Overzicht van het N.T. : NT : overzicht , NT : taalgebruik - A - B - C - D - E - F - G - H - I - J - K - L - M - N - O - P - Q - R - S - T - U - V - W - X -Y - Z - , NT : commentaar ,
Overzicht van het Lucasevangelie : Lc : overzicht , Lc : taalgebruik - A - B - C - D - E - F - G - H - I - J - K - L - M - N - O - P - Q - R - S - T - U - V - W - X -Y - Z - , Lc : commentaar ,
Overzicht : Lc 1 , Lc 2 , Lc 3 , Lc 4 , Lc 5 , Lc 6 , Lc 7 , Lc 8 , Lc 9 , Lc 10 , Lc 11 , Lc 12 , Lc 13 , Lc 14 , Lc 15 , Lc 16 , Lc 17 , Lc 18 , Lc 19 , Lc 20 , Lc 21 , Lc 22 , Lc 23 , Lc 24 ,
Lc 1 | Lc 2 | Lc 3 | Lc 4 | Lc 5 | Lc 6 | Lc 7 | Lc 8 | Lc 9 | Lc 10 | Lc 11 | Lc 12 | Lc 13 | Lc 14 | Lc 15 | Lc 16 | Lc 17 | Lc 18 | Lc 19 | Lc 20 | Lc 21 | Lc 22 | Lc 23 | Lc 24 | |
Tekstuitleg per pericope : Lc
7,1-10 - Lc
7,11-17 - Lc
7,18-23 - Lc
7,24-28 - Lc
7,29-30 - Lc
7,31-35 - Lc
7,36-50 - Lc
7,36 - Lc
7,36a - Lc
7,36b -
Tekstuitleg vers per vers : - Lc
7,1 - Lc
7,2 - Lc
7,3 - Lc
7,4 - Lc
7,5 - Lc
7,6 - Lc
7,7 - Lc
7,8 - Lc
7,9 - Lc
7,10 - Lc
7,11 - Lc
7,12 - Lc
7,13 - Lc
7,14 - Lc
7,15 - Lc
7,16 - Lc
7,17 - Lc
7,18 - Lc
7,19 - Lc
7,20 - Lc
7,21 - Lc
7,22 - Lc
7,23 - Lc
7,24 - Lc
7,25 - Lc
7,26 - Lc
7,27 - Lc
7,28 - Lc
7,29 - Lc
7,30 - Lc
7,31 - Lc
7,32 - Lc
7,33 - Lc
7,34 - Lc
7,35 - Lc
7,36 - Lc
7,37 - Lc
7,38 - Lc
7,39 - Lc
7,40 - Lc
7,41 - Lc
7,42 - Lc
7,43 - Lc
7,44 - Lc
7,45 - Lc
7,46 - Lc
7,47 - Lc
7,48 - Lc
7,49 - Lc
7,50 -
In hun synopsis van de eerste drie evangeliën (Leuven, Vlaamse
Bijbelstichting, 1986; Turnhout, Brepols, ) onderscheiden Adelbert Denaux en
Marc Vervenne volgende pericopen in het zevende hoofdstuk van het Lucasevangelie
:
109. De honderdman van Kafarnaüm : Mt
8,5-13 - Lc
7,1-10
110. De zoon van de weduwe van Naïn : Lc
7,11-17
111. Vraag van Johannes de Doper : Lc
7,18-23 - Mt
11,2-6
112. Jezus'getuigenis over Johannes de Doper : Lc
7,24-28 - Mt
11,7-11
113. Het doopsel van Johannes : een beslissende keuze : Lc
7,29-30
114. Jezus en Johannes slecht ontvangen : Lc
7,31-35 - Mt
11,16-19
115. De boetvaardige zondares : Lc
7,36-50 - Mc
14,3-9 - Mt
26,6-13
109. De honderdman van Kafarnaüm : Lc 7,1-10 - Mt 8,5-13 - Lc 7,1-10 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) - Lc 7 -- Lc 7,1 - Lc 7,2 - Lc 7,3 - Lc 7,4 - Lc 7,5 - Lc 7,6 - Lc 7,7 - Lc 7,8 - Lc 7,9 - Lc 7,10
Evangelie op de 9de (negende) zondag door het c-jaar : Lc 7,1-10 .
In die tijd ging Jezus, na afloop van zijn onderricht aan het luisterende volk, naar Kafarnaüm. Daar was een honderdman, die een knecht had aan wie hem veel gelegen was; die knecht was ziek en lag op sterven. Omdat de honderdman van Jezus hoorde, zond hij enkele oudsten van de Joden naar Hem toe met het verzoek zijn knecht te komen genezen. Bij Jezus gekomen riepen zij met aandrang zijn hulp in. Ze zeiden: "Hij verdient dat Gij hem deze gunst bewijst, want hij houdt van ons volk en hij heeft op eigen kosten de synagoge voor ons gebouwd." Daarop ging Jezus met hen mee. Maar toen Hij niet ver meer van het huis was liet de honderman Hem door vrienden zeggen: "Heer, doe geen verdere moeite; ik ben niet waard dat Gij onder mijn dak komt. Daarom meende ik ook er geen aanspraak op te mogen maken persoonlijk naar U toe te komen. Maar een woord van U is voldoende om mijn knecht te doen genezen. Want al ben ik zelf een ondergeschikte, ik heb weer manschappen onder mij; en tot de een zeg ik: ga, en hij gaat, en tot een ander: kom, en hij komt, en aan mijn knecht: doe dit, en hij doet het." Toen Jezus dit hoorde stond Hij verwonderd over hem. Hij keerde zich om en zei tot het volk dat Hem volgde: "Ik zeg u: zelfs in Israël heb Ik zo'n groot geloof niet gevonden." Toen de mensen die gestuurd waren in het huis terugkeerden, vonden zij de knecht weer gezond.
Lc 7,1 - Lc 7,1 : 109. De honderdman van Kafarnaüm - Mt 8,5-13 - Lc 7,1-10 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) - Lc 7 -- Lc 7,1 - Lc 7,2 - Lc 7,3 - Lc 7,4 - Lc 7,5 - Lc 7,6 - Lc 7,7 - Lc 7,8 - Lc 7,9 - Lc 7,10 | ||||||||||||||||
|
Statenvertaling . 1 Nadat Hij nu al Zijn woorden voleindigd had, ten aanhore
des volks, ging Hij in te Kapernaum.
King James Bible . [1] Now when he had ended all his sayings in the audience
of the people, he entered into Capernaum.
Luther-Bibel . 7 1 Nachdem Jesus seine Rede vor dem Volk vollendet hatte, ging
er nach Kapernaum.
Tekstuitleg van Lc 7,1 .
3. - 5. panta ta rèmata (alle woorden) . Lc (2) : (1) Lc 2,51 . (2) Lc 7,1 .
12. ind. aor. 3de pers. enk. εισηλθεν = eisèlthen (hij ging binnen) van het werkw. εισερχομαι = eiserchomai (binnengaan) . Taalgebruik in het NT : eiserchomai (binnengaan) . Taalgebruik in de LXX : eiserchomai (binnengaan) . Taalgebruik in Lc : eiserchomai . Lc (12) : (1) Lc 1,40 . (2) Lc 4,16 . (3) Lc 4,38 . (4) Lc 6,4 . (5) Lc 7,1 . (6) Lc 8,30 . (7) Lc 9,46 . (8) Lc 10,38 . (9) Lc 17,27 . (10) Lc 19,7 . (11) Lc 22,3 . (12) Lc 24,29 .
eiserchomai (binnengaan) aor. | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | |
ind. aor. 3de pers. enk. eisèlthen | 227 | 164 | 43 | 4 | 5 | 12 | 7 | 10 | 4 | 1 | 21 | 28 |
1. | 2. | 3. | 4. | 5. | 6. | 7. | 8. | 9. | 10. | 11. | 12. | 13. | 14. | 15. | 16. | 17. | |||
Lc 1 | Lc 4 | Lc 6 | Lc 7 | Lc 8 | Lc 9 | Lc 10 | Lc 11 | Lc 13 | Lc 14 | Lc 15 | Lc 17 | Lc 18 | Lc 19 | Lc 21 | Lc 22 | Lc 24 | |||
1. | eiserchesthôsan | 1 | (1) Lc 21,21 . | ||||||||||||||||
2. | conj. praes. 2de pers. mv. eiserchèsthe | 1 | (1) Lc 10,8 . | ||||||||||||||||
3. | part. praes. gen. mann. + onz. enk. eiserchomenou | 1 | (1) Lc 17,12 . | ||||||||||||||||
4. | part. praes. acc. mann. mv. eiserchomenous | 1 | (1) Lc 11,52 . | ||||||||||||||||
5. | ind. aor. 3de pers. enk. eisèlthen | 12 | (1) Lc 1,40 . | (2) Lc 4,16 . (3) Lc 4,38 . | (4) Lc 6,4 . | (5) Lc 7,1 . | (6) Lc 8,30 . | (7) Lc 9,46 . | (8) Lc 10,38 . | (9) Lc 17,27 . | (10) Lc 19,7 . | (11) Lc 22,3 . | (12) Lc 24,29 . | ||||||
6. | ind. aor. 2de pers. mv. eisèlthate | 1 | (1) Lc 11,52 . | ||||||||||||||||
7. | ind. aor. 3de pers. mv. eisèlthon | 4 | (1) Lc 7,44 . (2) Lc 7,45 . | (3) Lc 8,33 . | (4) Lc 9,52 . | ||||||||||||||
8. | inf. aor. eiselthein | 11 | (1) Lc 6,6 . | (2) Lc 8,32 . (3) Lc 8,41 . (4) Lc 8,51 . | (5) Lc 9,34 . | (6) Lc 13,24 . | (7) Lc 14,23 . | (8) Lc 15,28 . | (9) Lc 18,25 . | (10) Lc 22,40 . | (11) Lc 24,26 . | ||||||||
9. | conj. aor. 3de pers. enk. eiselthè(i) | 1 | (1) Lc 18,17 . | ||||||||||||||||
10. | conj. aor. 2de pers. enk. eiselthè(i)s | 1 | (1) Lc 7,6 . | ||||||||||||||||
11. | conj. aor. 2de pers. mv. eiselthète | 4 | (1) Lc 9,4 . | (2) Lc 10,5 . (3) Lc 10,10 . | (4) Lc 22,46 . | ||||||||||||||
12. | part. aor. nom. mann. enk. eiselthôn | 6 | (1) Lc 1,9 . (2) Lc 1,28 . | (3) Lc 7,36 . | (4) Lc 11,37 . | (5) Lc 19,1 . (6) Lc 19,45 . | |||||||||||||
13. | part. aor. dat. mann. enk. eiselthonti | 1 | (1) Lc 17,7 . | ||||||||||||||||
14. | part. aor. acc. mann. enk. eiselthonta | 1 | (1) Lc 11,26 . | ||||||||||||||||
15. | part. aor. nom. vr. mv. eiselthousai | 1 | (1) Lc 24,3 . | ||||||||||||||||
16. | part. aor. gen. mann. mv. eiselthontôn | 1 | (1) Lc 22,10 . | ||||||||||||||||
47 | 3 | 2 | 2 | 5 | 5 | 4 | 4 | 3 | 1 | 1 | 1 | 3 | 2 | 3 | 1 | 4 | 3 |
12. - 13. eisèlthen eis (hij / zij ging binnen in) . (7 / 12) : (1) Lc 1,40 . (2) Lc 4,38 . (3) Lc 6,4 . (4 ) Lc 7,1 . (5) Lc 8,30 . (6) Lc 10,38 . (7) Lc 17,27 .
14. kafarnaoum (Kafarnaüm) . Taalgebruik in het N.T. : kafarnaoum
(Kafarnaüm) . Taalgebruik in Lc. : kafarnaoum
(Kafarnaüm) . Khofèr (losgeld, verzoengeld) komt in de Hebreeuwse
bijbel in 14 verzen voor .
Lc (4) : (1) Lc
4,23 . (2) Lc
4,31 . (3) Lc
7,1 . (4) Lc
10,15 .
13. - 14. eis (tèn) kafarnaoum (naar Kafarnaüm) . Lc (3) : (1) Lc 4,23 . (2) Lc 4,31 (X tèn X) . (3) Lc 7,1 .
Lc 7,2 - Lc 7,2 : 109. De honderdman van Kafarnaüm - Mt 8,5-13 - Lc 7,1-10 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) - Lc 7 -- Lc 7,1 - Lc 7,2 - Lc 7,3 - Lc 7,4 - Lc 7,5 - Lc 7,6 - Lc 7,7 - Lc 7,8 - Lc 7,9 - Lc 7,10 | ||||||||||||||||
|
Statenvertaling . 2 En een dienstknecht van een zeker hoofdman over honderd,
die hem zeer waard was, krank zijnde, lag op zijn sterven.
King James Bible . [2] And a certain centurion's servant, who was dear unto
him, was sick, and ready to die.
Luther-Bibel . 2 Ein Hauptmann aber hatte einen Knecht, der ihm lieb und wert
war; der lag todkrank.
Tekstuitleg van Lc 7,2 .
Lc 7,3 - Lc 7,3 : 109. De honderdman van Kafarnaüm - Mt 8,5-13 - Lc 7,1-10 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) - Lc 7 -- Lc 7,1 - Lc 7,2 - Lc 7,3 - Lc 7,4 - Lc 7,5 - Lc 7,6 - Lc 7,7 - Lc 7,8 - Lc 7,9 - Lc 7,10 | ||||||||||||||||
|
Statenvertaling . 3 En van Jezus gehoord hebbende, zond hij tot Hem de ouderlingen
der Joden, Hem biddende, dat Hij wilde komen, en zijn dienstknecht gezond maken.
King James Bible . [3] And when he heard of Jesus, he sent unto him the elders
of the Jews, beseeching him that he would come and heal his servant.
Luther-Bibel . 3 Als er aber von Jesus hörte, sandte er die Ältesten der Juden
zu ihm und bat ihn, zu kommen und seinen Knecht gesund zu machen.
Tekstuitleg van Lc 7,3 .
Lc 7,4 - Lc 7,4 : 109. De honderdman van Kafarnaüm - Mt 8,5-13 - Lc 7,1-10 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) - Lc 7 -- Lc 7,1 - Lc 7,2 - Lc 7,3 - Lc 7,4 - Lc 7,5 - Lc 7,6 - Lc 7,7 - Lc 7,8 - Lc 7,9 - Lc 7,10 | ||||||||||||||||
|
Statenvertaling . 4 Dezen nu, tot Jezus gekomen zijnde, baden Hem ernstelijk,
zeggende: Hij is waardig, dat Gij hem dat doet;
King James Bible . [4] And when they came to Jesus, they besought him instantly,
saying, That he was worthy for whom he should do this:
Luther-Bibel . 4 Als sie aber zu Jesus kamen, baten sie ihn sehr und sprachen:
Er ist es wert, dass du ihm die Bitte erfüllst;
Tekstuitleg van Lc 7,4 .
Lc 7,5 - Lc 7,5 : 109. De honderdman van Kafarnaüm - Mt 8,5-13 - Lc 7,1-10 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) - Lc 7 -- Lc 7,1 - Lc 7,2 - Lc 7,3 - Lc 7,4 - Lc 7,5 - Lc 7,6 - Lc 7,7 - Lc 7,8 - Lc 7,9 - Lc 7,10 | ||||||||||||||||
|
Statenvertaling . 5 Want hij heeft ons volk lief, en heeft zelf ons de synagoge
gebouwd.
King James Bible . [5] For he loveth our nation, and he hath built us a synagogue.
Luther-Bibel . 5 denn er hat unser Volk lieb, und die Synagoge hat er uns erbaut.
Tekstuitleg van Lc 7,5 .
Lc 7,6 - Lc 7,6 : 109. De honderdman van Kafarnaüm - Mt 8,5-13 - Lc 7,1-10 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) - Lc 7 -- Lc 7,1 - Lc 7,2 - Lc 7,3 - Lc 7,4 - Lc 7,5 - Lc 7,6 - Lc 7,7 - Lc 7,8 - Lc 7,9 - Lc 7,10 | ||||||||||||||||
|
Statenvertaling . 6 En Jezus ging met hen. En als Hij nu niet verre van het
huis was, zond de hoofdman over honderd tot Hem enige vrienden, en zeide tot
Hem: Heere, neem de moeite niet; want ik ben niet waardig, dat Gij onder mijn
dak zoudt inkomen.
King James Bible . [6] Then Jesus went with them. And when he was now not far
from the house, the centurion sent friends to him, saying unto him, Lord, trouble
not thyself: for I am not worthy that thou shouldest enter under my roof:
Luther-Bibel . 6 Da ging Jesus mit ihnen. Als er aber nicht mehr fern von dem
Haus war, sandte der Hauptmann Freunde zu ihm und ließ ihm sagen: Ach Herr,
bemühe dich nicht; ich bin nicht wert, dass du unter mein Dach gehst;
Tekstuitleg van Lc 7,6 .
4. ind imperf. 3de pers. enk. eporeueto (hij begaf zich op weg) van het werkw. poreuomai (zich op weg begeven , op weg gaan) . Taalgebruik in het N.T. : poreuomai (zich op weg begeven, op weg gaan) . Taalgebruik in Lc : poreuomai (zich op weg begeven, op weg gaan) . por-euomai . p of ph = f -> v + r . Zelfstandig naamwoord poros : weg door een water heen , wad , voorde , veer , doorwaadbare plaats . Lat. por-tus : haven . Mnd. voort , ofries forda , oeng. ford . Het woord behoort tot de groep van varen . Lc (3) : (1) Lc 4,30 . (2) Lc 7,6 . (3) Lc 19,28 . Een vorm van poreuomai (zich op weg begeven , op weg gaan) in Lc (48) , in Lc 7 (5) : (1) Lc 7,6 . (2) Lc 7,8 . (3) Lc 7,11 . (4) Lc 7,22 . (5) Lc 7,50 . In Lc 19 vormen in 18 hoofdstukken .
32. act. ind. aor. 3de pers. mv. απεστεγασαν = apestegasan (zij ont-dek (dak) ten) van het werkw. αποστεγαζω = apostegadzô (het dak eraf nemen, ontdakken) . Taalgebruik in het NT : apostegadzô (het dak eraf nemen, ontdakken) . Bijbel (1) : Mc 2,4 . Een vorm van αποστεγαζω = apostegadzô (het dak eraf nemen, ontdakken) in de Bijbel (1) : Mc 2,4 .
- Zie ook het werkw. στεγαζω = stegadzô (bedekken, bedakken) . Taalgebruik in het NT : stegadzô (bedekken, bedakken) . Taalgebruik in de LXX : stegadzô (bedekken, bedakken) . Een vorm van het werkw. στεγαζω = stegadzô (bedekken, bedakken) in de LXX (5) : (1) 2
Kr 34,11 . (2) Ps 104,3 . (3) Neh 2,8 . (4) Neh 3,3 . (5) Neh 3,6 . In het NT (0) .
- Zie eveneens het werkw. στεγω = stegô (dekken, bedekken, bedakken) . Taalgebruik in het NT : stegô (dekken, bedekken, bedakken) . Taalgebruik in de LXX : stegô (dekken, bedekken, bedakken) . Een vorm van στεγω = stegô (dekken, bedekken, bedakken) in de LXX (1) : Sir 8,17 . In het NT (4) : (1) 1
Kor 9,12 . (2) 1
Kor 13,7 . (3) 1 Tes
3,1 . (4) 1
Tes 3,5 .
- Zie ook het zelfst. naamw. στεγη = stegè (dak, deksel) . Taalgebruik in het NT : stegè (dak, deksel) . Taalgebruik in de LXX : stegè (dak, deksel) . Een vorm van στεγη = stegè (dak, deksel) in de LXX (2) : (1) Gn
8,13 . (2) Ez
40,43 . In het NT (3) : (1) Mt
8,8 . (2) Mc
2,4 . (3) Lc
7,6 .
- Hebreeuws : de stam van het werkw. כָּסָה = kâsâh
(bedekken) . Taalgebruik in Tenakh : kâsâh
(bedekken) . Getalwaarde : kaph = 11 of 20 , samekh = 15 of 60 , he = 5
; totaal : 31 OF 85 (5 X 17) . Structuur : 2 - 6 - 5 . De som van de elementen is telkens 4 .
- Zie ook : קָרָה = qârâh (1. ontmoeten, treffen, overkomen. 2. ov erdekken, een zoldering maken) . Taalgebruik in Tenakh : qârâh (ontmoeten, treffen, overkomen) . Getalswaarde : qoph = 19 of 100 , resj = 20 of 200 , he = 5 ; totaal : 44 OF 305 (5 X 61) . Structuur : 1 - 2 - 5 . De som van de elementen is telkens 8 .
- Ned. : dak . D. : das Dach . Fr. : toit (< Lat. : tectum) . Gr. : στεγη = stegè (dak, deksel) . Taalgebruik in het NT : stegè (dak, deksel) . Lat. : tegere (tectum) (dekken, bedekken, bedakken) .
Lc 7,7 - Lc 7,7 : 109. De honderdman van Kafarnaüm - Mt 8,5-13 - Lc 7,1-10 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) - Lc 7 -- Lc 7,1 - Lc 7,2 - Lc 7,3 - Lc 7,4 - Lc 7,5 - Lc 7,6 - Lc 7,7 - Lc 7,8 - Lc 7,9 - Lc 7,10 | ||||||||||||||||
|
Statenvertaling . 7 Daarom heb ik ook mijzelven niet waardig geacht, om tot
U te komen; maar zeg het met een woord, en mijn knecht zal genezen worden.
King James Bible . [7] Wherefore neither thought I myself worthy to come unto
thee: but say in a word, and my servant shall be healed.
Luther-Bibel . 7 darum habe ich auch mich selbst nicht für würdig geachtet,
zu dir zu kommen; sondern sprich ein Wort, so wird mein Knecht gesund.
Tekstuitleg van Lc 7,7 .
Lc 7,8 - Lc 7,8 : 109. De honderdman van Kafarnaüm - Mt 8,5-13 - Lc 7,1-10 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) - Lc 7 -- Lc 7,1 - Lc 7,2 - Lc 7,3 - Lc 7,4 - Lc 7,5 - Lc 7,6 - Lc 7,7 - Lc 7,8 - Lc 7,9 - Lc 7,10 | ||||||||||||||||
|
Statenvertaling . 8 Want ik ben ook een mens, onder de macht van anderen gesteld,
hebbende krijgsknechten onder mij, en ik zeg tot dezen: Ga, en hij gaat; en
tot den anderen: Kom! en hij komt; en tot mijn dienstknecht: Doe dat! en hij
doet het.
King James Bible . [8] For I also am a man set under authority, having under
me soldiers, and I say unto one, Go, and he goeth; and to another, Come, and
he cometh; and to my servant, Do this, and he doeth it.
Luther-Bibel . 8 Denn auch ich bin ein Mensch, der Obrigkeit untertan, und habe
Soldaten unter mir; und wenn ich zu einem sage: Geh hin!, so geht er hin; und
zu einem andern: Komm her!, so kommt er; und zu meinem Knecht: Tu das!, so tut
er's.
Tekstuitleg van Lc 7,8 .
Lc 7,9 - Lc 7,9 : 109. De honderdman van Kafarnaüm - Mt 8,5-13 - Lc 7,1-10 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) - Lc 7 -- Lc 7,1 - Lc 7,2 - Lc 7,3 - Lc 7,4 - Lc 7,5 - Lc 7,6 - Lc 7,7 - Lc 7,8 - Lc 7,9 - Lc 7,10 | ||||||||||||||||
|
Statenvertaling . 9 En Jezus, dit horende, verwonderde Zich over hem; en Zich
omkerende, zeide tot de schare, die Hem volgde: Ik zeg ulieden: Ik heb zo groot
een geloof zelfs in Israël niet gevonden.
King James Bible . [9] When Jesus heard these things, he marvelled at him, and
turned him about, and said unto the people that followed him, I say unto you,
I have not found so great faith, no, not in Israel.
Luther-Bibel . 9 Als aber Jesus das hörte, wunderte er sich über ihn und wandte
sich um und sprach zu dem Volk, das ihm nachfolgte: Ich sage euch: Solchen Glauben
habe ich in Israel nicht gefunden.
Tekstuitleg van Lc 7,9 .
2. - 3. tauta de (die dingen echter . Lc (2) : (1) Lc
9,34 . (2) Lc
24,36 .
- Lc 9,34
: tauta de autou legontos = terwijl hij echter die dingen zegt .
- Lc 24,36
: tauta de autôn lalountôn = terwijl zij echter die dingen spraken
.
de auta (echter die dingen) : Lc (5) : (1) Lc
7,9 . (2) Lc
10,1 . (3) Lc
16,14 . (4) Lc
18,4 . (5) Lc
18,22 . akousas de tauta (die dingen echter gehoord) : Lc (2) : (1) Lc
7,9 . (2) Lc
18,22 . èkouon de tauta (zij hoorden echter die dingen) : Lc (1)
Lc 16,14
. meta de tauta (na die dingen echter) . Lc (2) : (1) Lc
10,1 . (2) Lc
18,4 .
20. israèl (Israël) . Taalgebruik in het N.T. : Israèl
(Israël) . Taalgebruik in Lc : Israèl
(Israël) .
Lc (12) : (1) Lc
1,16 . (2) Lc
1,54 . (3) Lc
1,68 . (4) Lc
1,80 . (5) Lc
2,25 . (6) Lc
2,32 . (7) Lc
2,34 . (8)Lc
4,25 . (9) Lc
4,27 . (10) Lc
7,9 . (11) Lc
22,30 . (12) Lc
24,21 .
18. - 20. en tô(i) israèl (in Israël) . Lc (4) : (1) Lc 2,34 . (2)Lc 4,25 . (3) Lc 4,27 . (4) Lc 7,9 .
Lc 7,10 - Lc 7,10 : 109. De honderdman van Kafarnaüm - Mt 8,5-13 - Lc 7,1-10 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) - Lc 7 -- Lc 7,1 - Lc 7,2 - Lc 7,3 - Lc 7,4 - Lc 7,5 - Lc 7,6 - Lc 7,7 - Lc 7,8 - Lc 7,9 - Lc 7,10 | ||||||||||||||||
|
Statenvertaling . 10 En die gezonden waren, wedergekeerd zijnde in het huis,
vonden den kranken dienstknecht gezond.
King James Bible . [10] And they that were sent, returning to the house, found
the servant whole that had been sick.
Luther-Bibel . 10 Und als die Boten wieder nach Hause kamen, fanden sie den
Knecht gesund. Der Jüngling zu Nain
Tekstuitleg van Lc 7,10 .
3. - 5. eis ton oikon (naar het huis) in Lc (16) : (1) Lc 1,23 . (2) Lc 1,40 . (3) Lc 1,56 . (4) Lc 5,24 . (5) Lc 5,25 . (6) Lc 6,4 . (7) Lc 7,10 . (8) Lc 8,39 . (9) Lc 8,41 . (10) Lc 9,61 . (11) Lc 10,38 . (12) Lc 11,24 . (13) Lc 15,6 . (14) Lc 16,27 . (15) Lc 18,14 . (16) Lc 22,54 .
110. De zoon van de weduwe van Naïn : Lc 7,11-17 -- Lc 7,11-17 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) - Lc 7 -- Lc 7,11 - Lc 7,12 - Lc 7,13 - Lc 7,14 - Lc 7,14 - Lc 7,16 - Lc 7,17 -Evangelielezing op de 10de
(tiende) zondag door het c-jaar : Lc
7,11-17 .
In die tijd begaf Jezus zich naar een stad die Naïm heette; zijn leerlingen
en een grote groep mensen gingen met Hem mee. Hij was juist in de nabijheid
van de stadspoort gekomen toen daar een dode werd uitgedragen, de enige zoon
van zijn moeder, die weduwe was. Een groot aantal mensen uit de stad vergezelde
haar. Toen de Heer haar zag gevoelde Hij medelijden met haar en sprak: "Schrei
maar niet." Daarop trad Hij op de lijkbaar toe en raakte die aan. De dragers
bleven staan en Hij sprak: "Jongeling, Ik zeg je sta op!" De dode
kwam overeind zitten en begon te spreken en Jezus gaf hem aan zijn moeder terug.
Allen werden door ontzag bevangen en zij verheerlijkten God, zeggende: "Een
groot profeet is onder ons opgestaan," en: "God heeft genadig neergezien
op zijn volk." En dit verhaal over Hem deed de ronde door heel het Joodse
land en de wijde omtrek.
Wie voor de jaren zestig catechismus ontving , zal wel geleerd hebben (want toen heette het nog "lering") dat Jezus wonderen deed om zijn goddelijkheid te bewijzen . Vooral iemand uit de dood opwekken , moest een uiting van goddelijkheid zijn . Er is een treffende gelijkenis tussen het verhaal van de opwekking van een jongeman door Elia en dat door Jezus . En ook in de hellenistisch-romeinse wereld zijn verhalen van opwekking uit de doden bekend . Hier staan we voor een verhaal dat alleen het Lucasevangelie heeft. Na de roeping van de twaalf (Mc 3,13-19 // Lc 6,12-20a) geeft Lucas de vlakterede en daarna twee wonderverhalen : de honderdman van Kafarnaüm (Lc 7,1-10) en de opwekking van de jongeling van Naïn (Lc 7,11-17) .
1. | 2. | 3. | 4. | 5. | 6. | 7. |
Lc 7,11 (Jezus en een menigte) | Lc 7,12 (de gestorven zoon , de weduwe en een menigte) | Lc 7,13 (Jezus en de weduwe) | Lc 7,14 (Jezus en de gestorvene) | Lc 7,14 (de uitwerking van Jezus'woord) | Lc 7,16 (reactie van de omstaanders) | Lc 7,17 (verspreiding) |
kai (en) | (ondergeschikte tijdszin) hôs de (zodra echter) | kai (en) | kai (en) | kai (en) | kai (en) | |
egeneto (het gebeurde) | èggisen (naderde) | idôn (ziende) | proselthôn (komende bij) | anekathisen (hij ging rechtop zitten) | elaben de fobos (vrees echter nam hen in beslag) | eksèlthen (ging uit) |
De pericope telt 7 scènes , als 't ware 7 camerawisselingen . Actoren of personages zijn : Jezus , de menigte , de weduwe en haar gestorven zoon . 7 verzen . 5 ervan beginnen met kai (en) , één 'begint' met de (echter) .
Jezus , groter dan Elia en Elisa
1 K 17, 17-23 | 2 K 4, 32-37 | Lc 7,11-17 | ||||||
17. egeneto (het gebeurde) | 11. egeneto (en het gebeurde) | |||||||
32. kai eisèlthen Elisaie eis... (en Eliseüs ging naar ...) | eporeuthè eis... (ging hij naar... ) | |||||||
ho huios (de zoon van...) | kai idou to paidarion tethèkos ... (en zie het gestorven kind ... ) | 12.kai idou ... tethèkôs monogenès huios (en zie ... de gestorven eniggeboren zoon) | ||||||
kai hautè èn chèra (en deze was een weduwe) | ||||||||
23. kai edôken auton tèi mètri autou (en hij gaf hem aan zijn moeder) | 15. kai edôken auton tèi mètri autou (en hij gaf hem aan zijn moeder) | |||||||
24. kai eipen... hoti (en ze zei... dat ) | 16. legontes hoti (zeggende dat) | |||||||
1 K 17,17-23 : Elia in Sarefat | 2 K 4,32-37 : Elisa en de Sunammitische | 110. De zoon van de weduwe van Naïn : Lc 7,11-17 |
Lc 7,11 - Lc 7,11 : 110. De zoon van de weduwe van Naïn : Lc 7,11-17 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) - Lc 7 -- Lc 7,11 - Lc 7,12 - Lc 7,13 - Lc 7,14 - Lc 7,14 - Lc 7,16 - Lc 7,17 - | ||||||||||||||||
|
Statenvertaling . 11 En het geschiedde op den volgenden dag, dat Hij ging naar
een stad, genaamd Nain, en met Hem gingen velen van Zijn discipelen, en een
grote schare.
King James Bible . [11] And it came to pass the day after, that he went into
a city called Nain; and many of his disciples went with him, and much people.
Luther-Bibel . 11 Und es begab sich danach, dass er in eine Stadt mit Namen
Nain ging; und seine Jünger gingen mit ihm und eine große Menge.
Tekstuitleg van Lc 7,11 .
8. acc. vr. enk. polin van het zelfst. naamw. polis (stad) . Taalgebruik in
het N.T. : polis
(stad) . Taalgebruik in Lc : polis
(stad) .
Lc (17) : (1) Lc
1,26 . (2) Lc
1,39 . (3) Lc
2,3 . (4) Lc
2,4 . (5) Lc
2,39 . (6) Lc
4,31 . (7) Lc
7,11 . (8) Lc
8,1 . (9) Lc
8,4 . (10) Lc
8,34 . (11) Lc
8,39 . (12) Lc
9,10 . (13) Lc
10,1 . (14) Lc
10,8 . (15) Lc
10,10 . (16) Lc
19,41 . (17) Lc
22,10 . Een vorm van polis (stad) in Lc in 38 verzen .
7. - 8. eis polin (naar een stad) . Lc (7) : (1) Lc 1,26 . (2) Lc 1,39 . (4) Lc 2,4 . (5) Lc 2,39 . (7) Lc 7,11 . (10) Lc 8,34 . (17) Lc 22,10 .
Lc 7,12 - Lc 7,12 : 110. De zoon van de weduwe van Naïn : Lc 7,11-17 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) - Lc 7 -- Lc 7,11 - Lc 7,12 - Lc 7,13 - Lc 7,14 - Lc 7,14 - Lc 7,16 - Lc 7,17 - | ||||||||||||||||
|
Statenvertaling
King James Bible . [12] Now when he came nigh to the gate of the city, behold,
there was a dead man carried out, the only son of his mother, and she was a
widow: and much people of the city was with her.
Luther-Bibel . 12 Als er aber nahe an das Stadttor kam, siehe, da trug man einen
Toten heraus, der der einzige Sohn seiner Mutter war, und sie war eine Witwe;
und eine große Menge aus der Stadt ging mit ihr.
Tekstuitleg van Lc 7,12 .
Lc 7,13 - Lc 7,13 : 110. De zoon van de weduwe van Naïn : Lc 7,11-17 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) - Lc 7 -- Lc 7,11 - Lc 7,12 - Lc 7,13 - Lc 7,14 - Lc 7,14 - Lc 7,16 - Lc 7,17 - | ||||||||||||||||
|
Statenvertaling . 13 En de Heere, haar ziende, werd innerlijk met ontferming
over haar bewogen, en zeide tot haar: Ween niet.
King James Bible . [13] And when the Lord saw her, he had compassion on her,
and said unto her, Weep not.
Luther-Bibel . 13 Und als sie der Herr sah, jammerte sie ihn und er sprach zu
ihr: Weine nicht!
Tekstuitleg van Lc 7,13 .
Lc 7,14 - Lc 7,14 : 110. De zoon van de weduwe van Naïn : Lc 7,11-17 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) - Lc 7 -- Lc 7,11 - Lc 7,12 - Lc 7,13 - Lc 7,14 - Lc 7,14 - Lc 7,16 - Lc 7,17 - | ||||||||||||||||
|
Statenvertaling . 14 En Hij ging toe, en raakte de baar aan; (de dragers nu
stonden stil) en Hij zeide: Jongeling, Ik zeg u, sta op!
King James Bible . [14] And he came and touched the bier: and they that bare
him stood still. And he said, Young man, I say unto thee, Arise.
Luther-Bibel . 14 Und trat hinzu und berührte den Sarg, und die Träger blieben
stehen. Und er sprach: Jüngling, ich sage dir, steh auf!
Tekstuitleg van Lc 7,14 .
Lc 7,15 - Lc 7,15 : 110. De zoon van de weduwe van Naïn : Lc 7,11-17 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) - Lc 7 -- Lc 7,11 - Lc 7,12 - Lc 7,13 - Lc 7,14 - Lc 7,14 - Lc 7,16 - Lc 7,17 - | ||||||||||||||||
|
Statenvertaling . 15 En de dode zat overeind, en begon te spreken. En Hij gaf
hem aan zijn moeder.
King James Bible . [15] And he that was dead sat up, and began to speak. And
he delivered him to his mother.
Luther-Bibel . 15 Und der Tote richtete sich auf und fing an zu reden, und Jesus
gab ihn seiner Mutter.
Tekstuitleg van Lc 7,15 .
Lc 7,15.4. νεκρος = nekros (dode) . Taalgebruik in het NT : nekros (dode) . Taalgebruik in de LXX : nekros (dode) . Taalgebruik in Lc : nekros (dode) . Taalgebruik in Hnd : nekros (dode) .
nekros (dode) | bijbel | O.T. | N.T. | Mt | Mc | Lc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
nom. enk. nekros | 12 | 3 | 9 | 1 | 3 | (1) Lc 7,15 . (2) Lc 15,24 . (3) Lc 15,32 . | 1 | 4 | 4 | 4 | |||
nom. mv. nekroi | 25 | 11 | 14 | 2 | 2 | (1) Lc 7,22 . (2) Lc 10,37 . | 1 | 7 | 2 | 4 | 5 | ||
gen. mv. nekrôn | 82 | 8 | 74 | 7 | 6 | 7 | (1) Lc 9,7 . (2) Lc 16,30 . (3) Lc 16,31 . (4) Lc 20,35 . (5) Lc 20,38 . (6) Lc 24,5 . (7) Lc 24,46. | 6 | 13 | 32 | 3 | 20 | 26 |
acc. mv. nekrous | 29 | 13 | 16 | 2 | 1 | (1) Lc 9,60 | 1 | 1 | 9 | 2 | 3 | 4 | |
Totaal | 191 | 72 | 119 | 11 | 7 | 13 | 8 | 16 | 52 | 12 | 31 | 39 |
- Hebr. mth (67) . mwth (123) . L. mori : sterven ; mors , mortis : de dood ; mortuus : dode; cfr. mortuarium : dodenhuisje . Fr. mort . E. dead . D. tot .
Lc 7,15.6. aorist 3de pers. enk. ηρξατο = èrxato van het werkw. αρχομαι = archomai (beginnen, aanvangen) . Taalgebruik in het NT : archomai (beginnen, aanvangen, heersen) . Taalgebruik in de LXX : archomai (beginnen, aanvangen, heersen) . Mt (11) : (1) Mt 4,17 . (2) Mt 11,7 . (3) Mt 11,20 . (4) Mt 16,21 . (5) Mt 16,22 . (6) Mt 26,37 . (7) Mt 26,74 . Mc (18) : (1) Mc 1,45 . (2) Mc 4,1 . (3) Mc 5,20 . (4) Mc 6,2 . (5) Mc 6,7 . (6) Mc 6,34 . (7) Mc 8,31 . (8) Mc 8,32 . (9) Mc 10,28 . (10) Mc 10,32 . (11) Mc 10,47 . (12) Mc 11,15 . (13) Mc 12,1 . (14) Mc 13,5 . (15) Mc 14,33 . (16) Mc 14,69 . (17) Mc 14,71 . 18) Mc 15,8 . Lc (11) : (1) Lc 4,21 . (2) Lc 7,15 . (3) Lc 7,24 . (4) Lc 7,38 . (5) Lc 9,12 . (6) Lc 11,29 . (7) Lc 12,1 . (8) Lc 14,30 . (9) Lc 15,14 . (10) Lc 19,45 . (11) Lc 20,9 . Joh (1) : Joh 13,5 . Hnd (4) : (1) Hnd 1,1 . (2) Hnd 18,26 . (3) Hnd 24,2 . (4) Hnd 27,35 . Een vorm van het werkw. αρχομαι = archomai (beginnen, heersen) in Mc (27) .
archomai (beginnen, aanvangen) | Mt | Mc | Lc | syn. | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. |
ind. aor. 3de p. enk. èrxato | 7 : (1) Mt 4,17 . (2) Mt 11,7 . (3) Mt 11,20 . (4) Mt 16,21 . (5) Mt 16,22 . (6) Mt 26,37 . (7) Mt 26,74 . | 18 : (1) Mc 1,45 . (2) Mc 4,1 . (3) Mc 5,20 . (4) Mc 6,2 . (5) Mc 6,7 . (6) Mc 6,34 . (7) Mc 8,31 . (8) Mc 8,32 . (9) Mc 10,28 . (10) Mc 10,32 . (11) Mc 10,47 . (12) Mc 11,15 . (13) Mc 12,1 . (14) Mc 13,5 . (15) Mc 14,33 . (16) Mc 14,69 . (17) Mc 14,71 . (18) Mc 15,8 . | (1) Lc 4,21 . (2) Lc 7,15 . (3) Lc 7,24 . (4) Lc 7,38 . (5) Lc 9,12 . (6) Lc 11,29 . (7) Lc 12,1 . (8) Lc 14,30 . (9) Lc 15,14 . (10) Lc 19,45 . (11) Lc 20,9 . | (1) Mt 11,7 // Lc 7,24 . (2) Mt 16,21 // Mc 8,31 . (3) Mt 16,22 // Mc 8,32 . (4) Mt 26,37 // Mc 14,33 . (5) Mt 26,74 // Mc 14,71 . (6) Mc 11,15 // Lc 19,45 . (7) Mc 12,1 // Lc 20,9 . | 76 | 35 | 41 | 7 | 18 | 11 | 1 | 4 |
Lc 7,15.7. act. inf. praes. λαλειν = lalein (te spreken) van het werkw. λαλεω = laleô (lallen, spreken, praten) . Taalgebruik in het NT : laleô (lallen, spreken, praten) . Taalgebruik in de LXX : laleô (lallen, spreken, praten) . Taalgebruik in Lc : laleô (lallen, spreken, praten) . Bijbel (37) . LXX (16) . NT (21) . Mt (2) . Mc (3) . Lc (2) : (1) Lc 4,41 . (2) Lc 7,15 . Joh (1) . Hnd (6) : (1) Hnd 2,4 . (2) Hnd 4,17 . (3) Hnd 4,20 . (4) Hnd 4,29 . (5) Hnd 5,40 . (6) Hnd 11,15 . Een vorm van λαλεω = laleô (lallen, spreken, praten) in de LXX (1189) , in het NT (298) , in Lc (31) .
6. - 7. ηρξατο διδασκειν = èrxato didaskein (hij begon te onderrichten) . Bijbel = NT (4) : (1) Mc 4,1 . (2) Mc 6,2 . (3) Mc 6,34 . (4) Mc 8,31 .
- ηρξατο κηρυσσειν = èrxato kèrussein (hij begon te verkondigen) . Bijbel = Mc (2) : (1) Mc 1,45 . (3) Mc 5,20 .
- ηρξατο λαλειν = èrxato lalein (hij begin te spreken) . NT (1) : Lc 7,15 .
- ηρξατο λεγειν = èrxato legein (hij begon te zeggen) . NT (5) : (1) Mt 13,5 . (2)
(1) Lc
4,21 : èrxato de legein = hij begon echter te zeggen .
(2) Lc
7,15 : èrxato lalein = hij begon te spreken .
(3) Lc
7,24 : èrxato legein = hij begon te zeggen .
(6) Lc
11,29 : èrxato legein = hij begon te zeggen .
(7) Lc
12,1 : èrxato legein = hij begon te zeggen .
(11) Lc
20,9 : èrxato ... legein = hij begon ... te zeggen .
Lc 7,16 - Lc 7,16 : 110. De zoon van de weduwe van Naïn : Lc 7,11-17 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) - Lc 7 -- Lc 7,11 - Lc 7,12 - Lc 7,13 - Lc 7,14 - Lc 7,14 - Lc 7,16 - Lc 7,17 - | ||||||||||||||||
|
Statenvertaling . 16 En vreze beving hen allen, en zij verheerlijkten God,
zeggende: Een groot Profeet is onder ons opgestaan, en God heeft Zijn volk bezocht.
King James Bible . [16] And there came a fear on all: and they glorified God,
saying, That a great prophet is risen up among us; and, That God hath visited
his people.
Luther-Bibel . 16 Und Furcht ergriff sie alle, und sie priesen Gott und sprachen:
Es ist ein großer Prophet unter uns aufgestanden, und: Gott hat sein Volk besucht.
Tekstuitleg van Lc 7,16 . Het vers Lc 7,16 telt 23 woorden en 109 letters . De getalwaarde van Lc 7,16 is 9428 (2² X 357) .
3. nom. mann. enk. fobos (vrees, fobie) . Taalgebruik in het N.T. : fobos
(vrees, fobie) . Taalgebruik in Lc : fobos
(vrees, fobie) .
In drie verzen bij Lucas : (1) Lc
1,12 . (2) Lc
1,65 . (3) Lc
7,16 . Een vorm van fobos (vrees, fobie) in Lc in 7 verzen : (1) Lc
1,12 . (2) Lc
1,65 . (3) Lc
2,9 . (4) Lc
5,26 . (5) Lc
7,16 . (6) Lc
8,37 . (7) Lc
21,26 .
4. acc. mann. mv. pantas van het bijvoegl. naamw. pas (ieder, elk, alles) . Taalgebruik in het N.T. : pas (ieder, elk, alles) . Taalgebruik in Lc : pas (ieder, elk, alles) . Hebr. kol . Lat. omnis . Fr. tout . Ned. elk , ieder . Lc (14) : (1) Lc 1,65 . (2) Lc 4,36 . (3) Lc 5,9 . (4) Lc 6,10 . (5) Lc 6,19 . (6) Lc 7,16 . (7) Lc 9,23 . (8) Lc 12,41 . (9) Lc 13,2 . (10) Lc 13,4 . (11) Lc 13,28 . (12) Lc 17,27 . (13) Lc 17,29 . (14) Lc 21,35 . Een vorm van pas (ieder, elk, alles) in Lc
11. nom. mann. enk. profètès (profeet) . Taalgebruik in het N.T.
: profètès
(profeet) . Taalgebruik in Mc : profètès
(profeet) . pro-fèmi (voor zich uitspreken) .
Lc (7) : (1) Lc
1,76 . (2) Lc
4,24 . (3) Lc
7,16 . (4) Lc
7,39 . (5) Lc
9,8 . (6) Lc
9,19 . (7) Lc
24,19 . Een vorm van profètès (profeet) in Lc in 29 verzen
, in Lc 7 (4) : (1) Lc
7,16 . (2) Lc
7,26 . (3) Lc
7,28 . (4) Lc
7,39 .
12. nom. mann. enk. megas (groot) . Taalgebruik in het N.T. : megas
(groot) . Taalgebruik in Lc : megas
(groot) .
Lc (5) : (1) Lc
1,15 . (2) Lc
1,32 . (3) Lc
4,25 . (4) Lc
7,16 . (5) Lc
9,48 . Een vorm van megas (groot) in Lc in 25 verzen , in Lc 4 in 3 verzen
: (1) Lc
4,25 . (2) Lc
4,33 . (3) Lc
4,38 .
18. επεσκεψατο (= epeskepsato: hij zag om; wkw act ind aor 3de pers enk van het wkw
επισκεπτομαι = episkeptomai: kijken naar, bekijken, omkijken). Taalgebruik in het NT: episkeptomai
(kijken naar, bekijken). Taalgebruik in de LXX: episkeptomai
(kijken naar, bekijken). Bijbel (26) ΟΤ (23): (1) Gn 21,1. (2) Ex 4,31. (3) Nu 3,39. (4) Nu 3,42. (5) Nu 4,34. (6) Nu 4,37. (7) Nu 4,41. (8) Nu 4,45. (9) Nu 4,46. (10) Nu 4,49. (11) Joz 8,10. (12) Re 15,1. (13) 1 S 2,21. (14) 1 S 13,15. (15) 2 S 18,1. (16) 1 K 20,15. (17) 1 K 20,26. (18) 2 K 3,6. (19) Kl 4,22. (20) Ezr 1,2. (21) Ezr 6,1. (22) Jdt 7,7. (23) Sir 46,14. NT (3)
Lc (2): (1) Lc
1,68. (2) Lc
7,16. En: Hnd 15,14. Een vorm van επισκεπτομαι (= episkeptomai: kijken naar, bekijken) in de LXX (163), in het NT (11): (1) Mt
25,36. (2) Mt
25,43. (3) Lc
1,68. (4) Lc
1,78. (5) Lc
7,16. (6) Hnd 6,3. (7) Hnd 7,23. (8) Hnd 15,14. (9) Hnd 15,36. (10) Heb 2,6. (11) Jak 1,27. In de LXX kan επισκεπτομαι (= episkeptomai) de vertaling van 10 Hebreeuwse woorden zijn.
- פָקַד (= pâqad: omzien, aanstellen, voorschrijven, in bewaring
geven). Taalgebruik in Tenakh: pâqad
(omzien). Getalswaarde: pe = 17 of 80, qoph = 19 of 100, daled = 4;
totaal: 40 OF 184 (8 X 23). Structuur: 8 - 1 - 4. De som van de elementen is telkens 4. p - q- d: (1) פָקַד (= pâqad: hij ziet om; wkw act qal perf 3de pers mann enk). Tenakh (11): (1) Gn 21,1. (2) Nu 1,44. (3) Nu 3,39. (4) Nu 4,37. (5) Nu 4,41. (6) Nu 4,45. (7) Nu 4,46. (8) Nu 4,49. (9) 1 K 20,15. (10) Job 35,15. (11) Kl 4,22. Hierbij horen ook nog de 4 teksten in de constructie פָקַד כִּי = kî pâqad (want hij zag om) Tenakh (4): (1) Ex
4,31. (2) Rt 1,6. (3) 1 S 2,21. (4) Zach
10,3. Een vorm van פָקַד = pâqad in Tenakh (202). פָקַד (= pâqad) wordt in de LXX vertaald in 29 verschillende Griekse (werk)woorden.
- פָּקַדְתִּי (= pâqadëthî: ik zag om; wkw act qal perf 1ste pers enk van het wkw פָקַד = pâqad: omzien, aanstellen, voorschrijven, in bewaring
geven). Taalgebruik in Tenakh: pâqad
(omzien). Getalswaarde: pe = 17 of 80, qoph = 19 of 100, daled = 4 ;
totaal: 40 OF 184 (8 X 23). Structuur: 8 - 1 - 4. De som van de elementen is telkens 4. Tenakh (6): (1) Ex
3,16. (2) 1
S 15,2. (3) Js
38,10. (4) Jr
44,13. (5) Jr
50,18. (6) Sef
3,7.
- Soms is het Griekse επεσκεψατο (= epeskepsato: hij zag om) de vertaling van het Hebreeuwse וַיִּפְקֹד (= wajjiphëqod: en hij zag om; < prefix verbindingswoord wë + act qal imperf 3de pers mann enk van het wkw פָקַד = pâqad: omzien, aanstellen, voorschrijven, in bewaring
geven). Tenakh (20): (1) Gn 40,4. (2) Gn 41,34. (3) Nu 3,16. (4) Nu 3,42. (5) Nu 4,34. (6) Joz 8,10. (7) Re 15,1. (8) 1 S 13,15. (9) 1 S 20,25. (10) 1 S 20,27. (11) 2 S 18,1. (12) 1 K 11,28. (13) 1 K 20,15. (14) 1 K 20,26. (15) 2 K 3,6. (16) 2 K 5,24. (17) 2 K 25,22. (18) Jr 14,10. (19) Hos 8,13. (20) Est 2,3.
- Fr: visiter <- Lat visitare (= bezoeken); een intensieve vorm van videre (zien); vandaar: naar iemand omzien.
17. - 18. ὁτι επεσκεψατο (= hoti epeskepsato: omdat hij omzag). NT (2): (1) Lc
1,68. (2) Lc
7,16.
- Hebreeuws כִּי פָקַד (= kî pâqad: want hij zag om). Tenakh (4): (1) Ex
4,31. (2) Rt 1,6. (3) 1 S 2,21. (4) Zach
10,3. In deze vier teksten wordt het wkw telkens gevolgd door het onderwerp JHWH Bovendien staat פָקַד יהוה (= pâqad JHWH: JHWH zag om) slechts in deze vier teksten.
- ויהוה פָקַד (= waJHWH pâqad: en JHWH zag om - naar Sara) Tenakh (1): Gn 21,1. Hapax.
- Van deze 5 teksten wordt het Hebr פָקַד (= pâqad) vertaald door επεσκεψατο (= epeskepsato: hij zag om): (1) Gn 21,1. (2) Ex
4,31. (3) 1 S 2,21.
-- In Gn 21,1. και κυριος επεσκεψατο την σαρραν (= kai kurios epeskepsato tèn sarran: en de Heer zag om naar Sara).
-- in 1 S 2,21: και επεσκεψατο κυριος την ανναν (= kai epeskepsato kurios tèn annan: en de Heer zag om naar Anna).
-- In Ex
4,31. ὁτι επεσκεψατο ὁ θεος (= hoti epeskepsato ho theos: en God zag om).
De tekst van Lucas benadert het sterkst 1 S 2,21. Maar de tekst van 1 S 2,21 verwijst wellicht naar Gn 21,1.
Lc 7,17 - Lc 7,17 : 110. De zoon van de weduwe van Naïn : Lc 7,11-17 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) - Lc 7 -- Lc 7,11 - Lc 7,12 - Lc 7,13 - Lc 7,14 - Lc 7,14 - Lc 7,16 - Lc 7,17 - | ||||||||||||||||
|
Statenvertaling . 17 En dit gerucht van Hem ging uit in geheel Judea, en in
al het omliggende land.
King James Bible . [17] And this rumour of him went forth throughout all Judaea,
and throughout all the region round about.
Luther-Bibel . 17 Und diese Kunde von ihm erscholl in ganz Judäa und im ganzen
umliegenden Land. Die Anfrage des Täufers
Tekstuitleg van Lc 7,17 . Het vers Lc 7,17 telt 16 (2² X 2²) en 69 (3 X 23) letters . De getalwaarde van Lc 7,17 is 7252 (2² X 7é X 37) .
Lc 7,17.2.
ind. aor. 3de pers. enk. εξηλθεν = exèlthen (ging uit) van het
werkw. εξερχομαι = exerchomai (uitgaan) . Taalgebruik in het NT : exerchomai
(uit-gaan, naar buiten gaan) . Taalgebruik in de LXX : exerchomai
(uit-gaan, naar buiten gaan) . Taalgebruik in Lc : exerchomai
(uit-gaan, naar buiten gaan) . Lc (8) : (1) Lc
2,1 . (2) Lc
4,14 . (3) Lc
4,35 . (4) Lc
5,27 . (5) Lc
7,17 . (6) Lc
8,5 . (7) Lc
8,35 . (8) Lc
17,29 . Een vorm van εξερχομαι = exerchomai in de LXX (216) , in het NT (742) , in Lc (41) .
- Uit-gaan kan betekenen : van een eerder besloten
ruimte zoals een huis, een stad enz. naar buiten gaan . Het werkwoord wordt
ook vaak gebruikt om het weggaan van een onreine geest uit een persoon aan te
geven .
exerchomai (uit-gaan, naar buiten gaan) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | |
ind. aor. 3de pers. enk. exèlthen | 232 | 165 | 67 | 6 | 11 | 8 | 19 | 11 | 4 | 8 | 25 | 44 |
Lc 7,17.9.
dat. vr. enk. ioudaia(i) van het zelfst. naamw. ioudaia (Judea) . Taalgebruik
in het N.T. : ioudaia
(Judea) . Taalgebruik in Lc : ioudaia
(Judea) .
Lc (2) : (1) Lc
7,17 . (2) Lc
21,21 . Een vorm van ioudaia (Judea) in Lc in 10 verzen : (1) Lc
1,5 . (2) Lc
1,65 . (3) Lc
2,4 . (4) Lc
3,1 . (5) Lc
4,44 . (6) Lc
5,17 . (7) Lc
6,17 . (8) Lc
7,17 . (9) Lc
21,21 . (10) Lc
23,5 .
111. Vraag van Johannes de Doper : Lc 7,18-23 - Lc 7,18-23 - Mt 11,2-6 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) - Lc 7 - Lc 7,18 - Lc 7,19 - Lc 7,20 - Lc 7,21 - Lc 7,22 - Lc 7,23 -
Lc 7,18 - Lc 7,18 : 111. Vraag van Johannes de Doper - Lc 7,18-23 - Mt 11,2-6 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) - Lc 7 - Lc 7,18 - Lc 7,19 - Lc 7,20 - Lc 7,21 - Lc 7,22 - Lc 7,23 - | ||||||||||||||||
|
Statenvertaling . 18 En de discipelen van Johannes boodschapten hem van al
deze dingen.
King James Bible . [18] And the disciples of John shewed him of all these things.
Luther-Bibel . 18 Und die Jünger des Johannes verkündeten ihm das alles. Und
Johannes rief zwei seiner Jünger zu sich
Tekstuitleg van Lc 7,18 .
Lc 7,19 - Lc 7,19 : 111. Vraag van Johannes de Doper - Lc 7,18-23 - Mt 11,2-6 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) - Lc 7 - Lc 7,18 - Lc 7,19 - Lc 7,20 - Lc 7,21 - Lc 7,22 - Lc 7,23 - | ||||||||||||||||
|
Statenvertaling . 19 En Johannes, zekere twee van zijn discipelen tot zich
geroepen hebbende, zond hen tot Jezus, zeggende: Zijt Gij Degene, Die komen
zou, of verwachten wij een anderen?
King James Bible . [19] And John calling unto him two of his disciples sent
them to Jesus, saying, Art thou he that should come? or look we for another?
Luther-Bibel . 19 und sandte sie zum Herrn und ließ ihn fragen: Bist du, der
da kommen soll, oder sollen wir auf einen andern warten?
Tekstuitleg van Lc 7,19 .
Lc 7,20 - Lc 7,20 : 111. Vraag van Johannes de Doper - Lc 7,18-23 - Mt 11,2-6 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) - Lc 7 - Lc 7,18 - Lc 7,19 - Lc 7,20 - Lc 7,21 - Lc 7,22 - Lc 7,23 - | ||||||||||||||||
|
Statenvertaling . 20 En als de mannen tot Hem gekomen waren, zeiden zij: Johannes
de Doper heeft ons tot U afgezonden, zeggende: Zijt Gij, Die komen zou, of verwachten
wij een anderen?
King James Bible . [20] When the men were come unto him, they said, John Baptist
hath sent us unto thee, saying, Art thou he that should come? or look we for
another?
Luther-Bibel . 20 Als aber die Männer zu ihm kamen, sprachen sie: Johannes der
Täufer hat uns zu dir gesandt und lässt dich fragen: Bist du, der da kommen
soll, oder sollen wir auf einen andern warten?
Tekstuitleg van Lc 7,20 .
Lc 7,21 - Lc 7,21 : 111. Vraag van Johannes de Doper - Lc 7,18-23 - Mt 11,2-6 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) - Lc 7 - Lc 7,18 - Lc 7,19 - Lc 7,20 - Lc 7,21 - Lc 7,22 - Lc 7,23 - | ||||||||||||||||
|
Statenvertaling . 21 En in dezelfde ure genas Hij er velen van ziekten en kwalen,
en boze geesten; en velen blinden gaf Hij het gezicht.
King James Bible . [21] And in that same hour he cured many of their infirmities
and plagues, and of evil spirits; and unto many that were blind he gave sight.
Luther-Bibel . 21 Zu der Stunde machte Jesus viele gesund von Krankheiten und
Plagen und bösen Geistern, und vielen Blinden schenkte er das Augenlicht.
Tekstuitleg van Lc 7,21 .
6. acc. mann. mv. pollous (velen) van het bijvoegl. naamw. polus (veel) . Taalgebruik in het N.T. : polus (veel) . Taalgebruik in Lc : polus (veel) . Taalgebruik in Hnd : polus (veel) . Taalgebruik in de Septuaginta : polus (veel) . Hebr. rab (veel, talrijk, groot) . Taalgebruik in Tenach : rab (veel, talrijk, groot) . N. veel . D. veil . Lat. multus . E. many . Fr. nombreus (tal-rijk) . Lc (3) : (1) Lc 1,16 . (2) Lc 7,21 . (3) Lc 14,16 . Een vorm van polus (veel) in Lc (44) , in Lc 7 (3) : (1) Lc 7,11 . (2) Lc 7,21 . (3) Lc 7,47 . In Lc : X vormen van polus (veel) in 44 verzen in 20 / 24 hoofdstukken . In Hnd : X vormen van polus (veel) in 46 verzen in 25 / 28 hoofdstukken .
15. dat. mann. mv. τυφλοις = tuflois (aan blinden) van het bijvoegl. naamw. τυφλος = tuflos (blind) . Taalgebruik in het NT : tuflos (blind) . Taalgebruik in de LXX : tuflos (blind) . Bijbel (3) : (1) Js 61,1 . (2) Lc 4,18 . (3) Lc 7,21 . Een vorm van τυφλος = tuflos in Lc (8) : (1) Lc 4,18 . (2) Lc 6,39 . (3) Lc 7,21 . (4) Lc 7,22 . (5) Lc 14,13 . (6) Lc 14,21 . (7) Lc 18,35 .
tuflos (blind) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | |
8 | dat. mann. mv. tuflois | 3 | 1 | 2 | 2 | 2 | 2 | ||||||||
totaal | 75 | 25 | 50 | 18 | 4 | 8 | 16 | 1 | 2 | 1 | 30 | 46 | 1 | 1 |
- Hebreeuws . mann. mv. עִוְרִים = iwërîm (blinden) van het zelfst. naamw. עִוֵּר = `iwwer (blind) . Taalgebruik in
Tenakh : `iwwer
(blind) . Getalwaarde : ajin = 16 of 70 , waw = 6 , resj = 20 of 200 ; totaal
: 42 (2 X 3 X 7) OF 276 (2² X 3 X 23) . Structuur : 7 - 6 - 2 . De som van de elementen is telkens 6 . Tenakh (6) : (1) Js
29,18 . (2) Js
35,5 . (3) Js
42,16 . (4) Js
56,10 . (5) Ps 146,8 . (6) Kl 4,14 . Een vorm van עִוֵּר = `iwwer in 24 verzen , in Js (9) : (1) Js
29,18 . (2) Js
35,5 . (3) Js
42,7 . (4) Js
42,16 . (5) Js
42,18 . (6) Js
42,19 (2 vormen) . (7) Js
43,8 . (8) Js
56,10 . (9) Js
59,10 .
- Lat. caecus . Fr. aveugle < ab oculis = beroofd van ogen .
D. blind . E. blind .
Lc 7,22 - Lc 7,22 : 111. Vraag van Johannes de Doper - Lc 7,18-23 - Mt 11,2-6 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) - Lc 7 - Lc 7,18 - Lc 7,19 - Lc 7,20 - Lc 7,21 - Lc 7,22 - Lc 7,23 - | ||||||||||||||||
|
Statenvertaling . 22 En Jezus, antwoordende, zeide tot hen: Gaat heen, en boodschapt
Johannes weder de dingen, die gij gezien en gehoord hebt, namelijk dat de blinden
ziende worden, de kreupelen wandelen, de melaatsen gereinigd worden, de doven
horen, de doden opgewekt worden, den armen het Evangelie verkondigd wordt.
King James Bible . [22] Then Jesus answering said unto them, Go your way, and
tell John what things ye have seen and heard; how that the blind see, the lame
walk, the lepers are cleansed, the deaf hear, the dead are raised, to the poor
the gospel is preached.
Luther-Bibel . 22 Und Jesus antwortete und sprach zu ihnen: Geht und verkündet
Johannes, was ihr gesehen und gehört habt: Blinde sehen, Lahme gehen, Aussätzige
werden rein, Taube hören, Tote stehen auf, Armen wird das Evangelium gepredigt;
Tekstuitleg van Lc 7,22 .
Lc 7,22.12. nom. mann. mv. τυφλοι = tufloi (blinden) van het bijvoegl. naamw. τυφλος = tuflos (blind) . Taalgebruik in het NT : tuflos (blind) . Taalgebruik in de LXX : tuflos (blind) . Bijbel (20) : (1) 2 S 5,6 . (2) 2 S 5,8 . (3) Js 42,18 . (4) Js 43,8 . (5) Js 59,10 . (6) Sef 1,17 . (7) Mt 9,27 . (8) Mt 9,28 . (9) Mt 11,5 . (10) Mt 15,14 . (11) Mt 20,30 . (12) Mt 21,14 . (13) Mt 23,16 . (14) Mt 23,17 . (15) Mt 23,19 . (16) Mt 23,24 . (17) Lc 7,22 . (18) Joh 9,39 . (19) Joh 9,40 . (20) Joh 9,41 . Een vorm van τυφλος = tuflos in Lc (8) : (1) Lc 4,18 . (2) Lc 6,39 . (3) Lc 7,21 . (4) Lc 7,22 . (5) Lc 14,13 . (6) Lc 14,21 . (7) Lc 18,35 .
tuflos (blind) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | |
6 | nom. + voc. mann. mv. tufloi | 20 | 6 | 14 | 10 | 1 | 3 | 11 | 14 | ||||||
totaal | 75 | 25 | 50 | 18 | 4 | 8 | 16 | 1 | 2 | 1 | 30 | 46 | 1 | 1 |
- Hebreeuws . mann. mv. עִוְרִים = iwërîm (blinden) van het zelfst. naamw. עִוֵּר = `iwwer (blind) . Taalgebruik in
Tenakh : `iwwer
(blind) . Getalwaarde : ajin = 16 of 70 , waw = 6 , resj = 20 of 200 ; totaal
: 42 (2 X 3 X 7) OF 276 (2² X 3 X 23) . Structuur : 7 - 6 - 2 . De som van de elementen is telkens 6 . Tenakh (6) : (1) Js
29,18 . (2) Js
35,5 . (3) Js
42,16 . (4) Js
56,10 . (5) Ps 146,8 . (6) Kl 4,14 . Een vorm van עִוֵּר = `iwwer in 24 verzen , in Js (9) : (1) Js
29,18 . (2) Js
35,5 . (3) Js
42,7 . (4) Js
42,16 . (5) Js
42,18 . (6) Js
42,19 (2 vormen) . (7) Js
43,8 . (8) Js
56,10 . (9) Js
59,10 .
- Lat. caecus . Fr. aveugle < ab oculis = beroofd van ogen .
D. blind . E. blind .
Lc 7,22.13. act. ind. praes. 3de pers. mv. αναβλεπουσιν = anablepousin (zij kijken omhoog / opnieuw) van het werkw. αναβλεπω = anablepô (naar boven / omhoog blikken , opkijken) . Taalgebruik in het NT : anablepô (naar boven blikken) . Taalgebruik in de LXX : anablepô (naar boven blikken) . Bijbel (2) : (1) Mt 11,5 . (2) Lc 7,22 . Een vorm van αναβλεπω = anablepô (naar boven / omhoog blikken, opkijken) in de LXX (35) , in het NT (25) , in Mt (3) : (1) Mt 11,5 . (2) Mt 14,19 . (3) Mt 20,34 ; in Mc (6) : (1) Mc 6,41 . (2) Mc 7,34 . (3) Mc 8,24 . (4) Mc 10,52 . (5) Mc 10,51 . (6) Mc 16,4 ; in Lc (7) : (1) Lc 7,22 . (2) Lc 9,16 . (3) Lc 18,41 . (4) Lc 18,42 . (5) Lc 18,43 . (6) Lc 19,5 . (7) Lc 21,1 .
Lc 7,23 - Lc 7,23 : 111. Vraag van Johannes de Doper - Lc 7,18-23 - Mt 11,2-6 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) - Lc 7 - Lc 7,18 - Lc 7,19 - Lc 7,20 - Lc 7,21 - Lc 7,22 - Lc 7,23 - | ||||||||||||||||
|
Statenvertaling . 23 En zalig is hij, die aan Mij niet zal geërgerd worden.
King James Bible . [23] And blessed is he, whosoever shall not be offended in
me.
Luther-Bibel . 23 und selig ist, wer sich nicht ärgert an mir. Jesu Zeugnis
über den Täufer
Tekstuitleg van Lc 7,23 .
112. Jezus'getuigenis over Johannes de Doper : Lc 7,24-28 - Lc 7,24-28 - Mt 11,7-11 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) - Lc 7 -- Lc 7,24 - Lc 7,25 - Lc 7,26 - Lc 7,27 - Lc 7,28 -
Lc 7,24 - Lc 7,24 : 112. Jezus'getuigenis over Johannes de Doper - Lc 7,24-28 - Mt 11,7-11 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) - Lc 7 -- Lc 7,24 - Lc 7,25 - Lc 7,26 - Lc 7,27 - Lc 7,28 - | ||||||||||||||||
|
Statenvertaling . 24 Als nu de boden van Johannes weggegaan waren, begon Hij
tot de scharen van Johannes te zeggen: Wat zijt gij uitgegaan in de woestijn
te aanschouwen? Een riet, dat van den wind ginds en weder bewogen wordt?
King James Bible . [24] And when the messengers of John were departed, he began
to speak unto the people concerning John, What went ye out into the wilderness
for to see? A reed shaken with the wind?
Luther-Bibel . 24 Als aber die Boten des Johannes fortgingen, fing Jesus an,
zu dem Volk über Johannes zu reden: Was seid ihr hinausgegangen in die Wüste
zu sehen? Wolltet ihr ein Rohr sehen, das vom Wind bewegt wird?
Tekstuitleg van Lc 7,24 .
Lc 7,25 - Lc 7,25 : 112. Jezus'getuigenis over Johannes de Doper - Lc 7,24-28 - Mt 11,7-11 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) - Lc 7 -- Lc 7,24 - Lc 7,25 - Lc 7,26 - Lc 7,27 - Lc 7,28 - | ||||||||||||||||
|
Statenvertaling . 25 Maar wat zijt gij uitgegaan te zien? Een mens, met zachte
klederen bekleed? Ziet, die in heerlijke kleding en wellust zijn, die zijn in
de koninklijke hoven.
King James Bible . [25] But what went ye out for to see? A man clothed in soft
raiment? Behold, they which are gorgeously apparelled, and live delicately,
are in kings' courts.
Luther-Bibel . 25 Oder was seid ihr hinausgegangen zu sehen? Wolltet ihr einen
Menschen sehen in weichen Kleidern? Seht, die herrliche Kleider tragen und üppig
leben, die sind an den königlichen Höfen.
Tekstuitleg van Lc 7,25 .
Lc 7,26 - Lc 7,26 : 112. Jezus'getuigenis over Johannes de Doper - Lc 7,24-28 - Mt 11,7-11 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) - Lc 7 -- Lc 7,24 - Lc 7,25 - Lc 7,26 - Lc 7,27 - Lc 7,28 - | ||||||||||||||||
|
Statenvertaling . 26 Maar wat zijt gij uitgegaan te zien? Een profeet? Ja,
Ik zeg u, ook veel meer dan een profeet.
King James Bible . [26] But what went ye out for to see? A prophet? Yea, I say
unto you, and much more than a prophet.
Luther-Bibel . 26 Oder was seid ihr hinausgegangen zu sehen? Wolltet ihr einen
Propheten sehen? Ja, ich sage euch: Er ist mehr als ein Prophet.
Tekstuitleg van Lc 7,26 .
Lc 7,27 - Lc 7,27 : 112. Jezus'getuigenis over Johannes de Doper - Lc 7,24-28 - Mt 11,7-11 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) - Lc 7 -- Lc 7,24 - Lc 7,25 - Lc 7,26 - Lc 7,27 - Lc 7,28 - | ||||||||||||||||
|
Statenvertaling . 27 Deze is het, van welken geschreven is: Ziet, Ik zende
Mijn engel voor uw aangezicht, die Uw weg voor U heen bereiden zal.
King James Bible . [27] This is he, of whom it is written, Behold, I send my
messenger before thy face, which shall prepare thy way before thee.
Luther-Bibel . 27 Er ist's, von dem geschrieben steht (Maleachi 3,1): »Siehe,
ich sende meinen Boten vor dir her, der deinen Weg vor dir bereiten soll.«
Tekstuitleg van Lc 7,27 .
Lc 7,28 - Lc 7,28 : 112. Jezus'getuigenis over Johannes de Doper - Lc 7,24-28 - Mt 11,7-11 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) - Lc 7 -- Lc 7,24 - Lc 7,25 - Lc 7,26 - Lc 7,27 - Lc 7,28 - | ||||||||||||||||
|
Statenvertaling . 28 Want Ik zeg ulieden: Onder die van vrouwen geboren zijn,
is niemand meerder profeet, dan Johannes de Doper; maar de minste in het Koninkrijk
Gods is meerder dan hij.
King James Bible . [28] For I say unto you, Among those that are born of women
there is not a greater prophet than John the Baptist: but he that is least in
the kingdom of God is greater than he.
Luther-Bibel . 28 Ich sage euch, dass unter denen, die von einer Frau geboren
sind, keiner größer ist als Johannes; der aber der Kleinste ist im Reich Gottes,
der ist größer als er.
Tekstuitleg van Lc 7,28 .
113. Het doopsel van Johannes : een beslissende keuze : Lc 7,29-30 - Lc 7,29-30 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) - Lc 7 - Lc 7,29 - Lc 7,30 -
Lc 7,29 - Lc 7,29 : 113. Het doopsel van Johannes : een beslissende keuze - Lc 7,29-30 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) - Lc 7 - Lc 7,29 - Lc 7,30 - | ||||||||||||||||
|
Statenvertaling . 29 En al het volk, Hem horende, en de tollenaars, die met
den doop van Johannes gedoopt waren, rechtvaardigden God.
King James Bible . [29] And all the people that heard him, and the publicans,
justified God, being baptized with the baptism of John.
Luther-Bibel . 29 Und alles Volk, das ihn hörte, und die Zöllner gaben Gott
Recht und ließen sich taufen mit der Taufe des Johannes.
Tekstuitleg van Lc 7,29 .
Lc 7,30 - Lc 7,30 : 113. Het doopsel van Johannes : een beslissende keuze - Lc 7,29-30 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) - Lc 7 - Lc 7,29 - Lc 7,30 - | ||||||||||||||||
|
Statenvertaling . 30 Maar de Farizeën en de wetgeleerden hebben den raad Gods
tegen zichzelven verworpen, van hem niet gedoopt zijnde.
King James Bible .[30] But the Pharisees and lawyers rejected the counsel of
God against themselves, being not baptized of him.
Luther-Bibel . 30 Aber die Pharisäer und Schriftgelehrten verachteten, was Gott
ihnen zugedacht hatte, und ließen sich nicht von ihm taufen.
Tekstuitleg van Lc 7,30 .
114. Jezus en Johannes slecht ontvangen : Lc 7,31-35 - Lc 7,31-35 - Mt 11,16-19 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) - Lc 7 - Lc 7,31 - Lc 7,32 - Lc 7,33 - Lc 7,34 - Lc 7,35 -
Lc 7,31 - Lc 7,31 : 114. Jezus en Johannes slecht ontvangen - Lc 7,31-35 - Mt 11,16-19 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) - Lc 7 - Lc 7,31 - Lc 7,32 - Lc 7,33 - Lc 7,34 - Lc 7,35 - | ||||||||||||||||
|
Statenvertaling . 31 En de Heere zeide: Bij wien zal Ik dan de mensen van dit
geslacht vergelijken, en wien zijn zij gelijk?
King James Bible . [31] And the Lord said, Whereunto then shall I liken the
men of this generation? and to what are they like?
Luther-Bibel . 31 Mit wem soll ich die Menschen dieses Geschlechts vergleichen,
und wem sind sie gleich?
Tekstuitleg van Lc 7,31 .
Lc 7,32 - Lc 7,32 : 114. Jezus en Johannes slecht ontvangen - Lc 7,31-35 - Mt 11,16-19 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) - Lc 7 - Lc 7,31 - Lc 7,32 - Lc 7,33 - Lc 7,34 - Lc 7,35 - | ||||||||||||||||
|
Statenvertaling . 32 Zij zijn gelijk aan de kinderen, die op de markt zitten,
en elkander toeroepen, en zeggen: Wij hebben u op de fluit gespeeld, en gij
hebt niet gedanst; wij hebben u klaagliederen gezongen, en gij hebt niet geweend.
King James Bible . [32] They are like unto children sitting in the marketplace,
and calling one to another, and saying, We have piped unto you, and ye have
not danced; we have mourned to you, and ye have not wept.
Luther-Bibel . 32 Sie sind den Kindern gleich, die auf dem Markt sitzen und
rufen einander zu: Wir haben euch aufgespielt und ihr habt nicht getanzt; wir
haben Klagelieder gesungen und ihr habt nicht geweint.
Tekstuitleg van Lc 7,32 .
Lc 7,33 - Lc 7,33 : 114. Jezus en Johannes slecht ontvangen - Lc 7,31-35 - Mt 11,16-19 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) - Lc 7 - Lc 7,31 - Lc 7,32 - Lc 7,33 - Lc 7,34 - Lc 7,35 - | ||||||||||||||||
|
Statenvertaling . 33 Want Johannes de Doper is gekomen, noch brood etende,
noch wijn drinkende; en gij zegt: Hij heeft den duivel.
King James Bible . [33] For John the Baptist came neither eating bread nor drinking
wine; and ye say, He hath a devil.
Luther-Bibel . 33 Denn Johannes der Täufer ist gekommen und aß kein Brot und
trank keinen Wein; so sagt ihr: Er ist besessen.
Tekstuitleg van Lc 7,33 .
8. acc. mann. enk. αρτον = arton van het zelfst. naamw. αρτος = artos (brood) . Taalgebruik in
het NT : artos
(brood) . Taalgebruik in de Septuaginta : artos
(brood) . Taalgebruik in Lc : artos
(brood) . Taalgebruik in Hnd : artos
(brood) . Bijbel (133) . LXX (96) . NT (37) . Lc (7)
: (1) Lc
7,33 . (2) Lc
9,3 . (3) Lc
11,3 . (4) Lc
14,1 . (5) Lc
14,15 . (6) Lc
22,19 . (7) Lc
24,30 . Een
vorm van αρτος = artos (brood) in het NT (97) , in de LXX (307) ,
in Lc (16) : (1) Lc
4,3 . (2) Lc
4,4 . (3) Lc
6,4 . (4) Lc
7,33 . (5) Lc
9,3 . (6) Lc
9,13 . (7) Lc
9,16 . (8) Lc
11,3 . (9) Lc
11,5 . (10) Lc
11,11 . (11) Lc
14,1 . (12) Lc
14,15 . (13) Lc
15,17 . (14) Lc
22,19 . (15) Lc
24,30 . (16) Lc
24,35 . In Lc : 7 vormen van αρτος = artos (brood) in 16 verzen in 9 / 24 hoofdstukken
. 10 X een vorm in het enk. , 5X een vorm in het mv. In Hnd : 2 vormen van αρτος = artos (brood) in 5 verzen in 3 / 28 hoofdstukken . In de LXX kan αρτος = artos de vertaling van 5 verschillende Hebreeuwse woorden van Tenakh zijn .
artos (brood) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
acc. mann. enk. arton | 133 | 96 | 37 | 5 | 6 | 7 | 8 | 4 | 7 | 18 | 26 | |
Totaal | 414 | 307 | 97 | 21 | 21 | 15 | 24 | 5 | 11 | 57 | 81 |
1. | 2. | 3. | 4. | 5. | 6. | 7. | 8. | 9. | |||
artos | Lc 4 | Lc 6 | Lc 7 | Lc 9 | Lc 11 | Lc 14 | Lc 15 | Lc 22 | Lc 24 | ||
1. | nom. mann. enk. artos | 1 | (1) Lc 4,3 . | ||||||||
2. | gen. mann. enk. artou | 1 | (1) Lc 24,35 . | ||||||||
3. | dat. mann. enk. artô(i) | 1 | (1) Lc 4,4 . | ||||||||
4. | acc. mann. enk. arton | 7 | (1) Lc 7,33 . | (2) Lc 9,3 . | (3) Lc 11,3 . | (4) Lc 14,1 . (5) Lc 14,15 . | (6) Lc 22,19 . | (7) Lc 24,30 . | |||
5. | nom. + voc. mann. mv. artoi | 1 | (1) Lc 9,13 . | ||||||||
6. | gen. mann. mv. artôn | 1 | (1) Lc 15,17 . | ||||||||
7. | acc. mann. mv. artous | 3 | (1) Lc 6,4 . | (2) Lc 9,16 . | (3) Lc 11,5 . | ||||||
15 | 2 | 1 | 1 | 3 | 2 | 2 | 1 | 1 | 2 |
- Hebreeuws . לֶחֶמ = lèchèm
(brood) . qatl-vorm (לַחמ) ; de 2de medeklinker , een gutturaal , ח = chet heeft normalerwijze een patach ַ (Joüon 88Cc) . Het is moeilijk om zeggen waarom de 2 woorden לֶחֶמ = lèchèm (brood) en רֶחֶמ = rèchèm (schoot, moederschoot) een segol ֶ hebben (Joüon 96Ai) . Taalgebruik in Tenakh : lèchèm
(brood) . Getalwaarde : lamed = 12 of 30 , chet = 8 , mem = 13 of 40 . Totaal
: 33 (3 X 11) of 78 ( 2 X 39 OF 6 X 13) . Structuur : 3 - 8 - 4 . De som van de elementen is telkens 6 . Tenakh
(227) . Pentateuch (51) . Eerdere Profeten (81) . Latere Profeten (21) . 12 Kleine
Profeten (5) . Geschriften (69) . In Tenakh komt een vorm van לֶחֶמ = lèchèm in 277 verzen voor .
- Lat. panis . Fr. pain . N. brood . D. Brot . E. bread . Aramees : לַחְמָא = lachëmâ´(brood) ; לְחֵים = lëche(j)m ; לְחֵם = lëchem . Arabisch : خُبز = chubz (brood) . Taalgebruik in de Qoran : chubz (brood) . In het Arabisch heeft lachm een andere betekenis . Zie لَحْم = lachm (vlees) . Taalgebruik in de Qoran : lachm (vlees) .
Lc 7,34 - Lc 7,34 : 114. Jezus en Johannes slecht ontvangen - Lc 7,31-35 - Mt 11,16-19 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) - Lc 7 - Lc 7,31 - Lc 7,32 - Lc 7,33 - Lc 7,34 - Lc 7,35 - | ||||||||||||||||
|
Statenvertaling . 34 De Zoon des mensen is gekomen, etende en drinkende, en
gij zegt: Ziet daar, een Mens, Die een vraat en wijnzuiper is, een Vriend van
tollenaren en zondaren.
King James Bible . [34] The Son of man is come eating and drinking; and ye say,
Behold a gluttonous man, and a winebibber, a friend of publicans and sinners!
Luther-Bibel . 34 Der Menschensohn ist gekommen, isst und trinkt; so sagt ihr:
Siehe, dieser Mensch ist ein Fresser und Weinsäufer, ein Freund der Zöllner
und Sünder!
Tekstuitleg van Lc 7,34 .
Lc 7,35 - Lc 7,35 : 114. Jezus en Johannes slecht ontvangen - Lc 7,31-35 - Mt 11,16-19 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) - Lc 7 - Lc 7,31 - Lc 7,32 - Lc 7,33 - Lc 7,34 - Lc 7,35 - | ||||||||||||||||
|
Statenvertaling . 35 Doch de wijsheid is gerechtvaardigd geworden van al haar
kinderen.
King James Bible . [35] But wisdom is justified of all her children.
Luther-Bibel . 35 Und doch ist die Weisheit gerechtfertigt worden von allen
ihren Kindern. Jesu Salbung durch die Sünderin
Tekstuitleg van Lc 7,35 .
115. De boetvaardige zondares : Lc 7,36-50 -- Lc 7,36-50 - Mc 14,3-9 - Mt 26,6-13 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) - Lc 7 -- Lc 7,36 - Lc 7,37 - Lc 7,38 - Lc 7,39 - Lc 7,40 - Lc 7,41 - Lc 7,42 - Lc 7,43 - Lc 7,44 - Lc 7,45 - Lc 7,46 - Lc 7,47 - Lc 7,48 - Lc 7,49 - Lc 7,50 -
De vrouw heeft veel liefde tot Jezus betuigd. Op basis van haar liefde krijgt ze vergeving van zonden. Men zal zeggen : de vrouw toonde veel liefde, gaf uiting aan haar bekering en boetvaardigheid. Nergens staat echter dat zij boetvaardig was. Jezus zegt dat haar zonden vergeven zijn. Farizeeën hadden er moeite mee dat Jezus zonden vergaf want volgens hun opvatting kon alleen God zonden vergeven. Zodra Jezus als zoon van God en als God wordt opgevat, komt de denkopvatting van de farizeeën terug: alleen God kan zonden vergeven. Daarvoor is dan bemiddeling nodig via de priester in de biechtstoel. De vergeving van de zonden legt Jezus niet buiten de mens (bij God, als zijnde buiten hem) maar binnen de mens (in wiens hart God woont). Een hart vol liefde is in tegenspraak met een hart vol zonde. Volgens de farizeeën kan zonde, de zondige daden enkel door God vergeven worden. Het kan niet door mensen. En vermits we niet weten hoe en wanneer God vergeeft, blijft de zondige mens in de ogen van de mens een zondig iemand.
Lc 7,38c | Lc 7,44e | Lc 7,38d | Lc 7,44f | Lc 7,38e | Lc 7,45b | Lc 7,38f | Lc 7,46b | Lc 7, 44d | Lc 7,45a | Lc 7,46a |
hautè de (zij echter) | kai (en) | kai (en) | kai (en) | hautè de (zij echter) | kai (en) | hautè de (zij echter) | eisèlthon sou eis oikian (ik ben binnengekomen in uw huis | |||
tois dakrusin (met tranen) | tois dakrusin (met tranen) | tais thrixin tès kefalès autès (met de haren van haar hoofd) | tais thrixin autès (met haar haren) | murôi (met mirre) | hudôr (water) | elaiôi (met olie) | ||||
èrxato brechein (begon zij nat te maken) | ebrexen (maakte zij nat) | exemassen (wreef ze droog) | exemaxen (wreef zij droog) | katefilei (zij kuste) | af'hès eisèlthon ou dieleipen katafilousa (vanaf ik binnenkwam hield zij niet op kussende | èleifen (zij zalfde) | eleipsen (zalfde) | moi epi podas ouk edôkas (aan mij op de voeten hebt gij niet gegeven) | filèma moi ouk edôkas (een kus aan mij hebt gij niet gegeven) | tèn kefalèn mou ouk èleipsas (mijn hoofd hebt gij niet gezalfd) |
tous podas autou (zijn voeten) | mou tous podas (mijn voeten) | tous podas autou (zijn voeten) | mou tous podas (mijn voeten) | tous podas mou (mijn voeten) | ||||||
tôi murôi (met mirre) |
Evangelielezing op de 11de
(elfde) zondag door het c-jaar : Lc
7,36-50
In die tijd vroeg een van de Farizeeën Jezus bij zich te eten. Jezus trad
het huis van de Farizeeër binnen en ging aanliggen. Een vrouw nu, die in
de stad als zondares bekend stond, was te weten gekomen dat Jezus in het huis
van de Farizeeër te gast was. Zij nam een albasten vaasje met balsem mee
en ging schreiend achter Hem, bij zijn voeten staan. Haar tranen maakten zijn
voeten nat, die ze met haar hoofdhaar afdroogde. Zij kuste ze keer op keer en
zalfde ze met de balsem. Toen de Farizeeër die Hem uitgenodigd had dit
zag, zei hij bij zichzelf: "als dit een profeet was zou Hij weten wie en
wat voor een vrouw het is die Hem aanraakt; het is immers een zondares".
Jezus gaf hem ten antwoord: "Simon, ik heb u iets te zeggen". Waarop
deze zei: "Zeg het, Meester". "Een geldschieter had twee schuldenaars,
de een was hem vijfhonderd, de ander vijftig denariën schuldig. Omdat zij
die niet konden teruggeven schold hij ze aan allebei kwijt. Wie van hen zal
nu het meest van hem houden?" Ik veronderstel, – antwoordde Simon
– diegene aan wie hij het meeste heeft kwijtgescholden". Jezus zei
tot hem: "Uw oordeel is juist. Daarop keerde Hij zich tot de vrouw en zei
tot Simon: "Ge ziet die vrouw daar? Ik kwam uw huis binnen; ge hebt niet
eens water over mijn voeten gegoten, maar mijn voeten zijn nat geworden door
haar tranen en zij heeft ze met haar haren afgedroogd. Gij hebt mij niet eens
een kus gegeven, maar zij hield sinds Ik binnenkwam niet op mijn voeten te kussen.
Gij hebt mijn hoofd niet met olie gezalfd, maar zij heeft mijn voeten gezalfd
met balsem. Daarom zeg Ik U haar zonden zijn haar vergeven, al zijn ze nog zo
talrijk, want zij heeft veel liefde betoond. Weinig liefde betoont hij aan wie
weinig wordt gegeven." Daarop sprak Hij tot haar: "Uw zonden zijn
u vergeven." De andere gasten vroegen zich af: "Wie is deze man, die
zelfs zonden vergeeft?" Jezus zei tot de vrouw: "Uw geloof heeft u
gered: ga in vrede."
Lc 7,37 | Lc 7,39a | Lc 7,39b | Lc 7,40a | Lc 7,40b | Lc 7,44 | Lc 7,48 | Lc 7,49 | Lc 7,50 |
de vrouw | Lc 7,39 : de Farizeeër | Lc 7,39 : de Farizeeër | Jezus | de Farizeeër | Jezus | de vrouw | de medeaanliggenden | Jezus |
kai idou (en zie) | idôn de (gezien hebbende echter) | eginôsken (zou weten) | kai apokritheis (en beantwoordend) | kai strafeis pros tèn gunaika (en zich naar de vrouw gekeerd) | kai èrxanto (en begonnen) | |||
gunè (een vrouw) | ho farizaios (de farizeeër) | an tis kai potapè hè gunè (wie en wat voor een vrouw het is) | ho Ièsous (Jezus) | ho de (hij echter) | hoi sunanakeimenoi (de medeaanliggenden) | |||
hètis (die) | ho (die) | hètis (die) haptetai autou (haar aanraakt) | ||||||
ijn en tèi polei hamartôlos (was in de stad zondares) | kalesas auton (die hem had uitgenodigd) | hoti hamartôlos estin (dat zij een zondares is) | ||||||
eipen en heautôi (zei in zichzelf) | eipen pros auton (zei tot hem) | fèsin (zegt hij) | tôi Simôni efè (aan Simon zei hij) | eipen de autèi (hij zei echter tot haar) | legein en heautois (te zeggen in zichzelf) | eipen de pros gunaika (hij echter zei tot de vrouw) | ||
legôn (zeggende) | ||||||||
houtos ei èn profètès (deze indien hij een profeet was) | tis houtos estin, (wie is deze) | |||||||
hos kai hamartias afièsin (die zelfs zonden vergeeft) |
Lc 7,38c | Lc 7,44e | Lc 7,38d | Lc 7,44f | Lc 7,38e | Lc 7,45b | Lc 7,38f | Lc 7,46b | Lc 7, 44d | Lc 7,45a | Lc 7,46a |
hautè de (zij echter) | kai (en) | kai (en) | kai (en) | hautè de (zij echter) | kai (en) | hautè de (zij echter) | eisèlthon sou eis oikian (ik ben binnengekomen in uw huis | |||
tois dakrusin (met tranen) | tois dakrusin (met tranen) | tais thrixin tès kefalès autès (met de haren van haar hoofd) | tais thrixin autès (met haar haren) | murôi (met mirre) | hudôr (water) | elaiôi (met olie) | ||||
èrxato brechein (begon zij nat te maken) | ebrexen (maakte zij nat) | exemassen (wreef ze droog) | exemaxen (wreef zij droog) | katefilei (zij kuste) | af'hès eisèlthon ou dieleipen katafilousa (vanaf ik binnenkwam hield zij niet op kussende | èleifen (zij zalfde) tôi murôi (met mirre) | eleipsen (zalfde) | moi epi podas ouk edôkas (aan mij op de voeten hebt gij niet gegeven) | filèma moi ouk edôkas (een kus aan mij hebt gij niet gegeven) | tèn kefalèn mou ouk èleipsas (mijn hoofd hebt gij niet gezalfd) |
tous podas autou (zijn voeten) | mou tous podas (mijn voeten) | tous podas autou (zijn voeten) | mou tous podas (mijn voeten) | tous podas mou (mijn voeten) |
Lc 7,36 - Lc 7,36 : 115. De boetvaardige zondares - Lc 7,36-50 - Mc 14,3-9 - Mt 26,6-13 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) - Lc 7 -- Lc 7,36 - Lc 7,37 - Lc 7,38 - Lc 7,39 - Lc 7,40 - Lc 7,41 - Lc 7,42 - Lc 7,43 - Lc 7,44 - Lc 7,45 - Lc 7,46 - Lc 7,47 - Lc 7,48 - Lc 7,49 - Lc 7,50 - | ||||||||||||||||
|
Statenvertaling . 36 En een der Farizeën bad Hem, dat Hij met hem ate; en ingegaan
zijnde in des Farizeërs huis, zat Hij aan.
King James Bible . [36] And one of the Pharisees desired him that he would eat
with him. And he went into the Pharisee's house, and sat down to meat.
Luther-Bibel . 36 Es bat ihn aber einer der Pharisäer, bei ihm zu essen. Und
er ging hinein in das Haus des Pharisäers und setzte sich zu Tisch.
Tekstuitleg van Lc 7,36 .
Lc 7,36 bestaat uit twee delen , aangegeven door twee nevenschikkende zinnen : de uitnodiging van Jezus op een maaltijd door een Farizeeër (Lc 7,36a) en het ingaan op de uitnodiging door Jezus (Lc 7,36b) . Hetzelfde thema en dezelfde structuur treffen we ook aan in Lc 11,37 . Het is opmerkelijk dat zowel Lc 7,36 als Lc 11,37 tweeëndertig lettergrepen bevatten . In Lc 14,1a vinden we hetzelfde thema maar een omgekeerde structuur . Jezus gaat naar het huis van een Farizeeër wellicht na een uitnodiging . Ook Lc 14,1a bevat tweeëndertig lettergrepen . In de drie gevallen gaat het om het eten in een huis van een Farizeeër .
Lc 7,36 | Lc 11,37 | Lc 14,1a |
èrôta de (vroeg echter) | En de tôi lalèsai (tijdens het spreken echter) erôtai (vraagt) | |
tis (iemand) ... tôn Farisaiôn (van de farizeeën) | ... Farizaios (een farizeeër) | ... tinos tôn archôntôn tôn Farisaiôn (van één van de leiders van de farizeeën) |
auton (hem) | auton (hem) | |
hina (opdat) | hopôs (opdat) | |
fagèi (hij zou eten) met'autou (met hem) | aristèsèi ( aristaô : eten; de eerste maaltijd nemen (hij zou eten) par'autôi (bij hem) | sabbatôi fagein arton (op sabbat om brood te eten) |
kai (en) eiselthôn (binnengegaan) eis ton oikon (in het huis) | eiselthôn (binnengegaan) de (echter) | kai egeneto en tôi elthein auton (en het gebeurde in het gaan ) eis oikon (naar het huis).... |
kateklithè (lag hij aan) (kataklinô : aanliggen) | anepesen (lag hij aan) (anapiptô = ) | |
115. De boetvaardige zondares : Lc 7,36-50 - Mc 14,3-9 - Mt 26,6-13 | 204. Rede tegen de farizeeën en wetgeleerden : Lc 11,37-54 | 230. Genezing van een waterzuchtige op sabbat : Mc 3,1-6 - Lc 6,6-11 - Lc 14,1-6 - Mt 12,9-14 - |
6. De genitief farisaiôn (van de farizeeën) komt in achtentwintig verzen in het N.T. voor . In zeven verzen bij Lucas . In vier verzen ervan staat een vorm van het onbepaald lidwoord tis (iemand, een, bepaalde, sommige) gevolgd door een genitief (tôn farisaiôn = van de farizeeën) . In Lc 7,36 staat de nominatief mannelijk enkelvoud tis , gevolgd door tôn farisaiôn : iemand van de farizeeën of een farizeeër .
Lc 7,36a - Lc 7,36a - | Lc 11,37a - Lc 11,37a - | |
En de tôi lalèsai (tijdens het spreken echter) | ||
werkwoord | èrôta de (vroeg echter) | erôtai (vraagt) |
onderwerp | tis (iemand) ... tôn farisaiôn (van de farizeeën) | ... farizaios (een farizeeër) |
lijdend voorwerp | auton (hem) | auton (hem) |
voegwoord van doel | hina (opdat) | hopôs (opdat) |
werkwoord | fagèi (hij zou eten) | aristèsèi ( aristaô : eten; de eerste maaltijd nemen (hij zou eten) |
bijwoordelijke bepaling | met'autou (met hem) | par'autôi (bij hem) |
115. De boetvaardige zondares : Lc 7,36-50 // ( Mc 14,3 ) // ( Mt 26,6-7 ) | 204. Rede tegen de farizeeën en wetgeleerden : Lc 11,37-54 |
Het woordje de (echter) legt slechts een heel zwakke band
met de voorgaande pericope. Het werkwoord erôtaô
: vragen, staat in de indicatief imperfectum (onvoltooid verleden tijd). De
woordvolgorde verrast wat omdat het lijdend voorwerp (auton = hem) tussen de
woorden van het onderwerp staat tis... tôn farisaiôn
(iemand... van de Farizeeën). Het onderwerp bestaat uit het onbepaald voornaamwoord
tis (een bepaald iemand) dat zelfstandig is gebruikt, gevolgd door een genitief
van deel : iemand van de Farizeeër = een bepaalde Farizeeër.
De bijwoordelijke bijzin van doel wordt ingeleid door hopôs of
hina (opdat). Het werkwoord staat hier in de conjunctief. Fagèi
: conjunctief aorist van fagô : eten. Woordvolgorde van de bijwoordelijke
bijzin van doel : voegwoord, werkwoord, bijwoordelijke bepaling .
115.1.2. Lc 7,36b : Jezus gaat op de uitnodiging in
Lc 7,36b - Lc 7,36b - | Lc 11,37b | Lc 14,1 | Mc 14,3 | Lc 7,37 | |
kai (en) | |||||
bijzin | eiselthôn (binnengegaan) | eiselthôn (binnengegaan) de (echter) | kai egeneto en tôi elthein auton (en het gebeurde in het gaan ) | kai ontos autou en bèthaniai (en terwijl hij was in Bethanië) | |
bijwoordelijke bepaling | eis ton oikon (in het huis) | eis oikon (naar het huis).... | en tèi oikiai Simônos tou leprou (in het huis van Simon de melaatse) | ... en tèi oikiai tou Farizaiou (in het huis van de farizeeër) | |
hoofdwerkwoord | kateklithè (lag hij aan) (kataklinô : aanliggen) | anepesen (lag hij aan) (anapiptô = ) | katakeita (hij aanligt) | ||
115. De boetvaardige zondares : Lc 7,36-50 // ( Mc 14,3 ) // ( Mt 26,6-7 ) | 204. Rede tegen de farizeeën en wetgeleerden : Lc 11,37-54 | 230. Genezing van een waterzuchtige op sabbat : Lc 14,1-6 | 318. Zalving van Jezus te Betanië : Mc 14,3-9 // Mt 26,6-13 // (Lc 7,36-38) | 115. De boetvaardige zondares : Lc 7,36-50 // ( Mc 14,3 ) // ( Mt 26,6-7 ) |
Een Farizeeër vroeg Jezus om bij hem de maaltijd te gebruiken. Jezus ging
op die uitnodiging in.
We komen aan de tweede nevenschikkende zin van vers 36. Deze wordt ingeleid
door het nevenschikkende voegwoord kai (en). Hierna volgt een
participiumzin bij het onderwerp. Eiselthôn : participium
aorist van eiserchomai : binnengaan. Het werkwoord wordt nader bepaald door
de bijwoordelijke bepaling van plaats : eiselthôn eis
ton oikon : binnengegaan in het huis. Bij het zelfstandig naamwoord
staat het bepalend lidwoord omdat Jezus het huis van de Farizeeër die hem
heeft uitgenodigd, binnengaat. Op het einde van de zin komt het hoofdwerkwoord
: kateklithè : passief aorist (legde hij zich neer).
kataklinô : neerleggen; passief : zich neerleggen (om
te eten). klinè : aanligbed bij de maaltijd.
Lc 7,37 - Lc 7,37 : 115. De boetvaardige zondares - Lc 7,36-50 - Mc 14,3-9 - Mt 26,6-13 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) - Lc 7 -- Lc 7,36 - Lc 7,37 - Lc 7,38 - Lc 7,39 - Lc 7,40 - Lc 7,41 - Lc 7,42 - Lc 7,43 - Lc 7,44 - Lc 7,45 - Lc 7,46 - Lc 7,47 - Lc 7,48 - Lc 7,49 - Lc 7,50 - | ||||||||||||||||
|
Statenvertaling . 37 En ziet, een vrouw in de stad, welke een zondares was,
verstaande, dat Hij in des Farizeërs huis aanzat, bracht een albasten fles met
zalf.
King James Bible . [37] And, behold, a woman in the city, which was a sinner,
when she knew that Jesus sat at meat in the Pharisee's house, brought an alabaster
box of ointment,
Luther-Bibel . 37 Und siehe, eine Frau war in der Stadt, die war eine Sünderin.
Als die vernahm, dass er zu Tisch saß im Haus des Pharisäers, brachte sie ein
Glas mit Salböl
Tekstuitleg van Lc 7,37 .
3. gunè (vrouw) . Nominatief vrouwelijk enkelvoud . gunèi : datief
vrouwelijk enkelvoud . In 299 verzen in de bijbel . In 228 verzen in het O.T.
. In éénenzeventig verzen in het N.T. . In zestien verzen bij
Lucas .
- idou gunè (zie een vrouw) komt steeds voor als kai idou gunè
(en zie een vrouw) . In vier verzen in het N.T. , telkens in het begin van een
zin en van een vers : (3) Lc
7,37 . (4) Lc
13,11 .
Lc 7,38 - Lc 7,38 : 115. De boetvaardige zondares - Lc 7,36-50 - Mc 14,3-9 - Mt 26,6-13 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) - Lc 7 -- Lc 7,36 - Lc 7,37 - Lc 7,38 - Lc 7,39 - Lc 7,40 - Lc 7,41 - Lc 7,42 - Lc 7,43 - Lc 7,44 - Lc 7,45 - Lc 7,46 - Lc 7,47 - Lc 7,48 - Lc 7,49 - Lc 7,50 - | ||||||||||||||||
|
Statenvertaling . 38 En staande achter Zijn voeten, wenende, begon zij Zijn
voeten nat te maken met tranen, en zij droogde ze af met het haar van haar hoofd,
en kuste Zijn voeten, en zalfde ze met de zalf.
King James Bible . [38] And stood at his feet behind him weeping, and began
to wash his feet with tears, and did wipe them with the hairs of her head, and
kissed his feet, and anointed them with the ointment.
Luther-Bibel . 38 und trat von hinten zu seinen Füßen, weinte und fing an, seine
Füße mit Tränen zu benetzen und mit den Haaren ihres Hauptes zu trocknen, und
küsste seine Füße und salbte sie mit Salböl.
Tekstuitleg van Lc 7,38 .
Lc 7,39 - Lc 7,39 : 115. De boetvaardige zondares - Lc 7,36-50 - Mc 14,3-9 - Mt 26,6-13 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) - Lc 7 -- Lc 7,36 - Lc 7,37 - Lc 7,38 - Lc 7,39 - Lc 7,40 - Lc 7,41 - Lc 7,42 - Lc 7,43 - Lc 7,44 - Lc 7,45 - Lc 7,46 - Lc 7,47 - Lc 7,48 - Lc 7,49 - Lc 7,50 - | ||||||||||||||||
|
Statenvertaling . 39 En de Farizeër, die Hem genood had, zulks ziende, sprak
bij zichzelven, zeggende: Deze, indien Hij een profeet ware, zou wel weten,
wat en hoedanige vrouw deze is, die Hem aanraakt; want zij is een zondares.
King James Bible . [39] Now when the Pharisee which had bidden him saw it, he
spake within himself, saying, This man, if he were a prophet, would have known
who and what manner of woman this is that toucheth him: for she is a sinner.
Luther-Bibel . 39 Als aber das der Pharisäer sah, der ihn eingeladen hatte,
sprach er bei sich selbst und sagte: Wenn dieser ein Prophet wäre, so wüsste
er, wer und was für eine Frau das ist, die ihn anrührt; denn sie ist eine Sünderin.
Tekstuitleg van Lc 7,39 .
4. farisaios (farizeeër) . Verwijzing : Farisaioi (Farizeeën) , zie Mc 2,18 . Nominatief mannelijk enkelvoud . In negen verzen in de bijbel . In vijf verzen bij Lucas : (1) Lc 7,39 . (2) Lc 11,37 . (3) Lc 11,38 . (4) Lc 18,10 . (5) Lc 18,11 . In drie verzen in Hnd : (1) Hnd 5,34 . (2) Hnd 23,6 . (3) Hnd 26,5 . In Fil 3,5 .
15. nom. mann. enk. profètès (profeet) . Taalgebruik in het N.T.
: profètès
(profeet) . Taalgebruik in Mc : profètès
(profeet) . pro-fèmi (voor zich uitspreken) .
Lc (7) : (1) Lc
1,76 . (2) Lc
4,24 . (3) Lc
7,16 . (4) Lc
7,39 . (5) Lc
9,8 . (6) Lc
9,19 . (7) Lc
24,19 . Een vorm van profètès (profeet) in Lc in 29 verzen
, in Lc 7 (4) : (1) Lc
7,16 . (2) Lc
7,26 . (3) Lc
7,28 . (4) Lc
7,39 .
Lc 7,40 - Lc 7,40 : 115. De boetvaardige zondares - Lc 7,36-50 - Mc 14,3-9 - Mt 26,6-13 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) - Lc 7 -- Lc 7,36 - Lc 7,37 - Lc 7,38 - Lc 7,39 - Lc 7,40 - Lc 7,41 - Lc 7,42 - Lc 7,43 - Lc 7,44 - Lc 7,45 - Lc 7,46 - Lc 7,47 - Lc 7,48 - Lc 7,49 - Lc 7,50 - | ||||||||||||||||
|
Statenvertaling . 40 En Jezus antwoordende, zeide tot hem: Simon! Ik heb u
wat te zeggen. En hij sprak: Meester! zeg het.
King James Bible . [40] And Jesus answering said unto him, Simon, I have somewhat
to say unto thee. And he saith, Master, say on.
Luther-Bibel . 40 Jesus antwortete und sprach zu ihm: Simon, ich habe dir etwas
zu sagen. Er aber sprach: Meister, sag es!
Tekstuitleg van Lc 7,40 .
8. nom. + voc. mann. enk. simôn (Simon) . Taalgebruik in het N.T. : Simôn (Simon) . Taalgebruik in Mc : Simôn (Simon) . 1. Simon = Petrus . 2. Simon , de Kananeeër of Simon , de zeloot : Mt 10,4 // Mc 3,18 // Lc 6,15 . 3. Simon , de melaatse : Mt 26,6 // Mc 14,3 . 4. Simon van Cyrene : Mt 27,32 // Mc 15,21 // Lc 23,26 . Lc (5) : (1) Lc 5,5 . (2) Lc 5,8 . (3) Lc 7,40 . (4) Lc 7,43 . (5) Lc 22,31 .
Lc 7,41 - Lc 7,41 : 115. De boetvaardige zondares - Lc 7,36-50 - Mc 14,3-9 - Mt 26,6-13 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) - Lc 7 -- Lc 7,36 - Lc 7,37 - Lc 7,38 - Lc 7,39 - Lc 7,40 - Lc 7,41 - Lc 7,42 - Lc 7,43 - Lc 7,44 - Lc 7,45 - Lc 7,46 - Lc 7,47 - Lc 7,48 - Lc 7,49 - Lc 7,50 - | ||||||||||||||||
|
Statenvertaling . 41 Jezus zeide: Een zeker schuldheer had twee schuldenaars;
de een was schuldig vijfhonderd penningen, en de andere vijftig;
King James Bible . [41] There was a certain creditor which had two debtors:
the one owed five hundred pence, and the other fifty.
Luther-Bibel . 41 Ein Gläubiger hatte zwei Schuldner. Einer war fünfhundert
Silbergroschen schuldig, der andere fünfzig.
Tekstuitleg van Lc 7,41 .
Lc 7,42 - Lc 7,42 : 115. De boetvaardige zondares - Lc 7,36-50 - Mc 14,3-9 - Mt 26,6-13 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) - Lc 7 -- Lc 7,36 - Lc 7,37 - Lc 7,38 - Lc 7,39 - Lc 7,40 - Lc 7,41 - Lc 7,42 - Lc 7,43 - Lc 7,44 - Lc 7,45 - Lc 7,46 - Lc 7,47 - Lc 7,48 - Lc 7,49 - Lc 7,50 - | ||||||||||||||||
|
Statenvertaling . 42 En als zij niet hadden om te betalen, schold hij het hun
beiden kwijt. Zeg dan, wie van dezen zal hem meer liefhebben?
King James Bible . [42] And when they had nothing to pay, he frankly forgave
them both. Tell me therefore, which of them will love him most?
Luther-Bibel . 42 Da sie aber nicht bezahlen konnten, schenkte er's beiden.
Wer von ihnen wird ihn am meisten lieben?
Tekstuitleg van Lc 7,42 .
Lc 7,43 - Lc 7,43 : 115. De boetvaardige zondares - Lc 7,36-50 - Mc 14,3-9 - Mt 26,6-13 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) - Lc 7 -- Lc 7,36 - Lc 7,37 - Lc 7,38 - Lc 7,39 - Lc 7,40 - Lc 7,41 - Lc 7,42 - Lc 7,43 - Lc 7,44 - Lc 7,45 - Lc 7,46 - Lc 7,47 - Lc 7,48 - Lc 7,49 - Lc 7,50 - | ||||||||||||||||
|
Statenvertaling . 43 En Simon, antwoordende, zeide: Ik acht, dat hij het is,
dien hij het meeste kwijtgescholden heeft. En Hij zeide tot hem: Gij hebt recht
geoordeeld.
King James Bible . [43] Simon answered and said, I suppose that he, to whom
he forgave most. And he said unto him, Thou hast rightly judged.
Luther-Bibel . 43 Simon antwortete und sprach: Ich denke, der, dem er am meisten
geschenkt hat. Er aber sprach zu ihm: Du hast recht geurteilt.
Tekstuitleg van Lc 7,43 .
2. nom. + voc. mann. enk. simôn (Simon) . Taalgebruik in het N.T. : Simôn (Simon) . Taalgebruik in Mc : Simôn (Simon) . 1. Simon = Petrus . 2. Simon , de Kananeeër of Simon , de zeloot : Mt 10,4 // Mc 3,18 // Lc 6,15 . 3. Simon , de melaatse : Mt 26,6 // Mc 14,3 . 4. Simon van Cyrene : Mt 27,32 // Mc 15,21 // Lc 23,26 . Lc (5) : (1) Lc 5,5 . (2) Lc 5,8 . (3) Lc 7,40 . (4) Lc 7,43 . (5) Lc 22,31 .
Lc 7,44 - Lc 7,44 : 115. De boetvaardige zondares : Mc 14,3-9 - Mt 26,6-13 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) - Lc 7 -- Lc 7,36 - Lc 7,37 - Lc 7,38 - Lc 7,39 - Lc 7,40 - Lc 7,41 - Lc 7,42 - Lc 7,43 - Lc 7,44 - Lc 7,45 - Lc 7,46 - Lc 7,47 - Lc 7,48 - Lc 7,49 - Lc 7,50 - | ||||||||||||||||
|
Statenvertaling . 44 En Hij, Zich omkerende naar de vrouw, zeide tot Simon:
Ziet gij deze vrouw? Ik ben in uw huis gekomen; water hebt gij niet tot Mijn
voeten gegeven; maar deze heeft Mijn voeten met tranen nat gemaakt, en met het
haar van haar hoofd afgedroogd.
King James Bible . [44] And he turned to the woman, and said unto Simon, Seest
thou this woman? I entered into thine house, thou gavest me no water for my
feet: but she hath washed my feet with tears, and wiped them with the hairs
of her head.
Luther-Bibel . 44 Und er wandte sich zu der Frau und sprach zu Simon: Siehst
du diese Frau? Ich bin in dein Haus gekommen; du hast mir kein Wasser für meine
Füße gegeben; diese aber hat meine Füße mit Tränen benetzt und mit ihren Haaren
getrocknet.
Tekstuitleg van Lc 7,44 .
7. dat. mann. enk. simôni van de eigennaam Simôn (Simon) . Taalgebruik in het N.T. : Simôn (Simon) . Taalgebruik in Mc : Simôn (Simon) . 1. Simon = Petrus . 2. Simon , de Kananeeër of Simon , de zeloot : Mt 10,4 // Mc 3,18 // Lc 6,15 . 3. Simon , de melaatse : Mt 26,6 // Mc 14,3 . 4. Simon van Cyrene : Mt 27,32 // Mc 15,21 // Lc 23,26 . Lc (3) : (1) Lc 5,10 . (2) Lc 7,44 . (3) Lc 24,34 . Een vorm van Simon (Petrus) in 9 verzen in Lc : (1) Lc 4,38 . (2) Lc 5,3 . (3) Lc 5,4 . (4) Lc 5,5 . (5) Lc 5,8 . (6) Lc 5,10 . (7) Lc 6,14 . (8) Lc 22,31 . (9) Lc 24,34 .
Lc 7,45 - Lc 7,45 : 115. De boetvaardige zondares - Lc 7,36-50 - Mc 14,3-9 - Mt 26,6-13 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) - Lc 7 -- Lc 7,36 - Lc 7,37 - Lc 7,38 - Lc 7,39 - Lc 7,40 - Lc 7,41 - Lc 7,42 - Lc 7,43 - Lc 7,44 - Lc 7,45 - Lc 7,46 - Lc 7,47 - Lc 7,48 - Lc 7,49 - Lc 7,50 - | ||||||||||||||||
|
Statenvertaling . 45 Gij hebt Mij geen kus gegeven; maar deze, van dat zij
ingekomen is, heeft niet afgelaten Mijn voeten te kussen.
King James Bible . [45] Thou gavest me no kiss: but this woman since the time
I came in hath not ceased to kiss my feet.
Luther-Bibel . 45 Du hast mir keinen Kuss gegeben; diese aber hat, seit ich
hereingekommen bin, nicht abgelassen, meine Füße zu küssen.
Tekstuitleg van Lc 7,45 .
Lc 7,46 - Lc 7,46 : 115. De boetvaardige zondares - Lc 7,36-50 - Mc 14,3-9 - Mt 26,6-13 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) - Lc 7 -- Lc 7,36 - Lc 7,37 - Lc 7,38 - Lc 7,39 - Lc 7,40 - Lc 7,41 - Lc 7,42 - Lc 7,43 - Lc 7,44 - Lc 7,45 - Lc 7,46 - Lc 7,47 - Lc 7,48 - Lc 7,49 - Lc 7,50 - | ||||||||||||||||
|
Statenvertaling . 46 Met olie hebt gij Mijn hoofd niet gezalfd; maar deze heeft
Mijn voeten met zalf gezalfd.
King James Bible . [46] My head with oil thou didst not anoint: but this woman
hath anointed my feet with ointment.
Luther-Bibel . 46 Du hast mein Haupt nicht mit Öl gesalbt; sie aber hat meine
Füße mit Salböl gesalbt.
Tekstuitleg van Lc 7,46 .
Lc 7,47 - Lc 7,47 : 115. De boetvaardige zondares - Lc 7,36-50 - Mc 14,3-9 - Mt 26,6-13 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) - Lc 7 -- Lc 7,36 - Lc 7,37 - Lc 7,38 - Lc 7,39 - Lc 7,40 - Lc 7,41 - Lc 7,42 - Lc 7,43 - Lc 7,44 - Lc 7,45 - Lc 7,46 - Lc 7,47 - Lc 7,48 - Lc 7,49 - Lc 7,50 - | ||||||||||||||||
|
Statenvertaling . 47 Daarom zeg Ik u: Haar zonden zijn haar vergeven, die vele
waren; want zij heeft veel liefgehad; maar dien weinig vergeven wordt, die heeft
weinig lief.
King James Bible . [47] Wherefore I say unto thee, Her sins, which are many,
are forgiven; for she loved much: but to whom little is forgiven, the same loveth
little.
Luther-Bibel . 47 Deshalb sage ich dir: Ihre vielen Sünden sind vergeben, denn
sie hat viel Liebe gezeigt; wem aber wenig vergeben wird, der liebt wenig.
Tekstuitleg van Lc 7,47 .
Lc 7,48 - Lc 7,48 : 115. De boetvaardige zondares - Lc 7,36-50 - Mc 14,3-9 - Mt 26,6-13 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) - Lc 7 -- Lc 7,36 - Lc 7,37 - Lc 7,38 - Lc 7,39 - Lc 7,40 - Lc 7,41 - Lc 7,42 - Lc 7,43 - Lc 7,44 - Lc 7,45 - Lc 7,46 - Lc 7,47 - Lc 7,48 - Lc 7,49 - Lc 7,50 - | ||||||||||||||||
|
Statenvertaling . 48 En Hij zeide tot haar: Uw zonden zijn u vergeven.
King James Bible . [48] And he said unto her, Thy sins are forgiven.
Luther-Bibel . 48 Und er sprach zu ihr: Dir sind deine Sünden vergeben.
Tekstuitleg van Lc 7,48 .
Lc 7,49 - Lc 7,49 : 115. De boetvaardige zondares - Lc 7,36-50 - Mc 14,3-9 - Mt 26,6-13 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) - Lc 7 -- Lc 7,36 - Lc 7,37 - Lc 7,38 - Lc 7,39 - Lc 7,40 - Lc 7,41 - Lc 7,42 - Lc 7,43 - Lc 7,44 - Lc 7,45 - Lc 7,46 - Lc 7,47 - Lc 7,48 - Lc 7,49 - Lc 7,50 - |
||||||||||||||||
|
Statenvertaling . 49 En die mede aanzaten, begonnen te zeggen bij zichzelven:
Wie is Deze, Die ook de zonden vergeeft?
King James Bible . [49] And they that sat at meat with him began to say within
themselves, Who is this that forgiveth sins also?
Luther-Bibel . 49 Da fingen die an, die mit zu Tisch saßen, und sprachen bei
sich selbst: Wer ist dieser, der auch die Sünden vergibt?
Tekstuitleg van Lc 7,49 .
Lc 5,21 | Lc 5,20 | Lc 7,49 | Lc 7,48 |
de schriftgeleerden en de Farizeeën | Jezus | de medeaanliggenden | Jezus |
kai èrxanto (en begonnen) | -+*741 | kai èrxanto (en begonnen) | |
dialogizesthai hoi grammateis kai hoi Farisaioi legontes (te discussiëren de schriftgeleerden en de Farizeeeën zeggende) | hoi sunanakeimenoi (de medeaanliggenden) | ||
kai idôn tèn pistin autôn eipen (en ziende hun geloof zei hij) | legein en heautois (te zeggen in zichzelf) | eipen de autèi (hij echter zei aan haar) | |
tís estin houtos (wie is deze) | tis houtos estin, (wie is deze) | ||
hos lalaei blasfèmias; tís dunatai hamartias afienai ei mè monos ho theos; (die godslasteringen spreekt? wie kan zonden vergeven tenzij God alleen?) | anthrôpe, afeôntai soi hai amartiai sou (man, je zonden zijn je vergven) | hos kai hamartias afièsin (die zelfs zonden vergeeft) | afeôntai sou hai hamartiai (je zonden zijn vergeven) |
67. Genezing van de lamme : Mc 2,1-12 // Mt 9,1-8 // Lc 5,17-26 - Mc 2,1-12 - Lc 5,17-26 - Mt 9,1-8 - | 67. Genezing van de lamme : Mc 2,1-12 // Mt 9,1-8 // Lc 5,17-26 - Mc 2,1-12 - Lc 5,17-26 - Mt 9,1-8 - | 115. De boetvaardige zondares : Lc 7,36-50 // ( Mc 14,3 ) // ( Mt 26,6-7 ) - Lc 7,36-50 - | 115. De boetvaardige zondares : Lc 7,36-50 // ( Mc 14,3 ) // ( Mt 26,6-7 ) - Lc 7,36-50 - |
Lc 7,50 - Lc 7,50 : 115. De boetvaardige zondares - Lc 7,36-50 - Mc 14,3-9 - Mt 26,6-13 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) - Lc 7 -- Lc 7,36 - Lc 7,37 - Lc 7,38 - Lc 7,39 - Lc 7,40 - Lc 7,41 - Lc 7,42 - Lc 7,43 - Lc 7,44 - Lc 7,45 - Lc 7,46 - Lc 7,47 - Lc 7,48 - Lc 7,49 - Lc 7,50 - | ||||||||||||||||
|
Statenvertaling . 50 Maar Hij zeide tot de vrouw: Uw geloof heeft u behouden;
ga heen in vrede.
King James Bible . [50] And he said to the woman, Thy faith hath saved thee;
go in peace.
Luther-Bibel . 50 Er aber sprach zu der Frau: Dein Glaube hat dir geholfen;
geh hin in Frieden!
Tekstuitleg van Lc 7,50 .
Inleiding op de 'genezings'formule hè pistis sou sesôken se = je geloof heeft je gered - je geloof is je redding) .
(1) Mt 9,22 (// Mc 5,34 // Lc 8,48) . | (2) Mc 5,34 (// Mt 9,22 // Lc 8,48) . | (3) Mc 10,52 (// Lc 18,42) . | (4) Lc 7,50 . | (5) Lc 8,48 (Mc 5,34 // Mt 9,2) . | (6) Lc 17,19 . | (7) Lc 18,42 (// Mc 10,52) . |
ho de Ièsous (Jezus echter) ... | ho de (hij echter) | kai ho Ièsous (en Jezus) | ho de (hij echter) | kai ho Ièsous (en Jezus) | ||
eipen (zei) | eipen (zei) haar | eipen (zei) | eipen de (hij echter zei) | eipen (zei) haar | kai eipen (en hij zei) | eipen (zei) |
autèi | autôi (hem) | pros tèn gunaika (tot de vrouw) | autèi | autôi (hem) | autôi (hem) | |
thugater (dochter) | thugater (dochter) | |||||
hupage (ga) ... | ... poreuou eis eirènèn (begeef je op weg in vrede) | ... poreuou eis eirènèn (begeef je op weg in vrede) | anastas poreuou (opgestaan begeef je op weg) | anablèpson (kijk op) | ||
71. Genezing van een vrouw met bloedvloeiïng . Opwekking van Jaïrus'dochter : Mc 5,21-43 - Mt 9,18-26 - Lc 8,40-56 | 71. Genezing van een vrouw met bloedvloeiïng . Opwekking van Jaïrus'dochter : Mc 5,21-43 - Mt 9,18-26 - Lc 8,40-56 | 276. Genezing van de blinde Bartimeüs : Mc 10,46-52 - Mt 20,29-34 - Lc 18,35-43 | 115. De boetvaardige zondares : Lc 7,36-50 - Mc 14,3-9 - Mt 26,6-13 | 71. Genezing van een vrouw met bloedvloeiïng . Opwekking van Jaïrus'dochter : Mc 5,21-43 - Mt 9,18-26 - Lc 8,40-56 | 253. Genezing van de tien melaatsen : Lc 17,11-19 - Lc 17,11-19 | 276. Genezing van de blinde Bartimeüs : Mc 10,46-52 - Mt 20,29-34 - Lc 18,35-43 |
- sesôken (hij heeft gered / verlost) . In zeven verzen in de bijbel, enkel in het N.T. : (1) Mt 9,22 (// Mc 5,34 // Lc 8,48) . (2) Mc 5,34 (// Mt 9,2 // Lc 8,48) . (3) Mc 10,52 (// Lc 18,42) . (4) Lc 7,50 . (5) Lc 8,48 (Mc 5,34 // Mt 9,2) . (6) Lc 17,19 . (7) Lc 18,42 (// Mc 10,52) . In deze zeven verzen komt de uitdrukking hè pistis sou sesôken se = je geloof heeft je gered - je geloof is je redding) . Vier lettergrepen beginnen met s- . Vijf woorden . Acht lettergrepen . Het gaat om drie wonderverhalen en een verhaal van zondenvergeving van een vrouw die haar zonden berouwt . Bij de wonderverhaal gaat het om de genezing van een bloedvloeiende vrouw , van een blinde man en van een melaatse man . De 'genezings'formule is dus gericht tot twee vrouwen en twee mannen .
VULGAAT
1 cum autem implesset omnia verba sua in aures plebis intravit Capharnaum 2 centurionis autem cuiusdam servus male habens erat moriturus qui illi erat pretiosus 3 et cum audisset de Iesu misit ad eum seniores Iudaeorum rogans eum ut veniret et salvaret servum eius 4 at illi cum venissent ad Iesum rogabant eum sollicite dicentes ei quia dignus est ut hoc illi praestes 5 diligit enim gentem nostram et synagogam ipse aedificavit nobis 6 Iesus autem ibat cum illis et cum iam non longe esset a domo misit ad eum centurio amicos dicens Domine noli vexari non enim dignus sum ut sub tectum meum intres 7 propter quod et me ipsum non sum dignum arbitratus ut venirem ad te sed dic verbo et sanabitur puer meus 8 nam et ego homo sum sub potestate constitutus habens sub me milites et dico huic vade et vadit et alio veni et venit et servo meo fac hoc et facit 9 quo audito Iesus miratus est et conversus sequentibus se turbis dixit amen dico vobis nec in Israhel tantam fidem inveni 10 et reversi qui missi fuerant domum invenerunt servum qui languerat sanum 11 et factum est deinceps ibat in civitatem quae vocatur Naim et ibant cum illo discipuli eius et turba copiosa 12 cum autem adpropinquaret portae civitatis et ecce defunctus efferebatur filius unicus matri suae et haec vidua erat et turba civitatis multa cum illa 13 quam cum vidisset Dominus misericordia motus super ea dixit illi noli flere 14 et accessit et tetigit loculum hii autem qui portabant steterunt et ait adulescens tibi dico surge 15 et resedit qui erat mortuus et coepit loqui et dedit illum matri suae 16 accepit autem omnes timor et magnificabant Deum dicentes quia propheta magnus surrexit in nobis et quia Deus visitavit plebem suam 17 et exiit hic sermo in universam Iudaeam de eo et omnem circa regionem 18 et nuntiaverunt Iohanni discipuli eius de omnibus his 19 et convocavit duos de discipulis suis Iohannes et misit ad Dominum dicens tu es qui venturus es an alium expectamus 20 cum autem venissent ad eum viri dixerunt Iohannes Baptista misit nos ad te dicens tu es qui venturus es an alium expectamus 21 in ipsa autem hora curavit multos a languoribus et plagis et spiritibus malis et caecis multis donavit visum 22 et respondens dixit illis euntes nuntiate Iohanni quae vidistis et audistis quia caeci vident claudi ambulant leprosi mundantur surdi audiunt mortui resurgunt pauperes evangelizantur 23 et beatus est quicumque non fuerit scandalizatus in me 24 et cum discessissent nuntii Iohannis coepit dicere de Iohanne ad turbas quid existis in desertum videre harundinem vento moveri 25 sed quid existis videre hominem mollibus vestimentis indutum ecce qui in veste pretiosa sunt et deliciis in domibus regum sunt 26 sed quid existis videre prophetam utique dico vobis et plus quam prophetam 27 hic est de quo scriptum est ecce mitto angelum meum ante faciem tuam qui praeparabit viam tuam ante te 28 dico enim vobis maior inter natos mulierum propheta Iohanne Baptista nemo est qui autem minor est in regno Dei maior est illo 29 et omnis populus audiens et publicani iustificaverunt Deum baptizati baptismo Iohannis 30 Pharisaei autem et legis periti consilium Dei spreverunt in semet ipsos non baptizati ab eo 31 cui ergo similes dicam homines generationis huius et cui similes sunt 32 similes sunt pueris sedentibus in foro et loquentibus ad invicem et dicentibus cantavimus vobis tibiis et non saltastis lamentavimus et non plorastis 33 venit enim Iohannes Baptista neque manducans panem neque bibens vinum et dicitis daemonium habet 34 venit Filius hominis manducans et bibens et dicitis ecce homo devorator et bibens vinum amicus publicanorum et peccatorum 35 et iustificata est sapientia ab omnibus filiis suis 36 rogabat autem illum quidam de Pharisaeis ut manducaret cum illo et ingressus domum Pharisaei discubuit 37 et ecce mulier quae erat in civitate peccatrix ut cognovit quod accubuit in domo Pharisaei adtulit alabastrum unguenti 38 et stans retro secus pedes eius lacrimis coepit rigare pedes eius et capillis capitis sui tergebat et osculabatur pedes eius et unguento unguebat videns autem Pharisaeus qui eum ait intra se dicens hic si esset propheta sciret utique quae et qualis mulier quae tangit eum quia peccatrix est 40 et respondens Iesus dixit ad illum Simon habeo tibi aliquid dicere at ille ait magister dic 41 duo debitores erant cuidam feneratori unus debebat denarios quingentos alius quinquaginta 42 non habentibus illis unde redderent donavit utrisque quis ergo eum plus diliget 43 respondens Simon dixit aestimo quia is cui plus donavit at ille dixit ei recte iudicasti 44 et conversus ad mulierem dixit Simoni vides hanc mulierem intravi in domum tuam aquam pedibus meis non dedisti haec autem lacrimis rigavit pedes meos et capillis suis tersit 45 osculum mihi non dedisti haec autem ex quo intravit non cessavit osculari pedes meos 46 oleo caput meum non unxisti haec autem unguento unxit pedes meos 47 propter quod dico tibi remittentur ei peccata multa quoniam dilexit multum cui autem minus dimittitur minus diligit 48 dixit autem ad illam remittuntur tibi peccata 49 et coeperunt qui simul accumbebant dicere intra se quis est hic qui etiam peccata dimittit 50 dixit autem ad mulierem fides tua te salvam fecit vade in pace