- Bibliografie - Literatuur - Liturgisch gebruik - Overzicht bijbelboeken - Overzicht van de bibliografie van de bijbelboeken - Overzicht van deze website -
![]() |
ZOEKEN OP DEZE WEBSITE |
1. LXX , Griekse tekst N.T. | 2. Vulgata | 3. Synopsis Denaux - Vervenne | 4. Statenvertaling | 5. Willibrordvertaling | 6. Nieuwe Vertaling | 7. Naardense vertaling , zie |
8. Bible de Jérusalem | 9. Statenvertaling | 10. King James Bible - King James Bible | 11. Luther-Bibel | liturgische lezing |
In hun synopsis van de eerste drie evangeliën (Leuven, Vlaamse
Bijbelstichting, 1986; Turnhout, Brepols, ) onderscheiden Adelbert Denaux en
Marc Vervenne volgende pericopen in het achtste hoofdstuk van het Lucasevangelie
:
124. Vrouwen volgen Jezus : Lc
8,1-3 -
125. Inleiding tot de gelijkenisrede : Mc
4,1-2 - Mt
13,1-3a - Lc
8,4
126. Gelijkenis van de zaaier : Mc
4,3-9 - Mt
13,3b-9 - Lc
8,5-8
127. Waarom Jezus in gelijkenissen spreekt : Mc
4,10-12 - Mt
13,10-15 - Lc
8,9-10
129. Uitleg van de gelijkenis van de zaaier : Mc
4,13-20 - Mt
13,18-23 - Lc
8,11-15
130. Niets is verborgen : Mc
4,21-23 - Lc
8,16-17
131. Let op wat je hoort : Mc
4,24-25 - Lc
8,18
141. Jezus' ware verwanten : Mc
3,31-35 - Mt
12,46-50 - Lc
8,19-21
142. Het bedaren van de storm : Mc
4,35-41 - Mt
8,23-27 - Lc
8,22-25
66. Twee bezetenen van Gadara van de demonen bevrijd : Mt
8,28-34 - Mc
5,1-20 - Lc
8,26-39
144. Genezing van een vrouw met bloedvloeiïng. Opwekking van Jaïrus'dochter
: Mc
5,21-43 - Mt
9,18-26 - Lc
8,40-56
124. Vrouwen volgen Jezus : Lc 8,1-3 - Lc 8,1-3 - bijbeloverzicht -- Lc (Lucas) -- Lc 8 -- taalgebruik -- Lc 8,1 - Lc 8,2 - Lc 8,3 - zie 348 Vrouwen als getuigen van Jezus'dood : Lc 23,49 - Mc 15,40-41 - Mt 27,55-56 - Lc 23,49
Lc 8,1 - Lc 8,1 : 124. Vrouwen volgen Jezus - Lc 8,1-3 - bijbeloverzicht -- Lc (Lucas) -- Lc 8 -- taalgebruik - Lc 8,1 - Lc 8,2 - Lc 8,3 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . And it came to pass afterward that he went throughout every
city and village, preaching and shewing the glad tidings of the kingdom of God:
and the twelve were with him,
Luther-Bibel . 1 Und es begab sich danach, dass er durch Städte und Dörfer
zog und predigte und verkündigte das Evangelium vom Reich Gottes; und die
Zwölf waren mit ihm,
Tekstuitleg van Lc 8,1 . Dit vers Lc 8,1 telt 24 (2 X 2 X 2 X 3) woorden en 118 (2 X 59) letters . De waarde van Lc 8,1 is 13413 (3 X 17 X 263) .
10. acc. vr. enk. polin van het zelfst. naamw. polis (stad) . Taalgebruik in
N.T. : polis
(stad) . Taalgebruik in Lc : polis
(stad) .
Lc (17) : (1) Lc
1,26 . (2) Lc
1,39 . (3) Lc
2,3 . (4) Lc
2,4 . (5) Lc
2,39 . (6) Lc
4,31 . (7) Lc
7,11 . (8) Lc
8,1 . (9) Lc
8,4 . (10) Lc
8,34 . (11) Lc
8,39 . (12) Lc
9,10 . (13) Lc
10,1 . (14) Lc
10,8 . (15) Lc
10,10 . (16) Lc
19,41 . (17) Lc
22,10 . Een vorm van polis (stad) in Lc in 38 verzen .
13. act. part. pr. nom. m. + vr. enk. κηρυσσων = kèrussôn (verkondigend) van het werkw. κηρυσσω = kèrussô (verkondigen) . Taalgebruik in het NT : kèrussô
(verkondigen) . Taalgebruik in de LXX : kèrussô
(verkondigen) . Taalgebruik in Lc : kèrussô
(verkondigen) . Bijbel (13) : (1) Mt
3,1 . (2) Mt
4,23 . (3) Mt
9,35 . (4) Mc
1,4 . (5) Mc
1,14 . (6) Mc
1,39 . (7) Lc
3,3 . (8) Lc
4,44 . (9) Lc
8,1 . (10) Lc
8,39 . (11) Hnd 20,25 . (12) Hnd 28,31 . (13) Rom 2,21 . Een vorm van κηρυσσω = kèrussô (verkondigen) in de LXX (32) , in het NT (61) , in Lc (9)
: (1) Lc
3,3 . (2) Lc
4,18 . (3) Lc
4,19 . (4) Lc
4,44 . (5) Lc
8,1 . (6) Lc
8,39 . (7) Lc
9,2 . (8) Lc
12,3 . (9) Lc
24,47 . In Lc : 5 vormen van κηρυσσω = kèrussô (verkondigen) in 9 verzen
in 6 hoofdstukken . In Hnd : 6 vormen van κηρυσσω = kèrussô (verkondigen)
in 8 verzen in 7 hoofdstukken .
- κηρυσσω = kèrussô (verkondigen) kan de vertaling van 6 verschillende Hebreeuwse woorden zijn .
1. | 2. | 3. | 4. | 5. | 6. | |||
kèrussô (verkondigen) | Lc | Lc 3 | Lc 4 | Lc 8 | Lc 9 | Lc 12 | Lc 24 | |
1 | act. part. praes. nom. mann. + vr. enk. kèrussôn | 4 | (1) Lc 3,3 . | (4) Lc 4,44 . | (5) Lc 8,1 . (6) Lc 8,39 . | |||
2 | act. inf. praes. kèrussein | 1 | (7) Lc 9,2 . | |||||
3 | act. inf. aor. kèruxai | 2 | (2) Lc 4,18 . (3) Lc 4,19 . | |||||
4 | pass.ind. fut.. 3de pers. enk. kèruchthèsetai | 1 | (8) Lc 12,3 . | |||||
5 | pass. inf. aor. kèruchthènai | 1 | (9) Lc 24,47 . | |||||
Totaal | 9 | 1 | 3 | 2 | 1 | 1 | 1 |
- Lat. praedicare . Fr. proclamer . Ned. verkondigen . prediken . E. to preach . D. predigen .
Lc 8,2 - Lc 8,2 : 124. Vrouwen volgen Jezus - Lc 8,1-3 - bijbeloverzicht -- Lc (Lucas) -- Lc 8 -- taalgebruik - Lc 8,1 - Lc 8,2 - Lc 8,3 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [2] And certain women, which had been healed of evil spirits
and infirmities, Mary called Magdalene, out of whom went seven devils,
Luther-Bibel . 2 dazu einige Frauen, die er gesund gemacht hatte von bösen Geistern
und Krankheiten, nämlich Maria, genannt Magdalena, von der sieben böse Geister
ausgefahren waren,
Tekstuitleg van Lc 8,2 .
Lc 8,3 - Lc 8,3 : 124. Vrouwen volgen Jezus - Lc 8,1-3 - bijbeloverzicht -- Lc (Lucas) -- Lc 8 -- taalgebruik - Lc 8,1 - Lc 8,2 - Lc 8,3 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [3] And Joanna the wife of Chuza Herod's steward, and Susanna,
and many others, which ministered unto him of their substance.
Luther-Bibel . 3 und Johanna, die Frau des Chuzas, eines Verwalters des Herodes,
und Susanna und viele andere, die ihnen dienten mit ihrer Habe.
Tekstuitleg van Lc 8,3 .
6. gen. mann. enk. ἡρῳδου = hèrô(i)dou (van Herodes) van het zelfst. naamw.
ἡρῳδης = hèrô(i)dès (Herodes) . Taalgebruik in het NT : hèrô(i)dès
(Herodes) . Taalgebruik in de LXX : hèrô(i)dès
(Herodes) . Taalgebruik in Lc : hèrô(i)dès
(Herodes) .
Lc (4) : (1) Lc
1,5 . (2) Lc
3,1 . (3) Lc
8,3 . (4) Lc
23,7 . Een vorm van ἡρῳδης = hèrô(i)dès (Herodes) in het NT (43) , in Lc (12)
: (1) Lc
1,5 . (2) Lc
3,1 . (3) Lc
3,19 . (4) Lc
8,3 . (5) Lc
9,7 . (6) Lc
9,9 . (7) Lc
13,31 . (8) Lc
23,7 (hèrô(i)dou en herô(i)dèn) . (9) Lc
23,8 . (10) Lc
23,11 . (11) Lc
23,12 . (12) Lc
23,15 .
De naam Herodes omsluit (Lc
1,5 en Lc
3,19) het verhaal van Johannes de Doper . Vanaf Lc
3,21 verschijnt Jezus op de voorgrond .
hèrô(i)dès (Herodes) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | |
2 | gen. mann. enk. hèrô(i)dou | 13 | 13 | 5 | 1 | 4 | 3 | 10 | 10 |
125. Inleiding tot de gelijkenisrede - Mc 4,1-2 - Mt 13,1-3a - Lc 8,4 - bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 8 -
Lc 8,4 - Lc 8,4 : 125. Inleiding tot de gelijkenisrede - Mc 4,1-2 - Mt 13,1-3a - Lc 8,4 - bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 8 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [4] And when much people were gathered together, and were
come to him out of every city, he spake by a parable:
Luther-Bibel . 4 Als nun eine große Menge beieinander war und sie aus den Städten
zu ihm eilten, redete er in einem Gleichnis:
Tekstuitleg van Lc 8,4 .
8. acc. vr. enk. polin van het zelfst. naamw. polis (stad) . Taalgebruik in
N.T. : polis
(stad) . Taalgebruik in Lc : polis
(stad) .
Lc (17) : (1) Lc
1,26 . (2) Lc
1,39 . (3) Lc
2,3 . (4) Lc
2,4 . (5) Lc
2,39 . (6) Lc
4,31 . (7) Lc
7,11 . (8) Lc
8,1 . (9) Lc
8,4 . (10) Lc
8,34 . (11) Lc
8,39 . (12) Lc
9,10 . (13) Lc
10,1 . (14) Lc
10,8 . (15) Lc
10,10 . (16) Lc
19,41 . (17) Lc
22,10 . Een vorm van polis (stad) in Lc in 38 verzen .
126. Gelijkenis van de zaaier : Lc 8,5-8 - Mc 4,3-9 - Mt 13,3b-9 - Lc 8,5-8 - bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 8 -- Lc 8,5 - Lc 8,6 - Lc 8,7 - Lc 8,8 -
Lc 8,5 - Lc 8,5 : 126. Gelijkenis van de zaaier - Mc 4,3-9 - Mt 13,3b-9 - Lc 8,5-8 - bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 8 -- Lc 8,5 - Lc 8,6 - Lc 8,7 - Lc 8,8 | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [5] A sower went out to sow his seed: and as he sowed, some
fell by the way side; and it was trodden down, and the fowls of the air devoured
it.
Luther-Bibel . 5 Es ging ein Sämann aus zu säen seinen Samen. Und indem er säte,
fiel einiges auf den Weg und wurde zertreten, und die Vögel unter dem Himmel
fraßen's auf.
Tekstuitleg van Lc 8,5 . Het vers Lc 8,5 telt 28 (2² X 7) woorden en 128 (2 X 2³ X 2³) letters . De getalwaarde van Lc 8,5 is 13553 .
Lc 8,5.1. ind. aor. 3de pers. enk. εξηλθεν = exèlthen (ging uit) van het
werkw. εξερχομαι = exerchomai (uitgaan) . Taalgebruik in het NT : exerchomai
(uit-gaan, naar buiten gaan) . Taalgebruik in de LXX : exerchomai
(uit-gaan, naar buiten gaan) . Taalgebruik in Lc : exerchomai
(uit-gaan, naar buiten gaan) . Lc (8) : (1) Lc
2,1 . (2) Lc
4,14 . (3) Lc
4,35 . (4) Lc
5,27 . (5) Lc
7,17 . (6) Lc
8,5 . (7) Lc
8,35 . (8) Lc
17,29 . Een vorm van εξερχομαι = exerchomai in de LXX (216) , in het NT (742) , in Lc (41)
- Uit-gaan kan betekenen : van een eerder besloten
ruimte zoals een huis, een stad enz. naar buiten gaan . Het werkwoord wordt
ook vaak gebruikt om het weggaan van een onreine geest uit een persoon aan te
geven .
exerchomai (uit-gaan, naar buiten gaan) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | |
ind. aor. 3de pers. enk. exèlthen | 232 | 165 | 67 | 6 | 11 | 8 | 19 | 11 | 4 | 8 | 25 | 44 |
Lc 8,6 - Lc 8,6 : 126. Gelijkenis van de zaaier - Mc 4,3-9 - Mt 13,3b-9 - Lc 8,5-8 - bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 8 -- Lc 8,5 - Lc 8,6 - Lc 8,7 - Lc 8,8 | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [6] And some fell upon a rock; and as soon as it was sprung
up, it withered away, because it lacked moisture.
Luther-Bibel . 6 Und einiges fiel auf den Fels; und als es aufging, verdorrte
es, weil es keine Feuchtigkeit hatte.
Tekstuitleg van Lc 8,6 .
Lc 8,7 - Lc 8,7 : 126. Gelijkenis van de zaaier - Mc 4,3-9 - Mt 13,3b-9 - Lc 8,5-8 - bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 8 -- Lc 8,5 - Lc 8,6 - Lc 8,7 - Lc 8,8 | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [7] And some fell among thorns; and the thorns sprang up
with it, and choked it.
Luther-Bibel . 7 Und einiges fiel mitten unter die Dornen; und die Dornen gingen
mit auf und erstickten's.
Tekstuitleg van Lc 8,7 .
Lc 8,8 - Lc 8,8 : 126. Gelijkenis van de zaaier - Mc 4,3-9 - Mt 13,3b-9 - Lc 8,5-8 - bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 8 -- Lc 8,5 - Lc 8,6 - Lc 8,7 - Lc 8,8 | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [8] And other fell on good ground, and sprang up, and bare
fruit an hundredfold. And when he had said these things, he cried, He that hath
ears to hear, let him hear.
Luther-Bibel . 8 Und einiges fiel auf gutes Land; und es ging auf und trug hundertfach
Frucht. Als er das sagte, rief er: Wer Ohren hat zu hören, der höre!
Tekstuitleg van Lc 8,8 .
16. act. ind. imperf. 3de pers. enk. efônei (hij riep) van het werkw. foneô (roepen, schreeuwen) . Taalgebruik in het N.T. : fôneô (roepen, schreeuwen) . Taalgebruik in Lc : fôneô (roepen, schreeuwen) . In het Lat. vertaald door het werkw. vocare = roepen , vox = stem . Hebr. qârâ . Getalwaarde : qoph = 19 of 100 , resj = 20 of 200 , aleph = 1 ; totaal : 40 of 301 . Fr. appeler < Lat. pellere , pello , pulsum = stoten , slaan , doen klinken . appellare = oproepen ; appel : oproep . Cfr tele-foon . Lc (1) Lc 8,8 . Een vorm van foneô (roepen, schreeuwen) in Lc in 10 verzen : (1) Lc 8,8 . (2) Lc 8,54 . (3) Lc 14,12 . (4) Lc 16,2 . (5) Lc 16,24 . (6) Lc 19,15 . (7) Lc 22,34 . (8) Lc 22,60 . (9) Lc 22,61 . (10) Lc 23,46 .
127. Waarom Jezus in gelijkenissen spreekt : Lc 8,9-10 - bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 8 - Mc 4,10-12 - Mt 13,10-15 - Lc 8,9-10 - Lc 8,9 - Lc 8,10 -
Lc 8,9 - Lc 8,9 : 127. Waarom Jezus in gelijkenissen spreekt - bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 8 - Mc 4,10-12 - Mt 13,10-15 - Lc 8,9-10 - Lc 8,9 - Lc 8,10 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [9] And his disciples asked him, saying, What might this
parable be?
Luther-Bibel . 9 Es fragten ihn aber seine Jünger, was dies Gleichnis bedeute.
Tekstuitleg van Lc 8,9 .
1. act. ind. imperf. 3de pers. mv. epèrôtôn (zij vroegen
op) . eperôtaô ( 'op'-vragen, 'onder'-vragen, bijvragen) . Taalgebruik
in het N.T. : eperotaô
(epi - erôtaô) . Taalgebruik in Mc : eperotaô
(epi - erôtaô) . Taalgebruik in Lc : eperotaô
(epi - erôtaô) .
Lc (4) : (1) Lc
3,10 . (2) Lc
3,14 . (3) Lc
8,9 . (4) Lc
22,64 . Een vorm van eperôtaô ( 'op'-vragen, 'onder'-vragen,
bijvragen) in Lc in 17 verzen : (1) Lc
2,46 . (2) Lc
3,10 . (3) Lc
3,14 . (4) Lc
6,9 . (5) Lc
8,9 . (6) Lc
8,30 . (7) Lc
9,18 . (8) Lc
17,20 . (9) Lc
18,18 . (10) Lc
18,40 . (11) Lc
20,21 . (12) Lc
20,27 . (13) Lc
20,40 . (14) Lc
21,7 . (15) Lc
22,64 . (16) Lc
23,6 . (17) Lc
23,9 .
1. - 3. epèrôtôn de auton (zij ondervroegen hem) . Lc (2) : (1) Lc 3,14 . (2) Lc 8,9 .
Lc 8,10 - Lc 8,10 : 127. Waarom Jezus in gelijkenissen spreekt - bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 8 - Mc 4,10-12 - Mt 13,10-15 - Lc 8,9-10 - Lc 8,9 - Lc 8,10 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [10] And he said, Unto you it is given to know the mysteries
of the kingdom of God: but to others in parables; that seeing they might not
see, and hearing they might not understand.
Luther-Bibel . 10 Er aber sprach: Euch ist's gegeben, die Geheimnisse des Reiches
Gottes zu verstehen, den andern aber in Gleichnissen, damit sie es nicht sehen,
auch wenn sie es sehen, und nicht verstehen, auch wenn sie es hören.
Tekstuitleg van Lc 8,10 .
23. akouontes (horende) . Verwijzing : akouô (horen, luisteren) , zie Mt 4,12 . Tegenwoordig deelwoord nominatief mannelijk meervoud . In twintig verzen in de bijbel . In vijf verzen in het O.T. . In vijf verzen in Lc : (1) Lc 2,47 . (2) Lc 4,28 . (3) Lc 8,10 . (4) Lc 8,21 . (5) Lc 11,28 . In vier verzen in Hnd : (1) Hnd 7,54 . (2) Hnd 9,7 . (3) Hnd 9,21 . (4) Hnd 18,8 . pantes hoi akouantes (alle toehoorders) .
129. Uitleg van de gelijkenis van de zaaier : Lc 8,11-15 - Mc 4,13-20 - Mt 13,18-23 - Lc 8,11-15 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 8 -- Lc 8,11 - Lc 8,12 - Lc 8,13 - Lc 8,14 - Lc 8,15 -
Lc 8,11 - Lc 8,11 : 129. Uitleg van de gelijkenis van de zaaier - Mc 4,13-20 - Mt 13,18-23 - Lc 8,11-15 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 8 -- Lc 8,11 - Lc 8,12 - Lc 8,13 - Lc 8,14 - Lc 8,15 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [11] Now the parable is this: The seed is the word of God.
Luther-Bibel . 11 Das Gleichnis aber bedeutet dies: Der Same ist das Wort Gottes.
Tekstuitleg van Lc 8,11 .
Lc 8,12 - Lc 8,12 : 129. Uitleg van de gelijkenis van de zaaier - Mc 4,13-20 - Mt 13,18-23 - Lc 8,11-15 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 8 -- Lc 8,11 - Lc 8,12 - Lc 8,13 - Lc 8,14 - Lc 8,15 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [12] Those by the way side are they that hear; then cometh
the devil, and taketh away the word out of their hearts, lest they should believe
and be saved.
Luther-Bibel . 12 Die aber auf dem Weg, das sind die, die es hören; danach kommt
der Teufel und nimmt das Wort aus ihrem Herzen, damit sie nicht glauben und
selig werden.
Tekstuitleg van Lc 8,12 .
Lc 8,13 - Lc 8,13 : 129. Uitleg van de gelijkenis van de zaaier - Mc 4,13-20 - Mt 13,18-23 - Lc 8,11-15 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 8 -- Lc 8,11 - Lc 8,12 - Lc 8,13 - Lc 8,14 - Lc 8,15 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [13] They on the rock are they, which, when they hear, receive
the word with joy; and these have no root, which for a while believe, and in
time of temptation fall away.
Luther-Bibel . 13 Die aber auf dem Fels sind die: wenn sie es hören, nehmen
sie das Wort mit Freuden an. Doch sie haben keine Wurzel; eine Zeit lang glauben
sie und zu der Zeit der Anfechtung fallen sie ab.
Tekstuitleg van Lc 8,13 .
Lc 8,14 - Lc 8,14 : 129. Uitleg van de gelijkenis van de zaaier - Mc 4,13-20 - Mt 13,18-23 - Lc 8,11-15 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 8 -- Lc 8,11 - Lc 8,12 - Lc 8,13 - Lc 8,14 - Lc 8,15 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [14] And that which fell among thorns are they, which, when
they have heard, go forth, and are choked with cares and riches and pleasures
of this life, and bring no fruit to perfection.
Luther-Bibel . 14 Was aber unter die Dornen fiel, sind die, die es hören und
gehen hin und ersticken unter den Sorgen, dem Reichtum und den Freuden des Lebens
und bringen keine Frucht.
Tekstuitleg van Lc 8,14 .
20. part. praes. nom. mann. mv. poreuomenoi (zich op weg begevende) van het
werkw. poreuomai (zich op weg begeven , op weg gaan) . Taalgebruik in het N.T.
: poreuomai
(zich op weg begeven, op weg gaan) . Taalgebruik in Lc : poreuomai
(zich op weg begeven, op weg gaan) . por-euomai . p of ph = f -> v + r .
Zelfstandig naamwoord poros : weg door een water heen , wad , voorde , veer
, doorwaadbare plaats . Lat. por-tus : haven . Mnd. voort , ofries forda , oeng.
ford . Het woord behoort tot de groep van varen .
Lc (3) : (1) Lc
1,6 . (2) Lc
8,14 . (3) Lc
24,13 .
Lc 8,15 - Lc 8,15 : 129. Uitleg van de gelijkenis van de zaaier - Mc 4,13-20 - Mt 13,18-23 - Lc 8,11-15 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 8 -- Lc 8,11 - Lc 8,12 - Lc 8,13 - Lc 8,14 - Lc 8,15 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [15] But that on the good ground are they, which in an honest
and good heart, having heard the word, keep it, and bring forth fruit with patience.
Luther-Bibel . 15 Das aber auf dem guten Land sind die, die das Wort hören und
behalten in einem feinen, guten Herzen und bringen Frucht in Geduld.
Tekstuitleg van Lc 8,15 .
130. Niets is verborgen : Lc 8,16-17 - Mc 4,21-23 - Lc 8,16-17 - bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 8 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 8 -- Lc 8,16 - Lc 8,17 -
Lc 8,16 - Lc 8,16 : 130. Niets is verborgen - Mc 4,21-23 - Lc 8,16-17 - bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 8 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 8 -- Lc 8,16 - Lc 8,17 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [16] No man, when he hath lighted a candle, covereth it
with a vessel, or putteth it under a bed; but setteth it on a candlestick, that
they which enter in may see the light.
Luther-Bibel . 16 Niemand aber zündet ein Licht an und bedeckt es mit einem
Gefäß oder setzt es unter eine Bank; sondern er setzt es auf einen Leuchter,
damit, wer hineingeht, das Licht sehe.
Tekstuitleg van Lc 8,16 .
Lc 8,17 - Lc 8,17 : 130. Niets is verborgen - Mc 4,21-23 - Lc 8,16-17 - bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 8 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 8 -- Lc 8,16 - Lc 8,17 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [17] For nothing is secret, that shall not be made manifest;
neither any thing hid, that shall not be known and come abroad.
Luther-Bibel . 17 Denn es ist nichts verborgen, was nicht offenbar werden soll,
auch nichts geheim, was nicht bekannt werden und an den Tag kommen soll.
Tekstuitleg van Lc 8,17 .
De zinsopbouw komt sterk overeen met Mt 10,26 : Mt 10,26 - // Lc 12,2 : Lc 12,2 - De twee hoofdzinnen komen sterk overeen met Mc 4,22 : Mc 4,22 .
131. Let op wat je hoort : Lc 8,18 - bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 8 -- Lc 8,18 -
Lc 8,18 - Lc 8,18 : 131. Let op wat je hoort - bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 8 -- Lc 8,18 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [18] Take heed therefore how ye hear: for whosoever hath,
to him shall be given; and whosoever hath not, from him shall be taken even
that which he seemeth to have.
Luther-Bibel . 18 So seht nun darauf, wie ihr zuhört; denn wer da hat, dem wird
gegeben; wer aber nicht hat, dem wird auch das genommen, was er meint zu haben.
Tekstuitleg van Lc 8,18 .
141. Jezus' ware verwanten : Lc 8,19-21 - bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 8 -- Lc 8,19 - Lc 8,20 - Lc 8,21 -
Lc 8,19 - Lc 8,19 : 141. Jezus' ware verwanten - bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 8 -- Lc 8,19 - Lc 8,20 - Lc 8,21 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [19] Then came to him his mother and his brethren, and could
not come at him for the press.
Luther-Bibel . 19 Es kamen aber seine Mutter und seine Brüder zu ihm und konnten
wegen der Menge nicht zu ihm gelangen.
Tekstuitleg van Lc 8,19 .
18. acc. mann. enk. οχλον = ochlon van het zelfst. naamw. οχλος = ochlos (menigte) . Taalgebruik in het NT : ochlos (menigte) . Taalgebruik in de LXX : ochlos (menigte) . Taalgebruik in Lc : ochlos (menigte) . Lc (4) . Een vorm van οχλος = ochlos (menigte) in de LXX (55) , in het NT (174) , in Lc (41) .
ochlos (menigte) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
4 | acc. mann. enk. ochlon | 41 | 6 | 35 | 10 | 13 | 4 | 2 | 6 | 27 | 29 | ||
229 | 55 | 174 | 49 | 38 | 41 | 20 | 22 | 4 | 128 | 148 |
1. | 2. | 3. | 4. | 5. | 6. | 7. | 8. | 9. | 10. | 11. | 12. | 13. | 14. | 15. | |||
ochlos | Lc 3 | Lc 4 | Lc 5 | Lc 6 | Lc 7 | Lc 8 | Lc 9 | Lc 11 | Lc 12 | Lc 13 | Lc 14 | Lc 18 | Lc 19 | Lc 22 | Lc 23 | ||
1 | nom. mann. enk. ochlos | 9 | (1) Lc 5,29 . | (2) Lc 6,17 . (3) Lc 6,19 . | (4) Lc 7,11 . (5) Lc 7,12 . | (6) Lc 8,40 . | (7) Lc 9,37 . | (8) Lc 13,17 . | (9) Lc 22,47 . | ||||||||
2 | gen. mann. enk. ochlou | 9 | (1) Lc 8,4 . | (2) Lc 9,38 . | (3) Lc 11,27 . | (4) Lc 12,1 . (5) Lc 12,13 . | (6) Lc 18,36 . | (7) Lc 19,3 . (8) Lc 19,39 . | (9) Lc 22,6 . | ||||||||
3 | dat. mann. enk. ochlô(i) | 3 | (1) Lc 7,9 . | (2) Lc 9,16 . | (3) Lc 13,14 . | ||||||||||||
4 | acc. mann. enk. ochlon | 4 | (1) Lc 5,1 . (2) Lc 5,19 . | (3) Lc 8,19 . | (4) Lc 9,12 . | ||||||||||||
6 | nom. mann. mv. ochloi | 10 | (1) Lc 3,10 . | (2) Lc 4,42 . | (3) Lc 5,15 . | (4) Lc 8,42 . (5) Lc 8,45 . | (6) Lc 9,11 . (7) Lc 9,18 . | (8) Lc 11,14 . | (9) Lc 14,25 . | (10) Lc 23,48 . | |||||||
7 | gen. mann. mv. ochlôn | 1 | (1) Lc 11,29 . | ||||||||||||||
8 | dat. mann. mv. ochlois | 2 | (1) Lc 3,7 . | (2) Lc 12,54 . | |||||||||||||
acc. mann. mv. ochlous | 3 | (1) Lc 5,3 . | (2) Lc 7,24 . | (3) Lc 23,4 . | |||||||||||||
41 | 2 | 1 | 5 | 2 | 4 | 5 | 6 | 3 | 3 | 2 | 1 | 1 | 2 | 2 | 2 |
Lc 8,20 - Lc 8,20 : 141. Jezus' ware verwanten - bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 8 -- Lc 8,19 - Lc 8,20 - Lc 8,21 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [20] And it was told him by certain which said, Thy mother
and thy brethren stand without, desiring to see thee.
Luther-Bibel . 20 Da wurde ihm gesagt: Deine Mutter und deine Brüder stehen
draußen und wollen dich sehen.
Tekstuitleg van Lc 8,20 .
12. exô (buiten) . Taalgebruik in het N.T. : exô
(buiten) . Taalgebruik in Mc : exô
(buiten) .
Lc (10) : (1) Lc
1,10 . (2) Lc
4,29 . (3) Lc
8,20 . (4) Lc
13,25 . (5) Lc
13,28 . (6) Lc
13,33 . (7) Lc
14,35 . (8) Lc
20,15 . (9) Lc
22,62 . (10) Lc
24,50 .
Lc 8,21 - Lc 8,21 : 141. Jezus' ware verwanten - bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 8 -- Lc 8,19 - Lc 8,20 - Lc 8,21 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [21] And he answered and said unto them, My mother and my
brethren are these which hear the word of God, and do it.
Luther-Bibel . 21 Er aber antwortete und sprach zu ihnen: Meine Mutter und meine
Brüder sind diese, die Gottes Wort hören und tun.
Tekstuitleg van Lc 8,21 .
19. akouontes (horende) . Verwijzing : akouô (horen, luisteren) , zie Mt 4,12 . Tegenwoordig deelwoord nominatief mannelijk meervoud . In twintig verzen in de bijbel . In vijf verzen in het O.T. . In vijf verzen in Lc : (1) Lc 2,47 . (2) Lc 4,28 . (3) Lc 8,10 . (4) Lc 8,21 . (5) Lc 11,28 . In vier verzen in Hnd : (1) Hnd 7,54 . (2) Hnd 9,7 . (3) Hnd 9,21 . (4) Hnd 18,8 . pantes hoi akouantes (alle toehoorders) .
142. Het bedaren van de storm : Lc 8,22-25 - Mc 4,35-41 - Mt 8,23-27 - Lc 8,22-25 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 8 - Lc 8,22 - Lc 8,23 - Lc 8,24 - Lc 8,25 -
Lc 8,22 - Lc 8,22 : 142. Het bedaren van de storm - Mc 4,35-41 - Mt 8,23-27 - Lc 8,22-25 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 8 - Lc 8,22 - Lc 8,23 - Lc 8,24 - Lc 8,25 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [22] Now it came to pass on a certain day, that he went
into a ship with his disciples: and he said unto them, Let us go over unto the
other side of the lake. And they launched forth.
Luther-Bibel . 22 Und es begab sich an einem der Tage, dass er in ein Boot stieg
mit seinen Jüngern; und er sprach zu ihnen: Lasst uns über den See fahren. Und
sie stießen vom Land ab.
Tekstuitleg van Lc 8,22 . Het vers Lc 8,22 telt 27 (3³) woorden en 121 (11²) letters . De getalwaarde van Lc 8,22 is 11516 (2² X 2879) .
Lc
8,22.1. ind. aor. 3de pers. enk. εγενετο = egeneto (het gebeurde) van het werkw. γινομαι = ginomai (worden,
gebeuren) . Taalgebruik in de LXX : ginomai
(worden) . Taalgebruik in het NT : ginomai
(worden) . Bijbel (925) . OT (730) . NT (195) . Lc (69) . Lc 8
(3) : (1) Lc
8,1 . (2) Lc
8,22 . (3) Lc
8,24 . Het duidt vaak een tijdsaanduiding aan (in die dagen, in de dagen
van...) : een gelijk-tijdigheid (terwijl hij het priesterschap uitoefende)
, een voor-tijdigheid of een na-tijdigheid . Soms heeft het ook de betekenis
van zijn (er was eens... zoals vele verhalen bij ons beginnen) . Een vorm van γινομαι = ginomai in de LXX (2174) , in het NT (667) , in Lc (129) , in Lc 8 (8) : (1) Lc
8,1 . (2) Lc 8,17 . (3) Lc
8,22 . (4) Lc 8,24 . (5) Lc
8,34 . (6) Lc
8,35 . (7) Lc
8,40 . (8) Lc
8,56 . In Lc : X vormen in 24 / 24 hoofdstukken en in 129 verzen . Het is duidelijk dat Lucas in zijn evangelie en in Handelingen εγενετο = egeneto veelvuldig gebruikt in tegenstelling tot de andere evangelisten en de andere bijbelboeken van het NT .
- Het is het 30ste vers waarin Lucas εγενετο = egeneto gebruikt . Door het veelvuldig gebruik van het werkw. γινομαι = ginomai (worden,
gebeuren) beklemtoont Lucas dat het evangelie een wordingsgeschiedenis is . Wording betekent verandering , evolutie , proces .
ginomai (worden, gebeuren) | bijbel | Tenach | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
aor. 3de pers. enk. egeneto | 925 | wajëhî : 784 | 730 | 195 | 13 | 17 | 69 | 16 | 53 | 17 | 99 | 115 | |
Totaal | 2841 | 2174 | 667 | 75 | 55 | 129 | 51 | 124 | 38 | 259 | 310 |
egeneto (het gebeurde) . | Lc 1 | Lc 2 | Lc 3 | Lc 4 | Lc 5 | Lc 6 | Lc 7 | Lc 8 | Lc 9 | Lc 10 | Lc 11 | Lc 12 | Lc 13 | Lc 14 | Lc 15 | Lc 16 | Lc 17 | Lc 18 | Lc 19 | Lc 20 | Lc 21 | Lc 22 | Lc 23 | Lc 24 | |
67 | 7 | 7 | 2 | 2 | 3 | 6 | 1 | 3 | 8 | 1 | 4 | 1 | 1 | 1 | 1 | 4 | 1 | 3 | 1 | 4 | 1 | 7 |
Lc 1 | Lc 2 | Lc 3 | Lc 4 | Lc 5 | Lc 6 | Lc 7 | Lc 8 | ||
ind. aor. 3de pers. enk. egeneto | 69 | (1) Lc 1,5 . (2) Lc 1,8 . (3) Lc 1,23 . (4) Lc 1,41 (5) Lc 1,44 . (6) Lc 1,59 . (7) Lc 1,65 . | (8) Lc 2,1 . (9) Lc 2,2 . (10) Lc 2,6 . (11) Lc 2,13 . (12) Lc 2,15 . (13) Lc 2,42 . (14) Lc 2,46 . | (15) Lc 3,2 . (16) Lc 3,21 . | (17) Lc 4,25 . (18) Lc 4,36 . | (19) Lc 5,1 . (20) Lc 5,12 . (21) Lc 5,17 . | (22) Lc 6,1 . (23) Lc 6,6 . (24) Lc 6,12 . (25) Lc 6,13 . (26) Lc 6,16 . (27) Lc 6,49 . | (28) Lc 7,11 . | (29) Lc 8,1 . (30) Lc 8,22 . (31) Lc 8,24 . |
- Hebreeuws . wë + act. qal imperf. 3de pers. mann. enk. וַיְהִי = wajëhî (en hij/het was) van het werkw. הָיָה = hâjâh (zijn) . De getalwaarde van וַיְהי = wajëhî (en hij/het zal zijn/was) is 31 . 31 is de getalwaarde van אֵל = ´el (God) ; aleph = 1 , lamed = 12 of 30 ; totaal : 13 of 31 (elkaars spiegelbeeld) .Taalgebruik in Tenakh : hâjâh (zijn) . Getalwaarde : he = 5 , jod = 10 ; totaal : 20 (2² X 5) . Structuur : 5 - 1 - 5 . De som van de elementen is telkens 2 .Tenakh (784) . Pentateuch (181) . Eerdere Profeten (339) . Latere Profeten (116) . 12 Kleine Profeten (22) . Geschriften (126) . In de LXX wordt het Hebreeuwse werkw. הָיָה = hâjâh (zijn) vaak vertaald door het Griekse werkw. γινομαι = ginomai (worden, gebeuren)
eimi (zijn) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. |
act. ind. pr. 3de pers. enk. estin | 2371 | 1558 | 813 | 114 | 69 | 96 | 147 | 66 | 296 | 25 | 176 | 323 | ||
Totaal | 9397 | 6947 | 2450 | 288 | 192 | 361 | 442 | 560 | 496 | 111 | 841 | 1283 |
- Lat. esse . D. sein . Fr. être . Ned. zijn . E. to be . OF ook : worden . Aramees : הֲוָא = häwâ´ . Arabisch : هَؤَىَ = hawa .
Lc 8,22.2. δε = de (echter) , afkorting δ' = d' . Taalgebruik in het NT : de (echter) . Taalgebruik in de LXX : de (echter) . Taalgebruik in Lc : de (echter) . Partikel . Het staat steeds als tweede woord in de zin . Het kan een lichte tegenstelling aanduiden . Om een verandering van personage of situatie in de zin aan te duiden . Lc (478 + 5 = 483) . Er heeft geen persoonsverandering plaats , maar wel een verandering van tijd .
de (echter) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
de | 6210 | 3754 | 2456 | 421 | 149 | 478 | 203 | 490 | 708 | 7 | 1048 | 1251 |
d' | 73 | 50 | 23 | 12 | 2 | 5 | 1 | 3 | 19 | 20 | ||
Totaal | 6283 | 3804 | 2479 | 433 | 151 | 483 | 204 | 490 | 711 | 7 | 1067 | 1271 |
de (echter) | Lc 1 | Lc 2 | Lc 3 | Lc 4 | Lc 5 | Lc 6 | Lc 7 | Lc 8 | Lc 9 | Lc 10 | Lc 11 | Lc 12 | Lc 13 | Lc 14 | Lc 15 | Lc 16 | Lc 17 | Lc 18 | Lc 19 | Lc 20 | Lc 21 | Lc 22 | Lc 23 | Lc 24 |
de (478) | 17 | 9 | 11 | 13 | 18 | 15 | 23 | 37 | 36 | 21 | 22 | 26 | 13 | 8 | 16 | 15 | 11 | 26 | 16 | 22 | 14 | 35 | 34 | 20 |
d' (5) | 1 | 2 | 1 | 1 | ||||||||||||||||||||
483 | 17 | 9 | 11 | 13 | 18 | 15 | 23 | 37 | 37 | 23 | 22 | 26 | 13 | 8 | 16 | 15 | 12 | 26 | 16 | 23 | 14 | 35 | 34 | 20 |
Lc
8,22.1. - 2. εγενετο δε = egeneto de (het gebeurde echter) . NT (40) . Lc (20) : (1) Lc
1,8 . (2) Lc
2,1 . (3) Lc
2,6 . (4) Lc
3,21 . (5) Lc
5,1 . (6) Lc
6,1 . (7) Lc
6,6 . (8) Lc
6,12 . (9) Lc
8,40 . (10) Lc
9,28 . (11) Lc
9,37 . (12) Lc
9,51 . (13) Lc
9,57 . (14) Lc
10,38 . (15) Lc 11,14 . (16) Lc
11,27 . (17) Lc 16,22 . (18) Lc
18,35 . (19) Lc 22,24 . (20) Lc
22,44 .
- και εγενετο = kai egeneto (en het gebeurde) . NT (67) . Lc (35) : (1) Lc
1,23 . (2) Lc
1,41 . (3) Lc
1,59 . (4) Lc
1,65 . (5) Lc 2,15 . (6) Lc 2,42 . (7) Lc 2,46 . (8) Lc
4,36 . (9) Lc 5,12 . (10) Lc 5,17 . (11) Lc 6,13 . (12) Lc 6,16 . (13) Lc
6,49 . (14) Lc 7,11 . (15) Lc 8,1 . (16) Lc 8,22 . (17) Lc 8,24 . (18) Lc 9,18 . (19) Lc
9,29 . (20) Lc
9,33 . (21) Lc 11,1 . (22) Lc 13,19 . (23) Lc 14,1 .
(24) Lc 17,11 . (25) Lc 17,14 . (26) Lc
17,28 . (27) Lc 19,15 . (28) Lc
19,29 . (29) Lc 20,1 . (30) Lc 22,14 . (31) Lc
22,66 . (32) Lc 24,4 . (33) Lc 24,15 . (34) Lc
24,30 . (35) Lc
24,51 .
Dit is in totaal 55/69 wat Lc betreft en 55/107 wat het NT betreft . 14/69 is niet omgeven door δε = de OF και = kai .
Lc 8,22.3. εν = en (in, tijdens) . Taalgebruik in het NT : en (in) . Taalgebruik in de LXX: en (in) . Taalgebruik in Lc : en (in) . Lc (288) . Lc 8,22-25 (1) : Lc 8,22 .
en (in) . | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | synopt. | ev. |
11097 | 8943 | 2154 | 247 | 119 | 288 | 182 | 226 | 966 | 126 | 654 | 836 |
en (in) | Lc 1 | Lc 2 | Lc 3 | Lc 4 | Lc 5 | Lc 6 | Lc 7 | Lc 8 | Lc 9 | Lc 10 | Lc 11 | Lc 12 | Lc 13 | Lc 14 | Lc 15 | Lc 16 | Lc 17 | Lc 18 | Lc 19 | Lc 20 | Lc 21 | Lc 22 | Lc 23 | Lc 24 |
288 | 25 | 23 | 10 | 18 | 10 | 7 | 12 | 12 | 13 | 14 | 12 | 17 | 13 | 6 | 3 | 9 | 7 | 7 | 11 | 7 | 11 | 13 | 12 | 16 |
- Hebr. בְּ = bë . Fr. en . Ned. in . E. in . D. in . Fr. dans . Arabisch : فِي = fi (in) . Taalgebruik in de Qoran : fi (in) .
Lc
8,22.1. - 3. εγενετο δε εν = egeneto de en = het gebeurde echter tijdens . NT (18) . Lc (14)
: (1) Lc
1,8 . (2) Lc
2,1 . (3) Lc
2,6 . (4) Lc
3,21 . (5) Lc
5,1 . (6) Lc
6,1 . (7) Lc
6,6 . (8) Lc
6,12 . (9) Lc
8,40 . (10) Lc
9,37 . (11) Lc
9,51 . (12) Lc
10,38 . (13) Lc
11,27 . (14) Lc
18,35 . Hnd (4) : (1) Hnd
8,1 . (2) Hnd 9,37 . (3) Hnd 14,1 . (4) Hnd 19,1 .
- και εγενετο εν = kai egeneto en = en het gebeurde tijdens . NT (23) . Mc (3) : (1) Mc
1,9 . (2) Mc 2,15 . (3) Mc
4,4 . Lc (20) : (1) Lc
1,59 . (2) Lc 5,12 . (3) Lc 5,17 . (4) Lc 7,11 . (5) Lc 8,1 . (6) Lc 8,22 . (7) Lc 9,18 . (8) Lc
9,29 . (9) Lc
9,33 . (10) Lc 11,1 . (11) Lc 14,1 .
(12) Lc 17,11 . (13) Lc 17,14 . (14) Lc
17,28 . (15) Lc 19,15 . (16) Lc 20,1 . (17) Lc 24,4 . (18) Lc 24,15 . (19) Lc
24,30 . (35) Lc
24,51 .
- 69X εγενετο = egeneto in Lc . 55X εγενετο δε = egeneto de + και εγενετο = kai egeneto . 34X εγενετο δε εν = egeneto de en + και εγενετο εν = kai egeneto en . 34X op een totaal van 41X in het NT .
Lc 8,22.4. nom. + dat. vr. μια / μιᾳ = mia(i) = op de één (b.v. op dag één) van het telwoord εἱς , μια , ἑν = heis , mia , hen (één) . Taalgebruik in het NT : telwoorden . Taalgebruik in Lc : telwoorden . Lc (7 . nom 1 / 7 . dat. 6 / 7) : (1) Lc 5,12 . (2) Lc 5,17 . (3) Lc 8,22 . (4) Lc 13,10 . (5) Lc 17,35 (nom.) . (6) Lc 20,1 . (7) Lc 24,1 . Een vorm van het telwoord εἱς , μια , ἑν = heis , mia , hen (één) in Lc in 42 verzen , in Lc 8 (1) Lc 8,22 .
telwoorden | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | |
nom. + dat. vr. mia(i) | 192 | 159 | 33 | 4 | 4 | 7 | 3 | 3 | 7 | 5 | 15 | 18 | 6 | 1 |
Lc
8,22.3. - 4. εν μιᾳ = en mia(i) (op één) . NT (9) : (1) Lc 5,12 . (2) Lc 5,17 . (3) Lc
8,22 . (4) Lc
13,10 . (5) Lc
20,1 . (6) 1
Kor 10,8 . (7) Ef 4,4 . (8) Apk 18,8 . (9) Apk 8,10 .
- Hebreeuws . בְּאֶחָד / בְּאַחַד = bë´èchâd / bë´achad (op één , op de eerste) < bë + hoofdtelwoord אֶחָד = ´èchâd (één) . Taalgebruik in Tenakh : ´èchâd
(één) . Getalwaarde : aleph = 1 , chet = 8 , daleth = 4 .
Totaal : 13 . Structuur : 1 - 8 - 4 . De som van de elementen is telkens 4 . God is één of 13 . Tenakh (29) : (1) Gn 8,5 . (2) Gn 8,13 . (3) Gn 37,20 . (4) Ex 40,2 . (5) Ex 40,17 . (6) Lv 23,24 . (7) Nu 1,1 . (8) Nu 1,18 . (9) Nu 29,1 . (10) Nu 33,38 . (11) Dt 1,3 . (12) Dt 12,14 . (13) Dt 15,7 . (14) Dt
16,5 . (15) Dt 17,2 . (16) Dt 23,17 . (17) Re 19,13 . (18) 2 S 17,9 . (19) 2 K 2,16 . (20) Ez 26,1 . (21) Ez 29,17 . (22) Ez 31,1 . (23) Ez 32,1 .
(24) Ez 45,18 . (25) Job 23,13 . (26) Job 41,8 . (27) Hl 4,9 . (28) Ezr 7,9 . (29) 2
Kr 29,17 .
- וּבְאֶחָד = ûbh´èchâd (en op de één, en op de eerste) . Tenakh (1) : Ezr 7,9 .
Lc 8,22.5. bepaald lidwoord gen. mv. των = tôn .
Lc 8,22.4. - 5. μιᾳ των = mia(i) tôn (op één van de) . NT (10) : (1) Mc 14,66 . (2) Lc 5,12 . (3) Lc 5,17 . (4) Lc 8,22 . (5) Lc 13,10 . (6) Lc 20,1 . (7) Lc 24,1 . (8) Joh 20,1 . (9) Joh 20,19 . (10) Hnd 20,7 .
3. - 5. εν μιᾳ των = en mia(i) tôn (op één van) . NT (5) : (1) Lc 5,12 . (2) Lc 5,17 . (3) Lc 8,22 . (4) Lc 13,10 . (5) Lc 20,1 .
Lc 8,22.6. gen. mv. ἡμερων = hèmerôn van het zelfst. naamw. ἡμερα = hèmera (dag) . Taalgebruik in het NT : hèmera (dag) . Taalgebruik in de Septuaginta : hèmera (dag) . Taalgebruik in Lc : hèmera (dag) . Taalgebruik in Hnd : hèmera (dag) . Een vorm van ἡμερα = hèmera (dag) in de LXX (2567) , in het NT (388) , in Lc (82) , in Hnd (93) .
hèmera (dag) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | |
5 | gen. vr. mv. hèmerôn | 206 | 184 | 22 | 3 | 2 | 4 | 1 | 8 | 3 | 1 | 9 | 10 | 2 | 1 |
Totaal | 2955 | 2567 | 388 | 45 | 27 | 83 | 31 | 94 | 87 | 21 | 155 | 186 |
1. | 2. | 3. | 4. | 5. | 6. | 7. | 8. | 9. | 10. | 11. | 12. | 13. | 14. | 15. | 16. | 17. | 18. | 19. | 20. | 21. | 22. | |||
hèmera (dag) | Lc | Lc 1 | Lc 2 | Lc 4 | Lc 5 | Lc 6 | Lc 8 | Lc 9 | Lc 10 | Lc 11 | Lc 12 | Lc 13 | Lc 14 | Lc 15 | Lc 16 | Lc 17 | Lc 18 | Lc 19 | Lc 20 | Lc 21 | Lc 22 | Lc 23 | Lc 24 | |
1 | nom. en dat. vr. enk. hèmera(i) | 27 | (1) Lc 1,59 . | (1) Lc 4,16 . | (1) Lc 6,13 . (2) Lc 6,23 . | (1) Lc 9,12 . (2) Lc 9,22 . (3) Lc 9,37 . | (1) Lc 10,12 . | |||||||||||||||||
2 | gen. vr. enk. + acc. vr. mv hèmeras | 14 | (1) Lc 1,20 . (2) Lc 1,24 . (3) Lc 1,80 . | (4) Lc 2,43 . (5) Lc 2,44 . (6) Lc 2,46 . | (7) Lc 4,2 . (8) Lc 4,42 . | (9) Lc 9,51 . | (10) Lc 15,13 . | (11) Lc 17,4 . (12) Lc 17,27 . | (13) Lc 18,7 . | (14) Lc 21,37 . | ||||||||||||||
3 | acc. vr. enk. hèmeran | 7 | (1) Lc 2,37 . | (2) Lc 9,23 . | (3) Lc 11,3 . | (4) Lc 16,19 . | (5) Lc 19,47 . | (6) Lc 22,53 . | (7) Lc 24,21 . | |||||||||||||||
4 | nom. vr. mv. hèmerai | 12 | (1) Lc 1,23 . | (2) Lc 2,6 . (3) Lc 2,21 . (4) Lc 2,22 . | (5) Lc 5,35 . | (6) Lc 9,28 . | (7) Lc 13,14 . | (8) Lc 17,22 . | (9) Lc 19,43 . | (10) Lc 21,6 . (11) Lc 21,22 . | (12) Lc 23,29 . | |||||||||||||
5 | gen. vr. mv. hèmerôn | 4 | (1) Lc 5,17 . | (2) Lc 8,22 . | (3) Lc 17,22 . | (4) Lc 20,1 . | ||||||||||||||||||
6 | dat. vr. mv. hèmerais | 18 | (1) Lc 1,5 . (2) Lc 1,7 . (3) Lc 1,18 . (4) Lc 1,25 . (5) Lc 1,39 . (6) Lc 1,75 . | (7) Lc 2,1 . (8) Lc 2,36 . | (9) Lc 4,2 . (10) Lc 4,25 . | (11) Lc 5,35 . | (12) Lc 6,12 . | (13) Lc 9,36 . | (14) Lc 17,26 . (15) Lc 17,28 . | (16) Lc 21,23 . | (17) Lc 23,7 . | (18) Lc 24,18 . | ||||||||||||
totaal | 78 / '82' | 11 | 9 | 4 | '2' | 3 | 1 | 7 | 1 | 1 |
- Hebreeuws . mann. mv. יָמִים = jâmîm (dagen) van het zelfst. naamw. יוֹם = jôm (dag) . Taalgebruik
in Tenakh : jôm
(dag) . Getalwaarde : jod = 10 , waw = 6 , mem = 13 of 40 ; totaal : 29
OF 56 (2³ X 7) . Structuur : 1 - 6 - 4 . De som van de elementen is telkens 2 . j-m-m . Tenakh (289) . Pentateuch (117) . Eerdere Profeten (45) . Latere Profeten (45) . 12 Kleine
Profeten (10) . Geschriften (66) .
- Lat. dies . Ned. dag . D. Tag . E. day . F. jour < Lat. diurnum
. Cfr journaal . Arabisch : يَوم = jaum (dag) . Taalgebruik in de Qoran : dag (jaum) .
Lc
8,22.5. - 6. των ἡμερων = tôn hèmerôn (van de dagen) . NT (12) : (1) Mt
11,12 . (2) Mt
24,29 . (3) Lc
5,17 . (4) Lc
8,22 . (5) Lc 17,22 . (6) Lc
20,1 . (7) Hnd 5,36 . (8) Hnd 7,45 . (9) Hnd 21,26 . (10) Hnd 21,38 . (11) Heb 1,2 . (12) 2 Pe 3,3 .
- הַיָּמִים = hajjâmîm (de dagen) < prefix bepaald lidw. ha + nom. mann. mv. van het zelfst. naamw. יוֹם = jôm (dag) . Taalgebruik
in Tenakh : jôm
(dag) . Getalwaarde : jod = 10 , waw = 6 , mem = 13 of 40 ; totaal : 29
OF 56 (2³ X 7) . Structuur : 1 - 6 - 4 . De som van de elementen is telkens 2 . . Tenakh (135) . Pentateuch (23) . Eerdere Profeten (69) . Latere Profeten (18) . 12 Kleine
Profeten (3) . Geschriften (22) .
Lc 8,22.4. - 6. μιᾳ των ἡμερων = mia(i) tôn hèmerôn (tijdens één van de dagen) . NT = Lc (3) : (1) Lc 5,17 . (2) Lc 8,22 . (3) Lc 20,1 .
Lc 8,22.3. - 6. εν μιᾳ των ἡμερων = en mia(i) tôn hèmerôn (tijdens één van de dagen) . NT = Lc (3) : (1) Lc 5,17 . (2) Lc 8,22 . (3) Lc 20,1 .
Lc
8,22.1. - 6. και εγενετο εν μιᾳ των ἡμερων = kai egeneto en mia(i) tôn hèmerôn (en het gebeurde
tijdens één van de dagen) . Lc (2) : (1) Lc
5,17 . (2) Lc
20,1 .
- εγενετο δε εν μιᾳ των ἡμερων = egeneto de en mia tôn hèmerôn (het gebeurde echter
tijdens één van de dagen) : Lc (1) Lc
8,22 . Er is ook een variante lezing met και = kai (en) .
Lc 8,22.8. persoonl. voornaamw. 3de pers. enk. nom. mann. enk. αυτος = autos (hij) . Taalgebruik in het NT : persoonlijk voornaamwoord . Taalgebruik in de LXX : persoonlijk voornaamwoord . Taalgebruik in Lc : persoonlijk voornaamwoord . Lc 8 (4) : (1) Lc 8,1 . (2) Lc 8,22 . (3) Lc 8,37 . (4) Lc 8,54 .
autos (hij) 3de pers. enk. | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
nom. mann. enk. autos | 654 | 490 | 164 | 12 | 15 | 45 | 18 | 17 | 49 | 8 | 72 | 90 |
autos | Lc | Lc 1 | Lc 2 | Lc 3 | Lc 4 | Lc 5 | Lc 6 | Lc 7 | Lc 8 | Lc 9 | Lc 10 | Lc 11 | Lc 12 | Lc 13 | Lc 14 | Lc 15 | Lc 16 | Lc 17 | Lc 18 | Lc 19 | Lc 20 | Lc 21 | Lc 22 | Lc 23 | Lc 24 | |
1 | nom. mann. enk. autos | 45 | 2 | 1 | 3 | 2 | 5 | 5 | 1 | 4 | 1 | 2 | 2 | 1 | 1 | 2 | 1 | 2 | 1 | 1 | 1 | 7 |
Lc
8,22.7. - 8. και αυτος = kai autos (en hij) . NT (67) . Lc (28) . Lc 8 (3) : (1) Lc 8,1 . (2) Lc
8,22 . (3) Lc
8,41 . Deze zinsnede in Lc
8,22 staat parallel met και οἱ μαθηται αυτου = kai hoi mathètai autou (en zijn leerlingen) .
- Hebreeuws . וְהוּא =wëhû´ (en hij) < prefix verbindingswoord wë + persoonl. voornaamw. 3de pers. mann. enk. הוּא = hû´
(hij, d.i.) . Taalgebruik in Tenakh : hû´(hij,
d.i.) . Getalwaarde : he = 5 , waw = 6 , aleph = 1 ; totaal : 12 (2²
X 3) . Structuur : 5 - 6 - 1 . De som van de elementen is telkens 3 . Tenakh (216) .
Lc
8,22.1. - 8. και εγενετο εν μιᾳ των ἡμερων και αυτος = kai egeneto en mia(i) tôn hèmerôn (en het gebeurde
tijdens één van de dagen) . Lc (2) : (1) Lc
5,17 . (2) Lc
8,22 (variante lezing) .
- εγενετο εν ταις ἡμεραις = egeneto en tais hèmerais (het gebeurde in de dagen) . Lc (3)
: (1) Lc 1,5 . (2) Lc
17,26 . (3) Lc
17,28 .
- εγενετο δε εν ταις ἡμεραις = = egeneto de en tais hèmerais (het gebeurde echter in de dagen) . Lc
(2) : (1) Lc
2,1 . (2) Lc
6,12 . Hnd (1) : Hnd 9,37 .
Lc 8,22.1. - 8. (και) εγενετο (δε) εν ... και αυτος = (kai) egeneto (de) en ... kai autos (- en - het gebeurde - echter - in... en hij zelf ) . Lc (8) : (1) Lc 5,1 . (2) Lc 5,17 . (3) Lc 8,1 . (4) Lc 8,22 . (5) Lc 9,51 . (6) Lc 10,38 . (7) Lc 14,1 . (8) Lc 17,11 .
Lc
8,22.9. act. ind. aor. 3de pers. enk. ενεβη = enebè (hij stapte in) van het werkw. εμβαινω = embainô (inklimmen, beklimmen, klimmen in) . Taalgebruik
in het NT : embainô
(inklimmen) . Taalgebruik
in de LXX : embainô
(inklimmen) . Bijbel (3) : (1) Jon
1,3 . (2) Mt
15,39 . (3) Lc 8,22 . In deze 3 teksten is het werkw. ενεβη = enebè telkens gevolgd door εις = eis . Een vorm van εμβαινω = embainô in de LXX (4) : (1) Jon
1,3 . (2) Nah 3,14 . (3) 1 Mak 15,37 . (4) 2 Mak 12,3 , in het NT (17) , in Lc (3) : (1) Lc 5,3 . (2) Lc 8,22 . (3) Lc
8,37 .
- Het is telkens Jezus die in de boot stapt . In Lc stapt Jezus 3X in de boot ; de 1ste maal om naar het diepe te varen ; de 2de maal om het meer over te steken ; de 3de maal om terug te keren .
Lc 8,22.11. nom. + acc. onz. enk. πλοιον = ploion (boot) . Taalgebruik in het NT : ploion (boot) . Taalgebruik in de LXX : ploion (boot) . Mt (9) : (1) Mt 4,22 . (2) Mt 8,23 . (3) Mt 8,24 . (4) Mt 9,1 . (5) Mt 13,2 . (6) Mt 14,22 . (7) Mt 14,24 . (8) Mt 14,32 . (9) Mt 15,39 . Mc (7) : (1) Mc 4,1 . (2) Mc 4,37 . (3) Mc 5,18 . (4) Mc 6,45 . (5) Mc 6,47 . (6) Mc 6,51 . (7) Mc 8,10 . Lc (2) : (1) Lc 8,22 . (2) Lc 8,37 . Een vorm van πλοιον = ploion (boot) in de LXX (42) , in het NT (66) , in Lc (6) : (1) Lc 5,2 . (2) Lc 5,3 . (3) Lc 5,7 . (4) Lc 5,11 . (5) Lc 8,22 . (6) Lc 8,37 .
ploion (boot) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | |
1 | nom. + acc. onz. enk. ploion | 37 | 6 | 31 | 9 | 7 | 2 | 4 | 9 | 18 | 22 |
Lc
8,22.10. - 11. - εις πλοιον = eis ploion (in een boot) : Mc (1) Mc
4,1 (variante lezing) . (2) Lc 8,22 .
- εις το πλοιον = eis to ploion (in de boot) : Mt (5) : (1) Mt
8,23 . (2) Mt
9,1 . (3) Mt
13,2 . (4) Mt
14,22 . (5) Mt
15,39 . Mc (5) : (1) Mc
4,37 . (2) Mc
5,18 . (3) Mc
6,45 . (4) Mc
6,51 . (5) Mc
8,10 .
- In plaats van te gaan (wellicht over land) naar Ninive , zoekt Jona een boot die afvaart naar Tarsis en wil zo vluchten . In die boot klom Jona in (hetzelfde werkw. en dezelfde vorm als in Lc
8,22) . Ook valt de onbepaaldheid van de boot in Lc
8,22 op . Hier is geen sprake van de boot van Simon en een andere boot . Het is zelfs de enigste maal dat in deze perikope sprake is van een boot . Er ligt in Lucas geen nadruk op de boot . Wel zal de nadruk liggen op de vaarders in de boot . In het verhaal van Lucas gaat het niet om de boot (de kerk) maar om de vaarders (de gelovigen) . Deze dreigen om te komen , onder te gaan , te verdrinken .
Lc
8,22.9. - 11. εμβας εις = embas eis (ingestapt in) . NT (3) : (1) Mt 9,1 . (2) Mc 8,10 . (3) Lc
8,37 .
- εμβας δε εις = embas de eis (ingestapt echter in) . NT (1) : Lc
5,3 .
- Zie ook act. ind. aor. 3de pers. enk. ενεβη = enebè (hij stapte in) van het werkw. εμβαινω = embainô (inklimmen, beklimmen, klimmen in) . Taalgebruik
in het NT : embainô
(inklimmen) . Taalgebruik
in de LXX : embainô
(inklimmen) . Bijbel (3) : (1) Jon
1,3 . (2) Mt
15,39 . (3) Lc 8,22 . In deze 3 teksten is het werkw. ενεβη = enebè telkens gevolgd door εις = eis .
- Het is telkens Jezus die in de boot stapt . In Lc stapt Jezus 3X in de boot ; de 1ste maal om naar het diepe te varen ; de 2de maal om het meer over te steken ; de 3de maal om terug te keren . Op het moment dat Jezus in Lc
8,22 de boot instapt , weet hij waarnaartoe hij wil . Hij weet wellicht ook dat het geen gemakkelijke opgave zal worden . Als hij naar de andere kant wil , is het omdat daar aan de overkant tweeënhalf stammen van Israël waren gevestigd , maar nu als heidens gebied wordt beschouwd . Hij wil de schapen die tussen het geheel onzichtbaar zijn met elkaar verenigen . Hij wil de 12 stammen verenigen ; Israël als het beeld van broederschap . Hij gaat daarnaartoe omdat hij er de Thora wil laten horen en de mensen aanzetten tot het onderhouden van de thorah , om te leven in solidariteit met elkaar .
Lc 8,22.7. - 11. Bij de uitleg van het stormstillingsverhaal wordt vaak verwezen naar het verhaal van Jona . Er zijn lexicografische overeenkomsten en verschillen . Maar er is wel een fundamenteel verschil . Jona vlucht voor zijn opdracht om bekering aan de stad Ninive te preken en als hij er dan toch niet onderuit kan en het doet , is hij alles behalve gelukking met de bekering van de stad Ninive . Jezus neemt echter het initiatief om naar het gebied aan de overkant van het meer te gaan . Hij keert er terug omdat de Gerasenen hem erom verzoeken .
Lc 8,22.14. nom. mann. mv. μαθηται = mathètai (leerlingen) van het zelfst. naamw. μαθητης = mathètès (leerling) . Taalgebruik in het NT : mathètès (leerling) . Taalgebruik in de LXX : mathètès (leerling) . Taalgebruik in Lc : mathètès (leerling) . Lc (10) : (1) Lc 5,33 . (2) Lc 6,1 . (3) Lc 7,11 . (4) Lc 7,18 . (5) Lc 8,9 . (6) Lc 8,22 . (7) Lc 9,18 . (8) Lc 9,54 . (9) Lc 18,15 . (10) Lc 22,39 . Een vorm van μαθητης = mathètès (leerling) in de LXX (-) , in het NT (262) , in Lc (37) . In Lc 5 verschillende vormen in 15 hoofdstukken en 37 verzen .
mathètès (leerling) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
5 | nom. mv. mathètai | 105 | 105 | 38 | 17 | 10 | 36 | 4 | 65 | 101 | |||
8 | acc. mv. mathètas | 39 | 39 | 10 | 7 | 13 | 1 | 8 | 30 | 31 | |||
Totaal | 262 | 73 | 46 | 37 | 78 | 28 |
1. | 2. | 3. | 4. | 5. | 6. | 7. | 8. | 9. | 10. | 11. | 12. | 13. | 14. | 15. | |||
mathètès (leerling) | Lc | Lc 5 | Lc 6 | Lc 7 | Lc 8 | Lc 9 | Lc 10 | Lc 11 | Lc 12 | Lc 14 | Lc 16 | Lc 17 | Lc 18 | Lc 19 | Lc 20 | Lc 22 | |
1 | nom. enk. mathètès | 4 | (1) Lc 6,40 . | (2) Lc 14,26 - (3) Lc 14,27 . (3) Lc 14,33 . | |||||||||||||
2 | nom. mv. mathètai | 10 | (1) Lc 5,33 . | (2) Lc 6,1 . | (3) Lc 7,11 . (4) Lc 7,18 . | (5) Lc 8,9 . (6) Lc 8,22 . | (7) Lc 9,18 . (8) Lc 9,54 . | (9) Lc 18,15 . | (10) Lc 22,39 . | ||||||||
3 | gen. mann. mv. mathètôn | 7 | (1) Lc 6,17 . | (2) Lc 7,18 . | (3) Lc 9,40 . | (4) Lc 11,1 . | (5) Lc 19,29 . (6) Lc 19,37 . | (7) Lc 22,11 . | |||||||||
4 | dat. mv. mathètais | 3 | (1) Lc 9,16 . | (2) Lc 19,39 . | (3) Lc 20,45 . | ||||||||||||
5 | acc. mv. mathètas | 13 | (1) Lc 5,30 . | (2) Lc 6,13 . (3) Lc 6,20 . | (4) Lc 9,14 . (5) Lc 9,43 . | (6) Lc 10,23 . | (7) Lc 11,1 . | (8) Lc 12,1 . (9) Lc 12,22 . | (10) Lc 16,1 . | (11) Lc 17,1 . (12) Lc 17,22 . | (13) Lc 22,45 . | ||||||
Totaal | 37 | 2 | 5 | 3 | 2 | 6 | 2 | 1 | 2 | 3 | 1 | 2 | 1 | 3 | 1 | 3 |
In Lc vinden we opmerkelijk minder de nom. mv. μαθηται = mathètai (leerlingen) dan de andere evangelisten . Daartegenover vinden we meer de acc. mv. vorm μαθητας = mathètas dan de andere evangelisten .
Lc 8,22.13. - 15. οἱ μαθηται αυτου = hoi mathètai autou (zijn leerlingen) . NT (38) . Lc (5) : (1) Lc 6,1 . (2) Lc 7,11 . (3) Lc 7,18 . (4) Lc 8,9 . (5) Lc 8,22 .
Lc 8,22.12. - 15. και οἱ μαθηται αυτου = kai hoi mathètai autou (en zijn leerlingen) . Deze zinsnede staat parallel met και αυτος = kai autos (en hij) . De leerlingen van Jezus stappen mee in de boot . Wat is de bedoeling ervan ? Om te gaan vissen ? Neen , want de boten om te gaan vissen hebben ze vaarwel gezegd en ook het vissen hebben ze vaarwel gezegd . Ze stappen in de boot omdat Jezus in de boot stapt . Ze weten niet wat hen te wachten staat . Het volgt op het gezegde : "Mijn broers zijn degenen die naar het woord van God luisteren en ernaar handelen" . Wat leert Jezus hen ? Wat is zijn 'lering' ? Het is de tora en de ermee samenhangende geschriften . Leerlingen zijn 'talmûdim' , degenen die lerende zijn .
Lc
8,22.17. act. ind. aor. 3de pers. enk. ειπεν = eipen (hij zei) van het werkw. λεγω = legô (zeggen) .
Taalgebruik in het NT : legô
(zeggen) . Taalgebruik in de LXX : legô
(zeggen) . Taalgebruik in Lc : legô
(zeggen) . Een vorm van λεγω = legô (zeggen) in de LXX (4610) , in het NT (1318) ; van
ειπεν = eipon (ik zei) in de LXX (4608) , in het NT (925) .
bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
ind. aor. 3de p. enk. eipen | 3024 | 2426 | 598 | 118 | 56 | 223 | 114 | 75 | 7 | 5 | 397 | 511 |
legô (zeggen) . eipen | Lc | Lc 1 | Lc 2 | Lc 3 | Lc 4 | Lc 5 | Lc 6 | Lc 7 | Lc 8 | Lc 9 | Lc 10 | Lc 11 | Lc 12 | Lc 13 | Lc 14 | Lc 15 | Lc 16 | Lc 17 | Lc 18 | Lc 19 | Lc 20 | Lc 21 | Lc 22 | Lc 23 | Lc 24 | |
act. ind. aor. 3de pers. enk. eipen | 223 | 11 | 5 | 2 | 8 | 9 | 5 | 9 | 11 | 17 | 12 | 9 | 9 | 7 | 11 | 8 | 10 | 8 | 13 | 12 | 11 | 4 | 18 | 6 | 8 |
- וַיּאֹמֶר = wajjo´mèr (en hij zei) < prefix verbindingswoord wë
+ werkwoordvorm qal act. imperf. 3de pers. mann. enk. van het werkw. אמר = ´-m-r (zeggen) . Taalgebruik in Tenakh : ´âmar
(zeggen) . Getalwaarde : aleph = 1 , mem
= 13 of 40 , resj = 20 of 200 ; totaal : 34 (2 X 17) of 241 (priemgetal) . Structuur : 1 - 4 - 2 . De som van de elementen is telkens 7 . Tenakh
(1879) . Pentateuch (594) . Eerdere Profeten (868) . Latere Profeten (120) .
12 Kleine Profeten (56) . Geschriften (241) .
- Lat. legere . Fr. leçon . E. to say . Fr. dire . D. sprechen (spreken)
. Arabisch : قَالَ = qâla (zeggen) . Taalgebruik in de Qoran : qâla (zeggen) .
Lc
8,22.16. - 18. και ειπεν προς = kai eipen pros (en hij zei tot) . NT (15) : (1) Lc 2,34 . (2) Lc 2,49 . (3) Lc 3,14 . (4) Lc 4,23 . (5) Lc 5,10 . (6) Lc 8,22 . (7) Lc 9,3 . (8) Lc
9,50 . (9) Lc 11,5 . (10) Lc 19,5 . (11) Lc 19,13 . (12) Lc 22,15 . (13) Hnd 7,3 . (14) Hnd 9,10 . (15) Hnd 22,21 .
- ειπεν δε προς = eipen de pros (hij zei echter tot) . Lc (17) : (1) Lc
1,13 . (2) Lc
7,50 . (3) Lc
9,13 . (4) Lc
9,14 . (5) Lc
9,59 . (6) Lc
9,62 . (7) Lc
12,15 . (8) Lc
12,22 . (9) Lc
13,7 . (10) Lc
15,3 . (11) Lc
17,1 . (12) Lc
17,22 . (13) Lc
18,9 . (14) Lc
19,9 . (15) Lc
20,41 . (16) Lc
24,17 . (17) Lc
24,44 .
Lc
8,22.16. - 19. - και ειπεν προς αυτους = kai eipen pros autous (en hij zei tot hen) . LXX (54) . NT (= Lc) (8) : (1) Lc 2,49 . (2) Lc 3,14 . (3) Lc 4,23 . (4) Lc 8,22 . (5) Lc 9,3 . (6) Lc 11,5 . (7) Lc 19,13 . (8) Lc 22,15 .
- ειπεν δε προς αυτους = eipen de pros autous (hij zei echter tot hen) . LXX (1) : Gn 19,7 . NT (6) : (1) Lc 9,13 . (2) Lc 12,15 . (3) Lc 15,3 . (4) Lc
20,41 . (5) Lc 24,17 . (6) Hnd
1,7 .
- και ειπεν αυτοις = kai eipen autois (en hij zei hen) . LXX (89) . NT (30) . Slechts in de evangelies . Mt (3) : (1) Mt
8,32 . (2) Mt
9,15 . (3) Mt
20,17 . Mc (8) : (1) Mc
1,17 . (2) Mc 2,19 . (3) Mc
4,40 . (4) Mc 6,31 . (5) Mc 9,29 . (6) Mc
10,14 . (7) Mc
14,24 . (8) Mc 16,15 . Lc (9) : (1) Lc
2,10 . (2) Lc
9,48 . (3) Lc
13,22 . (4) Lc
16,15 . (5) Lc
22,35 . (6) Lc
22,46 . (7) Lc
24,19 . (8) Lc
24,38 . (9) Lc
24,46 . Joh (10) .
- ειπεν δε αυτοις = eipen de autois (hij zei echter aan hen) . LXX (13) . NT (7) : (1) Lc 8,25 . (2) Lc 9,20 . (3) Lc 10,18 . (4) Lc 11,2 . (5) Lc
22,67 . (6) Lc
24,44 . (7) Joh
6,35 .
- ειπεν δε προς τους μαθητας = eipen de pros tous mathètas (hij zei echter tot de leerlingen) . LXX (0) . NT (4) : (1) Lc
9,14 . (2) Lc
12,22 . (3) Lc
17,1 . (4) Lc
17,22 .
Lc
8,22.20. conjunct. aor. 1ste pers. mv. διελθωμεν = dielthômen (laten we doorheengaan) van het werkw. διερχομαι = dierchomai
(doorheen gaan) . Taalgebruik in het NT : dierchomai
(doorheen gaan) . Taalgebruik in de LXX : dierchomai
(doorheen gaan) . Taalgebruik in Lc : dierchomai
(doorheen gaan) . Bijbel (5) : (1) Gn 4,8 . (2) 1 K 18,5 . (3) Mc
4,35 . (4) Lc 2,15 . (5) Lc 8,22 . Een vorm van διερχομαι = dierchomai in de LXX (152) , in het NT (42) , in Mt (2) : (1) Mt
12,43 . (2) Mt
19,24 , in Mc (2) : (1) Mc
4,35 . (2) Mc
10,25 , in Lc (10) : (1) Lc 2,15 . (2) Lc 2,35 . (3) Lc
4,30 . (4) Lc 5,15 . (5) Lc 8,22 . (6) Lc 9,6 . (7) Lc 11,24 . (8) Lc 17,11 . (9) Lc 19,1 . (10) Lc 19,4 . Lucas gebruikt het werkw. διερχομαι = dierchomai om het meer over te steken . In de LXX kan een vorm van διερχομαι = dierchomai de vertaling van 17 verschillende Hebreeuwse woorden zijn .
- נַעְבְּרָה נָּא = na`ëbërah-nâ´ (dat wij mogen doortrekken) < act. qal cohort. 1ste pers. mv. + versterking nâ´ van het werkw. עָבַר = `âbhar (overgaan, voorbijgaan, doortrekken)
. Taalgebruik in Tenakh : `âbhar
(overgaan, voorbijgaan, doortrekken) . Getalwaarde : ajin = 16 of 70 , beth
= 2 , resj = 20 of 200 ; totaal : 38 (2 X 19) OF 272 (2² X 2² X 17)
. Structuur : 7 - 2 - 2 . De som van de elementen is telkens 2 . Tenakh (2) : (1) Nu 20,17 . (2) Re 11,19 .
- נַעֲבֹר = na`äbhor (wij zullen trekken door) van het werkw. עָבַר = `âbhar (overgaan, voorbijgaan, doortrekken)
. Taalgebruik in Tenakh : `âbhar
(overgaan, voorbijgaan, doortrekken) . Getalwaarde : ajin = 16 of 70 , beth
= 2 , resj = 20 of 200 ; totaal : 38 (2 X 19) OF 272 (2² X 2² X 17)
. Structuur : 7 - 2 - 2 . De som van de elementen is telkens 2 . Tenakh (3) : (1) Nu 20,17 . (2) Nu 21,22 . (3) Nu 32,32 .
- Het zelfst. naamw. עֵבֶר = `ebhèr (overzijde, overkant) is afgeleid van het werkw. עָבַר = `âbhar (overgaan, voorbijgaan, doortrekken) . Het zelfst. naamw. עֶרֶב = `èrèbh (avond) heeft dezelfde letters als עָבַר = `âbhar (overgaan, voorbijgaan, doortrekken) maar de 2 laatste letters staan in een andere volgorde . De avond bevat de idee van overgang tussen de dag en de nacht .
Lc
8,22.23. περαν = peran (overzijde, overkant) . Taalgebruik in het NT : peran
(overzijde, overkant) . Taalgebruik in de LXX : peran
(overzijde, overkant) . Bijbel (115) . OT (92) . NT (23) . Mt (7) : (1) Mt
4,15 . (2) Mt
4,25 . (3) Mt
8,18 . (4) Mt
8,28 . (5) Mt
14,22 . (6) Mt 16,5 . (7) Mt 19,1 . Mc (7) : (1) Mc
3,8 . (2) Mc
4,35 . (3) Mc
5,1 . (4) Mc
5,21 . (5) Mc
6,45 . (6) Mc
8,13 . (7) Mc
10,1 . Lc (1) : Lc 8,22 . Joh (8) : (1) Joh
1,28 . (2) Joh
3,26 . (3) Joh
6,1 . (4) Joh
6,17 . (5) Joh
6,22 . (6) Joh
6,25 . (7) Joh
10,40 . (8) Joh
18,1 .
- הָעֵבֶר = hâ`ebhèr (de overzijde, de overkant) < prefix bepaald lidw. ha + zelfst. naamw. עֵבֶר `ebhèr (overzijde, overkant) . Zie het werkw. עָבַר = `âbhar (overgaan, voorbijgaan, doortrekken)
. Taalgebruik in Tenakh : `âbhar
(overgaan, voorbijgaan, doortrekken) . Getalwaarde : ajin = 16 of 70 , beth
= 2 , resj = 20 of 200 ; totaal : 38 (2 X 19) OF 272 (2² X 2² X 17)
. Structuur : 7 - 2 - 2 . De som van de elementen is telkens 2 . Tenakh (1) : 1 S 25,13 .
- Het zelfst. naamw. עֵבֶר = `ebhèr (overzijde, overkant) is afgeleid van het werkw. עָבַר = `âbhar (overgaan, voorbijgaan, doortrekken) . Het zelfst. naamw. עֶרֶב = `èrèbh (avond) heeft dezelfde letters als עָבַר = `âbhar (overgaan, voorbijgaan, doortrekken) maar de 2 laatste letters staan in een andere volgorde . De avond bevat de idee van overgang tussen de dag en de nacht .
21. - 23. εις το περαν = eis to peran (naar de overzijde) . NT (10) . Mt (4) : (1) Mt 8,18 . (2) Mt 8,28 . (3) Mt 14,22 . (4) Mt 16,5 . Lc (1) : Lc 8,22 . Mc (5) . (1) Mc 4,35 . (2) Mc 5,1 . (3) Mc 5,21 . (4) Mc 6,45 . (5) Mc 8,13 . Mc : 5 / 7 , niet in (1) Mc 3,8 . (2) Mc 10,1 . In deze twee verzen (Mc 3,8 en Mc 10,1) : περαν του ιορδανου = peran tou Iordanou (de overzijde van de Jordaan) .
Lc
8,22.25. gen. vr. enk. λιμνης = limnès van het zelfst. naamw. λιμνη = limnè (meer) .
Taalgebruik in het NT : limnè
(meer) . Taalgebruik in de LXX : limnè
(meer) . Bijbel (1) : Lc
8,22 . Een vorm van λιμνη = limnè in de LXX (5) : (1) Ps 107,35 . (2) Ps 114,8 . (3) Hl 7,5 . (4) 1 Mak 11,35 . (5) 2 Mak 12,16 , in het NT (11) . Lc (5) : (1) Lc
5,1 . (2) Lc
5,2 . (3) Lc
8,22 . (4) Lc
8,23 . (5) Lc
8,33 . Apk (6) : (1) Apk 19,20 . (2) Apk 20,10 . (3) Apk 20,14 . (4) Apk 20,15 . (5) Apk 21,8 . In de LXX kan λιμνη = limnè de vertaling van 2 verschillende Hebreeuwse woorden zijn .
- Wat gaat Jezus doen aan de overkant van het meer , aan het Overjordaanse ? We beschouwen het als een heidens gebied , en Jezus zou naar de heidenen gaan . Maar is er niet meer in het spel ? Gaat Jezus soms naar het Overjordaanse omdat het bij de verdeling van het land aan de stam Ruben , Gad en de halve stam van Manasse werd toegewezen . Die stammen behoorden tot de 12 stammen van Israël . Uit de droom van Jozef zal blijken dat Jozef zijn broers zal moeten verenigen . Is het Overjordaanse misschien zoals Galilea een gebied van de heidenen ?
Lc
8,22.20. - 25. Jezus zegt 6 woorden . Er valt één en ander op . Vooreerst het voorvoegsel di' bij het werkw. διελθωμεν = dielthômen (laten we doorheengaan) ; vervolgens het zelfst. naamw. περαν = peran (overzijde, overkant) dat in Lc slechts 1X gebruikt wordt . Tenslotte de grammicale vorm λιμνης = limnès van het zelfst. naamw. λιμνη = limnè (meer) .
- Het zelfst. naamw. עֵבֶר = `ebhèr (overzijde, overkant) is afgeleid van het werkw. עָבַר = `âbhar (overgaan, voorbijgaan, doortrekken) . Het zelfst. naamw. עֶרֶב = `èrèbh (avond) heeft dezelfde letters als עָבַר = `âbhar (overgaan, voorbijgaan, doortrekken) maar de 2 laatste letters staan in een andere volgorde . De avond bevat de idee van overgang tussen de dag en de nacht .
Lc 8,22.27. pass. ind. aor. 3de pers. mv. ανηχθησαν = anèchthèsan (zij werden omhooggevoerd) van het werkw. αναγω = anagô (omhoogvoeren) . Taalgebruik in het NT : anagô (omhoogvoeren) . Taalgebruik in de LXX : anagô (omhoogvoeren) . Lc (1) Lc 8,22 . Een vorm van αναγω = anagô (omhoogvoeren) in het OT (114) , in het NT (23) , in Lc (3) : (1) Lc 2,22 . (2) Lc 4,5 . (3) Lc 8,22 , in Hnd (17) .
Lc 8,23 - Lc 8,23 : 142. Het bedaren van de storm - Mc 4,35-41 - Mt 8,23-27 - Lc 8,22-25 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 8 - Lc 8,22 - Lc 8,23 - Lc 8,24 - Lc 8,25 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [23] But as they sailed he fell asleep: and there came down
a storm of wind on the lake; and they were filled with water, and were in jeopardy.
Luther-Bibel . 23 Und als sie fuhren, schlief er ein. Und es kam ein Windwirbel
über den See und die Wellen überfielen sie, und sie waren in großer Gefahr.
Tekstuitleg van Lc 8,23 . Het vers Lc 8,23 telt 15 (3 X 5) woorden en 86 (2 X 43) letters . De getalwaarde van Lc 8,23 is 10336 (2³ X 2² X 17 X 19) .
Lc 8,23.1. act. part. praes. gen. mann. mv. πλεοντων = pleontôn van het werkw. πλεω = pleô (varen) . Taalgebruik in het NT : pleô (varen) . Taalgebruik in de LXX : pleô (varen) . Bijbel (2) : (1) 1 Mak 13,29 . (2) Lc 8,23 . Een vorm van het werkw. πλεω = pleô in de LXX (6) , in het NT (6) , in Lc (1) .
Lc
8,23.4. act. ind. aor. 3de pers. enk. αφυπνωσεν = afupnôsen (hij droomde weg) van het werkw. αφυπνoô = afupnoô (wegdromen) . Hapax in de bijbel : Lc
8,23 .
- act. ind. aor. 3de pers. enk. ὑπνωσεν = hupnôsen (hij droomde) van het werkw. ὑπνοω = hupnoô (dromen) . Taalgebruik in het NT : hupnoô (dromen) . Taalgebruik in de LXX : hupnoô (dromen) . Bijbel (3) : (1) Gn 2,21 . (2) 1 S 19,5 . (3) Jdt 12,5 .
- Een vorm van het werkw. ενυπνιαζω = enupniazô (indromen) . LXX (19) : (1) Gn 28,12 . (2) Gn 37,5 . (3) Gn 37,6 . (4) Gn 37,9 . (5) Gn 37,10 . (6) Gn 41,5 . (7) Dt 13,1 . (8) Dt 13,3 . (9) Dt 13,5 . (10) Re 7,13 . (11) Js 29,7 . (12) Js 29,8 . (13) Js 56,10 . (14) Jr 23,25 . (15) Jr 34,7 . (16) Jr 36,8 . (17) Da 2,1 . (18) Da 2,3 . (19) Jl 2,27 .
- Na de zegen van zijn vader Isaak vlucht Jakob naar Haran . Hij brengt de nacht door in open lucht en droomt over de aanwezigheid van JHWH en een voorspoedige toekomst (Gn 28) . Een andere droom is die van Jozef (Gn 37) . Het is de droom waarin de zon , de maan en elf sterren voor hem buigen . Van de afkeer zullen de broers zich uiteindelijk tot hem keren . Het gaat erom een onderlinge broederschap uit te bouwen en de eenheid te bewerken .
Lc 8,23.6. act. ind. aor. 3de pers. enk. κατεβη = katebè (hij daalde neer) van het werkw. καταβαινω = katabainô (naar beneden dalen , afdalen) . Taalgebruik in de Septuaginta : katabainô (neerdalen, afdalen) . Taalgebruik in het NT : katabainô (neerdalen, afdalen) . Bijbel (104) . OT (91) . NT (13) : . Gn (5) : (1) Gn 11,5 . (2) Gn 12,10 . (3) Gn 15,11 . (4) Gn 24,45 . (5) Gn 38,1 . Een vorm van καταβαινω = katabainô in de LXX (349) , in het NT (81) , in Lc (13) : (1) Lc 2,51 . (2) Lc 3,22 . (3) Lc 6,17 . (4) Lc 8,23 . (5) Lc 9,54 . (6) Lc 10,15 . (7) Lc 10,30 . (8) Lc 10,31 . (9) Lc 17,31 . (10) Lc 18,14 . (11) Lc 19,5 . (12) Lc 19,6 . (13) Lc 22,44 , in Joh (17) .
katabainô | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | |
act. ind. aor. 3de pers. enk. katebè | 104 | 91 | 13 | 2 | 4 | 1 | 3 | 1 | 2 | 6 | 7 |
Jona daalde 3X af ; eerst naar Joppe , dan in de boot en dan beneden in het schip . Terwijl de storm raasde en iedereen tot zijn God bad , ging hij slapen . De kapitein kwam naar hem toe en zei : hoe kan jij slapen ? Sta op en roep tot je God dat God onze redde en dat wij niet vergaan .
Lc 8,23.5. - 6. verbindingswoord wa + werkw.vorm act. ind. imperf. 3de pers. mann. enk. וַיֵּרֶד = wajjerèd (en hij daalde - neer -) van het werkw. יָרַד =jârad (afdalen, afstijgen, vallen) . Taalgebruik in Tenakh : järad (afdalen, afstijgen, vallen) . Getalwaarde : jod = 10 , resj = 20 of 200 , daleth = 4 ; totaal : 34 (2 X 17) OF of 214 (2 X 107) . Structuur : 1 - 2 - 4 . De som van de elementen is telkens 7 . MT (41) . Pentateuch (15) : (1) Gn 11,5 . (2) Gn 12,10 . (3) Gn 15,11 . (4) Gn 38,1 . (5) Ex 19,14 . (6) Ex 19,20 . (7) Ex 19,25 . (8) Ex 32,15 . (9) Ex 34,5 . (10) Lv 9,22 . (11) Nu 11,25 . (12) Nu 12,5 . (13) Nu 14,45 . (14) Nu 20,28 . (15) Dt 26,5 .
- prefix verbindingswoord wë + act. qal imperf. 1ste pers. enk. וָאֵרֵד = wâ´ered (en ik daalde af) van het werkw. יָרַד = jârad (afdalen, afstijgen, vallen) . Taalgebruik in Tenakh
: järad
(afdalen, afstijgen, vallen) . Getalwaarde : jod = 10 , resj = 20 of 200
, daleth = 4 ; totaal : 34 (2 X 17) OF of 214 (2 X 107) . Structuur : 1 - 2 - 4 . De som van de elementen is telkens 7 . Tenakh (4) : (1) Ex 3,8 . (2) Dt 9,15 . (3) Dt 10,5 . (4) Jr 18,3 .
- act. qal imperf. 1ste pers. enk. אֵרֵד = ´ered ( ik daalde af) van het werkw. יָרַד = jârad (afdalen, afstijgen, vallen) . Taalgebruik in Tenakh
: järad
(afdalen, afstijgen, vallen) . Getalwaarde : jod = 10 , resj = 20 of 200
, daleth = 4 ; totaal : 34 (2 X 17) OF of 214 (2 X 107) . Structuur : 1 - 2 - 4 . De som van de elementen is telkens 7 . Tenakh (3) : (1) Gn 37,35 . (2) Gn 46,4 . (3) 1 S 26,6 .
- Grieks . act. ind. aor. 1ste pers. enk. κατεβην = katebèn (ik daalde af) van het werkw. καταβαινω = katabainô
(naar beneden dalen , afdalen) . Taalgebruik in de Septuaginta : katabainô
(neerdalen, afdalen) . Taalgebruik in het NT : katabainô
(neerdalen, afdalen) . Bijbel (7) : (1) Ex 3,8 . (2) Dt 9,15 . (3) Dt 10,5 . (4) Jr 18,3 . (5) Jon 2,7 . (6) Hl 6,11 . (7) Hnd 7,34 .
-
Lat. descendere . Fr. descendre . E. to descend . Ned. neerdalen , afdalen .
D. herabkommen . Jrd (Jared) is ook een persoonsnaam .
- JHWH daalde af om de ellende van het volk aan den lijve te voelen en om het uit de ellende van de slavernij weg te leiden . JHWH had het reeds gezien en gehoord . Maar dat was niet voldoende . Hier daalt een wervelwind neer . Ook in dergelijke omstandigheden laat JHWH ons niet alleen , dat hopen we .
Lc 8,23.7. λαιλαψ
= lailaps (storm met regenbuien) . Taalgebruik : lailaps
(storm met regenbuien) . Bijbel (5) : (1) Jr
25,32 . (2) Job 21,18 . (3) W 5,23 . (4) Mc
4,37 . (5) Lc
8,23 . Een vorm van λαιλαψ
= lailaps in de LXX (7) , in het NT (3) .
- Hebreeuws . סַעַר = sa`ar (storm) . Taalgebruik in Tenakh : sa`ar (storm) . Getalwaarde : samekh = 15 of 60 , ajin = 16 of 70 , resj = 20 of 200 ; totaal : 51 (3 X 17) OF 330 (2 X 3 X 5 X 11) . De som van de elementen is telkens 6 . Tenakh (2) : (1) Jr
30,23 . (2) Jon
1,4 .
וְסַעַר = wësa`ar (en een stormwind) < prefix verbindingswoord wë + het zelfst. naamw. סַעַר = sa`ar (storm) . Taalgebruik in Tenakh : sa`ar (storm) . Getalwaarde : samekh = 15 of 60 , ajin = 16 of 70 , resj = 20 of 200 ; totaal : 51 (3 X 17) OF 330 (2 X 3 X 5 X 11) . De som van de elementen is telkens 6 . Tenakh (2) : (1) Jr
23,19 . (2) Jr
25,32 .
- סְעָרָה = sa`arah (storm) . Zie het zelfst. naamw. סַעַר = sa`ar (storm) . Taalgebruik in Tenakh : sa`ar (storm) . Getalwaarde : samekh = 15 of 60 , ajin = 16 of 70 , resj = 20 of 200 ; totaal : 51 (3 X 17) OF 330 (2 X 3 X 5 X 11) . De som van de elementen is telkens 6 . Tenakh (6) : (1) Js 54,11 . (2) Ez
1,4 . (3) Ps 107,25 . (4) Ps 107,29 . (5) Ps 148,8 . (6) Job 40,6 .
Lc 8,23.8. gen. mann. enk. ανεμου = anemou van het zelfst. naamw. ανεμος = anemos (wind) . Taalgebruik in het NT : anemos (wind) . Taalgebruik in de LXX : anemos (wind) . Bijbel (18) : (1) 2 S 22,11 . (2) Js 17,13 . (3) Jr 13,24 . (4) Ps 18,43 . (5) Ps 35,5 . (6) Ps 83,14 . (7) Job 13,25 . (8) Job 21,18 . (9) W 4,4 . (10) W 5,14 . (11) Sir 22,18 . (12) Mt 11,7 . (13) Mc 4,37 . (14) Lc 7,24 . (15) Lc 8,23 . (16) Joh 6,18 . (17) Hnd 27,7 . (18) Apk 6,13 . Een vorm van ανεμος = anemos in de LXX (67) , in het NT (31) , in Lc (4) : (1) Lc 7,24 . (2) Lc 8,23 . (3) Lc 8,24 . (4) Lc 8,25 .
Lc 8,23.11. acc. vr. enk. λιμνην = limnèn van het zelfst. naamw. λιμνη = limnè (meer) . Taalgebruik in het NT : limnè (meer) . Taalgebruik in de LXX : limnè (meer) . Bijbel (9) . LXX (1) : 2 Mak 12,16 . Lc (4) : (1) Lc 5,1 . (2) Lc 5,2 . (3) Lc 8,23 . (4) Lc 8,33 . Apk (4) : (1) Apk 19,20 . (2) Apk 20,10 . (3) Apk 20,14 . (4) Apk 20,15 . Een vorm van λιμνη = limnè in de LXX (5) : (1) Ps 107,35 . (2) Ps 114,8 . (3) Hl 7,5 . (4) 1 Mak 11,35 . (5) 2 Mak 12,16 , in het NT (11) . Lc (5) : (1) Lc 5,1 . (2) Lc 5,2 . (3) Lc 8,22 . (4) Lc 8,23 . (5) Lc 8,33 . Apk (6) : (1) Apk 19,20 . (2) Apk 20,10 . (3) Apk 20,14 . (4) Apk 20,15 . (5) Apk 21,8 . In de LXX kan λιμνη = limnè de vertaling van 2 verschillende Hebreeuwse woorden zijn .
Lc 8,23.13. med. + pass. ind. imperf. 3de pers. mv. συνεπληρουντο = suneplèrounto (en zij werden volgemaakt / zij werden overspoeld) van het werkw. συμπληροω = sumplèroô (samen vol maken, vervullen) . Taalgebruik in het NT : sunplèroô (samen vol maken, vervullen) . Taalgebruik in de LXX : sunplèroô (samen vol maken, vervullen) . Taalgebruik in Lc : sunplèroô (samen vol maken, vervullen) . Taalgebruik in Hnd : sunplèroô (samen vol maken, vervullen) . Bijbel = Lc (1) : Lc 8,23 . Een vorm van συμπληροω = sumplèroô in de LXX (-) , in het NT (3) , in Lc (2) : (1) Lc 8,23 . (2) Lc 9,51 , in Hnd : Hnd 2,1 .
Lc 8,23.14. act. ind. imperf. 3de pers. mv. εκινδυνευον = ekinduneuon (zij liepen gevaar) van het werkw. κινδυνευω = kinduneuô (gevaarlopen, gevaren doorstaan) . Taalgebruik in het NT : kinduneuô (gevaarlopen, gevaren doorstaan) . Taalgebruik in de LXX : kinduneuô (gevaarlopen, gevaren doorstaan) . Bijbel : Lc 8,23 . Een vorm van κινδυνευω = kinduneuô in de LXX (? / 7) : (1) Sir 10,9 . (2) Js 28,13 . (3) Jon
1,4 , in het NT (4) : (1) Lc 8,23 . (2) Hnd 19,27 . (3) Hnd 19,40 . (4) 1
Kor 15,30 .
In Jon
1,4 lezen we de vorm act. ind. imperf. 3de pers. enk. εκινδυνευεν = ekinduneuen (hij liep gevaar) , een hapaxvorm in de Bijbel .
In Jon
1,4 liep de boot het gevaar te breken , in Lc 8,23 liepen de leerlingen van Jezus het gevaar .
De leerlingen lopen gevaar , voor hun leven , maar nog meer om hun geloof en vertrouwen te verliezen . Wij vergaan ; het loopt op niets uit . Met ons is het gedaan .
Lc 8,24 - Lc 8,24 : 142. Het bedaren van de storm - Mc 4,35-41 - Mt 8,23-27 - Lc 8,22-25 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 8 - Lc 8,22 - Lc 8,23 - Lc 8,24 - Lc 8,25 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [24] And they came to him, and awoke him, saying, Master,
master, we perish. Then he arose, and rebuked the wind and the raging of the
water: and they ceased, and there was a calm.
Luther-Bibel . 24 Da traten sie zu ihm und weckten ihn auf und sprachen: Meister,
Meister, wir kommen um! Da stand er auf und bedrohte den Wind und die Wogen
des Wassers, und sie legten sich und es entstand eine Stille.
Tekstuitleg van Lc 8,24 .
Lc
8,24.1. part. aor. nom. mann. en vr. mv. προσελθοντες = proselthontes van het werkw. προσερχομαι = proserchomai (naderbijkomen / gaan naar) . Taalgebruik in het NT : proserchomai
(naderbijkomen) . Taalgebruik in de LXX : proserchomai
(naderbijkomen) . Bijbel (23) . OT (6) : (1) Gn 43,19 . (2) Nu 32,2 . (3) Joz 10,24 . (4) Da 3,8 . (5) Jdt 7,8 . NT (17) : (1) Mt
8,25 . (2) Mt
13,10 . (3) Mt
13,27 . (4) Mt
14,12 . (5) Mt
15,12 . (6) Mt
15,23 . (7) Mt 16,1 . (8) Mt 17,19 . (9) Mt
26,50 . (10) Mt
26,60 . (11) Mt
26,73 . (12) Mc 6,35 . (13) Mc 10,2 . (14) Lc 8,24 . (15) Lc 9,12 . (16) Lc
20,27 . (17) Hnd 23,14 . Een vorm van προσερχομαι = proserchomai in de LXX (113) , in het NT (87) , in Lc (10) : (1) Lc
1,17 . (2) Lc 7,14 . (3) Lc 8,24 . (4) Lc
8,44 . (5) Lc 9,12 . (6) Lc
9,42 . (7) Lc
10,34 . (8) Lc
13,31 . (9) Lc
20,27 . (10) Lc
23,36 . (11) Lc
23,52 . Een vorm van het werkw. προσερχομαι = proserchomai kan in de LXX de vertaling van 12 verschillende Hebreeuwse werkw. zijn .
Bij een persoon wordt voor de richting van plaats het voorzetsel προς = pros (naar) gebruikt . Wellicht is zo het gebruik van het werkw. προσερχομαι = proserchomai (naderbijkomen / gaan naar) met het voorzetsel προς = pros (naar) verklaarbaar .
- In de Bijbel wordt het deelwoord προσελθοντες = proselthontes (naderbijgekomen) vaak gebruikt om iets te zeggen , te vragen , enz... Soms staat er tussen het naderbij komen en het zeggen , vragen nog een werkw. . Voor het zeggen gebruikt men dan soms het deelwoord = legontes (zeggende) : (1) Mt
8,25 . (2) Lc 8,24 .
Lc
8,24.1. - 2. προσελθοντες δε = proselthontes de (gegaan echter naar) . NT (4) : (1) Mt
13,27 . (2) Lc 8,24 . (3) Lc 9,12 . (4) Lc
20,27 .
- και προσελθοντες = kai proselthontes (en naderbijgekomen / en gegaan naar) . NT (6) : (1) Mt
8,25 . (2) Mt
13,10 . (3) Mt
14,12 . (4) Mt
15,23 . (5) Mt 16,1 . (6) Mc 10,2 .
- De beide uitdrukkingen kunnen de weergave zijn van de Hebreeuwe vorm wa consecutivum + imperf. , m.a.w. 2 nevenschikkende op elkaar volgende werkw. .
Lc
8,24.3. act. ind. aor. 3de pers. mv. διηγειραν = diègeiran (zij wekten) van het werkw. διεγειρω = diegeirô (opwekken) . Taalgebruik in het NT : diegeirô (opwekken) . Taalgebruik in de LXX : diegeirô (opwekken) . Bijbel (1) : Lc 8,24 . Een vorm van διεγειρω = diegeirô in de LXX (5) : (1) Est 1,11 . (2) Jdt 1,4 . (3) 2 Mak 7,21 . (4) 2 Mak 15,10 . (5) 3 Mak 5,15 , in het NT (6) : (1) Mc
4,39 . (2) Lc 8,24 (2 vormen) . (3) Joh
6,18 . (4) 2
Pe 1,13 . (5) 2 Pe 3,1 .
In Mc 4,38 : act. ind. praes. 3de pers. mv. εγειρουσιν = egeirousin (zij wekken) van het werkw. εγειρω = egeirô (opwekken)
. Taalgebruik in het NT : egeirô
(wekken) . Taalgebruik in de LXX : egeirô
(wekken) . Bijbel (1) : Mc 4,38 . Een vorm van εγειρω = egeirô (opwekken) in de LXX (57) , in het NT (143) , in Mc (19) .
- In Mt
8,25 : act. ind. aor. 3de pers. mv. ηγειραν = ègeiran (zij wekten) van het werkw. εγειρω = egeirô (opwekken)
. Taalgebruik in het NT : egeirô
(wekken) . Taalgebruik in de LXX : egeirô
(wekken) . Bijbel (5) : (1) 1 S 5,3 . (2) Mi 3,5 . (3) Jdt 10,23 . (4) 1 Mak 3,49 . (5) Mt
8,25 . Een vorm van εγειρω = egeirô (opwekken) in de LXX (57) , in het NT (143) , in Mt (36) , in Mt 8 (36) : (1) Mt
8,15 . (2) Mt
8,25 . (3) Mt
8,26 .
- Mc praes. , Mt aor. van het werkw. εγειρω = egeirô (opwekken) , Lc aor. van het werkw. διεγειρω = diegeirô (opwekken) , wellicht onder invloed van het gebruik van het werkw. διεγειρω = diegeirô (opwekken) in Mc
4,39 .
- Zou het kunnen dat degenen die iemand wekken , als het ware bij iemand moeten doordringen , een weg moeten afleggen vooraleer het bij de gewekte aankomt . Of dat een stem ... moet doordringen tot de gewekte vooraleer hij wakker wordt , vandaar het Griekse voorzetsel δι' = di' .
Lc 8,24.5. nom. mann. mv. λεγοντες = legontes (zeggende) van het werkw. λεγω = legô (zeggen) . Taalgebruik in het NT : legô (zeggen) . Taalgebruik in de LXX : legô (zeggen) . Taalgebruik in Lc : legô (zeggen) . Lc (37) . Lc 8 (2) : (1) Lc 8,24 . (2) Lc 8,25 .
legô (zeggen) tegenwoordige tijd | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
part. pr. nom. mann. en vr. mv. legontes | 384 | 232 | 152 | 47 | 15 | 37 | 10 | 23 | 4 | 16 | 99 | 109 |
Lc 8,24.6. voc. mann. enk. επιστατα = epistata (bijstaander) van het zelfst. naamw. επιστατης = epistatès (bijstaander, meester) . Taalgebruik in het NT : epistatès (bijstaander, meester) . Taalgebruik in de LXX : epistatès (bijstaander, meester) . Taalgebruik in Lc : epistatès (bijstaander, meester) . Een vorm van επιστατης = epistatès in de bijbel (20) , in het OT (13) , in het NT = Lc (6) . Bijbel = Lc (6) : (1) Lc 5,5 . (2) Lc 8,24 . (3) Lc 8,45 . (4) Lc 9,33 . (5) Lc 9,49 . (6) Lc 17,13 . Degene die bijstand verleent , medestander , hulpverlener , opgestane .
Lc 8,24.5. - 6. λεγοντες επιστατα = legontes epistata (zeggende , bijstander / medestander) . Bijbel (1) : Lc 8,24 . Zie ook Lc 17,13 : λεγοντες Ιησου επιστατα = legontes Iesu epistata (zeggende , bijstander / medestander) . Vaak volgt op λεγοντες = legontes (zeggende) een objectzin , een vraag of een bede .
Lc 8,24.8. pass. ind. praes. 1ste pers. mv. απολλυμεθα = apollumetha (wij worden gedood, wij gaan ten gronde) van het werkw. απολλυμι = apollumi (verderven, verdoemen) . Taalgebruik in het NT : apollumi ( ten gronde richten , doden , verliezen ) . Taalgebruik in de LXX : apollumi (ten gronde richten , doden , verliezen) . Taalgebruik in Lc : apollumi (ten gronde richten , doden , verliezen) . Taalgebruik in Hnd : apollumi ( ten gronde richten , doden , verliezen ) . Bijbel (3) : (1) Mt 8,25 . (2) Mc 4,38 . (3) Lc 8,24 . Het zijn parallelteksten . Een vorm van απολλυμι = apollumi in de LXX (378) , in het NT (90) , in Mt (19) , in Mc (10) , in Lc (25) :
1. | 2. | 3. | 4. | 5. | 6. | 7. | 8. | 9. | 10. | 11. | 12. | |||
apollumi | Lc 4 | Lc 5 | Lc 6 | Lc 8 | Lc 9 | Lc 11 | Lc 13 | Lc 15 | Lc 17 | Lc 19 | Lc 20 | Lc 21 | ||
1. | pass. ind. praes. 1ste pers. enk. apollumai | 1 | (1) Lc 15,17 . | |||||||||||
2. | pass. ind. praes. 1ste pers. mv. apollumetha | 1 | (1) Lc 8,24 . | |||||||||||
3. | ind. fut. 3de pers. enk. apolesei | 3 | (1) Lc 9,24 . | (2) Lc 17,33 . | (3) Lc 20,16 . | |||||||||
4. | ind. aor. 3de pers. enk. apôlesen | 2 | (1) Lc 17,27 . (2) Lc 17,29 . | |||||||||||
5. | ind. aor. 1ste pers. enk. apôlesa | 1 | (1) Lc 15,9 . | |||||||||||
6. | ind. fut. 3de pers. mv.. apolountai | 1 | (1) Lc 5,37 . | |||||||||||
7. | ind. fut. 2de pers. mv. apoleisthe | 2 | (1) Lc 13,3 . (2) Lc 13,5 . | |||||||||||
8. | conj. aor. 3de pers. enk. apolètai | 1 | (1) Lc 21,18 . | |||||||||||
9. | conj. ind. aor. 3de pers. enk. apolesè(i) | 3 | (1) Lc 9,24 . | (2) Lc 15,8 . | (3) Lc 17,33 . | |||||||||
10. | conj. aor. 3de pers. mv. apolesôsin | |||||||||||||
11. | inf. aor. apolesai | 4 | (1) Lc 4,34 . | (2) Lc 6,9 . | (3) Lc 9,56 . | (4) Lc 19,47 . | ||||||||
12. | inf. aor. apolesthai | 1 | (1) Lc 13,33 . | |||||||||||
13. | part. aor. nom. mann. enk. apolesas | 2 | (1) Lc 9,25 . | (2) Lc 15,4 . | ||||||||||
14. | part. aor. gen. mann. + onz. enk. apolomenou | 1 | (1) Lc 11,51 . | |||||||||||
15. | part. perf. nom. mann. enk. apolôlôs | 2 | (1) Lc 15,24 . (2) Lc 15,32 . | |||||||||||
16. | part. perf. nom. + acc. onz. enk. apolôlos | 3 | (1) Lc 15,4 . (2) Lc 15,6 | (3) Lc 19,10 . | ||||||||||
totaal | 25 | 1 | 1 | 1 | 1 | 3 | 1 | 3 | 7 | 3 | 2 | 1 | 1 |
Lc
8,24.11. pass. part. aor. nom. mann. enk. διεγερθεις = diegertheis (gewekt) van het werkw. διεγειρω = diegeirô (opwekken) . Taalgebruik in het NT : diegeirô (opwekken) . Taalgebruik in de LXX : diegeirô (opwekken) . Bijbel (3) : (1) Est 11 . (2) Mc
4,39 . (3) Lc 8,24 . Een vorm van διεγειρω = diegeirô in de LXX (5) : (1) Est 1,11 . (2) Jdt 1,4 . (3) 2 Mak 7,21 . (4) 2 Mak 15,10 . (5) 3 Mak 5,15 , in het NT (6) : (1) Mc
4,39 . (2) Lc 8,24 (2 vormen) . (3) Joh
6,18 . (4) 2
Pe 1,13 . (5) 2 Pe 3,1 .
- pass. ind. aor. 3de pers. enk. εξηγερθη = exègerthè (hij werd gewekt uit) van het werkw. εξεγειρω = exegeirô (wekken uit) . Zie het werkw. εγειρω = egeirô (opwekken)
. Taalgebruik in het NT : egeirô
(wekken) . Taalgebruik in de LXX : egeirô
(wekken) . Bijbel (6) : (1) Gn 28,16 . (2) Re 16,14 . (3) Re 16,20 . (4) Ps 78,65 . (5) Est 8,4 . (6) Sir 40,7 . Een vorm van het werkw. εξεγειρω = exegeirô in de LXX (88) , in het NT (2) : (1) Rom 9,17 . (2) 1
Kor 6,14 . Een vorm van εξεγειρω = exegeirô kan in de LXX de vertaling van 19 verschillende Hebreeuwse werkw. zijn .
Hebreeuws . wa consecutivum + act. qal imperf. 3de pers. mann. enk. וַיִּיקַץ = wajjijqats (en hij ontwaakte) van het werkw. יָקַץ = jâqats (ontwaken) . Taalgebruik in Tenakh : jâqats (ontwaken) . Getalwaarde : jod = 10 , qoph = 19 of 100 , tsade = 18 of 90 ; totaal : 47 OF 200 (2² X 5²) . Structuur : 1 - 1 - 9 . De som van de elementen is telkens 2 . Tenakh (5) : (1) Gn 9,24 . (2) Gn 28,16 . (3) Gn 41,4 . (4) Gn 41,7 . (5) Re 16,14 . OF : וַיִּקַץ = wajjiqats (en hij ontwaakte) . Tenakh (4) : (1) Re 16,20 . (2) 1 K 3,15 . (3) 1 K 18,27 . (4) Ps 78,65 . Een vorm van het werkw. יָקַץ = jâqats in 11 verzen in Tenakh .
- pass. part. aor. nom. mann. enk. εξεγερθεις = exegertheis (gewekt uit) van het werkw. εξεγειρω = exegeirô (wekken uit) . Zie het werkw. εγειρω = egeirô (opwekken)
. Taalgebruik in het NT : egeirô
(wekken) . Taalgebruik in de LXX : egeirô
(wekken) . Bijbel (1) : Gn 41,21 . Een vorm van het werkw. εξεγειρω = exegeirô in de LXX (88) , in het NT (2) : (1) Rom 9,17 . (2) 1
Kor 6,14
- gen. mann. enk. ὑπνου = hupnou (van de droom) van het zelfst. naamw. ὑπνος = hupnos (slaap) . Taalgebruik in
het NT : hupnos
(slaap) . Taalgebruik in
de LXX : hupnos
(slaap) . Bijbel (12) : (1) Gn 28,16 . (2) Re 16,14 . (3) Re 16,20 . (4) Hos 7,6 . (5) Zach
4,1 . (6) Spr 6,9 . (7) Job 14,12 . (8) Sir 22,9 . (9) Mt
1,24 . (10) Joh
11,13 . (11) Hnd 20,9 . (12) Rom 13,11 . Een vorm van ὑπνος = hupnos in de LXX (63) , in het NT (6) .
- Je kan uit een slaap , maar ook uit een droom gewekt worden .
Lc
8,24.12. act. ind. aor. 3de pers. enk. επετιμησεν = epetimèsen (hij beviel) van het werkw. επιτιμαω = epitimaô (nadrukkelijk
vermanen , 'opdragen' , bevelen , berispen) . Taalgebruik in het NT : epitimaô
(opleggen, opdragen) . Taalgebruik in de LXX : epitimaô
(opleggen, opdragen) . Taalgebruik in Lc. : epitimaô
(opleggen, opdragen) . Het werkwoord heeft een voorvoegsel epi (aan , op) . Het werkwoord heeft een voorvoegsel επι = epi (aan bij, op) wat het werkwoord
versterkt . Wellicht omwille van het voorvoegsel volgt op het werkwoord steeds
een datief . Bijbel (16) . LXX (2) : (1) Gn 37,10 . (2) Ps 106,9 .
NT (14) : (1) Mt
8,26 . (2) Mt
12,16 ( // Mc
3,12 ) . (3) Mt
17,18 . (4) Mt
20,31 . (5) Mc
1,25 ( // Mt
8,26 ) . (6) Mc
4,39 . (7) Mc
8,30 . (8) Mc
8,33 . (9) Mc
9,25 ( // Mt
17,18 ) . (10) Lc
4,35 . (11) Lc
4,39 . (12) Lc
8,24 . (13) Lc
9,42 . (14) Lc
9,55 . Een vorm van επιτιμαω = epitimaô (nadrukkelijk vermanen , 'opdragen' ,
bevelen , berispen) in de LXX (11) , in het NT (29) , in Lc (12) : (1) Lc
4,35 . (2) Lc
4,39 . (3) Lc
4,41 . (4) Lc
8,24 . (5) Lc
9,21 . (6) Lc
9,42 . (7) Lc
9,55 . (8) Lc
17,3 . (9) Lc
18,15 . (10) Lc
18,39 . (11) Lc
19,39 . (12) Lc
23,40 .
- wa consecutivum + act. qal imperf. 3de pers. mann. enk. וַיִּגעַר = wajjigë`ar (en hij berispte) van het werkw. גָעַר = gâ`ar (berispen, verwijten, afweren, dreigen) . Taalgebruik in Tenakh : gâ`ar (berispen, verwijten, afweren, dreigen) . Getalwaarde : ghimel = 3 , ajin = 16 of 70 , resj = 20 of 200 ; totaal : 39 (3 X 13) OF 273 (3 X 7 X 13) . De som van de elementen is telkens 3 . Tenakh (2) : (1) Gn 37,10 . (2) Ps 106,9 . Een vorm van het werkw. erkw. גָעַר = gâ`ar (in 13 verzen in Tenakh .
Lc 8,24.14. dat. mann. enk. ανεμῳ = anemô(i) van het zelfst. naamw. ανεμος = anemos (wind) . Taalgebruik in het NT : anemos (wind) . Taalgebruik in de LXX : anemos (wind) . Bijbel (7) : (1) Ex 14,21 . (2) Jr 18,14 . (3) Sir 5,9 . (4) Mc 4,39 . (5) Lc 8,24 . (6) Hnd 27,15 . (7) Ef 4,14 . Een vorm van ανεμος = anemos in de LXX (67) , in het NT (31) .
Lc
8,24.23. ind. aor. 3de pers. enk. εγενετο = egeneto (het gebeurde) van het werkw. γινομαι = ginomai (worden,
gebeuren) . Taalgebruik in de LXX : ginomai
(worden) . Taalgebruik in het NT : ginomai
(worden) . Bijbel (925) . OT (730) . NT (195) . Lc (69) . Lc 8
(3) : (1) Lc
8,1 . (2) Lc
8,22 . (3) Lc
8,24 . Het duidt vaak een tijdsaanduiding aan (in die dagen, in de dagen
van...) : een gelijk-tijdigheid (terwijl hij het priesterschap uitoefende)
, een voor-tijdigheid of een na-tijdigheid . Soms heeft het ook de betekenis
van zijn (er was eens... zoals vele verhalen bij ons beginnen) . Een vorm van γινομαι = ginomai in de LXX (2174) , in het NT (667) , in Lc (129) , in Lc 8 (8) : (1) Lc
8,1 . (2) Lc 8,17 . (3) Lc
8,22 . (4) Lc 8,24 . (5) Lc
8,34 . (6) Lc
8,35 . (7) Lc
8,40 . (8) Lc
8,56 . In Lc : X vormen in 24 / 24 hoofdstukken en in 129 verzen . Het is duidelijk dat Lucas in zijn evangelie en in Handelingen εγενετο = egeneto veelvuldig gebruikt in tegenstelling tot de andere evangelisten en de andere bijbelboeken van het NT .
- Het is het 30ste vers waarin Lucas εγενετο = egeneto gebruikt . Door het veelvuldig gebruik van het werkw. γινομαι = ginomai (worden,
gebeuren) beklemtoont Lucas dat het evangelie een wordingsgeschiedenis is . Wording betekent verandering , evolutie , proces .
ginomai (worden, gebeuren) | bijbel | Tenach | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
aor. 3de pers. enk. egeneto | 925 | wajëhî : 784 | 730 | 195 | 13 | 17 | 69 | 16 | 53 | 17 | 99 | 115 | |
Totaal | 2841 | 2174 | 667 | 75 | 55 | 129 | 51 | 124 | 38 | 259 | 310 |
egeneto (het gebeurde) . | Lc 1 | Lc 2 | Lc 3 | Lc 4 | Lc 5 | Lc 6 | Lc 7 | Lc 8 | Lc 9 | Lc 10 | Lc 11 | Lc 12 | Lc 13 | Lc 14 | Lc 15 | Lc 16 | Lc 17 | Lc 18 | Lc 19 | Lc 20 | Lc 21 | Lc 22 | Lc 23 | Lc 24 | |
67 | 7 | 7 | 2 | 2 | 3 | 6 | 1 | 3 | 8 | 1 | 4 | 1 | 1 | 1 | 1 | 4 | 1 | 3 | 1 | 4 | 1 | 7 |
Lc 1 | Lc 2 | Lc 3 | Lc 4 | Lc 5 | Lc 6 | Lc 7 | Lc 8 | ||
ind. aor. 3de pers. enk. egeneto | 69 | (1) Lc 1,5 . (2) Lc 1,8 . (3) Lc 1,23 . (4) Lc 1,41 (5) Lc 1,44 . (6) Lc 1,59 . (7) Lc 1,65 . | (8) Lc 2,1 . (9) Lc 2,2 . (10) Lc 2,6 . (11) Lc 2,13 . (12) Lc 2,15 . (13) Lc 2,42 . (14) Lc 2,46 . | (15) Lc 3,2 . (16) Lc 3,21 . | (17) Lc 4,25 . (18) Lc 4,36 . | (19) Lc 5,1 . (20) Lc 5,12 . (21) Lc 5,17 . | (22) Lc 6,1 . (23) Lc 6,6 . (24) Lc 6,12 . (25) Lc 6,13 . (26) Lc 6,16 . (27) Lc 6,49 . | (28) Lc 7,11 . | (29) Lc 8,1 . (30) Lc 8,22 . (31) Lc 8,24 . |
- Hebreeuws . wë + act. qal imperf. 3de pers. mann. enk. וַיְהִי = wajëhî (en hij/het was) van het werkw. הָיָה = hâjâh (zijn) . De getalwaarde van וַיְהי = wajëhî (en hij/het zal zijn/was) is 31 . 31 is de getalwaarde van אֵל = ´el (God) ; aleph = 1 , lamed = 12 of 30 ; totaal : 13 of 31 (elkaars spiegelbeeld) .Taalgebruik in Tenakh : hâjâh (zijn) . Getalwaarde : he = 5 , jod = 10 ; totaal : 20 (2² X 5) . Structuur : 5 - 1 - 5 . De som van de elementen is telkens 2 .Tenakh (784) . Pentateuch (181) . Eerdere Profeten (339) . Latere Profeten (116) . 12 Kleine Profeten (22) . Geschriften (126) . In de LXX wordt het Hebreeuwse werkw. הָיָה = hâjâh (zijn) vaak vertaald door het Griekse werkw. γινομαι = ginomai (worden, gebeuren)
eimi (zijn) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. |
act. ind. pr. 3de pers. enk. estin | 2371 | 1558 | 813 | 114 | 69 | 96 | 147 | 66 | 296 | 25 | 176 | 323 | ||
Totaal | 9397 | 6947 | 2450 | 288 | 192 | 361 | 442 | 560 | 496 | 111 | 841 | 1283 |
- Lat. esse . D. sein . Fr. être . Ned. zijn . E. to be . OF OOK : worden .
Lc 8,25 - Lc 8,25 : 142. Het bedaren van de storm - Mc 4,35-41 - Mt 8,23-27 - Lc 8,22-25 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 8 - Lc 8,22 - Lc 8,23 - Lc 8,24 - Lc 8,25 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [25] And he said unto them, Where is your faith? And they
being afraid wondered, saying one to another, What manner of man is this! for
he commandeth even the winds and water, and they obey him.
Luther-Bibel . 25 Er sprach aber zu ihnen: Wo ist euer Glaube? Sie aber fürchteten
sich und verwunderten sich und sprachen zueinander: Wer ist dieser? Auch dem
Wind und dem Wasser gebietet er und sie sind ihm gehorsam.
Tekstuitleg van Lc 8,25 .
Lc
8,25.1. - 3. - και ειπεν προς αυτους = kai eipen pros autous (en hij zei tot hen) . NT (= Lc) (8) : (1) Lc 2,49 . (2) Lc 3,14 . (3) Lc 4,23 . (4) Lc 8,22 . (5) Lc 9,3 . (6) Lc 11,5 . (7) Lc 19,13 . (8) Lc 22,15 .
- ειπεν δε προς αυτους = eipen de pros autous (hij zei echter tot hen) . NT (6) : (1) Lc 9,13 . (2) Lc 12,15 . (3) Lc 15,3 . (4) Lc
20,41 . (5) Lc 24,17 . (6) Hnd
1,7 .
- και ειπεν αυτοις = kai eipen autois (en hij zei hen) . NT (30) . Slechts in de evangelies . Lc (9) : (1) Lc
2,10 . (2) Lc
9,48 . (3) Lc
13,22 . (4) Lc
16,15 . (5) Lc
22,35 . (6) Lc
22,46 . (7) Lc
24,19 . (8) Lc
24,38 . (9) Lc
24,46 .
- ειπεν δε αυτοις = eipen de autois (hij zei echter aan hen) . NT (7) : (1) Lc 8,25 . (2) Lc 9,20 . (3) Lc 10,18 . (4) Lc 11,2 . (5) Lc
22,67 . (6) Lc
24,44 . (7) Joh
6,35 .
- ειπεν δε προς τους μαθητας = eipen de pros tous mathètas (hij zei echter tot de leerlingen) . NT (4) : (1) Lc
9,14 . (2) Lc
12,22 . (3) Lc
17,1 . (4) Lc
17,22 .
Lc 8,25.6. πιστις = pistis (geloof) . Taalgebruik in het NT : pistis (geloof) . Taalgebruik in de LXX : pistis (geloof) . Bijbel (41) . LXX (6) : (1) Dt 32,20 . (2) 1 S 21,3 . (3) Jr 7,28 . (4) Jr 9,2 . (5) Sir 1,27 . (6) Sir 44,12 . NT (35) . Mt (2) : (1) Mt 9,22 . (2) Mt 15,28 . Mc (2) : (1) Mc 5,34 . (2) Mc 10,52 . Lc (6) : (1) Lc 7,50 . (2) Lc 8,25 . (3) Lc 8,48 . (4) Lc 17,19 . (5) Lc 18,42 . (6) Lc 22,32 . Een vorm van πιστις = pistis in de LXX (59) , in het NT (243) , in Mt (8) , in Mc (5) : (1) Mc 2,5 . (2) Mc 4,40 . (3) Mc 5,34 . (4) Mc 10,52 . (5) Mc 11,22 , in Lc (11) : (1) Lc 5,20 . (2) Lc 7,9 . (3) Lc 7,50 . (4) Lc 8,25 . (5) Lc 8,48 . (6) Lc 17,5 . (7) Lc 17,6 . (8) Lc 17,19 . (9) Lc 18,8 . (10) Lc 18,42 . (11) Lc 22,32 .
pistis (geloof) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
nom. pistis | 41 | 6 | 35 | 2 | 2 | 6 | 1 | 23 | 1 | 10 |
Lc 8,25.5. - 7. hè pistis humôn (jullie geloof) . NT (7) : (1) Lc 8,25 . (2) Rom 1,8 . De houding van Jezus verschilt grondig van de houding van de leerlingen . In de dodelijke situatie getuigt Jezus van vertrouwen . De leerlingen panikeren niet alleen , maar hun vertrouwen is weg .
Lc 8,25.8. pass. part. aor. nom. mann. mv. φοβηθεντες = fobèthentes (bevreesd) van het werkw. φοβεομαι = fobeomai (vrezen, door fobieën bevangen worden) . Taalgebruik in het NT : fobeomai (vrezen, door fobieën bevangen worden) . Taalgebruik in de LXX : fobeomai (vrezen, door fobieën bevangen worden) . Taalgebruik in Lc : fobeomai (vrezen, door fobieën bevangen worden) . Bijbel (4) : (1) Ex 20,18 . (2) Spr 20,25 . (3) 1 Mak 10,76 . (4) Lc 8,25 . Een vorm van φοβεομαι = fobeomai (vrezen, door fobieën bevangen worden) in de LXX (460) , in het NT (95) , in Lc (21) : (1) Lc 1,13 . (2) Lc 1,30 . (3) Lc 1,50 . (4) Lc 2,9 . (5) Lc 2,10 . (6) Lc 5,10 . (7) Lc 8,25 . (8) Lc 8,35 . (9) Lc 8,50 . (10) Lc 9,34 . (11) Lc 9,45 . (12) Lc 12,4 . (13) Lc 12,5 . (14) Lc 12,7 . (15) Lc 12,32 . (16) Lc 18,2 . (17) Lc 18,4 . (18) Lc 19,21 . (19) Lc 20,19 . (20) Lc 22,2 . (21) Lc 23,40 .
- pass. ind. aor. 3de pers. mann. mv. εφοβηθησαν = efobèthèsan (zij vreesden) van het werkw. φοβεομαι = fobeomai (vrezen, door fobieën bevangen worden) . Taalgebruik in het NT : fobeomai (vrezen, door fobieën bevangen worden) . Taalgebruik in de LXX : fobeomai (vrezen, door fobieën bevangen worden) . Taalgebruik in Lc : fobeomai (vrezen, door fobieën bevangen worden) . Lc (4) : (1) Lc 2,9 . (2) Lc 8,35 . (3) Lc 9,34 . (4) Lc 20,19 .
bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | ||
ind. aor. 3de pers. mv. efobèthèsan | 49 | 35 | 14 | 4 | 3 | 4 | 1 | 1 | 1 | 11 | 12 | 1 |
Lc 8,25.10. act. ind. aor. 3de pers. mv. εθαυμασαν = ethaumasan (zij waren verbaasd) van het werkw. θαυμαζω = thaumazô (bewonderen, verwonderen, verbazen) . Taalgebruik in het NT : thaumazô (bewonderen, verwonderen, verbazen) . Taalgebruik in de LXX : thaumazô (bewonderen, verwonderen, verbazen) . Taalgebruik in Lc : thaumazô (bewonderen, verwonderen, verbazen) . Bijbel (14) : (1) Ps 48,6 . (2) Job 42,11 . (3) Jdt 10,7 . (4) Jdt 10,23 . (5) Jdt 11,20 . (6) W 11,14 . (7) Mt 8,27 . (8) Mt 9,33 . (9) Mt 21,20 . (10) Mt 22,22 . (11) Lc 1,63 . (12) Lc 2,18 . (13) Lc 8,25 . (14) Lc 11,14 . Een vorm van θαυμαζω = thaumazô (bewonderen, verwonderen, verbazen) in de LXX (57) , in het NT (42) , in Lc (13) : (1) Lc 1,21 . (2) Lc 1,63 . (3) Lc 2,18 . (4) Lc 2,33 . (5) Lc 4,22 . (6) Lc 7,9 . (7) Lc 8,25 . (8) Lc 9,43 . (9) Lc 11,14 . (10) Lc 11,38 . (11) Lc 20,26 . (12) Lc 24,12 . (13) Lc 24,41 .
Lc 8,25.11. nom. mann. mv. λεγοντες = legontes (zeggende) van het werkw. λεγω = legô (zeggen) . Taalgebruik in het NT : legô (zeggen) . Taalgebruik in de LXX : legô (zeggen) . Taalgebruik in Lc : legô (zeggen) . Lc (37) . Lc 8 (2) : (1) Lc 8,24 . (2) Lc 8,25 .
legô (zeggen) tegenwoordige tijd | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
part. pr. nom. mann. en vr. mv. legontes | 384 | 232 | 152 | 47 | 15 | 37 | 10 | 23 | 4 | 16 | 99 | 109 |
11. - 13. λεγοντες προς αλληλους = legontes pros allèlous (zeggende tot elkaar) . NT (2) : (1) Lc 8,25 . (2) Hnd 2,7 .
Lc 8,25.21. dat. mann. mv. ανεμοις = anemois van het zelfst. naamw. ανεμος = anemos (wind) . Taalgebruik in het NT : anemos (wind) . Taalgebruik in de LXX : anemos (wind) . Bijbel (3) : (1) Jr 49,36 . (2) Mt 6,26 . (3) Lc 8,25 . Een vorm van ανεμος = anemos in de LXX (67) , in het NT (31) , in Lc (4) : (1) Lc 7,24 . (2) Lc 8,23 . (3) Lc 8,24 . (4) Lc 8,25 .
Lc
8,25.22. act. ind. praes. 3de pers. enk. επιτασσει = epitassei (hij beveelt) van het werkw. επιτασσω = epitassô (opdragen, bevelen) . Taalgebruik in het NT : epitassô (opdragen, bevelen) . Taalgebruik in de LXX : epitassô (opdragen, bevelen) . Bijbel = NT (3) : (1) Mc 1,27 // Lc 4,36 . (2) Lc 4,36 // Mc 1,27 . (3) Lc
8,25 . Een vorm van επιτασσω = epitassô in de LXX (38) , in het NT (10) , in Mc (4) : (1) Mc
1,27 // Lc 4,36 . (2) Mc 6,27 . (3) Mc 6,39 . (4) Mc 9,25 , in Lc (4) : (1) Lc 4,36 // Mc 1,27 . (2) Lc
8,25 . (3) Lc
8,31 . (4) Lc 14,22 . Verder : (1) Hnd 23,2 . (2) Film
1,8 . In de LXX kan een vorm van επιτασσω = epitassô (opdragen, bevelen) de vertaling van 11 Hebreeuwse woorden zijn .
- act. piël imperf. 3de pers. enk. יְצַוֶּה = jëtsawwèh (hij beveelt) van het werkw. צָוָה = tsâwâh (opdragen, bevelen ) . Taalgebruik in Tenakh : tsâwâh
(opdragen) . Getalwaarde : tsade = 18 of 90 , waw = 6 , he = 5 ; totaal : 29 OF 101 (priemgetal) . Structuur : 9 - 6 - 5 . De som van de elementen is telkens 2 . Tenakh (5) : (1) Gn 18,19 . (2) Nu 9,8 . (3) 2 S 9,11 . (4) Ps 42,9 . (5) Ps 91,11 . NBG : Lc
8,25 .
Lc 8,25.27. act. ind. praes. 3de pers. mv. ὑπακουουσιν = hupakouousin (zij gehoorzamen) van het werkw. ὑπακουω = hupakouô (luisteren, antwoord geven, gehoorzamen) . Taalgebruik in het NT : hupakouô (luisteren, antwoord geven, gehoorzamen) . Taalgebruik in de LXX : Taalgebruik in de LXX : hupakouô (luisteren, antwoord geven, gehoorzamen) . Bijbel = NT (5) : (1) Mt 8,27 . (2) Mc 1,27 . (3) Lc 8,25 . (4) 2 Tes 1,8 . (5) Heb 5,9 . Een vorm van ὑπακουω = hupakouô in de LXX (59) , in het NT (21) . In de LXX kan een vorm van ὑπακουω = hupakouô de vertaling van 8 verschillende Hebreeuwse werkw. zijn .
Redactie van kai (en) in de (echter)
Als een tekst geen aanduiding van hoofdstukken en verzen of van leestekens (komma's,
punten enz.) heeft, zijn er in de tekst zelf wel aanwijzingen om de tekst goed
te lezen. Wie de nummering van hoofdstukken en verzen heeft aangebracht, heeft
sommige van die aanwijzingen onderkend. Zo heeft de 'indeler' meestal een nieuw
vers aangegeven wanneer een nieuw (of ander) personage aan de beurt is. De 'nummeraar'
deelt Mc 4,35-41 in 7 verzen in. Telkens is een nieuw
(ander) personage aan de beurt. In Mc 4,38b doet Marcus het niet, Lucas
en Matteüs echter wel. In Mc 4,39b en parallelen in Lucas en Matteüs
gebeurt het niet; wellicht als resultaat van het bevel van Mc 4,39a en parallellen.
In al deze gevallen ( 9X) wordt de zin ingeleid door het nevenschikkend
voegwoord kai (en).
Lucas redigeert dit kai (en; eerste woord van de zin) over het algemeen
in de (echter; tweede woord in de zin). De versindeler heeft de Lucastekst
in slechts 4 verzen ingedeeld. Door redactioneel werk had Lucas Mc 4,35-36 tot
één vers herleid : Lc 8,22. Ook verzen Mc 4,37 en Mc 4,38a verwerkte
Lucas tot één vers : Lc 8,23. De versindeler herleidt Mc 4,38b-39
tot Lc 8,24 en Mc 4,40-41 tot Lc 8,25, maar komen in Lucas toch over als dubbelverzen
(zowel in Lc 8,24 als in Lc 8,25 komt tweemaal de (echter) voor). De lucastekst
had zes verzen mogen tellen. Ook verzen Lc 8,22 en Lc 8,23 hebben als tweede
woord de (echter).
In Mc 4,35-41 durft Marcus tegenwoordige en verleden tijd door elkaar gebruiken. Lucas redigeert de hele tekst naar de verleden tijd.
Vóór een rechtstreekse rede wordt meestal een vorm van het werkwoord
legô (zeggen) gebruikt. Staat legö (zeggen) in een tweede nevenschikkende
zin en is het onderwerp in de eerste en tweede nevenschikkende zin hetzelfde,
dan herleidt Lucas meestal de tweede nevenschikkende zin tot een deelwoordzin
van de eerste zin :
- Mc 4,38 : kai egeirousin auton kai legousin (en zij wekken hem en zeggen)
wordt in Lc 8,34 : ... de diègeiran auton legontes (zij echter ... wekten
hem uit de slaap zeggende) . (gebruik van de (echter) in plaats van het beginnend
nevenschikkend voegwoord kai (en); de verleden tijd; deelwoord ).
- Mc 4,41 : kai efobèthèsan fobon megan kai elegon ... (en zij
werden door grote vrees bevangen en zeiden) wordt in Lc 8,41 : fobèthentes
de ethaumasan, legontes (bevreesd waren zij echter verwonderd zeggend) (gebruik
van de (echter) in plaats van kai (en); verleden deelwoord van legô (zeggen).
Mc 4,35 (Jezus) | Lc 8,22 // Mc 4,35 | Mc 4,36 (leerlingen) | Mc 4,37 (storm) | Lc 8,23 // Mc 4,37 | Mc 4,38 (Jezus) | - | Mc 4,38b (de leerlingen) | Lc 8,24 // Mc 4,38b | Mc 4,39 (Jezus) | Lc 8,24b // Mc 4,39 | Mc 4,40 (Jezus) | Lc 8,25 | Mc 4,41 (de leerlingen) | Lc 8,25b // Mc 4,41 | ||
nevenschikkend voegwoord | kai (en) | ... kai (en) | kai (en) | kai (en) | ... de (echter) | kai (en) | - | kai (en) | proselthontes de (bij hem gegaand echter) | kai (en) | ho de (hij echter) | kai (en) | kai (en) | |||
werkwoord | legei (hij zegt) | eipen (hij zei) | afentes (achterlatend) | pleontôn de autôn (terwijl zij echter aan het varen waren) | ginetai (er ontstaat) | autos èn (hij was) | egeirousin (zij wekken) | dieigeiran (wekten zij) | diegertheis epetimèsen (opgestaan beval hij) | diegertheis epetimèsen (opgestaan beval hij) | eipen (hij zei) | eipen de (hij zei echter) | efobèthèsan fobon megan (en zij werden door grote vrees bevangen) | fobèthentes de (door vrees bevangen echter) | ||
autois (aan hen)... | pros autous (tot hen) | lailaps megalè anemou (een grote windstorm) | auton (hem) | auton (hem) | tôi anemôi (aan de wind)... | tôi anemôi (aan de wind)... | autois (aan hen) | autois (aan hen) | ||||||||
aantal woorden | 13 | 27 | 17 | 17 | 22 | 19 | 11 | 25a: 7 | 21; Mc 4,40+41 : 32 | 25b : 19; Lc 8,25 : 26 | ||||||
aantal lettergrepen | 18 | 25a: 11 | 43; Mc 4,40+41 : 61 | 25b: 47; Lc 8,25 : 58 |
Mc 4,35 (Jezus) | Mc 4,38 (leerlingen) | Mc 4,39 (Jezus) | Mc 4,40 (Jezus) | Mc 4,40b (leerlingen) | |
Kai (en) | kai (en) | kai ... (en...) | kai (en) | kai (en) | kai (en) |
legei (hij zegt) | legousin (zij zeiden) | epetimèsen (hij beval) | eipen (hij zei) | eipen (hij zei) | elegon (zij zeiden) |
autois (aan hen) | autôi (tot hem) | tô anemôi (aan de wiond) | tèi thalassèi (aan de zee) | autois (tot hen) | pros allèlous (tot elkaar) |
+ directe rede | + directe rede | + directe rede) | + directe rede | + rechtstreekse rede | |
142. Het bedaren van de storm : Mc 4,35-41 // (Mt 8,23-27) // Lc 8,22-25 |
situatie | ||||||||
Mc 1,23 - Lc 4,33-37 - | Mc 1,25 | Mc 1,26 | ||||||
kai... èn ... anthrôpos en pneumati akathartôi (een mens met een onzuivere geest | ||||||||
kai anekraxen (en hij schreeuwde het uit) | fimôthèti (zwijg) | kai fônèsan fônèi megalèi (- de onrine geest - roepend met luide stem ) | ||||||
kai exelthe ex autou (en ga uit hem uit) | exèlthen ex autou (ging uit hem uit) | |||||||
55. Uitdrijving van een demon : Mc 1,23-28 // Lc 4,33-37 |
142.6. Mc 4,41 . - Mc 1,27 - Lc 4,36 -
Mc 4,35 (Jezus) | Lc 8,22 // Mc 4,35 (Jezus) | Mc 4,38 (leerlingen) | Lc 8,24 // Mc 4,38 ( leerlingen ) | Mc 4,39 (Jezus) | Lc 8,24b // Mc 4,39 ( Jezus ) | Mc 4,40 (Jezus) | Lc 8,25 // Mc 4,40 ( Jezuz ) | Mc 4,40b (leerlingen) | Lc 8,25 // Mc 4,40b | ||
Kai (en) | kai (en) | kai (en) | kai ... (en...) | kai (en) | ho de ... | - | kai (en) | kai (en) | |||
legei (hij zegt) | eipen (hij zei) | legousin (zij zeiden) | legontes (zeggende) | epetimèsen (hij beval) | eipen (hij zei) | epetimèsen (hij beval) | - | eipen (hij zei) | eipen de (hij zei echter) | elegon (zij zeiden) | legontes (zeggende) |
autois (aan hen) ... | pros autous (tot hen) | autôi (tot hem) | tô anemôi (aan de wind) | tèi thalassèi (aan de zee) | tô anemôi (aan de wind) kai ... (en...) | - | autois (tot hen) | autois (aan hen) | pros allèlous (tot elkaar) | ||
+ directe rede | + directe rede | + directe rede | + directe rede | + directe rede) | + directe rede | + directe rede | + rechtstreekse rede | + directe rede | |||
142. Het bedaren van de storm : Mc 4,35-41 // (Mt 8,23-27) // Lc 8,22-25 |
Lc 8,24 // Mc 4,38b . In Mc 4,38b staan twee nevenschikkende
zinnen met hetzelfde onderwerp (3de persoon meervoud) en met een tweede, hetzelfde
personage :
- kai egeirousin auton ( en zij wekken hem )
- kai legousin autôi (en zij zeggen aan hem) .
De tweede nevenschikkende zin wordt bij Lucas een deelwoord bij het onderwerp
van de (eerste) zin : legontes (zeggende).
66. Twee bezetenen van Gadara van de demonen bevrijd : Lc 8,26-39 - Mt 8,28-34 - Mc 5,1-20 - Lc 8,26-39 -- bijbeloverzicht -- Lc (Lucas) -- Lc 8 -- taalgebruik -- Lc 8,26 - Lc 8,27 - Lc 8,28 - Lc 8,29 - Lc 8,30 - Lc 8,31 - Lc 8,32 - Lc 8,33 - Lc 8,34 - Lc 8,35 - Lc 8,36 - Lc 8,37 - Lc 8,38 - Lc 8,39 -
Lc 8,26 - Lc 8,26 : 66. Twee bezetenen van Gadara van de demonen bevrijd - Mt 8,28-34 - Mc 5,1-20 - Lc 8,26-39 -- bijbeloverzicht -- Lc (Lucas) -- Lc 8 -- taalgebruik -- Lc 8,26 - Lc 8,27 - Lc 8,28 - Lc 8,29 - Lc 8,30 - Lc 8,31 - Lc 8,32 - Lc 8,33 - Lc 8,34 - Lc 8,35 - Lc 8,36 - Lc 8,37 - Lc 8,38 - Lc 8,39 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [26] And they arrived at the country of the Gadarenes, which
is over against Galilee.
Luther-Bibel . 26 Und sie fuhren weiter in die Gegend der Gerasener, die Galiläa
gegenüberliegt.
Tekstuitleg van Lc 8,26 .
2. act. ind. aor. 3de pers. mv. κατεπλευσαν = katepleusan (zij vaarden naar beneden) van het werkw. καταπλεω = katapleô (naar beneden varen) . Taalgebruik in het NT : katapleô (naar beneden varen) . Taalgebruik in de LXX : katapleô (naar beneden varen) . Bijbel (1) : Lc 8,26 . Een vorm van in de LXX (0) , in het NT (1) .
10. αντιπερα = antipera (overkant, overzijde) . Zie : περαν = peran (overzijde, overkant) . Taalgebruik in het NT : peran (overzijde, overkant) . Taalgebruik in de LXX : peran (overzijde, overkant) . Hapax in de Bijbel .
12. gen. vr. enk. γαλιλαιας = Galilaias (Galilea) van de plaatsnaam γαλιλαια = galilaia (Galilea) . Taalgebruik in het NT : Galilaia (Galilea) . Taalgebruik in de LXX : Galilaia (Galilea) . Taalgebruik in Lc : Galilaia (Galilea) . Lc (10) : (1) Lc 1,26 . (2) Lc 2,4 . (3) Lc 3,1 . (4) Lc 4,31 . (5) Lc 5,17 . (6) Lc 8,26 . (7) Lc 17,11 . (8) Lc 23,5 . (9) Lc 23,49 . (10) Lc 23,55 . Een vorm van γαλιλαια = Galilaia (Galilea) in het NT (63) , in Lc (13) : (1) Lc 1,26 . (2) Lc 2,4 . (3) Lc 2,39 . (4) Lc 3,1 . (5) Lc 4,14 . (6) Lc 4,31 . (7) Lc 5,17 . (8) Lc 8,26 . (9) Lc 17,11 . (10) Lc 23,5 . (11) Lc 23,49 . (12) Lc 23,55 . (13) Lc 24,6 . Een variante in Lc 4,44 . In Lc : 3 vormen van γαλιλαια = Galilaia (Galilea) in 9 hoofdstukken en in 13 (14) verzen .
Galilaia (Galilea) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. |
gen. vr. enk. Galilaias , telkens met het bep. lidw. tès | 40 | 4 | 36 | 8 | 7 | 10 | 8 | 3 | 25 | 33 |
1. | 2. | 3. | 4. | 5. | 6. | 7. | 8. | 9. | |||
Galilaia (Galilea) | Lc 1 | Lc 2 | Lc 3 | Lc 4 | Lc 5 | Lc 8 | Lc 17 | Lc 23 | Lc 24 | ||
1. | nom. + dat. vr. enk. Galilaia(i) | 1 | (1) Lc 24,6 . | ||||||||
2. | gen. vr. enk. Galilaias | 10 | (1) Lc 1,26 . | (2) Lc 2,4 . | (3) Lc 3,1 . | (4) Lc 4,31 . () Lc 4,44 . | (5) Lc 5,17 . | (6) Lc 8,26 . | (7) Lc 17,11 . | (8) Lc 23,5 . (9) Lc 23,49 . (10) Lc 23,55 . | |
3. | acc. vr. enk. Galilaian | 2 | (1) Lc 2,39 . | (2) Lc 4,14 . | |||||||
Totaal | 13 (14) | 1 | 2 | 1 | 2 (3) | 1 | 1 | 1 | 3 | 1 |
Lc 8,27 - Lc 8,27 : 66. Twee bezetenen van Gadara van de demonen bevrijd - Mt 8,28-34 - Mc 5,1-20 - Lc 8,26-39 -- bijbeloverzicht -- Lc (Lucas) -- Lc 8 -- taalgebruik -- Lc 8,26 - Lc 8,27 - Lc 8,28 - Lc 8,29 - Lc 8,30 - Lc 8,31 - Lc 8,32 - Lc 8,33 - Lc 8,34 - Lc 8,35 - Lc 8,36 - Lc 8,37 - Lc 8,38 - Lc 8,39 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [27] And when he went forth to land, there met him out of
the city a certain man, which had devils long time, and ware no clothes, neither
abode in any house, but in the tombs.
Luther-Bibel . 27 Und als er ans Land trat, begegnete ihm ein Mann aus der Stadt,
der hatte böse Geister; er trug seit langer Zeit keine Kleider mehr und blieb
in keinem Hause, sondern in den Grabhöhlen.
Tekstuitleg van Lc 8,27 .
29. van het zelfst. naamw. μνημα = mnèma (aandenken, gedenkteken) . Taalgebruik in het NT : mnèma (aandenken, gedenkteken) . Taalgebruik in de LXX : mnèma (aandenken, gedenkteken) . Taalgebruik in Lc : mnèma (aandenken, gedenkteken) . Een vorm van μνημα = mnèma in de LXX (20) , in het NT (10) , in Lc (3) : (1) Lc 8,27 . (2) Lc 23,53 . (3) Lc 24,1 . In Lc : 3 vormen in 3 hoofdstukken en in 3 verzen .
14. nom. en acc. onz. mv.
daimonion (demon) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
3 | nom. + acc. mv. daimonia | 34 | 3 | 31 | 6 | 8 | 15 | 1 | 1 | 29 | 29 | ||
Totaal | 77 | 16 | 61 | 11 | 12 | 23 | 6 | 1 | 5 | 3 | 46 | 52 |
daimonion (demon) | NT | Mt | Mc | Lc | syn. | ev. | |
1 | nom. + acc. onz. enk.daimonion | 15 | 2 : (1) Mt 11,18 . (2) Mt 17,18 . | 3 : (1) Mc 7,26 . (2) Mc 7,29 . (3) Mc 7,30 . | 4 : (1) Lc 4,35 . (2) Lc 7,33 . (3) Lc 9,42 . (4) Lc 11,14 . | 9 : (1) Mt 11,18 // Lc 7,33 . | 15 |
2 | gen. onz. enk. daimoniou | 4 | 1 : Mt 9,33 . | 3 : (1) Lc 4,33 . (2) Lc 8,29 . (3) Lc 11,14 . | 4 | 4 | |
3 | nom. + acc. onz. mv. daimonia | 31 | 6 : (1) Mt 7,22 . (2)Mt 9,34 . (3) Mt 10,8 . (4) Mt 12,24 . (5) Mt 12,27 . (6) Mt 12,28 . |
8 : (1) Mc 1,34 . (2) Mc 1,39. (3) Mc 3,15 . (4) Mc 3,22 . (5) Mc 6,13 . (6) Mc 9,38 . (7) Mc 16,9 . (8) Mc 16,17 . | 15 : (1) Lc 4,41 . (2) Lc 8,2 . (3) Lc 8,27 . (4) Lc 8,30 . (5) Lc 8,33 . (6) Lc 8,35 . (7) Lc 8,38 . (8) Lc 9,1 . (9) Lc 9,49. (10) Lc 10,17 . (11) Lc 11,15 . (12) Lc 11,18 . (13) Lc 11,19 . (14) Lc 11,20 . (15) Lc 13,32 . | 29 : (1) Mc 1,34 // Lc 4,41 . (2) Mc 9,38 // Lc 9,49 . (3) Mt 12,24 // Mc 3,22 // Lc 11,15 . (4) Mt 12,27 // Lc 11,19 . (5) Mt 12,28 // Lc 11,20 . | 29 |
4 | gen. mv. daimoniôn | 10 | 2 : (1) Mt 9,34 . (2) Mt 12,24 . | 1 : Mc 3,22 . | 1 : Lc 11,15 . | 4 : (1) Mt 12,24 // Lc 11,15 . | 4 |
5 | dat. mv. daimoniois | 1 | |||||
Totaal | 61 | 11 | 12 | 23 | 46 | 52 |
Lc 8,28 - Lc 8,28 : 66. Twee bezetenen van Gadara van de demonen bevrijd - Mt 8,28-34 - Mc 5,1-20 - Lc 8,26-39 -- bijbeloverzicht -- Lc (Lucas) -- Lc 8 -- taalgebruik -- Lc 8,26 - Lc 8,27 - Lc 8,28 - Lc 8,29 - Lc 8,30 - Lc 8,31 - Lc 8,32 - Lc 8,33 - Lc 8,34 - Lc 8,35 - Lc 8,36 - Lc 8,37 - Lc 8,38 - Lc 8,39 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [28] When he saw Jesus, he cried out, and fell down before
him, and with a loud voice said, What have I to do with thee, Jesus, thou Son
of God most high? I beseech thee, torment me not.
Luther-Bibel . 28 Als er aber Jesus sah, schrie er auf und fiel vor ihm nieder
und rief laut: Was willst du von mir, Jesus, du Sohn Gottes des Allerhöchsten?
Ich bitte dich: Quäle mich nicht!
Tekstuitleg van Lc 8,28 .
Lc 8,29 - Lc 8,29 : 66. Twee bezetenen van Gadara van de demonen bevrijd - Mt 8,28-34 - Mc 5,1-20 - Lc 8,26-39 -- bijbeloverzicht -- Lc (Lucas) -- Lc 8 -- taalgebruik -- Lc 8,26 - Lc 8,27 - Lc 8,28 - Lc 8,29 - Lc 8,30 - Lc 8,31 - Lc 8,32 - Lc 8,33 - Lc 8,34 - Lc 8,35 - Lc 8,36 - Lc 8,37 - Lc 8,38 - Lc 8,39 - |
||||||||||||||||
|
King James Bible . [29] (For he had commanded the unclean spirit to come out
of the man. For oftentimes it had caught him: and he was kept bound with chains
and in fetters; and he brake the bands, and was driven of the devil into the
wilderness.)
Luther-Bibel . 29 Denn er hatte dem unreinen Geist geboten, aus dem Menschen
auszufahren. Denn der hatte ihn lange Zeit geplagt; und er wurde mit Ketten
und Fesseln gebunden und gefangen gehalten, doch er zerriss seine Fesseln und
wurde von dem bösen Geist in die Wüste getrieben.
Tekstuitleg van Lc 8,29 .
Lc 8,30 - Lc 8,30 : 66. Twee bezetenen van Gadara van de demonen bevrijd - Mt 8,28-34 - Mc 5,1-20 - Lc 8,26-39 -- bijbeloverzicht -- Lc (Lucas) -- Lc 8 -- taalgebruik -- Lc 8,26 - Lc 8,27 - Lc 8,28 - Lc 8,29 - Lc 8,30 - Lc 8,31 - Lc 8,32 - Lc 8,33 - Lc 8,34 - Lc 8,35 - Lc 8,36 - Lc 8,37 - Lc 8,38 - Lc 8,39 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [30] And Jesus asked him, saying, What is thy name? And
he said, Legion: because many devils were entered into him.
Luther-Bibel . 30 Und Jesus fragte ihn: Wie heißt du? Er antwortete: Legion.
Denn es waren viele böse Geister in ihn gefahren.
Tekstuitleg van Lc 8,30 .
8. nom. + acc. onz. enk. : onoma (naam) . Taalgebruik in het N.T. : onoma (naam) . Taalgebruik in Lc : onoma (naam) . Stam : N ... M . Fr. nom . Ned. naam . Eng. name . Lc (15) : (1) Lc 1,5 (kai to onoma autès Elisabet = en haar naam was Elisabet) . (2) Lc 1,13 (kai kaleseis to onoma autou Iôannèn = en je zult zijn naam Johannes noemen) . (3) Lc 1,26 (hèi onoma Nazareth = aan wie de naam Nazareth) . (4) Lc 1,27 (hôi onoma Iôsèf = aan wie de naam Jozef) . (5) Lc 1,31 (kai kaleseis to onoma autou Ièsoun = en je zult zijn naam Jezus noemen) . (6) Lc 1,49 . (7) Lc 1,63 (Iôannès estin onoma autou = Johannes is zijn naam) . (8) Lc 2,21 (kai eklèthè to onoma autou Ièsous (en zijn naam werd Jezus genoemd) . (9) Lc 2,25 (hôi onoma Sumeôn = aan wie de naam Simeon) . (10) Lc 6,22 . (11) Lc 8,30 . (12) Lc 8,41 (hôi onoma Iaïros = aan wie de naam Jaïrus) . (13) Lc 11,2 . (14) Lc 21,17 . (15) Lc 24,13 (hèi onoma Emmaous = aan wie de naam Emmaüs) . Een vorm van onoma (naam) in Lc in 33 verzen .
15. ind. aor. 3de pers. enk. eisèlthen (hij ging binnen) van het werkw.
eiserchomai (binnengaan) . Taalgebruik in het N.T. : eiserchomai
(binnengaan) . Taalgebruik in Lc : eiserchomai
(binnengaan) .
Lc (12) : In twaalf verzen bij Lc : (1) Lc
1,40 . (2) Lc
4,16 . (3) Lc
4,38 . (4) Lc
6,4 . (5) Lc
7,1 . (6) Lc
8,30 . (7) Lc
9,46 . (8) Lc
10,38 . (9) Lc
17,27 . (10) Lc
19,7 . (11) Lc
22,3 . (12) Lc
24,29 .
15. - 16. eisèlthen eis (hij / zij ging binnen in) . (7 / 12) : (1) Lc 1,40 . (2) Lc 4,38 . (3) Lc 6,4 . (4 ) Lc 7,1 . (5) Lc 8,30 . (6) Lc 10,38 . (7) Lc 17,27 .
Lc 8,31 - Lc 8,31 : 66. Twee bezetenen van Gadara van de demonen bevrijd - Mt 8,28-34 - Mc 5,1-20 - Lc 8,26-39 -- bijbeloverzicht -- Lc (Lucas) -- Lc 8 -- taalgebruik -- Lc 8,26 - Lc 8,27 - Lc 8,28 - Lc 8,29 - Lc 8,30 - Lc 8,31 - Lc 8,32 - Lc 8,33 - Lc 8,34 - Lc 8,35 - Lc 8,36 - Lc 8,37 - Lc 8,38 - Lc 8,39 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [31] And they besought him that he would not command them
to go out into the deep.
Luther-Bibel . 31 Und sie baten ihn, dass er ihnen nicht gebiete, in den Abgrund
zu fahren.
Tekstuitleg van Lc 8,31 .
11. inf. aor. απελθειν = apelthein (weg te gaan) van het werkw. απερχομαι = aperchomai (weggaan) . Taalgebruik in het NT : aperchomai (weggaan) . Taalgebruik in de LXX : aperchomai (weggaan) . Taalgebruik in Lc : aperchomai (weggaan) . Lc (2) : (1) Lc 8,31 . (2) Lc 8,37 . Een vorm van απερχομαι = aperchomai in de LXX (229) , in het NT (116) , in Lc (21) : (1) Lc 1,23 . (2) Lc 1,38 . (3) Lc 2,15 . (4) Lc 5,13 . (5) Lc 5,14 . (6) Lc 5,25 . (7) Lc 7,24 . (8) Lc 8,31 . (9) Lc 8,37 . (10) Lc 8,39 . (11) Lc 9,57 . (12) Lc 9,59 . (13) Lc 9,60 . (14) Lc 10,30 . (15) Lc 17,23 . (16) Lc 19,32 . (17) Lc 22,4 . (18) Lc 22,13 . (19) Lc 23,33 . (20) Lc 24,12 . (21) Lc 24,24 . In Lc : 10 vormen van απερχομαι = aperchomai (weggaan) in 12 hoofdstukken en in 21 verzen .
bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | ||
inf. aor. apelthein | 31 | 20 | 11 | 5 | 2 | 2 | 2 | 9 | 9 |
1. | 2. | 3. | 4. | 5. | 6. | 7. | 8. | 9. | 10. | 11. | 12. | |||
aperchomai | Lc 1 | Lc 2 | Lc 5 | Lc 7 | Lc 8 | Lc 9 | Lc 10 | Lc 17 | Lc 19 | Lc 22 | Lc 23 | Lc 24 | ||
1. | conj. praes. 2de pers. enk. aperchè(i) | 1 | (1) Lc 9,57 . | |||||||||||
2. | ind. aor. 3de pers. enk. apèlthen | 6 | (1) Lc 1,23 . (2) Lc 1,38 . | (3) Lc 5,13 . (4) Lc 5,25 . | (5) Lc 8,39 . | (6) Lc 24,12 . | ||||||||
3. | ind. aor. 3de pers. mv. apèlthon | 4 | (1) Lc 2,15 . | (2) Lc 10,30 . | (3) Lc 23,33 . | (4) Lc 24,24 . | ||||||||
4. | imperat. aor. 2de pers. mv. apelthète | 1 | (1) Lc 17,23 . | |||||||||||
5. | part. aor. nom. mann. enk. apelthôn | 3 | (1) Lc 5,14 . | (2) Lc 9,60 . | (3) Lc 22,4 . | |||||||||
6. | part. aort. nom. vr. enk. apelthousa | |||||||||||||
7. | part. aor. dat. mann. enk. apelthonti | 1 | (1) Lc 9,59 . | |||||||||||
8. | part. aor. nom. mann. mv. apelthontes | 2 | (1) Lc 19,32 . | (2) Lc 22,13 . | ||||||||||
9. | part. aor. gen. mann. mv. apelthontôn | 1 | (1) Lc 7,24 . | |||||||||||
10. | inf. aor. apelthein | 2 | (1) Lc 8,31 . (2) Lc 8,37 . | |||||||||||
21 | 2 | 1 | 3 | 1 | 3 | 3 | 1 | 1 | 1 | 2 | 1 | 2 |
Lc 8,32 - Lc 8,32 : 66. Twee bezetenen van Gadara van de demonen bevrijd - Mt 8,28-34 - Mc 5,1-20 - Lc 8,26-39 -- bijbeloverzicht -- Lc (Lucas) -- Lc 8 -- taalgebruik -- Lc 8,26 - Lc 8,27 - Lc 8,28 - Lc 8,29 - Lc 8,30 - Lc 8,31 - Lc 8,32 - Lc 8,33 - Lc 8,34 - Lc 8,35 - Lc 8,36 - Lc 8,37 - Lc 8,38 - Lc 8,39 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [32] And there was there an herd of many swine feeding on
the mountain: and they besought him that he would suffer them to enter into
them. And he suffered them.
Luther-Bibel . 32 Es war aber dort auf dem Berg eine große Herde Säue auf der
Weide. Und sie baten ihn, dass er ihnen erlaube, in die Säue zu fahren. Und
er erlaubte es ihnen.
Tekstuitleg van Lc 8,32 .
Lc 8,33 - Lc 8,33 : 66. Twee bezetenen van Gadara van de demonen bevrijd - Mt 8,28-34 - Mc 5,1-20 - Lc 8,26-39 -- bijbeloverzicht -- Lc (Lucas) -- Lc 8 -- taalgebruik -- Lc 8,26 - Lc 8,27 - Lc 8,28 - Lc 8,29 - Lc 8,30 - Lc 8,31 - Lc 8,32 - Lc 8,33 - Lc 8,34 - Lc 8,35 - Lc 8,36 - Lc 8,37 - Lc 8,38 - Lc 8,39 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [33] Then went the devils out of the man, and entered into
the swine: and the herd ran violently down a steep place into the lake, and
were choked.
Luther-Bibel . 33 Da fuhren die bösen Geister von dem Menschen aus und fuhren
in die Säue; und die Herde stürmte den Abhang hinunter in den See und ersoff.
Tekstuitleg van Lc 8,33 . Het vers Lc 8,33 telt 23 woorden en 110 (2 X 5 X 11) letters . De getalwaarde van Lc 8,33 is 10507 (7 X 19 X 79) .
Lc 8,33.21.
acc. vr. enk. limnèn (van het zelfst. naamw. limnè (meer) . Taalgebruik
in het N.T. : limnè
(meer) . Taalgebruik in Lc : limnè
(meer) .
Lc (4) : (1) Lc
5,1 . (2) Lc
5,2 . (3) Lc
8,23 . (4) Lc
8,33 . Een vorm van limnè (meer) in Lc in 5 verzen : (1) Lc
5,1 . (2) Lc
5,2 . (3) Lc
8,22 . (4) Lc
8,23 . (5) Lc
8,33 .
Lc 8,34 - Lc 8,34 : 66. Twee bezetenen van Gadara van de demonen bevrijd - Mt 8,28-34 - Mc 5,1-20 - Lc 8,26-39 -- bijbeloverzicht -- Lc (Lucas) -- Lc 8 -- taalgebruik -- Lc 8,26 - Lc 8,27 - Lc 8,28 - Lc 8,29 - Lc 8,30 - Lc 8,31 - Lc 8,32 - Lc 8,33 - Lc 8,34 - Lc 8,35 - Lc 8,36 - Lc 8,37 - Lc 8,38 - Lc 8,39 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [34] When they that fed them saw what was done, they fled,
and went and told it in the city and in the country.
Luther-Bibel . 34 Als aber die Hirten sahen, was da geschah, flohen sie und
verkündeten es in der Stadt und in den Dörfern.
Tekstuitleg van Lc 8,34 .
12. acc. vr. enk. polin van het zelfst. naamw. polis (stad) . Taalgebruik in
N.T. : polis
(stad) . Taalgebruik in Lc : polis
(stad) .
Lc (17) : (1) Lc
1,26 . (2) Lc
1,39 . (3) Lc
2,3 . (4) Lc
2,4 . (5) Lc
2,39 . (6) Lc
4,31 . (7) Lc
7,11 . (8) Lc
8,1 . (9) Lc
8,4 . (10) Lc
8,34 . (11) Lc
8,39 . (12) Lc
9,10 . (13) Lc
10,1 . (14) Lc
10,8 . (15) Lc
10,10 . (16) Lc
19,41 . (17) Lc
22,10 . Een vorm van polis (stad) in Lc in 38 verzen .
11. - 12. eis polin (naar een stad) . Lc (7) : (1) Lc 1,26 . (2) Lc 1,39 . (4) Lc 2,4 . (5) Lc 2,39 . (7) Lc 7,11 . (10) Lc 8,34 . (17) Lc 22,10 .
Lc 8,35 - Lc 8,35 : 66. Twee bezetenen van Gadara van de demonen bevrijd - Mt 8,28-34 - Mc 5,1-20 - Lc 8,26-39 -- bijbeloverzicht -- Lc (Lucas) -- Lc 8 -- taalgebruik -- Lc 8,26 - Lc 8,27 - Lc 8,28 - Lc 8,29 - Lc 8,30 - Lc 8,31 - Lc 8,32 - Lc 8,33 - Lc 8,34 - Lc 8,35 - Lc 8,36 - Lc 8,37 - Lc 8,38 - Lc 8,39 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [35] Then they went out to see what was done; and came to
Jesus, and found the man, out of whom the devils were departed, sitting at the
feet of Jesus, clothed, and in his right mind: and they were afraid.
Luther-Bibel . 35 Da gingen die Leute hinaus, um zu sehen, was geschehen war,
und kamen zu Jesus und fanden den Menschen, von dem die bösen Geister ausgefahren
waren, sitzend zu den Füßen Jesu, bekleidet und vernünftig, und sie erschraken.
Tekstuitleg van Lc 8,35 . Het vers Lc 8,35 telt 30 (2 X 3 X 5) woorden en 155 (5 X 31) letters . De getalwaarde van Lc 8,35 is 14503 (17 X 859) .
Lc 8,35.1.
exerchomai (uit-gaan, naar buiten gaan) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | |
part. aor. nom. mann. enk. exelthôn | 38 | 17 | 21 | 9 | 3 | 6 | 3 | 18 | 21 |
Lc 8,35.20. ind. aor. 3de pers. enk. εξηλθεν = exèlthen (ging uit) van het
werkw. εξερχομαι = exerchomai (uitgaan) . Taalgebruik in het NT : exerchomai
(uit-gaan, naar buiten gaan) . Taalgebruik in de LXX : exerchomai
(uit-gaan, naar buiten gaan) . Taalgebruik in Lc : exerchomai
(uit-gaan, naar buiten gaan) . Lc (8) : (1) Lc
2,1 . (2) Lc
4,14 . (3) Lc
4,35 . (4) Lc
5,27 . (5) Lc
7,17 . (6) Lc
8,5 . (7) Lc
8,35 . (8) Lc
17,29 . Een vorm van εξερχομαι = exerchomai in de LXX (216) , in het NT (742) , in Lc (41) .
- Uit-gaan kan betekenen : van een eerder besloten
ruimte zoals een huis, een stad enz. naar buiten gaan . Het werkwoord wordt
ook vaak gebruikt om het weggaan van een onreine geest uit een persoon aan te
geven .
exerchomai (uit-gaan, naar buiten gaan) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | |
ind. aor. 3de pers. enk. exèlthen | 232 | 165 | 67 | 6 | 11 | 8 | 19 | 11 | 4 | 8 | 25 | 44 |
Lc 8,35.30. ind. aor. 3de pers. mv. εφοβηθησαν = efobèthèsan (zij vreesden) van het werkw. φοβεομαι = fobeomai (vrezen, door fobieën bevangen worden) . Taalgebruik in het NT : fobeomai (vrezen, door fobieën bevangen worden) . Taalgebruik in de LXX : fobeomai (vrezen, door fobieën bevangen worden) . Taalgebruik in Lc : fobeomai (vrezen, door fobieën bevangen worden) . Lc (4) : (1) Lc 2,9 . (2) Lc 8,35 . (3) Lc 9,34 . (4) Lc 20,19 . Een vorm van φοβεομαι = fobeomai (vrezen, door fobieën bevangen worden) in de LXX (460) , in het NT (95) , in Lc (21) : (1) Lc 1,13 . (2) Lc 1,30 . (3) Lc 1,50 . (4) Lc 2,9 . (5) Lc 2,10 . (6) Lc 5,10 . (7) Lc 8,25 . (8) Lc 8,35 . (9) Lc 8,50 . (10) Lc 9,34 . (11) Lc 9,45 . (12) Lc 12,4 . (13) Lc 12,5 . (14) Lc 12,7 . (15) Lc 12,32 . (16) Lc 18,2 . (17) Lc 18,4 . (18) Lc 19,21 . (19) Lc 20,19 . (20) Lc 22,2 . (21) Lc 23,40 .
bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | ||
ind. aor. 3de pers. mv. efobèthèsan | 49 | 35 | 14 | 4 | 3 | 4 | 1 | 1 | 1 | 11 | 12 | 1 |
Lc 8,36 - Lc 8,36 : 66. Twee bezetenen van Gadara van de demonen bevrijd - Mt 8,28-34 - Mc 5,1-20 - Lc 8,26-39 -- bijbeloverzicht -- Lc (Lucas) -- Lc 8 -- taalgebruik -- Lc 8,26 - Lc 8,27 - Lc 8,28 - Lc 8,29 - Lc 8,30 - Lc 8,31 - Lc 8,32 - Lc 8,33 - Lc 8,34 - Lc 8,35 - Lc 8,36 - Lc 8,37 - Lc 8,38 - Lc 8,39 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [36] They also which saw it told them by what means he that
was possessed of the devils was healed.
Luther-Bibel . 36 Und die es gesehen hatten, verkündeten ihnen, wie der Besessene
gesund geworden war.
Tekstuitleg van Lc 8,36 .
Lc 8,37 - Lc 8,37 : 66. Twee bezetenen van Gadara van de demonen bevrijd - Mt 8,28-34 - Mc 5,1-20 - Lc 8,26-39 -- bijbeloverzicht -- Lc (Lucas) -- Lc 8 -- taalgebruik -- Lc 8,26 - Lc 8,27 - Lc 8,28 - Lc 8,29 - Lc 8,30 - Lc 8,31 - Lc 8,32 - Lc 8,33 - Lc 8,34 - Lc 8,35 - Lc 8,36 - Lc 8,37 - Lc 8,38 - Lc 8,39 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [37] Then the whole multitude of the country of the Gadarenes
round about besought him to depart from them; for they were taken with great
fear: and he went up into the ship, and returned back again.
Luther-Bibel . 37 Und die ganze Menge aus dem umliegenden Land der Gerasener
bat ihn, von ihnen fortzugehen; denn es hatte sie große Furcht ergriffen. Und
er stieg ins Boot und kehrte zurück.
Tekstuitleg van Lc 8,37 . Het vers Lc 8,37 telt 24 (2³ X 3) woorden en 125 (3 X 5²) letters . De getalwaarde van Lc 8,37 is 18254 (2 X 9127) .
6. nom. + acc. onz. enk. πληθος = plèthos (menigte, veelheid) . Taalgebruik in het NT : plèthos (menigte, veelheid) . Taalgebruik in de LXX : plèthos (menigte, veelheid) . Taalgebruik in Lc : plèthos (menigte, veelheid) . Taalgebruik in Hnd : plèthos (menigte, veelheid) . Mc (2) : (1) Mc 3,7 . (2) Mc 3,8 . Lc (8) : (1) Lc 1,10 . (2) Lc 2,13 . (3) Lc 5,6 . (4) Lc 6,17 . (5) Lc 8,37 . (6) Lc 19,37 . (7) Lc 23,1 . (8) Lc 23,27 . Joh (1) : Joh 5,3 . Hnd (12) : (1) Hnd 2,6 . (2) Hnd 5,16 . (3) Hnd 6,2 . (4) Hnd 14,1 . (5) Hnd 14,4 . (6) Hnd 15,12 . (7) Hnd 15,30 . (8) Hnd 17,4 . (9) Hnd 21,36 . (10) Hnd 23,7 . (11) Hnd 25,24 . (12) Hnd 28,3 . Jac (1) : Jak 5,20 . 1 Pe (1) : 1 Pe 4,8 . Een vorm van πληθος = plèthos in de LXX (288) , in het NT (31) , in Lc (8) : (1) Lc 1,10 . (2) Lc 2,13 . (3) Lc 5,6 . (4) Lc 6,17 . (5) Lc 8,37 . (6) Lc 19,37 . (7) Lc 23,1 . (8) Lc 23,27 . In de LXX is πληθος = plèthos de vertaling van 17 verschillende Hebreeuwse woorden .
11. inf. aor. απελθειν = apelthein (weg te gaan) van het werkw. απερχομαι = aperchomai (weggaan) . Taalgebruik in het NT : aperchomai (weggaan) . Taalgebruik in de LXX : aperchomai (weggaan) . Taalgebruik in Lc : aperchomai (weggaan) . Lc (2) : (1) Lc 8,31 . (2) Lc 8,37 . Een vorm van απερχομαι = aperchomai in de LXX (229) , in het NT (116) , in Lc (21) : (1) Lc 1,23 . (2) Lc 1,38 . (3) Lc 2,15 . (4) Lc 5,13 . (5) Lc 5,14 . (6) Lc 5,25 . (7) Lc 7,24 . (8) Lc 8,31 . (9) Lc 8,37 . (10) Lc 8,39 . (11) Lc 9,57 . (12) Lc 9,59 . (13) Lc 9,60 . (14) Lc 10,30 . (15) Lc 17,23 . (16) Lc 19,32 . (17) Lc 22,4 . (18) Lc 22,13 . (19) Lc 23,33 . (20) Lc 24,12 . (21) Lc 24,24 . In Lc : 10 vormen van απερχομαι = aperchomai (weggaan) in 12 hoofdstukken en in 21 verzen .
bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | ||
inf. aor. apelthein | 31 | 20 | 11 | 5 | 2 | 2 | 2 | 9 | 9 |
1. | 2. | 3. | 4. | 5. | 6. | 7. | 8. | 9. | 10. | 11. | 12. | |||
aperchomai | Lc 1 | Lc 2 | Lc 5 | Lc 7 | Lc 8 | Lc 9 | Lc 10 | Lc 17 | Lc 19 | Lc 22 | Lc 23 | Lc 24 | ||
1. | conj. praes. 2de pers. enk. aperchè(i) | 1 | (1) Lc 9,57 . | |||||||||||
2. | ind. aor. 3de pers. enk. apèlthen | 6 | (1) Lc 1,23 . (2) Lc 1,38 . | (3) Lc 5,13 . (4) Lc 5,25 . | (5) Lc 8,39 . | (6) Lc 24,12 . | ||||||||
3. | ind. aor. 3de pers. mv. apèlthon | 4 | (1) Lc 2,15 . | (2) Lc 10,30 . | (3) Lc 23,33 . | (4) Lc 24,24 . | ||||||||
4. | imperat. aor. 2de pers. mv. apelthète | 1 | (1) Lc 17,23 . | |||||||||||
5. | part. aor. nom. mann. enk. apelthôn | 3 | (1) Lc 5,14 . | (2) Lc 9,60 . | (3) Lc 22,4 . | |||||||||
6. | part. aort. nom. vr. enk. apelthousa | |||||||||||||
7. | part. aor. dat. mann. enk. apelthonti | 1 | (1) Lc 9,59 . | |||||||||||
8. | part. aor. nom. mann. mv. apelthontes | 2 | (1) Lc 19,32 . | (2) Lc 22,13 . | ||||||||||
9. | part. aor. gen. mann. mv. apelthontôn | 1 | (1) Lc 7,24 . | |||||||||||
10. | inf. aor. apelthein | 2 | (1) Lc 8,31 . (2) Lc 8,37 . | |||||||||||
21 | 2 | 1 | 3 | 1 | 3 | 3 | 1 | 1 | 1 | 2 | 1 | 2 |
Lc 8,37.20. act. part. aor. nom. mann. enk. εμβας = embas van het werkw. εμβαινω = embainô (inklimmen, beklimmen, klimmen in) . Taalgebruik in het NT : embainô (inklimmen) . Taalgebruik in de LXX : embainô (inklimmen) . Bijbel (6) : (1) 1 Mak 15,37 . (2) Mt 9,1 . (3) Mc 8,10 . (4) Mc 8,13 . (5) Lc 5,3 . (6) Lc 8,37 . Een vorm van εμβαινω = embainô in de LXX (4) : (1) Jon 1,3 . (2) Nah 3,14 . (3) 1 Mak 15,37 . (4) 2 Mak 12,3 , in het NT (17) , in Lc (3) : (1) Lc 5,3 . (2) Lc 8,22 . (3) Lc 8,37 .
Lc
8,37.20. - 21. εμβας εις = embas eis (ingestapt in) . NT (3) : (1) Mt 9,1 . (2) Mc 8,10 . (3) Lc
8,37 .
- εμβας δε εις = embas de eis (ingestapt echter in) . NT (1) : Lc
5,3 .
- Zie ook act. ind. aor. 3de pers. enk. ενεβη = enebè (hij stapte in) van het werkw. Bijbel (3) : (1) Jon
1,3 . (2) Mt
15,39 . (3) Lc 8,22 . In deze 3 teksten is het werkw. ενεβη = enebè telkens gevolgd door εις = eis .
- Het is telkens Jezus die in de boot stapt . In Lc stapt Jezus 3X in de boot ; de 1ste maal om naar het diepe te varen ; de 2de maal om het meer over te steken ; de 3de maal om terug te keren .
Lc 8,37.22. nom. + acc. onz. enk. πλοιον = ploion (boot) . Taalgebruik in het NT : ploion (boot) . Taalgebruik in de LXX : ploion (boot) . Lc (2) : (1) Lc 8,22 . (2) Lc 8,37 . Een vorm van πλοιον = ploion (boot) in de LXX (42) , in het NT (66) , in Mt (9) : (1) Mt 4,22 . (2) Mt 8,23 . (3) Mt 8,24 . (4) Mt 9,1 . (5) Mt 13,2 . (6) Mt 14,22 . (7) Mt 14,24 . (8) Mt 14,32 . (9) Mt 15,39 . in Mc (7) : (1) Mc 4,1 . (2) Mc 4,37 . (3) Mc 5,18 . (4) Mc 6,45 . (5) Mc 6,47 . (6) Mc 6,51 . (7) Mc 8,10 . in Lc (6) : (1) Lc 5,2 . (2) Lc 5,3 . (3) Lc 5,7 . (4) Lc 5,11 . (5) Lc 8,22 . (6) Lc 8,37 .
ploion (boot) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | |
1 | nom. + acc. onz. enk. ploion | 37 | 6 | 31 | 9 | 7 | 2 | 4 | 9 | 18 | 22 | ||||
42 | 66 | 13 | 17 | 7 | 7 | 19 | 1 | 2 | 37 | 44 | 1 |
In Lc 5 spelen vooral de twee boten een rol . In Lc 8 stapt Jezus een boot in om het meer over te steken en om terug te keren . Aan de ene zijde van het meer wonen Joden , aan de andere zijde niet-joden .
-
23. act. ind. aor. 3de pers. enk. ὑπεστρεψεν = hupestrepsen (hij keerde terug) van het werkw.
ὑποστρεφω = hupostrefô (omkeren, terugkeren)
. Taalgebruik in het NT : hupostrefô
(omkeren, terugkeren) . Taalgebruik in Lc : hupostrefô
(omkeren, terugkeren) . Taalgebruik in Hnd : hupostrefô
(omkeren, terugkeren) . Taalgebruik in de Septuaginta : hupostrefô
(omkeren, terugkeren) .
Lc (5) : (1) Lc
1,56 . (2) Lc
4,1 . (3) Lc
4,14 . (4) Lc
8,37 . (5) Lc
17,15 . Een vorm van ὑποστρεφω = hupostrefô (omkeren, terugkeren) in de LXX (17) , in het NT (35) , in Lc (21) : (1) Lc
1,56 . (2) Lc
2,20 . (3) Lc
2,43 . (4) Lc
2,45 . (5) Lc
4,1 . (6) Lc
4,14 . (7) Lc
7,10 . (8) Lc
8,37 . (9) Lc
8,39 . (10) Lc
8,40 . (11) Lc
9,10 . (12) Lc
10,17 . (13) Lc
11,24 . (14) Lc
17,15 . (15) Lc
17,18 . (16) Lc
19,12 . (17) Lc
23,48 . (18) Lc
23,56 . (19) Lc
24,9 . (20) Lc
24,33 . (21) Lc
24,52 .
hupostrefô | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | ||
act. ind. aor. 3de pers. enk. hupestrepsen | 13 | 7 | 6 | 5 | 1 | 5 | 5 |
hupostrefô | 1. | 2. | 3. | 4. | 5. | 6. | 7. | 8. | 9. | 10. | 11. | 12. | ||
Lc 1 | Lc 2 | Lc 4 | Lc 7 | Lc 8 | Lc 9 | Lc 10 | Lc 11 | Lc 17 | Lc 19 | Lc 23 | Lc 24 | |||
1. | act. ind. imperf. 3de pers. mv. hupestrefon | 1 | (1) Lc 23,48 . | |||||||||||
2. | act. imperat. praes. 2de pers. enk. hupostrefe | 1 | (1) Lc 8,39 . | |||||||||||
3. | act. inf. praes. hupostrefein | 2 | (1) Lc 2,43 . | (2) Lc 8,40 . | ||||||||||
4. | act. ind. fut. 1ste pers. enk. hupostrepsô | 1 | (1) Lc 11,24 . | |||||||||||
5. | act. ind. aor. 3de pers. enk. hupestrepsen | 5 | (1) Lc 1,56 . | (2) Lc 4,1 . (3) Lc 4,14 . | (4) Lc 8,37 . | (5) Lc 17,15 . | ||||||||
6. | act. ind. aor. 3de pers. mv. hupestrepsan | 5 | (1) Lc 2,20 . (2) Lc 2,45 . | (3) Lc 10,17 . | (4) Lc 24,33 . (5) Lc 24,52 . | |||||||||
7. | act. part. aor. nom. mann. mv. hupostrepsantes | 3 | (1) Lc 7,10 . | (2) Lc 9,10 . | (3) Lc 17,18 . | |||||||||
8. | act. part. aor. nom. vr. mv. hupostrepsasai | 2 | (1) Lc 23,56 . | (2) Lc 24,9 . | ||||||||||
9. | act. ind. aor. hupostrepsai | 1 | (1) Lc 19,12 . | |||||||||||
21 | 1 | 3 | 2 | 1 | 3 | 1 | 1 | 1 | 2 | 1 | 2 | 3 |
Lc 8,38 - Lc 8,38 : 66. Twee bezetenen van Gadara van de demonen bevrijd - Mt 8,28-34 - Mc 5,1-20 - Lc 8,26-39 -- bijbeloverzicht -- Lc (Lucas) -- Lc 8 -- taalgebruik -- Lc 8,26 - Lc 8,27 - Lc 8,28 - Lc 8,29 - Lc 8,30 - Lc 8,31 - Lc 8,32 - Lc 8,33 - Lc 8,34 - Lc 8,35 - Lc 8,36 - Lc 8,37 - Lc 8,38 - Lc 8,39 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [38] Now the man out of whom the devils were departed besought
him that he might be with him: but Jesus sent him away, saying,
Luther-Bibel . 38 Aber der Mann, von dem die bösen Geister ausgefahren waren,
bat ihn, dass er bei ihm bleiben dürfe. Aber Jesus schickte ihn fort und sprach:
Tekstuitleg van Lc 8,38 .
Lc 8,39 - Lc 8,39 : 66. Twee bezetenen van Gadara van de demonen bevrijd - Mt 8,28-34 - Mc 5,1-20 - Lc 8,26-39 -- bijbeloverzicht -- Lc (Lucas) -- Lc 8 -- taalgebruik -- Lc 8,26 - Lc 8,27 - Lc 8,28 - Lc 8,29 - Lc 8,30 - Lc 8,31 - Lc 8,32 - Lc 8,33 - Lc 8,34 - Lc 8,35 - Lc 8,36 - Lc 8,37 - Lc 8,38 - Lc 8,39 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . Return to thine own house, and shew how great things God
hath done unto thee. And he went his way, and published throughout the whole
city how great things Jesus had done unto him.
Luther-Bibel . 39 Geh wieder heim und sage, wie große Dinge Gott an dir getan
hat. Und er ging hin und verkündigte überall in der Stadt, wie große Dinge Jesus
an ihm getan hatte.
Tekstuitleg van Lc 8,39 . Dit vers Lc 8,39 telt 24 (2 X 2 X 2 X 3) woorden en 105 (3 X 5 X 7) letters . De getalwaarde van Lc 8,39 is 10890 (2 X 3 X 3 X 5 X 11 X 11) .
2. - 4. eis ton oikon (naar het huis) in Lc (16) : (1) Lc 1,23 . (2) Lc 1,40 . (3) Lc 1,56 . (4) Lc 5,24 . (5) Lc 5,25 . (6) Lc 6,4 . (7) Lc 7,10 . (8) Lc 8,39 . (9) Lc 8,41 . (10) Lc 9,61 . (11) Lc 10,38 . (12) Lc 11,24 . (13) Lc 15,6 . (14) Lc 16,27 . (15) Lc 18,14 . (16) Lc 22,54 .
18. acc. vr. enk. polin van het zelfst. naamw. polis (stad) . Taalgebruik in
het N.T. : polis
(stad) . Taalgebruik in Lc : polis
(stad) .
Lc (17) : (1) Lc
1,26 . (2) Lc
1,39 . (3) Lc
2,3 . (4) Lc
2,4 . (5) Lc
2,39 . (6) Lc
4,31 . (7) Lc
7,11 . (8) Lc
8,1 . (9) Lc
8,4 . (10) Lc
8,34 . (11) Lc
8,39 . (12) Lc
9,10 . (13) Lc
10,1 . (14) Lc
10,8 . (15) Lc
10,10 . (16) Lc
19,41 . (17) Lc
22,10 . Een vorm van polis (stad) in Lc in 38 verzen .
19. act. part. pr. nom. mann enk. κηρυσσων = kèrussôn (verkondigend) van het werkw. κηρυσσω = kèrussô (verkondigen) . Taalgebruik in het NT : kèrussô
(verkondigen) . Taalgebruik in de LXX : kèrussô
(verkondigen) . Taalgebruik in Lc : kèrussô
(verkondigen) . Bijbel (13) : (1) Mt
3,1 . (2) Mt
4,23 . (3) Mt
9,35 . (4) Mc
1,4 . (5) Mc
1,14 . (6) Mc
1,39 . (7) Lc
3,3 . (8) Lc
4,44 . (9) Lc
8,1 . (10) Lc
8,39 . (11) Hnd 20,25 . (12) Hnd 28,31 . (13) Rom 2,21 . Een vorm van κηρυσσω = kèrussô (verkondigen) in de LXX (32) , in het NT (61) , in Lc (9)
: (1) Lc
3,3 . (2) Lc
4,18 . (3) Lc
4,19 . (4) Lc
4,44 . (5) Lc
8,1 . (6) Lc
8,39 . (7) Lc
9,2 . (8) Lc
12,3 . (9) Lc
24,47 . In Lc : 5 vormen van κηρυσσω = kèrussô (verkondigen) in 9 verzen
in 6 hoofdstukken . In Hnd : 6 vormen van κηρυσσω = kèrussô (verkondigen)
in 8 verzen in 7 hoofdstukken .
- κηρυσσω = kèrussô (verkondigen) kan de vertaling van 6 verschillende Hebreeuwse woorden zijn .
1. | 2. | 3. | 4. | 5. | 6. | |||
kèrussô (verkondigen) | Lc | Lc 3 | Lc 4 | Lc 8 | Lc 9 | Lc 12 | Lc 24 | |
1 | act. part. praes. nom. mann. + vr. enk. kèrussôn | 4 | (1) Lc 3,3 . | (4) Lc 4,44 . | (5) Lc 8,1 . (6) Lc 8,39 . | |||
2 | act. inf. praes. kèrussein | 1 | (7) Lc 9,2 . | |||||
3 | act. inf. aor. kèruxai | 2 | (2) Lc 4,18 . (3) Lc 4,19 . | |||||
4 | pass.ind. fut.. 3de pers. enk. kèruchthèsetai | 1 | (8) Lc 12,3 . | |||||
5 | pass. inf. aor. kèruchthènai | 1 | (9) Lc 24,47 . | |||||
Totaal | 9 | 1 | 3 | 2 | 1 | 1 | 1 |
- Lat. praedicare . Fr. proclamer . Ned. verkondigen . prediken . E. to preach . D. predigen .
144. Genezing van een vrouw met bloedvloeiïng. Opwekking van Jaïrus'dochter : Lc 8,40-56 -Mc 5,21-43 - Mt 9,18-26 - Lc 8,40-56 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 8 -- Lc 8,40 - Lc 8,41 - Lc 8,42 - Lc 8,43 - Lc 8,44 - Lc 8,45 - Lc 8,46 - Lc 8,47 - Lc 8,48 - Lc 8,49 - Lc 8,50 - Lc 8,51 - Lc 8,52 - Lc 8,53 - Lc 8,54 - Lc 8,55 - Lc 8,56 -
Lc 8,40 - Lc 8,40 - 144. Genezing van een vrouw met bloedvloeiïng. Opwekking van Jaïrus'dochter : Mc 5,21-43 - Mt 9,18-26 - Lc 8,40-56 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 8 -- Lc 8,40 - Lc 8,41 - Lc 8,42 - Lc 8,43 - Lc 8,44 - Lc 8,45 - Lc 8,46 - Lc 8,47 - Lc 8,48 - Lc 8,49 - Lc 8,50 - Lc 8,51 - Lc 8,52 - Lc 8,53 - Lc 8,54 - Lc 8,55 - Lc 8,56 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [40] And it came to pass, that, when Jesus was returned,
the people gladly received him: for they were all waiting for him.
Luther-Bibel . 40 Als Jesus zurückkam, nahm ihn das Volk auf; denn sie warteten
alle auf ihn.
Tekstuitleg van Lc 8,40 . Het vers Lc 8,40 telt 16 (2² X 2²) woorden en 83 letters . De getalwaarde van Lc 8,40 is 10742 (2 X 41 X 131) .
Variante lezing : ind. aor. 3de pers. enk. egeneto (het gebeurde) van het werkw. ginomai (worden, gebeuren) . Taalgebruik in het N.T. : ginomai (worden) . Taalgebruik in Lc : ginomai (worden) . Het duidt vaak een tijdsaanduiding aan (in die dagen, in de dagen van...) : een gelijk-tijdigheid (terwijl hij het priesterschap uitoefende) , een voor-tijdigheid of een na-tijdigheid . Soms heeft het ook de betekenis van zijn (er was eens... ) zoals vele verhalen bij ons beginnen . Lc (69) .
Lc 8,40.1.
en (in, met) . Taalgebruik in het N.T. : en
(in) . Taalgebruik in Lc : en
(in) . Hebr. bë . Fr. en / dans . Ned. in .
Lc (288) . Lc
Lc 8,40.2. de (echter) , afkorting d' . Taalgebruik in het N.T. : de (echter) . Taalgebruik in Lc : de (echter) . Partikel . Het staat steeds als tweede woord in de zin . Het kan een lichte tegenstelling aanduiden . Om een verandering van personage of situatie in de zin aan te duiden . Lc (487 + 5 = 483) . Lc
Lc 8,40.3.
bep. lidw. dat. mann. + onz. enk. tô(i) van het bepaald lidwoord ho ,
hè , to (de - het) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. . Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Lc (154) . Lc
Lc 8,40.0. - 3. εγενετο δε εν τῳ = egeneto de en tô(i) = egeneto de en tô(i) = het gebeurde echter tijdens het ... Lc (9) : (1) Lc 1,8 . (2) Lc 2,6 . (3) Lc 3,21 . (4) Lc 5,1 . (5) Lc 8,40 . (6) Lc 9,51 . (7) Lc 10,38 . (8) Lc 11,27 . (9) Lc 18,35 .
Lc 8,41 - Lc 8,41 - 144. Genezing van een vrouw met bloedvloeiïng. Opwekking van Jaïrus'dochter : Mc 5,21-43 - Mt 9,18-26 - Lc 8,40-56 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 8 -- Lc 8,40 - Lc 8,41 - Lc 8,42 - Lc 8,43 - Lc 8,44 - Lc 8,45 - Lc 8,46 - Lc 8,47 - Lc 8,48 - Lc 8,49 - Lc 8,50 - Lc 8,51 - Lc 8,52 - Lc 8,53 - Lc 8,54 - Lc 8,55 - Lc 8,56 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [41] And, behold, there came a man named Jairus, and he
was a ruler of the synagogue: and he fell down at Jesus' feet, and besought
him that he would come into his house:
Luther-Bibel . 41 Und siehe, da kam ein Mann mit Namen Jaïrus, der ein Vorsteher
der Synagoge war, und fiel Jesus zu Füßen und bat ihn, in sein Haus zu kommen;
Tekstuitleg van Lc 8,41 . Het vers Lc 8,41 telt 27 (3³) woorden en 129 (3 X 43) letters . De getalwaarde van Lc 8,41 is 15686 (2 X 11 X 23 X 31) .
Lc 8,41.6. nom. + acc. onz. enk. : onoma (naam) . Taalgebruik in het N.T. : onoma (naam) . Taalgebruik in Lc : onoma (naam) . Stam : N ... M . Fr. nom . Ned. naam . Eng. name . Lc (15) : (1) Lc 1,5 (kai to onoma autès Elisabet = en haar naam was Elisabet) . (2) Lc 1,13 (kai kaleseis to onoma autou Iôannèn = en je zult zijn naam Johannes noemen) . (3) Lc 1,26 (hèi onoma Nazareth = aan wie de naam Nazareth) . (4) Lc 1,27 (hôi onoma Iôsèf = aan wie de naam Jozef) . (5) Lc 1,31 (kai kaleseis to onoma autou Ièsoun = en je zult zijn naam Jezus noemen) . (6) Lc 1,49 . (7) Lc 1,63 (Iôannès estin onoma autou = Johannes is zijn naam) . (8) Lc 2,21 (kai eklèthè to onoma autou Ièsous (en zijn naam werd Jezus genoemd) . (9) Lc 2,25 (hôi onoma Sumeôn = aan wie de naam Simeon) . (10) Lc 6,22 . (11) Lc 8,30 . (12) Lc 8,41 (hôi onoma Iaïros = aan wie de naam Jaïrus) . (13) Lc 11,2 . (14) Lc 21,17 . (15) Lc 24,13 (hèi onoma Emmaous = aan wie de naam Emmaüs) . Een vorm van onoma (naam) in Lc in 33 verzen .
Lc 8,41.5.
- 6. betrekkelijk voornaamwoord datief enkelvoud + onoma (naam) in Lc (5) :
(1) Lc
1,26 (hèi onoma Nazareth = aan wie de naam Nazareth) . (2) Lc
1,27 (hôi onoma Iôsèf = aan wie de naam Jozef) . (3)
Lc 2,25
(hôi onoma Sumeôn = aan wie de naam Simeon) . (4) Lc
8,41 (hôi onoma Iaïros = aan wie de naam Jaïrus) . (5) Lc
24,13 (hèi onoma Emmaous = aan wie de naam Emmaüs) .
Betrekk. voornaamw. datief vrouw. enk. in Lc in 2 verzen : (1) Lc
1,26 (hèi onoma Nazareth = aan wie de naam Nazareth) . (2) Lc
24,13 (hèi onoma Emmaous = aan wie de naam Emmaüs) . Het betreft
twee dorpen : Nazareth en Emmaüs , het eerste en het laatste dorp in Lc
. De andere drie verzen zijn samengesteld uit het betrekk. voornaamw. datief
mann. enk. + een persoonsnaam (Jozef , Simeon en Jaïrus) : (1) Lc
1,27 (hôi onoma Iôsèf = aan wie de naam Jozef) . (2)
Lc 2,25
(hôi onoma Sumeôn = aan wie de naam Simeon) . (3) Lc
8,41 (hôi onoma Iaïros = aan wie de naam Jaïrus) .
Lc 8,41.11.
bep. lidw. gen. vr. enk. tès (de) van het bepaald lidwoord ho , hè
, to (de - het) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Lc (109) . Lc
Lc 8,41.12. gen. vr. enk. συναγωγης = sunagôgès van het zelfst. naamw. συναγωγη = sunagôgè (synagoge) . Taalgebruik in het N.T. : sunagôgè (synagoge) . Taalgebruik in Lc : sunagôgè (synagoge) . Lc (2) : (1) Lc 4,38 . (2) Lc 8,41 . Een vorm van sunagogè (synagoge) in Lc in 15 verzen : (1) Lc 4,15 . (2) Lc 4,16 . (3) Lc 4,20 . (4) Lc 4,28 . (5) Lc 4,33 . (6) Lc 4,38 . (7) Lc 4,44 . (8) Lc 6,6 . (9) Lc 7,5 . (10) Lc 8,41 . (11) Lc 11,43 . (12) Lc 12,11 . (13) Lc 13,10 . (14) Lc 20,46 . (15) Lc 21,12
Lc 8,41.24. - 26. εις τον οικον = eis ton oikon (naar het huis) . Lc (16) : (1) Lc 1,23 . (2) Lc 1,40 . (3) Lc 1,56 . (4) Lc 5,24 . (5) Lc 5,25 . (6) Lc 6,4 . (7) Lc 7,10 . (8) Lc 8,39 . (9) Lc 8,41 . (10) Lc 9,61 . (11) Lc 10,38 . (12) Lc 11,24 . (13) Lc 15,6 . (14) Lc 16,27 . (15) Lc 18,14 . (16) Lc 22,54 .
Lc 8,42 - Lc 8,42 - 144. Genezing van een vrouw met bloedvloeiïng. Opwekking van Jaïrus'dochter : Mc 5,21-43 - Mt 9,18-26 - Lc 8,40-56 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 8 -- Lc 8,40 - Lc 8,41 - Lc 8,42 - Lc 8,43 - Lc 8,44 - Lc 8,45 - Lc 8,46 - Lc 8,47 - Lc 8,48 - Lc 8,49 - Lc 8,50 - Lc 8,51 - Lc 8,52 - Lc 8,53 - Lc 8,54 - Lc 8,55 - Lc 8,56 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [42] For he had one only daughter, about twelve years of
age, and she lay a dying. But as he went the people thronged him.
Luther-Bibel . 42 denn er hatte eine einzige Tochter von etwa zwölf Jahren,
die lag in den letzten Zügen. Und als er hinging, umdrängte ihn das Volk.
Tekstuitleg van Lc 8,42 .
12. - 14. en de tôi + infinitief . Voorzetsel + partikel + bepaald lidwoord datief mannelijk of onzijdig enkelvoud + infinitief . In vier verzen in het N.T. : (1) Mt 13,25 . (2) Lc 8,42 . (3) Lc 11,37 . (4) Hnd 9,3 . (5) Hnd 11,15 .
Lc 8,43 - Lc 8,43 - 144. Genezing van een vrouw met bloedvloeiïng. Opwekking van Jaïrus'dochter : Mc 5,21-43 - Mt 9,18-26 - Lc 8,40-56 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 8 -- Lc 8,40 - Lc 8,41 - Lc 8,42 - Lc 8,43 - Lc 8,44 - Lc 8,45 - Lc 8,46 - Lc 8,47 - Lc 8,48 - Lc 8,49 - Lc 8,50 - Lc 8,51 - Lc 8,52 - Lc 8,53 - Lc 8,54 - Lc 8,55 - Lc 8,56 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [43] And a woman having an issue of blood twelve years,
which had spent all her living upon physicians, neither could be healed of any,
Luther-Bibel . 43 Und eine Frau hatte den Blutfluss seit zwölf Jahren; die hatte
alles, was sie zum Leben hatte, für die Ärzte aufgewandt und konnte von keinem
geheilt werden.
Tekstuitleg van Lc 8,43 .
Lc 8,44 - Lc 8,44 - 144. Genezing van een vrouw met bloedvloeiïng. Opwekking van Jaïrus'dochter : Mc 5,21-43 - Mt 9,18-26 - Lc 8,40-56 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 8 -- Lc 8,40 - Lc 8,41 - Lc 8,42 - Lc 8,43 - Lc 8,44 - Lc 8,45 - Lc 8,46 - Lc 8,47 - Lc 8,48 - Lc 8,49 - Lc 8,50 - Lc 8,51 - Lc 8,52 - Lc 8,53 - Lc 8,54 - Lc 8,55 - Lc 8,56 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [44] Came behind him, and touched the border of his garment:
and immediately her issue of blood stanched.
Luther-Bibel . 44 Die trat von hinten an ihn heran und berührte den Saum seines
Gewandes; und sogleich hörte ihr Blutfluss auf.
Tekstuitleg van Lc 8,44 .
Lc 8,45 - Lc 8,45 - 144. Genezing van een vrouw met bloedvloeiïng. Opwekking van Jaïrus'dochter : Mc 5,21-43 - Mt 9,18-26 - Lc 8,40-56 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 8 -- Lc 8,40 - Lc 8,41 - Lc 8,42 - Lc 8,43 - Lc 8,44 - Lc 8,45 - Lc 8,46 - Lc 8,47 - Lc 8,48 - Lc 8,49 - Lc 8,50 - Lc 8,51 - Lc 8,52 - Lc 8,53 - Lc 8,54 - Lc 8,55 - Lc 8,56 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [45] And Jesus said, Who touched me? When all denied, Peter
and they that were with him said, Master, the multitude throng thee and press
thee, and sayest thou, Who touched me?
Luther-Bibel . 45 Und Jesus fragte: Wer hat mich berührt? Als es aber alle abstritten,
sprach Petrus: Meister, das Volk drängt und drückt dich.
Tekstuitleg van Lc 8,45 .
14. nom. mann. enk. petros (Petrus) van de eigennaam petros (Petrus)
. Taalgebruik in het N.T. : petros
(Petrus) . Taalgebruik in Lc : petros
(Petrus) .
Lc (13) : (1) Lc
5,8 . (2) Lc
8,45 . (3) Lc
9,20 . (4) Lc
9,32 . (5) Lc
9,33 . (6) Lc
12,41 . (7) Lc
18,28 . (8) Lc
22,54 . (9) Lc
22,55 . (10) Lc
22,58 . (11) Lc
22,60 . (12) Lc
22,61 . (13) Lc
24,12 . Een vorm van petros (Petrus) in Lc in 18 verzen : (1) Lc
5,8 . (2) Lc
6,14 . (3) Lc
8,45 . (4) Lc
8,51 . (5) Lc
9,20 . (6) Lc
9,28 . (7) Lc
9,32 . (8) Lc
9,33 . (9) Lc
12,41 . (10) Lc
18,28 . (11) Lc
22,8 . (12) Lc
22,34 . (13) Lc
22,54 . (14) Lc
22,55 . (15) Lc
22,58 . (16) Lc
22,60 . (17) Lc
22,61 . (18) Lc
24,12 . Petrus komt voor in 12 perikopen : (1) roeping , (2) de twaalf ,
(3) de bloedbloeiende vrouw , (4) dochtertje van Jaïrus , (5) Petrusbelijdenis
, (6) verheerlijking , (7) parabel van waakzaamheid , (8) alles verlaten , (9)
voorbereiding van het pascha , (10) voorzegging van de verloochening , (11)
verloochening , (12) naar het graf .
Lc 8,46 - Lc 8,46 - 144. Genezing van een vrouw met bloedvloeiïng. Opwekking van Jaïrus'dochter : Mc 5,21-43 - Mt 9,18-26 - Lc 8,40-56 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 8 -- Lc 8,40 - Lc 8,41 - Lc 8,42 - Lc 8,43 - Lc 8,44 - Lc 8,45 - Lc 8,46 - Lc 8,47 - Lc 8,48 - Lc 8,49 - Lc 8,50 - Lc 8,51 - Lc 8,52 - Lc 8,53 - Lc 8,54 - Lc 8,55 - Lc 8,56 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [46] And Jesus said, Somebody hath touched me: for I perceive
that virtue is gone out of me.
Luther-Bibel . 46 Jesus aber sprach: Es hat mich jemand berührt; denn ich habe
gespürt, dass eine Kraft von mir ausgegangen ist.
Tekstuitleg van Lc 8,46 .
Lc 8,47 - Lc 8,47 - 144. Genezing van een vrouw met bloedvloeiïng. Opwekking van Jaïrus'dochter : Mc 5,21-43 - Mt 9,18-26 - Lc 8,40-56 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 8 -- Lc 8,40 - Lc 8,41 - Lc 8,42 - Lc 8,43 - Lc 8,44 - Lc 8,45 - Lc 8,46 - Lc 8,47 - Lc 8,48 - Lc 8,49 - Lc 8,50 - Lc 8,51 - Lc 8,52 - Lc 8,53 - Lc 8,54 - Lc 8,55 - Lc 8,56 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [47] And when the woman saw that she was not hid, she came
trembling, and falling down before him, she declared unto him before all the
people for what cause she had touched him and how she was healed immediately.
Luther-Bibel . 47 Als aber die Frau sah, dass es nicht verborgen blieb, kam
sie mit Zittern und fiel vor ihm nieder und verkündete vor allem Volk, warum
sie ihn angerührt hatte und wie sie sogleich gesund geworden war.
Tekstuitleg van Lc 8,47 .
Lc 8,48 - Lc 8,48 - 144. Genezing van een vrouw met bloedvloeiïng. Opwekking van Jaïrus'dochter : Mc 5,21-43 - Mt 9,18-26 - Lc 8,40-56 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 8 -- Lc 8,40 - Lc 8,41 - Lc 8,42 - Lc 8,43 - Lc 8,44 - Lc 8,45 - Lc 8,46 - Lc 8,47 - Lc 8,48 - Lc 8,49 - Lc 8,50 - Lc 8,51 - Lc 8,52 - Lc 8,53 - Lc 8,54 - Lc 8,55 - Lc 8,56 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [48] And he said unto her, Daughter, be of good comfort:
thy faith hath made thee whole; go in peace.
Luther-Bibel . 48 Er aber sprach zu ihr: Meine Tochter, dein Glaube hat dir
geholfen. Geh hin in Frieden!
Tekstuitleg van Lc 8,48
Inleiding op de 'genezings'formule hè pistis sou sesôken se = je geloof heeft je gered - je geloof is je redding) .
(1) Mt 9,22 (// Mc 5,34 // Lc 8,48) . | (2) Mc 5,34 (// Mt 9,22 // Lc 8,48) . | (3) Mc 10,52 (// Lc 18,42) . | (4) Lc 7,50 . | (5) Lc 8,48 (Mc 5,34 // Mt 9,2) . | (6) Lc 17,19 . | (7) Lc 18,42 (// Mc 10,52) . |
ho de Ièsous (Jezus echter) ... | ho de (hij echter) | kai ho Ièsous (en Jezus) | ho de (hij echter) | kai ho Ièsous (en Jezus) | ||
eipen (zei) | eipen (zei) haar | eipen (zei) | eipen de (hij echter zei) | eipen (zei) haar | kai eipen (en hij zei) | eipen (zei) |
autèi | autôi (hem) | pros tèn gunaika (tot de vrouw) | autèi | autôi (hem) | autôi (hem) | |
thugater (dochter) | thugater (dochter) | |||||
hupage (ga) ... | ... poreuou eis eirènèn (begeef je op weg in vrede) | ... poreuou eis eirènèn (begeef je op weg in vrede) | anastas poreuou (opgestaan begeef je op weg) | anablèpson (kijk op) | ||
71. Genezing van een vrouw met bloedvloeiïng . Opwekking van Jaïrus'dochter : Mc 5,21-43 - Mt 9,18-26 - Lc 8,40-56 | 71. Genezing van een vrouw met bloedvloeiïng . Opwekking van Jaïrus'dochter : Mc 5,21-43 - Mt 9,18-26 - Lc 8,40-56 | 276. Genezing van de blinde Bartimeüs : Mc 10,46-52 - Mt 20,29-34 - Lc 18,35-43 | 115. De boetvaardige zondares : Lc 7,36-50 - Mc 14,3-9 - Mt 26,6-13 | 71. Genezing van een vrouw met bloedvloeiïng . Opwekking van Jaïrus'dochter : Mc 5,21-43 - Mt 9,18-26 - Lc 8,40-56 | 253. Genezing van de tien melaatsen : Lc 17,11-19 - Lc 17,11-19 | 276. Genezing van de blinde Bartimeüs : Mc 10,46-52 - Mt 20,29-34 - Lc 18,35-43 |
- sesôken (hij heeft gered / verlost) . In zeven verzen in de bijbel, enkel in het N.T. : (1) Mt 9,22 (// Mc 5,34 // Lc 8,48) . (2) Mc 5,34 (// Mt 9,2 // Lc 8,48) . (3) Mc 10,52 (// Lc 18,42) . (4) Lc 7,50 . (5) Lc 8,48 (Mc 5,34 // Mt 9,2) . (6) Lc 17,19 . (7) Lc 18,42 (// Mc 10,52) . In deze zeven verzen komt de uitdrukking hè pistis sou sesôken se = je geloof heeft je gered - je geloof is je redding) . Vier lettergrepen beginnen met s- . Vijf woorden . Acht lettergrepen . Het gaat om drie wonderverhalen en een verhaal van zondenvergeving van een vrouw die haar zonden berouwt . Bij de wonderverhaal gaat het om de genezing van een bloedvloeiende vrouw , van een blinde man en van een melaatse man . De 'genezings'formule is dus gericht tot twee vrouwen en twee mannen .
Lc 8,49 - Lc 8,49 - 144. Genezing van een vrouw met bloedvloeiïng. Opwekking van Jaïrus'dochter : Mc 5,21-43 - Mt 9,18-26 - Lc 8,40-56 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 8 -- Lc 8,40 - Lc 8,41 - Lc 8,42 - Lc 8,43 - Lc 8,44 - Lc 8,45 - Lc 8,46 - Lc 8,47 - Lc 8,48 - Lc 8,49 - Lc 8,50 - Lc 8,51 - Lc 8,52 - Lc 8,53 - Lc 8,54 - Lc 8,55 - Lc 8,56 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [49] While he yet spake, there cometh one from the ruler
of the synagogue's house, saying to him, Thy daughter is dead; trouble not the
Master.
Luther-Bibel . 49 Als er noch redete, kam einer von den Leuten des Vorstehers
der Synagoge und sprach: Deine Tochter ist gestorben; bemühe den Meister nicht
mehr.
Tekstuitleg van Lc 8,49 .
Lc 8,50 - Lc 8,50 - 144. Genezing van een vrouw met bloedvloeiïng. Opwekking van Jaïrus'dochter : Mc 5,21-43 - Mt 9,18-26 - Lc 8,40-56 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 8 -- Lc 8,40 - Lc 8,41 - Lc 8,42 - Lc 8,43 - Lc 8,44 - Lc 8,45 - Lc 8,46 - Lc 8,47 - Lc 8,48 - Lc 8,49 - Lc 8,50 - Lc 8,51 - Lc 8,52 - Lc 8,53 - Lc 8,54 - Lc 8,55 - Lc 8,56 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [50] But when Jesus heard it, he answered him, saying, Fear
not: believe only, and she shall be made whole.
Luther-Bibel . 50 Als aber Jesus das hörte, antwortete er ihm: Fürchte dich
nicht; glaube nur, so wird sie gesund!
Tekstuitleg van Lc 8,50 .
8. imperat. praes. 2de pers. enk. fobou (vrees) van het werkw. fobeomai (vrezen,
door fobieën bevangen worden) . Taalgebruik in het N.T. : fobeomai
(vrezen, door fobieën bevangen worden) . Taalgebruik in Lc : fobeomai
(vrezen, door fobieën bevangen worden) .
Lc (5) : (1) Lc
1,13 . Lc
1,29 . (3) Lc
5,10 . (4) Lc
8,50 . (5) Lc
12,32 . Een vorm van fobeomai (vrezen, door fobieën bevangen worden)
in Lc in 21 verzen .
Lc 8,51 - Lc 8,51 - 144. Genezing van een vrouw met bloedvloeiïng. Opwekking van Jaïrus'dochter : Mc 5,21-43 - Mt 9,18-26 - Lc 8,40-56 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 8 -- Lc 8,40 - Lc 8,41 - Lc 8,42 - Lc 8,43 - Lc 8,44 - Lc 8,45 - Lc 8,46 - Lc 8,47 - Lc 8,48 - Lc 8,49 - Lc 8,50 - Lc 8,51 - Lc 8,52 - Lc 8,53 - Lc 8,54 - Lc 8,55 - Lc 8,56 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [51] And when he came into the house, he suffered no man
to go in, save Peter, and James, and John, and the father and the mother of
the maiden.
Luther-Bibel . 51 Als er aber in das Haus kam, ließ er niemanden mit hineingehen
als Petrus und Johannes und Jakobus und den Vater und die Mutter des Kindes.
Tekstuitleg van Lc 8,51 .
14. acc. mann. enk. petron van de eigennaam petros (Petrus) . Taalgebruik in
het N.T. : petros
(Petrus) . Taalgebruik in Lc : petros
(Petrus) .
Lc (4) : (1) Lc
6,14 . (2) Lc
8,51 . (3) Lc
9,28 . (4) Lc
22,8 . Een vorm van petros (Petrus) in Lc in 18 verzen : (1) Lc
5,8 . (2) Lc
6,14 . (3) Lc
8,45 . (4) Lc
8,51 . (5) Lc
9,20 . (6) Lc
9,28 . (7) Lc
9,32 . (8) Lc
9,33 . (9) Lc
12,41 . (10) Lc
18,28 . (11) Lc
22,8 . (12) Lc
22,34 . (13) Lc
22,54 . (14) Lc
22,55 . (15) Lc
22,58 . (16) Lc
22,60 . (17) Lc
22,61 . (18) Lc
24,12 .
Lc 8,52 - Lc 8,52 - 144. Genezing van een vrouw met bloedvloeiïng. Opwekking van Jaïrus'dochter : Mc 5,21-43 - Mt 9,18-26 - Lc 8,40-56 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 8 -- Lc 8,40 - Lc 8,41 - Lc 8,42 - Lc 8,43 - Lc 8,44 - Lc 8,45 - Lc 8,46 - Lc 8,47 - Lc 8,48 - Lc 8,49 - Lc 8,50 - Lc 8,51 - Lc 8,52 - Lc 8,53 - Lc 8,54 - Lc 8,55 - Lc 8,56 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [52] And all wept, and bewailed her: but he said, Weep not;
she is not dead, but sleepeth.
Luther-Bibel . 52 Sie weinten aber alle und klagten um sie. Er aber sprach:
Weint nicht! Sie ist nicht gestorben, sondern sie schläft.
Tekstuitleg van Lc 8,52 .
Lc 8,53 - Lc 8,53 - 144. Genezing van een vrouw met bloedvloeiïng. Opwekking van Jaïrus'dochter : Mc 5,21-43 - Mt 9,18-26 - Lc 8,40-56 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 8 -- Lc 8,40 - Lc 8,41 - Lc 8,42 - Lc 8,43 - Lc 8,44 - Lc 8,45 - Lc 8,46 - Lc 8,47 - Lc 8,48 - Lc 8,49 - Lc 8,50 - Lc 8,51 - Lc 8,52 - Lc 8,53 - Lc 8,54 - Lc 8,55 - Lc 8,56 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [53] And they laughed him to scorn, knowing that she was
dead.
Luther-Bibel . 53 Und sie verlachten ihn, denn sie wussten, dass sie gestorben
war.
Tekstuitleg van Lc 8,53 .
Lc 8,54 - Lc 8,54 - 144. Genezing van een vrouw met bloedvloeiïng. Opwekking van Jaïrus'dochter : Mc 5,21-43 - Mt 9,18-26 - Lc 8,40-56 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 8 -- Lc 8,40 - Lc 8,41 - Lc 8,42 - Lc 8,43 - Lc 8,44 - Lc 8,45 - Lc 8,46 - Lc 8,47 - Lc 8,48 - Lc 8,49 - Lc 8,50 - Lc 8,51 - Lc 8,52 - Lc 8,53 - Lc 8,54 - Lc 8,55 - Lc 8,56 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [54] And he put them all out, and took her by the hand,
and called, saying, Maid, arise.
Luther-Bibel . 54 Er aber nahm sie bei der Hand und rief: Kind, steh auf!
Tekstuitleg van Lc 8,54 .
7. act. ind. aor. 3de pers. enk. efônèsen (hij riep) van het werkw. foneô (roepen, schreeuwen) . Taalgebruik in het N.T. : fôneô (roepen, schreeuwen) . Taalgebruik in Lc : fôneô (roepen, schreeuwen) . In het Lat. vertaald door het werkw. vocare = roepen , vox = stem . Hebr. qârâ . Getalwaarde : qoph = 19 of 100 , resj = 20 of 200 , aleph = 1 ; totaal : 40 of 301 . Fr. appeler < Lat. pellere , pello , pulsum = stoten , slaan , doen klinken . appellare = oproepen ; appel : oproep . Cfr tele-foon . Lc (2) : (1) Lc 8,54 . (2) Lc 22,60 . Een vorm van foneô (roepen, schreeuwen) in Lc in 10 verzen : (1) Lc 8,8 . (2) Lc 8,54 . (3) Lc 14,12 . (4) Lc 16,2 . (5) Lc 16,24 . (6) Lc 19,15 . (7) Lc 22,34 . (8) Lc 22,60 . (9) Lc 22,61 . (10) Lc 23,46 .
- egeire (sta op, wek op) : Mc 5,41 (// Lc 8,54 ) . Verwijzing : egeirô (ontwaken, opwekken), zie Mc 1,31
Lc 8,55 - Lc 8,55 - 144. Genezing van een vrouw met bloedvloeiïng. Opwekking van Jaïrus'dochter : Mc 5,21-43 - Mt 9,18-26 - Lc 8,40-56 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 8 -- Lc 8,40 - Lc 8,41 - Lc 8,42 - Lc 8,43 - Lc 8,44 - Lc 8,45 - Lc 8,46 - Lc 8,47 - Lc 8,48 - Lc 8,49 - Lc 8,50 - Lc 8,51 - Lc 8,52 - Lc 8,53 - Lc 8,54 - Lc 8,55 - Lc 8,56 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [55] And her spirit came again, and she arose straightway:
and he commanded to give her meat.
Luther-Bibel . 55 Und ihr Geist kam wieder und sie stand sogleich auf. Und er
befahl, man solle ihr zu essen geben.
Tekstuitleg van Lc 8,55 .
7. act. ind. aor. 3de pers. enk. ανεστη = anestè (hij/zij stond op) van het werkw. ανιστημι = anistèmi (opstaan) . Taalgebruik in het NT : anistèmi (opstaan) . Taalgebruik in de LXX : anistèmi (opstaan) . Taalgebruik in Mc : anistèmi (opstaan) . Mc (3) : (1) Mc 3,26 . (2) Mc 5,42 . (3) Mc 9,27 . Lc (5) : (1) Lc 4,16 . (2) Lc 8,55 . (3) Lc 9,8 . (4) Lc 9,19 . (5) Lc 10,25 . Een vorm van ανιστημι = anistèmi (opstaan) in de LXX (539) , in het NT (107) .
anistèmi (opstaan) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | Lc | Hnd |
act. ind. aor. 3de pers. enk. anestè | 137 | 122 | 15 | 3 | 5 | 1 | 5 | 1 |
Lc 8,56 - Lc 8,56 - 144. Genezing van een vrouw met bloedvloeiïng. Opwekking van Jaïrus'dochter : Mc 5,21-43 - Mt 9,18-26 - Lc 8,40-56 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 8 -- Lc 8,40 - Lc 8,41 - Lc 8,42 - Lc 8,43 - Lc 8,44 - Lc 8,45 - Lc 8,46 - Lc 8,47 - Lc 8,48 - Lc 8,49 - Lc 8,50 - Lc 8,51 - Lc 8,52 - Lc 8,53 - Lc 8,54 - Lc 8,55 - Lc 8,56 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [56] And her parents were astonished: but he charged them
that they should tell no man what was done.
Luther-Bibel . 56 Und ihre Eltern entsetzten sich. Er aber gebot ihnen, niemandem
zu sagen, was geschehen war.
Tekstuitleg van Lc 8,56 .
Griekse tekst
1Καὶ ἐγένετο ἐν τῷ καθεξῆς καὶ αὐτὸς διώδευεν κατὰ πόλιν καὶ κώμην κηρύσσων καὶ εὐαγγελιζόμενος τὴν βασιλείαν τοῦ θεοῦ, καὶ οἱ δώδεκα σὺν αὐτῷ, 2καὶ γυναῖκές τινες αἳ ἦσαν τεθεραπευμέναι ἀπὸ πνευμάτων πονηρῶν καὶ ἀσθενειῶν, Μαρία ἡ καλουμένη Μαγδαληνή, ἀφ' ἧς δαιμόνια ἑπτὰ ἐξεληλύθει, 3καὶ Ἰωάννα γυνὴ Χουζᾶ ἐπιτρόπου Ἡρῴδου καὶ Σουσάννα καὶ ἕτεραι πολλαί, αἵτινες διηκόνουν αὐτοῖς ἐκ τῶν ὑπαρχόντων αὐταῖς. 4Συνιόντος δὲ ὄχλου πολλοῦ καὶ τῶν κατὰ πόλιν ἐπιπορευομένων πρὸς αὐτὸν εἶπεν διὰ παραβολῆς, 5Ἐξῆλθεν ὁ σπείρων τοῦ σπεῖραι τὸν σπόρον αὐτοῦ. καὶ ἐν τῷ σπείρειν αὐτὸν ὃ μὲν ἔπεσεν παρὰ τὴν ὁδόν, καὶ κατεπατήθη καὶ τὰ πετεινὰ τοῦ οὐρανοῦ κατέφαγεν αὐτό. 6καὶ ἕτερον κατέπεσεν ἐπὶ τὴν πέτραν, καὶ φυὲν ἐξηράνθη διὰ τὸ μὴ ἔχειν ἰκμάδα. 7καὶ ἕτερον ἔπεσεν ἐν μέσῳ τῶν ἀκανθῶν, καὶ συμφυεῖσαι αἱ ἄκανθαι ἀπέπνιξαν αὐτό. 8καὶ ἕτερον ἔπεσεν εἰς τὴν γῆν τὴν ἀγαθήν, καὶ φυὲν ἐποίησεν καρπὸν ἑκατονταπλασίονα. ταῦτα λέγων ἐφώνει, Ὁ ἔχων ὦτα ἀκούειν ἀκουέτω. 9Ἐπηρώτων δὲ αὐτὸν οἱ μαθηταὶ αὐτοῦ τίς αὕτη εἴη ἡ παραβολή. 10ὁ δὲ εἶπεν, Ὑμῖν δέδοται γνῶναι τὰ μυστήρια τῆς βασιλείας τοῦ θεοῦ, τοῖς δὲ λοιποῖς ἐν παραβολαῖς, ἵνα βλέποντες μὴ βλέπωσιν καὶ ἀκούοντες μὴ συνιῶσιν. 11Ἔστιν δὲ αὕτη ἡ παραβολή: Ὁ σπόρος ἐστὶν ὁ λόγος τοῦ θεοῦ. 12οἱ δὲ παρὰ τὴν ὁδόν εἰσιν οἱ ἀκούσαντες, εἶτα ἔρχεται ὁ διάβολος καὶ αἴρει τὸν λόγον ἀπὸ τῆς καρδίας αὐτῶν, ἵνα μὴ πιστεύσαντες σωθῶσιν. 13οἱ δὲ ἐπὶ τῆς πέτρας οἳ ὅταν ἀκούσωσιν μετὰ χαρᾶς δέχονται τὸν λόγον, καὶ οὗτοι ῥίζαν οὐκ ἔχουσιν, οἳ πρὸς καιρὸν πιστεύουσιν καὶ ἐν καιρῷ πειρασμοῦ ἀφίστανται. 14τὸ δὲ εἰς τὰς ἀκάνθας πεσόν, οὗτοί εἰσιν οἱ ἀκούσαντες, καὶ ὑπὸ μεριμνῶν καὶ πλούτου καὶ ἡδονῶν τοῦ βίου πορευόμενοι συμπνίγονται καὶ οὐ τελεσφοροῦσιν. 15τὸ δὲ ἐν τῇ καλῇ γῇ, οὗτοί εἰσιν οἵτινες ἐν καρδίᾳ καλῇ καὶ ἀγαθῇ ἀκούσαντες τὸν λόγον κατέχουσιν καὶ καρποφοροῦσιν ἐν ὑπομονῇ. 16Οὐδεὶς δὲ λύχνον ἅψας καλύπτει αὐτὸν σκεύει ἢ ὑποκάτω κλίνης τίθησιν, ἀλλ' ἐπὶ λυχνίας τίθησιν, ἵνα οἱ εἰσπορευόμενοι βλέπωσιν τὸ φῶς. 17οὐ γάρ ἐστιν κρυπτὸν ὃ οὐ φανερὸν γενήσεται, οὐδὲ ἀπόκρυφον ὃ οὐ μὴ γνωσθῇ καὶ εἰς φανερὸν ἔλθῃ. 18βλέπετε οὖν πῶς ἀκούετε: ὃς ἂν γὰρ ἔχῃ, δοθήσεται αὐτῷ, καὶ ὃς ἂν μὴ ἔχῃ, καὶ ὃ δοκεῖ ἔχειν ἀρθήσεται ἀπ' αὐτοῦ. 19Παρεγένετο δὲ πρὸς αὐτὸν ἡ μήτηρ καὶ οἱ ἀδελφοὶ αὐτοῦ, καὶ οὐκ ἠδύναντο συντυχεῖν αὐτῷ διὰ τὸν ὄχλον. 20ἀπηγγέλη δὲ αὐτῷ, Ἡ μήτηρ σου καὶ οἱ ἀδελφοί σου ἑστήκασιν ἔξω ἰδεῖν θέλοντές σε. 21ὁ δὲ ἀποκριθεὶς εἶπεν πρὸς αὐτούς, Μήτηρ μου καὶ ἀδελφοί μου οὗτοί εἰσιν οἱ τὸν λόγον τοῦ θεοῦ ἀκούοντες καὶ ποιοῦντες. 22Ἐγένετο δὲ ἐν μιᾷ τῶν ἡμερῶν καὶ αὐτὸς ἐνέβη εἰς πλοῖον καὶ οἱ μαθηταὶ αὐτοῦ, καὶ εἶπεν πρὸς αὐτούς, Διέλθωμεν εἰς τὸ πέραν τῆς λίμνης: καὶ ἀνήχθησαν. 23πλεόντων δὲ αὐτῶν ἀφύπνωσεν. καὶ κατέβη λαῖλαψ ἀνέμου εἰς τὴν λίμνην, καὶ συνεπληροῦντο καὶ ἐκινδύνευον. 24προσελθόντες δὲ διήγειραν αὐτὸν λέγοντες, Ἐπιστάτα ἐπιστάτα, ἀπολλύμεθα. ὁ δὲ διεγερθεὶς ἐπετίμησεν τῷ ἀνέμῳ καὶ τῷ κλύδωνι τοῦ ὕδατος: καὶ ἐπαύσαντο, καὶ ἐγένετο γαλήνη. 25εἶπεν δὲ αὐτοῖς, Ποῦ ἡ πίστις ὑμῶν; φοβηθέντες δὲ ἐθαύμασαν, λέγοντες πρὸς ἀλλήλους, Τίς ἄρα οὗτός ἐστιν ὅτι καὶ τοῖς ἀνέμοις ἐπιτάσσει καὶ τῷ ὕδατι, καὶ ὑπακούουσιν αὐτῷ; 26Καὶ κατέπλευσαν εἰς τὴν χώραν τῶν Γερασηνῶν, ἥτις ἐστὶν ἀντιπέρα τῆς Γαλιλαίας. 27ἐξελθόντι δὲ αὐτῷ ἐπὶ τὴν γῆν ὑπήντησεν ἀνήρ τις ἐκ τῆς πόλεως ἔχων δαιμόνια: καὶ χρόνῳ ἱκανῷ οὐκ ἐνεδύσατο ἱμάτιον, καὶ ἐν οἰκίᾳ οὐκ ἔμενεν ἀλλ' ἐν τοῖς μνήμασιν. 28ἰδὼν δὲ τὸν Ἰησοῦν ἀνακράξας προσέπεσεν αὐτῷ καὶ φωνῇ μεγάλῃ εἶπεν, Τί ἐμοὶ καὶ σοί, Ἰησοῦ υἱὲ τοῦ θεοῦ τοῦ ὑψίστου; δέομαί σου, μή με βασανίσῃς. 29παρήγγειλεν γὰρ τῷ πνεύματι τῷ ἀκαθάρτῳ ἐξελθεῖν ἀπὸ τοῦ ἀνθρώπου. πολλοῖς γὰρ χρόνοις συνηρπάκει αὐτόν, καὶ ἐδεσμεύετο ἁλύσεσιν καὶ πέδαις φυλασσόμενος, καὶ διαρρήσσων τὰ δεσμὰ ἠλαύνετο ὑπὸ τοῦ δαιμονίου εἰς τὰς ἐρήμους. 30ἐπηρώτησεν δὲ αὐτὸν ὁ Ἰησοῦς, Τί σοι ὄνομά ἐστιν; ὁ δὲ εἶπεν, Λεγιών, ὅτι εἰσῆλθεν δαιμόνια πολλὰ εἰς αὐτόν. 31καὶ παρεκάλουν αὐτὸν ἵνα μὴ ἐπιτάξῃ αὐτοῖς εἰς τὴν ἄβυσσον ἀπελθεῖν. 32*)=ην δὲ ἐκεῖ ἀγέλη χοίρων ἱκανῶν βοσκομένη ἐν τῷ ὄρει: καὶ παρεκάλεσαν αὐτὸν ἵνα ἐπιτρέψῃ αὐτοῖς εἰς ἐκείνους εἰσελθεῖν: καὶ ἐπέτρεψεν αὐτοῖς. 33ἐξελθόντα δὲ τὰ δαιμόνια ἀπὸ τοῦ ἀνθρώπου εἰσῆλθον εἰς τοὺς χοίρους, καὶ ὥρμησεν ἡ ἀγέλη κατὰ τοῦ κρημνοῦ εἰς τὴν λίμνην καὶ ἀπεπνίγη. 34ἰδόντες δὲ οἱ βόσκοντες τὸ γεγονὸς ἔφυγον καὶ ἀπήγγειλαν εἰς τὴν πόλιν καὶ εἰς τοὺς ἀγρούς. 35ἐξῆλθον δὲ ἰδεῖν τὸ γεγονὸς καὶ ἦλθον πρὸς τὸν Ἰησοῦν, καὶ εὗρον καθήμενον τὸν ἄνθρωπον ἀφ' οὗ τὰ δαιμόνια ἐξῆλθεν ἱματισμένον καὶ σωφρονοῦντα παρὰ τοὺς πόδας τοῦ Ἰησοῦ, καὶ ἐφοβήθησαν. 36ἀπήγγειλαν δὲ αὐτοῖς οἱ ἰδόντες πῶς ἐσώθη ὁ δαιμονισθείς. 37καὶ ἠρώτησεν αὐτὸν ἅπαν τὸ πλῆθος τῆς περιχώρου τῶν Γερασηνῶν ἀπελθεῖν ἀπ' αὐτῶν, ὅτι φόβῳ μεγάλῳ συνείχοντο: αὐτὸς δὲ ἐμβὰς εἰς πλοῖον ὑπέστρεψεν. 38ἐδεῖτο δὲ αὐτοῦ ὁ ἀνὴρ ἀφ' οὗ ἐξεληλύθει τὰ δαιμόνια εἶναι σὺν αὐτῷ: ἀπέλυσεν δὲ αὐτὸν λέγων, 39Ὑπόστρεφε εἰς τὸν οἶκόν σου, καὶ διηγοῦ ὅσα σοι ἐποίησεν ὁ θεός. καὶ ἀπῆλθεν καθ' ὅλην τὴν πόλιν κηρύσσων ὅσα ἐποίησεν αὐτῷ ὁ Ἰησοῦς. 40Ἐν δὲ τῷ ὑποστρέφειν τὸν Ἰησοῦν ἀπεδέξατο αὐτὸν ὁ ὄχλος, ἦσαν γὰρ πάντες προσδοκῶντες αὐτόν. 41καὶ ἰδοὺ ἦλθεν ἀνὴρ ᾧ ὄνομα Ἰάϊρος, καὶ οὗτος ἄρχων τῆς συναγωγῆς ὑπῆρχεν, καὶ πεσὼν παρὰ τοὺς πόδας [τοῦ] Ἰησοῦ παρεκάλει αὐτὸν εἰσελθεῖν εἰς τὸν οἶκον αὐτοῦ, 42ὅτι θυγάτηρ μονογενὴς ἦν αὐτῷ ὡς ἐτῶν δώδεκα καὶ αὐτὴ ἀπέθνῃσκεν. Ἐν δὲ τῷ ὑπάγειν αὐτὸν οἱ ὄχλοι συνέπνιγον αὐτόν. 43καὶ γυνὴ οὖσα ἐν ῥύσει αἵματος ἀπὸ ἐτῶν δώδεκα, ἥτις [ἰατροῖς προσαναλώσασα ὅλον τὸν βίον] οὐκ ἴσχυσεν ἀπ' οὐδενὸς θεραπευθῆναι, 44προσελθοῦσα ὄπισθεν ἥψατο τοῦ κρασπέδου τοῦ ἱματίου αὐτοῦ, καὶ παραχρῆμα ἔστη ἡ ῥύσις τοῦ αἵματος αὐτῆς. 45καὶ εἶπεν ὁ Ἰησοῦς, Τίς ὁ ἁψάμενός μου; ἀρνουμένων δὲ πάντων εἶπεν ὁ Πέτρος, Ἐπιστάτα, οἱ ὄχλοι συνέχουσίν σε καὶ ἀποθλίβουσιν. 46ὁ δὲ Ἰησοῦς εἶπεν, Ηψατό μού τις, ἐγὼ γὰρ ἔγνων δύναμιν ἐξεληλυθυῖαν ἀπ' ἐμοῦ. 47ἰδοῦσα δὲ ἡ γυνὴ ὅτι οὐκ ἔλαθεν τρέμουσα ἦλθεν καὶ προσπεσοῦσα αὐτῷ δι' ἣν αἰτίαν ἥψατο αὐτοῦ ἀπήγγειλεν ἐνώπιον παντὸς τοῦ λαοῦ καὶ ὡς ἰάθη παραχρῆμα. 48ὁ δὲ εἶπεν αὐτῇ, Θυγάτηρ, ἡ πίστις σου σέσωκέν σε: πορεύου εἰς εἰρήνην. 49Ἔτι αὐτοῦ λαλοῦντος ἔρχεταί τις παρὰ τοῦ ἀρχισυναγώγου λέγων ὅτι Τέθνηκεν ἡ θυγάτηρ σου, μηκέτι σκύλλε τὸν διδάσκαλον. 50ὁ δὲ Ἰησοῦς ἀκούσας ἀπεκρίθη αὐτῷ, Μὴ φοβοῦ, μόνον πίστευσον, καὶ σωθήσεται. 51ἐλθὼν δὲ εἰς τὴν οἰκίαν οὐκ ἀφῆκεν εἰσελθεῖν τινα σὺν αὐτῷ εἰ μὴ Πέτρον καὶ Ἰωάννην καὶ Ἰάκωβον καὶ τὸν πατέρα τῆς παιδὸς καὶ τὴν μητέρα. 52ἔκλαιον δὲ πάντες καὶ ἐκόπτοντο αὐτήν. ὁ δὲ εἶπεν, Μὴ κλαίετε, οὐ γὰρ ἀπέθανεν ἀλλὰ καθεύδει. 53καὶ κατεγέλων αὐτοῦ, εἰδότες ὅτι ἀπέθανεν. 54αὐτὸς δὲ κρατήσας τῆς χειρὸς αὐτῆς ἐφώνησεν λέγων, Ἡ παῖς, ἔγειρε. 55καὶ ἐπέστρεψεν τὸ πνεῦμα αὐτῆς, καὶ ἀνέστη παραχρῆμα, καὶ διέταξεν αὐτῇ δοθῆναι φαγεῖν. 56καὶ ἐξέστησαν οἱ γονεῖς αὐτῆς: ὁ δὲ παρήγγειλεν αὐτοῖς μηδενὶ εἰπεῖν τὸ γεγονός.
Vulgaat
1 et factum est deinceps et ipse iter faciebat per civitatem et castellum praedicans et evangelizans regnum Dei et duodecim cum illo 2 et mulieres aliquae quae erant curatae ab spiritibus malignis et infirmitatibus Maria quae vocatur Magdalene de qua daemonia septem exierant 3 et Iohanna uxor Chuza procuratoris Herodis et Susanna et aliae multae quae ministrabant eis de facultatibus suis 4 cum autem turba plurima conveniret et de civitatibus properarent ad eum dixit per similitudinem 5 exiit qui seminat seminare semen suum et dum seminat aliud cecidit secus viam et conculcatum est et volucres caeli comederunt illud 6 et aliud cecidit supra petram et natum aruit quia non habebat humorem 7 et aliud cecidit inter spinas et simul exortae spinae suffocaverunt illud 8 et aliud cecidit in terram bonam et ortum fecit fructum centuplum haec dicens clamabat qui habet aures audiendi audiat 9 interrogabant autem eum discipuli eius quae esset haec parabola 10 quibus ipse dixit vobis datum est nosse mysterium regni Dei ceteris autem in parabolis ut videntes non videant et audientes non intellegant 11 est autem haec parabola semen est verbum Dei 12 qui autem secus viam sunt qui audiunt deinde venit diabolus et tollit verbum de corde eorum ne credentes salvi fiant 13 nam qui supra petram qui cum audierint cum gaudio suscipiunt verbum et hii radices non habent qui ad tempus credunt et in tempore temptationis recedunt 14 quod autem in spinis cecidit hii sunt qui audierunt et a sollicitudinibus et divitiis et voluptatibus vitae euntes suffocantur et non referunt fructum 15 quod autem in bonam terram hii sunt qui in corde bono et optimo audientes verbum retinent et fructum adferunt in patientia 16 nemo autem lucernam accendens operit eam vaso aut subtus lectum ponit sed supra candelabrum ponit ut intrantes videant lumen 17 non enim est occultum quod non manifestetur nec absconditum quod non cognoscatur et in palam veniat 18 videte ergo quomodo auditis qui enim habet dabitur illi et quicumque non habet etiam quod putat se habere auferetur ab illo 19 venerunt autem ad illum mater et fratres eius et non poterant adire ad eum prae turba 20 et nuntiatum est illi mater tua et fratres tui stant foris volentes te videre 21 qui respondens dixit ad eos mater mea et fratres mei hii sunt qui verbum Dei audiunt et faciunt 22 factum est autem in una dierum et ipse ascendit in naviculam et discipuli eius et ait ad illos transfretemus trans stagnum et ascenderunt 23 navigantibus autem illis obdormiit et descendit procella venti in stagnum et conplebantur et periclitabantur 24 accedentes autem suscitaverunt eum dicentes praeceptor perimus at ille surgens increpavit ventum et tempestatem aquae et cessavit et facta est tranquillitas 25 dixit autem illis ubi est fides vestra qui timentes mirati sunt dicentes ad invicem quis putas hic est quia et ventis imperat et mari et oboediunt ei 26 enavigaverunt autem ad regionem Gerasenorum quae est contra Galilaeam 27 et cum egressus esset ad terram occurrit illi vir quidam qui habebat daemonium iam temporibus multis et vestimento non induebatur neque in domo manebat sed in monumentis 28 is ut vidit Iesum procidit ante illum et exclamans voce magna dixit quid mihi et tibi est Iesu Fili Dei altissimi obsecro te ne me torqueas 29 praecipiebat enim spiritui inmundo ut exiret ab homine multis enim temporibus arripiebat illum et vinciebatur catenis et conpedibus custoditus et ruptis vinculis agebatur a daemonio in deserta 30 interrogavit autem illum Iesus dicens quod tibi nomen est at ille dixit Legio quia intraverunt daemonia multa in eum 31 et rogabant illum ne imperaret illis ut in abyssum irent 32 erat autem ibi grex porcorum multorum pascentium in monte et rogabant eum ut permitteret eos in illos ingredi et permisit illos 33 exierunt ergo daemonia ab homine et intraverunt in porcos et impetu abiit grex per praeceps in stagnum et suffocatus est 34 quod ut viderunt factum qui pascebant fugerunt et nuntiaverunt in civitatem et in villas 35 exierunt autem videre quod factum est et venerunt ad Iesum et invenerunt hominem sedentem a quo daemonia exierant vestitum ac sana mente ad pedes eius et timuerunt 36 nuntiaverunt autem illis et qui viderant quomodo sanus factus esset a Legione 37 et rogaverunt illum omnis multitudo regionis Gerasenorum ut discederet ab ipsis quia timore magno tenebantur ipse autem ascendens navem reversus est 38 et rogabat illum vir a quo daemonia exierant ut cum eo esset dimisit autem eum Iesus dicens 39 redi domum tuam et narra quanta tibi fecit Deus et abiit per universam civitatem praedicans quanta illi fecisset Iesus 40 factum est autem cum redisset Iesus excepit illum turba erant enim omnes expectantes eum 41 et ecce venit vir cui nomen Iairus et ipse princeps synagogae erat et cecidit ad pedes Iesu rogans eum ut intraret in domum eius 42 quia filia unica erat illi fere annorum duodecim et haec moriebatur et contigit dum iret a turbis conprimebatur 43 et mulier quaedam erat in fluxu sanguinis ab annis duodecim quae in medicos erogaverat omnem substantiam suam nec ab ullo potuit curari 44 accessit retro et tetigit fimbriam vestimenti eius et confestim stetit fluxus sanguinis eius 45 et ait Iesus quis est qui me tetigit negantibus autem omnibus dixit Petrus et qui cum illo erant praeceptor turbae te conprimunt et adfligunt et dicis quis me tetigit 46 et dixit Iesus tetigit me aliquis nam ego novi virtutem de me exisse 47 videns autem mulier quia non latuit tremens venit et procidit ante pedes illius et ob quam causam tetigerit eum indicavit coram omni populo et quemadmodum confestim sanata sit 48 at ipse dixit illi filia fides tua te salvam fecit vade in pace 49 adhuc illo loquente venit a principe synagogae dicens ei quia mortua est filia tua noli vexare illum 50 Iesus autem audito hoc verbo respondit patri puellae noli timere crede tantum et salva erit 51 et cum venisset domum non permisit intrare secum quemquam nisi Petrum et Iohannem et Iacobum et patrem et matrem puellae 52 flebant autem omnes et plangebant illam at ille dixit nolite flere non est mortua sed dormit 53 et deridebant eum scientes quia mortua esset 54 ipse autem tenens manum eius clamavit dicens puella surge 55 et reversus est spiritus eius et surrexit continuo et iussit illi dari manducare 56 et stupuerunt parentes eius quibus praecepit ne alicui dicerent quod factum erat