LUCASEVANGELIE, TIENDE HOOFDSTUK, LC 10 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 10 -- Lc 10,1-9 .
BIJBEL: Taalgebruik - A - B - C - D - E - F - G - H - I - J - K - L - M - N - O - P - Q - R - S - T - U - V - W - X -Y - Z -
Deze websitepagina is een onderdeel van de website van Arseen De Kesel : http://www.interlevensbeschouwelijk.be/index.html.

Bijbeluitleg - Lc 10,1-12 - Lc 10,13-15 - Lc 10,16 - Lc 10,17-20 - Lc 10,21-22 - Lc 10,23-24 - Lc 10,25-28 - Lc 10,29-37 - Lc 10,38-42 -
Commentaar : Lc 10,25-28 . Lc 10,29-37 .
Uitleg hoofdstuk per hoofdstuk : Lc 1 - Lc 2 - Lc 3 - Lc 4 - Lc 5 - Lc 6 - Lc 7 - Lc 8 - Lc 9 - Lc 10 - Lc 11 - Lc 12 - Lc 13 - Lc 14 - Lc 15 - Lc 16 - Lc 17 - Lc 18 - Lc 19 - Lc 20 - Lc 21 - Lc 22 - Lc 23 - Lc 24 -
Uitleg vers per vers : - Lc 10,1 - Lc 10,2 - Lc 10,3 - Lc 10,4 - Lc 10,5 - Lc 10,6 - Lc 10,7 - Lc 10,8 - Lc 10,9 - Lc 10,10 - Lc 10,11 - Lc 10,12 - Lc 10,13 - Lc 10,14 - Lc 10,15 - Lc 10,16 - Lc 10,17 - Lc 10,18 - Lc 10,19 - Lc 10,20 - Lc 10,21 - Lc 10,22 - Lc 10,23 - Lc 10,24 - Lc 10,25 - Lc 10,26 - Lc 10,27 - Lc 10,28 - Lc 10,29 - Lc 10,30 - Lc 10,31 - Lc 10,32 - Lc 10,33 - Lc 10,34 - Lc 10,35 - Lc 10,36 - Lc 10,37 - Lc 10,38 - Lc 10,39 - Lc 10,40 - Lc 10,41 - Lc 10,42 -

In hun synopsis van de eerste drie evangeliën (Leuven, Vlaamse Bijbelstichting, 1986; Turnhout, Brepols, ) onderscheiden Adelbert Denaux en Marc Vervenne volgende pericopen in het tiende hoofdstuk van het Lucasevangelie :
185. Zending van de (tweeën)zeventig : Lc 10,1-12 -
186. Weespreuken over de steden van Israël : Lc 10,13-15 - Mt 11,20-24 -
187. Wie jullie hoort, hoort mij : Lc 10,16 - Mt 10,40-42 -
188. Terugkeer van de (tweeën)zeventig : Lc 10,17-20 -
189. De Zoon prijst de Vader : Mt 11,25-27 - Lc 10,21-22 -
190. Zaligprijzing van de leerlingen : Lc 10,23-24 -
191. Vraag naar het grootste gebod : Lc 10,25-28 - Mc 12,28-34 - Mt 22,34-40 -
192. Gelijkenis van de barmhartige Samaritaan : Lc 10,29-37 -
193. Maria en Marta : Lc 10,38-42 - Lc 10,38-42 -

Lc 10,1-11,54 zou een geheel vormen. A : Lc 10,1-24. B : Lc 10,25-11,13. a : Lc 10,25-37. b : Lc 10,38-42. a' : Lc 11,1-13. b' : Lc 11,14-54.

Evangelie op de 14de (veertiende) zondag door het c-jaar . : Lc 10,1-9 . Lc 10,1-9 .
In die tijd wees de Heer tweeënzeventig leerlingen aan en zond hen twee aan twee voor zich uit naar alle steden en plaatsen waarheen Hijzelf van plan was te gaan. Hij sprak tot hen: "De oogst is groot maar arbeiders zijn er weinig. Vraagt daarom de Heer van de oogst arbeiders te sturen om te oogsten. Gaat dan, maar zie, Ik zend u als lammeren onder de wolven. Neemt geen beurs mee, geen reiszak, geen schoeisel en groet niemand onderweg. In welk huis ge ook binnengaat, laat uw eerste woord zijn: Vrede aan dit huis! Woont daar een vredelievend mens dan zal uw vrede op hem rusten; zo niet dan zal hij op u terugkeren. Blijft in dat huis en eet en drinkt wat zij u aanbieden; want de arbeider is zijn loon waard. Gaat niet van het ene huis naar het andere, in elke stad waar ge binnengaat en ontvangen wordt, eet wat u wordt voorgezet, geneest de zieken die er zijn en zegt tot hen: Het Rijk Gods is nu nabij.

185. Zending van de (tweeën)zeventig : Lc 10,1-12 - Lc 10,1-12 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 10 -- Lc 10,1 - Lc 10,2 - Lc 10,3 - Lc 10,4 - Lc 10,5 - Lc 10,6 - Lc 10,7 - Lc 10,8 - Lc 10,9 - Lc 10,10 - Lc 10,11 - Lc 10,12 -

Op welke basis heeft de versindeler de verzen ingedeeld? Enerzijds is Jezus het personage; Lc 10,1 en Lc 10,2 hebben het partikel de (echter). De verdere versindeling is wellicht bepaald door de imperatieven. In het geheel van de pericope komt 10 X een imperatief voor (de 10 geboden van de gezondene).

Lc 10,1 Lc 10,2 Lc 10,3 Lc 10,4 Lc 10,5 Lc 10,7 Lc 10,8 Lc 10,10 Lc 10,12
meta de tauta (daarna echter) elegen de (hij zei echter)     eis hèn d'an ... oikian (in welk huis je zoudt...) en autèi de oikiai (in dat huis echter) eis hèn an polin... (in welke stad je zoudt) eis hèn d'an polin...(in welke stad je zoudt... legô humin... (ik zeg jullie)
anedeixen (duidde hij aan) pros autous (tot hen)              
    hupagete (ga) mè bastazete (draag niet) legete (zeg) menete (blijf) esthiete (eet) eipate (zegt)  
        Lc 10,6 : uitweiding over de vrede in het huis   Lc 10,9 : de dubbele taak van de gezondene Lc 10,11  

- Lc 9,52 (onmiddellijk na het besluit van Jezus om naar Jeruzalem te gaan): "Hij zond boden (aggeloi - angeli - engelen) voor zich uit" en Lc 10,1b: "en zond hen twee aan twee voor zich uit" zijn bijna identiek.

- Lc 10,1b: en Hij zond hen... Lc 10,3 : Zie, Ik zend hen... En dan terug een driedeling: Lc 10,5 : Als je bij iemand in huis komt... Lc 10,8 : Als je in een stad komt waar men je ontvangt... Lc 10,10 : Maar als je in een stad komt waar men je niet ontvangt... Zoals in pericope Lc 9,52-56 vinden we hier dezelfde ideeën terug: gezonden worden - gaan - ontvangen worden of niet. Hoe reageren op ontvangst of niet-ontvangst?

Een web van woorden hangen aan elkaar : leraar - leerling - voorgaan - volgen - zenden - gezonden worden . Hoe kunnen we de relatie leraar - leerling begrijpen? Is een leraar slechts een doorgeefluik tussen de leraar bij wie hij leerling was en de leerling die na hem leraar wordt. Is er geen dynamische ontwikkeling waardoor iedere generatie nieuwe elementen aan de ontwikkeling bijdraagt. Is de nieuwe leraar soms niet groter dan de vorige. Zijn sommige leraars - ofschoon ze reeds verouderd kunnen zijn - niet groot omwille van hun grote persoonlijke bijdragen? Is leraar-zijn dan niet om het verworvene door te geven (soms herdacht), het nieuwe te verwerken en door te geven en de leerling open te maken voor nieuwe toekomstige ontwikkelingen. Een leraar is enerzijds met het verleden bezig maar vooral met de toekomst.
Het valt me op hoe gelovigen vaak teruggrijpen op hun stichter, hun woorden en daden in overeenstemming met hem willen hebben. Ze zien soms zijn beperktheid en zijn concrete situatie over het hoofd. Ze blikken teveel terug op het verleden, remmen een dynamische ontwikkeling en zien te weinig naar de toekomst.
Hoe kunnen we geroepen en gezonden worden begrijpen? Geroepen door God? En gezonden door God? En de rol van een instituut erin?

 Mc 3,13 - Mc 3,13-19 - Mc 3,14 Mc 3,16 Lc 6,13 - Lc 6,12-16 -  Mc 6,7 // Lc 9,1 - Mc 6,7-13 - Lc 9,1 - Lc 9,1-6 - Lc 9,2 Lc 10,1 - Lc 10,1-12 - Lc 10,9 Lc 10,11  Lc 10,19 Lc 10,17-20 -
kai (en)  kai (en)  kai (en)     kai (en)     Meta de tauta (daarna echter)      
proskaleitai (hij roept tot zich)  epoisen (hij maakte) epoisen (hij maakte) prosefônèsen (hij riep bij zich)  proskaleitai (hij roept tot zich)  sugkalesamenos de (samengeroepen echter)   anedeiksen ho kurios (duidde de heer aan)      
      tous mathètas autou (zijn leerlingen)              
hous èthelen autos (die hijzelf wilde)  dôdeka (twaalf) tous dôdeka (de twaalf) eklexamenos ap'autôn dôdeka (uitkiezende uit hen twaalf)  tous dôdeka (de twaalf)  tous dôdeka (de twaalf)   heterous hebdomèkonta duo (72 anderen)      
         kai èrxato autous apostellein duo duo (en hij begon hen twee per twee te zenden)   kai apesteilen autous (en hij zond hen)  kai apesteilen autous (en hij zond hen) ana duo (per twee)      
         kai edidou autois exousian tôn pneumatôn tôn akathartôn (en hij gaf hen de macht over de onreine geesten)  edôken autois dunamin kai exousian epi panta ta daimonia (gaf hij hen kracht en macht over alle duivels kèrussein tèn basilaian tou theou (om te verkondigen het koninkrijk van God)   9a kai legete autois èggiken ef'humas hè basileia tou theou (en zegt aan hen : nabij is bij u het koninkrijk van God )  hoti èggiken hè basileia tou theou (want nabij is het koninkrijk van God) idou edôken humin tèn exousian tou patein epanô ofeôn kai skorpiôn kai epi pasan tèn dunamin tou echtrou (zie ik heb u gegeven de macht om te wandelen op slangen en schorpioenen en over elke macht van de vijand )
           kai nosous therapeuein (en om ziekten te genezen) kai iasthai (en te genezen)   9b kai therapeuete tous en autèi astheneis (en geneest de zieken erin - in het huis)    
               pro prosôpou autou (voor zijn aangezicht)      
 97. Roeping van de Twaalf : Mc 3,13-19 // Lc 6,12-16  97. Roeping van de Twaalf : Mc 3,13-19 // Lc 6,12-16  97. Roeping van de Twaalf : Mc 3,13-19 // Lc 6,12-16  97. Roeping van de Twaalf : Mc 3,13-19 // Lc 6,12-16  147. Zending van de Twaalf : Mc 6,7-13 // Lc 9,1-6  147. Mc 6,7-13 // Lc 9,1-6 : zending van de twaalf  147. Mc 6,7-13 // Lc 9,1-6 : zending van de twaalf  185. Zending van de (tweeën) zeventig : Lc 10,1-12 185. Zending van de (tweeën ) zeventig : Lc 10,1-12  185. Zending van de (tweeën) zeventig : Lc 10,1-12 188. Terugkeer van de (tweeën )zeventig : Lc 10,17-20

deiknumi : tonen, aanwijzen. anadeiknumi : kenbaar maken, kiezen

De taak van de leerlingen is voor te gaan. Het zijn wegbereiders, die de komst van Jezus aankondigen. Maar ze doen wel hetzelfde werk als Jezus. Wat moet Jezus dan nog gaan doen? Heeft het dan iets met aanwezigheid te maken?

Lc 10,5 - Lc 10,1-12 - Lc 10,8a Lc 10,10a Lc 9,4 - Lc 9,1-6 - Lc 9,52b  Lc 9,53 - Lc 9,51-56 -
  kai (en)   kai (en)  kai (en) kai (en)
eis (in eis (in eis (in eis (in  ... eisèlthon eis (gingen zij naar  
hèn (welk) hèn (welke) hèn (welke) hèn (welke)    
d'an eiselthète (gij echter zoudt binnengaan) an d'an (echter) an    
oikian (huis) polin (stad) polin (stad) oikian (huis)  kômèn Samaritôn (een dorp van de Samaritanen  
  eiserchèsthe (gij zoudt binnengaan) eiserchèsthe (gij zoudt binnengaan) eiselthète (gij zoudt binnengaan)    
  kai (en) kai (en) kai hosoi (en zodanigen)    
     mè (niet)  an mè    ouk (niet)
   dechôntai (zij ontvangen)  dechôntai (zij ontvangen)  dechôntai (zij ontvangen)    edexanto (ontvingenzij)
   humas (u)  humas (u)  humas (u)    auton (hem)
 185. Zending van de (tweeën)zeventig : Lc 10,1-12  185. Zending van de (tweeën)zeventig : Lc 10,1-12  185. Zending van de (tweeën)zeventig : Lc 10,1-12  147. Mc 6,7-13 // Lc 9,1-6 : zending van de twaalf  183. Het ongastvrije samaritanendorp : Lc 9,51-56  183. Het ongastvrije samaritanendorp : Lc 9,51-56

72 : jod = 10 ; hee = 5; waw = 6 . De Godsnaam jhwh (tetragram) : 10 + 5 + 6 + 5 = 26 . Berekening volgens groeiwijze : ( jod ) 10 + ( jod + hee = 10 + 5 ) 15 + ( jod + hee + waw = 10 + 5 + 6 = 21 ) 21 + (jod + hee + waw + hee = 10 + 5 + 6 + 5 = 26 ) 26 = 72 . (zie kabbalah) .
70. Er zijn de 70 volkeren, komende van Noach (Gn 10). Er zijn de 70 kinderen van Jacob die naar Egypte trokken, er zijn de 70 oudsten van het volk, in de tocht door de woestijn.

Lc 10,1 - Lc 10,1 : 185. Zending van de (tweeën)zeventig : Lc 10,1-12 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 10 -- Lc 10,1 - Lc 10,2 - Lc 10,3 - Lc 10,4 - Lc 10,5 - Lc 10,6 - Lc 10,7 - Lc 10,8 - Lc 10,9 - Lc 10,10 - Lc 10,11 - Lc 10,12 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis 14de (veertiende) zondag door het c-jaar  Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
10:1 meta de tauta anedeixen o kurios eterous ebdomèkonta [duo*] kai apesteilen autous ana duo [duo] pro prosôpou autou eis pasan polin kai topon ou èmellen autos erchesthai  1 post haec autem designavit Dominus et alios septuaginta duos et misit illos binos ante faciem suam in omnem civitatem et locum quo erat ipse venturus     In die tijd wees de Heer tweeënzeventig leerlingen aan en zond hen twee aan twee voor zich uit naar alle steden en plaatsen waarheen Hijzelf van plan was te gaan.  

1 En na dezen stelde de Heere nog andere zeventig, en zond hen heen voor Zijn aangezicht, twee en twee, in iedere stad en plaats, daar Hij komen zou.

[1] Hierna wees de Heer nog tweeënzeventig* anderen aan en zond hen twee aan twee voor zich uit naar alle steden en plaatsen waar Hij zelf nog komen zou.   [1] Daarna stelde de Heer tweeënzeventig anderen* aan, die hij twee aan twee voor zich uit zond naar iedere stad en plaats waar hij van plan was heen te gaan.  1 ¶ Na dit alles wijst de Heer nog tweeënzeventig anderen aan en zendt hen per twee voor zijn aanschijn uit naar elke stad en plek waar hij zou gaan komen.   1. Après cela, le Seigneur désigna soixante-douze autres et les envoya deux par deux en avant de lui dans toute ville et tout endroit où lui-même devait aller.  

King James Bible . [1] After these things the Lord appointed other seventy also, and sent them two and two before his face into every city and place, whither he himself would come.
Luther-Bibel . 10 1 Danach setzte der Herr weitere zweiundsiebzig Jünger ein und sandte sie je zwei und zwei vor sich her in alle Städte und Orte, wohin er gehen wollte,

Tekstuitleg van Lc 10,1 .

2. - 3. tauta de (die dingen echter . Lc (2) : (1) Lc 9,34 . (2) Lc 24,36 .
- Lc 9,34 : tauta de autou legontos = terwijl hij echter die dingen zegt .
- Lc 24,36 : tauta de autôn lalountôn = terwijl zij echter die dingen spraken .
de auta (echter die dingen) : Lc (5) : (1) Lc 7,9 . (2) Lc 10,1 . (3) Lc 16,14 . (4) Lc 18,4 . (5) Lc 18,22 . akousas de tauta (die dingen echter gehoord) : Lc (2) : (1) Lc 7,9 . (2) Lc 18,22 . èkouon de tauta (zij hoorden echter die dingen) : Lc (1) Lc 16,14 . meta de tauta (na die dingen echter) . Lc (2) : (1) Lc 10,1 . (2) Lc 18,4 .

21. acc. vr. enk. polin van het zelfst. naamw. polis (stad) . Taalgebruik in N.T. : polis (stad) . Taalgebruik in Lc : polis (stad) .
Lc (17) : (1) Lc 1,26 . (2) Lc 1,39 . (3) Lc 2,3 . (4) Lc 2,4 . (5) Lc 2,39 . (6) Lc 4,31 . (7) Lc 7,11 . (8) Lc 8,1 . (9) Lc 8,4 . (10) Lc 8,34 . (11) Lc 8,39 . (12) Lc 9,10 . (13) Lc 10,1 . (14) Lc 10,8 . (15) Lc 10,10 . (16) Lc 19,41 . (17) Lc 22,10 . Een vorm van polis (stad) in Lc in 38 verzen .

Lc 10,2 - Lc 10,2 : 185. Zending van de (tweeën)zeventig : Lc 10,1-12 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 10 -- Lc 10,1 - Lc 10,2 - Lc 10,3 - Lc 10,4 - Lc 10,5 - Lc 10,6 - Lc 10,7 - Lc 10,8 - Lc 10,9 - Lc 10,10 - Lc 10,11 - Lc 10,12 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis 14de (veertiende) zondag door het c-jaar  Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
10:2 elegen de pros autous o men therismos polus oi de ergatai oligoi deèthète oun tou kuriou tou therismou opôs ergatas ekbalè eis ton therismon autou  2 et dicebat illis messis quidem multa operarii autem pauci rogate ergo Dominum messis ut mittat operarios in messem     Hij sprak tot hen: "De oogst is groot maar arbeiders zijn er weinig. Vraagt daarom de Heer van de oogst arbeiders te sturen om te oogsten.  

2 Hij zeide dan tot hen: De oogst is wel groot, maar de arbeiders zijn weinige; daarom, bidt den Heere des oogstes, dat Hij arbeiders in Zijn oogst uitstote.

[2] Hij zei tegen hen: ‘De oogst is wel groot, maar arbeiders zijn er weinig. Vraag daarom de eigenaar van de oogst om arbeiders in te zetten voor zijn oogst.   [2] Hij zei tegen hen: ‘De oogst is groot, maar arbeiders zijn er weinig; vraag dus de eigenaar van de oogst of hij arbeiders wil sturen om de oogst binnen te halen.  2 Hij heeft tot hen gezegd: de oogst is overvloedig maar werkers zijn er weinig; bidt daarom de heer van de oogst dat hij werkers uitdrijft naar zijn oogst;  2. Et il leur disait : « La moisson est abondante, mais les ouvriers peu nombreux ; priez donc le Maître de la moisson d'envoyer des ouvriers à sa moisson.  

King James Bible . [2] Therefore said he unto them, The harvest truly is great, but the labourers are few: pray ye therefore the Lord of the harvest, that he would send forth labourers into his harvest.
Luther-Bibel . 2 und sprach zu ihnen: Die Ernte ist groß, der Arbeiter aber sind wenige. Darum bittet den Herrn der Ernte, dass er Arbeiter aussende in seine Ernte.

Tekstuitleg van Lc 10,2 .

Lc 10,3 - Lc 10,3 : 185. Zending van de (tweeën)zeventig : Lc 10,1-12 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 10 -- Lc 10,1 - Lc 10,2 - Lc 10,3 - Lc 10,4 - Lc 10,5 - Lc 10,6 - Lc 10,7 - Lc 10,8 - Lc 10,9 - Lc 10,10 - Lc 10,11 - Lc 10,12 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis 14de (veertiende) zondag door het c-jaar  Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
10:3 upagete idou apostellô umas ôs arnas en mesô lukôn   3 ite ecce ego mitto vos sicut agnos inter lupos     Gaat dan, maar zie, Ik zend u als lammeren onder de wolven.  

3 Gaat henen; ziet, Ik zend u als lammeren in het midden der wolven.

[3] Ga nu, maar weet wel, Ik stuur jullie als lammeren onder de wolven.   [3] Ga op weg, en bedenk wel: ik zend jullie als lammeren onder de wolven.   3 gaat heen!– zie, ik zend u uit als lammeren te midden van wolven;  3. Allez ! Voici que je vous envoie comme des agneaux au milieu de loups.  

King James Bible . [3] Go your ways: behold, I send you forth as lambs among wolves.
Luther-Bibel . 3 Geht hin; siehe, ich sende euch wie Lämmer mitten unter die Wölfe.

Tekstuitleg van Lc 10,3 .

2. idou (zie) . Taalgebruik in het N.T. : idou (zie) . Taalgebruik in Lc : idou (zie) . Lc (55) . Lc 10 (3) : (1) Lc 10,3 . (2) Lc 10,19 . (3) Lc 10,25 .

Lc 10,4 - Lc 10,4 : 185. Zending van de (tweeën)zeventig : Lc 10,1-12 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 10 -- Lc 10,1 - Lc 10,2 - Lc 10,3 - Lc 10,4 - Lc 10,5 - Lc 10,6 - Lc 10,7 - Lc 10,8 - Lc 10,9 - Lc 10,10 - Lc 10,11 - Lc 10,12 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis 14de (veertiende) zondag door het c-jaar  Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
10:4 mè bastazete ballantion mè pèran mè upodèmata kai mèdena kata tèn odon aspasèsthe  4 nolite portare sacculum neque peram neque calciamenta et neminem per viam salutaveritis    Neemt geen beurs mee, geen reiszak, geen schoeisel en groet niemand onderweg. 

4 Draagt geen buidel, noch male, noch schoenen; en groet niemand op den weg.

[4] Neem geen beurs mee, geen reistas en geen schoenen, en groet onderweg niemand.   [4] Neem geen geldbuidel, geen reistas en geen sandalen mee, en groet onderweg niemand.   4 torst geen geldzak mee, geen ransel, geen schoenen; staat onderweg niet stil om iemand te begroeten;   4. N'emportez pas de bourse, pas de besace, pas de sandales, et ne saluez personne en chemin. 

King James Bible . [4] Carry neither purse, nor scrip, nor shoes: and salute no man by the way.
Luther-Bibel . 4 Tragt keinen Geldbeutel bei euch, keine Tasche und keine Schuhe, und grüßt niemanden unterwegs.

Tekstuitleg van Lc 10,4 .

13. conj. aor. 2de pers. mv. apsasèsthe (jullie zouden groeten) van het werkw. aspazomai (verwelkomen, begroeten) . Taalgebruik in het N.T. : aspazomai (verwelkomen, begroeten) . Taalgebruik in Lc : aspazomai (verwelkomen, begroeten) .
Lc (1) Lc 10,4 .  Een vorm van aspazomai (verwelkomen, begroeten) in Lc in 2 verzen : (1) Lc 1,40 . (2) Lc 10,4 .

Lc 10,5 - Lc 10,5 : 185. Zending van de (tweeën)zeventig : Lc 10,1-12 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 10 -- Lc 10,1 - Lc 10,2 - Lc 10,3 - Lc 10,4 - Lc 10,5 - Lc 10,6 - Lc 10,7 - Lc 10,8 - Lc 10,9 - Lc 10,10 - Lc 10,11 - Lc 10,12 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis 14de (veertiende) zondag door het c-jaar  Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
10:5 eis èn d an eiselthète oikian prôton legete eirènè tô oikô toutô 5 in quamcumque domum intraveritis primum dicite pax huic domui     In welk huis ge ook binnengaat, laat uw eerste woord zijn: Vrede aan dit huis!  

5 En in wat huis gij zult ingaan, zegt eerst: Vrede zij dezen huize!

[5] Als je bij iemand in huis komt, zeg dan eerst: “Vrede aan dit huis.”   [5] Als jullie een huis binnengaan, zeg dan eerst: “Vrede voor dit huis!”   5 elk huis dat ge binnenkomt,– zegt daar eerst: vrede voor dit huis!–  5. En quelque maison que vous entriez, dites d'abord : «Paix à cette maison ! »  

King James Bible . [5] And into whatsoever house ye enter, first say, Peace be to this house.
Luther-Bibel . 5 Wenn ihr in ein Haus kommt, sprecht zuerst: Friede sei diesem Hause!

Tekstuitleg van Lc 10,5 .

Lc 10,6 - Lc 10,6 : 185. Zending van de (tweeën)zeventig : Lc 10,1-12 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 10 -- Lc 10,1 - Lc 10,2 - Lc 10,3 - Lc 10,4 - Lc 10,5 - Lc 10,6 - Lc 10,7 - Lc 10,8 - Lc 10,9 - Lc 10,10 - Lc 10,11 - Lc 10,12 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis 14de (veertiende) zondag door het c-jaar  Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
10:6 kai ean ekei è uios eirènès epanapaèsetai ep auton è eirènè umôn ei de mè ge ef umas anakampsei  6 et si ibi fuerit filius pacis requiescet super illam pax vestra sin autem ad vos revertetur     Woont daar een vredelievend mens dan zal uw vrede op hem rusten; zo niet dan zal hij op u terugkeren.  

6 En indien aldaar een zoon des vredes is, zo zal uw vrede op hem rusten; maar indien niet, zo zal uw vrede tot u wederkeren.

[6] Woont daar een vredelievend* mens, dan zal jullie vrede op hem rusten; zo niet, dan zal die naar jullie terugkeren.   [6] Als er een vredelievend mens woont, zal jullie vrede met hem zijn; zo niet, dan zal die vrede bij je terugkeren.   6 en als daar een ‘zoon van vrede’ is, dan zal uw vrede op hem rusten; maar zoniet, dan zal zij naar u terugbuigen;  6. Et s'il y a là un fils de paix, votre paix ira reposer sur lui ; sinon, elle vous reviendra. 

King James Bible . [6] And if the son of peace be there, your peace shall rest upon it: if not, it shall turn to you again.
Luther-Bibel . 6 Und wenn dort ein Kind des Friedens ist, so wird euer Friede auf ihm ruhen; wenn aber nicht, so wird sich euer Friede wieder zu euch wenden.

Tekstuitleg van Lc 10,6 .

Lc 10,7 - Lc 10,7 : 185. Zending van de (tweeën)zeventig : Lc 10,1-12 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 10 -- Lc 10,1 - Lc 10,2 - Lc 10,3 - Lc 10,4 - Lc 10,5 - Lc 10,6 - Lc 10,7 - Lc 10,8 - Lc 10,9 - Lc 10,10 - Lc 10,11 - Lc 10,12 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis 14de (veertiende) zondag door het c-jaar  Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
10:7 en autè de tè oikia menete esthiontes kai pinontes ta par autôn axios gar o ergatès tou misthou autou mè metabainete ex oikias eis oikian   7 in eadem autem domo manete edentes et bibentes quae apud illos sunt dignus enim est operarius mercede sua nolite transire de domo in domum    Blijft in dat huis en eet en drinkt wat zij u aanbieden; want de arbeider is zijn loon waard. Gaat niet van het ene huis naar het andere,  

7 En blijft in datzelve huis, etende en drinkende, hetgeen van hen voorgezet wordt; want de arbeider is zijn loon waardig; gaat niet over van het ene huis in het andere huis

[7] Blijf in dat huis en eet en drink wat men je aanbiedt, want de arbeider is zijn loon waard. Trek niet van het ene huis naar het andere.   [7] Blijf in dat huis, en eet en drink wat men je aanbiedt, want de arbeider is zijn loon waard. Ga niet van het ene huis naar het andere.  7 verblijft in dat huis en eet en drinkt gerust wat er bij hen is, want wie werkt is zijn loon wel waard; trekt niet rond van huis naar huis;  7. Demeurez dans cette maison-là, mangeant et buvant ce qu'il y aura chez eux ; car l'ouvrier mérite son salaire. Ne passez pas de maison en maison.  

King James Bible . [7] And in the same house remain, eating and drinking such things as they give: for the labourer is worthy of his hire. Go not from house to house.
Luther-Bibel . 7 In demselben Haus aber bleibt, esst und trinkt, was man euch gibt; denn ein Arbeiter ist seines Lohnes wert. Ihr sollt nicht von einem Haus zum andern gehen.

Tekstuitleg van Lc 10,7 .

Lc 10,8 - Lc 10,8 : 185. Zending van de (tweeën)zeventig : Lc 10,1-12 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 10 -- Lc 10,1 - Lc 10,2 - Lc 10,3 - Lc 10,4 - Lc 10,5 - Lc 10,6 - Lc 10,7 - Lc 10,8 - Lc 10,9 - Lc 10,10 - Lc 10,11 - Lc 10,12 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis 14de (veertiende) zondag door het c-jaar  Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
10:8 kai eis èn an polin eiserchèsthe kai dechôntai umas esthiete ta paratithemena umin  8 et in quamcumque civitatem intraveritis et susceperint vos manducate quae adponuntur vobis     in elke stad waar ge binnengaat en ontvangen wordt, eet wat u wordt voorgezet,  

8 En in wat stad gij zult ingaan, en zij u ontvangen, eet hetgeen ulieden voorgezet wordt.

[8] Als je in een stad komt waar men je ontvangt, eet dan wat men je voorzet.   [8] En als jullie een stad binnengaan en daar welkom zijn, eet dan wat je wordt voorgezet,  8 elke stad waar ge binnenkomt en waar ze u ontvangen,– eet daar wat u wordt voorgezet; geneest de zieken in haar  8. Et en toute ville où vous entrez et où l'on vous accueille, mangez ce qu'on vous sert ; 

King James Bible . [8] And into whatsoever city ye enter, and they receive you, eat such things as are set before you:
Luther-Bibel . 8 Und wenn ihr in eine Stadt kommt und sie euch aufnehmen, dann esst, was euch vorgesetzt wird,

Tekstuitleg van Lc 10,8 .

5. acc. vr. enk. polin van het zelfst. naamw. polis (stad) . Taalgebruik in N.T. : polis (stad) . Taalgebruik in Lc : polis (stad) .
Lc (17) : (1) Lc 1,26 . (2) Lc 1,39 . (3) Lc 2,3 . (4) Lc 2,4 . (5) Lc 2,39 . (6) Lc 4,31 . (7) Lc 7,11 . (8) Lc 8,1 . (9) Lc 8,4 . (10) Lc 8,34 . (11) Lc 8,39 . (12) Lc 9,10 . (13) Lc 10,1 . (14) Lc 10,8 . (15) Lc 10,10 . (16) Lc 19,41 . (17) Lc 22,10 . Een vorm van polis (stad) in Lc in 38 verzen .

Lc 10,9 - Lc 10,9 : 185. Zending van de (tweeën)zeventig : Lc 10,1-12 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 10 -- Lc 10,1 - Lc 10,2 - Lc 10,3 - Lc 10,4 - Lc 10,5 - Lc 10,6 - Lc 10,7 - Lc 10,8 - Lc 10,9 - Lc 10,10 - Lc 10,11 - Lc 10,12 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis 14de (veertiende) zondag door het c-jaar Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
10:9 kai therapeuete tous en autè astheneis kai legete autois èggiken ef umas è basileia tou theou   9 et curate infirmos qui in illa sunt et dicite illis adpropinquavit in vos regnum Dei     geneest de zieken die er zijn en zegt tot hen: Het Rijk Gods is nu nabij.

9 En geneest de kranken, die daarin zijn, en zegt tot hen: Het Koninkrijk Gods is nabij u gekomen.

[9] Genees er de zieken en zeg tegen hen: “Het koninkrijk van God is nu dichtbij u gekomen.”   [9] genees de zieken die er zijn en zeg tegen hen: “Het koninkrijk van God heeft jullie bereikt.”  9 en zegt tot hen: het koningschap van God is u genaderd!–  9. guérissez ses malades et dites aux gens : «Le Royaume de Dieu est tout proche de vous. »  

King James Bible . [9] And heal the sick that are therein, and say unto them, The kingdom of God is come nigh unto you.
Luther-Bibel . 9 und heilt die Kranken, die dort sind, und sagt ihnen: Das Reich Gottes ist nahe zu euch gekommen.

Tekstuitleg van Lc 10,9 .

Lc 10,10 - Lc 10,10 : 185. Zending van de (tweeën)zeventig : Lc 10,1-12 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 10 -- Lc 10,1 - Lc 10,2 - Lc 10,3 - Lc 10,4 - Lc 10,5 - Lc 10,6 - Lc 10,7 - Lc 10,8 - Lc 10,9 - Lc 10,10 - Lc 10,11 - Lc 10,12 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
10:10 eis èn d an polin eiselthète kai mè dechôntai umas exelthontes eis tas plateias autès eipate   10 in quamcumque civitatem intraveritis et non receperint vos exeuntes in plateas eius dicite    

10 Maar in wat stad gij zult ingaan, en zij u niet ontvangen, uitgaande op haar straten, zo zegt:

[10] Maar als je in een stad komt waar men je niet ontvangt, ga daar de straat op en zeg:   [10] Maar als jullie een stad binnengaan waar je niet welkom bent, trek dan door de straten en zeg:   10 maar elke stad waar ge binnenkomt en waar ze u niet ontvangen, trekt daar uit, haar straten op, en zegt:   10. Mais en quelque ville que vous entriez, si l'on ne vous accueille pas, sortez sur ses places et dites :  

King James Bible . [10] But into whatsoever city ye enter, and they receive you not, go your ways out into the streets of the same, and say,
Luther-Bibel . 10 Wenn ihr aber in eine Stadt kommt und sie euch nicht aufnehmen, so geht hinaus auf ihre Straßen und sprecht:

Tekstuitleg van Lc 10,10 .

5. acc. vr. enk. polin van het zelfst. naamw. polis (stad) . Taalgebruik in het N.T. : polis (stad) . Taalgebruik in Lc : polis (stad) .
Lc (17) : (1) Lc 1,26 . (2) Lc 1,39 . (3) Lc 2,3 . (4) Lc 2,4 . (5) Lc 2,39 . (6) Lc 4,31 . (7) Lc 7,11 . (8) Lc 8,1 . (9) Lc 8,4 . (10) Lc 8,34 . (11) Lc 8,39 . (12) Lc 9,10 . (13) Lc 10,1 . (14) Lc 10,8 . (15) Lc 10,10 . (16) Lc 19,41 . (17) Lc 22,10 . Een vorm van polis (stad) in Lc in 38 verzen .

Lc 10,11 - Lc 10,11 : 185. Zending van de (tweeën)zeventig : Lc 10,1-12 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 10 -- Lc 10,1 - Lc 10,2 - Lc 10,3 - Lc 10,4 - Lc 10,5 - Lc 10,6 - Lc 10,7 - Lc 10,8 - Lc 10,9 - Lc 10,10 - Lc 10,11 - Lc 10,12 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
10:11 kai ton koniorton ton kollèthenta èmin ek tès poleôs umôn eis tous podas apomassometha umin plèn touto ginôskete oti èggiken è basileia tou theou 11 etiam pulverem qui adhesit nobis de civitate vestra extergimus in vos tamen hoc scitote quia adpropinquavit regnum Dei    

11 Ook het stof, dat uit uw stad aan ons kleeft, schudden wij af op ulieden; nochtans zo weet dit, dat het Koninkrijk Gods nabij u gekomen is.

[11] “Zelfs het stof uit uw stad dat aan onze voeten zit, mag u houden – wij vegen het af. Maar weet wel, het koninkrijk van God is dichtbij.”   [11] “Zelfs het stof van uw stad dat aan onze voeten kleeft, vegen we van ons af als aanklacht tegen u; maar bedenk wel: het koninkrijk van God is nabij!”   11 zelfs het stof dat ons uit uw stad aan de voeten kleeft schudden we voor u af!– weet evenwel dít: dat het koningschap van God is genaderd!–   11. «Même la poussière de votre ville qui s'est collée à nos pieds, nous l'essuyons pour vous la laisser. Pourtant, sachez-le, le Royaume de Dieu est tout proche. »  

King James Bible . [11] Even the very dust of your city, which cleaveth on us, we do wipe off against you: notwithstanding be ye sure of this, that the kingdom of God is come nigh unto you.
Luther-Bibel . 11 Auch den Staub aus eurer Stadt, der sich an unsre Füße gehängt hat, schütteln wir ab auf euch. Doch sollt ihr wissen: das Reich Gottes ist nahe herbeigekommen.

Tekstuitleg van Lc 10,11 .

Lc 10,12 - Lc 10,12 : 185. Zending van de (tweeën)zeventig : Lc 10,1-12 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 10 -- Lc 10,1 - Lc 10,2 - Lc 10,3 - Lc 10,4 - Lc 10,5 - Lc 10,6 - Lc 10,7 - Lc 10,8 - Lc 10,9 - Lc 10,10 - Lc 10,11 - Lc 10,12 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
10:12 legô umin oti sodomois en tè èmera ekeinè anektoteron estai è tè polei ekeinè   12 dico vobis quia Sodomis in die illa remissius erit quam illi civitati     12 En Ik zeg u, dat het dien van Sodom verdragelijker wezen zal in dien dag, dan dezelve stad.   [12] Ik* zeg jullie: voor Sodom zal het op die dag draaglijker zijn dan voor zo’n stad.   [12] Ik zeg jullie: het lot van Sodom zal op die dag draaglijker zijn dan het lot van die stad.   12 ik zeg u dat het te dien dage voor Sodom dragelijker zal zijn dan voor die stad;   12. Je vous dis que pour Sodome, en ce Jour-là, il y aura moins de rigueur que pour cette ville-là.  

King James Bible . [12] But I say unto you, that it shall be more tolerable in that day for Sodom, than for that city.
Luther-Bibel . 12 Ich sage euch: Es wird Sodom erträglicher ergehen an jenem Tage als dieser Stadt.

Tekstuitleg van Lc 10,12 .

186. Weespreuken over de steden van Israël : Lc 10,13-15 - Lc 10,13-15 - Mt 11,20-24 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 10 -- Lc 10,13 - Lc 10,14 - Lc 10,15

Lc 10,13 - Lc 10,13 : 186. Weespreuken over de steden van Israël - Lc 10,13-15 - Mt 11,20-24 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 10 -- Lc 10,13 - Lc 10,14 - Lc 10,15 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
10:13 ouai soi chorazin ouai soi bèthsaida oti ei en turô kai sidôni egenèthèsan ai dunameis ai genomenai en umin palai an en sakkô kai spodô kathèmenoi metenoèsan   13 vae tibi Corazain vae tibi Bethsaida quia si in Tyro et Sidone factae fuissent virtutes quae in vobis factae sunt olim in cilicio et cinere sedentes paeniterent     13 Wee u, Chorazin, wee u, Bethsaida, want zo in Tyrus en Sidon de krachten geschied waren, die in u geschied zijn, zij zouden eertijds, in zak en as zittende, zich bekeerd hebben.  [13] Wee u, Chorazin! Wee u, Betsaïda! Waren in Tyrus en Sidon dezelfde machtige daden gebeurd als bij u, dan hadden zij zich, in zak en as gezeten, allang bekeerd.   [13] Wee Chorazin, wee Betsaïda, want als in Tyrus en Sidon de wonderen waren gebeurd die bij jullie gebeurd zijn, zouden de inwoners van die steden zich allang in een boetekleed hebben gehuld en met stof op hun hoofd tot inkeer gekomen zijn.   13 wee jou, Chorazien, wee jou, Betsaïda, want als in Tyrus en Sidon de krachten waren geschied die in u zijn geschied, reeds lang zouden ze, in zak en as gezeten, zich hebben bekeerd!–   13. « Malheur à toi, Chorazeïn ! Malheur à toi, Bethsaïde ! Car, si les miracles qui ont lieu chez vous avaient eu lieu à Tyr et à Sidon, il y a longtemps que, sous le sac et assises dans la cendre, elles se seraient repenties.  

King James Bible . [13] Woe unto thee, Chorazin! woe unto thee, Bethsaida! for if the mighty works had been done in Tyre and Sidon, which have been done in you, they had a great while ago repented, sitting in sackcloth and ashes.
Luther-Bibel . 13 Weh dir, Chorazin! Weh dir, Betsaida! Denn wären solche Taten in Tyrus und Sidon geschehen, wie sie bei euch geschehen sind, sie hätten längst in Sack und Asche gesessen und Buße getan.

Tekstuitleg van Lc 10,13 .

Lc 10,14 - Lc 10,14 : 186. Weespreuken over de steden van Israël - Lc 10,13-15 - Mt 11,20-24 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 10 -- Lc 10,13 - Lc 10,14 - Lc 10,15 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
10:14 plèn turô kai sidôni anektoteron estai en tè krisei è umin  14 verumtamen Tyro et Sidoni remissius erit in iudicio quam vobis     14 Doch het zal Tyrus en Sidon verdragelijker zijn in het oordeel, dan ulieden. [14] Nee, voor Tyrus en Sidon zal het bij het oordeel draaglijker zijn dan voor u.   [14] Wanneer het oordeel komt, zal het lot van Tyrus en Sidon draaglijker zijn dan dat van jullie.   14 evenwel zal het voor Tyrus en Sidon in het oordeel dragelijker zijn dan voor u;   14. Aussi bien, pour Tyr et Sidon il y aura moins de rigueur, lors du Jugement, que pour vous.  

King James Bible . [14] But it shall be more tolerable for Tyre and Sidon at the judgment, than for you.
Luther-Bibel . 14 Doch es wird Tyrus und Sidon erträglicher ergehen im Gericht als euch.

Tekstuitleg van Lc 10,14 .

Lc 10,15 - Lc 10,15 : 186. Weespreuken over de steden van Israël - Lc 10,13-15 - Mt 11,20-24 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 10 -- Lc 10,13 - Lc 10,14 - Lc 10,15 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
10:15 kai su kafarnaoum mè eôs ouranou upsôthèsè eôs tou adou katabèsè* 15 et tu Capharnaum usque in caelum exaltata usque ad infernum demergeris     15 En gij, Kapernaum, die tot den hemel toe verhoogd zijt, gij zult tot de hel toe nedergestoten worden.   [15] En Kafarnaüm, zou u hemelhoog verheven worden? Tot in het dodenrijk zult u neerdalen!   [15] En jij, Kafarnaüm, je denkt toch niet dat je tot in de hemel zult worden verheven? In het diepst van het dodenrijk zul je afdalen!   15 en jij, Kafarnaoem, ben je niet ‘tot in de hemel verhoogd?– tot in het dodenrijk zul je neerdalen’!–   15. Et toi, Capharnaüm, crois-tu que tu seras élevée jusqu'au ciel ? Jusqu'à l'Hadès tu descendras ! 

King James Bible . [15] And thou, Capernaum, which art exalted to heaven, shalt be thrust down to hell.
Luther-Bibel . 15 Und du, Kapernaum, wirst du bis zum Himmel erhoben werden? Du wirst bis in die Hölle hinuntergestoßen werden.

Tekstuitleg van Lc 10,15 .

3. kafarnaoum (Kafarnaüm)  . Taalgebruik in het N.T. : kafarnaoum (Kafarnaüm) . Taalgebruik in Lc. : kafarnaoum (Kafarnaüm) . Khofèr (losgeld, verzoengeld) komt in de Hebreeuwse bijbel in 14 verzen voor .
Lc (4) : (1) Lc 4,23 . (2) Lc 4,31 . (3) Lc 7,1 . (4) Lc 10,15

187. Wie jullie hoort, hoort mij : Lc 10,16 - Lc 10,16 - Mt 10,40-42 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 10 -

Lc 10,16 - Lc 10,16 : 187. Wie jullie hoort, hoort mij - Lc 10,16 - Mt 10,40-42 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 10 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
10:16 o akouôn umôn emou akouei kai o athetôn umas eme athetei o de eme athetôn athetei ton aposteilanta me   16 qui vos audit me audit et qui vos spernit me spernit qui autem me spernit spernit eum qui me misit     16 Wie u hoort, die hoort Mij; en wie u verwerpt, die verwerpt Mij; en wie Mij verwerpt, die verwerpt Dengene, Die Mij gezonden heeft.  [16] Wie naar jullie luistert, luistert naar Mij, en wie jullie afwijst, wijst Mij af; maar wie Mij afwijst, wijst Hem af die Mij gezonden heeft.’  [16] Wie naar jullie luistert, luistert naar mij, en wie jullie afwijst, wijst mij af. En wie mij afwijst, wijst hem af die mij gezonden heeft.’   16 wie naar u hoort, hoort naar mij, en wie u afwijst, wijst mij af; en wie mij afwijst wijst hem af die mij heeft gezonden!   16. « Qui vous écoute m'écoute, qui vous rejette me rejette, et qui me rejette rejette Celui qui m'a envoyé. » 

King James Bible . [16] He that heareth you heareth me; and he that despiseth you despiseth me; and he that despiseth me despiseth him that sent me.
Luther-Bibel . 16 Wer euch hört, der hört mich; und wer euch verachtet, der verachtet mich; wer aber mich verachtet, der verachtet den, der mich gesandt hat.

Tekstuitleg van Lc 10,16 .

188. Terugkeer van de (tweeën)zeventig : Lc 10,17-20 - Lc 10,17-20 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 10 -- Lc 10,17 - Lc 10,18 - Lc 10,19 - Lc 10,20 -

Lc 10,17 - Lc 10,17 : 188. Terugkeer van de (tweeën)zeventig - Lc 10,17-20 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 10 -- Lc 10,17 - Lc 10,18 - Lc 10,19 - Lc 10,20 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
10:17 upestrepsan de oi ebdomèkonta [duo*] meta charas legontes kurie kai ta daimonia upotassetai èmin en tô onomati sou   17 reversi sunt autem septuaginta duo cum gaudio dicentes Domine etiam daemonia subiciuntur nobis in nomine tuo     17 En de zeventigen zijn wedergekeerd met blijdschap, zeggende: Heere, ook de duivelen zijn ons onderworpen, in Uw Naam.   [17] De tweeënzeventig kwamen opgetogen terug. ‘Heer,’ zeiden ze, ‘zelfs de demonen onderwerpen zich aan ons in uw naam.’   [17] De tweeënzeventig* keerden vol vreugde terug en zeiden: ‘Heer, zelfs de demonen onderwerpen zich aan ons bij het horen van uw naam.’   17 ¶ Maar de tweeënzeventig keren vol vreugde terug en zeggen: heer, zelfs de demonen zijn door uw naam ons onderdanig!  17. Les soixante-douze revinrent tout joyeux, disant : « Seigneur, même les démons nous sont soumis en ton nom ! »  

King James Bible . [17] And the seventy returned again with joy, saying, Lord, even the devils are subject unto us through thy name.
Luther-Bibel . 17 Die Zweiundsiebzig aber kamen zurück voll Freude und sprachen: Herr, auch die bösen Geister sind uns untertan in deinem Namen.

Tekstuitleg van Lc 10,17 .

1. hupestrepsan (zij keerden terug). Verwijzing : hupostrefô (omkeren, terugkeren), zie Lc 4,1 . Actief aorist derde persoon meervoud . In elf verzen in de bijbel . In één vers in het O.T. . In tien verzen in het N.T. . Niet bij Matteüs en Marcus .In vijf verzen bij Lucas : (1) Lc 2,20 (de herders) . (2) Lc 2,45 (de ouders - eis Hierousalèm) . (3) Lc 10,17 (de tweeënzeventig) . (4) Lc 24,33 (de Emmaüsgangers - eis Hierousalèm) . (5) Lc 24,52 (de leerlingen - eis Hierousalèm) . In vijf verzen in Hnd : (1) Hnd 1,12 (de leerlingen - eis Hierousalèm) . (2) Hnd 12,25 (Barnabas en Saulus) . (3) Hnd 14,21 (Paulus en Barnabas keerden in omgekeerde volgorde naar Lystra, Ikonium en Antiochië van Pisidië terug) . (4) Hnd 21,6 . (5) Hnd 23,32 .

Lc 10,18 - Lc 10,18 : 188. Terugkeer van de (tweeën)zeventig - Lc 10,17-20 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 10 -- Lc 10,17 - Lc 10,18 - Lc 10,19 - Lc 10,20 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
10:18 eipen de autois etheôroun ton satanan ôs astrapèn ek tou ouranou pesonta   18 et ait illis videbam Satanan sicut fulgur de caelo cadentem     18 En Hij zeide tot hen: Ik zag den satan, als een bliksem, uit den hemel vallen.   [18] Hij zei tegen hen: ‘Ik zag de satan als een bliksemschicht uit de hemel vallen.   [18] Hij zei tegen hen: ‘Ik heb Satan als een lichtflits uit de hemel zien vallen!   18 Hij zegt tot hen: ik heb aanschouwd hoe de satan als een bliksem uit de hemel viel;   18. Il leur dit : « Je voyais Satan tomber du ciel comme l'éclair ! 

King James Bible . [18] And he said unto them, I beheld Satan as lightning fall from heaven.
Luther-Bibel . 18 Er sprach aber zu ihnen: Ich sah den Satan vom Himmel fallen wie einen Blitz.

Tekstuitleg van Lc 10,18 .

1. act. ind. aor. 3de pers. enk. eipen (hij zei) van het werkw. legô (zeggen) . Taalgebruik in het N.T. : legô (zeggen) . Taalgebruik in Lc : legô (zeggen) . legô komt van de wortel leg- : lezen / lec-tuur ; les, Fr. leçon . Lc (223) . Lc 1 (12) : (1) Lc 10,18 . (2) Lc 10,21 . (3) Lc 10,23 . (4) Lc 10,26 . (5) Lc 10,27 . (6) Lc 10,28 . (7) Lc 10,29 . (8) Lc 10,30 . (9) Lc 10,35 . (10) Lc 10,37 . (11) Lc 10,40 . (12) Lc 10,41 . Een vorm van legô (zeggen) in Lc 10 in 7 verzen : (1) Lc 10,2 . (2) Lc 10,5 . (3) Lc 10,9 . (4) Lc 10,12 . (5) Lc 10,17 . (6) Lc 10,24 . (7) Lc 10,25 . ; van eipon (ik zei) in Lc 10 in 14 verzen : (1) Lc 10,10 . (2) Lc 10,18 . (3) Lc 10,21 . (4) Lc 10,22 . (5) Lc 10,23 . (6) Lc 10,26 . (7) Lc 10,27 . (8) Lc 10,28 . (9) Lc 10,29 . (10) Lc 10,30 . (11) Lc 10,35 . (12) Lc 10,37 . (13) Lc 10,40 . (14) Lc 10,41 .

Lc 10,19 - Lc 10,19 : 188. Terugkeer van de (tweeën)zeventig - Lc 10,17-20 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 10 -- Lc 10,17 - Lc 10,18 - Lc 10,19 - Lc 10,20 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
10:19 idou dedôka umin tèn exousian tou patein epanô ofeôn kai skorpiôn kai epi pasan tèn dunamin tou echthrou kai ouden umas ou mè | adikèsei | adikèsè |  19 ecce dedi vobis potestatem calcandi supra serpentes et scorpiones et supra omnem virtutem inimici et nihil vobis nocebit     19 Ziet, Ik geve u de macht, om op slangen en schorpioenen te treden, en over alle kracht des vijands; en geen ding zal u enigszins beschadigen.   [19] Kijk, Ik heb jullie de macht gegeven om op slangen en schorpioenen te trappen en in te gaan tegen alle vijandelijke krachten; niets kan jullie deren.   [19] Bedenk wel: ik heb jullie de macht gegeven om slangen en schorpioenen te vertrappen en om de kracht van de vijand te breken, zodat niets jullie kan schaden.   19 zie, ik heb u het gezag gegeven om te ‘treden op slangen en schorpioenen’, en macht over heel de kracht van de vijand, en niets, niets zal u deren!–   19. Voici que je vous ai donné le pouvoir de fouler aux pieds serpents, scorpions, et toute la puissance de l'Ennemi, et rien ne pourra vous nuire.  

King James Bible . [19] Behold, I give unto you power to tread on serpents and scorpions, and over all the power of the enemy: and nothing shall by any means hurt you.
Luther-Bibel . 19 Seht, ich habe euch Macht gegeben, zu treten auf Schlangen und Skorpione, und Macht über alle Gewalt des Feindes; und nichts wird euch schaden.

Tekstuitleg van Lc 10,19 .

1. idou (zie) . Taalgebruik in het N.T. : idou (zie) . Taalgebruik in Lc : idou (zie) . Lc (55) . Lc 10 (3) : (1) Lc 10,3 . (2) Lc 10,19 . (3) Lc 10,25 .

Lc 10,20 - Lc 10,20 : 188. Terugkeer van de (tweeën)zeventig - Lc 10,17-20 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 10 -- Lc 10,17 - Lc 10,18 - Lc 10,19 - Lc 10,20 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
10:20 plèn en toutô mè chairete oti ta pneumata umin upotassetai chairete de oti ta onomata umôn eggegraptai en tois ouranois    20 verumtamen in hoc nolite gaudere quia spiritus vobis subiciuntur gaudete autem quod nomina vestra scripta sunt in caelis   20 Doch verblijdt u daarin niet, dat de geesten u onderworpen zijn; maar verblijdt u veel meer, dat uw namen geschreven zijn in de hemelen.   [20] Toch moeten jullie je niet verheugen omdat de geesten zich aan jullie onderwerpen; nee, verheug je omdat jullie* namen staan opgetekend in de hemel.’ [20] Verheug je er echter niet over dat de geesten zich aan jullie onderwerpen, maar verheug je omdat jullie naam in de hemel opgetekend is.’ 20 evenwel, verheugt u niet hierover dat de geesten u onderdanig zijn, maar verheugt u dat uw namen staan opgeschreven in de hemel! 20. Cependant ne vous réjouissez pas de ce que les esprits vous sont soumis ; mais réjouissez-vous de ce que vos noms se trouvent inscrits dans les cieux. »  

King James Bible . [20] Notwithstanding in this rejoice not, that the spirits are subject unto you; but rather rejoice, because your names are written in heaven.
Luther-Bibel . 20 Doch darüber freut euch nicht, dass euch die Geister untertan sind. Freut euch aber, dass eure Namen im Himmel geschrieben sind.

Tekstuitleg van Lc 10,20 .

189. De Zoon prijst de Vader : Lc 10,21-22 - Mt 11,25-27 - Lc 10,21-22 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 10 -- Lc 10,21 - Lc 10,22 -

Lc 10,21 - Lc 10,21 : 189. De Zoon prijst de Vader : Mt 11,25-27 - Lc 10,21-22 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 10 -- Lc 10,21 - Lc 10,22 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
10:21 en autè tè ôra ègalliasato | | [en] | tô pneumati tô agiô* kai eipen exomologoumai soi pater kurie tou ouranou kai tès gès oti apekrupsas tauta apo sofôn kai sunetôn kai apekalupsas auta nèpiois nai o patèr oti outôs eudokia egeneto emprosthen sou  21 in ipsa hora exultavit Spiritu Sancto et dixit confiteor tibi Pater Domine caeli et terrae quod abscondisti haec a sapientibus et prudentibus et revelasti ea parvulis etiam Pater quia sic placuit ante te    21 Te dier ure verheugde Zich Jezus in den geest, en zeide: Ik dank U, Vader! Heere des hemels en der aarde; dat Gij deze dingen voor de wijzen en verstandigen verborgen hebt, en hebt dezelve den kinderkens geopenbaard; ja, Vader, want alzo is geweest het welbehagen voor U.  [21] Toen jubelde Hij het uit, gedreven door de heilige Geest, en zei: ‘Ik* dank U, Vader, Heer van hemel en aarde, omdat U dit verborgen hebt gehouden voor wijzen en verstandigen en het onthuld hebt aan eenvoudigen. Ja, Vader, zo hebt U het goedgevonden.   [21] Op dat moment begon hij vervuld van de heilige Geest te juichen en zei: ‘Ik loof u, Vader, Heer van hemel en aarde, omdat u deze dingen voor wijzen en verstandigen hebt verborgen, maar ze aan eenvoudige mensen hebt onthuld. Ja, Vader, zo hebt u het gewild.   21 Dit eigen uur jubelt hij het uit, door de heilige Geest, en zegt: ik belijd van u, Vader, Heer van de hemel en de aarde, dat gij dit hebt verborgen voor wijzen en verstandigen en hebt onthuld aan onmondigen; ja, Vader, dat zó welbehagen is geschied ten overstaan van u!–  21. A cette heure même, il tressaillit de joie sous l'action de l'Esprit Saint et il dit : « Je te bénis, Père, Seigneur du ciel et de la terre, d'avoir caché cela aux sages et aux intelligents et de l'avoir révélé aux tout-petits. Oui, Père, car tel a été ton bon plaisir. 

King James Bible . [21] In that hour Jesus rejoiced in spirit, and said, I thank thee, O Father, Lord of heaven and earth, that thou hast hid these things from the wise and prudent, and hast revealed them unto babes: even so, Father; for so it seemed good in thy sight.
Luther-Bibel . 21 Zu der Stunde freute sich Jesus im Heiligen Geist und sprach: Ich preise dich, Vater, Herr des Himmels und der Erde, weil du dies den Weisen und Klugen verborgen hast und hast es den Unmündigen offenbart. Ja, Vater, so hat es dir wohlgefallen.

Tekstuitleg van Lc 10,21 .

5. med. ind. aor. 3de pers. enk. ègalliasato (hij verheugde zich) van het werkw. agalliaô (jubelen) . Taalgebruik in het N.T. : agalliaô (jubelen) . Taalgebruik in Lc : agalliaô (jubelen) . Lc (1) : Lc 10,21 . Een vorm van agalliaô (jubelen) in Lc in 2 verzen : (1) Lc 1,47 . (2) Lc 10,21 .

12. act. ind. aor. 3de pers. enk. eipen (hij zei) van het werkw. legô (zeggen) . Taalgebruik in het N.T. : legô (zeggen) . Taalgebruik in Lc : legô (zeggen) . legô komt van de wortel leg- : lezen / lec-tuur ; les, Fr. leçon . Lc (223) . Lc 1 (12) : (1) Lc 10,18 . (2) Lc 10,21 . (3) Lc 10,23 . (4) Lc 10,26 . (5) Lc 10,27 . (6) Lc 10,28 . (7) Lc 10,29 . (8) Lc 10,30 . (9) Lc 10,35 . (10) Lc 10,37 . (11) Lc 10,40 . (12) Lc 10,41 . Een vorm van legô (zeggen) in Lc 10 in 7 verzen : (1) Lc 10,2 . (2) Lc 10,5 . (3) Lc 10,9 . (4) Lc 10,12 . (5) Lc 10,17 . (6) Lc 10,24 . (7) Lc 10,25 . ; van eipon (ik zei) in Lc 10 in 14 verzen : (1) Lc 10,10 . (2) Lc 10,18 . (3) Lc 10,21 . (4) Lc 10,22 . (5) Lc 10,23 . (6) Lc 10,26 . (7) Lc 10,27 . (8) Lc 10,28 . (9) Lc 10,29 . (10) Lc 10,30 . (11) Lc 10,35 . (12) Lc 10,37 . (13) Lc 10,40 . (14) Lc 10,41 .

15. pater (vader) . Verwijzing : patèr (vader), zie Lc 15,12 . Vocatief . In elf verzen bij Lucas . In vijf verzen richt Jezus zich tot God als 'Vader' :
(1) Lc 10,21 (dankgebed van Jezus) .
(2) Lc 11,2 (het Onzevader) . .
(9) Lc 22,42 (Jezus in Getsemane) .
(10) Lc 23,34 (vergevingswoorden bij de kruisiging) .
(11) Lc 23,46 (Jezus' laatste woorden) .
Bij de conceptie zegt de engel tot Maria : Daarom zal het kind heilig genoemd worden, zoon van God (Lc 1,35) . Bij de doop (Lc 3,21-22) zegt een stem uit de hemel : Gij zijt mijn zoon, mijn welbeminde, in wie ik welbehagen heb . In het verhaal van de verheerlijking (Lc 9,28-36) zegt een stem uit de wolk : Deze is mijn zoon, de uitverkorene . Luistert naar hem (Lc 9,35) . Jezus beleeft zijn relatie tot God als een vader-zoon relatie . Allerlei tegenstanders vermelden het zoonschap van Jezus : de duivel, een onreine geest . Bij de ondervraging van Jezus door de raad was het doorslaggevend getuigenis het antwoord van Jezus op de vraag : "U bent dus de zoon van God" (Lc 22,70) .

Lc 10,22 - Lc 10,22 : : 189. De Zoon prijst de Vader : Mt 11,25-27 - Lc 10,21-22 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 10 -- Lc 10,21 - Lc 10,22 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
10:22 panta moi paredothè upo tou patros mou kai oudeis ginôskei tis estin o uios ei mè o patèr kai tis estin o patèr ei mè o uios kai ô ean boulètai o uios apokalupsai 22 omnia mihi tradita sunt a Patre meo et nemo scit qui sit Filius nisi Pater et qui sit Pater nisi Filius et cui voluerit Filius revelare     22 Alle dingen zijn Mij van Mijn Vader overgegeven; en niemand weet, wie de Zoon is, dan de Vader; en wie de Vader is, dan de Zoon, en dien het de Zoon zal willen openbaren.  [22] Alles is Mij door mijn Vader in handen gegeven. Niemand weet wie de Zoon is behalve de Vader, en niemand weet wie de Vader is behalve de Zoon, en ieder aan wie de Zoon het wil onthullen.’  [22] Alles is mij toevertrouwd door mijn Vader, en niemand dan de Vader weet wie de Zoon is, en wie de Vader is weet alleen de Zoon en iedereen aan wie de Zoon het wil openbaren.’  22 alles wordt mij in handen gegeven door mijn Vader; en niemand herkent wie de zoon is,– alleen de vader; en wie de vader is,– alleen de zoon én elk aan wie de zoon het zal openbaren!   22. Tout m'a été remis par mon Père, et nul ne sait qui est le Fils si ce n'est le Père, ni qui est le Père si ce n'est le Fils, et celui à qui le Fils veut bien le révéler. »  

King James Bible . [22] All things are delivered to me of my Father: and no man knoweth who the Son is, but the Father; and who the Father is, but the Son, and he to whom the Son will reveal him.
Luther-Bibel . 22 Alles ist mir übergeben von meinem Vater. Und niemand weiß, wer der Sohn ist, als nur der Vater, noch, wer der Vater ist, als nur der Sohn und wem es der Sohn offenbaren will.

Tekstuitleg van Lc 10,22 .

11. voornaamwoord nom. mann. enk. tis . Taalgebruik in het N.T. : voornaamwoord tis . Taalgebruik in Lc : voornaamwoord tis . Ned. wie, wat ? deze, dat ! Lc (72) . Lc 10 (8) : (1) Lc 10,22 . (2) Lc 10,25 . (3) Lc 10,29 . (4) Lc 10,30 . (5) Lc 10,31 . (6) Lc 10,33 . (7) Lc 10,36 . (8) Lc 10,38 .

20. voornaamwoord nom. mann. enk. tis . Taalgebruik in het N.T. : voornaamwoord tis . Taalgebruik in Lc : voornaamwoord tis . Ned. wie, wat ? deze, dat ! Lc (72) . Lc 10 (8) : (1) Lc 10,22 . (2) Lc 10,25 . (3) Lc 10,29 . (4) Lc 10,30 . (5) Lc 10,31 . (6) Lc 10,33 . (7) Lc 10,36 . (8) Lc 10,38 .

190. Zaligprijzing van de leerlingen : Lc 10,23-24 - Lc 10,23-24 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 10 -- Lc 10,23 - Lc 10,24 -

Lc 10,23 - Lc 10,23 : 190. Zaligprijzing van de leerlingen - Lc 10,23-24 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 10 -- Lc 10,23 - Lc 10,24 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
10:23 kai strafeis pros tous mathètas kat idian eipen makarioi oi ofthalmoi oi blepontes a blepete 23 et conversus ad discipulos suos dixit beati oculi qui vident quae videtis   En hjj keerde zich om tot de leerlingen afzonderlijk (en) zei: "Zalig de ogen die zien wat jullie zien.  23 En Zich kerende naar de discipelen, zeide Hij tot hen alleen: Zalig zijn de ogen, die zien, hetgeen gij ziet.   [23] Daarop richtte Hij zich afzonderlijk tot zijn leerlingen en zei: ‘Gelukkig de ogen die zien wat jullie zien.   [23] Jezus richtte zich apart tot de leerlingen en zei tegen hen: ‘Gelukkig de ogen die zien wat jullie zien!   23 En zich kerend tot de leerlingen alleen, zegt hij: zalig de ogen die ontwaren wat gij waarneemt,– en horen wat gij hoort;   23. Puis, se tournant vers ses disciples, il leur dit en particulier : « Heureux les yeux qui voient ce que vous voyez !  

King James Bible . [23] And he turned him unto his disciples, and said privately, Blessed are the eyes which see the things that ye see:
Luther-Bibel . 23 Und er wandte sich zu seinen Jüngern und sprach zu ihnen allein: Selig sind die Augen, die sehen, was ihr seht.

Tekstuitleg van Lc 10,23 .

8. act. ind. aor. 3de pers. enk. eipen (hij zei) van het werkw. legô (zeggen) . Taalgebruik in het N.T. : legô (zeggen) . Taalgebruik in Lc : legô (zeggen) . legô komt van de wortel leg- : lezen / lec-tuur ; les, Fr. leçon . Lc (223) . Lc 1 (12) : (1) Lc 10,18 . (2) Lc 10,21 . (3) Lc 10,23 . (4) Lc 10,26 . (5) Lc 10,27 . (6) Lc 10,28 . (7) Lc 10,29 . (8) Lc 10,30 . (9) Lc 10,35 . (10) Lc 10,37 . (11) Lc 10,40 . (12) Lc 10,41 . Een vorm van legô (zeggen) in Lc 10 in 7 verzen : (1) Lc 10,2 . (2) Lc 10,5 . (3) Lc 10,9 . (4) Lc 10,12 . (5) Lc 10,17 . (6) Lc 10,24 . (7) Lc 10,25 . ; van eipon (ik zei) in Lc 10 in 14 verzen : (1) Lc 10,10 . (2) Lc 10,18 . (3) Lc 10,21 . (4) Lc 10,22 . (5) Lc 10,23 . (6) Lc 10,26 . (7) Lc 10,27 . (8) Lc 10,28 . (9) Lc 10,29 . (10) Lc 10,30 . (11) Lc 10,35 . (12) Lc 10,37 . (13) Lc 10,40 . (14) Lc 10,41 .

Lc 10,24 - Lc 10,24 : 190. Zaligprijzing van de leerlingen - Lc 10,23-24 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 10 -- Lc 10,23 - Lc 10,24 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
10:24 legô gar umin oti polloi profètai kai basileis èthelèsan idein a umeis blepete kai ouk eidan kai akousai a akouete kai ouk èkousan  24 dico enim vobis quod multi prophetae et reges voluerunt videre quae vos videtis et non viderunt et audire quae auditis et non audierunt   ik zeg jullie immers dat veel profeten en koningen hebben willen zien wat jullie zien en ze hebben het niet gezien en willen horen wat jullie horen en ze hebben het niet gehoord."   24 Want Ik zeg u, dat vele profeten en koningen hebben begeerd te zien, hetgeen gij ziet, en hebben het niet gezien; en te horen, hetgeen gij hoort, en hebben het niet gehoord.   [24] Ik verzeker jullie: vele profeten en koningen hadden willen zien wat jullie zien, maar zij hebben het niet gezien, en willen horen wat jullie horen, maar zij hebben het niet gehoord.’  [24] Want ik zeg jullie dat vele profeten en koningen hebben willen zien wat jullie zien, maar ze kregen het niet te zien, en hebben willen horen wat jullie horen, maar ze kregen het niet te horen.’  24 want ik zeg u dat vele profeten en koningen hebben gewenst te zien wat gij waarneemt en het niet hebben gezien, en te horen wat gij hoort en het niet hebben gehoord! 24. Car je vous dis que beaucoup de prophètes et de rois ont voulu voir ce que vous voyez et ne l'ont pas vu, entendre ce que vous entendez et ne l'ont pas entendu ! »  

King James Bible . [24] For I tell you, that many prophets and kings have desired to see those things which ye see, and have not seen them; and to hear those things which ye hear, and have not heard them.
Luther-Bibel . 24 Denn ich sage euch: Viele Propheten und Könige wollten sehen, was ihr seht, und haben's nicht gesehen, und hören, was ihr hört, und haben's nicht gehört.

Tekstuitleg van Lc 10,24 .

5. nom. mann. mv. polloi (velen) van het bijvoegl. naamw. polus (veel) . Taalgebruik in het N.T. : polus (veel) . Taalgebruik in Lc : polus (veel) .
Lc (8) : (1) Lc 1,1 . (2) Lc 1,14 . (3) Lc 4,27 . (4) Lc 5,15 . (5) Lc 10,24 . (6) Lc 13,24 . (7) Lc 14,25 . (8) Lc 21,8 . Een vorm van polus (veel) in Lc (44), in Lc 10 () :

191. Vraag naar het grootste gebod : Lc 10,25-28 - Lc 10,25-28 - Mc 12,28-34 - Mt 22,34-40 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 10 -- Lc 10,25 - Lc 10,26 - Lc 10,27 - Lc 10,28 -

Structuur van Lc 10,25-37 : ABB'A' - ABB'A . Op de vraag die bij het begin van het verhaal gesteld wordt, komt pas op het einde van het verhaal het antwoord. We neigen ertoe om bepaalde termen zoals het eeuwig leven erven te interpreteren vanuit onze eigen theologische interpretatiekaders. De vragensteller is overtuigd van het komende koninkrijk van God waarin de gelovige eeuwig zal leven. De start, de aanvang van dat koninkrijk is reeds gegeven. Het is niet ver weg meer want Jezus is op weg naar Jeruzalem. Daar zal de overwinning behaald en gevierd worden. De vraag rijst wat men moet doen om erbij te zijn. Men zou kunnen denken: zich aansluiten bij Jezus, het wapen opnemen, mee optrekken naar Jeruzalem. De overtuiging leeft dat in het komende koninkrijk de uitgevaardigde geboden van God zullen onderhouden worden. En dat houdt Jezus ook voor. Op weg naar houdt in dat de strijd tussen goed en kwaad, vriend en vijand nog gevoerd moet worden. Dan zou je verwachten : je vrienden koesteren, je vijanden vernietigen. De vraag naar de naaste is de vraag over vriend en vijand, goed en kwaad.

Lc 10 Lc 10,26 Lc 10,27 Lc 10,28 Lc 10,29 Lc 10,30-36 Lc 10,37a Lc 10,37b
A : vraag B : wedervraag B' : antwoord op de wedervraag A' : antwoord op de beginvraag A : vraag B : parabel en wedervraag B' : antwoord op de wedervraag A' : antwoord op de tweede en eerste beginvraag
  ho de (hij - Jezus - echter) ho de (hij - de wetgeleerde - )   ho de ... (hij - de wetgeleerde - echter) ... ho Ièsous (Jezus) ho de (hij - de wetgeleerde - echter)  
    apokritheis (beantwoordend)          
legôn (zeggende) eipen (zei) eipen (zei) eipen de (hij - Jezus - zei echter) eipen (zei) eipen (zei) eipen (zei) eipen de (hij - Jezus - zei echter)
  pros auton (tot hem)   autôi (hem) pros ton Ièsoun (tot Jezus)     autôi (hem)
              ho Ièsous (Jezus)
  en tôi nomôi (in de wet)       ...    
ti (wat) ti (wat)     kai tis (en wie) tis toutôn tôn triôn (wie van deze drie)    
poièsas (gedaan hebbende) gegraptai (is geschreven)   touto poiei (doe dit) estin mou plèsion (is mijn naaste) plèsion dokei soi gegonenai (schijnt voor jou de naaste te zijn geworden) ho poièsas to eleos met'autou (degene die barmhartigheid met hem deed)  poreuou kai poei homoiôs (ga en doe jij evenzo)
zôèn aiônion klèronomèsô (zal ik het eeuwig leven erven)      kai zèsèi (en gij zult leven)        

Die structuur vinden we ook in het marcusevangelie. Het marcusevangelie is concentrisch opgebouwd. Vele verhalen zijn op hun beurt concentrisch opgebouwd. A B B' A' structuur. We leren enkele verhalen kennen die merkwaardig sterk op elkaar gelijkend opgebouwd zijn.

   Mc 10,2-12 - Mc 10,2-12 -  Mc 10,17-22 - Mc 10,17-22 -  Mc 10,35-45 - Mc 10,35-40 -   Mc 10,13-16- Mc 10,13-16 - Mc 10,23-27 - Mc 10,23-27 -
inleiding      35.      
      36.  ho de (hij echter)      
A : vraag 2.  ... epèrôtôn auton (vroegen hem) ... 17.  epèrôta auton (vroeg hem) 37. hoi de (zij echter) A 13a 23.
 B : wedervraag 3. ho de  (hij echter) 18.  ho de (hij echter) 38. ho de (hij echter)  B 13b. 24a
        C   24b-25
B' : antwoord op wedervraag 4a. hoi de  (zij echter) 20. ho de (hij echter)   39a. hoi de (zij echter) B' 14-15 26
A' : antwoord op de beginvraag  4b. ho de (hij echter)  11- 12 21. ho de (hij echter)  39b-40. ho de (hij echter)  A' 16 27
   265. Onontbindbaarheid van het huwelijk : Mc 10,2-12 // Mt 19,3-9  268. De rijke (jonge) man : Mc 10,17-22 // Mt 19,16-22 // Lc 18,18-23  274. Jezus en de zonen van Zebedeüs : Mc 10,35-40 // Mt 20,20-23   267. Jezus ontvangt de kinderen : Mc 10,13-16 // Mt 19,13-15 // Lc 18,15-17 269. Het is moeilijk voor de rijken om het Rijk Gods binnen te gaan : Mc 10,23-27 // Mt 19,23-26 // Lc 18,24-27

 

  Mc 10,2 Mc 12,28 Lc 10,25 Lc 14,2 Mc 10,17 / Lc 18,18 Lc 19,1
inleiding op de vraag Kai (en) Kai (en) kai idou (en zie) kai idou (en zie) ... kai (en) epèrôtèsen vroeg) kai idou (en zie)
  proselthontes (gekomen zijnde bij hem) proselthôn (gekomen zijnde bij hem)     prosdramôn heis kai gonupetèsas auton (iemand naar hem lopend en op zijn knieën voor hem vallend)    
  Farisaioi (Farizeeën) heis tôn grammateôn (één van de schriftgleerden) nomikos tis (een wetgeleerde) anthrôpos tis (een bepaalde man)   tis auton archôn) (hem een bepaalde overste) anèr onomati kaloumenos Zakchaios... (een man met de naam genoemd Zacheüs)
      anestè (stond op) èn hudrôpikos emprosthen autou die waterzuchtig was stond voor hem)      
  epèrôtôn (vroegen) epèrôtèsen (vroeg)     epèrôta (vroeg)    
  auton (hem) auton (hem)     auton (hem)    
   ... peirazontes auton (hem op de proef stellende)    ekpeirazôn auton (hem op de proef stellende)        
       legôn (zeggende)      legôn)  
de vraag  ei exestin ... (of het toegelaten is... )  poia estin entolè prôtè pantôn (welk gebod is het eerste van allen)  didaskale, tí poièsas zôèn aiônion klèronomèsô (Meester, wat gedaan zal ik het eeuwig leven erven)  exestin tôi sabbatôi therapeusai è ou (is het toegelaten op sabbat te genezen of niet)  didaskale agathe, tí poièsô hina zôèn aiônion klèronomèsô (goede meester, wat zal ik doen opdat ik eeuwig leven zal erven)  didaskale agathe, tí poièsas zôèn aiônion klèronomèsô (goede meester, wat gedaan hebbende zal ik eeuwig leven erven)  
 wedervraag  tí humin eneteilato Môusès (Wat heeft Mozes u bevolen?)  - 26. en tôi nomôi tí gegraptai (in de wet wat staat er geschreven?)  -  18. tí me legeis agathon (Wat noemt gij mij goed?) 19. tí me legeis agathon (Wat noemt gij mij goed?)  
    265. Onontbindbaarheid van het huwelijk : Mc 10,2-12 // Mt 19,3-9   270. Loon voor wie alles verlaten om Jezus te volgen : Mc 10,28-30 // Mt 19,27-29 // Lc 18,28-30 191. Vraag naar het grootste gebod : Lc 10,25-28 // (Mc 12,28-34) // (Mt 22,34-40)   - 230. Genezing van een waterzuchtige op sabbat : Lc 14,1-6   268. De rijke (jonge) man : Mc 10,17-22 // Mt 19,16-22 // Lc 18,18-23   268. De rijke (jonge) man : Mc 10,17-22 // Mt 19,16-22 // Lc 18,18-23  277. Zacheüs : Lc 19,1-10

De structuur van het verhaal waarin het verhaal van de barmhartige Samaritaan is ingebed, is op vele andere plaatsen gekend.
Vers 25 bevat een inleiding op een vraag ( Lc 10,25a) en de vraag zelf in de directe rede (Lc 10,25b). Er is geen plaats- en tijdsaanduiding van het gebeuren. Het gaat om de wet, om de toepassing van de wet.
idou komt bij Lucas veelvuldig voor.
Op de prediking van Johannes de Doper vroegen verschillende groepen mensen wat zij moeten doen. Deze vraag komt ook hier voor: Wat moet ik doen om het eeuwig leven te erven?

Lc 10,25 - Lc 10,25 : 191. Vraag naar het grootste gebod - Lc 10,25-28 - Mc 12,28-34 - Mt 22,34-40 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 10 -- Lc 10,25 - Lc 10,26 - Lc 10,27 - Lc 10,28 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
10:25 kai idou nomikos tis anestè ekpeirazôn auton legôn didaskale ti poièsas zôèn aiônion klèronomèsô 25 et ecce quidam legis peritus surrexit temptans illum et dicens magister quid faciendo vitam aeternam possidebo     25 En ziet, een zeker wetgeleerde stond op, Hem verzoekende, en zeggende: Meester, wat doende zal ik het eeuwige leven beërven?   [25] Daar* kwam een wetgeleerde naar Hem toe om Hem op de proef te stellen. ‘Rabbi,’ zei hij, ‘wat moet ik doen om deel te krijgen aan het eeuwig leven?’  [25] Er kwam een wetgeleerde die hem op de proef wilde stellen. Hij vroeg: ‘Meester, wat moet ik doen om deel te krijgen aan het eeuwige leven?’    25. Et voici qu'un légiste se leva, et lui dit pour l'éprouver : « Maître, que dois-je faire pour avoir en héritage la vie éternelle ? »  

King James Bible . [25] And, behold, a certain lawyer stood up, and tempted him, saying, Master, what shall I do to inherit eternal life?
Luther-Bibel . 25 Und siehe, da stand ein Schriftgelehrter auf, versuchte ihn und sprach: Meister, was muss ich tun, dass ich das ewige Leben ererbe?
- 15de (vijftiende) zondag door het c-jaar .

Tekstuitleg van Lc 10,25 .

1. kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in N.T. . Taalgebruik in Lc : kai (en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et . Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und . Lc (822 / 1151) . Lc 10 (+ 31 /42 ; - 11 /42 : (1) Lc 11,2 . (2) Lc 11,3 . (3) Lc 11,5 . (4) . (5) . (6) . (7) . (8) . (9) . (10) . (11) .

Lc 10,25.2. idou (zie) . Taalgebruik in het N.T. : idou (zie) . Taalgebruik in Lc : idou (zie) . Lc (55) . Lc 10 (3) : (1) Lc 10,3 . (2) Lc 10,19 . (3) Lc 10,25 .

Lc 10,25.3. nom. mann. enk. nomikos (wetgeleerde) . Taalgebruik in het N.T. : nomikos (wetgeleerde) . Taalgebruik in Lc : nomikos (wetgeleerde) . Lc (1) Lc 10,25 . Een vorm van nomikos (wetgeleerde) in Lc in 7 verzen : (1) Lc 7,30 . (2) Lc 10,25 . (3) Lc 11,45 . (4) Lc 11,46 . (5) Lc 11,52 . (6) Lc 11,53 . (7) Lc 14,3 .

Lc 10,25.4. voornaamwoord nom. mann. enk. tis . Taalgebruik in het N.T. : voornaamwoord tis . Taalgebruik in Lc : voornaamwoord tis . Ned. wie, wat ? deze, dat ! Lc (72) . Lc 10 (8) : (1) Lc 10,22 . (2) Lc 10,25 . (3) Lc 10,29 . (4) Lc 10,30 . (5) Lc 10,31 . (6) Lc 10,33 . (7) Lc 10,36 . (8) Lc 10,38 .

Lc 10,25.5. med. ind. aor. 3de pers. enk. anestè (hij stond op) van het werkw. anistèmi (opstaan) . Taalgebruik in het N.T. : anistèmi (opstaan) . Taalgebruik in Lc : anistèmi (opstaan) . Lc (5) : (1) Lc 4,16 . (2) Lc 8,55 . (3) Lc 9,8 . (4) Lc 9,19 . (5) Lc 10,25 .

Lc 10,25.11. act. part. aor. nom. mann. enk. poièsas (gedaan) van het werkw. poieô (doen, maken) . Taalgebruik in het N.T. : poieô (doen, maken) . Taalgebruik in Mc : poieô (doen, maken) . Taalgebruik in Lc : poieô (doen, maken) . Lc (7) : (1) Lc 6,49 . (2) Lc 10,25 . (3) Lc 10,37 . (4) Lc 11,40 . (5) Lc 12,47 . (6) Lc 12,48 . (7) Lc 18,18 . Een vorm van poieô (doen, maken) in Lc in 83 verzen, in Lc 10 in 3 verzen : (1) Lc 10,25 . (2) Lc 10,28 . (3) Lc 10,37 .

Lc 10,26 - Lc 10,26 : 191. Vraag naar het grootste gebod - Lc 10,25-28 - Mc 12,28-34 - Mt 22,34-40 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 10 -- Lc 10,25 - Lc 10,26 - Lc 10,27 - Lc 10,28 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
10:26 o de eipen pros auton en tô nomô ti gegraptai pôs anaginôskeis   26 at ille dixit ad eum in lege quid scriptum est quomodo legis     26 En Hij zeide tot hem: Wat is in de wet geschreven? Hoe leest gij?   [26] Hij zei tegen hem: ‘Wat staat er in de wet geschreven? Hoe leest u dat?’  [26] Jezus antwoordde: ‘Wat staat er in de wet geschreven? Wat leest u daar?’   26 Hij zegt tot hem: in de Wet,– wat staat daar geschreven, wat lees je daar?   26. Il lui dit : « Dans la Loi, qu'y a-t-il d'écrit ? Comment lis-tu ? »  

King James Bible . [26] He said unto him, What is written in the law? how readest thou?
Luther-Bibel . 26 Er aber sprach zu ihm: Was steht im Gesetz geschrieben? Was liest du?
- 15de (vijftiende) zondag door het c-jaar .

Tekstuitleg van Lc 10,26 .

2. de (echter), afkorting d' . Taalgebruik in het N.T. : de (echter) . Taalgebruik in Lc : de (echter) . Partikel . Het staat steeds als tweede woord in de zin . Het kan een lichte tegenstelling aanduiden . Om een verandering van personage of situatie in de zin aan te duiden . Lc (487 + 5 = 483) . Lc 10 (+ 22 / 42 ; - 20 / 42 : (1-3) : Lc 10,3-5 . (4-10) : Lc 10,8-15 . (11) Lc 10,19 . (12-16) : Lc 10,21-25 . (17) Lc 10,30 . (18-19) : Lc 10,35-36 . (20) Lc 10,39 . )

3. act. ind. aor. 3de pers. enk. eipen (hij zei) van het werkw. legô (zeggen) . Taalgebruik in het N.T. : legô (zeggen) . Taalgebruik in Lc : legô (zeggen) . legô komt van de wortel leg- : lezen / lec-tuur ; les, Fr. leçon . Lc (223) . Lc 1 (12) : (1) Lc 10,18 . (2) Lc 10,21 . (3) Lc 10,23 . (4) Lc 10,26 . (5) Lc 10,27 . (6) Lc 10,28 . (7) Lc 10,29 . (8) Lc 10,30 . (9) Lc 10,35 . (10) Lc 10,37 . (11) Lc 10,40 . (12) Lc 10,41 . Een vorm van legô (zeggen) in Lc 10 in 7 verzen : (1) Lc 10,2 . (2) Lc 10,5 . (3) Lc 10,9 . (4) Lc 10,12 . (5) Lc 10,17 . (6) Lc 10,24 . (7) Lc 10,25 . ; van eipon (ik zei) in Lc 10 in 14 verzen : (1) Lc 10,10 . (2) Lc 10,18 . (3) Lc 10,21 . (4) Lc 10,22 . (5) Lc 10,23 . (6) Lc 10,26 . (7) Lc 10,27 . (8) Lc 10,28 . (9) Lc 10,29 . (10) Lc 10,30 . (11) Lc 10,35 . (12) Lc 10,37 . (13) Lc 10,40 . (14) Lc 10,41 .

Lc 10,27 - Lc 10,27 : 191. Vraag naar het grootste gebod - Lc 10,25-28 - Mc 12,28-34 - Mt 22,34-40 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 10 -- Lc 10,25 - Lc 10,26 - Lc 10,27 - Lc 10,28 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
10:27 o de apokritheis eipen agapèseis kurion ton theon sou ex olès | | [tès] | kardias sou kai en olè tè psuchè sou kai en olè tè ischui sou kai en olè tè dianoia sou kai ton plèsion sou ôs seauton  27 ille respondens dixit diliges Dominum Deum tuum ex toto corde tuo et ex tota anima tua et ex omnibus viribus tuis et ex omni mente tua et proximum tuum sicut te ipsum     27 En hij, antwoordende, zeide: Gij zult den Heere, uw God, liefhebben, uit geheel uw hart, en uit geheel uw ziel, en uit geheel uw kracht, en uit geheel uw verstand; en uw naaste als uzelven.   [27] Hij gaf ten antwoord: ‘U zult de Heer uw God liefhebben* met heel uw hart, met heel uw ziel, met heel uw kracht en met heel uw verstand, en uw naaste als uzelf.’   [27] De wetgeleerde antwoordde: ‘Heb de Heer, uw God, lief met heel uw hart en met heel uw ziel en met heel uw kracht en met heel uw verstand, en uw naaste als uzelf.’   27 Ten antwoord zegt hij: ‘liefhebben zul je de Heer je God, vanuit heel je hart, met heel je ziel, met al je kracht’ en met heel je verstand, en: ‘je naaste aan jou gelijk’!   27. Celui-ci répondit : « Tu aimeras le Seigneur, ton Dieu, de tout ton cœur, de toute ton âme, de toute ta force et de tout ton esprit ; et ton prochain comme toi-même. » -  

King James Bible . [27] And he answering said, Thou shalt love the Lord thy God with all thy heart, and with all thy soul, and with all thy strength, and with all thy mind; and thy neighbour as thyself.
Luther-Bibel . 27 Er antwortete und sprach: »Du sollst den Herrn, deinen Gott, lieben von ganzem Herzen, von ganzer Seele, von allen Kräften und von ganzem Gemüt, und deinen Nächsten wie dich selbst« (5.Mose 6,5; 3.Mose 19,18).
- 15de (vijftiende) zondag door het c-jaar .

Tekstuitleg van Lc 10,27 .

2. de (echter), afkorting d' . Taalgebruik in het N.T. : de (echter) . Taalgebruik in Lc : de (echter) . Partikel . Het staat steeds als tweede woord in de zin . Het kan een lichte tegenstelling aanduiden . Om een verandering van personage of situatie in de zin aan te duiden . Lc (487 + 5 = 483) . Lc 10 (+ 22 / 42 ; - 20 / 42 : (1-3) : Lc 10,3-5 . (4-10) : Lc 10,8-15 . (11) Lc 10,19 . (12-16) : Lc 10,21-25 . (17) Lc 10,30 . (18-19) : Lc 10,35-36 . (20) Lc 10,39 . )

4. act. ind. aor. 3de pers. enk. eipen (hij zei) van het werkw. legô (zeggen) . Taalgebruik in het N.T. : legô (zeggen) . Taalgebruik in Lc : legô (zeggen) . legô komt van de wortel leg- : lezen / lec-tuur ; les, Fr. leçon . Lc (223) . Lc 1 (12) : (1) Lc 10,18 . (2) Lc 10,21 . (3) Lc 10,23 . (4) Lc 10,26 . (5) Lc 10,27 . (6) Lc 10,28 . (7) Lc 10,29 . (8) Lc 10,30 . (9) Lc 10,35 . (10) Lc 10,37 . (11) Lc 10,40 . (12) Lc 10,41 . Een vorm van legô (zeggen) in Lc 10 in 7 verzen : (1) Lc 10,2 . (2) Lc 10,5 . (3) Lc 10,9 . (4) Lc 10,12 . (5) Lc 10,17 . (6) Lc 10,24 . (7) Lc 10,25 . ; van eipon (ik zei) in Lc 10 in 14 verzen : (1) Lc 10,10 . (2) Lc 10,18 . (3) Lc 10,21 . (4) Lc 10,22 . (5) Lc 10,23 . (6) Lc 10,26 . (7) Lc 10,27 . (8) Lc 10,28 . (9) Lc 10,29 . (10) Lc 10,30 . (11) Lc 10,35 . (12) Lc 10,37 . (13) Lc 10,40 . (14) Lc 10,41 .

6. - 8. kurion ton theon (JHWH God) . Lc (5) : (1) Lc 1,16 . (2) Lc 4,8 . (3) Lc 4,12 . (4) Lc 10,27 . (5) Lc 20,37 .

Lc 10,28 - Lc 10,28 : 191. Vraag naar het grootste gebod - Lc 10,25-28 - Mc 12,28-34 - Mt 22,34-40 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 10 -- Lc 10,25 - Lc 10,26 - Lc 10,27 - Lc 10,28 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
10:28 eipen de autô orthôs apekrithès touto poiei kai zèsè   28 dixitque illi recte respondisti hoc fac et vives     28 En Hij zeide tot hem: Gij hebt recht geantwoord; doe dat, en gij zult leven.   [28] Hij zei tegen hem: ‘Juist geantwoord! Doe dat en u zult leven.’   [28] ‘U hebt juist geantwoord,’ zei Jezus tegen hem. ‘Doe dat en u zult leven.’   28 Hij zegt tot hem: je hebt juist geantwoord!– doe dit en je zult leven!   28. « Tu as bien répondu, lui dit Jésus ; fais cela et tu vivras. »  

King James Bible . [28] And he said unto him, Thou hast answered right: this do, and thou shalt live.
Luther-Bibel . 28 Er aber sprach zu ihm: Du hast recht geantwortet; tu das, so wirst du leben.
- 15de (vijftiende) zondag door het c-jaar .

Tekstuitleg van Lc 10,28 .

1. act. ind. aor. 3de pers. enk. eipen (hij zei) van het werkw. legô (zeggen) . Taalgebruik in het N.T. : legô (zeggen) . Taalgebruik in Lc : legô (zeggen) . legô komt van de wortel leg- : lezen / lec-tuur ; les, Fr. leçon . Lc (223) . Lc 1 (12) : (1) Lc 10,18 . (2) Lc 10,21 . (3) Lc 10,23 . (4) Lc 10,26 . (5) Lc 10,27 . (6) Lc 10,28 . (7) Lc 10,29 . (8) Lc 10,30 . (9) Lc 10,35 . (10) Lc 10,37 . (11) Lc 10,40 . (12) Lc 10,41 . Een vorm van legô (zeggen) in Lc 10 in 7 verzen : (1) Lc 10,2 . (2) Lc 10,5 . (3) Lc 10,9 . (4) Lc 10,12 . (5) Lc 10,17 . (6) Lc 10,24 . (7) Lc 10,25 . ; van eipon (ik zei) in Lc 10 in 14 verzen : (1) Lc 10,10 . (2) Lc 10,18 . (3) Lc 10,21 . (4) Lc 10,22 . (5) Lc 10,23 . (6) Lc 10,26 . (7) Lc 10,27 . (8) Lc 10,28 . (9) Lc 10,29 . (10) Lc 10,30 . (11) Lc 10,35 . (12) Lc 10,37 . (13) Lc 10,40 . (14) Lc 10,41 .

2. de (echter), afkorting d' . Taalgebruik in het N.T. : de (echter) . Taalgebruik in Lc : de (echter) . Partikel . Het staat steeds als tweede woord in de zin . Het kan een lichte tegenstelling aanduiden . Om een verandering van personage of situatie in de zin aan te duiden . Lc (487 + 5 = 483) . Lc 10 (+ 22 / 42 ; - 20 / 42 : (1-3) : Lc 10,3-5 . (4-10) : Lc 10,8-15 . (11) Lc 10,19 . (12-16) : Lc 10,21-25 . (17) Lc 10,30 . (18-19) : Lc 10,35-36 . (20) Lc 10,39 . )

7. act. ind. praes.. 3de pers. enk. + act. imperat. praes. 2de pers. enk. poiei (doe) van het werkw. poieô (doen, maken) . Taalgebruik in het N.T. : poieô (doen, maken) . Taalgebruik in Lc : poieô (doen, maken) . Lc (3) : (1) Lc 7,8 . (2) Lc 10,28 . (3) Lc 10,37 . Een vorm van poieô (doen, maken) in Lc 10 in 3 verzen : (1) Lc 10,25 . (2) Lc 10,28 . (3) Lc 10,37 .

192. Gelijkenis van de barmhartige Samaritaan : Lc 10,29-37 - Lc 10,29-37 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 10 -- Lc 10,29 - Lc 10,30 - Lc 10,31 - Lc 10,32 - Lc 10,33 - Lc 10,34 - Lc 10,35 - Lc 10,36 - Lc 10,37 -

Lc 10,29 - Lc 10,29 : 192. Gelijkenis van de barmhartige Samaritaan - Lc 10,29-37 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 10 -- Lc 10,29 - Lc 10,30 - Lc 10,31 - Lc 10,32 - Lc 10,33 - Lc 10,34 - Lc 10,35 - Lc 10,36 - Lc 10,37 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
10:29 o de thelôn dikaiôsai eauton eipen pros ton ièsoun kai tis estin mou plèsion   29 ille autem volens iustificare se ipsum dixit ad Iesum et quis est meus proximus    29 Maar hij, willende zichzelven rechtvaardigen, zeide tot Jezus: En wie is mijn naaste?  [29] Maar hij wilde zich rechtvaardigen en vroeg aan Jezus: ‘Ja maar, wie is mijn naaste?’   [29] Maar de wetgeleerde wilde zich rechtvaardigen en vroeg aan Jezus: ‘Wie is mijn naaste?’   29 Maar hij wil zich rechtvaardigen en zegt tot Jezus: ja maar, wie ís mijn naaste?   29. Mais lui, voulant se justifier, dit à Jésus : « Et qui est mon prochain ? »  

King James Bible . [29] But he, willing to justify himself, said unto Jesus, And who is my neighbour?
Luther-Bibel . 29 Er aber wollte sich selbst rechtfertigen und sprach zu Jesus: Wer ist denn mein Nächster?
- 15de (vijftiende) zondag door het c-jaar .

Tekstuitleg van Lc 10,29 .

2. de (echter), afkorting d' . Taalgebruik in het N.T. : de (echter) . Taalgebruik in Lc : de (echter) . Partikel . Het staat steeds als tweede woord in de zin . Het kan een lichte tegenstelling aanduiden . Om een verandering van personage of situatie in de zin aan te duiden . Lc (487 + 5 = 483) . Lc 10 (+ 22 / 42 ; - 20 / 42 : (1-3) : Lc 10,3-5 . (4-10) : Lc 10,8-15 . (11) Lc 10,19 . (12-16) : Lc 10,21-25 . (17) Lc 10,30 . (18-19) : Lc 10,35-36 . (20) Lc 10,39 . )

6. act. ind. aor. 3de pers. enk. eipen (hij zei) van het werkw. legô (zeggen) . Taalgebruik in het N.T. : legô (zeggen) . Taalgebruik in Lc : legô (zeggen) . legô komt van de wortel leg- : lezen / lec-tuur ; les, Fr. leçon . Lc (223) . Lc 1 (12) : (1) Lc 10,18 . (2) Lc 10,21 . (3) Lc 10,23 . (4) Lc 10,26 . (5) Lc 10,27 . (6) Lc 10,28 . (7) Lc 10,29 . (8) Lc 10,30 . (9) Lc 10,35 . (10) Lc 10,37 . (11) Lc 10,40 . (12) Lc 10,41 . Een vorm van legô (zeggen) in Lc 10 in 7 verzen : (1) Lc 10,2 . (2) Lc 10,5 . (3) Lc 10,9 . (4) Lc 10,12 . (5) Lc 10,17 . (6) Lc 10,24 . (7) Lc 10,25 . ; van eipon (ik zei) in Lc 10 in 14 verzen : (1) Lc 10,10 . (2) Lc 10,18 . (3) Lc 10,21 . (4) Lc 10,22 . (5) Lc 10,23 . (6) Lc 10,26 . (7) Lc 10,27 . (8) Lc 10,28 . (9) Lc 10,29 . (10) Lc 10,30 . (11) Lc 10,35 . (12) Lc 10,37 . (13) Lc 10,40 . (14) Lc 10,41 .

11. voornaamwoord nom. mann. enk. tis . Taalgebruik in het N.T. : voornaamwoord tis . Taalgebruik in Lc : voornaamwoord tis . Ned. wie, wat ? deze, dat ! Lc (72) . Lc 10 (8) : (1) Lc 10,22 . (2) Lc 10,25 . (3) Lc 10,29 . (4) Lc 10,30 . (5) Lc 10,31 . (6) Lc 10,33 . (7) Lc 10,36 . (8) Lc 10,38 .

Lc 10,30 - Lc 10,30 : 192. Gelijkenis van de barmhartige Samaritaan - Lc 10,29-37 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 10 -- Lc 10,29 - Lc 10,30 - Lc 10,31 - Lc 10,32 - Lc 10,33 - Lc 10,34 - Lc 10,35 - Lc 10,36 - Lc 10,37 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
10:30 upolabôn o ièsous eipen anthrôpos tis katebainen apo ierousalèm eis ierichô kai lèstais periepesen oi kai ekdusantes auton kai plègas epithentes apèlthon afentes èmithanè  30 suscipiens autem Iesus dixit homo quidam descendebat ab Hierusalem in Hiericho et incidit in latrones qui etiam despoliaverunt eum et plagis inpositis abierunt semivivo relicto     30 En Jezus, antwoordende, zeide: Een zeker mens kwam af van Jeruzalem naar Jericho, en viel onder de moordenaars, welke, hem ook uitgetogen, en daartoe zware slagen gegeven hebbende, heengingen, en lieten hem half dood liggen.   [30] Jezus* nam weer het woord en zei: ‘Op reis van Jeruzalem naar Jericho viel iemand in handen van rovers. Ze schudden hem uit, mishandelden hem en lieten hem halfdood achter.   [30] Toen vertelde Jezus hem het volgende: ‘Er was eens iemand die van Jeruzalem naar Jericho reisde en onderweg werd overvallen door rovers, die hem zijn kleren uittrokken, hem mishandelden en hem daarna halfdood achterlieten.   30 Jezus herneemt en zegt: zomaar een mens daalde af van Jeruzalem naar Jericho, en viel in handen van rovers,– die hem uitkleedden, slagen toevoegden, en –toen ze weggingen– halfdood achterlieten.  30. Jésus reprit : « Un homme descendait de Jérusalem à Jéricho, et il tomba au milieu de brigands qui, après l'avoir dépouillé et roué de coups, s'en allèrent, le laissant à demi mort.  

King James Bible . [30] And Jesus answering said, A certain man went down from Jerusalem to Jericho, and fell among thieves, which stripped him of his raiment, and wounded him, and departed, leaving him half dead.
Luther-Bibel . 30 Da antwortete Jesus und sprach: Es war ein Mensch, der ging von Jerusalem hinab nach Jericho und fiel unter die Räuber; die zogen ihn aus und schlugen ihn und machten sich davon und ließen ihn halb tot liegen.
- 15de (vijftiende) zondag door het c-jaar .

Tekstuitleg van Lc 10,30 .

4. act. ind. aor. 3de pers. enk. eipen (hij zei) van het werkw. legô (zeggen) . Taalgebruik in het N.T. : legô (zeggen) . Taalgebruik in Lc : legô (zeggen) . legô komt van de wortel leg- : lezen / lec-tuur ; les, Fr. leçon . Lc (223) . Lc 1 (12) : (1) Lc 10,18 . (2) Lc 10,21 . (3) Lc 10,23 . (4) Lc 10,26 . (5) Lc 10,27 . (6) Lc 10,28 . (7) Lc 10,29 . (8) Lc 10,30 . (9) Lc 10,35 . (10) Lc 10,37 . (11) Lc 10,40 . (12) Lc 10,41 . Een vorm van legô (zeggen) in Lc 10 in 7 verzen : (1) Lc 10,2 . (2) Lc 10,5 . (3) Lc 10,9 . (4) Lc 10,12 . (5) Lc 10,17 . (6) Lc 10,24 . (7) Lc 10,25 . ; van eipon (ik zei) in Lc 10 in 14 verzen : (1) Lc 10,10 . (2) Lc 10,18 . (3) Lc 10,21 . (4) Lc 10,22 . (5) Lc 10,23 . (6) Lc 10,26 . (7) Lc 10,27 . (8) Lc 10,28 . (9) Lc 10,29 . (10) Lc 10,30 . (11) Lc 10,35 . (12) Lc 10,37 . (13) Lc 10,40 . (14) Lc 10,41 .

6. voornaamwoord nom. mann. enk. tis . Taalgebruik in het N.T. : voornaamwoord tis . Taalgebruik in Lc : voornaamwoord tis . Ned. wie, wat ? deze, dat ! Lc (72) . Lc 10 (8) : (1) Lc 10,22 . (2) Lc 10,25 . (3) Lc 10,29 . (4) Lc 10,30 . (5) Lc 10,31 . (6) Lc 10,33 . (7) Lc 10,36 . (8) Lc 10,38 .

7. act. ind. imperf. 3de pers. enk. katebainen (hij daalde af) van het werkw. katabainô (neerdalen, afdalen) . Taalgebruik in het N.T. : katabainô (neerdalen, afdalen) . Taalgebruik in Lc : katabainô (neerdalen, afdalen) . Lc (2) : (1) Lc 10,30 . (2) Lc 10,31 . Een vorm van katabainô (neerdalen, afdalen) in Lc in 13 verzen : (1) Lc 2,51 . (2) Lc 3,22 . (3) Lc 6,17 . (4) Lc 8,23 . (5) Lc 9,54 . (6) Lc 10,15 . (7) Lc 10,30 . (8) Lc 10,31 . (9) Lc 17,31 . (10) Lc 18,14 . (11) Lc 19,5 . (12) Lc 19,6 . (13) Lc 22,44 .

11. ierichô (Jericho) . Taalgebruik in het N.T. : Ierichô (Jericho) . Taalgebruik in Lc : Ierichô (Jericho) . Lc (3) : (1) Lc 10,30 . (2) Lc 18,35 . (3) Lc 19,1 .

10. - 11. eis ierichô (naar Jericho) . Lc (2) : (1) Lc 10,30 . (2) Lc 18,35 .

Lc 10,31 - Lc 10,31 : 192. Gelijkenis van de barmhartige Samaritaan - Lc 10,29-37 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 10 -- Lc 10,29 - Lc 10,30 - Lc 10,31 - Lc 10,32 - Lc 10,33 - Lc 10,34 - Lc 10,35 - Lc 10,36 - Lc 10,37 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
10:31 kata sugkurian de iereus tis katebainen | [en] | en | tè odô ekeinè kai idôn auton antiparèlthen   31 accidit autem ut sacerdos quidam descenderet eadem via et viso illo praeterivit     31 En bij geval kwam een zeker priester denzelven weg af, en hem ziende, ging hij tegenover hem voorbij.   [31] Toevallig kwam er een priester langs die weg; hij zag hem, maar liep in een boog om hem heen.   [31] Toevallig kwam er een priester langs, maar toen hij het slachtoffer zag liggen, liep hij met een boog om hem heen.   31 Bij geval daalde zomaar een heiligdomsdienaar af over die weg; maar toen hij hem zag ging hij aan de overkant voorbij.   31. Un prêtre vint à descendre par ce chemin-là ; il le vit et passa outre.  

King James Bible . [31] And by chance there came down a certain priest that way: and when he saw him, he passed by on the other side.
Luther-Bibel . 31 Es traf sich aber, dass ein Priester dieselbe Straße hinabzog; und als er ihn sah, ging er vorüber.
- 15de (vijftiende) zondag door het c-jaar .

Tekstuitleg van Lc 10,31 .

Lc 10,31.3. δε = de (echter), afkorting δ' = d' . Taalgebruik in het NT : de (echter) . Taalgebruik in de LXX : de (echter) . Taalgebruik in Lc : de (echter) . Partikel . Het staat steeds als tweede woord in de zin . Het kan een lichte tegenstelling aanduiden . Om een verandering van personage of situatie in de zin aan te duiden . Lc (478 + 5 = 483) . Lc 10 (+ 22 / 42 ; - 20 / 42 : (1-3) : Lc 10,3-5 . (4-10) : Lc 10,8-15 . (11) Lc 10,19 . (12-16) : Lc 10,21-25 . (17) Lc 10,30 . (18-19) : Lc 10,35-36 . (20) Lc 10,39 . )

de (echter)   bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
de  6210 3754 2456 421 149 478 203 490 708 7 1048  1251 
d'  73 50  23  12      19  20 
Totaal 6283 3804 2479 433 151 483 204 490 711 7 1067 1271

de (echter)   Lc 1 Lc 2 Lc 3 Lc 4 Lc 5 Lc 6 Lc 7 Lc 8 Lc 9 Lc 10 Lc 11 Lc 12 Lc 13 Lc 14 Lc 15 Lc 16 Lc 17 Lc 18 Lc 19 Lc 20 Lc 21 Lc 22 Lc 23 Lc 24
de (478) 17  11  13  18  15  23  37  36  21  22  26  13  16  15  11  26  16  22  14  35  34  20 
d' (5)                                        
483 17  11  13  18  15  23  37  37  23  22  26  13  16  15  12  26  16  23  14  35  34  20 

1151 verzen  Lc 1 Lc 2 Lc 3 Lc 4 Lc 5 Lc 6 Lc 7 Lc 8 Lc 9 Lc 10 Lc 11 Lc 12 Lc 13 Lc 14 Lc 15 Lc 16 Lc 17 Lc 18 Lc 19 Lc 20 Lc 21 Lc 22 Lc 23 Lc 24
  80  52  38  44  39  49  50  56  62  42  54  59  35  35  32  31  37  43  48  47  38  71  56  53 

Lc 10,31.4. nom. mann. enk. ἱερευς = hiereus (priester) . Taalgebruik in het NT : hiereus (priester) . Taalgebruik in de LXX : hiereus (priester) . Taalgebruik in Lc : hiereus (priester) . Lc (2) : (1) Lc 1,5 . (2) Lc 10,31 . Een vorm van ἱερευς = hiereus (priester), in de LXX (900), in het NT (31), in Lc (5) : (1) Lc 1,5 . (2) Lc 5,14 .   (3) Lc 6,4 .   (4) Lc 10,31 . (5) Lc 17,14 . In Lc : 4 vormen van ἱερευς = hiereus (priester) in 5 hoofdstukken en in 5 verzen . In Lc : 3 vormen van ἱερον = hieron (heiligdom, tempel) in 8 hoofdstukken en in 14 verzen .

      1. 2. 3. 4. 5.
  hiereus  Lc Lc 1 Lc 5 Lc 6 Lc 10 Lc 17
nom. mann. enk. hiereus   2 (1) Lc 1,5     (2) Lc 10,31 .    
dat. mann. enk. hierei     (1) Lc 5,14 .        
nom. + acc. mann. mv. hiereis   1     (1) Lc 6,4 .      
dat. mann. mv. hiereusin   1         (1) Lc 17,14 .  
  Totaal  

Verwant hiermee in deze onmiddellijke context : ἱερατεια = hierateia (priesterschap) : Lc 1,9 . Dit is de enigste vorm van ἱερατεια = hierateia (priesterschap) in Lc . Verder : ἱερεατευω = hierateuô (het priesterschap uitoefenen) : Lc 1,8 . Dit is de enigste vorm van ἱερεατευω = hierateuô (priester zijn) in het NT .
- Hebreeuws . כֹהֵן = kohen (priester) . Taalgebruik in Tenakh : kohen (priester) . Getalwaarde : kaph = 11 of 20, he = 5, nun = 14 of 50 ; totaal : 30 (2 X 3 X 5) OF 75 (3 X 5²) . Structuur : 2 - 5 - 5 . De som van de elementen is telkens 3 . Tenakh (43) . Pentateuch (11) . Eerdere Profeten (8) . Latere Profeten (10) . 12 Kleine Profeten (4) . Geschriften (10) .

Lc 10,31.5. voornaamwoord τις = tis . Taalgebruik in het NT : voornaamwoord tis . Taalgebruik in de LXX : voornaamwoord tis . Taalgebruik in Lc : voornaamwoord tis . Ned. wie, wat ? een, iets . Lc (72) . Lc 10 (8) : (1) Lc 10,22 . (2) Lc 10,25 . (3) Lc 10,29 . (4) Lc 10,30 . (5) Lc 10,31 . (6) Lc 10,33 . (7) Lc 10,36 . (8) Lc 10,38 .

  bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
mann. + vr. nom. enk. tis   824 467  357  24  24  72  50  40  156  15  120  170     

Lc 10,31.4. - 5. hiereus tis (een priester) . Lc (2) : (1) Lc 1,5 . (2) Lc 10,31 . In Lc 1,5 zal de priester Zacharia naar de tempel opgaan om er dienst te verrichten . In Lc 10,31 had de priester zijn tempeldienst verricht en daalde hij af om naar huis te gaan . Dat hij door verontreiniging geen tempeldienst zou kunnen verrichten is dus niet terzake . Uit de tempeldienst die een uiting van liefde tot God is, moet ook liefde tot de naaste worden beoefend .

Lc 10,31.6. act. ind. aor. 3de pers. enk. κατεβη = katebè (hij daalde neer) van het werkw. καταβαινω = katabainô (naar beneden dalen, afdalen) . Taalgebruik in de Septuaginta : katabainô (neerdalen, afdalen) . Taalgebruik in het NT : katabainô (neerdalen, afdalen) . Bijbel (104) . OT (91) . NT (13) : . Gn (5) : (1) Gn 11,5 . (2) Gn 12,10 . (3) Gn 15,11 . (4) Gn 24,45 . (5) Gn 38,1 . Een vorm van καταβαινω = katabainô in de LXX (349), in het NT (81), in Lc (13) : (1) Lc 2,51 . (2) Lc 3,22 . (3) Lc 6,17 . (4) Lc 8,23 . (5) Lc 9,54 . (6) Lc 10,15 . (7) Lc 10,30 . (8) Lc 10,31 . (9) Lc 17,31 . (10) Lc 18,14 . (11) Lc 19,5 . (12) Lc 19,6 . (13) Lc 22,44, in Joh (17) .

  katabainô  bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
  act. ind. aor. 3de pers. enk. katebè   104  91  13       

- act. ind. imperf. 3de pers. enk. κατεβαινεν = katebainen (hij daalde af) van het werkw. καταβαινω = katabainô (naar beneden dalen, afdalen) . Taalgebruik in de Septuaginta : katabainô (neerdalen, afdalen) . Taalgebruik in het NT : katabainô (neerdalen, afdalen) . Lc (2) : (1) Lc 10,30 . (2) Lc 10,31 .

Lc 10,31.12. act. part. aor. nom. mann. enk. ιδων = idôn (gezien) van het werkw. ειδεν = eiden (hij zag) . Taalgebruik in het NT : eiden (hij zag) . Taalgebruik in de LXX : eiden (hij zag) . Taalgebruik in Mc. : eiden (hij zag) . Mt (12) : (1) Mt 2,16 . (2) Mt 3,7 . (3) Mt 5,1 . (4) Mt 8,18 . (5) Mt 9,2 . (6) Mt 9,4 . (7) Mt 9,22 . (8) Mt 9,23 . (9) Mt 9,36 . (10) Mt 21,19 . (11) Mt 27,3 . (12) Mt 27,24 . Mc (12) : (1) Mc 2,5 . (2) Mc 5,6 . (3) Mc 5,22 . (4) Mc 6,48 . (5) Mc 8,33 . (6) Mc 9,20 . (7) Mc 9,25 . (8) Mc 10,14 . (9) Mc 11,13 . (10) Mc 12,28 . (11) Mc 12,34 . (12) Mc 15,39 . Met Jezus als onderwerp . Mc (7 / 12 . expliciet : 4 / 12, impliciet : 3 / 12) . Expliciet (4 / 12) : (1) Mc 2,5 . (2) Mc 9,25 . (3) Mc 10,14 . (4) Mc 12,34 . Impliciet (3 / 12) : (1) Mc 6,48 . (2) Mc 8,33 . (3) Mc 11,13 . Andere (5 / 12) : (1) Mc 5,6 (bezetene) . (2) Mc 5,22 (Jaïrus) . (3) Mc 9,20 (onreine geest) . (4) Mc 12,28 (een schriftgeleerde) . (5) Mc 15,39 (centurio) . Lc (20) : (1) Lc 1,12 . (2) Lc 5,8 . (3) Lc 5,12 . (4) Lc 5,20 . (5) Lc 7,13 . (6) Lc 7,39 . (7) Lc 8,28 . (8) Lc 10,31 . (9) Lc 10,32 . (10) Lc 10,33 . (11) Lc 11,38 . (12) Lc 13,12 . (13) Lc 17,14 . (14) Lc 17,15 . (15) Lc 18,24 . (16) Lc 18,43 . (17) Lc 19,41 . (18) Lc 22,58 . (19) Lc 23,8 . (20) Lc 23,47 . ειδον / ειδεν = eidon / eiden in het NT (336), in Lc (64), in Lc 10 (4) : (1) Lc 10,24 . (2) Lc 10,31 . (3) Lc 10,32 . (4) Lc 10,33 .
- και ιδων = kai idôn (en ziende) . NT (8 / 12) : (1) Mc 2,5 . (2) Mc 5,6 . (3) Mc 5,22 . (4) Mc 6,48 . (5) Mc 8,33 . (6) Mc 9,20 . (7) Mc 11,13 . (8) Mc 12,34 . kai ... idôn (en ... gezien) . Mc (1 / 8) : Mc 12,34 . idôn de (gezien echter) in Mc (3 / 12) : (1) Mc 9,25 . (2) Mc 10,14 . (3) Mc 15,39 .
- ιδων δε = idôn de (gezien echter) . LXX (14) . NT (17) . Mc (5) : (1) Mc 2,5 . (2) Mc 5,6 . (3) Mc 9,25 . (4) Mc 10,14 . (5) Mc 15,39 .

  zien  bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
  part. aor. nom. mann. enk. idôn  106  45  61  12  12  20  12  44  47   

    Lc 1 Lc 2 Lc 3 Lc 4 Lc 5 Lc 6 Lc 7 Lc 8 Lc 9 Lc 10 Lc 11 Lc 12 Lc 13 Lc 14 Lc 15 Lc 16 Lc 17 Lc 18 Lc 19 Lc 20 Lc 21 Lc 22 Lc 23 Lc 24
ind. aor. 3de pers. enk. eiden                                                   
part. aor. nom. mann. enk. idôn   20 (1) Lc 1,12 .       (2) Lc 5,8 . (3) Lc 5,12 . (4) Lc 5,20 .   (5) Lc 7,13 . (6) Lc 7,39 . (7) Lc 8,28 .   (8) Lc 10,31 . (9) Lc 10,32 . (10) Lc 10,33 . (11) Lc 11,38 .        (12) Lc 13,12 .       (13) Lc 17,14 . (14) Lc 17,15 .    (15) Lc 18,24 . (16) Lc 18,43 . (17) Lc 19,41 .     (18) Lc 22,58 . (19) Lc 23,8 . (20) Lc 23,47 .      
act. ind. aor. nom. mann. mv. idontes 9   (1) Lc 2,17 . (2) Lc 2,48 .           (3) Lc 8,34 . (4) Lc 8,36 . (5) Lc 9,54 .                 (6) Lc 18,15 . (7) Lc 19,7 . (8) Lc 20,14 .   (9) Lc 22,49 .    

Hebreeuws . van het werkw. רָאָה = râ´âh (zien, verschijnen) . Taalgebruik in Tenakh : râ´âh (zien) . Getalwaarde : resj = 20 of 200, aleph = 1, he = 5 ; totaal : 26 of 206 . Structuur : 2 - 1 - 5 . De som van de elementen is telkens 8 . Tenakh (47) . Een vorm van רָאָה = râ´âh in Tenakh (1188) .
- Ned. : zien . Arabisch : رَاهَ = ra´â (zien) . Taalgebruik in de Qoran : ra´â (zien) . D. : sehen, schauen . E. : to see . Fr. : voir . Gr. : ειδεν = eiden (hij zag) . Taalgebruik in het NT : eiden (hij zag) . Aoristvorm van ὁραω = horaô (zien) . Hebreeuws : רָאָה = râ´âh (zien, verschijnen) . Taalgebruik in Tenakh : râ´âh (zien) . Lat. : videre


Lc 10,32 - Lc 10,32 : 192. Gelijkenis van de barmhartige Samaritaan - Lc 10,29-37 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 10 -- Lc 10,29 - Lc 10,30 - Lc 10,31 - Lc 10,32 - Lc 10,33 - Lc 10,34 - Lc 10,35 - Lc 10,36 - Lc 10,37 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis Denaux - Vervenne Statenvertaling  Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
 10:32 omoiôs de kai leuitès | | [genomenos] | kata ton topon elthôn kai idôn antiparèlthen 32 similiter et Levita cum esset secus locum et videret eum pertransiit     32 En desgelijks ook een Leviet, als hij was bij die plaats, kwam hij, en zag hem, en ging tegenover hem voorbij.   [32] Ook een Leviet die voorbijkwam en hem zag, liep in een boog om hem heen.   [32] Er kwam ook een Leviet langs, maar bij het zien van het slachtoffer liep ook hij met een boog om hem heen.   32 Evenzo ging ook een Leviet die langs die plek kwam en hem zag aan de overkant voorbij.   32. Pareillement un lévite, survenant en ce lieu, le vit et passa outre.  

King James Bible . [32] And likewise a Levite, when he was at the place, came and looked on him, and passed by on the other side.
Luther-Bibel . 32 Desgleichen auch ein Levit: Als er zu der Stelle kam und ihn sah, ging er vorüber.
- 15de (vijftiende) zondag door het c-jaar .

Tekstuitleg van Lc 10,32 .

2. de (echter), afkorting d' . Taalgebruik in het N.T. : de (echter) . Taalgebruik in Lc : de (echter) . Partikel . Het staat steeds als tweede woord in de zin . Het kan een lichte tegenstelling aanduiden . Om een verandering van personage of situatie in de zin aan te duiden . Lc (487 + 5 = 483) . Lc 10 (+ 22 / 42 ; - 20 / 42 : (1-3) : Lc 10,3-5 . (4-10) : Lc 10,8-15 . (11) Lc 10,19 . (12-16) : Lc 10,21-25 . (17) Lc 10,30 . (18-19) : Lc 10,35-36 . (20) Lc 10,39 . )

11. act. part. aor. nom. mann. enk. idôn (gezien) van het werkw. eiden (hij zag) . Taalgebruik in het N.T. : eiden (hij zag) . Taalgebruik in Lc. : eiden (hij zag) . L. videre . Fr. voir . Lc (20) : (1) Lc 1,12 . (2) Lc 5,8 . (3) Lc 5,12 . (4) Lc 5,20 . (5) Lc 7,13 . (6) Lc 7,39 . (7) Lc 8,28 . (8) Lc 10,31 . (9) Lc 10,32 . (10) Lc 10,33 . (11) Lc 11,38 . (12) Lc 13,12 . (13) Lc 17,14 . (14) Lc 17,15 . (15) Lc 18,24 . (16) Lc 18,43 . (17) Lc 19,41 . (18) Lc 22,58 . (19) Lc 23,8 . (20) Lc 23,47 . Een vorm van het werkw. eiden (hij zag) in Lc in 64 verzen, in Lc 10 (4) : (1) Lc 10,24 . (2) Lc 10,31 . (3) Lc 10,32 . (4) Lc 10,33 .

Lc 10,33 - Lc 10,33 : 192. Gelijkenis van de barmhartige Samaritaan - Lc 10,29-37 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 10 -- Lc 10,29 - Lc 10,30 - Lc 10,31 - Lc 10,32 - Lc 10,33 - Lc 10,34 - Lc 10,35 - Lc 10,36 - Lc 10,37 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
10:33 samaritès de tis odeuôn èlthen kat auton kai idôn esplagchnisthè  33 Samaritanus autem quidam iter faciens venit secus eum et videns eum misericordia motus est     33 Maar een zeker Samaritaan, reizende, kwam omtrent hem, en hem ziende, werd hij met innerlijke ontferming bewogen.   [33] Toen kwam er een Samaritaan langs die op reis was; hij zag hem en was ten diepste met hem begaan.   [33] Een Samaritaan echter, die op reis was, kreeg medelijden toen hij hem zag liggen.   33 Maar zomaar een Samaritaan die onderweg was, werd toen hij langs hem kwam en hem zag, diep getroffen;   33. Mais un Samaritain, qui était en voyage, arriva près de lui, le vit et fut pris de pitié.  

King James Bible . [33] But a certain Samaritan, as he journeyed, came where he was: and when he saw him, he had compassion on him,
Luther-Bibel . 33 Ein Samariter aber, der auf der Reise war, kam dahin; und als er ihn sah, jammerte er ihn;
- 15de (vijftiende) zondag door het c-jaar .

Tekstuitleg van Lc 10,33 .

2. de (echter), afkorting d' . Taalgebruik in het N.T. : de (echter) . Taalgebruik in Lc : de (echter) . Partikel . Het staat steeds als tweede woord in de zin . Het kan een lichte tegenstelling aanduiden . Om een verandering van personage of situatie in de zin aan te duiden . Lc (487 + 5 = 483) . Lc 10 (+ 22 / 42 ; - 20 / 42 : (1-3) : Lc 10,3-5 . (4-10) : Lc 10,8-15 . (11) Lc 10,19 . (12-16) : Lc 10,21-25 . (17) Lc 10,30 . (18-19) : Lc 10,35-36 . (20) Lc 10,39 . )

3. voornaamwoord nom. mann. enk. tis . Taalgebruik in het N.T. : voornaamwoord tis . Taalgebruik in Lc : voornaamwoord tis . Ned. wie, wat ? deze, dat ! Lc (72) . Lc 10 (8) : (1) Lc 10,22 . (2) Lc 10,25 . (3) Lc 10,29 . (4) Lc 10,30 . (5) Lc 10,31 . (6) Lc 10,33 . (7) Lc 10,36 . (8) Lc 10,38 .

9. act. part. aor. nom. mann. enk. idôn (gezien) van het werkw. eiden (hij zag) . Taalgebruik in het N.T. : eiden (hij zag) . Taalgebruik in Lc. : eiden (hij zag) . L. videre . Fr. voir . Lc (20) : (1) Lc 1,12 . (2) Lc 5,8 . (3) Lc 5,12 . (4) Lc 5,20 . (5) Lc 7,13 . (6) Lc 7,39 . (7) Lc 8,28 . (8) Lc 10,31 . (9) Lc 10,32 . (10) Lc 10,33 . (11) Lc 11,38 . (12) Lc 13,12 . (13) Lc 17,14 . (14) Lc 17,15 . (15) Lc 18,24 . (16) Lc 18,43 . (17) Lc 19,41 . (18) Lc 22,58 . (19) Lc 23,8 . (20) Lc 23,47 . Een vorm van het werkw. eiden (hij zag) in Lc in 64 verzen, in Lc 10 (4) : (1) Lc 10,24 . (2) Lc 10,31 . (3) Lc 10,32 . (4) Lc 10,33 .

Lc 10,34 - Lc 10,34 : 192. Gelijkenis van de barmhartige Samaritaan - Lc 10,29-37 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 10 -- Lc 10,29 - Lc 10,30 - Lc 10,31 - Lc 10,32 - Lc 10,33 - Lc 10,34 - Lc 10,35 - Lc 10,36 - Lc 10,37 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
10:34 kai proselthôn katedèsen ta traumata autou epicheôn elaion kai oinon epibibasas de auton epi to idion ktènos ègagen auton eis pandocheion kai epemelèthè autou  34 et adpropians alligavit vulnera eius infundens oleum et vinum et inponens illum in iumentum suum duxit in stabulum et curam eius egit     34 En hij, tot hem gaande, verbond zijn wonden, gietende daarin olie en wijn; en hem heffende op zijn eigen beest, voerde hem in de herberg en verzorgde hem.   [34] Hij ging naar hem toe, goot olie en wijn op zijn wonden en verbond ze. Toen zette hij hem op zijn eigen rijdier en bracht hem naar een herberg, waar hij hem verder verzorgde.   [34] Hij ging naar de gewonde man toe, goot olie en wijn over zijn wonden en verbond ze. Hij zette hem op zijn eigen rijdier en bracht hem naar een logement, waar hij voor hem zorgde.   34 hij kwam op hem toe, verbond zijn wonden,– goot er olie en wijn op, tilde hem op zijn eigen rijdier, bracht hem naar een herberg en zorgde voor hem.   34. Il s'approcha, banda ses plaies, y versant de l'huile et du vin, puis le chargea sur sa propre monture, le mena à l'hôtellerie et prit soin de lui.  

King James Bible . [34] And went to him, and bound up his wounds, pouring in oil and wine, and set him on his own beast, and brought him to an inn, and took care of him.
Luther-Bibel . 34 und er ging zu ihm, goss Öl und Wein auf seine Wunden und verband sie ihm, hob ihn auf sein Tier und brachte ihn in eine Herberge und pflegte ihn.
- 15de (vijftiende) zondag door het c-jaar .

Tekstuitleg van Lc 10,34 .

12. de (echter), afkorting d' . Taalgebruik in het N.T. : de (echter) . Taalgebruik in Lc : de (echter) . Partikel . Het staat steeds als tweede woord in de zin . Het kan een lichte tegenstelling aanduiden . Om een verandering van personage of situatie in de zin aan te duiden . Lc (487 + 5 = 483) . Lc 10 (+ 22 / 42 ; - 20 / 42 : (1-3) : Lc 10,3-5 . (4-10) : Lc 10,8-15 . (11) Lc 10,19 . (12-16) : Lc 10,21-25 . (17) Lc 10,30 . (18-19) : Lc 10,35-36 . (20) Lc 10,39 . )

Lc 10,35 - Lc 10,35 : 192. Gelijkenis van de barmhartige Samaritaan - Lc 10,29-37 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 10 -- Lc 10,29 - Lc 10,30 - Lc 10,31 - Lc 10,32 - Lc 10,33 - Lc 10,34 - Lc 10,35 - Lc 10,36 - Lc 10,37 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
10:35 kai epi tèn aurion ekbalôn | duo dènaria edôken | edôken duo dènaria | tô pandochei kai eipen epimelèthèti autou kai o ti an prosdapanèsès egô en tô epanerchesthai me apodôsô soi 35 et altera die protulit duos denarios et dedit stabulario et ait curam illius habe et quodcumque supererogaveris ego cum rediero reddam tibi     35 En des anderen daags weggaande, langde hij twee penningen uit, en gaf ze den waard, en zeide tot hem: Draag zorg voor hem: en zo wat gij meer aan hem ten koste zult leggen, dat zal ik u wedergeven, als ik wederkom.   [35] De volgende ochtend haalde hij twee denariën tevoorschijn en gaf ze aan de waard. “Zorg voor hem,” zei hij, “en als u nog meer kosten moet maken, zal ik ze u op mijn terugreis vergoeden.”   [35] De volgende morgen gaf hij twee denarie aan de eigenaar en zei: “Zorg voor hem, en als u meer kosten moet maken, zal ik u die op mijn terugreis vergoeden.”   35 Tegen de morgen haalde hij twee dinars tevoorschijn, gaf ze aan de herbergier en zei: zorg voor hem, en wat je meer mocht besteden zal ik aan je teruggeven als ik terugkom!  35. Le lendemain, il tira deux deniers et les donna à l'hôtelier, en disant : «Prends soin de lui, et ce que tu auras dépensé en plus, je te le rembourserai, moi, à mon retour. »  

King James Bible . [35] And on the morrow when he departed, he took out two pence, and gave them to the host, and said unto him, Take care of him; and whatsoever thou spendest more, when I come again, I will repay thee.
Luther-Bibel . 35 Am nächsten Tag zog er zwei Silbergroschen heraus, gab sie dem Wirt und sprach: Pflege ihn; und wenn du mehr ausgibst, will ich dir's bezahlen, wenn ich wiederkomme.
- 15de (vijftiende) zondag door het c-jaar .

Tekstuitleg van Lc 10,35 .

12. act. ind. aor. 3de pers. enk. eipen (hij zei) van het werkw. legô (zeggen) . Taalgebruik in het N.T. : legô (zeggen) . Taalgebruik in Lc : legô (zeggen) . legô komt van de wortel leg- : lezen / lec-tuur ; les, Fr. leçon . Lc (223) . Lc 1 (12) : (1) Lc 10,18 . (2) Lc 10,21 . (3) Lc 10,23 . (4) Lc 10,26 . (5) Lc 10,27 . (6) Lc 10,28 . (7) Lc 10,29 . (8) Lc 10,30 . (9) Lc 10,35 . (10) Lc 10,37 . (11) Lc 10,40 . (12) Lc 10,41 . Een vorm van legô (zeggen) in Lc 10 in 7 verzen : (1) Lc 10,2 . (2) Lc 10,5 . (3) Lc 10,9 . (4) Lc 10,12 . (5) Lc 10,17 . (6) Lc 10,24 . (7) Lc 10,25 . ; van eipon (ik zei) in Lc 10 in 14 verzen : (1) Lc 10,10 . (2) Lc 10,18 . (3) Lc 10,21 . (4) Lc 10,22 . (5) Lc 10,23 . (6) Lc 10,26 . (7) Lc 10,27 . (8) Lc 10,28 . (9) Lc 10,29 . (10) Lc 10,30 . (11) Lc 10,35 . (12) Lc 10,37 . (13) Lc 10,40 . (14) Lc 10,41 .

Lc 10,36 - Lc 10,36 : 192. Gelijkenis van de barmhartige Samaritaan - Lc 10,29-37 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 10 -- Lc 10,29 - Lc 10,30 - Lc 10,31 - Lc 10,32 - Lc 10,33 - Lc 10,34 - Lc 10,35 - Lc 10,36 - Lc 10,37 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
10:36 tis toutôn tôn triôn plèsion dokei soi gegonenai tou empesontos eis tous lèstas   36 quis horum trium videtur tibi proximus fuisse illi qui incidit in latrones     36 Wie dan van deze drie dunkt u de naaste geweest te zijn desgenen, die onder de moordenaars gevallen was?   [36] Wie van die drie is naar uw mening de naaste geweest van de man die in handen van de rovers was gevallen?’   [36] Wie van deze drie is volgens u de naaste geworden van het slachtoffer van de rovers?’   36 Wie van deze drie is, denk je, de naaste geworden van hem die in de handen van de rovers viel?  36. Lequel de ces trois, à ton avis, s'est montré le prochain de l'homme tombé aux mains des brigands ? »  

King James Bible . [36] Which now of these three, thinkest thou, was neighbour unto him that fell among the thieves?
Luther-Bibel . 36 Wer von diesen dreien, meinst du, ist der Nächste gewesen dem, der unter die Räuber gefallen war?
- 15de (vijftiende) zondag door het c-jaar .

Tekstuitleg van Lc 10,36 .

1. voornaamwoord nom. mann. enk. tis . Taalgebruik in het N.T. : voornaamwoord tis . Taalgebruik in Lc : voornaamwoord tis . Ned. wie, wat ? deze, dat ! Lc (72) . Lc 10 (8) : (1) Lc 10,22 . (2) Lc 10,25 . (3) Lc 10,29 . (4) Lc 10,30 . (5) Lc 10,31 . (6) Lc 10,33 . (7) Lc 10,36 . (8) Lc 10,38 .

Lc 10,37 - Lc 10,37 : 192. Gelijkenis van de barmhartige Samaritaan - Lc 10,29-37 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 10 -- Lc 10,29 - Lc 10,30 - Lc 10,31 - Lc 10,32 - Lc 10,33 - Lc 10,34 - Lc 10,35 - Lc 10,36 - Lc 10,37 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
10:37 o de eipen o poièsas to eleos met autou eipen de autô | [o] | o | ièsous poreuou kai su poiei omoiôs  37 at ille dixit qui fecit misericordiam in illum et ait illi Iesus vade et tu fac similiter     37 En hij zeide: Die barmhartigheid aan hem gedaan heeft. Zo zeide dan Jezus tot hem: Ga heen, en doe gij desgelijks. [37] Hij zei: ‘Hij die hem barmhartigheid heeft bewezen.’ Jezus zei tegen hem: ‘Doe dan voortaan net als hij.’   [37] De wetgeleerde zei: ‘De man die medelijden met hem heeft getoond.’ Toen zei Jezus tegen hem: ‘Doet u dan voortaan net zo.’   37 Hij zegt: die hem ontferming heeft betoond! Jezus zegt: ga voort en doe jij evenzo!   37. Il dit : « Celui-là qui a exercé la miséricorde envers lui. » Et Jésus lui dit : « Va, et toi aussi, fais de même. » 

King James Bible . [37] And he said, He that shewed mercy on him. Then said Jesus unto him, Go, and do thou likewise.
Luther-Bibel . 37 Er sprach: Der die Barmherzigkeit an ihm tat. Da sprach Jesus zu ihm: So geh hin und tu desgleichen!
- 15de (vijftiende) zondag door het c-jaar .

Tekstuitleg van Lc 10,37 .

2. de (echter), afkorting d' . Taalgebruik in het N.T. : de (echter) . Taalgebruik in Lc : de (echter) . Partikel . Het staat steeds als tweede woord in de zin . Het kan een lichte tegenstelling aanduiden . Om een verandering van personage of situatie in de zin aan te duiden . Lc (487 + 5 = 483) . Lc 10 (+ 22 / 42 ; - 20 / 42 : (1-3) : Lc 10,3-5 . (4-10) : Lc 10,8-15 . (11) Lc 10,19 . (12-16) : Lc 10,21-25 . (17) Lc 10,30 . (18-19) : Lc 10,35-36 . (20) Lc 10,39 . )

3. act. ind. aor. 3de pers. enk. eipen (hij zei) van het werkw. legô (zeggen) . Taalgebruik in het N.T. : legô (zeggen) . Taalgebruik in Lc : legô (zeggen) . legô komt van de wortel leg- : lezen / lec-tuur ; les, Fr. leçon . Lc (223) . Lc 1 (12) : (1) Lc 10,18 . (2) Lc 10,21 . (3) Lc 10,23 . (4) Lc 10,26 . (5) Lc 10,27 . (6) Lc 10,28 . (7) Lc 10,29 . (8) Lc 10,30 . (9) Lc 10,35 . (10) Lc 10,37 . (11) Lc 10,40 . (12) Lc 10,41 . Een vorm van legô (zeggen) in Lc 10 in 7 verzen : (1) Lc 10,2 . (2) Lc 10,5 . (3) Lc 10,9 . (4) Lc 10,12 . (5) Lc 10,17 . (6) Lc 10,24 . (7) Lc 10,25 . ; van eipon (ik zei) in Lc 10 in 14 verzen : (1) Lc 10,10 . (2) Lc 10,18 . (3) Lc 10,21 . (4) Lc 10,22 . (5) Lc 10,23 . (6) Lc 10,26 . (7) Lc 10,27 . (8) Lc 10,28 . (9) Lc 10,29 . (10) Lc 10,30 . (11) Lc 10,35 . (12) Lc 10,37 . (13) Lc 10,40 . (14) Lc 10,41 .

Lc 10,37.5. act. part. aor. nom. mann. enk. poièsas (gedaan) van het werkw. poieô (doen, maken) . Taalgebruik in het N.T. : poieô (doen, maken) . Taalgebruik in Lc : poieô (doen, maken) . Lc (7) : (1) Lc 6,49 . (2) Lc 10,25 . (3) Lc 10,37 . (4) Lc 11,40 . (5) Lc 12,47 . (6) Lc 12,48 . (7) Lc 18,18 . Een vorm van poieô (doen, maken) in Lc 10 in 3 verzen : (1) Lc 10,25 . (2) Lc 10,28 . (3) Lc 10,37 (2 vormen) .

Lc 10,37.7. nom. + acc. onz. enk. ελεος = eleos (barmhartigheid) . Taalgebruik in het NT : eleos (barmhartigheid) . Taalgebruik in de Septuaginta : eleos (barmhartigheid) . Taalgebruik in Lc : eleos (barmhartigheid) . Taalgebruik in Hnd : eleos (barmhartigheid) . Lc (4) : (1) Lc 1,50 . (2)  Lc 1,58 . (3) Lc 1,72 . (4) Lc 10,37 . Een vorm van ελεος = eleos (barmhartigheid) in de LXX (16 + 338), in het NT (27), in Lc in 6 verzen : (1) Lc 1,50 . (2) Lc 1,54 . (3)  Lc 1,58 . (4) Lc 1,72 . (5) Lc 1,78 . (6 ) Lc 10,37 . In Lc : 2 vormen van ελεος = eleos (barmhartigheid) in 6 verzen in 2 hoofdstukken . 5X in Lc 1 en 1X in Lc 10,37 . Niet in Hnd . ελεος = eleos kan de vertaling zijn van 7 verschillende Hebreeuwse woorden .
- In het Magnificat (Lc 1,47-54) lezen we in Lc 1,50 : en zijn barmhartigheid van geslacht tot geslacht . En in Lc 1,54 : om barmhartigheid te gedenken . Bij de geboorte van Johannes zullen verwanten en buren zeggen : want de Heer vergrootte zijn barmhartigheid . En in het Benedictus, in Lc 1,72 : om barmhartigheid te doen met onze vaderen en zijn heilig verbond te gedenken . En in Lc 1,78 : door de bewogenheid van barmhartigheid van onze God . Barmhartigheid kenmerkt God sinds eeuwigheid, en Hij kijkt terug hoe Hij barmhartig was in de loop der geschiedenis . De oproep van Jezus aan de mens om barmhartig te zijn, ligt in de lijn van wat God doet . Zo kunnen we zeggen : wees barmhartig zoals uw hemelse Vader barmhartig is . Wees barmhartig is ook een smeekbede in de wonderverhalen en in de kerk geworden (kyrie, eleison = Heer, ontferm u over ons) .

  eleos  Lc Lc 1 Lc 10 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
nom. + acc. onz. enk. eleos (1) Lc 1,50 . (2)  Lc 1,58 . (3) Lc 1,72 . (4) Lc 10,37 226  207  19        12   
gen. onz. enk. eleous   (1) Lc 1,54 .  (2) Lc 1,78 .   33  28           
                                 

- Hebreeuws . חֶסֶד = chèsèd (liefde, barmhartigheid) . Taalgebruik in Tenakh : chèsèd (liefde, barmhartigheid) . Getalwaarde : chet = 8, samech = 15 of 60, daleth = 4 ; totaal : 27 (3 X 9) of 72 (8 X 9) . Structuur : 8 - 6 - 4 . De som van de elementen is telkens 9 . Tenakh (76) . Pentateuch (12) . Eerdere Profeten (19) . Latere Profeten (5) . 12 Kleine Profeten (9) . Geschriften (31) . Gn (12) : (1) Gn 24,12 . (2) Gn 24,14 . (3) Gn 24,49 . (4) Gn 39,21 . (5) Gn 40,14 . (6) Gn 47,29 . (7) Ex 20,6 . (8) Ex 34,6 . (9) Ex 34,7 . (10) Lv 20,17 . (11) Nu 14,18 . (12) Dt 5,10 . Ps (19) : (1) Ps 18,51 . (2) Ps 25,10 . (3) Ps 32,10 . (4) Ps 33,5 . (5) Ps 52,3 . (6) Ps 61,8 . (7) Ps 62,13 . (8) Ps 85,11 . (9) Ps 86,5 . (10) Ps 86,15 . (11) Ps 89,3 . (12) Ps 89,15 . (13) Ps 100,1 . (14) Ps 103,4 . (15) Ps 103,8 . (16) Ps 109,12 . (17) Ps 109,16 . (18) Ps 141,5 . (19) Ps 145,8 . Een vorm van חֶסֶד = chèsèd (liefde, barmhartigheid) in Tenakh (236) . חֶסֶד = chèsèd van Tenakh wordt in de LXX door 17 verschillende Griekse woorden weergegeven.
- חַסְדוֹ = chasëdô (zijn liefde) < zelfst. naamw. + suffix persoonl. voornaamw. 3de pers. mann. enk. . Tenakh (61) . Pentateuch (1) . Eerdere Profeten (0) . Latere Profeten (2) . 12 Kleine Profeten (0) . Geschriften (58) . Gn (1) : Gn 24,27 . Ps (47) : (1) Ps 31,22 . (2) Ps 42,9 . (3) Ps 57,4 . (4) Ps 59,11 . (5) Ps 77,9 . (6) Ps 98,3 . (7) Ps 100,5 . (8) Ps 103,11 . (9) Ps 106,1 . (10) Ps 106,45 . (11) Ps 107,1 . (12) Ps 107,8 . (13) Ps 107,15 . (14) Ps 107,21 . (15) Ps 107,31 . (16) Ps 117,2 . (17) Ps 118,1 . (18) Ps 118,2 . (19) Ps 118,3 . (20) Ps 118,4 . (21) Ps 118,29 . (22) Ps 136,1 . (23) Ps 136,2 . (24) Ps 136,3 . (24 + 23 = 47) - Ps 136,4 - Ps 136,5 - Ps 136,6 - Ps 136,7 - Ps 136,8 - Ps 136,9 - Ps 136,10 - Ps 136,11 - Ps 136,12 - Ps 136,13 - Ps 136,14 - Ps 136,15 - Ps 136,16 - Ps 136,17 - Ps 136,18 - Ps 136,19 - Ps 136,20 - Ps 136,21 - Ps 136,22 - Ps 136,23 - Ps 136,24 - Ps 136,25 - Ps 136,26 .
- הַחֶסֶד = hachèsèd (de liefde, de barmhartigheid) < bepaald lidw. ha + zelfst. naamw. Tenakh (6) : (1) Dt 7,12 . (2) 2 S 2,5 . (3) 1 K 3,6 . (4) Jr 16,5 . (5) Ps 130,7 . (6) 2 Kr 24,22 .
- Lat. misericordia . Fr. misericorde . E. mercy . N. barmhartigheid . D. Barmherzigkeit .
- zelfst. naamw. acc. vr. enk ελεημοσυνην = eleèmosunèn van het zelfst. naamw. ελεημοσυνη = eleèmosunè (barmhartigheid) in Lc in 2 verzen : (1) Lc 11,41 . (2) Lc 12,33 . Een vorm van ελεημοσυνη = eleèmosunè in de LXX (70), in het NT (13), in Lc (2) .
- werkw. act. imperat. aor. 2de pers. enk. ελεησον = eleèson (ontferm je over) van het werkwoord ελεεω = eleeô (medelijden hebben, erbarmen, zich ontfermen, barmhartig zijn) . Taalgebruik in het NT : eleeô (medelijden hebben) . Taalgebruik in de LXX : eleeô (medelijden hebben) . Taalgebruik in Lc : eleeô (medelijden hebben) . In Lc (4) : (1) Lc 16,24 . (2) Lc 17,13 . (3) Lc 18,38 . (4) Lc 18,39 . Een vorm van ελεεω = eleeô in de LXX (139), in het NT (32), in Lc (4) .
- Besluit : een vorm met de stam ele (barmhart-, ontferm-) in Lc in 12 verzen .

Lc 10,37.5. - 7. een vorm van poieô (doen, maken) en een vorm van eleos (barmhartigheid) in Lc in 2 verzen : (1) Lc 1,72 (poièsai eleos = barmhartigheid doen) . (2) Lc 10,37 (ho poièsas to eleos = die de barmhartigheid deed) .
- וְעֹשֶׂה חֶסֶד = wë`oshèh chèsèd (en doende barmhartigheid) . Tenakh (4) : (1) Ex 20,6 . (2) Dt 5,10 . (3) 2 S 22,51 . (4) Ps 18,51 .

11. de (echter), afkorting d' . Taalgebruik in het N.T. : de (echter) . Taalgebruik in Lc : de (echter) . Partikel . Het staat steeds als tweede woord in de zin . Het kan een lichte tegenstelling aanduiden . Om een verandering van personage of situatie in de zin aan te duiden . Lc (487 + 5 = 483) . Lc 10 (+ 22 / 42 ; - 20 / 42 : (1-3) : Lc 10,3-5 . (4-10) : Lc 10,8-15 . (11) Lc 10,19 . (12-16) : Lc 10,21-25 . (17) Lc 10,30 . (18-19) : Lc 10,35-36 . (20) Lc 10,39 . )

Lc 10,37.18. act. ind. praes.. 3de pers. enk. + act. imperat. praes. 2de pers. enk. poiei (doe) van het werkw. poieô (doen, maken) . Taalgebruik in het N.T. : poieô (doen, maken) . Taalgebruik in Lc : poieô (doen, maken) . Lc (3) : (1) Lc 7,8 . (2) Lc 10,28 . (3) Lc 10,37 . Een vorm van poieô (doen, maken) in Lc 10 in 3 verzen : (1) Lc 10,25 . (2) Lc 10,28 . (3) Lc 10,37 .

193. Maria en Marta : Lc 10,38-42 - Maria Magdalena -- Lc 12,13-15 - Lc 10,38-42 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 10 -- Lc 10,38 - Lc 10,39 - Lc 10,40 - Lc 10,41 - Lc 10,42 -

In heel wat commentaren wordt de Maria uit Lc 10,38-42 vereenzelvigd met Maria Magdalena. Over haar werd / wordt veel geschreven. Zij neemt een belangrijke plaats in het evangelie in. Zij staat in het middelpunt wanneer de discussie over het al dan niet priesterschap van de vrouw wordt gevoerd. Het is evenwel gevaarlijk om hedendaagse gevoeligheden en stromingen af te remmen op basis van bijbelteksten. Met bijbelteksten moet voorzichtig worden omgegaan. Ik geef een tweetal onzinnige bijbelinterpretaties. Een eerste domme bijbelinterpretatie zou kunnen zijn: omdat Jezus enkel joodse mannen tot zijn twaalftal koos, mogen enkel joodse mannen bisschop worden. Een tweede onzinnige en domme bijbelinterpretatie zou kunnen zijn : omdat enkel de twaalf apostelen bij het laatste avondmaal aanwezig waren, is het gebod van Jezus om hem in de eucharistie te gedenken enkel geldig voor de bisschoppen, niet voor de gewone gelovigen. En zo zouden we kunnen doorgaan met onzinnige en domme bijbelinterpretaties die dan moeten aangeven wat we niet graag in de hedendaagse praktijk zien.

structuur van Lc 10,38-42
De versindeling wordt bepaald door de wisseling van personage. Bijna telkens wordt dit aangegeven door het woordje de (echter) .

  Lc 10,38 : Jezus Lc 10,39: Martha Lc 10,40 : Maria Lc 10,41a : Martha Lc 10,41b : Martha  Lc 10,41 : Jezus over Martha Lc 10,42 : Jezus over Maria
de (echter) als tweede woord  en de (terwijl echter )...   kai tèide (en aan haar was...)        oligôn de (van de weinige dingen echter)
onderwerp  autos (hij zelf) gunè de tis onomati Martha (een zekere vrouw echter met de naam Martha)   hè de Martha (Martha echter) epistasa de (erbij komend staand echter)  apokritheis de (antwoordend echter)  
vervoegd werkwoord   eisèlthen (ging binnen) hupedeksato (ontving)   periespato ... ( eipen (zei zij) eipen (zei hij) ...   
    auton (hem)        autèi (aan haar)  
  eis kômèn tina (in een bepaald huis) eis tèn oikian (in haar huis)      kurie ho kurios    
        peri pollèn diakonian (over het vele dienstwerk)      

perispaomai : zich al te zeer met iets bezighouden

Jezus is op weg naar Jeruzalem. Hij heeft Galilea verlaten en is onderweg in Samaria. Daar gaat hij het huis van Martha en Maria binnen. Jezus gaat bij heel verschillende mensen op bezoek: bij tollenaars en zondaars, bij Farizeeën, bij vrouwen.
Er zijn heel wat teksten te bekijken. O.a. de passages waarin de vrouwen de getuigen zijn van de dood, de begrafenis en de verrijzenis van Jezus. Lc 8,1-3: een passage waarin de vrouwen vermeld worden die Jezus vanaf Galilea volgen. Het verhaal van de boetvaardige zondares (Lc 7,36-50). Daarmee samenhangend het verhaal van de lamme en de zondenvergeving.

Ook moeten we stilstaan bij "het woord". In Lc 4,14a keert Jezus naar Galilea terug en geeft er onderricht. Lc 4,16-30 : Jezus in zijn vaderstad Nazaret. Lc 4,31-32 : prediking van Jezus in Kafarnaüm.

Elke stap die Jezus naar Jeruzalem gaat, brengt de komst van het koninkrijk van God dichterbij. Daarom heeft elke stap die Jezus zet zo'n geladen betekenis. De stappen die gezet worden, worden verwoord door het Griekse werkwoord poreuomai (trekken, op weg gaan). We zien dat werkwoord regelmatig terugkomen.

  Lc 9,51 b - Lc 9,51-56 - Lc 9,52 - Lc 9,51-56 - Lc 9,53b - Lc 9,51-56 -  Lc 9,56 - - Lc 9,51-56 -  Lc 9, 57 - Lc 9,57-62 - Lc 10,38 Lc 10,38-42 tekstuitleg
nevenschikkend voegwoord kai (en) kai (en) hoti (omdat)  kai (en)  kai (en)  
  autos (hij)          
  to prosôpon (het aangezicht)   to prosôpon autou (zijn aangezicht)      
  estèrisen (was vast van plan) apesteilen... pro prosôpou autou (hij zond... voor zijn aangezicht)        
 werkwoord poreuomai : op weg gaan tou poreuesthai (om te gaan) kai poreuthentes (en gaande) eisèlthon (gingen zij)  èn poreuomenon (was gaande)  eporeuthèsan (zij gingen)  poreuomenôn autôn en tôi hodôi (terwijl zij onderweg gingen)n  en de tôi poreuesthai autous autos eisèlthen (terwijl zij aan het gaan waren, ging hij zelf binnen)
 voorzetsel van richting eis (naar) eis (naar) eis (naar)   eis heteran kômèn (naar een ander dorp)   eis  (naar)
 plaatsbepaling Ierousalèm (naar Jeruzalem) kômèn Samaritôn (van de Samaritanen) Ierousalèm (Jeruzalem)       kômèn tina (een bepaald dorp)
   183. Het ongastvrije samaritanendorp : Lc 9,51-56  183. Het ongastvrije samaritanendorp : Lc 9,51-56  183. Het ongastvrije samaritanendorp : Lc 9,51-56  183. Het ongastvrije samaritanendorp : Lc 9,51-56  184. Voorwaarden van het volgen : Lc 9,57-62 // Mt 8,19-22  193. Maria en Marta : Lc 10,38-42

Jezus gaat bij heel verschillende mensen op bezoek: bij tollenaars en zondaars, bij Farizeeën, bij vrouwen. Jezus gaat op bezoek bij de schoonmoeder van Petrus die genezen wordt van haar koorts.

Martha bedient hem, Maria luistert naar het woord van Jezus. Maar wat houdt dat woord in? Van Maria Magdalena wordt gezegd dat 7 duivels uit haar zijn gegaan. Door het woord van Jezus zijn 7 duivels uit haar gegaan. Uit Mc 2,13-17 // Lc 5,27-32 weet Maria Magdalena dat Jezus at bij tollenaars en zondaars en dat Jezus gekomen is om de zondaars tot bekering te roepen. Uit Mc 2,1-12 // Lc 5,17-26 weet Maria Magdalena dat Jezus zonden vergeeft.

Mc 1,22 . Een eerste reactie op de leer.   Lc 4,32 . Een reactie op de leer Lc 4,36 Een reactie op de uitdrijving van onreine geesten Mc 1,27 We vinden bij Marcus een tweevoudige reactie : op de leer en op de uitdrijving van de onreine geest
kai (en)   kai (en) kai (en) hôste (zodat)
exeplèsonto (zij waren buiten zichzelf)   exeplèsonto (zij waren buiten zichzelf) sunelaloun pros allèlous legontes suzètein autous legontas (zodat zij overlegden zeggende)
epi tèi didachè autou (over zijn leer)   epi tèi didachè autou (over zijn leer) tís ho logos houtos (wat is dit woord) tí estin touto; didachè kainè kat'exousian (wat is dit? een nieuwe leer met macht)
èn gar didaskôn autous (hij was lerende hen)) de nevenschikkende zin van reden (gar = want) zet Lucas om in een ondergeschikte zin van reden  hoti (omdat) hoti (omdat)  
hôs exousian echôn (als macht hebbende)   en exousiai (met macht) en exousiai en dunamei (met macht en kracht)  
    èn (was) epitassei (opdraagt) kai tois pneumasi tois akathartois epitassei (en aan de onreine geesten beveelt hij)
    ho logos autou (zijn woord)    
54. Slot van de bergrede : Mc 1,22 // Mt 7,28-29 // Lc 4,32  55. Uitdrijving van een demon : Mc 1,23-28 // Lc 4,33-37 54. Slot van de bergrede : Mc 1,22 // Mt 7,28-29 // Lc 4,32 55. Uitdrijving van een demon : Mc 1,23-28 // Lc 4,33-37 55. Uitdrijving van een demon : Mc 1,23-28 // Lc 4,33-37

348 Vrouwen als getuigen van Jezus'dood : Mc 15,40-41 tekstuitleg // Mt 27,55-56 // Lc 23,49

1. Vrouwen zijn getuigen ( marcusevangelie)

  Mc 15,40   Mc 15,47   Mc 16,4
    opsomming van 2 namen ; onderwerp staat vooraan ... de (echter) In vers 1 worden 3 vrouwen genoemd. Het onderwerp staat vooraan. kai (en)
het werkwoord kan een blijvende toestand uitdrukken; het onderwerp staat tussenin. Telkens het werkwoord theoreô : zien (theorie, zienswijze) èsan de... theôrousai (waren echter ... toegekeken hebbende )   etheôroun (zagen zij)   anablepsasai theôrousin (opgekeken hebbende zien zij)
in een betrekkelijke bijzin volgt een opsomming van de namen van vrouwen kai gunaikes (ook vrouwen)        
  apo makrothen (van verre)        
      pou tetheitai (waar hij was gelegd)   hoti anakekulistai ho lithos (dat de steen is weggerold)
   348 Vrouwen als getuigen van Jezus'dood : Mc 15,40-41 // Mt 27,55-56 // Lc 23,49    349. Begrafenis van Jezus : Mc 15,42-47 // Mt 27,57-61 // Lc 23,50-56a     351. Vrouwen als getuigen van Jezus'verrijzenis : Mc 16,1-8 // Mt 28,1-10 // Lc 23,56b-24,12

In de drie teksten staat telkens het werkwoord theôreô : zien, kijken. De vrouwen zijn telkens getuigen: van de kruisdood, de begrafenis en de verrijzenis. Opmerkelijk is de tegenwoordige tijd in Mc 16,4 : theôrousin (zij zien). Blijkbaar is het een zien dat zich niet louter als een eenmalig feit in het verleden heeft afgespeeld, maar dat zich in de tegenwoordige tijd blijft afspelen nl. zij - de vrouwen - zijn identificatiefiguren waarin toekomstige personen zich herkennen en zien dat de steen is weggerold. Zowel in Mc 14,47 als Mc 16,4 staat de bijzin in de perfectumvorm (om de blijvende toestand uit te drukken). De blijvende toestand van de dood (Mc 15,47) maakt plaats voor de blijvende toestand voor een leven na de dood (Mc 16,4). Bij de synoptici (de evangelisten Marcus, Matteüs en Lucas) is geen enkele van de twaalf apostelen getuige van Jezus'dood, begrafenis en verrijzenis. Bij de evangelist Johannes staat de apostel Johannes onder het kruis. Het is dan wel opmerkelijk dat de dood en de verrijzenis van Jezus zo'n belangrijke rol ging innemen in het eerste christendom.

2. De vrouwen zijn hem gevolgd vanuit Galilea

De evangelist Lucas vermeldt in Lc 8 de vrouwen, die Jezus vanuit Galilea volgen. Marcus en Matteüs doen dat pas later. In al de gevallen wordt Maria Magdalena het eerst genoemd. Ze is dus de vrouwelijke tegenspeler van de eerste mannelijk vermelde Simon Petrus. Maria Magdalena en haar metgezellen zijn getuigen van de verrijzenis maar de apostelen vinden het maar beuzelpraat. Zij zijn de eerste gelovigen en zulllen de mannelijke volgers van Jezus tot geloof brengen. Een aantal keren wordt vermeld dat zij dienden (van het werkwoord diakoneô : dienen).

Lc 8,2 Lc 8,3 Mc 1,29 // Mt 8,15 // Lc 4,39 Lc 10,40 Mc 15 Mc 15,40b Lc 23,49 Lc 23,55
kai gunaikes tines (en bepaalde vrouwen) kai heterai pollai (en vele andere)     40; ... kai gunaikes ... (ook vrouwen... ) kai allai pollai (en vele andere) kai gunaikes (en de vrouwen) katakolouthèsasai de hai gunaikes (gevolgd zijnde echter de vrouwen)
hai (die) haitines (die)     40a hai (die) hote èn en tèi Galilaiai (toen hij was in Galilea) hai (die) hai (die) haitines (die)
èsan tetherapeuomenai apo pneumatôn ponèrôn kai astheneiôn (waren genezen van slechte geesten en ziekten)       èkolouthoun (volgden) sunanabasai (samen waren opgegaan) sunakolouthousai (die gevolgd waren) èsan sunelèluthuiai (waren meegegaan)
        autôi (hem) autôi (met hem) autôi (met hem) ... autôi (met hem)
          eis hierosoluma (naar Jeruzalem) apo tès Galilaias (vanaf Galilea) ek tès Galilaias (vanuit Galileax)
  dièkonoun (dienden) dièkonei (en zij bediende) hè de Martha periespato peri pollèn diakonian (Martha echter was begaan om de vele bediening) epistasa de eipen kurie, ou melei soi hoti hè adelfè mou monèn me kateleipen diakonein (erbij staande zei ze echter : meester, stoort het u niet dat mijn zus me alleen achterlaat om te bedienen kai dièkonoun (en dienden)      
  autois (hen Mc en Lc : autois (hen), Mt : autôi (hem)   autôi (hem)      
  ek tôn huparchôntôn autais (uit hun bezittingen)            
124. Vrouwen volgen Jezus : Lc 8,1-3 124. Vrouwen volgen Jezus : Lc 8,1-3 58. Genezing van Petrus'schoonmoeder : Mc 1,29-31 // Mt 8,14-15 // Lc 4,38-39 193. Maria en Marta : Lc 10,38-42 348 Vrouwen als getuigen van Jezus'dood : Mc 15,40-41 // Mt 27,55-56 // Lc 23,49 348 Vrouwen als getuigen van Jezus'dood : Mc 15,40-41 // Mt 27,55-56 // Lc 23,49 348 Vrouwen als getuigen van Jezus'dood : Mc 15,40-41 // Mt 27,55-56 // Lc 23,49 349. Begrafenis van Jezus : Mc 15,42-47 // Mt 27,57-61 // Lc 23,50-56a

3. De concrete namen van de vrouwen

Mc 15,40 Mc 15,47 Mc 16,1 Lc 8,2 Lc 24,10
en hais (onder wie)       èsan de (het waren echter)
Maria hè Magdalènè (Maria Magdalena) hè de Maria hè Magdalènè (Maria Magdalena echter) (hè) Maria hè Magdalènè (Maria Magdalena) Maria hè kaloumenè Magdalènè (Maria die genoemd wordt Magdalena) hè Magdalènè Maria (Maria Magdalema)
      af'hès daimonia hepta exelèluthei (uit wie hij zeven duivels had uitgedreven)  
kai Maria hè Iakobou tou mikrou kai Iôsètos mètèr (en Maria de moeder van Jacobus de kleine en Ioses) kai Maria hè Iôsètos (en Maria van Ioses kai Maria hè (tou) Iakôbou (en Maria van Jacobus)    
kai Salômè (en Salome)   kai Salômè (en Salome)    
      kai Iôanna gunè Chousa epitropou Hèrôidou (en Joanna, de vrouw van Chusas, de opzichter van Herodes) kai Iôanna (en Joanna)
      kai Sousanna (en Suzanna)  
        kai Maria hè Iakôbou (en Maria van Jacobus)
348 Vrouwen als getuigen van Jezus'dood : Mc 15,40-41 // Mt 27,55-56 // Lc 23,49 349. Begrafenis van Jezus : Mc 15,42-47 // Mt 27,57-61 // Lc 23,50-56a   351. Vrouwen als getuigen van Jezus'verrijzenis : Mc 16,1-8 // Mt 28,1-10 // Lc 23,56b-24,12 124. Vrouwen volgen Jezus : Lc 8,1-3   351. Vrouwen als getuigen van Jezus'verrijzenis : Mc 16,1-8 // Mt 28,1-10 // Lc 23,56b-24,12

Martha doet Jezus een verzoek. Ofschoon Maria aanwezig is, zegt ze tot Jezus : "zeg aan mijn zuster". Jezus zal niet uitvoeren wat Martha zegt. Dat zou betekenen dat zij Martha zou helpen bij het bedienen maar niet meer naar Jezus'woord zou kunnen luisteren.

Lc 10,38 - Lc 10,38 : 193. Maria en Marta : Lc 12,13-15 - Lc 10,38-42 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 10 -- Lc 10,38 - Lc 10,39 - Lc 10,40 - Lc 10,41 - Lc 10,42 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
10:38 en de tô poreuesthai autous autos eisèlthen eis kômèn tina gunè de tis onomati martha upedexato auton | eis tèn oikian | | 38 factum est autem dum irent et ipse intravit in quoddam castellum et mulier quaedam Martha nomine excepit illum in domum suam     38 En het geschiedde, als zij reisden, dat Hij kwam in een vlek; en een zekere vrouw, met name Martha, ontving Hem in haar huis.  [38] Op hun reis ging Hij een dorp in. Een vrouw, Marta genaamd, ontving Hem.   [38] Toen ze verder trokken ging hij een dorp in, waar hij gastvrij werd ontvangen door een vrouw die Marta heette.   38 ¶ Als ze voortgaan komt hij aan in zomaar een dorp; zomaar een vrouw, met de naam Marta, ontvangt hem in haar huis.   38. Comme ils faisaient route, il entra dans un village, et une femme, nommée Marthe, le reçut dans sa maison.  

King James Bible . [38] Now it came to pass, as they went, that he entered into a certain village: and a certain woman named Martha received him into her house.
Luther-Bibel . 38 Als sie aber weiterzogen, kam er in ein Dorf. Da war eine Frau mit Namen Marta, die nahm ihn auf.

Tekstuitleg van Lc 10,38 . Het vers Lc 10,38 telt 23 woorden en 109 letters . De getalwaarde van Lc 10,38 is 11858 (2 X 7² X 11²) .

Lc 10,38.0. Variante lezing . ind. aor. 3de pers. enk. egeneto (het gebeurde) van het werkw. ginomai (worden, gebeuren) . Taalgebruik in het N.T. : ginomai (worden) . Taalgebruik in Lc : ginomai (worden) . Het duidt vaak een tijdsaanduiding aan (in die dagen, in de dagen van...) : een gelijk-tijdigheid (terwijl hij het priesterschap uitoefende), een voor-tijdigheid of een na-tijdigheid . Soms heeft het ook de betekenis van zijn (er was eens... ) zoals vele verhalen bij ons beginnen . Lc (69) .

Lc 10,38.1. en (in, met) . Taalgebruik in het N.T. : en (in) . Taalgebruik in Lc : en (in) . Hebr. bë . Fr. en / dans . Ned. in .
Lc (288) . Lc

Lc 10,38.2. de (echter), afkorting d' . Taalgebruik in het N.T. : de (echter) . Taalgebruik in Lc : de (echter) . Partikel . Het staat steeds als tweede woord in de zin . Het kan een lichte tegenstelling aanduiden . Om een verandering van personage of situatie in de zin aan te duiden . Lc (487 + 5 = 483) . Lc 10 (+ 22 / 42 ; - 20 / 42 : (1-3) : Lc 10,3-5 . (4-10) : Lc 10,8-15 . (11) Lc 10,19 . (12-16) : Lc 10,21-25 . (17) Lc 10,30 . (18-19) : Lc 10,35-36 . (20) Lc 10,39 . )

Lc 10,38.3. bep. lidw. dat. mann. + onz. enk. tô(i) van het bepaald lidwoord ho, hè, to (de - het) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald lidwoord . Gr. to.., tè... N. : de . E. : the . D. der, die, das enz. . Fr. le, la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum, il-lam) .
Lc (154) . Lc

Lc 10,38.0. - 3. egeneto de en tô(i) = het gebeurde echter tijdens het ... Lc (9) : (1) Lc 1,8 . (2) Lc 2,6 . (3) Lc 3,21 . (4) Lc 5,1 . (5) Lc 8,40 . (6) Lc 9,51 . (7) Lc 10,38 . (8) Lc 11,27 . (9) Lc 18,35 .

4. poreuesthai . Verwijzing : poreuomai (zich op weg begeven, op weg gaan), zie Mt 2,9 . Zie ook poreuomai = zich op weg begeven (bij Marcus), zie Mc 10,1 . Infintief praesens . In vierenzeventig verzen in de bijbel . In zestien verzen in het N.T. . Mt (0) . Mc (0) . Lc (7) . Joh (1) . Hnd (6) . 2 Kor (2) . In zeven verzen bij Lucas : (1) Lc 4,42 . (2) Lc 9,51 . (3) Lc 10,38 . (4) Lc 13,33 . (5) Lc 17,11 . (6) Lc 22,33 . (7) Lc 24,28 . In zes verzen in Hnd : (1) Hnd 9,3 . (2) Hnd 14,16 . (3) Hnd 17,14 . (4) Hnd 19,21 . (5) Hnd 20,1 . (6) Hnd 25,20 .

7. ind. aor. 3de pers. enk. eisèlthen (hij ging binnen) van het werkw. eiserchomai (binnengaan) . Taalgebruik in het N.T. : eiserchomai (binnengaan) . Taalgebruik in Lc : eiserchomai (binnengaan) .
Lc (12) : In twaalf verzen bij Lc : (1) Lc 1,40 . (2) Lc 4,16 . (3) Lc 4,38 . (4) Lc 6,4 . (5) Lc 7,1 . (6) Lc 8,30 . (7) Lc 9,46 . (8) Lc 10,38 . (9) Lc 17,27 . (10) Lc 19,7 . (11) Lc 22,3 . (12) Lc 24,29 .

7. - 8. eisèlthen eis (hij / zij ging binnen in) . (7 / 12) : (1) Lc 1,40 . (2) Lc 4,38 . (3) Lc 6,4 . (4 ) Lc 7,1 . (5) Lc 8,30 . (6) Lc 10,38 . (7) Lc 17,27 .

13. voornaamwoord nom. mann. enk. tis . Taalgebruik in het N.T. : voornaamwoord tis . Taalgebruik in Lc : voornaamwoord tis . Ned. wie, wat ? deze, dat ! Lc (72) . Lc 10 (8) : (1) Lc 10,22 . (2) Lc 10,25 . (3) Lc 10,29 . (4) Lc 10,30 . (5) Lc 10,31 . (6) Lc 10,33 . (7) Lc 10,36 . (8) Lc 10,38 .

- eis ton oikon (naar het huis) in Lc (16) : (1) Lc 1,23 . (2) Lc 1,40 . (3) Lc 1,56 . (4) Lc 5,24 . (5) Lc 5,25 . (6) Lc 6,4 . (7) Lc 7,10 . (8) Lc 8,39 . (9) Lc 8,41 . (10) Lc 9,61 . (11) Lc 10,38 . (12) Lc 11,24 . (13) Lc 15,6 . (14) Lc 16,27 . (15) Lc 18,14 . (16) Lc 22,54 .

Lc 9,51 Lc 9,52 Lc 9,53 Lc 9,56  Lc 9,57 Lc 10,38 Lc 17,11
kai (en) kai (en) hoti (omdat)  kai (en)  kai (en)   kai egeneto (en het gebeurde)
autos (hij)            
to prosôpon (het aangezicht)   to prosôpon autou (zijn aangezicht)        
estèrisen (was vast van plan) apesteilen... pro prosôpou autou (hij zond... voor zijn aangezicht)          
tou poreuesthai (om te gaan) kai poreuthentes (en gaande) eisèlthon (gingen zij) èn poreuomenon (was gaande) eporeuthèsan (zij gingen) poreuomenôn autôn en tôi hodôi (terwijl zij onderweg gingen)n en de tôi poreuesthai autous autos eisèlthen (terwijl zij aan het gaan waren, ging hij zelf binnen) en tôi poreuesthai (in het gaan)
eis (naar) eis (naar) eis (naar)  eis heteran kômèn (naar een ander dorp)   eis  (naar) eis (naar) 
Ierousalèm (naar Jeruzalem) kômèn Samaritôn (van de Samaritanen) Ierousalèm (Jeruzalem)      kômèn tina (een bepaald dorp) Ierousalèm (Jeruzalem) 
 183. Het ongastvrije samaritanendorp : Lc 9,51-56 -  183. Het ongastvrije samaritanendorp :Lc 9,51-56 -  183. Het ongastvrije samaritanendorp : Lc 9,51-56 -  183. Het ongastvrije samaritanendorp : Lc 9,51-56 - 184. Voorwaarden van het volgen : Lc 9,57-62 - Mt 8,18-22   193. Maria en Marta : Lc 10,38-42 253. Genezing van de tien melaatsen : Lc 17,11-19  

1. - 4.

Lc 10,39 - Lc 10,39 : 193. Maria en Marta : Lc 12,13-15 - Lc 10,38-42 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 10 -- Lc 10,38 - Lc 10,39 - Lc 10,40 - Lc 10,41 - Lc 10,42 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
10:39 kai tède èn adelfè kaloumenè mariam [è] kai parakathestheisa pros tous podas tou kuriou èkouen ton logon autou   39 et huic erat soror nomine Maria quae etiam sedens secus pedes Domini audiebat verbum illius     39 En deze had een zuster, genaamd Maria, welke ook, zittende aan de voeten van Jezus, Zijn woord hoorde.   [39] Zij had een zuster die Maria heette. Die kwam aan de voeten van de Heer zitten en luisterde naar zijn woorden.   [39] Haar zuster, Maria, ging aan de voeten van de Heer zitten en luisterde naar zijn woorden.   39 Zij heeft een zuster, Maria geheten, die, óók gezeten aan de voeten van de Heer, zijn spreken wilde horen.   39. Celle-ci avait une sœur appelée Marie, qui, s'étant assise aux pieds du Seigneur, écoutait sa parole. 

King James Bible . [39] And she had a sister called Mary, which also sat at Jesus' feet, and heard his word.
Luther-Bibel . 39 Und sie hatte eine Schwester, die hieß Maria; die setzte sich dem Herrn zu Füßen und hörte seiner Rede zu.

Tekstuitleg van Lc 10,39 .

6. mariam (Maria) . Taalgebruik in het N.T. : mariam (Maria) . Taalgebruik in Lc : mariam (Maria) .
Lc (13) : (1) Lc 1,27 . (2) Lc 1,30 . (3) Lc 1,34 . (4) Lc 1,38 . (5) Lc 1,39 . (6) Lc 1,46 . (7) Lc 1,56 . (8) Lc 2,5 . (9) Lc 2,16 . (10) Lc 2,19 . (11) Lc 2,34 . (12) Lc 10,39 . (13) Lc 10,42 .

Lc 10,40 - Lc 10,40 : 193. Maria en Marta : Lc 12,13-15 - Lc 10,38-42 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 10 -- Lc 10,38 - Lc 10,39 - Lc 10,40 - Lc 10,41 - Lc 10,42 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
10:40 è de martha periespato peri pollèn diakonian epistasa de eipen kurie ou melei soi oti è adelfè mou monèn me | kateleipen diakonein eipon | katelipen diakonein eipe | oun autè ina moi sunantilabètai   40 Martha autem satagebat circa frequens ministerium quae stetit et ait Domine non est tibi curae quod soror mea reliquit me solam ministrare dic ergo illi ut me adiuvet     40 Doch Martha was zeer bezig met veel dienens, en daarbij komende, zeide zij: Heere, trekt Gij U dat niet aan, dat mijn zuster mij alleen laat dienen? Zeg dan haar, dat zij mij helpe.  [40] Marta had het heel druk met bedienen. Ze ging naar Jezus toe en vroeg: ‘Heer, laat het U koud dat mijn zuster mij alleen laat bedienen? Zeg haar dat ze mij komt helpen.’   [40] Maar Marta werd helemaal in beslag genomen door de zorg voor haar gasten. Ze ging naar Jezus toe en zei: ‘Heer, kan het u niet schelen dat mijn zuster mij al het werk alleen laat doen? Zeg tegen haar dat ze mij moet helpen.’   40 Maar Marta is heel druk geweest met het vele bedienen; ze komt bij hem staan en zegt: heer, maakt het je niet uit dat mijn zuster het bedienen aan mij alleen heeft overgelaten?– zeg haar dan dat ze samen met mij moet aanpakken!   40. Marthe, elle, était absorbée par les multiples soins du service. Intervenant, elle dit : « Seigneur, cela ne te fait rien que ma sœur me laisse servir toute seule ? Dis-lui donc de m'aider. »  

King James Bible . [40] But Martha was cumbered about much serving, and came to him, and said, Lord, dost thou not care that my sister hath left me to serve alone? bid her therefore that she help me.
Luther-Bibel . 40 Marta aber machte sich viel zu schaffen, ihm zu dienen. Und sie trat hinzu und sprach: Herr, fragst du nicht danach, dass mich meine Schwester lässt allein dienen? Sage ihr doch, dass sie mir helfen soll!

Tekstuitleg van Lc 10,40 .

10. act. ind. aor. 3de pers. enk. eipen (hij zei) van het werkw. legô (zeggen) . Taalgebruik in het N.T. : legô (zeggen) . Taalgebruik in Lc : legô (zeggen) . legô komt van de wortel leg- : lezen / lec-tuur ; les, Fr. leçon . Lc (223) . Lc 1 (12) : (1) Lc 10,18 . (2) Lc 10,21 . (3) Lc 10,23 . (4) Lc 10,26 . (5) Lc 10,27 . (6) Lc 10,28 . (7) Lc 10,29 . (8) Lc 10,30 . (9) Lc 10,35 . (10) Lc 10,37 . (11) Lc 10,40 . (12) Lc 10,41 . Een vorm van legô (zeggen) in Lc 10 in 7 verzen : (1) Lc 10,2 . (2) Lc 10,5 . (3) Lc 10,9 . (4) Lc 10,12 . (5) Lc 10,17 . (6) Lc 10,24 . (7) Lc 10,25 . ; van eipon (ik zei) in Lc 10 in 14 verzen : (1) Lc 10,10 . (2) Lc 10,18 . (3) Lc 10,21 . (4) Lc 10,22 . (5) Lc 10,23 . (6) Lc 10,26 . (7) Lc 10,27 . (8) Lc 10,28 . (9) Lc 10,29 . (10) Lc 10,30 . (11) Lc 10,35 . (12) Lc 10,37 . (13) Lc 10,40 . (14) Lc 10,41 .

Lc 10,41 - Lc 10,41 : 193. Maria en Marta : Lc 12,13-15 - Lc 10,38-42 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 10 -- Lc 10,38 - Lc 10,39 - Lc 10,40 - Lc 10,41 - Lc 10,42 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
10:41 apokritheis de eipen autè o kurios martha martha merimnas kai thorubazè peri polla  41 et respondens dixit illi Dominus Martha Martha sollicita es et turbaris erga plurima     41 En Jezus, antwoordende, zeide tot haar: Martha, Martha, gij bekommert en ontrust u over vele dingen;   [41] De Heer gaf haar ten antwoord: ‘Marta, Marta, je maakt je bezorgd en druk over van alles,   [41] De Heer zei tegen haar: ‘Marta, Marta, je bent zo bezorgd en je maakt je veel te druk.   41 Maar ten antwoord zegt de Heer tot haar: Marta, Marta, je hebt de zorg en de drukte over vele dingen;   41. Mais le Seigneur lui répondit : « Marthe, Marthe, tu te soucies et t'agites pour beaucoup de choses ; 

King James Bible . [41] And Jesus answered and said unto her, Martha, Martha, thou art careful and troubled about many things:
Luther-Bibel . 41 Der Herr aber antwortete und sprach zu ihr: Marta, Marta, du hast viel Sorge und Mühe.

Tekstuitleg van Lc 10,41 .

3. act. ind. aor. 3de pers. enk. eipen (hij zei) van het werkw. legô (zeggen) . Taalgebruik in het N.T. : legô (zeggen) . Taalgebruik in Lc : legô (zeggen) . legô komt van de wortel leg- : lezen / lec-tuur ; les, Fr. leçon . Lc (223) . Lc 1 (12) : (1) Lc 10,18 . (2) Lc 10,21 . (3) Lc 10,23 . (4) Lc 10,26 . (5) Lc 10,27 . (6) Lc 10,28 . (7) Lc 10,29 . (8) Lc 10,30 . (9) Lc 10,35 . (10) Lc 10,37 . (11) Lc 10,40 . (12) Lc 10,41 . Een vorm van legô (zeggen) in Lc 10 in 7 verzen : (1) Lc 10,2 . (2) Lc 10,5 . (3) Lc 10,9 . (4) Lc 10,12 . (5) Lc 10,17 . (6) Lc 10,24 . (7) Lc 10,25 . ; van eipon (ik zei) in Lc 10 in 14 verzen : (1) Lc 10,10 . (2) Lc 10,18 . (3) Lc 10,21 . (4) Lc 10,22 . (5) Lc 10,23 . (6) Lc 10,26 . (7) Lc 10,27 . (8) Lc 10,28 . (9) Lc 10,29 . (10) Lc 10,30 . (11) Lc 10,35 . (12) Lc 10,37 . (13) Lc 10,40 . (14) Lc 10,41 .

1. - 3. apokritheis de eipen (geantwoord echter zei hij) . Lc (2) : (1) Lc 10,41 . (2) Lc 20,3 .

Lc 10,42 - Lc 10,42 : 193. Maria en Marta : Lc 12,13-15 - Lc 10,38-42 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 10 -- Lc 10,38 - Lc 10,39 - Lc 10,40 - Lc 10,41 - Lc 10,42 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
10:42 | oligôn de estin chreia* è enos | enos de estin chreia | mariam gar tèn agathèn merida exelexato ètis ouk afairethèsetai autès   42 porro unum est necessarium Maria optimam partem elegit quae non auferetur ab ea     42 Maar een ding is nodig; doch Maria heeft het goede deel uitgekozen, hetwelk van haar niet zal weggenomen worden.   [42] maar slechts één ding is nodig. Maria heeft het beste deel gekozen en dat zal haar niet worden ontnomen.’  [42] Er is maar één ding noodzakelijk. Maria heeft het beste deel gekozen, en dat zal haar niet worden ontnomen.’  42 aan weinig is gebrek, of maar aan één ding!– want Maria heeft al het goede deel gekozen dat van haar niet zal worden weggenomen!   42. pourtant il en faut peu, une seule même. C'est Marie qui a choisi la meilleure part ; elle ne lui sera pas enlevée. » 

King James Bible . [42] But one thing is needful: and Mary hath chosen that good part, which shall not be taken away from her.
Luther-Bibel . 42 Eins aber ist Not. Maria hat das gute Teil erwählt; das soll nicht von ihr genommen werden.

Tekstuitleg van Lc 10,42 .

5. mariam (Maria) . Taalgebruik in het N.T. : mariam (Maria) . Taalgebruik in Lc : mariam (Maria) .
Lc (13) : (1) Lc 1,27 . (2) Lc 1,30 . (3) Lc 1,34 . (4) Lc 1,38 . (5) Lc 1,39 . (6) Lc 1,46 . (7) Lc 1,56 . (8) Lc 2,5 . (9) Lc 2,16 . (10) Lc 2,19 . (11) Lc 2,34 . (12) Lc 10,39 . (13) Lc 10,42 .


VULGAAT

1 post haec autem designavit Dominus et alios septuaginta duos et misit illos binos ante faciem suam in omnem civitatem et locum quo erat ipse venturus 2 et dicebat illis messis quidem multa operarii autem pauci rogate ergo Dominum messis ut mittat operarios in messem 3 ite ecce ego mitto vos sicut agnos inter lupos 4 nolite portare sacculum neque peram neque calciamenta et neminem per viam salutaveritis 5 in quamcumque domum intraveritis primum dicite pax huic domui 6 et si ibi fuerit filius pacis requiescet super illam pax vestra sin autem ad vos revertetur 7 in eadem autem domo manete edentes et bibentes quae apud illos sunt dignus enim est operarius mercede sua nolite transire de domo in domum 8 et in quamcumque civitatem intraveritis et susceperint vos manducate quae adponuntur vobis 9 et curate infirmos qui in illa sunt et dicite illis adpropinquavit in vos regnum Dei 10 in quamcumque civitatem intraveritis et non receperint vos exeuntes in plateas eius dicite 11 etiam pulverem qui adhesit nobis de civitate vestra extergimus in vos tamen hoc scitote quia adpropinquavit regnum Dei 12 dico vobis quia Sodomis in die illa remissius erit quam illi civitati 13 vae tibi Corazain vae tibi Bethsaida quia si in Tyro et Sidone factae fuissent virtutes quae in vobis factae sunt olim in cilicio et cinere sedentes paeniterent 14 verumtamen Tyro et Sidoni remissius erit in iudicio quam vobis 15 et tu Capharnaum usque in caelum exaltata usque ad infernum demergeris 16 qui vos audit me audit et qui vos spernit me spernit qui autem me spernit spernit eum qui me misit 17 reversi sunt autem septuaginta duo cum gaudio dicentes Domine etiam daemonia subiciuntur nobis in nomine tuo 18 et ait illis videbam Satanan sicut fulgur de caelo cadentem 19 ecce dedi vobis potestatem calcandi supra serpentes et scorpiones et supra omnem virtutem inimici et nihil vobis nocebit 20 verumtamen in hoc nolite gaudere quia spiritus vobis subiciuntur gaudete autem quod nomina vestra scripta sunt in caelis 21 in ipsa hora exultavit Spiritu Sancto et dixit confiteor tibi Pater Domine caeli et terrae quod abscondisti haec a sapientibus et prudentibus et revelasti ea parvulis etiam Pater quia sic placuit ante te 22 omnia mihi tradita sunt a Patre meo et nemo scit qui sit Filius nisi Pater et qui sit Pater nisi Filius et cui voluerit Filius revelare 23 et conversus ad discipulos suos dixit beati oculi qui vident quae videtis 24 dico enim vobis quod multi prophetae et reges voluerunt videre quae vos videtis et non viderunt et audire quae auditis et non audierunt 25 et ecce quidam legis peritus surrexit temptans illum et dicens magister quid faciendo vitam aeternam possidebo 26 at ille dixit ad eum in lege quid scriptum est quomodo legis 27 ille respondens dixit diliges Dominum Deum tuum ex toto corde tuo et ex tota anima tua et ex omnibus viribus tuis et ex omni mente tua et proximum tuum sicut te ipsum 28 dixitque illi recte respondisti hoc fac et vives 29 ille autem volens iustificare se ipsum dixit ad Iesum et quis est meus proximus 30 suscipiens autem Iesus dixit homo quidam descendebat ab Hierusalem in Hiericho et incidit in latrones qui etiam despoliaverunt eum et plagis inpositis abierunt semivivo relicto 31 accidit autem ut sacerdos quidam descenderet eadem via et viso illo praeterivit 32 similiter et Levita cum esset secus locum et videret eum pertransiit 33 Samaritanus autem quidam iter faciens venit secus eum et videns eum misericordia motus est 34 et adpropians alligavit vulnera eius infundens oleum et vinum et inponens illum in iumentum suum duxit in stabulum et curam eius egit 35 et altera die protulit duos denarios et dedit stabulario et ait curam illius habe et quodcumque supererogaveris ego cum rediero reddam tibi 36 quis horum trium videtur tibi proximus fuisse illi qui incidit in latrones 37 at ille dixit qui fecit misericordiam in illum et ait illi Iesus vade et tu fac similiter 38 factum est autem dum irent et ipse intravit in quoddam castellum et mulier quaedam Martha nomine excepit illum in domum suam 39 et huic erat soror nomine Maria quae etiam sedens secus pedes Domini audiebat verbum illius 40 Martha autem satagebat circa frequens ministerium quae stetit et ait Domine non est tibi curae quod soror mea reliquit me solam ministrare dic ergo illi ut me adiuvet 41 et respondens dixit illi Dominus Martha Martha sollicita es et turbaris erga plurima 42 porro unum est necessarium Maria optimam partem elegit quae non auferetur ab ea