In hun synopsis van de eerste drie evangeliën (Leuven, Vlaamse
Bijbelstichting, 1986; Turnhout, Brepols, ) onderscheiden Adelbert Denaux en
Marc Vervenne volgende pericopen in het tiende hoofdstuk van het Lucasevangelie
:
185. Zending van de (tweeën)zeventig : Lc
10,1-12 -
186. Weespreuken over de steden van Israël : Lc
10,13-15 - Mt
11,20-24 -
187. Wie jullie hoort, hoort mij : Lc
10,16 - Mt
10,40-42 -
188. Terugkeer van de (tweeën)zeventig : Lc
10,17-20 -
189. De Zoon prijst de Vader : Mt
11,25-27 - Lc
10,21-22 -
190. Zaligprijzing van de leerlingen : Lc
10,23-24 -
191. Vraag naar het grootste gebod : Lc
10,25-28 - Mc
12,28-34 - Mt
22,34-40 -
192. Gelijkenis van de barmhartige Samaritaan : Lc
10,29-37 -
193. Maria en Marta : Lc
10,38-42 - Lc
10,38-42 -
Lc 10,1-11,54 zou een geheel vormen. A : Lc 10,1-24. B : Lc 10,25-11,13. a : Lc 10,25-37. b : Lc 10,38-42. a' : Lc 11,1-13. b' : Lc 11,14-54.
Evangelie op de 14de
(veertiende) zondag door het c-jaar . : Lc 10,1-9
. Lc
10,1-9 .
In die tijd wees de Heer tweeënzeventig leerlingen aan en zond hen twee aan
twee voor zich uit naar alle steden en plaatsen waarheen Hijzelf van plan was
te gaan. Hij sprak tot hen: "De oogst is groot maar arbeiders zijn er weinig.
Vraagt daarom de Heer van de oogst arbeiders te sturen om te oogsten. Gaat dan,
maar zie, Ik zend u als lammeren onder de wolven. Neemt geen beurs mee, geen
reiszak, geen schoeisel en groet niemand onderweg. In welk huis ge ook binnengaat,
laat uw eerste woord zijn: Vrede aan dit huis! Woont daar een vredelievend mens
dan zal uw vrede op hem rusten; zo niet dan zal hij op u terugkeren. Blijft
in dat huis en eet en drinkt wat zij u aanbieden; want de arbeider is zijn loon
waard. Gaat niet van het ene huis naar het andere, in elke stad waar ge binnengaat
en ontvangen wordt, eet wat u wordt voorgezet, geneest de zieken die er zijn
en zegt tot hen: Het Rijk Gods is nu nabij.
185. Zending van de (tweeën)zeventig : Lc 10,1-12 - Lc 10,1-12 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 10 -- Lc 10,1 - Lc 10,2 - Lc 10,3 - Lc 10,4 - Lc 10,5 - Lc 10,6 - Lc 10,7 - Lc 10,8 - Lc 10,9 - Lc 10,10 - Lc 10,11 - Lc 10,12 -
Op welke basis heeft de versindeler de verzen ingedeeld? Enerzijds is Jezus het personage; Lc 10,1 en Lc 10,2 hebben het partikel de (echter). De verdere versindeling is wellicht bepaald door de imperatieven. In het geheel van de pericope komt 10 X een imperatief voor (de 10 geboden van de gezondene).
Lc 10,1 | Lc 10,2 | Lc 10,3 | Lc 10,4 | Lc 10,5 | Lc 10,7 | Lc 10,8 | Lc 10,10 | Lc 10,12 |
meta de tauta (daarna echter) | elegen de (hij zei echter) | eis hèn d'an ... oikian (in welk huis je zoudt...) | en autèi de oikiai (in dat huis echter) | eis hèn an polin... (in welke stad je zoudt) | eis hèn d'an polin...(in welke stad je zoudt... | legô humin... (ik zeg jullie) | ||
anedeixen (duidde hij aan) | pros autous (tot hen) | |||||||
hupagete (ga) | mè bastazete (draag niet) | legete (zeg) | menete (blijf) | esthiete (eet) | eipate (zegt) | |||
Lc 10,6 : uitweiding over de vrede in het huis | Lc 10,9 : de dubbele taak van de gezondene | Lc 10,11 |
- Lc 9,52 (onmiddellijk na het besluit van Jezus om naar Jeruzalem te gaan): "Hij zond boden (aggeloi - angeli - engelen) voor zich uit" en Lc 10,1b: "en zond hen twee aan twee voor zich uit" zijn bijna identiek.
- Lc 10,1b: en Hij zond hen... Lc 10,3 : Zie, Ik zend hen... En dan terug een driedeling: Lc 10,5 : Als je bij iemand in huis komt... Lc 10,8 : Als je in een stad komt waar men je ontvangt... Lc 10,10 : Maar als je in een stad komt waar men je niet ontvangt... Zoals in pericope Lc 9,52-56 vinden we hier dezelfde ideeën terug: gezonden worden - gaan - ontvangen worden of niet. Hoe reageren op ontvangst of niet-ontvangst?
Een web van woorden hangen aan elkaar : leraar - leerling - voorgaan - volgen
- zenden - gezonden worden . Hoe kunnen we de relatie leraar - leerling begrijpen?
Is een leraar slechts een doorgeefluik tussen de leraar bij wie hij leerling
was en de leerling die na hem leraar wordt. Is er geen dynamische ontwikkeling
waardoor iedere generatie nieuwe elementen aan de ontwikkeling bijdraagt. Is
de nieuwe leraar soms niet groter dan de vorige. Zijn sommige leraars - ofschoon
ze reeds verouderd kunnen zijn - niet groot omwille van hun grote persoonlijke
bijdragen? Is leraar-zijn dan niet om het verworvene door te geven (soms herdacht),
het nieuwe te verwerken en door te geven en de leerling open te maken voor nieuwe
toekomstige ontwikkelingen. Een leraar is enerzijds met het verleden bezig maar
vooral met de toekomst.
Het valt me op hoe gelovigen vaak teruggrijpen op hun stichter, hun woorden
en daden in overeenstemming met hem willen hebben. Ze zien soms zijn beperktheid
en zijn concrete situatie over het hoofd. Ze blikken teveel terug op het verleden,
remmen een dynamische ontwikkeling en zien te weinig naar de toekomst.
Hoe kunnen we geroepen en gezonden worden begrijpen? Geroepen door God? En gezonden
door God? En de rol van een instituut erin?
Mc 3,13 - Mc 3,13-19 - | Mc 3,14 | Mc 3,16 | Lc 6,13 - Lc 6,12-16 - | Mc 6,7 // Lc 9,1 - Mc 6,7-13 - | Lc 9,1 - Lc 9,1-6 - | Lc 9,2 | Lc 10,1 - Lc 10,1-12 - | Lc 10,9 | Lc 10,11 | Lc 10,19 Lc 10,17-20 - |
kai (en) | kai (en) | kai (en) | kai (en) | Meta de tauta (daarna echter) | ||||||
proskaleitai (hij roept tot zich) | epoisen (hij maakte) | epoisen (hij maakte) | prosefônèsen (hij riep bij zich) | proskaleitai (hij roept tot zich) | sugkalesamenos de (samengeroepen echter) | anedeiksen ho kurios (duidde de heer aan) | ||||
tous mathètas autou (zijn leerlingen) | ||||||||||
hous èthelen autos (die hijzelf wilde) | dôdeka (twaalf) | tous dôdeka (de twaalf) | eklexamenos ap'autôn dôdeka (uitkiezende uit hen twaalf) | tous dôdeka (de twaalf) | tous dôdeka (de twaalf) | heterous hebdomèkonta duo (72 anderen) | ||||
kai èrxato autous apostellein duo duo (en hij begon hen twee per twee te zenden) | kai apesteilen autous (en hij zond hen) | kai apesteilen autous (en hij zond hen) ana duo (per twee) | ||||||||
kai edidou autois exousian tôn pneumatôn tôn akathartôn (en hij gaf hen de macht over de onreine geesten) | edôken autois dunamin kai exousian epi panta ta daimonia (gaf hij hen kracht en macht over alle duivels | kèrussein tèn basilaian tou theou (om te verkondigen het koninkrijk van God) | 9a kai legete autois èggiken ef'humas hè basileia tou theou (en zegt aan hen : nabij is bij u het koninkrijk van God ) | hoti èggiken hè basileia tou theou (want nabij is het koninkrijk van God) | idou edôken humin tèn exousian tou patein epanô ofeôn kai skorpiôn kai epi pasan tèn dunamin tou echtrou (zie ik heb u gegeven de macht om te wandelen op slangen en schorpioenen en over elke macht van de vijand ) | |||||
kai nosous therapeuein (en om ziekten te genezen) | kai iasthai (en te genezen) | 9b kai therapeuete tous en autèi astheneis (en geneest de zieken erin - in het huis) | ||||||||
pro prosôpou autou (voor zijn aangezicht) | ||||||||||
97. Roeping van de Twaalf : Mc 3,13-19 // Lc 6,12-16 | 97. Roeping van de Twaalf : Mc 3,13-19 // Lc 6,12-16 | 97. Roeping van de Twaalf : Mc 3,13-19 // Lc 6,12-16 | 97. Roeping van de Twaalf : Mc 3,13-19 // Lc 6,12-16 | 147. Zending van de Twaalf : Mc 6,7-13 // Lc 9,1-6 | 147. Mc 6,7-13 // Lc 9,1-6 : zending van de twaalf | 147. Mc 6,7-13 // Lc 9,1-6 : zending van de twaalf | 185. Zending van de (tweeën) zeventig : Lc 10,1-12 | 185. Zending van de (tweeën ) zeventig : Lc 10,1-12 | 185. Zending van de (tweeën) zeventig : Lc 10,1-12 | 188. Terugkeer van de (tweeën )zeventig : Lc 10,17-20 |
deiknumi : tonen, aanwijzen. anadeiknumi : kenbaar maken, kiezen
De taak van de leerlingen is voor te gaan. Het zijn wegbereiders, die de komst van Jezus aankondigen. Maar ze doen wel hetzelfde werk als Jezus. Wat moet Jezus dan nog gaan doen? Heeft het dan iets met aanwezigheid te maken?
Lc 10,5 - Lc 10,1-12 - | Lc 10,8a | Lc 10,10a | Lc 9,4 - Lc 9,1-6 - | Lc 9,52b | Lc 9,53 - Lc 9,51-56 - |
kai (en) | kai (en) | kai (en) | kai (en) | ||
eis (in | eis (in | eis (in | eis (in | ... eisèlthon eis (gingen zij naar | |
hèn (welk) | hèn (welke) | hèn (welke) | hèn (welke) | ||
d'an eiselthète (gij echter zoudt binnengaan) | an | d'an (echter) | an | ||
oikian (huis) | polin (stad) | polin (stad) | oikian (huis) | kômèn Samaritôn (een dorp van de Samaritanen | |
eiserchèsthe (gij zoudt binnengaan) | eiserchèsthe (gij zoudt binnengaan) | eiselthète (gij zoudt binnengaan) | |||
kai (en) | kai (en) | kai hosoi (en zodanigen) | |||
mè (niet) | an mè | ouk (niet) | |||
dechôntai (zij ontvangen) | dechôntai (zij ontvangen) | dechôntai (zij ontvangen) | edexanto (ontvingenzij) | ||
humas (u) | humas (u) | humas (u) | auton (hem) | ||
185. Zending van de (tweeën)zeventig : Lc 10,1-12 | 185. Zending van de (tweeën)zeventig : Lc 10,1-12 | 185. Zending van de (tweeën)zeventig : Lc 10,1-12 | 147. Mc 6,7-13 // Lc 9,1-6 : zending van de twaalf | 183. Het ongastvrije samaritanendorp : Lc 9,51-56 | 183. Het ongastvrije samaritanendorp : Lc 9,51-56 |
72 : jod = 10 ; hee = 5; waw = 6 . De Godsnaam jhwh (tetragram) : 10 + 5 +
6 + 5 = 26 . Berekening volgens groeiwijze : ( jod ) 10 + ( jod + hee = 10 +
5 ) 15 + ( jod + hee + waw = 10 + 5 + 6 = 21 ) 21 + (jod + hee + waw + hee =
10 + 5 + 6 + 5 = 26 ) 26 = 72 . (zie kabbalah) .
70. Er zijn de 70 volkeren, komende van Noach (Gn 10). Er zijn de 70 kinderen
van Jacob die naar Egypte trokken, er zijn de 70 oudsten van het volk, in de
tocht door de woestijn.
Lc 10,1 - Lc 10,1 : 185. Zending van de (tweeën)zeventig : Lc 10,1-12 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 10 -- Lc 10,1 - Lc 10,2 - Lc 10,3 - Lc 10,4 - Lc 10,5 - Lc 10,6 - Lc 10,7 - Lc 10,8 - Lc 10,9 - Lc 10,10 - Lc 10,11 - Lc 10,12 - | ||||||||||||||||||
|
King James Bible . [1] After these things the Lord appointed other seventy
also, and sent them two and two before his face into every city and place, whither
he himself would come.
Luther-Bibel . 10 1 Danach setzte der Herr weitere zweiundsiebzig Jünger ein
und sandte sie je zwei und zwei vor sich her in alle Städte und Orte, wohin
er gehen wollte,
Tekstuitleg van Lc 10,1 .
2. - 3. tauta de (die dingen echter . Lc (2) : (1) Lc
9,34 . (2) Lc
24,36 .
- Lc 9,34
: tauta de autou legontos = terwijl hij echter die dingen zegt .
- Lc 24,36
: tauta de autôn lalountôn = terwijl zij echter die dingen spraken
.
de auta (echter die dingen) : Lc (5) : (1) Lc
7,9 . (2) Lc
10,1 . (3) Lc
16,14 . (4) Lc
18,4 . (5) Lc
18,22 . akousas de tauta (die dingen echter gehoord) : Lc (2) : (1) Lc
7,9 . (2) Lc
18,22 . èkouon de tauta (zij hoorden echter die dingen) : Lc (1)
Lc 16,14
. meta de tauta (na die dingen echter) . Lc (2) : (1) Lc
10,1 . (2) Lc
18,4 .
21. acc. vr. enk. polin van het zelfst. naamw. polis (stad) . Taalgebruik in
N.T. : polis
(stad) . Taalgebruik in Lc : polis
(stad) .
Lc (17) : (1) Lc
1,26 . (2) Lc
1,39 . (3) Lc
2,3 . (4) Lc
2,4 . (5) Lc
2,39 . (6) Lc
4,31 . (7) Lc
7,11 . (8) Lc
8,1 . (9) Lc
8,4 . (10) Lc
8,34 . (11) Lc
8,39 . (12) Lc
9,10 . (13) Lc
10,1 . (14) Lc
10,8 . (15) Lc
10,10 . (16) Lc
19,41 . (17) Lc
22,10 . Een vorm van polis (stad) in Lc in 38 verzen .
Lc 10,2 - Lc 10,2 : 185. Zending van de (tweeën)zeventig : Lc 10,1-12 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 10 -- Lc 10,1 - Lc 10,2 - Lc 10,3 - Lc 10,4 - Lc 10,5 - Lc 10,6 - Lc 10,7 - Lc 10,8 - Lc 10,9 - Lc 10,10 - Lc 10,11 - Lc 10,12 - | ||||||||||||||||||
|
King James Bible . [2] Therefore said he unto them, The harvest truly is great,
but the labourers are few: pray ye therefore the Lord of the harvest, that he
would send forth labourers into his harvest.
Luther-Bibel . 2 und sprach zu ihnen: Die Ernte ist groß, der Arbeiter aber
sind wenige. Darum bittet den Herrn der Ernte, dass er Arbeiter aussende in
seine Ernte.
Tekstuitleg van Lc 10,2 .
Lc 10,3 - Lc 10,3 : 185. Zending van de (tweeën)zeventig : Lc 10,1-12 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 10 -- Lc 10,1 - Lc 10,2 - Lc 10,3 - Lc 10,4 - Lc 10,5 - Lc 10,6 - Lc 10,7 - Lc 10,8 - Lc 10,9 - Lc 10,10 - Lc 10,11 - Lc 10,12 - | ||||||||||||||||||
|
King James Bible . [3] Go your ways: behold, I send you forth as lambs among
wolves.
Luther-Bibel . 3 Geht hin; siehe, ich sende euch wie Lämmer mitten unter die
Wölfe.
Tekstuitleg van Lc 10,3 .
2. idou (zie) . Taalgebruik in het N.T. : idou (zie) . Taalgebruik in Lc : idou (zie) . Lc (55) . Lc 10 (3) : (1) Lc 10,3 . (2) Lc 10,19 . (3) Lc 10,25 .
Lc 10,4 - Lc 10,4 : 185. Zending van de (tweeën)zeventig : Lc 10,1-12 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 10 -- Lc 10,1 - Lc 10,2 - Lc 10,3 - Lc 10,4 - Lc 10,5 - Lc 10,6 - Lc 10,7 - Lc 10,8 - Lc 10,9 - Lc 10,10 - Lc 10,11 - Lc 10,12 - | ||||||||||||||||||
|
King James Bible . [4] Carry neither purse, nor scrip, nor shoes: and salute
no man by the way.
Luther-Bibel . 4 Tragt keinen Geldbeutel bei euch, keine Tasche und keine Schuhe,
und grüßt niemanden unterwegs.
Tekstuitleg van Lc 10,4 .
13. conj. aor. 2de pers. mv. apsasèsthe (jullie zouden groeten) van
het werkw. aspazomai (verwelkomen, begroeten) . Taalgebruik in het N.T. : aspazomai
(verwelkomen, begroeten) . Taalgebruik in Lc : aspazomai
(verwelkomen, begroeten) .
Lc (1) Lc
10,4 . Een vorm van aspazomai (verwelkomen, begroeten) in Lc in 2
verzen : (1) Lc
1,40 . (2) Lc
10,4 .
Lc 10,5 - Lc 10,5 : 185. Zending van de (tweeën)zeventig : Lc 10,1-12 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 10 -- Lc 10,1 - Lc 10,2 - Lc 10,3 - Lc 10,4 - Lc 10,5 - Lc 10,6 - Lc 10,7 - Lc 10,8 - Lc 10,9 - Lc 10,10 - Lc 10,11 - Lc 10,12 - | ||||||||||||||||||
|
King James Bible . [5] And into whatsoever house ye enter, first say, Peace
be to this house.
Luther-Bibel . 5 Wenn ihr in ein Haus kommt, sprecht zuerst: Friede sei diesem
Hause!
Tekstuitleg van Lc 10,5 .
Lc 10,6 - Lc 10,6 : 185. Zending van de (tweeën)zeventig : Lc 10,1-12 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 10 -- Lc 10,1 - Lc 10,2 - Lc 10,3 - Lc 10,4 - Lc 10,5 - Lc 10,6 - Lc 10,7 - Lc 10,8 - Lc 10,9 - Lc 10,10 - Lc 10,11 - Lc 10,12 - | ||||||||||||||||||
|
King James Bible . [6] And if the son of peace be there, your peace shall rest
upon it: if not, it shall turn to you again.
Luther-Bibel . 6 Und wenn dort ein Kind des Friedens ist, so wird euer Friede
auf ihm ruhen; wenn aber nicht, so wird sich euer Friede wieder zu euch wenden.
Tekstuitleg van Lc 10,6 .
Lc 10,7 - Lc 10,7 : 185. Zending van de (tweeën)zeventig : Lc 10,1-12 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 10 -- Lc 10,1 - Lc 10,2 - Lc 10,3 - Lc 10,4 - Lc 10,5 - Lc 10,6 - Lc 10,7 - Lc 10,8 - Lc 10,9 - Lc 10,10 - Lc 10,11 - Lc 10,12 - | ||||||||||||||||||
|
King James Bible . [7] And in the same house remain, eating and drinking such
things as they give: for the labourer is worthy of his hire. Go not from house
to house.
Luther-Bibel . 7 In demselben Haus aber bleibt, esst und trinkt, was man euch
gibt; denn ein Arbeiter ist seines Lohnes wert. Ihr sollt nicht von einem Haus
zum andern gehen.
Tekstuitleg van Lc 10,7 .
Lc 10,8 - Lc 10,8 : 185. Zending van de (tweeën)zeventig : Lc 10,1-12 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 10 -- Lc 10,1 - Lc 10,2 - Lc 10,3 - Lc 10,4 - Lc 10,5 - Lc 10,6 - Lc 10,7 - Lc 10,8 - Lc 10,9 - Lc 10,10 - Lc 10,11 - Lc 10,12 - | ||||||||||||||||||
|
King James Bible . [8] And into whatsoever city ye enter, and they receive
you, eat such things as are set before you:
Luther-Bibel . 8 Und wenn ihr in eine Stadt kommt und sie euch aufnehmen, dann
esst, was euch vorgesetzt wird,
Tekstuitleg van Lc 10,8 .
5. acc. vr. enk. polin van het zelfst. naamw. polis (stad) . Taalgebruik in
N.T. : polis
(stad) . Taalgebruik in Lc : polis
(stad) .
Lc (17) : (1) Lc
1,26 . (2) Lc
1,39 . (3) Lc
2,3 . (4) Lc
2,4 . (5) Lc
2,39 . (6) Lc
4,31 . (7) Lc
7,11 . (8) Lc
8,1 . (9) Lc
8,4 . (10) Lc
8,34 . (11) Lc
8,39 . (12) Lc
9,10 . (13) Lc
10,1 . (14) Lc
10,8 . (15) Lc
10,10 . (16) Lc
19,41 . (17) Lc
22,10 . Een vorm van polis (stad) in Lc in 38 verzen .
Lc 10,9 - Lc 10,9 : 185. Zending van de (tweeën)zeventig : Lc 10,1-12 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 10 -- Lc 10,1 - Lc 10,2 - Lc 10,3 - Lc 10,4 - Lc 10,5 - Lc 10,6 - Lc 10,7 - Lc 10,8 - Lc 10,9 - Lc 10,10 - Lc 10,11 - Lc 10,12 - | ||||||||||||||||||
|
King James Bible . [9] And heal the sick that are therein, and say unto them,
The kingdom of God is come nigh unto you.
Luther-Bibel . 9 und heilt die Kranken, die dort sind, und sagt ihnen: Das Reich
Gottes ist nahe zu euch gekommen.
Tekstuitleg van Lc 10,9 .
Lc 10,10 - Lc 10,10 : 185. Zending van de (tweeën)zeventig : Lc 10,1-12 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 10 -- Lc 10,1 - Lc 10,2 - Lc 10,3 - Lc 10,4 - Lc 10,5 - Lc 10,6 - Lc 10,7 - Lc 10,8 - Lc 10,9 - Lc 10,10 - Lc 10,11 - Lc 10,12 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [10] But into whatsoever city ye enter, and they receive
you not, go your ways out into the streets of the same, and say,
Luther-Bibel . 10 Wenn ihr aber in eine Stadt kommt und sie euch nicht aufnehmen,
so geht hinaus auf ihre Straßen und sprecht:
Tekstuitleg van Lc 10,10 .
5. acc. vr. enk. polin van het zelfst. naamw. polis (stad) . Taalgebruik in
het N.T. : polis
(stad) . Taalgebruik in Lc : polis
(stad) .
Lc (17) : (1) Lc
1,26 . (2) Lc
1,39 . (3) Lc
2,3 . (4) Lc
2,4 . (5) Lc
2,39 . (6) Lc
4,31 . (7) Lc
7,11 . (8) Lc
8,1 . (9) Lc
8,4 . (10) Lc
8,34 . (11) Lc
8,39 . (12) Lc
9,10 . (13) Lc
10,1 . (14) Lc
10,8 . (15) Lc
10,10 . (16) Lc
19,41 . (17) Lc
22,10 . Een vorm van polis (stad) in Lc in 38 verzen .
Lc 10,11 - Lc 10,11 : 185. Zending van de (tweeën)zeventig : Lc 10,1-12 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 10 -- Lc 10,1 - Lc 10,2 - Lc 10,3 - Lc 10,4 - Lc 10,5 - Lc 10,6 - Lc 10,7 - Lc 10,8 - Lc 10,9 - Lc 10,10 - Lc 10,11 - Lc 10,12 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [11] Even the very dust of your city, which cleaveth on
us, we do wipe off against you: notwithstanding be ye sure of this, that the
kingdom of God is come nigh unto you.
Luther-Bibel . 11 Auch den Staub aus eurer Stadt, der sich an unsre Füße gehängt
hat, schütteln wir ab auf euch. Doch sollt ihr wissen: das Reich Gottes ist
nahe herbeigekommen.
Tekstuitleg van Lc 10,11 .
Lc 10,12 - Lc 10,12 : 185. Zending van de (tweeën)zeventig : Lc 10,1-12 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 10 -- Lc 10,1 - Lc 10,2 - Lc 10,3 - Lc 10,4 - Lc 10,5 - Lc 10,6 - Lc 10,7 - Lc 10,8 - Lc 10,9 - Lc 10,10 - Lc 10,11 - Lc 10,12 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [12] But I say unto you, that it shall be more tolerable
in that day for Sodom, than for that city.
Luther-Bibel . 12 Ich sage euch: Es wird Sodom erträglicher ergehen an jenem
Tage als dieser Stadt.
Tekstuitleg van Lc 10,12 .
186. Weespreuken over de steden van Israël : Lc 10,13-15 - Lc 10,13-15 - Mt 11,20-24 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 10 -- Lc 10,13 - Lc 10,14 - Lc 10,15
Lc 10,13 - Lc 10,13 : 186. Weespreuken over de steden van Israël - Lc 10,13-15 - Mt 11,20-24 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 10 -- Lc 10,13 - Lc 10,14 - Lc 10,15 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [13] Woe unto thee, Chorazin! woe unto thee, Bethsaida!
for if the mighty works had been done in Tyre and Sidon, which have been done
in you, they had a great while ago repented, sitting in sackcloth and ashes.
Luther-Bibel . 13 Weh dir, Chorazin! Weh dir, Betsaida! Denn wären solche Taten
in Tyrus und Sidon geschehen, wie sie bei euch geschehen sind, sie hätten längst
in Sack und Asche gesessen und Buße getan.
Tekstuitleg van Lc 10,13 .
Lc 10,14 - Lc 10,14 : 186. Weespreuken over de steden van Israël - Lc 10,13-15 - Mt 11,20-24 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 10 -- Lc 10,13 - Lc 10,14 - Lc 10,15 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [14] But it shall be more tolerable for Tyre and Sidon at
the judgment, than for you.
Luther-Bibel . 14 Doch es wird Tyrus und Sidon erträglicher ergehen im Gericht
als euch.
Tekstuitleg van Lc 10,14 .
Lc 10,15 - Lc 10,15 : 186. Weespreuken over de steden van Israël - Lc 10,13-15 - Mt 11,20-24 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 10 -- Lc 10,13 - Lc 10,14 - Lc 10,15 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [15] And thou, Capernaum, which art exalted to heaven, shalt
be thrust down to hell.
Luther-Bibel . 15 Und du, Kapernaum, wirst du bis zum Himmel erhoben werden?
Du wirst bis in die Hölle hinuntergestoßen werden.
Tekstuitleg van Lc 10,15 .
3. kafarnaoum (Kafarnaüm) . Taalgebruik in het N.T. : kafarnaoum
(Kafarnaüm) . Taalgebruik in Lc. : kafarnaoum
(Kafarnaüm) . Khofèr (losgeld, verzoengeld) komt in de Hebreeuwse
bijbel in 14 verzen voor .
Lc (4) : (1) Lc
4,23 . (2) Lc
4,31 . (3) Lc
7,1 . (4) Lc
10,15 .
187. Wie jullie hoort, hoort mij : Lc 10,16 - Lc 10,16 - Mt 10,40-42 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 10 -
Lc 10,16 - Lc 10,16 : 187. Wie jullie hoort, hoort mij - Lc 10,16 - Mt 10,40-42 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 10 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [16] He that heareth you heareth me; and he that despiseth
you despiseth me; and he that despiseth me despiseth him that sent me.
Luther-Bibel . 16 Wer euch hört, der hört mich; und wer euch verachtet, der
verachtet mich; wer aber mich verachtet, der verachtet den, der mich gesandt
hat.
Tekstuitleg van Lc 10,16 .
188. Terugkeer van de (tweeën)zeventig : Lc 10,17-20 - Lc 10,17-20 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 10 -- Lc 10,17 - Lc 10,18 - Lc 10,19 - Lc 10,20 -
Lc 10,17 - Lc 10,17 : 188. Terugkeer van de (tweeën)zeventig - Lc 10,17-20 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 10 -- Lc 10,17 - Lc 10,18 - Lc 10,19 - Lc 10,20 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [17] And the seventy returned again with joy, saying, Lord,
even the devils are subject unto us through thy name.
Luther-Bibel . 17 Die Zweiundsiebzig aber kamen zurück voll Freude und sprachen:
Herr, auch die bösen Geister sind uns untertan in deinem Namen.
Tekstuitleg van Lc 10,17 .
1. hupestrepsan (zij keerden terug). Verwijzing : hupostrefô (omkeren, terugkeren), zie Lc 4,1 . Actief aorist derde persoon meervoud . In elf verzen in de bijbel . In één vers in het O.T. . In tien verzen in het N.T. . Niet bij Matteüs en Marcus .In vijf verzen bij Lucas : (1) Lc 2,20 (de herders) . (2) Lc 2,45 (de ouders - eis Hierousalèm) . (3) Lc 10,17 (de tweeënzeventig) . (4) Lc 24,33 (de Emmaüsgangers - eis Hierousalèm) . (5) Lc 24,52 (de leerlingen - eis Hierousalèm) . In vijf verzen in Hnd : (1) Hnd 1,12 (de leerlingen - eis Hierousalèm) . (2) Hnd 12,25 (Barnabas en Saulus) . (3) Hnd 14,21 (Paulus en Barnabas keerden in omgekeerde volgorde naar Lystra, Ikonium en Antiochië van Pisidië terug) . (4) Hnd 21,6 . (5) Hnd 23,32 .
Lc 10,18 - Lc 10,18 : 188. Terugkeer van de (tweeën)zeventig - Lc 10,17-20 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 10 -- Lc 10,17 - Lc 10,18 - Lc 10,19 - Lc 10,20 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [18] And he said unto them, I beheld Satan as lightning
fall from heaven.
Luther-Bibel . 18 Er sprach aber zu ihnen: Ich sah den Satan vom Himmel fallen
wie einen Blitz.
Tekstuitleg van Lc 10,18 .
1. act. ind. aor. 3de pers. enk. eipen (hij zei) van het werkw. legô (zeggen) . Taalgebruik in het N.T. : legô (zeggen) . Taalgebruik in Lc : legô (zeggen) . legô komt van de wortel leg- : lezen / lec-tuur ; les, Fr. leçon . Lc (223) . Lc 1 (12) : (1) Lc 10,18 . (2) Lc 10,21 . (3) Lc 10,23 . (4) Lc 10,26 . (5) Lc 10,27 . (6) Lc 10,28 . (7) Lc 10,29 . (8) Lc 10,30 . (9) Lc 10,35 . (10) Lc 10,37 . (11) Lc 10,40 . (12) Lc 10,41 . Een vorm van legô (zeggen) in Lc 10 in 7 verzen : (1) Lc 10,2 . (2) Lc 10,5 . (3) Lc 10,9 . (4) Lc 10,12 . (5) Lc 10,17 . (6) Lc 10,24 . (7) Lc 10,25 . ; van eipon (ik zei) in Lc 10 in 14 verzen : (1) Lc 10,10 . (2) Lc 10,18 . (3) Lc 10,21 . (4) Lc 10,22 . (5) Lc 10,23 . (6) Lc 10,26 . (7) Lc 10,27 . (8) Lc 10,28 . (9) Lc 10,29 . (10) Lc 10,30 . (11) Lc 10,35 . (12) Lc 10,37 . (13) Lc 10,40 . (14) Lc 10,41 .
Lc 10,19 - Lc 10,19 : 188. Terugkeer van de (tweeën)zeventig - Lc 10,17-20 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 10 -- Lc 10,17 - Lc 10,18 - Lc 10,19 - Lc 10,20 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [19] Behold, I give unto you power to tread on serpents
and scorpions, and over all the power of the enemy: and nothing shall by any
means hurt you.
Luther-Bibel . 19 Seht, ich habe euch Macht gegeben, zu treten auf Schlangen
und Skorpione, und Macht über alle Gewalt des Feindes; und nichts wird euch
schaden.
Tekstuitleg van Lc 10,19 .
1. idou (zie) . Taalgebruik in het N.T. : idou (zie) . Taalgebruik in Lc : idou (zie) . Lc (55) . Lc 10 (3) : (1) Lc 10,3 . (2) Lc 10,19 . (3) Lc 10,25 .
Lc 10,20 - Lc 10,20 : 188. Terugkeer van de (tweeën)zeventig - Lc 10,17-20 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 10 -- Lc 10,17 - Lc 10,18 - Lc 10,19 - Lc 10,20 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [20] Notwithstanding in this rejoice not, that the spirits
are subject unto you; but rather rejoice, because your names are written in
heaven.
Luther-Bibel . 20 Doch darüber freut euch nicht, dass euch die Geister untertan
sind. Freut euch aber, dass eure Namen im Himmel geschrieben sind.
Tekstuitleg van Lc 10,20 .
189. De Zoon prijst de Vader : Lc 10,21-22 - Mt 11,25-27 - Lc 10,21-22 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 10 -- Lc 10,21 - Lc 10,22 -
Lc 10,21 - Lc 10,21 : 189. De Zoon prijst de Vader : Mt 11,25-27 - Lc 10,21-22 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 10 -- Lc 10,21 - Lc 10,22 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [21] In that hour Jesus rejoiced in spirit, and said, I
thank thee, O Father, Lord of heaven and earth, that thou hast hid these things
from the wise and prudent, and hast revealed them unto babes: even so, Father;
for so it seemed good in thy sight.
Luther-Bibel . 21 Zu der Stunde freute sich Jesus im Heiligen Geist und sprach:
Ich preise dich, Vater, Herr des Himmels und der Erde, weil du dies den Weisen
und Klugen verborgen hast und hast es den Unmündigen offenbart. Ja, Vater, so
hat es dir wohlgefallen.
Tekstuitleg van Lc 10,21 .
5. med. ind. aor. 3de pers. enk. ègalliasato (hij verheugde zich) van het werkw. agalliaô (jubelen) . Taalgebruik in het N.T. : agalliaô (jubelen) . Taalgebruik in Lc : agalliaô (jubelen) . Lc (1) : Lc 10,21 . Een vorm van agalliaô (jubelen) in Lc in 2 verzen : (1) Lc 1,47 . (2) Lc 10,21 .
12. act. ind. aor. 3de pers. enk. eipen (hij zei) van het werkw. legô (zeggen) . Taalgebruik in het N.T. : legô (zeggen) . Taalgebruik in Lc : legô (zeggen) . legô komt van de wortel leg- : lezen / lec-tuur ; les, Fr. leçon . Lc (223) . Lc 1 (12) : (1) Lc 10,18 . (2) Lc 10,21 . (3) Lc 10,23 . (4) Lc 10,26 . (5) Lc 10,27 . (6) Lc 10,28 . (7) Lc 10,29 . (8) Lc 10,30 . (9) Lc 10,35 . (10) Lc 10,37 . (11) Lc 10,40 . (12) Lc 10,41 . Een vorm van legô (zeggen) in Lc 10 in 7 verzen : (1) Lc 10,2 . (2) Lc 10,5 . (3) Lc 10,9 . (4) Lc 10,12 . (5) Lc 10,17 . (6) Lc 10,24 . (7) Lc 10,25 . ; van eipon (ik zei) in Lc 10 in 14 verzen : (1) Lc 10,10 . (2) Lc 10,18 . (3) Lc 10,21 . (4) Lc 10,22 . (5) Lc 10,23 . (6) Lc 10,26 . (7) Lc 10,27 . (8) Lc 10,28 . (9) Lc 10,29 . (10) Lc 10,30 . (11) Lc 10,35 . (12) Lc 10,37 . (13) Lc 10,40 . (14) Lc 10,41 .
15. pater (vader) . Verwijzing : patèr
(vader), zie Lc
15,12 . Vocatief . In elf verzen bij Lucas . In vijf verzen richt Jezus
zich tot God als 'Vader' :
(1) Lc
10,21 (dankgebed van Jezus) .
(2) Lc
11,2 (het Onzevader) . .
(9) Lc
22,42 (Jezus in Getsemane) .
(10) Lc
23,34 (vergevingswoorden bij de kruisiging) .
(11) Lc
23,46 (Jezus' laatste woorden) .
Bij de conceptie zegt de engel tot Maria : Daarom zal het kind heilig genoemd
worden, zoon van God (Lc
1,35) . Bij de doop (Lc
3,21-22) zegt een stem uit de hemel : Gij zijt mijn zoon, mijn welbeminde, in wie ik welbehagen heb . In het verhaal van de verheerlijking (Lc
9,28-36) zegt een stem uit de wolk : Deze is mijn zoon, de uitverkorene
. Luistert naar hem (Lc
9,35) . Jezus beleeft zijn relatie tot God als een vader-zoon relatie .
Allerlei tegenstanders vermelden het zoonschap van Jezus : de duivel, een onreine
geest . Bij de ondervraging van Jezus door de raad was het doorslaggevend getuigenis
het antwoord van Jezus op de vraag : "U bent dus de zoon van God"
(Lc 22,70)
.
Lc 10,22 - Lc 10,22 : : 189. De Zoon prijst de Vader : Mt 11,25-27 - Lc 10,21-22 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 10 -- Lc 10,21 - Lc 10,22 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [22] All things are delivered to me of my Father: and no
man knoweth who the Son is, but the Father; and who the Father is, but the Son,
and he to whom the Son will reveal him.
Luther-Bibel . 22 Alles ist mir übergeben von meinem Vater. Und niemand weiß,
wer der Sohn ist, als nur der Vater, noch, wer der Vater ist, als nur der Sohn
und wem es der Sohn offenbaren will.
Tekstuitleg van Lc 10,22 .
11. voornaamwoord nom. mann. enk. tis . Taalgebruik in het N.T. : voornaamwoord tis . Taalgebruik in Lc : voornaamwoord tis . Ned. wie, wat ? deze, dat ! Lc (72) . Lc 10 (8) : (1) Lc 10,22 . (2) Lc 10,25 . (3) Lc 10,29 . (4) Lc 10,30 . (5) Lc 10,31 . (6) Lc 10,33 . (7) Lc 10,36 . (8) Lc 10,38 .
20. voornaamwoord nom. mann. enk. tis . Taalgebruik in het N.T. : voornaamwoord tis . Taalgebruik in Lc : voornaamwoord tis . Ned. wie, wat ? deze, dat ! Lc (72) . Lc 10 (8) : (1) Lc 10,22 . (2) Lc 10,25 . (3) Lc 10,29 . (4) Lc 10,30 . (5) Lc 10,31 . (6) Lc 10,33 . (7) Lc 10,36 . (8) Lc 10,38 .
190. Zaligprijzing van de leerlingen : Lc 10,23-24 - Lc 10,23-24 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 10 -- Lc 10,23 - Lc 10,24 -
Lc 10,23 - Lc 10,23 : 190. Zaligprijzing van de leerlingen - Lc 10,23-24 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 10 -- Lc 10,23 - Lc 10,24 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [23] And he turned him unto his disciples, and said privately,
Blessed are the eyes which see the things that ye see:
Luther-Bibel . 23 Und er wandte sich zu seinen Jüngern und sprach zu ihnen allein:
Selig sind die Augen, die sehen, was ihr seht.
Tekstuitleg van Lc 10,23 .
8. act. ind. aor. 3de pers. enk. eipen (hij zei) van het werkw. legô (zeggen) . Taalgebruik in het N.T. : legô (zeggen) . Taalgebruik in Lc : legô (zeggen) . legô komt van de wortel leg- : lezen / lec-tuur ; les, Fr. leçon . Lc (223) . Lc 1 (12) : (1) Lc 10,18 . (2) Lc 10,21 . (3) Lc 10,23 . (4) Lc 10,26 . (5) Lc 10,27 . (6) Lc 10,28 . (7) Lc 10,29 . (8) Lc 10,30 . (9) Lc 10,35 . (10) Lc 10,37 . (11) Lc 10,40 . (12) Lc 10,41 . Een vorm van legô (zeggen) in Lc 10 in 7 verzen : (1) Lc 10,2 . (2) Lc 10,5 . (3) Lc 10,9 . (4) Lc 10,12 . (5) Lc 10,17 . (6) Lc 10,24 . (7) Lc 10,25 . ; van eipon (ik zei) in Lc 10 in 14 verzen : (1) Lc 10,10 . (2) Lc 10,18 . (3) Lc 10,21 . (4) Lc 10,22 . (5) Lc 10,23 . (6) Lc 10,26 . (7) Lc 10,27 . (8) Lc 10,28 . (9) Lc 10,29 . (10) Lc 10,30 . (11) Lc 10,35 . (12) Lc 10,37 . (13) Lc 10,40 . (14) Lc 10,41 .
Lc 10,24 - Lc 10,24 : 190. Zaligprijzing van de leerlingen - Lc 10,23-24 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 10 -- Lc 10,23 - Lc 10,24 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [24] For I tell you, that many prophets and kings have desired
to see those things which ye see, and have not seen them; and to hear those
things which ye hear, and have not heard them.
Luther-Bibel . 24 Denn ich sage euch: Viele Propheten und Könige wollten sehen,
was ihr seht, und haben's nicht gesehen, und hören, was ihr hört, und haben's
nicht gehört.
Tekstuitleg van Lc 10,24 .
5. nom. mann. mv. polloi (velen) van het bijvoegl. naamw. polus (veel) . Taalgebruik
in het N.T. : polus
(veel) . Taalgebruik in Lc : polus
(veel) .
Lc (8) : (1) Lc
1,1 . (2) Lc
1,14 . (3) Lc
4,27 . (4) Lc
5,15 . (5) Lc
10,24 . (6) Lc
13,24 . (7) Lc
14,25 . (8) Lc
21,8 . Een vorm van polus (veel) in Lc (44), in Lc 10 () :
Structuur van Lc 10,25-37 : ABB'A' - ABB'A . Op de vraag die bij het begin van het verhaal gesteld wordt, komt pas op het einde van het verhaal het antwoord. We neigen ertoe om bepaalde termen zoals het eeuwig leven erven te interpreteren vanuit onze eigen theologische interpretatiekaders. De vragensteller is overtuigd van het komende koninkrijk van God waarin de gelovige eeuwig zal leven. De start, de aanvang van dat koninkrijk is reeds gegeven. Het is niet ver weg meer want Jezus is op weg naar Jeruzalem. Daar zal de overwinning behaald en gevierd worden. De vraag rijst wat men moet doen om erbij te zijn. Men zou kunnen denken: zich aansluiten bij Jezus, het wapen opnemen, mee optrekken naar Jeruzalem. De overtuiging leeft dat in het komende koninkrijk de uitgevaardigde geboden van God zullen onderhouden worden. En dat houdt Jezus ook voor. Op weg naar houdt in dat de strijd tussen goed en kwaad, vriend en vijand nog gevoerd moet worden. Dan zou je verwachten : je vrienden koesteren, je vijanden vernietigen. De vraag naar de naaste is de vraag over vriend en vijand, goed en kwaad.
Lc 10 | Lc 10,26 | Lc 10,27 | Lc 10,28 | Lc 10,29 | Lc 10,30-36 | Lc 10,37a | Lc 10,37b |
A : vraag | B : wedervraag | B' : antwoord op de wedervraag | A' : antwoord op de beginvraag | A : vraag | B : parabel en wedervraag | B' : antwoord op de wedervraag | A' : antwoord op de tweede en eerste beginvraag |
ho de (hij - Jezus - echter) | ho de (hij - de wetgeleerde - ) | ho de ... (hij - de wetgeleerde - echter) | ... ho Ièsous (Jezus) | ho de (hij - de wetgeleerde - echter) | |||
apokritheis (beantwoordend) | |||||||
legôn (zeggende) | eipen (zei) | eipen (zei) | eipen de (hij - Jezus - zei echter) | eipen (zei) | eipen (zei) | eipen (zei) | eipen de (hij - Jezus - zei echter) |
pros auton (tot hem) | autôi (hem) | pros ton Ièsoun (tot Jezus) | autôi (hem) | ||||
ho Ièsous (Jezus) | |||||||
en tôi nomôi (in de wet) | ... | ||||||
ti (wat) | ti (wat) | kai tis (en wie) | tis toutôn tôn triôn (wie van deze drie) | ||||
poièsas (gedaan hebbende) | gegraptai (is geschreven) | touto poiei (doe dit) | estin mou plèsion (is mijn naaste) | plèsion dokei soi gegonenai (schijnt voor jou de naaste te zijn geworden) | ho poièsas to eleos met'autou (degene die barmhartigheid met hem deed) | poreuou kai poei homoiôs (ga en doe jij evenzo) | |
zôèn aiônion klèronomèsô (zal ik het eeuwig leven erven) | kai zèsèi (en gij zult leven) |
Die structuur vinden we ook in het marcusevangelie. Het marcusevangelie is concentrisch opgebouwd. Vele verhalen zijn op hun beurt concentrisch opgebouwd. A B B' A' structuur. We leren enkele verhalen kennen die merkwaardig sterk op elkaar gelijkend opgebouwd zijn.
Mc 10,2-12 - Mc 10,2-12 - | Mc 10,17-22 - Mc 10,17-22 - | Mc 10,35-45 - Mc 10,35-40 - | Mc 10,13-16- Mc 10,13-16 - | Mc 10,23-27 - Mc 10,23-27 - | ||
inleiding | 35. | |||||
36. ho de (hij echter) | ||||||
A : vraag | 2. ... epèrôtôn auton (vroegen hem) ... | 17. epèrôta auton (vroeg hem) | 37. hoi de (zij echter) | A | 13a | 23. |
B : wedervraag | 3. ho de (hij echter) | 18. ho de (hij echter) | 38. ho de (hij echter) | B | 13b. | 24a |
C | 24b-25 | |||||
B' : antwoord op wedervraag | 4a. hoi de (zij echter) | 20. ho de (hij echter) | 39a. hoi de (zij echter) | B' | 14-15 | 26 |
A' : antwoord op de beginvraag | 4b. ho de (hij echter) 11- 12 | 21. ho de (hij echter) | 39b-40. ho de (hij echter) | A' | 16 | 27 |
265. Onontbindbaarheid van het huwelijk : Mc 10,2-12 // Mt 19,3-9 | 268. De rijke (jonge) man : Mc 10,17-22 // Mt 19,16-22 // Lc 18,18-23 | 274. Jezus en de zonen van Zebedeüs : Mc 10,35-40 // Mt 20,20-23 | 267. Jezus ontvangt de kinderen : Mc 10,13-16 // Mt 19,13-15 // Lc 18,15-17 | 269. Het is moeilijk voor de rijken om het Rijk Gods binnen te gaan : Mc 10,23-27 // Mt 19,23-26 // Lc 18,24-27 |
Mc 10,2 | Mc 12,28 | Lc 10,25 | Lc 14,2 | Mc 10,17 / | Lc 18,18 | Lc 19,1 | |
inleiding op de vraag | Kai (en) | Kai (en) | kai idou (en zie) | kai idou (en zie) | ... | kai (en) epèrôtèsen vroeg) | kai idou (en zie) |
proselthontes (gekomen zijnde bij hem) | proselthôn (gekomen zijnde bij hem) | prosdramôn heis kai gonupetèsas auton (iemand naar hem lopend en op zijn knieën voor hem vallend) | |||||
Farisaioi (Farizeeën) | heis tôn grammateôn (één van de schriftgleerden) | nomikos tis (een wetgeleerde) | anthrôpos tis (een bepaalde man) | tis auton archôn) (hem een bepaalde overste) | anèr onomati kaloumenos Zakchaios... (een man met de naam genoemd Zacheüs) | ||
anestè (stond op) | èn hudrôpikos emprosthen autou die waterzuchtig was stond voor hem) | ||||||
epèrôtôn (vroegen) | epèrôtèsen (vroeg) | epèrôta (vroeg) | |||||
auton (hem) | auton (hem) | auton (hem) | |||||
... peirazontes auton (hem op de proef stellende) | ekpeirazôn auton (hem op de proef stellende) | ||||||
legôn (zeggende) | legôn) | ||||||
de vraag | ei exestin ... (of het toegelaten is... ) | poia estin entolè prôtè pantôn (welk gebod is het eerste van allen) | didaskale, tí poièsas zôèn aiônion klèronomèsô (Meester, wat gedaan zal ik het eeuwig leven erven) | exestin tôi sabbatôi therapeusai è ou (is het toegelaten op sabbat te genezen of niet) | didaskale agathe, tí poièsô hina zôèn aiônion klèronomèsô (goede meester, wat zal ik doen opdat ik eeuwig leven zal erven) | didaskale agathe, tí poièsas zôèn aiônion klèronomèsô (goede meester, wat gedaan hebbende zal ik eeuwig leven erven) | |
wedervraag | tí humin eneteilato Môusès (Wat heeft Mozes u bevolen?) | - | 26. en tôi nomôi tí gegraptai (in de wet wat staat er geschreven?) | - | 18. tí me legeis agathon (Wat noemt gij mij goed?) | 19. tí me legeis agathon (Wat noemt gij mij goed?) | |
265. Onontbindbaarheid van het huwelijk : Mc 10,2-12 // Mt 19,3-9 | 270. Loon voor wie alles verlaten om Jezus te volgen : Mc 10,28-30 // Mt 19,27-29 // Lc 18,28-30 | 191. Vraag naar het grootste gebod : Lc 10,25-28 // (Mc 12,28-34) // (Mt 22,34-40) | - 230. Genezing van een waterzuchtige op sabbat : Lc 14,1-6 | 268. De rijke (jonge) man : Mc 10,17-22 // Mt 19,16-22 // Lc 18,18-23 | 268. De rijke (jonge) man : Mc 10,17-22 // Mt 19,16-22 // Lc 18,18-23 | 277. Zacheüs : Lc 19,1-10 |
De structuur van het verhaal waarin het verhaal van de barmhartige Samaritaan
is ingebed, is op vele andere plaatsen gekend.
Vers 25 bevat een inleiding op een vraag ( Lc 10,25a) en de vraag zelf in de
directe rede (Lc 10,25b). Er is geen plaats- en tijdsaanduiding van het gebeuren.
Het gaat om de wet, om de toepassing van de wet.
idou komt bij Lucas veelvuldig voor.
Op de prediking van Johannes de Doper vroegen verschillende groepen mensen
wat zij moeten doen. Deze vraag komt ook hier voor: Wat moet ik doen om het
eeuwig leven te erven?
Lc 10,25 - Lc 10,25 : 191. Vraag naar het grootste gebod - Lc 10,25-28 - Mc 12,28-34 - Mt 22,34-40 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 10 -- Lc 10,25 - Lc 10,26 - Lc 10,27 - Lc 10,28 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [25] And, behold, a certain lawyer stood up, and tempted
him, saying, Master, what shall I do to inherit eternal life?
Luther-Bibel . 25 Und siehe, da stand ein Schriftgelehrter auf, versuchte ihn
und sprach: Meister, was muss ich tun, dass ich das ewige Leben ererbe?
- 15de
(vijftiende) zondag door het c-jaar .
Tekstuitleg van Lc 10,25 .
1. kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in N.T. . Taalgebruik in Lc : kai (en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et . Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und . Lc (822 / 1151) . Lc 10 (+ 31 /42 ; - 11 /42 : (1) Lc 11,2 . (2) Lc 11,3 . (3) Lc 11,5 . (4) . (5) . (6) . (7) . (8) . (9) . (10) . (11) .
Lc 10,25.2. idou (zie) . Taalgebruik in het N.T. : idou (zie) . Taalgebruik in Lc : idou (zie) . Lc (55) . Lc 10 (3) : (1) Lc 10,3 . (2) Lc 10,19 . (3) Lc 10,25 .
Lc 10,25.3. nom. mann. enk. nomikos (wetgeleerde) . Taalgebruik in het N.T. : nomikos (wetgeleerde) . Taalgebruik in Lc : nomikos (wetgeleerde) . Lc (1) Lc 10,25 . Een vorm van nomikos (wetgeleerde) in Lc in 7 verzen : (1) Lc 7,30 . (2) Lc 10,25 . (3) Lc 11,45 . (4) Lc 11,46 . (5) Lc 11,52 . (6) Lc 11,53 . (7) Lc 14,3 .
Lc 10,25.4. voornaamwoord nom. mann. enk. tis . Taalgebruik in het N.T. : voornaamwoord tis . Taalgebruik in Lc : voornaamwoord tis . Ned. wie, wat ? deze, dat ! Lc (72) . Lc 10 (8) : (1) Lc 10,22 . (2) Lc 10,25 . (3) Lc 10,29 . (4) Lc 10,30 . (5) Lc 10,31 . (6) Lc 10,33 . (7) Lc 10,36 . (8) Lc 10,38 .
Lc 10,25.5. med. ind. aor. 3de pers. enk. anestè (hij stond op) van het werkw. anistèmi (opstaan) . Taalgebruik in het N.T. : anistèmi (opstaan) . Taalgebruik in Lc : anistèmi (opstaan) . Lc (5) : (1) Lc 4,16 . (2) Lc 8,55 . (3) Lc 9,8 . (4) Lc 9,19 . (5) Lc 10,25 .
Lc 10,25.11. act. part. aor. nom. mann. enk. poièsas (gedaan) van het werkw. poieô (doen, maken) . Taalgebruik in het N.T. : poieô (doen, maken) . Taalgebruik in Mc : poieô (doen, maken) . Taalgebruik in Lc : poieô (doen, maken) . Lc (7) : (1) Lc 6,49 . (2) Lc 10,25 . (3) Lc 10,37 . (4) Lc 11,40 . (5) Lc 12,47 . (6) Lc 12,48 . (7) Lc 18,18 . Een vorm van poieô (doen, maken) in Lc in 83 verzen, in Lc 10 in 3 verzen : (1) Lc 10,25 . (2) Lc 10,28 . (3) Lc 10,37 .
Lc 10,26 - Lc 10,26 : 191. Vraag naar het grootste gebod - Lc 10,25-28 - Mc 12,28-34 - Mt 22,34-40 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 10 -- Lc 10,25 - Lc 10,26 - Lc 10,27 - Lc 10,28 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [26] He said unto him, What is written in the law? how readest
thou?
Luther-Bibel . 26 Er aber sprach zu ihm: Was steht im Gesetz geschrieben? Was
liest du?
- 15de
(vijftiende) zondag door het c-jaar .
Tekstuitleg van Lc 10,26 .
2. de (echter), afkorting d' . Taalgebruik in het N.T. : de (echter) . Taalgebruik in Lc : de (echter) . Partikel . Het staat steeds als tweede woord in de zin . Het kan een lichte tegenstelling aanduiden . Om een verandering van personage of situatie in de zin aan te duiden . Lc (487 + 5 = 483) . Lc 10 (+ 22 / 42 ; - 20 / 42 : (1-3) : Lc 10,3-5 . (4-10) : Lc 10,8-15 . (11) Lc 10,19 . (12-16) : Lc 10,21-25 . (17) Lc 10,30 . (18-19) : Lc 10,35-36 . (20) Lc 10,39 . )
3. act. ind. aor. 3de pers. enk. eipen (hij zei) van het werkw. legô (zeggen) . Taalgebruik in het N.T. : legô (zeggen) . Taalgebruik in Lc : legô (zeggen) . legô komt van de wortel leg- : lezen / lec-tuur ; les, Fr. leçon . Lc (223) . Lc 1 (12) : (1) Lc 10,18 . (2) Lc 10,21 . (3) Lc 10,23 . (4) Lc 10,26 . (5) Lc 10,27 . (6) Lc 10,28 . (7) Lc 10,29 . (8) Lc 10,30 . (9) Lc 10,35 . (10) Lc 10,37 . (11) Lc 10,40 . (12) Lc 10,41 . Een vorm van legô (zeggen) in Lc 10 in 7 verzen : (1) Lc 10,2 . (2) Lc 10,5 . (3) Lc 10,9 . (4) Lc 10,12 . (5) Lc 10,17 . (6) Lc 10,24 . (7) Lc 10,25 . ; van eipon (ik zei) in Lc 10 in 14 verzen : (1) Lc 10,10 . (2) Lc 10,18 . (3) Lc 10,21 . (4) Lc 10,22 . (5) Lc 10,23 . (6) Lc 10,26 . (7) Lc 10,27 . (8) Lc 10,28 . (9) Lc 10,29 . (10) Lc 10,30 . (11) Lc 10,35 . (12) Lc 10,37 . (13) Lc 10,40 . (14) Lc 10,41 .
Lc 10,27 - Lc 10,27 : 191. Vraag naar het grootste gebod - Lc 10,25-28 - Mc 12,28-34 - Mt 22,34-40 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 10 -- Lc 10,25 - Lc 10,26 - Lc 10,27 - Lc 10,28 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [27] And he answering said, Thou shalt love the Lord thy
God with all thy heart, and with all thy soul, and with all thy strength, and
with all thy mind; and thy neighbour as thyself.
Luther-Bibel . 27 Er antwortete und sprach: »Du sollst den Herrn, deinen Gott,
lieben von ganzem Herzen, von ganzer Seele, von allen Kräften und von ganzem
Gemüt, und deinen Nächsten wie dich selbst« (5.Mose 6,5; 3.Mose 19,18).
- 15de
(vijftiende) zondag door het c-jaar .
Tekstuitleg van Lc 10,27 .
2. de (echter), afkorting d' . Taalgebruik in het N.T. : de (echter) . Taalgebruik in Lc : de (echter) . Partikel . Het staat steeds als tweede woord in de zin . Het kan een lichte tegenstelling aanduiden . Om een verandering van personage of situatie in de zin aan te duiden . Lc (487 + 5 = 483) . Lc 10 (+ 22 / 42 ; - 20 / 42 : (1-3) : Lc 10,3-5 . (4-10) : Lc 10,8-15 . (11) Lc 10,19 . (12-16) : Lc 10,21-25 . (17) Lc 10,30 . (18-19) : Lc 10,35-36 . (20) Lc 10,39 . )
4. act. ind. aor. 3de pers. enk. eipen (hij zei) van het werkw. legô (zeggen) . Taalgebruik in het N.T. : legô (zeggen) . Taalgebruik in Lc : legô (zeggen) . legô komt van de wortel leg- : lezen / lec-tuur ; les, Fr. leçon . Lc (223) . Lc 1 (12) : (1) Lc 10,18 . (2) Lc 10,21 . (3) Lc 10,23 . (4) Lc 10,26 . (5) Lc 10,27 . (6) Lc 10,28 . (7) Lc 10,29 . (8) Lc 10,30 . (9) Lc 10,35 . (10) Lc 10,37 . (11) Lc 10,40 . (12) Lc 10,41 . Een vorm van legô (zeggen) in Lc 10 in 7 verzen : (1) Lc 10,2 . (2) Lc 10,5 . (3) Lc 10,9 . (4) Lc 10,12 . (5) Lc 10,17 . (6) Lc 10,24 . (7) Lc 10,25 . ; van eipon (ik zei) in Lc 10 in 14 verzen : (1) Lc 10,10 . (2) Lc 10,18 . (3) Lc 10,21 . (4) Lc 10,22 . (5) Lc 10,23 . (6) Lc 10,26 . (7) Lc 10,27 . (8) Lc 10,28 . (9) Lc 10,29 . (10) Lc 10,30 . (11) Lc 10,35 . (12) Lc 10,37 . (13) Lc 10,40 . (14) Lc 10,41 .
6. - 8. kurion ton theon (JHWH God) . Lc (5) : (1) Lc 1,16 . (2) Lc 4,8 . (3) Lc 4,12 . (4) Lc 10,27 . (5) Lc 20,37 .
Lc 10,28 - Lc 10,28 : 191. Vraag naar het grootste gebod - Lc 10,25-28 - Mc 12,28-34 - Mt 22,34-40 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 10 -- Lc 10,25 - Lc 10,26 - Lc 10,27 - Lc 10,28 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [28] And he said unto him, Thou hast answered right: this
do, and thou shalt live.
Luther-Bibel . 28 Er aber sprach zu ihm: Du hast recht geantwortet; tu das,
so wirst du leben.
- 15de
(vijftiende) zondag door het c-jaar .
Tekstuitleg van Lc 10,28 .
1. act. ind. aor. 3de pers. enk. eipen (hij zei) van het werkw. legô (zeggen) . Taalgebruik in het N.T. : legô (zeggen) . Taalgebruik in Lc : legô (zeggen) . legô komt van de wortel leg- : lezen / lec-tuur ; les, Fr. leçon . Lc (223) . Lc 1 (12) : (1) Lc 10,18 . (2) Lc 10,21 . (3) Lc 10,23 . (4) Lc 10,26 . (5) Lc 10,27 . (6) Lc 10,28 . (7) Lc 10,29 . (8) Lc 10,30 . (9) Lc 10,35 . (10) Lc 10,37 . (11) Lc 10,40 . (12) Lc 10,41 . Een vorm van legô (zeggen) in Lc 10 in 7 verzen : (1) Lc 10,2 . (2) Lc 10,5 . (3) Lc 10,9 . (4) Lc 10,12 . (5) Lc 10,17 . (6) Lc 10,24 . (7) Lc 10,25 . ; van eipon (ik zei) in Lc 10 in 14 verzen : (1) Lc 10,10 . (2) Lc 10,18 . (3) Lc 10,21 . (4) Lc 10,22 . (5) Lc 10,23 . (6) Lc 10,26 . (7) Lc 10,27 . (8) Lc 10,28 . (9) Lc 10,29 . (10) Lc 10,30 . (11) Lc 10,35 . (12) Lc 10,37 . (13) Lc 10,40 . (14) Lc 10,41 .
2. de (echter), afkorting d' . Taalgebruik in het N.T. : de (echter) . Taalgebruik in Lc : de (echter) . Partikel . Het staat steeds als tweede woord in de zin . Het kan een lichte tegenstelling aanduiden . Om een verandering van personage of situatie in de zin aan te duiden . Lc (487 + 5 = 483) . Lc 10 (+ 22 / 42 ; - 20 / 42 : (1-3) : Lc 10,3-5 . (4-10) : Lc 10,8-15 . (11) Lc 10,19 . (12-16) : Lc 10,21-25 . (17) Lc 10,30 . (18-19) : Lc 10,35-36 . (20) Lc 10,39 . )
7. act. ind. praes.. 3de pers. enk. + act. imperat. praes. 2de pers. enk. poiei (doe) van het werkw. poieô (doen, maken) . Taalgebruik in het N.T. : poieô (doen, maken) . Taalgebruik in Lc : poieô (doen, maken) . Lc (3) : (1) Lc 7,8 . (2) Lc 10,28 . (3) Lc 10,37 . Een vorm van poieô (doen, maken) in Lc 10 in 3 verzen : (1) Lc 10,25 . (2) Lc 10,28 . (3) Lc 10,37 .
192. Gelijkenis van de barmhartige Samaritaan : Lc 10,29-37 - Lc 10,29-37 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 10 -- Lc 10,29 - Lc 10,30 - Lc 10,31 - Lc 10,32 - Lc 10,33 - Lc 10,34 - Lc 10,35 - Lc 10,36 - Lc 10,37 -
Lc 10,29 - Lc 10,29 : 192. Gelijkenis van de barmhartige Samaritaan - Lc 10,29-37 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 10 -- Lc 10,29 - Lc 10,30 - Lc 10,31 - Lc 10,32 - Lc 10,33 - Lc 10,34 - Lc 10,35 - Lc 10,36 - Lc 10,37 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [29] But he, willing to justify himself, said unto Jesus,
And who is my neighbour?
Luther-Bibel . 29 Er aber wollte sich selbst rechtfertigen und sprach zu Jesus:
Wer ist denn mein Nächster?
- 15de
(vijftiende) zondag door het c-jaar .
Tekstuitleg van Lc 10,29 .
2. de (echter), afkorting d' . Taalgebruik in het N.T. : de (echter) . Taalgebruik in Lc : de (echter) . Partikel . Het staat steeds als tweede woord in de zin . Het kan een lichte tegenstelling aanduiden . Om een verandering van personage of situatie in de zin aan te duiden . Lc (487 + 5 = 483) . Lc 10 (+ 22 / 42 ; - 20 / 42 : (1-3) : Lc 10,3-5 . (4-10) : Lc 10,8-15 . (11) Lc 10,19 . (12-16) : Lc 10,21-25 . (17) Lc 10,30 . (18-19) : Lc 10,35-36 . (20) Lc 10,39 . )
6. act. ind. aor. 3de pers. enk. eipen (hij zei) van het werkw. legô (zeggen) . Taalgebruik in het N.T. : legô (zeggen) . Taalgebruik in Lc : legô (zeggen) . legô komt van de wortel leg- : lezen / lec-tuur ; les, Fr. leçon . Lc (223) . Lc 1 (12) : (1) Lc 10,18 . (2) Lc 10,21 . (3) Lc 10,23 . (4) Lc 10,26 . (5) Lc 10,27 . (6) Lc 10,28 . (7) Lc 10,29 . (8) Lc 10,30 . (9) Lc 10,35 . (10) Lc 10,37 . (11) Lc 10,40 . (12) Lc 10,41 . Een vorm van legô (zeggen) in Lc 10 in 7 verzen : (1) Lc 10,2 . (2) Lc 10,5 . (3) Lc 10,9 . (4) Lc 10,12 . (5) Lc 10,17 . (6) Lc 10,24 . (7) Lc 10,25 . ; van eipon (ik zei) in Lc 10 in 14 verzen : (1) Lc 10,10 . (2) Lc 10,18 . (3) Lc 10,21 . (4) Lc 10,22 . (5) Lc 10,23 . (6) Lc 10,26 . (7) Lc 10,27 . (8) Lc 10,28 . (9) Lc 10,29 . (10) Lc 10,30 . (11) Lc 10,35 . (12) Lc 10,37 . (13) Lc 10,40 . (14) Lc 10,41 .
11. voornaamwoord nom. mann. enk. tis . Taalgebruik in het N.T. : voornaamwoord tis . Taalgebruik in Lc : voornaamwoord tis . Ned. wie, wat ? deze, dat ! Lc (72) . Lc 10 (8) : (1) Lc 10,22 . (2) Lc 10,25 . (3) Lc 10,29 . (4) Lc 10,30 . (5) Lc 10,31 . (6) Lc 10,33 . (7) Lc 10,36 . (8) Lc 10,38 .
Lc 10,30 - Lc 10,30 : 192. Gelijkenis van de barmhartige Samaritaan - Lc 10,29-37 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 10 -- Lc 10,29 - Lc 10,30 - Lc 10,31 - Lc 10,32 - Lc 10,33 - Lc 10,34 - Lc 10,35 - Lc 10,36 - Lc 10,37 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [30] And Jesus answering said, A certain man went down from
Jerusalem to Jericho, and fell among thieves, which stripped him of his raiment,
and wounded him, and departed, leaving him half dead.
Luther-Bibel . 30 Da antwortete Jesus und sprach: Es war ein Mensch, der ging
von Jerusalem hinab nach Jericho und fiel unter die Räuber; die zogen ihn aus
und schlugen ihn und machten sich davon und ließen ihn halb tot liegen.
- 15de
(vijftiende) zondag door het c-jaar .
Tekstuitleg van Lc 10,30 .
4. act. ind. aor. 3de pers. enk. eipen (hij zei) van het werkw. legô (zeggen) . Taalgebruik in het N.T. : legô (zeggen) . Taalgebruik in Lc : legô (zeggen) . legô komt van de wortel leg- : lezen / lec-tuur ; les, Fr. leçon . Lc (223) . Lc 1 (12) : (1) Lc 10,18 . (2) Lc 10,21 . (3) Lc 10,23 . (4) Lc 10,26 . (5) Lc 10,27 . (6) Lc 10,28 . (7) Lc 10,29 . (8) Lc 10,30 . (9) Lc 10,35 . (10) Lc 10,37 . (11) Lc 10,40 . (12) Lc 10,41 . Een vorm van legô (zeggen) in Lc 10 in 7 verzen : (1) Lc 10,2 . (2) Lc 10,5 . (3) Lc 10,9 . (4) Lc 10,12 . (5) Lc 10,17 . (6) Lc 10,24 . (7) Lc 10,25 . ; van eipon (ik zei) in Lc 10 in 14 verzen : (1) Lc 10,10 . (2) Lc 10,18 . (3) Lc 10,21 . (4) Lc 10,22 . (5) Lc 10,23 . (6) Lc 10,26 . (7) Lc 10,27 . (8) Lc 10,28 . (9) Lc 10,29 . (10) Lc 10,30 . (11) Lc 10,35 . (12) Lc 10,37 . (13) Lc 10,40 . (14) Lc 10,41 .
6. voornaamwoord nom. mann. enk. tis . Taalgebruik in het N.T. : voornaamwoord tis . Taalgebruik in Lc : voornaamwoord tis . Ned. wie, wat ? deze, dat ! Lc (72) . Lc 10 (8) : (1) Lc 10,22 . (2) Lc 10,25 . (3) Lc 10,29 . (4) Lc 10,30 . (5) Lc 10,31 . (6) Lc 10,33 . (7) Lc 10,36 . (8) Lc 10,38 .
7. act. ind. imperf. 3de pers. enk. katebainen (hij daalde af) van het werkw. katabainô (neerdalen, afdalen) . Taalgebruik in het N.T. : katabainô (neerdalen, afdalen) . Taalgebruik in Lc : katabainô (neerdalen, afdalen) . Lc (2) : (1) Lc 10,30 . (2) Lc 10,31 . Een vorm van katabainô (neerdalen, afdalen) in Lc in 13 verzen : (1) Lc 2,51 . (2) Lc 3,22 . (3) Lc 6,17 . (4) Lc 8,23 . (5) Lc 9,54 . (6) Lc 10,15 . (7) Lc 10,30 . (8) Lc 10,31 . (9) Lc 17,31 . (10) Lc 18,14 . (11) Lc 19,5 . (12) Lc 19,6 . (13) Lc 22,44 .
11. ierichô (Jericho) . Taalgebruik in het N.T. : Ierichô (Jericho) . Taalgebruik in Lc : Ierichô (Jericho) . Lc (3) : (1) Lc 10,30 . (2) Lc 18,35 . (3) Lc 19,1 .
10. - 11. eis ierichô (naar Jericho) . Lc (2) : (1) Lc 10,30 . (2) Lc 18,35 .
Lc 10,31 - Lc 10,31 : 192. Gelijkenis van de barmhartige Samaritaan - Lc 10,29-37 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 10 -- Lc 10,29 - Lc 10,30 - Lc 10,31 - Lc 10,32 - Lc 10,33 - Lc 10,34 - Lc 10,35 - Lc 10,36 - Lc 10,37 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [31] And by chance there came down a certain priest that
way: and when he saw him, he passed by on the other side.
Luther-Bibel . 31 Es traf sich aber, dass ein Priester dieselbe Straße hinabzog;
und als er ihn sah, ging er vorüber.
- 15de
(vijftiende) zondag door het c-jaar .
Tekstuitleg van Lc 10,31 .
Lc 10,31.3. δε = de (echter), afkorting δ' = d' . Taalgebruik in het NT : de (echter) . Taalgebruik in de LXX : de (echter) . Taalgebruik in Lc : de (echter) . Partikel . Het staat steeds als tweede woord in de zin . Het kan een lichte tegenstelling aanduiden . Om een verandering van personage of situatie in de zin aan te duiden . Lc (478 + 5 = 483) . Lc 10 (+ 22 / 42 ; - 20 / 42 : (1-3) : Lc 10,3-5 . (4-10) : Lc 10,8-15 . (11) Lc 10,19 . (12-16) : Lc 10,21-25 . (17) Lc 10,30 . (18-19) : Lc 10,35-36 . (20) Lc 10,39 . )
de (echter) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
de | 6210 | 3754 | 2456 | 421 | 149 | 478 | 203 | 490 | 708 | 7 | 1048 | 1251 |
d' | 73 | 50 | 23 | 12 | 2 | 5 | 1 | 3 | 19 | 20 | ||
Totaal | 6283 | 3804 | 2479 | 433 | 151 | 483 | 204 | 490 | 711 | 7 | 1067 | 1271 |
de (echter) | Lc 1 | Lc 2 | Lc 3 | Lc 4 | Lc 5 | Lc 6 | Lc 7 | Lc 8 | Lc 9 | Lc 10 | Lc 11 | Lc 12 | Lc 13 | Lc 14 | Lc 15 | Lc 16 | Lc 17 | Lc 18 | Lc 19 | Lc 20 | Lc 21 | Lc 22 | Lc 23 | Lc 24 |
de (478) | 17 | 9 | 11 | 13 | 18 | 15 | 23 | 37 | 36 | 21 | 22 | 26 | 13 | 8 | 16 | 15 | 11 | 26 | 16 | 22 | 14 | 35 | 34 | 20 |
d' (5) | 1 | 2 | 1 | 1 | ||||||||||||||||||||
483 | 17 | 9 | 11 | 13 | 18 | 15 | 23 | 37 | 37 | 23 | 22 | 26 | 13 | 8 | 16 | 15 | 12 | 26 | 16 | 23 | 14 | 35 | 34 | 20 |
1151 verzen | Lc 1 | Lc 2 | Lc 3 | Lc 4 | Lc 5 | Lc 6 | Lc 7 | Lc 8 | Lc 9 | Lc 10 | Lc 11 | Lc 12 | Lc 13 | Lc 14 | Lc 15 | Lc 16 | Lc 17 | Lc 18 | Lc 19 | Lc 20 | Lc 21 | Lc 22 | Lc 23 | Lc 24 |
80 | 52 | 38 | 44 | 39 | 49 | 50 | 56 | 62 | 42 | 54 | 59 | 35 | 35 | 32 | 31 | 37 | 43 | 48 | 47 | 38 | 71 | 56 | 53 |
Lc 10,31.4. nom. mann. enk. ἱερευς = hiereus (priester) . Taalgebruik in het NT : hiereus (priester) . Taalgebruik in de LXX : hiereus (priester) . Taalgebruik in Lc : hiereus (priester) . Lc (2) : (1) Lc 1,5 . (2) Lc 10,31 . Een vorm van ἱερευς = hiereus (priester), in de LXX (900), in het NT (31), in Lc (5) : (1) Lc 1,5 . (2) Lc 5,14 . (3) Lc 6,4 . (4) Lc 10,31 . (5) Lc 17,14 . In Lc : 4 vormen van ἱερευς = hiereus (priester) in 5 hoofdstukken en in 5 verzen . In Lc : 3 vormen van ἱερον = hieron (heiligdom, tempel) in 8 hoofdstukken en in 14 verzen .
1. | 2. | 3. | 4. | 5. | |||
hiereus | Lc | Lc 1 | Lc 5 | Lc 6 | Lc 10 | Lc 17 | |
1 | nom. mann. enk. hiereus | 2 | (1) Lc 1,5 . | (2) Lc 10,31 . | |||
2 | dat. mann. enk. hierei | 1 | (1) Lc 5,14 . | ||||
3 | nom. + acc. mann. mv. hiereis | 1 | (1) Lc 6,4 . | ||||
4 | dat. mann. mv. hiereusin | 1 | (1) Lc 17,14 . | ||||
Totaal | 5 | 1 | 1 | 1 | 1 | 1 |
Verwant hiermee in deze onmiddellijke context : ἱερατεια = hierateia (priesterschap) : Lc 1,9 . Dit is de enigste vorm van ἱερατεια = hierateia (priesterschap) in Lc . Verder : ἱερεατευω = hierateuô (het priesterschap uitoefenen) : Lc 1,8 . Dit is de enigste vorm van ἱερεατευω = hierateuô (priester zijn) in het NT .
- Hebreeuws . כֹהֵן = kohen (priester) . Taalgebruik in Tenakh : kohen (priester) . Getalwaarde : kaph = 11 of 20, he = 5, nun = 14 of 50 ; totaal : 30 (2 X 3 X 5) OF 75 (3 X 5²) . Structuur : 2 - 5 - 5 . De som van de elementen is telkens 3 . Tenakh (43) . Pentateuch (11) . Eerdere Profeten (8) . Latere Profeten (10) . 12 Kleine Profeten (4) . Geschriften (10) .
Lc 10,31.5. voornaamwoord τις = tis . Taalgebruik in het NT : voornaamwoord tis . Taalgebruik in de LXX : voornaamwoord tis . Taalgebruik in Lc : voornaamwoord tis . Ned. wie, wat ? een, iets . Lc (72) . Lc 10 (8) : (1) Lc 10,22 . (2) Lc 10,25 . (3) Lc 10,29 . (4) Lc 10,30 . (5) Lc 10,31 . (6) Lc 10,33 . (7) Lc 10,36 . (8) Lc 10,38 .
bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | |
mann. + vr. nom. enk. tis | 824 | 467 | 357 | 24 | 24 | 72 | 50 | 40 | 156 | 15 | 120 | 170 |
Lc 10,31.4. - 5. hiereus tis (een priester) . Lc (2) : (1) Lc 1,5 . (2) Lc 10,31 . In Lc 1,5 zal de priester Zacharia naar de tempel opgaan om er dienst te verrichten . In Lc 10,31 had de priester zijn tempeldienst verricht en daalde hij af om naar huis te gaan . Dat hij door verontreiniging geen tempeldienst zou kunnen verrichten is dus niet terzake . Uit de tempeldienst die een uiting van liefde tot God is, moet ook liefde tot de naaste worden beoefend .
Lc 10,31.6. act. ind. aor. 3de pers. enk. κατεβη = katebè (hij daalde neer) van het werkw. καταβαινω = katabainô (naar beneden dalen, afdalen) . Taalgebruik in de Septuaginta : katabainô (neerdalen, afdalen) . Taalgebruik in het NT : katabainô (neerdalen, afdalen) . Bijbel (104) . OT (91) . NT (13) : . Gn (5) : (1) Gn 11,5 . (2) Gn 12,10 . (3) Gn 15,11 . (4) Gn 24,45 . (5) Gn 38,1 . Een vorm van καταβαινω = katabainô in de LXX (349), in het NT (81), in Lc (13) : (1) Lc 2,51 . (2) Lc 3,22 . (3) Lc 6,17 . (4) Lc 8,23 . (5) Lc 9,54 . (6) Lc 10,15 . (7) Lc 10,30 . (8) Lc 10,31 . (9) Lc 17,31 . (10) Lc 18,14 . (11) Lc 19,5 . (12) Lc 19,6 . (13) Lc 22,44, in Joh (17) .
katabainô | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | |
act. ind. aor. 3de pers. enk. katebè | 104 | 91 | 13 | 2 | 4 | 1 | 3 | 1 | 2 | 6 | 7 |
- act. ind. imperf. 3de pers. enk. κατεβαινεν = katebainen (hij daalde af) van het werkw. καταβαινω = katabainô (naar beneden dalen, afdalen) . Taalgebruik in de Septuaginta : katabainô (neerdalen, afdalen) . Taalgebruik in het NT : katabainô (neerdalen, afdalen) . Lc (2) : (1) Lc 10,30 . (2) Lc 10,31 .
Lc
10,31.12. act. part. aor. nom. mann. enk. ιδων = idôn (gezien) van het werkw. ειδεν = eiden (hij zag) . Taalgebruik in het NT : eiden (hij zag) . Taalgebruik in de LXX : eiden (hij zag) . Taalgebruik in Mc. : eiden (hij zag) . Mt (12) : (1) Mt 2,16 . (2) Mt 3,7 . (3) Mt 5,1 . (4) Mt 8,18 . (5) Mt 9,2 . (6) Mt 9,4 . (7) Mt 9,22 . (8) Mt 9,23 . (9) Mt 9,36 . (10) Mt 21,19 . (11) Mt 27,3 . (12) Mt 27,24 . Mc (12) : (1) Mc 2,5 . (2) Mc 5,6 . (3) Mc 5,22 . (4) Mc 6,48 . (5) Mc 8,33 . (6) Mc 9,20 . (7) Mc 9,25 . (8) Mc 10,14 . (9) Mc 11,13 . (10) Mc 12,28 . (11) Mc 12,34 . (12) Mc 15,39 . Met Jezus als onderwerp . Mc (7 / 12 . expliciet : 4 / 12, impliciet : 3 / 12) . Expliciet (4 / 12) : (1) Mc 2,5 . (2) Mc 9,25 . (3) Mc 10,14 . (4) Mc 12,34 . Impliciet (3 / 12) : (1) Mc 6,48 . (2) Mc 8,33 . (3) Mc 11,13 . Andere (5 / 12) : (1) Mc 5,6 (bezetene) . (2) Mc 5,22 (Jaïrus) . (3) Mc 9,20 (onreine geest) . (4) Mc 12,28 (een schriftgeleerde) . (5) Mc 15,39 (centurio) . Lc (20) : (1) Lc 1,12 . (2) Lc 5,8 . (3) Lc 5,12 . (4) Lc 5,20 . (5) Lc 7,13 . (6) Lc 7,39 . (7) Lc 8,28 . (8) Lc 10,31 . (9) Lc 10,32 . (10) Lc 10,33 . (11) Lc 11,38 . (12) Lc 13,12 . (13) Lc 17,14 . (14) Lc 17,15 . (15) Lc 18,24 . (16) Lc 18,43 . (17) Lc 19,41 . (18) Lc 22,58 . (19) Lc 23,8 . (20) Lc 23,47 . ειδον / ειδεν = eidon / eiden in het NT (336), in Lc (64), in
Lc 10 (4) : (1) Lc
10,24 . (2) Lc
10,31 . (3) Lc
10,32 . (4) Lc
10,33 .
- και ιδων = kai idôn (en ziende) . NT (8 / 12) : (1) Mc 2,5 . (2) Mc 5,6 . (3) Mc 5,22 . (4) Mc 6,48 . (5) Mc 8,33 . (6) Mc 9,20 . (7) Mc 11,13 . (8) Mc 12,34 . kai ... idôn (en ... gezien) . Mc (1 / 8) : Mc 12,34 . idôn de (gezien echter) in Mc (3 / 12) : (1) Mc 9,25 . (2) Mc 10,14 . (3) Mc 15,39 .
- ιδων δε = idôn de (gezien echter) . LXX (14) . NT (17) . Mc (5) : (1) Mc 2,5 . (2) Mc 5,6 . (3) Mc 9,25 . (4) Mc 10,14 . (5) Mc 15,39 .
zien | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | |
part. aor. nom. mann. enk. idôn | 106 | 45 | 61 | 12 | 12 | 20 | 3 | 12 | 1 | 1 | 44 | 47 | 1 |
Lc 1 | Lc 2 | Lc 3 | Lc 4 | Lc 5 | Lc 6 | Lc 7 | Lc 8 | Lc 9 | Lc 10 | Lc 11 | Lc 12 | Lc 13 | Lc 14 | Lc 15 | Lc 16 | Lc 17 | Lc 18 | Lc 19 | Lc 20 | Lc 21 | Lc 22 | Lc 23 | Lc 24 | ||
ind. aor. 3de pers. enk. eiden | |||||||||||||||||||||||||
part. aor. nom. mann. enk. idôn | 20 | (1) Lc 1,12 . | (2) Lc 5,8 . (3) Lc 5,12 . (4) Lc 5,20 . | (5) Lc 7,13 . (6) Lc 7,39 . | (7) Lc 8,28 . | (8) Lc 10,31 . (9) Lc 10,32 . (10) Lc 10,33 . | (11) Lc 11,38 . | (12) Lc 13,12 . | (13) Lc 17,14 . (14) Lc 17,15 . | (15) Lc 18,24 . (16) Lc 18,43 . | (17) Lc 19,41 . | (18) Lc 22,58 . | (19) Lc 23,8 . (20) Lc 23,47 . | ||||||||||||
act. ind. aor. nom. mann. mv. idontes | 9 | (1) Lc 2,17 . (2) Lc 2,48 . | (3) Lc 8,34 . (4) Lc 8,36 . | (5) Lc 9,54 . | (6) Lc 18,15 . | (7) Lc 19,7 . | (8) Lc 20,14 . | (9) Lc 22,49 . |
Hebreeuws . van het werkw. רָאָה = râ´âh (zien, verschijnen) . Taalgebruik in Tenakh : râ´âh (zien) . Getalwaarde : resj = 20 of 200, aleph = 1, he = 5 ; totaal : 26 of 206 . Structuur : 2 - 1 - 5 . De som van de elementen is telkens 8 . Tenakh (47) . Een vorm van רָאָה = râ´âh in Tenakh (1188) .
- Ned. : zien . Arabisch : رَاهَ = ra´â (zien) . Taalgebruik in de Qoran : ra´â (zien) . D. : sehen, schauen . E. : to
see . Fr. : voir . Gr. : ειδεν = eiden
(hij zag) . Taalgebruik in het NT : eiden
(hij zag) . Aoristvorm van ὁραω = horaô (zien) . Hebreeuws : רָאָה = râ´âh
(zien, verschijnen) . Taalgebruik in Tenakh : râ´âh
(zien) . Lat. : videre
Lc 10,32 - Lc 10,32 : 192. Gelijkenis van de barmhartige Samaritaan - Lc 10,29-37 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 10 -- Lc 10,29 - Lc 10,30 - Lc 10,31 - Lc 10,32 - Lc 10,33 - Lc 10,34 - Lc 10,35 - Lc 10,36 - Lc 10,37 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [32] And likewise a Levite, when he was at the place, came
and looked on him, and passed by on the other side.
Luther-Bibel . 32 Desgleichen auch ein Levit: Als er zu der Stelle kam und ihn
sah, ging er vorüber.
- 15de
(vijftiende) zondag door het c-jaar .
Tekstuitleg van Lc 10,32 .
2. de (echter), afkorting d' . Taalgebruik in het N.T. : de (echter) . Taalgebruik in Lc : de (echter) . Partikel . Het staat steeds als tweede woord in de zin . Het kan een lichte tegenstelling aanduiden . Om een verandering van personage of situatie in de zin aan te duiden . Lc (487 + 5 = 483) . Lc 10 (+ 22 / 42 ; - 20 / 42 : (1-3) : Lc 10,3-5 . (4-10) : Lc 10,8-15 . (11) Lc 10,19 . (12-16) : Lc 10,21-25 . (17) Lc 10,30 . (18-19) : Lc 10,35-36 . (20) Lc 10,39 . )
11. act. part. aor. nom. mann. enk. idôn (gezien) van het werkw. eiden (hij zag) . Taalgebruik in het N.T. : eiden (hij zag) . Taalgebruik in Lc. : eiden (hij zag) . L. videre . Fr. voir . Lc (20) : (1) Lc 1,12 . (2) Lc 5,8 . (3) Lc 5,12 . (4) Lc 5,20 . (5) Lc 7,13 . (6) Lc 7,39 . (7) Lc 8,28 . (8) Lc 10,31 . (9) Lc 10,32 . (10) Lc 10,33 . (11) Lc 11,38 . (12) Lc 13,12 . (13) Lc 17,14 . (14) Lc 17,15 . (15) Lc 18,24 . (16) Lc 18,43 . (17) Lc 19,41 . (18) Lc 22,58 . (19) Lc 23,8 . (20) Lc 23,47 . Een vorm van het werkw. eiden (hij zag) in Lc in 64 verzen, in Lc 10 (4) : (1) Lc 10,24 . (2) Lc 10,31 . (3) Lc 10,32 . (4) Lc 10,33 .
Lc 10,33 - Lc 10,33 : 192. Gelijkenis van de barmhartige Samaritaan - Lc 10,29-37 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 10 -- Lc 10,29 - Lc 10,30 - Lc 10,31 - Lc 10,32 - Lc 10,33 - Lc 10,34 - Lc 10,35 - Lc 10,36 - Lc 10,37 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [33] But a certain Samaritan, as he journeyed, came where
he was: and when he saw him, he had compassion on him,
Luther-Bibel . 33 Ein Samariter aber, der auf der Reise war, kam dahin; und
als er ihn sah, jammerte er ihn;
- 15de
(vijftiende) zondag door het c-jaar .
Tekstuitleg van Lc 10,33 .
2. de (echter), afkorting d' . Taalgebruik in het N.T. : de (echter) . Taalgebruik in Lc : de (echter) . Partikel . Het staat steeds als tweede woord in de zin . Het kan een lichte tegenstelling aanduiden . Om een verandering van personage of situatie in de zin aan te duiden . Lc (487 + 5 = 483) . Lc 10 (+ 22 / 42 ; - 20 / 42 : (1-3) : Lc 10,3-5 . (4-10) : Lc 10,8-15 . (11) Lc 10,19 . (12-16) : Lc 10,21-25 . (17) Lc 10,30 . (18-19) : Lc 10,35-36 . (20) Lc 10,39 . )
3. voornaamwoord nom. mann. enk. tis . Taalgebruik in het N.T. : voornaamwoord tis . Taalgebruik in Lc : voornaamwoord tis . Ned. wie, wat ? deze, dat ! Lc (72) . Lc 10 (8) : (1) Lc 10,22 . (2) Lc 10,25 . (3) Lc 10,29 . (4) Lc 10,30 . (5) Lc 10,31 . (6) Lc 10,33 . (7) Lc 10,36 . (8) Lc 10,38 .
9. act. part. aor. nom. mann. enk. idôn (gezien) van het werkw. eiden (hij zag) . Taalgebruik in het N.T. : eiden (hij zag) . Taalgebruik in Lc. : eiden (hij zag) . L. videre . Fr. voir . Lc (20) : (1) Lc 1,12 . (2) Lc 5,8 . (3) Lc 5,12 . (4) Lc 5,20 . (5) Lc 7,13 . (6) Lc 7,39 . (7) Lc 8,28 . (8) Lc 10,31 . (9) Lc 10,32 . (10) Lc 10,33 . (11) Lc 11,38 . (12) Lc 13,12 . (13) Lc 17,14 . (14) Lc 17,15 . (15) Lc 18,24 . (16) Lc 18,43 . (17) Lc 19,41 . (18) Lc 22,58 . (19) Lc 23,8 . (20) Lc 23,47 . Een vorm van het werkw. eiden (hij zag) in Lc in 64 verzen, in Lc 10 (4) : (1) Lc 10,24 . (2) Lc 10,31 . (3) Lc 10,32 . (4) Lc 10,33 .
Lc 10,34 - Lc 10,34 : 192. Gelijkenis van de barmhartige Samaritaan - Lc 10,29-37 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 10 -- Lc 10,29 - Lc 10,30 - Lc 10,31 - Lc 10,32 - Lc 10,33 - Lc 10,34 - Lc 10,35 - Lc 10,36 - Lc 10,37 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [34] And went to him, and bound up his wounds, pouring in
oil and wine, and set him on his own beast, and brought him to an inn, and took
care of him.
Luther-Bibel . 34 und er ging zu ihm, goss Öl und Wein auf seine Wunden und
verband sie ihm, hob ihn auf sein Tier und brachte ihn in eine Herberge und
pflegte ihn.
- 15de
(vijftiende) zondag door het c-jaar .
Tekstuitleg van Lc 10,34 .
12. de (echter), afkorting d' . Taalgebruik in het N.T. : de (echter) . Taalgebruik in Lc : de (echter) . Partikel . Het staat steeds als tweede woord in de zin . Het kan een lichte tegenstelling aanduiden . Om een verandering van personage of situatie in de zin aan te duiden . Lc (487 + 5 = 483) . Lc 10 (+ 22 / 42 ; - 20 / 42 : (1-3) : Lc 10,3-5 . (4-10) : Lc 10,8-15 . (11) Lc 10,19 . (12-16) : Lc 10,21-25 . (17) Lc 10,30 . (18-19) : Lc 10,35-36 . (20) Lc 10,39 . )
Lc 10,35 - Lc 10,35 : 192. Gelijkenis van de barmhartige Samaritaan - Lc 10,29-37 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 10 -- Lc 10,29 - Lc 10,30 - Lc 10,31 - Lc 10,32 - Lc 10,33 - Lc 10,34 - Lc 10,35 - Lc 10,36 - Lc 10,37 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [35] And on the morrow when he departed, he took out two
pence, and gave them to the host, and said unto him, Take care of him; and whatsoever
thou spendest more, when I come again, I will repay thee.
Luther-Bibel . 35 Am nächsten Tag zog er zwei Silbergroschen heraus, gab sie
dem Wirt und sprach: Pflege ihn; und wenn du mehr ausgibst, will ich dir's bezahlen,
wenn ich wiederkomme.
- 15de
(vijftiende) zondag door het c-jaar .
Tekstuitleg van Lc 10,35 .
12. act. ind. aor. 3de pers. enk. eipen (hij zei) van het werkw. legô (zeggen) . Taalgebruik in het N.T. : legô (zeggen) . Taalgebruik in Lc : legô (zeggen) . legô komt van de wortel leg- : lezen / lec-tuur ; les, Fr. leçon . Lc (223) . Lc 1 (12) : (1) Lc 10,18 . (2) Lc 10,21 . (3) Lc 10,23 . (4) Lc 10,26 . (5) Lc 10,27 . (6) Lc 10,28 . (7) Lc 10,29 . (8) Lc 10,30 . (9) Lc 10,35 . (10) Lc 10,37 . (11) Lc 10,40 . (12) Lc 10,41 . Een vorm van legô (zeggen) in Lc 10 in 7 verzen : (1) Lc 10,2 . (2) Lc 10,5 . (3) Lc 10,9 . (4) Lc 10,12 . (5) Lc 10,17 . (6) Lc 10,24 . (7) Lc 10,25 . ; van eipon (ik zei) in Lc 10 in 14 verzen : (1) Lc 10,10 . (2) Lc 10,18 . (3) Lc 10,21 . (4) Lc 10,22 . (5) Lc 10,23 . (6) Lc 10,26 . (7) Lc 10,27 . (8) Lc 10,28 . (9) Lc 10,29 . (10) Lc 10,30 . (11) Lc 10,35 . (12) Lc 10,37 . (13) Lc 10,40 . (14) Lc 10,41 .
Lc 10,36 - Lc 10,36 : 192. Gelijkenis van de barmhartige Samaritaan - Lc 10,29-37 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 10 -- Lc 10,29 - Lc 10,30 - Lc 10,31 - Lc 10,32 - Lc 10,33 - Lc 10,34 - Lc 10,35 - Lc 10,36 - Lc 10,37 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [36] Which now of these three, thinkest thou, was neighbour
unto him that fell among the thieves?
Luther-Bibel . 36 Wer von diesen dreien, meinst du, ist der Nächste gewesen
dem, der unter die Räuber gefallen war?
- 15de
(vijftiende) zondag door het c-jaar .
Tekstuitleg van Lc 10,36 .
1. voornaamwoord nom. mann. enk. tis . Taalgebruik in het N.T. : voornaamwoord tis . Taalgebruik in Lc : voornaamwoord tis . Ned. wie, wat ? deze, dat ! Lc (72) . Lc 10 (8) : (1) Lc 10,22 . (2) Lc 10,25 . (3) Lc 10,29 . (4) Lc 10,30 . (5) Lc 10,31 . (6) Lc 10,33 . (7) Lc 10,36 . (8) Lc 10,38 .
Lc 10,37 - Lc 10,37 : 192. Gelijkenis van de barmhartige Samaritaan - Lc 10,29-37 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 10 -- Lc 10,29 - Lc 10,30 - Lc 10,31 - Lc 10,32 - Lc 10,33 - Lc 10,34 - Lc 10,35 - Lc 10,36 - Lc 10,37 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [37] And he said, He that shewed mercy on him. Then said
Jesus unto him, Go, and do thou likewise.
Luther-Bibel . 37 Er sprach: Der die Barmherzigkeit an ihm tat. Da sprach Jesus
zu ihm: So geh hin und tu desgleichen!
- 15de
(vijftiende) zondag door het c-jaar .
Tekstuitleg van Lc 10,37 .
2. de (echter), afkorting d' . Taalgebruik in het N.T. : de (echter) . Taalgebruik in Lc : de (echter) . Partikel . Het staat steeds als tweede woord in de zin . Het kan een lichte tegenstelling aanduiden . Om een verandering van personage of situatie in de zin aan te duiden . Lc (487 + 5 = 483) . Lc 10 (+ 22 / 42 ; - 20 / 42 : (1-3) : Lc 10,3-5 . (4-10) : Lc 10,8-15 . (11) Lc 10,19 . (12-16) : Lc 10,21-25 . (17) Lc 10,30 . (18-19) : Lc 10,35-36 . (20) Lc 10,39 . )
3. act. ind. aor. 3de pers. enk. eipen (hij zei) van het werkw. legô (zeggen) . Taalgebruik in het N.T. : legô (zeggen) . Taalgebruik in Lc : legô (zeggen) . legô komt van de wortel leg- : lezen / lec-tuur ; les, Fr. leçon . Lc (223) . Lc 1 (12) : (1) Lc 10,18 . (2) Lc 10,21 . (3) Lc 10,23 . (4) Lc 10,26 . (5) Lc 10,27 . (6) Lc 10,28 . (7) Lc 10,29 . (8) Lc 10,30 . (9) Lc 10,35 . (10) Lc 10,37 . (11) Lc 10,40 . (12) Lc 10,41 . Een vorm van legô (zeggen) in Lc 10 in 7 verzen : (1) Lc 10,2 . (2) Lc 10,5 . (3) Lc 10,9 . (4) Lc 10,12 . (5) Lc 10,17 . (6) Lc 10,24 . (7) Lc 10,25 . ; van eipon (ik zei) in Lc 10 in 14 verzen : (1) Lc 10,10 . (2) Lc 10,18 . (3) Lc 10,21 . (4) Lc 10,22 . (5) Lc 10,23 . (6) Lc 10,26 . (7) Lc 10,27 . (8) Lc 10,28 . (9) Lc 10,29 . (10) Lc 10,30 . (11) Lc 10,35 . (12) Lc 10,37 . (13) Lc 10,40 . (14) Lc 10,41 .
Lc 10,37.5. act. part. aor. nom. mann. enk. poièsas (gedaan) van het werkw. poieô (doen, maken) . Taalgebruik in het N.T. : poieô (doen, maken) . Taalgebruik in Lc : poieô (doen, maken) . Lc (7) : (1) Lc 6,49 . (2) Lc 10,25 . (3) Lc 10,37 . (4) Lc 11,40 . (5) Lc 12,47 . (6) Lc 12,48 . (7) Lc 18,18 . Een vorm van poieô (doen, maken) in Lc 10 in 3 verzen : (1) Lc 10,25 . (2) Lc 10,28 . (3) Lc 10,37 (2 vormen) .
Lc 10,37.7. nom. + acc. onz. enk. ελεος = eleos (barmhartigheid) . Taalgebruik in het NT : eleos
(barmhartigheid) . Taalgebruik in de Septuaginta : eleos
(barmhartigheid) . Taalgebruik in Lc : eleos
(barmhartigheid) . Taalgebruik in Hnd : eleos
(barmhartigheid) . Lc (4) : (1) Lc
1,50 . (2) Lc
1,58 . (3) Lc
1,72 . (4) Lc
10,37 . Een vorm van ελεος = eleos (barmhartigheid) in de LXX (16 + 338), in het NT (27), in Lc in 6 verzen : (1) Lc
1,50 . (2) Lc
1,54 . (3) Lc
1,58 . (4) Lc
1,72 . (5) Lc
1,78 . (6 ) Lc
10,37 . In Lc : 2 vormen van ελεος = eleos (barmhartigheid) in 6 verzen in 2 hoofdstukken
. 5X in
Lc 1 en 1X in Lc
10,37 . Niet in Hnd . ελεος = eleos kan de vertaling zijn van 7 verschillende Hebreeuwse woorden .
- In het Magnificat (Lc 1,47-54) lezen we in Lc
1,50 : en zijn barmhartigheid van geslacht tot geslacht . En in Lc
1,54 : om barmhartigheid
te gedenken . Bij de geboorte van Johannes zullen verwanten en buren zeggen : want
de Heer vergrootte zijn barmhartigheid . En in het Benedictus, in Lc
1,72 :
om barmhartigheid te doen met onze vaderen en zijn heilig verbond te gedenken
. En in Lc
1,78 : door de bewogenheid van barmhartigheid van onze God . Barmhartigheid
kenmerkt God sinds eeuwigheid, en Hij kijkt terug hoe Hij barmhartig was in
de loop der geschiedenis . De oproep van Jezus aan de mens om barmhartig te
zijn, ligt in de lijn van wat God doet . Zo kunnen we zeggen : wees barmhartig
zoals uw hemelse Vader barmhartig is . Wees barmhartig is ook een smeekbede
in de wonderverhalen en in de kerk geworden (kyrie, eleison = Heer, ontferm
u over ons) .
eleos | Lc | Lc 1 | Lc 10 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | |
1 | nom. + acc. onz. enk. eleos | 4 | (1) Lc 1,50 . (2) Lc 1,58 . (3) Lc 1,72 . | (4) Lc 10,37 . | 226 | 207 | 19 | 3 | 4 | 12 | 7 | 7 | 7 | 5 | ||||
2 | gen. onz. enk. eleous | 2 | (1) Lc 1,54 . (2) Lc 1,78 . | 33 | 28 | 5 | 2 | 3 | 2 | 2 | 2 | 1 | ||||||
6 | 6 |
- Hebreeuws . חֶסֶד = chèsèd (liefde, barmhartigheid) . Taalgebruik in Tenakh : chèsèd
(liefde, barmhartigheid) . Getalwaarde : chet = 8, samech = 15 of 60, daleth =
4 ; totaal : 27 (3 X 9) of 72 (8 X 9) . Structuur : 8 - 6 - 4 . De som van de elementen is telkens 9 . Tenakh (76) . Pentateuch (12) . Eerdere Profeten (19) . Latere Profeten (5) . 12 Kleine
Profeten (9) . Geschriften (31) . Gn (12) : (1) Gn 24,12 . (2) Gn 24,14 . (3) Gn 24,49 . (4) Gn 39,21 . (5) Gn 40,14 . (6) Gn 47,29 . (7) Ex 20,6 . (8) Ex 34,6 . (9) Ex 34,7 . (10) Lv 20,17 . (11) Nu 14,18 . (12) Dt 5,10 . Ps (19) : (1) Ps
18,51 . (2) Ps
25,10 . (3) Ps
32,10 . (4) Ps
33,5 . (5) Ps
52,3 . (6) Ps
61,8 . (7) Ps
62,13 . (8) Ps
85,11 . (9) Ps
86,5 . (10) Ps
86,15 . (11) Ps
89,3 . (12) Ps
89,15 . (13) Ps
100,1 . (14) Ps
103,4 . (15) Ps
103,8 . (16) Ps
109,12 . (17) Ps
109,16 . (18) Ps
141,5 . (19) Ps
145,8 . Een vorm van חֶסֶד = chèsèd (liefde, barmhartigheid) in Tenakh (236) . חֶסֶד = chèsèd van Tenakh wordt in de LXX door 17 verschillende Griekse woorden weergegeven.
- חַסְדוֹ = chasëdô (zijn liefde) < zelfst. naamw. + suffix persoonl. voornaamw. 3de pers. mann. enk. . Tenakh (61) . Pentateuch (1) . Eerdere Profeten (0) . Latere Profeten (2) . 12 Kleine
Profeten (0) . Geschriften (58) . Gn (1) : Gn 24,27 . Ps (47) : (1) Ps
31,22 . (2) Ps
42,9 . (3) Ps
57,4 . (4) Ps
59,11 . (5) Ps
77,9 . (6) Ps
98,3 . (7) Ps
100,5 . (8) Ps
103,11 . (9) Ps
106,1 . (10) Ps
106,45 . (11) Ps
107,1 . (12) Ps
107,8 . (13) Ps
107,15 . (14) Ps
107,21 . (15) Ps
107,31 . (16) Ps
117,2 . (17) Ps
118,1 . (18) Ps
118,2 . (19) Ps
118,3 . (20) Ps
118,4 . (21) Ps
118,29 . (22) Ps
136,1 . (23) Ps
136,2 . (24) Ps
136,3 . (24 + 23 = 47) - Ps
136,4 - Ps
136,5 - Ps
136,6 - Ps
136,7 - Ps
136,8 - Ps
136,9 - Ps
136,10 - Ps
136,11 - Ps
136,12 - Ps
136,13 - Ps
136,14 - Ps
136,15 - Ps
136,16 - Ps
136,17 - Ps
136,18 - Ps
136,19 - Ps
136,20 - Ps
136,21 - Ps
136,22 - Ps
136,23 - Ps
136,24 - Ps
136,25 - Ps
136,26 .
- הַחֶסֶד = hachèsèd (de liefde, de barmhartigheid) < bepaald lidw. ha + zelfst. naamw. Tenakh (6) : (1) Dt 7,12 . (2) 2 S 2,5 . (3) 1 K 3,6 . (4) Jr 16,5 . (5) Ps 130,7 . (6) 2
Kr 24,22 .
- Lat. misericordia . Fr. misericorde . E. mercy
. N. barmhartigheid . D. Barmherzigkeit .
- zelfst. naamw. acc. vr. enk ελεημοσυνην = eleèmosunèn van het zelfst.
naamw. ελεημοσυνη = eleèmosunè (barmhartigheid) in Lc in 2 verzen : (1) Lc
11,41 . (2) Lc
12,33 . Een vorm van ελεημοσυνη = eleèmosunè in de LXX (70), in het NT (13), in Lc (2) .
- werkw. act. imperat. aor. 2de pers. enk. ελεησον = eleèson (ontferm je over) van het werkwoord
ελεεω = eleeô (medelijden hebben, erbarmen, zich ontfermen, barmhartig zijn) .
Taalgebruik in het NT : eleeô
(medelijden hebben) . Taalgebruik in de LXX : eleeô
(medelijden hebben) . Taalgebruik in Lc : eleeô
(medelijden hebben) . In Lc (4) : (1) Lc
16,24 . (2) Lc
17,13 . (3) Lc
18,38 . (4) Lc
18,39 . Een vorm van ελεεω = eleeô in de LXX (139), in het NT (32), in Lc (4) .
- Besluit : een vorm met de stam ele (barmhart-, ontferm-) in Lc in
12 verzen .
Lc 10,37.5.
- 7. een vorm van poieô (doen, maken) en een vorm van eleos (barmhartigheid)
in Lc in 2 verzen : (1) Lc
1,72 (poièsai eleos = barmhartigheid doen) . (2) Lc
10,37 (ho poièsas to eleos = die de barmhartigheid deed) .
- וְעֹשֶׂה חֶסֶד = wë`oshèh chèsèd (en doende barmhartigheid) . Tenakh (4) : (1) Ex
20,6 . (2) Dt 5,10 . (3) 2 S 22,51 . (4) Ps 18,51 .
11. de (echter), afkorting d' . Taalgebruik in het N.T. : de (echter) . Taalgebruik in Lc : de (echter) . Partikel . Het staat steeds als tweede woord in de zin . Het kan een lichte tegenstelling aanduiden . Om een verandering van personage of situatie in de zin aan te duiden . Lc (487 + 5 = 483) . Lc 10 (+ 22 / 42 ; - 20 / 42 : (1-3) : Lc 10,3-5 . (4-10) : Lc 10,8-15 . (11) Lc 10,19 . (12-16) : Lc 10,21-25 . (17) Lc 10,30 . (18-19) : Lc 10,35-36 . (20) Lc 10,39 . )
Lc 10,37.18. act. ind. praes.. 3de pers. enk. + act. imperat. praes. 2de pers. enk. poiei (doe) van het werkw. poieô (doen, maken) . Taalgebruik in het N.T. : poieô (doen, maken) . Taalgebruik in Lc : poieô (doen, maken) . Lc (3) : (1) Lc 7,8 . (2) Lc 10,28 . (3) Lc 10,37 . Een vorm van poieô (doen, maken) in Lc 10 in 3 verzen : (1) Lc 10,25 . (2) Lc 10,28 . (3) Lc 10,37 .
193. Maria en Marta : Lc 10,38-42 - Maria Magdalena -- Lc 12,13-15 - Lc 10,38-42 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 10 -- Lc 10,38 - Lc 10,39 - Lc 10,40 - Lc 10,41 - Lc 10,42 -In heel wat commentaren wordt de Maria uit Lc 10,38-42 vereenzelvigd met Maria Magdalena. Over haar werd / wordt veel geschreven. Zij neemt een belangrijke plaats in het evangelie in. Zij staat in het middelpunt wanneer de discussie over het al dan niet priesterschap van de vrouw wordt gevoerd. Het is evenwel gevaarlijk om hedendaagse gevoeligheden en stromingen af te remmen op basis van bijbelteksten. Met bijbelteksten moet voorzichtig worden omgegaan. Ik geef een tweetal onzinnige bijbelinterpretaties. Een eerste domme bijbelinterpretatie zou kunnen zijn: omdat Jezus enkel joodse mannen tot zijn twaalftal koos, mogen enkel joodse mannen bisschop worden. Een tweede onzinnige en domme bijbelinterpretatie zou kunnen zijn : omdat enkel de twaalf apostelen bij het laatste avondmaal aanwezig waren, is het gebod van Jezus om hem in de eucharistie te gedenken enkel geldig voor de bisschoppen, niet voor de gewone gelovigen. En zo zouden we kunnen doorgaan met onzinnige en domme bijbelinterpretaties die dan moeten aangeven wat we niet graag in de hedendaagse praktijk zien.
structuur van Lc 10,38-42
De versindeling wordt bepaald door de wisseling van personage. Bijna telkens
wordt dit aangegeven door het woordje de (echter) .
Lc 10,38 : Jezus | Lc 10,39: Martha | Lc 10,40 : Maria | Lc 10,41a : Martha | Lc 10,41b : Martha | Lc 10,41 : Jezus over Martha | Lc 10,42 : Jezus over Maria | |
de (echter) als tweede woord | en de (terwijl echter )... | kai tèide (en aan haar was...) | oligôn de (van de weinige dingen echter) | ||||
onderwerp | autos (hij zelf) | gunè de tis onomati Martha (een zekere vrouw echter met de naam Martha) | hè de Martha (Martha echter) | epistasa de (erbij komend staand echter) | apokritheis de (antwoordend echter) | ||
vervoegd werkwoord | eisèlthen (ging binnen) | hupedeksato (ontving) | periespato ... ( | eipen (zei zij) | eipen (zei hij) ... | ||
auton (hem) | autèi (aan haar) | ||||||
eis kômèn tina (in een bepaald huis) | eis tèn oikian (in haar huis) | kurie | ho kurios | ||||
peri pollèn diakonian (over het vele dienstwerk) |
perispaomai : zich al te zeer met iets bezighouden
Jezus is op weg naar Jeruzalem. Hij heeft Galilea verlaten en is onderweg in
Samaria. Daar gaat hij het huis van Martha en Maria binnen. Jezus gaat bij heel
verschillende mensen op bezoek: bij tollenaars en zondaars, bij Farizeeën,
bij vrouwen.
Er zijn heel wat teksten te bekijken. O.a. de passages waarin de vrouwen de
getuigen zijn van de dood, de begrafenis en de verrijzenis van Jezus. Lc 8,1-3:
een passage waarin de vrouwen vermeld worden die Jezus vanaf Galilea volgen.
Het verhaal van de boetvaardige zondares (Lc 7,36-50). Daarmee samenhangend
het verhaal van de lamme en de zondenvergeving.
Ook moeten we stilstaan bij "het woord". In Lc 4,14a keert Jezus naar Galilea terug en geeft er onderricht. Lc 4,16-30 : Jezus in zijn vaderstad Nazaret. Lc 4,31-32 : prediking van Jezus in Kafarnaüm.
Elke stap die Jezus naar Jeruzalem gaat, brengt de komst van het koninkrijk van God dichterbij. Daarom heeft elke stap die Jezus zet zo'n geladen betekenis. De stappen die gezet worden, worden verwoord door het Griekse werkwoord poreuomai (trekken, op weg gaan). We zien dat werkwoord regelmatig terugkomen.
Lc 9,51 b - Lc 9,51-56 - | Lc 9,52 - Lc 9,51-56 - | Lc 9,53b - Lc 9,51-56 - | Lc 9,56 - - Lc 9,51-56 - | Lc 9, 57 - Lc 9,57-62 - | Lc 10,38 Lc 10,38-42 tekstuitleg | |
nevenschikkend voegwoord | kai (en) | kai (en) | hoti (omdat) | kai (en) | kai (en) | |
autos (hij) | ||||||
to prosôpon (het aangezicht) | to prosôpon autou (zijn aangezicht) | |||||
estèrisen (was vast van plan) | apesteilen... pro prosôpou autou (hij zond... voor zijn aangezicht) | |||||
werkwoord poreuomai : op weg gaan | tou poreuesthai (om te gaan) | kai poreuthentes (en gaande) eisèlthon (gingen zij) | èn poreuomenon (was gaande) | eporeuthèsan (zij gingen) | poreuomenôn autôn en tôi hodôi (terwijl zij onderweg gingen)n | en de tôi poreuesthai autous autos eisèlthen (terwijl zij aan het gaan waren, ging hij zelf binnen) |
voorzetsel van richting | eis (naar) | eis (naar) | eis (naar) | eis heteran kômèn (naar een ander dorp) | eis (naar) | |
plaatsbepaling | Ierousalèm (naar Jeruzalem) | kômèn Samaritôn (van de Samaritanen) | Ierousalèm (Jeruzalem) | kômèn tina (een bepaald dorp) | ||
183. Het ongastvrije samaritanendorp : Lc 9,51-56 | 183. Het ongastvrije samaritanendorp : Lc 9,51-56 | 183. Het ongastvrije samaritanendorp : Lc 9,51-56 | 183. Het ongastvrije samaritanendorp : Lc 9,51-56 | 184. Voorwaarden van het volgen : Lc 9,57-62 // Mt 8,19-22 | 193. Maria en Marta : Lc 10,38-42 |
Jezus gaat bij heel verschillende mensen op bezoek: bij tollenaars en zondaars, bij Farizeeën, bij vrouwen. Jezus gaat op bezoek bij de schoonmoeder van Petrus die genezen wordt van haar koorts.
Martha bedient hem, Maria luistert naar het woord van Jezus. Maar wat houdt
dat woord in? Van Maria Magdalena wordt gezegd dat 7 duivels uit haar zijn gegaan.
Door het woord van Jezus zijn 7 duivels uit haar gegaan. Uit Mc 2,13-17 // Lc
5,27-32 weet Maria Magdalena dat Jezus at bij tollenaars en zondaars en dat
Jezus gekomen is om de zondaars tot bekering te roepen. Uit Mc 2,1-12 // Lc
5,17-26 weet Maria Magdalena dat Jezus zonden vergeeft.
Mc 1,22 . Een eerste reactie op de leer. | Lc 4,32 . Een reactie op de leer | Lc 4,36 Een reactie op de uitdrijving van onreine geesten | Mc 1,27 We vinden bij Marcus een tweevoudige reactie : op de leer en op de uitdrijving van de onreine geest | |
kai (en) | kai (en) | kai (en) | hôste (zodat) | |
exeplèsonto (zij waren buiten zichzelf) | exeplèsonto (zij waren buiten zichzelf) | sunelaloun pros allèlous legontes | suzètein autous legontas (zodat zij overlegden zeggende) | |
epi tèi didachè autou (over zijn leer) | epi tèi didachè autou (over zijn leer) | tís ho logos houtos (wat is dit woord) | tí estin touto; didachè kainè kat'exousian (wat is dit? een nieuwe leer met macht) | |
èn gar didaskôn autous (hij was lerende hen)) | de nevenschikkende zin van reden (gar = want) zet Lucas om in een ondergeschikte zin van reden | hoti (omdat) | hoti (omdat) | |
hôs exousian echôn (als macht hebbende) | en exousiai (met macht) | en exousiai en dunamei (met macht en kracht) | ||
èn (was) | epitassei (opdraagt) | kai tois pneumasi tois akathartois epitassei (en aan de onreine geesten beveelt hij) | ||
ho logos autou (zijn woord) | ||||
54. Slot van de bergrede : Mc 1,22 // Mt 7,28-29 // Lc 4,32 | 55. Uitdrijving van een demon : Mc 1,23-28 // Lc 4,33-37 | 54. Slot van de bergrede : Mc 1,22 // Mt 7,28-29 // Lc 4,32 | 55. Uitdrijving van een demon : Mc 1,23-28 // Lc 4,33-37 | 55. Uitdrijving van een demon : Mc 1,23-28 // Lc 4,33-37 |
348 Vrouwen als getuigen van Jezus'dood : Mc 15,40-41 tekstuitleg // Mt 27,55-56 // Lc 23,49
1. Vrouwen zijn getuigen ( marcusevangelie)
Mc 15,40 | Mc 15,47 | Mc 16,4 | |||
opsomming van 2 namen ; onderwerp staat vooraan | ... de (echter) | In vers 1 worden 3 vrouwen genoemd. Het onderwerp staat vooraan. | kai (en) | ||
het werkwoord kan een blijvende toestand uitdrukken; het onderwerp staat tussenin. Telkens het werkwoord theoreô : zien (theorie, zienswijze) | èsan de... theôrousai (waren echter ... toegekeken hebbende ) | etheôroun (zagen zij) | anablepsasai theôrousin (opgekeken hebbende zien zij) | ||
in een betrekkelijke bijzin volgt een opsomming van de namen van vrouwen | kai gunaikes (ook vrouwen) | ||||
apo makrothen (van verre) | |||||
pou tetheitai (waar hij was gelegd) | hoti anakekulistai ho lithos (dat de steen is weggerold) | ||||
348 Vrouwen als getuigen van Jezus'dood : Mc 15,40-41 // Mt 27,55-56 // Lc 23,49 | 349. Begrafenis van Jezus : Mc 15,42-47 // Mt 27,57-61 // Lc 23,50-56a | 351. Vrouwen als getuigen van Jezus'verrijzenis : Mc 16,1-8 // Mt 28,1-10 // Lc 23,56b-24,12 |
In de drie teksten staat telkens het werkwoord theôreô : zien, kijken. De vrouwen zijn telkens getuigen: van de kruisdood, de begrafenis en de verrijzenis. Opmerkelijk is de tegenwoordige tijd in Mc 16,4 : theôrousin (zij zien). Blijkbaar is het een zien dat zich niet louter als een eenmalig feit in het verleden heeft afgespeeld, maar dat zich in de tegenwoordige tijd blijft afspelen nl. zij - de vrouwen - zijn identificatiefiguren waarin toekomstige personen zich herkennen en zien dat de steen is weggerold. Zowel in Mc 14,47 als Mc 16,4 staat de bijzin in de perfectumvorm (om de blijvende toestand uit te drukken). De blijvende toestand van de dood (Mc 15,47) maakt plaats voor de blijvende toestand voor een leven na de dood (Mc 16,4). Bij de synoptici (de evangelisten Marcus, Matteüs en Lucas) is geen enkele van de twaalf apostelen getuige van Jezus'dood, begrafenis en verrijzenis. Bij de evangelist Johannes staat de apostel Johannes onder het kruis. Het is dan wel opmerkelijk dat de dood en de verrijzenis van Jezus zo'n belangrijke rol ging innemen in het eerste christendom.
2. De vrouwen zijn hem gevolgd vanuit Galilea
De evangelist Lucas vermeldt in Lc 8 de vrouwen, die Jezus vanuit Galilea volgen. Marcus en Matteüs doen dat pas later. In al de gevallen wordt Maria Magdalena het eerst genoemd. Ze is dus de vrouwelijke tegenspeler van de eerste mannelijk vermelde Simon Petrus. Maria Magdalena en haar metgezellen zijn getuigen van de verrijzenis maar de apostelen vinden het maar beuzelpraat. Zij zijn de eerste gelovigen en zulllen de mannelijke volgers van Jezus tot geloof brengen. Een aantal keren wordt vermeld dat zij dienden (van het werkwoord diakoneô : dienen).
Lc 8,2 | Lc 8,3 | Mc 1,29 // Mt 8,15 // Lc 4,39 | Lc 10,40 | Mc 15 | Mc 15,40b | Lc 23,49 | Lc 23,55 |
kai gunaikes tines (en bepaalde vrouwen) | kai heterai pollai (en vele andere) | 40; ... kai gunaikes ... (ook vrouwen... ) | kai allai pollai (en vele andere) | kai gunaikes (en de vrouwen) | katakolouthèsasai de hai gunaikes (gevolgd zijnde echter de vrouwen) | ||
hai (die) | haitines (die) | 40a hai (die) hote èn en tèi Galilaiai (toen hij was in Galilea) | hai (die) | hai (die) | haitines (die) | ||
èsan tetherapeuomenai apo pneumatôn ponèrôn kai astheneiôn (waren genezen van slechte geesten en ziekten) | èkolouthoun (volgden) | sunanabasai (samen waren opgegaan) | sunakolouthousai (die gevolgd waren) | èsan sunelèluthuiai (waren meegegaan) | |||
autôi (hem) | autôi (met hem) | autôi (met hem) | ... autôi (met hem) | ||||
eis hierosoluma (naar Jeruzalem) | apo tès Galilaias (vanaf Galilea) | ek tès Galilaias (vanuit Galileax) | |||||
dièkonoun (dienden) | dièkonei (en zij bediende) | hè de Martha periespato peri pollèn diakonian (Martha echter was begaan om de vele bediening) epistasa de eipen kurie, ou melei soi hoti hè adelfè mou monèn me kateleipen diakonein (erbij staande zei ze echter : meester, stoort het u niet dat mijn zus me alleen achterlaat om te bedienen | kai dièkonoun (en dienden) | ||||
autois (hen | Mc en Lc : autois (hen), Mt : autôi (hem) | autôi (hem) | |||||
ek tôn huparchôntôn autais (uit hun bezittingen) | |||||||
124. Vrouwen volgen Jezus : Lc 8,1-3 | 124. Vrouwen volgen Jezus : Lc 8,1-3 | 58. Genezing van Petrus'schoonmoeder : Mc 1,29-31 // Mt 8,14-15 // Lc 4,38-39 | 193. Maria en Marta : Lc 10,38-42 | 348 Vrouwen als getuigen van Jezus'dood : Mc 15,40-41 // Mt 27,55-56 // Lc 23,49 | 348 Vrouwen als getuigen van Jezus'dood : Mc 15,40-41 // Mt 27,55-56 // Lc 23,49 | 348 Vrouwen als getuigen van Jezus'dood : Mc 15,40-41 // Mt 27,55-56 // Lc 23,49 | 349. Begrafenis van Jezus : Mc 15,42-47 // Mt 27,57-61 // Lc 23,50-56a |
3. De concrete namen van de vrouwen
Mc 15,40 | Mc 15,47 | Mc 16,1 | Lc 8,2 | Lc 24,10 |
en hais (onder wie) | èsan de (het waren echter) | |||
Maria hè Magdalènè (Maria Magdalena) | hè de Maria hè Magdalènè (Maria Magdalena echter) | (hè) Maria hè Magdalènè (Maria Magdalena) | Maria hè kaloumenè Magdalènè (Maria die genoemd wordt Magdalena) | hè Magdalènè Maria (Maria Magdalema) |
af'hès daimonia hepta exelèluthei (uit wie hij zeven duivels had uitgedreven) | ||||
kai Maria hè Iakobou tou mikrou kai Iôsètos mètèr (en Maria de moeder van Jacobus de kleine en Ioses) | kai Maria hè Iôsètos (en Maria van Ioses | kai Maria hè (tou) Iakôbou (en Maria van Jacobus) | ||
kai Salômè (en Salome) | kai Salômè (en Salome) | |||
kai Iôanna gunè Chousa epitropou Hèrôidou (en Joanna, de vrouw van Chusas, de opzichter van Herodes) | kai Iôanna (en Joanna) | |||
kai Sousanna (en Suzanna) | ||||
kai Maria hè Iakôbou (en Maria van Jacobus) | ||||
348 Vrouwen als getuigen van Jezus'dood : Mc 15,40-41 // Mt 27,55-56 // Lc 23,49 | 349. Begrafenis van Jezus : Mc 15,42-47 // Mt 27,57-61 // Lc 23,50-56a | 351. Vrouwen als getuigen van Jezus'verrijzenis : Mc 16,1-8 // Mt 28,1-10 // Lc 23,56b-24,12 | 124. Vrouwen volgen Jezus : Lc 8,1-3 | 351. Vrouwen als getuigen van Jezus'verrijzenis : Mc 16,1-8 // Mt 28,1-10 // Lc 23,56b-24,12 |
Martha doet Jezus een verzoek. Ofschoon Maria aanwezig is, zegt ze tot Jezus : "zeg aan mijn zuster". Jezus zal niet uitvoeren wat Martha zegt. Dat zou betekenen dat zij Martha zou helpen bij het bedienen maar niet meer naar Jezus'woord zou kunnen luisteren.
Lc 10,38 - Lc 10,38 : 193. Maria en Marta : Lc 12,13-15 - Lc 10,38-42 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 10 -- Lc 10,38 - Lc 10,39 - Lc 10,40 - Lc 10,41 - Lc 10,42 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [38] Now it came to pass, as they went, that he entered
into a certain village: and a certain woman named Martha received him into her
house.
Luther-Bibel . 38 Als sie aber weiterzogen, kam er in ein Dorf. Da war eine
Frau mit Namen Marta, die nahm ihn auf.
Tekstuitleg van Lc 10,38 . Het vers Lc 10,38 telt 23 woorden en 109 letters . De getalwaarde van Lc 10,38 is 11858 (2 X 7² X 11²) .
Lc 10,38.0. Variante lezing . ind. aor. 3de pers. enk. egeneto (het gebeurde) van het werkw. ginomai (worden, gebeuren) . Taalgebruik in het N.T. : ginomai (worden) . Taalgebruik in Lc : ginomai (worden) . Het duidt vaak een tijdsaanduiding aan (in die dagen, in de dagen van...) : een gelijk-tijdigheid (terwijl hij het priesterschap uitoefende), een voor-tijdigheid of een na-tijdigheid . Soms heeft het ook de betekenis van zijn (er was eens... ) zoals vele verhalen bij ons beginnen . Lc (69) .
Lc 10,38.1.
en (in, met) . Taalgebruik in het N.T. : en
(in) . Taalgebruik in Lc : en
(in) . Hebr. bë . Fr. en / dans . Ned. in .
Lc (288) . Lc
Lc 10,38.2. de (echter), afkorting d' . Taalgebruik in het N.T. : de (echter) . Taalgebruik in Lc : de (echter) . Partikel . Het staat steeds als tweede woord in de zin . Het kan een lichte tegenstelling aanduiden . Om een verandering van personage of situatie in de zin aan te duiden . Lc (487 + 5 = 483) . Lc 10 (+ 22 / 42 ; - 20 / 42 : (1-3) : Lc 10,3-5 . (4-10) : Lc 10,8-15 . (11) Lc 10,19 . (12-16) : Lc 10,21-25 . (17) Lc 10,30 . (18-19) : Lc 10,35-36 . (20) Lc 10,39 . )
Lc 10,38.3.
bep. lidw. dat. mann. + onz. enk. tô(i) van het bepaald lidwoord ho,
hè, to (de - het) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald
lidwoord . Gr. to.., tè... N. : de . E. : the . D. der, die, das
enz. . Fr. le, la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum, il-lam) .
Lc (154) . Lc
Lc 10,38.0. - 3. egeneto de en tô(i) = het gebeurde echter tijdens het ... Lc (9) : (1) Lc 1,8 . (2) Lc 2,6 . (3) Lc 3,21 . (4) Lc 5,1 . (5) Lc 8,40 . (6) Lc 9,51 . (7) Lc 10,38 . (8) Lc 11,27 . (9) Lc 18,35 .
4. poreuesthai . Verwijzing : poreuomai (zich op weg begeven, op weg gaan), zie Mt 2,9 . Zie ook poreuomai = zich op weg begeven (bij Marcus), zie Mc 10,1 . Infintief praesens . In vierenzeventig verzen in de bijbel . In zestien verzen in het N.T. . Mt (0) . Mc (0) . Lc (7) . Joh (1) . Hnd (6) . 2 Kor (2) . In zeven verzen bij Lucas : (1) Lc 4,42 . (2) Lc 9,51 . (3) Lc 10,38 . (4) Lc 13,33 . (5) Lc 17,11 . (6) Lc 22,33 . (7) Lc 24,28 . In zes verzen in Hnd : (1) Hnd 9,3 . (2) Hnd 14,16 . (3) Hnd 17,14 . (4) Hnd 19,21 . (5) Hnd 20,1 . (6) Hnd 25,20 .
7. ind. aor. 3de pers. enk. eisèlthen (hij ging binnen) van het werkw.
eiserchomai (binnengaan) . Taalgebruik in het N.T. : eiserchomai
(binnengaan) . Taalgebruik in Lc : eiserchomai
(binnengaan) .
Lc (12) : In twaalf verzen bij Lc : (1) Lc
1,40 . (2) Lc
4,16 . (3) Lc
4,38 . (4) Lc
6,4 . (5) Lc
7,1 . (6) Lc
8,30 . (7) Lc
9,46 . (8) Lc
10,38 . (9) Lc
17,27 . (10) Lc
19,7 . (11) Lc
22,3 . (12) Lc
24,29 .
7. - 8. eisèlthen eis (hij / zij ging binnen in) . (7 / 12) : (1) Lc 1,40 . (2) Lc 4,38 . (3) Lc 6,4 . (4 ) Lc 7,1 . (5) Lc 8,30 . (6) Lc 10,38 . (7) Lc 17,27 .
13. voornaamwoord nom. mann. enk. tis . Taalgebruik in het N.T. : voornaamwoord tis . Taalgebruik in Lc : voornaamwoord tis . Ned. wie, wat ? deze, dat ! Lc (72) . Lc 10 (8) : (1) Lc 10,22 . (2) Lc 10,25 . (3) Lc 10,29 . (4) Lc 10,30 . (5) Lc 10,31 . (6) Lc 10,33 . (7) Lc 10,36 . (8) Lc 10,38 .
- eis ton oikon (naar het huis) in Lc (16) : (1) Lc 1,23 . (2) Lc 1,40 . (3) Lc 1,56 . (4) Lc 5,24 . (5) Lc 5,25 . (6) Lc 6,4 . (7) Lc 7,10 . (8) Lc 8,39 . (9) Lc 8,41 . (10) Lc 9,61 . (11) Lc 10,38 . (12) Lc 11,24 . (13) Lc 15,6 . (14) Lc 16,27 . (15) Lc 18,14 . (16) Lc 22,54 .
Lc 9,51 | Lc 9,52 | Lc 9,53 | Lc 9,56 | Lc 9,57 | Lc 10,38 | Lc 17,11 |
kai (en) | kai (en) | hoti (omdat) | kai (en) | kai (en) | kai egeneto (en het gebeurde) | |
autos (hij) | ||||||
to prosôpon (het aangezicht) | to prosôpon autou (zijn aangezicht) | |||||
estèrisen (was vast van plan) | apesteilen... pro prosôpou autou (hij zond... voor zijn aangezicht) | |||||
tou poreuesthai (om te gaan) | kai poreuthentes (en gaande) eisèlthon (gingen zij) | èn poreuomenon (was gaande) | eporeuthèsan (zij gingen) | poreuomenôn autôn en tôi hodôi (terwijl zij onderweg gingen)n | en de tôi poreuesthai autous autos eisèlthen (terwijl zij aan het gaan waren, ging hij zelf binnen) | en tôi poreuesthai (in het gaan) |
eis (naar) | eis (naar) | eis (naar) | eis heteran kômèn (naar een ander dorp) | eis (naar) | eis (naar) | |
Ierousalèm (naar Jeruzalem) | kômèn Samaritôn (van de Samaritanen) | Ierousalèm (Jeruzalem) | kômèn tina (een bepaald dorp) | Ierousalèm (Jeruzalem) | ||
183. Het ongastvrije samaritanendorp : Lc 9,51-56 - | 183. Het ongastvrije samaritanendorp :Lc 9,51-56 - | 183. Het ongastvrije samaritanendorp : Lc 9,51-56 - | 183. Het ongastvrije samaritanendorp : Lc 9,51-56 - | 184. Voorwaarden van het volgen : Lc 9,57-62 - Mt 8,18-22 | 193. Maria en Marta : Lc 10,38-42 | 253. Genezing van de tien melaatsen : Lc 17,11-19 |
1. - 4.
Lc 10,39 - Lc 10,39 : 193. Maria en Marta : Lc 12,13-15 - Lc 10,38-42 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 10 -- Lc 10,38 - Lc 10,39 - Lc 10,40 - Lc 10,41 - Lc 10,42 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [39] And she had a sister called Mary, which also sat at
Jesus' feet, and heard his word.
Luther-Bibel . 39 Und sie hatte eine Schwester, die hieß Maria; die setzte sich
dem Herrn zu Füßen und hörte seiner Rede zu.
Tekstuitleg van Lc 10,39 .
6. mariam (Maria) . Taalgebruik in het N.T. : mariam
(Maria) . Taalgebruik in Lc : mariam
(Maria) .
Lc (13) : (1) Lc
1,27 . (2) Lc
1,30 . (3) Lc
1,34 . (4) Lc
1,38 . (5) Lc
1,39 . (6) Lc
1,46 . (7) Lc
1,56 . (8) Lc
2,5 . (9) Lc
2,16 . (10) Lc
2,19 . (11) Lc
2,34 . (12) Lc
10,39 . (13) Lc
10,42 .
Lc 10,40 - Lc 10,40 : 193. Maria en Marta : Lc 12,13-15 - Lc 10,38-42 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 10 -- Lc 10,38 - Lc 10,39 - Lc 10,40 - Lc 10,41 - Lc 10,42 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [40] But Martha was cumbered about much serving, and came
to him, and said, Lord, dost thou not care that my sister hath left me to serve
alone? bid her therefore that she help me.
Luther-Bibel . 40 Marta aber machte sich viel zu schaffen, ihm zu dienen. Und
sie trat hinzu und sprach: Herr, fragst du nicht danach, dass mich meine Schwester
lässt allein dienen? Sage ihr doch, dass sie mir helfen soll!
Tekstuitleg van Lc 10,40 .
10. act. ind. aor. 3de pers. enk. eipen (hij zei) van het werkw. legô (zeggen) . Taalgebruik in het N.T. : legô (zeggen) . Taalgebruik in Lc : legô (zeggen) . legô komt van de wortel leg- : lezen / lec-tuur ; les, Fr. leçon . Lc (223) . Lc 1 (12) : (1) Lc 10,18 . (2) Lc 10,21 . (3) Lc 10,23 . (4) Lc 10,26 . (5) Lc 10,27 . (6) Lc 10,28 . (7) Lc 10,29 . (8) Lc 10,30 . (9) Lc 10,35 . (10) Lc 10,37 . (11) Lc 10,40 . (12) Lc 10,41 . Een vorm van legô (zeggen) in Lc 10 in 7 verzen : (1) Lc 10,2 . (2) Lc 10,5 . (3) Lc 10,9 . (4) Lc 10,12 . (5) Lc 10,17 . (6) Lc 10,24 . (7) Lc 10,25 . ; van eipon (ik zei) in Lc 10 in 14 verzen : (1) Lc 10,10 . (2) Lc 10,18 . (3) Lc 10,21 . (4) Lc 10,22 . (5) Lc 10,23 . (6) Lc 10,26 . (7) Lc 10,27 . (8) Lc 10,28 . (9) Lc 10,29 . (10) Lc 10,30 . (11) Lc 10,35 . (12) Lc 10,37 . (13) Lc 10,40 . (14) Lc 10,41 .
Lc 10,41 - Lc 10,41 : 193. Maria en Marta : Lc 12,13-15 - Lc 10,38-42 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 10 -- Lc 10,38 - Lc 10,39 - Lc 10,40 - Lc 10,41 - Lc 10,42 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [41] And Jesus answered and said unto her, Martha, Martha,
thou art careful and troubled about many things:
Luther-Bibel . 41 Der Herr aber antwortete und sprach zu ihr: Marta, Marta,
du hast viel Sorge und Mühe.
Tekstuitleg van Lc 10,41 .
3. act. ind. aor. 3de pers. enk. eipen (hij zei) van het werkw. legô (zeggen) . Taalgebruik in het N.T. : legô (zeggen) . Taalgebruik in Lc : legô (zeggen) . legô komt van de wortel leg- : lezen / lec-tuur ; les, Fr. leçon . Lc (223) . Lc 1 (12) : (1) Lc 10,18 . (2) Lc 10,21 . (3) Lc 10,23 . (4) Lc 10,26 . (5) Lc 10,27 . (6) Lc 10,28 . (7) Lc 10,29 . (8) Lc 10,30 . (9) Lc 10,35 . (10) Lc 10,37 . (11) Lc 10,40 . (12) Lc 10,41 . Een vorm van legô (zeggen) in Lc 10 in 7 verzen : (1) Lc 10,2 . (2) Lc 10,5 . (3) Lc 10,9 . (4) Lc 10,12 . (5) Lc 10,17 . (6) Lc 10,24 . (7) Lc 10,25 . ; van eipon (ik zei) in Lc 10 in 14 verzen : (1) Lc 10,10 . (2) Lc 10,18 . (3) Lc 10,21 . (4) Lc 10,22 . (5) Lc 10,23 . (6) Lc 10,26 . (7) Lc 10,27 . (8) Lc 10,28 . (9) Lc 10,29 . (10) Lc 10,30 . (11) Lc 10,35 . (12) Lc 10,37 . (13) Lc 10,40 . (14) Lc 10,41 .
1. - 3. apokritheis de eipen (geantwoord echter zei hij) . Lc (2) : (1) Lc 10,41 . (2) Lc 20,3 .
Lc 10,42 - Lc 10,42 : 193. Maria en Marta : Lc 12,13-15 - Lc 10,38-42 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 10 -- Lc 10,38 - Lc 10,39 - Lc 10,40 - Lc 10,41 - Lc 10,42 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [42] But one thing is needful: and Mary hath chosen that
good part, which shall not be taken away from her.
Luther-Bibel . 42 Eins aber ist Not. Maria hat das gute Teil erwählt; das soll
nicht von ihr genommen werden.
Tekstuitleg van Lc 10,42 .
5. mariam (Maria) . Taalgebruik in het N.T. : mariam
(Maria) . Taalgebruik in Lc : mariam
(Maria) .
Lc (13) : (1) Lc
1,27 . (2) Lc
1,30 . (3) Lc
1,34 . (4) Lc
1,38 . (5) Lc
1,39 . (6) Lc
1,46 . (7) Lc
1,56 . (8) Lc
2,5 . (9) Lc
2,16 . (10) Lc
2,19 . (11) Lc
2,34 . (12) Lc
10,39 . (13) Lc
10,42 .
VULGAAT
1 post haec autem designavit Dominus et alios septuaginta duos et misit illos binos ante faciem suam in omnem civitatem et locum quo erat ipse venturus 2 et dicebat illis messis quidem multa operarii autem pauci rogate ergo Dominum messis ut mittat operarios in messem 3 ite ecce ego mitto vos sicut agnos inter lupos 4 nolite portare sacculum neque peram neque calciamenta et neminem per viam salutaveritis 5 in quamcumque domum intraveritis primum dicite pax huic domui 6 et si ibi fuerit filius pacis requiescet super illam pax vestra sin autem ad vos revertetur 7 in eadem autem domo manete edentes et bibentes quae apud illos sunt dignus enim est operarius mercede sua nolite transire de domo in domum 8 et in quamcumque civitatem intraveritis et susceperint vos manducate quae adponuntur vobis 9 et curate infirmos qui in illa sunt et dicite illis adpropinquavit in vos regnum Dei 10 in quamcumque civitatem intraveritis et non receperint vos exeuntes in plateas eius dicite 11 etiam pulverem qui adhesit nobis de civitate vestra extergimus in vos tamen hoc scitote quia adpropinquavit regnum Dei 12 dico vobis quia Sodomis in die illa remissius erit quam illi civitati 13 vae tibi Corazain vae tibi Bethsaida quia si in Tyro et Sidone factae fuissent virtutes quae in vobis factae sunt olim in cilicio et cinere sedentes paeniterent 14 verumtamen Tyro et Sidoni remissius erit in iudicio quam vobis 15 et tu Capharnaum usque in caelum exaltata usque ad infernum demergeris 16 qui vos audit me audit et qui vos spernit me spernit qui autem me spernit spernit eum qui me misit 17 reversi sunt autem septuaginta duo cum gaudio dicentes Domine etiam daemonia subiciuntur nobis in nomine tuo 18 et ait illis videbam Satanan sicut fulgur de caelo cadentem 19 ecce dedi vobis potestatem calcandi supra serpentes et scorpiones et supra omnem virtutem inimici et nihil vobis nocebit 20 verumtamen in hoc nolite gaudere quia spiritus vobis subiciuntur gaudete autem quod nomina vestra scripta sunt in caelis 21 in ipsa hora exultavit Spiritu Sancto et dixit confiteor tibi Pater Domine caeli et terrae quod abscondisti haec a sapientibus et prudentibus et revelasti ea parvulis etiam Pater quia sic placuit ante te 22 omnia mihi tradita sunt a Patre meo et nemo scit qui sit Filius nisi Pater et qui sit Pater nisi Filius et cui voluerit Filius revelare 23 et conversus ad discipulos suos dixit beati oculi qui vident quae videtis 24 dico enim vobis quod multi prophetae et reges voluerunt videre quae vos videtis et non viderunt et audire quae auditis et non audierunt 25 et ecce quidam legis peritus surrexit temptans illum et dicens magister quid faciendo vitam aeternam possidebo 26 at ille dixit ad eum in lege quid scriptum est quomodo legis 27 ille respondens dixit diliges Dominum Deum tuum ex toto corde tuo et ex tota anima tua et ex omnibus viribus tuis et ex omni mente tua et proximum tuum sicut te ipsum 28 dixitque illi recte respondisti hoc fac et vives 29 ille autem volens iustificare se ipsum dixit ad Iesum et quis est meus proximus 30 suscipiens autem Iesus dixit homo quidam descendebat ab Hierusalem in Hiericho et incidit in latrones qui etiam despoliaverunt eum et plagis inpositis abierunt semivivo relicto 31 accidit autem ut sacerdos quidam descenderet eadem via et viso illo praeterivit 32 similiter et Levita cum esset secus locum et videret eum pertransiit 33 Samaritanus autem quidam iter faciens venit secus eum et videns eum misericordia motus est 34 et adpropians alligavit vulnera eius infundens oleum et vinum et inponens illum in iumentum suum duxit in stabulum et curam eius egit 35 et altera die protulit duos denarios et dedit stabulario et ait curam illius habe et quodcumque supererogaveris ego cum rediero reddam tibi 36 quis horum trium videtur tibi proximus fuisse illi qui incidit in latrones 37 at ille dixit qui fecit misericordiam in illum et ait illi Iesus vade et tu fac similiter 38 factum est autem dum irent et ipse intravit in quoddam castellum et mulier quaedam Martha nomine excepit illum in domum suam 39 et huic erat soror nomine Maria quae etiam sedens secus pedes Domini audiebat verbum illius 40 Martha autem satagebat circa frequens ministerium quae stetit et ait Domine non est tibi curae quod soror mea reliquit me solam ministrare dic ergo illi ut me adiuvet 41 et respondens dixit illi Dominus Martha Martha sollicita es et turbaris erga plurima 42 porro unum est necessarium Maria optimam partem elegit quae non auferetur ab ea