LUCASEVANGELIE , TWEEDE HOOFDSTUK , LC 2 -- TAALGEBRUIK -- COMMENTAAR
-
- bijbeloverzicht
-- taalgebruik -- Lc (Lucas)
-- Lc 2 -
- Lc 2,1-20
-- Lc
2,21-40 -- Lc
2,41-52 -- Lc
2,1-14 -
- Deze websitepagina is een onderdeel van de website van Arseen De Kesel http://www.interlevensbeschouwelijk.be/index.html.
In hun synopsis van de eerste drie evangeliën (Leuven, Vlaamse
Bijbelstichting, 1986; Turnhout, Brepols, ) onderscheiden Adelbert Denaux en
Marc Vervenne volgende perikopen in het tweede hoofdstuk van het Lucasevangelie
:
6. Geboorte van Jezus : Lc
2,1-20
7. Jezus' besnijdenis en opdracht in de tempel. Simeon en Anna : Lc
2,21-40
8. De twaalfjarige Jezus in de tempel : Lc
2,41-52 .
Kai (en) . Lc 2 (+ 39 / - 13 = 52) . Lc 2,1-20 (+ 12 / - 8 = 20) . Lc 2,21-40 (+ 15 / - 5 = 20) . Lc 2,41-52 (+ 12 / - 0 = 12) .
Lc 2,1 | Lc 2,2 | Lc 2,3 | Lc 2,4 | Lc 2,5 | Lc 2,6 | Lc 2,7 | Lc 2,8 | Lc 2,9 | Lc 2,10 | Lc 2,11 | Lc 2,12 | Lc 2,13 | Lc 2,14 | Lc 2,15 | Lc 2,16 | Lc 2,17 | Lc 2,18 | Lc 2,19 | Lc 2,20 | |
Evangelielezing van (Taalgebruik :
In die dagen kwam er een besluit van keizer Augustus dat er een volkstelling
moest gehouden worden in heel zijn rijk. Deze volkstelling vond plaats eer Quirinius
landvoogd van Syrië was. Allen gingen op reis, ieder naar zijn eigen stad,
om zich te laten inschrijven. Ook Jozef trok op en omdat hij behoorde tot het
huis en geslacht van David, ging hij van Galilea, uit de stad Nazaret naar Judea:
naar de stad van David, Betlehem geheten, om zich te laten inschrijven, samen
met Maria zijn verloofde die zwanger was. Terwijl zij daar verbleven brak het
uur aan waarop zij moeder zou worden; zij bracht een zoon ter wereld, haar eerstgeborene.
Zij wikkelde Hem in doeken en legde Hem neer in een kribbe, omdat er voor hen
geen plaats was in de herberg. In de omgeving bevonden zich herders die in het
open veld gedurende de nacht hun kudde bewaakten. Plotseling stond een engel
des Heren voor hen en zij werden omstraald door de glorie des Heren zodat zij
door grote vrees werden bevangen. Maar de engel sprak tot hen: "Vreest
niet, want zie, ik verkondig u een vreugdevolle boodschap die bestemd is voor
heel het volk. Heden is u een Redder geboren, Christus de Heer, in de stad van
David. En dit zal voor u een teken zijn: gij zult het pasgeboren kind vinden
in doeken gewikkeld en liggend in een kribbe." Opeens voegde zich bij de
engel een hemelse heerschare, zij verheerlijkten God met de woorden: "Eer
aan God in den hoge en op aarde vrede onder de mensen in wie Hij welbehagen
heeft."
Marcus begint zijn evangelie met het optreden van Johannes (de Doper) en de doop van Jezus in de Jordaan , m.a.w. met het begin van Jezus'optreden . Lucas begint zijn evangelie niet met het optreden van Johannes en de doop van Jezus als begin van zijn openbaar optreden , maar met de ontvangenis en de geboorte van Johannes en van Jezus .
In feite bestaat Lc 2,1-20 uit twee verhalen . In de verzen
1—7 zijn Jozef en Maria de hoofdpersonages . Tengevolge van het besluit
van de volkstelling gaan zij naar Betlehem , waar hun kind Jezus wordt geboren
. In de verzen 8—20 zijn de herders het hoofdpersonage . Zij bevinden
zich in de omgeving van de geboorteplaats van Jezus . Dank zij de engelverschijning
gaan zij op zoek naar Jezus , vinden hem en erkennen hem als Redder . Deze twee
verhalen staan niet los van elkaar . Immers , het tweede verhaal (Lc 2,8—20)
vertelt het bezoek van de herders aan het kind ; tevens wordt in dit verhaal
de heilsbetekenis van het pasgeboren kind Jezus door de engel belicht .
We hebben dus twee verhalen , die in elkaar haken en samen een geheel vormen
, maar volgens sommigen bestaat Lc 2,1—20
uit een drieluik :
eerste luik : Lc 2,1-7 : de geboorte van Jezus .
tweee luik : Lc 2,8-14 : de engelverschijning .
derde luìk : Lc 2,15-20 : het antwoord van de herders .
Lc 2,1-7 : de geboorte van Jezus
VERHAALELEMENTEN
1. PERSONAGES
a. Hoofdpersonages : Maria en Jozef
Begintoestand : Jozef behoort tot het geslacht en het huis van David ; hij is
verloofd met Maria ; zij is zwanger . Ze wonen in een stad van Galilea , Nazaret.
Eindsituatie : ze verblijven in Betlehem . Maria baart er haar eerstgeborene
.
b. Augustus : keizer ; hij kan een decreet uitvaardigen voor
de hele wereld waardoor iedereen op weg gaat . Hij heet Augustus : de verhevene.
Door zijn decreet zullen Maria en Jozef van Nazaret naar Betlehem reizen . Er
gebeurt dus een verandering van plaats .
c. Quirinus: gouverneur van Syrië . Onder deze plaatselijke
overheid vindt de volkstelling plaats .
d. Het kind : het is de eerstgeborene van Maria en Jozef .
Het wordt in doeken gewikkeld en in een kribbe gelegd , want er is voor hen
geen plaats in de herberg .
2. PLAATSAANDUIDINGEN
a. Galilea , de stad Nazaret : de plaats waar Maria de boodschap
van de engel ontving (Lc 1,26) .
b. Judea : de plaats waar Maria op bezoek ging bij haar nicht
Elisabet .
De stad van David Betlehem : de plaats waar Jezus geboren is
.
Herberg : waar geen plaats is voor Maria , Jozef en Jezus .
Kribbe : de plaats waarin Jezus gelegd wordt .
3. TIJDSAANDUIDINGEN
a. In die dagen... een wijze van tijdsberekening .
b. Terwijl zìj daar waren , kwam de tijd dat ze moest bevallen
.
9 maanden na de boodschap .
6 maanden na de geboorte van Johannes , de Doper .
Jozef en Maria zijn de hoofdpersonages . Zoals we reeds uit het verhaal van
de aankondiging van de geboorte van Jezus (Lc 1,28-38) weten , behoort Jozef
tot het geslacht van David . Hij is verloofd met Maria . Zij wonen in een stad
van Galilea , Nazaret . Het zou reeds een verhaal op zich zijn , indien verteld
zou worden dat Maria er beviel van haar kind en dat Jezus er geboren werd .
Maar er is meer . Maria beviel niet in Nazaret , maar in Betlehem , de stad
van David , in Judea . Deze veranderde situatie wordt verduidelijkt in het verhaal
. Het vertelt dat keizer Augustus een besluit uitvaardigde om een volkstelling
te houden over heel zijn rijk en dat tengevolge daarvan Maria en Jozef naar
Betlehem gingen en aldaar verbleven , en dat tijdens die periode Jezus geboren
werd . Wanneer we het verhaal nader bekijken , bemerken me volgende structuur
:
v.1 : het besluit van de volkstelling : algemeen nl . ten tijde van keizer Augustus
.
v.2 : het besluit van de volkstelling : concreter nl . “toen Quirinius
goeverneur van Syrië was” .
v.3 : het gevolg van dit besluit : algemeen : “Allen gingen op weg om
zich te laten inschrijven, ieder in zijn eigen stad .”
v.4-5 : het gevolg van dit besluit voor Jozef en Maria : “Zo ook Jozef
; hij ging van de stad Nazaret in Galilea naar Judea , naar de stad van David
, Bethlehem genaamd , omdat hij uit het huis van David stamde .”
v.6-7 : de geboorte van Jezus .
BETEKENIS VAN HET VERHAAL
Volgens de evangelist Lucas past het besluit van de volkstelling van keizer
Augustus in het heilsplan van God . Immers , tengevolge van dat besluit zal
Jezus geboren worden in zijn vaderstad Betlehem , waaruit de koninklijke Messias
zou voortkomen . Zelfs de keizer staat in dienst van Gods heìlsplan ,
in concreto in dienst van Jezus , de Redder van het hele volk . Niet Augustus
is de Redder , maar Jezus .
De laatste zin van het eerste luik “omdat er voor hen geen plaats was
in de herberg” heeft een zeer geladen betekenis . Volgens de evangelist
Lucas is het leven van Jezus — vanaf het begin tot het einde — getekend
door de ervaring dat er voor Hem geen plaats was . Bij de geboorte van Jezus
zegt Lucas : “zij bracht haar zoon ter wereld , haar eerstgeborene , wikkelde
Hem in doeken en legde Hem neer in een kribbe” (Lc 2,7) . Bij de begrafenis
van Jezus schrijft Lucas : “ Na het lichaam van het kruis genomen te hebben
wikkelde hij het in een lijkwade . Vervolgens legde hij Hem in een graf , ..
.“ (Lc 23, 53) . Op parallelle wijze beschrijft Lucas dus het begin en
het einde van Jezus’ leven . In beide verhalen wordt Jezus in een doek
gewikkeld en neergelegd . In Betlehem is er geen plaats voor hen . In de herberg
waren de deuren (en de harten) voor Jozef en Maria en Jezus gesloten . Men was
in zichzelf opgesloten , men had genoeg aan zichzelf , men stond niet open voor
nieuwe dingen , men verwachtte niets nieuws , ook niet van een jonge moeder
die in verwachting was . Men gaf geen plaats , geen ruimte aan hen . Deze geslotenheid
typeert de a—religieuze houding nl . een houding die niets van buiten
, maar alles van zichzelf verwacht . Dezelfde houding wordt door de evangelist
Johannes op een heel eigen wijze verwoord in de zin : “En het licht schijnt
in de duisternis maar de duisternis nam het niet aan” (Joh 1,5) .
Lc 2,1 - Lc 2,1 : 6. Geboorte van Jezus : Lc 2,1-20 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 2 -- Lc 2,1 - Lc 2,2 - Lc 2,3 - Lc 2,4 - Lc 2,5 - Lc 2,6 - Lc 2,7 - Lc 2,8 - Lc 2,9 - Lc 2,10 - Lc 2,11 - Lc 2,12 - Lc 2,13 - Lc 2,14 - Lc 2,15 - Lc 2,16 - Lc 2,17 - Lc 2,18 - Lc 2,19 - Lc 2,20 -- Lc (Lucas) - Lc 2 - Lc 2,21-40 - Lc 2,41-52 | ||||||||||||||||
|
Statenvertaling . 1 En het geschiedde in diezelfde dagen, dat er een gebod
uitging van den Keizer Augustus, dat de gehele wereld beschreven zou worden.
King James Bible . And it came to pass in those days, that there went out a
decree from Caesar Augustus, that all the world should be taxed .
Luther-Bibel . 2 Und diese Schätzung war die allererste und geschah zur Zeit,
da Quirinius Statthalter in Syrien war.
Tekstanalyse van Lc 2,1 . Dit vers Lc 2,1 telt 15 (3 X 5) woorden en 92 (2 X 2 X 23) letters . De getalwaarde van Lc 2,1 is 6934 (2 X 3467) .
Lc 2,1.1. ind. aor. 3de pers. enk. εγενετο = egeneto (het gebeurde) van het werkw. γινομαι = ginomai (worden, gebeuren) . Taalgebruik in de LXX : ginomai (worden) . Taalgebruik in het NT : ginomai (worden) . Bijbel (925) . OT (730) . NT (195) . Lc (69) . Lc 1-2 (14) : (1) Lc 1,5 . (2) Lc 1,8 . (3) Lc 1,23 . (4) Lc 1,41 (5) Lc 1,44 . (6) Lc 1,59 . (7) Lc 1,65 . (8) Lc 2,1 . (9) Lc 2,2 . (10) Lc 2,6 . (11) Lc 2,13 . (12) Lc 2,15 . (13) Lc 2,42 . (14) Lc 2,46 . Het duidt vaak een tijdsaanduiding aan (in die dagen, in de dagen van...) : een gelijk-tijdigheid (terwijl hij het priesterschap uitoefende) , een voor-tijdigheid of een na-tijdigheid . Soms heeft het ook de betekenis van zijn (er was eens... zoals vele verhalen bij ons beginnen) . Een vorm van γινομαι = ginomai in de LXX (2174) , in het NT (667) , in Lc (129) , in Lc 1 (10) : (1) Lc 1,2 . (2) Lc 1,5 . (3) Lc 1,8 . (4) Lc 1,20 . (5) Lc 1,23 . (6) Lc 1,38 . (7) Lc 1,41 . (8) Lc 1,44 . (9) Lc 1,59 . (10) Lc 1,65 , in Lc 2 (7) : (1) Lc 2,1 . (2) Lc 2,2 . (3) Lc 2,6 . (4) Lc 2,13 . (5) Lc 2,15 . (6) Lc 2,42 . (7) Lc 2,46 . In Lc : X vormen in 24 / 24 hoofdstukken en in 129 verzen .
ginomai (worden, gebeuren) | bijbel | Tenach | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
aor. 3de pers. enk. egeneto | 925 | wajëhî : 784 | 730 | 195 | 13 | 17 | 69 | 16 | 53 | 17 | 99 | 115 |
egeneto (het gebeurde) . | Lc 1 | Lc 2 | Lc 3 | Lc 4 | Lc 5 | Lc 6 | Lc 7 | Lc 8 | Lc 9 | Lc 10 | Lc 11 | Lc 12 | Lc 13 | Lc 14 | Lc 15 | Lc 16 | Lc 17 | Lc 18 | Lc 19 | Lc 20 | Lc 21 | Lc 22 | Lc 23 | Lc 24 | |
67 | 7 | 7 | 2 | 2 | 3 | 6 | 1 | 3 | 8 | 1 | 4 | 1 | 1 | 1 | 1 | 4 | 1 | 3 | 1 | 4 | 1 | 7 |
- εγενετο = egeneto (het gebeurde) komt vaak voor bij het begin van een hoofdstuk : (1) Lc 1,5 . (2) Lc
2,1 . (3) Lc 3,2 . (4) Lc
5,1 . (5) Lc
6,1 . (6) Lc 8,1 . (7) Lc 11,1 . (8) Lc 14,1 . (9) Lc 20,1 . Door het veelvuldig gebruik van het werkwoord γινομαι = ginomai (worden,
gebeuren) is het evangelie van Lucas één grote wordingsgeschiedenis , één groot gebeuren .
- Hebreeuws . wë + act. qal imperf. 3de pers. mann. enk. וַיְהִי = wajëhî (en hij/het
was) van het werkw. הָיָה = hâjâh (zijn) . De getalwaarde van וַיְהי = wajëhî
(en hij/het zal zijn/was) is 31 . 31 is de getalwaarde van אֵל = ´el (God) ;
aleph = 1 , lamed = 12 of 30 ; totaal : 13 of 31 (elkaars spiegelbeeld) .Taalgebruik
in Tenakh : hâjâh
(zijn) . Getalwaarde : he = 5 , jod = 10 ; totaal : 20 (2² X 5) . Structuur
: 5 - 1 - 5 . De som van de elementen is telkens 2 .Tenakh
(784) . Pentateuch (181) . Eerdere Profeten (339) . Latere Profeten (116) .
12 Kleine Profeten (22) . Geschriften (126) .
- Lat. esse . D. sein . Fr. être . Ned. zijn . E. to be . Aramees : הֲוָא = häwâ´ . Arabisch : هَؤَىَ = hawa .
Jozef en Maria woonden in Nazaret . Maria was zwanger . Normalerwijze zou Maria
in Nazaret bevallen . De beslissing van de keizer om een volkstelling te houden
brengt verandering in dit vooruitzicht . εγενετο = egeneto (het gebeurde) leidt deze verandering
van situatie in . Keizer Augustus brengt deze verandering op gang .
Lc 2,1.2. δε = de (echter) , afkorting δ' = d' . Taalgebruik in het NT : de (echter) . Taalgebruik in de LXX : de (echter) . Taalgebruik in Lc : de (echter) . Partikel . Het staat steeds als tweede woord in de zin . Het kan een lichte tegenstelling aanduiden . Om een verandering van personage of situatie in de zin aan te duiden . Lc (478 + 5 = 483) . Lc 1 (17) : (1) Lc 1,6 . (2) Lc 1,8 . (3) Lc 1,11 . (4) Lc 1,13 . (5) Lc 1,22 . (6) Lc 1,24 . (7) Lc 1,26 . (8) Lc 1,29 . (9) Lc 1,34 . (10) Lc 1,38 . (11) Lc 1,39 . (12) Lc 1,56 . (13) Lc 1,57 . (14) Lc 1,62 . (15) Lc 1,64 . (16) Lc 1,76 . (17) Lc 1,80 . In Lc 2,1-20 komt het partikel de (echter) vijfmaal voor : (1) Lc 2,1 . (2) Lc 2,4 . (3) Lc 2,6 . (4) Lc 2,17 . (5) Lc 2,19 . Verder in Lc 2 (4) : (1) Lc 2,35 . (2) Lc 2,40 . (3) Lc 2,44 . (4) Lc 2,47 .
de (echter) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
de | 6210 | 3754 | 2456 | 421 | 149 | 478 | 203 | 490 | 708 | 7 | 1048 | 1251 |
d' | 73 | 50 | 23 | 12 | 2 | 5 | 1 | 3 | 19 | 20 | ||
Totaal | 6283 | 3804 | 2479 | 433 | 151 | 483 | 204 | 490 | 711 | 7 | 1067 | 1271 |
de (echter) | Lc 1 | Lc 2 | Lc 3 | Lc 4 | Lc 5 | Lc 6 | Lc 7 | Lc 8 | Lc 9 | Lc 10 | Lc 11 | Lc 12 | Lc 13 | Lc 14 | Lc 15 | Lc 16 | Lc 17 | Lc 18 | Lc 19 | Lc 20 | Lc 21 | Lc 22 | Lc 23 | Lc 24 |
de (478) | 17 | 9 | 11 | 13 | 18 | 15 | 23 | 37 | 36 | 21 | 22 | 26 | 13 | 8 | 16 | 15 | 11 | 26 | 16 | 22 | 14 | 35 | 34 | 20 |
d' (5) | 1 | 2 | 1 | 1 | ||||||||||||||||||||
483 | 17 | 9 | 11 | 13 | 18 | 15 | 23 | 37 | 37 | 23 | 22 | 26 | 13 | 8 | 16 | 15 | 12 | 26 | 16 | 23 | 14 | 35 | 34 | 20 |
1151 verzen | Lc 1 | Lc 2 | Lc 3 | Lc 4 | Lc 5 | Lc 6 | Lc 7 | Lc 8 | Lc 9 | Lc 10 | Lc 11 | Lc 12 | Lc 13 | Lc 14 | Lc 15 | Lc 16 | Lc 17 | Lc 18 | Lc 19 | Lc 20 | Lc 21 | Lc 22 | Lc 23 | Lc 24 |
80 | 52 | 38 | 44 | 39 | 49 | 50 | 56 | 62 | 42 | 54 | 59 | 35 | 35 | 32 | 31 | 37 | 43 | 48 | 47 | 38 | 71 | 56 | 53 |
Lc 2,1 | Lc 2,2 | Lc 2,3 | Lc 2,4 | Lc 2,5 | Lc 2,6 | Lc 2,7 | Lc 2,8 | Lc 2,9 | Lc 2,10 | Lc 2,11 | Lc 2,12 | Lc 2,13 | Lc 2,14 | Lc 2,15 | Lc 2,16 | Lc 2,17 | Lc 2,18 | Lc 2,19 | Lc 2,20 | |
de (echter) (5) | 1. | 2. | 3. | 4. | 5. | |||||||||||||||
kai (en) (11) | 1. | 2. | 3. | 4. | 5. | 6. | 7. | 8. | 9. | 10. | 11. |
Van de twintig verzen zijn vijf verzen met het partikel de (echter) en beginnen
elf verzen met kai (en) . Slechts vier verzen blijven over .
In Lc 2,1-20
komt het partikel de (echter) vijfmaal voor : (1) Lc
2,1 . (2) Lc
2,4 . (3) Lc
2,6 . (4) Lc
2,17 . (5) Lc
2,19 .
Tegenover de verwachtingen van Maria en Jozef over de geboorte van hun kind
in Nazaret komt de beslissing van keizer Augustus om een volkstelling te houden
. Hierdoor zal de bevalling niet in Nazaret plaatsvinden .
Lc 2,1.1.
- 2. εγενετο δε = egeneto de (het gebeurde echter) . NT (40) . Lc (20) : (1) Lc
1,8 . (2) Lc
2,1 . (3) Lc
2,6 . (4) Lc
3,21 . (5) Lc
5,1 . (6) Lc
6,1 . (7) Lc
6,6 . (8) Lc
6,12 . (9) Lc
8,40 . (10) Lc
9,28 . (11) Lc
9,37 . (12) Lc
9,51 . (13) Lc
9,57 . (14) Lc
10,38 . (15) Lc 11,14 . (16) Lc
11,27 . (17) Lc 16,22 . (18) Lc
18,35 . (19) Lc 22,24 . (20) Lc
22,44 .
- και εγενετο = kai egeneto (en het gebeurde) . NT () . Lc (35) : (1) Lc
1,23 . (2) Lc
1,41 . (3) Lc
1,59 . (4) Lc
1,65 . (5) Lc 2,15 . (6) Lc 2,42 . (7) Lc 2,46 . (8) Lc
4,36 . (9) Lc 5,12 . (10) Lc 5,17 . (11) Lc 6,13 . (12) Lc 6,16 . (13) Lc
6,49 . (14) Lc 7,11 . (15) Lc 8,1 . (16) Lc 8,22 . (17) Lc 8,24 . (18) Lc 9,18 . (19) Lc
9,29 . (20) Lc
9,33 . (21) Lc 11,1 . (22) Lc 13,19 . (23) Lc 14,1 .
(24) Lc 17,11 . (25) Lc 17,14 . (26) Lc
17,28 . (27) Lc 19,15 . (28) Lc
19,29 . (29) Lc 20,1 . (30) Lc 22,14 . (31) Lc
22,66 . (32) Lc 24,4 . (33) Lc 24,15 . (34) Lc
24,30 . (35) Lc
24,51 .
Lc 2,1.3.
εν = en (in, tijdens)
. Taalgebruik in het NT : en
(in) . Taalgebruik in de LXX: en
(in) . Taalgebruik in Lc : en
(in) . Lc (288) . Lc 1 (25) : (1) Lc
1,1 . (2) Lc
1,5 . (3) Lc
1,6 . (4) Lc
1,7 . (5) Lc
1,8 . (6) Lc
1,17 . (7) Lc
1,18 . (8) Lc
1,21 . (9) Lc
1,22 . (10) Lc
1,25 . (11) Lc
1,26 . (12) Lc
1,31 . (13) Lc
1,36 . (14) Lc
1,39 . (15) Lc
1,41 . (16) Lc
1,42 . (17) Lc
1,44 . (18) Lc
1,51 . (19) Lc
1,59 . (20) Lc
1,65 . (21) Lc
1,66 . (22) Lc
1,75 . (23) Lc
1,78 . (24) Lc
1,79 . (25) Lc
1,80 . Lc 2 (23) : (1) Lc
2,1 . (2) Lc
2,6 . (3) Lc
2,7 . (4) Lc
2,8 . (5) Lc
2,11 . (6) Lc
2,12 . (7) Lc
2,14 . (8) Lc
2,16 . (9) Lc
2,19 . (10) Lc
2,21 . (11) Lc
2,23 . (12) Lc
2,24 . (13) Lc
2,25 . (14) Lc
2,27 . (15) Lc
2,29 . (16) Lc
2,34 . (17) Lc
2,36 . (18) Lc
2,43 . (19) Lc
2,44 . (20) Lc
2,46 . (21) Lc
2,49 . (22) Lc
2,51 . (23) Lc
2,52 .
en (in) . | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | synopt. | ev. |
11097 | 8943 | 2154 | 247 | 119 | 288 | 182 | 226 | 966 | 126 | 654 | 836 |
en (in) | Lc 1 | Lc 2 | Lc 3 | Lc 4 | Lc 5 | Lc 6 | Lc 7 | Lc 8 | Lc 9 | Lc 10 | Lc 11 | Lc 12 | Lc 13 | Lc 14 | Lc 15 | Lc 16 | Lc 17 | Lc 18 | Lc 19 | Lc 20 | Lc 21 | Lc 22 | Lc 23 | Lc 24 |
288 | 25 | 23 | 10 | 18 | 10 | 7 | 12 | 12 | 13 | 14 | 12 | 17 | 13 | 6 | 3 | 9 | 7 | 7 | 11 | 7 | 11 | 13 | 12 | 16 |
- Hebr. בְּ = bë . Fr. en . Ned. in . E. in . D. in . Fr. dans . Arabisch : فِي = fi (in) . Taalgebruik in de Qoran : fi (in) .
Lc 2,1.1. - 3. εγενετο δε εν = egeneto de en = het gebeurde echter tijdens . NT (18) . Lc (14)
: (1) Lc
1,8 . (2) Lc
2,1 . (3) Lc
2,6 . (4) Lc
3,21 . (5) Lc
5,1 . (6) Lc
6,1 . (7) Lc
6,6 . (8) Lc
6,12 . (9) Lc
8,40 . (10) Lc
9,37 . (11) Lc
9,51 . (12) Lc
10,38 . (13) Lc
11,27 . (14) Lc
18,35 .
- και εγενετο εν = kai egeneto en = en het gebeurde tijdens . NT (23) . Mc (3) . Lc (20) : (1) Lc
1,59 . (2) Lc 5,12 . (3) Lc 5,17 . (4) Lc 7,11 . (5) Lc 8,1 . (6) Lc 8,22 . (7) Lc 9,18 . (8) Lc
9,29 . (9) Lc
9,33 . (10) Lc 11,1 . (11) Lc 14,1 .
(12) Lc 17,11 . (13) Lc 17,14 . (14) Lc
17,28 . (15) Lc 19,15 . (16) Lc 20,1 . (17) Lc 24,4 . (18) Lc 24,15 . (19) Lc
24,30 . (35) Lc
24,51 .
Lc 2,1.4. bepaald lidw. dat. vr. mv. ταις = tais van het bepaald lidwoord ho , hè , to (de - het) . Taalgebruik in het NT : bepaald lidwoord . Taalgebruik in de LXX : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald lidwoord . Lc (33) . Lc 1 (7) : (1) Lc 1,5 . (2) Lc 1,6 . (3) Lc 1,7 . (4) Lc 1,18 . (5) Lc 1,39 . (6) Lc 1,75 . (7) Lc 1,80 . Lc 2 (2) : (1) Lc 2,1 . (2) Lc 2,47 .
lidw. mv. | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | ||
15. | dat. vr. mv. tais | 980 | 799 | 181 | 21 | 10 | 33 | 4 | 24 | 66 | 23 | 64 | 68 |
- D. der , die , das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Lc 2,1.3. - 4. εν ταις = en tais (in... ) . NT (104) . Lc (22) : (1) Lc 1,5 . (2) Lc 1,7 . (3) Lc 1,18 . (4) Lc 1,39 . (5) Lc 1,80 . (6) Lc 2,1 . (7) Lc 3,15 . (8) Lc 4,2 . (9) Lc 4,15 . (10) Lc 4,25 . (11) Lc 4,44 . (12) Lc 5,16 . (13) Lc 5,22 . (14) Lc 6,12 . (15) Lc 11,43 . (16) Lc 13,26 . (17) Lc 17,26 . (18) Lc 17,28 . (19) Lc 20,46 . (20) Lc 21,21 . (21) Lc 24,18 . (22) Lc 24,38 .
Lc 2,1.5. dat. vr. mv. ἡμεραις = hèmerais van het zelfst. naamw. ἡμερα = hèmera (dag) . Taalgebruik in het NT : hèmera (dag) . Taalgebruik in Lc : hèmera (dag) . Taalgebruik in Hnd : hèmera (dag) . Taalgebruik in de Septuaginta : hèmera (dag) . Lc (18) : (1) Lc 1,5 . (2) Lc 1,7 . (3) Lc 1,18 . (4) Lc 1,25 . (5) Lc 1,39 . (6) Lc 1,75 . (7) Lc 2,1 . (8) Lc 2,36 . (9) Lc 4,2 . (10) Lc 4,25 . (11) Lc 5,35 . (12) Lc 6,12 . (13) Lc 9,36 . (14) Lc 17,26 . (15) Lc 17,28 . (16) Lc 21,23 . (17) Lc 23,7 . (18) Lc 24,18 . Een vorm van hèmera (dag) in de LXX (2567) , in het NT (388) , in Lc (82) , in Hnd (93) , in Lc 1 (11) : (1) Lc 1,5 . (2) Lc 1,7 . (3) Lc 1,18 . (4) Lc 1,20 . (5) Lc 1,23 . (6) Lc 1,24 . (7) Lc 1,25 . (8) Lc 1,39 . (9) Lc 1,59 . (10) Lc 1,75 . (11) Lc 1,80 , in Lc 2 (9) : (1) Lc 2,1 . (2) Lc 2,6 . (3) Lc 2,21 . (4) Lc 2,22 . (5) Lc 2,36 . (6) Lc 2,37 . (7) Lc 2,43 . (8) Lc 2,44 . (9) Lc 2,46 .
hèmera (dag) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | |
6 | dat. vr. mv. hèmerais | 228 | 180 | 48 | 6 | 5 | 18 | 2 | 10 | 4 | 3 | 29 | 31 |
1. | 2. | 3. | 4. | 5. | 6. | 7. | 8. | 9. | 10. | 11. | 12. | 13. | 14. | 15. | 16. | 17. | 18. | 19. | 20. | 21. | 22. | |||
hèmera (dag) | Lc | Lc 1 | Lc 2 | Lc 4 | Lc 5 | Lc 6 | Lc 8 | Lc 9 | Lc 10 | Lc 11 | Lc 12 | Lc 13 | Lc 14 | Lc 15 | Lc 16 | Lc 17 | Lc 18 | Lc 19 | Lc 20 | Lc 21 | Lc 22 | Lc 23 | Lc 24 | |
1 | nom. en dat. vr. enk. hèmera(i) | 27 | (1) Lc 1,59 . | (1) Lc 4,16 . | (1) Lc 6,13 . (2) Lc 6,23 . | (1) Lc 9,12 . (2) Lc 9,22 . (3) Lc 9,37 . | (1) Lc 10,12 . | |||||||||||||||||
2 | gen. vr. enk. + acc. vr. mv hèmeras | 14 | (1) Lc 1,20 . (2) Lc 1,24 . (3) Lc 1,80 . | (4) Lc 2,43 . (5) Lc 2,44 . (6) Lc 2,46 . | (7) Lc 4,2 . (8) Lc 4,42 . | (9) Lc 9,51 . | (10) Lc 15,13 . | (11) Lc 17,4 . (12) Lc 17,27 . | (13) Lc 18,7 . | (14) Lc 21,37 . | ||||||||||||||
3 | acc. vr. enk. hèmeran | 7 | (1) Lc 2,37 . | (2) Lc 9,23 . | (3) Lc 11,3 . | (4) Lc 16,19 . | (5) Lc 19,47 . | (6) Lc 22,53 . | (7) Lc 24,21 . | |||||||||||||||
4 | nom. vr. mv. hèmerai | 12 | (1) Lc 1,23 . | (2) Lc 2,6 . (3) Lc 2,21 . (4) Lc 2,22 . | (5) Lc 5,35 . | (6) Lc 9,28 . | (7) Lc 13,14 . | (8) Lc 17,22 . | (9) Lc 19,43 . | (10) Lc 21,6 . (11) Lc 21,22 . | (12) Lc 23,29 . | |||||||||||||
5 | gen. vr. mv. hèmerôn | 4 | (1) Lc 5,17 . | (2) Lc 8,22 . | (3) Lc 17,22 . | (4) Lc 20,1 . | ||||||||||||||||||
6 | dat. vr. mv. hèmerais | 18 | (1) Lc 1,5 . (2) Lc 1,7 . (3) Lc 1,18 . (4) Lc 1,25 . (5) Lc 1,39 . (6) Lc 1,75 . | (7) Lc 2,1 . (8) Lc 2,36 . | (9) Lc 4,2 . (10) Lc 4,25 . | (11) Lc 5,35 . | (12) Lc 6,12 . | (13) Lc 9,36 . | (14) Lc 17,26 . (15) Lc 17,28 . | (16) Lc 21,23 . | (17) Lc 23,7 . | (18) Lc 24,18 . | ||||||||||||
totaal | 78 / '82' | 11 | 9 | 4 | '2' | 3 | 1 | 7 | 1 | 1 |
- Hebreeuws . mann. mv. יָמִים = jâmîm (dagen) van het zelfst. naamw. יוֹם = jôm (dag) . Taalgebruik
in Tenakh : jôm
(dag) . Getalwaarde : jod = 10 , waw = 6 , mem = 13 of 40 ; totaal : 29
OF 56 (2³ X 7) . Structuur : 1 - 6 - 4 . De som van de elementen is telkens 2 . j-m-m . Tenakh (289) . Pentateuch (117) . Eerdere Profeten (45) . Latere Profeten (45) . 12 Kleine
Profeten (10) . Geschriften (66) .
- Lat. dies . Ned. dag . D. Tag . E. day . F. jour < Lat. diurnum
. Cfr journaal . Arabisch : يَوم = jaum (dag) . Taalgebruik in de Qoran : dag (jaum) .
Lc 2,1.3.
- 5. εν ταις ἡμεραις = en tais hèmerais (in de dagen) . NT (25) . Lc (11 / 18) : (1) Lc
1,5 . (2) Lc
1,7 . (3) Lc
1,18 . (4) Lc
1,39 . (5) Lc
2,1 . (6) Lc
4,2 . (7) Lc
4,25 . (8) Lc
6,12 . (9) Lc
17,26 . (10) Lc
17,28 . (11) Lc
24,18 .
- Hebreeuws . בַּיָּמִּים = bajjâmîm (in de dagen) < voorzetsel bë + zelfst. naamw. mann. mv. van het zelfst. naamw. יוֹם = jôm (dag) . Taalgebruik
in Tenakh : jôm
(dag) . Getalwaarde : jod = 10 , waw = 6 , mem = 13 of 40 ; totaal : 29
OF 56 (2³ X 7) . Structuur : 1 - 6 - 4 . De som van de elementen is telkens 2 . Tenakh (53) . Pentateuch (11) . Eerdere Profeten (17) . Latere Profeten (11) . 12 Kleine
Profeten (6) . Geschriften (8) .
- Hebreeuws . בִּימֵי = bîme(j) < voorzetsel bë + stat. constr. mann. mv. OF בְיָמָי = bëjâmâj (in mijn dagen) <bë + stat. constr. mann. mv. + suffix persoonl. voornaamw. 1ste pers. mann. enk. . b-j-m-j . Tenakh (55) . Pentateuch (6) . Eerdere Profeten (12) . Latere Profeten (9) . 12 Kleine
Profeten (6) . Geschriften (22) .
Lc 2,1.1.
- 5. εγενετο εν ταις ἡμεραις = egeneto en tais hèmerais (het gebeurde in de dagen) . Lc (3) :
(1) Lc 1,5
. (2) Lc
17,26 . (3) Lc
17,28 .
- εγενετο δε εν ταις ἡμεραις = = egeneto de en tais hèmerais (het gebeurde echter in de dagen) . Lc
(1) : (2) Lc
2,1 . (2) Lc
6,12 . Hnd (1) : Hnd 9,37 .
- Hebreeuws . וַיְהִי בִּימֵי = wajjëhî bîme(j) (en het was in de dagen van) . Tenakh (5) : (1) Gn 14,1 . (2) Js 7,1 . (3) Jr 1,3 . (4) Rt 1,1 . (5) Est 1,1 .
Lc 2,1.6.
aanwijzend voornaamw. datief vrouwelijk meervoud ekeinais (die) . Taalgebruik
in het NT : ekeinos
(die) . Taalgebruik in Lc : ekeinos
(die) .
Lc (5) : (1) Lc
2,1 . (2) Lc
4,2 . (3) Lc
5,35 . (4) Lc
9,36 . (5) Lc
21,23 . Dit is de enige vorm in Lc 2 .
Lc 2,1.3.
- 6. εν (δε) ταις ἡμεραις εκειναις = en tais hèmerais ekeinais (in die dagen) . NT (7) (1) Mt
3,1 . (2) Lc
2,1 . (3) Lc
4,2 . (4) Hnd 2,18 . (5) Hnd 7,41 . (6) Hnd
9,37 . (7) Apk 9,6 .
- Hebreeuws . הָהֵם בַּיָּמִּים = bajjâmîm hâhem (in die dagen) . Tenakh (31) . In één
vers in Gn : Gn 6,4 . In één vers in Ex : Ex 2,11 . In Ex 2,23 staat tussen bajjâmîm en hâhem het bijvoeglijk naamwoord hârabbîm
(vele) . In drie verzen in Dt . In één vers in Joz . In zes verzen in Re : (1) Re 17,6 . (2) Re 18,1 . (3) Re 19,1 . (4) Re
20,27 . (5) Re
20,28 . (6) Re
21,25 . In twee verzen in 1
S . In één vers in 2
S . In drie verzen in 2
K . In één vers in 2
Kr . In twee verzen in Neh . In twee verzen in Est . In één vers in Js . In vier verzen in Jr . In één vers in Ez . In één vers in Da . In één vers in Zach .
In die dagen verwijst naar het begin van het Lucasevangelie (Lc 1,5) .
Lc 2,1.1.
- 6. εγενετο δε εν ταις ἡμεραις εκειναις = egeneto de en tais hèmerais ekeinais (het gebeurde echter in die
dagen) . In twee verzen in het NT : (1) Lc
2,1 . (2) Hnd
9,37 .
- και εγενετο εν εκειναις ταις ἡμεραις= kai egeneto en ekeinais tais hèmerais (en het gebeurde in die dagen) . In
het NT slechts in Mc
1,9 .
Het is de vertaling van het Hebreeuwse הָהֵם בַּיָּמִּים וַיְהִי = wajëhî bajjâmim hâhem
(en het gebeurde in die dagen) . Tenakh (3) : (1) Ex
2,11 . (2) Re 19,1 . (3) 1 S 28,1 .
(1) הָהֵם הָרַבִּים בַּיָּמִּים וַיְהִי = wajëhî bajjâmim hârabbîm hâhem (en het
gebeurde in die vele dagen) : Ex
2,23 . LXX . Ex
2,11 : εγενετο δε εν ταις ἡμεραις ταις πολλαις εκειναις = egeneto de en tais hèmerais tais pollais (onder invloed van
Ex 2,23)
ekeinais = het gebeurde echter in die vele dagen .
(2) Re 19,1 : και εγενετο εν ταις ἡμεραις εκειναις = kai egeneto en tais hèmerais ekeinais = en het
gebeurde in die dagen .
(3) 1 S 28,1 : και εγενηθη εν ταις ἡμεραις εκειναις = kai egenethè en tais hèmerais ekeinais
= en het is gebeurd in die dagen .
Tenslotte : Ex
2,23 : μετα δε τας ἡμερας τας πολλας εκεινας = meta de tas hèmeras tas pollas ekeinas = na echter die vele
dagen (zie Ex
2,11) .
- Het begin van Lc
2,1 stemt sterk overeen met Lc
1,5 : εγενετο εν ταις ἡμεραις = egeneto en tais hèmerais = het gebeurde in de dagen van Herodes,
koning van Judea . In Lc
1,5 leidt het de beschrijving van de beginsituatie van Zacharia en Elisabeth
in , in Lc
2,1 leidt het de verandering van begin- naar eindsituatie in . Ten gevolge
van de registratie door keizer Augustus zal Maria niet in Nazaret , maar in
Bethlehem bevallen .
- Er is echter meer . Lc
1,5 leidt het 1ste hoofdstuk in met al zijn gebeurtenissen ; Lc
2,1 is er een vervolg op . Het is echter ook het begin van het grote heilsgebeuren waarin "ieder vlees de redding van God zal zien" . Het begint hier en het zal eindigen in Rome in Hnd 28 .
Lc 2,1.7. ind. aor. 3de pers. enk. εξηλθεν = exèlthen (ging uit) van het
werkw. εξερχομαι = exerchomai (uitgaan) . Taalgebruik in het NT : exerchomai
(uit-gaan, naar buiten gaan) . Taalgebruik in de LXX : exerchomai
(uit-gaan, naar buiten gaan) . Taalgebruik in Lc : exerchomai
(uit-gaan, naar buiten gaan) . Lc (8) : (1) Lc
2,1 . (2) Lc
4,14 . (3) Lc
4,35 . (4) Lc
5,27 . (5) Lc
7,17 . (6) Lc
8,5 . (7) Lc
8,35 . (8) Lc
17,29 . Een vorm van εξερχομαι = exerchomai in de LXX (216) , in het NT (742) , in Lc (41) .
- Uit-gaan kan betekenen : van een eerder besloten
ruimte zoals een huis, een stad enz. naar buiten gaan . Het werkwoord wordt
ook vaak gebruikt om het weggaan van een onreine geest uit een persoon aan te
geven .
exerchomai (uit-gaan, naar buiten gaan) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | |
ind. aor. 3de pers. enk. exèlthen | 232 | 165 | 67 | 6 | 11 | 8 | 19 | 11 | 4 | 8 | 25 | 44 |
Lc 2,1.8. nom. onz. enk. δογμα = dogma (bevel, decreet) . Taalgebruik in het NT : dogma (bevel, decreet) . Taalgebruik in Lc : dogma (bevel, decreet) . Lc (1) Lc 2,1 . Dit is de enigste vorm in Lc . Een vorm van δογμα = dogma in de LXX (18) , in het NT (5) .
Lc 2,1.9. παρα = para . Afkorting . παρ' = par' (langs, vanwege)
. Taalgebruik in het NT : para
(langs) . Taalgebruik in de LXX : para
(langs) . Taalgebruik in Lc : para
(langs) .
Lc (20 + 8 = 28) . παρα = para in Lc (20) : (1) Lc
1,30 . (2) Lc
1,37 . (3) Lc
1,45 . (4) Lc
2,1 . (5) Lc
2,52 . (6) Lc
3,13 . (7) Lc
5,1 . (8) Lc
5,2 . (9) Lc
7,38 . (10) Lc
8,5 . (11) Lc
8,12 . (12) Lc
8,35 . (13) Lc
8,41 . (14) Lc
8,49 . (15) Lc
13,2 . (16) Lc
13,4 . (17) Lc
17,16 . (18) Lc
18,27 . (19) Lc
18,35 . (20) Lc
19,7 . παρ' = par' (8) : (1) Lc
6,19 . (2) Lc
6,34 . (3) Lc
9,47 . (4) Lc
10,7 . (5) Lc
11,16 . (6) Lc
11,37 . (7) Lc
12,48 . (8) Lc
18,14 .
para | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. |
para | 677 | 553 | 124 | 13 | 11 | 20 | 21 | 18 | 40 | 1 | 44 | 65 | ||
par' | 238 | 178 | 60 | 4 | 4 | 8 | 10 | 10 | 22 | 2 | 16 | 26 | 21 | 1 |
totaal | 915 | 731 | 184 | 17 | 15 | 28 | 31 | 28 | 62 | 3 | 60 | 91 |
Lc 2,1.10. gen. mann. enk. καισαρος = kaisaros van het zelfst. naamw. καισαρ = kaisar (keizer) . Taalgebruik in het NT : kaisar (keizer) . Bijbel = NT (11) : (1) Mt 22,21 (2X) . (2) Mc 12,16 . (3) Mc 12,17 . (4) Lc 2,1 . (5) Lc 3,1 . (6) Lc 20,24 . (7) Lc 20,25 . (8) Joh 19,12 . (9) Hnd 17,7 . (10) Hnd 25,10 . (11) Fil 4,22 . Een vorm van καισαρ = kaisar in het NT (29) , in Lc (6) : (1) Lc 2,1 . (2) Lc 3,1 . (3) Lc 20,22 . (4) Lc 20,24 . (5) Lc 20,25 . (6) Lc 23,2 .
Lc 2,1.11. gen. mann. enk. augoustou van het zelfst. naamw. augoustus (Augustus) . Lc (1) Lc 2,1 .
Lc 2,1.12. inf. praes. απογραφεσθαι = apografesthai (zich laten opschrijven) van het werkw. απογραφομαι = apografomai (zich laten opschrijven) . Taalgebruik in het NT : apografesthai
(zich laten opschrijven) . Taalgebruik in de LXX : apografesthai
(zich laten opschrijven) . Taalgebruik in Lc : apografesthai
(zich laten opschrijven) . Lc (2) : (1) Lc
2,1 . (2) Lc
2,3 . Een vorm van απογραφομαι = apografomai in de LXX (6) , in het NT (4) , in Lc (3) : (1) Lc
2,1 . (2) Lc
2,3 . (3) Lc
2,5 .
- Zich laten registreren met misschien een afschrift betekent dat iemand kan geïdentificeerd worden , dat de overheid weet wie iemand is en waar hij / zij woont en tot welke volksgroep iemand behoort . Dat kan bedreigend zijn voor hen die het gebied om veiligheidsredenen zijn ontvlucht . Dat kan het geval geweest zijn voor Jozef en Maria . In dergelijke gevallen probeert iemand zo onopvallend mogelijk te zijn of duikt onder .
Lc 2,1.13.
acc. vr. enk. pasan van het bijvoegl. naamw. pas (ieder, elk, alles) . Taalgebruik
in het NT : pas
(ieder, elk, alles) . Taalgebruik in Lc : pas
(ieder, elk, alles) . Hebr. kol . Lat. omnis . Fr. tout . Ned. elk , ieder
.
Lc (5) : (1) Lc
2,1 . (2) Lc
3,3 . (3) Lc
4,25 . (4) Lc
10,1 . (5) Lc
10,19 . Een vorm van pas (ieder, elk, alles) in Lc 2 in 12 verzen : (1)
Lc 2,1
. (2) Lc
2,3 . (3) Lc
2,10 . (4) Lc
2,18 . (5) Lc
2,19 . (6) Lc
2,20 . (7) Lc
2,23 . (8) Lc
2,31 . (9) Lc
2,38 . (10) Lc
2,39 . (11) Lc
2,47 . (12) Lc
2,51 .
Lc 2,1.14.
bep. lidw. acc. vr. enk. tèn . Taalgebruik in het NT : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Lc (149) . Lc 2 (8) : (1) Lc
2,1 . (2) Lc
2,3 . (3) Lc
2,4 . (4) Lc
2,8 . (5) Lc
2,16 . (6) Lc
2,34 . (7) Lc
2,35 . (8) Lc
2,39 .
Lc 2,1.15. pass. part. praes. acc. vr. enk. οικυμενην = oikoumenèn (bewoonde aarde, wereld) van het werkw. οικεω = oikeô (wonen, bewonen) . Taalgebruik in het NT : oikoumenè (bewoonde aarde, wereld) . Taalgebruik in de LXX : oikoumenè (bewoonde aarde, wereld) . Taalgebruik in Lc : oikoumenè (bewoonde aarde, wereld) . Bijbel (32) . OT (23) . NT (9) : (1) Lc 2,1 . (2) Hnd 11,28 . (3) Hnd 17,6 . (4) Hnd 17,31 . (5) Hnd 24,5 . (6) Heb 1,6 . (7) Heb 2,5 . (8) Apk 12,9 . Lc (1) Lc 2,1 . Een vorm van οικεω = oikeô in de LXX (150) , in het NT (8) .
Lc 2,2 - Lc 2,2 : 6. Geboorte van Jezus : Lc 2,1-20 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 2 -- Lc 2,1 - Lc 2,2 - Lc 2,3 - Lc 2,4 - Lc 2,5 - Lc 2,6 - Lc 2,7 - Lc 2,8 - Lc 2,9 - Lc 2,10 - Lc 2,11 - Lc 2,12 - Lc 2,13 - Lc 2,14 - Lc 2,15 - Lc 2,16 - Lc 2,17 - Lc 2,18 - Lc 2,19 - Lc 2,20 -- Lc (Lucas) - Lc 2 - Lc 2,21-40 - Lc 2,41-52 | ||||||||||||||||
|
Statenvertaling . 2 Deze eerste beschrijving geschiedde, als Cyrenius over
Syrië stadhouder was.
King James Bible . [2] (And this taxing was first made when Cyrenius was governor
of Syria.)
Luther-Bibel . 2 Und diese Schätzung war die allererste und geschah zur Zeit,
da Quirinius Statthalter in Syrien war.
Tekstuitleg van Lc 2,2 .
4. ind. aor. 3de pers. enk. egeneto (het gebeurde) van het werkw. ginomai (worden,
gebeuren) . Taalgebruik in het NT : ginomai
(worden) . Taalgebruik in Lc : ginomai
(worden) . Het duidt vaak een tijdsaanduiding aan (in die dagen, in de dagen
van...) : een gelijk-tijdigheid (terwijl hij het priesterschap uitoefende) ,
een voor-tijdigheid of een na-tijdigheid . Soms heeft het ook de betekenis van
zijn (er was eens... ) zoals vele verhalen bij ons beginnen .
Lc (69) . Lc 2 (7) : (1) Lc
2,1 . (2) Lc
2,2 . (3) Lc
2,6 . (4) Lc
2,13 . (5) Lc
2,15 . (6) Lc
2,42 . (7) Lc
2,46 .
5. act. part. praes. gen. mann. enk. ἡγεμονευοντος = hègemoneuontos van het werkw. ἡγεμονευω = hègemoneuô (de weg wijzen, aanvoeren, besturen) . Taalgebruik : hègemoneuô (de weg wijzen, aanvoeren, besturen) . Losse genitief . Terwijl ... of : Tijdens ... Bijbel (2) : (1) Lc 2,2 . (2) Lc 3,1 . Een vorm van ἡγεμονευω = hègemoneuô in de Bijbel (2) : (1) Lc 2,2 . (2) Lc 3,1 .
6. bep. lidw. gen. vr. enk. tès (de) van het bepaald lidwoord ho , hè
, to (de - het) . Taalgebruik in het NT : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Lc (109) . Lc 2 (5) : (1) Lc
2,2 . (2) Lc
2,4 . (3) Lc
2,8 . (4) Lc
2,36 . (5) Lc
2,42 .
Lc 2,3 - Lc 2,3 : 6. Geboorte van Jezus : Lc 2,1-20 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 2 -- Lc 2,1 - Lc 2,2 - Lc 2,3 - Lc 2,4 - Lc 2,5 - Lc 2,6 - Lc 2,7 - Lc 2,8 - Lc 2,9 - Lc 2,10 - Lc 2,11 - Lc 2,12 - Lc 2,13 - Lc 2,14 - Lc 2,15 - Lc 2,16 - Lc 2,17 - Lc 2,18 - Lc 2,19 - Lc 2,20 -- Lc (Lucas) - Lc 2 - Lc 2,21-40 - Lc 2,41-52 | ||||||||||||||||
|
Statenvertaling . 3 En zij gingen allen om beschreven te worden, een iegelijk
naar zijn eigen stad.
King James Bible . [3] And all went to be taxed, every one into his own city.
Luther-Bibel . 3 Und jedermann ging, dass er sich schätzen ließe, ein jeder
in seine Stadt.
Tekstuitleg van Lc
2,3 . Het vers Lc
2,3 telt 9 (3 X 3) woorden en 54 (2 X 3 X 3 X 3) letters . De getalwaarde
van Lc 2,3
is 4481 . Het vers Lc
2,3 is de reactie op het voorschrift van de keizer . In Mc
1,5 zien we een reactie op het optreden van Johannes de Doper . In Lc
2,3 zien we overeenkomsten met Mc
1,5 . In Mc
1,5 wordt gezegd : en heel de streek van Judea en alle inwoners van Jeruzalem
trokken uit naar hem en lieten zich dopen . Lc
2,3 zegt : en allen trokken op weg om zich te laten registreren .
Parallel met Mc
1,5 staat Mc
1,9 . In Mc
1,9 gaat Jezus van... om zich te laten dopen . Zo gebeurt het dan ook in
Lc 2,3
. In Lc
2,4 gaat Jozef van ... om zich te laten registreren .
Lc 2,3.1. kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Taalgebruik in Lc : kai (en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et . Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und . Lc (822) . Lc 2 (+ 39 / - 13 = 52) . Lc 2,1-20 (+ 12 / - 8 : (1) Lc 2,1 . (2) Lc 2,2 . (3) Lc 2,5 . (4) Lc 2,6 . (5) Lc 2,11 . (6) Lc 2,14 . (7) Lc 2,17 . (8) Lc 2,19 .) . Lc 2,21-40 (+ 15 / - 5 = 20) . Lc 2,41-52 (+ 12 / - 0 = 12) .
Lc 2,3.2.
ind. imp. 3de p. mv. eporeuonto (zij begaven zich op weg) van het werkw. poreuomai
(zich op weg begeven , op weg gaan) . Taalgebruik in het NT : poreuomai
(zich op weg begeven, op weg gaan) . Taalgebruik in Lc : poreuomai
(zich op weg begeven, op weg gaan) . por-euomai . p of ph = f -> v + r .
Zelfstandig naamwoord poros : weg door een water heen , wad , voorde , veer
, doorwaadbare plaats . Lat. por-tus : haven . Mnd. voort , ofries forda , oeng.
ford . Het woord behoort tot de groep van varen .
Lc (3) : (1) Lc
2,3 . (2) Lc
2,41 . (3) Lc
24,28 . Een vorm van poreuomai (zich op weg begeven , op weg gaan) in Lc
(48) , in Lc 2 (2) : (1) Lc
2,3 . (2) Lc
2,41 .
Lc 2,3.3.
nom. mann. + vr. mv. pantes (allen) van het bijvoegl. naamw. pas (ieder, elk,
alles) . Taalgebruik in het NT : pas
(ieder, elk, alles) . Taalgebruik in Lc : pas
(ieder, elk, alles) . Hebr. kol . Lat. omnis . Fr. tout . Ned. elk , ieder
.
Lc (25) : (1) Lc
1,63 . (2) Lc
1,66 . (3) Lc
2,3 . (4) Lc
2,18 . (5) Lc
2,47 . (6) Lc
4,22 . (7) Lc
4,26 . (8) Lc
6,26 . (9) Lc
8,40 . (10) Lc
8,52 . (11) Lc
9,17 . (12) Lc
9,43 . (13) Lc
13,3 . (14) Lc
13,5 . (15) Lc
13,17 . (16) Lc
13,27 . (17) Lc
14,18 . (18) Lc
14,29 . (19) Lc
15,1 . (20) Lc
19,7 . (21) Lc
20,38 . (22) Lc
21,4 . (23) Lc
22,70 . (24) Lc
23,48 . (25) Lc
23,49 . Een vorm van pas (ieder, elk, alles) in Lc 2 in 12 verzen : (1)
Lc 2,1
. (2) Lc
2,3 . (3) Lc
2,10 . (4) Lc
2,18 . (5) Lc
2,19 . (6) Lc
2,20 . (7) Lc
2,23 . (8) Lc
2,31 . (9) Lc
2,38 . (10) Lc
2,39 . (11) Lc
2,47 . (12) Lc
2,51 .
Lc 2,3.6.
eis (naar) . Taalgebruik in het NT : eis
(naar) . Taalgebruik in Mc : eis
(naar) . Voorzetsel van richting . Lat. in . Fr. vers (versus : gedraaid
, gekeerd ; vertere : tourner , draaien) . E. for . Ned. naar . D. nach .
Lc (210) . Lc 2 (12) : (1) Lc
2,3 . (2) Lc
2,4 . (3) Lc
2,15 . (4) Lc
2,22 . (5) Lc
2,27 . (6) Lc
2,28 . (7) Lc
2,32 . (8) Lc
2,34 . (9) Lc
2,39 . (10) Lc
2,41 . (11) Lc
2,45 . (12) Lc
2,51 .
Lc 2,3.7.
bep. lidw. acc. vr. enk. tèn . Taalgebruik in het NT : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die ,
das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam)
.
Lc (149) . Lc 2 (8) : (1) Lc
2,1 . (2) Lc
2,3 . (3) Lc
2,4 . (4) Lc
2,8 . (5) Lc
2,16 . (6) Lc
2,34 . (7) Lc
2,35 . (8) Lc
2,39 .
Lc 2,3.9.
acc. vr. enk. polin van het zelfst. naamw. polis (stad) . Taalgebruik in NT
: polis
(stad) . Taalgebruik in Lc : polis
(stad) .
Lc (17) : (1) Lc
1,26 . (2) Lc
1,39 . (3) Lc
2,3 . (4) Lc
2,4 . (5) Lc
2,39 . (6) Lc
4,31 . (7) Lc
7,11 . (8) Lc
8,1 . (9) Lc
8,4 . (10) Lc
8,34 . (11) Lc
8,39 . (12) Lc
9,10 . (13) Lc
10,1 . (14) Lc
10,8 . (15) Lc
10,10 . (16) Lc
19,41 . (17) Lc
22,10 . Een vorm van polis (stad) in Lc in 38 verzen .
Lc 2,4 - Lc 2,4 : 6. Geboorte van Jezus : Lc 2,1-20 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 2 -- Lc 2,1 - Lc 2,2 - Lc 2,3 - Lc 2,4 - Lc 2,5 - Lc 2,6 - Lc 2,7 - Lc 2,8 - Lc 2,9 - Lc 2,10 - Lc 2,11 - Lc 2,12 - Lc 2,13 - Lc 2,14 - Lc 2,15 - Lc 2,16 - Lc 2,17 - Lc 2,18 - Lc 2,19 - Lc 2,20 -- Lc (Lucas) - Lc 2 - Lc 2,21-40 - Lc 2,41-52 | ||||||||||||||||
|
Statenvertaling . 4 En Jozef ging ook op van Galilea, uit de stad Nazareth,
naar Judea, tot de stad Davids, die Bethlehem genaamd wordt, (omdat hij uit
het huis en geslacht van David was);
King James Bible . [4] And Joseph also went up from Galilee, out of the city
of Nazareth, into Judaea, unto the city of David, which is called Bethlehem;
(because he was of the house and lineage of David:)
Luther-Bibel . 4 Da machte sich auf auch Josef aus Galiläa, aus der Stadt
Nazareth, in das jüdische Land zur Stadt Davids, die da heißt Bethlehem, weil
er aus dem Hause und Geschlechte Davids war,
Tekstanalyse van Lc 2,4 . Het vers Lc 2,4 telt 28 (2 X 2 X 7) woorden en 128 (2 X 2 X 2 X 2 X 2 X 2 X 2) letters . De getalwaarde van Lc 2,4 is 9202 (2 X 43 X 107) .
Lc 2,4.1. act. ind. aor. 3de pers. enk. ανεβη = anebè (hij klom naar boven) van het werkw. αναβαινω = anabainô (beklimmen, naar boven klimmen, naar boven banen) . Taalgebruik in het NT : anabainô (beklimmen) . Taalgebruik in de LXX : anabainô (beklimmen) . Taalgebruik in Lc : anabainô (beklimmen) . Bijbel (187) . OT (165) . NT (22) . Lc (3) : (1) Lc 2,4 . (2) Lc 9,28 . (3) Lc 19,4 . Een vorm van αναβαινω = anabainô (naar boven klimmen, naar boven banen) in Lc in 9 verzen : (1) Lc 2,4 . (2) Lc 2,42 . (3) Lc 5,19 . (4) Lc 9,28 . (5) Lc 18,10 . (6) Lc 18,31 . (7) Lc 19,4 . (8) Lc 19,28 . (9) Lc 24,38 .
act. ind. aor. 3de pers. enk. anebè | 187 | 165 | 22 | 3 | 1 | 3 | 5 | 6 | 2 | 2 | 7 | 12 |
1. | 2. | 3. | 4. | 5. | 6. | |||
anabainô (beklimmen) | Lc | Lc 2 | Lc 5 | Lc 9 | Lc 18 | Lc 19 | Lc 24 | |
1. | act. ind. pr. 1ste pers. mv. anabainomen | 1 | (1) Lc 18,31 . | |||||
2. | act. ind. pr. 3de pers. mv. anabainousin | 1 | (1) Lc 24,38 . | |||||
3. | act. part. pr. nom. mann. enk. anabainôn | 1 | (1) Lc 19,28 . | |||||
4. | act. part. pr. gen. mann. mv. anabainontôn | 1 | (1) Lc 2,42 . | |||||
5. | act. ind. aor. 3de pers. enk. anebè | 3 | (1) Lc 2,4 . | (2) Lc 9,28 . | (3) Lc 19,4 . | |||
6. | act. ind. aor. 3de pers. mv. anebèsan | 1 | (1) Lc 18,10 . | |||||
7. | act. part. aor. nom. mann. mv. anabantes | 1 | (1) Lc 5,19 . | |||||
totaal | 9 | 2 | 1 | 1 | 2 | 2 | 1 |
Lc 2,4.2. Lc 2,1.2. δε = de (echter) , afkorting δ' = d' . Taalgebruik in het NT : de (echter) . Taalgebruik in de LXX : de (echter) . Taalgebruik in Lc : de (echter) . Partikel . Het staat steeds als tweede woord in de zin . Het kan een lichte tegenstelling aanduiden . Om een verandering van personage of situatie in de zin aan te duiden . Lc (478 + 5 = 483) . Lc 1 (17) : (1) Lc 1,6 . (2) Lc 1,8 . (3) Lc 1,11 . (4) Lc 1,13 . (5) Lc 1,22 . (6) Lc 1,24 . (7) Lc 1,26 . (8) Lc 1,29 . (9) Lc 1,34 . (10) Lc 1,38 . (11) Lc 1,39 . (12) Lc 1,56 . (13) Lc 1,57 . (14) Lc 1,62 . (15) Lc 1,64 . (16) Lc 1,76 . (17) Lc 1,80 . In Lc 2,1-20 komt het partikel de (echter) vijfmaal voor : (1) Lc 2,1 . (2) Lc 2,4 . (3) Lc 2,6 . (4) Lc 2,17 . (5) Lc 2,19 . Verder in Lc 2 (4) : (1) Lc 2,35 . (2) Lc 2,40 . (3) Lc 2,44 . (4) Lc 2,47 .
de (echter) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
de | 6210 | 3754 | 2456 | 421 | 149 | 478 | 203 | 490 | 708 | 7 | 1048 | 1251 |
d' | 73 | 50 | 23 | 12 | 2 | 5 | 1 | 3 | 19 | 20 | ||
Totaal | 6283 | 3804 | 2479 | 433 | 151 | 483 | 204 | 490 | 711 | 7 | 1067 | 1271 |
de (echter) | Lc 1 | Lc 2 | Lc 3 | Lc 4 | Lc 5 | Lc 6 | Lc 7 | Lc 8 | Lc 9 | Lc 10 | Lc 11 | Lc 12 | Lc 13 | Lc 14 | Lc 15 | Lc 16 | Lc 17 | Lc 18 | Lc 19 | Lc 20 | Lc 21 | Lc 22 | Lc 23 | Lc 24 |
de (478) | 17 | 9 | 11 | 13 | 18 | 15 | 23 | 37 | 36 | 21 | 22 | 26 | 13 | 8 | 16 | 15 | 11 | 26 | 16 | 22 | 14 | 35 | 34 | 20 |
d' (5) | 1 | 2 | 1 | 1 | ||||||||||||||||||||
483 | 17 | 9 | 11 | 13 | 18 | 15 | 23 | 37 | 37 | 23 | 22 | 26 | 13 | 8 | 16 | 15 | 12 | 26 | 16 | 23 | 14 | 35 | 34 | 20 |
1151 verzen | Lc 1 | Lc 2 | Lc 3 | Lc 4 | Lc 5 | Lc 6 | Lc 7 | Lc 8 | Lc 9 | Lc 10 | Lc 11 | Lc 12 | Lc 13 | Lc 14 | Lc 15 | Lc 16 | Lc 17 | Lc 18 | Lc 19 | Lc 20 | Lc 21 | Lc 22 | Lc 23 | Lc 24 |
80 | 52 | 38 | 44 | 39 | 49 | 50 | 56 | 62 | 42 | 54 | 59 | 35 | 35 | 32 | 31 | 37 | 43 | 48 | 47 | 38 | 71 | 56 | 53 |
Lc 2,4.3. kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Taalgebruik in Lc : kai (en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et . Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und . Lc (822) . Lc 2 (+ 39 / - 13 = 52) . Lc 2,1-20 (+ 12 / - 8 : (1) Lc 2,1 . (2) Lc 2,2 . (3) Lc 2,5 . (4) Lc 2,6 . (5) Lc 2,11 . (6) Lc 2,14 . (7) Lc 2,17 . (8) Lc 2,19 .) . Lc 2,21-40 (+ 15 / - 5 = 20) . Lc 2,41-52 (+ 12 / - 0 = 12) .
Lc 2,4.4. ιωσηφ = iôsèf (Jozef) . Taalgebruik in de LXX : iôsèf (Jozef) . Taalgebruik in het NT : iôsèf (Jozef) . Taalgebruik in Lc : iôsèf (Jozef) . Gebruik in de bijbel (234) , in de LXX (200) , in het NT (34) . Gn (143) . Ex (4) . Lc (11) : (1) Lc 1,27 . (2) Lc 2,4 . (3) Lc 2,16 . (4) Lc 2,33 . (5) Lc 2,43 . (6) Lc 3,23 . (7) Lc 3,24 . (8) Lc 3,26 . (9) Lc 3,30 . (10) Lc 4,22 . (11) Lc 23,50 .
iôsèf | bijbel | O.T. | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | |
1 | 234 | 200 | 34 | 11 | 2 | 8 | 4 | 6 | 2 | 1 | 21 | 25 | 2 |
- Hebreeuws . יוֹסֵף = jôseph (Jozef)
. Taalgebruik in Tenakh : jôseph
(Jozef) . Getalwaarde : jod = 10 , waw = 6 , samech = 15 of 60 , pe = 17
of 80 ; totaal 48 ( 2³ X 3) OF 156 (2² X 3 X 13 OF 12 X 13 OF 6 X
26) . Tenakh (186) . Pentateuch (146) . Eerdere Profeten (19) . Latere Profeten
(5) . 12 Kleine Profeten (6) . Geschriften (10) . Gn (129) .
- Arabisch : يُوسُف = jusuf (Jusuf) . Taalgebruik in de Qoran : jusuf (Jusuf) .
Lc 2,4.5.
apo (af, van-weg) . afkoring ap' . Taalgebruik in het NT : apo
(af , van-weg) . Taalgebruik in Mc : apo
(af , van-weg) . Voorzetsel .
Lc (73 + 32 + 9 = 114) . Lc 2 (2 + 1 = 3) . apo in Lc 2 (2) : (1) Lc
2,4 . (2) Lc
2,36 . ap' in Lc (1) Lc
2,15 .
Lc 2,4.6.
bep. lidw. gen. vr. enk. tès (de) van het bepaald lidwoord ho , hè
, to (de - het) . Taalgebruik in het NT : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die ,
das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam)
.
Lc (109) . Lc 2 (5) : (1) Lc
2,2 . (2) Lc
2,4 . (3) Lc
2,8 . (4) Lc
2,36 . (5) Lc
2,42 .
Lc 2,4.7.
gen. vr. enk. Galilaias (Galilea) van de plaatsnaam Galilaia (Galilea) . Taalgebruik
in het NT : Galilaia
(Galilea) . Taalgebruik in Synoptici : Galilaia
(Galilea) . Taalgebruik in Lc : Galilaia
(Galilea) . Hebr. gälal (rollen, wentelen) .
Lc (10) : (1) Lc
1,26 . (2) Lc
2,4 . (3) Lc
3,1 . (4) Lc
4,31 . (5) Lc
5,17 . (6) Lc
8,26 . (7) Lc
17,11 . (8) Lc
23,5 . (9) Lc
23,49 . (10) Lc
23,55 . Een vorm van Galilaia (Galilea) in Lc in 13 verzen : (1) Lc
1,26 . (2) Lc
2,4 . (3) Lc
2,39 . (4) Lc
3,1 . (5) Lc
4,14 . (6) Lc
4,31 . (7) Lc
5,17 . (8) Lc
8,26 . (9) Lc
17,11 . (10) Lc
23,5 . (11) Lc
23,49 . (12) Lc
23,55 . (13) Lc
24,6 .
Lc 2,4.5. - 7. apo tès galilaias (van Galilea) . Lc (3) : (1) Lc 2,4 . (2) Lc 23,5 . (3) Lc 23,49 .
Lc 2,4.8.
ek of ex (uit) . Taalgebruik in het NT : ek
(uit) . Taalgebruik in Lc : ek
(uit) .
Lc (46 + 37 = 83) . Lc 2 (3 + 1 = 4) . ek (3) : (1) Lc
2,4 . (2) Lc
2,35 . (3) Lc
2,36 . ex (1) Lc
2,4 .
Lc 2,4.9.
gen. vr. enk. poleôs (van de stad) van het zelfst. naamw. polis (stad)
. Taalgebruik in het NT : polis
(stad) . Taalgebruik in Lc : polis
(stad) .
Lc (8) : (1) Lc
2,4 . (2) Lc
4,29 . (3) Lc
7,12 . (4) Lc
8,27 . (5) Lc
9,5 . (6) Lc
10,11 . (7) Lc
14,21 . (8) Lc
23,51 . Een vorm van polis (stad) in Lc in 37 verzen . In Lc 2 (4) : (1)
Lc 2,3
. (2) Lc
2,4 (2 vormen) . (3) Lc
2,11 . (4) Lc
2,39 . In Lc 1 - 2 is er 7X een vorm van polis (stad) .
Lc 2,4.8. - 9. ek poleôs (uit een stad) . Lc (1) Lc 2,4 . ek tès poleôs (uit de stad) . Lc (2) : (1) Lc 8,27 . (2) Lc 10,11 .
Lc 2,4.10.
nazaret of nazareth (Nazareth) . Taalgebruik in het NT : nazaret
of nazareth (Nazareth) . Taalgebruik in Lc : nazaret
of nazareth (Nazareth) .
Lc (4) : (1) Lc
1,26 . (2) Lc
2,4 . (3) Lc
2,39 . (4) Lc
2,51 .
Lc 2,4.11.
eis (naar) . Taalgebruik in het NT : eis
(naar) . Taalgebruik in Lc : eis
(naar) . Voorzetsel van richting . Lat. in . Fr. vers (versus : gedraaid
, gekeerd ; vertere : tourner , draaien) . E. for . Ned. naar . D. nach .
Lc (210) . Lc 2 (12) : (1) Lc
2,3 . (2) Lc
2,4 . (3) Lc
2,15 . (4) Lc
2,22 . (5) Lc
2,27 . (6) Lc
2,28 . (7) Lc
2,32 . (8) Lc
2,34 . (9) Lc
2,39 . (10) Lc
2,41 . (11) Lc
2,45 . (12) Lc
2,51 .
Lc 2,4.12.
bep. lidw. acc. vr. enk. tèn . Taalgebruik in het NT : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die ,
das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam)
.
Lc (149) . Lc 2 (8) : (1) Lc
2,1 . (2) Lc
2,3 . (3) Lc
2,4 . (4) Lc
2,8 . (5) Lc
2,16 . (6) Lc
2,34 . (7) Lc
2,35 . (8) Lc
2,39 .
Lc 2,4.13.
acc. vr. enk. ioudaian van het zelfst. naamw. ioudaia (Judea) . Taalgebruik
in het NT : ioudaia
(Judea) . Taalgebruik in Lc : ioudaia
(Judea) .
Lc (1) : Lc
2,4 . Een vorm van ioudaia (Judea) in Lc in 10 verzen : (1) Lc
1,5 . (2) Lc
1,65 . (3) Lc
2,4 . (4) Lc
3,1 . (5) Lc
4,44 . (6) Lc
5,17 . (7) Lc
6,17 . (8) Lc
7,17 . (9) Lc
21,21 . (10) Lc
23,5 .
Lc 2,4.14.
eis (naar) . Taalgebruik in het NT : eis
(naar) . Taalgebruik in Lc : eis
(naar) . Voorzetsel van richting . Lat. in . Fr. vers (versus : gedraaid
, gekeerd ; vertere : tourner , draaien) . E. for . Ned. naar . D. nach .
Lc (210) . Lc 2 (12) : (1) Lc
2,3 . (2) Lc
2,4 . (3) Lc
2,15 . (4) Lc
2,22 . (5) Lc
2,27 . (6) Lc
2,28 . (7) Lc
2,32 . (8) Lc
2,34 . (9) Lc
2,39 . (10) Lc
2,41 . (11) Lc
2,45 . (12) Lc
2,51 .
Lc 2,4.15.
acc. vr. enk. polin van het zelfst. naamw. polis (stad) . Taalgebruik in NT
: polis
(stad) . Taalgebruik in Lc : polis
(stad) .
Lc (17) : (1) Lc
1,26 . (2) Lc
1,39 . (3) Lc
2,3 . (4) Lc
2,4 . (5) Lc
2,39 . (6) Lc
4,31 . (7) Lc
7,11 . (8) Lc
8,1 . (9) Lc
8,4 . (10) Lc
8,34 . (11) Lc
8,39 . (12) Lc
9,10 . (13) Lc
10,1 . (14) Lc
10,8 . (15) Lc
10,10 . (16) Lc
19,41 . (17) Lc
22,10 . Een vorm van polis (stad) in Lc in 38 verzen . In Lc 2 (4) : (1)
Lc 2,3
. (2) Lc
2,4 (2 vormen) . (3) Lc
2,11 . (4) Lc
2,39 . In Lc 1 - 2 is er 7X een vorm van polis (stad) .
Lc 2,4.14. - 15. eis polin (naar een stad) . Lc (7) : (1) Lc 1,26 . (2) Lc 1,39 . (3) Lc 2,4 . (4) Lc 2,39 . (5) Lc 7,11 . (6) Lc 8,34 . (7) Lc 22,10 .
Lc 2,4.16.
dauid (David) . Taalgebruik in het NT : dauid
(David) . Taalgebruik in Mc : dauid
(David) .
Lc (12) : (1) Lc
1,27 . (2) Lc
1,32 . (3) Lc
1,69 . (4) Lc
2,4 . (5) Lc
2,11 . (6) Lc
3,31 . (7) Lc
6,3 . (8) Lc
18,38 . (9) Lc
18,39 . (10) Lc
20,41 . (11) Lc
20,42 . (12) Lc
20,44 .
Lc 2,4.17. betrekk. voornaamw. nom. vr. enk. hètis . Taalgebruik in het NT : betrekkelijk voornaamwoord . Taalgebruik in Lc : betrekkelijk voornaamwoord . Lc (8) : (1) Lc 2,4 . (2) Lc 2,10 . (3) Lc 7,37 . (4) Lc 7,39 . (5) Lc 8,26 . (6) Lc 8,43 . (7) Lc 10,42 . (8) Lc 12,1 .
Lc 2,4.19.
bethleem (Betlehem) . Taalgebruik in het NT : bethleem
(Betlehem) . Taalgebruik in Lc : bethleem
(Betlehem) .
Lc (2) : (1) Lc
2,4 . (2) Lc
2,15 .
Lc 2,4.23.
pers. voornaamw. 3de pers. enk. acc. mann. enk. auton (hem) van het pers.
voornaamw. autos (hij - hem) . Taalgebruik in het NT : voornaamwoord
autos . Taalgebruik in Lc. : voornaamwoord
autos .
Lc (184) . Lc 2 (9) : (1) Lc
2,4 . (2) Lc
2,7 . (3) Lc
2,21 . (4) Lc
2,22 . (5) Lc
2,25 . (6) Lc
2,44 . (7) Lc
2,45 . (8) Lc
2,46 . (9) Lc
2,48 .
Lc 2,4.24.
ek of ex (uit) . Taalgebruik in het NT : ek
(uit) . Taalgebruik in Lc : ek
(uit) .
Lc (46 + 37 = 83) . Lc 2 (3 + 1 = 4) . ek (3) : (1) Lc
2,4 . (2) Lc
2,35 . (3) Lc
2,36 . ex (1) Lc
2,4 .
Lc 2,4.26. kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Taalgebruik in Lc : kai (en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et . Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und . Lc (822) . Lc 2 (+ 39 / - 13 = 52) . Lc 2,1-20 (+ 12 / - 8 : (1) Lc 2,1 . (2) Lc 2,2 . (3) Lc 2,5 . (4) Lc 2,6 . (5) Lc 2,11 . (6) Lc 2,14 . (7) Lc 2,17 . (8) Lc 2,19 .) . Lc 2,21-40 (+ 15 / - 5 = 20) . Lc 2,41-52 (+ 12 / - 0 = 12) .
Lc 2,4.28.
dauid (David) . Taalgebruik in het NT : dauid
(David) . Taalgebruik in Mc : dauid
(David) .
Lc (12) : (1) Lc
1,27 . (2) Lc
1,32 . (3) Lc
1,69 . (4) Lc
2,4 . (5) Lc
2,11 . (6) Lc
3,31 . (7) Lc
6,3 . (8) Lc
18,38 . (9) Lc
18,39 . (10) Lc
20,41 . (11) Lc
20,42 . (12) Lc
20,44 .
Lc 2,4.34.
gen. mann. enk. oikou van het zelfst. naamw. oikos (huis) . Taalgebruik in
het NT : oikos
(huis) . Taalgebruik in Lc : oikos
(huis) .
Lc (3) : (1) Lc
1,27 . (2) Lc
2,4 . (3) Lc
11,51 .
Lc 2,4.33. - 34. 37. ex oikou (...) dauid (uit een huis van David) in Lc (2) : (1) Lc 1,27 . (2) Lc 2,4 . en oikô(i) dauid (in een huis van David) : Lc 1,69 .
Lc 2,5 - Lc 2,5 : 6. Geboorte van Jezus : Lc 2,1-20 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 2 -- Lc 2,1 - Lc 2,2 - Lc 2,3 - Lc 2,4 - Lc 2,5 - Lc 2,6 - Lc 2,7 - Lc 2,8 - Lc 2,9 - Lc 2,10 - Lc 2,11 - Lc 2,12 - Lc 2,13 - Lc 2,14 - Lc 2,15 - Lc 2,16 - Lc 2,17 - Lc 2,18 - Lc 2,19 - Lc 2,20 -- Lc (Lucas) - Lc 2 - Lc 2,21-40 - Lc 2,41-52 | ||||||||||||||||
|
Statenvertaling . 5 Om beschreven te worden met Maria, zijn ondertrouwde
vrouw, welke bevrucht was.
King James Bible . [5] To be taxed with Mary his espoused wife, being great
with child.
Luther-Bibel . 5 damit er sich schätzen ließe mit Maria, seinem vertrauten
Weibe; die war schwanger.
Tekstuitleg van Lc 2,5 .
1. inf. aor. apograpsasthai (zich laten opschrijven) van het werkw. apografomaii (afschrijven , zich laten opschrijven) . Taalgebruik in het NT : apografesthai (zich laten opschrijven) . Taalgebruik in Lc : apografesthai (zich laten opschrijven) . Lc (1) Lc 2,5 . Een vorm van apografomaii (afschrijven , zich laten opschrijven) in Lc in 3 verzen : (1) Lc 2,1 . (2) Lc 2,3 . (3) Lc 2,5 .
2. sun (met) . Taalgebruik in het NT : sun
(met) . Taalgebruik in Lc : sun
(met) .
Lc (23) : (1) Lc
1,56 . (2) Lc
2,5 . (3) Lc
2,13 . (4) Lc
5,9 . (5) Lc
5,19 . (6) Lc
7,6 . (7) Lc
7,12 . (8) Lc
8,1 . (9) Lc
8,38 . (10) Lc
8,51 . (11) Lc
9,32 . (12) Lc
19,23 . (13) Lc
20,1 . (14) Lc
22,14 . (15) Lc
22,56 . (16) Lc
23,11 . (17) Lc
23,32 . (18) Lc
24,10 . (19) Lc
24,21 . (20) Lc
24,24 . (21) Lc
24,29 . (22) Lc
24,33 . (23) Lc
24,44 .
Lc 2,5.3.
mariam (Maria) . Taalgebruik in het NT : mariam
(Maria) . Taalgebruik in Lc : mariam
(Maria) .
Lc (13) : (1) Lc
1,27 . (2) Lc
1,30 . (3) Lc
1,34 . (4) Lc
1,38 . (5) Lc
1,39 . (6) Lc
1,46 . (7) Lc
1,56 . (8) Lc
2,5 . (9) Lc
2,16 . (10) Lc
2,19 . (11) Lc
2,34 . (12) Lc
10,39 . (13) Lc
10,42 .
Lc 2,5.4.
bep. lidw. dat. vr. enk. tè(i) (de) van het bepaald lidwoord ho , hè
, to (de - het) . Taalgebruik in het NT : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die ,
das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam)
.
Lc (119) . Lc 2 (11) : (1) Lc
2,5 . (2) Lc
2,8 . (3) Lc
2,16 . (4) Lc
2,19 . (5) Lc
2,21 . (6) Lc
2,38 . (7) Lc
2,41 . (8) Lc
2,44 . (9) Lc
2,47 . (10) Lc
2,51 . (11) Lc
2,52 .
Lc 2,5.5.
pass. part. perf. dat. vr. enk emnèsteumenè(i) (verloofd) van
het werkw. mnèsteuô (verloven, ten huwelijk geven) . Taalgebruik
in het NT : mnèsteuô
(verloven, ten huwelijk geven) . Taalgebruik in Lc : mnèsteuô
(verloven, ten huwelijk geven) .
Lc (1) Lc
2,5 . Deze vorm komt in de bijbel slechts hier in Lc
1,27 voor . Een vorm van mnèsteuô (verloven, ten huwelijk
geven) in Lc in 2 verzen : (1) Lc
1,27 . (2) Lc
2,5 .
Lc 2,6 - Lc 2,6 : 6. Geboorte van Jezus : Lc 2,1-20 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 2 -- Lc 2,1 - Lc 2,2 - Lc 2,3 - Lc 2,4 - Lc 2,5 - Lc 2,6 - Lc 2,7 - Lc 2,8 - Lc 2,9 - Lc 2,10 - Lc 2,11 - Lc 2,12 - Lc 2,13 - Lc 2,14 - Lc 2,15 - Lc 2,16 - Lc 2,17 - Lc 2,18 - Lc 2,19 - Lc 2,20 -- Lc (Lucas) - Lc 2 - Lc 2,21-40 - Lc 2,41-52 | ||||||||||||||||
|
Statenvertaling . 6 En het geschiedde, als zij daar waren, dat de dagen vervuld
werden, dat zij baren zoude.
King James Bible . [6] And so it was, that, while they were there, the days
were accomplished that she should be delivered.
Luther-Bibel . 6 Und als sie dort waren, kam die Zeit, dass sie gebären sollte.
Tekstanalyse van Lc 2,6 . Het vers Lc 2,6 telt 13 woorden en 61 tellers . De getalwaarde van Lc 2,6 is 5764 (2 X 2 X 2 X 3 X 241) .
Lc 2,6.1. ind. aor. 3de pers. enk. εγενετο = egeneto (het gebeurde) van het werkw. γινομαι = ginomai (worden, gebeuren) . Taalgebruik in de LXX : ginomai (worden) . Taalgebruik in het NT : ginomai (worden) . Bijbel (925) . OT (730) . NT (195) . Lc (69) . Lc 1-2 (14) : (1) Lc 1,5 . (2) Lc 1,8 . (3) Lc 1,23 . (4) Lc 1,41 (5) Lc 1,44 . (6) Lc 1,59 . (7) Lc 1,65 . (8) Lc 2,1 . (9) Lc 2,2 . (10) Lc 2,6 . (11) Lc 2,13 . (12) Lc 2,15 . (13) Lc 2,42 . (14) Lc 2,46 . Het duidt vaak een tijdsaanduiding aan (in die dagen, in de dagen van...) : een gelijk-tijdigheid (terwijl hij het priesterschap uitoefende) , een voor-tijdigheid of een na-tijdigheid . Soms heeft het ook de betekenis van zijn (er was eens... zoals vele verhalen bij ons beginnen) . Een vorm van γινομαι = ginomai in de LXX (2174) , in het NT (667) , in Lc (129) , in Lc 1 (10) : (1) Lc 1,2 . (2) Lc 1,5 . (3) Lc 1,8 . (4) Lc 1,20 . (5) Lc 1,23 . (6) Lc 1,38 . (7) Lc 1,41 . (8) Lc 1,44 . (9) Lc 1,59 . (10) Lc 1,65 , in Lc 2 (7) : (1) Lc 2,1 . (2) Lc 2,2 . (3) Lc 2,6 . (4) Lc 2,13 . (5) Lc 2,15 . (6) Lc 2,42 . (7) Lc 2,46 . In Lc : X vormen in 24 / 24 hoofdstukken en in 129 verzen .
egeneto (het gebeurde) . | Lc 1 | Lc 2 | Lc 3 | Lc 4 | Lc 5 | Lc 6 | Lc 7 | Lc 8 | Lc 9 | Lc 10 | Lc 11 | Lc 12 | Lc 13 | Lc 14 | Lc 15 | Lc 16 | Lc 17 | Lc 18 | Lc 19 | Lc 20 | Lc 21 | Lc 22 | Lc 23 | Lc 24 | |
67 | 7 | 7 | 2 | 2 | 3 | 6 | 1 | 3 | 8 | 1 | 4 | 1 | 1 | 1 | 1 | 4 | 1 | 3 | 1 | 4 | 1 | 7 |
- Hebreeuws . wë + act. qal imperf. 3de pers. mann. enk. וַיְהִי = wajëhî (en hij/het
was) van het werkw. הָיָה = hâjâh (zijn) . De getalwaarde van וַיְהי = wajëhî
(en hij/het zal zijn/was) is 31 . 31 is de getalwaarde van אֵל = ´el (God) ;
aleph = 1 , lamed = 12 of 30 ; totaal : 13 of 31 (elkaars spiegelbeeld) .Taalgebruik
in Tenakh : hâjâh
(zijn) . Getalwaarde : he = 5 , jod = 10 ; totaal : 20 (2² X 5) . Structuur
: 5 - 1 - 5 . De som van de elementen is telkens 2 .Tenakh
(784) . Pentateuch (181) . Eerdere Profeten (339) . Latere Profeten (116) .
12 Kleine Profeten (22) . Geschriften (126) .
- Lat. esse . D. sein . Fr. être . Ned. zijn . E. to be . Aramees : הֲוָא = häwâ´ . Arabisch : هَؤَىَ = hawa .
Lc 2,6.1.
egeneto ... en tôi + infinitief (terwijl zij daar waren) . Taalgebruik
: ginomai
(gebeuren, worden, ontstaan) , zie Lc
1,5 , Mc
1,4 en Mc
16,1 .
De zinsconstructie van Lc 1,8 zien we terugkomen in Lc
2,6 .
De beginsituatie van het verhaal (Lc 2,1-7) is gekend . Jozef en Maria verblijven
in Nazaret . Maria is zwanger . Als er niets onverwachts gebeurt , zal Maria
in Nazaret bevallen . Daar duikt echter het besluit van keizer Augustus op
om zich te laten registreren , ieder in zijn eigen stad . Bijgevolg moeten
Jozef en Maria naar Betlehem afreizen . Lc
2,6 luidt de eindsituatie in . Het ene brengt het andere mee . We zagen
dat het εγενετο = egeneto van Lc
1,23 de verandering van het verhaal van Lc
1,5-25 omsluit . Zowel in Lc
1,23 als in Lc
2,6 is er sprake over : dagen van... waren vervuld : in het ene geval
de dienst , in het andere geval : om hem te baren .
Lc 2,6.2. δε = de (echter) , afkorting δ' = d' . Taalgebruik in het NT : de (echter) . Taalgebruik in de LXX : de (echter) . Taalgebruik in Lc : de (echter) . Partikel . Het staat steeds als tweede woord in de zin . Het kan een lichte tegenstelling aanduiden . Om een verandering van personage of situatie in de zin aan te duiden . Lc (478 + 5 = 483) . Lc 1 (17) : (1) Lc 1,6 . (2) Lc 1,8 . (3) Lc 1,11 . (4) Lc 1,13 . (5) Lc 1,22 . (6) Lc 1,24 . (7) Lc 1,26 . (8) Lc 1,29 . (9) Lc 1,34 . (10) Lc 1,38 . (11) Lc 1,39 . (12) Lc 1,56 . (13) Lc 1,57 . (14) Lc 1,62 . (15) Lc 1,64 . (16) Lc 1,76 . (17) Lc 1,80 . In Lc 2,1-20 komt het partikel de (echter) vijfmaal voor : (1) Lc 2,1 . (2) Lc 2,4 . (3) Lc 2,6 . (4) Lc 2,17 . (5) Lc 2,19 . Verder in Lc 2 (4) : (1) Lc 2,35 . (2) Lc 2,40 . (3) Lc 2,44 . (4) Lc 2,47 .
de (echter) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
de | 6210 | 3754 | 2456 | 421 | 149 | 478 | 203 | 490 | 708 | 7 | 1048 | 1251 |
d' | 73 | 50 | 23 | 12 | 2 | 5 | 1 | 3 | 19 | 20 | ||
Totaal | 6283 | 3804 | 2479 | 433 | 151 | 483 | 204 | 490 | 711 | 7 | 1067 | 1271 |
de (echter) | Lc 1 | Lc 2 | Lc 3 | Lc 4 | Lc 5 | Lc 6 | Lc 7 | Lc 8 | Lc 9 | Lc 10 | Lc 11 | Lc 12 | Lc 13 | Lc 14 | Lc 15 | Lc 16 | Lc 17 | Lc 18 | Lc 19 | Lc 20 | Lc 21 | Lc 22 | Lc 23 | Lc 24 |
de (478) | 17 | 9 | 11 | 13 | 18 | 15 | 23 | 37 | 36 | 21 | 22 | 26 | 13 | 8 | 16 | 15 | 11 | 26 | 16 | 22 | 14 | 35 | 34 | 20 |
d' (5) | 1 | 2 | 1 | 1 | ||||||||||||||||||||
483 | 17 | 9 | 11 | 13 | 18 | 15 | 23 | 37 | 37 | 23 | 22 | 26 | 13 | 8 | 16 | 15 | 12 | 26 | 16 | 23 | 14 | 35 | 34 | 20 |
1151 verzen | Lc 1 | Lc 2 | Lc 3 | Lc 4 | Lc 5 | Lc 6 | Lc 7 | Lc 8 | Lc 9 | Lc 10 | Lc 11 | Lc 12 | Lc 13 | Lc 14 | Lc 15 | Lc 16 | Lc 17 | Lc 18 | Lc 19 | Lc 20 | Lc 21 | Lc 22 | Lc 23 | Lc 24 |
80 | 52 | 38 | 44 | 39 | 49 | 50 | 56 | 62 | 42 | 54 | 59 | 35 | 35 | 32 | 31 | 37 | 43 | 48 | 47 | 38 | 71 | 56 | 53 |
Lc 2,6.1. - 2. εγενετο δε = egeneto de (het gebeurde echter) . NT (40) . Lc (20) : (1) Lc
1,8 . (2) Lc
2,1 . (3) Lc
2,6 . (4) Lc
3,21 . (5) Lc
5,1 . (6) Lc
6,1 . (7) Lc
6,6 . (8) Lc
6,12 . (9) Lc
8,40 . (10) Lc
9,28 . (11) Lc
9,37 . (12) Lc
9,51 . (13) Lc
9,57 . (14) Lc
10,38 . (15) Lc 11,14 . (16) Lc
11,27 . (17) Lc 16,22 . (18) Lc
18,35 . (19) Lc 22,24 . (20) Lc
22,44 .
- και εγενετο = kai egeneto (en het gebeurde) . NT () . Lc (35) : (1) Lc
1,23 . (2) Lc
1,41 . (3) Lc
1,59 . (4) Lc
1,65 . (5) Lc 2,15 . (6) Lc 2,42 . (7) Lc 2,46 . (8) Lc
4,36 . (9) Lc 5,12 . (10) Lc 5,17 . (11) Lc 6,13 . (12) Lc 6,16 . (13) Lc
6,49 . (14) Lc 7,11 . (15) Lc 8,1 . (16) Lc 8,22 . (17) Lc 8,24 . (18) Lc 9,18 . (19) Lc
9,29 . (20) Lc
9,33 . (21) Lc 11,1 . (22) Lc 13,19 . (23) Lc 14,1 .
(24) Lc 17,11 . (25) Lc 17,14 . (26) Lc
17,28 . (27) Lc 19,15 . (28) Lc
19,29 . (29) Lc 20,1 . (30) Lc 22,14 . (31) Lc
22,66 . (32) Lc 24,4 . (33) Lc 24,15 . (34) Lc
24,30 . (35) Lc
24,51 .
Lc 2,6.3. εν = en (in, tijdens)
. Taalgebruik in het NT : en
(in) . Taalgebruik in de LXX: en
(in) . Taalgebruik in Lc : en
(in) . Lc (288) . Lc 1 (25) : (1) Lc
1,1 . (2) Lc
1,5 . (3) Lc
1,6 . (4) Lc
1,7 . (5) Lc
1,8 . (6) Lc
1,17 . (7) Lc
1,18 . (8) Lc
1,21 . (9) Lc
1,22 . (10) Lc
1,25 . (11) Lc
1,26 . (12) Lc
1,31 . (13) Lc
1,36 . (14) Lc
1,39 . (15) Lc
1,41 . (16) Lc
1,42 . (17) Lc
1,44 . (18) Lc
1,51 . (19) Lc
1,59 . (20) Lc
1,65 . (21) Lc
1,66 . (22) Lc
1,75 . (23) Lc
1,78 . (24) Lc
1,79 . (25) Lc
1,80 . Lc 2 (23) : (1) Lc
2,1 . (2) Lc
2,6 . (3) Lc
2,7 . (4) Lc
2,8 . (5) Lc
2,11 . (6) Lc
2,12 . (7) Lc
2,14 . (8) Lc
2,16 . (9) Lc
2,19 . (10) Lc
2,21 . (11) Lc
2,23 . (12) Lc
2,24 . (13) Lc
2,25 . (14) Lc
2,27 . (15) Lc
2,29 . (16) Lc
2,34 . (17) Lc
2,36 . (18) Lc
2,43 . (19) Lc
2,44 . (20) Lc
2,46 . (21) Lc
2,49 . (22) Lc
2,51 . (23) Lc
2,52 .
en (in) . | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | synopt. | ev. |
11097 | 8943 | 2154 | 247 | 119 | 288 | 182 | 226 | 966 | 126 | 654 | 836 |
- Hebr. בְּ = bë . Fr. en . Ned. in . E. in . D. in . Fr. dans . Arabisch : فِي = fi (in) . Taalgebruik in de Qoran : fi (in) .
1. - 3. εγενετο δε εν = egeneto de en = het gebeurde echter tijdens . NT (18) . Lc (14)
: (1) Lc
1,8 . (2) Lc
2,1 . (3) Lc
2,6 . (4) Lc
3,21 . (5) Lc
5,1 . (6) Lc
6,1 . (7) Lc
6,6 . (8) Lc
6,12 . (9) Lc
8,40 . (10) Lc
9,37 . (11) Lc
9,51 . (12) Lc
10,38 . (13) Lc
11,27 . (14) Lc
18,35 .
- και εγενετο εν = kai egeneto en = en het gebeurde tijdens . NT (23) . Mc (3) . Lc (20) : (1) Lc
1,59 . (2) Lc 5,12 . (3) Lc 5,17 . (4) Lc 7,11 . (5) Lc 8,1 . (6) Lc 8,22 . (7) Lc 9,18 . (8) Lc
9,29 . (9) Lc
9,33 . (10) Lc 11,1 . (11) Lc 14,1 .
(12) Lc 17,11 . (13) Lc 17,14 . (14) Lc
17,28 . (15) Lc 19,15 . (16) Lc 20,1 . (17) Lc 24,4 . (18) Lc 24,15 . (19) Lc
24,30 . (35) Lc
24,51 .
- 69X εγενετο = egeneto in Lc . 55X εγενετο δε = egeneto de + και εγενετο = kai egeneto . 34X εγενετο δε εν = egeneto de en + και εγενετο εν = kai egeneto en . 34X op een totaal van 41X in het NT .
Lc 2,6.1.
- 4. εγενετο δε εν τῳ = egeneto de en tô(i) = het gebeurde echter tijdens het ... Lc (9)
: (1) Lc
1,8 . (2) Lc
2,6 . (3) Lc
3,21 . (4) Lc
5,1 . (5) Lc
8,40 . (6) Lc
9,51 . (7) Lc
10,38 . (8) Lc
11,27 . (9) Lc
18,35 .
- και εγενετο εν τῳ = kai egeneto en tô(i) = en het gebeurde tijdens het ... Lc
(14) : (1) Lc
5,12 . (2) Lc
8,1 . (3) Lc
9,18 . (4) Lc
9,29 . (5) Lc
9,33 . (6) Lc
11,1 . (7) Lc
14,1 . (8) Lc
17,11 . (9) Lc
17,14 . (10) Lc
19,15 . (11) Lc
24,4 . (12) Lc
24,15 . (13) Lc
24,30 . (14) Lc
24,51 .
- De beginsituatie van het verhaal (Lc 2,1-7) is gekend . Jozef en Maria verblijven
in Nazaret . Maria is zwanger . Als er niets onverwachts gebeurt , zal Maria
in Nazaret bevallen . Daar duikt echter het besluit van keizer Augustus op
om zich te laten registreren , ieder in zijn eigen stad . Bijgevolg moeten
Jozef en Maria naar Betlehem afreizen . Lc
2,6 luidt de eindsituatie in . Het ene brengt het andere mee . We zagen
dat het εγενετο = egeneto van Lc
1,23 de verandering van het verhaal van Lc
1,5-25 omsluit . Zowel in Lc
1,23 als in Lc
2,6 is er sprake over : dagen van... waren vervuld : in het ene geval
de dienst , in het andere geval : om hem te baren .
Lc 2,6.8.
passief indicatief aorist derde persoon meervoud eplèthèsan
(zij werden vervuld) van het werkw. pimplèmi (vullen) . Taalgebruik
in het NT : pimplèmi
(vullen) . Taalgebruik in Lc : pimplèmi
(vullen) .
In zeven verzen bij Lucas . In vier verzen ervan heeft de vervulling te maken
met de tijd ; in de andere drie verzen heeft het te maken met gevoelens .
.
(1) Lc
1,23 (kai egeneto hôs eplèsthèsan hai hèmerai
tès leitourgias autou = en het gebeurde zodra de dagen van zijn dienst)
.
(2) Lc
2,6 (eplèsthèsan hai hèmerai tou = de dagen waren
bereikt om...) .
(3) Lc
2,21 (eplèsthèsan hèmerai oktô tou = de acht
dagen waren bereikt om ...) .
(4) Lc
2,22 (eplèsthèsan hai hèmerai tou = de dagen waren
bereikt van ...) .
(5) Lc
4,28 (eplèsthèsan pantes thumou = allen werden vervuld van
woede) .
(6) Lc
5,26 (eplèsthèsan fobou = zij werden vervuld van vrees)
.
(7) Lc
6,11 (autoi de eplèsthèsan avoias = deze echter werden vervuld
van onbegrip) .
Een vorm van pimplèmi (vullen) in Lc in 13 verzen : (1) Lc
1,15 . (2) Lc
1,23 . (3) Lc
1,41 . (4) Lc
1,57 . (5) Lc
1,67 . (6) Lc
2,6 . (7) Lc
2,21 . (8) Lc
2,22 . (9) Lc
4,28 . (10) Lc
5,7 . (11) Lc
5,26 . (12) Lc
6,11 . (13) Lc
21,22 .
Lc 2,6.10.
nom. vr. mv. hèmerai van het zelfst. naamw. hèmera (dag) . Taalgebruik
in het NT : hèmera
(dag) . Taalgebruik in Lc : hèmera
(dag) .
Lc (12) : (1) Lc
1,23 . (2) Lc
2,6 . (3) Lc
2,21 . (4) Lc
2,22 . (5) Lc
5,35 . (6) Lc
9,28 . (7) Lc
13,14 . (8) Lc
17,22 . (9) Lc
19,43 . (10) Lc
21,6 . (11) Lc
21,22 . (12) Lc
23,29 .
Een vorm van hèmera (dag) in Lc (82) , in Lc 2 in 9 verzen : (1) Lc
2,1 . (2) Lc
2,6 . (3) Lc
2,21 . (4) Lc
2,22 . (5) Lc
2,36 . (6) Lc
2,37 . (7) Lc
2,43 . (8) Lc
2,44 . (9) Lc
2,46 .
Lc 2,6.8. - 10. eplèsthèsan hai hèmerai (de dagen werden vervuld) . Lc (3) : (1) Lc 1,23 . (2) Lc 2,6 . (3) Lc 2,22 . Zie ook Lc 2,21 : eplèsthèsan hèmerai oktô (de acht dagen waren vervuld) .
Lc 2,6.11.
bep. lidw. gen. mann. en onz. enk. tou van het bepaald lidw. ho - hè
- to (de - het) . Taalgebruik in het NT : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die ,
das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam)
.
Lc (272) . Lc 2 (11) : (1) Lc
2,6 . (2) Lc
2,17 . (3) Lc
2,21 . (4) Lc
2,22 . (5) Lc
2,24 . (6) Lc
2,25 . (7) Lc
2,26 . (8) Lc
2,27 . (9) Lc
2,37 . (10) Lc
2,41 . (11) Lc
2,49 .
Lc 2,6.12.
act. inf. aor. tekein van het werkw. tiktô (baren, bevallen) . Taalgebruik
in het NT : tiktô
(baren) . Taalgebruik in Lc : tiktô
(baren) .
Lc (2) : (1) Lc
1,57 . (2) Lc
2,6 . Een vorm van tiktô (baren) in Lc in 5 verzen : (1) Lc
1,31 . (2) Lc
1,57 . (3) Lc
2,6 . (4) Lc
2,7 . (5) Lc
2,11 .
Lc 2,6.13.
pers. voornaamw. 3de pers. enk. acc. vr. enk. autèn (haar) van het
pers. voornaamw. autos (hij - hem) . Taalgebruik in het NT : voornaamwoord
autos . Taalgebruik in Lc. : voornaamwoord
autos .
Lc (25) : (1) Lc
1,28 . (2) Lc
1,57 . (3) Lc
1,61 . (4) Lc
2,6 . (5) Lc
4,6 . (6) Lc
4,39 . (7) Lc
6,48 . (8) Lc
7,13 . (9) Lc
8,52 . (10) Lc
9,24 . (11) Lc
11,32 . (12) Lc
13,7 . (13) Lc
13,8 . (14) Lc
13,9 . (15) Lc
13,12 . (16) Lc
13,18 . (17) Lc
13,34 . (18) Lc
16,16 . (19) Lc
17,33 . (20) Lc
18,5 . (21) Lc
18,17 . (22) Lc
19,41 . (23) Lc
20,31 . (24) Lc
20,33 . (25) Lc
21,21 .
Lc 2,6.8.
- 13. de tijd om te bevallen (Rebekka - Elisabeth - Maria) .
- Gn 25,24
: kai eplèrôthèsan hai hèmerai tou tekein autèn
(en de dagen werden vol dat zij zou bevallen) .
- Lc
1,57 : eplèsthè ho chronos tou tekein autèn (de tijd
werd vervuld dat zij zou bevallen) .
- Lc 2,6
: eplèsthèsan hai hèmerai tou tekein autèn (de
dagen werden vervuld dat zij zou bevallen) .
Betekenis van Lc 2,6 .
Als Lc 2,1-6 een fictief verhaal is , waarom kiest Lucas dan voor de registratie . Literair zijn er met Mc 1,4-9 heel wat gelijkenissen . In Marcus gaat de massa en ook Jezus naar Johannes de Doper om zich te laten dopen , om zich vrijwillig aan te sluiten bij de gemeenschap van Johannes . In Lc 2,1-6 wordt het toebehoren tot het Romeinse Rijk bepaald door de registratie op bevel van de keizer . Het ene kies je zelf , het andere onderga je vanwege een bevel .
6.7. Lc 2,7 : de geboorte van Jezus
Lc 2,7 - Lc 2,7 : 6. Geboorte van Jezus : Lc 2,1-20 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 2 -- Lc 2,1 - Lc 2,2 - Lc 2,3 - Lc 2,4 - Lc 2,5 - Lc 2,6 - Lc 2,7 - Lc 2,8 - Lc 2,9 - Lc 2,10 - Lc 2,11 - Lc 2,12 - Lc 2,13 - Lc 2,14 - Lc 2,15 - Lc 2,16 - Lc 2,17 - Lc 2,18 - Lc 2,19 - Lc 2,20 -- Lc (Lucas) - Lc 2 - Lc 2,21-40 - Lc 2,41-52 | ||||||||||||||||
|
Statenvertaling . 7 En zij baarde haar eerstgeboren Zoon, en wond Hem in
doeken, en leide Hem neder in de kribbe, omdat voor henlieden geen plaats
was in de herberg.
King James Bible . And she brought forth her firstborn son, and wrapped him
in swaddling clothes, and laid him in a manger; because there was no room
for them in the inn.
Luther-Bibel . 7 Und sie gebar ihren ersten Sohn und wickelte ihn in Windeln
und legte ihn in eine Krippe; denn sie hatten sonst keinen Raum in der Herberge.
Tekstuitleg van Lc 2,7 . Dit vers Lc 2,7 telt 24 (2 X 2 X 2 X 3) woorden en 117 (11 X 13) letters . De getalwaarde van Lc 2,7 is 14078 (2 X 7039) .
Lc 2,7.1. kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Taalgebruik in Lc : kai (en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et . Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und . Lc (822) . Lc 2 (+ 39 / - 13 = 52) . Lc 2,1-20 (+ 12 / - 8 : (1) Lc 2,1 . (2) Lc 2,2 . (3) Lc 2,5 . (4) Lc 2,6 . (5) Lc 2,11 . (6) Lc 2,14 . (7) Lc 2,17 . (8) Lc 2,19 .) . Lc 2,21-40 (+ 15 / - 5 = 20) . Lc 2,41-52 (+ 12 / - 0 = 12) .
Lc 2,7.2.
act. ind. aor. 3de pers. enk eteken (zij baarde) van het werkw. tiktô
(baren, bevallen) . Taalgebruik in het NT : tiktô
(baren) . Taalgebruik in Lc : tiktô
(baren) .
Lc (1) Lc
2,7 . Een vorm van tiktô (baren) in Lc in 5 verzen : (1) Lc
1,31 . (2) Lc
1,57 . (3) Lc
2,6 . (4) Lc
2,7 . (5) Lc
2,11 .
Lc 2,7.3.
bep. lidw. acc. mann. enk. ton . Taalgebruik in het NT : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die ,
das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam)
.
Lc (191) . Lc 2 (10) : (1) Lc
2,7 . (2) Lc
2,13 . (3) Lc
2,15 . (4) Lc
2,16 . (5) Lc
2,20 . (6) Lc
2,22 . (7) Lc
2,26 . (8) Lc
2,28 . (9) Lc
2,29 . (10) Lc
2,39 .
4. acc. mann. enk. huion van het zelfst. naamw. huios (zoon) . Taalgebruik
in het NT : huios
(zoon) . Taalgebruik in Mc : huios
(zoon) . Taalgebruik in Lc : huios
(zoon) . Hebr. ben . Lat. filius . Fr. fils .
Lc (15) : (1) Lc
1,13 . (2) Lc
1,31 . (3) Lc
1,36 . (4) Lc
1,57 . (5) Lc
2,7 . (6) Lc
3,2 . (7) Lc
9,22 . (8) Lc
9,38 . (9) Lc
9,41 . (10) Lc
12,10 . (11) Lc
20,13 . (12) Lc
20,41 . (13) Lc
21,27 . (14) Lc
22,48 . (15) Lc
24,7 .
Lc 2,7.6.
bep. lidw. acc. mann. enk. ton . Taalgebruik in het NT : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die ,
das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam)
.
Lc (191) . Lc 2 (10) : (1) Lc
2,7 . (2) Lc
2,13 . (3) Lc
2,15 . (4) Lc
2,16 . (5) Lc
2,20 . (6) Lc
2,22 . (7) Lc
2,26 . (8) Lc
2,28 . (9) Lc
2,29 . (10) Lc
2,39 .
Lc 2,7.8. kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Taalgebruik in Lc : kai (en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et . Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und . Lc (822) . Lc 2 (+ 39 / - 13 = 52) . Lc 2,1-20 (+ 12 / - 8 : (1) Lc 2,1 . (2) Lc 2,2 . (3) Lc 2,5 . (4) Lc 2,6 . (5) Lc 2,11 . (6) Lc 2,14 . (7) Lc 2,17 . (8) Lc 2,19 .) . Lc 2,21-40 (+ 15 / - 5 = 20) . Lc 2,41-52 (+ 12 / - 0 = 12) .
Lc 2,7.9.
act. ind. aor. 3de pers. enk. εσπαργανωσεν = esparganôsen (zij wikkelde in) van het
werkw. σπαργανοω = sparganoô (inwikkelen, bakeren) . Taalgebruik in het NT : sparganoô
(inwikkelen, bakeren) . Taalgebruik in de LXX
: sparganoô
(inwikkelen, bakeren) . Taalgebruik in Lc : sparganoô
(inwikkelen, bakeren) . Lc (1) Lc
2,7 . Een vorm van σπαργανοω = sparganoô (inwikkelen, bakeren) in de LXX (2) : (1) Ez 16,4 . (2) Job 38,9 . NT = Lc in 2 verzen
: (1) Lc
2,7 . (2) Lc
2,12 .
- In Lc 2,7 (act. ind. aor. 3de pers. enk. (εσπαργανωσεν = esparganôsen) lezen we dezelfde werkwoordsvorm als in Lc
23,53 : act. ind. aor. 3de pers. enk. ενετυλιξεν = enetulixen . In beide verzen heeft de werkwoordsvorm 5 lettergrepen (εσπαργανωσεν = esparganôsen ; ενετυλιξεν = enetulixen) en in beide gevallen telt het werkwood 4 lettergrepen (σπαργανοω = sparganoô ; εντυλισσω = entulissô) .
- Het Griekse werkw. εντυλισσω = entulissô (inwikkelen) en het Hebreeuwse werkw. חָתַל = châthal (omwikkelen met windels) hebben 2 medeklinkers gemeenschappelijk : t-l .
- Hebreeuws NBG Lc 2,7 . וַתְּחַתְּלֵהוּ = waththëhaththëlehû (en zij wikkelde hem) < prefix verbindingswoord wë + act. piel imperf. 3de pers. vr. enk. + suffix persoonl. voornaamw. 3de pers. mann. enk. van het werkw. חָתַל = châthal (omwikkelen met windels) . Taalgebruik in Tenakh : châthal (omwikkelen met windels) . Getalswaarde : chet = 8 , taw = 22 of 400 , lamed = 12 of 30 ; totaal : 42 (2 X 3 X 7) OF 438 (2 X 3 X 73) . Structuur : 8 - 4 - 3 . De som van de elementen is telkens 6 . Een vorm van חָתַל = châthal in Tenakh (1) : Ez 16,4 .
- Latijn . act. ind. aor. 3de pers. enk. involvit (hij wikkelde in) van het werkw. involvere , involvi , involutum (wentelen, rollen, wikkelen in) . Bijbel (6) : (1) Ex 14,27 . (2) 2 K 2,8 . (3) Mt
27,59 . (4) Mc
15,46 . (5) Lc 2,7 . (6) Lc
23,53 . Ned. inwikkelen , Fr. envelloper (avec des langes)
, langer , emmailloter - maillot = luier) .
- Ned. : inwikkelen . Arabisch : ظرف = tarafa . D. : inwickeln . E. : to wrap . Fr. : envellopper . Grieks : σπαργανοω = sparganoô (inwikkelen, bakeren) . Taalgebruik in het NT : sparganoô
(inwikkelen, bakeren) . εντυλισσω = entulissô (inwikkelen) . Taalgebruik in de Bijbel : entulissô (inwikkelen) . Hebreeuws : חָתַל = châthal (omwikkelen met windels) . Taalgebruik in Tenakh : châthal (omwikkelen met windels) . עָטָה = `âtâh (zich hullen, omhullen, bedekken) . Taalgebruik in Tenakh : `âtâh (zich hullen, omhullen, bedekken) . Lat. : involvere . (v - w) .
- Bij het balsemen van Jakob en Jozef werd het lichaam in windsels gewikkeld (Gn 50) : (1) Gn 50,2 . (2) Gn 50,26 . Invloed hiervan in Lc
23,53 . In deze tekst werd Jezus na de kruisafneming in een fijn lijnwaad gewikkeld . En bij de geboorte van Jezus werd het kind in doeken gewikkeld (Lc 2,7) .
Lc 2,7.10.
pers. voornaamw. 3de pers. enk. acc. mann. enk. auton (hem) van het pers.
voornaamw. autos (hij - hem) . Taalgebruik in het NT : voornaamwoord
autos . Taalgebruik in Lc. : voornaamwoord
autos .
Lc (184) . Lc 2 (9) : (1) Lc
2,4 . (2) Lc
2,7 . (3) Lc
2,21 . (4) Lc
2,22 . (5) Lc
2,25 . (6) Lc
2,44 . (7) Lc
2,45 . (8) Lc
2,46 . (9) Lc
2,48 .
Lc 2,7.11. kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Taalgebruik in Lc : kai (en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et . Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und . Lc (822) . Lc 2 (+ 39 / - 13 = 52) . Lc 2,1-20 (+ 12 / - 8 : (1) Lc 2,1 . (2) Lc 2,2 . (3) Lc 2,5 . (4) Lc 2,6 . (5) Lc 2,11 . (6) Lc 2,14 . (7) Lc 2,17 . (8) Lc 2,19 .) . Lc 2,21-40 (+ 15 / - 5 = 20) . Lc 2,41-52 (+ 12 / - 0 = 12) .
Lc 2,7.12. act. ind. imperf. 3de pers. enk. ανεκλινεν = aneklinen (zij legde - omhoog - neer) van het werkw. ανακλινω = anaklinô (omhoog houden, neerleggen) . Taalgebruik in het NT : anaklinô (omhoog houden, neerleggen) . Taalgebruik in Lc : anaklinô (omhoog houden, neerleggen) . Lc (1) Lc 2,7 . Een vorm van ανακλινω = anaklinô (omhoog houden, neerleggen) in het OT (1) , in het NT (6) , in Lc in 3 verzen : (1) Lc 2,7 . (2) Lc 12,37 . (3) Lc 13,29 .
Lc 2,7.13.
pers. voornaamw. 3de pers. enk. acc. mann. enk. auton (hem) van het pers.
voornaamw. autos (hij - hem) . Taalgebruik in het NT : voornaamwoord
autos . Taalgebruik in Lc. : voornaamwoord
autos .
Lc (184) . Lc 2 (9) : (1) Lc
2,4 . (2) Lc
2,7 . (3) Lc
2,21 . (4) Lc
2,22 . (5) Lc
2,25 . (6) Lc
2,44 . (7) Lc
2,45 . (8) Lc
2,46 . (9) Lc
2,48 .
Lc 2,7.14.
en (in, met) . Taalgebruik in het NT : en
(in) . Taalgebruik in Lc : en
(in) . Hebr. bë . Fr. en / dans . Ned. in .
Lc (288) . Lc 2 (23) : (1) Lc
2,1 . (2) Lc
2,6 . (3) Lc
2,7 . (4) Lc
2,8 . (5) Lc
2,11 . (6) Lc
2,12 . (7) Lc
2,14 . (8) Lc
2,16 . (9) Lc
2,19 . (10) Lc
2,21 . (11) Lc
2,23 . (12) Lc
2,24 . (13) Lc
2,25 . (14) Lc
2,27 . (15) Lc
2,29 . (16) Lc
2,34 . (17) Lc
2,36 . (18) Lc
2,43 . (19) Lc
2,44 . (20) Lc
2,46 . (21) Lc
2,49 . (22) Lc
2,51 . (23) Lc
2,52 .
Lc 2,7.15.
dat. vr. enk. φατνῃ = fatnè(i) van het zelfst. naamw. φατνη = fatnè (krib, ruif)
. Taalgebruik in het NT : fatnè
(krib, ruif) . Taalgebruik in de LXX : fatnè
(krib, ruif) . Taalgebruik in Lc : fatnè
(krib, ruif) . Bijbel =
Lc (3) : (1) Lc
2,7 . (2) Lc
2,12 . (3) Lc
2,16 . Een vorm van φατνη = fatnè (krib, ruif) in de LXX (8) , in het NT (4) , in Lc (4) : (1) Lc 2,7 . (2) Lc
2,12 . (3) Lc
2,16 . (4) Lc
13,15 .
- Een vorm van ενταφιαζω = entafiazô (voor de begrafenis gereedmaken, balsemen, afleggen, begraven) in de LXX (2) : (1) Gn 50,2 . (2) Gn 50,26 , in het NT (2) : (1) Mt
26,12 . (2) Joh
19,40 . Het φατνη = fatnè (krib, ruif) van Lc 2,12 en ενταφιαζω = entafiazô (voor de begrafenis gereedmaken, balsemen, afleggen, begraven) van Gn 50,2 hebben f-t gemeenschappelijk (φατ = fat- , en ταφ = taf- ) , meer nog : ze vormen een spiegelbeeld (φατν - νταφ) . Bij de geboorte is Maria het personage van de handelingen ; bij de graflegging is een zekere Jozef het personage van de handelingen . Het ingewikkeld worden van het kind Jezus en van de gestorven Jezus doet denken aan een Egyptische mummie . Jozef 'begroef' zijn vader Jakob . In Lc
23,53 is er sprake van een zekere Jozef , misschien de vader van Jezus . Het is niet de zoon , maar misschien is het de vader (Jozef) die zijn zoon Jezus 'begraaft' . 'Waar nog niemand had gelegen' kan erop wijzen dat het graf bestemd was voor die zekere Jozef , misschien de vader van Jezus . Nu wordt de zoon in het graf van de vader gelegd .
- אֵבוּס = ´ebhûs
(kribbe) . Taalgebruik in Tenakh : ´ebhûs
(kribbe) . Getalswaarde : aleph = 1 , beth = 2 , samech = 15 of 60 ; totaal
: 18 (2 X 3²) OF 63 (3² X 7) . Structuur : 1 - 2 - 6 . De som van de elementen is telkens 9 . Tenakh (2)
: (1) Js 1,3 . (2) Spr
14,4 . Zie het werkw. אָבַס = ´âbâs (voederen, vetten) . Modern Hebreeuws : אֵיבוּס = ´e(j)bhûs (kribbe) .
- Ned. : kribbe . Arabisch : مَعْلَف = ma`laf (kribbe) . Taalgebruik in de Qoran : ma`laf (kribbe) . Zie het werkw. عَلَفَ = `alafa (voederen, als voer geven) . D. : Krippe . E. : a manger . Fr. : crèche . φατνη = fatnè (krib, ruif)
. Taalgebruik in het NT : fatnè
(krib, ruif) . Hebreeuws : אֵבוּס = ´ebhûs
(kribbe) . Taalgebruik in Tenakh : ´ebhûs
(kribbe) . Lat. : praesepium .
-De kribbe is een voederbak. Jezus werd na zijn geboorte in een voederbak gelegd. Een voederbak is een plaats om te voeden. Het is een beeld om de rol van Jezus voor de gelovigen aan te duiden .
- Er is een opmerkelijke gelijkenis tussen het Griekse woord voor kribbe en het Griekse woord voor begraven . Het φατνη = fatnè (krib, ruif) van Lc 2,12 en ενταφιαζω = entafiazô (voor de begrafenis gereedmaken, balsemen, afleggen, begraven) van Gn 50,2 hebben f-t gemeenschappelijk (φατ = fat- , en ταφ = taf- ) , meer nog : ze vormen een spiegelbeeld (φατν - νταφ) . Bij de geboorte is Maria het personage van de handelingen (inwikkelen , neerleggen) ; bij de graflegging is een zekere Jozef het personage van de handelingen (inwikkelen, neerleggen) . Het ingewikkeld worden van het kind Jezus en van de gestorven Jezus doet denken aan een Egyptische mummie . Jozef 'begroef' zijn vader Jakob . In Lc 23,53 is er sprake van een zekere Jozef , misschien de vader van Jezus . Het is niet de zoon , maar misschien is het de vader (Jozef) die zijn zoon Jezus 'begraaft' . 'Waar nog niemand had gelegen' kan erop wijzen dat het graf bestemd was voor die zekere Jozef , misschien de vader van Jezus . Nu wordt de zoon in het graf van de vader gelegd . Zelfs onze Nederlandse woorden krib en graf (k / g , r , b / f) vertonen gelijkenis met elkaar .
- De kribbe verwijst naar het graf als gedenkteken (Lc 23,53) . Maar in dat gedenktekengraf is Jezus niet ; "Hij is niet hier" (Lc 24,6) . De leerlingen van Emmaüs herkenden hem bij het breken van het brood (Lc 24,30) . Dat brengt ons bij het verhaal van het laatste avondmaal (Lc 22,19) , waar Jezus het brood breekt . In een voederbak wordt Jezus gelegd . In de voederbak ligt het voedsel voor de gelovigen . Jezus is hun voedsel . Zo is de kribbe verbonden met het verhaal van het laatste avondmaal . Zo is de kribbe meer dan alleen maar een toevallige plaats waarin Jezus werd gelegd .
- De voederbak was uitgangspunt om een heel visueel beeld uit te werken . Een voederbak hoorde thuis in een stal . In die stal zijn dieren : een os en een ezel . Een voederbak , een stal , een os en een ezel : alles stond in het teken van de armoede . Wellicht heeft de evangelist niet vermoed wat het gebruik van het woord kribbe zou uitlokken . Voor gelovigen werd de arme Jezus inspiratiebron voor solidariteit onder elkaar . Zo werd de letterlijke interpretatie van de kribbe dan toch voedsel voor de gelovige .
Een reactie op de kribbe-uitleg :
"In de icoon van de geboorte is de voederbak meer een altaar als een kribbe
en verwijst naar de eucharistie, maar is ook een graftombe. Jezus is in
doeken gewikkeld, dezelfde die Petrus en Johannes zullen vinden op de
paasmorgen."
Zie website : https://alfredbronswijkblog.wordpress.com/2013/11/16/de-geboorte-icoon/ .
Lc 2,7.14.
- 15. εν φατνῃ = en fatnè(i) = in een krib, voederbak . Lc (2 ) : (1) Lc
2,7 . (2) Lc
2,12 . εν τῃ φατνῃ = en tè(i) fatnè(i) (in de kribbe) : (1) Lc
2,16 . Zie de gelijkenis tussen εν φατνῃ = en fatnè(i) = in een krib, voederbak EN ενταφιαζω = entafiazô (voor de begrafenis gereedmaken, balsemen, afleggen, begraven) .
- εν μνηματι = en mnèmati (in een gedenktekengraf) . Hapax in Lc .
- εν τῳ μνηματι = en tô(i) mnèmati (in het gedenktekengraf) . Bijbel (2) : (1) 2
Kr 16,14 . (2) Hnd 7,16 .
Vergelijk . Lc
8,27 : εν τοις μνημασιν = en tois mnèmasin (in de gedenktekengraven) .
Lc 2,7.16.
dioti (omdat) . Taalgebruik in het NT : dioti
(omdat) . Taalgebruik in Lc : dioti
(omdat) .
Lc (3) : (1) Lc
1,13 . (2) Lc
2,7 . (3) Lc
21,28 .
Lc 2,7.17. ou - ouk - ouch (niet) of betrekk. voornaamw. gen. mann. en onz. enk (hou) . Taalgebruik in het NT : ou - ouk - ouch (niet) . Taalgebruik in Lc : ou - ouk - ouch (niet) . Lc (84 + 92 + 7 = 183) . Lc 2 (1 + 4 = 5) : ou . Lc (84) . Lc 2 (1) Lc 2,50 . ouk . Lc (92) . Lc 2 (4) : (1) Lc 2,7 . (2) Lc 2,37 . (3) Lc 2,43 . (4) Lc 2,49 .
Lc 2,7.18. act. ind. imperf. 3de pers. enk. èn (hij was) van het werkw. eimi (zijn) . Taalgebruik in het NT : eimi (zijn) . Taalgebruik in Lc : eimi (zijn) . Hebr. hâjâh . Lat. esse . Fr. être . Ned. zijn . E. to be . Lc (79) . Lc 2 (7) : (1) Lc 2,7 . (2) Lc 2,25 . (3) Lc 2,26 . (4) Lc 2,33 . (5) Lc 2,36 . (6) Lc 2,40 . (7) Lc 2,51 .
Lc 2,7.19. pers. voornaamw. dat. mann. en onz. mv. autois (aan hen) . Taalgebruik in het NT : voornaamwoord autos . Taalgebruik in Lc. : voornaamwoord autos . Lc (89) . Lc 2 (6) : (1) Lc 2,7 . (2) Lc 2,9 . (3) Lc 2,10 . (4) Lc 2,17 . (5) Lc 2,50 . (6) Lc 2,51 .
Lc 2,7.17. - 19. ouk èn autois (er was niet aan hen = zij hadden niet) . Lc (2) : (1) Lc 1,7 . (2) Lc 2,7 .
Lc 2,7.21.
en (in, met) . Taalgebruik in het NT : en
(in) . Taalgebruik in Lc : en
(in) . Hebr. bë . Fr. en / dans . Ned. in .
Lc (288) . Lc 2 (23) : (1) Lc
2,1 . (2) Lc
2,6 . (3) Lc
2,7 . (4) Lc
2,8 . (5) Lc
2,11 . (6) Lc
2,12 . (7) Lc
2,14 . (8) Lc
2,16 . (9) Lc
2,19 . (10) Lc
2,21 . (11) Lc
2,23 . (12) Lc
2,24 . (13) Lc
2,25 . (14) Lc
2,27 . (15) Lc
2,29 . (16) Lc
2,34 . (17) Lc
2,36 . (18) Lc
2,43 . (19) Lc
2,44 . (20) Lc
2,46 . (21) Lc
2,49 . (22) Lc
2,51 . (23) Lc
2,52 .
- aneklinen . In deze vorm enig in de bijbel.
Er is een opmerkelijke gelijkenis tussen Lc 2,7 en Lc 23,53 Lc 23,53. In Lc 23,53 redigeert Lucas de gegevens van Marcus (Mc 15,46) . Kribbe en graf zijn parallel. Betrekken we er nog Lc 2,12.16 en Lc 24,3.5 erbij dan zien we dat het gaat om geboorte en verrijzenis (wedergeboorte). In het geboorteverhaal baarde Maria het kind Jezus , wikkelde het in doeken en legde het in een kribbe (Lc 2,7) , in het begrafenisverhaal nam een zekere Jozef het lichaam van Jezus van het kruis , wikkelde het in een linnen doek en legde hem neer in een grafgedenkteken .
Mc 15,42 | Mt 27,60 | Lc 23,53 | Lc 2,7 | Lc 2,12 | Lc 2,16 | Lc 24,3 | Lc 24,5 |
kai (en) agorasas (gekocht) sindona (een linnen doek) | kai (en) | kai (en) | kai (en) | heurèsete brefos (jij zult vinden een kind) | kai aneuran... to brefos (en zij vonden... en het kind) | ouch heuron to sôma tou kuriou Ièsou (zij vonden niet het lichaam van de heer Jezus) | ti zèteite ton zônta meta tôn nekrôn (wat zoek jij de levende bij de doden) |
kathelôn (afgenomen) auton (hem) | labôn (genomen) to sôma (het lichaam) ho Iôsèf (Jozef) | kathelôn (afgenomen) | |||||
eneilèsen (wikkelde) tèi sindoni (in het linnen) | enetuliksen (wikkelde in) auto (het) (en) sindoni katharai (in) (zuiver linnen) | enetuliksen (wikkelde in) auto (het) sindoni (in linnen) | esparganôsen (wikkelde in doeken) auton (hem) | esparganômenon (in doeken gewikkeld) | |||
kai (en) | kai (en) | kai (en) | kai (en) | kai (en) | |||
katethijken (legde neer) | ethijken (legde) | ethijken (legde) | aneklinen (legde neer) | keimenon (liggend) | keimenon (liggend) | ||
auton (hem) | auto (het) | auton (hem) | auton (hem) | ||||
en (in) | en tooi kainooi autou (in zijn nieuw) | en (in) | en (in) | en (in) | en (in) | ||
mnijmati (het graf) | mnijmeiooi (graf) | mnijmati (het graf) | fatniji (een kribbe) | fatniji (een kribbe) | tiji fatniji (de kribbe) | ||
ho ijn lelatomijmenon ek petras (dat in de rots was uitgehouwen) | ho elatijsen en tiji petrai (dat hij uitgehouwen had in de rots) | lakseutooi, hou ouk ijn oudeis oupoo keimenos (uitgehouwen, waar niemand nog nooit had gelegen) | dioti ouk iujn autois topos en tooi katalumati (omdat er niet was voor hen een plaats in de herberg) | ouk estin hoode (hij is niet hier) | |||
349. Begrafenis van Jezus : Mc 15,42-47 // Mt 27,57-61 // Lc 23,50-56a | 349. Begrafenis van Jezus : Mc 15,42-47 // Mt 27,57-61 // Lc 23,50-56a | 349. Begrafenis van Jezus : Mc 15,42-47 // Mt 27,57-61 // Lc 23,50-56a | 6. Geboorte van Jezus : Lc 2,1-20 |
6. Geboorte van Jezus : Lc 2,1-20 |
6. Geboorte van Jezus : Lc 2,1-20 |
6. Geboorte van Jezus : Lc 2,1-20 |
351. Vrouwen als getuigen van Jezus'verrijzenis : Mc 16,1-8 // Mt 28,1-10 // Lc 23,56b-24,12 |
Lc 2,8-20
De antitypen van de stedelingen zijn de herders. Zij staan open voor de boodschap.
Zij geloven erin en handelen ernaar. Zij zien de uiterlijke tekens, maar blijven
niet bij het uiterlijke staan: de kleinheid, de armoede en de schamelheid
van een pasgeboren kind. Zij zien de heilsbetekenis van dit kind. De herders
zijn het type van de religieuze mens. Zij staan open en zijn ontvankelijk.
Zij erkennen hun eigen kleinheid en beperktheid. Zij hebben niet genoeg aan
zichzelf, maar durven verwachten. Zij durven gewone gebeurtenissen vanuit
Gods heilsplan zien. Voor hen hebben gewone gebeurtenissen een gelovige betekenis.
Wij leven niet in een cultuur waarin engelen als bovenaardse wezens een bepaalde
functie vervullen. In het Nieuwe Testament is er sprake van engelen, maar
reeds daar wordt een boodschap door een engel als een literaire stijlfiguur
aangewend. Deze literaire stijlfiguur wil de gelovige betekenis van een gebeuren
duidelijk maken. Door het binnenbrengen van een engelverschijning in het verhaal
wil de evangelist Lucas aanduiden dat het feit van de geboorte van Jezus een
gelovige betekenis heeft die erin bestaat dat Jezus de langverwachte redding
zal brengen, de hoop op heil zal vervullen. Met dit geloofsgetuigenis grijpt
de evangelist Lukas vooruit op wat de gelovige ervaring van Jezus door zijn
volgelingen zal zijn, of anders uitgedrukt: dit geboorteverhaal is geschreven
vanuit de gelovige ervaring in de gestorven en verrezen Jezus.
WAARDEN VAN HET VERHAAL
We hebben hier te maken met de ervaring van de geboorte van een kind. In deze
ervaring worden mensen zich bewust dat een kind geen louter vrucht is van mensenwerk;
het hele gebeuren overstijgt hen; naast hun inzet en zorg zijn zij overtuigd
van het geschenkkarakter: “wij hebben een kindje gekregen.” Bij
de geboorte van een kind ervaren mensen zeer sterk het mysterie. Het kind wordt
ervaren als vrucht van de wederzijdse liefde tussen man en vrouw; in dezelfde
lijn wordt het mysterie ervaren als een liefdevolle aanwezigheid.
De uiteindelijke oorsprong van de mens ligt bij God; van Jezus wordt gezegd
dat Hij uit de hemel is neergedaald. De uiteindelijke bestemming ligt eveneens
bij God; van Jezus wordt gezegd dat Hij opgeklommen is ten hemel. Heel het mensenbestaan
wordt omvat door het grote mysterie.
Iedere geboorte houdt een belofte, een boodschap in, hoe de uiterlijke omstandigheden
ook mogen zijn. Meer zien dan het uiterlijke, meer zien dan een onbeholpen kind
in een arme stal bij ouders die onderweg zijn is pas echt zien.
Lc 2,8 - Lc 2,8 : 6. Geboorte van Jezus : Lc 2,1-20 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 2 -- Lc 2,1 - Lc 2,2 - Lc 2,3 - Lc 2,4 - Lc 2,5 - Lc 2,6 - Lc 2,7 - Lc 2,8 - Lc 2,9 - Lc 2,10 - Lc 2,11 - Lc 2,12 - Lc 2,13 - Lc 2,14 - Lc 2,15 - Lc 2,16 - Lc 2,17 - Lc 2,18 - Lc 2,19 - Lc 2,20 -- Lc (Lucas) - Lc 2 - Lc 2,21-40 - Lc 2,41-52 | ||||||||||||||||
|
Statenvertaling . 8 En er waren herders in diezelfde landstreek, zich houdende
in het veld, en hielden de nachtwacht over hun kudde.
King James Bible . [8] And there were in the same country shepherds abiding
in the field, keeping watch over their flock by night.
Luther-Bibel . 8 Und es waren Hirten in derselben Gegend auf dem Felde bei den
Hürden, die hüteten des Nachts ihre Herde.
Tekstanalyse van Lc 2,8 .
Lc 2,8.1.
kai (en) . Taalgebruik : kai
(en) in NT . Taalgebruik in Lc : kai
(en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et
. Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und .
Lc (822 / 1151) . Lc (+ : 11 / 20 : (1) Lc
2,3 . (2) Lc
2,7 . (3) Lc
2,8 . (4) Lc
2,9 . (5) Lc
2,10 . (6) Lc
2,12 . (7) Lc
2,13 . (8) Lc
2,15 . (9) Lc
2,16 . (10) Lc
2,18 . (11) Lc
2,20 . - 9 / 20) .
Lc 2,8.2.
nom. mann. mv. ποιμενες = poimenes (herders) van het zelfst. naamw. ποιμην = poimèn (herder)
. Taalgebruik in het NT : poimèn
(herder) . Taalgebruik in de LXX : poimèn
(herder) . Taalgebruik in Lc : poimèn
(herder) . Bijbel (23) . LXX (20) : (1) Gn 26,20 . (2) Gn 47,3 . (3) Ex 2,17 . (4) 1 S 25,7 . (5) Js 13,20 . (6) Jr 2,8 . (7) Jr 6,3 . (8) Jr 10,21 . (9) Jr 12,10 . (10) Jr 23,1 . (11) Jr 25,34 . (12) Jr 50,6 . (13) Ez 34,2 . (14) Ez 34,7 . (15) Ez 34,8 . (16) Ez 34,9 . (17) Ez 34,10 . (18) Mi 5,4 . (19) Nah 3,18 . (20) Zach
11,5 .
Lc (3) : (1) Lc
2,8 . (2) Lc
2,15 . (3) Lc
2,20 . Een vorm van ποιμην = poimèn in de LXX (81) , in het NT (18) . In Lc komt in 4 verzen een vorm van ποιμην = poimèn (herder) voor ,
en dat slechts in het geboorteverhaal (Lc 2,8-20) : (1) Lc
2,8 . (2) Lc
2,15 . (3) Lc
2,18 . (4) Lc
2,20 .
- act. part. praes. mann. mv. רֹעִים = ro`îm (herders) van het werkw. רָעָה = râ`âh (herderen, weiden OF het kwade,
slechtheid) . Taalgebruik in Tenakh : râ`âh . Getalwaarde : resj = 20 of 200 , ajin = 16 of 70 , he = 5 ; totaal : 41 OF 275 (11 X 25) . Structuur : 2 - 7 - 5 . De som van de elementen is telkens 5 . Tenakh (16) : (1) Gn 37,13 . (2) Gn 37,16 . (3) Nu 14,33 . (4) 1 S 25,16 . (5) Js 31,4 . (6) Js 56,11 . (7) Jr 3,15 . (8) Jr 6,3 . (9) Jr 12,10 . (10) Jr 23,1 . (11) Jr 23,4 . (12) Jr 33,12 . (13) Ez 34,2 . (14) Ez 34,7 . (15) Mi 5,4 . (16) Sef 2,6 .
Lc 2,8.3.
act. ind. imperf. 3de pers. mv. èsan (zij waren) van het werkw.
eimi (zijn) . Taalgebruik in het NT : eimi
(zijn) . Taalgebruik in Lc : eimi
(zijn) . Hebr. hâjâh . Lat. esse . Fr. être . Ned. zijn
. E. to be .
Lc (22) : (1) Lc
1,6 . (2) Lc
1,7 . (3) Lc
2,8 . (4) Lc
4,20 . (5) Lc
4,25 . (6) Lc
4,27 . (7) Lc
5,10 . (8) Lc
5,17 . (9) Lc
5,29 . (10) Lc
7,41 . (11) Lc
8,2 . (12) Lc
8,40 . (13) Lc
9,14 . (14) Lc
9,30 . (15) Lc
9,32 . (16) Lc
14,1 . (17) Lc
15,1 . (18) Lc
20,29 . (19) Lc
23,55 . (20) Lc
24,10 . (21) Lc
24,13 . (22) Lc
24,53 .
Lc 2,8.4.
en (in, met) . Taalgebruik in het NT : en
(in) . Taalgebruik in Lc : en
(in) . Hebr. bë . Fr. en / dans . Ned. in .
Lc (288) . Lc 2 (23) : (1) Lc
2,1 . (2) Lc
2,6 . (3) Lc
2,7 . (4) Lc
2,8 . (5) Lc
2,11 . (6) Lc
2,12 . (7) Lc
2,14 . (8) Lc
2,16 . (9) Lc
2,19 . (10) Lc
2,21 . (11) Lc
2,23 . (12) Lc
2,24 . (13) Lc
2,25 . (14) Lc
2,27 . (15) Lc
2,29 . (16) Lc
2,34 . (17) Lc
2,36 . (18) Lc
2,43 . (19) Lc
2,44 . (20) Lc
2,46 . (21) Lc
2,49 . (22) Lc
2,51 . (23) Lc
2,52 .
Lc 2,8.5.
bep. lidw. dat. vr. enk. tè(i) (de) van het bepaald lidwoord ho , hè
, to (de - het) . Taalgebruik in het NT : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Lc (119) . Lc 2 (11) : (1) Lc
2,5 . (2) Lc
2,8 . (3) Lc
2,16 . (4) Lc
2,19 . (5) Lc
2,21 . (6) Lc
2,38 . (7) Lc
2,41 . (8) Lc
2,44 . (9) Lc
2,47 . (10) Lc
2,51 . (11) Lc
2,52 .
6. nom. vr. enk. χωρα = chôra of dat. vr. enk. χωρᾳ = chôra(i) (streek, land) van het zelfst. naamw. χωρα = chôra (streek, land) . Taalgebruik in het NT : chôra (streek, land) . Bijbel (45) . OT (40) . NT (5) : (1) Mt
4,16 . (2) Mc
1,5 . (3) Lc 2,8 . (4) Lc 12,16 . (5) Hnd 10,39 .
- Vaak wordt χωρα = chôra (streek, land) nader bepaald door een volk of een volksstam . Hier verwijst deze streek naar Judea (Lc 2,4) .
- Waarom wonen Jozef en Maria in Nazaret in Galilea terwijl Jozef toch tot de stam Juda behoort en tot het huis van David ? Judea is toch het enige gebied dat nog een eigen gebied 'bezit' . Is het omdat het door de Romeinse bezetter onveilig is geworden in Judea en Jozef of zijn familie veiligheid heeft gezocht in Galilea ? Is het dan niet opmerkelijk dat zij door het decreet van de registratie terug moeten keren naar het hol van de leeuw ? Misschien is het niet toevallig dat zij zich schuil houden in het gebied van de herders .
- We zouden verwachten dat de herders hun kudde 's nachts in de schaapskooi laten overnachten en dat zij rusten . Maar zij bewaken hun schapen in het open veld . Laten zij hun schapen grazen 's nachts , uit veiligheid ? Voor zichzelf en voor hun schapen ?
- Op het einde van de lofzang van Zacharia (Lc
1,78 - Lc
1,79) wordt aangekondigd dat een licht vanuit de hoge zal opgaan om hen te verlichten die in de duisternis en de schaduw van de dood zijn gezeten . Hierin wordt naar Js 9,1 verwezen waar verwezen wordt naar de ballingschap . In de tijd van Jezus' geboorte is Judea bezet gebied en zijn velen gevlucht of uitgeweken . Er heerst onrecht en onrechtvaardigheid . In deze periode van verdrukking en ondergedokenheid snakt het volk naar een bevrijder en verlosser . Binnen dit kader is de verschijning van een hemelse bode een licht in de duisternis .
4. - 6. en tè(i) chôra(i) (in de streek, op het land, op het veld) . NT (2) : (1) Lc 2,8 . (2) Hnd
10,39 .
- LXX . בְּאֶרֶץ / בָּאָרֶץ = bâ´ârèts (in het land) < voorzetsel bë
+ bepaald lidw. ha + zelfst. naamw. אֶרֶץ = ´èrèts (land, aarde) . Taalgebruik in Tenakh : ´èrètz
(land) . Getalwaarde : aleph = 1 , resj = 20 of 200 , tsade = 18 of 90 ; totaal
: 39 (3 X 13 of 26 + 13) of 291 (3 X 97) . Structuur : 1 - 2 - 9 . De som van de elementen is telkens 3 . Tenakh (398) . Pentateuch (150) . Eerdere Profeten (58) . Latere Profeten (100) . 12 Kleine
Profeten (15) . Geschriften (75) .
Lc 2,8.7.
bep. lidw. dat. vr. enk. tè(i) (de) van het bepaald lidwoord ho , hè
, to (de - het) . Taalgebruik in het NT : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Lc (119) . Lc 2 (11) : (1) Lc
2,5 . (2) Lc
2,8 . (3) Lc
2,16 . (4) Lc
2,19 . (5) Lc
2,21 . (6) Lc
2,38 . (7) Lc
2,41 . (8) Lc
2,44 . (9) Lc
2,47 . (10) Lc
2,51 . (11) Lc
2,52 .
Lc 2,8.9.
act. ind. praes. nom. mann. mv. agraulountes (in de vrije natuur verblijvend)
van het werkw. agrauleô (op het land, in de vrije natuur verblijven) .
Taalgebruik in het NT : agrauleô
(op het land, in de vrije natuur verblijven) . Gr. agros (akker, land, veld)
. L. ager ( landbouw : agricola) . Ned. akker .
Lc (1) : Lc
2,8 . Deze vorm van agrauleô (op het land, in de vrije natuur verblijven)
in Lc slechts in dit vers , ook de enigste vorm in het NT .
10. kai (en) . Taalgebruik : kai
(en) in NT . Taalgebruik in Lc : kai
(en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et
. Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und .
Lc (822 / 1151) . Lc (+ : 11 / 20 : (1) Lc
2,3 . (2) Lc
2,7 . (3) Lc
2,8 . (4) Lc
2,9 . (5) Lc
2,10 . (6) Lc
2,12 . (7) Lc
2,13 . (8) Lc
2,15 . (9) Lc
2,16 . (10) Lc
2,18 . (11) Lc
2,20 . - 9 / 20) .
Lc 2,8-20 telt twintig verzen . Negen van de dertien verzen beginnen met kai
(en) . Twee verzen hebben de (echter) als tweede woord : (1) Lc
2,17 . (2) Lc
2,19 . Verzen die noch met kai (en) noch met de (echter) beginnen zijn :
(1) Lc
2,11 . (2) Lc
2,14 . Door de aaneenschakeling van het voegwoord kai (en) : en... en...
komt Lc 2,8-20 over als een mondeling verhalende tekst .
13. bep. lidw. gen. vr. enk. tès (de) van het bepaald lidwoord ho ,
hè , to (de - het) . Taalgebruik in het NT : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Lc (109) . Lc 2 (5) : (1) Lc
2,2 . (2) Lc
2,4 . (3) Lc
2,8 . (4) Lc
2,36 . (5) Lc
2,42 .
15. epi (op, bij) . Afkortingen : ep' en ef' . Taalgebruik in het NT : epi
(op, bij) . Taalgebruik in Lc : epi
(op, bij) . Ned. op .
Lc (104 + 25 + 20 = 149) . Lc 2 (5 + 2 = 7) . epi (5) : (1) Lc
2,8 . (2) Lc
2,14 . (3) Lc
2,20 . (4) Lc
2,33 . (5) Lc
2,47 . ep' (2) : (1) Lc
2,25 . (2) Lc
2,40 .
16. bep. lidw. acc. vr. enk. tèn . Taalgebruik in het NT : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Lc (149) . Lc 2 (8) : (1) Lc
2,1 . (2) Lc
2,3 . (3) Lc
2,4 . (4) Lc
2,8 . (5) Lc
2,16 . (6) Lc
2,34 . (7) Lc
2,35 . (8) Lc
2,39 .
Lc 2,9 - Lc 2,9 : 6. Geboorte van Jezus : Lc 2,1-20 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 2 -- Lc 2,1 - Lc 2,2 - Lc 2,3 - Lc 2,4 - Lc 2,5 - Lc 2,6 - Lc 2,7 - Lc 2,8 - Lc 2,9 - Lc 2,10 - Lc 2,11 - Lc 2,12 - Lc 2,13 - Lc 2,14 - Lc 2,15 - Lc 2,16 - Lc 2,17 - Lc 2,18 - Lc 2,19 - Lc 2,20 -- Lc (Lucas) - Lc 2 - Lc 2,21-40 - Lc 2,41-52 | ||||||||||||||||
|
Statenvertaling . 9 En ziet, een engel des Heeren stond bij hen, en de heerlijkheid
des Heeren omscheen hen, en zij vreesden met grote vreze. schilderij van Gebr.
Van Limburg: Verkondiging aan de herders
King James Bible . And, lo, the angel of the Lord came upon them, and the glory
of the Lord shone round about them: and they were sore afraid .
Luther-Bibel . 9 Und der Engel des Herrn trat zu ihnen, und die Klarheit des
Herrn leuchtete um sie; und sie fürchteten sich sehr.
Tekstanalyse van Lc
2,9 . Dit vers Lc
2,9 telt 15 (3 X 5) woorden en 85 (5 X 17) letters . De getalwaarde van
Lc 2,9
is 8644 (2 X 2 X 2161) . (volgens sommige handschriften : kai idou aggelos kuriou
= en zie een engel van de Heer) . Het vers bestaat uit drie nevenschikkende
zinnen . De eerste twee zinnen zijn parallel opgebouwd en bestaan elk uit 5
woorden :
(1) Lc 2,9
: kai (volgens sommige handschriften : idou = zie) aggelos kuriou epestè
autois kai doxa kuriou perielampsen autous (en een engel van de Heer stond bij
hen en de heerlijkheid van de Heer omstraalde hen) .
(2) Hnd
12,7 : kai idou aggelos kuriou epestè kai fôs elampsen en ...
(en zie een engel van de Heer stond erbij en een licht straalde in ...) .
Lc 2,9.1.
kai (en) . Taalgebruik : kai
(en) in NT . Taalgebruik in Lc : kai
(en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et
. Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und . Lc (822 / 1151) . Lc (+ : 11 / 20
: (1) Lc
2,3 . (2) Lc
2,7 . (3) Lc
2,8 . (4) Lc
2,9 . (5) Lc
2,10 . (6) Lc
2,12 . (7) Lc
2,13 . (8) Lc
2,15 . (9) Lc
2,16 . (10) Lc
2,18 . (11) Lc
2,20 . - 9 / 20) .
Lc 2,8-20 telt twintig verzen . Negen van de dertien verzen beginnen met kai
(en) . Twee verzen hebben de (echter) als tweede woord : (1) Lc
2,17 . (2) Lc
2,19 . Verzen die noch met kai (en) noch met de (echter) beginnen zijn :
(1) Lc
2,11 . (2) Lc
2,14 . Door de aaneenschakeling van het voegwoord kai (en) : en... en...
komt Lc 2,8-20 over als een mondeling verhalende tekst .
Lc 2,9.2. nom. mann. enk. αγγελος = aggelos (engel) . Taalgebruik in het NT : aggelos (engel) . Taalgebruik in de LXX : aggelos (engel) . Taalgebruik in Lc : aggelos (engel) . Bijbel (155) . OT (108) . NT (47) . Gn (10) : (1) Gn 16,7. (2) Gn 16,8 . (3) Gn 16,9 . (4) Gn 16,10 . (5) Gn 16,11 . (6) Gn 21,17 . (7) Gn 22,11 . (8) Gn 22,15 . (9) Gn 31,11 . (10) Gn 48,16 . Ex (5) : (1) Ex 3,2 . (2) Ex 4,24 . (3) Ex 14,19 . (4) Ex 23,23 . (5) Ex 32,34 . Lc (10) : (1) Lc 1,11 . (2) Lc 1,13 . (3) Lc 1,19 . (4) Lc 1,26 . (5) Lc 1,30 . (6) Lc 1,35 . (7) Lc 1,38 . (8) Lc 2,9 . (9) Lc 2,10 . (10) Lc 22,43 . Een vorm van αγγελος = aggelos in de LXX (350) , in het NT (175) , in Lc (25) , in Lc 1 (10) : (1) Lc 1,11 . (2) Lc 1,13 . (3) Lc 1,18 . (4) Lc 1,19 . (5) Lc 1,26 . (6) Lc 1,28 . (7) Lc 1,30 . (8) Lc 1,34 .(9) Lc 1,35 . (10) Lc 1,38 . In Lc 2 (5) : (1) Lc 2,9 . (2) Lc 2,10 . (3) Lc 2,13 . (4) Lc 2,15 . (5) Lc 2,21 . In Lc : 8 vormen van αγγελος = aggelos (engel) in 10 hoofdstukken en in 25 verzen . In 14 verzen in de kindsheidsverhalen (Lc 1-2) . In 2 verzen in de verschijningsverhalen . Voor de rest van het evangelie nog 10 verzen , waarvan 6 verzen in de gen. mv. .
aggelos (engel) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
1 | nom. enk. aggelos | 155 | 108 | 47 | 6 | 10 | 1 | 11 | 2 | 17 | 16 | 17 |
1. | 2. | 3. | 4. | 5. | 6. | 7. | 8. | 9. | 10. | |||
aggelos (engel) | Lc | Lc 1 | Lc 2 | Lc 4 | Lc 7 | Lc 9 | Lc 12 | Lc 15 | Lc 16 | Lc 22 | Lc 24 | |
1 | nom. enk. aggelos | 10 | (1) Lc 1,11 . (2) Lc 1,13 . (3) Lc 1,19 . (4) Lc 1,26 . (5) Lc 1,30 . (6) Lc 1,35 . (7) Lc 1,38 . | (8) Lc 2,9 . (9) Lc 2,10 . | (10) Lc 22,43 . | |||||||
2 | gen. enk. aggelou | 1 | (1) Lc 2,21 . | |||||||||
3 | dat. enk. aggelôi | 1 | (1) Lc 2,13 . | |||||||||
4 | acc. enk. aggelon | 3 | (1) Lc 1,18 . (2) Lc 1,34 . | (3) Lc 7,27 . | ||||||||
5 | nom. + voc. mv. aggeloi | 1 | (1) Lc 2,15 . | |||||||||
6 | gen. mv. aggelôn | 7 | (1) Lc 7,24 . | (2) Lc 9,26 . | (3) Lc 12,8 . (4) Lc 12,9 . | (5) Lc 15,15 . | (6) Lc 16,22 . | (7) Lc 24,23 . | ||||
7 | dat. mann. mv. aggelois | 1 | (1) Lc 4,10 . | |||||||||
8 | acc. mv. aggelous | 1 | (1) Lc 9,52 . | |||||||||
Totaal | 25 | 9 | 5 | 1 | 2 | 2 | 2 | 1 | 1 | 1 | 1 |
Lc 2,9.3.
nom. mann. enk. κυριος = kurios (heer) . Taalgebruik in het NT : kurios
(heer) . Taalgebruik in de LXX : kurios
(heer) . Taalgebruik in Lc : kurios
(heer) . Lc (30) . Lc 1 (5) : (1) Lc
1,25 . (2) Lc
1,28 . (3) Lc
1,32 . (4) Lc
1,58 . (5) Lc
1,68 . Verder in Lc 1 . :
- gen. mann. enk. kuriou (van de heer) . Lc 1 (9)
: (1) Lc
1,6 . (2) Lc
1,9 . (3) Lc
1,11 . (4) Lc
1,15 . (5) Lc
1,38 . (6) Lc
1,43 . (7) Lc
1,45 . (8) Lc
1,66 . (9) Lc
1,76 .
- dat. mann. enk. kuriô(i) : Lc 1 (1) Lc
1,17 .
- acc. mann. enk. kurion Lc 1 (2) : (1) Lc
1,16 . (2) Lc
1,47 .
In totaal een vorm van κυριος = kurios (heer) in Lc 1 in 17 verzen . In het
eerste deel van de lofzang (Lc 1,68-79) in Lc
1,68 : kurios : JHWH , in het tweede deel van de lofzang (Lc 1,68-79) in Lc 1,76 : enôpion kuriou (voor het oog van JHWH) .
Een vorm van κυριος = kurios (heer)
in de LXX (8591) , in het NT (718) , in Lc in 99 verzen .
kurios (heer) enk. | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn.. | ev. | Paul. | Ap. br. | |
3 | gen. enk. kuriou | 2301 | 2070 | 231 | 15 | 4 | 26 | 6 | 44 | 133 | 3 | 45 | 51 | 107 | 26 |
1. | 2. | 3. | 4. | 5. | 6. | 7. | 8. | 9. | 10. | 11. | 12. | 13. | 14. | 15. | 16. | 17. | 18. | 19. | 20. | |||
kurios (heer) enk. | Lc | Lc 1 | Lc 2 | Lc 3 | Lc 4 | Lc 5 | Lc 6 | Lc 7 | Lc 9 | Lc 10 | Lc 11 | Lc 12 | Lc 13 | Lc 14 | Lc 16 | Lc 17 | Lc 18 | Lc 19 | Lc 20 | Lc 22 | Lc 24 | |
1 | nom. enk. kurios | 30 | 5 | 2 | 1 | 1 | 2 | 1 | 5 | 1 | 1 | 2 | 1 | 1 | 2 | 3 | 1 | 1 | ||||
2 | voc. enk. kurie | 26 | 2 | 1 | 1 | 3 | 3 | 1 | 1 | 3 | 1 | 1 | 1 | 5 | 3 | |||||||
3 | gen. enk. kuriou | 26 | 9 | 5 | 1 | 2 | 1 | 2 | 1 | 1 | 1 | 1 | 1 | 1 | ||||||||
4 | dat. enk. kuriô(i) | 7 | 1 | 2 | 1 | 1 | 1 | 1 | ||||||||||||||
5 | acc. enk. kurion | 10 | 2 | 2 | 1 | 1 | 1 | 1 | 2 | |||||||||||||
totaal | 99 | 17 | 9 | 1 | 4 | 3 | 2 | 2 | 4 | 8 | 2 | 8 | 5 | 3 | 4 | 3 | 2 | 8 | 7 | 5 | 2 |
- Hebreeuws . יהוה = JHWH . Eigennaam van God . Taalgebruik in Tenakh
: JHWH . Getalwaarde : jod = 10 , he = 5 , waw = 6 . Totaal : 26 . Structuur : 1 -
5 - 6 - 5 . De som van de elementen is telkens 8 . Tenakh (5193) . Pentateuch (1326) . Eerdere Profeten (1013) . Latere
Profeten (1357) . 12 Kleine Profeten (387) . Geschriften (1110) .
- Latijn . Dominus . Ned. Heer . D. Herr . E. Lord . Aramees : יוי = JWJ . Arabisch : رَب = rabb (God, Heer) . Taalgebruik in de Qoran : rabb (God, Heer) .
- Sabbah Messod & Roger , Les secrets de l'Exode , Jean-Cyrille Godefroy , 2000 , p.93-96 . Op deze blz. wordt een verband tussen anokhi Adonai en farao Achn-aton gelegd .
- In Lc
2,9 komt de gen. κυριου = kuriou (van JHWH / Adonaij / de Heer) op de derde plaats
in de eerste en tweede parallel opgebouwde nevenschikkende zin . In de eerste
zin is een gen. bij αγγελος = aggelos (engel) , in de tweede zin bij δοξα = doxa (heerlijkheid) .
Lc 2,9.2.
- 3. αγγελος κυριου = aggelos kuriou (de engel van de Heer) . NT (12) . Mt (5) : (1) Mt
1,20 . (2) Mt
1,24 . (3) Mt
2,13 . (4) Mt
2,19 . (5) Mt
28,2 . Lc (2) : (1) Lc
1,11 . (2) Lc 2,9 . Hnd (5) : (1) Hnd
5,19 . (2) Hnd
7,30 . (3) Hnd
8,26 . (4) Hnd
12,7 . (5) Hnd
12,23 . (6) Hnd
27,23 .
(1) Lc
1,11 : ωφθη δε αυτῳ αγγελος κυριου = ôfthè de autôi aggelos kuriou = een engel van
de Heer echter verscheen hem . Zie Lc
22,43 : ωφθη δε αυτῳ αγγελος απ' ουρανου = ôfthè de autôi aggelos ap'ouranou = een engel
uit de hemel echter verscheen hem .
(2) Lc 2,9
: και = kai (volgens sommige handschriften : = idou = zie) αγγελος κυριου = aggelos kuriou = en (zie)
een engel van de Heer . επεστη αυτοις = epestè autois kai doxa kuriou perielampsen autous
(en een engel van de Heer stond bij hen en de heerlijkheid van de Heer omstraalde
hen) . Zie Hnd
12,7 : = kai idou aggelos kuriou epestè kai fôs elampsen en ...
(en zie een engel van de Heer stond er en een licht straalde in ...) .
Lc 2,9.4. act. ind. aor. 3de pers. enk. επεστη = epestè (hij stond bij) van het werkw. εφιστημι = efistèmi (staan bij) . Taalgebruik in het NT : efistèmi (staan bij) . Taalgebruik in de LXX : efistèmi (staan bij) . Taalgebruik in Lc : efistèmi (staan bij) . Taalgebruik in Hnd : efistèmi (staan bij) . Bijbel (6) : (1) 1 S 17,51 . (2) Js 63,5 . (3) Jdt 8,3 . (4) W 19,1 . (5) Lc 2,9 . (6) Hnd 12,7 . Een vorm van εφιστημι = efistèmi in de LXX (84) , in het NT (21) , in Lc (7) : (1) Lc 2,9 . (2) Lc 2,38 . (3) Lc 4,39 . (4) Lc 10,40 . (5) Lc 20,1 . (6) Lc 21,34 . (7) Lc 24,4 .
1. | 2. | 3. | 4. | 5. | 6. | |||
efistèmi (staan bij) | Lc | Lc 2 | Lc 4 | Lc 10 | Lc 20 | Lc 21 | Lc 24 | |
1 | act. ind. aor. 3de p. enk. epestè |
1 | (1) Lc 2,9 . | |||||
2 | act. ind. aor. 3de p. mv. epestèsan | 2 | (1) Lc 20,1 . | (2) Lc 24,4 . | ||||
3 | act. part. aor. nom. mann. enk. epistas | 1 | (1) Lc 4,39 . | |||||
4 | act. part. aor. nom. vr. enk. epistasa | 2 | (1) Lc 2,38 . | (2) Lc 10,40 . | ||||
5 | act. conj. aor. 3de pers. enk. epistè(i) | 1 | (1) Lc 21,34 . | |||||
totaal | 7 | 2 | 1 | 1 | 1 | 1 | 1 |
In twee verzen in het NT : (1) Lc 2,9 : kai aggelos kuriou epestè autois kai doxa kuriou perielampsen autous (en een engel van de Heer stond bij hen en de heerlijkheid van de Heer omstraalde hen) . (2) Hnd 12,7 : kai idou aggelos kuriou epestè kai fôs elampsen en ... (en zie een engel van de Heer stond erbij en een licht straalde in ...) .
Lc 2,9.5. pers. voornaamw. dat. mann. en onz. mv. autois (aan hen) . Taalgebruik in het NT : voornaamwoord autos . Taalgebruik in Lc. : voornaamwoord autos . Lc (89) . Lc 2 (6) : (1) Lc 2,7 . (2) Lc 2,9 . (3) Lc 2,10 . (4) Lc 2,17 . (5) Lc 2,50 . (6) Lc 2,51 .
Lc 2,9.6.
kai (en) . Taalgebruik : kai
(en) in NT . Taalgebruik in Lc : kai
(en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et
. Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und . Lc (822 / 1151) . Lc (+ : 11 / 20
: (1) Lc
2,3 . (2) Lc
2,7 . (3) Lc
2,8 . (4) Lc
2,9 . (5) Lc
2,10 . (6) Lc
2,12 . (7) Lc
2,13 . (8) Lc
2,15 . (9) Lc
2,16 . (10) Lc
2,18 . (11) Lc
2,20 . - 9 / 20) .
Lc 2,8-20 telt twintig verzen . Negen van de dertien verzen beginnen met kai
(en) . Twee verzen hebben de (echter) als tweede woord : (1) Lc
2,17 . (2) Lc
2,19 . Verzen die noch met kai (en) noch met de (echter) beginnen zijn :
(1) Lc
2,11 . (2) Lc
2,14 . Door de aaneenschakeling van het voegwoord kai (en) : en... en...
komt Lc 2,8-20 over als een mondeling verhalende tekst .
Lc 2,9.7. nom. vr. enk. δοξα = doxa (heerlijkheid) . Taalgebruik in het NT : doxa (heerlijkheid) . Taalgebruik in de LXX : doxa (heerlijkheid) . Taalgebruik in Lc : doxa (heerlijkheid) . Lc (4) : (1) Lc 2,9 . (2) Lc 2,14 . (3) Lc 14,10 . (4) Lc 19,38 . Een vorm van δοξα = doxa (heerlijkheid) in de LXX (453) , in het NT (165) , in Lc (13) : (1) Lc 2,9 . (2) Lc 2,14 . (3) Lc 2,32 . (4) Lc 4,6 . (5) Lc 9,26 . (6) Lc 9,31 . (7) Lc 9,32 . (8) Lc 12,27 . (9) Lc 14,10 . (10) Lc 17,18 . (11) Lc 19,38 . (12) Lc 21,27 . (13) Lc 24,26 . In Lc : 4 vormen in 9 hoofdstukken en in 13 verzen .
doxa (heerlijkheid) (enk.) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. |
nom. vr. enk. doxa | 134 | 101 | 33 | 4 | 1 | 23 | 5 | 4 | 5 | 19 | 4 |
1. | 2. | 3. | 4. | 5. | 6. | 7. | 8. | 9. | |||
doxa (enk.) | Lc | Lc 2 | Lc 4 | Lc 9 | Lc 12 | Lc 14 | Lc 17 | Lc 19 | Lc 21 | Lc 24 | |
1. | nom. vr. enk. doxa | 4 | Lc 2,9 . (2) Lc 2,14 . | (3) Lc 14,10 . | (4) Lc 19,38 . | ||||||
2. | gen. vr. enk. doxès | 1 | (1) Lc 21,27 . | ||||||||
3. | dat. vr. enk. doxè(i) | 3 | (1) Lc 9,26 . (2) Lc 9,31 . | (3) Lc 12,27 . | |||||||
4. | acc. vr. enk. doxan | 5 | (1) Lc 2,32 . | (2) Lc 4,6 . | (3) Lc 9,32 . | (4) Lc 17,18 . | (5) Lc 24,26 . | ||||
totaal | 13 | 3 | 1 | 3 | 1 | 1 | 1 | 1 | 1 | 1 |
- כַבוֹד = kabhôd
(heerlijkheid) . Taalgebruik in Tenakh : kabhôd
(heerlijkheid) . Taalgebruik in Jesaja : kabhôd
(heerlijkheid) . Getalwaarde : kaph = 11 of 20 , beth = 2 , waw = 6 , daleth
= 4 . Totaal : 23 OF 32 (2² X 2³) . Structuur : 2 - 2 - 6 - 4 . De som van de elementen is telkens 5 . כַבֹד = kabhod
= 17. Tenakh (82) . Pentateuch
(10) . Niet in Gn . Niet in Dt . Ex (4) telkens in combinatie
met JHWH : (1) Ex
16,7 . (2) Ex
16,10 . (3) Ex
24,16 . (4) Ex
24,17 .
- וּכַבֹד = ûkhëbhôd (en de heerlijkheid) . Tenakh (26) . Pentateuch
(3) : (1) Ex
40,34 . (2) Ex
40,35 . (3) Nu
14,10 . In 7 verzen in combinatie met JHWH .
- In Hebreeuws betekent
het zwaarte (b.v. van zijn mantel) . In het Grieks getransponeerd naar iets
lichts , heerlijks : δοξα = doxa . Lat. gloria . Fr. gloire . Ned. heerlijkheid .
Lc 2,9.8. gen. mann. enk. κυριου = kuriou (van de heer) van het zelfst. naamw. κυριος = kurios (heer) . Taalgebruik in het NT : kurios (heer) . Taalgebruik in de LXX : kurios (heer) . Een vorm van κυριος = kurios (heer) in de Septuaginta (8591) , in het NT (718) . Lc (26) . Lc 2 (5) : (1) Lc 2,9 . (2) Lc 2,23 . (3) Lc 2,24 . (4) Lc 2,26 . (5) Lc 2,39 .
kurios (heer) enk. | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn.. | ev. | Paul. | Ap. br. | |
3 | gen. enk. kuriou | 2301 | 2070 | 231 | 15 | 4 | 26 | 6 | 44 | 133 | 3 | 45 | 51 | 107 | 26 |
1. | 2. | 3. | 4. | 5. | 6. | 7. | 8. | 9. | 10. | 11. | 12. | 13. | 14. | 15. | 16. | 17. | 18. | 19. | 20. | |||
kurios (heer) enk. | Lc | Lc 1 | Lc 2 | Lc 3 | Lc 4 | Lc 5 | Lc 6 | Lc 7 | Lc 9 | Lc 10 | Lc 11 | Lc 12 | Lc 13 | Lc 14 | Lc 16 | Lc 17 | Lc 18 | Lc 19 | Lc 20 | Lc 22 | Lc 24 | |
1 | nom. enk. kurios | 30 | 5 | 2 | 1 | 1 | 2 | 1 | 5 | 1 | 1 | 2 | 1 | 1 | 2 | 3 | 1 | 1 | ||||
2 | voc. enk. kurie | 26 | 2 | 1 | 1 | 3 | 3 | 1 | 1 | 3 | 1 | 1 | 1 | 5 | 3 | |||||||
3 | gen. enk. kuriou | 26 | 9 | 5 | 1 | 2 | 1 | 2 | 1 | 1 | 1 | 1 | 1 | 1 | ||||||||
4 | dat. enk. kuriô(i) | 7 | 1 | 2 | 1 | 1 | 1 | 1 | ||||||||||||||
5 | acc. enk. kurion | 10 | 2 | 2 | 1 | 1 | 1 | 1 | 2 | |||||||||||||
totaal | 99 | 17 | 9 | 1 | 4 | 3 | 2 | 2 | 4 | 8 | 2 | 8 | 5 | 3 | 4 | 3 | 2 | 8 | 7 | 5 | 2 |
Lc 2,9.7.
- 8. doxa kuriou (de heerlijkheid van de Heer) . NT (1) : Lc 2,9 .
- Hebreeuws . כַּבֹד יהוה = këbhôd JHWH (heerlijkheid van JHWH) . Tenakh (17) . Ex (4) : (1) Ex
16,7 . (2) Ex
16,10 . (3) Ex
24,16 . (4) Ex
24,17 . Verder : (5) Lv
9,6 . (6) Nu
17,7 . Ps (1) : (7) Ps
138,5 . Js (2) : (1) Js
40,5 . (2) Js
58,8 . Ez (6) : (1) Ez
1,28 . (2) Ez
3,12 . (3) Ez
3,23 . (4) Ez
10,4 (tweemaal) . (5) Ez
10,18 . (6) Ez
11,23 . Tenslotte : Hab
2,14 .
- וּכַבֹד יהוה = ûkhëbhôd JHWH (en de heerlijkheid van JHWH) . Tenakh : (1) Ex 40,34 (mâle´ ´èth hammisjëkân = vervulde de tabernakel)
. (2) Ex
40,35 (mâle´ ´èth hammisjëkân = vervulde
de tabernakel) . (3) Nu
14,10 . (4) 2
Kr 7,1 (mâle´ ´èth habbâjit = vervulde het
huis) . (5) 2
Kr 7,3 (`al habbâjjith = over het huis) . (6) Js
60,1 . (7) Ez
43,4 .
9. act. ind. aor. 3de pers. enk. περιελαμψεν = perielampsen van het werkw. περιλαμπω = perilampô (omstralen) . Zie het werkw. λαμπω = lampô (stralen, schijnen) . Taalgebruik in de Bijbel : lampô
(stralen, schijnen) . Taalgebruik in Lc : lampô
(stralen, schijnen) . Taalgebruik in Hnd : lampô
(stralen, schijnen) . Een vorm van het werkw. περιλαμπω = perilampô in het NT (2) : (1) Lc 2,9 . (2) Hnd 26,13 .
- act. ind. aor. 3de pers. enk. ελαμψεν = elampsen (hij straalde) van het werkw. λαμπω = lampô (stralen, schijnen) . Taalgebruik in het NT : lampô
(stralen, schijnen) . Taalgebruik in Lc : lampô
(stralen, schijnen) . Taalgebruik in Hnd : lampô
(stralen, schijnen) . Bijbel = NT (3) : (1) Mt
17,2 . (2) Hnd
12,7 . (3) 2
Kor 4,6 . Een vorm van λαμπω = lampô in de LXX (7) , in het NT (7) : (1) Mt
5,15 . (2) Mt
5,16 . (3) Mt
17,2 . (4) Lc 17,24 . (5) Hnd
12,7 . (6) 2
Kor 4,6 (2 vormen) , in Lc (1) .
7. - 9.
- נִרְאָה יהוה כְּבֹד = këbhôd JHWH nirë´âh (de heerlijkheid van de Heer verscheen) . Tenakh (1) : Ex 16,10 .
- נִרְאָה יהוה וּכְבֹד = ûkhkëbhôd JHWH nirë´âh (en de heerlijkheid van de Heer verscheen) . Tenakh (1) : Nu 14,10 .
Lc 2,9.11.
kai (en) . Taalgebruik : kai
(en) in NT . Taalgebruik in Lc : kai
(en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et
. Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und . Lc (822 / 1151) . Lc (+ : 11 / 20
: (1) Lc
2,3 . (2) Lc
2,7 . (3) Lc
2,8 . (4) Lc
2,9 . (5) Lc
2,10 . (6) Lc
2,12 . (7) Lc
2,13 . (8) Lc
2,15 . (9) Lc
2,16 . (10) Lc
2,18 . (11) Lc
2,20 . - 9 / 20) .
Lc 2,8-20 telt twintig verzen . Negen van de dertien verzen beginnen met kai
(en) . Twee verzen hebben de (echter) als tweede woord : (1) Lc
2,17 . (2) Lc
2,19 . Verzen die noch met kai (en) noch met de (echter) beginnen zijn :
(1) Lc
2,11 . (2) Lc
2,14 . Door de aaneenschakeling van het voegwoord kai (en) : en... en...
komt Lc 2,8-20 over als een mondeling verhalende tekst .
Lc 2,9.12. ind. aor. 3de pers. mv. εφοβηθησαν = efobèthèsan (zij vreesden) van het werkw. φοβεομαι = fobeomai (vrezen, door fobieën bevangen worden) . Taalgebruik in het NT : fobeomai (vrezen, door fobieën bevangen worden) . Taalgebruik in de LXX : fobeomai (vrezen, door fobieën bevangen worden) . Taalgebruik in Lc : fobeomai (vrezen, door fobieën bevangen worden) . Lc (4) : (1) Lc 2,9 . (2) Lc 8,35 . (3) Lc 9,34 . (4) Lc 20,19 . Een vorm van φοβεομαι = fobeomai (vrezen, door fobieën bevangen worden) in de LXX (460) , in het NT (95) , in Lc (21) : (1) Lc 1,13 . (2) Lc 1,30 . (3) Lc 1,50 . (4) Lc 2,9 . (5) Lc 2,10 . (6) Lc 5,10 . (7) Lc 8,25 . (8) Lc 8,35 . (9) Lc 8,50 . (10) Lc 9,34 . (11) Lc 9,45 . (12) Lc 12,4 . (13) Lc 12,5 . (14) Lc 12,7 . (15) Lc 12,32 . (16) Lc 18,2 . (17) Lc 18,4 . (18) Lc 19,21 . (19) Lc 20,19 . (20) Lc 22,2 . (21) Lc 23,40 .
bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | ||
ind. aor. 3de pers. mv. efobèthèsan | 49 | 35 | 14 | 4 | 3 | 4 | 1 | 1 | 1 | 11 | 12 | 1 |
Lc 2,9.13. acc. mann. enk. φοβον = fobon (vrees, fobie) van het zelfst. naamw. φοβος = fobos (vrees, fobie) . Taalgebruik in het NT : fobos (vrees, fobie) . Taalgebruik in Lc : fobos (vrees, fobie) . Lc (1) Lc 2,9 . Een vorm van φοβος = fobos (vrees, fobie) in Lc (7) : (1) Lc 1,12 . (2) Lc 1,65 . (3) Lc 2,9 . (4) Lc 5,26 . (5) Lc 7,16 . (6) Lc 8,37 . (7) Lc 21,26 .
fobos (vrees) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | |
4 | acc. mann. enk. fobon | 54 | 40 | 14 | 1 | 1 | 1 | 3 | 7 | 2 | 1 | 2 | 5 | 2 |
Lc 2,9.14.
acc. mann. enk. megan van het bijvoegl. naamw. megas (groot) . Taalgebruik in
het NT : megas
(groot) . Taalgebruik in Lc : megas
(groot) .
Lc (1) Lc
2,9 . Een vorm van megas (groot) in Lc in 25 verzen , in Lc 2 (2) : (1)
Lc 2,9
. (2) Lc
2,10 .
Lc 2,9.11. - 14. kai efobèthèsan (en zij vreesden) fobon megan (een grote vrees) . Lc (1) Lc 2,9 .
Lc 2,10 - Lc 2,10 : 6. Geboorte van Jezus : Lc 2,1-20 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 2 -- Lc 2,1 - Lc 2,2 - Lc 2,3 - Lc 2,4 - Lc 2,5 - Lc 2,6 - Lc 2,7 - Lc 2,8 - Lc 2,9 - Lc 2,10 - Lc 2,11 - Lc 2,12 - Lc 2,13 - Lc 2,14 - Lc 2,15 - Lc 2,16 - Lc 2,17 - Lc 2,18 - Lc 2,19 - Lc 2,20 -- Lc (Lucas) - Lc 2 - Lc 2,21-40 - Lc 2,41-52 | ||||||||||||||||
|
Statenvertaling . 10 En de engel zeide tot hen: Vreest niet, want, ziet, ik
verkondig u grote blijdschap, die al den volke wezen zal;
King James Bible . [10] And the angel said unto them, Fear not: for, behold,
I bring you good tidings of great joy, which shall be to all people.
Luther-Bibel . 10 Und der Engel sprach zu ihnen: Fürchtet euch nicht! Siehe,
ich verkündige euch große Freude, die allem Volk widerfahren wird;
Tekstuitleg van Lc 2,10 . Het vers Lc 2,10 telt 18 (2 X 3 X 3) woorden en 89 letters . De getalwaarde van Lc 2,10 is 8381 (17 X 17 X 29) .
Lc 2,10.1. kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Taalgebruik in Lc : kai (en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et . Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und . Lc (822) . Lc 2 (+ 39 / - 13 = 52) . Lc 2,1-20 (+ 12 / - 8 : (1) Lc 2,1 . (2) Lc 2,2 . (3) Lc 2,5 . (4) Lc 2,6 . (5) Lc 2,11 . (6) Lc 2,14 . (7) Lc 2,17 . (8) Lc 2,19 .) . Lc 2,21-40 (+ 15 / - 5 = 20) . Lc 2,41-52 (+ 12 / - 0 = 12) .
1. - 2. και ειπεν = kai eipen (en hij zei) . NT (140) . Lc () . Lc 1 (4) : (1) Lc
1,18 . (2) Lc
1,30 . (3) Lc
1,42 . (4) Lc
1,46 . Lc 2 (4) : (1) Lc 2,10 . (2) Lc 2,28 . (3) Lc 2,34 . (4) Lc 2,49 .
- ειπεν δε = eipen de (hij zei echter) in NT (78) . Lc (52) . Lc 1 (3) : (1) Lc
1,13 . (2) Lc
1,34 . (3) Lc
1,38 . Lc 2 (0) .
- Hebreeuws . וַיּאֹמֶר = wajj´omèr (en hij zei) < prefix verbindingswoord wë
+ werkwoordvorm qal act. imperf. 3de pers. mann. enk. van het werkw. אמר = ´-m-r (zeggen) . Taalgebruik in Tenakh : ´âmar
(zeggen) . Getalwaarde : aleph = 1 , mem
= 13 of 40 , resj = 20 of 200 ; totaal : 34 (2 X 17) of 241 (priemgetal) . Structuur : 1 - 4 - 2 . De som van de elementen is telkens 7 . Tenakh
(1879) . Pentateuch (594) . Eerdere Profeten (868) . Latere Profeten (120) .
12 Kleine Profeten (56) . Geschriften (241) .
Lc 2,10.3. pers. voornaamw. dat. mann. en onz. mv. autois (aan hen) . Taalgebruik in het NT : voornaamwoord autos . Taalgebruik in Lc. : voornaamwoord autos . Lc (89) . Lc 2 (6) : (1) Lc 2,7 . (2) Lc 2,9 . (3) Lc 2,10 . (4) Lc 2,17 . (5) Lc 2,50 . (6) Lc 2,51 .
1. - 3. και ειπεν αυτοις = kai eipen autois (en hij zei hen) . NT (30) . Slechts in de evangelies . Lc (9) : (1) Lc
2,10 . (2) Lc
9,48 . (3) Lc
13,22 . (4) Lc
16,15 . (5) Lc
22,35 . (6) Lc
22,46 . (7) Lc
24,19 . (8) Lc
24,38 . (9) Lc
24,46 .
- ειπεν δε αυτοις = eipen de autois (hij zei echter aan hen) . NT (7) : (1) Lc 8,25 . (2) Lc 9,20 . (3) Lc 10,18 . (4) Lc 11,2 . (5) Lc
22,67 . (6) Lc
24,44 . (7) Joh
6,35 .
- και ειπεν προς αυτους = kai eipen pros autous (en hij zei tot hen) . NT (= Lc) (8) : (1) Lc 2,49 . (2) Lc 3,14 . (3) Lc 4,23 . (4) Lc 8,22 . (5) Lc 9,3 . (6) Lc 11,5 . (7) Lc 19,13 . (8) Lc 22,15 .
- ειπεν δε προς αυτους = eipen de pros autous (hij zei echter tot hen) . NT (6) : (1) Lc 9,13 . (2) Lc 12,15 . (3) Lc 15,3 . (4) Lc
20,41 . (5) Lc 24,17 . (6) Hnd
1,7 .
- לָהֶם וַיּאֹמֶר = wajjo´mèr lâhèm (en hij zei hen) . Tenakh (39) . Pentateuch (9) : (1) Gn 1,28 . (2) Gn 9,1 . (3) Gn 29,4 . (4) Gn 29,5 . (5) Gn 29,6 . (6) Gn 44,15 . (7) Ex 17,2 . (8) Ex 32,27 . (9) Nu 20,10 .
- אֲלֵיהֶם וַיּאֹמֶר = wajjo´mèr ´äle(j)hèm (en hij zei tot hen) . Tenakh (2) : (1) Gn 34,14 . (2) Joz 9,21 .
Lc 2,10.5. nom. mann. enk. αγγελος = aggelos (engel) . Taalgebruik in het NT : aggelos (engel) . Taalgebruik in de LXX : aggelos (engel) . Taalgebruik in Lc : aggelos (engel) . Bijbel (155) . OT (108) . NT (47) . Gn (10) : (1) Gn 16,7. (2) Gn 16,8 . (3) Gn 16,9 . (4) Gn 16,10 . (5) Gn 16,11 . (6) Gn 21,17 . (7) Gn 22,11 . (8) Gn 22,15 . (9) Gn 31,11 . (10) Gn 48,16 . Ex (5) : (1) Ex 3,2 . (2) Ex 4,24 . (3) Ex 14,19 . (4) Ex 23,23 . (5) Ex 32,34 . Lc (10) : (1) Lc 1,11 . (2) Lc 1,13 . (3) Lc 1,19 . (4) Lc 1,26 . (5) Lc 1,30 . (6) Lc 1,35 . (7) Lc 1,38 . (8) Lc 2,9 . (9) Lc 2,10 . (10) Lc 22,43 . Een vorm van αγγελος = aggelos in de LXX (350) , in het NT (175) , in Lc (25) , in Lc 1 (10) : (1) Lc 1,11 . (2) Lc 1,13 . (3) Lc 1,18 . (4) Lc 1,19 . (5) Lc 1,26 . (6) Lc 1,28 . (7) Lc 1,30 . (8) Lc 1,34 .(9) Lc 1,35 . (10) Lc 1,38 . In Lc 2 (5) : (1) Lc 2,9 . (2) Lc 2,10 . (3) Lc 2,13 . (4) Lc 2,15 . (5) Lc 2,21 . In Lc : 8 vormen van αγγελος = aggelos (engel) in 10 hoofdstukken en in 25 verzen . In 14 verzen in de kindsheidsverhalen (Lc 1-2) . In 2 verzen in de verschijningsverhalen . Voor de rest van het evangelie nog 10 verzen , waarvan 6 verzen in de gen. mv. .
aggelos (engel) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
1 | nom. enk. aggelos | 155 | 108 | 47 | 6 | 10 | 1 | 11 | 2 | 17 | 16 | 17 |
1. | 2. | 3. | 4. | 5. | 6. | 7. | 8. | 9. | 10. | |||
aggelos (engel) | Lc | Lc 1 | Lc 2 | Lc 4 | Lc 7 | Lc 9 | Lc 12 | Lc 15 | Lc 16 | Lc 22 | Lc 24 | |
1 | nom. enk. aggelos | 10 | (1) Lc 1,11 . (2) Lc 1,13 . (3) Lc 1,19 . (4) Lc 1,26 . (5) Lc 1,30 . (6) Lc 1,35 . (7) Lc 1,38 . | (8) Lc 2,9 . (9) Lc 2,10 . | (10) Lc 22,43 . | |||||||
2 | gen. enk. aggelou | 1 | (1) Lc 2,21 . | |||||||||
3 | dat. enk. aggelôi | 1 | (1) Lc 2,13 . | |||||||||
4 | acc. enk. aggelon | 3 | (1) Lc 1,18 . (2) Lc 1,34 . | (3) Lc 7,27 . | ||||||||
5 | nom. + voc. mv. aggeloi | 1 | (1) Lc 2,15 . | |||||||||
6 | gen. mv. aggelôn | 7 | (1) Lc 7,24 . | (2) Lc 9,26 . | (3) Lc 12,8 . (4) Lc 12,9 . | (5) Lc 15,15 . | (6) Lc 16,22 . | (7) Lc 24,23 . | ||||
7 | dat. mann. mv. aggelois | 1 | (1) Lc 4,10 . | |||||||||
8 | acc. mv. aggelous | 1 | (1) Lc 9,52 . | |||||||||
Totaal | 25 | 9 | 5 | 1 | 2 | 2 | 2 | 1 | 1 | 1 | 1 |
Lc 2,10.1.
- 2. 4. - 5.
- ειπεν ὁ αγγελος = eipen ho aggelos (de engel zei) . NT (3) : (1) Lc
1,30 . (2) Hnd 12,8 . (3) Apk 17,7 .
-- και ειπεν ὁ αγγελος αυτῃ = kai eipen ho aggelos autè(i) (en de engel zei) : NT (1) : Lc
1,30 .
-- και ειπεν αυτοις ὁ αγγελος = kai eipen autois ho aggelos = en de engel zei hen) . NT (1) : Lc 2,10 .
- ειπεν δε προς αυτον ὁ αγγελος = eipen de pros auton ho aggelos = de engel echter zei tot hem) . NT (1) : Lc 1,13 .
- και αποκριθεις ὁ αγγελος ειπεν = kai apokritheis ho aggelos eipen (en beantwoord zei de engel) .
-- (1) Lc
1,19 : και αποκριθεις ὁ αγγελος ειπεν αυτῳ = kai apokritheis ho aggelos eipen autôi (en beantwoord zei
de engel hem) .
-- (2) Lc
1,35 : και αποκριθεις ὁ αγγελος ειπεν αυτῃ = kai apokritheis ho aggelos eipen autèi (en beantwoord zei
de engel haar) .
In de twee verzen beantwoordt de engel een vraag , in Lc
1,19 van Zacharia en in Lc
1,35 van Maria .
- יהוה מַלְאַך וַיּאֹמֶר = wajjo´mer malë´akh JHWH (de engel van JHWH zei) . Tenakh (4) : (1) Nu 22,35 . (2) Re 13,13 . (3) Re 13,16 . (4) Re 13,18 .
- הָאֱלֹהִים מַלְאַך וַיּאֹמֶר = wajjo´mer malë´akh ´èlohîm (de engel van God zei) . Tenakh (1) : Gn 21,17 .
- הָאֱלֹהִים מַלְאַך וַיּאֹמֶר = wajjo´mer malë´akh hâ´èlohîm (de engel van God zei) . Tenakh (6) : (1) Gn
31,11 . (2) Ex 14,19 . (3) Re 6,20 . (4) Re 13,6 . (5) Re 13,9 . (6) 2 S 14,20 .
Lc 2,10.7. ind. + imperat. praes. 2de pers. mv. φοβεισθε = fobeisthe (vreest) van het werkw. fobeomai (vrezen, door fobieën bevangen worden) . Taalgebruik in het NT : fobeomai (vrezen, door fobieën bevangen worden) . Taalgebruik in Lc : fobeomai (vrezen, door fobieën bevangen worden) . Mt (6) : (1) Mt 10,28 . (2) Mt 10,31 . (3) Mt 14,27 . (4) Mt 16,7 . (5) Mt 28,5 . (6) Mt 28,10 . Mc (1) : Mc 6,50 . Lc (2) : (1) Lc 2,10 . (2) Lc 12,7 . Een vorm van φοβεομαι = fobeomai (vrezen, door fobieën bevangen worden) in de LXX (460) , in het NT (95) , in Lc (21) : (1) Lc 1,13 . (2) Lc 1,30 . (3) Lc 1,50 . (4) Lc 2,9 . (5) Lc 2,10 . (6) Lc 5,10 . (7) Lc 8,25 . (8) Lc 8,35 . (9) Lc 8,50 . (10) Lc 9,34 . (11) Lc 9,45 . (12) Lc 12,4 . (13) Lc 12,5 . (14) Lc 12,7 . (15) Lc 12,32 . (16) Lc 18,2 . (17) Lc 18,4 . (18) Lc 19,21 . (19) Lc 20,19 . (20) Lc 22,2 . (21) Lc 23,40 .
bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | ||
ind. + imperat. praes. 2de pers. mv. fobeisthe | 34 | 23 | 11 | 6 | 1 | 2 | 1 | 1 | 9 | 10 | 1 |
Lc 2,10.6. - 7. μη φοβεισθε = mè fobeisthe (vreest niet) . NT (8) : (1) Mt
14,27 . (2) Mt 17,7 . (3) Mt
28,5 . (4) Mt
28,10 . (5) Mc
6,50 . (6) Lc 2,10 . (7) Lc 12,7 . (8) Joh
6,20 .
- אַל תִירָאוּ = ´al thîrâ´û (vreest niet) . Tenakh (11) : (1) Gn 43,23 . (2) Gn 50,19 . (3) Gn 50,21 . (4) Ex 14,13 . (5) Ex 20,20 . (6) 1 S 12,20 . (7) 2 S 13,28 . (8) Js 35,4 . (9) Hag 2,5 . (10) Zach
8,13 . (11) Zach
8,15 .
- μη φοβου = mè fobou (vrees niet) . NT (10) : (1) Mc
5,36 . (2) Lc 1,13 . (3) Lc
1,30 . (4) Lc 5,10 . (5) Lc
8,50 . (6) Lc
12,32 . (7) Joh
12,15 . (8) Hnd 18,9 . (9) Hnd 27,24 . (10) Apk 1,17 .
- אַל תִירָא = ´al thîrâ´ (vrees niet) . Tenakh (38) . Pentateuch (6) : (1) Gn 15,1 . (2) Gn 26,24 . (3) Gn 46,3 . (4) Nu 21,34 . (5) Dt 1,21 . (6) Dt 3,2 .
Lc 2,10.8.
idou (zie) . Taalgebruik in het NT : idou
(zie) . Taalgebruik in Lc : idou
(zie) .
Lc (55) . Lc 2 (4) : (1) Lc
2,10 . (2) Lc
2,25 . (3) Lc
2,34 . (4) Lc
2,48 .
Lc 2,10.9.
gar (want) . Taalgebruik in het NT : gar
(want) . Taalgebruik in Lc : gar
(want) . Hebr. kî . Fr. car . Ned. : want .
Lc (92) . Lc (1) Lc
2,10 .
Lc 2,10.8. - 9. idou gar (want zie) . Lc (5) : (1) Lc 1,44 . (2) Lc 1,48 . (3) Lc 2,10 . (4) Lc 6,23 . (5) Lc 17,21 .
Lc 2,10.10. ind. praes. 1ste p. enk. ευαγγελιζομαι = euaggelizomai (ik breng een goede boodschap) van het werkw. euaggelizomai (goede boodschap brengen) . Taalgebruik in het NT : euaggelizomai (goede boodschap brengen) . Taalgebruik in Lc : euaggelizomai (goede boodschap brengen) . Bijbel = Lc (1) Lc 2,10 . Een vorm van euaggelizomai (goede boodschap brengen) in Lc in 10 verzen : (1) Lc 1,19 . (2) Lc 2,10 . (3) Lc 3,18 . (4) Lc 4,18 . (5) Lc 4,43 . (6) Lc 7,22 . (7) Lc 8,1 . (8) Lc 9,6 . (9) Lc 16,6 . (10) Lc 20,1 .
Lc 2,10.11. pers. voornaamw. 2de pers. dat. mann. mv. humin (aan jullie) van het pers. voornaamw. humeis (jullie) . Taalgebruik in het NT : persoonlijk voornaamwoord . Taalgebruik in Lc. : persoonlijk voornaamwoord . Lc (90) . Lc 2 (3) : (1) Lc 2,10 . (2) Lc 2,11 . (3) Lc 2,12 .
Lc 2,10.12. acc. vr. enk. charan van het zelfst. naamw. chara (vreugde) . Taalgebruik in het NT : chara (vreugde) . Taalgebruik in Lc . : chara (vreugde) . Taalgebruik in Hnd. : chara (vreugde) . Taalgebruik in Brieven : chara (vreugde) . Taalgebruik in de Septuaginta : chara (vreugde) . Website : http://fr.wikipedia.org/wiki/Joie_(philosophie) . Indo-Europees jug (band) . L. gaudium . Fr. joie . E. joy . Ned. vreugde . D. Freude . zie website http://fr.wiktionary.org/wiki/joie . Lc (1) Lc 2,10 . Een vorm van chara (vreugde) .in Lc in 8 verzen : (1) Lc 1,14 . (2) Lc 2,10 . (3) Lc 8,13 . (4) Lc 10,17 . (5) Lc 15,7 . (6) Lc 15,10 . (7) Lc 24,41 . (8) Lc 24,52 . In Lc : 3 vormen van chara (vreugde) in 8 verzen in 6 / 24 hoofdstukken . In Hnd : 3 vormen van chara (vreugde) in 4 verzen in 4 / 28 hoofdstukken .
Lc 2,10.13.
acc. vr. enk. megalèn van het bijvoegl. naamw. megas (groot) . Taalgebruik
in het NT : megas
(groot) . Taalgebruik in Lc : megas
(groot) .
Lc (2) : (1) Lc
2,10 . (2) Lc
5,29 . Een vorm van megas (groot) in Lc in 25 verzen , in Lc 2 (2) : (1)
Lc 2,9
. (2) Lc
2,10 .
12. - 13. Een vorm van chara (vreugde) gecombineerd met een vorm van het bijvoegl. naamw. megas (groot) in Lc in 2 / 8 verzen : (1) Lc 2,10 . (2) Lc 24,52 .
Lc 2,10.14.
betrekk. voornaamw. nom. vr. enk. hètis . Taalgebruik in het NT : betrekkelijk
voornaamwoord . Taalgebruik in Lc : betrekkelijk
voornaamwoord .
Lc (8) : (1) Lc
2,4 . (2) Lc
2,10 . (3) Lc
7,37 . (4) Lc
7,39 . (5) Lc
8,26 . (6) Lc
8,43 . (7) Lc
10,42 . (8) Lc
12,1 .
Lc 2,10.18.
dat. mann. enk. laô(i) van het zelfst. naamw. laos (volk) . Taalgebruik
in het NT : laos
(volk) . Taalgebruik in Lc : laos
(volk) .
Lc (4) : (1) Lc
1,68 . (2) Lc
1,77 . (3) Lc
2,10 . (4) Lc
21,23 . Een vorm van laos (volk) in Lc (37) , in Lc 2 (3) : (1) Lc
2,10 . (2) Lc
2,31 . (3) Lc
2,32 .
In het eerste deel van de lofzang van Zacharia (Lc 1,68-75) in Lc
1,68 bracht God verlossing voor zijn volk , in het tweede deel - het toekomstdeel
(Lc 1,76-79) zal Johannes kennis van redding brengen aan het volk van JHWH (Lc
1,77) .
Lc 2,11 - Lc 2,11 : 6. Geboorte van Jezus : Lc 2,1-20 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 2 -- Lc 2,1 - Lc 2,2 - Lc 2,3 - Lc 2,4 - Lc 2,5 - Lc 2,6 - Lc 2,7 - Lc 2,8 - Lc 2,9 - Lc 2,10 - Lc 2,11 - Lc 2,12 - Lc 2,13 - Lc 2,14 - Lc 2,15 - Lc 2,16 - Lc 2,17 - Lc 2,18 - Lc 2,19 - Lc 2,20 -- Lc (Lucas) - Lc 2 - Lc 2,21-40 - Lc 2,41-52 | ||||||||||||||||
|
Statenvertaling . 11 Namelijk dat u heden geboren is de Zaligmaker, welke is
Christus, de Heere, in de stad Davids.
King James Bible . [11] For unto you is born this day in the city of David a
Saviour, which is Christ the Lord.
Luther-Bibel . 11 denn euch ist heute der Heiland geboren, welcher ist Christus,
der Herr, in der Stadt Davids.
Tekstuitleg van Lc 2,11 . Het vers Lc 5,39 telt 12 (2² X 3) woorden en 56 (2³ X 7) letters . De getalwaarde van Lc 5,39 is 7024 (2² X 2² X 439) .
Lc 2,11.1.
hoti (dat, omdat) . Taalgebruik in NT : hoti
(dat, omdat) . Taalgebruik in Lc : hoti
(dat, omdat) .
Lc (160) . Lc 2 (4) : (1) Lc
2,11 . (2) Lc
2,23 . (3) Lc
2,30 . (4) Lc
2,49 .
Lc 2,11.2. pass. ind. aor. 3de pers enk. etechthè (hij werd geboren) van het werkw. tiktô (baren, bevallen) . Taalgebruik in het NT : tiktô (baren) . Taalgebruik in Lc : tiktô (baren) . Lc (1) Lc 2,11 . Een vorm van tiktô (baren) in Lc in 5 verzen : (1) Lc 1,31 . (2) Lc 1,57 . (3) Lc 2,6 . (4) Lc 2,7 . (5) Lc 2,11
3. pers. voornaamw. 2de pers. dat. mann. mv. humin (aan jullie) van het pers.
voornaamw. humeis (jullie) . Taalgebruik in het NT : persoonlijk
voornaamwoord . Taalgebruik in Lc. : persoonlijk
voornaamwoord .
Lc (90) . Lc 2 (3) : (1) Lc
2,10 . (2) Lc
2,11 . (3) Lc
2,12 .
Lc 2,11.5.
nom. mann. enk. sôtèr (redder) . Taalgebruik in het NT : sôtèr
(redder) . Taalgebruik in Lc : sôtèr
(redder) . Taalgebruik in de LXX : sôtèr
(redder) . Hebr. môsjî`a (de reddende) : act. part. hifil nom.
mann. enk. van het werkw. jâsja` (redden, bevrijden, verlossen) . Taalgebruik
in Tenach : jâsja`
(redden, bevrijden, verlossen) . Getalwaarde : jod = 10
, sjin = 21 of 300 , ajin = 16 of 70 ; totaal : 47 OF 380 (2² X 5 X 19)
. Structuur : 1 - 3 - 7 . In al deze gevallen is de getalwaarde van de elementen 11 . Jakob (Gn
25,26) . ja`äqobh (Jakob) . Getalwaarde : jod = 10 , ajin = 16 of 70
, qoph = 19 of 100 , beth = 2 ; totaal : 47 OF 182 (7 X 26) . Structuur : 1 - 7 - 1 - 2 . In al deze gevallen is de getalwaarde van de elementen 11 . L. salvator (salvare - salus) . Fr. sauver - saveur
. Ned. b.v. salie (een heilbrengend kruid) . E. saviour . N. heiland . D. Heiland
. Arabisch : najada (redden, helpen) . Taalgebruik in de Koran : najada (redden, helpen) . Hebr. môsjî`a (de reddende) is heel nauw verwant wat letters betreft
: mâsjach (zalven) . Taalgebruik in Tenakh : mâsjach
(zalven) . Getalwaarde : mem = 13 of 40 , sjin = 20 of 200 , chet = 8 ; totaal : 41 OF 248 (2³ X 31) . Structuur : 4 - 2 - 8 . (mâsjîach = gezalfde, messias, G. christos
= Christus) . Tenakh (17) : (1) Dt 22,27 . (2) Dt 28,29 . (3) Dt 28,31 . (4) Re 3,9 . (5) Re 3,15 . (6) Re 6,36 . (7) Re 12,3 . (8) 1 S 10,19 . (9) 1 S 11,3 . (10) 2 K 13,5 . (11) Js 19,20 . (12) Js 43,11 .
(13) Js 45,15 . (14) Zach
8,7 . (15) Ps 7,11 . (16) Ps 17,7 . (17) Ps 18,42 . Gr. sôtèr (redder) . Bijbel (18) : (1) 1 S 10,19 . (2) Js 12,2 . (3) Js 45,15 . (4) Js 45,21 . (5) Js 62,11 . (6) Ps 25,5 . (7) Ps 27,1 . (8) Ps
27,9 . (9) Ps 62,3 . (10) Ps 62,7 . (11) Ps 65,6 . (12) Ps 79,9 . (13) Jdt 9,11 . (14) 1 Mak 4,30 . (15) Lc
2,11 . (16) Joh
4,42 . (17) Ef 5,23 . (18) 1
Tim 4,10 .
- Een vorm van sôtèria (redding) in Lc in 4 verzen : (1) Lc
1,69 . (2) Lc
1,71 . (3) Lc
1,77 . (4) Lc
19,9 , in de LXX (160) , in het NT (45) .
- Een vorm van sôzô (redden, verlossen) in Lc (17) , in de LXX (363)
, in het NT (106) .
- Een vorm van sôtèr in Lc (2) : (1) Lc
1,47 . (2) Lc
2,11 , in de LXX (41) , in het NT (24) .
- Een vorm van sôtèrion (redding) in Lc (2) : (1) Lc
2,30 . (2) Lc
3,6 , in de LXX (135) , in het NT (4) .
sôtèr (redder) (enk.) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | |
1 | nom. mann. enk. sôtèr | 18 | 14 | 4 | 1 | 1 | 2 | 1 | 2 | 2 |
Lc 2,11.8. nom. mann. enk. christos (gezalfde, Christus) . Taalgebruik in het NT : christos (Christus) . Taalgebruik in de LXX : christos (Christus) . Taalgebruik in Lc : christos (Christus) . Bijbel (118) . OT (8) . NT (110) . Lc (5) : (1) Lc 2,11 (-) . (2) Lc 3,15 (+) . (3) Lc 22,67 (+) . (4) Lc 23,35 (+) . (5) Lc 23,39 (+) . Hebr. mâsjîach (Messias , gezalfde) . Zie het werkw. mâsjach (zalven) . Taalgebruik in Tenakh : mâsjach (zalven) . Een vorm van christos (gezalfde, Christus) in het OT (50) , in het NT (529) , in Lc (12) . Een vorm van christos (gezalfde, Christus) in Lc in 12 verzen : (1) Lc 2,11 (-) . (2) Lc 2,26 (+) . (3) Lc 3,15 (+) . (4) Lc 4,41 (+) . (5) Lc 9,20 (+) . (6) Lc 20,41 (+) . (7) Lc 22,67 (+) . (8) Lc 23,2 (-) . (9) Lc 23,35 (+) . (10) Lc 23,39 (+) . (11) Lc 24,26 (+) . (12) Lc 24,46 (+) . In Lc : 2 vormen van christos (gezalfde, Christus) in 12 verzen in 8 / 24 hoofdstukken . In Hnd : X vormen in 28 verzen in 16 hoofdstukken . Hebr. m-sj-j-ch . Tenakh (11) : (1) 1 S 24,7 . (2) 1 S 24,11 . (3) 1 S 26,16 . (4) 2 S 1,14 . (5) 2 S 1,16 . (6) 2 S 1,21 . (7) 2 S 19,22 . (8) 2 S 23,1 . (9) Kl 4,20 . (10) Da 9,25 . (11) Da 9,26 .
christos (Christus) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
1 | nom. mann. enk. christos | 118 | 8 | 110 | 8 | 5 | 5 | 15 | 4 | 73 | 0 | 18 | 33 |
Lc 2,11.10.
en (in, met) . Taalgebruik in het NT : en
(in) . Taalgebruik in Lc : en
(in) . Hebr. bë . Fr. en / dans . Ned. in .
Lc (288) . Lc 2 (23) : (1) Lc
2,1 . (2) Lc
2,6 . (3) Lc
2,7 . (4) Lc
2,8 . (5) Lc
2,11 . (6) Lc
2,12 . (7) Lc
2,14 . (8) Lc
2,16 . (9) Lc
2,19 . (10) Lc
2,21 . (11) Lc
2,23 . (12) Lc
2,24 . (13) Lc
2,25 . (14) Lc
2,27 . (15) Lc
2,29 . (16) Lc
2,34 . (17) Lc
2,36 . (18) Lc
2,43 . (19) Lc
2,44 . (20) Lc
2,46 . (21) Lc
2,49 . (22) Lc
2,51 . (23) Lc
2,52 .
Lc 2,11.12. dauid (David) . Taalgebruik in het NT : dauid (David) . Taalgebruik in de LXX : dauid (David) . Bijbel (957) . OT (903) . NT (54) . Lc (12) : (1) Lc 1,27 . (2) Lc 1,32 . (3) Lc 1,69 . (4) Lc 2,4 . (5) Lc 2,11 . (6) Lc 3,31 . (7) Lc 6,3 . (8) Lc 18,38 . (9) Lc 18,39 . (10) Lc 20,41 . (11) Lc 20,42 . (12) Lc 20,44 . Hebr. dâwid (David) . Taalgebruik in Tenakh : dâwid (David) . Getalwaarde : daleth = 4 , waw = 6 ; totaal : 14 (2 X 7) . Structuur : 4 - 6 - 4 . Tenakh (509) . Pentateuch (0) . Eerdere Profeten (476) . Latere Profeten (21) . 12 Kleine Profeten (1) . Geschriften (11) . Arabisch : dâwud (Dawud) . Taalgebruik in de Koran : dâwud (Dawud) .
Lc 2,12 - Lc 2,12 : 6. Geboorte van Jezus : Lc 2,1-20 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 2 -- Lc 2,1 - Lc 2,2 - Lc 2,3 - Lc 2,4 - Lc 2,5 - Lc 2,6 - Lc 2,7 - Lc 2,8 - Lc 2,9 - Lc 2,10 - Lc 2,11 - Lc 2,12 - Lc 2,13 - Lc 2,14 - Lc 2,15 - Lc 2,16 - Lc 2,17 - Lc 2,18 - Lc 2,19 - Lc 2,20 -- Lc (Lucas) - Lc 2 - Lc 2,21-40 - Lc 2,41-52 | ||||||||||||||||
|
Statenvertaling . 12 En dit zal u het teken zijn: gij zult het Kindeken vinden
in doeken gewonden, en liggende in de kribbe.
King James Bible . [12] And this shall be a sign unto you; Ye shall find the
babe wrapped in swaddling clothes, lying in a manger.
Luther-Bibel . 12 Und das habt zum Zeichen: Ihr werdet finden das Kind in Windeln
gewickelt und in einer Krippe liegen.
Tekstuitleg van Lc 2,12 . Het vers Lc 2,12 telt 12 (2² X 3) woorden en 68 (4 X 17) letters . De getalwaarde van Lc 2,12 is 7271 (11 X 661) .
Lc 2,12.1.
kai (en) . Taalgebruik : kai
(en) in NT . Taalgebruik in Lc : kai
(en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et
. Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und .
Lc (822 / 1151) . Lc (+ : 11 / 20 : (1) Lc
2,3 . (2) Lc
2,7 . (3) Lc
2,8 . (4) Lc
2,9 . (5) Lc
2,10 . (6) Lc
2,12 . (7) Lc
2,13 . (8) Lc
2,15 . (9) Lc
2,16 . (10) Lc
2,18 . (11) Lc
2,20 . - 9 / 20) .
Lc 2,12.3.
pers. voornaamw. 2de pers. dat. mann. mv. humin (aan jullie) van het pers. voornaamw.
humeis (jullie) . Taalgebruik in het NT : persoonlijk
voornaamwoord . Taalgebruik in Lc. : persoonlijk
voornaamwoord .
Lc (90) . Lc 2 (3) : (1) Lc
2,10 . (2) Lc
2,11 . (3) Lc
2,12 .
Lc 2,12.5.
nom. + acc. onz. enk. sèmeion (teken) . Taalgebruik in het NT : sèmeion
(teken) . Taalgebruik in Lc : sèmeion
(teken) . Lat. signum . Fr. signe . E. sign . N. teken . D. Zeichen .
Lc (7) : (1) Lc
2,12 . (2) Lc
2,34 . (3) Lc
11,16 . (4) Lc
11,29 . (5) Lc
11,30 . (6) Lc
21,7 . (7) Lc
23,8 . Een vorm van sèmeion (teken) in Lc in 9 verzen : (1) Lc
2,12 . (2) Lc
2,34 . (3) Lc
11,16 . (4) Lc
11,29 . (5) Lc
11,30 . (6) Lc
21,7 . (7) Lc
21,11 . (8) Lc
21,25 . (9) Lc
23,8 .
Lc 2,12.6. act. ind. fut. 2de pers. mv. heurèsete (mâtsâ´thèm) van het werkw. heuriskô (vinden) . Taalgebruik in het NT : heuriskô (vinden) . Taalgebruik in Lc : heuriskô (vinden) . Taalgebruik in Hnd : heuriskô (vinden) . Taalgebruik in de Septuaginta : heuriskô (vinden) . Hebr. mâtsâ´ (vinden) . Taalgebruik in Tenach : mâtsâ´ (vinden) . Lat. invenire . Fr. trouver . Du latin populaire *tropare (« composer, inventer un air » d’où « composer un poème », puis « inventer, découvrir »), dérivé de tropus (« figure de rhétorique » ? voir trope). Website : http://fr.wiktionary.org/wiki/trouver . Ned. vinden . D. finden . E. to find . Lc (3) : (1) Lc 2,12 . (2) Lc 11,9 . (3) Lc 19,30 .Een vorm van heuriskô (vinden) in Lc in 45 verzen , in Lc 2 in 3 verzen : (1) Lc 2,12 . (1) Lc 2,45 . (1) Lc 2,46 . In Lc : 17 vormen in 18 / 24 hoofdstukken en 45 verzen . In Hnd : X vormen in 17 hoofdstukken en 33 verzen . Een vorm van heuriskô (vinden) in de LXX (613) , in het NT (176) . Driemaal jullie zullen vinden . Jullie zullen een kindje vinden dat in doeken is gewikkeld en in een kribbe ligt (Lc 2,12) . Zoekt en jullie zullen vinden (Lc 11,9) . Jullie zullen een vastgebonden ezelin vinden waarop geen mens ooit zat (Lc 19,30) . Aan de belofte in Lc 2,12 en Lc 19,30 verwachten we de vervulling . En dat is ook zo . In Lc 2,16.lezen we :aneuran (zij vonden) en in Lc 19,32 heuron (zij vonden) .
Lc 2,12.7. nom. + acc. onz. enk. βρεφος = brefos (ongeboren vrucht, jong kind) . Taalgebruik in het NT
: brefos
(ongeboren vrucht, jong kind) . Taalgebruik in de LXX
: brefos
(ongeboren vrucht, jong kind) . Taalgebruik in Lc : brefos
(ongeboren vrucht, jong kind) . Lc (4) : (1) Lc
1,41 . (2) Lc
1,44 . (3) Lc
2,12 . (4) Lc
2,16 . Een vorm van βρεφος = brefos (ongeboren vrucht, jong kind) in in de LXX (5) , in het NT (8) , Lc in 5 verzen
: (1) Lc
1,41 . (2) Lc
1,44 . (3) Lc
2,12 . (4) Lc
2,16 . (5) Lc
18,15 .
- act. qal part. praes. mann. יוֹנֵק = jôneq (de zuigende, zuigeling) van het werkw. יָנַק = jânaq (zuigen, genieten) . Taalgebruik in Tenakh : jânaq (zuigen, genieten) . Getalwaarde : jod = 10 , nun = 14 of 50 , qoph = 19 of 100 ; totaal : 43 OF 160 (2² X 2³ X 5) . De som van de elementen is telkens 7 . Tenakh (6) : (1) Dt 32,25 . (2) 1 S 15,3 . (3) 1 S 22,19 . (4) Js 11,8 . (5) Hl 8,1 . (6) Kl 4,4 . Modern Hebreeuws : תִינוֹק = tînôq (zuigeling, baby) . Aramees : יְנַק = jënaq (zuigen) .
- Lat. infans . Fr. enfant , bébé . E. babe . D. Kind . Ned. kind , zuigeling . Arabisch : رَضِعَ = radi`a (zuigen) . Taalgebruik in de Qoran : radi`a (zuigen) . رَضِيع = radî` (zuigeling) .
Lc 2,12.8.
pass. part. perf. acc. onz. enk. esparganomenon (gewikkeld in) van het werkw.
sparganoô (inwikkelen, bakeren) . Taalgebruik in het NT : sparganoô
(inwikkelen, bakeren) . Taalgebruik in Lc : sparganoô
(inwikkelen, bakeren) . Ned. inwikkelen , Fr. envelloper (avec des langes)
, langer , emmailloter - maillot = luier) , Lat. involvere . E. to wrap . D. wickeln .
Lc (1) Lc
2,12 . Een vorm van sparganoô (inwikkelen, bakeren) in Lc in 2 verzen
: (1) Lc
2,7 . (2) Lc
2,12 .
Lc 2,12.9.
kai (en) . Taalgebruik : kai
(en) in NT . Taalgebruik in Lc : kai
(en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et
. Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und .
Lc (822 / 1151) . Lc (+ : 11 / 20 : (1) Lc
2,3 . (2) Lc
2,7 . (3) Lc
2,8 . (4) Lc
2,9 . (5) Lc
2,10 . (6) Lc
2,12 . (7) Lc
2,13 . (8) Lc
2,15 . (9) Lc
2,16 . (10) Lc
2,18 . (11) Lc
2,20 . - 9 / 20) .
Lc 2,12.11. εν = en (in, tijdens)
. Taalgebruik in het NT : en
(in) . Taalgebruik in de LXX: en
(in) . Taalgebruik in Lc : en
(in) . Lc (288) . Lc 1 (25) : (1) Lc
1,1 . (2) Lc
1,5 . (3) Lc
1,6 . (4) Lc
1,7 . (5) Lc
1,8 . (6) Lc
1,17 . (7) Lc
1,18 . (8) Lc
1,21 . (9) Lc
1,22 . (10) Lc
1,25 . (11) Lc
1,26 . (12) Lc
1,31 . (13) Lc
1,36 . (14) Lc
1,39 . (15) Lc
1,41 . (16) Lc
1,42 . (17) Lc
1,44 . (18) Lc
1,51 . (19) Lc
1,59 . (20) Lc
1,65 . (21) Lc
1,66 . (22) Lc
1,75 . (23) Lc
1,78 . (24) Lc
1,79 . (25) Lc
1,80 . Lc 2 (23) : (1) Lc
2,1 . (2) Lc
2,6 . (3) Lc
2,7 . (4) Lc
2,8 . (5) Lc
2,11 . (6) Lc
2,12 . (7) Lc
2,14 . (8) Lc
2,16 . (9) Lc
2,19 . (10) Lc
2,21 . (11) Lc
2,23 . (12) Lc
2,24 . (13) Lc
2,25 . (14) Lc
2,27 . (15) Lc
2,29 . (16) Lc
2,34 . (17) Lc
2,36 . (18) Lc
2,43 . (19) Lc
2,44 . (20) Lc
2,46 . (21) Lc
2,49 . (22) Lc
2,51 . (23) Lc
2,52 .
en (in) . | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | synopt. | ev. |
11097 | 8943 | 2154 | 247 | 119 | 288 | 182 | 226 | 966 | 126 | 654 | 836 |
- Hebr. בְּ = bë . Fr. en . Ned. in . E. in . D. in . Fr. dans . Arabisch : فِي = fi (in) . Taalgebruik in de Qoran : fi (in) .
Lc 2,12.12. dat. vr. enk. φατνῃ = fatnè(i) van het zelfst. naamw. φατνη = fatnè (krib, ruif)
. Taalgebruik in het NT : fatnè
(krib, ruif) . Taalgebruik in de LXX : fatnè
(krib, ruif) . Taalgebruik in Lc : fatnè
(krib, ruif) . Bijbel =
Lc (3) : (1) Lc
2,7 . (2) Lc
2,12 . (3) Lc
2,16 . Een vorm van φατνη = fatnè (krib, ruif) in de LXX (8) , in het NT (4) , in Lc (4) : (1) Lc 2,7 . (2) Lc
2,12 . (3) Lc
2,16 . (4) Lc
13,15 .
- Een vorm van ενταφιαζω = entafiazô (voor de begrafenis gereedmaken, balsemen, afleggen, begraven) in de LXX (2) : (1) Gn 50,2 . (2) Gn 50,26 , in het NT (2) : (1) Mt
26,12 . (2) Joh
19,40 . Het φατνη = fatnè (krib, ruif) van Lc 2,12 en ενταφιαζω = entafiazô (voor de begrafenis gereedmaken, balsemen, afleggen, begraven) van Gn 50,2 hebben f-t gemeenschappelijk (φατ = fat- , en ταφ = taf- ) . Het ingewikkeld zijn van het kind Jezus en van de gestorven Jezus doet denken aan een Egyptische mummie .
- אֵבוּס = ´ebhûs
(kribbe) . Taalgebruik in Tenakh : ´ebhûs
(kribbe) . Getalwaarde : aleph = 1 , beth = 2 , samech = 15 of 60 ; totaal
: 18 (2 X 3²) OF 63 (3² X 7) . Structuur : 1 - 2 - 6 . De som van de elementen is telkens 9 . Tenakh (2)
: (1) Js 1,3 . (2) Spr
14,4 . Zie het werkw. אָבַס = ´âbâs (voederen, vetten) . Modern Hebreeuws : אֵיבוּס = ´e(j)bhûs (kribbe) .
- Lat. praesepium . Fr. crèche . E. a manger . D. Krippe . Arabisch : مَعْلَف = ma`laf (kribbe) . Taalgebruik in de Qoran : ma`laf (kribbe) . Zie het werkw. عَلَفَ = `alafa (voederen, als voer geven) .
- De kribbe is een voederbak (Lc 2,7) . De kribbe verwijst naar het graf als gedenkteken (Lc
23,53) . Maar in dat gedenktekengraf is Jezus niet ; "Hij is niet hier" (Lc 24,6) . De leerlingen van Emmaüs herkenden hem bij het breken van het brood (Lc
24,30) . Dat brengt ons bij het verhaal van het laatste avondmaal (Lc 22,19) , waar Jezus het brood breekt . De voederbak waarin Jezus ligt verwijst naar het brood dat hij breekt . Hij is brood , voedsel en herkenbaar in het breken van het brood . Zo is de kribbe meer dan alleen maar een toevallige plaats waarin Jezus werd gelegd .
Lc 2,12.11.
- 12. εν φατνῃ = en fatnè(i) = in een krib, voederbak . Lc (2 ) : (1) Lc
2,7 . (2) Lc
2,12 . εν τῃ φατνῃ = en tè(i) fatnè(i) (in de kribbe) : (1) Lc
2,16 .
- εν μνηματι = en mnèmati (in een graf) . Hapax in Lc . εν τῳ μνηματι = en tô(i) mnèmati (in het graf) . Bijbel (2) : (1) 2
Kr 16,14 . (2) Hnd 7,16 .
Vergelijk . Lc
8,27 : εν τοις μνημασιν = en tois mnèmasin (in de graven) . Hiermee de vergelijking tussen de kribbelegging en de graflegging .
Lc 2,13 - Lc 2,13 : 6. Geboorte van Jezus : Lc 2,1-20 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 2 -- Lc 2,1 - Lc 2,2 - Lc 2,3 - Lc 2,4 - Lc 2,5 - Lc 2,6 - Lc 2,7 - Lc 2,8 - Lc 2,9 - Lc 2,10 - Lc 2,11 - Lc 2,12 - Lc 2,13 - Lc 2,14 - Lc 2,15 - Lc 2,16 - Lc 2,17 - Lc 2,18 - Lc 2,19 - Lc 2,20 -- Lc (Lucas) - Lc 2 - Lc 2,21-40 - Lc 2,41-52 | ||||||||||||||||
|
Statenvertaling . 13 En van stonde aan was er met den engel een menigte des
hemelsen heirlegers, prijzende God en zeggende:
King James Bible . 13 Und alsbald war da bei dem Engel die Menge der himmlischen
Heerscharen, die lobten Gott und sprachen:
Tekstuitleg van Lc 2,13 .
1. kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Taalgebruik in Lc : kai (en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et . Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und . Lc (822) . Lc 2 (+ 39 / - 13 = 52) . Lc 2,1-20 (+ 12 / - 8 : (1) Lc 2,1 . (2) Lc 2,2 . (3) Lc 2,5 . (4) Lc 2,6 . (5) Lc 2,11 . (6) Lc 2,14 . (7) Lc 2,17 . (8) Lc 2,19 .) . Lc 2,21-40 (+ 15 / - 5 = 20) . Lc 2,41-52 (+ 12 / - 0 = 12) .
Lc 2,13.3. ind. aor. 3de pers. enk. εγενετο = egeneto (het gebeurde) van het werkw. γινομαι = ginomai (worden, gebeuren) . Taalgebruik in de LXX : ginomai (worden) . Taalgebruik in het NT : ginomai (worden) . Bijbel (925) . OT (730) . NT (195) . Lc (69) . Lc 1-2 (14) : (1) Lc 1,5 . (2) Lc 1,8 . (3) Lc 1,23 . (4) Lc 1,41 (5) Lc 1,44 . (6) Lc 1,59 . (7) Lc 1,65 . (8) Lc 2,1 . (9) Lc 2,2 . (10) Lc 2,6 . (11) Lc 2,13 . (12) Lc 2,15 . (13) Lc 2,42 . (14) Lc 2,46 . Het duidt vaak een tijdsaanduiding aan (in die dagen, in de dagen van...) : een gelijk-tijdigheid (terwijl hij het priesterschap uitoefende) , een voor-tijdigheid of een na-tijdigheid . Soms heeft het ook de betekenis van zijn (er was eens... zoals vele verhalen bij ons beginnen) . Een vorm van γινομαι = ginomai in de LXX (2174) , in het NT (667) , in Lc (129) , in Lc 1 (10) : (1) Lc 1,2 . (2) Lc 1,5 . (3) Lc 1,8 . (4) Lc 1,20 . (5) Lc 1,23 . (6) Lc 1,38 . (7) Lc 1,41 . (8) Lc 1,44 . (9) Lc 1,59 . (10) Lc 1,65 , in Lc 2 (7) : (1) Lc 2,1 . (2) Lc 2,2 . (3) Lc 2,6 . (4) Lc 2,13 . (5) Lc 2,15 . (6) Lc 2,42 . (7) Lc 2,46 . In Lc : X vormen in 24 / 24 hoofdstukken en in 129 verzen .
egeneto (het gebeurde) . | Lc 1 | Lc 2 | Lc 3 | Lc 4 | Lc 5 | Lc 6 | Lc 7 | Lc 8 | Lc 9 | Lc 10 | Lc 11 | Lc 12 | Lc 13 | Lc 14 | Lc 15 | Lc 16 | Lc 17 | Lc 18 | Lc 19 | Lc 20 | Lc 21 | Lc 22 | Lc 23 | Lc 24 | |
67 | 7 | 7 | 2 | 2 | 3 | 6 | 1 | 3 | 8 | 1 | 4 | 1 | 1 | 1 | 1 | 4 | 1 | 3 | 1 | 4 | 1 | 7 |
- Hebreeuws . wë + act. qal imperf. 3de pers. mann. enk. וַיְהִי = wajëhî (en hij/het
was) van het werkw. הָיָה = hâjâh (zijn) . De getalwaarde van וַיְהי = wajëhî
(en hij/het zal zijn/was) is 31 . 31 is de getalwaarde van אֵל = ´el (God) ;
aleph = 1 , lamed = 12 of 30 ; totaal : 13 of 31 (elkaars spiegelbeeld) .Taalgebruik
in Tenakh : hâjâh
(zijn) . Getalwaarde : he = 5 , jod = 10 ; totaal : 20 (2² X 5) . Structuur
: 5 - 1 - 5 . De som van de elementen is telkens 2 .Tenakh
(784) . Pentateuch (181) . Eerdere Profeten (339) . Latere Profeten (116) .
12 Kleine Profeten (22) . Geschriften (126) .
- Lat. esse . D. sein . Fr. être . Ned. zijn . E. to be . Aramees : הֲוָא = häwâ´ . Arabisch : هَؤَىَ = hawa .
Lc 2,13.4.
sun (met) . Taalgebruik in het NT : sun
(met) . Taalgebruik in Lc : sun
(met) .
Lc (23) : (1) Lc
1,56 . (2) Lc
2,5 . (3) Lc
2,13 . (4) Lc
5,9 . (5) Lc
5,19 . (6) Lc
7,6 . (7) Lc
7,12 . (8) Lc
8,1 . (9) Lc
8,38 . (10) Lc
8,51 . (11) Lc
9,32 . (12) Lc
19,23 . (13) Lc
20,1 . (14) Lc
22,14 . (15) Lc
22,56 . (16) Lc
23,11 . (17) Lc
23,32 . (18) Lc
24,10 . (19) Lc
24,21 . (20) Lc
24,24 . (21) Lc
24,29 . (22) Lc
24,33 . (23) Lc
24,44 .
Lc 2,13.6.
dat. mann. enk. aggelô(i) (engel) van het zelfst. naamw. aggelos (engel)
. Taalgebruik in het NT : aggelos
(engel) . Taalgebruik in Mc : aggelos
(engel) . Stam : n - g - l . L. angelus . Fr. ange . N. engel . Fr. un messager
uit L. mittere (zenden) , missus = gezonden . Hebr. malë´akh .
Lc (1) : Lc
2,13 . Een vorm van aggelos (engel) in Lc 2 in 5 verzen : (1) Lc
2,9 . (2) Lc
2,10 . (3) Lc
2,13 . (4) Lc
2,15 . (5) Lc
2,21 . Een vorm van aggelos (engel) in Lc in 25 verzen .
In veertien verzen in de kindsheidsverhalen (Lc 1-2) . In twee verzen in de
verschijningsverhalen . Voor de rest van het evangelie nog tien verzen , waarvan
zes verzen in de gen. mv. .
Lc 2,13.7. nom. + acc. onz. enk. πληθος = plèthos (menigte, veelheid) . Taalgebruik in het NT : plèthos (menigte, veelheid) . Taalgebruik in de LXX : plèthos (menigte, veelheid) . Taalgebruik in Lc : plèthos (menigte, veelheid) . Taalgebruik in Hnd : plèthos (menigte, veelheid) . Mc (2) : (1) Mc 3,7 . (2) Mc 3,8 . Lc (8) : (1) Lc 1,10 . (2) Lc 2,13 . (3) Lc 5,6 . (4) Lc 6,17 . (5) Lc 8,37 . (6) Lc 19,37 . (7) Lc 23,1 . (8) Lc 23,27 . Joh (1) : Joh 5,3 . Hnd (12) : (1) Hnd 2,6 . (2) Hnd 5,16 . (3) Hnd 6,2 . (4) Hnd 14,1 . (5) Hnd 14,4 . (6) Hnd 15,12 . (7) Hnd 15,30 . (8) Hnd 17,4 . (9) Hnd 21,36 . (10) Hnd 23,7 . (11) Hnd 25,24 . (12) Hnd 28,3 . Jac (1) : Jak 5,20 . 1 Pe (1) : 1 Pe 4,8 . Een vorm van πληθος = plèthos in de LXX (288) , in het NT (31) , in Lc (8) : (1) Lc 1,10 . (2) Lc 2,13 . (3) Lc 5,6 . (4) Lc 6,17 . (5) Lc 8,37 . (6) Lc 19,37 . (7) Lc 23,1 . (8) Lc 23,27 . In de LXX is πληθος = plèthos de vertaling van 17 verschillende Hebreeuwse woorden .
9.
Lc 2,13.10. act. part. praes. gen. mv. αινουντων = ainountôn (van hen die lofprijzen) van het werkw. αινεω = aineô
(loven, prijzen) . Taalgebruik in het NT : aineô
(loven, prijzen) . Taalgebruik in de LXX : aineô
(loven, prijzen) . Taalgebruik in Lc : aineô
(loven, prijzen) . Bijbel (2) : (1) 2 Kr 23,12 . (2) Lc 2,13 . Een vorm van αινεω = aineô (loven, prijzen) in de LXX (144) , in het NT (8) , in Lc (3) : (1) Lc 2,13 . (2) Lc
2,20 . (3) Lc
19,37 . Variante lezing in Lc
24,53 . In Lc : 2 vormen in 2 hoofdstukken en in 3 verzen . Verder in het NT (5) : (1) Hnd 2,47 . (2) Hnd
3,8 . (3) Hnd
3,9 . (4) Rom 15,11 . (5) Apk 19,5 .
- Hebreeuws . prefix waw + prefix bepaald lidw. + act. piël part. mann. mv. וְהַמְהַלְלִים = wëhamëhalëlîm (lofprijzende) van het werkw. הָלַל = hâlal
(loven, prijzen) . Taalgebruik in Tenakh : halal
(loven, prijzen) . he = 5 , lamed = 12 of 30 . Totaal : 29 OF 65 (5 X 13) . Structuur : 5 - 3 - 3 . De som van de elementen is telkens 2 . Tenakh (1) : 1 Kr 23,5 . Volgens 1 Kr 23,5 werden 4000 levieten aangesteld om de Heer te lofprijzen .
Lc 2,13.11.
bep. lidw. acc. mann. enk. ton . Taalgebruik in het NT : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Lc (191) . Lc 2 (10) : (1) Lc
2,7 . (2) Lc
2,13 . (3) Lc
2,15 . (4) Lc
2,16 . (5) Lc
2,20 . (6) Lc
2,22 . (7) Lc
2,26 . (8) Lc
2,28 . (9) Lc
2,29 . (10) Lc
2,39 .
Lc 2,14 - Lc 2,14 : 6. Geboorte van Jezus : Lc 2,1-20 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 2 -- Lc 2,1 - Lc 2,2 - Lc 2,3 - Lc 2,4 - Lc 2,5 - Lc 2,6 - Lc 2,7 - Lc 2,8 - Lc 2,9 - Lc 2,10 - Lc 2,11 - Lc 2,12 - Lc 2,13 - Lc 2,14 - Lc 2,15 - Lc 2,16 - Lc 2,17 - Lc 2,18 - Lc 2,19 - Lc 2,20 -- Lc (Lucas) - Lc 2 - Lc 2,21-40 - Lc 2,41-52 | ||||||||||||||||
|
Statenvertaling . 14 Ere zij God in de hoogste hemelen, en vrede op aarde,
in de mensen een welbehagen.
King James Bible . [14] Glory to God in the highest, and on earth peace, good
will toward men.
Luther-Bibel . 14 Ehre sei Gott in der Höhe und Friede auf Erden bei den Menschen
seines Wohlgefallens.
Tekstuitleg van Lc 2,14 . Het vers Lc 2,14 telt 11 woorden en 51 (3 X 17) letters . De getalwaarde van Lc 2,14 is 5307 (3 X 29 X 61) .
Lc 2,14.1. nom. vr. enk. δοξα = doxa (heerlijkheid) . Taalgebruik in de bijbel : doxa (heerlijkheid) . Taalgebruik in de LXX : doxa (heerlijkheid) . Taalgebruik in Lc : doxa (heerlijkheid) . Lc (4) : (1) Lc 2,9 . (2) Lc 2,14 . (3) Lc 14,10 . (4) Lc 19,38 . Een vorm van δοξα = doxa (heerlijkheid) in de LXX (453) , in het NT (165) , in Lc (13) : (1) Lc 2,9 . (2) Lc 2,14 . (3) Lc 2,32 . (4) Lc 4,6 . (5) Lc 9,26 . (6) Lc 9,31 . (7) Lc 9,32 . (8) Lc 12,27 . (9) Lc 14,10 . (10) Lc 17,18 . (11) Lc 19,38 . (12) Lc 21,27 . (13) Lc 24,26 . In Lc : 4 vormen in 9 hoofdstukken en in 13 verzen .
doxa (heerlijkheid) (enk.) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. |
nom. vr. enk. doxa | 134 | 101 | 33 | 4 | 1 | 23 | 5 | 4 | 5 | 19 | 4 |
1. | 2. | 3. | 4. | 5. | 6. | 7. | 8. | 9. | |||
doxa (enk.) | Lc | Lc 2 | Lc 4 | Lc 9 | Lc 12 | Lc 14 | Lc 17 | Lc 19 | Lc 21 | Lc 24 | |
1. | nom. vr. enk. doxa | 4 | Lc 2,9 . (2) Lc 2,14 . | (3) Lc 14,10 . | (4) Lc 19,38 . | ||||||
2. | gen. vr. enk. doxès | 1 | (1) Lc 21,27 . | ||||||||
3. | dat. vr. enk. doxè(i) | 3 | (1) Lc 9,26 . (2) Lc 9,31 . | (3) Lc 12,27 . | |||||||
4. | acc. vr. enk. doxan | 5 | (1) Lc 2,32 . | (2) Lc 4,6 . | (3) Lc 9,32 . | (4) Lc 17,18 . | (5) Lc 24,26 . | ||||
totaal | 13 | 3 | 1 | 3 | 1 | 1 | 1 | 1 | 1 | 1 |
- כַבוֹד = kabhôd
(heerlijkheid) . Taalgebruik in Tenakh : kabhôd
(heerlijkheid) . Taalgebruik in Jesaja : kabhôd
(heerlijkheid) . Getalwaarde : kaph = 11 of 20 , beth = 2 , waw = 6 , daleth
= 4 . Totaal : 23 OF 32 (2² X 2³) . Structuur : 2 - 2 - 6 - 4 . De som van de elementen is telkens 5 . כַבֹד = kabhod
= 17. Tenakh (82) . Pentateuch
(10) . Niet in Gn . Niet in Dt . Ex (4) telkens in combinatie
met JHWH : (1) Ex
16,7 . (2) Ex
16,10 . (3) Ex
24,16 . (4) Ex
24,17 .
- וּכַבֹד = ûkhëbhôd (en de heerlijkheid) . Tenakh (26) . Pentateuch
(3) : (1) Ex
40,34 . (2) Ex
40,35 . (3) Nu
14,10 . In 7 verzen in combinatie met JHWH .
- In Hebreeuws betekent
het zwaarte (b.v. van zijn mantel) . In het Grieks getransponeerd naar iets
lichts , heerlijks : δοξα = doxa . Lat. gloria . Fr. gloire . Ned. heerlijkheid .
Lc 2,14.2. εν = en (in, tijdens)
. Taalgebruik in het NT : en
(in) . Taalgebruik in de LXX: en
(in) . Taalgebruik in Lc : en
(in) . Lc (288) . Lc 1 (25) : (1) Lc
1,1 . (2) Lc
1,5 . (3) Lc
1,6 . (4) Lc
1,7 . (5) Lc
1,8 . (6) Lc
1,17 . (7) Lc
1,18 . (8) Lc
1,21 . (9) Lc
1,22 . (10) Lc
1,25 . (11) Lc
1,26 . (12) Lc
1,31 . (13) Lc
1,36 . (14) Lc
1,39 . (15) Lc
1,41 . (16) Lc
1,42 . (17) Lc
1,44 . (18) Lc
1,51 . (19) Lc
1,59 . (20) Lc
1,65 . (21) Lc
1,66 . (22) Lc
1,75 . (23) Lc
1,78 . (24) Lc
1,79 . (25) Lc
1,80 . Lc 2 (23) : (1) Lc
2,1 . (2) Lc
2,6 . (3) Lc
2,7 . (4) Lc
2,8 . (5) Lc
2,11 . (6) Lc
2,12 . (7) Lc
2,14 . (8) Lc
2,16 . (9) Lc
2,19 . (10) Lc
2,21 . (11) Lc
2,23 . (12) Lc
2,24 . (13) Lc
2,25 . (14) Lc
2,27 . (15) Lc
2,29 . (16) Lc
2,34 . (17) Lc
2,36 . (18) Lc
2,43 . (19) Lc
2,44 . (20) Lc
2,46 . (21) Lc
2,49 . (22) Lc
2,51 . (23) Lc
2,52 .
en (in) . | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | synopt. | ev. |
11097 | 8943 | 2154 | 247 | 119 | 288 | 182 | 226 | 966 | 126 | 654 | 836 |
en (in) | Lc 1 | Lc 2 | Lc 3 | Lc 4 | Lc 5 | Lc 6 | Lc 7 | Lc 8 | Lc 9 | Lc 10 | Lc 11 | Lc 12 | Lc 13 | Lc 14 | Lc 15 | Lc 16 | Lc 17 | Lc 18 | Lc 19 | Lc 20 | Lc 21 | Lc 22 | Lc 23 | Lc 24 |
288 | 25 | 23 | 10 | 18 | 10 | 7 | 12 | 12 | 13 | 14 | 12 | 17 | 13 | 6 | 3 | 9 | 7 | 7 | 11 | 7 | 11 | 13 | 12 | 16 |
- Hebr. בְּ = bë . Fr. en . Ned. in . E. in . D. in . Fr. dans . Arabisch : فِي = fi (in) . Taalgebruik in de Qoran : fi (in) .
Lc 2,14.3. dat. mann. + onz. mv. hupsistois van het bijvoegl. naamw. hupsistos (allerhoogste) . Taalgebruik in het NT : hupsistos (allerhoogste) . Taalgebruik in Lc : hupsistos (allerhoogste) . Lc (2) : (1) Lc 2,14 . (2) Lc 19,38 . Een vorm van hupsistos (allerhoogste) in Lc in 7 verzen : (1) Lc 1,32 . (2) Lc 1,35 . (3) Lc 1,76 . (4) Lc 2,14 . (5) Lc 6,35 . (6) Lc 8,28 . (7) Lc 19,38 . In Lc : 2 vormen in 5 hoofdstukken en 7 verzen .
Lc 2,14.1. - 3. doxa en hupsostois (heerlijkheid in de hoge) . Lc (2) (1) Lc 2,14 . (2) Lc 19,38 .
Lc 2,14.5. kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Taalgebruik in Lc : kai (en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et . Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und . Lc (822) . Lc 2 (+ 39 / - 13 = 52) . Lc 2,1-20 (+ 12 / - 8 : (1) Lc 2,1 . (2) Lc 2,2 . (3) Lc 2,5 . (4) Lc 2,6 . (5) Lc 2,11 . (6) Lc 2,14 . (7) Lc 2,17 . (8) Lc 2,19 .) . Lc 2,21-40 (+ 15 / - 5 = 20) . Lc 2,41-52 (+ 12 / - 0 = 12) .
Lc 2,14.6.
epi (op, bij) . Afkortingen : ep' en ef' . Taalgebruik in het NT : epi
(op, bij) . Taalgebruik in Lc : epi
(op, bij) . Ned. op .
Lc (104 + 25 + 20 = 149) . Lc 2 (5 + 2 = 7) . epi (5) : (1) Lc
2,8 . (2) Lc
2,14 . (3) Lc
2,20 . (4) Lc
2,33 . (5) Lc
2,47 . ep' (2) : (1) Lc
2,25 . (2) Lc
2,40 .
Lc 2,14.8. nom vr. enk. ειρηνη = eirènè / dat. vr. enk. ειρηνῃ = eirènè(i) (vrede) . Taalgebruik in het NT : eirènè (vrede) . Taalgebruik in de LXX : eirènè (vrede) . Taalgebruik in Lc : eirènè (vrede) . Bijbel (151) . OT (105) . NT (46) . Lc (7) : (1) Lc 2,14 . (2) Lc 2,29 . (3) Lc 10,5 . (4) Lc 10,6 . (5) Lc 11,21 . (6) Lc 19,38 . (7) Lc 24,36 . Een vorm van ειρηνη = eirènè (vrede) in de LXX (294) , in het NT (91) , in Lc (14) : (1) Lc 1,79 . (2) Lc 2,14 . (3) Lc 2,29 . (4) Lc 7,50 . (5) Lc 8,48 . (6) Lc 10,5 . (7) Lc 10,6 . (8) Lc 11,21 . (9) Lc 12,51 . (10) Lc 14,32 . (11) Lc 19,38 . (12) Lc 19,42 . (13) Lc 24,36 . In Lc : 3 vormen in 10 hoofdstukken en 13 verzen . In Hnd (7) . (1) dat. enk. eirènè(i) : Hnd 16,36 . Gen. enk. (2) : (1) Hnd 15,33 . (2) Hnd 24,2 . Acc. enk. (4) : (1) Hnd 7,26 . (2) Hnd 9,31 . (3) Hnd 10,36 . (4) Hnd 12,20 .
eirènè | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
nom. + dat.vr. enk. | 151 | 105 | 46 | 1 | 6 | 3 | 1 | 34 | 1 | 7 | 10 |
1. | 2. | 3. | 4. | 5. | 6. | 7. | 8. | 9. | 10. | |||
eirènè | Lc | Lc 1 | Lc 2 | Lc 7 | Lc 8 | Lc 10 | Lc 11 | Lc 12 | Lc 14 | Lc 19 | Lc 24 | |
1. | nom. + dat.vr. enk. erirènè(i) | 7 | (1) Lc 2,14 . (2) Lc 2,29 . | (3) Lc 10,5 . (4) Lc 10,6 . | (5) Lc 11,21 . | (6) Lc 19,38 . | (7) Lc 24,36 . | |||||
2. | gen. vr. enk. eirènès | 2 | (1) Lc 1,79 . | (2) Lc 10,6 . | ||||||||
3. | acc. vr. enk. eirènèn | 5 | (1) Lc 7,50 . | (2) Lc 8,48 . | (3) Lc 12,51 . | (4) Lc 14,32 . | (5) Lc 19,42 . | |||||
Totaal | '13' | 1 | 2 | 1 | 1 | '2' | 1 | 1 | 1 | 2 | 1 |
- שָׁלוֹם = sjâlôm
(vrede) . Taalgebruik in Tenakh : sjâlôm
(vrede) . Taalgebruik in Jesaja : sjâlôm
(vrede) . Getalwaarde : sjin = 21 of 300 , lamed = 12 of 30 , waw = 6 ,
mem = 13 of 40 ; totaal : 52 (2 X 26) OF 376 (2³ X 47) . Structuur : 3
- 3 - 6 - 4 . De som van de elementen is telkens 7 . Tenakh
(120) . Pentateuch (11) . Eerdere Profeten (24) . Latere Profeten (35) . 12 Kleine
Profeten (8) . Geschriften (42) . Pentateuch (11) : (1) Gn 29,6 . (2) Gn 37,14 . (3) Gn 41,16 . (4) Gn 43,23 . (5) Gn 43,28 . (6) Lv 26,6 . (7) Nu 6,26 . (8) Nu 25,12 . (9) Dt 2,26 . (10) Dt 20,11 . (11) Dt 29,18 .
- Lat. pax . Fr. paix . E. peace . Ned. vrede . D. Friede .
- Mensen wensen elkaar vrede bij het begin en op het einde van een ontmoeting . Dat gebeurt ook in de liturgie van de Rooms-katholieke kerk ; bij de aanvang zegt de priester : "genade en vrede vanwege..." en op het einde van de viering : "Ga nu allen heen in vrede" . Bij de verschijning aan de Elf begroet Jezus hen met 'vrede' en bij het afscheid spreekt hij de zegen uit (die eindigt op vrede) . Bij de geboorte van Jezus wordt vrede op aarde toegezegd en bij de hemelvaart van Jezus spreekt hij de priesterlijke zegen met de wens van vrede uit .
Lc 2,14.9. εν = en (in, tijdens)
. Taalgebruik in het NT : en
(in) . Taalgebruik in de LXX: en
(in) . Taalgebruik in Lc : en
(in) . Lc (288) . Lc 1 (25) : (1) Lc
1,1 . (2) Lc
1,5 . (3) Lc
1,6 . (4) Lc
1,7 . (5) Lc
1,8 . (6) Lc
1,17 . (7) Lc
1,18 . (8) Lc
1,21 . (9) Lc
1,22 . (10) Lc
1,25 . (11) Lc
1,26 . (12) Lc
1,31 . (13) Lc
1,36 . (14) Lc
1,39 . (15) Lc
1,41 . (16) Lc
1,42 . (17) Lc
1,44 . (18) Lc
1,51 . (19) Lc
1,59 . (20) Lc
1,65 . (21) Lc
1,66 . (22) Lc
1,75 . (23) Lc
1,78 . (24) Lc
1,79 . (25) Lc
1,80 . Lc 2 (23) : (1) Lc
2,1 . (2) Lc
2,6 . (3) Lc
2,7 . (4) Lc
2,8 . (5) Lc
2,11 . (6) Lc
2,12 . (7) Lc
2,14 . (8) Lc
2,16 . (9) Lc
2,19 . (10) Lc
2,21 . (11) Lc
2,23 . (12) Lc
2,24 . (13) Lc
2,25 . (14) Lc
2,27 . (15) Lc
2,29 . (16) Lc
2,34 . (17) Lc
2,36 . (18) Lc
2,43 . (19) Lc
2,44 . (20) Lc
2,46 . (21) Lc
2,49 . (22) Lc
2,51 . (23) Lc
2,52 .
en (in) . | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | synopt. | ev. |
11097 | 8943 | 2154 | 247 | 119 | 288 | 182 | 226 | 966 | 126 | 654 | 836 |
en (in) | Lc 1 | Lc 2 | Lc 3 | Lc 4 | Lc 5 | Lc 6 | Lc 7 | Lc 8 | Lc 9 | Lc 10 | Lc 11 | Lc 12 | Lc 13 | Lc 14 | Lc 15 | Lc 16 | Lc 17 | Lc 18 | Lc 19 | Lc 20 | Lc 21 | Lc 22 | Lc 23 | Lc 24 |
288 | 25 | 23 | 10 | 18 | 10 | 7 | 12 | 12 | 13 | 14 | 12 | 17 | 13 | 6 | 3 | 9 | 7 | 7 | 11 | 7 | 11 | 13 | 12 | 16 |
- Hebr. בְּ = bë . Fr. en . Ned. in . E. in . D. in . Fr. dans . Arabisch : فِي = fi (in) . Taalgebruik in de Qoran : fi (in) .
Lc 2,14.11. gen. vr. enk. ευδοκιας = eudokias (van welbehagen) van het zelfst. naamw. ευδοκια = eudokia (welwillendheid,
goedgunstigheid) . Taalgebruik in het NT : eudokia
(welwillendheid, goedgunstigheid, welbehagen) . Taalgebruik in de LXX : eudokia
(welwillendheid, goedgunstigheid, welbehagen) . Bijbel (6) : (1) Ps 5,13 . (2) Ps 69,14 . (3) Ps 145,16 . (4) Sir 15,15 . (5) Lc 2,14 . (6) Fil 2,13 .
-Verwant zijn hiermee het werkw.
Lc 2,15 - Lc 2,15 : 6. Geboorte van Jezus : Lc 2,1-20 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 2 -- Lc 2,1 - Lc 2,2 - Lc 2,3 - Lc 2,4 - Lc 2,5 - Lc 2,6 - Lc 2,7 - Lc 2,8 - Lc 2,9 - Lc 2,10 - Lc 2,11 - Lc 2,12 - Lc 2,13 - Lc 2,14 - Lc 2,15 - Lc 2,16 - Lc 2,17 - Lc 2,18 - Lc 2,19 - Lc 2,20 -- Lc (Lucas) - Lc 2 - Lc 2,21-40 - Lc 2,41-52 | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [15] And it came to pass, as the angels were gone away
from them into heaven, the shepherds said one to another, Let us now go even
unto Bethlehem, and see this thing which is come to pass, which the Lord hath
made known unto us.
Luther-Bibel . 15 Und als die Engel von ihnen gen Himmel fuhren, sprachen die
Hirten untereinander: Lasst uns nun gehen nach Bethlehem und die Geschichte
sehen, die da geschehen ist, die uns der Herr kundgetan hat.
Tekstuitleg van Lc 2,15 . Het vers Lc 2,15 telt 35 (5 X 7) woorden en 159 (3 X 53) letters . De getalwaarde van Lc 2,15 is 15842 (2 X 89²) .
Lc 2,15.1. kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Taalgebruik in Lc : kai (en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et . Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und . Lc (822) . Lc 2 (+ 39 / - 13 = 52) . Lc 2,1-20 (+ 12 / - 8 : (1) Lc 2,1 . (2) Lc 2,2 . (3) Lc 2,5 . (4) Lc 2,6 . (5) Lc 2,11 . (6) Lc 2,14 . (7) Lc 2,17 . (8) Lc 2,19 .) . Lc 2,21-40 (+ 15 / - 5 = 20) . Lc 2,41-52 (+ 12 / - 0 = 12) .
Lc 2,15.2. ind. aor. 3de pers. enk. εγενετο = egeneto (het gebeurde) van het werkw. γινομαι = ginomai (worden, gebeuren) . Taalgebruik in de LXX : ginomai (worden) . Taalgebruik in het NT : ginomai (worden) . Bijbel (925) . OT (730) . NT (195) . Lc (69) . Lc 1-2 (14) : (1) Lc 1,5 . (2) Lc 1,8 . (3) Lc 1,23 . (4) Lc 1,41 (5) Lc 1,44 . (6) Lc 1,59 . (7) Lc 1,65 . (8) Lc 2,1 . (9) Lc 2,2 . (10) Lc 2,6 . (11) Lc 2,13 . (12) Lc 2,15 . (13) Lc 2,42 . (14) Lc 2,46 . Het duidt vaak een tijdsaanduiding aan (in die dagen, in de dagen van...) : een gelijk-tijdigheid (terwijl hij het priesterschap uitoefende) , een voor-tijdigheid of een na-tijdigheid . Soms heeft het ook de betekenis van zijn (er was eens... zoals vele verhalen bij ons beginnen) . Een vorm van γινομαι = ginomai in de LXX (2174) , in het NT (667) , in Lc (129) , in Lc 1 (10) : (1) Lc 1,2 . (2) Lc 1,5 . (3) Lc 1,8 . (4) Lc 1,20 . (5) Lc 1,23 . (6) Lc 1,38 . (7) Lc 1,41 . (8) Lc 1,44 . (9) Lc 1,59 . (10) Lc 1,65 , in Lc 2 (7) : (1) Lc 2,1 . (2) Lc 2,2 . (3) Lc 2,6 . (4) Lc 2,13 . (5) Lc 2,15 . (6) Lc 2,42 . (7) Lc 2,46 . In Lc : X vormen in 24 / 24 hoofdstukken en in 129 verzen .
egeneto (het gebeurde) . | Lc 1 | Lc 2 | Lc 3 | Lc 4 | Lc 5 | Lc 6 | Lc 7 | Lc 8 | Lc 9 | Lc 10 | Lc 11 | Lc 12 | Lc 13 | Lc 14 | Lc 15 | Lc 16 | Lc 17 | Lc 18 | Lc 19 | Lc 20 | Lc 21 | Lc 22 | Lc 23 | Lc 24 | |
67 | 7 | 7 | 2 | 2 | 3 | 6 | 1 | 3 | 8 | 1 | 4 | 1 | 1 | 1 | 1 | 4 | 1 | 3 | 1 | 4 | 1 | 7 |
- Hebreeuws . wë + act. qal imperf. 3de pers. mann. enk. וַיְהִי = wajëhî (en hij/het
was) van het werkw. הָיָה = hâjâh (zijn) . De getalwaarde van וַיְהי = wajëhî
(en hij/het zal zijn/was) is 31 . 31 is de getalwaarde van אֵל = ´el (God) ;
aleph = 1 , lamed = 12 of 30 ; totaal : 13 of 31 (elkaars spiegelbeeld) .Taalgebruik
in Tenakh : hâjâh
(zijn) . Getalwaarde : he = 5 , jod = 10 ; totaal : 20 (2² X 5) . Structuur
: 5 - 1 - 5 . De som van de elementen is telkens 2 .Tenakh
(784) . Pentateuch (181) . Eerdere Profeten (339) . Latere Profeten (116) .
12 Kleine Profeten (22) . Geschriften (126) .
- Lat. esse . D. sein . Fr. être . Ned. zijn . E. to be . Aramees : הֲוָא = häwâ´ . Arabisch : هَؤَىَ = hawa .
Lc 2,15.2. - 3. egeneto hôs (het gebeurde toen) . Lc (4) : (1) Lc 1,23 . (2) Lc 1,41 . (3) Lc 2,15 . (4) Lc 19,29 .
Lc 2,15.5.
apo (af, van-weg) . afkoring ap' . Taalgebruik in het NT : apo
(af , van-weg) . Taalgebruik in Mc : apo
(af , van-weg) . Voorzetsel .
Lc 73 + 32 + 9 = 114) . Lc 2 (2 + 1 = 3) . apo in Lc 2 (2) : (1) Lc
2,4 . (2) Lc
2,36 . ap' in Lc (1) Lc
2,15 .
Lc 2,15.7.
eis (naar) . Taalgebruik in het NT : eis
(naar) . Taalgebruik in Lc : eis
(naar) . Voorzetsel van richting . Lat. in . Fr. vers (versus : gedraaid
, gekeerd ; vertere : tourner , draaien) . E. for . Ned. naar . D. nach .
Lc (210) . Lc 2 (12) : (1) Lc
2,3 . (2) Lc
2,4 . (3) Lc
2,15 . (4) Lc
2,22 . (5) Lc
2,27 . (6) Lc
2,28 . (7) Lc
2,32 . (8) Lc
2,34 . (9) Lc
2,39 . (10) Lc
2,41 . (11) Lc
2,45 . (12) Lc
2,51 .
Lc 2,15.8.
bep. lidw. acc. mann. enk. ton . Taalgebruik in het NT : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Lc (191) . Lc 2 (10) : (1) Lc
2,7 . (2) Lc
2,13 . (3) Lc
2,15 . (4) Lc
2,16 . (5) Lc
2,20 . (6) Lc
2,22 . (7) Lc
2,26 . (8) Lc
2,28 . (9) Lc
2,29 . (10) Lc
2,39 .
Lc 2,15.9.
acc. mann. enk. ουρανον = ouranon van het zelfst. naamw. ουρανος = ouranos (hemel) . Taalgebruik
in het NT : ouranos
(hemel) . Taalgebruik in de Septuaginta : ouranos
(hemel) . Taalgebruik in Lc : ouranos
(hemel) . Taalgebruik in Hnd : ouranos
(hemel) .
Lc (9) : (1) Lc
2,15 . (2) Lc
3,21 . (3) Lc
9,16 . (4) Lc
15,18 . (5) Lc
15,21 . (6) Lc
16,17 . (7) Lc
17,24 . (8) Lc
18,13 . (9) Lc
24,51 . Een vorm van ουρανος = ouranos (hemel) in de LXX (682) , in het NT (272) , in Lc (36) , in Lc 2 (2)
: (1) Lc
2,13 . (2) Lc
2,15 . In Lc : 6 vormen in 19 hoofdstukken en 36 verzen . In Hnd : X vormen van ουρανος = ouranos (hemel) in 24 verzen in 12 / 28 hoofdstukken
.
- שָׁמַיִם / שָׁמָיִם = sjâmajim
/ sjâmâjim (hemelen) . Taalgebruik in Tenakh : sjâmajim
(hemelen) . Getalwaarde : sjin = 21 of 300 , mem = 13 of 40 , jod = 10 ,
mem = 13 of 40 ; totaal : 57 (3 X 19) OF 390 (2 X 3 X 5 X 13 = 15 X 26) . Structuur
: 3 - 4 - 1 - 4 . De som van de elementen is telkens 3 . Tenakh (92)
. Pentateuch (7) . Eerdere Profeten (5) . Latere Profeten (25) . 12 Kleine
Profeten (6) . Geschriften (49) .
ouranos (hemel) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | |
5 | acc. mann. enk. ouranon | 182 | 142 | 40 | 1 | 3 | 9 | 3 | 11 | 6 | 7 | 13 | 16 | 4 | 2 |
Totaal | 954 | 682 | 272 | 82 | 18 | 34 | 18 | 26 | 21 | 52 | 134 | 152 |
1. | 2. | 3. | 4. | 5. | 6. | 7. | 8. | 9. | 10. | 11. | 12. | 13. | 14. | 15. | 16. | 17. | 18. | 19. | |||
ouranos (hemel) | Lc | Lc 2 | Lc 3 | Lc 4 | Lc 6 | Lc 8 | Lc 9 | Lc 10 | Lc 11 | Lc 12 | Lc 13 | Lc 15 | Lc 16 | Lc 17 | Lc 18 | Lc 19 | Lc 20 | Lc 21 | Lc 22 | Lc 24 | |
1. | nom. mann. enk. ouranos | 2 | (1) Lc 4,25 . | (2) Lc 21,33 . | |||||||||||||||||
2. | gen. mann. enk. ouranou | 16 + 1 | ( ) Lc 2,13 . | (1) Lc 3,22 . | (2) Lc 8,5 . | (3) Lc 9,54 . (4) Lc 9,58 . | (5) Lc 10,15 . (6) Lc 10,18 . (7) Lc 10,21 . | (8) Lc 11,13 . (9) Lc 11,16 . | (10) Lc 12,56 . | (11) Lc 13,19 . | (12) Lc 17,29 . | (13) Lc 20,4 . (14) Lc 20,5 . | (15) Lc 21,11 . | (16) Lc 22,43 . | |||||||
3. | dat. mann. enk. ouranô(i) | 3 | (1) Lc 6,23 . | () Lc 11,2 . | (2) Lc 15,7 . | (3) Lc 19,38 . | |||||||||||||||
4. | acc. mann. enk. ouranon | 9 | (1) Lc 2,15 . | (2) Lc 3,21 . | (3) Lc 9,16 . | (4) Lc 15,18 . (5) Lc 15,21 . | (6) Lc 16,17 . | (7) Lc 17,24 . | (8) Lc 18,13 . | (9) Lc 24,51 . | |||||||||||
5. | gen. mann. mv. ouranôn | 1 | (1) Lc 21,26 . | ||||||||||||||||||
6. | dat. mann. mv. ouranois | 3 | (1) Lc 10,20 . | () Lc 11,2 . |
(2) Lc 12,33 . | (3) Lc 18,22 . | |||||||||||||||
totaal | 36 | 2 | 2 | 1 | 1 | 1 | 3 | 4 | 3 | 2 | 1 | 3 | 1 | 2 | 2 | 1 | 2 | 3 | 1 | 1 |
- Lat. coelum . Fr. ciel . Ned. hemel . D. Himmel . E. heaven . Arabisch : سَمَاة = samâ´ (hemel) . Taalgebruik in de Qoran : samâ´ (hemel) .
Lc 2,15.7.
- 9. εις τον ουρανον = eis ton ouranon (naar de hemel) . Lc (6 / 9) : (1) Lc
2,15 . (2) Lc
9,16 . (3) Lc
15,18 . (4) Lc
15,21 . (5) Lc
18,13 . (6) Lc
24,51 .
- הַשָּׁמַיִמָה = hasjsjâmajëmâh (naar de hemel) < bepaald lidw.
ha + zelfst. naamw. stat. constr. mann. mv. + hâ van richting . Zie : Tenakh (11) : (1) Gn 15,5 . (2) Gn 28,12 . (3) Ex 9,8 . (4) Ex 9,10 . (5) Dt 4,19 . (6) Dt 30,12 . (7) Joz 8,20 . (8) Re 13,20 . (9) Re 20,40 . (10) Job
2,12 . (11) 2
Kr 6,13 .
Lc 2,15.10.
nom. mann. mv. hoi van het bep. lidw. ho , hè , to (de - het) . Taalgebruik
in het NT : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Lc (165) . Lc 2 (7) : (1) Lc
2,15 . (2) Lc
2,18 . (3) Lc
2,20 . (4) Lc
2,30 . (5) Lc
2,41 . (6) Lc
2,43 . (7) Lc
2,47 .
Lc 2,15.11.
nom. mann. mv. aggeloi (engelen) van het zelfst. naamw. aggelos (engel) . .
Taalgebruik in het NT : aggelos
(engel) . Taalgebruik in Mc : aggelos
(engel) . Stam : n - g - l . L. angelus . Fr. ange . N. engel . Fr. un messager
uit L. mittere (zenden) , missus = gezonden . Hebr. malë´akh .
Lc (1) : Lc
2,15 . Een vorm van aggelos (engel) in Lc 2 in 5 verzen : (1) Lc
2,9 . (2) Lc
2,10 . (3) Lc
2,13 . (4) Lc
2,15 . (5) Lc
2,21 . Een vorm van aggelos (engel) in Lc in 25 verzen .
In veertien verzen in de kindsheidsverhalen (Lc 1-2) . In twee verzen in de
verschijningsverhalen . Voor de rest van het evangelie nog tien verzen , waarvan
zes verzen in de gen. mv. .
Lc 2,15.13. nom. mann. mv. poimenes (herders) van het zelfst. naamw. poimèn (herder) . Taalgebruik in het NT : poimèn (herder) . Taalgebruik in Lc : poimèn (herder) . Lc (3) : (1) Lc 2,8 . (2) Lc 2,15 . (3) Lc 2,20 . In Lc komt in 4 verzen een vorm van poimèn (herder) voor , en dat slechts in het geboorteverhaal (Lc 2,8-20) : (1) Lc 2,8 . (2) Lc 2,15 . (3) Lc 2,18 . (4) Lc 2,20 .
Lc 2,15.21. kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Taalgebruik in Lc : kai (en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et . Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und . Lc (822) . Lc 2 (+ 39 / - 13 = 52) . Lc 2,1-20 (+ 12 / - 8 : (1) Lc 2,1 . (2) Lc 2,2 . (3) Lc 2,5 . (4) Lc 2,6 . (5) Lc 2,11 . (6) Lc 2,14 . (7) Lc 2,17 . (8) Lc 2,19 .) . Lc 2,21-40 (+ 15 / - 5 = 20) . Lc 2,41-52 (+ 12 / - 0 = 12) .
Lc 2,15.32. pers. voornaamw. dat. mv. hèmin (ons) van het pers. voornaamw. hèmeis . Taalgebruik in het NT : persoonlijk voornaamwoord . Taalgebruik in Lc : persoonlijk voornaamwoord . hèmin . Lc (22) : (1) Lc 1,1 . (2) Lc 1,2 . (3) Lc 1,73 . (4) Lc 2,15 . (5) Lc 2,48 . (6) Lc 4,34 . (7) Lc 7,5 . (8) Lc 7,16 . (9) Lc 9,13 . (10) Lc 10,11 . (11) Lc 10,17 . (12) Lc 11,3 . (13) Lc 11,4 . (14) Lc 13,25 . (15) Lc 17,5 . (16) Lc 20,2 . (17) Lc 20,28 . (18) Lc 22,8 . (19) Lc 22,67 . (20) Lc 23,18 . (21) Lc 24,24 . (22) Lc 24,32 .
Lc 2,16 - Lc 2,16 : 6. Geboorte van Jezus : Lc 2,1-20 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 2 -- Lc 2,1 - Lc 2,2 - Lc 2,3 - Lc 2,4 - Lc 2,5 - Lc 2,6 - Lc 2,7 - Lc 2,8 - Lc 2,9 - Lc 2,10 - Lc 2,11 - Lc 2,12 - Lc 2,13 - Lc 2,14 - Lc 2,15 - Lc 2,16 - Lc 2,17 - Lc 2,18 - Lc 2,19 - Lc 2,20 -- Lc (Lucas) - Lc 2 - Lc 2,21-40 - Lc 2,41-52 | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [16] And they came with haste, and found Mary, and Joseph,
and the babe lying in a manger.
Luther-Bibel . 16 Und sie kamen eilend und fanden beide, Maria und Josef, dazu
das Kind in der Krippe liegen.
Tekstuitleg van Lc 2,16 . Het vers Lc 2,16 telt 18 (2 X 3²) woorden en 80 (2² X 2² X 5) letters . De getalwaarde van Lc 2,16 is 7940 (2² X 5 X 397) .
Lc 2,16.1. kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Taalgebruik in Lc : kai (en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et . Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und . Lc (822 / 1151) . Lc (+ : 11 / 20 : (1) Lc 2,3 . (2) Lc 2,7 . (3) Lc 2,8 . (4) Lc 2,9 . (5) Lc 2,10 . (6) Lc 2,12 . (7) Lc 2,13 . (8) Lc 2,15 . (9) Lc 2,16 . (10) Lc 2,18 . (11) Lc 2,20 . - 9 / 20) .
Lc 2,16.2.
ind. 2de aor. 3de pers. mv. èlthan (zij kwamen) van het werkw. erchomai
(gaan, komen) . Taalgebruik in het NT : erchomai
(gaan, komen) . Taalgebruik in Mc. : erchomai
(gaan, komen) . Lc (1) Lc
2,16 . Deze tweede aorist komt slechts éénmaal voor in Lc
. De herders gingen naar de plaats waar het kind werd geboren en Maria het in
doeken gewikkeld in een krib had gelegd . De gelijkenis met het verrijzenisverhaal
verlengt de gelijkenis tussen de krib - de herders en het graf - de vrouwen
. De vrouwen gingen (èlthon = zij gingen ; 1ste aor.) naar het graf .
Ze gingen zodra ze konden (Lc
24,1) . De herders gingen zich haasten .
-
ind. aor. 3de pers. mv. èlthon (zij gingen) van het werkw. erchomai
(gaan, komen) . Taalgebruik in het NT : erchomai
(gaan, komen) .
Lc (11) : (1) Lc
1,59 . (2) Lc
2,44 . (3) Lc
3,12 . (4) Lc
4,42 . (5) Lc
5,7 . (6) Lc
6,18 . (7) Lc
8,35 . (8) Lc
12,49 . (9) Lc
23,33 . (10) Lc
24,1 . (11) Lc
24,23 .
Lc 2,16.3. act. part. aor. nom. mann. mv. σπευσαντες = speusantes (gehaast) van het werkw. σπευδω of σπουδαζω = speudô of spoudazô (spoed maken, spoeden)
. Taalgebruik in het NT : speudô
of spoudazô (spoed maken, spoeden) . Taalgebruik in de LXX : speudô
of spoudazô (spoed maken, spoeden) . Taalgebruik in Lc : speudô
of spoudazô (spoed maken, spoeden) . Bijbel (3) . OT (2) : (1) Gn 45,9 . (2) Joz 8,19 . NT = Lc (1) : Lc
2,16 . Een vorm van σπευδω = speudô in de LXX (66) , in het NT (6) : (1) Lc 2,16 . (2) Lc 19,5 . (3) Lc 19,6 . (4) Hnd 20,16 . (5) Hnd 22,18 . (6) 2
Pe 3,12 .
- Het is opvallend dat dit participium
na het hoofdwerkw. staat . Mogen we misschien vertalen : zij gingen zich haasten
. Maria ging met spoed haar nicht Elisabeth bezoeken (Lc
1,39) . De reactie van het kind van Elisabeth en Elisabeth zelf bevestigen
wat de engel over Maria gezegd heeft .
Lc 2,16.4. kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Taalgebruik in Lc : kai (en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et . Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und . Lc (822 / 1151) . Lc (+ : 11 / 20 : (1) Lc 2,3 . (2) Lc 2,7 . (3) Lc 2,8 . (4) Lc 2,9 . (5) Lc 2,10 . (6) Lc 2,12 . (7) Lc 2,13 . (8) Lc 2,15 . (9) Lc 2,16 . (10) Lc 2,18 . (11) Lc 2,20 . - 9 / 20) .
Lc 2,16.5.
act. ind. aor. 3de pers. mv. aneuran (zij vonden) van het werkw. aneuriskô
(vinden, ontdekken) . Taalgebruik in het NT : aneuriskô
(vinden, ontdekken) . Taalgebruik in Lc : aneuriskô
(vinden, ontdekken) . Waarom het gebruik van het voorzetsel ana (omhoog,
her-) ?
Lc (1) Lc
2,16 . Dit is de enigste vorm van aneuriskô (vinden, ontdekken) in
Lc . Deze vorm komt in de bijbel slechts hier in Lc
2,16 . De herders gingen zich haasten en vonden Maria en Jozef en het kind
in doeken gewikkeld en liggend in de kribbe . De vrouwen gingen naar het graf
en vonden de weggerolde steen maar het lichaam van Jezus vonden zij niet (Lc
24,2 - Lc
24,3) . Geboorte en graf omsluiten het leven van Jezus , maar met het graf
eindigt het verhaal van Jezus niet , het gaat verder .
Lc 2,16.6.
bep. lidw. acc. vr. enk. tèn . Taalgebruik in het NT : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Lc (149) . Lc 2 (8) : (1) Lc
2,1 . (2) Lc
2,3 . (3) Lc
2,4 . (4) Lc
2,8 . (5) Lc
2,16 . (6) Lc
2,34 . (7) Lc
2,35 . (8) Lc
2,39 . In 2 / 11 van Lc 1-2 wordt mariam als acc. gebruikt . Hier met bep.
lidw. . De herders konden toch de namen van de vrouw en de man bij het kind
niet kennen , want de engelen hadden dat toch niet gezegd . Maar de luisteraars
weten dat wel . Zowel bij de namen van de vrouw als van de man als bij het kind
wordt het bepaald lidw. gebruikt : door de boodschap over het kind is dat niet
zomaar een kind , in doeken gewikkeld , maar HET kind . En de vrouw en de man
krijgen meer bepaaldheid doordat ze bij het kind horen .
Lc 2,16.8.
mariam (Maria) . Taalgebruik in het NT : mariam
(Maria) . Taalgebruik in Lc : mariam
(Maria) .
Lc (13) : (1) Lc
1,27 . (2) Lc
1,30 . (3) Lc
1,34 . (4) Lc
1,38 . (5) Lc
1,39 . (6) Lc
1,46 . (7) Lc
1,56 . (8) Lc
2,5 . (9) Lc
2,16 . (10) Lc
2,19 . (11) Lc
2,34 . (12) Lc
10,39 . (13) Lc
10,42 . In Lc 1-2 is Maria , de moeder van Jezus . In Lc 10 is Maria de
zus van Martha . In Lc 1-2 wordt bij mariam (Maria) slechts in twee verzen het
bepaald lidwoord gebruikt : (1) Lc
2,16 (acc. enk. tèn mariam) . (2) Lc
2,19 (nom. enk. hè mariam) .
Lc 2,16.9.
kai (en) . Taalgebruik : kai
(en) in NT . Taalgebruik in Lc : kai
(en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et
. Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und .
Lc (822 / 1151) . Lc (+ : 11 / 20 : (1) Lc
2,3 . (2) Lc
2,7 . (3) Lc
2,8 . (4) Lc
2,9 . (5) Lc
2,10 . (6) Lc
2,12 . (7) Lc
2,13 . (8) Lc
2,15 . (9) Lc
2,16 . (10) Lc
2,18 . (11) Lc
2,20 . - 9 / 20) .
Lc 2,16.10.
bep. lidw. acc. mann. enk. ton . Taalgebruik in het NT : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Lc (191) . Lc 2 (10) : (1) Lc
2,7 . (2) Lc
2,13 . (3) Lc
2,15 . (4) Lc
2,16 . (5) Lc
2,20 . (6) Lc
2,22 . (7) Lc
2,26 . (8) Lc
2,28 . (9) Lc
2,29 . (10) Lc
2,39 .
11. ιωσηφ = iôsèf (Jozef) . Taalgebruik in de LXX : iôsèf (Jozef) . Taalgebruik in het NT : iôsèf (Jozef) . Taalgebruik in Lc : iôsèf (Jozef) . Gebruik in de bijbel (234) , in de LXX (200) , in het NT (34) . Gn (143) . Ex (4) . Lc (11) : (1) Lc 1,27 . (2) Lc 2,4 . (3) Lc 2,16 . (4) Lc 2,33 . (5) Lc 2,43 . (6) Lc 3,23 . (7) Lc 3,24 . (8) Lc 3,26 . (9) Lc 3,30 . (10) Lc 4,22 . (11) Lc 23,50 .
iôsèf | bijbel | O.T. | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | |
1 | 234 | 200 | 34 | 11 | 2 | 8 | 4 | 6 | 2 | 1 | 21 | 25 | 2 |
- Hebreeuws . יוֹסֵף = jôseph (Jozef)
. Taalgebruik in Tenakh : jôseph
(Jozef) . Getalwaarde : jod = 10 , waw = 6 , samech = 15 of 60 , pe = 17
of 80 ; totaal 48 ( 2³ X 3) OF 156 (2² X 3 X 13 OF 12 X 13 OF 6 X
26) . Tenakh (186) . Pentateuch (146) . Eerdere Profeten (19) . Latere Profeten
(5) . 12 Kleine Profeten (6) . Geschriften (10) . Gn (129) .
- Arabisch : يُوسُف = jusuf (Jusuf) . Taalgebruik in de Qoran : jusuf (Jusuf) .
Lc 2,16.12.
kai (en) . Taalgebruik : kai
(en) in NT . Taalgebruik in Lc : kai
(en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et
. Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und .
Lc (822 / 1151) . Lc (+ : 11 / 20 : (1) Lc
2,3 . (2) Lc
2,7 . (3) Lc
2,8 . (4) Lc
2,9 . (5) Lc
2,10 . (6) Lc
2,12 . (7) Lc
2,13 . (8) Lc
2,15 . (9) Lc
2,16 . (10) Lc
2,18 . (11) Lc
2,20 . - 9 / 20) .
Lc 2,16.14. nom. + acc. onz. enk. βρεφος = brefos (ongeboren vrucht, jong kind) . Taalgebruik in het NT
: brefos
(ongeboren vrucht, jong kind) . Taalgebruik in de LXX
: brefos
(ongeboren vrucht, jong kind) . Taalgebruik in Lc : brefos
(ongeboren vrucht, jong kind) . Lc (4) : (1) Lc
1,41 . (2) Lc
1,44 . (3) Lc
2,12 . (4) Lc
2,16 . Een vorm van βρεφος = brefos (ongeboren vrucht, jong kind) in in de LXX (5) , in het NT (8) , Lc in 5 verzen
: (1) Lc
1,41 . (2) Lc
1,44 . (3) Lc
2,12 . (4) Lc
2,16 . (5) Lc
18,15 .
- act. qal part. praes. mann. יוֹנֵק = jôneq (de zuigende, zuigeling) van het werkw. יָנַק = jânaq (zuigen, genieten) . Taalgebruik in Tenakh : jânaq (zuigen, genieten) . Getalwaarde : jod = 10 , nun = 14 of 50 , qoph = 19 of 100 ; totaal : 43 OF 160 (2² X 2³ X 5) . De som van de elementen is telkens 7 . Tenakh (6) : (1) Dt 32,25 . (2) 1 S 15,3 . (3) 1 S 22,19 . (4) Js 11,8 . (5) Hl 8,1 . (6) Kl 4,4 . Modern Hebreeuws : תִינוֹק = tînôq (zuigeling, baby) . Aramees : יְנַק = jënaq (zuigen) .
- Lat. infans . Fr. enfant , bébé . E. babe . D. Kind . Ned. kind , zuigeling . Arabisch : رَضِعَ = radi`a (zuigen) . Taalgebruik in de Qoran : radi`a (zuigen) . رَضِيع = radî` (zuigeling) .
Lc 2,16.16.
en (in, met) . Taalgebruik in het NT : en
(in) . Taalgebruik in Lc : en
(in) . Hebr. bë . Fr. en / dans . Ned. in .
Lc (288) . Lc 2 (23) : (1) Lc
2,1 . (2) Lc
2,6 . (3) Lc
2,7 . (4) Lc
2,8 . (5) Lc
2,11 . (6) Lc
2,12 . (7) Lc
2,14 . (8) Lc
2,16 . (9) Lc
2,19 . (10) Lc
2,21 . (11) Lc
2,23 . (12) Lc
2,24 . (13) Lc
2,25 . (14) Lc
2,27 . (15) Lc
2,29 . (16) Lc
2,34 . (17) Lc
2,36 . (18) Lc
2,43 . (19) Lc
2,44 . (20) Lc
2,46 . (21) Lc
2,49 . (22) Lc
2,51 . (23) Lc
2,52 .
Lc 2,16.17.
bep. lidw. dat. vr. enk. tè(i) (de) van het bepaald lidwoord ho , hè
, to (de - het) . Taalgebruik in het NT : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Lc (119) . Lc 2 (11) : (1) Lc
2,5 . (2) Lc
2,8 . (3) Lc
2,16 . (4) Lc
2,19 . (5) Lc
2,21 . (6) Lc
2,38 . (7) Lc
2,41 . (8) Lc
2,44 . (9) Lc
2,47 . (10) Lc
2,51 . (11) Lc
2,52 .
Lc 2,16.18. dat. vr. enk. φατνῃ = fatnè(i) van het zelfst. naamw. φατνη = fatnè (krib, ruif)
. Taalgebruik in het NT : fatnè
(krib, ruif) . Taalgebruik in de LXX : fatnè
(krib, ruif) . Taalgebruik in Lc : fatnè
(krib, ruif) . Bijbel =
Lc (3) : (1) Lc
2,7 . (2) Lc
2,12 . (3) Lc
2,16 . Een vorm van φατνη = fatnè (krib, ruif) in de LXX (8) , in het NT (4) , in Lc (4) : (1) Lc 2,7 . (2) Lc
2,12 . (3) Lc
2,16 . (4) Lc
13,15 .
- Een vorm van ενταφιαζω = entafiazô (voor de begrafenis gereedmaken, balsemen, afleggen, begraven) in de LXX (2) : (1) Gn 50,2 . (2) Gn 50,26 , in het NT (2) : (1) Mt
26,12 . (2) Joh
19,40 . Het φατνη = fatnè (krib, ruif) van Lc 2,12 en ενταφιαζω = entafiazô (voor de begrafenis gereedmaken, balsemen, afleggen, begraven) van Gn 50,2 hebben f-t gemeenschappelijk (φατ = fat- , en ταφ = taf- ) . Het ingewikkeld zijn van het kind Jezus en van de gestorven Jezus doet denken aan een Egyptische mummie .
- אֵבוּס = ´ebhûs
(kribbe) . Taalgebruik in Tenakh : ´ebhûs
(kribbe) . Getalwaarde : aleph = 1 , beth = 2 , samech = 15 of 60 ; totaal
: 18 (2 X 3²) OF 63 (3² X 7) . Structuur : 1 - 2 - 6 . De som van de elementen is telkens 9 . Tenakh (2)
: (1) Js 1,3 . (2) Spr
14,4 . Zie het werkw. אָבַס = ´âbâs (voederen, vetten) . Modern Hebreeuws : אֵיבוּס = ´e(j)bhûs (kribbe) .
- Lat. praesepium . Fr. crèche . E. a manger . D. Krippe . Arabisch : مَعْلَف = ma`laf (kribbe) . Taalgebruik in de Qoran : ma`laf (kribbe) . Zie het werkw. عَلَفَ = `alafa (voederen, als voer geven) .
- De kribbe is een voederbak (Lc 2,7) . De kribbe verwijst naar het graf als gedenkteken (Lc
23,53) . Maar in dat gedenktekengraf is Jezus niet ; "Hij is niet hier" (Lc 24,6) . De leerlingen van Emmaüs herkenden hem bij het breken van het brood (Lc
24,30) . Dat brengt ons bij het verhaal van het laatste avondmaal (Lc 22,19) , waar Jezus het brood breekt . De voederbak waarin Jezus ligt verwijst naar het brood dat hij breekt . Hij is brood , voedsel en herkenbaar in het breken van het brood . Zo is de kribbe meer dan alleen maar een toevallige plaats waarin Jezus werd gelegd .
Lc 2,16.16.
- 18. εν φατνῃ = en fatnè(i) = in een krib, voederbak . Lc (2 ) : (1) Lc
2,7 . (2) Lc
2,12 . εν τῃ φατνῃ = en tè(i) fatnè(i) (in de kribbe) : (1) Lc
2,16 .
- εν μνηματι = en mnèmati (in een graf) . Hapax in Lc . εν τῳ μνηματι = en tô(i) mnèmati (in het graf) . Bijbel (2) : (1) 2
Kr 16,14 . (2) Hnd 7,16 .
Vergelijk . Lc
8,27 : εν τοις μνημασιν = en tois mnèmasin (in de graven) . Hiermee de vergelijking tussen de kribbelegging en de graflegging .
Lc 2,17 - Lc 2,17 : 6. Geboorte van Jezus : Lc 2,1-20 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 2 -- Lc 2,1 - Lc 2,2 - Lc 2,3 - Lc 2,4 - Lc 2,5 - Lc 2,6 - Lc 2,7 - Lc 2,8 - Lc 2,9 - Lc 2,10 - Lc 2,11 - Lc 2,12 - Lc 2,13 - Lc 2,14 - Lc 2,15 - Lc 2,16 - Lc 2,17 - Lc 2,18 - Lc 2,19 - Lc 2,20 -- Lc (Lucas) - Lc 2 - Lc 2,21-40 - Lc 2,41-52 | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [17] And when they had seen it, they made known abroad the
saying which was told them concerning this child.
Luther-Bibel . 17 Als sie es aber gesehen hatten, breiteten sie das Wort aus,
das zu ihnen von diesem Kinde gesagt war.
Tekstuitleg van Lc 2,17 .
2. de (echter) , afkorting d' . Taalgebruik in het NT : de
(echter) . Taalgebruik in Lc : de
(echter) . Partikel . Het staat steeds als tweede woord in de zin . Het
kan een lichte tegenstelling aanduiden . Om een verandering van personage of
situatie in de zin aan te duiden .
Lc (478 + 5 = 483) . In Lc
2,1-20 komt het partikel de (echter) vijfmaal voor : (1) Lc
2,1 . (2) Lc
2,4 . (3) Lc
2,6 . (4) Lc
2,17 . (5) Lc
2,19 .
5. bep. lidw. gen. mann. en onz. enk. tou van het bepaald lidw. ho - hè
- to (de - het) . Taalgebruik in het NT : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Lc (272) . Lc 2 (11) : (1) Lc
2,6 . (2) Lc
2,17 . (3) Lc
2,21 . (4) Lc
2,22 . (5) Lc
2,24 . (6) Lc
2,25 . (7) Lc
2,26 . (8) Lc
2,27 . (9) Lc
2,37 . (10) Lc
2,41 . (11) Lc
2,49 .
9. pers. voornaamw. dat. mann. en onz. mv. autois (aan hen) . Taalgebruik in
het NT : voornaamwoord
autos . Taalgebruik in Lc. : voornaamwoord
autos .
Lc (89) . Lc 2 (6) : (1) Lc
2,7 . (2) Lc
2,9 . (3) Lc
2,10 . (4) Lc
2,17 . (5) Lc
2,50 . (6) Lc
2,51 .
11. bep. lidw. gen. mann. en onz. enk. tou van het bepaald lidw. ho - hè
- to (de - het) . Taalgebruik in het NT : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Lc (272) . Lc 2 (11) : (1) Lc
2,6 . (2) Lc
2,17 . (3) Lc
2,21 . (4) Lc
2,22 . (5) Lc
2,24 . (6) Lc
2,25 . (7) Lc
2,26 . (8) Lc
2,27 . (9) Lc
2,37 . (10) Lc
2,41 . (11) Lc
2,49 .
Lc 2,18 - Lc 2,18 : 6. Geboorte van Jezus : Lc 2,1-20 - bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 2 - Lc 2,1 - Lc 2,2 - Lc 2,3 - Lc 2,4 - Lc 2,5 - Lc 2,6 - Lc 2,7 - Lc 2,8 - Lc 2,9 - Lc 2,10 - Lc 2,11 - Lc 2,12 - Lc 2,13 - Lc 2,14 - Lc 2,15 - Lc 2,16 - Lc 2,17 - Lc 2,18 - Lc 2,19 - Lc 2,20 -- Lc (Lucas) - Lc 2 - Lc 2,21-40 - Lc 2,41-52 | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [18] And all they that heard it wondered at those things
which were told them by the shepherds.
Luther-Bibel . 18 Und alle, vor die es kam, wunderten sich über das, was ihnen
die Hirten gesagt hatten.
Tekstanalyse van Lc 2,18 . Het vers Lc 2,18 telt 13 woorden en 71 letters . De getalwaarde van Lc 2,18 is 9955 (5 X 11 X 181) .
Lc 2,18.1.kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Taalgebruik in Lc : kai (en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et . Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und . Lc (822) . Lc 2 (+ 39 / - 13 = 52) . Lc 2,1-20 (+ 12 / - 8 : (1) Lc 2,1 . (2) Lc 2,2 . (3) Lc 2,5 . (4) Lc 2,6 . (5) Lc 2,11 . (6) Lc 2,14 . (7) Lc 2,17 . (8) Lc 2,19 .) . Lc 2,21-40 (+ 15 / - 5 = 20) . Lc 2,41-52 (+ 12 / - 0 = 12) .
Lc 2,18.3.
nom. mann. mv. hoi van het bep. lidw. ho , hè , to (de - het) . Taalgebruik
in het NT : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Lc (165) . Lc 2 (7) : (1) Lc
2,15 . (2) Lc
2,18 . (3) Lc
2,20 . (4) Lc
2,30 . (5) Lc
2,41 . (6) Lc
2,43 . (7) Lc
2,47 .
Lc 2,18.4. act. part. aor. nom. mv. ακουσαντες = akousantes (gehoord) van het werkw. ακουω = akouô (horen) . Taalgebruik in het NT : akouô (horen) . Taalgebruik in de Septuaginta : akouô (horen) . Taalgebruik in Lc : akouô (horen) . Oor en horen zijn verwant met elkaar . oor < Lat. aus , auris , zie Gr. ous / ôs , ôtis . auscultare (het oor lenen aan , toehoren , aanhoren) -> écouter . Lc (7) : (1) Lc 1,66 . (2) Lc 2,18 . (3) Lc 8,12 . (4) Lc 8,14 . (5) Lc 8,15 . (6) Lc 8,26 . (7) Lc 20,16 . Een vorm van akouô (horen) in Lc in 58 verzen , in Lc 2 (4) : (1) Lc 2,18 . (2) Lc 2,20 . (3) Lc 2,46 . (4) Lc 2,47 . (1) Hnd 2,37 . (2) Hnd 4,24 . (3) Hnd 5,21 . (4) Hnd 5,33 . (5) Hnd 8,14 . (6) Hnd 9,38 . (7) Hnd 11,18 . (8) Hnd 14,14 . (9) Hnd 16,38 . (10) Hnd 17,32 . (11) Hnd 18,26 . (12) Hnd 19,5 . (13) Hnd 19,28 . (14) Hnd 21,20 . (15) Hnd 22,2 . (16) Hnd 28,15 .
akouô (horen) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
act. part. aor. nom. mv. akousantes | 67 | 15 | 52 | 13 | 7 | 7 | 5 | 16 | 4 | 27 | 32 |
Lc 1 | Lc 2 | Lc 4 | Lc 5 | Lc 6 | Lc 7 | Lc 8 | Lc 9 | Lc 10 | Lc 11 | Lc 12 | Lc 13 | Lc 14 | Lc 15 | Lc 16 | Lc 17 | Lc 18 | Lc 19 | Lc 20 | Lc 21 | Lc 22 | Lc 23 | Lc 24 | |||
act. part. aor. nom. mv. akousantes | 7 | (1) Lc 1,66 . | (2) Lc 2,18 . | (3) Lc 8,12 . (4) Lc 8,14 . (5) Lc 8,15 . (6) Lc 8,26 . | (7) Lc 20,16 . |
Lc 2,18.2. - 4. παντες οἱ ακουσαντες = pantes hoi akousantes (alle toehoorders) . NT = Lc (2) : (1) Lc 1,66 . (2) Lc 2,18 .
Lc 2,18 . 5. act. ind. aor. 3de pers. mv. εθαυμασαν = ethaumasan (zij waren verbaasd) van het werkw. θαυμαζω = thaumazô (bewonderen, verwonderen, verbazen) . Taalgebruik in het NT : thaumazô (bewonderen, verwonderen, verbazen) . Taalgebruik in de LXX : thaumazô (bewonderen, verwonderen, verbazen) . Taalgebruik in Lc : thaumazô (bewonderen, verwonderen, verbazen) . Bijbel (14) : (1) Ps 48,6 . (2) Job 42,11 . (3) Jdt 10,7 . (4) Jdt 10,23 . (5) Jdt 11,20 . (6) W 11,14 . (7) Mt 8,27 . (8) Mt 9,33 . (9) Mt 21,20 . (10) Mt 22,22 . (11) Lc 1,63 . (12) Lc 2,18 . (13) Lc 8,25 . (14) Lc 11,14 . Een vorm van θαυμαζω = thaumazô (bewonderen, verwonderen, verbazen) in de LXX (57) , in het NT (42) , in Lc (13) : (1) Lc 1,21 . (2) Lc 1,63 . (3) Lc 2,18 . (4) Lc 2,33 . (5) Lc 4,22 . (6) Lc 7,9 . (7) Lc 8,25 . (8) Lc 9,43 . (9) Lc 11,14 . (10) Lc 11,38 . (11) Lc 20,26 . (12) Lc 24,12 . (13) Lc 24,41 .
Lc 2,18.4. - 5. ακουσαντες εθαυμασαν = akousantes ethaumasan (gehoord hebbende waren zij verbaasd) . NT (2) : (1) Mt 22,22 . (2) Lc 2,18 .
Lc 2,18.11.
gen. mann. mv. poimenôn van het zelfst. naamw. poimèn (herder)
. Taalgebruik in het NT : poimèn
(herder) . Taalgebruik in Lc : poimèn
(herder) .
Lc (1) : Lc
2,18 . In Lc komt in 4 verzen een vorm van poimèn (herder) voor ,
en dat slechts in het geboorteverhaal (Lc 2,8-20) : (1) Lc
2,8 . (2) Lc
2,15 . (3) Lc
2,18 . (4) Lc
2,20 .
Lc 2,19 - Lc 2,19 : 6. Geboorte van Jezus : Lc 2,1-20 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 2 -- Lc 2,1 - Lc 2,2 - Lc 2,3 - Lc 2,4 - Lc 2,5 - Lc 2,6 - Lc 2,7 - Lc 2,8 - Lc 2,9 - Lc 2,10 - Lc 2,11 - Lc 2,12 - Lc 2,13 - Lc 2,14 - Lc 2,15 - Lc 2,16 - Lc 2,17 - Lc 2,18 - Lc 2,19 - Lc 2,20 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [19] But Mary kept all these things, and pondered them in
her heart.
Luther-Bibel . 19 Maria aber behielt alle diese Worte und bewegte sie in ihrem
Herzen.
Tekstuitleg van Lc 2,19 .
1. bep. lidw. nom. vr. enk. ἡ = hè of betrekk. voornaamw. dat. vr. enk. ᾑ = hè(i)
of partikel van vergelijking ἠ = è (of) . Taalgebruik in het NT : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Lc (143) . Lc 2 (7) :
lidw. enk. | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
2. | nom. vr. enk. hè | 4860 | 3762 | 1098 | 151 | 76 | 143 | 117 | 83 | 443 | 85 | 370 | 487 |
Totaal | 54298 | 42002 | 12296 | 1648 | 940 | 1649 | 1422 | 1696 | 4013 | 928 | 4237 | 5659 |
2. δε = de (echter) , afkorting δ' = d' . Taalgebruik in het NT : de
(echter) . Taalgebruik in de LXX : de
(echter) . Taalgebruik in Lc : de
(echter) . Partikel . Het staat steeds als tweede woord in de zin . Het
kan een lichte tegenstelling aanduiden . Om een verandering van personage of
situatie in de zin aan te duiden . Lc (478 + 5 = 483) . In Lc
2,1-20 komt het partikel de (echter) vijfmaal voor : (1) Lc
2,1 . (2) Lc
2,4 . (3) Lc
2,6 . (4) Lc
2,17 . (5) Lc
2,19 .
Bij Lucas wordt het partikel δε = de veelvuldig gebruikt . Hebben we meer met een geschreven dan met een gesproken tekst te maken ? In Lc
2,18 zijn de toehoorders onderwerp van de zin , in Lc
2,19 is dat Maria . Er is verandering van personage . Vandaar gebruikt Lucas het partikel δε = de (echter) .
de (echter) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
de | 6210 | 3754 | 2456 | 421 | 149 | 478 | 203 | 490 | 708 | 7 | 1048 | 1251 |
d' | 73 | 50 | 23 | 12 | 2 | 5 | 1 | 3 | 19 | 20 | ||
Totaal | 6283 | 3804 | 2479 | 433 | 151 | 483 | 204 | 490 | 711 | 7 | 1067 | 1271 |
de (echter) | Lc 1 | Lc 2 | Lc 3 | Lc 4 | Lc 5 | Lc 6 | Lc 7 | Lc 8 | Lc 9 | Lc 10 | Lc 11 | Lc 12 | Lc 13 | Lc 14 | Lc 15 | Lc 16 | Lc 17 | Lc 18 | Lc 19 | Lc 20 | Lc 21 | Lc 22 | Lc 23 | Lc 24 |
de (478) | 17 | 9 | 11 | 13 | 18 | 15 | 23 | 37 | 36 | 21 | 22 | 26 | 13 | 8 | 16 | 15 | 11 | 26 | 16 | 22 | 14 | 35 | 34 | 20 |
d' (5) | 1 | 2 | 1 | 1 | ||||||||||||||||||||
483 | 17 | 9 | 11 | 13 | 18 | 15 | 23 | 37 | 37 | 23 | 22 | 26 | 13 | 8 | 16 | 15 | 12 | 26 | 16 | 23 | 14 | 35 | 34 | 20 |
1151 verzen | Lc 1 | Lc 2 | Lc 3 | Lc 4 | Lc 5 | Lc 6 | Lc 7 | Lc 8 | Lc 9 | Lc 10 | Lc 11 | Lc 12 | Lc 13 | Lc 14 | Lc 15 | Lc 16 | Lc 17 | Lc 18 | Lc 19 | Lc 20 | Lc 21 | Lc 22 | Lc 23 | Lc 24 |
80 | 52 | 38 | 44 | 39 | 49 | 50 | 56 | 62 | 42 | 54 | 59 | 35 | 35 | 32 | 31 | 37 | 43 | 48 | 47 | 38 | 71 | 56 | 53 |
1. - 2. ἡ = hè de (... echter) . NT (51) . Lc (4) : (1) Lc 1,29 . (2) Lc 2,19 . (3) Lc 9,12 . (4) Lc 17,29 . ἡ = hè , is bepaald lidw. nom. vr. enk. . In Lc 1,29 is het zelfstandig en verwijzend gebruikt ; het verwijst naar Maria . In Lc 2,19 wordt Maria uitdrukkelijk vermeld . In Lc 9,12 en Lc 17,29 gaat het over de dag . Het zijn verzen die in paren voorkomen . Door het onderwerp vooraan te plaatsen , krijgt het onderwerp een bijzondere klemtoon .
3. mariam (Maria) . Taalgebruik in het NT : mariam
(Maria) . Taalgebruik in Lc : mariam
(Maria) .
Lc (13) : (1) Lc
1,27 . (2) Lc
1,30 . (3) Lc
1,34 . (4) Lc
1,38 . (5) Lc
1,39 . (6) Lc
1,46 . (7) Lc
1,56 . (8) Lc
2,5 . (9) Lc
2,16 . (10) Lc
2,19 . (11) Lc
2,34 . (12) Lc
10,39 . (13) Lc
10,42 .
10. en (in, met) . Taalgebruik in het NT : en
(in) . Taalgebruik in Lc : en
(in) . Hebr. bë . Fr. en / dans . Ned. in .
Lc (288) . Lc 2 (23) : (1) Lc
2,1 . (2) Lc
2,6 . (3) Lc
2,7 . (4) Lc
2,8 . (5) Lc
2,11 . (6) Lc
2,12 . (7) Lc
2,14 . (8) Lc
2,16 . (9) Lc
2,19 . (10) Lc
2,21 . (11) Lc
2,23 . (12) Lc
2,24 . (13) Lc
2,25 . (14) Lc
2,27 . (15) Lc
2,29 . (16) Lc
2,34 . (17) Lc
2,36 . (18) Lc
2,43 . (19) Lc
2,44 . (20) Lc
2,46 . (21) Lc
2,49 . (22) Lc
2,51 . (23) Lc
2,52 .
11. bep. lidw. dat. vr. enk. tè(i) (de) van het bepaald lidwoord ho
, hè , to (de - het) . Taalgebruik in het NT : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Lc (119) . Lc 2 (11) : (1) Lc
2,5 . (2) Lc
2,8 . (3) Lc
2,16 . (4) Lc
2,19 . (5) Lc
2,21 . (6) Lc
2,38 . (7) Lc
2,41 . (8) Lc
2,44 . (9) Lc
2,47 . (10) Lc
2,51 . (11) Lc
2,52 .
Lc 2,20 - Lc 2,20 : 6. Geboorte van Jezus : Lc 2,1-20 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 2 -- Lc 2,1 - Lc 2,2 - Lc 2,3 - Lc 2,4 - Lc 2,5 - Lc 2,6 - Lc 2,7 - Lc 2,8 - Lc 2,9 - Lc 2,10 - Lc 2,11 - Lc 2,12 - Lc 2,13 - Lc 2,14 - Lc 2,15 - Lc 2,16 - Lc 2,17 - Lc 2,18 - Lc 2,19 - Lc 2,20 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [20] And the shepherds returned, glorifying and praising
God for all the things that they had heard and seen, as it was told unto them.
Luther-Bibel . 20 Und die Hirten kehrten wieder um, priesen und lobten Gott
für alles, was sie gehört und gesehen hatten, wie denn zu ihnen gesagt war.
Tekstanalyse van Lc 2,20 . Het vers Lc 2,20 telt 19 woorden en 100 (2² X 5²) letters . De getalwaarde van Lc 2,20 is 9032 (2³ X 1129) .
Lc 2,20.1. kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Taalgebruik in Lc : kai (en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et . Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und . Lc (822) . Lc 2 (+ 39 / - 13 = 52) . Lc 2,1-20 (+ 12 / - 8 : (1) Lc 2,1 . (2) Lc 2,2 . (3) Lc 2,5 . (4) Lc 2,6 . (5) Lc 2,11 . (6) Lc 2,14 . (7) Lc 2,17 . (8) Lc 2,19 .) . Lc 2,21-40 (+ 15 / - 5 = 20) . Lc 2,41-52 (+ 12 / - 0 = 12) .
Lc 2,20.2. act. ind. aor. 3de pers. mv. hupestrepsan (zij keerden terug) van het werkw. hupostrefô (omdraaien, terugkeren) . Taalgebruik in het NT : hupostrefô (omkeren, terugkeren) . Taalgebruik in Lc : hupostrefô (omkeren, terugkeren) . Taalgebruik in Hnd : hupostrefô (omkeren, terugkeren) . Taalgebruik in de Septuaginta : hupostrefô (omkeren, terugkeren) . hupo-strefô : onderste boven draaien , omdraaien . Lat. (tornare = draaien) revertere . Fr. retourner . E. return . D. zurück kehren . Hebr. sjûbh (terugkeren) . Taalgebruik in Tenach : sjûbh (terugkeren) . In vijf verzen bij Lucas : (1) Lc 2,20 (de herders) . (2) Lc 2,45 (de ouders - eis Hierousalèm) . (3) Lc 10,17 (de tweeënzeventig) . (4) Lc 24,33 (de Emmaüsgangers - eis Hierousalèm) . (5) Lc 24,52 (de leerlingen - eis Hierousalèm) . Een vorm van hupostrefô (omkeren, terugkeren) in Lc in 21 verzen : (1) Lc 1,56 . (2) Lc 2,20 . (3) Lc 2,43 . (4) Lc 2,45 . (5) Lc 4,1 . (6) Lc 4,14 . (7) Lc 7,10 . (8) Lc 8,37 . (9) Lc 8,39 . (10) Lc 8,40 . (11) Lc 9,10 . (12) Lc 10,17 . (13) Lc 11,24 . (14) Lc 17,15 . (15) Lc 17,18 . (16) Lc 19,12 . (17) Lc 23,48 . (18) Lc 23,56 . (19) Lc 24,9 . (20) Lc 24,33 . (21) Lc 24,52 . In Lc : 9 vormen hupostrefô (omdraaien, terugkeren) in 12 / 24 hoofdstukken en 21 verzen . In Hnd : X vormen van hupostrefô (omdraaien, terugkeren) in 12 verzen in 10 / 28 hoofdstukken .
Lc 2,20.3. nom. mann. mv. hoi van het bep. lidw. ho , hè , to (de - het) . Taalgebruik in het NT : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) . Lc (165) . Lc 2 (7) : (1) Lc 2,15 . (2) Lc 2,18 . (3) Lc 2,20 . (4) Lc 2,30 . (5) Lc 2,41 . (6) Lc 2,43 . (7) Lc 2,47 .
Lc 2,20.4. nom. mann. mv. poimenes (herders) van het zelfst. naamw. poimèn (herder) . Taalgebruik in het NT : poimèn (herder) . Taalgebruik in Lc : poimèn (herder) . Lc (3) : (1) Lc 2,8 . (2) Lc 2,15 . (3) Lc 2,20 . In Lc komt in 4 verzen een vorm van poimèn (herder) voor , en dat slechts in het geboorteverhaal (Lc 2,8-20) : (1) Lc 2,8 . (2) Lc 2,15 . (3) Lc 2,18 . (4) Lc 2,20 .
Lc 2,20.5. act. part. praes. nom. mann. mv. δοξαζοντες = doxazontes (verheerlijkend) van het werkw. δοξαζω = doxazô (verheerlijken, loven) . Taalgebruik in het NT : doxazô (verheerlijken) . Taalgebruik in de LXX : doxazô (verheerlijken) . Taalgebruik in Lc : doxazô (verheerlijken) . Bijbel (5) : (1) Kl 1,8 . (2) Sir 43,28 . (3) Sir 43,30 . (4) Lc 2,20 . (5) 2 Kor 9,13 . Een vorm van δοξαζω = doxazô in de LXX (143) , in het NT (61) , in Mt (4) , in Mc (5) in Lc (zie hieronder) ., in Joh (23) .
1. | 2. | 3. | 4. | 5. | 6. | 7. | 8. | |||
doxazô | Lc 2 | Lc 4 | Lc 5 | Lc 7 | Lc 13 | Lc 17 | Lc 18 | Lc 23 | ||
1. | act. part. praes. nom. mann. enk. doxazôn | 3 | (1) Lc 5,25 . | (2) Lc 17,15 . | (3) Lc 18,43 . | |||||
2. | act. part. praes. nom. mann. mv. doxazontes | 1 | (1) Lc 2,20 . | |||||||
3. | act. ind. imperf. 3de pers. enk. edoxazen | 2 | (1) Lc 13,13 . | (2) Lc 23,47 . | ||||||
4. | act. ind. imperf. 3de pers. mv. edoxazon | 2 | (1) Lc 5,26 . | (2) Lc 7,16 . | ||||||
5. | pass. part. praes. nom. mann. enk. doxazomenos | 1 | (1) Lc 4,15 . | |||||||
9 | 1 | 1 | 2 | 1 | 1 | 1 | 1 | 1 |
- Hebreeuws . מְכַבְּדֶיהָ = mëkhabbëdèjhä (zij die haar verheerlijken) van het werkw. כָּבַד = kâbhad
(zwaar zijn) . nifal : verheerlijkt worden . Taalgebruik in Tenakh : kâbhad
(zwaar zijn) . Getalwaarde : kaph = 11 of 20 , beth = 2 , daleth = 4 ; totaal
: 17 OF 26 . Structuur : 2 - 2 - 4 . De som van de elementen is telkens 8 . Tenakh (1) : Kl 1,8 . Een vorm van כָּבַד = kâbhad in Tenakh (16) .
- Lat. act. ind. imperf. 3de pers. mv. glorificabant van het werkw. glorificare (heerlijk maken, verheerlijken) . Bijbel (2) : (1) Kl 1,8 . (2) Lc 2,20 .
Lc 2,20.6.
kai (en) . Taalgebruik : kai
(en) in NT . Taalgebruik in Lc : kai
(en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et
. Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und . Lc (822) . Lc 2 (+ 39 / - 13 = 52)
. Lc 2,1-20
(+ 12 / - 8 : (1) Lc
2,1 . (2) Lc
2,2 . (3) Lc
2,5 . (4) Lc
2,6 . (5) Lc
2,11 . (6) Lc
2,14 . (7) Lc
2,17 . (8) Lc
2,19 .) . Lc
2,21-40 (+ 15 / - 5 = 20) . Lc
2,41-52 (+ 12 / - 0 = 12) .
-
Lc 2,20.7. act. part. praes. nom. mann. mv. αινουντες = ainountes (prijzend) van het werkw. αινεω = aineô
(loven, prijzen) . Taalgebruik in het NT : aineô
(loven, prijzen) . Taalgebruik in de LXX : aineô
(loven, prijzen) . Taalgebruik in Lc : aineô
(loven, prijzen) . Bijbel (4) : (1) 1 Kr 23,5 . (2) W 19,9 . (3) Lc
2,20 . (4) Hnd 2,47 . Een vorm van αινεω = aineô (loven, prijzen) in de LXX (144) , in het NT (8) , in Lc (3) : (1) Lc 2,13 . (2) Lc
2,20 . (3) Lc
19,37 . Variante lezing in Lc
24,53 . In Lc : 2 vormen in 2 hoofdstukken en in 3 verzen . Verder in het NT (5) : (1) Hnd 2,47 . (2) Hnd
3,8 . (3) Hnd
3,9 . (4) Rom 15,11 . (5) Apk 19,5 .
- Hebreeuws . act. piël part. mann. mv. מְהַלְלִים = mëhalëlîm (lofprijzende) van het werkw. הָלַל = hâlal
(loven, prijzen) . Taalgebruik in Tenakh : halal
(loven, prijzen) . he = 5 , lamed = 12 of 30 . Totaal : 29 OF 65 (5 X 13) . Structuur : 5 - 3 - 3 . De som van de elementen is telkens 2 . Tenakh (1) : 1 Kr 23,5 . Volgens 1 Kr 23,5 werden 4000 levieten aangesteld om de Heer te lofprijzen .
Lc 2,20.8.
bep. lidw. acc. mann. enk. ton . Taalgebruik in het NT : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Lc (191) . Lc 2 (10) : (1) Lc
2,7 . (2) Lc
2,13 . (3) Lc
2,15 . (4) Lc
2,16 . (5) Lc
2,20 . (6) Lc
2,22 . (7) Lc
2,26 . (8) Lc
2,28 . (9) Lc
2,29 . (10) Lc
2,39 .
Lc 2,20.8. - 9. τον θεον = ton theon (God) . Accusatief enkelvoud . Lijdend voorwerp . Taalgebruik : theos (God) , zie Lc 24,53 . Bij Lucas in drie verzen met aineô (loven) : (1) Lc 2,13 . (2) Lc 2,20 . (3) Lc 19,37 .
7. - 9. αινουντες τον θεον = ainountes ton theon (prijzende God) : (1) Lc
2,20 . (2) Hnd 2,47 . Een vorm van αινεω = aineô
(loven, prijzen) + τον θεον = ton theon (God) . NT (6/8) : (1) Lc
2,13 . (2) Lc
2,20 . (3) Lc
19,37 . (4) Hnd 2,47 . (5) Hnd 3,8 . (6) Hnd 3,9 .
- Een vorm van δοξαζω = doxazô
(verheerlijken, loven) + τον θεον = ton theon (God) : God verheerlijken .
Lc (7) . In zes van de zeven gevallen verheerlijkt een genezene of zijn omstaanders God
: (1) Lc 5,25 . (2) Lc
5,26 . (3) Lc 7,16 . (4) Lc 13,13 . (5) Lc 17,15 . (6) Lc 18,43 .In het zevende geval verheerlijkt de honderdman God bij het zien van de wijze
waarop Jezus is gestorven (Lc
23,47) . Hnd (3) : (1) Hnd
4,21 . (2) Hnd 11,18 . (3) Hnd 21,20 . In Lc
2,20 verheerlijken en prijzen de engelen God . God staat bij prijzen alhoewel het bij beide werkwoorden bedoeld is . In Lc
4,15 staat een passiefvorm : 'hij wordt geprezen' door allen . Slechts in één tekst in Lucas is God niet het voorwerp van verheerlijking .
1. | 2. | 3. | 4. | 5. | 6. | 7. |
Lc 5,25 | Lc 5,26 | Lc 7,16 | Lc 13,13 | Lc 17,15 | Lc 18,43 | Lc 23,47 |
kai ekstasis elaben hapantes (en ontzetting benam allen) | elaben de fobos pantas (vrees echter benam allen) | |||||
doxazôn ton theon (God verheerlijkend) | kai edoxazon ton theon (en zij verheerlijkten God) | kai edoxazon ton theon (en zij verheerlijkten God) | kai edoxazon ton theon (en zij verheerlijkten God) | doxazôn ton theon (God verheerlijkend) | doxazôn ton theon (God verheerlijkend) | edoxazen ton theon (hij verheerlijkte God) |
67. Genezing van de lamme : Mc 2,1-12 - Lc 5,17-26 - Mt 9,1-8 - | 67. Genezing van de lamme : Mc 2,1-12 - Lc 5,17-26 - Mt 9,1-8 - | 110. De zoon van de weduwe van Naïn : Lc 7,11-17 - | 223. Genezing van een kromgebogen vrouw op sabbat : Lc 13,10-17 - | 253. Genezing van de tien melaatsen : Lc 17,11-19 - | 276. Genezing van de blinde Bartimeüs : Mc 10,46-52 - Lc 18,35-43 - | 347. Kruisdood van Jezus : Mc 15,33-39 - Mt 27,45-54 - Lc 23,44-48 |
God wordt verheerlijkt bij het begin van het leven van Jezus (Lc 2,20) en op het einde ervan (Lc 23,47) . Bij het begin van zijn openbaar leven wordt Jezus door allen verheerlijkt (Lc 4,15) . Na de genezing van een zieke of de opwekking van een dode wordt God verheerlijkt : bij de genezing van een lamme (Lc 5,17-26) , een kromgebogen vrouw ( Lc 13,10-17) , de tien melaatsen ( Lc 17,11-19) de blinde Bartimeüs (Lc 18,35-43) en bij de opwekking van een dode (Lc 7,11-17) .
Lc 2,20.10.
epi (op, bij) . Afkortingen : ep' en ef' . Taalgebruik in het NT : epi
(op, bij) . Taalgebruik in Lc : epi
(op, bij) . Ned. op .
Lc (104 + 25 + 20 = 149) . Lc 2 (5 + 2 = 7) . epi (5) : (1) Lc
2,8 . (2) Lc
2,14 . (3) Lc
2,20 . (4) Lc
2,33 . (5) Lc
2,47 . ep' (2) : (1) Lc
2,25 . (2) Lc
2,40 .
Lc 2,20.13.
act. ind. aor. 3de pers. mv. èkousan (zij hoorden) van het werkw. akouô
(horen) . Taalgebruik in het NT : akouô
(horen) . Taalgebruik in Lc : akouô
(horen) . Beide zijn verwant met elkaar . oor < Lat. aus , auris , zie
Gr. ous / ôs , ôtis . auscultare (het oor lenen aan , toehoren ,
aanhoren) -> écouter .
Lc (3) : (1) Lc
1,58 . (2) Lc
2,20 . (3) Lc
10,24 . Een vorm van akouô (horen) in Lc in 58 verzen , in Lc 2 (4)
: (1) Lc
2,18 . (2) Lc
2,20 . (3) Lc
2,46 . (4) Lc
2,47 .
Lc 2,20.14. kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Taalgebruik in Lc : kai (en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et . Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und . Lc (822) . Lc 2 (+ 39 / - 13 = 52) . Lc 2,1-20 (+ 12 / - 8 : (1) Lc 2,1 . (2) Lc 2,2 . (3) Lc 2,5 . (4) Lc 2,6 . (5) Lc 2,11 . (6) Lc 2,14 . (7) Lc 2,17 . (8) Lc 2,19 .) . Lc 2,21-40 (+ 15 / - 5 = 20) . Lc 2,41-52 (+ 12 / - 0 = 12) .
Lc 2,20.16.
kathôs (zoals) . Taalgebruik in het NT : kathôs
(zoals) . Taalgebruik in Mc : kathôs
(zoals) . Taalgebruik in Lc : kathôs
(zoals) .
Lc (17) : (1) Lc
1,2 . (2) Lc
1,55 . (3) Lc
1,70 . (4) Lc
2,20 . (5) Lc
2,23 . (6) Lc
5,14 . (7) Lc
6,31 . (8) Lc
6,36 . (9) Lc
11,1 . (10) Lc
11,30 . (11) Lc
17,26 . (12) Lc
17,28 . (13) Lc
19,32 . (14) Lc
22,13 . (15) Lc
22,29 . (16) Lc
24,24 . (17) Lc
24,39 .
7. Jezus' besnijdenis en opdracht in de tempel. Simeon en Anna : Lc 2,21-40 -- Lc 2,21-40 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 2 -- Lc 2,21 - Lc 2,22 - Lc 2,23 - Lc 2,24 - Lc 2,25 - Lc 2,26 - Lc 2,27 - Lc 2,28 - Lc 2,29 - Lc 2,30 - Lc 2,31 - Lc 2,32 - Lc 2,33 - Lc 2,34 - Lc 2,35 - Lc 2,36 - Lc 2,37 - Lc 2,38 - Lc 2,39 - Lc 2,40 -
Mc 1,2 // (Mt 3,3) // (Mt 11,10) //(Lc 3,4) // (Lc 7,27) | Mt 3,3 // (Mt 11,10) // Mc 1,2 // (Lc 3,4) // (Lc 7,27) | Mt 2,8 | Mt 11,10 // (Mt 3,3) // Mc 1,2 // (Lc 3,4) // (Lc 7,27) | Lc 7,27 // Mc 1,2 // (Mt 3,3) // (Mt 11,10) //(Lc 3,4) | Lc 2,23 | Lc 3,4 | Lc 10,26 | normale formule bij Matteüs |
Kathôs (zoals) | houtôs (zo) | Kathôs (zoals) | hôs (zo) | hopôs (opdat) | ||||
houtos (deze) | houtos (deze) | houtos (deze) | ||||||
gar (immers) | gar (immers) | |||||||
estin (is) | estin (is) | estin (is) | plèrôthè (vervuld zou worden) | |||||
gegraptai (geschreven is) | ho rètheis (de sprekende) | gegraptai (geschreven is) | gegraptai (geschreven is) | gegraptai (geschreven is) | gegraptai (geschreven is) | en tôi nomôi tí gegraptai (in de wet wat staat er geschreven) | to rèthen (het gezegde) geschreven) | |
en (in) | dia (langs - via) | dia (langs - via) | en (in) | en (in) | dia (langs -via) | |||
tôi (de) | ||||||||
Ièsaiai (Jesaja) | Ièsaiou (Jesaja) | nomôi (wet) | bibliôi logôn Ièsiaou (boek van woorden van Jesaja) | |||||
peri (over) | peri | |||||||
hou (wie) | hou | |||||||
tôi (de) | tou (de) | tou (de) | tou (de) | tou (de) | ||||
profètèi (profeet) | profètou (profeet) | profètou (profeet) | kuriou (van heer) | profètou (profeet) | profètou (profeet) | |||
legontos (zeggende) | gegraptai (geschreven is) | gegraptai (geschreven is) | legontos | |||||
+ rechtstreekse rede + citaat | + rechtstreekse rede + citaat | + rechtstreekse rede + citaat | ||||||
13. Optreden van Johannes de Doper : Mc 1,1-6 // Mt 3,1-6 // Lc 3,1-6 | 13. Optreden van Johannes de Doper : Mc 1,1-6 // Mt 3,1-6 // Lc 3,1-6 | 11. Huldiging van de magiërs : Mt 2,1-12 | 88. Jezus 'getuigenis over Johannes de Doper Mt 11,7-13 // Lc 7,24-28 | 88. Jezus' getuigenis over Johannes de Doper Mt 11,7-13 // Lc 7,24-28 | 7. Jezus' besnijdenis en opdracht in de tempel : Lc 2,21-40 | 13. Optreden van Johannes de Doper : Mc 1,1-6 // Mt 3,1-6 // Lc 3,1-6 | 191. Lc 10,25-28 : vraag naar het grootste gebod |
Lc 2,21 - Lc 2,21 : 7. Jezus' besnijdenis en opdracht in de tempel. Simeon en Anna : Lc 2,21-40 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 2 -- Lc 2,21 - Lc 2,22 - Lc 2,23 - Lc 2,24 - Lc 2,25 - Lc 2,26 - Lc 2,27 - Lc 2,28 - Lc 2,29 - Lc 2,30 - Lc 2,31 - Lc 2,32 - Lc 2,33 - Lc 2,34 - Lc 2,35 - Lc 2,36 - Lc 2,37 - Lc 2,38 - Lc 2,39 - Lc 2,40 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [21] And when eight days were accomplished for the circumcising
of the child, his name was called JESUS, which was so named of the angel before
he was conceived in the womb.
Luther-Bibel .
Tekstuitleg van Lc 2,21 . Het vers Lc 2,21 telt 27 (3³) woorden en 130 (2 X 5 X 13) letters . De getalwaarde van Lc 2,21 is 13027 ( 7 X 1861) .
Lc 2,21.1. kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Taalgebruik in Lc : kai (en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et . Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und . Lc (822 / 1151) . Lc 2,1-20 (+ 11 / 20 - 9 / 20) . Lc 2,21-40 (+ 15 / 20 - 5 / 20 : (1) Lc 2,23 . (2 - 5) Lc 2,29-32 ) . Lc 2,41-52 (+ 12 / 12) .
Lc 2,21.3.
passief indicatief aorist derde persoon meervoud eplèthèsan (zij
werden vervuld) van het werkw. pimplèmi (vullen) . Taalgebruik in het
NT : pimplèmi
(vullen) . Taalgebruik in Lc : pimplèmi
(vullen) .
In zeven verzen bij Lucas . In vier verzen ervan heeft de vervulling te maken
met de tijd ; in de andere drie verzen heeft het te maken met gevoelens . .
(1) Lc
1,23 (kai egeneto hôs eplèsthèsan hai hèmerai
tès leitourgias autou = en het gebeurde zodra de dagen van zijn dienst)
.
(2) Lc 2,6
(eplèsthèsan hai hèmerai tou = de dagen waren bereikt om...)
.
(3) Lc
2,21 (eplèsthèsan hèmerai oktô tou = de acht
dagen waren bereikt om ...) .
(4) Lc
2,22 (eplèsthèsan hai hèmerai tou = de dagen waren
bereikt van ...) .
(5) Lc
4,28 (eplèsthèsan pantes thumou = allen werden vervuld van
woede) .
(6) Lc
5,26 (eplèsthèsan fobou = zij werden vervuld van vrees) .
(7) Lc
6,11 (autoi de eplèsthèsan avoias = deze echter werden vervuld
van onbegrip) .
Een vorm van pimplèmi (vullen) in Lc in 13 verzen : (1) Lc
1,15 . (2) Lc
1,23 . (3) Lc
1,41 . (4) Lc
1,57 . (5) Lc
1,67 . (6) Lc
2,6 . (7) Lc
2,21 . (8) Lc
2,22 . (9) Lc
4,28 . (10) Lc
5,7 . (11) Lc
5,26 . (12) Lc
6,11 . (13) Lc
21,22 .
Lc 2,21.4.
nom. vr. mv. hèmerai van het zelfst. naamw. hèmera (dag) . Taalgebruik
in het NT : hèmera
(dag) . Taalgebruik in Lc : hèmera
(dag) .
Lc (12) : (1) Lc
1,23 . (2) Lc
2,6 . (3) Lc
2,21 . (4) Lc
2,22 . (5) Lc
5,35 . (6) Lc
9,28 . (7) Lc
13,14 . (8) Lc
17,22 . (9) Lc
19,43 . (10) Lc
21,6 . (11) Lc
21,22 . (12) Lc
23,29 .
Een vorm van hèmera (dag) in Lc (82) , in Lc 2 in 9 verzen : (1) Lc
2,1 . (2) Lc
2,6 . (3) Lc
2,21 . (4) Lc
2,22 . (5) Lc
2,36 . (6) Lc
2,37 . (7) Lc
2,43 . (8) Lc
2,44 . (9) Lc
2,46 .
Lc 2,21.3. - 5. eplèsthèsan hai hèmerai (de dagen werden vervuld) . Lc (3) : (1) Lc 1,23 . (2) Lc 2,6 . (3) Lc 2,22 . Zie ook Lc 2,21 : eplèsthèsan hèmerai oktô (de acht dagen waren vervuld) .
Lc 2,21.6.
bep. lidw. gen. mann. en onz. enk. tou van het bepaald lidw. ho - hè
- to (de - het) . Taalgebruik in het NT : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Lc (272) . Lc 2 (11) : (1) Lc
2,6 . (2) Lc
2,17 . (3) Lc
2,21 . (4) Lc
2,22 . (5) Lc
2,24 . (6) Lc
2,25 . (7) Lc
2,26 . (8) Lc
2,27 . (9) Lc
2,37 . (10) Lc
2,41 . (11) Lc
2,49 .
Lc 2,21.8.
pers. voornaamw. 3de pers. enk. acc. mann. enk. auton (hem) van het pers. voornaamw.
autos (hij - hem) . Taalgebruik in het NT : voornaamwoord
autos . Taalgebruik in Lc. : voornaamwoord
autos .
Lc (184) . Lc 2 (9) : (1) Lc
2,4 . (2) Lc
2,7 . (3) Lc
2,21 . (4) Lc
2,22 . (5) Lc
2,25 . (6) Lc
2,44 . (7) Lc
2,45 . (8) Lc
2,46 . (9) Lc
2,48 .
Lc 2,21.12. nom. + acc. onz. enk. : onoma (naam) . Taalgebruik in het NT : onoma (naam) . Taalgebruik in Lc : onoma (naam) . Stam : N ... M . Fr. nom . Ned. naam . Eng. name . Lc (15) : (1) Lc 1,5 (kai to onoma autès Elisabet = en haar naam was Elisabet) . (2) Lc 1,13 (kai kaleseis to onoma autou Iôannèn = en je zult zijn naam Johannes noemen) . (3) Lc 1,26 (hèi onoma Nazareth = aan wie de naam Nazareth) . (4) Lc 1,27 (hôi onoma Iôsèf = aan wie de naam Jozef) . (5) Lc 1,31 (kai kaleseis to onoma autou Ièsoun = en je zult zijn naam Jezus noemen) . (6) Lc 1,49 . (7) Lc 1,63 (Iôannès estin onoma autou = Johannes is zijn naam) . (8) Lc 2,21 (kai eklèthè to onoma autou Ièsous (en zijn naam werd Jezus genoemd) . (9) Lc 2,25 (hôi onoma Sumeôn = aan wie de naam Simeon) . (10) Lc 6,22 . (11) Lc 8,30 . (12) Lc 8,41 (hôi onoma Iaïros = aan wie de naam Jaïrus) . (13) Lc 11,2 . (14) Lc 21,17 . (15) Lc 24,13 (hèi onoma Emmaous = aan wie de naam Emmaüs) .
Lc 2,21.14.
nom. mann. enk. Ièsous (Jezus) . Taalgebruik in NT : Ièsous
(Jezus) . Taalgebruik in Lc : Ièsous
(Jezus) .
Lc (55) . Lc 2 (3) : (1) Lc
2,21 . (2) Lc
2,43 . (3) Lc
2,52 . Een vorm van Ièsous (Jezus) in Lc in 87 verzen , in Lc in
4 verzen : (1) Lc
2,21 . (2) Lc
2,27 . (3) . Lc
2,43 . (4) Lc
2,52 . Voor de eerste maal komt de nom. ièsous (Jezus) in Lc voor
en voor de tweede maal de naam Jezus . In dit vers Lc
2,21 wordt uitdrukkelijk verwezen naar de aankondiging in Lc
1,13 waar de naam Jezus voor het eerst wordt vermeld . De nom. ièsous
(Jezus) komt voor het eerst voor bij de naamgeving (Lc
2,21) , de laatste maal bij het meegaan met de Emmaüsgangers (Lc
24,15) .
Lc 2,21.18.
bep. lidw. gen. mann. en onz. enk. tou van het bepaald lidw. ho - hè
- to (de - het) . Taalgebruik in het NT : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Lc (272) . Lc 2 (11) : (1) Lc
2,6 . (2) Lc
2,17 . (3) Lc
2,21 . (4) Lc
2,22 . (5) Lc
2,24 . (6) Lc
2,25 . (7) Lc
2,26 . (8) Lc
2,27 . (9) Lc
2,37 . (10) Lc
2,41 . (11) Lc
2,49 .
Lc 2,21.19.
gen. mann. enk. aggelou (engel) van het zelfst. naamw. aggelos (engel) . . Taalgebruik
in het NT : aggelos
(engel) . Taalgebruik in Mc : aggelos
(engel) . Stam : n - g - l . L. angelus . Fr. ange . N. engel . Fr. un messager
uit L. mittere (zenden) , missus = gezonden . Hebr. malë´akh .
Lc (1) : Lc
2,21 . Een vorm van aggelos (engel) in Lc 2 in 5 verzen : (1) Lc
2,9 . (2) Lc
2,10 . (3) Lc
2,13 . (4) Lc
2,15 . (5) Lc
2,21 . Een vorm van aggelos (engel) in Lc in 25 verzen .
In veertien verzen in de kindsheidsverhalen (Lc 1-2) . In twee verzen in de
verschijningsverhalen . Voor de rest van het evangelie nog tien verzen , waarvan
zes verzen in de gen. mv. .
Lc 2,21.21.
bep. lidw. gen. mann. en onz. enk. tou van het bepaald lidw. ho - hè
- to (de - het) . Taalgebruik in het NT : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Lc (272) . Lc 2 (11) : (1) Lc
2,6 . (2) Lc
2,17 . (3) Lc
2,21 . (4) Lc
2,22 . (5) Lc
2,24 . (6) Lc
2,25 . (7) Lc
2,26 . (8) Lc
2,27 . (9) Lc
2,37 . (10) Lc
2,41 . (11) Lc
2,49 .
Lc 2,21.23.
pers. voornaamw. 3de pers. enk. acc. mann. enk. auton (hem) van het pers. voornaamw.
autos (hij - hem) . Taalgebruik in het NT : voornaamwoord
autos . Taalgebruik in Lc. : voornaamwoord
autos .
Lc (184) . Lc 2 (9) : (1) Lc
2,4 . (2) Lc
2,7 . (3) Lc
2,21 . (4) Lc
2,22 . (5) Lc
2,25 . (6) Lc
2,44 . (7) Lc
2,45 . (8) Lc
2,46 . (9) Lc
2,48 .
Lc 2,21.24.
en (in, met) . Taalgebruik in het NT : en
(in) . Taalgebruik in Lc : en
(in) . Hebr. bë . Fr. en / dans . Ned. in .
Lc (288) . Lc 2 (23) : (1) Lc
2,1 . (2) Lc
2,6 . (3) Lc
2,7 . (4) Lc
2,8 . (5) Lc
2,11 . (6) Lc
2,12 . (7) Lc
2,14 . (8) Lc
2,16 . (9) Lc
2,19 . (10) Lc
2,21 . (11) Lc
2,23 . (12) Lc
2,24 . (13) Lc
2,25 . (14) Lc
2,27 . (15) Lc
2,29 . (16) Lc
2,34 . (17) Lc
2,36 . (18) Lc
2,43 . (19) Lc
2,44 . (20) Lc
2,46 . (21) Lc
2,49 . (22) Lc
2,51 . (23) Lc
2,52 .
Lc 2,21.25.
bep. lidw. dat. vr. enk. tè(i) (de) van het bepaald lidwoord ho , hè
, to (de - het) . Taalgebruik in het NT : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Lc (119) . Lc 2 (11) : (1) Lc
2,5 . (2) Lc
2,8 . (3) Lc
2,16 . (4) Lc
2,19 . (5) Lc
2,21 . (6) Lc
2,38 . (7) Lc
2,41 . (8) Lc
2,44 . (9) Lc
2,47 . (10) Lc
2,51 . (11) Lc
2,52 .
Lc 2,21.26.
nom. + dat. vr. enk. koilia(i) van het zelfst. naamw. koilia (buikholte , moederschoot)
. Taalgebruik in het NT : koilia
(buikholte , moederschoot) . Taalgebruik in Lc : koilia
(buikholte , moederschoot) .
Lc (4) : (1) Lc
1,41 . (2) Lc
1,44 . (3) Lc
2,21 . (4) Lc
11,27 . Een vorm van koilia (buikholte , moederschoot) in Lc in 8 verzen
: (1) Lc
1,15 . (2) Lc
1,41 . (3) Lc
1,42 . (4) Lc
1,44 . (5) Lc
2,21 . (6) Lc
11,27 . (7) Lc
15,16 . (8) Lc
23,29 .
Lc 2,21.24. - 26. en tè(i) koilia(i) (in de moederschoot) . Lc (3) : (1) Lc 1,41 . (2) Lc 1,44 . (3) Lc 2,21 .
Lc 2,22 - Lc 2,22 : 7. Jezus' besnijdenis en opdracht in de tempel. Simeon en Anna : Lc 2,21-40 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 2 -- Lc 2,21 - Lc 2,22 - Lc 2,23 - Lc 2,24 - Lc 2,25 - Lc 2,26 - Lc 2,27 - Lc 2,28 - Lc 2,29 - Lc 2,30 - Lc 2,31 - Lc 2,32 - Lc 2,33 - Lc 2,34 - Lc 2,35 - Lc 2,36 - Lc 2,37 - Lc 2,38 - Lc 2,39 - Lc 2,40 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [22] And when the days of her purification according to
the law of Moses were accomplished, they brought him to Jerusalem, to present
him to the Lord;
Luther-Bibel .
Tekstuitleg van Lc 2,22 . In Lc 2,22-24 worden 2 rituelen gegeven . Het eerste is de vrijkoping van de eerstgeborene , het tweede het reinigingsritueel van de moeder . Het vers Lc 2,22 telt 19 woorden en 105 (3 X 5 X 7) letters . De getalwaarde van Lc 2,22 is 12268 (2² X 3067) . Volgens de Torah behoort iedere eerstgeborene van mens en dier aan JHWH toe (Ex 13,1-2) . Maar deze eerstgeborene wordt vrijgekocht worden (Nu 18,16) , behalve bij rund , schaap of geit . Vrijkoping wil zeggen dat de eerstgeborene die aan JHWH toebehoort , wordt vrijgesteld van de dienst van JHWH . Het is dus los-geld . Het bedrag van dat losgeld is vastgesteld (Nu 18,16) . Dit wordt pidjon haben (losgeld voor de zoon) genoemd . Hiervan zijn de priesters en de levieten vrijgesteld . Daardoor waren Zacharia en Elisabeth van dit ritueel vrijgesteld en komt het ook niet ter sprake bij Lucas . De terugkoping hoeft ook niet in de tempel te gebeuren . Dat er in Lc 2,22 toch sprake is van een "een aanbieden van Jezus" komt wellicht voort uit Nu 18,15 , waar gezegd wordt : "zij zullen voor JHWH brengen" . Dat het geïnterpreteerd wordt als een aanbieden in de tempel , komt wellicht voort uit de term JHWH , die in de tempel 'woont' . Er is in Lc 2,22 geen sprake van vrijkoping of losgeld . Immers Jezus zal geofferd worden en een engel is niet in staat dat te beletten (Lc 22,43) terwijl hij dat wel kon bij het offer van Isaak (Gn 22,11-12) . "De opdracht van Jezus in de tempel" klopt dus niet met de joodse gebruiken , maar theologisch is het een vooruitblik op het offer van Jezus . Ook weze opgemerkt dat in Lc 24,51 sprake is van anefereto (hij droeg zich op) .
Lc 2,22.1. kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Taalgebruik in Lc : kai (en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et . Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und . Lc (822) . Lc 2 (+ 39 / - 13 = 52) . Lc 2,1-20 (+ 12 / - 8) . Lc 2,21-40 (+ 15 / - 5 = 20 : (1) Lc 2,23 . (2 - 5) Lc 2,29-32 ) . Lc 2,41-52 (+ 12 / - 0 = 12) .
Lc 2,22.3.
passief indicatief aorist derde persoon meervoud eplèthèsan (zij
werden vervuld) van het werkw. pimplèmi (vullen) . Taalgebruik in het
NT : pimplèmi
(vullen) . Taalgebruik in Lc : pimplèmi
(vullen) .
In zeven verzen bij Lucas . In vier verzen ervan heeft de vervulling te maken
met de tijd ; in de andere drie verzen heeft het te maken met gevoelens . .
(1) Lc
1,23 (kai egeneto hôs eplèsthèsan hai hèmerai
tès leitourgias autou = en het gebeurde zodra de dagen van zijn dienst)
.
(2) Lc 2,6
(eplèsthèsan hai hèmerai tou = de dagen waren bereikt om...)
.
(3) Lc
2,21 (eplèsthèsan hèmerai oktô tou = de acht
dagen waren bereikt om ...) .
(4) Lc
2,22 (eplèsthèsan hai hèmerai tou = de dagen waren
bereikt van ...) .
(5) Lc
4,28 (eplèsthèsan pantes thumou = allen werden vervuld van
woede) .
(6) Lc
5,26 (eplèsthèsan fobou = zij werden vervuld van vrees) .
(7) Lc
6,11 (autoi de eplèsthèsan avoias = deze echter werden vervuld
van onbegrip) .
Een vorm van pimplèmi (vullen) in Lc in 13 verzen : (1) Lc
1,15 . (2) Lc
1,23 . (3) Lc
1,41 . (4) Lc
1,57 . (5) Lc
1,67 . (6) Lc
2,6 . (7) Lc
2,21 . (8) Lc
2,22 . (9) Lc
4,28 . (10) Lc
5,7 . (11) Lc
5,26 . (12) Lc
6,11 . (13) Lc
21,22 .
Lc 2,22.5.
nom. vr. mv. hèmerai van het zelfst. naamw. hèmera (dag) . Taalgebruik
in het NT : hèmera
(dag) . Taalgebruik in Lc : hèmera
(dag) .
Lc (12) : (1) Lc
1,23 . (2) Lc
2,6 . (3) Lc
2,21 . (4) Lc
2,22 . (5) Lc
5,35 . (6) Lc
9,28 . (7) Lc
13,14 . (8) Lc
17,22 . (9) Lc
19,43 . (10) Lc
21,6 . (11) Lc
21,22 . (12) Lc
23,29 . Een vorm van hèmera (dag) in Lc (82) , in Lc 2 in 9 verzen
: (1) Lc
2,1 . (2) Lc
2,6 . (3) Lc
2,21 . (4) Lc
2,22 . (5) Lc
2,36 . (6) Lc
2,37 . (7) Lc
2,43 . (8) Lc
2,44 . (9) Lc
2,46 .
Lc 2,22.3. - 5. eplèsthèsan hai hèmerai (de dagen werden vervuld) . Lc (3) : (1) Lc 1,23 . (2) Lc 2,6 . (3) Lc 2,22 . Zie ook Lc 2,21 : eplèsthèsan hèmerai oktô (de acht dagen waren vervuld) .
Lc 2,22.6.
bep. lidw. gen. mann. en onz. enk. tou van het bepaald lidw. ho - hè
- to (de - het) . Taalgebruik in het NT : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Lc (272) . Lc 2 (11) : (1) Lc
2,6 . (2) Lc
2,17 . (3) Lc
2,21 . (4) Lc
2,22 . (5) Lc
2,24 . (6) Lc
2,25 . (7) Lc
2,26 . (8) Lc
2,27 . (9) Lc
2,37 . (10) Lc
2,41 . (11) Lc
2,49 .
Lc 2,22.10.
bep. lidw. acc. mann. enk. ton . Taalgebruik in het NT : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Lc (191) . Lc 2 (10) : (1) Lc
2,7 . (2) Lc
2,13 . (3) Lc
2,15 . (4) Lc
2,16 . (5) Lc
2,20 . (6) Lc
2,22 . (7) Lc
2,26 . (8) Lc
2,28 . (9) Lc
2,29 . (10) Lc
2,39 .
Lc 2,22.13. act. ind. aor. 3de pers. mv. anègagon (zij voeren omhoog) van het werkw. anagô (omhoogvoeren) . Taalgebruik in het NT : anagô (omhoogvoeren) . Taalgebruik in Lc : anagô (omhoogvoeren) . Lc (1) Lc 2,22 . Een vorm van anagô (omhoogvoeren) in Lc in 3 verzen : (1) Lc 2,22 . (2) Lc 4,5 . (3) Lc 8,22 .
Lc 2,22.14.
pers. voornaamw. 3de pers. enk. acc. mann. enk. auton (hem) van het pers. voornaamw.
autos (hij - hem) . Taalgebruik in het NT : voornaamwoord
autos . Taalgebruik in Lc. : voornaamwoord
autos .
Lc (184) . Lc 2 (9) : (1) Lc
2,4 . (2) Lc
2,7 . (3) Lc
2,21 . (4) Lc
2,22 . (5) Lc
2,25 . (6) Lc
2,44 . (7) Lc
2,45 . (8) Lc
2,46 . (9) Lc
2,48 .
Lc 2,22.15. eis (naar) . Taalgebruik in het NT : eis (naar) . Taalgebruik in Lc : eis (naar) . Voorzetsel van richting . Lat. in . Fr. vers (versus : gedraaid , gekeerd ; vertere : tourner , draaien) . E. for . Ned. naar . D. nach . Lc (210) . Lc 2 (12) : (1) Lc 2,3 . (2) Lc 2,4 . (3) Lc 2,15 . (4) Lc 2,22 . (5) Lc 2,27 . (6) Lc 2,28 . (7) Lc 2,32 . (8) Lc 2,34 . (9) Lc 2,39 . (10) Lc 2,41 . (11) Lc 2,45 . (12) Lc 2,51 .
16. nom. + acc. onz. mv. hierosoluma (Jeruzalem) . Taalgebruik in het NT : Hierosoluma (Jeruzalem) . Taalgebruik in Lc : Hierosoluma (Jeruzalem) . Lc (3) : (1) Lc 2,22 . (2) Lc 13,22 . (3) Lc 19,28 . Een vorm van hierosoluma (Jeruzalem) in Lc in 4 verzen : (1) Lc 2,22 . (2) Lc 13,22 . (3) Lc 19,28 . (4) Lc 23,7 .
1(; - 16. eis hierosoluma (naar Jeruzalem) . Lc (3) : (1) Lc 2,22 . (2) Lc 13,22 . (3) Lc 19,28 .
Lc 2,23 - Lc 2,23 : 7. Jezus' besnijdenis en opdracht in de tempel. Simeon en Anna : Lc 2,21-40 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 2 -- Lc 2,21 - Lc 2,22 - Lc 2,23 - Lc 2,24 - Lc 2,25 - Lc 2,26 - Lc 2,27 - Lc 2,28 - Lc 2,29 - Lc 2,30 - Lc 2,31 - Lc 2,32 - Lc 2,33 - Lc 2,34 - Lc 2,35 - Lc 2,36 - Lc 2,37 - Lc 2,38 - Lc 2,39 - Lc 2,40 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [23] (As it is written in the law of the Lord, Every male
that openeth the womb shall be called holy to the Lord;)
Luther-Bibel .
Tekstuitleg van Lc 2,23 . Lucas verwijst naar Ex 13,2 , maar met een lichte wijziging .
Lc 2,23.1.
kathôs (zoals) . Taalgebruik in het NT : kathôs
(zoals) . Taalgebruik in Lc : kathôs
(zoals) .
Lc (17) : (1) Lc
1,2 . (2) Lc
1,55 . (3) Lc
1,70 . (4) Lc
2,20 . (5) Lc
2,23 . (6) Lc
5,14 . (7) Lc
6,31 . (8) Lc
6,36 . (9) Lc
11,1 . (10) Lc
11,30 . (11) Lc
17,26 . (12) Lc
17,28 . (13) Lc
19,32 . (14) Lc
22,13 . (15) Lc
22,29 . (16) Lc
24,24 . (17) Lc
24,39 .
2. passief indicatief perfectum derde persoon enkelvoud gegraptai (er werd
geschreven) van het werkwoord grafô (schrijven, grif-fen) . Lat. scribere
. Fr. écrire . Taalgebruik in het NT : grafô
(schrijven) . Taalgebruik in Lc : grafô
(schrijven) .
In negen verzen in Lc : (1) Lc
2,23 . (2) Lc
3,4 . (3) Lc
4,4 . (4) Lc
4,8 . (5) Lc
4,10 . (6) Lc
7,27 . (7) Lc
10,26 . (8) Lc
19,46 . (9) Lc
24,46 . Een vorm van grafô (schrijven) in Lc in 20 verzen : (1) Lc
1,3 . (2) Lc
1,63 . (3) Lc
2,23 . (4) Lc
3,4 . (5) Lc
4,4 . (6) Lc
4,8 . (7) Lc
4,10 . (8) Lc
4,17 . (9) Lc
7,27 . (10) Lc
10,26 . (11) Lc
16,6 . (12) Lc
16,7 . (13) Lc
18,31 . (14) Lc
19,46 . (15) Lc
20,17 . (16) Lc
20,28 . (17) Lc
21,22 . (18) Lc
22,37 . (19) Lc
24,44 . (20) Lc
24,46 .
Lc 2,23.3.
en (in, met) . Taalgebruik in het NT : en
(in) . Taalgebruik in Lc : en
(in) . Hebr. bë . Fr. en / dans . Ned. in .
Lc (288) . Lc 2 (23) : (1) Lc
2,1 . (2) Lc
2,6 . (3) Lc
2,7 . (4) Lc
2,8 . (5) Lc
2,11 . (6) Lc
2,12 . (7) Lc
2,14 . (8) Lc
2,16 . (9) Lc
2,19 . (10) Lc
2,21 . (11) Lc
2,23 . (12) Lc
2,24 . (13) Lc
2,25 . (14) Lc
2,27 . (15) Lc
2,29 . (16) Lc
2,34 . (17) Lc
2,36 . (18) Lc
2,43 . (19) Lc
2,44 . (20) Lc
2,46 . (21) Lc
2,49 . (22) Lc
2,51 . (23) Lc
2,52 .
Lc 2,23.5.
gen. mann. enk. kuriou (van de heer) van het zelfst. naamw. kurios (heer) .
Taalgebruik in het NT : kurios
(heer) . Taalgebruik in Lc : kurios
(heer) . Hebr. JHWH of ´ädonaj . Lat.
dominus .
Lc (26) . Lc 2 : (1) Lc
2,9 . (2) Lc
2,23 . (3) Lc
2,24 . (4) Lc
2,26 . (5) Lc
2,39 . Een vorm van kurios (heer) in Lc in 8 verzen : (1) Lc
2,9 . (2) Lc
2,11 . (3) Lc
2,15 . (4) Lc
2,22 . (5) Lc
2,23 . (6) Lc
2,24 . (7) Lc
2,26 . (8) Lc
2,39 .
Lc 2,23.6.
hoti (dat, omdat) . Taalgebruik in NT : hoti
(dat, omdat) . Taalgebruik in Lc : hoti
(dat, omdat) .
Lc (160) . Lc 2 (4) : (1) Lc
2,11 . (2) Lc
2,23 . (3) Lc
2,30 . (4) Lc
2,49 .
Lc 2,23.7.
nom. + acc. onz. enk. pan van het bijvoegl. naamw. pas (ieder, elk, alles) .
Taalgebruik in het NT : pas
(ieder, elk, alles) . Taalgebruik in Lc : pas
(ieder, elk, alles) . Hebr. kol . Lat. omnis . Fr. tout . Ned. elk , ieder
.
Lc (6) : (1) Lc
1,10 . (2) Lc
1,37 . (3) Lc
2,23 . (4) Lc
3,5 . (5) Lc
3,9 . (6) Lc
11,42 . Een vorm van pas (ieder, elk, alles) in Lc 2 in 12 verzen : (1)
Lc 2,1
. (2) Lc
2,3 . (3) Lc
2,10 . (4) Lc
2,18 . (5) Lc
2,19 . (6) Lc
2,20 . (7) Lc
2,23 . (8) Lc
2,31 . (9) Lc
2,38 . (10) Lc
2,39 . (11) Lc
2,47 . (12) Lc
2,51 .
11. nom. + acc. onz. enk. hagion van het bijvoegl. naamw. hagios (heilig) .
Taalgebruik in het NT : hagios
(heilig) . Taalgebruik in Lc : hagios
(heilig) .
Lc (8) : (1) Lc
1,35 . (2) Lc
1,49 . (3) Lc
2,23 . (4) Lc
2,25 . (5) Lc
3,22 . (6) Lc
11,13 . (7) Lc
12,10 . (8) Lc
12,12 . Een vorm van hagios (heilig) in Lc in 19 verzen : (1) Lc
1,15 . (2) Lc
1,35 . (3) Lc
1,41 . (4) Lc
1,49 . (5) Lc
1,67 . (6) Lc
1,70 . (7) Lc
1,72 . (8) Lc
2,23 . (9) Lc
2,25 . (10) Lc
2,26 . (11) Lc
3,16 . (12) Lc
3,22 . (13) Lc
4,1 . (14) Lc
4,34 . (15) Lc
9,26 . (16) Lc
10,21 . (17) Lc
11,13 . (18) Lc
12,10 . (19) Lc
12,12 .
Lc 2,24 - Lc 2,24 : 7. Jezus' besnijdenis en opdracht in de tempel. Simeon en Anna : Lc 2,21-40 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 2 -- Lc 2,21 - Lc 2,22 - Lc 2,23 - Lc 2,24 - Lc 2,25 - Lc 2,26 - Lc 2,27 - Lc 2,28 - Lc 2,29 - Lc 2,30 - Lc 2,31 - Lc 2,32 - Lc 2,33 - Lc 2,34 - Lc 2,35 - Lc 2,36 - Lc 2,37 - Lc 2,38 - Lc 2,39 - Lc 2,40 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [24] And to offer a sacrifice according to that which is
said in the law of the Lord, A pair of turtledoves, or two young pigeons.
Luther-Bibel .
Tekstuitleg van Lc 2,24 . Het offer voor het reinigingsritueel wordt aangegeven in Lv 12 .
1. kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Taalgebruik in Lc : kai (en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et . Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und . Lc (822) . Lc 2 (+ 39 / - 13 = 52) . Lc 2,1-20 (+ 12 / - 8) . Lc 2,21-40 (+ 15 / - 5 = 20 : (1) Lc 2,23 . (2 - 5) Lc 2,29-32 ) . Lc 2,41-52 (+ 12 / - 0 = 12) .
2. bep. lidw. gen. mann. en onz. enk. tou van het bepaald lidw. ho - hè
- to (de - het) . Taalgebruik in het NT : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Lc (272) . Lc 2 (11) : (1) Lc
2,6 . (2) Lc
2,17 . (3) Lc
2,21 . (4) Lc
2,22 . (5) Lc
2,24 . (6) Lc
2,25 . (7) Lc
2,26 . (8) Lc
2,27 . (9) Lc
2,37 . (10) Lc
2,41 . (11) Lc
2,49 .
3. act. inf. aor. dounai (om te geven) van het werkw. didômi (geven)
. Taalgebruik in het NT : didômi
(geven) . Taalgebruik in Mc : didômi
(geven) . Hebr.
nâthan (tha) . Lat. dare / donare - donum : geven - gave , gift . Fr.
donner - don : geven - gave .
Lc (9) : (1) Lc
1,73 . (2) Lc
1,77 . (3) Lc
2,24 . (4) Lc
11,7 . (5) Lc
12,32 . (6) Lc
12,51 . (7) Lc
17,18 . (8) Lc
20,22 . (9) Lc
22,5 .
8. en (in, met) . Taalgebruik in het NT : en
(in) . Taalgebruik in Lc : en
(in) . Hebr. bë . Fr. en / dans . Ned. in .
Lc (288) . Lc 2 (23) : (1) Lc
2,1 . (2) Lc
2,6 . (3) Lc
2,7 . (4) Lc
2,8 . (5) Lc
2,11 . (6) Lc
2,12 . (7) Lc
2,14 . (8) Lc
2,16 . (9) Lc
2,19 . (10) Lc
2,21 . (11) Lc
2,23 . (12) Lc
2,24 . (13) Lc
2,25 . (14) Lc
2,27 . (15) Lc
2,29 . (16) Lc
2,34 . (17) Lc
2,36 . (18) Lc
2,43 . (19) Lc
2,44 . (20) Lc
2,46 . (21) Lc
2,49 . (22) Lc
2,51 . (23) Lc
2,52 .
11. gen. mann. enk. kuriou (van de heer) van het zelfst. naamw. kurios (heer)
. Taalgebruik in het NT : kurios
(heer) . Taalgebruik in Lc : kurios
(heer) . Hebr. JHWH of ´ädonaj . Lat.
dominus .
Lc (26) . Lc 2 : (1) Lc
2,9 . (2) Lc
2,23 . (3) Lc
2,24 . (4) Lc
2,26 . (5) Lc
2,39 . Een vorm van kurios (heer) in Lc in 8 verzen : (1) Lc
2,9 . (2) Lc
2,11 . (3) Lc
2,15 . (4) Lc
2,22 . (5) Lc
2,23 . (6) Lc
2,24 . (7) Lc
2,26 . (8) Lc
2,39 .
Lc 2,25 - Lc 2,25 : 7. Jezus' besnijdenis en opdracht in de tempel. Simeon en Anna : Lc 2,21-40 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 2 -- Lc 2,21 - Lc 2,22 - Lc 2,23 - Lc 2,24 - Lc 2,25 - Lc 2,26 - Lc 2,27 - Lc 2,28 - Lc 2,29 - Lc 2,30 - Lc 2,31 - Lc 2,32 - Lc 2,33 - Lc 2,34 - Lc 2,35 - Lc 2,36 - Lc 2,37 - Lc 2,38 - Lc 2,39 - Lc 2,40 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [25] And, behold, there was a man in Jerusalem, whose name
was Simeon; and the same man was just and devout, waiting for the consolation
of Israel: and the Holy Ghost was upon him.
Luther-Bibel .
Tekstuitleg van Lc 2,25 . Het vers Lc 2,25 telt 26 (2 X 13) woorden en 131 letters . De getalwaarde van Lc 2,25 is 13209 (3 X 7 X 17 X 37) .
Lc 2,25.1. kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Taalgebruik in Lc : kai (en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et . Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und . Lc (822) . Lc 2 (+ 39 / - 13 = 52) . Lc 2,1-20 (+ 12 / - 8) . Lc 2,21-40 (+ 15 / - 5 = 20 : (1) Lc 2,23 . (2 - 5) Lc 2,29-32 ) . Lc 2,41-52 (+ 12 / - 0 = 12) .
Lc 2,25.2. ιδου = idou (zie) . Taalgebruik in het NT : idou (zie) . Taalgebruik in LXX : idou (zie) . Taalgebruik in Tenach : hinneh (zie) . Taalgebruik in Lc : idou (zie) . Taalgebruik in Hnd : idou (zie) . Lc (55) . Lc 1 (6) : (1) Lc 1,20 . (2) Lc 1,31 . (3) Lc 1,36 . (4) Lc 1,38 . (5) Lc 1,44 . (6) Lc 1,48 . Lc 2 (4) : (1) Lc 2,10 . (2) Lc 2,25 . (3) Lc 2,34 . (4) Lc 2,48 .
idou (zie) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
1229 | 1037 | 192 | 59 | 7 | 55 | 4 | 23 | 19 | 25 | 121 | 125 |
1. - 2. και ιδου = kai idou (en zie) . NT (84) . Lc (26) . Lc 1 (3) : (1) Lc
1,20 . (2) Lc
1,31 . (3) Lc
1,36 . Lc 2 (1) Lc
2,25 .
- Hebreeuws . וְהִנֵּה = wëhinneh (en zie) . Zie : הֵן / הִנֵּה = hen / hinneh (zie) . Taalgebruik
in Tenakh : hen
/ hinneh (zie) . Getalwaarde : he = 5 , nun = 14 of 50 ; totaal : 19 OF
55 (5 X 11) . Structuur : 5 - 5 . De som van de elementen is telkens 1 . Tenakh (347) . Pentateuch (114) . Eerdere Profeten (111) . Latere Profeten (70) . 12 Kleine
Profeten (16) . Geschriften (36) .
3. nom. mann. enk. ανθρωπος = anthrôpos (mens) . Taalgebruik in het NT : anthrôpos (mens) . Taalgebruik in de LXX : anthrôpos (mens) . Taalgebruik in Lc : anthrôpos (mens) . Bijbel (512) . OT (394) . NT (118) . Lc (24) : (1) Lc 2,25 . (2) Lc 4,4 . (3) Lc 4,33 . (4) Lc 6,6 . (5) Lc 6,45 . (6) Lc 7,8 . (7) Lc 7,34 . (8) Lc 9,25 . (9) Lc 10,30 . (10) Lc 13,19 . (11) Lc 14,2 . (12) Lc 14,16 . (13) Lc 14,30 . (14) Lc 15,4 . (15) Lc 15,11 . (16) Lc 16,1 . (17) Lc 16,19 . (18) Lc 19,12 . (19) Lc 19,21 . (20) Lc 19,22 . (21) Lc 20,9 . (22) Lc 22,10 . (23) Lc 23,6 . (24) Lc 23,47 . Een vorm van ανθρωπος = anthrôpos (mens) in de LXX (1430) , in het NT (548) , in Lc (83) , in Lc (3) : (1) Lc 2,14 . (2) Lc 2,25 . (3) Lc 2,52 .
anthrôpos (mens) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
1 | nom. mann. enk. anthrôpos | 512 | 394 | 118 | 21 | 14 | 24 | 21 | 10 | 27 | 1 | 59 | 80 |
Lc | Lc 1 | Lc 2 | Lc 3 | Lc 4 | Lc 5 | Lc 6 | Lc 7 | Lc 8 | Lc 9 | Lc 10 | Lc 11 | Lc 12 | Lc 13 | Lc 14 | Lc 15 | Lc 16 | Lc 17 | Lc 18 | Lc 19 | Lc 20 | Lc 21 | Lc 22 | Lc 23 | Lc 24 | ||
1 | nom. mann. enk. anthrôpos | 24 | (1) Lc 2,25 . | (2) Lc 4,4 . (3) Lc 4,33 . | (4) Lc 6,6 . (5) Lc 6,45 . | (6) Lc 7,8 . (7) Lc 7,34 . | (8) Lc 9,25 . | (9) Lc 10,30 . | (10) Lc 13,19 . | (11) Lc 14,2 . (12) Lc 14,16 . (13) Lc 14,30 . | (14) Lc 15,4 . (15) Lc 15,11 . | (16) Lc 16,1 . (17) Lc 16,19 . | (18) Lc 19,12 . (19) Lc 19,21 . (20) Lc 19,22 . | (21) Lc 20,9 . | (22) Lc 22,10 . | (23) Lc 23,6 . | (24) Lc 23,47 . |
- Hebreeuws . אִישׁ = ´îsj (man, ieder) . Taalgebruik in Tenakh : ´îsj (man) . Getalwaarde : aleph = 1, jod = 10, sjin = 21 of 300 ; totaal : 32 (2² X 2³) of 311 (priemgetal) . Structuur : 1 - 1 - 3 . De som van de elementen is telkens 5 . Tenakh (1023) . Pentateuch (251) . Eerdere Profeten (402) . Latere Profeten (135) . 12 Kleine Profeten (37) . Geschriften (198) .
1. - 3. και ιδου ανθρωπος = kai idou anthrôpos (en zie een mens) .
- και ιδου ανηρ = kai idou anèr (en zie een man) . NT (7) : (1) Lc 5,12 . (2) Lc 5,18 . (3) Lc
9,38 . (4) Lc 19,2 . (5) Lc
23,50 . (6) Hnd
8,27 . (7) Hnd 11,30 .
Lc 2,25.4. act. ind. imperf. 3de pers. enk. èn (hij was) van het werkw. eimi (zijn) . Taalgebruik in het NT : eimi (zijn) . Taalgebruik in de Septuaginta : eimi (zijn) . Taalgebruik in Lc : eimi (zijn) . Taalgebruik in Hnd : eimi (zijn) . Lc (79) . Lc 2 (7) : (1) Lc 2,7 . (2) Lc 2,25 . (3) Lc 2,26 . (4) Lc 2,33 . (5) Lc 2,36 . (6) Lc 2,40 . (7) Lc 2,51 .
eimi (zijn) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. |
act. ind. imperf. 3de pers. enk. èn | 1506 | 1120 | 386 | 24 | 38 | 79 | 92 | 63 | 71 | 19 | 141 | 233 |
- Hebreeuws . act. ind. perf. 3de pers. mann. enk. הָיָה = hâjâh
(zijn) . Taalgebruik in Tenakh : hâjâh
(zijn) . Getalwaarde : he = 5 , jod = 10 ; totaal : 20 (2² X 5) . Structuur
: 5 - 1 - 5 . De som van de elementen is telkens 2 .
- Lat. esse . Fr. être . Ned. zijn
. E. to be .
- ην ανθρωπος = èn anthrôpos (was er een mens) . NT (3) : (1) Lc 2,25 . (2) Lc 4,33 . (3) Joh 3,1 .
Lc 2,25.5.
en (in, met) . Taalgebruik in het NT : en
(in) . Taalgebruik in Lc : en
(in) . Hebr. bë . Fr. en / dans . Ned. in .
Lc (288) . Lc 2 (23) : (1) Lc
2,1 . (2) Lc
2,6 . (3) Lc
2,7 . (4) Lc
2,8 . (5) Lc
2,11 . (6) Lc
2,12 . (7) Lc
2,14 . (8) Lc
2,16 . (9) Lc
2,19 . (10) Lc
2,21 . (11) Lc
2,23 . (12) Lc
2,24 . (13) Lc
2,25 . (14) Lc
2,27 . (15) Lc
2,29 . (16) Lc
2,34 . (17) Lc
2,36 . (18) Lc
2,43 . (19) Lc
2,44 . (20) Lc
2,46 . (21) Lc
2,49 . (22) Lc
2,51 . (23) Lc
2,52 .
6,
ἱερουσαλημ = hierousalèm (Jeruzalem) . Taalgebruik in het NT : hierousalèm
(Jeruzalem) . Taalgebruik in de Septuaginta : hierousalèm
(Jeruzalem) . Taalgebruik in Lc : hierousalèm
(Jeruzalem) . Taalgebruik in Hnd : hierousalèm
(Jeruzalem) . Hebr. jërûsjâlaim (Jeruzalem) . Lc (26) : (1) Lc
2,25 . (2) Lc
2,38 . (3) Lc
2,41 . (4) Lc
2,43 . (5) Lc
2,45 . (6) Lc
4,9 . (7) Lc
5,17 . (8) Lc
6,17 . (9) Lc
9,31 . (10) Lc
9,51 . (11) Lc
9,53 . (12) Lc
10,30 . (13) Lc
13,4 . (14) Lc
13,33 . (15) Lc
13,34 . (16) Lc
17,11 . (17) Lc
18,31 . (18) Lc
19,11 . (19) Lc
21,20 . (20) Lc
21,24 . (21) Lc
23,28 . (22) Lc
24,13 . (23) Lc
24,18 . (24) Lc
24,33 . (25) Lc
24,47 . (26) Lc
24,52 .
- Hebreeuws . יְרוּשָׁלַםִ = jërûsjâlaim (Jeruzalem) . Taalgebruik in
Tenakh : jërûsjâlaim
(Jeruzalem) . Getalwaarde : jod = 10 , resj = 20 of 200 , waw = 6 , sjin
= 21 of 300 , lamed = 12 of 30 , mem = 13 of 40 ; totaal : 82 (2 X 41) OF 586
(2 X 293) . Structuur : 1 - 2 - 6 -3 - 3 - 4 . De som van de elementen is telkens 1 . Tenakh (336) . Pentateuch (0)
. Eerdere Profeten (66) . Latere Profeten (116) . 12 Kleine Profeten (38) .
Geschriften (116) .
Lc 2,25.7. dat. mann. + onz. enk. hô(i) van het betrekk. voornaamw. hos (die) . Taalgebruik in het NT : betrekkelijk voornaamwoord . Taalgebruik in Lc : betrekkelijk voornaamwoord . Lc (14) : (1) Lc 1,27 . (2) Lc 2,25 . (3) Lc 4,6 . (4) Lc 5,34 . (5) Lc 6,38 . (6) Lc 7,4 . (7) Lc 7,43 . (8) Lc 7,47 . (9) Lc 8,41 . (10) Lc 9,41 . (11) Lc 10,22 . (12) Lc 12,48 . (13) Lc 19,13 . (14) Lc 24,25 .
Lc 2,25.8. nom. + acc. onz. enk. : onoma (naam) . Taalgebruik in het NT : onoma (naam) . Taalgebruik in Lc : onoma (naam) . Stam : N ... M . Fr. nom . Ned. naam . Eng. name . Lc (15) : (1) Lc 1,5 (kai to onoma autès Elisabet = en haar naam was Elisabet) . (2) Lc 1,13 (kai kaleseis to onoma autou Iôannèn = en je zult zijn naam Johannes noemen) . (3) Lc 1,26 (hèi onoma Nazareth = aan wie de naam Nazareth) . (4) Lc 1,27 (hôi onoma Iôsèf = aan wie de naam Jozef) . (5) Lc 1,31 (kai kaleseis to onoma autou Ièsoun = en je zult zijn naam Jezus noemen) . (6) Lc 1,49 . (7) Lc 1,63 (Iôannès estin onoma autou = Johannes is zijn naam) . (8) Lc 2,21 (kai eklèthè to onoma autou Ièsous (en zijn naam werd Jezus genoemd) . (9) Lc 2,25 (hôi onoma Sumeôn = aan wie de naam Simeon) . (10) Lc 6,22 . (11)