent tegenover de mensen, zal verloochend worden tegenover Gods engelen.   [9] Maar wie mij verloochent bij de mensen, zal verloochend worden bij de engelen van God.  9 maar wie mij zal verloochenen tegenover de mensen zal worden verloochend tegenover Gods engelen;   9. mais celui qui m'aura renié à la face des hommes sera renié à la face des anges de Dieu.  

King James Bible . [9] But he that denieth me before men shall be denied before the angels of God.
Luther-Bibel . 9 Wer mich aber verleugnet vor den Menschen, der wird verleugnet werden vor den Engeln Gottes.

Tekstuitleg van Lc 12,9 .

 Mc 8,38a - Mc 8,36-38 - Mc 8,38b      Lc 12,8b  Lc 12,8c  Lc 12,9a Lc 12,9b     
  kai (ook)       kai (ook)        
hos gar ean (als iemand immers) ho huios tou anthrôpou (de mensenzoon)      pas hos an ho huios tou anthrôpou (de mensenzoon)  ho de      
epaischunthèi (zich zou schamen)  epaischunthèsatai (zal zich schamen)       homologèsèi  homologèsei  arnèsamenos  aparnèthèsetai    
me (over mij) kai tous emous logous(en over mijn woorden) auton (over hem)      en emoi  en autôi me       
en tèi geneai tautèi tèi moichalidi kai hamartôloi (in dit overspelig en zondig geslacht  hotan elthèi en tèi doxèi tou patros autou (wanneer hij komt in de heerlijkheid van de vader      emprosthen tôn anthrôpôn emprosthen tôn aggelôn tou theou   enôpion tôn anthrôpôn  enôpion tôn aggelôn tou theou     
  meta tôn aggelôn tôn hagiôn (met de heilige engelen)                  
                   
                   
                   

208. Laster tegen de Mensenzoon en tegen de Geest : Lc 12,10 // (Mc 3,29) // Mt 12,32

Lc 12,10 - Lc 12,10
Griekse tekst Vulgaat Synopsis Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
10kai pas os erei logon eis ton uion tou anthrôpou, afethèsetai autô: tô de eis to agion pneuma blasfèmèsanti ouk afethèsetai. 10 et omnis qui dicit verbum in Filium hominis remittetur illi ei autem qui in Spiritum Sanctum blasphemaverit non remittetur   10 En een iegelijk, die enig woord spreken zal tegen den Zoon des mensen, het zal hem vergeven worden; maar wie tegen den Heiligen Geest gelasterd zal hebben, dien zal het niet vergeven worden.   [10] Als iemand stelling neemt tegen de Mensenzoon, zal het hem vergeven worden. Maar wie de heilige* Geest lastert zal dat niet vergeven worden. [10] En iedereen die iets ten nadele van de Mensenzoon zegt, zal worden vergeven. Maar wie lastertaal spreekt tegen de heilige Geest zal niet worden vergeven. 10 en ieder die een woord zal spreken tegen de mensenzoon,– het zal hem worden vergeven; maar wie lastert tegen de heilige Geest, dat zal hem niet worden vergeven; 10. « Et quiconque dira une parole contre le Fils de l'homme, cela lui sera remis, mais à qui aura blasphémé contre le Saint Esprit, cela ne sera pas remis.  

King James Bible . [10] And whosoever shall speak a word against the Son of man, it shall be forgiven him: but unto him that blasphemeth against the Holy Ghost it shall not be forgiven.
Luther-Bibel . 10 Und wer ein Wort gegen den Menschensohn sagt, dem soll es vergeben werden; wer aber den Heiligen Geist lästert, dem soll es nicht vergeben werden.

Tekstuitleg van Lc 12,10 .

209. De Geest zorgt voor je verdediging : Lc 12,11-12 - Lc 12,11-12 - Mt 10,17-23 -- Lc 12 - verwijzingen -- Lc 12,11 - Lc 12,12 -

Lc 12,11 - Lc 12,11 : 209. De Geest zorgt voor je verdediging : Lc 12,11-12 - Mt 10,17-23 -- Lc 12 - verwijzingen -- Lc 12,11 - Lc 12,12 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
12:11 otan de eisferôsin umas epi tas sunagôgas kai tas archas kai tas exousias mè merimnèsète pôs | [è ti] | è ti | apologèsèsthe è ti eipète  11 cum autem inducent vos in synagogas et ad magistratus et potestates nolite solliciti esse qualiter aut quid respondeatis aut quid dicatis   Wanneer ze jullie binnenbrengen voor de synagogen en de overheden en de autoriteiten, maak je geen zorgen hoe of met wat je je zult verdedigen .  11 En wanneer zij u heenbrengen zullen in de synagogen, en tot de overheden en de machten, zo zijt niet bezorgd, hoe of wat gij tot verantwoording zeggen, of wat gij spreken zult;   [11] Als ze jullie voor synagogen, overheden en gezagsdragers leiden, maak je dan geen zorgen over hoe je je zult verdedigen of wat je zult zeggen;  [11] Wanneer ze jullie voor de synagogen en de autoriteiten en het gerecht slepen, vraag je dan niet bezorgd af hoe of waarmee je je moet verdedigen of wat je moet zeggen,  11 maar wanneer ze u zullen binnenbrengen bij hun vergaderingen en de overheden en de gezagsdragers, weest niet bezorgd hoe of waarmee ge u zult verdedigen of wat ge moet zeggen;   11. « Lorsqu'on vous conduira devant les synagogues, les magistrats et les autorités, ne cherchez pas avec inquiétude comment vous défendre ou que dire,  

King James Bible . [11] And when they bring you unto the synagogues, and unto magistrates, and powers, take ye no thought how or what thing ye shall answer, or what ye shall say:
Luther-Bibel . 11 Wenn sie euch aber führen werden in die Synagogen und vor die Machthaber und die Obrigkeit, so sorgt nicht, wie oder womit ihr euch verantworten oder was ihr sagen sollt;

Tekstuitleg van Lc 12,11 .

7. acc. vr. mv. sunagôgas van het zelfst. naamw. sunagôgè (synagoge) . Taalgebruik in het N.T. : sunagôgè (synagoge) . Taalgebruik in Lc : sunagôgè (synagoge) . Lc (3) : (1) Lc 4,44 . (2) Lc 12,11 . (3) Lc 21,12 . Een vorm van sunagogè (synagoge) in Lc in 15 verzen : (1) Lc 4,15 . (2) Lc 4,16 . (3) Lc 4,20 . (4) Lc 4,28 . (5) Lc 4,33 . (6) Lc 4,38 . (7) Lc 4,44 . (8) Lc 6,6 . (9) Lc 7,5 . (10) Lc 8,41 . (11) Lc 11,43 . (12) Lc 12,11 . (13) Lc 13,10 . (14) Lc 20,46 . (15) Lc 21,12 .

Lc 12,12 - Lc 12,12 : 209. De Geest zorgt voor je verdediging : Lc 12,11-12 - Mt 10,17-23 -- Lc 12 - verwijzingen -- Lc 12,11 - Lc 12,12 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
12:12 to gar agion pneuma didaxei umas en autè tè ôra a dei eipein 12 Spiritus enim Sanctus docebit vos in ipsa hora quae oporteat dicere   de heilige geest immers zal jullie leren op hetzelfde uur wat je moet zeggen .   12 Want de Heilige Geest zal u in dezelve ure leren, hetgeen gij spreken moet.   12] want* de heilige Geest zal jullie op dat ogenblik leren wat je moet zeggen.’  [12] want de heilige Geest zal jullie op dat moment ingeven wat je moet zeggen.’  12 want de heilige Geest zal u in dat uur leren wat ge moet zeggen!   12. car le Saint Esprit vous enseignera à cette heure même ce qu'il faut dire. »  

King James Bible . [12] For the Holy Ghost shall teach you in the same hour what ye ought to say.
Luther-Bibel . 12 denn der Heilige Geist wird euch in dieser Stunde lehren, was ihr sagen sollt. Warnung vor Habgier

Tekstuitleg van Lc 12,12 .

210. Vermaning tegen hebzucht : Lc 12,13-15 -- Lc 12,13-15 -- Lc 12 - verwijzingen -- Lc 12,13 - Lc 12,14 - Lc 12,15 -

  Lc 12,13a Lc 12,13b Lc 12,13 Lc 12,14a Lc 12,14b Lc 12,14 Lc 12,15a Lc 12,15b Lc 12,15
woorden 7 10 17 4 9 13 4 20 24
lettergrepen 10 24 34 6 18 24 6 43 49

Totaal aantal woorden : 54 . Totaal aantal lettergrepen: 107 (54 X 2 = 108) . De inleidingen (Lc 12,13a.14a.15a) bevatten 7 + 4 + 4 = 15 woorden of 10 + 6 + 6 = 22 lettergrepen. Het verzoek van de man bevat 10 woorden of 24 lettergrepen. De woorden van Jezus bevatten 29 woorden of 61 lettergrepen.

Deze korte pericope (Lc 12,13-15) onderbreekt de redevoering van Jezus (Lc 12,1-40) .

Lc 12,13a (iemand uit het volk ) Lc 12,14a (Jezus) Lc 12,15a (Jezus)
  ho (hij)  
  de (echter)  
eipen (hij zei) eipen (zei) eipen (hij zei)
de (echter)   de (echter)
tis ek tou ochlou (iemand uit het volk)    
autôi (hem) autôi (tot hem) pros autous (tot hen)
210. Vermaning tegen hebzucht : Lc 12,13-15 210. Vermaning tegen hebzucht : Lc 12,13-15 210. Vermaning tegen hebzucht : Lc 12,13-15  

Uit het bovenstaand overzichtje blijkt duidelijk dat de tekst uit drie delen bestaat , telkens ingeleid door een inleidingsformule . In Lc 12,13 doet iemand een verzoek aan Jezus om aan zijn broer te zeggen dat hij de erfenis zou delen . In Lc 12,14 ontwijkt Jezus een antwoord te geven , waarbij hij gebruik maakt van het bijbelcitaat Ex 2,14 : Wie heeft mij aangesteld tot beoordelaar en verdeler over jullie ? Het woord meritès (verdeler) is wellicht gekozen onder invloed van merisasthai : merizô : delen; mediaal : iets met iemand delen; meris : deel ; meritès : verdeler. Daarna richt Jezus zich tot een ruimer publiek. Hij waarschuwt voor hebzucht (pleonexia : pleon - echô : meer hebben, het meer willen hebben) . Want ook al heeft iemand overvloed , zijn leven is niet afhankelijk van zijn bezittingen . Deze laatste zin kan zowel slaan op degene die de erfenis niet wil delen als de broer die zijn deel opeist . Bij beide broers kan hun houding het gevolg van hebzucht zijn . Jezus overstijgt de situatie waarbij de verzoeker zich onrechtvaardig behandeld weet en waarbij Jezus de ander tot rechtvaardigheid had kunnen aanzetten . Jezus heeft wel andere zorgen dan een erfenisbemiddelaar te zijn . Hij is op weg naar Jeruzalem . Hij verlangt ernaar dat het koninkrijk van God kome . Hij pleit ervoor dat de erfgenamen zich niet door hebzucht laten leiden .
De verdeling van de erfenis is geregeld door de wetten van Mozes en betreffen de periode waarin men in het beloofde land woont . Mozes echter is nooit het beloofde land ingetrokken . Hij was wel de leider om het volk uit Egypte te verlossen en naar het beloofde land te leiden . Het beroep op een citaat uit Exodus maakt duidelijk dat Jezus de nieuwe Mozes is . Hij is de leider en verlosser van het nieuwe volk van God . Hij is op weg naar zijn ten-hemel-opneming ; hij beleeft zijn exodus . Bezit , vooral onroerend goed , kluistert de mens aan een bepaalde plaats . Hij kan dan niet op weg gaan . Bezit kan de mens ook kluisteren aan de aarde , aan het leven hier , waardoor geen plaats is voor een leven hierna . Het erfdeel dat Jezus aan zijn leerlingen zal geven , is het eeuwig leven , niet een bezit .
De indeling van de tekst in drie delen werd ingegeven door de inleidingsformule , gevolgd door een uitspraak . Het tweede woord is telkens het partikel de (echter) . In de inleiding van de eerste zin tis ek tou ochlou (iemand uit het volk) (Lc 12,13a) worden de bestemmelingen in Lc 12,14a : autôi (aan hem) en Lc 12,15a : pros autous (tot hen) nl. het volk, voorbereid .

Evangelie op de 18de (achttiende) zondag door het c-jaar . Lc 12,13-21 . Lc 12,13-21 .
In die tijd zei iemand uit het volk tegen Jezus: "Meester zeg aan mijn broer dat hij de erfenis met mij deelt." Maar Jezus antwoordde hem: "Man, wie heeft Mij tot rechter of verdeler over u aangesteld?" En Hij sprak tot hem: "Pas op en wacht u voor alle hebzucht! Want geen enkel bezit, – al is dit nog zo overvloedig – kan uw leven veilig stellen." Hij vertelde hun de volgende gelijkenis: 'Het land van een rijk man had een grote oogst opgeleverd. Daarom overlegde deze bij zichzelf: Wat moet ik doen? Ik heb geen ruimte om mijn oogst te bergen. En hij zei: Dit ga ik doen: ik breek mijn schuren af en bouw grotere: daarin zal ik dan heel mijn rijkdom aan koren opbergen. Dan zal ik tot mijzelf zeggen: Man, je hebt een grote rijkdom liggen, voor lange jaren; rust nu uit, eet en drink en geniet ervan! Maar God sprak tot hem: Dwaas! Nog deze nacht komt men je leven van je opeisen; en al die voorzieningen die je getroffen hebt, voor wie zijn die dan? Zo gaat het met iemand die schatten vergaart voor zichzelf, maar niet rijk is bij God."

Lc 12,13 - Lc 12,13 : 210. Vermaning tegen hebzucht - Lc 12,13-15 -- Lc 12 - verwijzingen -- Lc 12,13 - Lc 12,14 - Lc 12,15 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis 18de (achttiende) zondag door het c-jaar Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
13eipen de tis ek tou ochlou autô, didaskale, eipe tô adelfô mou merisasthai met emou tèn klèronomian.   13 ait autem quidam ei de turba magister dic fratri meo ut dividat mecum hereditatem     In die tijd zei iemand uit het volk tegen Jezus: "Meester zeg aan mijn broer dat hij de erfenis met mij deelt." 13 En een uit de schare zeide tot Hem: Meester, zeg mijn broeder, dat hij met mij de erfenis dele.   [13] Iemand uit de menigte zei tegen Hem: ‘Meester, zeg tegen mijn broer dat* hij de erfenis met mij moet delen.’   [13] Iemand uit de menigte zei tegen hem: ‘Meester, zeg tegen mijn broer dat hij de erfenis met mij moet delen!’   13 ¶ Dan zegt zomaar iemand uit de schare tot hem: leermeester, zeg tot mijn broer dat hij moet zorgen dat hij het erfgoed met mij deelt!  13. Quelqu'un de la foule lui dit : « Maître, dis à mon frère de partager avec moi notre héritage. »  

King James Bible . [13] And one of the company said unto him, Master, speak to my brother, that he divide the inheritance with me.
Luther-Bibel . 13 Es sprach aber einer aus dem Volk zu ihm: Meister, sage meinem Bruder, dass er mit mir das Erbe teile.

Tekstuitleg van Lc 12,13 .

Hier gaat het om een geschil tussen twee broers en Jezus wordt als pleiter (advocatus) van de ene broer gevraagd . In het verhaal van Martha en Maria (Lc 10,38-42) gaat het om twee zussen bij de ontvangst van Jezus . In dit verhaal gaat het om verdelen en een verdeler . In het verhaal van Martha en Maria is er sprake van het betere deel . Dat heeft betrekking op Maria die naar Jezus luistert . In dit verhaal gaat het om bezittingen .

Lc 12,13b Lc 10,40 
didaskale (leermeester)  
eipe (zeg) eipon oun (zeg bijgevolg) 
tôi adelfôi mou (aan mijn broer) autèi (aan haar)  
+ infinitiefzin hina (zodat) ...  + doelzin
210. Vermaning tegen hebzucht : Lc 12,13-15   193. Maria en Marta : Lc 10,38-42

 

Lc 12,14 - Lc 12,14 : 210. Vermaning tegen hebzucht - Lc 12,13-15 -- Lc 12 - verwijzingen -- Lc 12,13 - Lc 12,14 - Lc 12,15 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis 18de (achttiende) zondag door het c-jaar Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
14o de eipen autô, anthrôpe, tis me katestèsen kritèn è meristèn ef umas;   14 at ille dixit ei homo quis me constituit iudicem aut divisorem super vos    Maar Jezus antwoordde hem: "Man, wie heeft Mij tot rechter of verdeler over u aangesteld?"   14 Maar Hij zeide tot hem: Mens, wie heeft Mij tot een rechter of scheidsman over ulieden gesteld?   [14] Hij zei tegen hem: ‘Wie heeft mij als scheidsrechter tussen u beiden aangesteld?’   [14] Maar Jezus antwoordde: ‘Wie heeft mij als rechter of bemiddelaar over jullie aangesteld?’   14 Maar hij zegt tot hem: wie heeft mij over u aangesteld als rechter en verdeler?  14. Il lui dit : « Homme, qui m'a établi pour être votre juge ou régler vos partages ? »  

King James Bible . [14] And he said unto him, Man, who made me a judge or a divider over you?
Luther-Bibel . 14 Er aber sprach zu ihm: Mensch, wer hat mich zum Richter oder Erbschlichter über euch gesetzt?

Tekstuitleg van Lc 12,14 .

210.3. Lc 12,14b : het antwoord van Jezus

Ex 2,14 = Hnd 7,27 - Ex 2,11-22 - - Hnd 7,1-53 - Lc 12,14 - Lc 12,13-15 -
  anthrôpe (mens)
Tís (Wie) Tís (Wie)
se (u) me (mij)
katestèsen (heeft aangesteld) katestèsen (heeft aangesteld)
archonta (tot leider) kritèn (tot beoordeelaar)
kai (en) kai (en)
dikastèn (rechter) meristèn (verdeler)
ef'èmôn (over ons) ef'humôn (over u)
 Ex 2,11-22 : Mozesvlucht naar Midjan  210. Vermaning tegen hebzucht : Lc 12,13-15

.katestèsen : aorist van kathistèmi : aanstellen
De wijze waarop Jezus op het verzoek van de man reageert, vinden we terug in Lc 22,58.60 waar Petrus reageert op de aantijging dat hij tot de kring van Jezus behoort.
De reactie van Jezus gaat terug op Ex 2,14. In het verhaal van Ex 2,11-15 doodt Mozes een Egyptenaar nadat deze een Hebreeër had neergeslagen. 's Anderendaags wil Mozes tussenkomen tussen twee twistende Hebreeën. Degene die ongelijk heeft, roept Mozes ter verantwoording en zegt: "Wie heeft jou als heer en rechter over ons aangesteld?" Het gevolg ervan is dat Mozes de zaak onbeslecht laat. De situaties van het verhaal van Mozes en van het verhaal van het lucasevangelie zijn zeer verschillend. De gelijkenis bestaat erin dat er een dispuut bestaat tussen twee broers over de verdeling van de erfenis. Degene die zich onrechtvaardig behandeld weet, roept de hulp in van Jezus. Jezus echter citeert uit het Exodusverhaal om bij de erfeniszaak van de de twee twistende broers niet tussenbeide te komen.
- Cuvelier, Ferdinand . Titel: Jezus mysticus : naar het herontdekte Tomas-evangelie / vert. en toegel. door Ferdinand Cuvelier . Uitgave: Kapellen : DNB-Pelckmans . Haarlem : Gottmer . Jaar: cop. 1990 . Opbouw: 22 cm - 190 p. Illustraties: fig . Referentie: Met lit. opg . Classificatie: 227.7 (SISO) . 3 Godsdienst, godgeleerdheid (UNESCO) . 631 (NUGI) . Trefwoord: Thomasevangelie; verklaringen . Mystiek ; religie . Identificatie: (ISBN) 90 2891 543 5 - blz.141 : "Een man zei : Spreek tot mijn broers zodat zij de goederen van mijn vader met mij delen. Hij zei hem : Och mens, wie heeft van mij een verdeler gemaakt? Hij keerde zich naar zijn leerlingen . Hij zei hen : Ben ik een verdeler? "
Het Thomasevangelie werd in 1945 gevonden te Nag Hammadi (Zuid-Egypte) . Naar alle waarschijnlijkheid is dit Thomasevangelie ouder en Jezus-getrouwer dan alle andere evangelies.

Lc 12,15 - Lc 12,15 : 210. Vermaning tegen hebzucht - Lc 12,13-15 -- Lc 12 - verwijzingen -- Lc 12,13 - Lc 12,14 - Lc 12,15 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis 18de (achttiende) zondag door het c-jaar Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
15eipen de pros autous, orate kai fulassesthe apo pasès pleonexias, oti ouk en tô perisseuein tini è zôè autou estin ek tôn uparchontôn autô. 15 dixitque ad illos videte et cavete ab omni avaritia quia non in abundantia cuiusquam vita eius est ex his quae possidet     En Hij sprak tot hem: "Pas op en wacht u voor alle hebzucht! Want geen enkel bezit, – al is dit nog zo overvloedig – kan uw leven veilig stellen."   15 En Hij zeide tot hen: Ziet toe en wacht u van de gierigheid; want het is niet in den overvloed gelegen, dat iemand leeft uit zijn goederen.   [15] Hij zei tegen hen: ‘Pas op voor iedere vorm van hebzucht! Ook* al heeft een mens nog zo veel, zijn leven bezit hij niet.’   [15] Hij zei tegen hen: ‘Pas op, hoed je voor iedere vorm van hebzucht, want iemands leven hangt niet af van zijn bezittingen, zelfs niet wanneer hij die in overvloed heeft.’   15 Dan zegt hij tot hen: ziet toe en waakt voor alle veelhebberij, want ook als iemand overvloed heeft is zijn leven niet iets dat hemzelf toebehoort!   15. Puis il leur dit : « Attention ! gardez-vous de toute cupidité, car, au sein même de l'abondance, la vie d'un homme n'est pas assurée par ses biens. »  

King James Bible . [15] And he said unto them, Take heed, and beware of covetousness: for a man's life consisteth not in the abundance of the things which he possesseth.
Luther-Bibel . 15 Und er sprach zu ihnen: Seht zu und hütet euch vor aller Habgier; denn niemand lebt davon, dass er viele Güter hat. Der reiche Kornbauer

Tekstuitleg van Lc 12,15 .

211. Lc 12,16-21 - Lc 12,16-21 : Gelijkenis van de onverstandige rijke - bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 12 -- Lc 12,16 - Lc 12,17 - Lc 12,18 - Lc 12,19 - Lc 12,20 - Lc 12,21 -

Logion 63 uit het Thomasevangelie
Jezus zei :
Er was een rijk man
Die veel fortuin bezat .
Hij zei : ‘Ik ga mijn fortuin gebruiken
Zodat ik laat ontkiemen ,
Dat ik oogste , dat ik plante ,
Dat ik mijn zolders vulle met vruchten ,
Om nergens gebrek aan te hebben .’
Dat alles bedacht hij in zijn hart .
En in die nacht stierf hij .
Wie er oren naar heeft , hij hore .

Lc 12,16 - Lc 12,16 -- Lc 12,16-21 : Gelijkenis van de onverstandige rijke - bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 12 -- Lc 12,16 - Lc 12,17 - Lc 12,18 - Lc 12,19 - Lc 12,20 - Lc 12,21 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis 18de (achttiende) zondag door het c-jaar Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
16eipen de parabolèn pros autous legôn, anthrôpou tinos plousiou euforèsen è chôra.   16 dixit autem similitudinem ad illos dicens hominis cuiusdam divitis uberes fructus ager adtulit     Hij vertelde hun de volgende gelijkenis: 'Het land van een rijk man had een grote oogst opgeleverd.   16 En Hij zeide tot hen een gelijkenis, en sprak: Eens rijken mensen land had wel gedragen;   [16] Hij vertelde hun een gelijkenis: ‘Er was eens een rijke, wiens land veel had opgebracht.   [16] En hij vertelde hun de volgende gelijkenis: ‘Het landgoed van een rijke man had veel opgebracht,   16 Hij zegt als gelijkenis tot hen dit woord: van zomaar een mens, een rijke, bracht het gebied rijkelijk op;   16. Il leur dit alors une parabole : « Il y avait un homme riche dont les terres avaient beaucoup rapporté.  

King James Bible . [16] And he spake a parable unto them, saying, The ground of a certain rich man brought forth plentifully:
Luther-Bibel . 16 Und er sagte ihnen ein Gleichnis und sprach: Es war ein reicher Mensch, dessen Feld hatte gut getragen.

Tekstuitleg van Lc 12,16 . Het vers Lc 12,16 telt 12 (2² X 3) woorden en 65 (5 X 13) letters . De getalwaarde van Lc 12,16 is 9407 (23 X 409) . De parabel wordt ingeleid en aangevat . Maar waarvan is dit een parabel ?

3. acc. vr. enk. parabolèn (parabel) van het zelfst. naamw. parabolè (parabel, gelijkenis) . Taalgebruik in het N.T. : parabolè (parabel, gelijkenis) . Taalgebruik in Lc : parabolè (parabel, gelijkenis) . Paraballô : naast elkaar werpen , vergelijken . Lc (14) : (1) Lc 4,23 . (2) Lc 5,36 . (3) Lc 6,39 . (4) Lc 12,16 . (5) Lc 12,41 . (6) Lc 13,6 . (7) Lc 14,7 . (8) Lc 15,3 . (9) Lc 18,1 . (10) Lc 18,9 . (11) Lc 19,11 . (12) Lc 20,9 . (13) Lc 20,19 . (14) Lc 21,29 . Een vorm van parabolè (parabel) in Lc in 18 verzen : (1) Lc 4,23 . (2) Lc 5,36 . (3) Lc 6,39 . (4) Lc 8,4 . (5) Lc 8,9 . (6) Lc 8,10 . (7) Lc 8,11 . (8) Lc 12,16 . (9) Lc 12,41 . (10) Lc 13,6 . (11) Lc 14,7 . (12) Lc 15,3 . (13) Lc 18,1 . (14) Lc 18,9 . (15) Lc 19,11 . (16) Lc 20,9 . (19) Lc 20,19 . (18) Lc 21,29 .

Lc 12,17 - Lc 12,17 -- Lc 12,16-21 : Gelijkenis van de onverstandige rijke - bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 12 -- Lc 12,16 - Lc 12,17 - Lc 12,18 - Lc 12,19 - Lc 12,20 - Lc 12,21 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis 18de (achttiende) zondag door het c-jaar Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
17kai dielogizeto en eautô legôn, ti poièsô, oti ouk echô pou sunaxô tous karpous mou;   17 et cogitabat intra se dicens quid faciam quod non habeo quo congregem fructus meos     Daarom overlegde deze bij zichzelf: Wat moet ik doen? Ik heb geen ruimte om mijn oogst te bergen.   17 En hij overleide bij zichzelven, zeggende: Wat zal ik doen, want ik heb niet, waarin ik mijn vruchten zal verzamelen.   [17] Hij dacht* bij zichzelf: “Wat moet ik doen? Ik heb geen ruimte om mijn oogst op te slaan.”   [17] en daarom vroeg hij zich af: Wat moet ik doen? Ik heb geen ruimte om mijn voorraden op te slaan.   17 hij is bij zichzelf gaan overleggen en zei: wat zal ik doen?, want ik heb geen plek meer om mijn vruchten erin te vergaren!–   17. Et il se demandait en lui-même : «Que vais-je faire ? car je n'ai pas où recueillir ma récolte. » 

King James Bible . [17] And he thought within himself, saying, What shall I do, because I have no room where to bestow my fruits?
Luther-Bibel . 17 Und er dachte bei sich selbst und sprach: Was soll ich tun? Ich habe nichts, wohin ich meine Früchte sammle.

Tekstuitleg van Lc 12,17 . Het vers Lc 12,17 telt 15 (3 X 5) woorden en 67 letters . De getalwaarde van Lc 12,17 is 1169 (3² X 17 X 73) . Het is toch een goed idee om te zoeken wat hij met zijn oogst zal doen .

Lc 12,18 - Lc 12,18 -- Lc 12,16-21 : Gelijkenis van de onverstandige rijke - bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 12 -- Lc 12,16 - Lc 12,17 - Lc 12,18 - Lc 12,19 - Lc 12,20 - Lc 12,21 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis 18de (achttiende) zondag door het c-jaar Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
18kai eipen, touto poièsô: kathelô mou tas apothèkas kai meizonas oikodomèsô, kai sunaxô ekei panta ton siton kai ta agatha mou,   18 et dixit hoc faciam destruam horrea mea et maiora faciam et illuc congregabo omnia quae nata sunt mihi et bona mea     En hij zei: Dit ga ik doen: ik breek mijn schuren af en bouw grotere: daarin zal ik dan heel mijn rijkdom aan koren opbergen.   18 En hij zeide: Dit zal ik doen; ik zal mijn schuren afbreken, en grotere bouwen, en zal aldaar verzamelen al dit mijn gewas, en deze mijn goederen;  [18] “Dit ga ik doen,” dacht hij, “ik breek mijn schuren af en ga grotere bouwen; dan kan ik daar al het graan en mijn andere goederen in opslaan,   [18] Toen zei hij bij zichzelf: Wat ik zal doen is dit: ik breek mijn schuren af en bouw grotere, waar ik al mijn graan en goederen kan opslaan,   18 hij zegt: dít ga ik doen: ik breek mijn schuren af en bouw grotere; daarin vergaar ik dan al mijn graan en goederen,   18. Puis il se dit : «Voici ce que je vais faire : j'abattrai mes greniers, j'en construirai de plus grands, j'y recueillerai tout mon blé et mes biens, 

King James Bible . [18] And he said, This will I do: I will pull down my barns, and build greater; and there will I bestow all my fruits and my goods.
Luther-Bibel . 18 Und sprach: Das will ich tun: Ich will meine Scheunen abbrechen und größere bauen und will darin sammeln all mein Korn und meine Vorräte

Tekstuitleg van Lc 12,18 . Het vers Lc 12,18 bevat 22 (2 X 11) woorden en 103 letters . De getalwaarde van Lc 12,18 is 10500 (2² X 3 X 5² X 7) . De man komt tot het besluit om de oude schuren af te breken en grotere schuren te bouwen . Een goed idee .

Lc 12,19 - Lc 12,19 -- Lc 12,16-21 : Gelijkenis van de onverstandige rijke - bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 12 -- Lc 12,16 - Lc 12,17 - Lc 12,18 - Lc 12,19 - Lc 12,20 - Lc 12,21 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis 18de (achttiende) zondag door het c-jaar Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
19kai erô tè psuchè mou, psuchè, echeis polla agatha keimena eis etè polla: anapauou, fage, pie, eufrainou.  19 et dicam animae meae anima habes multa bona posita in annos plurimos requiesce comede bibe epulare     Dan zal ik tot mijzelf zeggen: Man, je hebt een grote rijkdom liggen, voor lange jaren; rust nu uit, eet en drink en geniet ervan!   19 En ik zal tot mijn ziel zeggen: Ziel! gij hebt vele goederen, die opgelegd zijn voor vele jaren, neem rust, eet, drink, wees vrolijk.   [19] en tegen mezelf zeggen: Je hebt daar nu heel wat liggen, jongen, je kunt jaren vooruit. Rust nu maar eens uit, eet, drink en neem het ervan.”   [19] en dan zal ik tegen mezelf zeggen: Je hebt veel goederen in voorraad, genoeg voor vele jaren! Neem rust, eet, drink en vermaak je.   19 en ik zal zeggen tot mijn ziel: ziel, je hebt vele goederen liggen, voor vele jaren; rust uit, eet, drink en wees vrolijk!–   19. et je dirai à mon âme : Mon âme, tu as quantité de biens en réserve pour de nombreuses années ; repose-toi, mange, bois, fais la fête. » 

King James Bible . [19] And I will say to my soul, Soul, thou hast much goods laid up for many years; take thine ease, eat, drink, and be merry.
Luther-Bibel . 19 und will sagen zu meiner Seele: Liebe Seele, du hast einen großen Vorrat für viele Jahre; habe nun Ruhe, iss, trink und habe guten Mut!

Tekstuitleg van Lc 12,19 . Het vers Lc 12,19 bevat 17 woorden en 78 (2 X 39) letters . De getalwaarde van Lc 12,19 is 10249 (37 X 277) . In de ogen van de moderne mens is daar niets mis mee . Wat is er dan wel mis . Rust is bepaald voor de sabbatdag , het sabbatjaar en het jubeljaar . Sabbat ter ere van JHWH . Sabbat is er om vrij te zijn van arbeid en vrij te zijn voor dienst aan JHWH . Het is ook een tijd van herstel en solidariteit . De idee van de rijke mens is verkeerd als hij zich van God noch gebod iets aantrekt . De rijke meent alles zelf in handen te hebben , terwijl wat hij bezit hem gegeven is , ook zijn leven . Hij vergeet dat alles hem in een ogenblik kan ontnomen worden .
- In Sir 11,19 vinden we een gelijkaardige tekst .

Lc 12,20 - Lc 12,20 -- Lc 12,16-21 : Gelijkenis van de onverstandige rijke - bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 12 -- Lc 12,16 - Lc 12,17 - Lc 12,18 - Lc 12,19 - Lc 12,20 - Lc 12,21 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis 18de (achttiende) zondag door het c-jaar Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
20eipen de autô o theos, afrôn, tautè tè nukti tèn psuchèn sou apaitousin apo sou: a de ètoimasas, tini estai;  20 dixit autem illi Deus stulte hac nocte animam tuam repetunt a te quae autem parasti cuius erunt    Maar God sprak tot hem: Dwaas! Nog deze nacht komt men je leven van je opeisen; en al die voorzieningen die je getroffen hebt, voor wie zijn die dan?   20 Maar God zeide tot hem: Gij dwaas! in dezen nacht zal men uw ziel van u afeisen; en hetgeen gij bereid hebt, wiens zal het zijn?   [20] Maar God* zei tegen hem: “Jij dwaas, nog deze nacht wordt je leven opgeëist, en voor wie zijn dan al die voorraden die je hebt aangelegd?”  [20] Maar God zei tegen hem: “Dwaas, nog deze nacht zal je leven van je worden teruggevorderd. Voor wie zijn dan de schatten die je hebt opgeslagen?”   20 maar dan zegt God tot hem: stuk onverstand!, deze nacht nog zullen ze je ziel van je afeisen; wat je hebt klaargemaakt, voor wie zal het zijn?–   20. Mais Dieu lui dit : «Insensé, cette nuit même, on va te redemander ton âme. Et ce que tu as amassé, qui l'aura ?»  

King James Bible . [20] But God said unto him, Thou fool, this night thy soul shall be required of thee: then whose shall those things be, which thou hast provided?
Luther-Bibel . 20 Aber Gott sprach zu ihm: Du Narr! Diese Nacht wird man deine Seele von dir fordern; und wem wird dann gehören, was du angehäuft hast?

Tekstuitleg van Lc 12,20 . Het vers Lc 12,20 telt 20 (2² X 5) woorden en 83 letters . De getalwaarde van Lc 12,20 is 11267 (19 X 593) . De kernvraag is : voor wie zijn die dan . Die vraag had de rijke man zich moeten stellen . Hij had dan nog grote schuren mogen bouwen , met het oog op solidariteit . Want een rijke oogst zal in het 6de jaar gegeven worden om nog te kunnen eten in het 7de en ook in het 50ste jaar . Twee jaar na elkaar geen zaaien noch oogsten . Het is goed om dan wat in reserve te hebben . De aanklacht van de parabel ligt in het voor zich houden van de rijkdom . Maar tot nu toe is de tekst letterlijk genomen . Het is evenwel een parabel .

Lc 12,21 - Lc 12,21 -- Lc 12,16-21 : Gelijkenis van de onverstandige rijke - bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 12 -- Lc 12,16 - Lc 12,17 - Lc 12,18 - Lc 12,19 - Lc 12,20 - Lc 12,21 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis 18de (achttiende) zondag door het c-jaar Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
21outôs o thèsaurizôn eautô kai mè eis theon ploutôn.   21 sic est qui sibi thesaurizat et non est in Deum dives     Zo gaat het met iemand die schatten vergaart voor zichzelf, maar niet rijk is bij God."   21 Alzo is het met dien, die zichzelven schatten vergadert, en niet rijk is in God.   [21] Zo vergaat het iemand die rijke schatten verzamelt voor zichzelf en niet voor God.’ Maak je geen zorgen!   [21] Zo vergaat het iemand die schatten verzamelt voor zichzelf, maar niet rijk is bij God.’   21 zó gaat het met wie schatten verzamelt voor zichzelf en geen rijkdom zoekt bij God!   21. Ainsi en est-il de celui qui thésaurise pour lui-même, au lieu de s'enrichir en vue de Dieu. » 

King James Bible . [21] So is he that layeth up treasure for himself, and is not rich toward God.
Luther-Bibel . 21 So geht es dem, der sich Schätze sammelt und ist nicht reich bei Gott. Vom falschen und rechten Sorgen

Tekstuitleg van Lc 12,21 . Het vers Lc 12,21 telt 9 (3²) woorden en 41 letters . Structuur van de zin : 1 - 3 - 5 . De getalwaarde van Lc 12,21 is 7099 (31 X 229) . Het vers is chiastisch opgebouwd ; aan de buitenkring staan de 2 deelwoorden .

Blijkbaar wordt iemand die welstand beleeft en ervoor de nodige maatregelen neemt , afgestraft . Het foutieve lijkt erin gelegen dat de man met aardse schatten bezig was .
De tegenstelling tussen Jezus en deze man is frappant . Volgens Lc 9,51 zijn Jezus'dagen geteld . Volgens Lc 12,16-21 lijkt het broodje van de rijke gebakken en zou hij op twee oren mogen slapen . In het licht van de komende eindtijd zouden alle gedachten en inspanningen moeten gericht zijn op die eindtijd . Dat doet de rijke man echter niet .
Wie bezittingen heeft , wordt aangeraden , ze te verkopen en de opbrengst ervan aan de armen te geven . Jezus en zijn leerlingen werden o.a. onderhouden door vrouwen die hem volgden vanaf Galilea . Het wordt de mensen aanbevolen schatten voor de hemel te verzamelen . Maar wat betekent dat ? En is die hemel , dat eeuwig leven , dan door allerlei goede werken te verwerven ?

1. οὑτως = houtôs (op die wijze, zo) . Taalgebruik in het NT : houtos (zo) . Taalgebruik in de LXX : houtos (zo) . Taalgebruik in Lc : houtos (zo) . Taalgebruik in Hnd : houtos (zo) . Lc (21) : (1) Lc 1,25 . (2) Lc 2,48 . (3) Lc 9,15 . (4) Lc 10,21 . (5) Lc 11,30 . (6) Lc 12,21 . (7) Lc 12,28 . (8) Lc 12,38 . (9) Lc 12,43 . (10) Lc 12,54 . (11) Lc 14,33 . (12) Lc 15,7 . (13) Lc 15,10 . (14) Lc 17,10 . (15) Lc 17,24 . (16) Lc 17,26 . (17) Lc 19,31 . (18) Lc 21,31 . (19) Lc 22,26 . (20) Lc 24,24 . (21) Lc 24,46 .

houtôs (zo)   bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
  907  708  199  32  10  21  14  26  90  63  77 

- Hebreeuws . כֵן = khen (zo) . Taalgebruik in Tenakh : khen (zo) . Getalwaarde : kaph = 11 of 20 , nun = 14 of 50 ; totaal : 25 (5²) OF 70 (2 X 5 X 7) . Structuur : 2 - 5 . De som van de elementen is telkens 7. Tenakh (514) . Pentateuch (156) . Eerdere Profeten (109) . Latere Profeten (109) . 12 Kleine Profeten (25) . Geschriften (115) .
- Lat. sic . Ned. zo . D. so . E. thus . Fr. ainsi < ains - si . ains (ante) -> antius sic .

Lc 12,21.3. act. part. praes. nom. mann. enk. θησαυριζων = thèsaurizôn (verzamelende) van het werkw. θησαυριζω = thèsaurizô (schatten verzamelen) . Zie : θησαυρος = thèsauros (schat, voorraad, bewaarplaats, schatkamer) . Taalgebruik in het NT : thèsauros (schat) . Taalgebruik in de LXX : thèsauros (schat) . Bijbel (3) : (1) Mi 6,10 . (2) Lc 12,21 . (3) 1 Kor 16,2 . In Lc 12,21 staat het in het slotvers van de gelijkenis van de hebzuchtige boer (Lc12,13-21) .
- act. imperatief praesens 2de pers. mv. θησαυριζετε = thèsaurizete (verzamelt schatten) van het werkw. θησαυριζω = thèsaurizô (schatten verzamelen) . Zie : θησαυρος = thèsauros (schat, voorraad, bewaarplaats, schatkamer) . Taalgebruik in het NT : thèsauros (schat) . Taalgebruik in de LXX : thèsauros (schat) . Bijbel (2) : (1) Mt 6,19 . (2) Mt 6,20 . Een vorm van θησαυριζω = thèsaurizô (schatten verzamelen) in de LXX (15) : (1) 2 K 20,17 (LXX : ethèsaurisan = zij verzamelden) . (2) Ps 39,7 . (3) Spr 1,18 . (4) Spr 2,7 . (5) Spr 13,22 . (6) Spr 16,27 . (7) Am 3,10 (LXX : hoi thèsaurizontes = degenen die schatten verzamelen) . (8) , in het NT (8) , in de ev. (3) , in Mt (2) : (1) Mt 6,19 . (2) Mt 6,20 , in Lc (1) : Lc 12,21 . In de 2 verzen van Matteüs staat het werkw. met een inwendige acc. : θησαυριζω θησαυρους = thèsaurizô thèsaurous .
- Hebreeuws . act. qal part. nom. mann. enk. אֹצֵר = ´otser (verzamelende) van het werkw. אָצַר = ´âtsar (verzamelen, ophopen) . Taalgebruik in Tenakh : ´âtsar (verzamelen, ophopen) . Getalwaarde : aleph = 1 , tsade = 18 of 90 , resj = 20 of 200 ; totaal : 39 (3 X 13) OF 291 (3 X 97) . De som van de elementen is telkens 3 . Niet in Tenakh . Een vorm van אָצַר = ´âtsar in Tenakh (5) : (1) 2 K 20,17 (LXX : ethèsaurisan = zij verzamelden) . (2) Js 23,18 (LXX : sunachthèsetai = het zal bijeengebracht worden) . (3) Js 39,6 (LXX : sunègagon = zij brachten samen) . (4) Am 3,10 (LXX : hoi thèsaurizontes = degenen die schatten verzamelen) . (5) Neh 13,13 (LXX : -) . Van de 5 vormen van het Hebreeuwse אָצַר = ´âtsar komen in de Griekse vertaling 2 vormen van het Griekse werkw. θησαυριζω = thèsaurizô (schatten verzamelen) voor : (1) 2 K 20,17 . (2) Am 3,10 .
- De 2 Hebreeuwse deelwoorden van het vers nl. אֹצֵר = ´otser (verzamelende) en עֹשֵׁר = `osjer (rijk zijnde) komen wat klank betreft sterk met elkaar overeen .

Lc 12,21.9. act. part. praes. nom. mann. enk. πλουτων= ploutôn (rijk zijnde) van het werkw. πλουτεω = plouteô (rijk zijn) . Taalgebruik in de Bijbel : plouteô (rijk zijn) . Een vorm van πλουτεω = plouteô in de LXX (14) , in het NT (12) . Bijbel (4) : (1) Ex 30,15 . (2) Sir 11,18 . (3) Lc 12,21 . (4) Rom 10,12 .
- Hebreeuws . act. qal part. nom. mann. enk. עֹשֵׁר = `osjer (rijk zijnde) van het werkw. עָשַׁר = `âsjar (rijk maken, rijk worden) . Taalgebruik in Tenakh : `âsjar (rijk maken, rijk worden) . Getalwaarde : ajin = 16 of 70 , sjin = 21 of 300 , resj = 20 of 200 ; totaal : 57 (3 X 19) OF 570 (2 X 3 X 5 X 19) . Structuur : 7 - 3 - 2 . De som van de elementen is telkens 3 .
- De 2 Hebreeuwse deelwoorden van het vers nl. אֹצֵר = ´otser (verzamelende) en עֹשֵׁר = `osjer (rijk zijnde kopmen wat klank betreft sterk met elkaar overeen .

Lc 12,16a Lc 12,17a Lc 12,18a Lc 12;19 Lc 12,20a
eipen (hij zei) kai dielogizeto (en hij overlegde) kai eipen (en hijzei) kai erô (en ik zal zeggen) eipen de (hij zei)
de (echter)       de (echter)
 parabolèn (een parabel)        
pros autous (tot hen) en heautôi (in zichzelf)   tèi psuchèi (tot mezelf) autôi (aan hem)
 legôn (zeggende) legôn (zeggende)     ho theos (God)
211. Gelijkenis van de onverstandige rijke : Lc 12,16-21 - Lc 12,16-21          

 

Lc 12,17 Lc 12,18
kai dielogizeto en heautôi legôn (en hij overlegde bij zichzelf zeggende) kai eipen (en hij zei)
tí poièsô (wat zal ik doen) touto poièsô (dit zal ik doen)
hoti ouk echô pou (omdat ik geen plaats heb waar) kathelô mou tas apothèkas kai meizonas oikodomèsô (afbreken zal ik mijn voorraadschuren en ik zal grotere bouwen)
sunaxô (ik zal vergaren) kai sunaxô ekei (en ikzal daar verzamelen)
tous karpous mou (mijn vruchten) panta ton siton kai ta agatha mou (geheel mijn oogst en al mijn goederen)
211. Gelijkenis van de onverstandige rijke : Lc 12,16-21 - Lc 12,16-21    

De vraag van een bepaalde wetgeleerde (Lc 10,25-37) - en van de rijke overste (Lc 18,18-23) - luidde : Wat moet ik doen om het eeuwig leven te verwerven? Het antwoord in het verhaal van de wetgeleerde is : God beminnen boven alles en je naaste helpen als jezelf. De rijke overste onderhoudt alle wettelijke verplichtingen. Jezus raadt hem aan alles te verkopen, het aan de armen te geven en hem te volgen.
De vraag van de onverstandige rijke "Wat zal ik doen?" laat de vraag van de wetgeleerde en van de rijke overste meetrillen. De man had alles kunnen verkopen, het aan de armen geven en Jezus kunnen volgen.

Lc 12,15a Lc 12,16a
eipen (hij zei) eipen (hij zei)
de (echter) de (echter)
   parabolèn (een parabel)
pros autous (tot hen) pros autous (tot hen)
   legôn (zeggende)
 210. Vermaning tegen hebzucht : Lc 12,13-15 - Lc 12,13-15 - 211. Gelijkenis van de onverstandige rijke : Lc 12,16-21 - Lc 12,16-21  

Het verhaal van de onverstandige rijke (Lc 12,16-21) gelijkt in opbouw op dat van de onrechtvaardige rentmeester. Wat doet de rentmeester met het bezit dat bij de anderen belegd is? Hij vermindert hun schuld. Daardoor worden de schuldenaars wat minder arm en de schuldeiser wat minder rijk en worden de bezittingen wat beter verdeeld. De onrechtvaardige rentmeester geeft op een onrechtvaardige wijze een deel van het bezit van zijn meester weg.

Lc 15,11 - Lc 15,11-32 - Lc 16,1 - Lc 16,1-9 - Lc 12,16 - Lc 12,16-21 -
eipen de (hij zei echter) elegen de kai pros tous mathètas (hij zei echter ook tot zijn leerlingen) eipen de parabolèn pros autous legôn (hij zei echter een parabel tot hen zeggende)
anthrôpos tis (een bepaalde mens) anthrôpos tis èn plousios (een bepaalde mens was rijk) anthrôpoutinos plousiou (van een bepaalde rijke mens)...
eichen duo huious (had twee zonen)... hos eichen oikonomon (die had de economie - huishouden - beheer)  
kai ekei dieskorpisen tèn ousian autou (en daar verkwiste hij zijn bezit) hôs diaskorpizôn ta huparchonta autou (als verkwistende zijn goederen)  
  3. eipen de en heautôi ho oikonomos (de beheerder echter zei bij zichzekf) kai dielogizeto en heautôi legôn (hij overlegde bij zichzelf zeggende)
  tí poièsô hoti (wat zal ik doen want...) tí poièsô hoti (wat zal ik doen want...)
   uitvoering  uitvoering
 240. Gelijkenis van de verloren zoon : Lc 15,11-32 241. Gelijkenis van de onrechtvaardige huishouder : Lc 16,1-9    211. Gelijkenis van de onverstandige rijke : Lc 12,16-21

euforeô : goed dragen, vruchtbaar zijn. Van een bepaalde rijke mens was het land vruchtbaar.
Wat moet ik doen ? vinden we terug bij de prediking van Johannes de Doper , Jezus, Petrus en Paulus.

Lc 3,8 - Mt 3,7-10 - Lc 3,7-9 - Lc 3,10-11 - Lc 3,10-14 - Lc 3,12-13 Lc 3,14

Mc 10,17 // Mt 19,16 // Lc 18,18 - Mc 10,17-22 - Mt 19,16 // Mc 10,17 // Lc 18,18 - Mt 19,16-22 - Lc 18,18 // Mc 10,17 // Mt 19,16 - Lc 18,18-23 - Lc 10,25 - Lc 10, 25-28 - Hnd 2,37 - Hnd 2,14-40 - Hnd 9,6 - Hnd 9,1-22 - Hnd 16,30  - Hnd 16,11-40 - Hnd 22,10 - Hnd 21,37-22,21

 

Lc 12,19

  Mc 10,17-22 - Mc 10,17-22 -

Lc 18,18-23 - Lc 18,18-23   Lc 12,33 - Lc 12,33-34 -
  21.  hen se usterei (één ding ontbreekt jou)...  eti hen soi leipei (nog één ontbreekt jou)    
   hupage, ... ga      
psuchè, echeis polla agatha keimena eis etè polla (man, je hebt vele goederen liggen voor vele jaren  hosa echeis pôlèson...(verkoop wat je bezit) panta hosa echeis... (verkoop alles wat je bezit)    pôlèsate ta huparchonta humôn (verkoopt jullie bezittingen)
   kai hekseis thèsauron en ouranôi (en jij zult hebben een schat in de hemel).  kai hekseis thèsauron en tois ouranois (en jij zult hebben een schat in de hemelen).    thèsauron anekleipton en tois ouranois (een onontbeerkbare schat in de hemelen)
211. Gelijkenis van de onverstandige rijke : Lc 12,16-21 - Lc 12,16-21     268. De rijke (jonge) man : Mc 10,17-22 // Mt 19,16-22 // Lc 18,18-23 - Mc 10,17-22 -- Mt 19,16-22 - Lc 18,18-23      213. Een onuitputtelijke schat in de hemelen : Lc 12,33-34 // (Mt 6,19-21)

 

Lc 3,11b1 - Lc 3,11b -  Lc 3,11b2 - Lc 3,11b -  Mc 10,21 - Mc 10,17-22 -  Mt 19,21 - Mt 19,16-22 -  Lc 18,22 - Lc 18,18-23 - Mc 10,22 + Mt 19,22 - Mc 10,17-22 - - Mt 19,16-22 - Lc 18,23 - Lc 18,18-23 - Lc 12,33 - Lc 12,33-34 - Lc 10,28  - Lc 10, 25-28 -  Lc 10,37 - Lc 10,29-37 -

212. Aardse zorgen : Lc 12,22-32 // (Mt 6,25-34) . Lc 12,22-32 - Mt 6,25-34 - bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 12 -- Lc 12,22 - Lc 12,23 - Lc 12,24 - Lc 12,25 - Lc 12,26 - Lc 12,27 - Lc 12,28 - Lc 12,29 - Lc 12,30 - Lc 12,31 - Lc 12,32 -

Ex 15,22-27 : water . Ex 15,24 :
Het volk begon te morren tegen Mozes en vroeg :
‘Wat moeten we drinken?’

Ex 16 : het manna . Ex 16,15 :
De Israëlieten zagen het en zeiden tegen elkaar : ‘Wat is dat ?’
Ze wisten werkelijk niet wat het was .
Mozes legde hun uit :
‘Dit is het brood dat de HEER u te eten geeft.’

Lv 25 : het sabbat- en het jubeljaar . Lv 25,20 - Lv 25,21 - Lv 25,22 :
En denkt u soms : “Wat moeten wij in het zevende jaar eten , als wij niet zaaien en geen oogst binnenhalen? “
Wees er dan van verzekerd , dat Ik u in het zesde jaar zo zal zegenen ,
Dat de oogst voor drie jaar genoeg zal zijn .
Als u het achtste jaar zaait , zult u nog steeds eten van de oude oogst .
En u zult daar nog van eten ,
Als u de oogst van het negende jaar binnenhaalt .

Lc 12,22 - Lc 12,22 : Aardse zorgen : Lc 12,22-32 - Mt 6,25-34 - bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 12 -- Lc 12,22 - Lc 12,23 - Lc 12,24 - Lc 12,25 - Lc 12,26 - Lc 12,27 - Lc 12,28 - Lc 12,29 - Lc 12,30 - Lc 12,31 - Lc 12,32 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
12:22 eipen de pros tous mathètas [autou*] dia touto legô umin mè merimnate tè psuchè ti fagète mède tô sômati | [umôn] | | ti endusèsthe  22 dixitque ad discipulos suos ideo dico vobis nolite solliciti esse animae quid manducetis neque corpori quid vestiamini    22 En Hij zeide tot Zijn discipelen: Daarom zeg Ik u: Zijt niet bezorgd voor uw leven, wat gij eten zult, noch voor het lichaam, waarmede gij u kleden zult.  [22] Hij zei tegen zijn leerlingen: ‘Daarom zeg Ik jullie: maak je niet bezorgd over wat je zult eten om in leven te blijven, of over de kleding voor je lichaam.   [22] Hij zei tegen zijn leerlingen: ‘Om deze reden zeg ik tegen jullie: maak je geen zorgen over jezelf en over wat je zult eten, noch over je lichaam en over wat je zult aantrekken.  22 ¶ Hij zegt tot zijn leerlingen: daarom zeg ik u: weest niet bezorgd voor lijf–en–ziel wat ge zult eten, of voor het lichaam wat ge moet aantrekken;  22. Puis il dit à ses disciples : « Voilà pourquoi je vous dis : Ne vous inquiétez pas pour votre vie de ce que vous mangerez, ni pour votre corps de quoi vous le vêtirez.  

King James Bible . [22] And he said unto his disciples, Therefore I say unto you, Take no thought for your life, what ye shall eat; neither for the body, what ye shall put on.
Luther-Bibel . 22 Er sprach aber zu seinen Jüngern: Darum sage ich euch: Sorgt nicht um euer Leben, was ihr essen sollt, auch nicht um euren Leib, was ihr anziehen sollt.

Tekstuitleg van Lc 12,22 // Mt 6,25a . Het vers Lc 12,22 telt 22 (2 X 11) woorden en 97 letters . De getalwaarde van Lc 12,22 is 14513 (23 X 631) . In de zin komt 2X een tweevoud voor . Telkens opnieuw duikt in de bijbel de bekommernis van de mens op wat hij zal eten en drinken en hoe hij zich zal kunnen kleden en hoelang hij zal leven . Één van die vragen rees tijdens de tocht door de woestijn . Evenzeer rees de vraag op met betrekking tot het sabbatjaar en het jubeljaar . Natuurlijk werden er voorbereidingen getroffen .
De bijbel wil beklemtonen dat we moeten vertrouwen op God . Maar wat zeggen we dan ? Dat alles ons gegeven is ? Maar daarmee is ons broodje toch nog niet gebakken . Stenen zullen toch niet veranderen in versgebakken broodjes . Het antwoord zal liggen in de samenwerking tussen wat ons gegeven is en de wijze waarmee we ermee omgaan . We zullen moeten zaaien en oogsten en in voorraadkamers opslaan . Maar we zullen daarbij moeten denken aan de arme en hongerige . Arm is degene die geen voorraadschuren heeft , die geen geld heeft om eten te kopen . De bijbel vertaalt het in termen van gerechtigheid en rechtvaardigheid , niet in die van naastenliefde . Zo wordt over God gesproken . Vertrouwen op God betekent dan dat gerechtigheid en rechtvaardigheid zal gedaan worden en dat wie voorraad heeft zal delen met wie niet heeft , zodat allen kunnen eten .

Lc 12,22.1. act. ind. aor. 3de pers. enk. ειπεν = eipen (hij zei) van het werkw. λεγω = legô (zeggen) . Taalgebruik in het NT : legô (zeggen) . Taalgebruik in Lc : legô (zeggen) . Taalgebruik in Hnd : legô (zeggen) . Taalgebruik in de Septuaginta. : legô (zeggen) . Lc (223) . Een vorm van λεγω = legô (zeggen) in het NT (1318) , in de LXX (4610) . Een vorm van λεγω = legô (zeggen) in

  legô (zeggen) . eipen Lc   Lc 1 Lc 2 Lc 3 Lc 4 Lc 5 Lc 6 Lc 7 Lc 8 Lc 9 Lc 10 Lc 11 Lc 12 Lc 13 Lc 14 Lc 15 Lc 16 Lc 17 Lc 18 Lc 19 Lc 20 Lc 21 Lc 22 Lc 23 Lc 24
  act. ind. aor. 3de pers. enk. eipen 223  11  11  17  12  11  10  13 12  11  18 

Lc 12,22.2. δε = de (echter) , afkorting δ' = d' . Taalgebruik in het NT : de (echter) . Taalgebruik in de LXX : de (echter) . Taalgebruik in Lc : de (echter) . Partikel . Het staat steeds als tweede woord in de zin . Het kan een lichte tegenstelling aanduiden . Om een verandering van personage of situatie in de zin aan te duiden . Lc (478 + 5 = 483) . Bij Lucas wordt het partikel δε = de veelvuldig gebruikt . Hebben we meer met een geschreven dan met een gesproken tekst te maken ? In Lc 9,12 waren de leerlingen aan het woord , in Lc 9,13 is Jezus aan het woord . Vandaar wordt het partikel δε = de (echter) gebruikt .

de (echter)   bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
de  6210 3754 2456 421 149 478 203 490 708 7 1048  1251 
d'  73 50  23  12      19  20 
Totaal 6283 3804 2479 433 151 483 204 490 711 7 1067 1271

de (echter)   Lc 1 Lc 2 Lc 3 Lc 4 Lc 5 Lc 6 Lc 7 Lc 8 Lc 9 Lc 10 Lc 11 Lc 12 Lc 13 Lc 14 Lc 15 Lc 16 Lc 17 Lc 18 Lc 19 Lc 20 Lc 21 Lc 22 Lc 23 Lc 24
de (478) 17  11  13  18  15  23  37  36  21  22  26  13  16  15  11  26  16  22  14  35  34  20 
d' (5)                                        
483 17  11  13  18  15  23  37  37  23  22  26  13  16  15  12  26  16  23  14  35  34  20 
1151 verzen  Lc 1 Lc 2 Lc 3 Lc 4 Lc 5 Lc 6 Lc 7 Lc 8 Lc 9 Lc 10 Lc 11 Lc 12 Lc 13 Lc 14 Lc 15 Lc 16 Lc 17 Lc 18 Lc 19 Lc 20 Lc 21 Lc 22 Lc 23 Lc 24
  80  52  38  44  39  49  50  56  62  42  54  59  35  35  32  31  37  43  48  47  38  71  56  53 

Lc 12,22.3. προς = pros (naar, bij) . Taalgebruik in het NT : pros (naar, bij) . Taalgebruik in de LXX : pros (naar, bij) . Taalgebruik in Mc : pros (naar, bij) . Taalgebruik in Lc : pros (naar, bij) . Lc (158) . Lc 9 (11) : (1) Lc 9,3 . (2) Lc 9,13 . (3) Lc 9,14 . (4) Lc 9,23 . (5) Lc 9,33 . (6) Lc 9,41 . (7) Lc 9,43 . (8) Lc 9,50 . (9) Lc 9,57 . (10) Lc 9,59 . (11) Lc 9,62 .

pros (bij)   bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
  3919  3272  647  41  62  158  91  122  166  261  352     

  pros  Lc 1 Lc 2 Lc 3 Lc 4 Lc 5 Lc 6 Lc 7 Lc 8 Lc 9 Lc 10 Lc 11 Lc 12 Lc 13 Lc 14 Lc 15 Lc 16 Lc 17 Lc 18 Lc 19 Lc 20 Lc 21 Lc 22 Lc 23 Lc 24
  158  11  6 3 8 4 9 7 11 5 4 8 3 8 4 4 3 7 10 101 1 6 7 11 

2. - 3. ειπεν προς = eipen pros (hi j zei tot) . NT (69) . Mt (1) . Lc (51) . Joh (1) . Hnd (16) . 67/69 in Lc en Hnd .

Lc 12,22.1. - 3. και ειπεν προς = kai eipen pros (en hij zei tot) . NT (15 / 69) : (1) Lc 2,34 . (2) Lc 2,49 . (3) Lc 3,14 . (4) Lc 4,23 . (5) Lc 5,10 . (6) Lc 8,22 . (7) Lc 9,3 . (8) Lc 9,50 . (9) Lc 11,5 . (10) Lc 19,5 . (11) Lc 19,13 . (12) Lc 22,15 . (13) Hnd 7,3 . (14) Hnd 9,10 . (15) Hnd 22,21 .
- ειπεν δε προς = eipen de pros (hij zei echter tot) . Lc (17) : (1) Lc 1,13 . (2) Lc 7,50 . (3) Lc 9,13 . (4) Lc 9,14 . (5) Lc 9,59 . (6) Lc 9,62 . (7) Lc 12,15 . (8) Lc 12,22 . (9) Lc 13,7 . (10) Lc 15,3 . (11) Lc 17,1 . (12) Lc 17,22 . (13) Lc 18,9 . (14) Lc 19,9 . (15) Lc 20,41 . (16) Lc 24,17 . (17) Lc 24,44 .

Lc 12,22.1. - 4. - και ειπεν προς αυτους = kai eipen pros autous (en hij zei tot hen) . NT (= Lc) (8) : (1) Lc 2,49 . (2) Lc 3,14 . (3) Lc 4,23 . (4) Lc 8,22 . (5) Lc 9,3 . (6) Lc 11,5 . (7) Lc 19,13 . (8) Lc 22,15 .
- ειπεν δε προς αυτους = eipen de pros autous (hij zei echter tot hen) . NT (6) : (1) Lc 9,13 . (2) Lc 12,15 . (3) Lc 15,3 . (4) Lc 20,41 . (5) Lc 24,17 . (6) Hnd 1,7 .
- και ειπεν αυτοις = kai eipen autois (en hij zei hen) . NT (30) . Slechts in de evangelies . Lc (9) : (1) Lc 2,10 . (2) Lc 9,48 . (3) Lc 13,22 . (4) Lc 16,15 . (5) Lc 22,35 . (6) Lc 22,46 . (7) Lc 24,19 . (8) Lc 24,38 . (9) Lc 24,46 .
- ειπεν δε αυτοις = eipen de autois (hij zei echter aan hen) . NT (7) : (1) Lc 8,25 . (2) Lc 9,20 . (3) Lc 10,18 . (4) Lc 11,2 . (5) Lc 22,67 . (6) Lc 24,44 . (7) Joh 6,35 .
- ειπεν δε προς τους = eipen de pros tous (hij zei echter tot de) . NT = Lc (4) : (1) Lc 9,14 . (2) Lc 12,22 . (3) Lc 17,1 . (4) Lc 17,22 . In deze vier teksten wordt τους = tous (de) gevolgd door μαθητας = mathètas (leerlingen) .

Lc 12,22.5. acc. mann. mv. μαθητας = mathètas (leerlingen) van het zelfst. naamw. μαθητης = mathètès (leerling) . Taalgebruik in het NT : mathètès (leerling) . Taalgebruik in de LXX : mathètès (leerling) . Taalgebruik in Lc : mathètès (leerling) . Een vorm van in de LXX (-) , in het NT (262) , in Lc (37) .

  mathètès (leerling) bijbel  OT  NT  Mt  Mc Lc  Joh  Hnd  Br. Apk  syn. ev.
8 acc. mv. mathètas 39   39 10 7 13 1 8     30  31 
  Totaal   256   256 71 43 37 77 28     151  228 

      1.  2.  3.  4.  5.  6.  7.  8.  9.  10.  11.  12.  13.  14.  15.  
  mathètès (leerling) Lc  Lc 5 Lc 6 Lc 7 Lc 8 Lc 9 Lc 10 Lc 11 Lc 12 Lc 14 Lc 16 Lc 17 Lc 18 Lc 19 Lc 20 Lc 22
1 nom. enk. mathètès 4   (1) Lc 6,40 .             (2) Lc 14,26 - (3) Lc 14,27 . (3) Lc 14,33 .            
2 nom. mv. mathètai 10 (1) Lc 5,33 . (2) Lc 6,1 . (3) Lc 7,11 . (4) Lc 7,18 . (5) Lc 8,9 . (6) Lc 8,22 . (7) Lc 9,18 . (8) Lc 9,54 .             (9) Lc 18,15 .     (10) Lc 22,39 .
3 gen. mann. mv. mathètôn 7   (1) Lc 6,17 . (2) Lc 7,18 .      (3) Lc 9,40   (4) Lc 11,1 .           (5) Lc 19,29 . (6) Lc 19,37 .   (7) Lc 22,11 .    
4 dat. mv. mathètais 3         (1) Lc 9,16 .               (2) Lc 19,39 .   (3) Lc 20,45 .  
5 acc. mv. mathètas 13 (1) Lc 5,30 . (2) Lc 6,13 . (3) Lc 6,20 .     (4) Lc 9,14 . (5) Lc 9,43 . (6) Lc 10,23 . (7) Lc 11,1 . (8) Lc 12,1 . (9) Lc 12,22 .   (10) Lc 16,1 . (11) Lc 17,1 . (12) Lc 17,22 .       (13) Lc 22,45 .
  Totaal   37

Lc 12,22.7. δια = dia (door, omwille van, na) . Voorzetsel . Taalgebruik in NT : dia (door) . Taalgebruik in de LXX : dia (door) . Taalgebruik in Lc : dia (door) .

dia (door)  bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
dia  1419  938  481  51  29  32  44  62  248  15  112  156 
di'  310 174 136 6 2 5 13 11 99   13  26 
totaal  1729 1112 617 57 31 37 57 73 347 15 125  182 

L. per , post . Fr. par , après . Ned. na .

Lc 12,22.8. nom. en acc. onz. enk. τουτο = touto (dit) van het aanwijz. voornaamw. οὑτος = houtos (deze) . Taalgebruik in het NT : houtos (deze) . Taalgebruik in de LXX : houtos (deze) . Taalgebruik in Lc : houtos (deze) . In het Grieks aanwijzend voornaamwoord onzijdig enkelvoud zien we in het Nederlands 2X een t/d : touto - dit .

    bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
  nom. + acc. onz. enk. touto  1103  898  305  31  15  37  50 29            

Lc 12,22.7. - 8. δια τουτο = dia touto (omwille van dat ; om-dat , daarom) . Lc (4) : (1) Lc 11,19 . (2) Lc 11,49 . (3) Lc 12,22 . (4) Lc 14,20 .

dia touto (daarom)   bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk  
      65  11  15  28   

Lc 12,22.16. act. conjunct. oar. 2de pers. mv. φαγητε = fagète (jullie zouden eten) . Zie het werkw. εσθιω = esthiô (eten) . Taalgebruik in het NT : esthiô (eten) . Taalgebruik in de LXX : esthiô (eten) . Gr. εσθιω = esthiô , fut. εδομαι = edomai , aor. εφαγον = efagon , perf. εδηδως = edèdôs EΝ het werkw. φαγω = fagô (eten) . Bijbel (11) : (1) Gn 2,17 . (2) Gn 3,1 . (3) Gn 3,5 . (4) Zach 7,6 . (5) Est 4,16 . (6) Ezr 9,12 . (7) Mt 6,25 . (8) Lc 12,22 . (9) Lc 12,29 . (10) Joh 6,53 . (11) Apk 19,18 . Een vorm van esθιω = esthiô in de LXX (686) , in het NT (65) , in Mt (11) , in Mc (11) , in Lc (12) . Een vorm van φαγω = fagô in de LXX (zie εσθιω = esthiô) , in het NT (94) , in Mt (13) , in Mc (17) , in Lc (21) , in Joh (15) .


Lc 12,23 - Lc 12,23 : Aardse zorgen : Lc 12,22-32 - Mt 6,25-34 - bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 12 -- Lc 12,22 - Lc 12,23 - Lc 12,24 - Lc 12,25 - Lc 12,26 - Lc 12,27 - Lc 12,28 - Lc 12,29 - Lc 12,30 - Lc 12,31 - Lc 12,32 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
12:23 è gar psuchè pleion estin tès trofès kai to sôma tou endumatos  23 anima plus est quam esca et corpus quam vestimentum   23 Het leven is meer dan het voedsel, en het lichaam dan de kleding.   [23] Want het leven is meer dan het eten, en het lichaam meer dan de kleding.   [23] Want het leven is meer dan voedsel en het lichaam meer dan kleding.   23 want lijf–en–ziel is meer dan het voedsel en het lichaam meer dan de kleren;   23. Car la vie est plus que la nourriture, et le corps plus que le vêtement. 

King James Bible . [23] The life is more than meat, and the body is more than raiment.
Luther-Bibel . 23 Denn das Leben ist mehr als die Nahrung und der Leib mehr als die Kleidung.

Tekstuitleg van Lc 12,23 // Mt 6,25b . Het vers Lc 12,23 telt 11 woorden en 45 (3² X 5) letters . De getalwaarde van Lc 12,23 is 7444 (2² X 1861) . In dit vers komt eveneens 2X een tweevoud voor en wel met dezelfde inhoud als het vorige vers . Er zijn 6 dagen om te werken en de 7de dag is het sabbat . Er zijn 6 jaren om te zaaien en te oogsten en het 7de jaar is het sabbat voor de Heer . Het 50ste jaar is het jubeljaar . Ook in dat jaar zal men zaaien noch oogsten . Hieruit blijkt al dat het bestaan meer is dan voor voedsel en kleding te zorgen .

Lc 12,24 - Lc 12,24 : Aardse zorgen : Lc 12,22-32 - Mt 6,25-34 - bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 12 -- Lc 12,22 - Lc 12,23 - Lc 12,24 - Lc 12,25 - Lc 12,26 - Lc 12,27 - Lc 12,28 - Lc 12,29 - Lc 12,30 - Lc 12,31 - Lc 12,32 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
12:24 katanoèsate tous korakas oti ou speirousin oude therizousin ois ouk estin tameion oude apothèkè kai o theos trefei autous posô mallon umeis diaferete tôn peteinôn  24 considerate corvos quia non seminant neque metunt quibus non est cellarium neque horreum et Deus pascit illos quanto magis vos pluris estis illis    24 Aanmerkt de raven, dat zij niet zaaien, noch maaien, welke geen spijskamer noch schuur hebben, en God voedt dezelve; hoeveel gaat gij de vogelen te boven?   [24] Kijk eens naar de kraaien: ze zaaien niet en ze oogsten niet, ze hebben geen voorraadkamer of schuur; God geeft ze te eten. En hoe groot is niet het verschil tussen jullie en deze vogels!   [24] Kijk naar de raven: ze zaaien niet en oogsten niet, ze hebben geen voorraadkamer en geen schuur, het is God die ze voedt. Hoeveel meer zijn jullie niet waard dan de vogels!   24 let op de raven, omdat ze niet zaaien en niet oogsten; voor hen is er geen binnenkamer of voorraadschuur, en God voedt ze wél!–   24. Considérez les corbeaux : ils ne sèment ni ne moissonnent, ils n'ont ni cellier ni grenier, et Dieu les nourrit. Combien plus valez-vous que les oiseaux !  

King James Bible . [24] Consider the ravens: for they neither sow nor reap; which neither have storehouse nor barn; and God feedeth them: how much more are ye better than the fowls?
Luther-Bibel . 24 Seht die Raben an: sie säen nicht, sie ernten auch nicht, sie haben auch keinen Keller und keine Scheune, und Gott ernährt sie doch. Wie viel besser seid ihr als die Vögel!

Tekstuitleg van Lc 12,24 . Het vers Lc 12,24 telt 25 (5²) woorden en 135 (3³ X 5) letters . De getalwaarde van Lc 12,24 is 18181 (11 X 1471) . Hier komt het thema van niet zaaien en niet oogsten ter sprake . Er wordt zelfs meer gezegd : er is geen sprake van voorraadkamers en schuren . Dat veronderstelt dat de mensen die wel hebben . De uitdrukking 'God voedt ze' zal wel duiden op wat de vogels in de natuur vinden . De auteur wil aanmanen om niet al te zeer te piekeren over eten en kleding . De raven hebben geen enkele planning om zich van voedsel te voorzien , de mensen wel . De zorg om de natuur zal ervoor zorgen dat de mens zich niet al te grote zorgen moet maken . Hoeveel te meer verschillen jullie van vogels . Dat verschil zit hem niet enkel dat de mens voor lichamelijk voedsel kan zorgen , maar dat hij ook nood heeft aan geestelijk voedsel . Als de mens zo'n zorg ontwikkelt voor lichamelijk voedsel en lichamelijke kleding , waarom dan niet een nog grotere zorg dragen voor zijn geestelijk voedsel .

Lc 12,25 - Lc 12,25 : Aardse zorgen : Lc 12,22-32 - Mt 6,25-34 - bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 12 -- Lc 12,22 - Lc 12,23 - Lc 12,24 - Lc 12,25 - Lc 12,26 - Lc 12,27 - Lc 12,28 - Lc 12,29 - Lc 12,30 - Lc 12,31 - Lc 12,32 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
12:25 tis de ex umôn merimnôn dunatai epi tèn èlikian autou prostheinai pèchun 25 quis autem vestrum cogitando potest adicere ad staturam suam cubitum unum  25 quis autem vestrum cogitando potest adicere ad staturam suam cubitum unum   25 Wie toch van u kan, met bezorgd te zijn, een el tot zijn lengte toedoen?   [25] Wie van jullie kan met al zijn zorgen zijn leven ook maar een el verlengen?   [25] Wie van jullie kan door zich zorgen te maken één el aan zijn levensduur toevoegen?  25 hoeveel te meer gaat gij de vogels te boven!– wie van u kán het: door bezorgd zijn aan zijn lengte een el toevoegen?–   25. Qui d'entre vous d'ailleurs peut, en s'en inquiétant, ajouter une coudée à la longueur de sa vie ?  

King James Bible . [25] And which of you with taking thought can add to his stature one cubit?
Luther-Bibel . 25 Wer ist unter euch, der, wie sehr er sich auch darum sorgt, seines Lebens Länge eine Spanne zusetzen könnte?

Tekstuitleg van Lc 12,25 . Het vers Lc 12,25 telt 13 woorden en 62 (2 X 31) letters . De getalwaarde van Lc 12,25 is 7217 (7 X 1031) . Dit vers sluit aan bij de parabel van de rijke verzamelaar . Hij dacht dat hij zich geen zorgen meer moest maken . Hij had zijn oogst voor jaren binnen . Maar hij stierf de komende nacht . Ik dacht dat een el een maat van plaats en niet van tijd was . Waarom die aanduiding ? De el die in de bijbel en hadith boeken (ziraa) ter sprake komt, bijvoorbeeld bij de afmetingen van de ark, is circa 52 cm .[

Lc 12,26 - Lc 12,26 : Aardse zorgen : Lc 12,22-32 - Mt 6,25-34 - bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 12 -- Lc 12,22 - Lc 12,23 - Lc 12,24 - Lc 12,25 - Lc 12,26 - Lc 12,27 - Lc 12,28 - Lc 12,29 - Lc 12,30 - Lc 12,31 - Lc 12,32 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
12:26 ei oun oude elachiston dunasthe ti peri tôn loipôn merimnate  26 si ergo neque quod minimum est potestis quid de ceteris solliciti estis  26 si ergo neque quod minimum est potestis quid de ceteris solliciti estis   26 Indien gij dan ook het minste niet kunt, wat zijt gij voor de andere dingen bezorgd?   [26] Als jullie tot zoiets kleins niet in staat zijn, waarom maak je je dan bezorgd over de rest?  [26] Als jullie dus zelfs het geringste al niet kunnen, waarom maken jullie je dan zorgen over de rest?  26 als ge dan het minste al niet kunt, wat maakt ge u dan zorgen over het overige?–  26. Si donc la plus petite chose même passe votre pouvoir, pourquoi vous inquiéter des autres ? 

King James Bible . [26] If ye then be not able to do that thing which is least, why take ye thought for the rest?
Luther-Bibel . 26 Wenn ihr nun auch das Geringste nicht vermögt, warum sorgt ihr euch um das andre?

Tekstuitleg van Lc 12,26 . Het vers Lc 12,26 telt 10 (2 X 5) woorden en 49 (7 X 7) letters . De getalwaarde van Lc 12,26 is 6491 (priemgetal) . Één el is niet lang . Één el toevoegen aan zijn leven kan een mens niet . Zo te zien wordt het leven gezien in het aantal stappen . Één stap , wat kleins is dat !

10.

Lc 12,27 - Lc 12,27 : Aardse zorgen : Lc 12,22-32 - Mt 6,25-34 - bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 12 -- Lc 12,22 - Lc 12,23 - Lc 12,24 - Lc 12,25 - Lc 12,26 - Lc 12,27 - Lc 12,28 - Lc 12,29 - Lc 12,30 - Lc 12,31 - Lc 12,32 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
12:27 katanoèsate ta krina pôs auxanei ou kopia oude nèthei legô de umin oude solomôn en pasè tè doxè autou periebaleto ôs en toutôn  27 considerate lilia quomodo crescunt non laborant non nent dico autem vobis nec Salomon in omni gloria sua vestiebatur sicut unum ex istis  27 considerate lilia quomodo crescunt non laborant non nent dico autem vobis nec Salomon in omni gloria sua vestiebatur sicut unum ex istis   27 Aanmerkt de leliën, hoe zij wassen; zij arbeiden niet, en spinnen niet; en Ik zeg u: ook Salomo in al zijn heerlijkheid is niet bekleed geweest als een van deze.   [27] Kijk eens hoe de bloemen groeien: ze werken niet en spinnen niet; toch, zeg Ik jullie, was zelfs Salomo met al zijn pracht en praal niet zo mooi gekleed als een van deze bloemen.  [27] Kijk naar de lelies, kijk hoe ze groeien. Ze werken niet en weven niet. Ik zeg jullie: zelfs Salomo ging in al zijn luister niet gekleed als een van hen.  27 let op de leliën, hoe ze niet spinnen en niet weven; ik zeg u: zelfs niet Salomo in al zijn glorie kreeg iets omgeworpen als de eerste de beste van hen;   27. Considérez les lis, comme ils ne filent ni ne tissent. Or, je vous le dis, Salomon lui-même, dans toute sa gloire, n'a pas été vêtu comme l'un d'eux.  

King James Bible . [27] Consider the lilies how they grow: they toil not, they spin not; and yet I say unto you, that Solomon in all his glory was not arrayed like one of these.
Luther-Bibel . 27 Seht die Lilien an, wie sie wachsen: sie spinnen nicht, sie weben nicht. Ich sage euch aber, dass auch Salomo in aller seiner Herrlichkeit nicht gekleidet gewesen ist wie eine von ihnen.

Tekstuitleg van Lc 12,27 . Het vers telt 23 woorden en 107 letters . De getalwaarde van Lc 12,27 is 12931 (67 X 193) . Eerst werd het thema van de voeding , nu wordt dat van de kleding uitgewerkt . Het begin klinkt als Lc 12,24 .

Lc 12,28 - Lc 12,28 : Aardse zorgen : Lc 12,22-32 - Mt 6,25-34 - bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 12 -- Lc 12,22 - Lc 12,23 - Lc 12,24 - Lc 12,25 - Lc 12,26 - Lc 12,27 - Lc 12,28 - Lc 12,29 - Lc 12,30 - Lc 12,31 - Lc 12,32 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
12:28 ei de en agrô ton chorton onta sèmeron kai aurion eis klibanon ballomenon o theos outôs amfiezei posô mallon umas oligopistoi   28 si autem faenum quod hodie in agro est et cras in clibanum mittitur Deus sic vestit quanto magis vos pusillae fidei   28 si autem faenum quod hodie in agro est et cras in clibanum mittitur Deus sic vestit quanto magis vos pusillae fidei   28 Indien nu God het gras dat heden op het veld is, en morgen in den oven geworpen wordt, alzo bekleedt, hoeveel meer u, gij kleingelovigen!   [28] Als God dit veldgewas, dat er vandaag staat en morgen in de oven wordt gegooid, zo kleedt, hoeveel te meer zal Hij dan jullie kleden, jullie met je klein geloof.  [28] Als God het groen dat vandaag nog op het veld staat en morgen in de oven gegooid wordt al met zo veel zorg kleedt, met hoeveel meer zorg zal hij jullie dan niet kleden, kleingelovigen?  28 als God het gras dat vandaag op de akker staat en morgen in de oven wordt geworpen zó omkleedt, hoeveel te meer dan u, klein–gelovigen!–   28. Que si, dans les champs, Dieu habille de la sorte l'herbe qui est aujourd'hui, et demain sera jetée au four, combien plus le fera-t-il pour vous, gens de peu de foi !  

King James Bible . [28] If then God so clothe the grass, which is to day in the field, and to morrow is cast into the oven; how much more will he clothe you, O ye of little faith?
Luther-Bibel . 28 Wenn nun Gott das Gras, das heute auf dem Feld steht und morgen in den Ofen geworfen wird, so kleidet, wie viel mehr wird er euch kleiden, ihr Kleingläubigen!

Tekstuitleg van Lc 12,28 . Het vers Lc 12,28 telt 22 (2 X 11) woorden en 110 (2 X 5 X 11) letters . De getalwaarde van Lc 12,28 is 12330 (2 X 3² X 5 X 137) . De oven is wellicht de huurhaard om op te koken . Het gewas is zo vergankelijk . Als God zo iets kleins zo bekleedt , hoeveel te meer dan de mensen . De zorg die God voor zo iets kleins heeft , gaat zo veel meer naar mensen . Het vers eindigt met kleingelovigen , weinig vertrouwen hebbend .

Lc 12,29 - Lc 12,29 : Aardse zorgen : Lc 12,22-32 - Mt 6,25-34 - bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 12 -- Lc 12,22 - Lc 12,23 - Lc 12,24 - Lc 12,25 - Lc 12,26 - Lc 12,27 - Lc 12,28 - Lc 12,29 - Lc 12,30 - Lc 12,31 - Lc 12,32 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
12:29 kai humeis mè zèteite ti fagète kai ti piète kai mè meteôrizesthe   29 et vos nolite quaerere quid manducetis aut quid bibatis et nolite in sublime tolli   29 et vos nolite quaerere quid manducetis aut quid bibatis et nolite in sublime tolli   29 En gijlieden, vraagt niet, wat gij eten, of wat gij drinken zult; en weest niet wankelmoedig.   [29] Houd toch eens op te zoeken naar wat je zult eten en wat je zult drinken. Maak je niet langer ongerust.  [29] Ook jullie moeten niet nadenken over wat je zult eten en wat je zult drinken, en jullie moeten je niet door zorgen laten kwellen.  29 gij, zoekt niet naar wat ge moet eten en wat ge moet drinken, en weest niet verontrust;   29. Vous non plus, ne cherchez pas ce que vous mangerez et ce que vous boirez ; ne vous tourmentez pas.  

King James Bible . [29] And seek not ye what ye shall eat, or what ye shall drink, neither be ye of doubtful mind.
Luther-Bibel . 29 Darum auch ihr, fragt nicht danach, was ihr essen oder was ihr trinken sollt, und macht euch keine Unruhe.

Tekstuitleg van Lc 12,29 . Het vers Lc 12,29 telt 12 (2² X 3) woorden en 50 (2 X 5²) letters . De getalwaarde van Lc 12,29 is 4792 (2 X 3 X 797) . De auteur komt tot een besluit met een verwijzing naar het begin . Er is een soort inclusio .

6. act. conjunct. oar. 2de pers. mv. φαγητε = fagète (jullie zouden eten) . Zie het werkw. εσθιω = esthiô (eten) . Taalgebruik in het NT : esthiô (eten) . Taalgebruik in de LXX : esthiô (eten) . Gr. εσθιω = esthiô , fut. εδομαι = edomai , aor. εφαγον = efagon , perf. εδηδως = edèdôs EΝ het werkw. φαγω = fagô (eten) . Bijbel (11) : (1) Gn 2,17 . (2) Gn 3,1 . (3) Gn 3,5 . (4) Zach 7,6 . (5) Est 4,16 . (6) Ezr 9,12 . (7) Mt 6,25 . (8) Lc 12,22 . (9) Lc 12,29 . (10) Joh 6,53 . (11) Apk 19,18 . Een vorm van esθιω = esthiô in de LXX (686) , in het NT (65) , in Mt (11) , in Mc (11) , in Lc (12) . Een vorm van φαγω = fagô in de LXX (zie εσθιω = esthiô) , in het NT (94) , in Mt (13) , in Mc (17) , in Lc (21) , in Joh (15) .

Lc 12,30 - Lc 12,30 : Aardse zorgen : Lc 12,22-32 - Mt 6,25-34 - bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 12 -- Lc 12,22 - Lc 12,23 - Lc 12,24 - Lc 12,25 - Lc 12,26 - Lc 12,27 - Lc 12,28 - Lc 12,29 - Lc 12,30 - Lc 12,31 - Lc 12,32 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
12:30 tauta gar panta ta ethnè tou kosmou epizètousin umôn de o patèr oiden oti chrèzete toutôn   30 haec enim omnia gentes mundi quaerunt Pater autem vester scit quoniam his indigetis  30 haec enim omnia gentes mundi quaerunt Pater autem vester scit quoniam his indigetis   30 Want al deze dingen zoeken de volken der wereld; maar uw Vader weet, dat gij deze dingen behoeft.   [30] Want naar zulke dingen zijn alle volken van de wereld op zoek, maar jullie Vader weet dat je dat nodig hebt.  [30] De volken van deze wereld jagen die dingen na, maar jullie Vader weet dat je ze nodig hebt.  30 want dat alles zoeken de volkeren der wereld; maar van u weet de Vader dat ge dat nodig hebt;   30. Car ce sont là toutes choses dont les païens de ce monde sont en quête ; mais votre Père sait que vous en avez besoin.  

King James Bible . [30] For all these things do the nations of the world seek after: and your Father knoweth that ye have need of these things.
Luther-Bibel . 30 Nach dem allen trachten die Heiden in der Welt; aber euer Vater weiß, dass ihr dessen bedürft.

Tekstuitleg van Lc 12,30 . Het vers Lc 12,30 telt 16 (2² X 2²) en 70 (2 X 5 X 7) letters . De getalwaarde van Lc 12,30 is 9238 (2 X 31 X 149) .

Jezus spoorde zijn leerlingen aan zich geen zorgen om het levensnoodzakelijke te maken . Want uw Vader weet dat gij die dingen nodig hebt. God weet dat die dingen allen nodig hebben . De enen zijn zich ervan bewust dat God de Vader voor deze dingen zal zorgen , en hoeven zich dus hieromtrent geen zorgen te mqken . De anderen zijn zich er niet van bewust dat God voor deze dingen zal zorgen . Ze moeten er dus zelf voor zorgen , want ze zijn levensnoodzakelijk . De volken streven geen verkeerde dingen na . Ze zijn van mening dat ze daar zelf wel kunnen voor zorgen . Ze zijn zich er niet van bewust dat God de hoofdrolspeler is . De leerlingen moeten zich niet gedragen alsof ze niet geloven in God .

Lc 12,31 - Lc 12,31 : Aardse zorgen : Lc 12,22-32 - Mt 6,25-34 - bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 12 -- Lc 12,22 - Lc 12,23 - Lc 12,24 - Lc 12,25 - Lc 12,26 - Lc 12,27 - Lc 12,28 - Lc 12,29 - Lc 12,30 - Lc 12,31 - Lc 12,32 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
12:31 plèn zèteite tèn basileian autou kai tauta prostethèsetai umin   31 verumtamen quaerite regnum Dei et haec omnia adicientur vobis  31 verumtamen quaerite regnum Dei et haec omnia adicientur vobis   31 Maar zoekt het Koninkrijk Gods, en al deze dingen zullen u toegeworpen worden.   [31] Nee, zoek zijn koninkrijk, dan krijg je die dingen erbij.  [31] Zoek liever zijn koninkrijk, en die andere dingen zullen je erbij gegeven worden.  31 zoekt liever zijn koninkrijk, en dat alles zal u erbij worden geschonken;  31. Aussi bien, cherchez son Royaume, et cela vous sera donné par surcroît.  

King James Bible . [31] But rather seek ye the kingdom of God; and all these things shall be added unto you.
Luther-Bibel . 31 Trachtet vielmehr nach seinem Reich, so wird euch das alles zufallen.

Tekstuitleg van Lc 12,31 .

Lc 12,32 - Lc 12,32 : Aardse zorgen : Lc 12,22-32 - Mt 6,25-34 - bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 12 -- Lc 12,22 - Lc 12,23 - Lc 12,24 - Lc 12,25 - Lc 12,26 - Lc 12,27 - Lc 12,28 - Lc 12,29 - Lc 12,30 - Lc 12,31 - Lc 12,32 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
12:32 mè fobou to mikron poimnion oti eudokèsen o patèr umôn dounai umin tèn basileian   32 nolite timere pusillus grex quia conplacuit Patri vestro dare vobis regnum   32 nolite timere pusillus grex quia conplacuit Patri vestro dare vobis regnum  32 Vreest niet, gij klein kuddeken, want het is uws Vaders welbehagen, ulieden het Koninkrijk te geven.   [32] Wees niet bang, kleine kudde, want het heeft jullie Vader behaagd je het koninkrijk te schenken.  [32] Vrees niet, kleine kudde, want jullie Vader heeft jullie het koninkrijk willen schenken.  32 vrees niet, klein kuddeke; want het heeft uw Vader behaagd u het koninkrijk te geven!–   32. « Sois sans crainte, petit troupeau, car votre Père s'est complu à vous donner le Royaume.  

King James Bible . [32] Fear not, little flock; for it is your Father's good pleasure to give you the kingdom.
Luther-Bibel . 32 Fürchte dich nicht, du kleine Herde! Denn es hat eurem Vater wohlgefallen, euch das Reich zu geben.

Tekstuitleg van Lc 12,32 .

2. imperat. praes. 2de pers. enk. fobou (vrees) van het werkw. fobeomai (vrezen, door fobieën bevangen worden) . Taalgebruik in het N.T. : fobeomai (vrezen, door fobieën bevangen worden) . Taalgebruik in Lc : fobeomai (vrezen, door fobieën bevangen worden) .
Lc (5) : (1) Lc 1,13 . Lc 1,29 . (3) Lc 5,10 . (4) Lc 8,50 . (5) Lc 12,32 . Een vorm van fobeomai (vrezen, door fobieën bevangen worden) in Lc in 21 verzen .

213. Een onuitputtelijke schat in de hemelen : Lc 12,33-34 - Lc 12,33-34 - Mt 6,19-21 -- bijbeloverzicht -- Lc (Lucas) -- taalgebruik -- Lc 12 -- Lc 12,33 - Lc 12,34 -

Lc 12,33 - Lc 12,33 : 213. Een onuitputtelijke schat in de hemelen - Lc 12,33-34 - Mt 6,19-21 -- bijbeloverzicht -- Lc (Lucas) -- taalgebruik -- Lc 12 -- Lc 12,33 - Lc 12,34 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
33 pôlèsate ta uparchonta umôn kai dote eleèmosunèn: poièsate eautois ballantia mè palaioumena, thèsauron anekleipton en tois ouranois, opou kleptès ouk eggizei oude sès diaftheirei:   33 vendite quae possidetis et date elemosynam facite vobis sacculos qui non veterescunt thesaurum non deficientem in caelis quo fur non adpropiat neque tinea corrumpit      33 Verkoopt hetgeen gij hebt, en geeft aalmoes. Maakt uzelven buidels, die niet verouden, een schat, die niet afneemt, in de hemelen, daar de dief niet bijkomt, noch de mot verderft. [33] Verkoop je bezit en geef aalmoezen. Zorg voor beurzen die niet verslijten, een onuitputtelijke schat in de hemel, waar geen dief bij kan komen en die geen mot kan aantasten.  [33] Verkoop je bezittingen en geef aalmoezen. Maak voor jezelf een geldbuidel die niet verslijt, een schat in de hemel die niet opraakt, waar een dief niet bij kan en die door geen mot kan worden aangevreten.   33 verkoopt uw bezittingen en geeft ze weg als teken van ontferming; maakt voor uzelf inwerpzakken die niet verouderen, een onuitputtelijke schat in de hemelen,– waar geen dief erbij kan en geen mot bederf brengt;   33. « Vendez vos biens, et donnez-les en aumône. Faites-vous des bourses qui ne s'usent pas, un trésor inépuisable dans les cieux, où ni voleur n'approche ni mite ne détruit.  

King James Bible . [33] Sell that ye have, and give alms; provide yourselves bags which wax not old, a treasure in the heavens that faileth not, where no thief approacheth, neither moth corrupteth.
Luther-Bibel . 33 Verkauft, was ihr habt, und gebt Almosen. Macht euch Geldbeutel, die nicht veralten, einen Schatz, der niemals abnimmt, im Himmel, wo kein Dieb hinkommt, und den keine Motten fressen.

Tekstuitleg van Lc 12,33 . Het vers Lc 12,33 telt 24 (2³ X 3) woorden en 148 (4 X 37) letters . De evangelist komt tot het besluit om de bezittingen te verkopen en aalmoezen te geven . Waarom wordt toch zo'n grote nadruk gelegd op het verkopen van zijn bezittingen . Het heeft te maken met grond en huis . Grond veronderstelt dat men zaait , maait , oogst . Huis veronderstelt bouwen en herstellen . Als je het niet meer bezit , hoef je er ook geen zorgen om te maken . De zorg wordt echter verlegd naar de gemeenschap . Degenen die de taken van zorg opnemen doen het dan in dienst van de gemeenschap . Men is dan gericht op de medemens .

Lc 3,11 b1 Lc 3,11 b2 Lc 12,33 Lc 14,33 Mc 10,21 Mt 19,21  Lc 18,22  Lc 19,8 Hnd 2,45 Hnd 4,34 - Hnd 4,35 Hnd 4,37 Hnd 5,1
ho echôn (wie heeft) duo chitônas (twee lijfrokken) kai (en) ho echôn (wie heeft) brômata (voedsel)   hos ouk apotassetai pasin tois heautou huparchousin hosa echeis ( wat jij hebt)    panta hosa echeis ( al wat jij hebt)  idou ta hèmisu mou tôn huparchontôn kai ta ktèmata kai tas huparxeis hosoi gar ktètores chôriôn è oikiôn hupèrchon  huparchontos de autôi agrou  
    pôlèsate ta huparchonta humôn (verkoopt uw bezittingen)   pôlèson (verkoop)  pôlèson sou ta huparchonta (verkoop jouw bezittingen) pôlèson (verkoop het)    epipraskon pôlountes   pôlèsas epôlèsen ktèma
metadotô (overhandige het) homoiôs poieitô (doet evenzo) kai dote eleèmosunèn (en geeft aalmoes)   kai dos (en geef het)   kai dos (en geef het) kai diados (en verdeel het)   tois ptôchois didômi kai diemerizon auta diedideto de hekastôi    
tôi mè echonti (aan de niet hebbende)       tois ptôchois (aan de armen)   ptôchois (aan de armen) ptôchois (aan armen)     pasin kathoti an tis chreian eichen kathoti an tis chreian eichen       
15. Catechese van Johannes de Doper voor verschillende standen : Lc 3,10-14  15. 15. Catechese van Johannes de Doper voor verschillende standen : Lc 3,10-14  15. 213. Een onuitputtelijke schat in de hemelen : Lc 12,33-34 - Mt 6,19-21 - 236. De leerling moet goed weten wat hij aangaat : Lc 14,28-33 - 268. De rijke (jonge) man : Mc 10,17-22 - Mt 19,16-22 - Lc 18,18-23 268. De rijke (jonge) man : Mc 10,17-22 - Mt 19,16-22 - Lc 18,18-23 268. De rijke (jonge) man : Mc 10,17-22 - Mt 19,16-22 - Lc 18,18-23 277. Zacheüs : Lc 19,1-10 Het leven van de gelovigen : Hnd 2,41-47 Gemeenschapszin en groei van de gemeente - Hnd 4,32-37   Gemeenschapszin en groei van de gemeente ; bedrog ontmaskerd : Hnd 5,1-16

Lc 12,33.1. act. imperat. aor. 2de pers. mv. πωλησατε = pôlèsate (verkoopt) van het werkw. πωλεω = pôleô (verkopen) . Taalgebruik in het NT : pôleô (verkopen) . Taalgebruik in de LXX : pôleô (verkopen) . Hapax in de bijbel : Lc 12,33 . Een vorm van πωλεω = pôleô (verkopen) in de LXX (16) , in het NT (22) , in Mt (5) : (1) Mt 10,29 . (2) Mt 13,44 . (3) Mt 19,21 . (4) Mt 21,12 (2X) . (5) Mt 25,9 . In Mc (2) : (1) Mc 10,21 . (2) Mc 11,15 . In Lc (6) : (1) Lc 12,6 . (2) Lc 12,33 . (3) Lc 17,28 . (4) Lc 18,22 . (5) Lc 19,45 . (6) Lc 22,36 . In Joh (2) : (1) Joh 2,14 . (2) Joh 2,16 . In Hnd (3) : (1) Hnd 4,34 . (2) Hnd 4,37 . (3) Hnd 5,1 . In de LXX kan πωλεω = pôleô de vertaling van 2 Hebreeuwse werkw. zijn .
- act. imperat. aor. 2de pers. enk. πωλησον = polèson (verkoop) van het werkw. πωλεω = pôleô (verkopen) . Taalgebruik in het NT : pôleô (verkopen) . Taalgebruik in de LXX : pôleô (verkopen) . Bijbel (3) : (1) Mt 19,21 . (2) Mc 10,21 . (3) Lc 18,22 .

Lc 12,33.3. act. part. praes. acc. mann. enk. + nom. en acc. onz. mv. ὑπαρχοντα = huparchonta (bezit) van het werkw. ὑπαρχω = huparchô (zijn, onder zijn hoede hebben, bezitten) . Taalgebruik in het NT : huparchô (zijn) . Taalgebruik in de LXX : huparchô (zijn) . Voorvoegsel hupo onder , onderuit . archô : het hoofd zijn , beginnen , aan het hoofd staan , leiden , commanderen . Iets waarover je macht hebt , bezit , datgene wat onder je staat . Bijbel (40) . OT (32) . NT (8) : (1) Mt 19,21 . (2) Mt 25,14 . (3) Lc 11,21 . (4) Lc 12,33 . (5) Lc 16,1 . (6) Hnd 17,27 . (7) 1 Kor 13,3 . (8) 2 Pe 1,8 .

Lc 12,33.5. act. imperat. aor. 2de pers. mv. δοτε = dote (geeft) van het werkw. διδωμι = didômi (geven) . Taalgebruik in het NT : didômi (geven) . Taalgebruik in de Septuaginta : didômi (geven) . Bijbel (50) . OT (36) . NT (14) . Mt (4) : (1) Mt 10,8 . (2) Mt 14,16 . (3) Mt 25,8 . (4) Mt 25,28 . Mc (1) : Mc 6,37 . Lc (5) : (1) Lc 9,13 . (2) Lc 11,41 . (3) Lc 12,33 . (4) Lc 15,22 . (5) Lc 19,24 . Hnd (1) : Hnd 8,19 . Verder : (12) Rom 12,19 . (13) Apk 14,7 . (14) Apk 18,7 . Een vorm van διδωμι = didômi (geven) in het NT (416) , in de LXX (2131) . in Lc in 54 verzen , in Lc 9 (3) : (1) Lc 9,1 . (2) Lc 9,13 . (3) Lc 9,16 . In Lc : X vormen van διδωμι = didômi (geven) in 54 verzen in 20 / 24 hoofdstukken . In Hnd : X vormen van didômi (geven) in 34 verzen in 18 / 28 hoofdstukken .

  didômi (geven)   bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
  act. imperat. aor. 2de pers. mv. dote  50  36  14    10  10   
  Totaal   2131 416 56 39  60 76 35 72 + 4 58 155 231 76 16

- Hebreeuws . act. imperat. perf. 2de pers. mann. mv. תְנוּ = thënû (geeft) van het werkw. נָתַן = nâthan (geven) . Taalgebruik in Tenakh : nâthan (geven) . Getalwaarde : nun = 14 of 50 , thaw = 22 of 400 ; totaal : 50 of 500 . Structuur : 5 - 4 - 5 . De som van de elementen is telkens 5 . Tenakh (23) : (1) Gn 23,4 . (2) Gn 34,8 . (3) Ex 7,9 . (4) Ex 17,2 . (5) Joz 20,2 . (6) Re 8,5 . (7) Re 20,13 . (8) 1 S 11,12 . (9) 1 S 17,10 . (10) 2 S 20,21 . (11) 1 K 3,26 . (12) 1 K 3,27 . (13) Jr 13,16 . (14) Jr 22,3 . (15) Jr 29,6 . (16) Jr 48,9 . (17) Ps 68,35 . (18) Spr 31,6 . (19) Spr 31,31 . (20) Ezr 10,11 . (21) 2 Kr 22,19 . (22) 2 Kr 30,8 . (23) 2 Kr 35,3 .
- Lat. dare / donare - donum : geven - gave , gift . Fr. donner - don : geven - gave . D. geben . E. to give .
- In het broodverhaal geeft Jezus zijn leerlingen de opdracht de menigte eten te geven . In Lc 12,33 spoort Jezus zijn leerlingen aan hun bezittingen te verkopen en aalmoes te geven . Het geven in het broodverhaal is dus meer dan delen . Het is geven van wat men heeft . Door dat te doen word je zelf arm en ben je op de liefdadigheid van de anderen aangewezen . Maar je weet waarom je het doet . Je bezit heel andere goederen . Al je aandacht kan daar naartoe gaan .
- Bij het laatste Avondmaal (o.a. Lc 22,19) geeft Jezus gebroken brood aan zijn leerlingen en duidt dat breken en geven : het is mijn lichaam .

Lc 12,33.7. acc. vr. enk. ελεημοσυνην = eleèmosunèn van het zelfst. naamw. ελεημοσυνη = eleèmosunè (barmhartigheid) . Zie ελεος = eleos (barmhartigheid) . Taalgebruik in het NT : eleos (barmhartigheid) . Taalgebruik in de Septuaginta : eleos (barmhartigheid) . Taalgebruik in Lc : eleos (barmhartigheid) . Taalgebruik in Hnd : eleos (barmhartigheid) . Bijbel (21) : (1) Gn 47,29 . (2) Js 38,18 . (3) Ps 24,5 . (4) Ps 33,5 . (5) Tob 4,7 . (6) Tob 4,8 . (7) Tob 4,16 . (8) Tob 12,8 . (9) Tob 13,8 . (10) Tob 14,10 . (11) Sir 7,10 . (12) Sir 12,3 . (13) Sir 29,12 . (14) Sir 35,2 . (15) Mt 6,2 . (16) Mt 6,3 . (17) Lc 11,41 . (18) Lc 12,33 . (19) Hnd 3,2 . (20) Hnd 3,3 . (21) Hnd 3,10 . Een vorm van ελεημοσυνη = eleèmosunè in de LXX (70) , in het NT (13) . Een vorm met de stam ελε = ele (barmhart- , ontferm-) in Lc in 12 verzen .

Lc 12,33.8. act. imperat. aor. 2de pers. mv. ποιησατε = poièsate (doet) van het werkw. ποιεω = poieô (doen, maken) . Taalgebruik in het NT : poieô (doen, maken) . Taalgebruik in de LXX : poieô (doen, maken) . Taalgebruik in Lc : poieô (doen, maken) . Taalgebruik in Hnd : poieô (doen, maken) . Bijbel (48) . OT (38) . NT (10) . Lc (3) : (1) Lc 3,8 . (2) Lc 12,33 . (3) Lc 16,9 . Een vorm van ποιεω = poieô (doen, maken) in de LXX (3390) , in het NT (565) .

Lc 12,33.13. acc. mann. enk. θησαυρον = thèsauron van het zelfst. naamw. θησαυρος = thèsauros (schat) . Taalgebruik in het NT : thèsauros (schat) . Taalgebruik in de LXX : thèsauros (schat) . Tenakh (16) : (1) Dt 28,12 . (2) Joz 6,19 . (3) Joz 6,24 . (4) Jr 50,25 . (5) Ezr 2,69 . (6) Neh 7,70 . (7) Neh 7,71 . (8) 2 Kr 5,1 . (9) Sir 6,14 . (10) Sir 29,11 . (11) Sir 40,18 . (12) Mt 19,21 . (13) Mc 10,21 . (14) Lc 12,33 . (15) Lc 18,22 . (16) 2 Kor 4,7 . Een vorm van θησαυρος = thèsauros (schat) in de LXX (93) , in het NT (17) . Het Griekse θησαυρος = thèsauros in de LXX is de vertaling van 11 verschillende Hebreeuwse woorden .
- Hebreeuws . vr. enk. אוֹצָר = ´ôtsâr (voorraad, schat, schatkamer, arsenaal) . Zie het werkw. אָצַר = ´âtsar (verzamelen, ophopen) . Taalgebruik in Tenakh : ´âtsar (verzamelen, ophopen) . Getalwaarde : aleph = 1 , tsade = 18 of 90 , resj = 20 of 200 ; totaal : 39 (3 X 13) OF 291 (3 X 97) . De som van de elementen is telkens 3 . Tenakh (5) : (1) Joz 6,19 . (2) Joz 6,24 . (3) Hos 13,15 . (4) Spr 21,20 . (5) Da 1,2 .
- Lat. thesaurus . Fr. trésor (Quant à l'r dans le français, elle est épenthétique, comme dans fronde, du lat. funda) .
Read more at http://www.dicocitations.com/definition_littre/29186/Tresor.php#ctXFUjJ5AtyIrv8H.99 . E. treasure . Ned. schat . D. Schatz . (Dray B. (2007) , p. 66 : Hebr. ´ôtsâr -> It. + Spaans tesoro) .
- Nederlands : schat . Zie website : http://www.etymologiebank.nl/trefwoord/schat . M. Philippa e.a. (2003-2009) Etymologisch Woordenboek van het Nederlands . schat zelfstandig naamwoord (substantief) . zn.‘waardevol bezit’
Onl. skat ‘waardevol bezit’ in de plaatsnaam Scatacer ‘Schatakker (Oost-Vlaanderen)’ [ca. 1185; Gysseling 1960]; mnl. sc(h)at ‘belasting, som geld, schat’ [1240; Bern.].
Os. skat (mnd. schat); ohd. scaz (nhd. Schatz); oe. sceatt; ofri. sket, skat; on. skattr (nzw. skatt); got. skatts; alle ‘waardevol bezit, geld, vermogen, vee, rijkdom e.d.’, < pgm. *skatta-. Oudfrans escat ‘schat’ [eind 12e eeuw; FEW] is ontleend aan het Oudnederlands. De oorspr. Germaanse betekenis is wrsch. ‘vee’. Deze is ontleend door de Slavische talen: Oudkerkslavisch skotŭ ‘vee’ (Russisch skot).
Verdere herkomst onbekend. Er bestaan geen verwante woorden in andere talen. Mogelijk is het woord ontleend aan een onbekende voor-Indo-Europese taal.
Voor een vergelijkbare betekenisuitbreiding van ‘vee’ naar ‘waardevol bezit, rijkdom’ bij andere woorden, zie → pecuniair en → vee.

Lc 12,33.17.

      1.  2.  3.  4.  5.  6.  7.  8.  9.  10.  11.  12.  13.  14.  15.  16.  17.  18.  19.  
  ouranos (hemel)   Lc Lc 2 Lc 3 Lc 4 Lc 6 Lc 8 Lc 9 Lc 10 Lc 11 Lc 12 Lc 13 Lc 15 Lc 16 Lc 17 Lc 18 Lc 19 Lc 20 Lc 21 Lc 22 Lc 24
1.  nom. mann. enk. ouranos      (1) Lc 4,25 .                             (2) Lc 21,33 .      
2.  gen. mann. enk. ouranou  16  + 1 ( ) Lc 2,13 . (1) Lc 3,22 .     (2) Lc 8,5 . (3) Lc 9,54 . (4) Lc 9,58 .     (5) Lc 10,15 . (6) Lc 10,18 . (7) Lc 10,21 .   (8) Lc 11,13 . (9) Lc 11,16 . (10) Lc 12,56 . (11) Lc 13,19 .     (12) Lc 17,29 .          (13) Lc 20,4 . (14) Lc 20,5 . (15) Lc 21,11 . (16) Lc 22,43 .      
3. dat. mann. enk. ouranô(i)        (1) Lc 6,23       () Lc 11,2     (2) Lc 15,7 .       (3) Lc 19,38 .           
4.  acc. mann. enk. ouranon  (1) Lc 2,15 . (2) Lc 3,21 .       (3) Lc 9,16 .         (4) Lc 15,18 . (5) Lc 15,21 . (6) Lc 16,17 (7) Lc 17,24 . (8) Lc 18,13 .         (9) Lc 24,51 .        
5.  gen. mann. mv. ouranôn                                  (1) Lc 21,26 .    
6.  dat. mann. mv. ouranois              (1) Lc 10,20 .  

() Lc 11,2 .  

(2) Lc 12,33 .           (3) Lc 18,22 .            
  totaal 36  1

Lc 12,33.15. - 17. en ouranô(i) (in de hemel) . Lc (2) : (1) Lc 11,2 . (2) Lc 19,38 . en tô(i) ouranô(i) (in de hemel) : Lc (2) : (1) Lc 6,23 . (2) Lc 15,7 . en tois ouranois (in de hemelen) : Lc (3) : (1) Lc 10,20 .  (2) Lc 12,33 . (3) Lc 18,22 .

Lc 12,33.21. act. ind. praes. 3de pers. enk. εγγιζει = eggizei (hij nadert) van het werkw. εγγιζω = eggizô (naderen) . Taalgebruik in het NT : eggizô (naderen) . Taalgebruik in de LXX : eggizô (naderen) . Bijbel (12) : (1) Nu 24,17 . (2) Dt 15,9 . (3) 2 S 19,43 . (4) Js 26,17 . (5) Js 29,13 . (6) Js 41,21 . (7) Js 50,8 . (8) Js 51,5 . (9) Spr 10,14 . (10) Rt 2,20 . (11) Lc 12,33 . (12) Lc 21,28 . Een vorm van εγγιζω = eggizô in de LXX (156 = 26 X 6) , in het NT (42 = 7 X 6) , in Lc (18 = 3 X 6) . In de LXX kan εγγιζω = eggizô (naderen) de vertaling van 15 verschillende Hebreeuwse (werk)woorden zijn .
- Het Griekse εγγιζει = eggizei (hij nadert) is in de LXX vaak de vertaling van een vorm van het Hebreeuwse werkw. קָרַב = qârabh (naderen, nabij zijn) . Taalgebruik in Tenakh : qârabh (naderen, nabij zijn) . Getalwaarde : qoph = 19 of 100 , resj = 20 of 200 , beth = 2 ; totaal : 41 OF 302 (2 X 151) . Structuur : 1 - 2 - 2 . De som van de elementen is telkens 5 .

Lc 12,33.23. עָשׁ = `âsj (mot) . Taalgebruik in Tenakh : `âsj (mot) . De getalwaarde van `âsj (mot) : ajin = 16 of 70 ; sjin = 21 of 300 ; totaal : 37 OF 370 (10 X 37) . Structuur : 7 - 3 . De som van de elementen is telkens 1 . Een vorm van עָשׁ = `âsj (mot) in Tenakh (7) : (1) Js 50,9 . (2) Js 51,8 . (3) Hos 5,12 . (4) Ps 39,12 . (5) Job 4,19 . (6) Job 13,28 . (7) Job 27,18 .
- Grieks . gen. mann. enk. σητος = sètos (van de mot) van het zelfst. naamw. σης = sès (mot) . Taalgebruik in de Bijbel : sès (mot) . Bijbel (2) : (1) Js 51,8 . (2) Job 4,19 .
- Latijn . tinea (mot) . Bijbel (12) . Zie een Hebreeuwse vorm van עָשׁ = `âsj (mot) in Tenakh (7) : (1) Js 50,9 . (2) Js 51,8 . (3) Hos 5,12 . (4) Ps 39,12 . (5) Job 4,19 . (6) Job 13,28 . (7) Job 27,18 . + (1) Js 14,11 . (2) Sir 42,13 . (3) Bar 6,11 . Niet in Ps 39,12 . EN het Griekse σης = sès (mot) : NT (3) : (1) Mt 6,19 . (2) Mt 6,20 . (3) Lc 12,33 .
- Een Hebreeuws woord dat sterk op het Griekse gelijkt is : סָס = sâs (mot, worm, houtworm) . Taalgebruik in Tenakh : sâs (mot) . Getalwaarde : samekh = 15 of 60 ; totaal : 30 (2 X 3 X 5) OF 120 (2³ X 3 X 5) . Structuur : 6 - 6 . De som van de elementen is telkens 3 . Hapax ( Js 51,8) . Aramees : סָס OF סָסָא (sâs of sâsâ´) . In het vers Js 51,8 lopen עָשׁ = `âsj (mot) en סָס = sâs (mot, worm, houtworm) parallel . Tegenover de aardse vergankelijkheid staat de eeuwige gerechtigheid en redding .
- Fr. la teigne of mite . E. moth . D. Mot .

Lc 12,33.24. act. ind. praes. 3de pers. enk. = diaftheirei (hij vernietigt) van het werkw. διαφθειρω = diaftheirô (verwoesten, vernietigen, bederven) . Taalgebruik in de Bijbel : diaftheirô (verwoesten, vernietigen, bederven) . Bijbel (1) : Lc 12,33 . Een vorm van διαφθειρω = diaftheirô in de LXX (83) , in het NT (5) .


Lc 12,34 - Lc 12,34 // Mt 6,21 : 213. Een onuitputtelijke schat in de hemelen - Lc 12,33-34 - Mt 6,19-21 -- bijbeloverzicht -- Lc (Lucas) -- taalgebruik -- Lc 12 -- Lc 12,33 - Lc 12,34 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
34 opou gar estin o thèsauros umôn, ekei kai è kardia umôn estai.   34 ubi enim thesaurus vester est ibi et cor vestrum erit     34 Want waar uw schat is, aldaar zal ook uw hart zijn.   [34] Want waar je schat is, daar zal ook je hart zijn. Blijf wakker!   [34] Waar jullie schat is, daar zal ook jullie hart zijn.   34 want waar uw schat is, daar zal ook uw hart zijn;   34. Car où est votre trésor, là aussi sera votre cœur.  

King James Bible . [34] For where your treasure is, there will your heart be also.
Luther-Bibel . 34 Denn wo euer Schatz ist, da wird auch euer Herz sein. Vom Warten auf das Kommen Christi

Tekstuitleg van Lc 12,34 . Het vers Lc 12,34 telt 12 (2² X 3) woorden en 48 (2² X 2² X 3) letters . De getalwaarde van Lc 12,34 is 5658 (2 X 3 X 23 X 41) . Het vers Lc 12,34 is gesteld in de 2de pers. enk. , het vers Lc 12,34 in de 2de pers. mv. . Verhouding : 1 op 4 . Het vers bestaat uit één zin . Deze bestaat uit een hoofdzin en een bijzin . De zin bestaat uit 12 woorden , 6 in hoofd- en bijzin .

Lc 12,34.1. ὁπου = hopou (waar) . Voornaamw. . Taalgebruik in het NT : hopou (waar) . Taalgebruik in de LXX : hopou (waar) . Lc (5) : (1) Lc 9,57 . (2) Lc 12,33 . (3) Lc 12,34 . (4) Lc 17,37 . (5) Lc 22,11 . Het gebruik van ὁπου = hopou in Lc is klein , vergeleken met de andere evangelies .

  hopou (waar) bijbel O.T. NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
    90  14  76  11  13  29  29  58     

Lc 12,34.5. nom. mann. enk. θησαυρος = thèsauros (schat) . Taalgebruik in het NT : thèsauros (schat) . Taalgebruik in de LXX : thèsauros (schat) . Bijbel (6) : (1) Spr 21,20 . (2) W 7,14 . (3) Sir 20,30 . (4) Sir 41,14 . (5) Mt 6,21 . (6) Lc 12,34 . Een vorm van θησαυρος = thèsauros (schat) in de LXX (93) , in het NT (17) , in Mt (9) : (1) Mt 2,11 . (2) Mt 6,19 . (3) Mt 6,20 . (4) Mt 6,21 . (5) Mt 12,35 (2X) . (6) Mt 13,44 . (7) Mt 13,52 . (8) Mt 19,21 . Het Griekse θησαυρος = thèsauros in de LXX is de vertaling van 11 verschillende Hebreeuwse woorden .
- אוֹצָר = ´ôtsâr (voorraad, schat, schatkamer, arsenaal) . Zie het werkw. אָצַר = ´âtsar (verzamelen, ophopen) . Taalgebruik in Tenakh : ´âtsar (verzamelen, ophopen) . Getalwaarde : aleph = 1 , tsade = 18 of 90 , resj = 20 of 200 ; totaal : 39 (3 X 13) OF 291 (3 X 97) . De som van de elementen is telkens 3 . Tenakh (5) : (1) Joz 6,19 . (2) Joz 6,24 . (3) Hos 13,15 . (4) Spr 21,20 . (5) Da 1,2 .
- Lat. thesaurus . Fr. trésor . E. treasure . Ned. schat . D. Schatz . (Dray B. (2007) , p. 66 : Hebr. ´ôtsâr -> It. + Spaans tesoro) .

  thèsauros in Mt bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
1 nom. mann. enk. thèsauros 6 4 2 1 : Mt 6,21 .   1 : Lc 12,34 .                
3 gen. mann. enk. thèsaurou 4 1 3 2 : (1) Mt 12,35 (2X) . (2) Mt 13,52 .   1 : Lc 6,45 .                
4 dat. mann. enk. thèsaurô(i) 1   1 1 : Mt 13,44 .                    
5 acc. mann. enk. thèsauron   16  11  1 : Mt 19,21 . 1 : Mc 10,21 . 2 : (1) Lc 12,33 . (2) Lc 18,22 .     1 : 2 Kor 4,7 .    
10 acc. mann. mv. thèsaurous 30 27 3 3 : (1) Mt 2,11 . (2) Mt 6,19 . (3) Mt 6,20 .                    
          8 verzen (9X) 1 4         13 13    

 

213.1. Lc 12,33a : bezitloosheid

Lc 3,11b1 - Lc 3,11b -  Lc 3,11b2 - Lc 3,11b -  Mc 10,21 - Mc 10,17-22 -  Mt 19,21 - Mt 19,16-22 -  Lc 18,22 - Lc 18,18-23 - Mc 10,22 + Mt 19,22 - Mc 10,17-22 - - Mt 19,16-22 - Lc 18,23 - Lc 18,18-23 - Lc 12,33 - Lc 12,33-34 - Lc 10,28  - Lc 10, 25-28 -  Lc 10,37 - Lc 10,29-37 -
    kai (en)                
ho echoon (wie heeft)  ho echoon (wie heeft) hosa echeis ( wat jij hebt)    panta hosa echeis ( al wat jij hebt)   èn gar echôn (hij was immers hebbende)  èn gar (hij was immers)      
duo chitônas (twee lijfrokken)  brômata (voedsel)        ktèmata polla (vele bezittingen)  plousios sfodra (geweldig rijk)      
    pôlèson (verkoop)   pôlèson sou ta huparchonta (verkoop jouw bezittingen) pôlèson (verkoop het)       pôlèsate ta huparchonta humôn (verkoopt jullie bezittingen)    
metadotô (overhandige het)  homoiôs poieitô (doet evenzo) kai dos (en geef het)    kai dos (en geef het) kai diados (en verdeel het)        kai dote eleèmosunèn (en geeft aalmoes)  touto poiei (doet dit)  kai su poiei homoiôs (en doe jij evenzo)
tôi mè echonti (aan de niet hebbende)   tois ptôchois (aan de armen)    ptôchois (aan de armen) ptôchois (aan armen)            
     kai hexeis thèsauron en ouranôi (en je zult hebben een schat in de hemel) kai hexeis thèsauron en ouranois (en je zult hebben een schat in de hemelen kai hexeis thèsauron en toisouranois (en je zult hebben een schat in de hemelen)      thèsauron anekleiton en tois ouranois (een onontbreekbare schat in de hemelen)  kai zèsèi (en jij zult leven)  
 15. Catechese van Johannes de Doper voor verschillende standen : Lc 3,10-14  15. Catechese van Johannes de Doper voor verschillende standen : Lc 3,10-14  268. De rijke (jonge) man : Mc 10,17-22 // Mt 19,16-22 // Lc 18,18-23  268. De rijke (jonge) man : Mc 10,17-22 // Mt 19,16-22 // Lc 18,18-23  268. De rijke (jonge) man : Mc 10,17-22 // Mt 19,16-22 // Lc 18,18-23  268. De rijke (jonge) man : Mc 10,17-22 // Mt 19,16-22 // Lc 18,18-23  268. De rijke (jonge) man : Mc 10,17-22 // Mt 19,16-22 // Lc 18,18-23  213. Een onuitputtelijke schat in de hemelen : Lc 12,33-34 // (Mt 6,19-21) 191. Vraag naar het grootste gebod : Lc 10,25-28 // (Mc 12,28-34) // (Mt 22,34-40)  192. Gelijkenis van de barmhartige Samaritaan : Lc 10,29-37

Opnieuw wordt gepleit voor het afstand doen van bezittingen . Wanneer je op weg bent naar Jeruzalem , waar de totale ommekeer zal gebeuren , is gebondenheid aan huis , grond , enz... een belemmering . In voorgaande verzen pleitte Jezus ervoor niet bekommerd te zijn om wat ze zouden eten of drinken . Jezus en zijn leerlingen konden rekenen op de ontvangst en de gastvrijheid van velen . Indien dat niet zo was geweest , hadden zij honger en dorst geleden . Aldus hoefde Jezus en zijn leerlingen zich niet te bekommeren om eten en drinken en kleding . Maar wat zou er gebeuren wanneer niemand zich hierom zou bekommeren ?
Zijn bezittingen verkopen en alles aan de armen geven betekent afstand doen van wat je aan een bepaalde plaats bindt . Het houdt in dat je voortaan van de gastvrijheid en liefdadigheid van de anderen zult moeten leven.

Wat aan de overste / rijke jongeling door Jezus werd voorgesteld , staat hier in het meervoud : verkoopt. en geeft .

213.3. Waar je schat is, is je hart

Het vers bestaat uit één zin. Deze bestaat uit een hoofdzin en een bijzin. De zin bestaat uit 12 woorden, 6 in hoofd- en bijzin en 22 lettergrepen, 11 in hoofd- en bijzin .

Lc 12,34a Lc 12,34b                
hopu (waar) ekei (daar)                
gar (immers) kai (ook)                
  hè kardia humôn (jullie hart)                
estin (is) estai (zal zijn)                
ho thèsauros humôn (jullie schat)                  
                   
                   
                   
                   

Evangelie op de 19de (negentiende) zondag door het c-jaar . Lc 12,35-40 . Lc 12,35-40 .
In die tijd zei Jezus tot zijn leerlingen: "Houdt uw lendenen omgord en de lampen brandend! Gedraagt u als mensen die wachten op de terugkomst van hun Heer, die naar de bruiloft is, om, als hij aankomt en klopt, hem aanstonds open te doen. Gelukkig de dienaars die de Heer bij zijn komst wakende zal vinden. Voorwaar, Ik zeg u: Hij zal zich omgorden en hij zal hen aan tafel nodigen en langs hen gaan om te bedienen. Al komt hij ook in de tweede of de derde nachtwake, gelukkig die dienaars die hij zo aantreft. Begrijpt dit wel: als de eigenaar van het huis wist op welk uur de dief zou komen zou hij niet laten inbreken in zijn huis. Weest ook gij bereid, omdat de Mensenzoon komt op het uur waarop gij het niet verwacht."

214. De waakzame dienaren : Lc 12,35-38

Lc 12,35 - Lc 12,35 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis 19de (negentiende) zondag door het c-jaar Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
35estôsan umôn ai osfues periezôsmenai kai oi luchnoi kaiomenoi, 35 sint lumbi vestri praecincti et lucernae ardentes     In die tijd zei Jezus tot zijn leerlingen: "Houdt uw lendenen omgord en de lampen brandend!   35 Laat uw lendenen omgord zijn, en de kaarsen brandende.   [35] Houd je lendenen omgord en je lampen brandend.   [35] Sta klaar, doe je gordel om en houd de lampen brandend,   35 laten uw lendenen omgord zijn en de lampen brandend,–   35. « Que vos reins soient ceints et vos lampes allumées. 

King James Bible . [35] Let your loins be girded about, and your lights burning;
Luther-Bibel . 35 Lasst eure Lenden umgürtet sein und eure Lichter brennen

Tekstuitleg van Lc 12,35 .

Lc 12,36 - Lc 12,36 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis 19de (negentiende) zondag door het c-jaar Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
36kai umeis omoioi anthrôpois prosdechomenois ton kurion eautôn pote analusè ek tôn gamôn, ina elthontos kai krousantos eutheôs anoixôsin autô.   36 et vos similes hominibus expectantibus dominum suum quando revertatur a nuptiis ut cum venerit et pulsaverit confestim aperiant ei     Gedraagt u als mensen die wachten op de terugkomst van hun Heer, die naar de bruiloft is, om, als hij aankomt en klopt, hem aanstonds open te doen.   36 En zijt gij den mensen gelijk, die op hun heer wachten, wanneer hij wederkomen zal van de bruiloft, opdat, als hij komt en klopt, zij hem terstond mogen opendoen.   [36] Jullie moeten net zo doen als mensen die hun heer opwachten wanneer hij thuiskomt van de bruiloft, om hem, als hij komt en aanklopt, meteen te kunnen opendoen.   [36] en wees als knechten die hun heer opwachten wanneer hij terugkeert van een bruiloft, zodat ze direct voor hem opendoen wanneer hij aanklopt.   36 en gijzelf gelijkend op mensen die op hun heer wachten wanneer hij opbreekt uit de feestzaal, opdat zij, als hij aankomt en klopt, zij onmiddellijk voor hem zullen opendoen;   36. Soyez semblables, vous, à des gens qui attendent leur maître à son retour de noces, pour lui ouvrir dès qu'il viendra et frappera.

King James Bible . [36] And ye yourselves like unto men that wait for their lord, when he will return from the wedding; that when he cometh and knocketh, they may open unto him immediately.
Luther-Bibel . 36 und seid gleich den Menschen, die auf ihren Herrn warten, wann er aufbrechen wird von der Hochzeit, damit, wenn er kommt und anklopft, sie ihm sogleich auftun.

Tekstuitleg van Lc 12,36 .

Lc 12,37 - Lc 12,37 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis 19de (negentiende) zondag door het c-jaar Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
37makarioi oi douloi ekeinoi, ous elthôn o kurios eurèsei grègorountas: amèn legô umin oti perizôsetai kai anaklinei autous kai parelthôn diakonèsei autois.   37 beati servi illi quos cum venerit dominus invenerit vigilantes amen dico vobis quod praecinget se et faciet illos discumbere et transiens ministrabit illis     Gelukkig de dienaars die de Heer bij zijn komst wakende zal vinden. Voorwaar, Ik zeg u: Hij zal zich omgorden en hij zal hen aan tafel nodigen en langs hen gaan om te bedienen.   37 Zalig zijn die dienstknechten, welke de heer, als hij komt, zal wakende vinden. Voorwaar, Ik zeg u, dat hij zich zal omgorden, en zal hen doen aanzitten, en bijkomende, zal hij hen dienen.   [37] Gelukkig zijn de knechten die de heer wakend aantreft bij zijn komst. Ik verzeker jullie dat hij zich omgordt, hen aan tafel nodigt en rondgaat om hen te bedienen.  [37] Gelukkig de knechten die de heer bij zijn komst wakend aantreft. Ik verzeker jullie: hij zal zijn gordel omdoen, hen aan tafel nodigen en hen bedienen.   37 zalig díe dienaars welke de heer bij zijn komst wakker zal vinden!– amen, zeg ik u dat hij zich zal omgorden en hen zal laten aanliggen; hij zal bij hen komen en hen bedienen;   37. Heureux ces serviteurs que le maître en arrivant trouvera en train de veiller ! En vérité, je vous le dis, il se ceindra, les fera mettre à table et, passant de l'un à l'autre, il les servira.  

King James Bible . [37] Blessed are those servants, whom the lord when he cometh shall find watching: verily I say unto you, that he shall gird himself, and make them to sit down to meat, and will come forth and serve them.
Luther-Bibel . 37 Selig sind die Knechte, die der Herr, wenn er kommt, wachend findet. Wahrlich, ich sage euch: Er wird sich schürzen und wird sie zu Tisch bitten und kommen und ihnen dienen.

Tekstuitleg van Lc 12,37 .

Lc 12,38 - Lc 12,38 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis 19de (negentiende) zondag door het c-jaar Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
38kan en tè deutera kan en tè tritè fulakè elthè kai eurè outôs, makarioi eisin ekeinoi. 38 et si venerit in secunda vigilia et si in tertia vigilia venerit et ita invenerit beati sunt servi illi     Al komt hij ook in de tweede of de derde nachtwake, gelukkig die dienaars die hij zo aantreft.   38 En zo hij komt in de tweede nacht wake, en komt in de derde wake, en vindt hen alzo, zalig zijn dezelve dienstknechten.   [38] Gelukkig zijn zij als hij hen zo aantreft, ook al komt hij om middernacht* of nog later.   [38] Gelukkig degenen die hij zo aantreft, ook al komt hij midden in de nacht of kort voor het aanbreken van de dag.   38 ook als hij in de tweede, ook als hij in de derde wake komt en hen zó vindt,– zalig zijn zíj!–   38. Qu'il vienne à la deuxième ou à la troisième veille, s'il trouve les choses ainsi, heureux seront-ils !  

King James Bible . [38] And if he shall come in the second watch, or come in the third watch, and find them so, blessed are those servants.
Luther-Bibel . 38 Und wenn er kommt in der zweiten oder in der dritten Nachtwache und findet's so: selig sind sie.

Tekstuitleg van Lc 12,38 .

215. De waakzame huisheer : Lc 12,39-40 // (Mt 24,42-44)

Lc 12,39 - Lc 12,39 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis 19de (negentiende) zondag door het c-jaar Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
39touto de ginôskete oti ei èdei o oikodespotès poia ôra o kleptès erchetai, ouk an afèken dioruchthènai ton oikon autou.   39 hoc autem scitote quia si sciret pater familias qua hora fur veniret vigilaret utique et non sineret perfodiri domum suam     Begrijpt dit wel: als de eigenaar van het huis wist op welk uur de dief zou komen zou hij niet laten inbreken in zijn huis.   39 Maar weet dit, dat, indien de heer des huizes geweten had, in welke ure de dief zou komen, hij zou gewaakt hebben, en zou zijn huis niet hebben laten doorgraven.   [39] Bedenk wel: als de heer des huizes geweten had hoe laat de dief komen zou, dan had hij de inbraak wel verhinderd.   [39] Besef wel: als de heer des huizes had geweten op welk uur de dief zou komen, dan zou hij niet in zijn huis hebben laten inbreken.   39 maar onderkent dit: als de huisheer wíst in welk uur de dief zou komen, had hij niet in zijn huis laten inbreken;   39. Comprenez bien ceci : si le maître de maison avait su à quelle heure le voleur devait venir, il n'aurait pas laissé percer le mur de sa maison.  

King James Bible . [39] And this know, that if the goodman of the house had known what hour the thief would come, he would have watched, and not have suffered his house to be broken through.
Luther-Bibel . 39 Das sollt ihr aber wissen: Wenn ein Hausherr wüsste, zu welcher Stunde der Dieb kommt, so ließe er nicht in sein Haus einbrechen.

Tekstuitleg van Lc 12,39 .

Lc 12,40 - Lc 12,40 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis 19de (negentiende) zondag door het c-jaar Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
40kai umeis ginesthe etoimoi, oti è ôra ou dokeite o uios tou anthrôpou erchetai.   40 et vos estote parati quia qua hora non putatis Filius hominis venit     Weest ook gij bereid, omdat de Mensenzoon komt op het uur waarop gij het niet verwacht."   40 Gij dan, zijt ook bereid; want in welke ure gij het niet meent, zal de Zoon des mensen komen.   [40] Ook jullie moeten voorbereid zijn, want de Mensenzoon komt op een uur waarop je het niet verwacht.’ De verantwoordelijkheid van de beHEERder   [40] Ook jullie moeten klaarstaan, want de Mensenzoon komt op een tijdstip waarop je het niet verwacht.’   40 ook voor ú geldt: weest gereed!, omdat in een uur waarvan ge het niet denkt de mensenzoon komt!  40. Vous aussi, tenez-vous prêts, car c'est à l'heure que vous ne pensez pas que le Fils de l'homme va venir. »  

King James Bible . [40] Be ye therefore ready also: for the Son of man cometh at an hour when ye think not.
Luther-Bibel . 40 Seid auch ihr bereit! Denn der Menschensohn kommt zu einer Stunde, da ihr's nicht meint.

Tekstuitleg van Lc 12,40 .


216. De trouwe en verstandige huishouder : Lc 12,41-46 //(Mt 24,45-51)

Lc 12,41 - Lc 12,41 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
41eipen de o petros, kurie, pros èmas tèn parabolèn tautèn legeis è kai pros pantas;    41 ait autem ei Petrus Domine ad nos dicis hanc parabolam an et ad omnes     41 En Petrus zeide tot Hem: Heere! zegt Gij deze gelijkenis tot ons, of ook tot allen?   [41] ‘Heer, vertelt U deze gelijkenis met het oog op ons of voor iedereen?’ vroeg Petrus.   [41] Petrus vroeg: ‘Heer, is deze gelijkenis alleen voor ons bedoeld of voor iedereen?’  41 ¶ Petrus zegt: heer, spreek je met deze gelijkenis tot óns of ook tot állen?  41. Pierre dit alors : « Seigneur, est-ce pour nous que tu dis cette parabole, ou bien pour tout le monde ? »  

King James Bible . [41] Then Peter said unto him, Lord, speakest thou this parable unto us, or even to all?
Luther-Bibel . 41 Petrus aber sprach: Herr, sagst du dies Gleichnis zu uns oder auch zu allen?

Tekstuitleg van Lc 12,41 .

4. nom. mann. enk. petros  (Petrus) van de eigennaam petros (Petrus) . Taalgebruik in het N.T. : petros (Petrus) . Taalgebruik in Lc : petros (Petrus) .
Lc (13) : (1) Lc 5,8 . (2) Lc 8,45 . (3) Lc 9,20 . (4) Lc 9,32 . (5) Lc 9,33 . (6) Lc 12,41 . (7) Lc 18,28 . (8) Lc 22,54 . (9) Lc 22,55 . (10) Lc 22,58 . (11) Lc 22,60 . (12) Lc 22,61 . (13) Lc 24,12 . Een vorm van petros (Petrus) in Lc in 18 verzen : (1) Lc 5,8 . (2) Lc 6,14 . (3) Lc 8,45 . (4) Lc 8,51 . (5) Lc 9,20 . (6) Lc 9,28 . (7) Lc 9,32 . (8) Lc 9,33 . (9) Lc 12,41 . (10) Lc 18,28 . (11) Lc 22,8 . (12) Lc 22,34 . (13) Lc 22,54 . (14) Lc 22,55 . (15) Lc 22,58 . (16) Lc 22,60 . (17) Lc 22,61 . (18) Lc 24,12 .

9. acc. vr. enk. parabolèn (parabel) van het zelfst. naamw. parabolè (parabel, gelijkenis) . Taalgebruik in het N.T. : parabolè (parabel, gelijkenis) . Taalgebruik in Lc : parabolè (parabel, gelijkenis) . Paraballô : naast elkaar werpen , vergelijken . Lc (14) : (1) Lc 4,23 . (2) Lc 5,36 . (3) Lc 6,39 . (4) Lc 12,16 . (5) Lc 12,41 . (6) Lc 13,6 . (7) Lc 14,7 . (8) Lc 15,3 . (9) Lc 18,1 . (10) Lc 18,9 . (11) Lc 19,11 . (12) Lc 20,9 . (13) Lc 20,19 . (14) Lc 21,29 . Een vorm van parabolè (parabel) in Lc in 18 verzen : (1) Lc 4,23 . (2) Lc 5,36 . (3) Lc 6,39 . (4) Lc 8,4 . (5) Lc 8,9 . (6) Lc 8,10 . (7) Lc 8,11 . (8) Lc 12,16 . (9) Lc 12,41 . (10) Lc 13,6 . (11) Lc 14,7 . (12) Lc 15,3 . (13) Lc 18,1 . (14) Lc 18,9 . (15) Lc 19,11 . (16) Lc 20,9 . (19) Lc 20,19 . (18) Lc 21,29 .

10. acc. vr. enk. tautèn van het aanwiijz. voornaamw. houtos (deze) . Taalgebruik in het N.T. : houtos (deze) . Taalgebruik in Lc : houtos (deze) .
Lc (14) : (1) Lc 4,6 . (2) Lc 4,23 . (3) Lc 7,44 . (4) Lc 12,41 . (5) Lc 13,6 . (6) Lc 13,16 . (7) Lc 15,3 . (8) Lc 18,5 . (9) Lc 18,9 . (10) Lc 20,2 . (11) Lc 20,9 . (12) Lc 20,19 . (13) Lc 23,48 . (14) Lc 24,21 .

8. - 10. tautèn tèn parabolèn (die parabel) : Lc 13,6 . tèn parabolèn tautèn (die parabel) : Lc 12,41 .

Lc 12,42 - Lc 12,42 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
42kai eipen o kurios, tis ara estin o pistos oikonomos o fronimos, on katastèsei o kurios epi tès therapeias autou tou didonai en kairô [to] sitometrion;   42 dixit autem Dominus quis putas est fidelis dispensator et prudens quem constituet dominus super familiam suam ut det illis in tempore tritici mensuram     42 En de Heere zeide: Wie is dan de getrouwe en voorzichtige huisbezorger, dien de heer over zijn dienstboden zal zetten, om hun ter rechter tijd het bescheiden deel spijze te geven?   [42] De Heer antwoordde: ‘Ja, wie zou die trouwe, verstandige beheerder zijn, die de heer zal aanstellen om zijn werkvolk op tijd hun eten te geven?   [42] De Heer antwoordde: ‘Wie is die betrouwbare en verstandige rentmeester die de heer zal aanstellen over zijn knechten om hun op tijd het eten te geven dat hun toekomt?    42 En de Heer zegt: wie is dan wel de getrouwe en verstandige huishouder welke de heer zal aanstellen over zijn bedienden om hun op tijd een maat graan te geven?–   42. Et le Seigneur dit : « Quel est donc l'intendant fidèle, avisé, que le maître établira sur ses gens pour leur donner en temps voulu leur ration de blé ?  

King James Bible . [42] And the Lord said, Who then is that faithful and wise steward, whom his lord shall make ruler over his household, to give them their portion of meat in due season?
Luther-Bibel . 42 Der Herr aber sprach: Wer ist denn der treue und kluge Verwalter, den der Herr über seine Leute setzt, damit er ihnen zur rechten Zeit gibt, was ihnen zusteht?

Tekstuitleg van Lc 12,42 .

Lc 12,43 - Lc 12,43 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
43makarios o doulos ekeinos, on elthôn o kurios autou eurèsei poiounta outôs: 43 beatus ille servus quem cum venerit dominus invenerit ita facientem     43 Zalig is de dienstknecht, welken zijn heer, als hij komt, zal vinden, alzo doende.    [43] Gelukkig de knecht die daarmee bezig is wanneer zijn heer komt. [43] Gelukkig de dienaar die daarmee bezig is wanneer zijn heer komt. 43 zalig die dienaar, welke zijn heer, als hij komt, zó doende zal vinden!–  43. Heureux ce serviteur, que son maître en arrivant trouvera occupé de la sorte !  

King James Bible . [43] Blessed is that servant, whom his lord when he cometh shall find so doing.
Luther-Bibel . 43 Selig ist der Knecht, den sein Herr, wenn er kommt, das tun sieht.

Tekstuitleg van Lc 12,43 .

Lc 12,44 - Lc 12,44 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
44alèthôs legô umin oti epi pasin tois uparchousin autou katastèsei auton.  44 vere dico vobis quia supra omnia quae possidet constituet illum     44 Waarlijk, Ik zeg ulieden, dat hij hem over al zijn goederen zetten zal.   [44] Ik verzeker jullie, hij zal hem aanstellen over al zijn bezittingen.  [44] Ik verzeker jullie: hij zal hem aanstellen over alles wat hij bezit.   44 waarlijk, ik zeg u dat hij hem over al zijn bezittingen zal aanstellen!–   44. Vraiment, je vous le dis, il l'établira sur tous ses biens. 

King James Bible . [44] Of a truth I say unto you, that he will make him ruler over all that he hath.
Luther-Bibel . 44 Wahrlich, ich sage euch: Er wird ihn über alle seine Güter setzen.

Tekstuitleg van Lc 12,44 .

Lc 12,45 - Lc 12,45 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
45ean de eipè o doulos ekeinos en tè kardia autou, chronizei o kurios mou erchesthai, kai arxètai tuptein tous paidas kai tas paidiskas, esthiein te kai pinein kai methuskesthai, 45 quod si dixerit servus ille in corde suo moram facit dominus meus venire et coeperit percutere pueros et ancillas et edere et bibere et inebriari     45 Maar indien dezelve dienstknecht in zijn hart zou zeggen: Mijn heer vertoeft te komen; en zou beginnen de knechten en de dienstmaagden te slaan, en te eten en te drinken, en dronken te worden;   [45] Maar als die knecht bij zichzelf zegt: “Mijn heer komt nog lang niet”, en de slaven en slavinnen mishandelt, en zelf gaat zitten eten en drinken, en zich gaat zitten bezatten,  [45] Maar als die dienaar bij zichzelf zegt: Mijn heer komt maar niet, en als hij de knechten en dienstmeisjes gaat slaan, zich volvreet en zich bedrinkt,   45 maar als die dienaar in zijn hart zegt: ‘mijn heer neemt er de tijd voor om te komen!’, en hij begint de slaafjes en slavinnetjes te slaan, en ook te eten, drinken en dronken te worden,–  45. Mais si ce serviteur dit en son cœur : «Mon maître tarde à venir», et qu'il se mette à frapper les serviteurs et les servantes, à manger, boire et s'enivrer,  

King James Bible . [45] But and if that servant say in his heart, My lord delayeth his coming; and shall begin to beat the menservants and maidens, and to eat and drink, and to be drunken;
Luther-Bibel . 45 Wenn aber jener Knecht in seinem Herzen sagt: Mein Herr kommt noch lange nicht, und fängt an, die Knechte und Mägde zu schlagen, auch zu essen und zu trinken und sich voll zu saufen,

Tekstuitleg van Lc 12,45 .

Lc 12,46 - Lc 12,46 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
46èxei o kurios tou doulou ekeinou en èmera è ou prosdoka kai en ôra è ou ginôskei, kai dichotomèsei auton kai to meros autou meta tôn apistôn thèsei.   46 veniet dominus servi illius in die qua non sperat et hora qua nescit et dividet eum partemque eius cum infidelibus ponet     46 Zo zal de heer deszelven dienstknechts komen ten dage, in welken hij hem niet verwacht, en ter ure, die hij niet weet; en zal hem afscheiden, en zal zijn deel zetten met de ontrouwen.   [46] dan komt de heer van die knecht op een dag waarop deze hem niet verwacht en op een uur dat hij niet kent. Dan zal hij hem onthoofden en hem het lot van de trouwelozen laten delen.   [46] dan komt de heer van die dienaar op een dag waarop hij het niet verwacht en op een tijdstip dat hij niet kent, en dan zal hij hem straffen met zijn zwaard en hem het lot van de trouwelozen doen ondergaan.   46 komen zal de heer van die dienaar op de dag dat hij het niet vermoedt en in een uur dat hij niet kent; hij zal hem in tweeën hakken en hem doen delen in het lot der trouwelozen;   46. le maître de ce serviteur arrivera au jour qu'il n'attend pas et à l'heure qu'il ne connaît pas ; il le retranchera et lui assignera sa part parmi les infidèles.  

King James Bible . [46] The lord of that servant will come in a day when he looketh not for him, and at an hour when he is not aware, and will cut him in sunder, and will appoint him his portion with the unbelievers.
Luther-Bibel . 46 dann wird der Herr dieses Knechtes kommen an einem Tage, an dem er's nicht erwartet, und zu einer Stunde, die er nicht kennt, und wird ihn in Stücke hauen lassen und wird ihm sein Teil geben bei den Ungläubigen.

Tekstuitleg van Lc 12,46 .

217. De dienaar ter verantwoording geroepen : Lc 12,47-48

Lc 12,47 - Lc 12,47 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
47ekeinos de o doulos o gnous to thelèma tou kuriou autou kai mè etoimasas è poièsas pros to thelèma autou darèsetai pollas:   47 ille autem servus qui cognovit voluntatem domini sui et non praeparavit et non fecit secundum voluntatem eius vapulabit multas     47 En die dienstknecht, welke geweten heeft den wil zijns heeren, en zich niet bereid, noch naar zijn wil gedaan heeft, die zal met vele slagen geslagen worden.   [47] De knecht die weet wat zijn heer wil, maar niets heeft voorbereid of niet heeft gehandeld naar de wil van zijn heer, zal zwaar worden gestraft. [47] De dienaar die weet wat zijn heer wil, maar geen voorbereidingen treft en niet overeenkomstig zijn wil handelt, zal veel slagen te verduren krijgen.   47 díe dienaar die de wil van zijn heer kent en niet voorbereidt of doet naar zijn wil, zal veel slaag krijgen;   47. « Le serviteur qui, connaissant la volonté de son maître, n'aura rien préparé ou fait selon sa volonté, recevra un grand nombre de coups.  

King James Bible . [47] And that servant, which knew his lord's will, and prepared not himself, neither did according to his will, shall be beaten with many stripes.
Luther-Bibel . 47 Der Knecht aber, der den Willen seines Herrn kennt, hat aber nichts vorbereitet noch nach seinem Willen getan, der wird viel Schläge erleiden müssen.

Tekstuitleg van Lc 12,47 .

Lc 12,48 - Lc 12,48 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
48o de mè gnous, poièsas de axia plègôn, darèsetai oligas. panti de ô edothè polu, polu zètèthèsetai par autou, kai ô parethento polu, perissoteron aitèsousin auton. 48 qui autem non cognovit et fecit digna plagis vapulabit paucis omni autem cui multum datum est multum quaeretur ab eo et cui commendaverunt multum plus petent ab eo     48 Maar die denzelven niet geweten heeft, en gedaan heeft dingen, die slagen waardig zijn, die zal met weinige slagen geslagen worden. En een iegelijk, wien veel gegeven is, van dien zal veel geëist worden; en wien men veel vertrouwd heeft, van dien zal men overvloediger eisen.   [48] Maar wie die wil niet kent, en heeft gedaan wat slaag verdient, zal licht worden gestraft. Van iemand aan wie veel gegeven is, zal ook veel gevraagd worden; als iemand veel is toevertrouwd, zal men des te meer van hem eisen.  [48] Maar wie niet weet wat zijn heer wil en zo handelt dat hij slaag verdient, zal weinig slagen te verduren krijgen. Van iedereen aan wie veel gegeven is, zal veel worden geëist, en hoe meer aan iemand is toevertrouwd, des te meer zal van hem worden gevraagd. 48 wie er niet mee bekend is maar wel doet wat slaag waard is, zal weinig slaag krijgen; elk aan wie veel wordt gegeven, van hem zal veel worden gevraagd, en aan wie ze veel hebben toevertrouwd, nog veel meer zullen ze van hem eisen!– 48. Quant à celui qui, sans la connaître, aura par sa conduite mérité des coups, il n'en recevra qu'un petit nombre. A qui on aura donné beaucoup il sera beaucoup demandé, et à qui on aura confié beaucoup on réclamera davantage.  

King James Bible . [48] But he that knew not, and did commit things worthy of stripes, shall be beaten with few stripes. For unto whomsoever much is given, of him shall be much required: and to whom men have committed much, of him they will ask the more.
Luther-Bibel . 48 Wer ihn aber nicht kennt und getan hat, was Schläge verdient, wird wenig Schläge erleiden. Denn wem viel gegeben ist, bei dem wird man viel suchen; und wem viel anvertraut ist, von dem wird man umso mehr fordern. Entzweiungen um Jesu willen

Tekstuitleg van Lc 12,48 .

218. Jezus'zending bron van verdeeldheid : Lc 12,49-53 - Lc 12,49-53 - Mt 10,34-36 - Lc 12 - verwijzingen -- Lc 12,49 - Lc 12,50 - Lc 12,51 - Lc 12,52 - Lc 12,53 -

Lc 12,49 - Lc 12,49 : 218. Jezus'zending bron van verdeeldheid - Lc 12,49-53 - Mt 10,34-36 - Lc 12 - verwijzingen -- Lc 12,49 - Lc 12,50 - Lc 12,51 - Lc 12,52 - Lc 12,53 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
12:49 pur èlthon balein epi tèn gèn kai ti thelô ei èdè anèfthè   49 ignem veni mittere in terram et quid volo si accendatur     49 Ik ben gekomen, om vuur op de aarde te werpen; en wat wil Ik, indien het alrede ontstoken is?   [49] Ik kwam om vuur* op aarde te brengen en wat zou Ik graag willen dat het al brandde.  [49] Ik ben gekomen om op aarde een vuur te ontsteken, en wat zou ik graag willen dat het al brandde!  49 vuur ben ik komen werpen op de aarde, en wat wil ik ánders dan dat het al ontstoken is!–   49. « Je suis venu jeter un feu sur la terre, et comme je voudrais que déjà il fût allumé !  

King James Bible . [49] I am come to send fire on the earth; and what will I if it be already kindled?
Luther-Bibel . 49 Ich bin gekommen, ein Feuer anzuzünden auf Erden; was wollte ich lieber, als dass es schon brennte!

Tekstuitleg van Lc 12,49 .

Lc 12,50 - Lc 12,50 : 218. Jezus'zending bron van verdeeldheid - Lc 12,49-53 - Mt 10,34-36 - Lc 12 - verwijzingen -- Lc 12,49 - Lc 12,50 - Lc 12,51 - Lc 12,52 - Lc 12,53 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
12:50 baptisma de echô baptisthènai kai pôs sunechomai eôs otou telesthè  50 baptisma autem habeo baptizari et quomodo coartor usque dum perficiatur     50 Maar Ik moet met een doop gedoopt worden; en hoe worde Ik geperst, totdat het volbracht zij!   Verdeeldheid en geen vrede
[50] Ik moet een doop* ondergaan, en hoe houd Ik het uit tot die volbracht is? 
[50] Ik moet een doop ondergaan, en ik word hevig gekweld zolang die niet volbracht is.   50 maar ik heb een doop waarmee ik gedoopt moet worden, en hoe houdt het mij bezig totdat die is volbracht!–   50. Je dois être baptisé d'un baptême, et quelle n'est pas mon angoisse jusqu'à ce qu'il soit consommé !  

King James Bible . [50] But I have a baptism to be baptized with; and how am I straitened till it be accomplished!
Luther-Bibel . 50 Aber ich muss mich zuvor taufen lassen mit einer Taufe, und wie ist mir so bange, bis sie vollbracht ist!

Tekstuitleg van Lc 12,50 .

4. pass. inf. aor. baptisthènai (om gedoopt te worden) van het werkw. baptizô (dopen) . Taalgebruik in het N.T. : baptizô (dopen) . Taalgebruik in Lc : baptizô (dopen) . Stam Hebr. tâbhal : t - b - . Ned. : do- p-en , doop-s-el , do-m-pe-l- en . Gr. baptizô , baptis-ma . Fr. bapt- ê - me .
Lc (4) : (1) Lc 3,7 . (2) Lc 3,12 . (3) Lc 3,21 . (4) Lc 12,50 . Een vorm van baptizô (dopen) in Lc in 8 (9X) verzen : (1) Lc 3,7 . (2) Lc 3,12 . (3) Lc 3,16 (2 vormen) . (4) Lc 3,21 . (5) Lc 7,29 . (6) Lc 7,30 . (7) Lc 11,38 . (8) Lc 12,50 .

Lc 12,51 - Lc 12,51 : 218. Jezus'zending bron van verdeeldheid - Lc 12,49-53 - Mt 10,34-36 - Lc 12 - verwijzingen -- Lc 12,49 - Lc 12,50 - Lc 12,51 - Lc 12,52 - Lc 12,53 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
12:51 dokeite oti eirènèn paregenomèn dounai en tè gè ouchi legô umin all è diamerismon   51 putatis quia pacem veni dare in terram non dico vobis sed separationem     51 Meent gij, dat Ik gekomen ben, om vrede te geven op de aarde? Neen, zeg Ik u, maar veeleer verdeeldheid.   [51] Denken jullie dat Ik ben gekomen om vrede te brengen op aarde? Nee, zeg Ik jullie, eerder verdeeldheid.   [51] Denken jullie dat ik gekomen ben om vrede te brengen op aarde? Geenszins, zeg ik jullie, ik kom verdeeldheid brengen.  51 ge denkt dat ik ben gekomen om vrede op de aarde te geven; niet!, zeg ik u, eerder verdeeldheid!–   51. « Pensez-vous que je sois apparu pour établir la paix sur la terre ? Non, je vous le dis, mais bien la division.  

King James Bible . [51] Suppose ye that I am come to give peace on earth? I tell you, Nay; but rather division:
Luther-Bibel . 51 Meint ihr, dass ich gekommen bin, Frieden zu bringen auf Erden? Ich sage: Nein, sondern Zwietracht.

Tekstuitleg van Lc 12,51 .

Lc 12,52 - Lc 12,52 : 218. Jezus'zending bron van verdeeldheid - Lc 12,49-53 - Mt 10,34-36 - Lc 12 - verwijzingen -- Lc 12,49 - Lc 12,50 - Lc 12,51 - Lc 12,52 - Lc 12,53 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
12:52 esontai gar apo tou nun pente en eni oikô diamemerismenoi treis epi dusin kai duo epi trisin   52 erunt enim ex hoc quinque in domo una divisi tres in duo et duo in tres     52 Want van nu aan zullen er vijf in een huis verdeeld zijn, drie tegen twee, en twee tegen drie.   [52] Vanaf nu zullen vijf mensen in één huis verdeeld zijn, drie tegen twee, en twee tegen drie:  [52] Vanaf heden zullen vijf in één huis verdeeld zijn: drie tegen twee en twee tegen drie.  52 want als er van nu af vijf in één huis zijn, zijn ze verdeeld: drie tegen twee en twee tegen drie;  52. Désormais en effet, dans une maison de cinq personnes, on sera divisé, trois contre deux et deux contre trois :  

King James Bible . [52] For from henceforth there shall be five in one house divided, three against two, and two against three.
Luther-Bibel . 52 Denn von nun an werden fünf in einem Hause uneins sein, drei gegen zwei und zwei gegen drei.

Tekstuitleg van Lc 12,52 .

1. act. ind. fut. 3de pers. mv. esontai (zij zullen zijn) van het werkw. eimi (zijn) . Taalgebruik in het N.T. : eimi (zijn) . Taalgebruik in Lc : eimi (zijn) . Hebr. hâjâh . Lat. esse . Fr. être . Ned. zijn . E. to be .
Lc (7) : (1) Lc 11,19 . (2) Lc 12,52 . (3) Lc 13,30 . (4) Lc 17,34 . (5) Lc 17,35 . (6) Lc 21,11 . (7) Lc 21,25

Lc 12,53 - Lc 12,53 : 218. Jezus'zending bron van verdeeldheid - Lc 12,49-53 - Mt 10,34-36 - Lc 12 - verwijzingen -- Lc 12,49 - Lc 12,50 - Lc 12,51 - Lc 12,52 - Lc 12,53 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
12:53 diameristhèsontai patèr epi uiô kai uios epi patri mètèr epi | | tèn | thugatera kai thugatèr epi tèn mètera penthera epi tèn numfèn autès kai numfè epi tèn pentheran   53 dividentur pater in filium et filius in patrem suum mater in filiam et filia in matrem socrus in nurum suam et nurus in socrum suam     53 De vader zal tegen den zoon verdeeld zijn, en de zoon tegen den vader; de moeder tegen de dochter; en de dochter tegen de moeder; de schoonmoeder tegen haar schoondochter, en de schoondochter tegen haar schoonmoeder.   [53] vader tegen zoon, en zoon tegen vader; moeder tegen dochter, en dochter tegen moeder; schoonmoeder tegen schoondochter, en schoondochter tegen schoonmoeder.’  [53] De vader zal tegenover zijn zoon staan en de zoon tegenover zijn vader, de moeder tegenover haar dochter en de dochter tegenover haar moeder, de schoonmoeder tegenover haar schoondochter en de schoondochter tegenover haar schoonmoeder.’  53 verdeeld zullen zijn een vader tegen een zoon en een zoon tegen een vader; een moeder tegen een dochter en een dochter tegen de moeder; een schoonmoeder tegen haar schoondochter en een schoondochter tegen de schoonmoeder!   53. on sera divisé, père contre fils et fils contre père, mère contre sa fille et fille contre sa mère, belle-mère contre sa bru et bru contre sa belle-mère. »  

King James Bible . [53] The father shall be divided against the son, and the son against the father; the mother against the daughter, and the daughter against the mother; the mother in law against her daughter in law, and the daughter in law against her mother in law.
Luther-Bibel . 53 Es wird der Vater gegen den Sohn sein und der Sohn gegen den Vater, die Mutter gegen die Tochter und die Tochter gegen die Mutter, die Schwiegermutter gegen die Schwiegertochter und die Schwiegertochter gegen die Schwiegermutter. Beurteilung der Zeit

Tekstuitleg van Lc 12,53 .

219. Tekenen des tijds : Lc 12,54-56 // (Mt 16,2-3)

Lc 12,54 - Lc 12,54 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
54elegen de kai tois ochlois, otan idète [tèn] nefelèn anatellousan epi dusmôn, eutheôs legete oti ombros erchetai, kai ginetai outôs:   54 dicebat autem et ad turbas cum videritis nubem orientem ab occasu statim dicitis nimbus venit et ita fit     54 En Hij zeide ook tot de scharen: Wanneer gij een wolk ziet opgaan van het westen, terstond zegt gijlieden: Er komt regen; en het geschiedt alzo.   [54] Tegen de menigte zei Hij: ‘Wanneer u een wolk ziet opkomen uit het westen, zegt u terecht: Er komt regen, en zo gebeurt het.  [54] Tegen de menigte zei hij: ‘Wanneer jullie een wolk zien opkomen in het westen, zeggen jullie meteen dat er regen op komst is, en dat is ook zo.   54 ¶ Ook heeft hij tot de scharen gezegd: wanneer ge in het westen een wolk ziet opkomen, zegt ge meteen: er komt regen!– en zo geschiedt;  54. Il disait encore aux foules : « Lorsque vous voyez un nuage se lever au couchant, aussitôt vous dites que la pluie vient, et ainsi arrive-t-il.  

King James Bible . [54] And he said also to the people, When ye see a cloud rise out of the west, straightway ye say, There cometh a shower; and so it is.
Luther-Bibel . 54 Er sprach aber zu der Menge: Wenn ihr eine Wolke aufsteigen seht vom Westen her, so sagt ihr gleich: Es gibt Regen. Und es geschieht so.

Tekstuitleg van Lc 12,54 .

Lc 12,55 - Lc 12,55 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
55kai otan noton pneonta, legete oti kausôn estai, kai ginetai. 55 et cum austrum flantem dicitis quia aestus erit et fit    55 En wanneer gij den zuidenwind ziet waaien, zo zegt gij: Er zal hitte zijn; en het geschiedt.   [55] En wanneer de zuidenwind waait, zegt u: Het zal heet worden, en het gebeurt.   [55] En wanneer jullie merken dat de wind uit het zuiden komt, zeggen jullie dat er hitte op komst is, en dat is ook zo.   55 en wanneer ge de zuidenwind ziet waaien zegt ge: dat wordt hitte!– en het geschiedt;   55. Et lorsque c'est le vent du midi qui souffle, vous dites qu'il va faire chaud, et c'est ce qui arrive.  

King James Bible . [55] And when ye see the south wind blow, ye say, There will be heat; and it cometh to pass.
Luther-Bibel . 55 Und wenn der Südwind weht, so sagt ihr: Es wird heiß werden. Und es geschieht so.

Tekstuitleg van Lc 12,55 .

Lc 12,56 - Lc 12,56 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
56upokritai, to prosôpon tès gès kai tou ouranou oidate dokimazein, ton kairon de touton pôs ouk oidate dokimazein;   56 hypocritae faciem terrae et caeli nostis probare hoc autem tempus quomodo non probatis     56 Gij geveinsden, het aanschijn der aarde en des hemels weet gij te beproeven; en hoe beproeft gij dezen tijd niet?   [56] Huichelaars! De verschijnselen van hemel en aarde kunt u beoordelen, waarom kunt u deze tijd dan niet beoordelen? [56] Huichelaars! De aanblik van de aarde en de hemel kunnen jullie duiden, hoe kan het dan dat jullie deze tijd niet kunnen duiden?   56 schijnheiligen, het aanschijn van de aarde en de hemel weet ge naar waarde te schatten, maar dit tijdsgewricht, hoe is het mogelijk dat ge dat niet naar waarde schat?–   56. Hypocrites, vous savez discerner le visage de la terre et du ciel ; et ce temps-ci alors, comment ne le discernez-vous pas ?  

King James Bible . [56] Ye hypocrites, ye can discern the face of the sky and of the earth; but how is it that ye do not discern this time?
Luther-Bibel . 56 Ihr Heuchler! Über das Aussehen der Erde und des Himmels könnt ihr urteilen; warum aber könnt ihr über diese Zeit nicht urteilen?

Tekstuitleg van Lc 12,56 .

220. Verzoening en gerecht : Lc 12,57-59 // (Mt 5,25-26)

Lc 12,57 - Lc 12,57 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
57ti de kai af eautôn ou krinete to dikaion;   57 quid autem et a vobis ipsis non iudicatis quod iustum est     57 En waarom oordeelt gij ook van uzelven niet, hetgeen recht is?   [57] Waarom stelt u niet uit uzelf vast wat rechtvaardig is?   [57] Waarom bepalen jullie niet uit jezelf wat juist is?  57 en waarom oordeelt ge niet ook uit uzelf wat rechtvaardig is?–   57. « Mais pourquoi ne jugez-vous pas par vous-mêmes de ce qui est juste ?  

King James Bible . [57] Yea, and why even of yourselves judge ye not what is right?
Luther-Bibel . 57 Warum aber urteilt ihr nicht auch von euch aus darüber, was recht ist?

Tekstuitleg van Lc 12,57 .

Lc 12,58 - Lc 12,58 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
58ôs gar upageis meta tou antidikou sou ep archonta, en tè odô dos ergasian apèllachthai ap autou, mèpote katasurè se pros ton kritèn, kai o kritès se paradôsei tô praktori, kai o praktôr se balei eis fulakèn.   58 cum autem vadis cum adversario tuo ad principem in via da operam liberari ab illo ne forte trahat te apud iudicem et iudex tradat te exactori et exactor mittat te in carcerem    58 Want als gij heengaat met uw wederpartij voor de overheid, zo doet naarstigheid op den weg, om van hem verlost te worden; opdat hij misschien u niet voor den rechter trekke, en de rechter u den gerechtsdienaar overlevere, en de gerechtsdienaar u in de gevangenis werpe.  [58] Als u met uw tegenpartij naar de rechtbank gaat, stel dan onderweg nog alles in het werk om van hem af te komen, voor hij u voor de rechter sleept, en de rechter u aan de gerechtsdienaar overlevert, en de gerechtsdienaar u in de gevangenis gooit.  [58] Als je met je tegenstander op weg bent naar een hoge autoriteit, doe dan moeite om nog onderweg tot een vergelijk met hem te komen, anders sleept hij je voor de rechter, en de rechter zal je uitleveren aan de gerechtsdienaar, en die zal je in de gevangenis gooien.   58 want als je met je tegenstander optrekt naar de overheid,– geef dan onderweg al alle moeite om van hem af te komen, anders zal hij je voor de rechter slepen, en zal de rechter je overgeven aan de afhandelaar, en de afhandelaar zal je in een wachthok werpen;  58. Ainsi, quand tu vas avec ton adversaire devant le magistrat, tâche, en chemin, d'en finir avec lui, de peur qu'il ne te traîne devant le juge, que le juge ne te livre à l'exécuteur, et que l'exécuteur ne te jette en prison.  

King James Bible . [58] When thou goest with thine adversary to the magistrate, as thou art in the way, give diligence that thou mayest be delivered from him; lest he hale thee to the judge, and the judge deliver thee to the officer, and the officer cast thee into prison.
Luther-Bibel . 58 Denn wenn du mit deinem Gegner zum Gericht gehst, so bemühe dich auf dem Wege, von ihm loszukommen, damit er nicht etwa dich vor den Richter ziehe, und der Richter überantworte dich dem Gerichtsdiener, und der Gerichtsdiener werfe dich ins Gefängnis.

Tekstuitleg van Lc 12,58 .

------------------------------------------------------------------------------------------
Lc 12,59 - Lc 12,59 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
59legô soi, ou mè exelthès ekeithen eôs kai to eschaton lepton apodôs.   59 dico tibi non exies inde donec etiam novissimum minutum reddas     59 Ik zeg u: Gij zult van daar geenszins uitgaan, totdat gij ook het laatste penningsken betaald zult hebben.   [59] Ik zeg u, u zult daar niet uitkomen voordat u tot de laatste cent* betaald hebt.’  [59] Ik zeg je, dan kom je niet vrij voor je ook de laatste cent betaald hebt.’   59 ik zeg je, je komt daar niet uit voordat je de laatste cent hebt afgegeven!   59. Je te le dis, tu ne sortiras pas de là que tu n'aies rendu même jusqu'au dernier sou. » 

King James Bible . [59] I tell thee, thou shalt not depart thence, till thou hast paid the very last mite.
Luther-Bibel . 59 Ich sage dir: Du wirst von dort nicht herauskommen, bis du den allerletzten Heller bezahlt hast.

Tekstuitleg van Lc 12,59 .

- Hebreeuwse tekst OF modern Hebreeuws NT

ויהי עד כה ועד כה בהתאסף רבבות עם עד כי לחצו איש את רעהו ויחל לדבר אל תלמידיו בראשונה השמרו לנפשתיכם משאור הפרושים שהוא החנפה׃ .1 ואין דבר מכסה אשר לא יגלה ואין נעלם אשר לא יודע׃ .2 לכן כל אשר דברתם בחשך באור ישמע ואת אשר לחשתם לאזן בחדרים קרא יקרא על הגגות׃ .3 ואני אמר לכם ידידי אל תיראו מן הממיתים את הגוף ואחרי זאת אין לאל ידם לעשות עוד דבר׃ .4 אבל אורה אתכם את אשר תיראו יראו את אשר יש לו שלטן אחרי המיתו להשליך אל גיהנם הן אני אמר לכם אותו תיראון׃ .5 הלא חמש צפרים תמכרנה בשני אסרים ואין אחת מהן נשכחת לפני האלהים׃ .6 ואתם גם שערות ראשכם נמנות כלן לכן אל תיראו יקרתם מצפרים רבות׃ .7 ואני אמר לכם כל אשר יודה בי לפני האדם גם בן האדם יודה בו לפני מלאכי אלהים׃ .8 ואשר יכחש בי לפני האדם הוא יכחש לפני מלאכי אלהים׃ .9 וכל אשר ידבר דבר חרפה על בן האדם יסלח לו והמגדף את רוח הקדש לא יסלח לו׃ .10 וכאשר יביאו אתכם אל בתי הכנסיות ולפני הרשיות והשלטונים אל תדאגו איך או במה תצטדקו ומה תדברו׃ .11 כי רוח הקדש הוא יורה אתכם בשעה ההיא את הנכון לדבר׃ .12 ויאמר אליו אחד מן העם רבי אמר נא אל אחי ויחלק אתי את הירשה׃ .13 ויאמר אליו בן אדם מי שמני עליכם לשפט ולמחלק׃ .14 ויאמר אליהם ראו והשמרו לכם מבצע בצע כי חיי האדם אינם תלוים בהרבות נכסיו׃ .15 וישא משלו ויאמר אליהם לאמר שדה איש עשיר אחד עשה תבואה הרבה׃ .16 ויחשב בלבו לאמר מה אעשה כי אין לי מקום לכנוס בו את תבואתי׃ .17 ויאמר את זאת אעשה הרס את אסמי ובנה גדולים מהם ואכנסה שמה את כל יבולי וטובי׃ .18 ואמר לנפשי נפשי יש לך עתודות הרבה לשנים רבות הנפשי אכלי שתי ושישי׃ .19 והאלהים אמר לו אתה הכסיל בעצם הלילה הזה ידרשו ממך את נפשך ואשר הכינות לך למי יהיה׃ .20 זה חלק האצר לו אצרות ולא יעשיר באלהים׃ .21 ויאמר אל תלמידיו לכן אני אמר לכם אל תדאגו לנפשכם מה תאכלו ולגופכם מה תלבשו׃ .22 הנפש יקרה היא מן המזון והגוף יקר מן המלבוש׃ .23 התבוננו אל הערבים אשר אינם זרעים ואינם קצרים וגם אין להם מגורה ואוצר והאלהים מכלכל אותם ומה מעלים אתם מן העוף׃ .24 ומי זה מכם אשר בדאגתו יוכל להוסיף אמה אחת על קומתו׃ .25 ועתה הן מעט מזער אין ביכלתכם וליותר מה תדאגו׃ .26 התבוננו אל השושנים הצמחות ואינן טות ואינן ארגות ואני אמר לכם כי גם שלמה בכל הדרו לא היה לבוש כאחת מהנה׃ .27 ואם ככה ילביש אלהים את חציר השדה אשר היום ישנו ומחר ישלך לתוך התנור אף כי אתכם קטני האמונה׃ .28 גם אתם אל תדרשו מה תאכלו ומה תשתו ואל תהלכו בגדלות׃ .29 כי את כל אלה מבקשים גויי הארץ ואביכם הוא יודע כי צריכים אתם לאלה׃ .30 אך בקשו את מלכות האלהים ונוסף לכם כל אלה׃ .31 אל תירא העדר הקטן כי רצה אביכם לתת לכם את המלכות׃ .32 מכרו את רכושכם ותנו צדקה עשו לכם כיסים אשר לא יבלו ואוצר בשמים אשר לא יגרע לעולם אשר גנב לא יקרב אליו וסס לא יאכלהו׃ .33 כי במקום אשר אוצרכם בו שם יהיה גם לבבכם׃ .34 מתניכם יהיו חגורים והנרות דלקים׃ .35 ואתם היו דמים לאנשים המחכים לאדניהם מתי ישוב מן החתנה וכאשר יבוא ודפק יפתחו לו כרגע׃ .36 אשרי העבדים ההם אשר בבוא האדון ימצאם שקדים אמן אמר אני לכם כי יתאזר ויושיבם וילך לשרת אותם׃ .37 ואם יבוא באשמרה השנית או באשמרה השלישית וכן ימצא אשרי העבדים ההם׃ .38 וזאת דעו אשר אם ידע ידע בעל הבית באי זו שעה יבוא הגנב כי עתה שקד שקוד ולא יתן לחתר את ביתו׃ .39 לכן גם אתם היו נכונים כי בשעה אשר לא פללתם יבוא בן האדם׃ .40 ויאמר פטרוס אדנינו הלנו אתה אמר את המשל הזה אם גם לכל אדם׃ .41 ויאמר האדון מי הוא אפוא הסכן הנאמן והנבון אשר יפקידהו האדון על עבדתו לתת את ארחתם בעתו׃ .42 אשרי העבד ההוא אשר בבא אדניו ימצאהו עשה כן׃ .43 אמת אמר אני לכם כי על כל אשר יש לו יפקידהו׃ .44 והעבד ההוא אם יאמר בלבו בשש אדני לבוא והחל להכות את העבדים ואת השפחות ולאכל ולשתות ולשכר׃ .45 בוא יבוא אדני העבד ההוא ביום לא יצפה ובשעה לא ידע וישסף אותו וישים את חלקו עם הסוררים׃ .46 ]84-74[ והעבד ההוא אשר ידע את רצון אדניו ולא הכין ולא עשה כרצונו יכה מכות רבות, ואשר לא ידע ועשה דברים אשר עליהם בן הכות הוא לא יכה כי אם מעט כי כל איש אשר נתן לו הרבה דרוש ידרש ממנו הרבה ואשר הפקידו בידו הרבה ישאלו מאתו יותר׃ .47 ]84-74[׃ .48 להפיל אש על הארץ באתי ומה חפץ אני כי כבר בערה׃ .49 ועלי טבילה להטבל ומה יצר לי עד כי תשלם׃ .50 החשבים אתם כי באתי לתת שלום בארץ אני אמר לכם לא כי אם מחלקת׃ .51 כי מעתה חמשה בבית אחד יחלקו שלשה על שנים ושנים על שלשה׃ .52 האב יחלק על הבן והבן על האב האם על הבת והבת על האם החמות על הכלה והכלה על החמות׃ .53 ויאמר גם אל המון העם כראתכם את הענן עלה במערב ואמרתם גשם בא וכן יהיה׃ .54 ואם נשבה רוח הנגב תאמרו הנה חם בא וגם יבוא׃ .55 החנפים את פני הארץ והשמים ידעתם לבחן ואת העת הזאת איך לא תבחנו׃ .56 למה אף מנפשכם לא תשפטו את הישר׃ .57 כי כאשר תלך אל השר עם איש ריבך בעודך בדרך השתדל להנצל ממנו פן יסחב אותך אל השפט והשפט ימסרך אל השוטר והשוטר ישליכך אל בית הכלא׃ .58 ואני אמר לך לא תצא משם עד אם שלמת גם את הפרוטה האחרונה׃ .59

- Griekse tekst - Septuaginta

1en ois episunachtheisôn tôn muriadôn tou ochlou, ôste katapatein allèlous, èrxato legein pros tous mathètas autou prôton, prosechete eautois apo tès zumès, ètis estin upokrisis, tôn farisaiôn. 2ouden de sugkekalummenon estin o ouk apokalufthèsetai, kai krupton o ou gnôsthèsetai. 3anth ôn osa en tè skotia eipate en tô fôti akousthèsetai, kai o pros to ous elalèsate en tois tameiois kèruchthèsetai epi tôn dômatôn. 4legô de umin tois filois mou, mè fobèthète apo tôn apokteinontôn to sôma kai meta tauta mè echontôn perissoteron ti poièsai. 5upodeixô de umin tina fobèthète: fobèthète ton meta to apokteinai echonta exousian embalein eis tèn geennan: nai, legô umin, touton fobèthète. 6ouchi pente strouthia pôlountai assariôn duo; kai en ex autôn ouk estin epilelèsmenon enôpion tou theou. 7alla kai ai triches tès kefalès umôn pasai èrithmèntai. mè fobeisthe: pollôn strouthiôn diaferete. 8legô de umin, pas os an omologèsè en emoi emprosthen tôn anthrôpôn, kai o uios tou anthrôpou omologèsei en autô emprosthen tôn aggelôn tou theou: 9o de arnèsamenos me enôpion tôn anthrôpôn aparnèthèsetai enôpion tôn aggelôn tou theou. 10kai pas os erei logon eis ton uion tou anthrôpou, afethèsetai autô: tô de eis to agion pneuma blasfèmèsanti ouk afethèsetai. 11otan de eisferôsin umas epi tas sunagôgas kai tas archas kai tas exousias, mè merimnèsète pôs è ti apologèsèsthe è ti eipète: 12to gar agion pneuma didaxei umas en autè tè ôra a dei eipein. 13eipen de tis ek tou ochlou autô, didaskale, eipe tô adelfô mou merisasthai met emou tèn klèronomian. 14o de eipen autô, anthrôpe, tis me katestèsen kritèn è meristèn ef umas; 15eipen de pros autous, orate kai fulassesthe apo pasès pleonexias, oti ouk en tô perisseuein tini è zôè autou estin ek tôn uparchontôn autô. 16eipen de parabolèn pros autous legôn, anthrôpou tinos plousiou euforèsen è chôra. 17kai dielogizeto en eautô legôn, ti poièsô, oti ouk echô pou sunaxô tous karpous mou; 18kai eipen, touto poièsô: kathelô mou tas apothèkas kai meizonas oikodomèsô, kai sunaxô ekei panta ton siton kai ta agatha mou, 19kai erô tè psuchè mou, psuchè, echeis polla agatha keimena eis etè polla: anapauou, fage, pie, eufrainou. 20eipen de autô o theos, afrôn, tautè tè nukti tèn psuchèn sou apaitousin apo sou: a de ètoimasas, tini estai; 21outôs o thèsaurizôn eautô kai mè eis theon ploutôn. 22eipen de pros tous mathètas [autou], dia touto legô umin, mè merimnate tè psuchè ti fagète, mède tô sômati ti endusèsthe. 23è gar psuchè pleion estin tès trofès kai to sôma tou endumatos. 24katanoèsate tous korakas oti ou speirousin oude therizousin, ois ouk estin tameion oude apothèkè, kai o theos trefei autous: posô mallon umeis diaferete tôn peteinôn. 25tis de ex umôn merimnôn dunatai epi tèn èlikian autou prostheinai pèchun; 26ei oun oude elachiston dunasthe, ti peri tôn loipôn merimnate; 27katanoèsate ta krina pôs auxanei: ou kopia oude nèthei: legô de umin, oude solomôn en pasè tè doxè autou periebaleto ôs en toutôn. 28ei de en agrô ton chorton onta sèmeron kai aurion eis klibanon ballomenon o theos outôs amfiezei, posô mallon umas, oligopistoi. 29kai umeis mè zèteite ti fagète kai ti piète, kai mè meteôrizesthe: 30tauta gar panta ta ethnè tou kosmou epizètousin: umôn de o patèr oiden oti chrèzete toutôn. 31plèn zèteite tèn basileian autou, kai tauta prostethèsetai umin. 32mè fobou, to mikron poimnion, oti eudokèsen o patèr umôn dounai umin tèn basileian. 33pôlèsate ta uparchonta umôn kai dote eleèmosunèn: poièsate eautois ballantia mè palaioumena, thèsauron anekleipton en tois ouranois, opou kleptès ouk eggizei oude sès diaftheirei: 34opou gar estin o thèsauros umôn, ekei kai è kardia umôn estai. 35estôsan umôn ai osfues periezôsmenai kai oi luchnoi kaiomenoi, 36kai umeis omoioi anthrôpois prosdechomenois ton kurion eautôn pote analusè ek tôn gamôn, ina elthontos kai krousantos eutheôs anoixôsin autô. 37makarioi oi douloi ekeinoi, ous elthôn o kurios eurèsei grègorountas: amèn legô umin oti perizôsetai kai anaklinei autous kai parelthôn diakonèsei autois. 38kan en tè deutera kan en tè tritè fulakè elthè kai eurè outôs, makarioi eisin ekeinoi. 39touto de ginôskete oti ei èdei o oikodespotès poia ôra o kleptès erchetai, ouk an afèken dioruchthènai ton oikon autou. 40kai umeis ginesthe etoimoi, oti è ôra ou dokeite o uios tou anthrôpou erchetai. 41eipen de o petros, kurie, pros èmas tèn parabolèn tautèn legeis è kai pros pantas; 42kai eipen o kurios, tis ara estin o pistos oikonomos o fronimos, on katastèsei o kurios epi tès therapeias autou tou didonai en kairô [to] sitometrion; 43makarios o doulos ekeinos, on elthôn o kurios autou eurèsei poiounta outôs: 44alèthôs legô umin oti epi pasin tois uparchousin autou katastèsei auton. 45ean de eipè o doulos ekeinos en tè kardia autou, chronizei o kurios mou erchesthai, kai arxètai tuptein tous paidas kai tas paidiskas, esthiein te kai pinein kai methuskesthai, 46èxei o kurios tou doulou ekeinou en èmera è ou prosdoka kai en ôra è ou ginôskei, kai dichotomèsei auton kai to meros autou meta tôn apistôn thèsei. 47ekeinos de o doulos o gnous to thelèma tou kuriou autou kai mè etoimasas è poièsas pros to thelèma autou darèsetai pollas: 48o de mè gnous, poièsas de axia plègôn, darèsetai oligas. panti de ô edothè polu, polu zètèthèsetai par autou, kai ô parethento polu, perissoteron aitèsousin auton. 49pur èlthon balein epi tèn gèn, kai ti thelô ei èdè anèfthè. 50baptisma de echô baptisthènai, kai pôs sunechomai eôs otou telesthè. 51dokeite oti eirènèn paregenomèn dounai en tè gè; ouchi, legô umin, all è diamerismon. 52esontai gar apo tou nun pente en eni oikô diamemerismenoi, treis epi dusin kai duo epi trisin, 53diameristhèsontai patèr epi uiô kai uios epi patri, mètèr epi tèn thugatera kai thugatèr epi tèn mètera, penthera epi tèn numfèn autès kai numfè epi tèn pentheran. 54elegen de kai tois ochlois, otan idète [tèn] nefelèn anatellousan epi dusmôn, eutheôs legete oti ombros erchetai, kai ginetai outôs: 55kai otan noton pneonta, legete oti kausôn estai, kai ginetai. 56upokritai, to prosôpon tès gès kai tou ouranou oidate dokimazein, ton kairon de touton pôs ouk oidate dokimazein; 57ti de kai af eautôn ou krinete to dikaion; 58ôs gar upageis meta tou antidikou sou ep archonta, en tè odô dos ergasian apèllachthai ap autou, mèpote katasurè se pros ton kritèn, kai o kritès se paradôsei tô praktori, kai o praktôr se balei eis fulakèn. 59legô soi, ou mè exelthès ekeithen eôs kai to eschaton lepton apodôs.

1Ἐν οἷς ἐπισυναχθεισῶν τῶν μυριάδων τοῦ ὄχλου, ὥστε καταπατεῖν ἀλλήλους, ἤρξατο λέγειν πρὸς τοὺς μαθητὰς αὐτοῦ πρῶτον, Προσέχετε ἑαυτοῖς ἀπὸ τῆς ζύμης, ἥτις ἐστὶν ὑπόκρισις, τῶν Φαρισαίων. 2οὐδὲν δὲ συγκεκαλυμμένον ἐστὶν ὃ οὐκ ἀποκαλυφθήσεται, καὶ κρυπτὸν ὃ οὐ γνωσθήσεται. 3ἀνθ' ὧν ὅσα ἐν τῇ σκοτίᾳ εἴπατε ἐν τῷ φωτὶ ἀκουσθήσεται, καὶ ὃ πρὸς τὸ οὖς ἐλαλήσατε ἐν τοῖς ταμείοις κηρυχθήσεται ἐπὶ τῶν δωμάτων. 4Λέγω δὲ ὑμῖν τοῖς φίλοις μου, μὴ φοβηθῆτε ἀπὸ τῶν ἀποκτεινόντων τὸ σῶμα καὶ μετὰ ταῦτα μὴ ἐχόντων περισσότερόν τι ποιῆσαι. 5ὑποδείξω δὲ ὑμῖν τίνα φοβηθῆτε: φοβήθητε τὸν μετὰ τὸ ἀποκτεῖναι ἔχοντα ἐξουσίαν ἐμβαλεῖν εἰς τὴν γέενναν: ναί, λέγω ὑμῖν, τοῦτον φοβήθητε. 6οὐχὶ πέντε στρουθία πωλοῦνται ἀσσαρίων δύο; καὶ ἓν ἐξ αὐτῶν οὐκ ἔστιν ἐπιλελησμένον ἐνώπιον τοῦ θεοῦ. 7ἀλλὰ καὶ αἱ τρίχες τῆς κεφαλῆς ὑμῶν πᾶσαι ἠρίθμηνται. μὴ φοβεῖσθε: πολλῶν στρουθίων διαφέρετε. 8Λέγω δὲ ὑμῖν, πᾶς ὃς ἂν ὁμολογήσῃ ἐν ἐμοὶ ἔμπροσθεν τῶν ἀνθρώπων, καὶ ὁ υἱὸς τοῦ ἀνθρώπου ὁμολογήσει ἐν αὐτῷ ἔμπροσθεν τῶν ἀγγέλων τοῦ θεοῦ: 9ὁ δὲ ἀρνησάμενός με ἐνώπιον τῶν ἀνθρώπων ἀπαρνηθήσεται ἐνώπιον τῶν ἀγγέλων τοῦ θεοῦ. 10καὶ πᾶς ὃς ἐρεῖ λόγον εἰς τὸν υἱὸν τοῦ ἀνθρώπου, ἀφεθήσεται αὐτῷ: τῷ δὲ εἰς τὸ ἅγιον πνεῦμα βλασφημήσαντι οὐκ ἀφεθήσεται. 11ὅταν δὲ εἰσφέρωσιν ὑμᾶς ἐπὶ τὰς συναγωγὰς καὶ τὰς ἀρχὰς καὶ τὰς ἐξουσίας, μὴ μεριμνήσητε πῶς ἢ τί ἀπολογήσησθε ἢ τί εἴπητε: 12τὸ γὰρ ἅγιον πνεῦμα διδάξει ὑμᾶς ἐν αὐτῇ τῇ ὥρᾳ ἃ δεῖ εἰπεῖν. 13Εἶπεν δέ τις ἐκ τοῦ ὄχλου αὐτῷ, Διδάσκαλε, εἰπὲ τῷ ἀδελφῷ μου μερίσασθαι μετ' ἐμοῦ τὴν κληρονομίαν. 14ὁ δὲ εἶπεν αὐτῷ, Ἄνθρωπε, τίς με κατέστησεν κριτὴν ἢ μεριστὴν ἐφ' ὑμᾶς; 15εἶπεν δὲ πρὸς αὐτούς, Ὁρᾶτε καὶ φυλάσσεσθε ἀπὸ πάσης πλεονεξίας, ὅτι οὐκ ἐν τῷ περισσεύειν τινὶ ἡ ζωὴ αὐτοῦ ἐστιν ἐκ τῶν ὑπαρχόντων αὐτῷ. 16Εἶπεν δὲ παραβολὴν πρὸς αὐτοὺς λέγων, Ἀνθρώπου τινὸς πλουσίου εὐφόρησεν ἡ χώρα. 17καὶ διελογίζετο ἐν ἑαυτῷ λέγων, Τί ποιήσω, ὅτι οὐκ ἔχω ποῦ συνάξω τοὺς καρπούς μου; 18καὶ εἶπεν, Τοῦτο ποιήσω: καθελῶ μου τὰς ἀποθήκας καὶ μείζονας οἰκοδομήσω, καὶ συνάξω ἐκεῖ πάντα τὸν σῖτον καὶ τὰ ἀγαθά μου, 19καὶ ἐρῶ τῇ ψυχῇ μου, Ψυχή, ἔχεις πολλὰ ἀγαθὰ κείμενα εἰς ἔτη πολλά: ἀναπαύου, φάγε, πίε, εὐφραίνου. 20εἶπεν δὲ αὐτῷ ὁ θεός, Ἄφρων, ταύτῃ τῇ νυκτὶ τὴν ψυχήν σου ἀπαιτοῦσιν ἀπὸ σοῦ: ἃ δὲ ἡτοίμασας, τίνι ἔσται; 21οὕτως ὁ θησαυρίζων ἑαυτῷ καὶ μὴ εἰς θεὸν πλουτῶν. 22Εἶπεν δὲ πρὸς τοὺς μαθητάς [αὐτοῦ], Διὰ τοῦτο λέγω ὑμῖν, μὴ μεριμνᾶτε τῇ ψυχῇ τί φάγητε, μηδὲ τῷ σώματι τί ἐνδύσησθε. 23ἡ γὰρ ψυχὴ πλεῖόν ἐστιν τῆς τροφῆς καὶ τὸ σῶμα τοῦ ἐνδύματος. 24κατανοήσατε τοὺς κόρακας ὅτι οὐ σπείρουσιν οὐδὲ θερίζουσιν, οἷς οὐκ ἔστιν ταμεῖον οὐδὲ ἀποθήκη, καὶ ὁ θεὸς τρέφει αὐτούς: πόσῳ μᾶλλον ὑμεῖς διαφέρετε τῶν πετεινῶν. 25τίς δὲ ἐξ ὑμῶν μεριμνῶν δύναται ἐπὶ τὴν ἡλικίαν αὐτοῦ προσθεῖναι πῆχυν; 26εἰ οὖν οὐδὲ ἐλάχιστον δύνασθε, τί περὶ τῶν λοιπῶν μεριμνᾶτε; 27κατανοήσατε τὰ κρίνα πῶς αὐξάνει: οὐ κοπιᾷ οὐδὲ νήθει: λέγω δὲ ὑμῖν, οὐδὲ Σολομὼν ἐν πάσῃ τῇ δόξῃ αὐτοῦ περιεβάλετο ὡς ἓν τούτων. 28εἰ δὲ ἐν ἀγρῷ τὸν χόρτον ὄντα σήμερον καὶ αὔριον εἰς κλίβανον βαλλόμενον ὁ θεὸς οὕτως ἀμφιέζει, πόσῳ μᾶλλον ὑμᾶς, ὀλιγόπιστοι. 29καὶ ὑμεῖς μὴ ζητεῖτε τί φάγητε καὶ τί πίητε, καὶ μὴ μετεωρίζεσθε: 30ταῦτα γὰρ πάντα τὰ ἔθνη τοῦ κόσμου ἐπιζητοῦσιν: ὑμῶν δὲ ὁ πατὴρ οἶδεν ὅτι χρῄζετε τούτων. 31πλὴν ζητεῖτε τὴν βασιλείαν αὐτοῦ, καὶ ταῦτα προστεθήσεται ὑμῖν. 32Μὴ φοβοῦ, τὸ μικρὸν ποίμνιον, ὅτι εὐδόκησεν ὁ πατὴρ ὑμῶν δοῦναι ὑμῖν τὴν βασιλείαν. 33Πωλήσατε τὰ ὑπάρχοντα ὑμῶν καὶ δότε ἐλεημοσύνην: ποιήσατε ἑαυτοῖς βαλλάντια μὴ παλαιούμενα, θησαυρὸν ἀνέκλειπτον ἐν τοῖς οὐρανοῖς, ὅπου κλέπτης οὐκ ἐγγίζει οὐδὲ σὴς διαφθείρει: 34ὅπου γάρ ἐστιν ὁ θησαυρὸς ὑμῶν, ἐκεῖ καὶ ἡ καρδία ὑμῶν ἔσται. 35Ἔστωσαν ὑμῶν αἱ ὀσφύες περιεζωσμέναι καὶ οἱ λύχνοι καιόμενοι, 36καὶ ὑμεῖς ὅμοιοι ἀνθρώποις προσδεχομένοις τὸν κύριον ἑαυτῶν πότε ἀναλύσῃ ἐκ τῶν γάμων, ἵνα ἐλθόντος καὶ κρούσαντος εὐθέως ἀνοίξωσιν αὐτῷ. 37μακάριοι οἱ δοῦλοι ἐκεῖνοι, οὓς ἐλθὼν ὁ κύριος εὑρήσει γρηγοροῦντας: ἀμὴν λέγω ὑμῖν ὅτι περιζώσεται καὶ ἀνακλινεῖ αὐτοὺς καὶ παρελθὼν διακονήσει αὐτοῖς. 38κἂν ἐν τῇ δευτέρᾳ κἂν ἐν τῇ τρίτῃ φυλακῇ ἔλθῃ καὶ εὕρῃ οὕτως, μακάριοί εἰσιν ἐκεῖνοι. 39τοῦτο δὲ γινώσκετε ὅτι εἰ ᾔδει ὁ οἰκοδεσπότης ποίᾳ ὥρᾳ ὁ κλέπτης ἔρχεται, οὐκ ἂν ἀφῆκεν διορυχθῆναι τὸν οἶκον αὐτοῦ. 40καὶ ὑμεῖς γίνεσθε ἕτοιμοι, ὅτι ἧ ὥρᾳ οὐ δοκεῖτε ὁ υἱὸς τοῦ ἀνθρώπου ἔρχεται. 41Εἶπεν δὲ ὁ Πέτρος, Κύριε, πρὸς ἡμᾶς τὴν παραβολὴν ταύτην λέγεις ἢ καὶ πρὸς πάντας; 42καὶ εἶπεν ὁ κύριος, Τίς ἄρα ἐστὶν ὁ πιστὸς οἰκονόμος ὁ φρόνιμος, ὃν καταστήσει ὁ κύριος ἐπὶ τῆς θεραπείας αὐτοῦ τοῦ διδόναι ἐν καιρῷ [τὸ] σιτομέτριον; 43μακάριος ὁ δοῦλος ἐκεῖνος, ὃν ἐλθὼν ὁ κύριος αὐτοῦ εὑρήσει ποιοῦντα οὕτως: 44ἀληθῶς λέγω ὑμῖν ὅτι ἐπὶ πᾶσιν τοῖς ὑπάρχουσιν αὐτοῦ καταστήσει αὐτόν. 45ἐὰν δὲ εἴπῃ ὁ δοῦλος ἐκεῖνος ἐν τῇ καρδίᾳ αὐτοῦ, Χρονίζει ὁ κύριός μου ἔρχεσθαι, καὶ ἄρξηται τύπτειν τοὺς παῖδας καὶ τὰς παιδίσκας, ἐσθίειν τε καὶ πίνειν καὶ μεθύσκεσθαι, 46ἥξει ὁ κύριος τοῦ δούλου ἐκείνου ἐν ἡμέρᾳ ἧ οὐ προσδοκᾷ καὶ ἐν ὥρᾳ ἧ οὐ γινώσκει, καὶ διχοτομήσει αὐτὸν καὶ τὸ μέρος αὐτοῦ μετὰ τῶν ἀπίστων θήσει. 47ἐκεῖνος δὲ ὁ δοῦλος ὁ γνοὺς τὸ θέλημα τοῦ κυρίου αὐτοῦ καὶ μὴ ἑτοιμάσας ἢ ποιήσας πρὸς τὸ θέλημα αὐτοῦ δαρήσεται πολλάς: 48ὁ δὲ μὴ γνούς, ποιήσας δὲ ἄξια πληγῶν, δαρήσεται ὀλίγας. παντὶ δὲ ᾧ ἐδόθη πολύ, πολὺ ζητηθήσεται παρ' αὐτοῦ, καὶ ᾧ παρέθεντο πολύ, περισσότερον αἰτήσουσιν αὐτόν. 49Πῦρ ἦλθον βαλεῖν ἐπὶ τὴν γῆν, καὶ τί θέλω εἰ ἤδη ἀνήφθη. 50βάπτισμα δὲ ἔχω βαπτισθῆναι, καὶ πῶς συνέχομαι ἕως ὅτου τελεσθῇ. 51δοκεῖτε ὅτι εἰρήνην παρεγενόμην δοῦναι ἐν τῇ γῇ; οὐχί, λέγω ὑμῖν, ἀλλ' ἢ διαμερισμόν. 52ἔσονται γὰρ ἀπὸ τοῦ νῦν πέντε ἐν ἑνὶ οἴκῳ διαμεμερισμένοι, τρεῖς ἐπὶ δυσὶν καὶ δύο ἐπὶ τρισίν, 53διαμερισθήσονται πατὴρ ἐπὶ υἱῷ καὶ υἱὸς ἐπὶ πατρί, μήτηρ ἐπὶ τὴν θυγατέρα καὶ θυγάτηρ ἐπὶ τὴν μητέρα, πενθερὰ ἐπὶ τὴν νύμφην αὐτῆς καὶ νύμφη ἐπὶ τὴν πενθεράν. 54Ἔλεγεν δὲ καὶ τοῖς ὄχλοις, Οταν ἴδητε [τὴν] νεφέλην ἀνατέλλουσαν ἐπὶ δυσμῶν, εὐθέως λέγετε ὅτι Ὄμβρος ἔρχεται, καὶ γίνεται οὕτως: 55καὶ ὅταν νότον πνέοντα, λέγετε ὅτι Καύσων ἔσται, καὶ γίνεται. 56ὑποκριταί, τὸ πρόσωπον τῆς γῆς καὶ τοῦ οὐρανοῦ οἴδατε δοκιμάζειν, τὸν καιρὸν δὲ τοῦτον πῶς οὐκ οἴδατε δοκιμάζειν; 57Τί δὲ καὶ ἀφ' ἑαυτῶν οὐ κρίνετε τὸ δίκαιον; 58ὡς γὰρ ὑπάγεις μετὰ τοῦ ἀντιδίκου σου ἐπ' ἄρχοντα, ἐν τῇ ὁδῷ δὸς ἐργασίαν ἀπηλλάχθαι ἀπ' αὐτοῦ, μήποτε κατασύρῃ σε πρὸς τὸν κριτήν, καὶ ὁ κριτής σε παραδώσει τῷ πράκτορι, καὶ ὁ πράκτωρ σε βαλεῖ εἰς φυλακήν. 59λέγω σοι, οὐ μὴ ἐξέλθῃς ἐκεῖθεν ἕως καὶ τὸ ἔσχατον λεπτὸν ἀποδῷς.


- Vulgata

1 multis autem turbis circumstantibus ita ut se invicem conculcarent coepit dicere ad discipulos suos adtendite a fermento Pharisaeorum quae est hypocrisis 2 nihil autem opertum est quod non reveletur neque absconditum quod non sciatur 3 quoniam quae in tenebris dixistis in lumine dicentur et quod in aurem locuti estis in cubiculis praedicabitur in tectis 4 dico autem vobis amicis meis ne terreamini ab his qui occidunt corpus et post haec non habent amplius quod faciant 5 ostendam autem vobis quem timeatis timete eum qui postquam occiderit habet potestatem mittere in gehennam ita dico vobis hunc timete 6 nonne quinque passeres veneunt dipundio et unus ex illis non est in oblivione coram Deo 7 sed et capilli capitis vestri omnes numerati sunt nolite ergo timere multis passeribus pluris estis 8 dico autem vobis omnis quicumque confessus fuerit in me coram hominibus et Filius hominis confitebitur in illo coram angelis Dei 9 qui autem negaverit me coram hominibus denegabitur coram angelis Dei 10 et omnis qui dicit verbum in Filium hominis remittetur illi ei autem qui in Spiritum Sanctum blasphemaverit non remittetur 11 cum autem inducent vos in synagogas et ad magistratus et potestates nolite solliciti esse qualiter aut quid respondeatis aut quid dicatis 12 Spiritus enim Sanctus docebit vos in ipsa hora quae oporteat dicere 13 ait autem quidam ei de turba magister dic fratri meo ut dividat mecum hereditatem 14 at ille dixit ei homo quis me constituit iudicem aut divisorem super vos 15 dixitque ad illos videte et cavete ab omni avaritia quia non in abundantia cuiusquam vita eius est ex his quae possidet 16 dixit autem similitudinem ad illos dicens hominis cuiusdam divitis uberes fructus ager adtulit 17 et cogitabat intra se dicens quid faciam quod non habeo quo congregem fructus meos 18 et dixit hoc faciam destruam horrea mea et maiora faciam et illuc congregabo omnia quae nata sunt mihi et bona mea 19 et dicam animae meae anima habes multa bona posita in annos plurimos requiesce comede bibe epulare 20 dixit autem illi Deus stulte hac nocte animam tuam repetunt a te quae autem parasti cuius erunt 21 sic est qui sibi thesaurizat et non est in Deum dives 22 dixitque ad discipulos suos ideo dico vobis nolite solliciti esse animae quid manducetis neque corpori quid vestiamini 23 anima plus est quam esca et corpus quam vestimentum 24 considerate corvos quia non seminant neque metunt quibus non est cellarium neque horreum et Deus pascit illos quanto magis vos pluris estis illis 25 quis autem vestrum cogitando potest adicere ad staturam suam cubitum unum 26 si ergo neque quod minimum est potestis quid de ceteris solliciti estis 27 considerate lilia quomodo crescunt non laborant non nent dico autem vobis nec Salomon in omni gloria sua vestiebatur sicut unum ex istis 28 si autem faenum quod hodie in agro est et cras in clibanum mittitur Deus sic vestit quanto magis vos pusillae fidei 29 et vos nolite quaerere quid manducetis aut quid bibatis et nolite in sublime tolli 30 haec enim omnia gentes mundi quaerunt Pater autem vester scit quoniam his indigetis 31 verumtamen quaerite regnum Dei et haec omnia adicientur vobis 32 nolite timere pusillus grex quia conplacuit Patri vestro dare vobis regnum 33 vendite quae possidetis et date elemosynam facite vobis sacculos qui non veterescunt thesaurum non deficientem in caelis quo fur non adpropiat neque tinea corrumpit 34 ubi enim thesaurus vester est ibi et cor vestrum erit 35 sint lumbi vestri praecincti et lucernae ardentes 36 et vos similes hominibus expectantibus dominum suum quando revertatur a nuptiis ut cum venerit et pulsaverit confestim aperiant ei 37 beati servi illi quos cum venerit dominus invenerit vigilantes amen dico vobis quod praecinget se et faciet illos discumbere et transiens ministrabit illis 38 et si venerit in secunda vigilia et si in tertia vigilia venerit et ita invenerit beati sunt servi illi 39 hoc autem scitote quia si sciret pater familias qua hora fur veniret vigilaret utique et non sineret perfodiri domum suam 40 et vos estote parati quia qua hora non putatis Filius hominis venit 41 ait autem ei Petrus Domine ad nos dicis hanc parabolam an et ad omnes 42 dixit autem Dominus quis putas est fidelis dispensator et prudens quem constituet dominus super familiam suam ut det illis in tempore tritici mensuram 43 beatus ille servus quem cum venerit dominus invenerit ita facientem 44 vere dico vobis quia supra omnia quae possidet constituet illum 45 quod si dixerit servus ille in corde suo moram facit dominus meus venire et coeperit percutere pueros et ancillas et edere et bibere et inebriari 46 veniet dominus servi illius in die qua non sperat et hora qua nescit et dividet eum partemque eius cum infidelibus ponet 47 ille autem servus qui cognovit voluntatem domini sui et non praeparavit et non fecit secundum voluntatem eius vapulabit multas 48 qui autem non cognovit et fecit digna plagis vapulabit paucis omni autem cui multum datum est multum quaeretur ab eo et cui commendaverunt multum plus petent ab eo 49 ignem veni mittere in terram et quid volo si accendatur 50 baptisma autem habeo baptizari et quomodo coartor usque dum perficiatur 51 putatis quia pacem veni dare in terram non dico vobis sed separationem 52 erunt enim ex hoc quinque in domo una divisi tres in duo et duo in tres 53 dividentur pater in filium et filius in patrem suum mater in filiam et filia in matrem socrus in nurum suam et nurus in socrum suam 54 dicebat autem et ad turbas cum videritis nubem orientem ab occasu statim dicitis nimbus venit et ita fit 55 et cum austrum flantem dicitis quia aestus erit et fit 56 hypocritae faciem terrae et caeli nostis probare hoc autem tempus quomodo non probatis 57 quid autem et a vobis ipsis non iudicatis quod iustum est 58 cum autem vadis cum adversario tuo ad principem in via da operam liberari ab illo ne forte trahat te apud iudicem et iudex tradat te exactori et exactor mittat te in carcerem 59 dico tibi non exies inde donec etiam novissimum minutum reddas


- Aramees - Peshitta

ܘܟܕ ܐܬܟܢܫܘ ܪܒܘܬܐ ܕܟܢܫܐ ܤܓܝܐܐ ܐܝܟܢܐ ܕܢܕܝܫܘܢ ܚܕ ܠܚܕ ܫܪܝ ܝܫܘܥ ܠܡܐܡܪ ܠܬܠܡܝܕܘܗܝ ܠܘܩܕܡ ܐܙܕܗܪܘ ܒܢܦܫܟܘܢ ܡܢ ܚܡܝܪܐ ܕܦܪܝܫܐ ܕܐܝܬܘܗܝ ܡܤܒ ܒܐܦܐ ܀ .1 ܠܝܬ ܕܝܢ ܡܕܡ ܕܟܤܐ ܕܠܐ ܢܬܓܠܐ ܘܠܐ ܕܡܛܫܝ ܕܠܐ ܢܬܝܕܥ ܀ .2 ܟܠ ܓܝܪ ܕܒܚܫܘܟܐ ܐܡܪܬܘܢ ܒܢܗܝܪܐ ܢܫܬܡܥ ܘܡܕܡ ܕܒܬܘܢܐ ܒܐܕܢܐ ܠܚܫܬܘܢ ܥܠ ܐܓܪܐ ܢܬܟܪܙ ܀ .3 ܐܡܪ ܐܢܐ ܠܟܘܢ ܕܝܢ ܠܪܚܡܝ ܠܐ ܬܕܚܠܘܢ ܡܢ ܐܝܠܝܢ ܕܩܛܠܝܢ ܦܓܪܐ ܘܡܢ ܒܬܪܟܢ ܠܝܬ ܠܗܘܢ ܡܕܡ ܝܬܝܪ ܠܡܥܒܕ ܀ .4 ܐܚܘܝܟܘܢ ܕܝܢ ܡܢ ܡܢ ܬܕܚܠܘܢ ܡܢ ܗܘ ܕܡܢ ܒܬܪ ܕܩܛܠ ܫܠܝܛ ܠܡܪܡܝܘ ܒܓܗܢܐ ܐܝܢ ܐܡܪ ܐܢܐ ܠܟܘܢ ܕܡܢ ܗܢܐ ܕܚܠܘ ܀ .5 ܠܐ ܚܡܫ ܨܦܪܝܢ ܡܙܕܒܢܢ ܒܬܪܝܢ ܐܤܪܝܢ ܘܚܕܐ ܡܢܗܝܢ ܠܐ ܛܥܝܐ ܩܕܡ ܐܠܗܐ ܀ .6 ܕܝܠܟܘܢ ܕܝܢ ܐܦ ܡܢܐ ܕܤܥܪܐ ܕܪܫܟܘܢ ܟܠܗܝܢ ܡܢܝܢ ܐܢܝܢ ܠܐ ܗܟܝܠ ܬܕܚܠܘܢ ܕܡܢ ܤܘܓܐܐ ܕܨܦܪܐ ܡܝܬܪܝܢ ܐܢܬܘܢ ܀ .7 ܐܡܪ ܐܢܐ ܠܟܘܢ ܕܝܢ ܕܟܠ ܕܢܘܕܐ ܒܝ ܩܕܡ ܒܢܝܢܫܐ ܐܦ ܒܪܗ ܕܐܢܫܐ ܢܘܕܐ ܒܗ ܩܕܡ ܡܠܐܟܘܗܝ ܕܐܠܗܐ ܀ .8 ܐܝܢܐ ܕܝܢ ܕܟܦܪ ܒܝ ܩܕܡ ܒܢܝܢܫܐ ܢܬܟܦܪ ܒܗ ܩܕܡ ܡܠܐܟܘܗܝ ܕܐܠܗܐ ܀ .9 ܘܟܠ ܕܢܐܡܪ ܡܠܬܐ ܥܠ ܒܪܗ ܕܐܢܫܐ ܢܫܬܒܩ ܠܗ ܡܢ ܕܥܠ ܪܘܚܐ ܕܝܢ ܕܩܘܕܫܐ ܢܓܕܦ ܠܐ ܢܫܬܒܩ ܠܗ ܀ .10 ܡܐ ܕܡܩܪܒܝܢ ܠܟܘܢ ܕܝܢ ܠܟܢܘܫܬܐ ܩܕܡ ܪܫܐ ܘܫܠܝܛܢܐ ܠܐ ܬܐܨܦܘܢ ܐܝܟܢܐ ܬܦܩܘܢ ܪܘܚܐ ܐܘ ܡܢܐ ܬܐܡܪܘܢ ܀ .11 ܪܘܚܐ ܓܝܪ ܕܩܘܕܫܐ ܢܠܦܟܘܢ ܒܗܝ ܫܥܬܐ ܡܕܡ ܕܘܠܐ ܕܬܐܡܪܘܢ ܀ .12 ܐܡܪ ܠܗ ܕܝܢ ܐܢܫ ܡܢ ܗܘ ܟܢܫܐ ܡܠܦܢܐ ܐܡܪ ܠܐܚܝ ܦܠܓ ܥܡܝ ܝܪܬܘܬܐ ܀ .13 ܝܫܘܥ ܕܝܢ ܐܡܪ ܠܗ ܓܒܪܐ ܡܢܘ ܐܩܝܡܢܝ ܥܠܝܟܘܢ ܕܝܢܐ ܘܡܦܠܓܢܐ ܀ .14 ܘܐܡܪ ܠܬܠܡܝܕܘܗܝ ܐܙܕܗܪܘ ܡܢ ܟܠܗ ܝܥܢܘܬܐ ܡܛܠ ܕܠܐ ܗܘܐ ܒܝܬܝܪܘܬܐ ܕܢܟܤܐ ܐܝܬ ܚܝܐ ܀ .15 ܘܐܡܪ ܡܬܠܐ ܠܘܬܗܘܢ ܓܒܪܐ ܚܕ ܥܬܝܪܐ ܐܥܠܬ ܠܗ ܐܪܥܗ ܥܠܠܬܐ ܤܓܝܐܬܐ ܀ .16 ܘܡܬܚܫܒ ܗܘܐ ܒܢܦܫܗ ܘܐܡܪ ܡܢܐ ܐܥܒܕ ܕܠܝܬ ܠܝ ܐܝܟܐ ܕܐܚܡܘܠ ܥܠܠܬܝ ܀ .17 ܘܐܡܪ ܗܕܐ ܐܥܒܕ ܐܤܬܘܪ ܒܝܬ ܩܦܤܝ ܘܐܒܢܐ ܘܐܘܪܒ ܐܢܘܢ ܘܐܚܡܘܠ ܬܡܢ ܟܠܗ ܥܒܘܪܝ ܘܛܒܬܝ ܀ .18 ܘܐܡܪ ܠܢܦܫܝ ܢܦܫܝ ܐܝܬ ܠܟܝ ܛܒܬܐ ܤܓܝܐܬܐ ܕܤܝܡܢ ܠܫܢܝܐ ܤܓܝܐܬܐ ܐܬܬܢܝܚܝ ܐܟܘܠܝ ܐܫܬܝ ܐܬܒܤܡܝ ܀ .19 ܐܡܪ ܠܗ ܕܝܢ ܐܠܗܐ ܚܤܝܪ ܪܥܝܢܐ ܒܗܢܐ ܠܠܝܐ ܢܦܫܟ ܬܒܥܝܢ ܠܗ ܡܢܟ ܘܗܠܝܢ ܕܛܝܒܬ ܠܡܢ ܢܗܘܝܢ ܀ .20 ܗܟܢܐ ܗܘ ܡܢ ܕܤܐܡ ܠܗ ܤܝܡܬܐ ܘܒܐܠܗܐ ܠܐ ܥܬܝܪ ܀ .21 ܘܐܡܪ ܠܬܠܡܝܕܘܗܝ ܡܛܠ ܗܢܐ ܠܟܘܢ ܐܡܪ ܐܢܐ ܠܐ ܬܐܨܦܘܢ ܠܢܦܫܟܘܢ ܡܢܐ ܬܐܟܠܘܢ ܘܠܐ ܠܦܓܪܟܘܢ ܡܢܐ ܬܠܒܫܘܢ ܀ .22 ܢܦܫܐ ܓܝܪ ܝܬܝܪܐ ܡܢ ܤܝܒܪܬܐ ܘܦܓܪܐ ܡܢ ܠܒܘܫܐ ܀ .23 ܐܬܒܩܘ ܒܢܥܒܐ ܕܠܐ ܙܪܥܝܢ ܘܠܐ ܚܨܕܝܢ ܘܠܝܬ ܠܗܘܢ ܬܘܢܐ ܘܒܝܬ ܩܦܤܐ ܘܐܠܗܐ ܡܬܪܤܐ ܠܗܘܢ ܟܡܐ ܗܟܝܠ ܐܢܬܘܢ ܝܬܝܪܝܢ ܐܢܬܘܢ ܡܢ ܦܪܚܬܐ ܀ .24 ܐܝܢܐ ܕܝܢ ܡܢܟܘܢ ܟܕ ܝܨܦ ܡܫܟܚ ܠܡܘܤܦܘ ܥܠ ܩܘܡܬܗ ܐܡܬܐ ܚܕܐ ܀ .25 ܐܢ ܕܝܢ ܐܦ ܠܐ ܙܥܘܪܬܐ ܡܫܟܚܝܢ ܐܢܬܘܢ ܡܢܐ ܥܠ ܫܪܟܐ ܝܨܦܝܢ ܐܢܬܘܢ ܀ .26 ܐܬܒܩܘ ܒܫܘܫܢܐ ܐܝܟܢܐ ܪܒܝܢ ܕܠܐ ܠܐܝܢ ܘܠܐ ܥܙܠܢ ܐܡܪ ܐܢܐ ܠܟܘܢ ܕܝܢ ܕܐܦ ܠܐ ܫܠܝܡܘܢ ܒܟܠܗ ܫܘܒܚܗ ܐܬܟܤܝ ܐܝܟ ܚܕܐ ܡܢ ܗܠܝܢ ܀ .27 ܐܢ ܕܝܢ ܠܥܡܝܪܐ ܕܝܘܡܢܐ ܐܝܬܘܗܝ ܒܚܩܠܐ ܘܡܚܪ ܢܦܠ ܒܬܢܘܪܐ ܐܠܗܐ ܗܟܢܐ ܡܠܒܫ ܟܡܐ ܝܬܝܪ ܠܟܘܢ ܙܥܘܪܝ ܗܝܡܢܘܬܐ ܀ .28 ܘܐܢܬܘܢ ܠܐ ܬܒܥܘܢ ܡܢܐ ܬܐܟܠܘܢ ܘܡܢܐ ܬܫܬܘܢ ܘܠܐ ܢܦܗܐ ܪܥܝܢܟܘܢ ܒܗܠܝܢ ܀ .29 ܗܠܝܢ ܓܝܪ ܟܠܗܝܢ ܥܡܡܐ ܗܘ ܕܥܠܡܐ ܒܥܝܢ ܐܦ ܠܟܘܢ ܕܝܢ ܐܒܘܟܘܢ ܝܕܥ ܕܡܬܒܥܝܢ ܠܟܘܢ ܗܠܝܢ ܀ .30 ܒܪܡ ܒܥܘ ܡܠܟܘܬܗ ܕܐܠܗܐ ܘܗܠܝܢ ܟܠܗܝܢ ܡܬܬܘܤܦܢ ܠܟܘܢ ܀ .31 ܠܐ ܬܕܚܠ ܓܙܪܐ ܙܥܘܪܐ ܕܨܒܐ ܐܒܘܟܘܢ ܕܢܬܠ ܠܟܘܢ ܡܠܟܘܬܐ ܀ .32 ܙܒܢܘ ܩܢܝܢܟܘܢ ܘܗܒܘ ܙܕܩܬܐ ܥܒܕܘ ܠܟܘܢ ܟܝܤܐ ܕܠܐ ܒܠܝܢ ܘܤܝܡܬܐ ܕܠܐ ܓܝܙܐ ܒܫܡܝܐ ܐܝܟܐ ܕܓܢܒܐ ܠܐ ܩܪܒ ܘܤܤܐ ܠܐ ܡܚܒܠ ܀ .33 ܐܝܟܐ ܓܝܪ ܕܐܝܬܝܗ ܤܝܡܬܟܘܢ ܬܡܢ ܢܗܘܐ ܐܦ ܠܒܟܘܢ ܀ .34 ܢܗܘܘܢ ܐܤܝܪܝܢ ܚܨܝܟܘܢ ܘܡܢܗܪܝܢ ܫܪܓܝܟܘܢ ܀ .35 ܘܗܘܘ ܕܡܝܢ ܠܐܢܫܐ ܕܡܤܟܝܢ ܠܡܪܗܘܢ ܕܐܡܬܝ ܢܦܢܐ ܡܢ ܒܝܬ ܡܫܬܘܬܐ ܕܡܐ ܕܐܬܐ ܘܢܩܫ ܡܚܕܐ ܢܦܬܚܘܢ ܠܗ ܀ .36 ܛܘܒܝܗܘܢ ܠܥܒܕܐ ܗܢܘܢ ܐܝܠܝܢ ܕܢܐܬܐ ܡܪܗܘܢ ܘܢܫܟܚ ܐܢܘܢ ܟܕ ܥܝܪܝܢ ܐܡܝܢ ܐܡܪ ܐܢܐ ܠܟܘܢ ܕܢܐܤܘܪ ܚܨܘܗܝ ܘܢܤܡܟ ܐܢܘܢ ܘܢܥܒܪ ܢܫܡܫ ܐܢܘܢ ܀ .37 ܘܐܢ ܒܡܛܪܬܐ ܕܬܪܬܝܢ ܐܘ ܕܬܠܬ ܢܐܬܐ ܘܢܫܟܚ ܗܟܢܐ ܛܘܒܝܗܘܢ ܠܥܒܕܐ ܗܢܘܢ ܀ .38 ܗܕܐ ܕܝܢ ܕܥܘ ܕܐܠܘ ܝܕܥ ܗܘܐ ܡܪܐ ܒܝܬܐ ܒܐܝܕܐ ܡܛܪܬܐ ܐܬܐ ܓܢܒܐ ܡܬܬܥܝܪ ܗܘܐ ܘܠܐ ܫܒܩ ܗܘܐ ܕܢܬܦܠܫ ܒܝܬܗ ܀ .39 ܐܦ ܐܢܬܘܢ ܗܟܝܠ ܗܘܘ ܡܛܝܒܐ ܕܒܗܝ ܫܥܬܐ ܕܠܐ ܤܒܪܝܢ ܐܢܬܘܢ ܐܬܐ ܒܪܗ ܕܐܢܫܐ ܀ .40 ܐܡܪ ܠܗ ܫܡܥܘܢ ܟܐܦܐ ܡܪܢ ܠܘܬܢ ܐܡܪ ܐܢܬ ܠܗ ܠܡܬܠܐ ܗܢܐ ܐܘ ܐܦ ܠܘܬ ܟܠܢܫ ܀ .41 ܐܡܪ ܠܗ ܝܫܘܥ ܡܢܘ ܟܝ ܐܝܬ ܪܒܝܬܐ ܡܗܝܡܢܐ ܘܚܟܝܡܐ ܕܢܩܝܡܝܘܗܝ ܡܪܗ ܥܠ ܬܫܡܫܬܗ ܕܢܬܠ ܦܪܤܐ ܒܙܒܢܗ ܀ .42 ܛܘܒܘܗܝ ܠܗܘ ܥܒܕܐ ܕܢܐܬܐ ܡܪܗ ܢܫܟܚܝܘܗܝ ܕܥܒܕ ܗܟܢܐ ܀ .43 ܫܪܝܪܐܝܬ ܐܡܪ ܐܢܐ ܠܟܘܢ ܕܢܩܝܡܝܘܗܝ ܥܠ ܟܠܗ ܩܢܝܢܗ ܀ .44 ܐܢ ܕܝܢ ܢܐܡܪ ܥܒܕܐ ܗܘ ܒܠܒܗ ܕܡܪܝ ܡܘܚܪ ܠܡܐܬܐ ܘܢܫܪܐ ܠܡܡܚܐ ܠܥܒܕܐ ܘܠܐܡܗܬܐ ܕܡܪܗ ܘܢܫܪܐ ܠܡܠܥܤ ܘܠܡܫܬܐ ܘܠܡܪܘܐ ܀ .45 ܢܐܬܐ ܡܪܗ ܕܥܒܕܐ ܗܘ ܒܝܘܡܐ ܕܠܐ ܤܒܪ ܘܒܫܥܬܐ ܕܠܐ ܝܕܥ ܘܢܦܠܓܝܘܗܝ ܘܢܤܝܡ ܡܢܬܗ ܥܡ ܗܢܘܢ ܕܠܐ ܡܗܝܡܢܝܢ ܀ .46 ܥܒܕܐ ܕܝܢ ܐܝܢܐ ܕܝܕܥ ܨܒܝܢܐ ܕܡܪܗ ܘܠܐ ܛܝܒ ܠܗ ܐܝܟ ܨܒܝܢܗ ܢܒܠܥ ܤܓܝܐܬܐ ܀ .47 ܗܘ ܕܝܢ ܕܠܐ ܝܕܥ ܘܥܒܕ ܡܕܡ ܕܫܘܐ ܠܡܚܘܬܐ ܢܒܠܥ ܡܚܘܬܐ ܙܥܘܪܝܬܐ ܟܠ ܓܝܪ ܕܐܬܝܗܒ ܠܗ ܤܓܝ ܤܓܝ ܢܬܬܒܥ ܡܢܗ ܘܠܗܘ ܕܐܓܥܠܘ ܠܗ ܤܓܝ ܝܬܝܪܐܝܬ ܢܬܒܥܘܢ ܒܐܝܕܗ ܀ .48 ܢܘܪܐ ܐܬܝܬ ܕܐܪܡܐ ܒܐܪܥܐ ܘܨܒܐ ܐܢܐ ܐܠܘ ܡܢ ܟܕܘ ܚܒܬ ܀ .49 ܘܡܥܡܘܕܝܬܐ ܐܝܬ ܠܝ ܕܐܥܡܕ ܘܤܓܝ ܐܠܝܨ ܐܢܐ ܥܕܡܐ ܕܬܫܬܡܠܐ ܀ .50 ܤܒܪܝܢ ܐܢܬܘܢ ܕܫܝܢܐ ܐܬܝܬ ܕܐܪܡܐ ܒܐܪܥܐ ܐܡܪ ܐܢܐ ܠܟܘܢ ܕܠܐ ܐܠܐ ܦܠܓܘܬܐ ܀ .51 ܡܢ ܗܫܐ ܓܝܪ ܢܗܘܘܢ ܚܡܫܐ ܒܒܝܬܐ ܚܕ ܕܦܠܝܓܝܢ ܬܠܬܐ ܥܠ ܬܪܝܢ ܘܬܪܝܢ ܥܠ ܬܠܬܐ ܀ .52 ܢܬܦܠܓ ܓܝܪ ܐܒܐ ܥܠ ܒܪܗ ܘܒܪܐ ܥܠ ܐܒܘܗܝ ܐܡܐ ܥܠ ܒܪܬܗ ܘܒܪܬܐ ܥܠ ܐܡܗ ܚܡܬܐ ܥܠ ܟܠܬܗ ܘܟܠܬܐ ܥܠ ܚܡܬܗ ܀ .53 ܘܐܡܪ ܠܟܢܫܐ ܡܐ ܕܚܙܝܬܘܢ ܥܢܢܐ ܕܕܢܚܐ ܡܢ ܡܥܪܒܐ ܡܚܕܐ ܐܡܪܝܢ ܐܢܬܘܢ ܡܛܪܐ ܐܬܐ ܘܗܘܐ ܗܟܢܐ ܀ .54 ܘܡܐ ܕܢܫܒܐ ܬܝܡܢܐ ܐܡܪܝܢ ܐܢܬܘܢ ܚܘܡܐ ܗܘܐ ܘܗܘܐ ܀ .55 ܢܤܒܝ ܒܐܦܐ ܦܪܨܘܦܐ ܕܐܪܥܐ ܘܕܫܡܝܐ ܝܕܥܝܢ ܐܢܬܘܢ ܕܬܦܪܫܘܢ ܙܒܢܐ ܕܝܢ ܗܢܐ ܐܝܟܢܐ ܠܐ ܦܪܫܝܢ ܐܢܬܘܢ ܀ .56 ܠܡܢܐ ܕܝܢ ܡܢ ܢܦܫܟܘܢ ܠܐ ܕܝܢܝܢ ܐܢܬܘܢ ܩܘܫܬܐ ܀ .57 ܡܐ ܓܝܪ ܕܐܙܠ ܐܢܬ ܥܡ ܒܥܠܕܝܢܟ ܠܘܬ ܐܪܟܘܢܐ ܥܕ ܒܐܘܪܚܐ ܐܢܬ ܗܒ ܬܐܓܘܪܬܐ ܘܬܬܦܪܩ ܡܢܗ ܕܠܡܐ ܢܘܒܠܟ ܠܘܬ ܕܝܢܐ ܘܕܝܢܐ ܢܫܠܡܟ ܠܓܒܝܐ ܘܓܒܝܐ ܢܪܡܝܟ ܒܝܬ ܐܤܝܪܐ ܀ .58 ܘܐܡܪ ܐܢܐ ܠܟ ܕܠܐ ܬܦܘܩ ܡܢ ܬܡܢ ܥܕܡܐ ܕܬܬܠ ܫܡܘܢܐ ܐܚܪܝܐ ܀ .59


- Vulgata


- Statenvertaling

1 Daarentussen als vele duizenden der schare bijeenvergaderd waren, zodat zij elkander vertraden, begon Hij te zeggen tot Zijn discipelen: Vooreerst wacht uzelven voor den zuurdesem der Farizeën, welke is geveinsdheid. 2 En er is niets bedekt, dat niet zal ontdekt worden, en verborgen, dat niet zal geweten worden. 3 Daarom, al wat gij in de duisternis gezegd hebt, zal in het licht gehoord worden; en wat gij in het oor gesproken hebt, in de binnenkamers, zal op de daken gepredikt worden. 4 En Ik zeg u, Mijn vrienden: Vreest u niet voor degenen, die het lichaam doden, en daarna niet meer kunnen doen. 5 Maar Ik zal u tonen, Wien gij vrezen zult: vreest Dien, Die, nadat Hij gedood heeft, ook macht heeft in de hel te werpen; ja, Ik zeg u, vreest Dien! 6 Worden niet vijf musjes verkocht voor twee penningskens? En niet een van die is voor God vergeten. 7 Ja, ook de haren uws hoofds zijn alle geteld. Vreest dan niet; gij gaat vele musjes te boven. 8 En Ik zeg u: Een iegelijk, die Mij belijden zal voor de mensen, dien zal ook de Zoon des mensen belijden voor de engelen Gods. 9 Maar wie Mij verloochenen zal voor de mensen, die zal verloochend worden voor de engelen Gods. 10 En een iegelijk, die enig woord spreken zal tegen den Zoon des mensen, het zal hem vergeven worden; maar wie tegen den Heiligen Geest gelasterd zal hebben, dien zal het niet vergeven worden. 11 En wanneer zij u heenbrengen zullen in de synagogen, en tot de overheden en de machten, zo zijt niet bezorgd, hoe of wat gij tot verantwoording zeggen, of wat gij spreken zult; 12 Want de Heilige Geest zal u in dezelve ure leren, hetgeen gij spreken moet. 13 En een uit de schare zeide tot Hem: Meester, zeg mijn broeder, dat hij met mij de erfenis dele. 14 Maar Hij zeide tot hem: Mens, wie heeft Mij tot een rechter of scheidsman over ulieden gesteld? 15 En Hij zeide tot hen: Ziet toe en wacht u van de gierigheid; want het is niet in den overvloed gelegen, dat iemand leeft uit zijn goederen. 16 En Hij zeide tot hen een gelijkenis, en sprak: Eens rijken mensen land had wel gedragen; 17 En hij overleide bij zichzelven, zeggende: Wat zal ik doen, want ik heb niet, waarin ik mijn vruchten zal verzamelen. 18 En hij zeide: Dit zal ik doen; ik zal mijn schuren afbreken, en grotere bouwen, en zal aldaar verzamelen al dit mijn gewas, en deze mijn goederen; 19 En ik zal tot mijn ziel zeggen: Ziel! gij hebt vele goederen, die opgelegd zijn voor vele jaren, neem rust, eet, drink, wees vrolijk. 20 Maar God zeide tot hem: Gij dwaas! in dezen nacht zal men uw ziel van u afeisen; en hetgeen gij bereid hebt, wiens zal het zijn? 21 Alzo is het met dien, die zichzelven schatten vergadert, en niet rijk is in God. 22 En Hij zeide tot Zijn discipelen: Daarom zeg Ik u: Zijt niet bezorgd voor uw leven, wat gij eten zult, noch voor het lichaam, waarmede gij u kleden zult. 23 Het leven is meer dan het voedsel, en het lichaam dan de kleding. 24 Aanmerkt de raven, dat zij niet zaaien, noch maaien, welke geen spijskamer noch schuur hebben, en God voedt dezelve; hoeveel gaat gij de vogelen te boven? 25 Wie toch van u kan, met bezorgd te zijn, een el tot zijn lengte toedoen? 26 Indien gij dan ook het minste niet kunt, wat zijt gij voor de andere dingen bezorgd? 27 Aanmerkt de leliën, hoe zij wassen; zij arbeiden niet, en spinnen niet; en Ik zeg u: ook Salomo in al zijn heerlijkheid is niet bekleed geweest als een van deze. 28 Indien nu God het gras dat heden op het veld is, en morgen in den oven geworpen wordt, alzo bekleedt, hoeveel meer u, gij kleingelovigen! 29 En gijlieden, vraagt niet, wat gij eten, of wat gij drinken zult; en weest niet wankelmoedig. 30 Want al deze dingen zoeken de volken der wereld; maar uw Vader weet, dat gij deze dingen behoeft. 31 Maar zoekt het Koninkrijk Gods, en al deze dingen zullen u toegeworpen worden. 32 Vreest niet, gij klein kuddeken, want het is uws Vaders welbehagen, ulieden het Koninkrijk te geven. 33 Verkoopt hetgeen gij hebt, en geeft aalmoes. Maakt uzelven buidels, die niet verouden, een schat, die niet afneemt, in de hemelen, daar de dief niet bijkomt, noch de mot verderft. 34 Want waar uw schat is, aldaar zal ook uw hart zijn. 35 Laat uw lendenen omgord zijn, en de kaarsen brandende. 36 En zijt gij den mensen gelijk, die op hun heer wachten, wanneer hij wederkomen zal van de bruiloft, opdat, als hij komt en klopt, zij hem terstond mogen opendoen. 37 Zalig zijn die dienstknechten, welke de heer, als hij komt, zal wakende vinden. Voorwaar, Ik zeg u, dat hij zich zal omgorden, en zal hen doen aanzitten, en bijkomende, zal hij hen dienen. 38 En zo hij komt in de tweede nacht wake, en komt in de derde wake, en vindt hen alzo, zalig zijn dezelve dienstknechten. 39 Maar weet dit, dat, indien de heer des huizes geweten had, in welke ure de dief zou komen, hij zou gewaakt hebben, en zou zijn huis niet hebben laten doorgraven. 40 Gij dan, zijt ook bereid; want in welke ure gij het niet meent, zal de Zoon des mensen komen. 41 En Petrus zeide tot Hem: Heere! zegt Gij deze gelijkenis tot ons, of ook tot allen? 42 En de Heere zeide: Wie is dan de getrouwe en voorzichtige huisbezorger, dien de heer over zijn dienstboden zal zetten, om hun ter rechter tijd het bescheiden deel spijze te geven? 43 Zalig is de dienstknecht, welken zijn heer, als hij komt, zal vinden, alzo doende. 44 Waarlijk, Ik zeg ulieden, dat hij hem over al zijn goederen zetten zal. 45 Maar indien dezelve dienstknecht in zijn hart zou zeggen: Mijn heer vertoeft te komen; en zou beginnen de knechten en de dienstmaagden te slaan, en te eten en te drinken, en dronken te worden; 46 Zo zal de heer deszelven dienstknechts komen ten dage, in welken hij hem niet verwacht, en ter ure, die hij niet weet; en zal hem afscheiden, en zal zijn deel zetten met de ontrouwen. 47 En die dienstknecht, welke geweten heeft den wil zijns heeren, en zich niet bereid, noch naar zijn wil gedaan heeft, die zal met vele slagen geslagen worden. 48 Maar die denzelven niet geweten heeft, en gedaan heeft dingen, die slagen waardig zijn, die zal met weinige slagen geslagen worden. En een iegelijk, wien veel gegeven is, van dien zal veel geëist worden; en wien men veel vertrouwd heeft, van dien zal men overvloediger eisen. 49 Ik ben gekomen, om vuur op de aarde te werpen; en wat wil Ik, indien het alrede ontstoken is? 50 Maar Ik moet met een doop gedoopt worden; en hoe worde Ik geperst, totdat het volbracht zij! 51 Meent gij, dat Ik gekomen ben, om vrede te geven op de aarde? Neen, zeg Ik u, maar veeleer verdeeldheid. 52 Want van nu aan zullen er vijf in een huis verdeeld zijn, drie tegen twee, en twee tegen drie. 53 De vader zal tegen den zoon verdeeld zijn, en de zoon tegen den vader; de moeder tegen de dochter; en de dochter tegen de moeder; de schoonmoeder tegen haar schoondochter, en de schoondochter tegen haar schoonmoeder. 54 En Hij zeide ook tot de scharen: Wanneer gij een wolk ziet opgaan van het westen, terstond zegt gijlieden: Er komt regen; en het geschiedt alzo. 55 En wanneer gij den zuidenwind ziet waaien, zo zegt gij: Er zal hitte zijn; en het geschiedt. 56 Gij geveinsden, het aanschijn der aarde en des hemels weet gij te beproeven; en hoe beproeft gij dezen tijd niet? 57 En waarom oordeelt gij ook van uzelven niet, hetgeen recht is? 58 Want als gij heengaat met uw wederpartij voor de overheid, zo doet naarstigheid op den weg, om van hem verlost te worden; opdat hij misschien u niet voor den rechter trekke, en de rechter u den gerechtsdienaar overlevere, en de gerechtsdienaar u in de gevangenis werpe. 59 Ik zeg u: Gij zult van daar geenszins uitgaan, totdat gij ook het laatste penningsken betaald zult hebben.


- Willibrordvertaling

Hoofdstuk 12 Waarschuwing en bemoediging van de leerlingen [1] Intussen* waren duizenden mensen samengestroomd, zodat men elkaar verdrong. Hij begon te spreken, allereerst tot zijn leerlingen. 'Pas op voor de zuurdesem van de farizeeën, dat wil zeggen hun huichelarij! [2] Er is niets bedekt dat niet onthuld zal worden, of verborgen dat niet bekend zal worden. [3] Want wat jullie in het donker zeggen, zal men in het licht horen; en wat jullie elkaar binnenskamers in het oor fluisteren, zal men van de daken verkondigen. [4] Tegen jullie, die mijn vrienden zijn, zeg Ik: Wees niet bang voor hen die het lichaam doden, maar daarna tot niets meer in staat zijn. [5] Ik zal jullie duidelijk maken voor wie je bang moet zijn: je moet bang zijn voor Hem die de macht bezit om je te doden en daarna in de hel te gooien. Jazeker, dat is degene voor wie je bang moet zijn. [6] Vijf mussen kosten maar twee stuivers*, nietwaar? Toch wordt niet één daarvan door God vergeten. [7] Ja, zelfs de haren op jullie hoofd zijn allemaal geteld. Jullie moeten niet bang meer zijn. Er is nogal een verschil tussen jullie en een zwerm mussen. [8] Ik zeg jullie: als iemand bij de mensen voor Mij partij kiest, zal ook de Mensenzoon voor hem partij kiezen bij Gods engelen. [9] Maar wie Mij verloochent tegenover de mensen, zal verloochend worden tegenover Gods engelen. [10] Als iemand stelling neemt tegen de Mensenzoon, zal het hem vergeven worden. Maar wie de heilige* Geest lastert zal dat niet vergeven worden. [11] Als ze jullie voor synagogen, overheden en gezagsdragers leiden, maak je dan geen zorgen over hoe je je zult verdedigen of wat je zult zeggen; [12] want* de heilige Geest zal jullie op dat ogenblik leren wat je moet zeggen.' Gelijkenis van een hebzuchtige boer [13] Iemand uit de menigte zei tegen Hem: 'Meester, zeg tegen mijn broer dat* hij de erfenis met mij moet delen.' [14] Hij zei tegen hem: 'Wie heeft mij als scheidsrechter tussen u beiden aangesteld?' [15] Hij zei tegen hen: 'Pas op voor iedere vorm van hebzucht! Ook* al heeft een mens nog zo veel, zijn leven bezit hij niet.' [16] Hij vertelde hun een gelijkenis: 'Er was eens een rijke, wiens land veel had opgebracht. [17] Hij dacht* bij zichzelf: "Wat moet ik doen? Ik heb geen ruimte om mijn oogst op te slaan." [18] "Dit ga ik doen," dacht hij, "ik breek mijn schuren af en ga grotere bouwen; dan kan ik daar al het graan en mijn andere goederen in opslaan, [19] en tegen mezelf zeggen: Je hebt daar nu heel wat liggen, jongen, je kunt jaren vooruit. Rust nu maar eens uit, eet, drink en neem het ervan." [20] Maar God* zei tegen hem: "Jij dwaas, nog deze nacht wordt je leven opgeëist, en voor wie zijn dan al die voorraden die je hebt aangelegd?" [21] Zo vergaat het iemand die rijke schatten verzamelt voor zichzelf en niet voor God.' Maak je geen zorgen! [22] Hij zei tegen zijn leerlingen: 'Daarom zeg Ik jullie: maak je niet bezorgd over wat je zult eten om in leven te blijven, of over de kleding voor je lichaam. [23] Want het leven is meer dan het eten, en het lichaam meer dan de kleding. [24] Kijk eens naar de kraaien: ze zaaien niet en ze oogsten niet, ze hebben geen voorraadkamer of schuur; God geeft ze te eten. En hoe groot is niet het verschil tussen jullie en deze vogels! [25] Wie van jullie kan met al zijn zorgen zijn leven ook maar een el verlengen? [26] Als jullie tot zoiets kleins niet in staat zijn, waarom maak je je dan bezorgd over de rest? [27] Kijk eens hoe de bloemen groeien: ze werken niet en spinnen niet; toch, zeg Ik jullie, was zelfs Salomo met al zijn pracht en praal niet zo mooi gekleed als een van deze bloemen. [28] Als God dit veldgewas, dat er vandaag staat en morgen in de oven wordt gegooid, zo kleedt, hoeveel te meer zal Hij dan jullie kleden, jullie met je klein geloof. [29] Houd toch eens op te zoeken naar wat je zult eten en wat je zult drinken. Maak je niet langer ongerust. [30] Want naar zulke dingen zijn alle volken van de wereld op zoek, maar jullie Vader weet dat je dat nodig hebt. [31] Nee, zoek zijn koninkrijk, dan krijg je die dingen erbij. [32] Wees niet bang, kleine kudde, want het heeft jullie Vader behaagd je het koninkrijk te schenken. [33] Verkoop je bezit en geef aalmoezen. Zorg voor beurzen die niet verslijten, een onuitputtelijke schat in de hemel, waar geen dief bij kan komen en die geen mot kan aantasten. [34] Want waar je schat is, daar zal ook je hart zijn. Blijf wakker! [35] Houd je lendenen omgord en je lampen brandend. [36] Jullie moeten net zo doen als mensen die hun heer opwachten wanneer hij thuiskomt van de bruiloft, om hem, als hij komt en aanklopt, meteen te kunnen opendoen. [37] Gelukkig zijn de knechten die de heer wakend aantreft bij zijn komst. Ik verzeker jullie dat hij zich omgordt, hen aan tafel nodigt en rondgaat om hen te bedienen. [38] Gelukkig zijn zij als hij hen zo aantreft, ook al komt hij om middernacht* of nog later. [39] Bedenk wel: als de heer des huizes geweten had hoe laat de dief komen zou, dan had hij de inbraak wel verhinderd. [40] Ook jullie moeten voorbereid zijn, want de Mensenzoon komt op een uur waarop je het niet verwacht.' De verantwoordelijkheid van de beHEERder [41] 'Heer, vertelt U deze gelijkenis met het oog op ons of voor iedereen?' vroeg Petrus. [42] De Heer antwoordde: 'Ja, wie zou die trouwe, verstandige beheerder zijn, die de heer zal aanstellen om zijn werkvolk op tijd hun eten te geven? [43] Gelukkig de knecht die daarmee bezig is wanneer zijn heer komt. [44] Ik verzeker jullie, hij zal hem aanstellen over al zijn bezittingen. [45] Maar als die knecht bij zichzelf zegt: "Mijn heer komt nog lang niet", en de slaven en slavinnen mishandelt, en zelf gaat zitten eten en drinken, en zich gaat zitten bezatten, [46] dan komt de heer van die knecht op een dag waarop deze hem niet verwacht en op een uur dat hij niet kent. Dan zal hij hem onthoofden en hem het lot van de trouwelozen laten delen. [47] De knecht die weet wat zijn heer wil, maar niets heeft voorbereid of niet heeft gehandeld naar de wil van zijn heer, zal zwaar worden gestraft. [48] Maar wie die wil niet kent, en heeft gedaan wat slaag verdient, zal licht worden gestraft. Van iemand aan wie veel gegeven is, zal ook veel gevraagd worden; als iemand veel is toevertrouwd, zal men des te meer van hem eisen. Verdeeldheid en geen vrede [49] Ik kwam om vuur* op aarde te brengen en wat zou Ik graag willen dat het al brandde. [50] Ik moet een doop* ondergaan, en hoe houd Ik het uit tot die volbracht is? [51] Denken jullie dat Ik ben gekomen om vrede te brengen op aarde? Nee, zeg Ik jullie, eerder verdeeldheid. [52] Vanaf nu zullen vijf mensen in één huis verdeeld zijn, drie tegen twee, en twee tegen drie: [53] vader tegen zoon, en zoon tegen vader; moeder tegen dochter, en dochter tegen moeder; schoonmoeder tegen schoondochter, en schoondochter tegen schoonmoeder.' Het juiste oordeel [54] Tegen de menigte zei Hij: 'Wanneer u een wolk ziet opkomen uit het westen, zegt u terecht: Er komt regen, en zo gebeurt het. [55] En wanneer de zuidenwind waait, zegt u: Het zal heet worden, en het gebeurt. [56] Huichelaars! De verschijnselen van hemel en aarde kunt u beoordelen, waarom kunt u deze tijd dan niet beoordelen? [57] Waarom stelt u niet uit uzelf vast wat rechtvaardig is? [58] Als u met uw tegenpartij naar de rechtbank gaat, stel dan onderweg nog alles in het werk om van hem af te komen, voor hij u voor de rechter sleept, en de rechter u aan de gerechtsdienaar overlevert, en de gerechtsdienaar u in de gevangenis gooit. [59] Ik zeg u, u zult daar niet uitkomen voordat u tot de laatste cent* betaald hebt.'


- De Nieuwe Bijbelvertaling

Hoofdstuk 12 Onderricht aan de leerlingen en de menigte [1] Intussen had er zich een enorme menigte verzameld. De mensen verdrongen elkaar, maar hij richtte zich eerst tot zijn leerlingen: 'Hoed je voor de zuurdesem, dat wil zeggen de huichelarij van de Farizeeën. [2] Niets is verborgen dat niet onthuld zal worden, en niets is geheim dat niet bekend zal worden. [3] Alles wat jullie in het duister zeggen, zal in het licht worden gehoord, en wat jullie binnenskamers in iemands oor fluisteren, zal vanaf de daken bekend worden gemaakt. [4] Tegen jullie, mijn vrienden, zeg ik: wees niet bang voor degenen die het lichaam kunnen doden, maar niet tot iets ergers in staat zijn. [5] Ik zal jullie zeggen voor wie je bang moet zijn. Wees bang voor hem die de macht heeft om iemand niet alleen te doden maar ook in de Gehenna te werpen. Ja, ik zeg jullie, wees bang voor hem! [6] Wat kosten vijf mussen? Bijna niets. Toch wordt er niet één door God vergeten. [7] Zelfs de haren op jullie hoofd zijn alle geteld. Wees niet bang, jullie zijn meer waard dan een hele zwerm mussen. [8] Ik zeg jullie: iedereen die mij erkent bij de mensen, zal ook door de Mensenzoon worden erkend bij de engelen van God. [9] Maar wie mij verloochent bij de mensen, zal verloochend worden bij de engelen van God. [10] En iedereen die iets ten nadele van de Mensenzoon zegt, zal worden vergeven. Maar wie lastertaal spreekt tegen de heilige Geest zal niet worden vergeven. [11] Wanneer ze jullie voor de synagogen en de autoriteiten en het gerecht slepen, vraag je dan niet bezorgd af hoe of waarmee je je moet verdedigen of wat je moet zeggen, [12] want de heilige Geest zal jullie op dat moment ingeven wat je moet zeggen.' [13] Iemand uit de menigte zei tegen hem: 'Meester, zeg tegen mijn broer dat hij de erfenis met mij moet delen!' [14] Maar Jezus antwoordde: 'Wie heeft mij als rechter of bemiddelaar over jullie aangesteld?' [15] Hij zei tegen hen: 'Pas op, hoed je voor iedere vorm van hebzucht, want iemands leven hangt niet af van zijn bezittingen, zelfs niet wanneer hij die in overvloed heeft.' [16] En hij vertelde hun de volgende gelijkenis: 'Het landgoed van een rijke man had veel opgebracht, [17] en daarom vroeg hij zich af: Wat moet ik doen? Ik heb geen ruimte om mijn voorraden op te slaan. [18] Toen zei hij bij zichzelf: Wat ik zal doen is dit: ik breek mijn schuren af en bouw grotere, waar ik al mijn graan en goederen kan opslaan, [19] en dan zal ik tegen mezelf zeggen: Je hebt veel goederen in voorraad, genoeg voor vele jaren! Neem rust, eet, drink en vermaak je. [20] Maar God zei tegen hem: "Dwaas, nog deze nacht zal je leven van je worden teruggevorderd. Voor wie zijn dan de schatten die je hebt opgeslagen?" [21] Zo vergaat het iemand die schatten verzamelt voor zichzelf, maar niet rijk is bij God.' [22] Hij zei tegen zijn leerlingen: 'Om deze reden zeg ik tegen jullie: maak je geen zorgen over jezelf en over wat je zult eten, noch over je lichaam en over wat je zult aantrekken. [23] Want het leven is meer dan voedsel en het lichaam meer dan kleding. [24] Kijk naar de raven: ze zaaien niet en oogsten niet, ze hebben geen voorraadkamer en geen schuur, het is God die ze voedt. Hoeveel meer zijn jullie niet waard dan de vogels! [25] Wie van jullie kan door zich zorgen te maken één el aan zijn levensduur toevoegen? [26] Als jullie dus zelfs het geringste al niet kunnen, waarom maken jullie je dan zorgen over de rest? [27] Kijk naar de lelies, kijk hoe ze groeien. Ze werken niet en weven niet. Ik zeg jullie: zelfs Salomo ging in al zijn luister niet gekleed als een van hen. [28] Als God het groen dat vandaag nog op het veld staat en morgen in de oven gegooid wordt al met zo veel zorg kleedt, met hoeveel meer zorg zal hij jullie dan niet kleden, kleingelovigen? [29] Ook jullie moeten niet nadenken over wat je zult eten en wat je zult drinken, en jullie moeten je niet door zorgen laten kwellen. [30] De volken van deze wereld jagen die dingen na, maar jullie Vader weet dat je ze nodig hebt. [31] Zoek liever zijn koninkrijk, en die andere dingen zullen je erbij gegeven worden. [32] Vrees niet, kleine kudde, want jullie Vader heeft jullie het koninkrijk willen schenken. [33] Verkoop je bezittingen en geef aalmoezen. Maak voor jezelf een geldbuidel die niet verslijt, een schat in de hemel die niet opraakt, waar een dief niet bij kan en die door geen mot kan worden aangevreten. [34] Waar jullie schat is, daar zal ook jullie hart zijn. [35] Sta klaar, doe je gordel om en houd de lampen brandend, [36] en wees als knechten die hun heer opwachten wanneer hij terugkeert van een bruiloft, zodat ze direct voor hem opendoen wanneer hij aanklopt. [37] Gelukkig de knechten die de heer bij zijn komst wakend aantreft. Ik verzeker jullie: hij zal zijn gordel omdoen, hen aan tafel nodigen en hen bedienen. [38] Gelukkig degenen die hij zo aantreft, ook al komt hij midden in de nacht of kort voor het aanbreken van de dag. [39] Besef wel: als de heer des huizes had geweten op welk uur de dief zou komen, dan zou hij niet in zijn huis hebben laten inbreken. [40] Ook jullie moeten klaarstaan, want de Mensenzoon komt op een tijdstip waarop je het niet verwacht.' [41] Petrus vroeg: 'Heer, is deze gelijkenis alleen voor ons bedoeld of voor iedereen?' [42] De Heer antwoordde: 'Wie is die betrouwbare en verstandige rentmeester die de heer zal aanstellen over zijn knechten om hun op tijd het eten te geven dat hun toekomt? [43] Gelukkig de dienaar die daarmee bezig is wanneer zijn heer komt. [44] Ik verzeker jullie: hij zal hem aanstellen over alles wat hij bezit. [45] Maar als die dienaar bij zichzelf zegt: Mijn heer komt maar niet, en als hij de knechten en dienstmeisjes gaat slaan, zich volvreet en zich bedrinkt, [46] dan komt de heer van die dienaar op een dag waarop hij het niet verwacht en op een tijdstip dat hij niet kent, en dan zal hij hem straffen met zijn zwaard en hem het lot van de trouwelozen doen ondergaan. [47] De dienaar die weet wat zijn heer wil, maar geen voorbereidingen treft en niet overeenkomstig zijn wil handelt, zal veel slagen te verduren krijgen. [48] Maar wie niet weet wat zijn heer wil en zo handelt dat hij slaag verdient, zal weinig slagen te verduren krijgen. Van iedereen aan wie veel gegeven is, zal veel worden geëist, en hoe meer aan iemand is toevertrouwd, des te meer zal van hem worden gevraagd. [49] Ik ben gekomen om op aarde een vuur te ontsteken, en wat zou ik graag willen dat het al brandde! [50] Ik moet een doop ondergaan, en ik word hevig gekweld zolang die niet volbracht is. [51] Denken jullie dat ik gekomen ben om vrede te brengen op aarde? Geenszins, zeg ik jullie, ik kom verdeeldheid brengen. [52] Vanaf heden zullen vijf in één huis verdeeld zijn: drie tegen twee en twee tegen drie. [53] De vader zal tegenover zijn zoon staan en de zoon tegenover zijn vader, de moeder tegenover haar dochter en de dochter tegenover haar moeder, de schoonmoeder tegenover haar schoondochter en de schoondochter tegenover haar schoonmoeder.' [54] Tegen de menigte zei hij: 'Wanneer jullie een wolk zien opkomen in het westen, zeggen jullie meteen dat er regen op komst is, en dat is ook zo. [55] En wanneer jullie merken dat de wind uit het zuiden komt, zeggen jullie dat er hitte op komst is, en dat is ook zo. [56] Huichelaars! De aanblik van de aarde en de hemel kunnen jullie duiden, hoe kan het dan dat jullie deze tijd niet kunnen duiden? [57] Waarom bepalen jullie niet uit jezelf wat juist is? [58] Als je met je tegenstander op weg bent naar een hoge autoriteit, doe dan moeite om nog onderweg tot een vergelijk met hem te komen, anders sleept hij je voor de rechter, en de rechter zal je uitleveren aan de gerechtsdienaar, en die zal je in de gevangenis gooien. [59] Ik zeg je, dan kom je niet vrij voor je ook de laatste cent betaald hebt.'


- De Naardense bijbel

12:1 Als intussen duizenden van de schare te hoop lopen, en ze elkaar bijna vertrappen, begint hij met allereerst tot zijn leerlingen te zeggen: houdt u verre van de zuurdesem, dat is: schijnheiligheid, van de farizeeërs!- Lucas 12:2 er is niets, hoezeer ook verhuld, dat niet zal worden onthuld, of verborgen dat niet bekend zal worden; 12:3 daarom zal wat ge in het donker gezegd hebt in het licht worden gehoord, en wat ge tot het oor hebt uitgesproken in de binnenkamer zal van de daken worden gepredikt; 12:4 ik zeg tot u, mijn vrienden: weest niet bevreesd voor wie het lichaam doden en daarna niets meer te doen hebben; 12:5 maar ik zal u tonen wie ge vrezen moet: vreest hem die na het doden macht heeft om in de hel te werpen; ja, ik zeg u: hém moet ge vrezen!- 12:6 worden niet vijf musjes verkocht voor twee stuivers?- en niet één van hen wordt vergeten voor het aanschijn van God; 12:7 nee, ook de haren van uw hoofd zijn alle geteld; weest niet bevreesd!, ge zijt méér dan véle mussen!- 12:8 maar ik zeg u: ieder die zich zal uitspreken als één met mij, voor het aanschijn van de mensen,- als één met hem zal ook de mensenzoon zich uitspreken voor het aanschijn van Gods engelen; 12:9 maar wie mij zal verloochenen tegenover de mensen zal worden verloochend tegenover Gods engelen; 12:10 en ieder die een woord zal spreken tegen de mensenzoon,- het zal hem worden vergeven; maar wie lastert tegen de heilige Geest, dat zal hem niet worden vergeven; 12:11 maar wanneer ze u zullen binnenbrengen bij hun samenkomsten en de overheden en de gezagsdragers, weest niet bezorgd hoe of waarmee ge u zult verdedigen of wat ge moet zeggen; 12:12 want de heilige Geest zal u in dat uur leren wat ge moet zeggen! 12:13 Dan zegt zomaar iemand uit de schare tot hem: leermeester, zeg tot mijn broer dat hij moet zorgen dat hij het erfgoed met mij deelt! 12:14 Maar hij zegt tot hem: wie heeft mij over u aangesteld als rechter en verdeler? 12:15 Dan zegt hij tot hen: ziet toe en waakt voor alle veelhebberij, want ook als iemand overvloed heeft is zijn leven niet iets dat hemzelf toebehoort! 12:16 Hij zegt als gelijkenis tot hen dit woord: van zomaar een mens, een rijke, bracht het gebied rijkelijk op; 12:17 hij is bij zichzelf gaan overleggen en zei: wat zal ik doen?, want ik heb geen plek meer om mijn vruchten erin te vergaren!- 12:18 hij zegt: dít ga ik doen: ik breek mijn schuren af en bouw grotere; daarin vergaar ik dan al mijn graan en goederen, 12:19 en ik zal zeggen tot mijn ziel: ziel, je hebt vele goederen liggen, voor vele jaren; rust uit, eet, drink en wees vrolijk!- 12:20 maar dan zegt God tot hem: stuk onverstand!, deze nacht nog zullen ze je ziel van je afeisen; wat je hebt klaargemaakt, voor wie zal het zijn?- 12:21 zó gaat het met wie schatten verzamelt voor zichzelf en geen rijkdom zoekt bij God! 12:22 Hij zegt tot zijn leerlingen: daarom zeg ik u: weest niet bezorgd voor lijf-en-ziel wat ge zult eten, of voor het lichaam wat ge moet aantrekken; 12:23 want lijf-en-ziel is meer dan het voedsel en het lichaam meer dan de kleren; 12:24 let op de raven, omdat ze niet zaaien en niet oogsten; voor hen is er geen binnenkamer of voorraadschuur, en God voedt ze wél!- 12:25 hoeveel te meer gaat gij de vogels te boven!- wie van u kán het: door bezorgd zijn aan zijn lengte een el toevoegen?- 12:26 als ge dan het minste al niet kunt, wat maakt ge u dan zorgen over het overige?- 12:27 let op de leliën, hoe ze niet spinnen en niet weven; ik zeg u: zelfs niet Salomo in al zijn glorie kreeg iets omgeworpen als de eerste de beste van hen; 12:28 als God het gras dat vandaag op de akker staat en morgen in de oven wordt geworpen zó omkleedt, hoeveel te meer dan u, klein-gelovigen!- 12:29 gij, zoekt niet naar wat ge moet eten en wat ge moet drinken, en weest niet verontrust; 12:30 want dat alles zoeken de volkeren der wereld; maar van u weet de Vader dat ge dat nodig hebt; 12:31 zoekt liever zijn koninkrijk, en dat alles zal u erbij worden geschonken; 12:32 vrees niet, klein kuddeke; want het heeft uw Vader behaagd u het koninkrijk te geven!- 12:33 verkoopt uw bezittingen en geeft ze weg als teken van ontferming; maakt voor uzelf inwerpzakken die niet verouderen, een onuitputtelijke schat in de hemelen,- waar geen dief erbij kan en geen mot bederf brengt; 12:34 want waar uw schat is, daar zal ook uw hart zijn; 12:35 laten uw lendenen omgord zijn en de lampen brandend,- 12:36 en gijzelf gelijkend op mensen die op hun heer wachten wanneer hij opbreekt uit de feestzaal, opdat zij, als hij aankomt en klopt, onmiddellijk voor hem zullen opendoen; 12:37 zalig díe dienaars welke de heer bij zijn komst wakker zal vinden!- amen, zeg ik u dat hij zich zal omgorden en hen zal laten aanliggen; hij zal bij hen komen en hen bedienen; 12:38 ook als hij in de tweede, ook als hij in de derde wake komt en hen zó vindt,- zalig zijn zíj!- 12:39 maar onderkent dit: als de huisheer wíst in welk uur de dief zou komen, had hij niet in zijn huis laten inbreken; 12:40 ook voor ú geldt: weest gereed!, omdat in een uur waarvan ge het niet denkt de mensenzoon komt! 12:41 Petrus zegt: heer, spreek je met deze gelijkenis tot óns of ook tot állen? 12:42 En de Heer zegt: wie is dan wel de getrouwe en verstandige huishouder welke de heer zal aanstellen over zijn bedienden om hun op tijd een maat graan te geven?- 12:43 zalig die dienaar, welke zijn heer, als hij komt, zó doende zal vinden!- 12:44 waarlijk, ik zeg u dat hij hem over al zijn bezittingen zal aanstellen!- 12:45 maar als die dienaar in zijn hart zegt: 'mijn heer neemt er de tijd voor om te komen!', en hij begint de slaafjes en slavinnetjes te slaan, en ook te eten, te drinken en dronken te worden,- 12:46 komen zal de heer van die dienaar op de dag dat hij het niet vermoedt en in een uur dat hij niet kent; hij zal hem in tweeën hakken en hem doen delen in het lot der trouwelozen; 12:47 díe dienaar die de wil van zijn heer kent en niet voorbereidt of doet naar zijn wil, zal veel slaag krijgen; 12:48 wie er niet mee bekend is maar wel doet wat slaag waard is, zal weinig slaag krijgen; elk aan wie veel wordt gegeven, van hem zal veel worden gevraagd, en aan wie ze veel hebben toevertrouwd, nog veel meer zullen ze van hem eisen!- 12:49 vuur ben ik komen werpen op de aarde, en wat wil ik ánders dan dat het al ontstoken is!- 12:50 maar ik heb een doop waarmee ik gedoopt moet worden, en hoe houdt het mij bezig totdat die is volbracht!- 12:51 ge denkt dat ik ben gekomen om vrede op de aarde te geven; niet!, zeg ik u, eerder verdeeldheid!- 12:52 want als er van nu af vijf in één huis zijn, zijn ze verdeeld: drie tegen twee en twee tegen drie; 12:53 verdeeld zullen zijn een vader tegen een zoon en een zoon tegen een vader; een moeder tegen een dochter en een dochter tegen de moeder; een schoonmoeder tegen haar schoondochter en een schoondochter tegen de schoonmoeder! 12:54 Ook heeft hij tot de scharen gezegd: wanneer ge in het westen een wolk ziet opkomen, zegt ge meteen: er komt regen!- en zo geschiedt; 12:55 en wanneer ge de zuidenwind ziet waaien zegt ge: dat wordt hitte!- en het geschiedt; 12:56 schijnheiligen, het aanschijn van de aarde en de hemel weet ge naar waarde te schatten, maar dit tijdsgewricht, hoe is het mogelijk dat ge dat niet naar waarde schat?- 12:57 en waarom oordeelt ge niet ook uit uzelf wat rechtvaardig is?- 12:58 want als je met je tegenstander optrekt naar de overheid,- geef dan onderweg al alle moeite om van hem af te komen, anders zal hij je voor de rechter slepen, en zal de rechter je overgeven aan de afhandelaar, en de afhandelaar zal je in een wachthok werpen; 12:59 ik zeg je, je komt daar niet uit voordat je de laatste cent hebt afgegeven!


- Bible de Jérusalem

1. Sur ces entrefaites, la foule s'étant rassemblée par milliers, au point qu'on s'écrasait les uns les autres, il se mit à dire, et d'abord à ses disciples : « Méfiez-vous du levain - c'est-à-dire de l'hypocrisie - des Pharisiens. 2. Rien, en effet, n'est voilé qui ne sera révélé, rien de caché qui ne sera connu. 3. C'est pourquoi tout ce que vous aurez dit dans les ténèbres sera entendu au grand jour, et ce que vous aurez dit à l'oreille dans les pièces les plus retirées sera proclamé sur les toits. 4. « Je vous le dis à vous, mes amis : Ne craignez rien de ceux qui tuent le corps et après cela ne peuvent rien faire de plus. 5. Je vais vous montrer qui vous devez craindre : craignez Celui qui, après avoir tué, a le pouvoir de jeter dans la géhenne ; oui, je vous le dis, Celui-là, craignez-le. 6. Ne vend-on pas cinq passereaux pour deux as ? Et pas un d'entre eux n'est en oubli devant Dieu ! 7. Bien plus, vos cheveux même sont tous comptés. Soyez sans crainte ; vous valez mieux qu'une multitude de passereaux. 8. « Je vous le dis, quiconque se sera déclaré pour moi devant les hommes, le Fils de l'homme aussi se déclarera pour lui devant les anges de Dieu ; 9. mais celui qui m'aura renié à la face des hommes sera renié à la face des anges de Dieu. 10. « Et quiconque dira une parole contre le Fils de l'homme, cela lui sera remis, mais à qui aura blasphémé contre le Saint Esprit, cela ne sera pas remis. 11. « Lorsqu'on vous conduira devant les synagogues, les magistrats et les autorités, ne cherchez pas avec inquiétude comment vous défendre ou que dire, 12. car le Saint Esprit vous enseignera à cette heure même ce qu'il faut dire. » 13. Quelqu'un de la foule lui dit : « Maître, dis à mon frère de partager avec moi notre héritage. » 14. Il lui dit : « Homme, qui m'a établi pour être votre juge ou régler vos partages ? » 15. Puis il leur dit : « Attention ! gardez-vous de toute cupidité, car, au sein même de l'abondance, la vie d'un homme n'est pas assurée par ses biens. » 16. Il leur dit alors une parabole : « Il y avait un homme riche dont les terres avaient beaucoup rapporté. 17. Et il se demandait en lui-même : «Que vais-je faire ? car je n'ai pas où recueillir ma récolte. » 18. Puis il se dit : «Voici ce que je vais faire : j'abattrai mes greniers, j'en construirai de plus grands, j'y recueillerai tout mon blé et mes biens, 19. et je dirai à mon âme : Mon âme, tu as quantité de biens en réserve pour de nombreuses années ; repose-toi, mange, bois, fais la fête. » 20. Mais Dieu lui dit : «Insensé, cette nuit même, on va te redemander ton âme. Et ce que tu as amassé, qui l'aura ?» 21. Ainsi en est-il de celui qui thésaurise pour lui-même, au lieu de s'enrichir en vue de Dieu. » 22. Puis il dit à ses disciples : « Voilà pourquoi je vous dis : Ne vous inquiétez pas pour votre vie de ce que vous mangerez, ni pour votre corps de quoi vous le vêtirez. 23. Car la vie est plus que la nourriture, et le corps plus que le vêtement. 24. Considérez les corbeaux : ils ne sèment ni ne moissonnent, ils n'ont ni cellier ni grenier, et Dieu les nourrit. Combien plus valez-vous que les oiseaux ! 25. Qui d'entre vous d'ailleurs peut, en s'en inquiétant, ajouter une coudée à la longueur de sa vie ? 26. Si donc la plus petite chose même passe votre pouvoir, pourquoi vous inquiéter des autres ? 27. Considérez les lis, comme ils ne filent ni ne tissent. Or, je vous le dis, Salomon lui-même, dans toute sa gloire, n'a pas été vêtu comme l'un d'eux. 28. Que si, dans les champs, Dieu habille de la sorte l'herbe qui est aujourd'hui, et demain sera jetée au four, combien plus le fera-t-il pour vous, gens de peu de foi ! 29. Vous non plus, ne cherchez pas ce que vous mangerez et ce que vous boirez ; ne vous tourmentez pas. 30. Car ce sont là toutes choses dont les païens de ce monde sont en quête ; mais votre Père sait que vous en avez besoin. 31. Aussi bien, cherchez son Royaume, et cela vous sera donné par surcroît. 32. « Sois sans crainte, petit troupeau, car votre Père s'est complu à vous donner le Royaume. 33. « Vendez vos biens, et donnez-les en aumône. Faites-vous des bourses qui ne s'usent pas, un trésor inépuisable dans les cieux, où ni voleur n'approche ni mite ne détruit. 34. Car où est votre trésor, là aussi sera votre cœur. 35. « Que vos reins soient ceints et vos lampes allumées. 36. Soyez semblables, vous, à des gens qui attendent leur maître à son retour de noces, pour lui ouvrir dès qu'il viendra et frappera. 37. Heureux ces serviteurs que le maître en arrivant trouvera en train de veiller ! En vérité, je vous le dis, il se ceindra, les fera mettre à table et, passant de l'un à l'autre, il les servira. 38. Qu'il vienne à la deuxième ou à la troisième veille, s'il trouve les choses ainsi, heureux seront-ils ! 39. Comprenez bien ceci : si le maître de maison avait su à quelle heure le voleur devait venir, il n'aurait pas laissé percer le mur de sa maison. 40. Vous aussi, tenez-vous prêts, car c'est à l'heure que vous ne pensez pas que le Fils de l'homme va venir. » 41. Pierre dit alors : « Seigneur, est-ce pour nous que tu dis cette parabole, ou bien pour tout le monde ? » 42. Et le Seigneur dit : « Quel est donc l'intendant fidèle, avisé, que le maître établira sur ses gens pour leur donner en temps voulu leur ration de blé ? 43. Heureux ce serviteur, que son maître en arrivant trouvera occupé de la sorte ! 44. Vraiment, je vous le dis, il l'établira sur tous ses biens. 45. Mais si ce serviteur dit en son cœur : «Mon maître tarde à venir», et qu'il se mette à frapper les serviteurs et les servantes, à manger, boire et s'enivrer, 46. le maître de ce serviteur arrivera au jour qu'il n'attend pas et à l'heure qu'il ne connaît pas ; il le retranchera et lui assignera sa part parmi les infidèles. 47. « Le serviteur qui, connaissant la volonté de son maître, n'aura rien préparé ou fait selon sa volonté, recevra un grand nombre de coups. 48. Quant à celui qui, sans la connaître, aura par sa conduite mérité des coups, il n'en recevra qu'un petit nombre. A qui on aura donné beaucoup il sera beaucoup demandé, et à qui on aura confié beaucoup on réclamera davantage. 49. « Je suis venu jeter un feu sur la terre, et comme je voudrais que déjà il fût allumé ! 50. Je dois être baptisé d'un baptême, et quelle n'est pas mon angoisse jusqu'à ce qu'il soit consommé ! 51. « Pensez-vous que je sois apparu pour établir la paix sur la terre ? Non, je vous le dis, mais bien la division. 52. Désormais en effet, dans une maison de cinq personnes, on sera divisé, trois contre deux et deux contre trois : 53. on sera divisé, père contre fils et fils contre père, mère contre sa fille et fille contre sa mère, belle-mère contre sa bru et bru contre sa belle-mère. » 54. Il disait encore aux foules : « Lorsque vous voyez un nuage se lever au couchant, aussitôt vous dites que la pluie vient, et ainsi arrive-t-il. 55. Et lorsque c'est le vent du midi qui souffle, vous dites qu'il va faire chaud, et c'est ce qui arrive. 56. Hypocrites, vous savez discerner le visage de la terre et du ciel ; et ce temps-ci alors, comment ne le discernez-vous pas ? 57. « Mais pourquoi ne jugez-vous pas par vous-mêmes de ce qui est juste ? 58. Ainsi, quand tu vas avec ton adversaire devant le magistrat, tâche, en chemin, d'en finir avec lui, de peur qu'il ne te traîne devant le juge, que le juge ne te livre à l'exécuteur, et que l'exécuteur ne te jette en prison. 59. Je te le dis, tu ne sortiras pas de là que tu n'aies rendu même jusqu'au dernier sou. »


- King James Bible

[1] In the mean time, when there were gathered together an innumerable multitude of people, insomuch that they trode one upon another, he began to say unto his disciples first of all, Beware ye of the leaven of the Pharisees, which is hypocrisy. [2] For there is nothing covered, that shall not be revealed; neither hid, that shall not be known. [3] Therefore whatsoever ye have spoken in darkness shall be heard in the light; and that which ye have spoken in the ear in closets shall be proclaimed upon the housetops. [4] And I say unto you my friends, Be not afraid of them that kill the body, and after that have no more that they can do. [5] But I will forewarn you whom ye shall fear: Fear him, which after he hath killed hath power to cast into hell; yea, I say unto you, Fear him. [6] Are not five sparrows sold for two farthings, and not one of them is forgotten before God? [7] But even the very hairs of your head are all numbered. Fear not therefore: ye are of more value than many sparrows. [8] Also I say unto you, Whosoever shall confess me before men, him shall the Son of man also confess before the angels of God: [9] But he that denieth me before men shall be denied before the angels of God. [10] And whosoever shall speak a word against the Son of man, it shall be forgiven him: but unto him that blasphemeth against the Holy Ghost it shall not be forgiven. [11] And when they bring you unto the synagogues, and unto magistrates, and powers, take ye no thought how or what thing ye shall answer, or what ye shall say: [12] For the Holy Ghost shall teach you in the same hour what ye ought to say. [13] And one of the company said unto him, Master, speak to my brother, that he divide the inheritance with me. [14] And he said unto him, Man, who made me a judge or a divider over you? [15] And he said unto them, Take heed, and beware of covetousness: for a man's life consisteth not in the abundance of the things which he possesseth. [16] And he spake a parable unto them, saying, The ground of a certain rich man brought forth plentifully: [17] And he thought within himself, saying, What shall I do, because I have no room where to bestow my fruits? [18] And he said, This will I do: I will pull down my barns, and build greater; and there will I bestow all my fruits and my goods. [19] And I will say to my soul, Soul, thou hast much goods laid up for many years; take thine ease, eat, drink, and be merry. [20] But God said unto him, Thou fool, this night thy soul shall be required of thee: then whose shall those things be, which thou hast provided? [21] So is he that layeth up treasure for himself, and is not rich toward God. [22] And he said unto his disciples, Therefore I say unto you, Take no thought for your life, what ye shall eat; neither for the body, what ye shall put on. [23] The life is more than meat, and the body is more than raiment. [24] Consider the ravens: for they neither sow nor reap; which neither have storehouse nor barn; and God feedeth them: how much more are ye better than the fowls? [25] And which of you with taking thought can add to his stature one cubit? [26] If ye then be not able to do that thing which is least, why take ye thought for the rest? [27] Consider the lilies how they grow: they toil not, they spin not; and yet I say unto you, that Solomon in all his glory was not arrayed like one of these. [28] If then God so clothe the grass, which is to day in the field, and to morrow is cast into the oven; how much more will he clothe you, O ye of little faith? [29] And seek not ye what ye shall eat, or what ye shall drink, neither be ye of doubtful mind. [30] For all these things do the nations of the world seek after: and your Father knoweth that ye have need of these things. [31] But rather seek ye the kingdom of God; and all these things shall be added unto you. [32] Fear not, little flock; for it is your Father's good pleasure to give you the kingdom. [33] Sell that ye have, and give alms; provide yourselves bags which wax not old, a treasure in the heavens that faileth not, where no thief approacheth, neither moth corrupteth. [34] For where your treasure is, there will your heart be also. [35] Let your loins be girded about, and your lights burning; [36] And ye yourselves like unto men that wait for their lord, when he will return from the wedding; that when he cometh and knocketh, they may open unto him immediately. [37] Blessed are those servants, whom the lord when he cometh shall find watching: verily I say unto you, that he shall gird himself, and make them to sit down to meat, and will come forth and serve them. [38] And if he shall come in the second watch, or come in the third watch, and find them so, blessed are those servants. [39] And this know, that if the goodman of the house had known what hour the thief would come, he would have watched, and not have suffered his house to be broken through. [40] Be ye therefore ready also: for the Son of man cometh at an hour when ye think not. [41] Then Peter said unto him, Lord, speakest thou this parable unto us, or even to all? [42] And the Lord said, Who then is that faithful and wise steward, whom his lord shall make ruler over his household, to give them their portion of meat in due season? [43] Blessed is that servant, whom his lord when he cometh shall find so doing. [44] Of a truth I say unto you, that he will make him ruler over all that he hath. [45] But and if that servant say in his heart, My lord delayeth his coming; and shall begin to beat the menservants and maidens, and to eat and drink, and to be drunken; [46] The lord of that servant will come in a day when he looketh not for him, and at an hour when he is not aware, and will cut him in sunder, and will appoint him his portion with the unbelievers. [47] And that servant, which knew his lord's will, and prepared not himself, neither did according to his will, shall be beaten with many stripes. [48] But he that knew not, and did commit things worthy of stripes, shall be beaten with few stripes. For unto whomsoever much is given, of him shall be much required: and to whom men have committed much, of him they will ask the more. [49] I am come to send fire on the earth; and what will I if it be already kindled? [50] But I have a baptism to be baptized with; and how am I straitened till it be accomplished! [51] Suppose ye that I am come to give peace on earth? I tell you, Nay; but rather division: [52] For from henceforth there shall be five in one house divided, three against two, and two against three. [53] The father shall be divided against the son, and the son against the father; the mother against the daughter, and the daughter against the mother; the mother in law against her daughter in law, and the daughter in law against her mother in law. [54] And he said also to the people, When ye see a cloud rise out of the west, straightway ye say, There cometh a shower; and so it is. [55] And when ye see the south wind blow, ye say, There will be heat; and it cometh to pass. [56] Ye hypocrites, ye can discern the face of the sky and of the earth; but how is it that ye do not discern this time? [57] Yea, and why even of yourselves judge ye not what is right? [58] When thou goest with thine adversary to the magistrate, as thou art in the way, give diligence that thou mayest be delivered from him; lest he hale thee to the judge, and the judge deliver thee to the officer, and the officer cast thee into prison. [59] I tell thee, thou shalt not depart thence, till thou hast paid the very last mite.


- Luther Bibel

Mahnung zum furchtlosen Bekennen 121Unterdessen kamen einige tausend Menschen zusammen, sodass sie sich untereinander traten. Da fing er an und sagte zuerst zu seinen Jüngern: Hütet euch vor dem Sauerteig der Pharisäer, das ist die Heuchelei. 2Es ist aber nichts verborgen, was nicht offenbar wird, und nichts geheim, was man nicht wissen wird. 3Darum, was ihr in der Finsternis sagt, das wird man im Licht hören; und was ihr ins Ohr flüstert in der Kammer, das wird man auf den Dächern predigen. 4Ich sage aber euch, meinen Freunden: Fürchtet euch nicht vor denen, die den Leib töten und danach nichts mehr tun können. 5Ich will euch aber zeigen, vor wem ihr euch fürchten sollt: Fürchtet euch vor dem, der, nachdem er getötet hat, auch Macht hat, in die Hölle zu werfen. Ja, ich sage euch, vor dem fürchtet euch. 6Verkauft man nicht fünf Sperlinge für zwei Groschen? Dennoch ist vor Gott nicht einer von ihnen vergessen. 7Aber auch die Haare auf eurem Haupt sind alle gezählt. Darum fürchtet euch nicht; ihr seid besser als viele Sperlinge. 8Ich sage euch aber: Wer mich bekennt vor den Menschen, den wird auch der Menschensohn bekennen vor den Engeln Gottes. 9 Wer mich aber verleugnet vor den Menschen, der wird verleugnet werden vor den Engeln Gottes. 10Und wer ein Wort gegen den Menschensohn sagt, dem soll es vergeben werden; wer aber den Heiligen Geist lästert, dem soll es nicht vergeben werden. 11Wenn sie euch aber führen werden in die Synagogen und vor die Machthaber und die Obrigkeit, so sorgt nicht, wie oder womit ihr euch verantworten oder was ihr sagen sollt; 12denn der Heilige Geist wird euch in dieser Stunde lehren, was ihr sagen sollt. Warnung vor Habgier 13Es sprach aber einer aus dem Volk zu ihm: Meister, sage meinem Bruder, dass er mit mir das Erbe teile. 14Er aber sprach zu ihm: Mensch, wer hat mich zum Richter oder Erbschlichter über euch gesetzt? 15Und er sprach zu ihnen: Seht zu und hütet euch vor aller Habgier; denn niemand lebt davon, dass er viele Güter hat. Der reiche Kornbauer 16Und er sagte ihnen ein Gleichnis und sprach: Es war ein reicher Mensch, dessen Feld hatte gut getragen. 17Und er dachte bei sich selbst und sprach: Was soll ich tun? Ich habe nichts, wohin ich meine Früchte sammle. 18Und sprach: Das will ich tun: Ich will meine Scheunen abbrechen und größere bauen und will darin sammeln all mein Korn und meine Vorräte 19und will sagen zu meiner Seele: Liebe Seele, du hast einen großen Vorrat für viele Jahre; habe nun Ruhe, iss, trink und habe guten Mut! 20Aber Gott sprach zu ihm: Du Narr! Diese Nacht wird man deine Seele von dir fordern; und wem wird dann gehören, was du angehäuft hast? 21So geht es dem, der sich Schätze sammelt und ist nicht reich bei Gott. Vom falschen und rechten Sorgen 22Er sprach aber zu seinen Jüngern: Darum sage ich euch: Sorgt nicht um euer Leben, was ihr essen sollt, auch nicht um euren Leib, was ihr anziehen sollt. 23Denn das Leben ist mehr als die Nahrung und der Leib mehr als die Kleidung. 24Seht die Raben an: sie säen nicht, sie ernten auch nicht, sie haben auch keinen Keller und keine Scheune, und Gott ernährt sie doch. Wie viel besser seid ihr als die Vögel! 25Wer ist unter euch, der, wie sehr er sich auch darum sorgt, seines Lebens Länge eine Spanne zusetzen könnte? 26Wenn ihr nun auch das Geringste nicht vermögt, warum sorgt ihr euch um das andre? 27Seht die Lilien an, wie sie wachsen: sie spinnen nicht, sie weben nicht. Ich sage euch aber, dass auch Salomo in aller seiner Herrlichkeit nicht gekleidet gewesen ist wie eine von ihnen. 28Wenn nun Gott das Gras, das heute auf dem Feld steht und morgen in den Ofen geworfen wird, so kleidet, wie viel mehr wird er euch kleiden, ihr Kleingläubigen! 29Darum auch ihr, fragt nicht danach, was ihr essen oder was ihr trinken sollt, und macht euch keine Unruhe. 30Nach dem allen trachten die Heiden in der Welt; aber euer Vater weiß, dass ihr dessen bedürft. 31 Trachtet vielmehr nach seinem Reich, so wird euch das alles zufallen. 32 Fürchte dich nicht, du kleine Herde! Denn es hat eurem Vater wohlgefallen, euch das Reich zu geben. 33Verkauft, was ihr habt, und gebt Almosen. Macht euch Geldbeutel, die nicht veralten, einen Schatz, der niemals abnimmt, im Himmel, wo kein Dieb hinkommt, und den keine Motten fressen. 34Denn wo euer Schatz ist, da wird auch euer Herz sein. Vom Warten auf das Kommen Christi 35Lasst eure Lenden umgürtet sein und eure Lichter brennen 36und seid gleich den Menschen, die auf ihren Herrn warten, wann er aufbrechen wird von der Hochzeit, damit, wenn er kommt und anklopft, sie ihm sogleich auftun. 37Selig sind die Knechte, die der Herr, wenn er kommt, wachend findet. Wahrlich, ich sage euch: Er wird sich schürzen und wird sie zu Tisch bitten und kommen und ihnen dienen. 38Und wenn er kommt in der zweiten oder in der dritten Nachtwache und findet's so: selig sind sie. 39Das sollt ihr aber wissen: Wenn ein Hausherr wüsste, zu welcher Stunde der Dieb kommt, so ließe er nicht in sein Haus einbrechen. 40 Seid auch ihr bereit! Denn der Menschensohn kommt zu einer Stunde, da ihr's nicht meint. 41Petrus aber sprach: Herr, sagst du dies Gleichnis zu uns oder auch zu allen? 42Der Herr aber sprach: Wer ist denn der treue und kluge Verwalter, den der Herr über seine Leute setzt, damit er ihnen zur rechten Zeit gibt, was ihnen zusteht? 43Selig ist der Knecht, den sein Herr, wenn er kommt, das tun sieht. 44Wahrlich, ich sage euch: Er wird ihn über alle seine Güter setzen. 45Wenn aber jener Knecht in seinem Herzen sagt: Mein Herr kommt noch lange nicht, und fängt an, die Knechte und Mägde zu schlagen, auch zu essen und zu trinken und sich voll zu saufen, 46dann wird der Herr dieses Knechtes kommen an einem Tage, an dem er's nicht erwartet, und zu einer Stunde, die er nicht kennt, und wird ihn in Stücke hauen lassen und wird ihm sein Teil geben bei den Ungläubigen. 47Der Knecht aber, der den Willen seines Herrn kennt, hat aber nichts vorbereitet noch nach seinem Willen getan, der wird viel Schläge erleiden müssen. 48Wer ihn aber nicht kennt und getan hat, was Schläge verdient, wird wenig Schläge erleiden. Denn wem viel gegeben ist, bei dem wird man viel suchen; und wem viel anvertraut ist, von dem wird man umso mehr fordern. Entzweiungen um Jesu willen 49 Ich bin gekommen, ein Feuer anzuzünden auf Erden; was wollte ich lieber, als dass es schon brennte! 50Aber ich muss mich zuvor taufen lassen mit einer Taufe, und wie ist mir so bange, bis sie vollbracht ist! 51Meint ihr, dass ich gekommen bin, Frieden zu bringen auf Erden? Ich sage: Nein, sondern Zwietracht. 52Denn von nun an werden fünf in einem Hause uneins sein, drei gegen zwei und zwei gegen drei. 53Es wird der Vater gegen den Sohn sein und der Sohn gegen den Vater, die Mutter gegen die Tochter und die Tochter gegen die Mutter, die Schwiegermutter gegen die Schwiegertochter und die Schwiegertochter gegen die Schwiegermutter. Beurteilung der Zeit 54Er sprach aber zu der Menge: Wenn ihr eine Wolke aufsteigen seht vom Westen her, so sagt ihr gleich: Es gibt Regen. Und es geschieht so. 55Und wenn der Südwind weht, so sagt ihr: Es wird heiß werden. Und es geschieht so. 56Ihr Heuchler! Über das Aussehen der Erde und des Himmels könnt ihr urteilen; warum aber könnt ihr über diese Zeit nicht urteilen? 57Warum aber urteilt ihr nicht auch von euch aus darüber, was recht ist? 58Denn wenn du mit deinem Gegner zum Gericht gehst, so bemühe dich auf dem Wege, von ihm loszukommen, damit er nicht etwa dich vor den Richter ziehe, und der Richter überantworte dich dem Gerichtsdiener, und der Gerichtsdiener werfe dich ins Gefängnis. 59Ich sage dir: Du wirst von dort nicht herauskommen, bis du den allerletzten Heller bezahlt hast.


- Arabisch

وفي اثناء ذلك اذ اجتمع ربوات الشعب حتى كان بعضهم يدوس بعضا ابتدأ يقول لتلاميذه اولا تحرزوا لانفسكم من خمير الفريسيين الذي هو الرياء. .1 فليس مكتوم لن يستعلن ولا خفي لن يعرف. .2 لذلك كل ما قلتموه في الظلمة يسمع في النور وما كلمتم به الاذن في المخادع ينادى به على السطوح. .3 ولكن اقول لكم يا احبائي لا تخافوا من الذين يقتلون الجسد وبعد ذلك ليس لهم ما يفعلون اكثر. .4 بل اريكم ممن تخافون. خافوا من الذي بعدما يقتل له سلطان ان يلقي في جهنم. نعم اقول لكم من هذا خافوا. .5 أليست خمسة عصافير تباع بفلسين. وواحد منها ليس منسيا امام الله. .6 بل شعور رؤوسكم ايضا جميعها محصاة. فلا تخافوا انتم افضل من عصافير كثيرة. .7 واقول لكم كل من اعترف بي قدام الناس يعترف به ابن الانسان قدام ملائكة الله. .8 ومن انكرني قدام الناس ينكر قدام ملائكة الله. .9 وكل من قال كلمة على ابن الانسان يغفر له. واما من جدف على الروح القدس فلا يغفر له. .10 ومتى قدموكم الى المجامع والرؤساء والسلاطين فلا تهتموا كيف او بما تحتجّون او بما تقولون. .11 لان الروح القدس يعلّمكم في تلك الساعة ما يجب ان تقولوه .12 وقال له واحد من الجمع يا معلّم قل لاخي ان يقاسمني الميراث. .13 فقال له يا انسان من اقامني عليكما قاضيا او مقسّما. .14 وقال لهم انظروا وتحفّظوا من الطمع. فانه متى كان لاحد كثير فليست حياته من امواله. .15 وضرب لهم مثلا قائلا. انسان غني اخصبت كورته. .16 ففكر في نفسه قائلا ماذا اعمل لان ليس لي موضع اجمع فيه اثماري. .17 وقال اعمل هذا. اهدم مخازني وابني اعظم واجمع هناك جميع غلاتي وخيراتي. .18 واقول لنفسي يا نفس لك خيرات كثيرة موضوعة لسنين كثيرة. استريحي وكلي واشربي وافرحي. .19 فقال له الله يا غبي هذه الليلة تطلب نفسك منك. فهذه التي اعددتها لمن تكون. .20 هكذا الذي يكنز لنفسه وليس هو غنيا للّه .21 وقال لتلاميذه. من اجل هذا اقول لكم لا تهتموا لحياتكم بما تأكلون ولا للجسد بما تلبسون. .22 الحياة افضل من الطعام والجسد افضل من اللباس. .23 تأملوا الغربان. انها لا تزرع ولا تحصد وليس لها مخدع ولا مخزن والله يقيتها. كم انتم بالحري افضل من الطيور. .24 ومن منكم اذا اهتم يقدر ان يزيد على قامته ذراعا واحدة. .25 فان كنتم لا تقدرون ولا على الاصغر فلماذا تهتمون بالبواقي. .26 تأملوا الزنابق كيف تنمو. لا تتعب ولا تغزل. ولكن اقول لكم انه ولا سليمان في كل مجده كان يلبس كواحدة منها. .27 فان كان العشب الذي يوجد اليوم في الحقل ويطرح غدا في التنور يلبسه الله هكذا فكم بالحري يلبسكم انتم يا قليلي الايمان. .28 فلا تطلبوا انتم ما تأكلون وما تشربون ولا تقلقوا. .29 فان هذه كلها تطلبها امم العالم. واما انتم فابوكم يعلم انكم تحتاجون الى هذه. .30 بل اطلبوا ملكوت الله وهذه كلها تزاد لكم .31 لا تخف ايها القطيع الصغير لان اباكم قد سرّ ان يعطيكم الملكوت. .32 بيعوا مالكم واعطوا صدقة. اعملوا لكم اكياسا لا تفنى وكنزا لا ينفد في السموات حيث لا يقرب سارق ولا يبلي سوس. .33 لانه حيث يكون كنزكم هناك يكون قلبكم ايضا. .34 لتكن احقاؤكم ممنطقة وسرجكم موقدة. .35 وانتم مثل اناس ينتظرون سيدهم متى يرجع من العرس حتى اذا جاء وقرع يفتحون له للوقت. .36 طوبى لاولئك العبيد الذين اذا جاء سيدهم يجدهم ساهرين. الحق اقول لكم انه يتمنطق ويتكئهم ويتقدم ويخدمهم. .37 وان أتى في الهزيع الثاني او أتى في الهزيع الثالث ووجدهم هكذا فطوبى لاولئك العبيد. .38 وانما اعلموا هذا انه لو عرف رب البيت في اي ساعة يأتي السارق لسهر ولم يدع بيته ينقب. .39 فكونوا انتم اذا مستعدين لانه في ساعة لا تظنون يأتي ابن الانسان .40 فقال له بطرس يا رب ألنا تقول هذا المثل ام للجميع ايضا. .41 فقال الرب فمن هو الوكيل الامين الحكيم الذي يقيمه سيده على خدمه ليعطيهم العلوفة في حينها. .42 طوبى لذلك العبد الذي اذا جاء سيده يجده يفعل هكذا. .43 بالحق اقول لكم انه يقيمه على جميع امواله. .44 ولكن ان قال ذلك العبد في قلبه سيدي يبطئ قدومه. فيبتدئ يضرب الغلمان والجواري ويأكل ويشرب ويسكر. .45 يأتي سيد ذلك العبد في يوم لا ينتظره وفي ساعة لا يعرفها فيقطعه ويجعل نصيبه مع الخائنين. .46 واما ذلك العبد الذي يعلم ارادة سيده ولا يستعد ولا يفعل بحسب ارادته فيضرب كثيرا. .47 ولكن الذي لا يعلم ويفعل ما يستحق ضربات يضرب قليلا. فكل من أعطي كثيرا يطلب منه كثير ومن يودعونه كثيرا يطالبونه باكثر .48 جئت لألقي نارا على الارض. فماذا اريد لو اضطرمت. .49 ولي صبغة اصطبغها وكيف انحصر حتى تكمل. .50 أتظنون اني جئت لاعطي سلاما على الارض. كلا اقول لكم. بل انقساما. .51 لانه يكون من الآن خمسة في بيت واحد منقسمين ثلثة على اثنين واثنان على ثلثة. .52 ينقسم الاب على الابن والابن على الاب. والام على البنت والبنت على الام. والحماة على كنتها والكنة على حماتها .53 ثم قال ايضا للجموع. اذا رأيتم السحاب تطلع من المغارب فللوقت تقولون انه يأتي مطر. فيكون هكذا. .54 واذا رأيتم ريح الجنوب تهب تقولون انه سيكون حر. فيكون. .55 يا مراؤون تعرفون ان تميّزوا وجه الارض والسماء واما هذا الزمان فكيف لا تميّزونه. .56 ولماذا لا تحكمون بالحق من قبل نفوسكم. .57 حينما تذهب مع خصمك الى الحاكم ابذل الجهد وانت في الطريق لتتخلّص منه. لئلا يجرك الى القاضي ويسلمك القاضي الى الحاكم فيلقيك الحاكم في السجن. .58 اقول لك لا تخرج من هناك حتى توفي الفلس الاخير .59


- Structuur


- Taalgebruik

- A - B - C - D - E - F - G - H - I - J - K - L - M - N - O - P - Q - R - S - T - U - V - W - X -Y - Z -


- Commentaar