- Bibliografie - Literatuur - Liturgisch gebruik - Overzicht bijbelboeken - Overzicht van de bibliografie van de bijbelboeken - Overzicht van deze website -
- bijbeloverzicht per pericope - bijbeloverzicht per vers - bijbeloverzicht : liturgisch gebruik - bijbeloverzicht : woordgebruik -- A - B - C - D - E - F - G - H - I - J - K - L - M - N - O - P - Q - R - S - T - U - V - W - X -Y - Z -- bijbeloverzicht : commentaar -
Overzicht van het NT : NT : overzicht , NT : taalgebruik - A - B - C - D - E - F - G - H - I - J - K - L - M - N - O - P - Q - R - S - T - U - V - W - X -Y - Z - , NT : commentaar ,
Overzicht van het Lucasevangelie : Lc : overzicht , Lc : taalgebruik - A - B - C - D - E - F - G - H - I - J - K - L - M - N - O - P - Q - R - S - T - U - V - W - X -Y - Z - , Lc : commentaar ,
Overzicht van het Lucasevangelie : Lc
1 , Lc 2
, Lc 3 ,
Lc 4 , Lc
5 , Lc 6
, Lc 7 ,
Lc 8 , Lc
9 , Lc 10
, Lc 11
, Lc 12
, Lc 13
, Lc 14
, Lc 15
, Lc 16
, Lc 17
, Lc 18
, Lc 19
, Lc 20
, Lc 21
, Lc 22
, Lc 23
, Lc 24
,
Tekstuitleg per perikope : - Lc
2,1-20 - Lc
2,21-40 - Lc
2,41-52 -
Tekstuitleg vers per vers : - Lc
2,1 - Lc
2,2 - Lc
2,3 - Lc
2,4 - Lc
2,5 - Lc
2,6 - Lc
2,7 - Lc
2,8 - Lc
2,9 - Lc
2,10 - Lc
2,11 - Lc
2,12 - Lc
2,13 - Lc
2,14 - Lc
2,15 - Lc
2,16 - Lc
2,17 - Lc
2,18 - Lc
2,19 - Lc
2,20 - Lc
2,21 - Lc
2,22 - Lc
2,23 - Lc
2,24 - Lc
2,25 - Lc
2,26 - Lc
2,27 - Lc
2,28 - Lc
2,29 - Lc
2,30 - Lc
2,31 - Lc
2,32 - Lc
2,33 - Lc
2,34 - Lc
2,35 - Lc
2,36 - Lc
2,37 - Lc
2,38 - Lc
2,39 - Lc
2,40 - Lc
2,41 - Lc
2,42 - Lc
2,43 - Lc
2,44 - Lc
2,45 - Lc
2,46 - Lc
2,47 - Lc
2,48 - Lc
2,49 - Lc
2,50 - Lc
2,51 - Lc
2,52 -
![]() |
ZOEKEN OP DEZE WEBSITE |
1. LXX , Griekse tekst NT | 2. Vulgata | 3. Synopsis | 4. Statenvertaling | 5. Willibrordvertaling | 6. Nieuwe Vertaling | 7. Naardense vertaling , zie |
8. Bible de Jérusalem | 9. Statenvertaling | 10. King James Bible - King James Bible | 11. Luther-Bibel |
In hun synopsis van de eerste drie evangeliën (Leuven, Vlaamse
Bijbelstichting, 1986; Turnhout, Brepols, ) onderscheiden Adelbert Denaux en
Marc Vervenne volgende perikopen in het tweede hoofdstuk van het Lucasevangelie
:
6. Geboorte van Jezus : Lc
2,1-20
7. Jezus' besnijdenis en opdracht in de tempel. Simeon en Anna : Lc
2,21-40
8. De twaalfjarige Jezus in de tempel : Lc
2,41-52 .
Kai (en) . Lc 2 (+ 39 / - 13 = 52) . Lc 2,1-20 (+ 12 / - 8 = 20) . Lc 2,21-40 (+ 15 / - 5 = 20) . Lc 2,41-52 (+ 12 / - 0 = 12) .
Lc 2,1 | Lc 2,2 | Lc 2,3 | Lc 2,4 | Lc 2,5 | Lc 2,6 | Lc 2,7 | Lc 2,8 | Lc 2,9 | Lc 2,10 | Lc 2,11 | Lc 2,12 | Lc 2,13 | Lc 2,14 | Lc 2,15 | Lc 2,16 | Lc 2,17 | Lc 2,18 | Lc 2,19 | Lc 2,20 | |
Evangelielezing van (Taalgebruik :
In die dagen kwam er een besluit van keizer Augustus dat er een volkstelling
moest gehouden worden in heel zijn rijk. Deze volkstelling vond plaats eer Quirinius
landvoogd van Syrië was. Allen gingen op reis, ieder naar zijn eigen stad,
om zich te laten inschrijven. Ook Jozef trok op en omdat hij behoorde tot het
huis en geslacht van David, ging hij van Galilea, uit de stad Nazaret naar Judea:
naar de stad van David, Betlehem geheten, om zich te laten inschrijven, samen
met Maria zijn verloofde die zwanger was. Terwijl zij daar verbleven brak het
uur aan waarop zij moeder zou worden; zij bracht een zoon ter wereld, haar eerstgeborene.
Zij wikkelde Hem in doeken en legde Hem neer in een kribbe, omdat er voor hen
geen plaats was in de herberg. In de omgeving bevonden zich herders die in het
open veld gedurende de nacht hun kudde bewaakten. Plotseling stond een engel
des Heren voor hen en zij werden omstraald door de glorie des Heren zodat zij
door grote vrees werden bevangen. Maar de engel sprak tot hen: "Vreest
niet, want zie, ik verkondig u een vreugdevolle boodschap die bestemd is voor
heel het volk. Heden is u een Redder geboren, Christus de Heer, in de stad van
David. En dit zal voor u een teken zijn: gij zult het pasgeboren kind vinden
in doeken gewikkeld en liggend in een kribbe." Opeens voegde zich bij de
engel een hemelse heerschare, zij verheerlijkten God met de woorden: "Eer
aan God in den hoge en op aarde vrede onder de mensen in wie Hij welbehagen
heeft."
Marcus begint zijn evangelie met het optreden van Johannes (de Doper) en de doop van Jezus in de Jordaan , m.a.w. met het begin van Jezus'optreden . Lucas begint zijn evangelie niet met het optreden van Johannes en de doop van Jezus als begin van zijn openbaar optreden , maar met de ontvangenis en de geboorte van Johannes en van Jezus .
In feite bestaat Lc 2,1-20 uit twee verhalen . In de verzen
1—7 zijn Jozef en Maria de hoofdpersonages . Tengevolge van het besluit
van de volkstelling gaan zij naar Betlehem , waar hun kind Jezus wordt geboren
. In de verzen 8—20 zijn de herders het hoofdpersonage . Zij bevinden
zich in de omgeving van de geboorteplaats van Jezus . Dank zij de engelverschijning
gaan zij op zoek naar Jezus , vinden hem en erkennen hem als Redder . Deze twee
verhalen staan niet los van elkaar . Immers , het tweede verhaal (Lc 2,8—20)
vertelt het bezoek van de herders aan het kind ; tevens wordt in dit verhaal
de heilsbetekenis van het pasgeboren kind Jezus door de engel belicht .
We hebben dus twee verhalen , die in elkaar haken en samen een geheel vormen
, maar volgens sommigen bestaat Lc 2,1—20
uit een drieluik :
eerste luik : Lc 2,1-7 : de geboorte van Jezus .
tweee luik : Lc 2,8-14 : de engelverschijning .
derde luìk : Lc 2,15-20 : het antwoord van de herders .
Lc 2,1-7 : de geboorte van Jezus
VERHAALELEMENTEN
1. PERSONAGES
a. Hoofdpersonages : Maria en Jozef
Begintoestand : Jozef behoort tot het geslacht en het huis van David ; hij is
verloofd met Maria ; zij is zwanger . Ze wonen in een stad van Galilea , Nazaret.
Eindsituatie : ze verblijven in Betlehem . Maria baart er haar eerstgeborene
.
b. Augustus : keizer ; hij kan een decreet uitvaardigen voor
de hele wereld waardoor iedereen op weg gaat . Hij heet Augustus : de verhevene.
Door zijn decreet zullen Maria en Jozef van Nazaret naar Betlehem reizen . Er
gebeurt dus een verandering van plaats .
c. Quirinus: gouverneur van Syrië . Onder deze plaatselijke
overheid vindt de volkstelling plaats .
d. Het kind : het is de eerstgeborene van Maria en Jozef .
Het wordt in doeken gewikkeld en in een kribbe gelegd , want er is voor hen
geen plaats in de herberg .
2. PLAATSAANDUIDINGEN
a. Galilea , de stad Nazaret : de plaats waar Maria de boodschap
van de engel ontving (Lc 1,26) .
b. Judea : de plaats waar Maria op bezoek ging bij haar nicht
Elisabet .
De stad van David Betlehem : de plaats waar Jezus geboren is
.
Herberg : waar geen plaats is voor Maria , Jozef en Jezus .
Kribbe : de plaats waarin Jezus gelegd wordt .
3. TIJDSAANDUIDINGEN
a. In die dagen... een wijze van tijdsberekening .
b. Terwijl zìj daar waren , kwam de tijd dat ze moest bevallen
.
9 maanden na de boodschap .
6 maanden na de geboorte van Johannes , de Doper .
Jozef en Maria zijn de hoofdpersonages . Zoals we reeds uit het verhaal van
de aankondiging van de geboorte van Jezus (Lc 1,28-38) weten , behoort Jozef
tot het geslacht van David . Hij is verloofd met Maria . Zij wonen in een stad
van Galilea , Nazaret . Het zou reeds een verhaal op zich zijn , indien verteld
zou worden dat Maria er beviel van haar kind en dat Jezus er geboren werd .
Maar er is meer . Maria beviel niet in Nazaret , maar in Betlehem , de stad
van David , in Judea . Deze veranderde situatie wordt verduidelijkt in het verhaal
. Het vertelt dat keizer Augustus een besluit uitvaardigde om een volkstelling
te houden over heel zijn rijk en dat tengevolge daarvan Maria en Jozef naar
Betlehem gingen en aldaar verbleven , en dat tijdens die periode Jezus geboren
werd . Wanneer we het verhaal nader bekijken , bemerken me volgende structuur
:
v.1 : het besluit van de volkstelling : algemeen nl . ten tijde van keizer Augustus
.
v.2 : het besluit van de volkstelling : concreter nl . “toen Quirinius
goeverneur van Syrië was” .
v.3 : het gevolg van dit besluit : algemeen : “Allen gingen op weg om
zich te laten inschrijven, ieder in zijn eigen stad .”
v.4-5 : het gevolg van dit besluit voor Jozef en Maria : “Zo ook Jozef
; hij ging van de stad Nazaret in Galilea naar Judea , naar de stad van David
, Bethlehem genaamd , omdat hij uit het huis van David stamde .”
v.6-7 : de geboorte van Jezus .
BETEKENIS VAN HET VERHAAL
Volgens de evangelist Lucas past het besluit van de volkstelling van keizer
Augustus in het heilsplan van God . Immers , tengevolge van dat besluit zal
Jezus geboren worden in zijn vaderstad Betlehem , waaruit de koninklijke Messias
zou voortkomen . Zelfs de keizer staat in dienst van Gods heìlsplan ,
in concreto in dienst van Jezus , de Redder van het hele volk . Niet Augustus
is de Redder , maar Jezus .
De laatste zin van het eerste luik “omdat er voor hen geen plaats was
in de herberg” heeft een zeer geladen betekenis . Volgens de evangelist
Lucas is het leven van Jezus — vanaf het begin tot het einde — getekend
door de ervaring dat er voor Hem geen plaats was . Bij de geboorte van Jezus
zegt Lucas : “zij bracht haar zoon ter wereld , haar eerstgeborene , wikkelde
Hem in doeken en legde Hem neer in een kribbe” (Lc 2,7) . Bij de begrafenis
van Jezus schrijft Lucas : “ Na het lichaam van het kruis genomen te hebben
wikkelde hij het in een lijkwade . Vervolgens legde hij Hem in een graf , ..
.“ (Lc 23, 53) . Op parallelle wijze beschrijft Lucas dus het begin en
het einde van Jezus’ leven . In beide verhalen wordt Jezus in een doek
gewikkeld en neergelegd . In Betlehem is er geen plaats voor hen . In de herberg
waren de deuren (en de harten) voor Jozef en Maria en Jezus gesloten . Men was
in zichzelf opgesloten , men had genoeg aan zichzelf , men stond niet open voor
nieuwe dingen , men verwachtte niets nieuws , ook niet van een jonge moeder
die in verwachting was . Men gaf geen plaats , geen ruimte aan hen . Deze geslotenheid
typeert de a—religieuze houding nl . een houding die niets van buiten
, maar alles van zichzelf verwacht . Dezelfde houding wordt door de evangelist
Johannes op een heel eigen wijze verwoord in de zin : “En het licht schijnt
in de duisternis maar de duisternis nam het niet aan” (Joh 1,5) .
Lc 2,1 - Lc 2,1 : 6. Geboorte van Jezus : Lc 2,1-20 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 2 -- Lc 2,1 - Lc 2,2 - Lc 2,3 - Lc 2,4 - Lc 2,5 - Lc 2,6 - Lc 2,7 - Lc 2,8 - Lc 2,9 - Lc 2,10 - Lc 2,11 - Lc 2,12 - Lc 2,13 - Lc 2,14 - Lc 2,15 - Lc 2,16 - Lc 2,17 - Lc 2,18 - Lc 2,19 - Lc 2,20 -- Lc (Lucas) - Lc 2 - Lc 2,21-40 - Lc 2,41-52 | ||||||||||||||||
|
Statenvertaling . 1 En het geschiedde in diezelfde dagen, dat er een gebod
uitging van den Keizer Augustus, dat de gehele wereld beschreven zou worden.
King James Bible . And it came to pass in those days, that there went out a
decree from Caesar Augustus, that all the world should be taxed .
Luther-Bibel . 2 Und diese Schätzung war die allererste und geschah zur Zeit,
da Quirinius Statthalter in Syrien war.
Tekstanalyse van Lc 2,1 . Dit vers Lc 2,1 telt 15 (3 X 5) woorden en 92 (2 X 2 X 23) letters . De getalwaarde van Lc 2,1 is 6934 (2 X 3467) .
Lc 2,1.1. ind. aor. 3de pers. enk. εγενετο = egeneto (het gebeurde) van het werkw. γινομαι = ginomai (worden, gebeuren) . Taalgebruik in de LXX : ginomai (worden) . Taalgebruik in het NT : ginomai (worden) . Bijbel (925) . OT (730) . NT (195) . Lc (69) . Lc 1-2 (14) : (1) Lc 1,5 . (2) Lc 1,8 . (3) Lc 1,23 . (4) Lc 1,41 (5) Lc 1,44 . (6) Lc 1,59 . (7) Lc 1,65 . (8) Lc 2,1 . (9) Lc 2,2 . (10) Lc 2,6 . (11) Lc 2,13 . (12) Lc 2,15 . (13) Lc 2,42 . (14) Lc 2,46 . Het duidt vaak een tijdsaanduiding aan (in die dagen, in de dagen van...) : een gelijk-tijdigheid (terwijl hij het priesterschap uitoefende) , een voor-tijdigheid of een na-tijdigheid . Soms heeft het ook de betekenis van zijn (er was eens... zoals vele verhalen bij ons beginnen) . Een vorm van γινομαι = ginomai in de LXX (2174) , in het NT (667) , in Lc (129) , in Lc 1 (10) : (1) Lc 1,2 . (2) Lc 1,5 . (3) Lc 1,8 . (4) Lc 1,20 . (5) Lc 1,23 . (6) Lc 1,38 . (7) Lc 1,41 . (8) Lc 1,44 . (9) Lc 1,59 . (10) Lc 1,65 , in Lc 2 (7) : (1) Lc 2,1 . (2) Lc 2,2 . (3) Lc 2,6 . (4) Lc 2,13 . (5) Lc 2,15 . (6) Lc 2,42 . (7) Lc 2,46 . In Lc : X vormen in 24 / 24 hoofdstukken en in 129 verzen .
ginomai (worden, gebeuren) | bijbel | Tenach | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
aor. 3de pers. enk. egeneto | 925 | wajëhî : 784 | 730 | 195 | 13 | 17 | 69 | 16 | 53 | 17 | 99 | 115 |
egeneto (het gebeurde) . | Lc 1 | Lc 2 | Lc 3 | Lc 4 | Lc 5 | Lc 6 | Lc 7 | Lc 8 | Lc 9 | Lc 10 | Lc 11 | Lc 12 | Lc 13 | Lc 14 | Lc 15 | Lc 16 | Lc 17 | Lc 18 | Lc 19 | Lc 20 | Lc 21 | Lc 22 | Lc 23 | Lc 24 | |
67 | 7 | 7 | 2 | 2 | 3 | 6 | 1 | 3 | 8 | 1 | 4 | 1 | 1 | 1 | 1 | 4 | 1 | 3 | 1 | 4 | 1 | 7 |
- εγενετο = egeneto (het gebeurde) komt vaak voor bij het begin van een hoofdstuk : (1) Lc 1,5 . (2) Lc
2,1 . (3) Lc 3,2 . (4) Lc
5,1 . (5) Lc
6,1 . (6) Lc 8,1 . (7) Lc 11,1 . (8) Lc 14,1 . (9) Lc 20,1 . Door het veelvuldig gebruik van het werkwoord γινομαι = ginomai (worden,
gebeuren) is het evangelie van Lucas één grote wordingsgeschiedenis , één groot gebeuren .
- Hebreeuws . wë + act. qal imperf. 3de pers. mann. enk. וַיְהִי = wajëhî (en hij/het
was) van het werkw. הָיָה = hâjâh (zijn) . De getalwaarde van וַיְהי = wajëhî
(en hij/het zal zijn/was) is 31 . 31 is de getalwaarde van אֵל = ´el (God) ;
aleph = 1 , lamed = 12 of 30 ; totaal : 13 of 31 (elkaars spiegelbeeld) .Taalgebruik
in Tenakh : hâjâh
(zijn) . Getalwaarde : he = 5 , jod = 10 ; totaal : 20 (2² X 5) . Structuur
: 5 - 1 - 5 . De som van de elementen is telkens 2 .Tenakh
(784) . Pentateuch (181) . Eerdere Profeten (339) . Latere Profeten (116) .
12 Kleine Profeten (22) . Geschriften (126) .
- Lat. esse . D. sein . Fr. être . Ned. zijn . E. to be . Aramees : הֲוָא = häwâ´ . Arabisch : هَؤَىَ = hawa .
Jozef en Maria woonden in Nazaret . Maria was zwanger . Normalerwijze zou Maria
in Nazaret bevallen . De beslissing van de keizer om een volkstelling te houden
brengt verandering in dit vooruitzicht . εγενετο = egeneto (het gebeurde) leidt deze verandering
van situatie in . Keizer Augustus brengt deze verandering op gang .
Lc 2,1.2. δε = de (echter) , afkorting δ' = d' . Taalgebruik in het NT : de (echter) . Taalgebruik in de LXX : de (echter) . Taalgebruik in Lc : de (echter) . Partikel . Het staat steeds als tweede woord in de zin . Het kan een lichte tegenstelling aanduiden . Om een verandering van personage of situatie in de zin aan te duiden . Lc (478 + 5 = 483) . Lc 1 (17) : (1) Lc 1,6 . (2) Lc 1,8 . (3) Lc 1,11 . (4) Lc 1,13 . (5) Lc 1,22 . (6) Lc 1,24 . (7) Lc 1,26 . (8) Lc 1,29 . (9) Lc 1,34 . (10) Lc 1,38 . (11) Lc 1,39 . (12) Lc 1,56 . (13) Lc 1,57 . (14) Lc 1,62 . (15) Lc 1,64 . (16) Lc 1,76 . (17) Lc 1,80 . In Lc 2,1-20 komt het partikel de (echter) vijfmaal voor : (1) Lc 2,1 . (2) Lc 2,4 . (3) Lc 2,6 . (4) Lc 2,17 . (5) Lc 2,19 . Verder in Lc 2 (4) : (1) Lc 2,35 . (2) Lc 2,40 . (3) Lc 2,44 . (4) Lc 2,47 .
de (echter) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
de | 6210 | 3754 | 2456 | 421 | 149 | 478 | 203 | 490 | 708 | 7 | 1048 | 1251 |
d' | 73 | 50 | 23 | 12 | 2 | 5 | 1 | 3 | 19 | 20 | ||
Totaal | 6283 | 3804 | 2479 | 433 | 151 | 483 | 204 | 490 | 711 | 7 | 1067 | 1271 |
de (echter) | Lc 1 | Lc 2 | Lc 3 | Lc 4 | Lc 5 | Lc 6 | Lc 7 | Lc 8 | Lc 9 | Lc 10 | Lc 11 | Lc 12 | Lc 13 | Lc 14 | Lc 15 | Lc 16 | Lc 17 | Lc 18 | Lc 19 | Lc 20 | Lc 21 | Lc 22 | Lc 23 | Lc 24 |
de (478) | 17 | 9 | 11 | 13 | 18 | 15 | 23 | 37 | 36 | 21 | 22 | 26 | 13 | 8 | 16 | 15 | 11 | 26 | 16 | 22 | 14 | 35 | 34 | 20 |
d' (5) | 1 | 2 | 1 | 1 | ||||||||||||||||||||
483 | 17 | 9 | 11 | 13 | 18 | 15 | 23 | 37 | 37 | 23 | 22 | 26 | 13 | 8 | 16 | 15 | 12 | 26 | 16 | 23 | 14 | 35 | 34 | 20 |
1151 verzen | Lc 1 | Lc 2 | Lc 3 | Lc 4 | Lc 5 | Lc 6 | Lc 7 | Lc 8 | Lc 9 | Lc 10 | Lc 11 | Lc 12 | Lc 13 | Lc 14 | Lc 15 | Lc 16 | Lc 17 | Lc 18 | Lc 19 | Lc 20 | Lc 21 | Lc 22 | Lc 23 | Lc 24 |
80 | 52 | 38 | 44 | 39 | 49 | 50 | 56 | 62 | 42 | 54 | 59 | 35 | 35 | 32 | 31 | 37 | 43 | 48 | 47 | 38 | 71 | 56 | 53 |
Lc 2,1 | Lc 2,2 | Lc 2,3 | Lc 2,4 | Lc 2,5 | Lc 2,6 | Lc 2,7 | Lc 2,8 | Lc 2,9 | Lc 2,10 | Lc 2,11 | Lc 2,12 | Lc 2,13 | Lc 2,14 | Lc 2,15 | Lc 2,16 | Lc 2,17 | Lc 2,18 | Lc 2,19 | Lc 2,20 | |
de (echter) (5) | 1. | 2. | 3. | 4. | 5. | |||||||||||||||
kai (en) (11) | 1. | 2. | 3. | 4. | 5. | 6. | 7. | 8. | 9. | 10. | 11. |
Van de twintig verzen zijn vijf verzen met het partikel de (echter) en beginnen
elf verzen met kai (en) . Slechts vier verzen blijven over .
In Lc 2,1-20
komt het partikel de (echter) vijfmaal voor : (1) Lc
2,1 . (2) Lc
2,4 . (3) Lc
2,6 . (4) Lc
2,17 . (5) Lc
2,19 .
Tegenover de verwachtingen van Maria en Jozef over de geboorte van hun kind
in Nazaret komt de beslissing van keizer Augustus om een volkstelling te houden
. Hierdoor zal de bevalling niet in Nazaret plaatsvinden .
Lc 2,1.1.
- 2. εγενετο δε = egeneto de (het gebeurde echter) . NT (40) . Lc (20) : (1) Lc
1,8 . (2) Lc
2,1 . (3) Lc
2,6 . (4) Lc
3,21 . (5) Lc
5,1 . (6) Lc
6,1 . (7) Lc
6,6 . (8) Lc
6,12 . (9) Lc
8,40 . (10) Lc
9,28 . (11) Lc
9,37 . (12) Lc
9,51 . (13) Lc
9,57 . (14) Lc
10,38 . (15) Lc 11,14 . (16) Lc
11,27 . (17) Lc 16,22 . (18) Lc
18,35 . (19) Lc 22,24 . (20) Lc
22,44 .
- και εγενετο = kai egeneto (en het gebeurde) . NT () . Lc (35) : (1) Lc
1,23 . (2) Lc
1,41 . (3) Lc
1,59 . (4) Lc
1,65 . (5) Lc 2,15 . (6) Lc 2,42 . (7) Lc 2,46 . (8) Lc
4,36 . (9) Lc 5,12 . (10) Lc 5,17 . (11) Lc 6,13 . (12) Lc 6,16 . (13) Lc
6,49 . (14) Lc 7,11 . (15) Lc 8,1 . (16) Lc 8,22 . (17) Lc 8,24 . (18) Lc 9,18 . (19) Lc
9,29 . (20) Lc
9,33 . (21) Lc 11,1 . (22) Lc 13,19 . (23) Lc 14,1 .
(24) Lc 17,11 . (25) Lc 17,14 . (26) Lc
17,28 . (27) Lc 19,15 . (28) Lc
19,29 . (29) Lc 20,1 . (30) Lc 22,14 . (31) Lc
22,66 . (32) Lc 24,4 . (33) Lc 24,15 . (34) Lc
24,30 . (35) Lc
24,51 .
Lc 2,1.3.
εν = en (in, tijdens)
. Taalgebruik in het NT : en
(in) . Taalgebruik in de LXX: en
(in) . Taalgebruik in Lc : en
(in) . Lc (288) . Lc 1 (25) : (1) Lc
1,1 . (2) Lc
1,5 . (3) Lc
1,6 . (4) Lc
1,7 . (5) Lc
1,8 . (6) Lc
1,17 . (7) Lc
1,18 . (8) Lc
1,21 . (9) Lc
1,22 . (10) Lc
1,25 . (11) Lc
1,26 . (12) Lc
1,31 . (13) Lc
1,36 . (14) Lc
1,39 . (15) Lc
1,41 . (16) Lc
1,42 . (17) Lc
1,44 . (18) Lc
1,51 . (19) Lc
1,59 . (20) Lc
1,65 . (21) Lc
1,66 . (22) Lc
1,75 . (23) Lc
1,78 . (24) Lc
1,79 . (25) Lc
1,80 . Lc 2 (23) : (1) Lc
2,1 . (2) Lc
2,6 . (3) Lc
2,7 . (4) Lc
2,8 . (5) Lc
2,11 . (6) Lc
2,12 . (7) Lc
2,14 . (8) Lc
2,16 . (9) Lc
2,19 . (10) Lc
2,21 . (11) Lc
2,23 . (12) Lc
2,24 . (13) Lc
2,25 . (14) Lc
2,27 . (15) Lc
2,29 . (16) Lc
2,34 . (17) Lc
2,36 . (18) Lc
2,43 . (19) Lc
2,44 . (20) Lc
2,46 . (21) Lc
2,49 . (22) Lc
2,51 . (23) Lc
2,52 .
en (in) . | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | synopt. | ev. |
11097 | 8943 | 2154 | 247 | 119 | 288 | 182 | 226 | 966 | 126 | 654 | 836 |
en (in) | Lc 1 | Lc 2 | Lc 3 | Lc 4 | Lc 5 | Lc 6 | Lc 7 | Lc 8 | Lc 9 | Lc 10 | Lc 11 | Lc 12 | Lc 13 | Lc 14 | Lc 15 | Lc 16 | Lc 17 | Lc 18 | Lc 19 | Lc 20 | Lc 21 | Lc 22 | Lc 23 | Lc 24 |
288 | 25 | 23 | 10 | 18 | 10 | 7 | 12 | 12 | 13 | 14 | 12 | 17 | 13 | 6 | 3 | 9 | 7 | 7 | 11 | 7 | 11 | 13 | 12 | 16 |
- Hebr. בְּ = bë . Fr. en . Ned. in . E. in . D. in . Fr. dans . Arabisch : فِي = fi (in) . Taalgebruik in de Qoran : fi (in) .
Lc 2,1.1. - 3. εγενετο δε εν = egeneto de en = het gebeurde echter tijdens . NT (18) . Lc (14)
: (1) Lc
1,8 . (2) Lc
2,1 . (3) Lc
2,6 . (4) Lc
3,21 . (5) Lc
5,1 . (6) Lc
6,1 . (7) Lc
6,6 . (8) Lc
6,12 . (9) Lc
8,40 . (10) Lc
9,37 . (11) Lc
9,51 . (12) Lc
10,38 . (13) Lc
11,27 . (14) Lc
18,35 .
- και εγενετο εν = kai egeneto en = en het gebeurde tijdens . NT (23) . Mc (3) . Lc (20) : (1) Lc
1,59 . (2) Lc 5,12 . (3) Lc 5,17 . (4) Lc 7,11 . (5) Lc 8,1 . (6) Lc 8,22 . (7) Lc 9,18 . (8) Lc
9,29 . (9) Lc
9,33 . (10) Lc 11,1 . (11) Lc 14,1 .
(12) Lc 17,11 . (13) Lc 17,14 . (14) Lc
17,28 . (15) Lc 19,15 . (16) Lc 20,1 . (17) Lc 24,4 . (18) Lc 24,15 . (19) Lc
24,30 . (35) Lc
24,51 .
Lc 2,1.4. bepaald lidw. dat. vr. mv. ταις = tais van het bepaald lidwoord ho , hè , to (de - het) . Taalgebruik in het NT : bepaald lidwoord . Taalgebruik in de LXX : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald lidwoord . Lc (33) . Lc 1 (7) : (1) Lc 1,5 . (2) Lc 1,6 . (3) Lc 1,7 . (4) Lc 1,18 . (5) Lc 1,39 . (6) Lc 1,75 . (7) Lc 1,80 . Lc 2 (2) : (1) Lc 2,1 . (2) Lc 2,47 .
lidw. mv. | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | ||
15. | dat. vr. mv. tais | 980 | 799 | 181 | 21 | 10 | 33 | 4 | 24 | 66 | 23 | 64 | 68 |
- D. der , die , das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Lc 2,1.3. - 4. εν ταις = en tais (in... ) . NT (104) . Lc (22) : (1) Lc 1,5 . (2) Lc 1,7 . (3) Lc 1,18 . (4) Lc 1,39 . (5) Lc 1,80 . (6) Lc 2,1 . (7) Lc 3,15 . (8) Lc 4,2 . (9) Lc 4,15 . (10) Lc 4,25 . (11) Lc 4,44 . (12) Lc 5,16 . (13) Lc 5,22 . (14) Lc 6,12 . (15) Lc 11,43 . (16) Lc 13,26 . (17) Lc 17,26 . (18) Lc 17,28 . (19) Lc 20,46 . (20) Lc 21,21 . (21) Lc 24,18 . (22) Lc 24,38 .
Lc 2,1.5. dat. vr. mv. ἡμεραις = hèmerais van het zelfst. naamw. ἡμερα = hèmera (dag) . Taalgebruik in het NT : hèmera (dag) . Taalgebruik in Lc : hèmera (dag) . Taalgebruik in Hnd : hèmera (dag) . Taalgebruik in de Septuaginta : hèmera (dag) . Lc (18) : (1) Lc 1,5 . (2) Lc 1,7 . (3) Lc 1,18 . (4) Lc 1,25 . (5) Lc 1,39 . (6) Lc 1,75 . (7) Lc 2,1 . (8) Lc 2,36 . (9) Lc 4,2 . (10) Lc 4,25 . (11) Lc 5,35 . (12) Lc 6,12 . (13) Lc 9,36 . (14) Lc 17,26 . (15) Lc 17,28 . (16) Lc 21,23 . (17) Lc 23,7 . (18) Lc 24,18 . Een vorm van hèmera (dag) in de LXX (2567) , in het NT (388) , in Lc (82) , in Hnd (93) , in Lc 1 (11) : (1) Lc 1,5 . (2) Lc 1,7 . (3) Lc 1,18 . (4) Lc 1,20 . (5) Lc 1,23 . (6) Lc 1,24 . (7) Lc 1,25 . (8) Lc 1,39 . (9) Lc 1,59 . (10) Lc 1,75 . (11) Lc 1,80 , in Lc 2 (9) : (1) Lc 2,1 . (2) Lc 2,6 . (3) Lc 2,21 . (4) Lc 2,22 . (5) Lc 2,36 . (6) Lc 2,37 . (7) Lc 2,43 . (8) Lc 2,44 . (9) Lc 2,46 .
hèmera (dag) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | |
6 | dat. vr. mv. hèmerais | 228 | 180 | 48 | 6 | 5 | 18 | 2 | 10 | 4 | 3 | 29 | 31 |
1. | 2. | 3. | 4. | 5. | 6. | 7. | 8. | 9. | 10. | 11. | 12. | 13. | 14. | 15. | 16. | 17. | 18. | 19. | 20. | 21. | 22. | |||
hèmera (dag) | Lc | Lc 1 | Lc 2 | Lc 4 | Lc 5 | Lc 6 | Lc 8 | Lc 9 | Lc 10 | Lc 11 | Lc 12 | Lc 13 | Lc 14 | Lc 15 | Lc 16 | Lc 17 | Lc 18 | Lc 19 | Lc 20 | Lc 21 | Lc 22 | Lc 23 | Lc 24 | |
1 | nom. en dat. vr. enk. hèmera(i) | 27 | (1) Lc 1,59 . | (1) Lc 4,16 . | (1) Lc 6,13 . (2) Lc 6,23 . | (1) Lc 9,12 . (2) Lc 9,22 . (3) Lc 9,37 . | (1) Lc 10,12 . | |||||||||||||||||
2 | gen. vr. enk. + acc. vr. mv hèmeras | 14 | (1) Lc 1,20 . (2) Lc 1,24 . (3) Lc 1,80 . | (4) Lc 2,43 . (5) Lc 2,44 . (6) Lc 2,46 . | (7) Lc 4,2 . (8) Lc 4,42 . | (9) Lc 9,51 . | (10) Lc 15,13 . | (11) Lc 17,4 . (12) Lc 17,27 . | (13) Lc 18,7 . | (14) Lc 21,37 . | ||||||||||||||
3 | acc. vr. enk. hèmeran | 7 | (1) Lc 2,37 . | (2) Lc 9,23 . | (3) Lc 11,3 . | (4) Lc 16,19 . | (5) Lc 19,47 . | (6) Lc 22,53 . | (7) Lc 24,21 . | |||||||||||||||
4 | nom. vr. mv. hèmerai | 12 | (1) Lc 1,23 . | (2) Lc 2,6 . (3) Lc 2,21 . (4) Lc 2,22 . | (5) Lc 5,35 . | (6) Lc 9,28 . | (7) Lc 13,14 . | (8) Lc 17,22 . | (9) Lc 19,43 . | (10) Lc 21,6 . (11) Lc 21,22 . | (12) Lc 23,29 . | |||||||||||||
5 | gen. vr. mv. hèmerôn | 4 | (1) Lc 5,17 . | (2) Lc 8,22 . | (3) Lc 17,22 . | (4) Lc 20,1 . | ||||||||||||||||||
6 | dat. vr. mv. hèmerais | 18 | (1) Lc 1,5 . (2) Lc 1,7 . (3) Lc 1,18 . (4) Lc 1,25 . (5) Lc 1,39 . (6) Lc 1,75 . | (7) Lc 2,1 . (8) Lc 2,36 . | (9) Lc 4,2 . (10) Lc 4,25 . | (11) Lc 5,35 . | (12) Lc 6,12 . | (13) Lc 9,36 . | (14) Lc 17,26 . (15) Lc 17,28 . | (16) Lc 21,23 . | (17) Lc 23,7 . | (18) Lc 24,18 . | ||||||||||||
totaal | 78 / '82' | 11 | 9 | 4 | '2' | 3 | 1 | 7 | 1 | 1 |
- Hebreeuws . mann. mv. יָמִים = jâmîm (dagen) van het zelfst. naamw. יוֹם = jôm (dag) . Taalgebruik
in Tenakh : jôm
(dag) . Getalwaarde : jod = 10 , waw = 6 , mem = 13 of 40 ; totaal : 29
OF 56 (2³ X 7) . Structuur : 1 - 6 - 4 . De som van de elementen is telkens 2 . j-m-m . Tenakh (289) . Pentateuch (117) . Eerdere Profeten (45) . Latere Profeten (45) . 12 Kleine
Profeten (10) . Geschriften (66) .
- Lat. dies . Ned. dag . D. Tag . E. day . F. jour < Lat. diurnum
. Cfr journaal . Arabisch : يَوم = jaum (dag) . Taalgebruik in de Qoran : dag (jaum) .
Lc 2,1.3.
- 5. εν ταις ἡμεραις = en tais hèmerais (in de dagen) . NT (25) . Lc (11 / 18) : (1) Lc
1,5 . (2) Lc
1,7 . (3) Lc
1,18 . (4) Lc
1,39 . (5) Lc
2,1 . (6) Lc
4,2 . (7) Lc
4,25 . (8) Lc
6,12 . (9) Lc
17,26 . (10) Lc
17,28 . (11) Lc
24,18 .
- Hebreeuws . בַּיָּמִּים = bajjâmîm (in de dagen) < voorzetsel bë + zelfst. naamw. mann. mv. van het zelfst. naamw. יוֹם = jôm (dag) . Taalgebruik
in Tenakh : jôm
(dag) . Getalwaarde : jod = 10 , waw = 6 , mem = 13 of 40 ; totaal : 29
OF 56 (2³ X 7) . Structuur : 1 - 6 - 4 . De som van de elementen is telkens 2 . Tenakh (53) . Pentateuch (11) . Eerdere Profeten (17) . Latere Profeten (11) . 12 Kleine
Profeten (6) . Geschriften (8) .
- Hebreeuws . בִּימֵי = bîme(j) < voorzetsel bë + stat. constr. mann. mv. OF בְיָמָי = bëjâmâj (in mijn dagen) <bë + stat. constr. mann. mv. + suffix persoonl. voornaamw. 1ste pers. mann. enk. . b-j-m-j . Tenakh (55) . Pentateuch (6) . Eerdere Profeten (12) . Latere Profeten (9) . 12 Kleine
Profeten (6) . Geschriften (22) .
Lc 2,1.1.
- 5. εγενετο εν ταις ἡμεραις = egeneto en tais hèmerais (het gebeurde in de dagen) . Lc (3) :
(1) Lc 1,5
. (2) Lc
17,26 . (3) Lc
17,28 .
- εγενετο δε εν ταις ἡμεραις = = egeneto de en tais hèmerais (het gebeurde echter in de dagen) . Lc
(1) : (2) Lc
2,1 . (2) Lc
6,12 . Hnd (1) : Hnd 9,37 .
- Hebreeuws . וַיְהִי בִּימֵי = wajjëhî bîme(j) (en het was in de dagen van) . Tenakh (5) : (1) Gn 14,1 . (2) Js 7,1 . (3) Jr 1,3 . (4) Rt 1,1 . (5) Est 1,1 .
Lc 2,1.6.
aanwijzend voornaamw. datief vrouwelijk meervoud ekeinais (die) . Taalgebruik
in het NT : ekeinos
(die) . Taalgebruik in Lc : ekeinos
(die) .
Lc (5) : (1) Lc
2,1 . (2) Lc
4,2 . (3) Lc
5,35 . (4) Lc
9,36 . (5) Lc
21,23 . Dit is de enige vorm in Lc 2 .
Lc 2,1.3.
- 6. εν (δε) ταις ἡμεραις εκειναις = en tais hèmerais ekeinais (in die dagen) . NT (7) (1) Mt
3,1 . (2) Lc
2,1 . (3) Lc
4,2 . (4) Hnd 2,18 . (5) Hnd 7,41 . (6) Hnd
9,37 . (7) Apk 9,6 .
- Hebreeuws . הָהֵם בַּיָּמִּים = bajjâmîm hâhem (in die dagen) . Tenakh (31) . In één
vers in Gn : Gn 6,4 . In één vers in Ex : Ex 2,11 . In Ex 2,23 staat tussen bajjâmîm en hâhem het bijvoeglijk naamwoord hârabbîm
(vele) . In drie verzen in Dt . In één vers in Joz . In zes verzen in Re : (1) Re 17,6 . (2) Re 18,1 . (3) Re 19,1 . (4) Re
20,27 . (5) Re
20,28 . (6) Re
21,25 . In twee verzen in 1
S . In één vers in 2
S . In drie verzen in 2
K . In één vers in 2
Kr . In twee verzen in Neh . In twee verzen in Est . In één vers in Js . In vier verzen in Jr . In één vers in Ez . In één vers in Da . In één vers in Zach .
In die dagen verwijst naar het begin van het Lucasevangelie (Lc 1,5) .
Lc 2,1.1.
- 6. εγενετο δε εν ταις ἡμεραις εκειναις = egeneto de en tais hèmerais ekeinais (het gebeurde echter in die
dagen) . In twee verzen in het NT : (1) Lc
2,1 . (2) Hnd
9,37 .
- και εγενετο εν εκειναις ταις ἡμεραις= kai egeneto en ekeinais tais hèmerais (en het gebeurde in die dagen) . In
het NT slechts in Mc
1,9 .
Het is de vertaling van het Hebreeuwse הָהֵם בַּיָּמִּים וַיְהִי = wajëhî bajjâmim hâhem
(en het gebeurde in die dagen) . Tenakh (3) : (1) Ex
2,11 . (2) Re 19,1 . (3) 1 S 28,1 .
(1) הָהֵם הָרַבִּים בַּיָּמִּים וַיְהִי = wajëhî bajjâmim hârabbîm hâhem (en het
gebeurde in die vele dagen) : Ex
2,23 . LXX . Ex
2,11 : εγενετο δε εν ταις ἡμεραις ταις πολλαις εκειναις = egeneto de en tais hèmerais tais pollais (onder invloed van
Ex 2,23)
ekeinais = het gebeurde echter in die vele dagen .
(2) Re 19,1 : και εγενετο εν ταις ἡμεραις εκειναις = kai egeneto en tais hèmerais ekeinais = en het
gebeurde in die dagen .
(3) 1 S 28,1 : και εγενηθη εν ταις ἡμεραις εκειναις = kai egenethè en tais hèmerais ekeinais
= en het is gebeurd in die dagen .
Tenslotte : Ex
2,23 : μετα δε τας ἡμερας τας πολλας εκεινας = meta de tas hèmeras tas pollas ekeinas = na echter die vele
dagen (zie Ex
2,11) .
- Het begin van Lc
2,1 stemt sterk overeen met Lc
1,5 : εγενετο εν ταις ἡμεραις = egeneto en tais hèmerais = het gebeurde in de dagen van Herodes,
koning van Judea . In Lc
1,5 leidt het de beschrijving van de beginsituatie van Zacharia en Elisabeth
in , in Lc
2,1 leidt het de verandering van begin- naar eindsituatie in . Ten gevolge
van de registratie door keizer Augustus zal Maria niet in Nazaret , maar in
Bethlehem bevallen .
- Er is echter meer . Lc
1,5 leidt het 1ste hoofdstuk in met al zijn gebeurtenissen ; Lc
2,1 is er een vervolg op . Het is echter ook het begin van het grote heilsgebeuren waarin "ieder vlees de redding van God zal zien" . Het begint hier en het zal eindigen in Rome in Hnd 28 .
Lc 2,1.7. ind. aor. 3de pers. enk. εξηλθεν = exèlthen (ging uit) van het
werkw. εξερχομαι = exerchomai (uitgaan) . Taalgebruik in het NT : exerchomai
(uit-gaan, naar buiten gaan) . Taalgebruik in de LXX : exerchomai
(uit-gaan, naar buiten gaan) . Taalgebruik in Lc : exerchomai
(uit-gaan, naar buiten gaan) . Lc (8) : (1) Lc
2,1 . (2) Lc
4,14 . (3) Lc
4,35 . (4) Lc
5,27 . (5) Lc
7,17 . (6) Lc
8,5 . (7) Lc
8,35 . (8) Lc
17,29 . Een vorm van εξερχομαι = exerchomai in de LXX (216) , in het NT (742) , in Lc (41) .
- Uit-gaan kan betekenen : van een eerder besloten
ruimte zoals een huis, een stad enz. naar buiten gaan . Het werkwoord wordt
ook vaak gebruikt om het weggaan van een onreine geest uit een persoon aan te
geven .
exerchomai (uit-gaan, naar buiten gaan) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | |
ind. aor. 3de pers. enk. exèlthen | 232 | 165 | 67 | 6 | 11 | 8 | 19 | 11 | 4 | 8 | 25 | 44 |
Lc 2,1.8. nom. onz. enk. δογμα = dogma (bevel, decreet) . Taalgebruik in het NT : dogma (bevel, decreet) . Taalgebruik in Lc : dogma (bevel, decreet) . Lc (1) Lc 2,1 . Dit is de enigste vorm in Lc . Een vorm van δογμα = dogma in de LXX (18) , in het NT (5) .
Lc 2,1.9. παρα = para . Afkorting . παρ' = par' (langs, vanwege)
. Taalgebruik in het NT : para
(langs) . Taalgebruik in de LXX : para
(langs) . Taalgebruik in Lc : para
(langs) .
Lc (20 + 8 = 28) . παρα = para in Lc (20) : (1) Lc
1,30 . (2) Lc
1,37 . (3) Lc
1,45 . (4) Lc
2,1 . (5) Lc
2,52 . (6) Lc
3,13 . (7) Lc
5,1 . (8) Lc
5,2 . (9) Lc
7,38 . (10) Lc
8,5 . (11) Lc
8,12 . (12) Lc
8,35 . (13) Lc
8,41 . (14) Lc
8,49 . (15) Lc
13,2 . (16) Lc
13,4 . (17) Lc
17,16 . (18) Lc
18,27 . (19) Lc
18,35 . (20) Lc
19,7 . παρ' = par' (8) : (1) Lc
6,19 . (2) Lc
6,34 . (3) Lc
9,47 . (4) Lc
10,7 . (5) Lc
11,16 . (6) Lc
11,37 . (7) Lc
12,48 . (8) Lc
18,14 .
para | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. |
para | 677 | 553 | 124 | 13 | 11 | 20 | 21 | 18 | 40 | 1 | 44 | 65 | ||
par' | 238 | 178 | 60 | 4 | 4 | 8 | 10 | 10 | 22 | 2 | 16 | 26 | 21 | 1 |
totaal | 915 | 731 | 184 | 17 | 15 | 28 | 31 | 28 | 62 | 3 | 60 | 91 |
Lc 2,1.10. gen. mann. enk. καισαρος = kaisaros van het zelfst. naamw. καισαρ = kaisar (keizer) . Taalgebruik in het NT : kaisar (keizer) . Bijbel = NT (11) : (1) Mt 22,21 (2X) . (2) Mc 12,16 . (3) Mc 12,17 . (4) Lc 2,1 . (5) Lc 3,1 . (6) Lc 20,24 . (7) Lc 20,25 . (8) Joh 19,12 . (9) Hnd 17,7 . (10) Hnd 25,10 . (11) Fil 4,22 . Een vorm van καισαρ = kaisar in het NT (29) , in Lc (6) : (1) Lc 2,1 . (2) Lc 3,1 . (3) Lc 20,22 . (4) Lc 20,24 . (5) Lc 20,25 . (6) Lc 23,2 .
Lc 2,1.11. gen. mann. enk. augoustou van het zelfst. naamw. augoustus (Augustus) . Lc (1) Lc 2,1 .
Lc 2,1.12. inf. praes. απογραφεσθαι = apografesthai (zich laten opschrijven) van het werkw. απογραφομαι = apografomai (zich laten opschrijven) . Taalgebruik in het NT : apografesthai
(zich laten opschrijven) . Taalgebruik in de LXX : apografesthai
(zich laten opschrijven) . Taalgebruik in Lc : apografesthai
(zich laten opschrijven) . Lc (2) : (1) Lc
2,1 . (2) Lc
2,3 . Een vorm van απογραφομαι = apografomai in de LXX (6) , in het NT (4) , in Lc (3) : (1) Lc
2,1 . (2) Lc
2,3 . (3) Lc
2,5 .
- Zich laten registreren met misschien een afschrift betekent dat iemand kan geïdentificeerd worden , dat de overheid weet wie iemand is en waar hij / zij woont en tot welke volksgroep iemand behoort . Dat kan bedreigend zijn voor hen die het gebied om veiligheidsredenen zijn ontvlucht . Dat kan het geval geweest zijn voor Jozef en Maria . In dergelijke gevallen probeert iemand zo onopvallend mogelijk te zijn of duikt onder .
Lc 2,1.13.
acc. vr. enk. pasan van het bijvoegl. naamw. pas (ieder, elk, alles) . Taalgebruik
in het NT : pas
(ieder, elk, alles) . Taalgebruik in Lc : pas
(ieder, elk, alles) . Hebr. kol . Lat. omnis . Fr. tout . Ned. elk , ieder
.
Lc (5) : (1) Lc
2,1 . (2) Lc
3,3 . (3) Lc
4,25 . (4) Lc
10,1 . (5) Lc
10,19 . Een vorm van pas (ieder, elk, alles) in Lc 2 in 12 verzen : (1)
Lc 2,1
. (2) Lc
2,3 . (3) Lc
2,10 . (4) Lc
2,18 . (5) Lc
2,19 . (6) Lc
2,20 . (7) Lc
2,23 . (8) Lc
2,31 . (9) Lc
2,38 . (10) Lc
2,39 . (11) Lc
2,47 . (12) Lc
2,51 .
Lc 2,1.14.
bep. lidw. acc. vr. enk. tèn . Taalgebruik in het NT : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Lc (149) . Lc 2 (8) : (1) Lc
2,1 . (2) Lc
2,3 . (3) Lc
2,4 . (4) Lc
2,8 . (5) Lc
2,16 . (6) Lc
2,34 . (7) Lc
2,35 . (8) Lc
2,39 .
Lc 2,1.15. pass. part. praes. acc. vr. enk. οικυμενην = oikoumenèn (bewoonde aarde, wereld) van het werkw. οικεω = oikeô (wonen, bewonen) . Taalgebruik in het NT : oikoumenè (bewoonde aarde, wereld) . Taalgebruik in de LXX : oikoumenè (bewoonde aarde, wereld) . Taalgebruik in Lc : oikoumenè (bewoonde aarde, wereld) . Bijbel (32) . OT (23) . NT (9) : (1) Lc 2,1 . (2) Hnd 11,28 . (3) Hnd 17,6 . (4) Hnd 17,31 . (5) Hnd 24,5 . (6) Heb 1,6 . (7) Heb 2,5 . (8) Apk 12,9 . Lc (1) Lc 2,1 . Een vorm van οικεω = oikeô in de LXX (150) , in het NT (8) .
Lc 2,2 - Lc 2,2 : 6. Geboorte van Jezus : Lc 2,1-20 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 2 -- Lc 2,1 - Lc 2,2 - Lc 2,3 - Lc 2,4 - Lc 2,5 - Lc 2,6 - Lc 2,7 - Lc 2,8 - Lc 2,9 - Lc 2,10 - Lc 2,11 - Lc 2,12 - Lc 2,13 - Lc 2,14 - Lc 2,15 - Lc 2,16 - Lc 2,17 - Lc 2,18 - Lc 2,19 - Lc 2,20 -- Lc (Lucas) - Lc 2 - Lc 2,21-40 - Lc 2,41-52 | ||||||||||||||||
|
Statenvertaling . 2 Deze eerste beschrijving geschiedde, als Cyrenius over
Syrië stadhouder was.
King James Bible . [2] (And this taxing was first made when Cyrenius was governor
of Syria.)
Luther-Bibel . 2 Und diese Schätzung war die allererste und geschah zur Zeit,
da Quirinius Statthalter in Syrien war.
Tekstuitleg van Lc 2,2 .
4. ind. aor. 3de pers. enk. egeneto (het gebeurde) van het werkw. ginomai (worden,
gebeuren) . Taalgebruik in het NT : ginomai
(worden) . Taalgebruik in Lc : ginomai
(worden) . Het duidt vaak een tijdsaanduiding aan (in die dagen, in de dagen
van...) : een gelijk-tijdigheid (terwijl hij het priesterschap uitoefende) ,
een voor-tijdigheid of een na-tijdigheid . Soms heeft het ook de betekenis van
zijn (er was eens... ) zoals vele verhalen bij ons beginnen .
Lc (69) . Lc 2 (7) : (1) Lc
2,1 . (2) Lc
2,2 . (3) Lc
2,6 . (4) Lc
2,13 . (5) Lc
2,15 . (6) Lc
2,42 . (7) Lc
2,46 .
5. act. part. praes. gen. mann. enk. ἡγεμονευοντος = hègemoneuontos van het werkw. ἡγεμονευω = hègemoneuô (de weg wijzen, aanvoeren, besturen) . Taalgebruik : hègemoneuô (de weg wijzen, aanvoeren, besturen) . Losse genitief . Terwijl ... of : Tijdens ... Bijbel (2) : (1) Lc 2,2 . (2) Lc 3,1 . Een vorm van ἡγεμονευω = hègemoneuô in de Bijbel (2) : (1) Lc 2,2 . (2) Lc 3,1 .
6. bep. lidw. gen. vr. enk. tès (de) van het bepaald lidwoord ho , hè
, to (de - het) . Taalgebruik in het NT : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Lc (109) . Lc 2 (5) : (1) Lc
2,2 . (2) Lc
2,4 . (3) Lc
2,8 . (4) Lc
2,36 . (5) Lc
2,42 .
Lc 2,3 - Lc 2,3 : 6. Geboorte van Jezus : Lc 2,1-20 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 2 -- Lc 2,1 - Lc 2,2 - Lc 2,3 - Lc 2,4 - Lc 2,5 - Lc 2,6 - Lc 2,7 - Lc 2,8 - Lc 2,9 - Lc 2,10 - Lc 2,11 - Lc 2,12 - Lc 2,13 - Lc 2,14 - Lc 2,15 - Lc 2,16 - Lc 2,17 - Lc 2,18 - Lc 2,19 - Lc 2,20 -- Lc (Lucas) - Lc 2 - Lc 2,21-40 - Lc 2,41-52 | ||||||||||||||||
|
Statenvertaling . 3 En zij gingen allen om beschreven te worden, een iegelijk
naar zijn eigen stad.
King James Bible . [3] And all went to be taxed, every one into his own city.
Luther-Bibel . 3 Und jedermann ging, dass er sich schätzen ließe, ein jeder
in seine Stadt.
Tekstuitleg van Lc
2,3 . Het vers Lc
2,3 telt 9 (3 X 3) woorden en 54 (2 X 3 X 3 X 3) letters . De getalwaarde
van Lc 2,3
is 4481 . Het vers Lc
2,3 is de reactie op het voorschrift van de keizer . In Mc
1,5 zien we een reactie op het optreden van Johannes de Doper . In Lc
2,3 zien we overeenkomsten met Mc
1,5 . In Mc
1,5 wordt gezegd : en heel de streek van Judea en alle inwoners van Jeruzalem
trokken uit naar hem en lieten zich dopen . Lc
2,3 zegt : en allen trokken op weg om zich te laten registreren .
Parallel met Mc
1,5 staat Mc
1,9 . In Mc
1,9 gaat Jezus van... om zich te laten dopen . Zo gebeurt het dan ook in
Lc 2,3
. In Lc
2,4 gaat Jozef van ... om zich te laten registreren .
Lc 2,3.1. kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Taalgebruik in Lc : kai (en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et . Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und . Lc (822) . Lc 2 (+ 39 / - 13 = 52) . Lc 2,1-20 (+ 12 / - 8 : (1) Lc 2,1 . (2) Lc 2,2 . (3) Lc 2,5 . (4) Lc 2,6 . (5) Lc 2,11 . (6) Lc 2,14 . (7) Lc 2,17 . (8) Lc 2,19 .) . Lc 2,21-40 (+ 15 / - 5 = 20) . Lc 2,41-52 (+ 12 / - 0 = 12) .
Lc 2,3.2.
ind. imp. 3de p. mv. eporeuonto (zij begaven zich op weg) van het werkw. poreuomai
(zich op weg begeven , op weg gaan) . Taalgebruik in het NT : poreuomai
(zich op weg begeven, op weg gaan) . Taalgebruik in Lc : poreuomai
(zich op weg begeven, op weg gaan) . por-euomai . p of ph = f -> v + r .
Zelfstandig naamwoord poros : weg door een water heen , wad , voorde , veer
, doorwaadbare plaats . Lat. por-tus : haven . Mnd. voort , ofries forda , oeng.
ford . Het woord behoort tot de groep van varen .
Lc (3) : (1) Lc
2,3 . (2) Lc
2,41 . (3) Lc
24,28 . Een vorm van poreuomai (zich op weg begeven , op weg gaan) in Lc
(48) , in Lc 2 (2) : (1) Lc
2,3 . (2) Lc
2,41 .
Lc 2,3.3.
nom. mann. + vr. mv. pantes (allen) van het bijvoegl. naamw. pas (ieder, elk,
alles) . Taalgebruik in het NT : pas
(ieder, elk, alles) . Taalgebruik in Lc : pas
(ieder, elk, alles) . Hebr. kol . Lat. omnis . Fr. tout . Ned. elk , ieder
.
Lc (25) : (1) Lc
1,63 . (2) Lc
1,66 . (3) Lc
2,3 . (4) Lc
2,18 . (5) Lc
2,47 . (6) Lc
4,22 . (7) Lc
4,26 . (8) Lc
6,26 . (9) Lc
8,40 . (10) Lc
8,52 . (11) Lc
9,17 . (12) Lc
9,43 . (13) Lc
13,3 . (14) Lc
13,5 . (15) Lc
13,17 . (16) Lc
13,27 . (17) Lc
14,18 . (18) Lc
14,29 . (19) Lc
15,1 . (20) Lc
19,7 . (21) Lc
20,38 . (22) Lc
21,4 . (23) Lc
22,70 . (24) Lc
23,48 . (25) Lc
23,49 . Een vorm van pas (ieder, elk, alles) in Lc 2 in 12 verzen : (1)
Lc 2,1
. (2) Lc
2,3 . (3) Lc
2,10 . (4) Lc
2,18 . (5) Lc
2,19 . (6) Lc
2,20 . (7) Lc
2,23 . (8) Lc
2,31 . (9) Lc
2,38 . (10) Lc
2,39 . (11) Lc
2,47 . (12) Lc
2,51 .
Lc 2,3.6.
eis (naar) . Taalgebruik in het NT : eis
(naar) . Taalgebruik in Mc : eis
(naar) . Voorzetsel van richting . Lat. in . Fr. vers (versus : gedraaid
, gekeerd ; vertere : tourner , draaien) . E. for . Ned. naar . D. nach .
Lc (210) . Lc 2 (12) : (1) Lc
2,3 . (2) Lc
2,4 . (3) Lc
2,15 . (4) Lc
2,22 . (5) Lc
2,27 . (6) Lc
2,28 . (7) Lc
2,32 . (8) Lc
2,34 . (9) Lc
2,39 . (10) Lc
2,41 . (11) Lc
2,45 . (12) Lc
2,51 .
Lc 2,3.7.
bep. lidw. acc. vr. enk. tèn . Taalgebruik in het NT : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die ,
das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam)
.
Lc (149) . Lc 2 (8) : (1) Lc
2,1 . (2) Lc
2,3 . (3) Lc
2,4 . (4) Lc
2,8 . (5) Lc
2,16 . (6) Lc
2,34 . (7) Lc
2,35 . (8) Lc
2,39 .
Lc 2,3.9.
acc. vr. enk. polin van het zelfst. naamw. polis (stad) . Taalgebruik in NT
: polis
(stad) . Taalgebruik in Lc : polis
(stad) .
Lc (17) : (1) Lc
1,26 . (2) Lc
1,39 . (3) Lc
2,3 . (4) Lc
2,4 . (5) Lc
2,39 . (6) Lc
4,31 . (7) Lc
7,11 . (8) Lc
8,1 . (9) Lc
8,4 . (10) Lc
8,34 . (11) Lc
8,39 . (12) Lc
9,10 . (13) Lc
10,1 . (14) Lc
10,8 . (15) Lc
10,10 . (16) Lc
19,41 . (17) Lc
22,10 . Een vorm van polis (stad) in Lc in 38 verzen .
Lc 2,4 - Lc 2,4 : 6. Geboorte van Jezus : Lc 2,1-20 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 2 -- Lc 2,1 - Lc 2,2 - Lc 2,3 - Lc 2,4 - Lc 2,5 - Lc 2,6 - Lc 2,7 - Lc 2,8 - Lc 2,9 - Lc 2,10 - Lc 2,11 - Lc 2,12 - Lc 2,13 - Lc 2,14 - Lc 2,15 - Lc 2,16 - Lc 2,17 - Lc 2,18 - Lc 2,19 - Lc 2,20 -- Lc (Lucas) - Lc 2 - Lc 2,21-40 - Lc 2,41-52 | ||||||||||||||||
|
Statenvertaling . 4 En Jozef ging ook op van Galilea, uit de stad Nazareth,
naar Judea, tot de stad Davids, die Bethlehem genaamd wordt, (omdat hij uit
het huis en geslacht van David was);
King James Bible . [4] And Joseph also went up from Galilee, out of the city
of Nazareth, into Judaea, unto the city of David, which is called Bethlehem;
(because he was of the house and lineage of David:)
Luther-Bibel . 4 Da machte sich auf auch Josef aus Galiläa, aus der Stadt
Nazareth, in das jüdische Land zur Stadt Davids, die da heißt Bethlehem, weil
er aus dem Hause und Geschlechte Davids war,
Tekstanalyse van Lc 2,4 . Het vers Lc 2,4 telt 28 (2 X 2 X 7) woorden en 128 (2 X 2 X 2 X 2 X 2 X 2 X 2) letters . De getalwaarde van Lc 2,4 is 9202 (2 X 43 X 107) .
Lc 2,4.1. act. ind. aor. 3de pers. enk. ανεβη = anebè (hij klom naar boven) van het werkw. αναβαινω = anabainô (beklimmen, naar boven klimmen, naar boven banen) . Taalgebruik in het NT : anabainô (beklimmen) . Taalgebruik in de LXX : anabainô (beklimmen) . Taalgebruik in Lc : anabainô (beklimmen) . Bijbel (187) . OT (165) . NT (22) . Lc (3) : (1) Lc 2,4 . (2) Lc 9,28 . (3) Lc 19,4 . Een vorm van αναβαινω = anabainô (naar boven klimmen, naar boven banen) in Lc in 9 verzen : (1) Lc 2,4 . (2) Lc 2,42 . (3) Lc 5,19 . (4) Lc 9,28 . (5) Lc 18,10 . (6) Lc 18,31 . (7) Lc 19,4 . (8) Lc 19,28 . (9) Lc 24,38 .
act. ind. aor. 3de pers. enk. anebè | 187 | 165 | 22 | 3 | 1 | 3 | 5 | 6 | 2 | 2 | 7 | 12 |
1. | 2. | 3. | 4. | 5. | 6. | |||
anabainô (beklimmen) | Lc | Lc 2 | Lc 5 | Lc 9 | Lc 18 | Lc 19 | Lc 24 | |
1. | act. ind. pr. 1ste pers. mv. anabainomen | 1 | (1) Lc 18,31 . | |||||
2. | act. ind. pr. 3de pers. mv. anabainousin | 1 | (1) Lc 24,38 . | |||||
3. | act. part. pr. nom. mann. enk. anabainôn | 1 | (1) Lc 19,28 . | |||||
4. | act. part. pr. gen. mann. mv. anabainontôn | 1 | (1) Lc 2,42 . | |||||
5. | act. ind. aor. 3de pers. enk. anebè | 3 | (1) Lc 2,4 . | (2) Lc 9,28 . | (3) Lc 19,4 . | |||
6. | act. ind. aor. 3de pers. mv. anebèsan | 1 | (1) Lc 18,10 . | |||||
7. | act. part. aor. nom. mann. mv. anabantes | 1 | (1) Lc 5,19 . | |||||
totaal | 9 | 2 | 1 | 1 | 2 | 2 | 1 |
Lc 2,4.2. Lc 2,1.2. δε = de (echter) , afkorting δ' = d' . Taalgebruik in het NT : de (echter) . Taalgebruik in de LXX : de (echter) . Taalgebruik in Lc : de (echter) . Partikel . Het staat steeds als tweede woord in de zin . Het kan een lichte tegenstelling aanduiden . Om een verandering van personage of situatie in de zin aan te duiden . Lc (478 + 5 = 483) . Lc 1 (17) : (1) Lc 1,6 . (2) Lc 1,8 . (3) Lc 1,11 . (4) Lc 1,13 . (5) Lc 1,22 . (6) Lc 1,24 . (7) Lc 1,26 . (8) Lc 1,29 . (9) Lc 1,34 . (10) Lc 1,38 . (11) Lc 1,39 . (12) Lc 1,56 . (13) Lc 1,57 . (14) Lc 1,62 . (15) Lc 1,64 . (16) Lc 1,76 . (17) Lc 1,80 . In Lc 2,1-20 komt het partikel de (echter) vijfmaal voor : (1) Lc 2,1 . (2) Lc 2,4 . (3) Lc 2,6 . (4) Lc 2,17 . (5) Lc 2,19 . Verder in Lc 2 (4) : (1) Lc 2,35 . (2) Lc 2,40 . (3) Lc 2,44 . (4) Lc 2,47 .
de (echter) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
de | 6210 | 3754 | 2456 | 421 | 149 | 478 | 203 | 490 | 708 | 7 | 1048 | 1251 |
d' | 73 | 50 | 23 | 12 | 2 | 5 | 1 | 3 | 19 | 20 | ||
Totaal | 6283 | 3804 | 2479 | 433 | 151 | 483 | 204 | 490 | 711 | 7 | 1067 | 1271 |
de (echter) | Lc 1 | Lc 2 | Lc 3 | Lc 4 | Lc 5 | Lc 6 | Lc 7 | Lc 8 | Lc 9 | Lc 10 | Lc 11 | Lc 12 | Lc 13 | Lc 14 | Lc 15 | Lc 16 | Lc 17 | Lc 18 | Lc 19 | Lc 20 | Lc 21 | Lc 22 | Lc 23 | Lc 24 |
de (478) | 17 | 9 | 11 | 13 | 18 | 15 | 23 | 37 | 36 | 21 | 22 | 26 | 13 | 8 | 16 | 15 | 11 | 26 | 16 | 22 | 14 | 35 | 34 | 20 |
d' (5) | 1 | 2 | 1 | 1 | ||||||||||||||||||||
483 | 17 | 9 | 11 | 13 | 18 | 15 | 23 | 37 | 37 | 23 | 22 | 26 | 13 | 8 | 16 | 15 | 12 | 26 | 16 | 23 | 14 | 35 | 34 | 20 |
1151 verzen | Lc 1 | Lc 2 | Lc 3 | Lc 4 | Lc 5 | Lc 6 | Lc 7 | Lc 8 | Lc 9 | Lc 10 | Lc 11 | Lc 12 | Lc 13 | Lc 14 | Lc 15 | Lc 16 | Lc 17 | Lc 18 | Lc 19 | Lc 20 | Lc 21 | Lc 22 | Lc 23 | Lc 24 |
80 | 52 | 38 | 44 | 39 | 49 | 50 | 56 | 62 | 42 | 54 | 59 | 35 | 35 | 32 | 31 | 37 | 43 | 48 | 47 | 38 | 71 | 56 | 53 |
Lc 2,4.3. kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Taalgebruik in Lc : kai (en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et . Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und . Lc (822) . Lc 2 (+ 39 / - 13 = 52) . Lc 2,1-20 (+ 12 / - 8 : (1) Lc 2,1 . (2) Lc 2,2 . (3) Lc 2,5 . (4) Lc 2,6 . (5) Lc 2,11 . (6) Lc 2,14 . (7) Lc 2,17 . (8) Lc 2,19 .) . Lc 2,21-40 (+ 15 / - 5 = 20) . Lc 2,41-52 (+ 12 / - 0 = 12) .
Lc 2,4.4. ιωσηφ = iôsèf (Jozef) . Taalgebruik in de LXX : iôsèf (Jozef) . Taalgebruik in het NT : iôsèf (Jozef) . Taalgebruik in Lc : iôsèf (Jozef) . Gebruik in de bijbel (234) , in de LXX (200) , in het NT (34) . Gn (143) . Ex (4) . Lc (11) : (1) Lc 1,27 . (2) Lc 2,4 . (3) Lc 2,16 . (4) Lc 2,33 . (5) Lc 2,43 . (6) Lc 3,23 . (7) Lc 3,24 . (8) Lc 3,26 . (9) Lc 3,30 . (10) Lc 4,22 . (11) Lc 23,50 .
iôsèf | bijbel | O.T. | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | |
1 | 234 | 200 | 34 | 11 | 2 | 8 | 4 | 6 | 2 | 1 | 21 | 25 | 2 |
- Hebreeuws . יוֹסֵף = jôseph (Jozef)
. Taalgebruik in Tenakh : jôseph
(Jozef) . Getalwaarde : jod = 10 , waw = 6 , samech = 15 of 60 , pe = 17
of 80 ; totaal 48 ( 2³ X 3) OF 156 (2² X 3 X 13 OF 12 X 13 OF 6 X
26) . Tenakh (186) . Pentateuch (146) . Eerdere Profeten (19) . Latere Profeten
(5) . 12 Kleine Profeten (6) . Geschriften (10) . Gn (129) .
- Arabisch : يُوسُف = jusuf (Jusuf) . Taalgebruik in de Qoran : jusuf (Jusuf) .
Lc 2,4.5.
apo (af, van-weg) . afkoring ap' . Taalgebruik in het NT : apo
(af , van-weg) . Taalgebruik in Mc : apo
(af , van-weg) . Voorzetsel .
Lc (73 + 32 + 9 = 114) . Lc 2 (2 + 1 = 3) . apo in Lc 2 (2) : (1) Lc
2,4 . (2) Lc
2,36 . ap' in Lc (1) Lc
2,15 .
Lc 2,4.6.
bep. lidw. gen. vr. enk. tès (de) van het bepaald lidwoord ho , hè
, to (de - het) . Taalgebruik in het NT : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die ,
das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam)
.
Lc (109) . Lc 2 (5) : (1) Lc
2,2 . (2) Lc
2,4 . (3) Lc
2,8 . (4) Lc
2,36 . (5) Lc
2,42 .
Lc 2,4.7.
gen. vr. enk. Galilaias (Galilea) van de plaatsnaam Galilaia (Galilea) . Taalgebruik
in het NT : Galilaia
(Galilea) . Taalgebruik in Synoptici : Galilaia
(Galilea) . Taalgebruik in Lc : Galilaia
(Galilea) . Hebr. gälal (rollen, wentelen) .
Lc (10) : (1) Lc
1,26 . (2) Lc
2,4 . (3) Lc
3,1 . (4) Lc
4,31 . (5) Lc
5,17 . (6) Lc
8,26 . (7) Lc
17,11 . (8) Lc
23,5 . (9) Lc
23,49 . (10) Lc
23,55 . Een vorm van Galilaia (Galilea) in Lc in 13 verzen : (1) Lc
1,26 . (2) Lc
2,4 . (3) Lc
2,39 . (4) Lc
3,1 . (5) Lc
4,14 . (6) Lc
4,31 . (7) Lc
5,17 . (8) Lc
8,26 . (9) Lc
17,11 . (10) Lc
23,5 . (11) Lc
23,49 . (12) Lc
23,55 . (13) Lc
24,6 .
Lc 2,4.5. - 7. apo tès galilaias (van Galilea) . Lc (3) : (1) Lc 2,4 . (2) Lc 23,5 . (3) Lc 23,49 .
Lc 2,4.8.
ek of ex (uit) . Taalgebruik in het NT : ek
(uit) . Taalgebruik in Lc : ek
(uit) .
Lc (46 + 37 = 83) . Lc 2 (3 + 1 = 4) . ek (3) : (1) Lc
2,4 . (2) Lc
2,35 . (3) Lc
2,36 . ex (1) Lc
2,4 .
Lc 2,4.9.
gen. vr. enk. poleôs (van de stad) van het zelfst. naamw. polis (stad)
. Taalgebruik in het NT : polis
(stad) . Taalgebruik in Lc : polis
(stad) .
Lc (8) : (1) Lc
2,4 . (2) Lc
4,29 . (3) Lc
7,12 . (4) Lc
8,27 . (5) Lc
9,5 . (6) Lc
10,11 . (7) Lc
14,21 . (8) Lc
23,51 . Een vorm van polis (stad) in Lc in 37 verzen . In Lc 2 (4) : (1)
Lc 2,3
. (2) Lc
2,4 (2 vormen) . (3) Lc
2,11 . (4) Lc
2,39 . In Lc 1 - 2 is er 7X een vorm van polis (stad) .
Lc 2,4.8. - 9. ek poleôs (uit een stad) . Lc (1) Lc 2,4 . ek tès poleôs (uit de stad) . Lc (2) : (1) Lc 8,27 . (2) Lc 10,11 .
Lc 2,4.10.
nazaret of nazareth (Nazareth) . Taalgebruik in het NT : nazaret
of nazareth (Nazareth) . Taalgebruik in Lc : nazaret
of nazareth (Nazareth) .
Lc (4) : (1) Lc
1,26 . (2) Lc
2,4 . (3) Lc
2,39 . (4) Lc
2,51 .
Lc 2,4.11.
eis (naar) . Taalgebruik in het NT : eis
(naar) . Taalgebruik in Lc : eis
(naar) . Voorzetsel van richting . Lat. in . Fr. vers (versus : gedraaid
, gekeerd ; vertere : tourner , draaien) . E. for . Ned. naar . D. nach .
Lc (210) . Lc 2 (12) : (1) Lc
2,3 . (2) Lc
2,4 . (3) Lc
2,15 . (4) Lc
2,22 . (5) Lc
2,27 . (6) Lc
2,28 . (7) Lc
2,32 . (8) Lc
2,34 . (9) Lc
2,39 . (10) Lc
2,41 . (11) Lc
2,45 . (12) Lc
2,51 .
Lc 2,4.12.
bep. lidw. acc. vr. enk. tèn . Taalgebruik in het NT : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die ,
das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam)
.
Lc (149) . Lc 2 (8) : (1) Lc
2,1 . (2) Lc
2,3 . (3) Lc
2,4 . (4) Lc
2,8 . (5) Lc
2,16 . (6) Lc
2,34 . (7) Lc
2,35 . (8) Lc
2,39 .
Lc 2,4.13.
acc. vr. enk. ioudaian van het zelfst. naamw. ioudaia (Judea) . Taalgebruik
in het NT : ioudaia
(Judea) . Taalgebruik in Lc : ioudaia
(Judea) .
Lc (1) : Lc
2,4 . Een vorm van ioudaia (Judea) in Lc in 10 verzen : (1) Lc
1,5 . (2) Lc
1,65 . (3) Lc
2,4 . (4) Lc
3,1 . (5) Lc
4,44 . (6) Lc
5,17 . (7) Lc
6,17 . (8) Lc
7,17 . (9) Lc
21,21 . (10) Lc
23,5 .
Lc 2,4.14.
eis (naar) . Taalgebruik in het NT : eis
(naar) . Taalgebruik in Lc : eis
(naar) . Voorzetsel van richting . Lat. in . Fr. vers (versus : gedraaid
, gekeerd ; vertere : tourner , draaien) . E. for . Ned. naar . D. nach .
Lc (210) . Lc 2 (12) : (1) Lc
2,3 . (2) Lc
2,4 . (3) Lc
2,15 . (4) Lc
2,22 . (5) Lc
2,27 . (6) Lc
2,28 . (7) Lc
2,32 . (8) Lc
2,34 . (9) Lc
2,39 . (10) Lc
2,41 . (11) Lc
2,45 . (12) Lc
2,51 .
Lc 2,4.15.
acc. vr. enk. polin van het zelfst. naamw. polis (stad) . Taalgebruik in NT
: polis
(stad) . Taalgebruik in Lc : polis
(stad) .
Lc (17) : (1) Lc
1,26 . (2) Lc
1,39 . (3) Lc
2,3 . (4) Lc
2,4 . (5) Lc
2,39 . (6) Lc
4,31 . (7) Lc
7,11 . (8) Lc
8,1 . (9) Lc
8,4 . (10) Lc
8,34 . (11) Lc
8,39 . (12) Lc
9,10 . (13) Lc
10,1 . (14) Lc
10,8 . (15) Lc
10,10 . (16) Lc
19,41 . (17) Lc
22,10 . Een vorm van polis (stad) in Lc in 38 verzen . In Lc 2 (4) : (1)
Lc 2,3
. (2) Lc
2,4 (2 vormen) . (3) Lc
2,11 . (4) Lc
2,39 . In Lc 1 - 2 is er 7X een vorm van polis (stad) .
Lc 2,4.14. - 15. eis polin (naar een stad) . Lc (7) : (1) Lc 1,26 . (2) Lc 1,39 . (3) Lc 2,4 . (4) Lc 2,39 . (5) Lc 7,11 . (6) Lc 8,34 . (7) Lc 22,10 .
Lc 2,4.16.
dauid (David) . Taalgebruik in het NT : dauid
(David) . Taalgebruik in Mc : dauid
(David) .
Lc (12) : (1) Lc
1,27 . (2) Lc
1,32 . (3) Lc
1,69 . (4) Lc
2,4 . (5) Lc
2,11 . (6) Lc
3,31 . (7) Lc
6,3 . (8) Lc
18,38 . (9) Lc
18,39 . (10) Lc
20,41 . (11) Lc
20,42 . (12) Lc
20,44 .
Lc 2,4.17. betrekk. voornaamw. nom. vr. enk. hètis . Taalgebruik in het NT : betrekkelijk voornaamwoord . Taalgebruik in Lc : betrekkelijk voornaamwoord . Lc (8) : (1) Lc 2,4 . (2) Lc 2,10 . (3) Lc 7,37 . (4) Lc 7,39 . (5) Lc 8,26 . (6) Lc 8,43 . (7) Lc 10,42 . (8) Lc 12,1 .
Lc 2,4.19.
bethleem (Betlehem) . Taalgebruik in het NT : bethleem
(Betlehem) . Taalgebruik in Lc : bethleem
(Betlehem) .
Lc (2) : (1) Lc
2,4 . (2) Lc
2,15 .
Lc 2,4.23.
pers. voornaamw. 3de pers. enk. acc. mann. enk. auton (hem) van het pers.
voornaamw. autos (hij - hem) . Taalgebruik in het NT : voornaamwoord
autos . Taalgebruik in Lc. : voornaamwoord
autos .
Lc (184) . Lc 2 (9) : (1) Lc
2,4 . (2) Lc
2,7 . (3) Lc
2,21 . (4) Lc
2,22 . (5) Lc
2,25 . (6) Lc
2,44 . (7) Lc
2,45 . (8) Lc
2,46 . (9) Lc
2,48 .
Lc 2,4.24.
ek of ex (uit) . Taalgebruik in het NT : ek
(uit) . Taalgebruik in Lc : ek
(uit) .
Lc (46 + 37 = 83) . Lc 2 (3 + 1 = 4) . ek (3) : (1) Lc
2,4 . (2) Lc
2,35 . (3) Lc
2,36 . ex (1) Lc
2,4 .
Lc 2,4.26. kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Taalgebruik in Lc : kai (en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et . Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und . Lc (822) . Lc 2 (+ 39 / - 13 = 52) . Lc 2,1-20 (+ 12 / - 8 : (1) Lc 2,1 . (2) Lc 2,2 . (3) Lc 2,5 . (4) Lc 2,6 . (5) Lc 2,11 . (6) Lc 2,14 . (7) Lc 2,17 . (8) Lc 2,19 .) . Lc 2,21-40 (+ 15 / - 5 = 20) . Lc 2,41-52 (+ 12 / - 0 = 12) .
Lc 2,4.28.
dauid (David) . Taalgebruik in het NT : dauid
(David) . Taalgebruik in Mc : dauid
(David) .
Lc (12) : (1) Lc
1,27 . (2) Lc
1,32 . (3) Lc
1,69 . (4) Lc
2,4 . (5) Lc
2,11 . (6) Lc
3,31 . (7) Lc
6,3 . (8) Lc
18,38 . (9) Lc
18,39 . (10) Lc
20,41 . (11) Lc
20,42 . (12) Lc
20,44 .
Lc 2,4.34.
gen. mann. enk. oikou van het zelfst. naamw. oikos (huis) . Taalgebruik in
het NT : oikos
(huis) . Taalgebruik in Lc : oikos
(huis) .
Lc (3) : (1) Lc
1,27 . (2) Lc
2,4 . (3) Lc
11,51 .
Lc 2,4.33. - 34. 37. ex oikou (...) dauid (uit een huis van David) in Lc (2) : (1) Lc 1,27 . (2) Lc 2,4 . en oikô(i) dauid (in een huis van David) : Lc 1,69 .
Lc 2,5 - Lc 2,5 : 6. Geboorte van Jezus : Lc 2,1-20 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 2 -- Lc 2,1 - Lc 2,2 - Lc 2,3 - Lc 2,4 - Lc 2,5 - Lc 2,6 - Lc 2,7 - Lc 2,8 - Lc 2,9 - Lc 2,10 - Lc 2,11 - Lc 2,12 - Lc 2,13 - Lc 2,14 - Lc 2,15 - Lc 2,16 - Lc 2,17 - Lc 2,18 - Lc 2,19 - Lc 2,20 -- Lc (Lucas) - Lc 2 - Lc 2,21-40 - Lc 2,41-52 | ||||||||||||||||
|
Statenvertaling . 5 Om beschreven te worden met Maria, zijn ondertrouwde
vrouw, welke bevrucht was.
King James Bible . [5] To be taxed with Mary his espoused wife, being great
with child.
Luther-Bibel . 5 damit er sich schätzen ließe mit Maria, seinem vertrauten
Weibe; die war schwanger.
Tekstuitleg van Lc 2,5 .
1. inf. aor. apograpsasthai (zich laten opschrijven) van het werkw. apografomaii (afschrijven , zich laten opschrijven) . Taalgebruik in het NT : apografesthai (zich laten opschrijven) . Taalgebruik in Lc : apografesthai (zich laten opschrijven) . Lc (1) Lc 2,5 . Een vorm van apografomaii (afschrijven , zich laten opschrijven) in Lc in 3 verzen : (1) Lc 2,1 . (2) Lc 2,3 . (3) Lc 2,5 .
2. sun (met) . Taalgebruik in het NT : sun
(met) . Taalgebruik in Lc : sun
(met) .
Lc (23) : (1) Lc
1,56 . (2) Lc
2,5 . (3) Lc
2,13 . (4) Lc
5,9 . (5) Lc
5,19 . (6) Lc
7,6 . (7) Lc
7,12 . (8) Lc
8,1 . (9) Lc
8,38 . (10) Lc
8,51 . (11) Lc
9,32 . (12) Lc
19,23 . (13) Lc
20,1 . (14) Lc
22,14 . (15) Lc
22,56 . (16) Lc
23,11 . (17) Lc
23,32 . (18) Lc
24,10 . (19) Lc
24,21 . (20) Lc
24,24 . (21) Lc
24,29 . (22) Lc
24,33 . (23) Lc
24,44 .
Lc 2,5.3.
mariam (Maria) . Taalgebruik in het NT : mariam
(Maria) . Taalgebruik in Lc : mariam
(Maria) .
Lc (13) : (1) Lc
1,27 . (2) Lc
1,30 . (3) Lc
1,34 . (4) Lc
1,38 . (5) Lc
1,39 . (6) Lc
1,46 . (7) Lc
1,56 . (8) Lc
2,5 . (9) Lc
2,16 . (10) Lc
2,19 . (11) Lc
2,34 . (12) Lc
10,39 . (13) Lc
10,42 .
Lc 2,5.4.
bep. lidw. dat. vr. enk. tè(i) (de) van het bepaald lidwoord ho , hè
, to (de - het) . Taalgebruik in het NT : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die ,
das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam)
.
Lc (119) . Lc 2 (11) : (1) Lc
2,5 . (2) Lc
2,8 . (3) Lc
2,16 . (4) Lc
2,19 . (5) Lc
2,21 . (6) Lc
2,38 . (7) Lc
2,41 . (8) Lc
2,44 . (9) Lc
2,47 . (10) Lc
2,51 . (11) Lc
2,52 .
Lc 2,5.5.
pass. part. perf. dat. vr. enk emnèsteumenè(i) (verloofd) van
het werkw. mnèsteuô (verloven, ten huwelijk geven) . Taalgebruik
in het NT : mnèsteuô
(verloven, ten huwelijk geven) . Taalgebruik in Lc : mnèsteuô
(verloven, ten huwelijk geven) .
Lc (1) Lc
2,5 . Deze vorm komt in de bijbel slechts hier in Lc
1,27 voor . Een vorm van mnèsteuô (verloven, ten huwelijk
geven) in Lc in 2 verzen : (1) Lc
1,27 . (2) Lc
2,5 .
Lc 2,6 - Lc 2,6 : 6. Geboorte van Jezus : Lc 2,1-20 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 2 -- Lc 2,1 - Lc 2,2 - Lc 2,3 - Lc 2,4 - Lc 2,5 - Lc 2,6 - Lc 2,7 - Lc 2,8 - Lc 2,9 - Lc 2,10 - Lc 2,11 - Lc 2,12 - Lc 2,13 - Lc 2,14 - Lc 2,15 - Lc 2,16 - Lc 2,17 - Lc 2,18 - Lc 2,19 - Lc 2,20 -- Lc (Lucas) - Lc 2 - Lc 2,21-40 - Lc 2,41-52 | ||||||||||||||||
|
Statenvertaling . 6 En het geschiedde, als zij daar waren, dat de dagen vervuld
werden, dat zij baren zoude.
King James Bible . [6] And so it was, that, while they were there, the days
were accomplished that she should be delivered.
Luther-Bibel . 6 Und als sie dort waren, kam die Zeit, dass sie gebären sollte.
Tekstanalyse van Lc 2,6 . Het vers Lc 2,6 telt 13 woorden en 61 tellers . De getalwaarde van Lc 2,6 is 5764 (2 X 2 X 2 X 3 X 241) .
Lc 2,6.1. ind. aor. 3de pers. enk. εγενετο = egeneto (het gebeurde) van het werkw. γινομαι = ginomai (worden, gebeuren) . Taalgebruik in de LXX : ginomai (worden) . Taalgebruik in het NT : ginomai (worden) . Bijbel (925) . OT (730) . NT (195) . Lc (69) . Lc 1-2 (14) : (1) Lc 1,5 . (2) Lc 1,8 . (3) Lc 1,23 . (4) Lc 1,41 (5) Lc 1,44 . (6) Lc 1,59 . (7) Lc 1,65 . (8) Lc 2,1 . (9) Lc 2,2 . (10) Lc 2,6 . (11) Lc 2,13 . (12) Lc 2,15 . (13) Lc 2,42 . (14) Lc 2,46 . Het duidt vaak een tijdsaanduiding aan (in die dagen, in de dagen van...) : een gelijk-tijdigheid (terwijl hij het priesterschap uitoefende) , een voor-tijdigheid of een na-tijdigheid . Soms heeft het ook de betekenis van zijn (er was eens... zoals vele verhalen bij ons beginnen) . Een vorm van γινομαι = ginomai in de LXX (2174) , in het NT (667) , in Lc (129) , in Lc 1 (10) : (1) Lc 1,2 . (2) Lc 1,5 . (3) Lc 1,8 . (4) Lc 1,20 . (5) Lc 1,23 . (6) Lc 1,38 . (7) Lc 1,41 . (8) Lc 1,44 . (9) Lc 1,59 . (10) Lc 1,65 , in Lc 2 (7) : (1) Lc 2,1 . (2) Lc 2,2 . (3) Lc 2,6 . (4) Lc 2,13 . (5) Lc 2,15 . (6) Lc 2,42 . (7) Lc 2,46 . In Lc : X vormen in 24 / 24 hoofdstukken en in 129 verzen .
egeneto (het gebeurde) . | Lc 1 | Lc 2 | Lc 3 | Lc 4 | Lc 5 | Lc 6 | Lc 7 | Lc 8 | Lc 9 | Lc 10 | Lc 11 | Lc 12 | Lc 13 | Lc 14 | Lc 15 | Lc 16 | Lc 17 | Lc 18 | Lc 19 | Lc 20 | Lc 21 | Lc 22 | Lc 23 | Lc 24 | |
67 | 7 | 7 | 2 | 2 | 3 | 6 | 1 | 3 | 8 | 1 | 4 | 1 | 1 | 1 | 1 | 4 | 1 | 3 | 1 | 4 | 1 | 7 |
- Hebreeuws . wë + act. qal imperf. 3de pers. mann. enk. וַיְהִי = wajëhî (en hij/het
was) van het werkw. הָיָה = hâjâh (zijn) . De getalwaarde van וַיְהי = wajëhî
(en hij/het zal zijn/was) is 31 . 31 is de getalwaarde van אֵל = ´el (God) ;
aleph = 1 , lamed = 12 of 30 ; totaal : 13 of 31 (elkaars spiegelbeeld) .Taalgebruik
in Tenakh : hâjâh
(zijn) . Getalwaarde : he = 5 , jod = 10 ; totaal : 20 (2² X 5) . Structuur
: 5 - 1 - 5 . De som van de elementen is telkens 2 .Tenakh
(784) . Pentateuch (181) . Eerdere Profeten (339) . Latere Profeten (116) .
12 Kleine Profeten (22) . Geschriften (126) .
- Lat. esse . D. sein . Fr. être . Ned. zijn . E. to be . Aramees : הֲוָא = häwâ´ . Arabisch : هَؤَىَ = hawa .
Lc 2,6.1.
egeneto ... en tôi + infinitief (terwijl zij daar waren) . Taalgebruik
: ginomai
(gebeuren, worden, ontstaan) , zie Lc
1,5 , Mc
1,4 en Mc
16,1 .
De zinsconstructie van Lc 1,8 zien we terugkomen in Lc
2,6 .
De beginsituatie van het verhaal (Lc 2,1-7) is gekend . Jozef en Maria verblijven
in Nazaret . Maria is zwanger . Als er niets onverwachts gebeurt , zal Maria
in Nazaret bevallen . Daar duikt echter het besluit van keizer Augustus op
om zich te laten registreren , ieder in zijn eigen stad . Bijgevolg moeten
Jozef en Maria naar Betlehem afreizen . Lc
2,6 luidt de eindsituatie in . Het ene brengt het andere mee . We zagen
dat het εγενετο = egeneto van Lc
1,23 de verandering van het verhaal van Lc
1,5-25 omsluit . Zowel in Lc
1,23 als in Lc
2,6 is er sprake over : dagen van... waren vervuld : in het ene geval
de dienst , in het andere geval : om hem te baren .
Lc 2,6.2. δε = de (echter) , afkorting δ' = d' . Taalgebruik in het NT : de (echter) . Taalgebruik in de LXX : de (echter) . Taalgebruik in Lc : de (echter) . Partikel . Het staat steeds als tweede woord in de zin . Het kan een lichte tegenstelling aanduiden . Om een verandering van personage of situatie in de zin aan te duiden . Lc (478 + 5 = 483) . Lc 1 (17) : (1) Lc 1,6 . (2) Lc 1,8 . (3) Lc 1,11 . (4) Lc 1,13 . (5) Lc 1,22 . (6) Lc 1,24 . (7) Lc 1,26 . (8) Lc 1,29 . (9) Lc 1,34 . (10) Lc 1,38 . (11) Lc 1,39 . (12) Lc 1,56 . (13) Lc 1,57 . (14) Lc 1,62 . (15) Lc 1,64 . (16) Lc 1,76 . (17) Lc 1,80 . In Lc 2,1-20 komt het partikel de (echter) vijfmaal voor : (1) Lc 2,1 . (2) Lc 2,4 . (3) Lc 2,6 . (4) Lc 2,17 . (5) Lc 2,19 . Verder in Lc 2 (4) : (1) Lc 2,35 . (2) Lc 2,40 . (3) Lc 2,44 . (4) Lc 2,47 .
de (echter) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
de | 6210 | 3754 | 2456 | 421 | 149 | 478 | 203 | 490 | 708 | 7 | 1048 | 1251 |
d' | 73 | 50 | 23 | 12 | 2 | 5 | 1 | 3 | 19 | 20 | ||
Totaal | 6283 | 3804 | 2479 | 433 | 151 | 483 | 204 | 490 | 711 | 7 | 1067 | 1271 |
de (echter) | Lc 1 | Lc 2 | Lc 3 | Lc 4 | Lc 5 | Lc 6 | Lc 7 | Lc 8 | Lc 9 | Lc 10 | Lc 11 | Lc 12 | Lc 13 | Lc 14 | Lc 15 | Lc 16 | Lc 17 | Lc 18 | Lc 19 | Lc 20 | Lc 21 | Lc 22 | Lc 23 | Lc 24 |
de (478) | 17 | 9 | 11 | 13 | 18 | 15 | 23 | 37 | 36 | 21 | 22 | 26 | 13 | 8 | 16 | 15 | 11 | 26 | 16 | 22 | 14 | 35 | 34 | 20 |
d' (5) | 1 | 2 | 1 | 1 | ||||||||||||||||||||
483 | 17 | 9 | 11 | 13 | 18 | 15 | 23 | 37 | 37 | 23 | 22 | 26 | 13 | 8 | 16 | 15 | 12 | 26 | 16 | 23 | 14 | 35 | 34 | 20 |
1151 verzen | Lc 1 | Lc 2 | Lc 3 | Lc 4 | Lc 5 | Lc 6 | Lc 7 | Lc 8 | Lc 9 | Lc 10 | Lc 11 | Lc 12 | Lc 13 | Lc 14 | Lc 15 | Lc 16 | Lc 17 | Lc 18 | Lc 19 | Lc 20 | Lc 21 | Lc 22 | Lc 23 | Lc 24 |
80 | 52 | 38 | 44 | 39 | 49 | 50 | 56 | 62 | 42 | 54 | 59 | 35 | 35 | 32 | 31 | 37 | 43 | 48 | 47 | 38 | 71 | 56 | 53 |
Lc 2,6.1. - 2. εγενετο δε = egeneto de (het gebeurde echter) . NT (40) . Lc (20) : (1) Lc
1,8 . (2) Lc
2,1 . (3) Lc
2,6 . (4) Lc
3,21 . (5) Lc
5,1 . (6) Lc
6,1 . (7) Lc
6,6 . (8) Lc
6,12 . (9) Lc
8,40 . (10) Lc
9,28 . (11) Lc
9,37 . (12) Lc
9,51 . (13) Lc
9,57 . (14) Lc
10,38 . (15) Lc 11,14 . (16) Lc
11,27 . (17) Lc 16,22 . (18) Lc
18,35 . (19) Lc 22,24 . (20) Lc
22,44 .
- και εγενετο = kai egeneto (en het gebeurde) . NT () . Lc (35) : (1) Lc
1,23 . (2) Lc
1,41 . (3) Lc
1,59 . (4) Lc
1,65 . (5) Lc 2,15 . (6) Lc 2,42 . (7) Lc 2,46 . (8) Lc
4,36 . (9) Lc 5,12 . (10) Lc 5,17 . (11) Lc 6,13 . (12) Lc 6,16 . (13) Lc
6,49 . (14) Lc 7,11 . (15) Lc 8,1 . (16) Lc 8,22 . (17) Lc 8,24 . (18) Lc 9,18 . (19) Lc
9,29 . (20) Lc
9,33 . (21) Lc 11,1 . (22) Lc 13,19 . (23) Lc 14,1 .
(24) Lc 17,11 . (25) Lc 17,14 . (26) Lc
17,28 . (27) Lc 19,15 . (28) Lc
19,29 . (29) Lc 20,1 . (30) Lc 22,14 . (31) Lc
22,66 . (32) Lc 24,4 . (33) Lc 24,15 . (34) Lc
24,30 . (35) Lc
24,51 .
Lc 2,6.3. εν = en (in, tijdens)
. Taalgebruik in het NT : en
(in) . Taalgebruik in de LXX: en
(in) . Taalgebruik in Lc : en
(in) . Lc (288) . Lc 1 (25) : (1) Lc
1,1 . (2) Lc
1,5 . (3) Lc
1,6 . (4) Lc
1,7 . (5) Lc
1,8 . (6) Lc
1,17 . (7) Lc
1,18 . (8) Lc
1,21 . (9) Lc
1,22 . (10) Lc
1,25 . (11) Lc
1,26 . (12) Lc
1,31 . (13) Lc
1,36 . (14) Lc
1,39 . (15) Lc
1,41 . (16) Lc
1,42 . (17) Lc
1,44 . (18) Lc
1,51 . (19) Lc
1,59 . (20) Lc
1,65 . (21) Lc
1,66 . (22) Lc
1,75 . (23) Lc
1,78 . (24) Lc
1,79 . (25) Lc
1,80 . Lc 2 (23) : (1) Lc
2,1 . (2) Lc
2,6 . (3) Lc
2,7 . (4) Lc
2,8 . (5) Lc
2,11 . (6) Lc
2,12 . (7) Lc
2,14 . (8) Lc
2,16 . (9) Lc
2,19 . (10) Lc
2,21 . (11) Lc
2,23 . (12) Lc
2,24 . (13) Lc
2,25 . (14) Lc
2,27 . (15) Lc
2,29 . (16) Lc
2,34 . (17) Lc
2,36 . (18) Lc
2,43 . (19) Lc
2,44 . (20) Lc
2,46 . (21) Lc
2,49 . (22) Lc
2,51 . (23) Lc
2,52 .
en (in) . | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | synopt. | ev. |
11097 | 8943 | 2154 | 247 | 119 | 288 | 182 | 226 | 966 | 126 | 654 | 836 |
- Hebr. בְּ = bë . Fr. en . Ned. in . E. in . D. in . Fr. dans . Arabisch : فِي = fi (in) . Taalgebruik in de Qoran : fi (in) .
1. - 3. εγενετο δε εν = egeneto de en = het gebeurde echter tijdens . NT (18) . Lc (14)
: (1) Lc
1,8 . (2) Lc
2,1 . (3) Lc
2,6 . (4) Lc
3,21 . (5) Lc
5,1 . (6) Lc
6,1 . (7) Lc
6,6 . (8) Lc
6,12 . (9) Lc
8,40 . (10) Lc
9,37 . (11) Lc
9,51 . (12) Lc
10,38 . (13) Lc
11,27 . (14) Lc
18,35 .
- και εγενετο εν = kai egeneto en = en het gebeurde tijdens . NT (23) . Mc (3) . Lc (20) : (1) Lc
1,59 . (2) Lc 5,12 . (3) Lc 5,17 . (4) Lc 7,11 . (5) Lc 8,1 . (6) Lc 8,22 . (7) Lc 9,18 . (8) Lc
9,29 . (9) Lc
9,33 . (10) Lc 11,1 . (11) Lc 14,1 .
(12) Lc 17,11 . (13) Lc 17,14 . (14) Lc
17,28 . (15) Lc 19,15 . (16) Lc 20,1 . (17) Lc 24,4 . (18) Lc 24,15 . (19) Lc
24,30 . (35) Lc
24,51 .
- 69X εγενετο = egeneto in Lc . 55X εγενετο δε = egeneto de + και εγενετο = kai egeneto . 34X εγενετο δε εν = egeneto de en + και εγενετο εν = kai egeneto en . 34X op een totaal van 41X in het NT .
Lc 2,6.1.
- 4. εγενετο δε εν τῳ = egeneto de en tô(i) = het gebeurde echter tijdens het ... Lc (9)
: (1) Lc
1,8 . (2) Lc
2,6 . (3) Lc
3,21 . (4) Lc
5,1 . (5) Lc
8,40 . (6) Lc
9,51 . (7) Lc
10,38 . (8) Lc
11,27 . (9) Lc
18,35 .
- και εγενετο εν τῳ = kai egeneto en tô(i) = en het gebeurde tijdens het ... Lc
(14) : (1) Lc
5,12 . (2) Lc
8,1 . (3) Lc
9,18 . (4) Lc
9,29 . (5) Lc
9,33 . (6) Lc
11,1 . (7) Lc
14,1 . (8) Lc
17,11 . (9) Lc
17,14 . (10) Lc
19,15 . (11) Lc
24,4 . (12) Lc
24,15 . (13) Lc
24,30 . (14) Lc
24,51 .
- De beginsituatie van het verhaal (Lc 2,1-7) is gekend . Jozef en Maria verblijven
in Nazaret . Maria is zwanger . Als er niets onverwachts gebeurt , zal Maria
in Nazaret bevallen . Daar duikt echter het besluit van keizer Augustus op
om zich te laten registreren , ieder in zijn eigen stad . Bijgevolg moeten
Jozef en Maria naar Betlehem afreizen . Lc
2,6 luidt de eindsituatie in . Het ene brengt het andere mee . We zagen
dat het εγενετο = egeneto van Lc
1,23 de verandering van het verhaal van Lc
1,5-25 omsluit . Zowel in Lc
1,23 als in Lc
2,6 is er sprake over : dagen van... waren vervuld : in het ene geval
de dienst , in het andere geval : om hem te baren .
Lc 2,6.8.
passief indicatief aorist derde persoon meervoud eplèthèsan
(zij werden vervuld) van het werkw. pimplèmi (vullen) . Taalgebruik
in het NT : pimplèmi
(vullen) . Taalgebruik in Lc : pimplèmi
(vullen) .
In zeven verzen bij Lucas . In vier verzen ervan heeft de vervulling te maken
met de tijd ; in de andere drie verzen heeft het te maken met gevoelens .
.
(1) Lc
1,23 (kai egeneto hôs eplèsthèsan hai hèmerai
tès leitourgias autou = en het gebeurde zodra de dagen van zijn dienst)
.
(2) Lc
2,6 (eplèsthèsan hai hèmerai tou = de dagen waren
bereikt om...) .
(3) Lc
2,21 (eplèsthèsan hèmerai oktô tou = de acht
dagen waren bereikt om ...) .
(4) Lc
2,22 (eplèsthèsan hai hèmerai tou = de dagen waren
bereikt van ...) .
(5) Lc
4,28 (eplèsthèsan pantes thumou = allen werden vervuld van
woede) .
(6) Lc
5,26 (eplèsthèsan fobou = zij werden vervuld van vrees)
.
(7) Lc
6,11 (autoi de eplèsthèsan avoias = deze echter werden vervuld
van onbegrip) .
Een vorm van pimplèmi (vullen) in Lc in 13 verzen : (1) Lc
1,15 . (2) Lc
1,23 . (3) Lc
1,41 . (4) Lc
1,57 . (5) Lc
1,67 . (6) Lc
2,6 . (7) Lc
2,21 . (8) Lc
2,22 . (9) Lc
4,28 . (10) Lc
5,7 . (11) Lc
5,26 . (12) Lc
6,11 . (13) Lc
21,22 .
Lc 2,6.10.
nom. vr. mv. hèmerai van het zelfst. naamw. hèmera (dag) . Taalgebruik
in het NT : hèmera
(dag) . Taalgebruik in Lc : hèmera
(dag) .
Lc (12) : (1) Lc
1,23 . (2) Lc
2,6 . (3) Lc
2,21 . (4) Lc
2,22 . (5) Lc
5,35 . (6) Lc
9,28 . (7) Lc
13,14 . (8) Lc
17,22 . (9) Lc
19,43 . (10) Lc
21,6 . (11) Lc
21,22 . (12) Lc
23,29 .
Een vorm van hèmera (dag) in Lc (82) , in Lc 2 in 9 verzen : (1) Lc
2,1 . (2) Lc
2,6 . (3) Lc
2,21 . (4) Lc
2,22 . (5) Lc
2,36 . (6) Lc
2,37 . (7) Lc
2,43 . (8) Lc
2,44 . (9) Lc
2,46 .
Lc 2,6.8. - 10. eplèsthèsan hai hèmerai (de dagen werden vervuld) . Lc (3) : (1) Lc 1,23 . (2) Lc 2,6 . (3) Lc 2,22 . Zie ook Lc 2,21 : eplèsthèsan hèmerai oktô (de acht dagen waren vervuld) .
Lc 2,6.11.
bep. lidw. gen. mann. en onz. enk. tou van het bepaald lidw. ho - hè
- to (de - het) . Taalgebruik in het NT : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die ,
das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam)
.
Lc (272) . Lc 2 (11) : (1) Lc
2,6 . (2) Lc
2,17 . (3) Lc
2,21 . (4) Lc
2,22 . (5) Lc
2,24 . (6) Lc
2,25 . (7) Lc
2,26 . (8) Lc
2,27 . (9) Lc
2,37 . (10) Lc
2,41 . (11) Lc
2,49 .
Lc 2,6.12.
act. inf. aor. tekein van het werkw. tiktô (baren, bevallen) . Taalgebruik
in het NT : tiktô
(baren) . Taalgebruik in Lc : tiktô
(baren) .
Lc (2) : (1) Lc
1,57 . (2) Lc
2,6 . Een vorm van tiktô (baren) in Lc in 5 verzen : (1) Lc
1,31 . (2) Lc
1,57 . (3) Lc
2,6 . (4) Lc
2,7 . (5) Lc
2,11 .
Lc 2,6.13.
pers. voornaamw. 3de pers. enk. acc. vr. enk. autèn (haar) van het
pers. voornaamw. autos (hij - hem) . Taalgebruik in het NT : voornaamwoord
autos . Taalgebruik in Lc. : voornaamwoord
autos .
Lc (25) : (1) Lc
1,28 . (2) Lc
1,57 . (3) Lc
1,61 . (4) Lc
2,6 . (5) Lc
4,6 . (6) Lc
4,39 . (7) Lc
6,48 . (8) Lc
7,13 . (9) Lc
8,52 . (10) Lc
9,24 . (11) Lc
11,32 . (12) Lc
13,7 . (13) Lc
13,8 . (14) Lc
13,9 . (15) Lc
13,12 . (16) Lc
13,18 . (17) Lc
13,34 . (18) Lc
16,16 . (19) Lc
17,33 . (20) Lc
18,5 . (21) Lc
18,17 . (22) Lc
19,41 . (23) Lc
20,31 . (24) Lc
20,33 . (25) Lc
21,21 .
Lc 2,6.8.
- 13. de tijd om te bevallen (Rebekka - Elisabeth - Maria) .
- Gn 25,24
: kai eplèrôthèsan hai hèmerai tou tekein autèn
(en de dagen werden vol dat zij zou bevallen) .
- Lc
1,57 : eplèsthè ho chronos tou tekein autèn (de tijd
werd vervuld dat zij zou bevallen) .
- Lc 2,6
: eplèsthèsan hai hèmerai tou tekein autèn (de
dagen werden vervuld dat zij zou bevallen) .
Betekenis van Lc 2,6 .
Als Lc 2,1-6 een fictief verhaal is , waarom kiest Lucas dan voor de registratie . Literair zijn er met Mc 1,4-9 heel wat gelijkenissen . In Marcus gaat de massa en ook Jezus naar Johannes de Doper om zich te laten dopen , om zich vrijwillig aan te sluiten bij de gemeenschap van Johannes . In Lc 2,1-6 wordt het toebehoren tot het Romeinse Rijk bepaald door de registratie op bevel van de keizer . Het ene kies je zelf , het andere onderga je vanwege een bevel .
6.7. Lc 2,7 : de geboorte van Jezus
Lc 2,7 - Lc 2,7 : 6. Geboorte van Jezus : Lc 2,1-20 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 2 -- Lc 2,1 - Lc 2,2 - Lc 2,3 - Lc 2,4 - Lc 2,5 - Lc 2,6 - Lc 2,7 - Lc 2,8 - Lc 2,9 - Lc 2,10 - Lc 2,11 - Lc 2,12 - Lc 2,13 - Lc 2,14 - Lc 2,15 - Lc 2,16 - Lc 2,17 - Lc 2,18 - Lc 2,19 - Lc 2,20 -- Lc (Lucas) - Lc 2 - Lc 2,21-40 - Lc 2,41-52 | ||||||||||||||||
|
Statenvertaling . 7 En zij baarde haar eerstgeboren Zoon, en wond Hem in
doeken, en leide Hem neder in de kribbe, omdat voor henlieden geen plaats
was in de herberg.
King James Bible . And she brought forth her firstborn son, and wrapped him
in swaddling clothes, and laid him in a manger; because there was no room
for them in the inn.
Luther-Bibel . 7 Und sie gebar ihren ersten Sohn und wickelte ihn in Windeln
und legte ihn in eine Krippe; denn sie hatten sonst keinen Raum in der Herberge.
Tekstuitleg van Lc 2,7 . Dit vers Lc 2,7 telt 24 (2 X 2 X 2 X 3) woorden en 117 (11 X 13) letters . De getalwaarde van Lc 2,7 is 14078 (2 X 7039) .
Lc 2,7.1. kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Taalgebruik in Lc : kai (en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et . Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und . Lc (822) . Lc 2 (+ 39 / - 13 = 52) . Lc 2,1-20 (+ 12 / - 8 : (1) Lc 2,1 . (2) Lc 2,2 . (3) Lc 2,5 . (4) Lc 2,6 . (5) Lc 2,11 . (6) Lc 2,14 . (7) Lc 2,17 . (8) Lc 2,19 .) . Lc 2,21-40 (+ 15 / - 5 = 20) . Lc 2,41-52 (+ 12 / - 0 = 12) .
Lc 2,7.2.
act. ind. aor. 3de pers. enk eteken (zij baarde) van het werkw. tiktô
(baren, bevallen) . Taalgebruik in het NT : tiktô
(baren) . Taalgebruik in Lc : tiktô
(baren) .
Lc (1) Lc
2,7 . Een vorm van tiktô (baren) in Lc in 5 verzen : (1) Lc
1,31 . (2) Lc
1,57 . (3) Lc
2,6 . (4) Lc
2,7 . (5) Lc
2,11 .
Lc 2,7.3.
bep. lidw. acc. mann. enk. ton . Taalgebruik in het NT : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die ,
das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam)
.
Lc (191) . Lc 2 (10) : (1) Lc
2,7 . (2) Lc
2,13 . (3) Lc
2,15 . (4) Lc
2,16 . (5) Lc
2,20 . (6) Lc
2,22 . (7) Lc
2,26 . (8) Lc
2,28 . (9) Lc
2,29 . (10) Lc
2,39 .
4. acc. mann. enk. huion van het zelfst. naamw. huios (zoon) . Taalgebruik
in het NT : huios
(zoon) . Taalgebruik in Mc : huios
(zoon) . Taalgebruik in Lc : huios
(zoon) . Hebr. ben . Lat. filius . Fr. fils .
Lc (15) : (1) Lc
1,13 . (2) Lc
1,31 . (3) Lc
1,36 . (4) Lc
1,57 . (5) Lc
2,7 . (6) Lc
3,2 . (7) Lc
9,22 . (8) Lc
9,38 . (9) Lc
9,41 . (10) Lc
12,10 . (11) Lc
20,13 . (12) Lc
20,41 . (13) Lc
21,27 . (14) Lc
22,48 . (15) Lc
24,7 .
Lc 2,7.6.
bep. lidw. acc. mann. enk. ton . Taalgebruik in het NT : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die ,
das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam)
.
Lc (191) . Lc 2 (10) : (1) Lc
2,7 . (2) Lc
2,13 . (3) Lc
2,15 . (4) Lc
2,16 . (5) Lc
2,20 . (6) Lc
2,22 . (7) Lc
2,26 . (8) Lc
2,28 . (9) Lc
2,29 . (10) Lc
2,39 .
Lc 2,7.8. kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Taalgebruik in Lc : kai (en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et . Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und . Lc (822) . Lc 2 (+ 39 / - 13 = 52) . Lc 2,1-20 (+ 12 / - 8 : (1) Lc 2,1 . (2) Lc 2,2 . (3) Lc 2,5 . (4) Lc 2,6 . (5) Lc 2,11 . (6) Lc 2,14 . (7) Lc 2,17 . (8) Lc 2,19 .) . Lc 2,21-40 (+ 15 / - 5 = 20) . Lc 2,41-52 (+ 12 / - 0 = 12) .
Lc 2,7.9.
act. ind. aor. 3de pers. enk. εσπαργανωσεν = esparganôsen (zij wikkelde in) van het
werkw. σπαργανοω = sparganoô (inwikkelen, bakeren) . Taalgebruik in het NT : sparganoô
(inwikkelen, bakeren) . Taalgebruik in de LXX
: sparganoô
(inwikkelen, bakeren) . Taalgebruik in Lc : sparganoô
(inwikkelen, bakeren) . Lc (1) Lc
2,7 . Een vorm van σπαργανοω = sparganoô (inwikkelen, bakeren) in de LXX (2) : (1) Ez 16,4 . (2) Job 38,9 . NT = Lc in 2 verzen
: (1) Lc
2,7 . (2) Lc
2,12 .
- In Lc 2,7 (act. ind. aor. 3de pers. enk. (εσπαργανωσεν = esparganôsen) lezen we dezelfde werkwoordsvorm als in Lc
23,53 : act. ind. aor. 3de pers. enk. ενετυλιξεν = enetulixen . In beide verzen heeft de werkwoordsvorm 5 lettergrepen (εσπαργανωσεν = esparganôsen ; ενετυλιξεν = enetulixen) en in beide gevallen telt het werkwood 4 lettergrepen (σπαργανοω = sparganoô ; εντυλισσω = entulissô) .
- Het Griekse werkw. εντυλισσω = entulissô (inwikkelen) en het Hebreeuwse werkw. חָתַל = châthal (omwikkelen met windels) hebben 2 medeklinkers gemeenschappelijk : t-l .
- Hebreeuws NBG Lc 2,7 . וַתְּחַתְּלֵהוּ = waththëhaththëlehû (en zij wikkelde hem) < prefix verbindingswoord wë + act. piel imperf. 3de pers. vr. enk. + suffix persoonl. voornaamw. 3de pers. mann. enk. van het werkw. חָתַל = châthal (omwikkelen met windels) . Taalgebruik in Tenakh : châthal (omwikkelen met windels) . Getalswaarde : chet = 8 , taw = 22 of 400 , lamed = 12 of 30 ; totaal : 42 (2 X 3 X 7) OF 438 (2 X 3 X 73) . Structuur : 8 - 4 - 3 . De som van de elementen is telkens 6 . Een vorm van חָתַל = châthal in Tenakh (1) : Ez 16,4 .
- Latijn . act. ind. aor. 3de pers. enk. involvit (hij wikkelde in) van het werkw. involvere , involvi , involutum (wentelen, rollen, wikkelen in) . Bijbel (6) : (1) Ex 14,27 . (2) 2 K 2,8 . (3) Mt
27,59 . (4) Mc
15,46 . (5) Lc 2,7 . (6) Lc
23,53 . Ned. inwikkelen , Fr. envelloper (avec des langes)
, langer , emmailloter - maillot = luier) .
- Ned. : inwikkelen . Arabisch : ظرف = tarafa . D. : inwickeln . E. : to wrap . Fr. : envellopper . Grieks : σπαργανοω = sparganoô (inwikkelen, bakeren) . Taalgebruik in het NT : sparganoô
(inwikkelen, bakeren) . εντυλισσω = entulissô (inwikkelen) . Taalgebruik in de Bijbel : entulissô (inwikkelen) . Hebreeuws : חָתַל = châthal (omwikkelen met windels) . Taalgebruik in Tenakh : châthal (omwikkelen met windels) . עָטָה = `âtâh (zich hullen, omhullen, bedekken) . Taalgebruik in Tenakh : `âtâh (zich hullen, omhullen, bedekken) . Lat. : involvere . (v - w) .
- Bij het balsemen van Jakob en Jozef werd het lichaam in windsels gewikkeld (Gn 50) : (1) Gn 50,2 . (2) Gn 50,26 . Invloed hiervan in Lc
23,53 . In deze tekst werd Jezus na de kruisafneming in een fijn lijnwaad gewikkeld . En bij de geboorte van Jezus werd het kind in doeken gewikkeld (Lc 2,7) .
Lc 2,7.10.
pers. voornaamw. 3de pers. enk. acc. mann. enk. auton (hem) van het pers.
voornaamw. autos (hij - hem) . Taalgebruik in het NT : voornaamwoord
autos . Taalgebruik in Lc. : voornaamwoord
autos .
Lc (184) . Lc 2 (9) : (1) Lc
2,4 . (2) Lc
2,7 . (3) Lc
2,21 . (4) Lc
2,22 . (5) Lc
2,25 . (6) Lc
2,44 . (7) Lc
2,45 . (8) Lc
2,46 . (9) Lc
2,48 .
Lc 2,7.11. kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Taalgebruik in Lc : kai (en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et . Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und . Lc (822) . Lc 2 (+ 39 / - 13 = 52) . Lc 2,1-20 (+ 12 / - 8 : (1) Lc 2,1 . (2) Lc 2,2 . (3) Lc 2,5 . (4) Lc 2,6 . (5) Lc 2,11 . (6) Lc 2,14 . (7) Lc 2,17 . (8) Lc 2,19 .) . Lc 2,21-40 (+ 15 / - 5 = 20) . Lc 2,41-52 (+ 12 / - 0 = 12) .
Lc 2,7.12. act. ind. imperf. 3de pers. enk. ανεκλινεν = aneklinen (zij legde - omhoog - neer) van het werkw. ανακλινω = anaklinô (omhoog houden, neerleggen) . Taalgebruik in het NT : anaklinô (omhoog houden, neerleggen) . Taalgebruik in Lc : anaklinô (omhoog houden, neerleggen) . Lc (1) Lc 2,7 . Een vorm van ανακλινω = anaklinô (omhoog houden, neerleggen) in het OT (1) , in het NT (6) , in Lc in 3 verzen : (1) Lc 2,7 . (2) Lc 12,37 . (3) Lc 13,29 .
Lc 2,7.13.
pers. voornaamw. 3de pers. enk. acc. mann. enk. auton (hem) van het pers.
voornaamw. autos (hij - hem) . Taalgebruik in het NT : voornaamwoord
autos . Taalgebruik in Lc. : voornaamwoord
autos .
Lc (184) . Lc 2 (9) : (1) Lc
2,4 . (2) Lc
2,7 . (3) Lc
2,21 . (4) Lc
2,22 . (5) Lc
2,25 . (6) Lc
2,44 . (7) Lc
2,45 . (8) Lc
2,46 . (9) Lc
2,48 .
Lc 2,7.14.
en (in, met) . Taalgebruik in het NT : en
(in) . Taalgebruik in Lc : en
(in) . Hebr. bë . Fr. en / dans . Ned. in .
Lc (288) . Lc 2 (23) : (1) Lc
2,1 . (2) Lc
2,6 . (3) Lc
2,7 . (4) Lc
2,8 . (5) Lc
2,11 . (6) Lc
2,12 . (7) Lc
2,14 . (8) Lc
2,16 . (9) Lc
2,19 . (10) Lc
2,21 . (11) Lc
2,23 . (12) Lc
2,24 . (13) Lc
2,25 . (14) Lc
2,27 . (15) Lc
2,29 . (16) Lc
2,34 . (17) Lc
2,36 . (18) Lc
2,43 . (19) Lc
2,44 . (20) Lc
2,46 . (21) Lc
2,49 . (22) Lc
2,51 . (23) Lc
2,52 .
Lc 2,7.15.
dat. vr. enk. φατνῃ = fatnè(i) van het zelfst. naamw. φατνη = fatnè (krib, ruif)
. Taalgebruik in het NT : fatnè
(krib, ruif) . Taalgebruik in de LXX : fatnè
(krib, ruif) . Taalgebruik in Lc : fatnè
(krib, ruif) . Bijbel =
Lc (3) : (1) Lc
2,7 . (2) Lc
2,12 . (3) Lc
2,16 . Een vorm van φατνη = fatnè (krib, ruif) in de LXX (8) , in het NT (4) , in Lc (4) : (1) Lc 2,7 . (2) Lc
2,12 . (3) Lc
2,16 . (4) Lc
13,15 .
- Een vorm van ενταφιαζω = entafiazô (voor de begrafenis gereedmaken, balsemen, afleggen, begraven) in de LXX (2) : (1) Gn 50,2 . (2) Gn 50,26 , in het NT (2) : (1) Mt
26,12 . (2) Joh
19,40 . Het φατνη = fatnè (krib, ruif) van Lc 2,12 en ενταφιαζω = entafiazô (voor de begrafenis gereedmaken, balsemen, afleggen, begraven) van Gn 50,2 hebben f-t gemeenschappelijk (φατ = fat- , en ταφ = taf- ) , meer nog : ze vormen een spiegelbeeld (φατν - νταφ) . Bij de geboorte is Maria het personage van de handelingen ; bij de graflegging is een zekere Jozef het personage van de handelingen . Het ingewikkeld worden van het kind Jezus en van de gestorven Jezus doet denken aan een Egyptische mummie . Jozef 'begroef' zijn vader Jakob . In Lc
23,53 is er sprake van een zekere Jozef , misschien de vader van Jezus . Het is niet de zoon , maar misschien is het de vader (Jozef) die zijn zoon Jezus 'begraaft' . 'Waar nog niemand had gelegen' kan erop wijzen dat het graf bestemd was voor die zekere Jozef , misschien de vader van Jezus . Nu wordt de zoon in het graf van de vader gelegd .
- אֵבוּס = ´ebhûs
(kribbe) . Taalgebruik in Tenakh : ´ebhûs
(kribbe) . Getalswaarde : aleph = 1 , beth = 2 , samech = 15 of 60 ; totaal
: 18 (2 X 3²) OF 63 (3² X 7) . Structuur : 1 - 2 - 6 . De som van de elementen is telkens 9 . Tenakh (2)
: (1) Js 1,3 . (2) Spr
14,4 . Zie het werkw. אָבַס = ´âbâs (voederen, vetten) . Modern Hebreeuws : אֵיבוּס = ´e(j)bhûs (kribbe) .
- Ned. : kribbe . Arabisch : مَعْلَف = ma`laf (kribbe) . Taalgebruik in de Qoran : ma`laf (kribbe) . Zie het werkw. عَلَفَ = `alafa (voederen, als voer geven) . D. : Krippe . E. : a manger . Fr. : crèche . φατνη = fatnè (krib, ruif)
. Taalgebruik in het NT : fatnè
(krib, ruif) . Hebreeuws : אֵבוּס = ´ebhûs
(kribbe) . Taalgebruik in Tenakh : ´ebhûs
(kribbe) . Lat. : praesepium .
-De kribbe is een voederbak. Jezus werd na zijn geboorte in een voederbak gelegd. Een voederbak is een plaats om te voeden. Het is een beeld om de rol van Jezus voor de gelovigen aan te duiden .
- Er is een opmerkelijke gelijkenis tussen het Griekse woord voor kribbe en het Griekse woord voor begraven . Het φατνη = fatnè (krib, ruif) van Lc 2,12 en ενταφιαζω = entafiazô (voor de begrafenis gereedmaken, balsemen, afleggen, begraven) van Gn 50,2 hebben f-t gemeenschappelijk (φατ = fat- , en ταφ = taf- ) , meer nog : ze vormen een spiegelbeeld (φατν - νταφ) . Bij de geboorte is Maria het personage van de handelingen (inwikkelen , neerleggen) ; bij de graflegging is een zekere Jozef het personage van de handelingen (inwikkelen, neerleggen) . Het ingewikkeld worden van het kind Jezus en van de gestorven Jezus doet denken aan een Egyptische mummie . Jozef 'begroef' zijn vader Jakob . In Lc 23,53 is er sprake van een zekere Jozef , misschien de vader van Jezus . Het is niet de zoon , maar misschien is het de vader (Jozef) die zijn zoon Jezus 'begraaft' . 'Waar nog niemand had gelegen' kan erop wijzen dat het graf bestemd was voor die zekere Jozef , misschien de vader van Jezus . Nu wordt de zoon in het graf van de vader gelegd . Zelfs onze Nederlandse woorden krib en graf (k / g , r , b / f) vertonen gelijkenis met elkaar .
- De kribbe verwijst naar het graf als gedenkteken (Lc 23,53) . Maar in dat gedenktekengraf is Jezus niet ; "Hij is niet hier" (Lc 24,6) . De leerlingen van Emmaüs herkenden hem bij het breken van het brood (Lc 24,30) . Dat brengt ons bij het verhaal van het laatste avondmaal (Lc 22,19) , waar Jezus het brood breekt . In een voederbak wordt Jezus gelegd . In de voederbak ligt het voedsel voor de gelovigen . Jezus is hun voedsel . Zo is de kribbe verbonden met het verhaal van het laatste avondmaal . Zo is de kribbe meer dan alleen maar een toevallige plaats waarin Jezus werd gelegd .
- De voederbak was uitgangspunt om een heel visueel beeld uit te werken . Een voederbak hoorde thuis in een stal . In die stal zijn dieren : een os en een ezel . Een voederbak , een stal , een os en een ezel : alles stond in het teken van de armoede . Wellicht heeft de evangelist niet vermoed wat het gebruik van het woord kribbe zou uitlokken . Voor gelovigen werd de arme Jezus inspiratiebron voor solidariteit onder elkaar . Zo werd de letterlijke interpretatie van de kribbe dan toch voedsel voor de gelovige .
Een reactie op de kribbe-uitleg :
"In de icoon van de geboorte is de voederbak meer een altaar als een kribbe
en verwijst naar de eucharistie, maar is ook een graftombe. Jezus is in
doeken gewikkeld, dezelfde die Petrus en Johannes zullen vinden op de
paasmorgen."
Zie website : https://alfredbronswijkblog.wordpress.com/2013/11/16/de-geboorte-icoon/ .
Lc 2,7.14.
- 15. εν φατνῃ = en fatnè(i) = in een krib, voederbak . Lc (2 ) : (1) Lc
2,7 . (2) Lc
2,12 . εν τῃ φατνῃ = en tè(i) fatnè(i) (in de kribbe) : (1) Lc
2,16 . Zie de gelijkenis tussen εν φατνῃ = en fatnè(i) = in een krib, voederbak EN ενταφιαζω = entafiazô (voor de begrafenis gereedmaken, balsemen, afleggen, begraven) .
- εν μνηματι = en mnèmati (in een gedenktekengraf) . Hapax in Lc .
- εν τῳ μνηματι = en tô(i) mnèmati (in het gedenktekengraf) . Bijbel (2) : (1) 2
Kr 16,14 . (2) Hnd 7,16 .
Vergelijk . Lc
8,27 : εν τοις μνημασιν = en tois mnèmasin (in de gedenktekengraven) .
Lc 2,7.16.
dioti (omdat) . Taalgebruik in het NT : dioti
(omdat) . Taalgebruik in Lc : dioti
(omdat) .
Lc (3) : (1) Lc
1,13 . (2) Lc
2,7 . (3) Lc
21,28 .
Lc 2,7.17. ou - ouk - ouch (niet) of betrekk. voornaamw. gen. mann. en onz. enk (hou) . Taalgebruik in het NT : ou - ouk - ouch (niet) . Taalgebruik in Lc : ou - ouk - ouch (niet) . Lc (84 + 92 + 7 = 183) . Lc 2 (1 + 4 = 5) : ou . Lc (84) . Lc 2 (1) Lc 2,50 . ouk . Lc (92) . Lc 2 (4) : (1) Lc 2,7 . (2) Lc 2,37 . (3) Lc 2,43 . (4) Lc 2,49 .
Lc 2,7.18. act. ind. imperf. 3de pers. enk. èn (hij was) van het werkw. eimi (zijn) . Taalgebruik in het NT : eimi (zijn) . Taalgebruik in Lc : eimi (zijn) . Hebr. hâjâh . Lat. esse . Fr. être . Ned. zijn . E. to be . Lc (79) . Lc 2 (7) : (1) Lc 2,7 . (2) Lc 2,25 . (3) Lc 2,26 . (4) Lc 2,33 . (5) Lc 2,36 . (6) Lc 2,40 . (7) Lc 2,51 .
Lc 2,7.19. pers. voornaamw. dat. mann. en onz. mv. autois (aan hen) . Taalgebruik in het NT : voornaamwoord autos . Taalgebruik in Lc. : voornaamwoord autos . Lc (89) . Lc 2 (6) : (1) Lc 2,7 . (2) Lc 2,9 . (3) Lc 2,10 . (4) Lc 2,17 . (5) Lc 2,50 . (6) Lc 2,51 .
Lc 2,7.17. - 19. ouk èn autois (er was niet aan hen = zij hadden niet) . Lc (2) : (1) Lc 1,7 . (2) Lc 2,7 .
Lc 2,7.21.
en (in, met) . Taalgebruik in het NT : en
(in) . Taalgebruik in Lc : en
(in) . Hebr. bë . Fr. en / dans . Ned. in .
Lc (288) . Lc 2 (23) : (1) Lc
2,1 . (2) Lc
2,6 . (3) Lc
2,7 . (4) Lc
2,8 . (5) Lc
2,11 . (6) Lc
2,12 . (7) Lc
2,14 . (8) Lc
2,16 . (9) Lc
2,19 . (10) Lc
2,21 . (11) Lc
2,23 . (12) Lc
2,24 . (13) Lc
2,25 . (14) Lc
2,27 . (15) Lc
2,29 . (16) Lc
2,34 . (17) Lc
2,36 . (18) Lc
2,43 . (19) Lc
2,44 . (20) Lc
2,46 . (21) Lc
2,49 . (22) Lc
2,51 . (23) Lc
2,52 .
- aneklinen . In deze vorm enig in de bijbel.
Er is een opmerkelijke gelijkenis tussen Lc 2,7 en Lc 23,53 Lc 23,53. In Lc 23,53 redigeert Lucas de gegevens van Marcus (Mc 15,46) . Kribbe en graf zijn parallel. Betrekken we er nog Lc 2,12.16 en Lc 24,3.5 erbij dan zien we dat het gaat om geboorte en verrijzenis (wedergeboorte). In het geboorteverhaal baarde Maria het kind Jezus , wikkelde het in doeken en legde het in een kribbe (Lc 2,7) , in het begrafenisverhaal nam een zekere Jozef het lichaam van Jezus van het kruis , wikkelde het in een linnen doek en legde hem neer in een grafgedenkteken .
Mc 15,42 | Mt 27,60 | Lc 23,53 | Lc 2,7 | Lc 2,12 | Lc 2,16 | Lc 24,3 | Lc 24,5 |
kai (en) agorasas (gekocht) sindona (een linnen doek) | kai (en) | kai (en) | kai (en) | heurèsete brefos (jij zult vinden een kind) | kai aneuran... to brefos (en zij vonden... en het kind) | ouch heuron to sôma tou kuriou Ièsou (zij vonden niet het lichaam van de heer Jezus) | ti zèteite ton zônta meta tôn nekrôn (wat zoek jij de levende bij de doden) |
kathelôn (afgenomen) auton (hem) | labôn (genomen) to sôma (het lichaam) ho Iôsèf (Jozef) | kathelôn (afgenomen) | |||||
eneilèsen (wikkelde) tèi sindoni (in het linnen) | enetuliksen (wikkelde in) auto (het) (en) sindoni katharai (in) (zuiver linnen) | enetuliksen (wikkelde in) auto (het) sindoni (in linnen) | esparganôsen (wikkelde in doeken) auton (hem) | esparganômenon (in doeken gewikkeld) | |||
kai (en) | kai (en) | kai (en) | kai (en) | kai (en) | |||
katethijken (legde neer) | ethijken (legde) | ethijken (legde) | aneklinen (legde neer) | keimenon (liggend) | keimenon (liggend) | ||
auton (hem) | auto (het) | auton (hem) | auton (hem) | ||||
en (in) | en tooi kainooi autou (in zijn nieuw) | en (in) | en (in) | en (in) | en (in) | ||
mnijmati (het graf) | mnijmeiooi (graf) | mnijmati (het graf) | fatniji (een kribbe) | fatniji (een kribbe) | tiji fatniji (de kribbe) | ||
ho ijn lelatomijmenon ek petras (dat in de rots was uitgehouwen) | ho elatijsen en tiji petrai (dat hij uitgehouwen had in de rots) | lakseutooi, hou ouk ijn oudeis oupoo keimenos (uitgehouwen, waar niemand nog nooit had gelegen) | dioti ouk iujn autois topos en tooi katalumati (omdat er niet was voor hen een plaats in de herberg) | ouk estin hoode (hij is niet hier) | |||
349. Begrafenis van Jezus : Mc 15,42-47 // Mt 27,57-61 // Lc 23,50-56a | 349. Begrafenis van Jezus : Mc 15,42-47 // Mt 27,57-61 // Lc 23,50-56a | 349. Begrafenis van Jezus : Mc 15,42-47 // Mt 27,57-61 // Lc 23,50-56a | 6. Geboorte van Jezus : Lc 2,1-20 |
6. Geboorte van Jezus : Lc 2,1-20 |
6. Geboorte van Jezus : Lc 2,1-20 |
6. Geboorte van Jezus : Lc 2,1-20 |
351. Vrouwen als getuigen van Jezus'verrijzenis : Mc 16,1-8 // Mt 28,1-10 // Lc 23,56b-24,12 |
Lc 2,8-20
De antitypen van de stedelingen zijn de herders. Zij staan open voor de boodschap.
Zij geloven erin en handelen ernaar. Zij zien de uiterlijke tekens, maar blijven
niet bij het uiterlijke staan: de kleinheid, de armoede en de schamelheid
van een pasgeboren kind. Zij zien de heilsbetekenis van dit kind. De herders
zijn het type van de religieuze mens. Zij staan open en zijn ontvankelijk.
Zij erkennen hun eigen kleinheid en beperktheid. Zij hebben niet genoeg aan
zichzelf, maar durven verwachten. Zij durven gewone gebeurtenissen vanuit
Gods heilsplan zien. Voor hen hebben gewone gebeurtenissen een gelovige betekenis.
Wij leven niet in een cultuur waarin engelen als bovenaardse wezens een bepaalde
functie vervullen. In het Nieuwe Testament is er sprake van engelen, maar
reeds daar wordt een boodschap door een engel als een literaire stijlfiguur
aangewend. Deze literaire stijlfiguur wil de gelovige betekenis van een gebeuren
duidelijk maken. Door het binnenbrengen van een engelverschijning in het verhaal
wil de evangelist Lucas aanduiden dat het feit van de geboorte van Jezus een
gelovige betekenis heeft die erin bestaat dat Jezus de langverwachte redding
zal brengen, de hoop op heil zal vervullen. Met dit geloofsgetuigenis grijpt
de evangelist Lukas vooruit op wat de gelovige ervaring van Jezus door zijn
volgelingen zal zijn, of anders uitgedrukt: dit geboorteverhaal is geschreven
vanuit de gelovige ervaring in de gestorven en verrezen Jezus.
WAARDEN VAN HET VERHAAL
We hebben hier te maken met de ervaring van de geboorte van een kind. In deze
ervaring worden mensen zich bewust dat een kind geen louter vrucht is van mensenwerk;
het hele gebeuren overstijgt hen; naast hun inzet en zorg zijn zij overtuigd
van het geschenkkarakter: “wij hebben een kindje gekregen.” Bij
de geboorte van een kind ervaren mensen zeer sterk het mysterie. Het kind wordt
ervaren als vrucht van de wederzijdse liefde tussen man en vrouw; in dezelfde
lijn wordt het mysterie ervaren als een liefdevolle aanwezigheid.
De uiteindelijke oorsprong van de mens ligt bij God; van Jezus wordt gezegd
dat Hij uit de hemel is neergedaald. De uiteindelijke bestemming ligt eveneens
bij God; van Jezus wordt gezegd dat Hij opgeklommen is ten hemel. Heel het mensenbestaan
wordt omvat door het grote mysterie.
Iedere geboorte houdt een belofte, een boodschap in, hoe de uiterlijke omstandigheden
ook mogen zijn. Meer zien dan het uiterlijke, meer zien dan een onbeholpen kind
in een arme stal bij ouders die onderweg zijn is pas echt zien.
Lc 2,8 - Lc 2,8 : 6. Geboorte van Jezus : Lc 2,1-20 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 2 -- Lc 2,1 - Lc 2,2 - Lc 2,3 - Lc 2,4 - Lc 2,5 - Lc 2,6 - Lc 2,7 - Lc 2,8 - Lc 2,9 - Lc 2,10 - Lc 2,11 - Lc 2,12 - Lc 2,13 - Lc 2,14 - Lc 2,15 - Lc 2,16 - Lc 2,17 - Lc 2,18 - Lc 2,19 - Lc 2,20 -- Lc (Lucas) - Lc 2 - Lc 2,21-40 - Lc 2,41-52 | ||||||||||||||||
|
Statenvertaling . 8 En er waren herders in diezelfde landstreek, zich houdende
in het veld, en hielden de nachtwacht over hun kudde.
King James Bible . [8] And there were in the same country shepherds abiding
in the field, keeping watch over their flock by night.
Luther-Bibel . 8 Und es waren Hirten in derselben Gegend auf dem Felde bei den
Hürden, die hüteten des Nachts ihre Herde.
Tekstanalyse van Lc 2,8 .
Lc 2,8.1.
kai (en) . Taalgebruik : kai
(en) in NT . Taalgebruik in Lc : kai
(en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et
. Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und .
Lc (822 / 1151) . Lc (+ : 11 / 20 : (1) Lc
2,3 . (2) Lc
2,7 . (3) Lc
2,8 . (4) Lc
2,9 . (5) Lc
2,10 . (6) Lc
2,12 . (7) Lc
2,13 . (8) Lc
2,15 . (9) Lc
2,16 . (10) Lc
2,18 . (11) Lc
2,20 . - 9 / 20) .
Lc 2,8.2.
nom. mann. mv. ποιμενες = poimenes (herders) van het zelfst. naamw. ποιμην = poimèn (herder)
. Taalgebruik in het NT : poimèn
(herder) . Taalgebruik in de LXX : poimèn
(herder) . Taalgebruik in Lc : poimèn
(herder) . Bijbel (23) . LXX (20) : (1) Gn 26,20 . (2) Gn 47,3 . (3) Ex 2,17 . (4) 1 S 25,7 . (5) Js 13,20 . (6) Jr 2,8 . (7) Jr 6,3 . (8) Jr 10,21 . (9) Jr 12,10 . (10) Jr 23,1 . (11) Jr 25,34 . (12) Jr 50,6 . (13) Ez 34,2 . (14) Ez 34,7 . (15) Ez 34,8 . (16) Ez 34,9 . (17) Ez 34,10 . (18) Mi 5,4 . (19) Nah 3,18 . (20) Zach
11,5 .
Lc (3) : (1) Lc
2,8 . (2) Lc
2,15 . (3) Lc
2,20 . Een vorm van ποιμην = poimèn in de LXX (81) , in het NT (18) . In Lc komt in 4 verzen een vorm van ποιμην = poimèn (herder) voor ,
en dat slechts in het geboorteverhaal (Lc 2,8-20) : (1) Lc
2,8 . (2) Lc
2,15 . (3) Lc
2,18 . (4) Lc
2,20 .
- act. part. praes. mann. mv. רֹעִים = ro`îm (herders) van het werkw. רָעָה = râ`âh (herderen, weiden OF het kwade,
slechtheid) . Taalgebruik in Tenakh : râ`âh . Getalwaarde : resj = 20 of 200 , ajin = 16 of 70 , he = 5 ; totaal : 41 OF 275 (11 X 25) . Structuur : 2 - 7 - 5 . De som van de elementen is telkens 5 . Tenakh (16) : (1) Gn 37,13 . (2) Gn 37,16 . (3) Nu 14,33 . (4) 1 S 25,16 . (5) Js 31,4 . (6) Js 56,11 . (7) Jr 3,15 . (8) Jr 6,3 . (9) Jr 12,10 . (10) Jr 23,1 . (11) Jr 23,4 . (12) Jr 33,12 . (13) Ez 34,2 . (14) Ez 34,7 . (15) Mi 5,4 . (16) Sef 2,6 .
Lc 2,8.3.
act. ind. imperf. 3de pers. mv. èsan (zij waren) van het werkw.
eimi (zijn) . Taalgebruik in het NT : eimi
(zijn) . Taalgebruik in Lc : eimi
(zijn) . Hebr. hâjâh . Lat. esse . Fr. être . Ned. zijn
. E. to be .
Lc (22) : (1) Lc
1,6 . (2) Lc
1,7 . (3) Lc
2,8 . (4) Lc
4,20 . (5) Lc
4,25 . (6) Lc
4,27 . (7) Lc
5,10 . (8) Lc
5,17 . (9) Lc
5,29 . (10) Lc
7,41 . (11) Lc
8,2 . (12) Lc
8,40 . (13) Lc
9,14 . (14) Lc
9,30 . (15) Lc
9,32 . (16) Lc
14,1 . (17) Lc
15,1 . (18) Lc
20,29 . (19) Lc
23,55 . (20) Lc
24,10 . (21) Lc
24,13 . (22) Lc
24,53 .
Lc 2,8.4.
en (in, met) . Taalgebruik in het NT : en
(in) . Taalgebruik in Lc : en
(in) . Hebr. bë . Fr. en / dans . Ned. in .
Lc (288) . Lc 2 (23) : (1) Lc
2,1 . (2) Lc
2,6 . (3) Lc
2,7 . (4) Lc
2,8 . (5) Lc
2,11 . (6) Lc
2,12 . (7) Lc
2,14 . (8) Lc
2,16 . (9) Lc
2,19 . (10) Lc
2,21 . (11) Lc
2,23 . (12) Lc
2,24 . (13) Lc
2,25 . (14) Lc
2,27 . (15) Lc
2,29 . (16) Lc
2,34 . (17) Lc
2,36 . (18) Lc
2,43 . (19) Lc
2,44 . (20) Lc
2,46 . (21) Lc
2,49 . (22) Lc
2,51 . (23) Lc
2,52 .
Lc 2,8.5.
bep. lidw. dat. vr. enk. tè(i) (de) van het bepaald lidwoord ho , hè
, to (de - het) . Taalgebruik in het NT : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Lc (119) . Lc 2 (11) : (1) Lc
2,5 . (2) Lc
2,8 . (3) Lc
2,16 . (4) Lc
2,19 . (5) Lc
2,21 . (6) Lc
2,38 . (7) Lc
2,41 . (8) Lc
2,44 . (9) Lc
2,47 . (10) Lc
2,51 . (11) Lc
2,52 .
6. nom. vr. enk. χωρα = chôra of dat. vr. enk. χωρᾳ = chôra(i) (streek, land) van het zelfst. naamw. χωρα = chôra (streek, land) . Taalgebruik in het NT : chôra (streek, land) . Bijbel (45) . OT (40) . NT (5) : (1) Mt
4,16 . (2) Mc
1,5 . (3) Lc 2,8 . (4) Lc 12,16 . (5) Hnd 10,39 .
- Vaak wordt χωρα = chôra (streek, land) nader bepaald door een volk of een volksstam . Hier verwijst deze streek naar Judea (Lc 2,4) .
- Waarom wonen Jozef en Maria in Nazaret in Galilea terwijl Jozef toch tot de stam Juda behoort en tot het huis van David ? Judea is toch het enige gebied dat nog een eigen gebied 'bezit' . Is het omdat het door de Romeinse bezetter onveilig is geworden in Judea en Jozef of zijn familie veiligheid heeft gezocht in Galilea ? Is het dan niet opmerkelijk dat zij door het decreet van de registratie terug moeten keren naar het hol van de leeuw ? Misschien is het niet toevallig dat zij zich schuil houden in het gebied van de herders .
- We zouden verwachten dat de herders hun kudde 's nachts in de schaapskooi laten overnachten en dat zij rusten . Maar zij bewaken hun schapen in het open veld . Laten zij hun schapen grazen 's nachts , uit veiligheid ? Voor zichzelf en voor hun schapen ?
- Op het einde van de lofzang van Zacharia (Lc
1,78 - Lc
1,79) wordt aangekondigd dat een licht vanuit de hoge zal opgaan om hen te verlichten die in de duisternis en de schaduw van de dood zijn gezeten . Hierin wordt naar Js 9,1 verwezen waar verwezen wordt naar de ballingschap . In de tijd van Jezus' geboorte is Judea bezet gebied en zijn velen gevlucht of uitgeweken . Er heerst onrecht en onrechtvaardigheid . In deze periode van verdrukking en ondergedokenheid snakt het volk naar een bevrijder en verlosser . Binnen dit kader is de verschijning van een hemelse bode een licht in de duisternis .
4. - 6. en tè(i) chôra(i) (in de streek, op het land, op het veld) . NT (2) : (1) Lc 2,8 . (2) Hnd
10,39 .
- LXX . בְּאֶרֶץ / בָּאָרֶץ = bâ´ârèts (in het land) < voorzetsel bë
+ bepaald lidw. ha + zelfst. naamw. אֶרֶץ = ´èrèts (land, aarde) . Taalgebruik in Tenakh : ´èrètz
(land) . Getalwaarde : aleph = 1 , resj = 20 of 200 , tsade = 18 of 90 ; totaal
: 39 (3 X 13 of 26 + 13) of 291 (3 X 97) . Structuur : 1 - 2 - 9 . De som van de elementen is telkens 3 . Tenakh (398) . Pentateuch (150) . Eerdere Profeten (58) . Latere Profeten (100) . 12 Kleine
Profeten (15) . Geschriften (75) .
Lc 2,8.7.
bep. lidw. dat. vr. enk. tè(i) (de) van het bepaald lidwoord ho , hè
, to (de - het) . Taalgebruik in het NT : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Lc (119) . Lc 2 (11) : (1) Lc
2,5 . (2) Lc
2,8 . (3) Lc
2,16 . (4) Lc
2,19 . (5) Lc
2,21 . (6) Lc
2,38 . (7) Lc
2,41 . (8) Lc
2,44 . (9) Lc
2,47 . (10) Lc
2,51 . (11) Lc
2,52 .
Lc 2,8.9.
act. ind. praes. nom. mann. mv. agraulountes (in de vrije natuur verblijvend)
van het werkw. agrauleô (op het land, in de vrije natuur verblijven) .
Taalgebruik in het NT : agrauleô
(op het land, in de vrije natuur verblijven) . Gr. agros (akker, land, veld)
. L. ager ( landbouw : agricola) . Ned. akker .
Lc (1) : Lc
2,8 . Deze vorm van agrauleô (op het land, in de vrije natuur verblijven)
in Lc slechts in dit vers , ook de enigste vorm in het NT .
10. kai (en) . Taalgebruik : kai
(en) in NT . Taalgebruik in Lc : kai
(en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et
. Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und .
Lc (822 / 1151) . Lc (+ : 11 / 20 : (1) Lc
2,3 . (2) Lc
2,7 . (3) Lc
2,8 . (4) Lc
2,9 . (5) Lc
2,10 . (6) Lc
2,12 . (7) Lc
2,13 . (8) Lc
2,15 . (9) Lc
2,16 . (10) Lc
2,18 . (11) Lc
2,20 . - 9 / 20) .
Lc 2,8-20 telt twintig verzen . Negen van de dertien verzen beginnen met kai
(en) . Twee verzen hebben de (echter) als tweede woord : (1) Lc
2,17 . (2) Lc
2,19 . Verzen die noch met kai (en) noch met de (echter) beginnen zijn :
(1) Lc
2,11 . (2) Lc
2,14 . Door de aaneenschakeling van het voegwoord kai (en) : en... en...
komt Lc 2,8-20 over als een mondeling verhalende tekst .
13. bep. lidw. gen. vr. enk. tès (de) van het bepaald lidwoord ho ,
hè , to (de - het) . Taalgebruik in het NT : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Lc (109) . Lc 2 (5) : (1) Lc
2,2 . (2) Lc
2,4 . (3) Lc
2,8 . (4) Lc
2,36 . (5) Lc
2,42 .
15. epi (op, bij) . Afkortingen : ep' en ef' . Taalgebruik in het NT : epi
(op, bij) . Taalgebruik in Lc : epi
(op, bij) . Ned. op .
Lc (104 + 25 + 20 = 149) . Lc 2 (5 + 2 = 7) . epi (5) : (1) Lc
2,8 . (2) Lc
2,14 . (3) Lc
2,20 . (4) Lc
2,33 . (5) Lc
2,47 . ep' (2) : (1) Lc
2,25 . (2) Lc
2,40 .
16. bep. lidw. acc. vr. enk. tèn . Taalgebruik in het NT : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Lc (149) . Lc 2 (8) : (1) Lc
2,1 . (2) Lc
2,3 . (3) Lc
2,4 . (4) Lc
2,8 . (5) Lc
2,16 . (6) Lc
2,34 . (7) Lc
2,35 . (8) Lc
2,39 .
Lc 2,9 - Lc 2,9 : 6. Geboorte van Jezus : Lc 2,1-20 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 2 -- Lc 2,1 - Lc 2,2 - Lc 2,3 - Lc 2,4 - Lc 2,5 - Lc 2,6 - Lc 2,7 - Lc 2,8 - Lc 2,9 - Lc 2,10 - Lc 2,11 - Lc 2,12 - Lc 2,13 - Lc 2,14 - Lc 2,15 - Lc 2,16 - Lc 2,17 - Lc 2,18 - Lc 2,19 - Lc 2,20 -- Lc (Lucas) - Lc 2 - Lc 2,21-40 - Lc 2,41-52 | ||||||||||||||||
|
Statenvertaling . 9 En ziet, een engel des Heeren stond bij hen, en de heerlijkheid
des Heeren omscheen hen, en zij vreesden met grote vreze. schilderij van Gebr.
Van Limburg: Verkondiging aan de herders
King James Bible . And, lo, the angel of the Lord came upon them, and the glory
of the Lord shone round about them: and they were sore afraid .
Luther-Bibel . 9 Und der Engel des Herrn trat zu ihnen, und die Klarheit des
Herrn leuchtete um sie; und sie fürchteten sich sehr.
Tekstanalyse van Lc
2,9 . Dit vers Lc
2,9 telt 15 (3 X 5) woorden en 85 (5 X 17) letters . De getalwaarde van
Lc 2,9
is 8644 (2 X 2 X 2161) . (volgens sommige handschriften : kai idou aggelos kuriou
= en zie een engel van de Heer) . Het vers bestaat uit drie nevenschikkende
zinnen . De eerste twee zinnen zijn parallel opgebouwd en bestaan elk uit 5
woorden :
(1) Lc 2,9
: kai (volgens sommige handschriften : idou = zie) aggelos kuriou epestè
autois kai doxa kuriou perielampsen autous (en een engel van de Heer stond bij
hen en de heerlijkheid van de Heer omstraalde hen) .
(2) Hnd
12,7 : kai idou aggelos kuriou epestè kai fôs elampsen en ...
(en zie een engel van de Heer stond erbij en een licht straalde in ...) .
Lc 2,9.1.
kai (en) . Taalgebruik : kai
(en) in NT . Taalgebruik in Lc : kai
(en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et
. Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und . Lc (822 / 1151) . Lc (+ : 11 / 20
: (1) Lc
2,3 . (2) Lc
2,7 . (3) Lc
2,8 . (4) Lc
2,9 . (5) Lc
2,10 . (6) Lc
2,12 . (7) Lc
2,13 . (8) Lc
2,15 . (9) Lc
2,16 . (10) Lc
2,18 . (11) Lc
2,20 . - 9 / 20) .
Lc 2,8-20 telt twintig verzen . Negen van de dertien verzen beginnen met kai
(en) . Twee verzen hebben de (echter) als tweede woord : (1) Lc
2,17 . (2) Lc
2,19 . Verzen die noch met kai (en) noch met de (echter) beginnen zijn :
(1) Lc
2,11 . (2) Lc
2,14 . Door de aaneenschakeling van het voegwoord kai (en) : en... en...
komt Lc 2,8-20 over als een mondeling verhalende tekst .
Lc 2,9.2. nom. mann. enk. αγγελος = aggelos (engel) . Taalgebruik in het NT : aggelos (engel) . Taalgebruik in de LXX : aggelos (engel) . Taalgebruik in Lc : aggelos (engel) . Bijbel (155) . OT (108) . NT (47) . Gn (10) : (1) Gn 16,7. (2) Gn 16,8 . (3) Gn 16,9 . (4) Gn 16,10 . (5) Gn 16,11 . (6) Gn 21,17 . (7) Gn 22,11 . (8) Gn 22,15 . (9) Gn 31,11 . (10) Gn 48,16 . Ex (5) : (1) Ex 3,2 . (2) Ex 4,24 . (3) Ex 14,19 . (4) Ex 23,23 . (5) Ex 32,34 . Lc (10) : (1) Lc 1,11 . (2) Lc 1,13 . (3) Lc 1,19 . (4) Lc 1,26 . (5) Lc 1,30 . (6) Lc 1,35 . (7) Lc 1,38 . (8) Lc 2,9 . (9) Lc 2,10 . (10) Lc 22,43 . Een vorm van αγγελος = aggelos in de LXX (350) , in het NT (175) , in Lc (25) , in Lc 1 (10) : (1) Lc 1,11 . (2) Lc 1,13 . (3) Lc 1,18 . (4) Lc 1,19 . (5) Lc 1,26 . (6) Lc 1,28 . (7) Lc 1,30 . (8) Lc 1,34 .(9) Lc 1,35 . (10) Lc 1,38 . In Lc 2 (5) : (1) Lc 2,9 . (2) Lc 2,10 . (3) Lc 2,13 . (4) Lc 2,15 . (5) Lc 2,21 . In Lc : 8 vormen van αγγελος = aggelos (engel) in 10 hoofdstukken en in 25 verzen . In 14 verzen in de kindsheidsverhalen (Lc 1-2) . In 2 verzen in de verschijningsverhalen . Voor de rest van het evangelie nog 10 verzen , waarvan 6 verzen in de gen. mv. .
aggelos (engel) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
1 | nom. enk. aggelos | 155 | 108 | 47 | 6 | 10 | 1 | 11 | 2 | 17 | 16 | 17 |
1. | 2. | 3. | 4. | 5. | 6. | 7. | 8. | 9. | 10. | |||
aggelos (engel) | Lc | Lc 1 | Lc 2 | Lc 4 | Lc 7 | Lc 9 | Lc 12 | Lc 15 | Lc 16 | Lc 22 | Lc 24 | |
1 | nom. enk. aggelos | 10 | (1) Lc 1,11 . (2) Lc 1,13 . (3) Lc 1,19 . (4) Lc 1,26 . (5) Lc 1,30 . (6) Lc 1,35 . (7) Lc 1,38 . | (8) Lc 2,9 . (9) Lc 2,10 . | (10) Lc 22,43 . | |||||||
2 | gen. enk. aggelou | 1 | (1) Lc 2,21 . | |||||||||
3 | dat. enk. aggelôi | 1 | (1) Lc 2,13 . | |||||||||
4 | acc. enk. aggelon | 3 | (1) Lc 1,18 . (2) Lc 1,34 . | (3) Lc 7,27 . | ||||||||
5 | nom. + voc. mv. aggeloi | 1 | (1) Lc 2,15 . | |||||||||
6 | gen. mv. aggelôn | 7 | (1) Lc 7,24 . | (2) Lc 9,26 . | (3) Lc 12,8 . (4) Lc 12,9 . | (5) Lc 15,15 . | (6) Lc 16,22 . | (7) Lc 24,23 . | ||||
7 | dat. mann. mv. aggelois | 1 | (1) Lc 4,10 . | |||||||||
8 | acc. mv. aggelous | 1 | (1) Lc 9,52 . | |||||||||
Totaal | 25 | 9 | 5 | 1 | 2 | 2 | 2 | 1 | 1 | 1 | 1 |
Lc 2,9.3.
nom. mann. enk. κυριος = kurios (heer) . Taalgebruik in het NT : kurios
(heer) . Taalgebruik in de LXX : kurios
(heer) . Taalgebruik in Lc : kurios
(heer) . Lc (30) . Lc 1 (5) : (1) Lc
1,25 . (2) Lc
1,28 . (3) Lc
1,32 . (4) Lc
1,58 . (5) Lc
1,68 . Verder in Lc 1 . :
- gen. mann. enk. kuriou (van de heer) . Lc 1 (9)
: (1) Lc
1,6 . (2) Lc
1,9 . (3) Lc
1,11 . (4) Lc
1,15 . (5) Lc
1,38 . (6) Lc
1,43 . (7) Lc
1,45 . (8) Lc
1,66 . (9) Lc
1,76 .
- dat. mann. enk. kuriô(i) : Lc 1 (1) Lc
1,17 .
- acc. mann. enk. kurion Lc 1 (2) : (1) Lc
1,16 . (2) Lc
1,47 .
In totaal een vorm van κυριος = kurios (heer) in Lc 1 in 17 verzen . In het
eerste deel van de lofzang (Lc 1,68-79) in Lc
1,68 : kurios : JHWH , in het tweede deel van de lofzang (Lc 1,68-79) in Lc 1,76 : enôpion kuriou (voor het oog van JHWH) .
Een vorm van κυριος = kurios (heer)
in de LXX (8591) , in het NT (718) , in Lc in 99 verzen .
kurios (heer) enk. | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn.. | ev. | Paul. | Ap. br. | |
3 | gen. enk. kuriou | 2301 | 2070 | 231 | 15 | 4 | 26 | 6 | 44 | 133 | 3 | 45 | 51 | 107 | 26 |
1. | 2. | 3. | 4. | 5. | 6. | 7. | 8. | 9. | 10. | 11. | 12. | 13. | 14. | 15. | 16. | 17. | 18. | 19. | 20. | |||
kurios (heer) enk. | Lc | Lc 1 | Lc 2 | Lc 3 | Lc 4 | Lc 5 | Lc 6 | Lc 7 | Lc 9 | Lc 10 | Lc 11 | Lc 12 | Lc 13 | Lc 14 | Lc 16 | Lc 17 | Lc 18 | Lc 19 | Lc 20 | Lc 22 | Lc 24 | |
1 | nom. enk. kurios | 30 | 5 | 2 | 1 | 1 | 2 | 1 | 5 | 1 | 1 | 2 | 1 | 1 | 2 | 3 | 1 | 1 | ||||
2 | voc. enk. kurie | 26 | 2 | 1 | 1 | 3 | 3 | 1 | 1 | 3 | 1 | 1 | 1 | 5 | 3 | |||||||
3 | gen. enk. kuriou | 26 | 9 | 5 | 1 | 2 | 1 | 2 | 1 | 1 | 1 | 1 | 1 | 1 | ||||||||
4 | dat. enk. kuriô(i) | 7 | 1 | 2 | 1 | 1 | 1 | 1 | ||||||||||||||
5 | acc. enk. kurion | 10 | 2 | 2 | 1 | 1 | 1 | 1 | 2 | |||||||||||||
totaal | 99 | 17 | 9 | 1 | 4 | 3 | 2 | 2 | 4 | 8 | 2 | 8 | 5 | 3 | 4 | 3 | 2 | 8 | 7 | 5 | 2 |
- Hebreeuws . יהוה = JHWH . Eigennaam van God . Taalgebruik in Tenakh
: JHWH . Getalwaarde : jod = 10 , he = 5 , waw = 6 . Totaal : 26 . Structuur : 1 -
5 - 6 - 5 . De som van de elementen is telkens 8 . Tenakh (5193) . Pentateuch (1326) . Eerdere Profeten (1013) . Latere
Profeten (1357) . 12 Kleine Profeten (387) . Geschriften (1110) .
- Latijn . Dominus . Ned. Heer . D. Herr . E. Lord . Aramees : יוי = JWJ . Arabisch : رَب = rabb (God, Heer) . Taalgebruik in de Qoran : rabb (God, Heer) .
- Sabbah Messod & Roger , Les secrets de l'Exode , Jean-Cyrille Godefroy , 2000 , p.93-96 . Op deze blz. wordt een verband tussen anokhi Adonai en farao Achn-aton gelegd .
- In Lc
2,9 komt de gen. κυριου = kuriou (van JHWH / Adonaij / de Heer) op de derde plaats
in de eerste en tweede parallel opgebouwde nevenschikkende zin . In de eerste
zin is een gen. bij αγγελος = aggelos (engel) , in de tweede zin bij δοξα = doxa (heerlijkheid) .
Lc 2,9.2.
- 3. αγγελος κυριου = aggelos kuriou (de engel van de Heer) . NT (12) . Mt (5) : (1) Mt
1,20 . (2) Mt
1,24 . (3) Mt
2,13 . (4) Mt
2,19 . (5) Mt
28,2 . Lc (2) : (1) Lc
1,11 . (2) Lc 2,9 . Hnd (5) : (1) Hnd
5,19 . (2) Hnd
7,30 . (3) Hnd
8,26 . (4) Hnd
12,7 . (5) Hnd
12,23 . (6) Hnd
27,23 .
(1) Lc
1,11 : ωφθη δε αυτῳ αγγελος κυριου = ôfthè de autôi aggelos kuriou = een engel van
de Heer echter verscheen hem . Zie Lc
22,43 : ωφθη δε αυτῳ αγγελος απ' ουρανου = ôfthè de autôi aggelos ap'ouranou = een engel
uit de hemel echter verscheen hem .
(2) Lc 2,9
: και = kai (volgens sommige handschriften : = idou = zie) αγγελος κυριου = aggelos kuriou = en (zie)
een engel van de Heer . επεστη αυτοις = epestè autois kai doxa kuriou perielampsen autous
(en een engel van de Heer stond bij hen en de heerlijkheid van de Heer omstraalde
hen) . Zie Hnd
12,7 : = kai idou aggelos kuriou epestè kai fôs elampsen en ...
(en zie een engel van de Heer stond er en een licht straalde in ...) .
Lc 2,9.4. act. ind. aor. 3de pers. enk. επεστη = epestè (hij stond bij) van het werkw. εφιστημι = efistèmi (staan bij) . Taalgebruik in het NT : efistèmi (staan bij) . Taalgebruik in de LXX : efistèmi (staan bij) . Taalgebruik in Lc : efistèmi (staan bij) . Taalgebruik in Hnd : efistèmi (staan bij) . Bijbel (6) : (1) 1 S 17,51 . (2) Js 63,5 . (3) Jdt 8,3 . (4) W 19,1 . (5) Lc 2,9 . (6) Hnd 12,7 . Een vorm van εφιστημι = efistèmi in de LXX (84) , in het NT (21) , in Lc (7) : (1) Lc 2,9 . (2) Lc 2,38 . (3) Lc 4,39 . (4) Lc 10,40 . (5) Lc 20,1 . (6) Lc 21,34 . (7) Lc 24,4 .
1. | 2. | 3. | 4. | 5. | 6. | |||
efistèmi (staan bij) | Lc | Lc 2 | Lc 4 | Lc 10 | Lc 20 | Lc 21 | Lc 24 | |
1 | act. ind. aor. 3de p. enk. epestè |
1 | (1) Lc 2,9 . | |||||
2 | act. ind. aor. 3de p. mv. epestèsan | 2 | (1) Lc 20,1 . | (2) Lc 24,4 . | ||||
3 | act. part. aor. nom. mann. enk. epistas | 1 | (1) Lc 4,39 . | |||||
4 | act. part. aor. nom. vr. enk. epistasa | 2 | (1) Lc 2,38 . | (2) Lc 10,40 . | ||||
5 | act. conj. aor. 3de pers. enk. epistè(i) | 1 | (1) Lc 21,34 . | |||||
totaal | 7 | 2 | 1 | 1 | 1 | 1 | 1 |
In twee verzen in het NT : (1) Lc 2,9 : kai aggelos kuriou epestè autois kai doxa kuriou perielampsen autous (en een engel van de Heer stond bij hen en de heerlijkheid van de Heer omstraalde hen) . (2) Hnd 12,7 : kai idou aggelos kuriou epestè kai fôs elampsen en ... (en zie een engel van de Heer stond erbij en een licht straalde in ...) .
Lc 2,9.5. pers. voornaamw. dat. mann. en onz. mv. autois (aan hen) . Taalgebruik in het NT : voornaamwoord autos . Taalgebruik in Lc. : voornaamwoord autos . Lc (89) . Lc 2 (6) : (1) Lc 2,7 . (2) Lc 2,9 . (3) Lc 2,10 . (4) Lc 2,17 . (5) Lc 2,50 . (6) Lc 2,51 .
Lc 2,9.6.
kai (en) . Taalgebruik : kai
(en) in NT . Taalgebruik in Lc : kai
(en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et
. Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und . Lc (822 / 1151) . Lc (+ : 11 / 20
: (1) Lc
2,3 . (2) Lc
2,7 . (3) Lc
2,8 . (4) Lc
2,9 . (5) Lc
2,10 . (6) Lc
2,12 . (7) Lc
2,13 . (8) Lc
2,15 . (9) Lc
2,16 . (10) Lc
2,18 . (11) Lc
2,20 . - 9 / 20) .
Lc 2,8-20 telt twintig verzen . Negen van de dertien verzen beginnen met kai
(en) . Twee verzen hebben de (echter) als tweede woord : (1) Lc
2,17 . (2) Lc
2,19 . Verzen die noch met kai (en) noch met de (echter) beginnen zijn :
(1) Lc
2,11 . (2) Lc
2,14 . Door de aaneenschakeling van het voegwoord kai (en) : en... en...
komt Lc 2,8-20 over als een mondeling verhalende tekst .
Lc 2,9.7. nom. vr. enk. δοξα = doxa (heerlijkheid) . Taalgebruik in het NT : doxa (heerlijkheid) . Taalgebruik in de LXX : doxa (heerlijkheid) . Taalgebruik in Lc : doxa (heerlijkheid) . Lc (4) : (1) Lc 2,9 . (2) Lc 2,14 . (3) Lc 14,10 . (4) Lc 19,38 . Een vorm van δοξα = doxa (heerlijkheid) in de LXX (453) , in het NT (165) , in Lc (13) : (1) Lc 2,9 . (2) Lc 2,14 . (3) Lc 2,32 . (4) Lc 4,6 . (5) Lc 9,26 . (6) Lc 9,31 . (7) Lc 9,32 . (8) Lc 12,27 . (9) Lc 14,10 . (10) Lc 17,18 . (11) Lc 19,38 . (12) Lc 21,27 . (13) Lc 24,26 . In Lc : 4 vormen in 9 hoofdstukken en in 13 verzen .
doxa (heerlijkheid) (enk.) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. |
nom. vr. enk. doxa | 134 | 101 | 33 | 4 | 1 | 23 | 5 | 4 | 5 | 19 | 4 |
1. | 2. | 3. | 4. | 5. | 6. | 7. | 8. | 9. | |||
doxa (enk.) | Lc | Lc 2 | Lc 4 | Lc 9 | Lc 12 | Lc 14 | Lc 17 | Lc 19 | Lc 21 | Lc 24 | |
1. | nom. vr. enk. doxa | 4 | Lc 2,9 . (2) Lc 2,14 . | (3) Lc 14,10 . | (4) Lc 19,38 . | ||||||
2. | gen. vr. enk. doxès | 1 | (1) Lc 21,27 . | ||||||||
3. | dat. vr. enk. doxè(i) | 3 | (1) Lc 9,26 . (2) Lc 9,31 . | (3) Lc 12,27 . | |||||||
4. | acc. vr. enk. doxan | 5 | (1) Lc 2,32 . | (2) Lc 4,6 . | (3) Lc 9,32 . | (4) Lc 17,18 . | (5) Lc 24,26 . | ||||
totaal | 13 | 3 | 1 | 3 | 1 | 1 | 1 | 1 | 1 | 1 |
- כַבוֹד = kabhôd
(heerlijkheid) . Taalgebruik in Tenakh : kabhôd
(heerlijkheid) . Taalgebruik in Jesaja : kabhôd
(heerlijkheid) . Getalwaarde : kaph = 11 of 20 , beth = 2 , waw = 6 , daleth
= 4 . Totaal : 23 OF 32 (2² X 2³) . Structuur : 2 - 2 - 6 - 4 . De som van de elementen is telkens 5 . כַבֹד = kabhod
= 17. Tenakh (82) . Pentateuch
(10) . Niet in Gn . Niet in Dt . Ex (4) telkens in combinatie
met JHWH : (1) Ex
16,7 . (2) Ex
16,10 . (3) Ex
24,16 . (4) Ex
24,17 .
- וּכַבֹד = ûkhëbhôd (en de heerlijkheid) . Tenakh (26) . Pentateuch
(3) : (1) Ex
40,34 . (2) Ex
40,35 . (3) Nu
14,10 . In 7 verzen in combinatie met JHWH .
- In Hebreeuws betekent
het zwaarte (b.v. van zijn mantel) . In het Grieks getransponeerd naar iets
lichts , heerlijks : δοξα = doxa . Lat. gloria . Fr. gloire . Ned. heerlijkheid .
Lc 2,9.8. gen. mann. enk. κυριου = kuriou (van de heer) van het zelfst. naamw. κυριος = kurios (heer) . Taalgebruik in het NT : kurios (heer) . Taalgebruik in de LXX : kurios (heer) . Een vorm van κυριος = kurios (heer) in de Septuaginta (8591) , in het NT (718) . Lc (26) . Lc 2 (5) : (1) Lc 2,9 . (2) Lc 2,23 . (3) Lc 2,24 . (4) Lc 2,26 . (5) Lc 2,39 .
kurios (heer) enk. | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn.. | ev. | Paul. | Ap. br. | |
3 | gen. enk. kuriou | 2301 | 2070 | 231 | 15 | 4 | 26 | 6 | 44 | 133 | 3 | 45 | 51 | 107 | 26 |
1. | 2. | 3. | 4. | 5. | 6. | 7. | 8. | 9. | 10. | 11. | 12. | 13. | 14. | 15. | 16. | 17. | 18. | 19. | 20. | |||
kurios (heer) enk. | Lc | Lc 1 | Lc 2 | Lc 3 | Lc 4 | Lc 5 | Lc 6 | Lc 7 | Lc 9 | Lc 10 | Lc 11 | Lc 12 | Lc 13 | Lc 14 | Lc 16 | Lc 17 | Lc 18 | Lc 19 | Lc 20 | Lc 22 | Lc 24 | |
1 | nom. enk. kurios | 30 | 5 | 2 | 1 | 1 | 2 | 1 | 5 | 1 | 1 | 2 | 1 | 1 | 2 | 3 | 1 | 1 | ||||
2 | voc. enk. kurie | 26 | 2 | 1 | 1 | 3 | 3 | 1 | 1 | 3 | 1 | 1 | 1 | 5 | 3 | |||||||
3 | gen. enk. kuriou | 26 | 9 | 5 | 1 | 2 | 1 | 2 | 1 | 1 | 1 | 1 | 1 | 1 | ||||||||
4 | dat. enk. kuriô(i) | 7 | 1 | 2 | 1 | 1 | 1 | 1 | ||||||||||||||
5 | acc. enk. kurion | 10 | 2 | 2 | 1 | 1 | 1 | 1 | 2 | |||||||||||||
totaal | 99 | 17 | 9 | 1 | 4 | 3 | 2 | 2 | 4 | 8 | 2 | 8 | 5 | 3 | 4 | 3 | 2 | 8 | 7 | 5 | 2 |
Lc 2,9.7.
- 8. doxa kuriou (de heerlijkheid van de Heer) . NT (1) : Lc 2,9 .
- Hebreeuws . כַּבֹד יהוה = këbhôd JHWH (heerlijkheid van JHWH) . Tenakh (17) . Ex (4) : (1) Ex
16,7 . (2) Ex
16,10 . (3) Ex
24,16 . (4) Ex
24,17 . Verder : (5) Lv
9,6 . (6) Nu
17,7 . Ps (1) : (7) Ps
138,5 . Js (2) : (1) Js
40,5 . (2) Js
58,8 . Ez (6) : (1) Ez
1,28 . (2) Ez
3,12 . (3) Ez
3,23 . (4) Ez
10,4 (tweemaal) . (5) Ez
10,18 . (6) Ez
11,23 . Tenslotte : Hab
2,14 .
- וּכַבֹד יהוה = ûkhëbhôd JHWH (en de heerlijkheid van JHWH) . Tenakh : (1) Ex 40,34 (mâle´ ´èth hammisjëkân = vervulde de tabernakel)
. (2) Ex
40,35 (mâle´ ´èth hammisjëkân = vervulde
de tabernakel) . (3) Nu
14,10 . (4) 2
Kr 7,1 (mâle´ ´èth habbâjit = vervulde het
huis) . (5) 2
Kr 7,3 (`al habbâjjith = over het huis) . (6) Js
60,1 . (7) Ez
43,4 .
9. act. ind. aor. 3de pers. enk. περιελαμψεν = perielampsen van het werkw. περιλαμπω = perilampô (omstralen) . Zie het werkw. λαμπω = lampô (stralen, schijnen) . Taalgebruik in de Bijbel : lampô
(stralen, schijnen) . Taalgebruik in Lc : lampô
(stralen, schijnen) . Taalgebruik in Hnd : lampô
(stralen, schijnen) . Een vorm van het werkw. περιλαμπω = perilampô in het NT (2) : (1) Lc 2,9 . (2) Hnd 26,13 .
- act. ind. aor. 3de pers. enk. ελαμψεν = elampsen (hij straalde) van het werkw. λαμπω = lampô (stralen, schijnen) . Taalgebruik in het NT : lampô
(stralen, schijnen) . Taalgebruik in Lc : lampô
(stralen, schijnen) . Taalgebruik in Hnd : lampô
(stralen, schijnen) . Bijbel = NT (3) : (1) Mt
17,2 . (2) Hnd
12,7 . (3) 2
Kor 4,6 . Een vorm van λαμπω = lampô in de LXX (7) , in het NT (7) : (1) Mt
5,15 . (2) Mt
5,16 . (3) Mt
17,2 . (4) Lc 17,24 . (5) Hnd
12,7 . (6) 2
Kor 4,6 (2 vormen) , in Lc (1) .
7. - 9.
- נִרְאָה יהוה כְּבֹד = këbhôd JHWH nirë´âh (de heerlijkheid van de Heer verscheen) . Tenakh (1) : Ex 16,10 .
- נִרְאָה יהוה וּכְבֹד = ûkhkëbhôd JHWH nirë´âh (en de heerlijkheid van de Heer verscheen) . Tenakh (1) : Nu 14,10 .
Lc 2,9.11.
kai (en) . Taalgebruik : kai
(en) in NT . Taalgebruik in Lc : kai
(en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et
. Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und . Lc (822 / 1151) . Lc (+ : 11 / 20
: (1) Lc
2,3 . (2) Lc
2,7 . (3) Lc
2,8 . (4) Lc
2,9 . (5) Lc
2,10 . (6) Lc
2,12 . (7) Lc
2,13 . (8) Lc
2,15 . (9) Lc
2,16 . (10) Lc
2,18 . (11) Lc
2,20 . - 9 / 20) .
Lc 2,8-20 telt twintig verzen . Negen van de dertien verzen beginnen met kai
(en) . Twee verzen hebben de (echter) als tweede woord : (1) Lc
2,17 . (2) Lc
2,19 . Verzen die noch met kai (en) noch met de (echter) beginnen zijn :
(1) Lc
2,11 . (2) Lc
2,14 . Door de aaneenschakeling van het voegwoord kai (en) : en... en...
komt Lc 2,8-20 over als een mondeling verhalende tekst .
Lc 2,9.12. ind. aor. 3de pers. mv. εφοβηθησαν = efobèthèsan (zij vreesden) van het werkw. φοβεομαι = fobeomai (vrezen, door fobieën bevangen worden) . Taalgebruik in het NT : fobeomai (vrezen, door fobieën bevangen worden) . Taalgebruik in de LXX : fobeomai (vrezen, door fobieën bevangen worden) . Taalgebruik in Lc : fobeomai (vrezen, door fobieën bevangen worden) . Lc (4) : (1) Lc 2,9 . (2) Lc 8,35 . (3) Lc 9,34 . (4) Lc 20,19 . Een vorm van φοβεομαι = fobeomai (vrezen, door fobieën bevangen worden) in de LXX (460) , in het NT (95) , in Lc (21) : (1) Lc 1,13 . (2) Lc 1,30 . (3) Lc 1,50 . (4) Lc 2,9 . (5) Lc 2,10 . (6) Lc 5,10 . (7) Lc 8,25 . (8) Lc 8,35 . (9) Lc 8,50 . (10) Lc 9,34 . (11) Lc 9,45 . (12) Lc 12,4 . (13) Lc 12,5 . (14) Lc 12,7 . (15) Lc 12,32 . (16) Lc 18,2 . (17) Lc 18,4 . (18) Lc 19,21 . (19) Lc 20,19 . (20) Lc 22,2 . (21) Lc 23,40 .
bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | ||
ind. aor. 3de pers. mv. efobèthèsan | 49 | 35 | 14 | 4 | 3 | 4 | 1 | 1 | 1 | 11 | 12 | 1 |
Lc 2,9.13. acc. mann. enk. φοβον = fobon (vrees, fobie) van het zelfst. naamw. φοβος = fobos (vrees, fobie) . Taalgebruik in het NT : fobos (vrees, fobie) . Taalgebruik in Lc : fobos (vrees, fobie) . Lc (1) Lc 2,9 . Een vorm van φοβος = fobos (vrees, fobie) in Lc (7) : (1) Lc 1,12 . (2) Lc 1,65 . (3) Lc 2,9 . (4) Lc 5,26 . (5) Lc 7,16 . (6) Lc 8,37 . (7) Lc 21,26 .
fobos (vrees) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | |
4 | acc. mann. enk. fobon | 54 | 40 | 14 | 1 | 1 | 1 | 3 | 7 | 2 | 1 | 2 | 5 | 2 |
Lc 2,9.14.
acc. mann. enk. megan van het bijvoegl. naamw. megas (groot) . Taalgebruik in
het NT : megas
(groot) . Taalgebruik in Lc : megas
(groot) .
Lc (1) Lc
2,9 . Een vorm van megas (groot) in Lc in 25 verzen , in Lc 2 (2) : (1)
Lc 2,9
. (2) Lc
2,10 .
Lc 2,9.11. - 14. kai efobèthèsan (en zij vreesden) fobon megan (een grote vrees) . Lc (1) Lc 2,9 .
Lc 2,10 - Lc 2,10 : 6. Geboorte van Jezus : Lc 2,1-20 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 2 -- Lc 2,1 - Lc 2,2 - Lc 2,3 - Lc 2,4 - Lc 2,5 - Lc 2,6 - Lc 2,7 - Lc 2,8 - Lc 2,9 - Lc 2,10 - Lc 2,11 - Lc 2,12 - Lc 2,13 - Lc 2,14 - Lc 2,15 - Lc 2,16 - Lc 2,17 - Lc 2,18 - Lc 2,19 - Lc 2,20 -- Lc (Lucas) - Lc 2 - Lc 2,21-40 - Lc 2,41-52 | ||||||||||||||||
|
Statenvertaling . 10 En de engel zeide tot hen: Vreest niet, want, ziet, ik
verkondig u grote blijdschap, die al den volke wezen zal;
King James Bible . [10] And the angel said unto them, Fear not: for, behold,
I bring you good tidings of great joy, which shall be to all people.
Luther-Bibel . 10 Und der Engel sprach zu ihnen: Fürchtet euch nicht! Siehe,
ich verkündige euch große Freude, die allem Volk widerfahren wird;
Tekstuitleg van Lc 2,10 . Het vers Lc 2,10 telt 18 (2 X 3 X 3) woorden en 89 letters . De getalwaarde van Lc 2,10 is 8381 (17 X 17 X 29) .
Lc 2,10.1. kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Taalgebruik in Lc : kai (en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et . Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und . Lc (822) . Lc 2 (+ 39 / - 13 = 52) . Lc 2,1-20 (+ 12 / - 8 : (1) Lc 2,1 . (2) Lc 2,2 . (3) Lc 2,5 . (4) Lc 2,6 . (5) Lc 2,11 . (6) Lc 2,14 . (7) Lc 2,17 . (8) Lc 2,19 .) . Lc 2,21-40 (+ 15 / - 5 = 20) . Lc 2,41-52 (+ 12 / - 0 = 12) .
1. - 2. και ειπεν = kai eipen (en hij zei) . NT (140) . Lc () . Lc 1 (4) : (1) Lc
1,18 . (2) Lc
1,30 . (3) Lc
1,42 . (4) Lc
1,46 . Lc 2 (4) : (1) Lc 2,10 . (2) Lc 2,28 . (3) Lc 2,34 . (4) Lc 2,49 .
- ειπεν δε = eipen de (hij zei echter) in NT (78) . Lc (52) . Lc 1 (3) : (1) Lc
1,13 . (2) Lc
1,34 . (3) Lc
1,38 . Lc 2 (0) .
- Hebreeuws . וַיּאֹמֶר = wajj´omèr (en hij zei) < prefix verbindingswoord wë
+ werkwoordvorm qal act. imperf. 3de pers. mann. enk. van het werkw. אמר = ´-m-r (zeggen) . Taalgebruik in Tenakh : ´âmar
(zeggen) . Getalwaarde : aleph = 1 , mem
= 13 of 40 , resj = 20 of 200 ; totaal : 34 (2 X 17) of 241 (priemgetal) . Structuur : 1 - 4 - 2 . De som van de elementen is telkens 7 . Tenakh
(1879) . Pentateuch (594) . Eerdere Profeten (868) . Latere Profeten (120) .
12 Kleine Profeten (56) . Geschriften (241) .
Lc 2,10.3. pers. voornaamw. dat. mann. en onz. mv. autois (aan hen) . Taalgebruik in het NT : voornaamwoord autos . Taalgebruik in Lc. : voornaamwoord autos . Lc (89) . Lc 2 (6) : (1) Lc 2,7 . (2) Lc 2,9 . (3) Lc 2,10 . (4) Lc 2,17 . (5) Lc 2,50 . (6) Lc 2,51 .
1. - 3. και ειπεν αυτοις = kai eipen autois (en hij zei hen) . NT (30) . Slechts in de evangelies . Lc (9) : (1) Lc
2,10 . (2) Lc
9,48 . (3) Lc
13,22 . (4) Lc
16,15 . (5) Lc
22,35 . (6) Lc
22,46 . (7) Lc
24,19 . (8) Lc
24,38 . (9) Lc
24,46 .
- ειπεν δε αυτοις = eipen de autois (hij zei echter aan hen) . NT (7) : (1) Lc 8,25 . (2) Lc 9,20 . (3) Lc 10,18 . (4) Lc 11,2 . (5) Lc
22,67 . (6) Lc
24,44 . (7) Joh
6,35 .
- και ειπεν προς αυτους = kai eipen pros autous (en hij zei tot hen) . NT (= Lc) (8) : (1) Lc 2,49 . (2) Lc 3,14 . (3) Lc 4,23 . (4) Lc 8,22 . (5) Lc 9,3 . (6) Lc 11,5 . (7) Lc 19,13 . (8) Lc 22,15 .
- ειπεν δε προς αυτους = eipen de pros autous (hij zei echter tot hen) . NT (6) : (1) Lc 9,13 . (2) Lc 12,15 . (3) Lc 15,3 . (4) Lc
20,41 . (5) Lc 24,17 . (6) Hnd
1,7 .
- לָהֶם וַיּאֹמֶר = wajjo´mèr lâhèm (en hij zei hen) . Tenakh (39) . Pentateuch (9) : (1) Gn 1,28 . (2) Gn 9,1 . (3) Gn 29,4 . (4) Gn 29,5 . (5) Gn 29,6 . (6) Gn 44,15 . (7) Ex 17,2 . (8) Ex 32,27 . (9) Nu 20,10 .
- אֲלֵיהֶם וַיּאֹמֶר = wajjo´mèr ´äle(j)hèm (en hij zei tot hen) . Tenakh (2) : (1) Gn 34,14 . (2) Joz 9,21 .
Lc 2,10.5. nom. mann. enk. αγγελος = aggelos (engel) . Taalgebruik in het NT : aggelos (engel) . Taalgebruik in de LXX : aggelos (engel) . Taalgebruik in Lc : aggelos (engel) . Bijbel (155) . OT (108) . NT (47) . Gn (10) : (1) Gn 16,7. (2) Gn 16,8 . (3) Gn 16,9 . (4) Gn 16,10 . (5) Gn 16,11 . (6) Gn 21,17 . (7) Gn 22,11 . (8) Gn 22,15 . (9) Gn 31,11 . (10) Gn 48,16 . Ex (5) : (1) Ex 3,2 . (2) Ex 4,24 . (3) Ex 14,19 . (4) Ex 23,23 . (5) Ex 32,34 . Lc (10) : (1) Lc 1,11 . (2) Lc 1,13 . (3) Lc 1,19 . (4) Lc 1,26 . (5) Lc 1,30 . (6) Lc 1,35 . (7) Lc 1,38 . (8) Lc 2,9 . (9) Lc 2,10 . (10) Lc 22,43 . Een vorm van αγγελος = aggelos in de LXX (350) , in het NT (175) , in Lc (25) , in Lc 1 (10) : (1) Lc 1,11 . (2) Lc 1,13 . (3) Lc 1,18 . (4) Lc 1,19 . (5) Lc 1,26 . (6) Lc 1,28 . (7) Lc 1,30 . (8) Lc 1,34 .(9) Lc 1,35 . (10) Lc 1,38 . In Lc 2 (5) : (1) Lc 2,9 . (2) Lc 2,10 . (3) Lc 2,13 . (4) Lc 2,15 . (5) Lc 2,21 . In Lc : 8 vormen van αγγελος = aggelos (engel) in 10 hoofdstukken en in 25 verzen . In 14 verzen in de kindsheidsverhalen (Lc 1-2) . In 2 verzen in de verschijningsverhalen . Voor de rest van het evangelie nog 10 verzen , waarvan 6 verzen in de gen. mv. .
aggelos (engel) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
1 | nom. enk. aggelos | 155 | 108 | 47 | 6 | 10 | 1 | 11 | 2 | 17 | 16 | 17 |
1. | 2. | 3. | 4. | 5. | 6. | 7. | 8. | 9. | 10. | |||
aggelos (engel) | Lc | Lc 1 | Lc 2 | Lc 4 | Lc 7 | Lc 9 | Lc 12 | Lc 15 | Lc 16 | Lc 22 | Lc 24 | |
1 | nom. enk. aggelos | 10 | (1) Lc 1,11 . (2) Lc 1,13 . (3) Lc 1,19 . (4) Lc 1,26 . (5) Lc 1,30 . (6) Lc 1,35 . (7) Lc 1,38 . | (8) Lc 2,9 . (9) Lc 2,10 . | (10) Lc 22,43 . | |||||||
2 | gen. enk. aggelou | 1 | (1) Lc 2,21 . | |||||||||
3 | dat. enk. aggelôi | 1 | (1) Lc 2,13 . | |||||||||
4 | acc. enk. aggelon | 3 | (1) Lc 1,18 . (2) Lc 1,34 . | (3) Lc 7,27 . | ||||||||
5 | nom. + voc. mv. aggeloi | 1 | (1) Lc 2,15 . | |||||||||
6 | gen. mv. aggelôn | 7 | (1) Lc 7,24 . | (2) Lc 9,26 . | (3) Lc 12,8 . (4) Lc 12,9 . | (5) Lc 15,15 . | (6) Lc 16,22 . | (7) Lc 24,23 . | ||||
7 | dat. mann. mv. aggelois | 1 | (1) Lc 4,10 . | |||||||||
8 | acc. mv. aggelous | 1 | (1) Lc 9,52 . | |||||||||
Totaal | 25 | 9 | 5 | 1 | 2 | 2 | 2 | 1 | 1 | 1 | 1 |
Lc 2,10.1.
- 2. 4. - 5.
- ειπεν ὁ αγγελος = eipen ho aggelos (de engel zei) . NT (3) : (1) Lc
1,30 . (2) Hnd 12,8 . (3) Apk 17,7 .
-- και ειπεν ὁ αγγελος αυτῃ = kai eipen ho aggelos autè(i) (en de engel zei) : NT (1) : Lc
1,30 .
-- και ειπεν αυτοις ὁ αγγελος = kai eipen autois ho aggelos = en de engel zei hen) . NT (1) : Lc 2,10 .
- ειπεν δε προς αυτον ὁ αγγελος = eipen de pros auton ho aggelos = de engel echter zei tot hem) . NT (1) : Lc 1,13 .
- και αποκριθεις ὁ αγγελος ειπεν = kai apokritheis ho aggelos eipen (en beantwoord zei de engel) .
-- (1) Lc
1,19 : και αποκριθεις ὁ αγγελος ειπεν αυτῳ = kai apokritheis ho aggelos eipen autôi (en beantwoord zei
de engel hem) .
-- (2) Lc
1,35 : και αποκριθεις ὁ αγγελος ειπεν αυτῃ = kai apokritheis ho aggelos eipen autèi (en beantwoord zei
de engel haar) .
In de twee verzen beantwoordt de engel een vraag , in Lc
1,19 van Zacharia en in Lc
1,35 van Maria .
- יהוה מַלְאַך וַיּאֹמֶר = wajjo´mer malë´akh JHWH (de engel van JHWH zei) . Tenakh (4) : (1) Nu 22,35 . (2) Re 13,13 . (3) Re 13,16 . (4) Re 13,18 .
- הָאֱלֹהִים מַלְאַך וַיּאֹמֶר = wajjo´mer malë´akh ´èlohîm (de engel van God zei) . Tenakh (1) : Gn 21,17 .
- הָאֱלֹהִים מַלְאַך וַיּאֹמֶר = wajjo´mer malë´akh hâ´èlohîm (de engel van God zei) . Tenakh (6) : (1) Gn
31,11 . (2) Ex 14,19 . (3) Re 6,20 . (4) Re 13,6 . (5) Re 13,9 . (6) 2 S 14,20 .
Lc 2,10.7. ind. + imperat. praes. 2de pers. mv. φοβεισθε = fobeisthe (vreest) van het werkw. fobeomai (vrezen, door fobieën bevangen worden) . Taalgebruik in het NT : fobeomai (vrezen, door fobieën bevangen worden) . Taalgebruik in Lc : fobeomai (vrezen, door fobieën bevangen worden) . Mt (6) : (1) Mt 10,28 . (2) Mt 10,31 . (3) Mt 14,27 . (4) Mt 16,7 . (5) Mt 28,5 . (6) Mt 28,10 . Mc (1) : Mc 6,50 . Lc (2) : (1) Lc 2,10 . (2) Lc 12,7 . Een vorm van φοβεομαι = fobeomai (vrezen, door fobieën bevangen worden) in de LXX (460) , in het NT (95) , in Lc (21) : (1) Lc 1,13 . (2) Lc 1,30 . (3) Lc 1,50 . (4) Lc 2,9 . (5) Lc 2,10 . (6) Lc 5,10 . (7) Lc 8,25 . (8) Lc 8,35 . (9) Lc 8,50 . (10) Lc 9,34 . (11) Lc 9,45 . (12) Lc 12,4 . (13) Lc 12,5 . (14) Lc 12,7 . (15) Lc 12,32 . (16) Lc 18,2 . (17) Lc 18,4 . (18) Lc 19,21 . (19) Lc 20,19 . (20) Lc 22,2 . (21) Lc 23,40 .
bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | ||
ind. + imperat. praes. 2de pers. mv. fobeisthe | 34 | 23 | 11 | 6 | 1 | 2 | 1 | 1 | 9 | 10 | 1 |
Lc 2,10.6. - 7. μη φοβεισθε = mè fobeisthe (vreest niet) . NT (8) : (1) Mt
14,27 . (2) Mt 17,7 . (3) Mt
28,5 . (4) Mt
28,10 . (5) Mc
6,50 . (6) Lc 2,10 . (7) Lc 12,7 . (8) Joh
6,20 .
- אַל תִירָאוּ = ´al thîrâ´û (vreest niet) . Tenakh (11) : (1) Gn 43,23 . (2) Gn 50,19 . (3) Gn 50,21 . (4) Ex 14,13 . (5) Ex 20,20 . (6) 1 S 12,20 . (7) 2 S 13,28 . (8) Js 35,4 . (9) Hag 2,5 . (10) Zach
8,13 . (11) Zach
8,15 .
- μη φοβου = mè fobou (vrees niet) . NT (10) : (1) Mc
5,36 . (2) Lc 1,13 . (3) Lc
1,30 . (4) Lc 5,10 . (5) Lc
8,50 . (6) Lc
12,32 . (7) Joh
12,15 . (8) Hnd 18,9 . (9) Hnd 27,24 . (10) Apk 1,17 .
- אַל תִירָא = ´al thîrâ´ (vrees niet) . Tenakh (38) . Pentateuch (6) : (1) Gn 15,1 . (2) Gn 26,24 . (3) Gn 46,3 . (4) Nu 21,34 . (5) Dt 1,21 . (6) Dt 3,2 .
Lc 2,10.8.
idou (zie) . Taalgebruik in het NT : idou
(zie) . Taalgebruik in Lc : idou
(zie) .
Lc (55) . Lc 2 (4) : (1) Lc
2,10 . (2) Lc
2,25 . (3) Lc
2,34 . (4) Lc
2,48 .
Lc 2,10.9.
gar (want) . Taalgebruik in het NT : gar
(want) . Taalgebruik in Lc : gar
(want) . Hebr. kî . Fr. car . Ned. : want .
Lc (92) . Lc (1) Lc
2,10 .
Lc 2,10.8. - 9. idou gar (want zie) . Lc (5) : (1) Lc 1,44 . (2) Lc 1,48 . (3) Lc 2,10 . (4) Lc 6,23 . (5) Lc 17,21 .
Lc 2,10.10. ind. praes. 1ste p. enk. ευαγγελιζομαι = euaggelizomai (ik breng een goede boodschap) van het werkw. euaggelizomai (goede boodschap brengen) . Taalgebruik in het NT : euaggelizomai (goede boodschap brengen) . Taalgebruik in Lc : euaggelizomai (goede boodschap brengen) . Bijbel = Lc (1) Lc 2,10 . Een vorm van euaggelizomai (goede boodschap brengen) in Lc in 10 verzen : (1) Lc 1,19 . (2) Lc 2,10 . (3) Lc 3,18 . (4) Lc 4,18 . (5) Lc 4,43 . (6) Lc 7,22 . (7) Lc 8,1 . (8) Lc 9,6 . (9) Lc 16,6 . (10) Lc 20,1 .
Lc 2,10.11. pers. voornaamw. 2de pers. dat. mann. mv. humin (aan jullie) van het pers. voornaamw. humeis (jullie) . Taalgebruik in het NT : persoonlijk voornaamwoord . Taalgebruik in Lc. : persoonlijk voornaamwoord . Lc (90) . Lc 2 (3) : (1) Lc 2,10 . (2) Lc 2,11 . (3) Lc 2,12 .
Lc 2,10.12. acc. vr. enk. charan van het zelfst. naamw. chara (vreugde) . Taalgebruik in het NT : chara (vreugde) . Taalgebruik in Lc . : chara (vreugde) . Taalgebruik in Hnd. : chara (vreugde) . Taalgebruik in Brieven : chara (vreugde) . Taalgebruik in de Septuaginta : chara (vreugde) . Website : http://fr.wikipedia.org/wiki/Joie_(philosophie) . Indo-Europees jug (band) . L. gaudium . Fr. joie . E. joy . Ned. vreugde . D. Freude . zie website http://fr.wiktionary.org/wiki/joie . Lc (1) Lc 2,10 . Een vorm van chara (vreugde) .in Lc in 8 verzen : (1) Lc 1,14 . (2) Lc 2,10 . (3) Lc 8,13 . (4) Lc 10,17 . (5) Lc 15,7 . (6) Lc 15,10 . (7) Lc 24,41 . (8) Lc 24,52 . In Lc : 3 vormen van chara (vreugde) in 8 verzen in 6 / 24 hoofdstukken . In Hnd : 3 vormen van chara (vreugde) in 4 verzen in 4 / 28 hoofdstukken .
Lc 2,10.13.
acc. vr. enk. megalèn van het bijvoegl. naamw. megas (groot) . Taalgebruik
in het NT : megas
(groot) . Taalgebruik in Lc : megas
(groot) .
Lc (2) : (1) Lc
2,10 . (2) Lc
5,29 . Een vorm van megas (groot) in Lc in 25 verzen , in Lc 2 (2) : (1)
Lc 2,9
. (2) Lc
2,10 .
12. - 13. Een vorm van chara (vreugde) gecombineerd met een vorm van het bijvoegl. naamw. megas (groot) in Lc in 2 / 8 verzen : (1) Lc 2,10 . (2) Lc 24,52 .
Lc 2,10.14.
betrekk. voornaamw. nom. vr. enk. hètis . Taalgebruik in het NT : betrekkelijk
voornaamwoord . Taalgebruik in Lc : betrekkelijk
voornaamwoord .
Lc (8) : (1) Lc
2,4 . (2) Lc
2,10 . (3) Lc
7,37 . (4) Lc
7,39 . (5) Lc
8,26 . (6) Lc
8,43 . (7) Lc
10,42 . (8) Lc
12,1 .
Lc 2,10.18.
dat. mann. enk. laô(i) van het zelfst. naamw. laos (volk) . Taalgebruik
in het NT : laos
(volk) . Taalgebruik in Lc : laos
(volk) .
Lc (4) : (1) Lc
1,68 . (2) Lc
1,77 . (3) Lc
2,10 . (4) Lc
21,23 . Een vorm van laos (volk) in Lc (37) , in Lc 2 (3) : (1) Lc
2,10 . (2) Lc
2,31 . (3) Lc
2,32 .
In het eerste deel van de lofzang van Zacharia (Lc 1,68-75) in Lc
1,68 bracht God verlossing voor zijn volk , in het tweede deel - het toekomstdeel
(Lc 1,76-79) zal Johannes kennis van redding brengen aan het volk van JHWH (Lc
1,77) .
Lc 2,11 - Lc 2,11 : 6. Geboorte van Jezus : Lc 2,1-20 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 2 -- Lc 2,1 - Lc 2,2 - Lc 2,3 - Lc 2,4 - Lc 2,5 - Lc 2,6 - Lc 2,7 - Lc 2,8 - Lc 2,9 - Lc 2,10 - Lc 2,11 - Lc 2,12 - Lc 2,13 - Lc 2,14 - Lc 2,15 - Lc 2,16 - Lc 2,17 - Lc 2,18 - Lc 2,19 - Lc 2,20 -- Lc (Lucas) - Lc 2 - Lc 2,21-40 - Lc 2,41-52 | ||||||||||||||||
|
Statenvertaling . 11 Namelijk dat u heden geboren is de Zaligmaker, welke is
Christus, de Heere, in de stad Davids.
King James Bible . [11] For unto you is born this day in the city of David a
Saviour, which is Christ the Lord.
Luther-Bibel . 11 denn euch ist heute der Heiland geboren, welcher ist Christus,
der Herr, in der Stadt Davids.
Tekstuitleg van Lc 2,11 . Het vers Lc 5,39 telt 12 (2² X 3) woorden en 56 (2³ X 7) letters . De getalwaarde van Lc 5,39 is 7024 (2² X 2² X 439) .
Lc 2,11.1.
hoti (dat, omdat) . Taalgebruik in NT : hoti
(dat, omdat) . Taalgebruik in Lc : hoti
(dat, omdat) .
Lc (160) . Lc 2 (4) : (1) Lc
2,11 . (2) Lc
2,23 . (3) Lc
2,30 . (4) Lc
2,49 .
Lc 2,11.2. pass. ind. aor. 3de pers enk. etechthè (hij werd geboren) van het werkw. tiktô (baren, bevallen) . Taalgebruik in het NT : tiktô (baren) . Taalgebruik in Lc : tiktô (baren) . Lc (1) Lc 2,11 . Een vorm van tiktô (baren) in Lc in 5 verzen : (1) Lc 1,31 . (2) Lc 1,57 . (3) Lc 2,6 . (4) Lc 2,7 . (5) Lc 2,11
3. pers. voornaamw. 2de pers. dat. mann. mv. humin (aan jullie) van het pers.
voornaamw. humeis (jullie) . Taalgebruik in het NT : persoonlijk
voornaamwoord . Taalgebruik in Lc. : persoonlijk
voornaamwoord .
Lc (90) . Lc 2 (3) : (1) Lc
2,10 . (2) Lc
2,11 . (3) Lc
2,12 .
Lc 2,11.5.
nom. mann. enk. sôtèr (redder) . Taalgebruik in het NT : sôtèr
(redder) . Taalgebruik in Lc : sôtèr
(redder) . Taalgebruik in de LXX : sôtèr
(redder) . Hebr. môsjî`a (de reddende) : act. part. hifil nom.
mann. enk. van het werkw. jâsja` (redden, bevrijden, verlossen) . Taalgebruik
in Tenach : jâsja`
(redden, bevrijden, verlossen) . Getalwaarde : jod = 10
, sjin = 21 of 300 , ajin = 16 of 70 ; totaal : 47 OF 380 (2² X 5 X 19)
. Structuur : 1 - 3 - 7 . In al deze gevallen is de getalwaarde van de elementen 11 . Jakob (Gn
25,26) . ja`äqobh (Jakob) . Getalwaarde : jod = 10 , ajin = 16 of 70
, qoph = 19 of 100 , beth = 2 ; totaal : 47 OF 182 (7 X 26) . Structuur : 1 - 7 - 1 - 2 . In al deze gevallen is de getalwaarde van de elementen 11 . L. salvator (salvare - salus) . Fr. sauver - saveur
. Ned. b.v. salie (een heilbrengend kruid) . E. saviour . N. heiland . D. Heiland
. Arabisch : najada (redden, helpen) . Taalgebruik in de Koran : najada (redden, helpen) . Hebr. môsjî`a (de reddende) is heel nauw verwant wat letters betreft
: mâsjach (zalven) . Taalgebruik in Tenakh : mâsjach
(zalven) . Getalwaarde : mem = 13 of 40 , sjin = 20 of 200 , chet = 8 ; totaal : 41 OF 248 (2³ X 31) . Structuur : 4 - 2 - 8 . (mâsjîach = gezalfde, messias, G. christos
= Christus) . Tenakh (17) : (1) Dt 22,27 . (2) Dt 28,29 . (3) Dt 28,31 . (4) Re 3,9 . (5) Re 3,15 . (6) Re 6,36 . (7) Re 12,3 . (8) 1 S 10,19 . (9) 1 S 11,3 . (10) 2 K 13,5 . (11) Js 19,20 . (12) Js 43,11 .
(13) Js 45,15 . (14) Zach
8,7 . (15) Ps 7,11 . (16) Ps 17,7 . (17) Ps 18,42 . Gr. sôtèr (redder) . Bijbel (18) : (1) 1 S 10,19 . (2) Js 12,2 . (3) Js 45,15 . (4) Js 45,21 . (5) Js 62,11 . (6) Ps 25,5 . (7) Ps 27,1 . (8) Ps
27,9 . (9) Ps 62,3 . (10) Ps 62,7 . (11) Ps 65,6 . (12) Ps 79,9 . (13) Jdt 9,11 . (14) 1 Mak 4,30 . (15) Lc
2,11 . (16) Joh
4,42 . (17) Ef 5,23 . (18) 1
Tim 4,10 .
- Een vorm van sôtèria (redding) in Lc in 4 verzen : (1) Lc
1,69 . (2) Lc
1,71 . (3) Lc
1,77 . (4) Lc
19,9 , in de LXX (160) , in het NT (45) .
- Een vorm van sôzô (redden, verlossen) in Lc (17) , in de LXX (363)
, in het NT (106) .
- Een vorm van sôtèr in Lc (2) : (1) Lc
1,47 . (2) Lc
2,11 , in de LXX (41) , in het NT (24) .
- Een vorm van sôtèrion (redding) in Lc (2) : (1) Lc
2,30 . (2) Lc
3,6 , in de LXX (135) , in het NT (4) .
sôtèr (redder) (enk.) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | |
1 | nom. mann. enk. sôtèr | 18 | 14 | 4 | 1 | 1 | 2 | 1 | 2 | 2 |
Lc 2,11.8. nom. mann. enk. christos (gezalfde, Christus) . Taalgebruik in het NT : christos (Christus) . Taalgebruik in de LXX : christos (Christus) . Taalgebruik in Lc : christos (Christus) . Bijbel (118) . OT (8) . NT (110) . Lc (5) : (1) Lc 2,11 (-) . (2) Lc 3,15 (+) . (3) Lc 22,67 (+) . (4) Lc 23,35 (+) . (5) Lc 23,39 (+) . Hebr. mâsjîach (Messias , gezalfde) . Zie het werkw. mâsjach (zalven) . Taalgebruik in Tenakh : mâsjach (zalven) . Een vorm van christos (gezalfde, Christus) in het OT (50) , in het NT (529) , in Lc (12) . Een vorm van christos (gezalfde, Christus) in Lc in 12 verzen : (1) Lc 2,11 (-) . (2) Lc 2,26 (+) . (3) Lc 3,15 (+) . (4) Lc 4,41 (+) . (5) Lc 9,20 (+) . (6) Lc 20,41 (+) . (7) Lc 22,67 (+) . (8) Lc 23,2 (-) . (9) Lc 23,35 (+) . (10) Lc 23,39 (+) . (11) Lc 24,26 (+) . (12) Lc 24,46 (+) . In Lc : 2 vormen van christos (gezalfde, Christus) in 12 verzen in 8 / 24 hoofdstukken . In Hnd : X vormen in 28 verzen in 16 hoofdstukken . Hebr. m-sj-j-ch . Tenakh (11) : (1) 1 S 24,7 . (2) 1 S 24,11 . (3) 1 S 26,16 . (4) 2 S 1,14 . (5) 2 S 1,16 . (6) 2 S 1,21 . (7) 2 S 19,22 . (8) 2 S 23,1 . (9) Kl 4,20 . (10) Da 9,25 . (11) Da 9,26 .
christos (Christus) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
1 | nom. mann. enk. christos | 118 | 8 | 110 | 8 | 5 | 5 | 15 | 4 | 73 | 0 | 18 | 33 |
Lc 2,11.10.
en (in, met) . Taalgebruik in het NT : en
(in) . Taalgebruik in Lc : en
(in) . Hebr. bë . Fr. en / dans . Ned. in .
Lc (288) . Lc 2 (23) : (1) Lc
2,1 . (2) Lc
2,6 . (3) Lc
2,7 . (4) Lc
2,8 . (5) Lc
2,11 . (6) Lc
2,12 . (7) Lc
2,14 . (8) Lc
2,16 . (9) Lc
2,19 . (10) Lc
2,21 . (11) Lc
2,23 . (12) Lc
2,24 . (13) Lc
2,25 . (14) Lc
2,27 . (15) Lc
2,29 . (16) Lc
2,34 . (17) Lc
2,36 . (18) Lc
2,43 . (19) Lc
2,44 . (20) Lc
2,46 . (21) Lc
2,49 . (22) Lc
2,51 . (23) Lc
2,52 .
Lc 2,11.12. dauid (David) . Taalgebruik in het NT : dauid (David) . Taalgebruik in de LXX : dauid (David) . Bijbel (957) . OT (903) . NT (54) . Lc (12) : (1) Lc 1,27 . (2) Lc 1,32 . (3) Lc 1,69 . (4) Lc 2,4 . (5) Lc 2,11 . (6) Lc 3,31 . (7) Lc 6,3 . (8) Lc 18,38 . (9) Lc 18,39 . (10) Lc 20,41 . (11) Lc 20,42 . (12) Lc 20,44 . Hebr. dâwid (David) . Taalgebruik in Tenakh : dâwid (David) . Getalwaarde : daleth = 4 , waw = 6 ; totaal : 14 (2 X 7) . Structuur : 4 - 6 - 4 . Tenakh (509) . Pentateuch (0) . Eerdere Profeten (476) . Latere Profeten (21) . 12 Kleine Profeten (1) . Geschriften (11) . Arabisch : dâwud (Dawud) . Taalgebruik in de Koran : dâwud (Dawud) .
Lc 2,12 - Lc 2,12 : 6. Geboorte van Jezus : Lc 2,1-20 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 2 -- Lc 2,1 - Lc 2,2 - Lc 2,3 - Lc 2,4 - Lc 2,5 - Lc 2,6 - Lc 2,7 - Lc 2,8 - Lc 2,9 - Lc 2,10 - Lc 2,11 - Lc 2,12 - Lc 2,13 - Lc 2,14 - Lc 2,15 - Lc 2,16 - Lc 2,17 - Lc 2,18 - Lc 2,19 - Lc 2,20 -- Lc (Lucas) - Lc 2 - Lc 2,21-40 - Lc 2,41-52 | ||||||||||||||||
|
Statenvertaling . 12 En dit zal u het teken zijn: gij zult het Kindeken vinden
in doeken gewonden, en liggende in de kribbe.
King James Bible . [12] And this shall be a sign unto you; Ye shall find the
babe wrapped in swaddling clothes, lying in a manger.
Luther-Bibel . 12 Und das habt zum Zeichen: Ihr werdet finden das Kind in Windeln
gewickelt und in einer Krippe liegen.
Tekstuitleg van Lc 2,12 . Het vers Lc 2,12 telt 12 (2² X 3) woorden en 68 (4 X 17) letters . De getalwaarde van Lc 2,12 is 7271 (11 X 661) .
Lc 2,12.1.
kai (en) . Taalgebruik : kai
(en) in NT . Taalgebruik in Lc : kai
(en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et
. Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und .
Lc (822 / 1151) . Lc (+ : 11 / 20 : (1) Lc
2,3 . (2) Lc
2,7 . (3) Lc
2,8 . (4) Lc
2,9 . (5) Lc
2,10 . (6) Lc
2,12 . (7) Lc
2,13 . (8) Lc
2,15 . (9) Lc
2,16 . (10) Lc
2,18 . (11) Lc
2,20 . - 9 / 20) .
Lc 2,12.3.
pers. voornaamw. 2de pers. dat. mann. mv. humin (aan jullie) van het pers. voornaamw.
humeis (jullie) . Taalgebruik in het NT : persoonlijk
voornaamwoord . Taalgebruik in Lc. : persoonlijk
voornaamwoord .
Lc (90) . Lc 2 (3) : (1) Lc
2,10 . (2) Lc
2,11 . (3) Lc
2,12 .
Lc 2,12.5.
nom. + acc. onz. enk. sèmeion (teken) . Taalgebruik in het NT : sèmeion
(teken) . Taalgebruik in Lc : sèmeion
(teken) . Lat. signum . Fr. signe . E. sign . N. teken . D. Zeichen .
Lc (7) : (1) Lc
2,12 . (2) Lc
2,34 . (3) Lc
11,16 . (4) Lc
11,29 . (5) Lc
11,30 . (6) Lc
21,7 . (7) Lc
23,8 . Een vorm van sèmeion (teken) in Lc in 9 verzen : (1) Lc
2,12 . (2) Lc
2,34 . (3) Lc
11,16 . (4) Lc
11,29 . (5) Lc
11,30 . (6) Lc
21,7 . (7) Lc
21,11 . (8) Lc
21,25 . (9) Lc
23,8 .
Lc 2,12.6. act. ind. fut. 2de pers. mv. heurèsete (mâtsâ´thèm) van het werkw. heuriskô (vinden) . Taalgebruik in het NT : heuriskô (vinden) . Taalgebruik in Lc : heuriskô (vinden) . Taalgebruik in Hnd : heuriskô (vinden) . Taalgebruik in de Septuaginta : heuriskô (vinden) . Hebr. mâtsâ´ (vinden) . Taalgebruik in Tenach : mâtsâ´ (vinden) . Lat. invenire . Fr. trouver . Du latin populaire *tropare (« composer, inventer un air » d’où « composer un poème », puis « inventer, découvrir »), dérivé de tropus (« figure de rhétorique » ? voir trope). Website : http://fr.wiktionary.org/wiki/trouver . Ned. vinden . D. finden . E. to find . Lc (3) : (1) Lc 2,12 . (2) Lc 11,9 . (3) Lc 19,30 .Een vorm van heuriskô (vinden) in Lc in 45 verzen , in Lc 2 in 3 verzen : (1) Lc 2,12 . (1) Lc 2,45 . (1) Lc 2,46 . In Lc : 17 vormen in 18 / 24 hoofdstukken en 45 verzen . In Hnd : X vormen in 17 hoofdstukken en 33 verzen . Een vorm van heuriskô (vinden) in de LXX (613) , in het NT (176) . Driemaal jullie zullen vinden . Jullie zullen een kindje vinden dat in doeken is gewikkeld en in een kribbe ligt (Lc 2,12) . Zoekt en jullie zullen vinden (Lc 11,9) . Jullie zullen een vastgebonden ezelin vinden waarop geen mens ooit zat (Lc 19,30) . Aan de belofte in Lc 2,12 en Lc 19,30 verwachten we de vervulling . En dat is ook zo . In Lc 2,16.lezen we :aneuran (zij vonden) en in Lc 19,32 heuron (zij vonden) .
Lc 2,12.7. nom. + acc. onz. enk. βρεφος = brefos (ongeboren vrucht, jong kind) . Taalgebruik in het NT
: brefos
(ongeboren vrucht, jong kind) . Taalgebruik in de LXX
: brefos
(ongeboren vrucht, jong kind) . Taalgebruik in Lc : brefos
(ongeboren vrucht, jong kind) . Lc (4) : (1) Lc
1,41 . (2) Lc
1,44 . (3) Lc
2,12 . (4) Lc
2,16 . Een vorm van βρεφος = brefos (ongeboren vrucht, jong kind) in in de LXX (5) , in het NT (8) , Lc in 5 verzen
: (1) Lc
1,41 . (2) Lc
1,44 . (3) Lc
2,12 . (4) Lc
2,16 . (5) Lc
18,15 .
- act. qal part. praes. mann. יוֹנֵק = jôneq (de zuigende, zuigeling) van het werkw. יָנַק = jânaq (zuigen, genieten) . Taalgebruik in Tenakh : jânaq (zuigen, genieten) . Getalwaarde : jod = 10 , nun = 14 of 50 , qoph = 19 of 100 ; totaal : 43 OF 160 (2² X 2³ X 5) . De som van de elementen is telkens 7 . Tenakh (6) : (1) Dt 32,25 . (2) 1 S 15,3 . (3) 1 S 22,19 . (4) Js 11,8 . (5) Hl 8,1 . (6) Kl 4,4 . Modern Hebreeuws : תִינוֹק = tînôq (zuigeling, baby) . Aramees : יְנַק = jënaq (zuigen) .
- Lat. infans . Fr. enfant , bébé . E. babe . D. Kind . Ned. kind , zuigeling . Arabisch : رَضِعَ = radi`a (zuigen) . Taalgebruik in de Qoran : radi`a (zuigen) . رَضِيع = radî` (zuigeling) .
Lc 2,12.8.
pass. part. perf. acc. onz. enk. esparganomenon (gewikkeld in) van het werkw.
sparganoô (inwikkelen, bakeren) . Taalgebruik in het NT : sparganoô
(inwikkelen, bakeren) . Taalgebruik in Lc : sparganoô
(inwikkelen, bakeren) . Ned. inwikkelen , Fr. envelloper (avec des langes)
, langer , emmailloter - maillot = luier) , Lat. involvere . E. to wrap . D. wickeln .
Lc (1) Lc
2,12 . Een vorm van sparganoô (inwikkelen, bakeren) in Lc in 2 verzen
: (1) Lc
2,7 . (2) Lc
2,12 .
Lc 2,12.9.
kai (en) . Taalgebruik : kai
(en) in NT . Taalgebruik in Lc : kai
(en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et
. Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und .
Lc (822 / 1151) . Lc (+ : 11 / 20 : (1) Lc
2,3 . (2) Lc
2,7 . (3) Lc
2,8 . (4) Lc
2,9 . (5) Lc
2,10 . (6) Lc
2,12 . (7) Lc
2,13 . (8) Lc
2,15 . (9) Lc
2,16 . (10) Lc
2,18 . (11) Lc
2,20 . - 9 / 20) .
Lc 2,12.11. εν = en (in, tijdens)
. Taalgebruik in het NT : en
(in) . Taalgebruik in de LXX: en
(in) . Taalgebruik in Lc : en
(in) . Lc (288) . Lc 1 (25) : (1) Lc
1,1 . (2) Lc
1,5 . (3) Lc
1,6 . (4) Lc
1,7 . (5) Lc
1,8 . (6) Lc
1,17 . (7) Lc
1,18 . (8) Lc
1,21 . (9) Lc
1,22 . (10) Lc
1,25 . (11) Lc
1,26 . (12) Lc
1,31 . (13) Lc
1,36 . (14) Lc
1,39 . (15) Lc
1,41 . (16) Lc
1,42 . (17) Lc
1,44 . (18) Lc
1,51 . (19) Lc
1,59 . (20) Lc
1,65 . (21) Lc
1,66 . (22) Lc
1,75 . (23) Lc
1,78 . (24) Lc
1,79 . (25) Lc
1,80 . Lc 2 (23) : (1) Lc
2,1 . (2) Lc
2,6 . (3) Lc
2,7 . (4) Lc
2,8 . (5) Lc
2,11 . (6) Lc
2,12 . (7) Lc
2,14 . (8) Lc
2,16 . (9) Lc
2,19 . (10) Lc
2,21 . (11) Lc
2,23 . (12) Lc
2,24 . (13) Lc
2,25 . (14) Lc
2,27 . (15) Lc
2,29 . (16) Lc
2,34 . (17) Lc
2,36 . (18) Lc
2,43 . (19) Lc
2,44 . (20) Lc
2,46 . (21) Lc
2,49 . (22) Lc
2,51 . (23) Lc
2,52 .
en (in) . | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | synopt. | ev. |
11097 | 8943 | 2154 | 247 | 119 | 288 | 182 | 226 | 966 | 126 | 654 | 836 |
- Hebr. בְּ = bë . Fr. en . Ned. in . E. in . D. in . Fr. dans . Arabisch : فِي = fi (in) . Taalgebruik in de Qoran : fi (in) .
Lc 2,12.12. dat. vr. enk. φατνῃ = fatnè(i) van het zelfst. naamw. φατνη = fatnè (krib, ruif)
. Taalgebruik in het NT : fatnè
(krib, ruif) . Taalgebruik in de LXX : fatnè
(krib, ruif) . Taalgebruik in Lc : fatnè
(krib, ruif) . Bijbel =
Lc (3) : (1) Lc
2,7 . (2) Lc
2,12 . (3) Lc
2,16 . Een vorm van φατνη = fatnè (krib, ruif) in de LXX (8) , in het NT (4) , in Lc (4) : (1) Lc 2,7 . (2) Lc
2,12 . (3) Lc
2,16 . (4) Lc
13,15 .
- Een vorm van ενταφιαζω = entafiazô (voor de begrafenis gereedmaken, balsemen, afleggen, begraven) in de LXX (2) : (1) Gn 50,2 . (2) Gn 50,26 , in het NT (2) : (1) Mt
26,12 . (2) Joh
19,40 . Het φατνη = fatnè (krib, ruif) van Lc 2,12 en ενταφιαζω = entafiazô (voor de begrafenis gereedmaken, balsemen, afleggen, begraven) van Gn 50,2 hebben f-t gemeenschappelijk (φατ = fat- , en ταφ = taf- ) . Het ingewikkeld zijn van het kind Jezus en van de gestorven Jezus doet denken aan een Egyptische mummie .
- אֵבוּס = ´ebhûs
(kribbe) . Taalgebruik in Tenakh : ´ebhûs
(kribbe) . Getalwaarde : aleph = 1 , beth = 2 , samech = 15 of 60 ; totaal
: 18 (2 X 3²) OF 63 (3² X 7) . Structuur : 1 - 2 - 6 . De som van de elementen is telkens 9 . Tenakh (2)
: (1) Js 1,3 . (2) Spr
14,4 . Zie het werkw. אָבַס = ´âbâs (voederen, vetten) . Modern Hebreeuws : אֵיבוּס = ´e(j)bhûs (kribbe) .
- Lat. praesepium . Fr. crèche . E. a manger . D. Krippe . Arabisch : مَعْلَف = ma`laf (kribbe) . Taalgebruik in de Qoran : ma`laf (kribbe) . Zie het werkw. عَلَفَ = `alafa (voederen, als voer geven) .
- De kribbe is een voederbak (Lc 2,7) . De kribbe verwijst naar het graf als gedenkteken (Lc
23,53) . Maar in dat gedenktekengraf is Jezus niet ; "Hij is niet hier" (Lc 24,6) . De leerlingen van Emmaüs herkenden hem bij het breken van het brood (Lc
24,30) . Dat brengt ons bij het verhaal van het laatste avondmaal (Lc 22,19) , waar Jezus het brood breekt . De voederbak waarin Jezus ligt verwijst naar het brood dat hij breekt . Hij is brood , voedsel en herkenbaar in het breken van het brood . Zo is de kribbe meer dan alleen maar een toevallige plaats waarin Jezus werd gelegd .
Lc 2,12.11.
- 12. εν φατνῃ = en fatnè(i) = in een krib, voederbak . Lc (2 ) : (1) Lc
2,7 . (2) Lc
2,12 . εν τῃ φατνῃ = en tè(i) fatnè(i) (in de kribbe) : (1) Lc
2,16 .
- εν μνηματι = en mnèmati (in een graf) . Hapax in Lc . εν τῳ μνηματι = en tô(i) mnèmati (in het graf) . Bijbel (2) : (1) 2
Kr 16,14 . (2) Hnd 7,16 .
Vergelijk . Lc
8,27 : εν τοις μνημασιν = en tois mnèmasin (in de graven) . Hiermee de vergelijking tussen de kribbelegging en de graflegging .
Lc 2,13 - Lc 2,13 : 6. Geboorte van Jezus : Lc 2,1-20 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 2 -- Lc 2,1 - Lc 2,2 - Lc 2,3 - Lc 2,4 - Lc 2,5 - Lc 2,6 - Lc 2,7 - Lc 2,8 - Lc 2,9 - Lc 2,10 - Lc 2,11 - Lc 2,12 - Lc 2,13 - Lc 2,14 - Lc 2,15 - Lc 2,16 - Lc 2,17 - Lc 2,18 - Lc 2,19 - Lc 2,20 -- Lc (Lucas) - Lc 2 - Lc 2,21-40 - Lc 2,41-52 | ||||||||||||||||
|
Statenvertaling . 13 En van stonde aan was er met den engel een menigte des
hemelsen heirlegers, prijzende God en zeggende:
King James Bible . 13 Und alsbald war da bei dem Engel die Menge der himmlischen
Heerscharen, die lobten Gott und sprachen:
Tekstuitleg van Lc 2,13 .
1. kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Taalgebruik in Lc : kai (en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et . Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und . Lc (822) . Lc 2 (+ 39 / - 13 = 52) . Lc 2,1-20 (+ 12 / - 8 : (1) Lc 2,1 . (2) Lc 2,2 . (3) Lc 2,5 . (4) Lc 2,6 . (5) Lc 2,11 . (6) Lc 2,14 . (7) Lc 2,17 . (8) Lc 2,19 .) . Lc 2,21-40 (+ 15 / - 5 = 20) . Lc 2,41-52 (+ 12 / - 0 = 12) .
Lc 2,13.3. ind. aor. 3de pers. enk. εγενετο = egeneto (het gebeurde) van het werkw. γινομαι = ginomai (worden, gebeuren) . Taalgebruik in de LXX : ginomai (worden) . Taalgebruik in het NT : ginomai (worden) . Bijbel (925) . OT (730) . NT (195) . Lc (69) . Lc 1-2 (14) : (1) Lc 1,5 . (2) Lc 1,8 . (3) Lc 1,23 . (4) Lc 1,41 (5) Lc 1,44 . (6) Lc 1,59 . (7) Lc 1,65 . (8) Lc 2,1 . (9) Lc 2,2 . (10) Lc 2,6 . (11) Lc 2,13 . (12) Lc 2,15 . (13) Lc 2,42 . (14) Lc 2,46 . Het duidt vaak een tijdsaanduiding aan (in die dagen, in de dagen van...) : een gelijk-tijdigheid (terwijl hij het priesterschap uitoefende) , een voor-tijdigheid of een na-tijdigheid . Soms heeft het ook de betekenis van zijn (er was eens... zoals vele verhalen bij ons beginnen) . Een vorm van γινομαι = ginomai in de LXX (2174) , in het NT (667) , in Lc (129) , in Lc 1 (10) : (1) Lc 1,2 . (2) Lc 1,5 . (3) Lc 1,8 . (4) Lc 1,20 . (5) Lc 1,23 . (6) Lc 1,38 . (7) Lc 1,41 . (8) Lc 1,44 . (9) Lc 1,59 . (10) Lc 1,65 , in Lc 2 (7) : (1) Lc 2,1 . (2) Lc 2,2 . (3) Lc 2,6 . (4) Lc 2,13 . (5) Lc 2,15 . (6) Lc 2,42 . (7) Lc 2,46 . In Lc : X vormen in 24 / 24 hoofdstukken en in 129 verzen .
egeneto (het gebeurde) . | Lc 1 | Lc 2 | Lc 3 | Lc 4 | Lc 5 | Lc 6 | Lc 7 | Lc 8 | Lc 9 | Lc 10 | Lc 11 | Lc 12 | Lc 13 | Lc 14 | Lc 15 | Lc 16 | Lc 17 | Lc 18 | Lc 19 | Lc 20 | Lc 21 | Lc 22 | Lc 23 | Lc 24 | |
67 | 7 | 7 | 2 | 2 | 3 | 6 | 1 | 3 | 8 | 1 | 4 | 1 | 1 | 1 | 1 | 4 | 1 | 3 | 1 | 4 | 1 | 7 |
- Hebreeuws . wë + act. qal imperf. 3de pers. mann. enk. וַיְהִי = wajëhî (en hij/het
was) van het werkw. הָיָה = hâjâh (zijn) . De getalwaarde van וַיְהי = wajëhî
(en hij/het zal zijn/was) is 31 . 31 is de getalwaarde van אֵל = ´el (God) ;
aleph = 1 , lamed = 12 of 30 ; totaal : 13 of 31 (elkaars spiegelbeeld) .Taalgebruik
in Tenakh : hâjâh
(zijn) . Getalwaarde : he = 5 , jod = 10 ; totaal : 20 (2² X 5) . Structuur
: 5 - 1 - 5 . De som van de elementen is telkens 2 .Tenakh
(784) . Pentateuch (181) . Eerdere Profeten (339) . Latere Profeten (116) .
12 Kleine Profeten (22) . Geschriften (126) .
- Lat. esse . D. sein . Fr. être . Ned. zijn . E. to be . Aramees : הֲוָא = häwâ´ . Arabisch : هَؤَىَ = hawa .
Lc 2,13.4.
sun (met) . Taalgebruik in het NT : sun
(met) . Taalgebruik in Lc : sun
(met) .
Lc (23) : (1) Lc
1,56 . (2) Lc
2,5 . (3) Lc
2,13 . (4) Lc
5,9 . (5) Lc
5,19 . (6) Lc
7,6 . (7) Lc
7,12 . (8) Lc
8,1 . (9) Lc
8,38 . (10) Lc
8,51 . (11) Lc
9,32 . (12) Lc
19,23 . (13) Lc
20,1 . (14) Lc
22,14 . (15) Lc
22,56 . (16) Lc
23,11 . (17) Lc
23,32 . (18) Lc
24,10 . (19) Lc
24,21 . (20) Lc
24,24 . (21) Lc
24,29 . (22) Lc
24,33 . (23) Lc
24,44 .
Lc 2,13.6.
dat. mann. enk. aggelô(i) (engel) van het zelfst. naamw. aggelos (engel)
. Taalgebruik in het NT : aggelos
(engel) . Taalgebruik in Mc : aggelos
(engel) . Stam : n - g - l . L. angelus . Fr. ange . N. engel . Fr. un messager
uit L. mittere (zenden) , missus = gezonden . Hebr. malë´akh .
Lc (1) : Lc
2,13 . Een vorm van aggelos (engel) in Lc 2 in 5 verzen : (1) Lc
2,9 . (2) Lc
2,10 . (3) Lc
2,13 . (4) Lc
2,15 . (5) Lc
2,21 . Een vorm van aggelos (engel) in Lc in 25 verzen .
In veertien verzen in de kindsheidsverhalen (Lc 1-2) . In twee verzen in de
verschijningsverhalen . Voor de rest van het evangelie nog tien verzen , waarvan
zes verzen in de gen. mv. .
Lc 2,13.7. nom. + acc. onz. enk. πληθος = plèthos (menigte, veelheid) . Taalgebruik in het NT : plèthos (menigte, veelheid) . Taalgebruik in de LXX : plèthos (menigte, veelheid) . Taalgebruik in Lc : plèthos (menigte, veelheid) . Taalgebruik in Hnd : plèthos (menigte, veelheid) . Mc (2) : (1) Mc 3,7 . (2) Mc 3,8 . Lc (8) : (1) Lc 1,10 . (2) Lc 2,13 . (3) Lc 5,6 . (4) Lc 6,17 . (5) Lc 8,37 . (6) Lc 19,37 . (7) Lc 23,1 . (8) Lc 23,27 . Joh (1) : Joh 5,3 . Hnd (12) : (1) Hnd 2,6 . (2) Hnd 5,16 . (3) Hnd 6,2 . (4) Hnd 14,1 . (5) Hnd 14,4 . (6) Hnd 15,12 . (7) Hnd 15,30 . (8) Hnd 17,4 . (9) Hnd 21,36 . (10) Hnd 23,7 . (11) Hnd 25,24 . (12) Hnd 28,3 . Jac (1) : Jak 5,20 . 1 Pe (1) : 1 Pe 4,8 . Een vorm van πληθος = plèthos in de LXX (288) , in het NT (31) , in Lc (8) : (1) Lc 1,10 . (2) Lc 2,13 . (3) Lc 5,6 . (4) Lc 6,17 . (5) Lc 8,37 . (6) Lc 19,37 . (7) Lc 23,1 . (8) Lc 23,27 . In de LXX is πληθος = plèthos de vertaling van 17 verschillende Hebreeuwse woorden .
9.
Lc 2,13.10. act. part. praes. gen. mv. αινουντων = ainountôn (van hen die lofprijzen) van het werkw. αινεω = aineô
(loven, prijzen) . Taalgebruik in het NT : aineô
(loven, prijzen) . Taalgebruik in de LXX : aineô
(loven, prijzen) . Taalgebruik in Lc : aineô
(loven, prijzen) . Bijbel (2) : (1) 2 Kr 23,12 . (2) Lc 2,13 . Een vorm van αινεω = aineô (loven, prijzen) in de LXX (144) , in het NT (8) , in Lc (3) : (1) Lc 2,13 . (2) Lc
2,20 . (3) Lc
19,37 . Variante lezing in Lc
24,53 . In Lc : 2 vormen in 2 hoofdstukken en in 3 verzen . Verder in het NT (5) : (1) Hnd 2,47 . (2) Hnd
3,8 . (3) Hnd
3,9 . (4) Rom 15,11 . (5) Apk 19,5 .
- Hebreeuws . prefix waw + prefix bepaald lidw. + act. piël part. mann. mv. וְהַמְהַלְלִים = wëhamëhalëlîm (lofprijzende) van het werkw. הָלַל = hâlal
(loven, prijzen) . Taalgebruik in Tenakh : halal
(loven, prijzen) . he = 5 , lamed = 12 of 30 . Totaal : 29 OF 65 (5 X 13) . Structuur : 5 - 3 - 3 . De som van de elementen is telkens 2 . Tenakh (1) : 1 Kr 23,5 . Volgens 1 Kr 23,5 werden 4000 levieten aangesteld om de Heer te lofprijzen .
Lc 2,13.11.
bep. lidw. acc. mann. enk. ton . Taalgebruik in het NT : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Lc (191) . Lc 2 (10) : (1) Lc
2,7 . (2) Lc
2,13 . (3) Lc
2,15 . (4) Lc
2,16 . (5) Lc
2,20 . (6) Lc
2,22 . (7) Lc
2,26 . (8) Lc
2,28 . (9) Lc
2,29 . (10) Lc
2,39 .
Lc 2,14 - Lc 2,14 : 6. Geboorte van Jezus : Lc 2,1-20 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 2 -- Lc 2,1 - Lc 2,2 - Lc 2,3 - Lc 2,4 - Lc 2,5 - Lc 2,6 - Lc 2,7 - Lc 2,8 - Lc 2,9 - Lc 2,10 - Lc 2,11 - Lc 2,12 - Lc 2,13 - Lc 2,14 - Lc 2,15 - Lc 2,16 - Lc 2,17 - Lc 2,18 - Lc 2,19 - Lc 2,20 -- Lc (Lucas) - Lc 2 - Lc 2,21-40 - Lc 2,41-52 | ||||||||||||||||
|
Statenvertaling . 14 Ere zij God in de hoogste hemelen, en vrede op aarde,
in de mensen een welbehagen.
King James Bible . [14] Glory to God in the highest, and on earth peace, good
will toward men.
Luther-Bibel . 14 Ehre sei Gott in der Höhe und Friede auf Erden bei den Menschen
seines Wohlgefallens.
Tekstuitleg van Lc 2,14 . Het vers Lc 2,14 telt 11 woorden en 51 (3 X 17) letters . De getalwaarde van Lc 2,14 is 5307 (3 X 29 X 61) .
Lc 2,14.1. nom. vr. enk. δοξα = doxa (heerlijkheid) . Taalgebruik in de bijbel : doxa (heerlijkheid) . Taalgebruik in de LXX : doxa (heerlijkheid) . Taalgebruik in Lc : doxa (heerlijkheid) . Lc (4) : (1) Lc 2,9 . (2) Lc 2,14 . (3) Lc 14,10 . (4) Lc 19,38 . Een vorm van δοξα = doxa (heerlijkheid) in de LXX (453) , in het NT (165) , in Lc (13) : (1) Lc 2,9 . (2) Lc 2,14 . (3) Lc 2,32 . (4) Lc 4,6 . (5) Lc 9,26 . (6) Lc 9,31 . (7) Lc 9,32 . (8) Lc 12,27 . (9) Lc 14,10 . (10) Lc 17,18 . (11) Lc 19,38 . (12) Lc 21,27 . (13) Lc 24,26 . In Lc : 4 vormen in 9 hoofdstukken en in 13 verzen .
doxa (heerlijkheid) (enk.) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. |
nom. vr. enk. doxa | 134 | 101 | 33 | 4 | 1 | 23 | 5 | 4 | 5 | 19 | 4 |
1. | 2. | 3. | 4. | 5. | 6. | 7. | 8. | 9. | |||
doxa (enk.) | Lc | Lc 2 | Lc 4 | Lc 9 | Lc 12 | Lc 14 | Lc 17 | Lc 19 | Lc 21 | Lc 24 | |
1. | nom. vr. enk. doxa | 4 | Lc 2,9 . (2) Lc 2,14 . | (3) Lc 14,10 . | (4) Lc 19,38 . | ||||||
2. | gen. vr. enk. doxès | 1 | (1) Lc 21,27 . | ||||||||
3. | dat. vr. enk. doxè(i) | 3 | (1) Lc 9,26 . (2) Lc 9,31 . | (3) Lc 12,27 . | |||||||
4. | acc. vr. enk. doxan | 5 | (1) Lc 2,32 . | (2) Lc 4,6 . | (3) Lc 9,32 . | (4) Lc 17,18 . | (5) Lc 24,26 . | ||||
totaal | 13 | 3 | 1 | 3 | 1 | 1 | 1 | 1 | 1 | 1 |
- כַבוֹד = kabhôd
(heerlijkheid) . Taalgebruik in Tenakh : kabhôd
(heerlijkheid) . Taalgebruik in Jesaja : kabhôd
(heerlijkheid) . Getalwaarde : kaph = 11 of 20 , beth = 2 , waw = 6 , daleth
= 4 . Totaal : 23 OF 32 (2² X 2³) . Structuur : 2 - 2 - 6 - 4 . De som van de elementen is telkens 5 . כַבֹד = kabhod
= 17. Tenakh (82) . Pentateuch
(10) . Niet in Gn . Niet in Dt . Ex (4) telkens in combinatie
met JHWH : (1) Ex
16,7 . (2) Ex
16,10 . (3) Ex
24,16 . (4) Ex
24,17 .
- וּכַבֹד = ûkhëbhôd (en de heerlijkheid) . Tenakh (26) . Pentateuch
(3) : (1) Ex
40,34 . (2) Ex
40,35 . (3) Nu
14,10 . In 7 verzen in combinatie met JHWH .
- In Hebreeuws betekent
het zwaarte (b.v. van zijn mantel) . In het Grieks getransponeerd naar iets
lichts , heerlijks : δοξα = doxa . Lat. gloria . Fr. gloire . Ned. heerlijkheid .
Lc 2,14.2. εν = en (in, tijdens)
. Taalgebruik in het NT : en
(in) . Taalgebruik in de LXX: en
(in) . Taalgebruik in Lc : en
(in) . Lc (288) . Lc 1 (25) : (1) Lc
1,1 . (2) Lc
1,5 . (3) Lc
1,6 . (4) Lc
1,7 . (5) Lc
1,8 . (6) Lc
1,17 . (7) Lc
1,18 . (8) Lc
1,21 . (9) Lc
1,22 . (10) Lc
1,25 . (11) Lc
1,26 . (12) Lc
1,31 . (13) Lc
1,36 . (14) Lc
1,39 . (15) Lc
1,41 . (16) Lc
1,42 . (17) Lc
1,44 . (18) Lc
1,51 . (19) Lc
1,59 . (20) Lc
1,65 . (21) Lc
1,66 . (22) Lc
1,75 . (23) Lc
1,78 . (24) Lc
1,79 . (25) Lc
1,80 . Lc 2 (23) : (1) Lc
2,1 . (2) Lc
2,6 . (3) Lc
2,7 . (4) Lc
2,8 . (5) Lc
2,11 . (6) Lc
2,12 . (7) Lc
2,14 . (8) Lc
2,16 . (9) Lc
2,19 . (10) Lc
2,21 . (11) Lc
2,23 . (12) Lc
2,24 . (13) Lc
2,25 . (14) Lc
2,27 . (15) Lc
2,29 . (16) Lc
2,34 . (17) Lc
2,36 . (18) Lc
2,43 . (19) Lc
2,44 . (20) Lc
2,46 . (21) Lc
2,49 . (22) Lc
2,51 . (23) Lc
2,52 .
en (in) . | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | synopt. | ev. |
11097 | 8943 | 2154 | 247 | 119 | 288 | 182 | 226 | 966 | 126 | 654 | 836 |
en (in) | Lc 1 | Lc 2 | Lc 3 | Lc 4 | Lc 5 | Lc 6 | Lc 7 | Lc 8 | Lc 9 | Lc 10 | Lc 11 | Lc 12 | Lc 13 | Lc 14 | Lc 15 | Lc 16 | Lc 17 | Lc 18 | Lc 19 | Lc 20 | Lc 21 | Lc 22 | Lc 23 | Lc 24 |
288 | 25 | 23 | 10 | 18 | 10 | 7 | 12 | 12 | 13 | 14 | 12 | 17 | 13 | 6 | 3 | 9 | 7 | 7 | 11 | 7 | 11 | 13 | 12 | 16 |
- Hebr. בְּ = bë . Fr. en . Ned. in . E. in . D. in . Fr. dans . Arabisch : فِي = fi (in) . Taalgebruik in de Qoran : fi (in) .
Lc 2,14.3. dat. mann. + onz. mv. hupsistois van het bijvoegl. naamw. hupsistos (allerhoogste) . Taalgebruik in het NT : hupsistos (allerhoogste) . Taalgebruik in Lc : hupsistos (allerhoogste) . Lc (2) : (1) Lc 2,14 . (2) Lc 19,38 . Een vorm van hupsistos (allerhoogste) in Lc in 7 verzen : (1) Lc 1,32 . (2) Lc 1,35 . (3) Lc 1,76 . (4) Lc 2,14 . (5) Lc 6,35 . (6) Lc 8,28 . (7) Lc 19,38 . In Lc : 2 vormen in 5 hoofdstukken en 7 verzen .
Lc 2,14.1. - 3. doxa en hupsostois (heerlijkheid in de hoge) . Lc (2) (1) Lc 2,14 . (2) Lc 19,38 .
Lc 2,14.5. kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Taalgebruik in Lc : kai (en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et . Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und . Lc (822) . Lc 2 (+ 39 / - 13 = 52) . Lc 2,1-20 (+ 12 / - 8 : (1) Lc 2,1 . (2) Lc 2,2 . (3) Lc 2,5 . (4) Lc 2,6 . (5) Lc 2,11 . (6) Lc 2,14 . (7) Lc 2,17 . (8) Lc 2,19 .) . Lc 2,21-40 (+ 15 / - 5 = 20) . Lc 2,41-52 (+ 12 / - 0 = 12) .
Lc 2,14.6.
epi (op, bij) . Afkortingen : ep' en ef' . Taalgebruik in het NT : epi
(op, bij) . Taalgebruik in Lc : epi
(op, bij) . Ned. op .
Lc (104 + 25 + 20 = 149) . Lc 2 (5 + 2 = 7) . epi (5) : (1) Lc
2,8 . (2) Lc
2,14 . (3) Lc
2,20 . (4) Lc
2,33 . (5) Lc
2,47 . ep' (2) : (1) Lc
2,25 . (2) Lc
2,40 .
Lc 2,14.8. nom vr. enk. ειρηνη = eirènè / dat. vr. enk. ειρηνῃ = eirènè(i) (vrede) . Taalgebruik in het NT : eirènè (vrede) . Taalgebruik in de LXX : eirènè (vrede) . Taalgebruik in Lc : eirènè (vrede) . Bijbel (151) . OT (105) . NT (46) . Lc (7) : (1) Lc 2,14 . (2) Lc 2,29 . (3) Lc 10,5 . (4) Lc 10,6 . (5) Lc 11,21 . (6) Lc 19,38 . (7) Lc 24,36 . Een vorm van ειρηνη = eirènè (vrede) in de LXX (294) , in het NT (91) , in Lc (14) : (1) Lc 1,79 . (2) Lc 2,14 . (3) Lc 2,29 . (4) Lc 7,50 . (5) Lc 8,48 . (6) Lc 10,5 . (7) Lc 10,6 . (8) Lc 11,21 . (9) Lc 12,51 . (10) Lc 14,32 . (11) Lc 19,38 . (12) Lc 19,42 . (13) Lc 24,36 . In Lc : 3 vormen in 10 hoofdstukken en 13 verzen . In Hnd (7) . (1) dat. enk. eirènè(i) : Hnd 16,36 . Gen. enk. (2) : (1) Hnd 15,33 . (2) Hnd 24,2 . Acc. enk. (4) : (1) Hnd 7,26 . (2) Hnd 9,31 . (3) Hnd 10,36 . (4) Hnd 12,20 .
eirènè | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
nom. + dat.vr. enk. | 151 | 105 | 46 | 1 | 6 | 3 | 1 | 34 | 1 | 7 | 10 |
1. | 2. | 3. | 4. | 5. | 6. | 7. | 8. | 9. | 10. | |||
eirènè | Lc | Lc 1 | Lc 2 | Lc 7 | Lc 8 | Lc 10 | Lc 11 | Lc 12 | Lc 14 | Lc 19 | Lc 24 | |
1. | nom. + dat.vr. enk. erirènè(i) | 7 | (1) Lc 2,14 . (2) Lc 2,29 . | (3) Lc 10,5 . (4) Lc 10,6 . | (5) Lc 11,21 . | (6) Lc 19,38 . | (7) Lc 24,36 . | |||||
2. | gen. vr. enk. eirènès | 2 | (1) Lc 1,79 . | (2) Lc 10,6 . | ||||||||
3. | acc. vr. enk. eirènèn | 5 | (1) Lc 7,50 . | (2) Lc 8,48 . | (3) Lc 12,51 . | (4) Lc 14,32 . | (5) Lc 19,42 . | |||||
Totaal | '13' | 1 | 2 | 1 | 1 | '2' | 1 | 1 | 1 | 2 | 1 |
- שָׁלוֹם = sjâlôm
(vrede) . Taalgebruik in Tenakh : sjâlôm
(vrede) . Taalgebruik in Jesaja : sjâlôm
(vrede) . Getalwaarde : sjin = 21 of 300 , lamed = 12 of 30 , waw = 6 ,
mem = 13 of 40 ; totaal : 52 (2 X 26) OF 376 (2³ X 47) . Structuur : 3
- 3 - 6 - 4 . De som van de elementen is telkens 7 . Tenakh
(120) . Pentateuch (11) . Eerdere Profeten (24) . Latere Profeten (35) . 12 Kleine
Profeten (8) . Geschriften (42) . Pentateuch (11) : (1) Gn 29,6 . (2) Gn 37,14 . (3) Gn 41,16 . (4) Gn 43,23 . (5) Gn 43,28 . (6) Lv 26,6 . (7) Nu 6,26 . (8) Nu 25,12 . (9) Dt 2,26 . (10) Dt 20,11 . (11) Dt 29,18 .
- Lat. pax . Fr. paix . E. peace . Ned. vrede . D. Friede .
- Mensen wensen elkaar vrede bij het begin en op het einde van een ontmoeting . Dat gebeurt ook in de liturgie van de Rooms-katholieke kerk ; bij de aanvang zegt de priester : "genade en vrede vanwege..." en op het einde van de viering : "Ga nu allen heen in vrede" . Bij de verschijning aan de Elf begroet Jezus hen met 'vrede' en bij het afscheid spreekt hij de zegen uit (die eindigt op vrede) . Bij de geboorte van Jezus wordt vrede op aarde toegezegd en bij de hemelvaart van Jezus spreekt hij de priesterlijke zegen met de wens van vrede uit .
Lc 2,14.9. εν = en (in, tijdens)
. Taalgebruik in het NT : en
(in) . Taalgebruik in de LXX: en
(in) . Taalgebruik in Lc : en
(in) . Lc (288) . Lc 1 (25) : (1) Lc
1,1 . (2) Lc
1,5 . (3) Lc
1,6 . (4) Lc
1,7 . (5) Lc
1,8 . (6) Lc
1,17 . (7) Lc
1,18 . (8) Lc
1,21 . (9) Lc
1,22 . (10) Lc
1,25 . (11) Lc
1,26 . (12) Lc
1,31 . (13) Lc
1,36 . (14) Lc
1,39 . (15) Lc
1,41 . (16) Lc
1,42 . (17) Lc
1,44 . (18) Lc
1,51 . (19) Lc
1,59 . (20) Lc
1,65 . (21) Lc
1,66 . (22) Lc
1,75 . (23) Lc
1,78 . (24) Lc
1,79 . (25) Lc
1,80 . Lc 2 (23) : (1) Lc
2,1 . (2) Lc
2,6 . (3) Lc
2,7 . (4) Lc
2,8 . (5) Lc
2,11 . (6) Lc
2,12 . (7) Lc
2,14 . (8) Lc
2,16 . (9) Lc
2,19 . (10) Lc
2,21 . (11) Lc
2,23 . (12) Lc
2,24 . (13) Lc
2,25 . (14) Lc
2,27 . (15) Lc
2,29 . (16) Lc
2,34 . (17) Lc
2,36 . (18) Lc
2,43 . (19) Lc
2,44 . (20) Lc
2,46 . (21) Lc
2,49 . (22) Lc
2,51 . (23) Lc
2,52 .
en (in) . | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | synopt. | ev. |
11097 | 8943 | 2154 | 247 | 119 | 288 | 182 | 226 | 966 | 126 | 654 | 836 |
en (in) | Lc 1 | Lc 2 | Lc 3 | Lc 4 | Lc 5 | Lc 6 | Lc 7 | Lc 8 | Lc 9 | Lc 10 | Lc 11 | Lc 12 | Lc 13 | Lc 14 | Lc 15 | Lc 16 | Lc 17 | Lc 18 | Lc 19 | Lc 20 | Lc 21 | Lc 22 | Lc 23 | Lc 24 |
288 | 25 | 23 | 10 | 18 | 10 | 7 | 12 | 12 | 13 | 14 | 12 | 17 | 13 | 6 | 3 | 9 | 7 | 7 | 11 | 7 | 11 | 13 | 12 | 16 |
- Hebr. בְּ = bë . Fr. en . Ned. in . E. in . D. in . Fr. dans . Arabisch : فِي = fi (in) . Taalgebruik in de Qoran : fi (in) .
Lc 2,14.11. gen. vr. enk. ευδοκιας = eudokias (van welbehagen) van het zelfst. naamw. ευδοκια = eudokia (welwillendheid,
goedgunstigheid) . Taalgebruik in het NT : eudokia
(welwillendheid, goedgunstigheid, welbehagen) . Taalgebruik in de LXX : eudokia
(welwillendheid, goedgunstigheid, welbehagen) . Bijbel (6) : (1) Ps 5,13 . (2) Ps 69,14 . (3) Ps 145,16 . (4) Sir 15,15 . (5) Lc 2,14 . (6) Fil 2,13 .
-Verwant zijn hiermee het werkw.
Lc 2,15 - Lc 2,15 : 6. Geboorte van Jezus : Lc 2,1-20 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 2 -- Lc 2,1 - Lc 2,2 - Lc 2,3 - Lc 2,4 - Lc 2,5 - Lc 2,6 - Lc 2,7 - Lc 2,8 - Lc 2,9 - Lc 2,10 - Lc 2,11 - Lc 2,12 - Lc 2,13 - Lc 2,14 - Lc 2,15 - Lc 2,16 - Lc 2,17 - Lc 2,18 - Lc 2,19 - Lc 2,20 -- Lc (Lucas) - Lc 2 - Lc 2,21-40 - Lc 2,41-52 | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [15] And it came to pass, as the angels were gone away
from them into heaven, the shepherds said one to another, Let us now go even
unto Bethlehem, and see this thing which is come to pass, which the Lord hath
made known unto us.
Luther-Bibel . 15 Und als die Engel von ihnen gen Himmel fuhren, sprachen die
Hirten untereinander: Lasst uns nun gehen nach Bethlehem und die Geschichte
sehen, die da geschehen ist, die uns der Herr kundgetan hat.
Tekstuitleg van Lc 2,15 . Het vers Lc 2,15 telt 35 (5 X 7) woorden en 159 (3 X 53) letters . De getalwaarde van Lc 2,15 is 15842 (2 X 89²) .
Lc 2,15.1. kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Taalgebruik in Lc : kai (en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et . Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und . Lc (822) . Lc 2 (+ 39 / - 13 = 52) . Lc 2,1-20 (+ 12 / - 8 : (1) Lc 2,1 . (2) Lc 2,2 . (3) Lc 2,5 . (4) Lc 2,6 . (5) Lc 2,11 . (6) Lc 2,14 . (7) Lc 2,17 . (8) Lc 2,19 .) . Lc 2,21-40 (+ 15 / - 5 = 20) . Lc 2,41-52 (+ 12 / - 0 = 12) .
Lc 2,15.2. ind. aor. 3de pers. enk. εγενετο = egeneto (het gebeurde) van het werkw. γινομαι = ginomai (worden, gebeuren) . Taalgebruik in de LXX : ginomai (worden) . Taalgebruik in het NT : ginomai (worden) . Bijbel (925) . OT (730) . NT (195) . Lc (69) . Lc 1-2 (14) : (1) Lc 1,5 . (2) Lc 1,8 . (3) Lc 1,23 . (4) Lc 1,41 (5) Lc 1,44 . (6) Lc 1,59 . (7) Lc 1,65 . (8) Lc 2,1 . (9) Lc 2,2 . (10) Lc 2,6 . (11) Lc 2,13 . (12) Lc 2,15 . (13) Lc 2,42 . (14) Lc 2,46 . Het duidt vaak een tijdsaanduiding aan (in die dagen, in de dagen van...) : een gelijk-tijdigheid (terwijl hij het priesterschap uitoefende) , een voor-tijdigheid of een na-tijdigheid . Soms heeft het ook de betekenis van zijn (er was eens... zoals vele verhalen bij ons beginnen) . Een vorm van γινομαι = ginomai in de LXX (2174) , in het NT (667) , in Lc (129) , in Lc 1 (10) : (1) Lc 1,2 . (2) Lc 1,5 . (3) Lc 1,8 . (4) Lc 1,20 . (5) Lc 1,23 . (6) Lc 1,38 . (7) Lc 1,41 . (8) Lc 1,44 . (9) Lc 1,59 . (10) Lc 1,65 , in Lc 2 (7) : (1) Lc 2,1 . (2) Lc 2,2 . (3) Lc 2,6 . (4) Lc 2,13 . (5) Lc 2,15 . (6) Lc 2,42 . (7) Lc 2,46 . In Lc : X vormen in 24 / 24 hoofdstukken en in 129 verzen .
egeneto (het gebeurde) . | Lc 1 | Lc 2 | Lc 3 | Lc 4 | Lc 5 | Lc 6 | Lc 7 | Lc 8 | Lc 9 | Lc 10 | Lc 11 | Lc 12 | Lc 13 | Lc 14 | Lc 15 | Lc 16 | Lc 17 | Lc 18 | Lc 19 | Lc 20 | Lc 21 | Lc 22 | Lc 23 | Lc 24 | |
67 | 7 | 7 | 2 | 2 | 3 | 6 | 1 | 3 | 8 | 1 | 4 | 1 | 1 | 1 | 1 | 4 | 1 | 3 | 1 | 4 | 1 | 7 |
- Hebreeuws . wë + act. qal imperf. 3de pers. mann. enk. וַיְהִי = wajëhî (en hij/het
was) van het werkw. הָיָה = hâjâh (zijn) . De getalwaarde van וַיְהי = wajëhî
(en hij/het zal zijn/was) is 31 . 31 is de getalwaarde van אֵל = ´el (God) ;
aleph = 1 , lamed = 12 of 30 ; totaal : 13 of 31 (elkaars spiegelbeeld) .Taalgebruik
in Tenakh : hâjâh
(zijn) . Getalwaarde : he = 5 , jod = 10 ; totaal : 20 (2² X 5) . Structuur
: 5 - 1 - 5 . De som van de elementen is telkens 2 .Tenakh
(784) . Pentateuch (181) . Eerdere Profeten (339) . Latere Profeten (116) .
12 Kleine Profeten (22) . Geschriften (126) .
- Lat. esse . D. sein . Fr. être . Ned. zijn . E. to be . Aramees : הֲוָא = häwâ´ . Arabisch : هَؤَىَ = hawa .
Lc 2,15.2. - 3. egeneto hôs (het gebeurde toen) . Lc (4) : (1) Lc 1,23 . (2) Lc 1,41 . (3) Lc 2,15 . (4) Lc 19,29 .
Lc 2,15.5.
apo (af, van-weg) . afkoring ap' . Taalgebruik in het NT : apo
(af , van-weg) . Taalgebruik in Mc : apo
(af , van-weg) . Voorzetsel .
Lc 73 + 32 + 9 = 114) . Lc 2 (2 + 1 = 3) . apo in Lc 2 (2) : (1) Lc
2,4 . (2) Lc
2,36 . ap' in Lc (1) Lc
2,15 .
Lc 2,15.7.
eis (naar) . Taalgebruik in het NT : eis
(naar) . Taalgebruik in Lc : eis
(naar) . Voorzetsel van richting . Lat. in . Fr. vers (versus : gedraaid
, gekeerd ; vertere : tourner , draaien) . E. for . Ned. naar . D. nach .
Lc (210) . Lc 2 (12) : (1) Lc
2,3 . (2) Lc
2,4 . (3) Lc
2,15 . (4) Lc
2,22 . (5) Lc
2,27 . (6) Lc
2,28 . (7) Lc
2,32 . (8) Lc
2,34 . (9) Lc
2,39 . (10) Lc
2,41 . (11) Lc
2,45 . (12) Lc
2,51 .
Lc 2,15.8.
bep. lidw. acc. mann. enk. ton . Taalgebruik in het NT : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Lc (191) . Lc 2 (10) : (1) Lc
2,7 . (2) Lc
2,13 . (3) Lc
2,15 . (4) Lc
2,16 . (5) Lc
2,20 . (6) Lc
2,22 . (7) Lc
2,26 . (8) Lc
2,28 . (9) Lc
2,29 . (10) Lc
2,39 .
Lc 2,15.9.
acc. mann. enk. ουρανον = ouranon van het zelfst. naamw. ουρανος = ouranos (hemel) . Taalgebruik
in het NT : ouranos
(hemel) . Taalgebruik in de Septuaginta : ouranos
(hemel) . Taalgebruik in Lc : ouranos
(hemel) . Taalgebruik in Hnd : ouranos
(hemel) .
Lc (9) : (1) Lc
2,15 . (2) Lc
3,21 . (3) Lc
9,16 . (4) Lc
15,18 . (5) Lc
15,21 . (6) Lc
16,17 . (7) Lc
17,24 . (8) Lc
18,13 . (9) Lc
24,51 . Een vorm van ουρανος = ouranos (hemel) in de LXX (682) , in het NT (272) , in Lc (36) , in Lc 2 (2)
: (1) Lc
2,13 . (2) Lc
2,15 . In Lc : 6 vormen in 19 hoofdstukken en 36 verzen . In Hnd : X vormen van ουρανος = ouranos (hemel) in 24 verzen in 12 / 28 hoofdstukken
.
- שָׁמַיִם / שָׁמָיִם = sjâmajim
/ sjâmâjim (hemelen) . Taalgebruik in Tenakh : sjâmajim
(hemelen) . Getalwaarde : sjin = 21 of 300 , mem = 13 of 40 , jod = 10 ,
mem = 13 of 40 ; totaal : 57 (3 X 19) OF 390 (2 X 3 X 5 X 13 = 15 X 26) . Structuur
: 3 - 4 - 1 - 4 . De som van de elementen is telkens 3 . Tenakh (92)
. Pentateuch (7) . Eerdere Profeten (5) . Latere Profeten (25) . 12 Kleine
Profeten (6) . Geschriften (49) .
ouranos (hemel) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | |
5 | acc. mann. enk. ouranon | 182 | 142 | 40 | 1 | 3 | 9 | 3 | 11 | 6 | 7 | 13 | 16 | 4 | 2 |
Totaal | 954 | 682 | 272 | 82 | 18 | 34 | 18 | 26 | 21 | 52 | 134 | 152 |
1. | 2. | 3. | 4. | 5. | 6. | 7. | 8. | 9. | 10. | 11. | 12. | 13. | 14. | 15. | 16. | 17. | 18. | 19. | |||
ouranos (hemel) | Lc | Lc 2 | Lc 3 | Lc 4 | Lc 6 | Lc 8 | Lc 9 | Lc 10 | Lc 11 | Lc 12 | Lc 13 | Lc 15 | Lc 16 | Lc 17 | Lc 18 | Lc 19 | Lc 20 | Lc 21 | Lc 22 | Lc 24 | |
1. | nom. mann. enk. ouranos | 2 | (1) Lc 4,25 . | (2) Lc 21,33 . | |||||||||||||||||
2. | gen. mann. enk. ouranou | 16 + 1 | ( ) Lc 2,13 . | (1) Lc 3,22 . | (2) Lc 8,5 . | (3) Lc 9,54 . (4) Lc 9,58 . | (5) Lc 10,15 . (6) Lc 10,18 . (7) Lc 10,21 . | (8) Lc 11,13 . (9) Lc 11,16 . | (10) Lc 12,56 . | (11) Lc 13,19 . | (12) Lc 17,29 . | (13) Lc 20,4 . (14) Lc 20,5 . | (15) Lc 21,11 . | (16) Lc 22,43 . | |||||||
3. | dat. mann. enk. ouranô(i) | 3 | (1) Lc 6,23 . | () Lc 11,2 . | (2) Lc 15,7 . | (3) Lc 19,38 . | |||||||||||||||
4. | acc. mann. enk. ouranon | 9 | (1) Lc 2,15 . | (2) Lc 3,21 . | (3) Lc 9,16 . | (4) Lc 15,18 . (5) Lc 15,21 . | (6) Lc 16,17 . | (7) Lc 17,24 . | (8) Lc 18,13 . | (9) Lc 24,51 . | |||||||||||
5. | gen. mann. mv. ouranôn | 1 | (1) Lc 21,26 . | ||||||||||||||||||
6. | dat. mann. mv. ouranois | 3 | (1) Lc 10,20 . | () Lc 11,2 . |
(2) Lc 12,33 . | (3) Lc 18,22 . | |||||||||||||||
totaal | 36 | 2 | 2 | 1 | 1 | 1 | 3 | 4 | 3 | 2 | 1 | 3 | 1 | 2 | 2 | 1 | 2 | 3 | 1 | 1 |
- Lat. coelum . Fr. ciel . Ned. hemel . D. Himmel . E. heaven . Arabisch : سَمَاة = samâ´ (hemel) . Taalgebruik in de Qoran : samâ´ (hemel) .
Lc 2,15.7.
- 9. εις τον ουρανον = eis ton ouranon (naar de hemel) . Lc (6 / 9) : (1) Lc
2,15 . (2) Lc
9,16 . (3) Lc
15,18 . (4) Lc
15,21 . (5) Lc
18,13 . (6) Lc
24,51 .
- הַשָּׁמַיִמָה = hasjsjâmajëmâh (naar de hemel) < bepaald lidw.
ha + zelfst. naamw. stat. constr. mann. mv. + hâ van richting . Zie : Tenakh (11) : (1) Gn 15,5 . (2) Gn 28,12 . (3) Ex 9,8 . (4) Ex 9,10 . (5) Dt 4,19 . (6) Dt 30,12 . (7) Joz 8,20 . (8) Re 13,20 . (9) Re 20,40 . (10) Job
2,12 . (11) 2
Kr 6,13 .
Lc 2,15.10.
nom. mann. mv. hoi van het bep. lidw. ho , hè , to (de - het) . Taalgebruik
in het NT : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Lc (165) . Lc 2 (7) : (1) Lc
2,15 . (2) Lc
2,18 . (3) Lc
2,20 . (4) Lc
2,30 . (5) Lc
2,41 . (6) Lc
2,43 . (7) Lc
2,47 .
Lc 2,15.11.
nom. mann. mv. aggeloi (engelen) van het zelfst. naamw. aggelos (engel) . .
Taalgebruik in het NT : aggelos
(engel) . Taalgebruik in Mc : aggelos
(engel) . Stam : n - g - l . L. angelus . Fr. ange . N. engel . Fr. un messager
uit L. mittere (zenden) , missus = gezonden . Hebr. malë´akh .
Lc (1) : Lc
2,15 . Een vorm van aggelos (engel) in Lc 2 in 5 verzen : (1) Lc
2,9 . (2) Lc
2,10 . (3) Lc
2,13 . (4) Lc
2,15 . (5) Lc
2,21 . Een vorm van aggelos (engel) in Lc in 25 verzen .
In veertien verzen in de kindsheidsverhalen (Lc 1-2) . In twee verzen in de
verschijningsverhalen . Voor de rest van het evangelie nog tien verzen , waarvan
zes verzen in de gen. mv. .
Lc 2,15.13. nom. mann. mv. poimenes (herders) van het zelfst. naamw. poimèn (herder) . Taalgebruik in het NT : poimèn (herder) . Taalgebruik in Lc : poimèn (herder) . Lc (3) : (1) Lc 2,8 . (2) Lc 2,15 . (3) Lc 2,20 . In Lc komt in 4 verzen een vorm van poimèn (herder) voor , en dat slechts in het geboorteverhaal (Lc 2,8-20) : (1) Lc 2,8 . (2) Lc 2,15 . (3) Lc 2,18 . (4) Lc 2,20 .
Lc 2,15.21. kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Taalgebruik in Lc : kai (en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et . Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und . Lc (822) . Lc 2 (+ 39 / - 13 = 52) . Lc 2,1-20 (+ 12 / - 8 : (1) Lc 2,1 . (2) Lc 2,2 . (3) Lc 2,5 . (4) Lc 2,6 . (5) Lc 2,11 . (6) Lc 2,14 . (7) Lc 2,17 . (8) Lc 2,19 .) . Lc 2,21-40 (+ 15 / - 5 = 20) . Lc 2,41-52 (+ 12 / - 0 = 12) .
Lc 2,15.32. pers. voornaamw. dat. mv. hèmin (ons) van het pers. voornaamw. hèmeis . Taalgebruik in het NT : persoonlijk voornaamwoord . Taalgebruik in Lc : persoonlijk voornaamwoord . hèmin . Lc (22) : (1) Lc 1,1 . (2) Lc 1,2 . (3) Lc 1,73 . (4) Lc 2,15 . (5) Lc 2,48 . (6) Lc 4,34 . (7) Lc 7,5 . (8) Lc 7,16 . (9) Lc 9,13 . (10) Lc 10,11 . (11) Lc 10,17 . (12) Lc 11,3 . (13) Lc 11,4 . (14) Lc 13,25 . (15) Lc 17,5 . (16) Lc 20,2 . (17) Lc 20,28 . (18) Lc 22,8 . (19) Lc 22,67 . (20) Lc 23,18 . (21) Lc 24,24 . (22) Lc 24,32 .
Lc 2,16 - Lc 2,16 : 6. Geboorte van Jezus : Lc 2,1-20 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 2 -- Lc 2,1 - Lc 2,2 - Lc 2,3 - Lc 2,4 - Lc 2,5 - Lc 2,6 - Lc 2,7 - Lc 2,8 - Lc 2,9 - Lc 2,10 - Lc 2,11 - Lc 2,12 - Lc 2,13 - Lc 2,14 - Lc 2,15 - Lc 2,16 - Lc 2,17 - Lc 2,18 - Lc 2,19 - Lc 2,20 -- Lc (Lucas) - Lc 2 - Lc 2,21-40 - Lc 2,41-52 | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [16] And they came with haste, and found Mary, and Joseph,
and the babe lying in a manger.
Luther-Bibel . 16 Und sie kamen eilend und fanden beide, Maria und Josef, dazu
das Kind in der Krippe liegen.
Tekstuitleg van Lc 2,16 . Het vers Lc 2,16 telt 18 (2 X 3²) woorden en 80 (2² X 2² X 5) letters . De getalwaarde van Lc 2,16 is 7940 (2² X 5 X 397) .
Lc 2,16.1. kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Taalgebruik in Lc : kai (en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et . Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und . Lc (822 / 1151) . Lc (+ : 11 / 20 : (1) Lc 2,3 . (2) Lc 2,7 . (3) Lc 2,8 . (4) Lc 2,9 . (5) Lc 2,10 . (6) Lc 2,12 . (7) Lc 2,13 . (8) Lc 2,15 . (9) Lc 2,16 . (10) Lc 2,18 . (11) Lc 2,20 . - 9 / 20) .
Lc 2,16.2.
ind. 2de aor. 3de pers. mv. èlthan (zij kwamen) van het werkw. erchomai
(gaan, komen) . Taalgebruik in het NT : erchomai
(gaan, komen) . Taalgebruik in Mc. : erchomai
(gaan, komen) . Lc (1) Lc
2,16 . Deze tweede aorist komt slechts éénmaal voor in Lc
. De herders gingen naar de plaats waar het kind werd geboren en Maria het in
doeken gewikkeld in een krib had gelegd . De gelijkenis met het verrijzenisverhaal
verlengt de gelijkenis tussen de krib - de herders en het graf - de vrouwen
. De vrouwen gingen (èlthon = zij gingen ; 1ste aor.) naar het graf .
Ze gingen zodra ze konden (Lc
24,1) . De herders gingen zich haasten .
-
ind. aor. 3de pers. mv. èlthon (zij gingen) van het werkw. erchomai
(gaan, komen) . Taalgebruik in het NT : erchomai
(gaan, komen) .
Lc (11) : (1) Lc
1,59 . (2) Lc
2,44 . (3) Lc
3,12 . (4) Lc
4,42 . (5) Lc
5,7 . (6) Lc
6,18 . (7) Lc
8,35 . (8) Lc
12,49 . (9) Lc
23,33 . (10) Lc
24,1 . (11) Lc
24,23 .
Lc 2,16.3. act. part. aor. nom. mann. mv. σπευσαντες = speusantes (gehaast) van het werkw. σπευδω of σπουδαζω = speudô of spoudazô (spoed maken, spoeden)
. Taalgebruik in het NT : speudô
of spoudazô (spoed maken, spoeden) . Taalgebruik in de LXX : speudô
of spoudazô (spoed maken, spoeden) . Taalgebruik in Lc : speudô
of spoudazô (spoed maken, spoeden) . Bijbel (3) . OT (2) : (1) Gn 45,9 . (2) Joz 8,19 . NT = Lc (1) : Lc
2,16 . Een vorm van σπευδω = speudô in de LXX (66) , in het NT (6) : (1) Lc 2,16 . (2) Lc 19,5 . (3) Lc 19,6 . (4) Hnd 20,16 . (5) Hnd 22,18 . (6) 2
Pe 3,12 .
- Het is opvallend dat dit participium
na het hoofdwerkw. staat . Mogen we misschien vertalen : zij gingen zich haasten
. Maria ging met spoed haar nicht Elisabeth bezoeken (Lc
1,39) . De reactie van het kind van Elisabeth en Elisabeth zelf bevestigen
wat de engel over Maria gezegd heeft .
Lc 2,16.4. kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Taalgebruik in Lc : kai (en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et . Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und . Lc (822 / 1151) . Lc (+ : 11 / 20 : (1) Lc 2,3 . (2) Lc 2,7 . (3) Lc 2,8 . (4) Lc 2,9 . (5) Lc 2,10 . (6) Lc 2,12 . (7) Lc 2,13 . (8) Lc 2,15 . (9) Lc 2,16 . (10) Lc 2,18 . (11) Lc 2,20 . - 9 / 20) .
Lc 2,16.5.
act. ind. aor. 3de pers. mv. aneuran (zij vonden) van het werkw. aneuriskô
(vinden, ontdekken) . Taalgebruik in het NT : aneuriskô
(vinden, ontdekken) . Taalgebruik in Lc : aneuriskô
(vinden, ontdekken) . Waarom het gebruik van het voorzetsel ana (omhoog,
her-) ?
Lc (1) Lc
2,16 . Dit is de enigste vorm van aneuriskô (vinden, ontdekken) in
Lc . Deze vorm komt in de bijbel slechts hier in Lc
2,16 . De herders gingen zich haasten en vonden Maria en Jozef en het kind
in doeken gewikkeld en liggend in de kribbe . De vrouwen gingen naar het graf
en vonden de weggerolde steen maar het lichaam van Jezus vonden zij niet (Lc
24,2 - Lc
24,3) . Geboorte en graf omsluiten het leven van Jezus , maar met het graf
eindigt het verhaal van Jezus niet , het gaat verder .
Lc 2,16.6.
bep. lidw. acc. vr. enk. tèn . Taalgebruik in het NT : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Lc (149) . Lc 2 (8) : (1) Lc
2,1 . (2) Lc
2,3 . (3) Lc
2,4 . (4) Lc
2,8 . (5) Lc
2,16 . (6) Lc
2,34 . (7) Lc
2,35 . (8) Lc
2,39 . In 2 / 11 van Lc 1-2 wordt mariam als acc. gebruikt . Hier met bep.
lidw. . De herders konden toch de namen van de vrouw en de man bij het kind
niet kennen , want de engelen hadden dat toch niet gezegd . Maar de luisteraars
weten dat wel . Zowel bij de namen van de vrouw als van de man als bij het kind
wordt het bepaald lidw. gebruikt : door de boodschap over het kind is dat niet
zomaar een kind , in doeken gewikkeld , maar HET kind . En de vrouw en de man
krijgen meer bepaaldheid doordat ze bij het kind horen .
Lc 2,16.8.
mariam (Maria) . Taalgebruik in het NT : mariam
(Maria) . Taalgebruik in Lc : mariam
(Maria) .
Lc (13) : (1) Lc
1,27 . (2) Lc
1,30 . (3) Lc
1,34 . (4) Lc
1,38 . (5) Lc
1,39 . (6) Lc
1,46 . (7) Lc
1,56 . (8) Lc
2,5 . (9) Lc
2,16 . (10) Lc
2,19 . (11) Lc
2,34 . (12) Lc
10,39 . (13) Lc
10,42 . In Lc 1-2 is Maria , de moeder van Jezus . In Lc 10 is Maria de
zus van Martha . In Lc 1-2 wordt bij mariam (Maria) slechts in twee verzen het
bepaald lidwoord gebruikt : (1) Lc
2,16 (acc. enk. tèn mariam) . (2) Lc
2,19 (nom. enk. hè mariam) .
Lc 2,16.9.
kai (en) . Taalgebruik : kai
(en) in NT . Taalgebruik in Lc : kai
(en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et
. Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und .
Lc (822 / 1151) . Lc (+ : 11 / 20 : (1) Lc
2,3 . (2) Lc
2,7 . (3) Lc
2,8 . (4) Lc
2,9 . (5) Lc
2,10 . (6) Lc
2,12 . (7) Lc
2,13 . (8) Lc
2,15 . (9) Lc
2,16 . (10) Lc
2,18 . (11) Lc
2,20 . - 9 / 20) .
Lc 2,16.10.
bep. lidw. acc. mann. enk. ton . Taalgebruik in het NT : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Lc (191) . Lc 2 (10) : (1) Lc
2,7 . (2) Lc
2,13 . (3) Lc
2,15 . (4) Lc
2,16 . (5) Lc
2,20 . (6) Lc
2,22 . (7) Lc
2,26 . (8) Lc
2,28 . (9) Lc
2,29 . (10) Lc
2,39 .
11. ιωσηφ = iôsèf (Jozef) . Taalgebruik in de LXX : iôsèf (Jozef) . Taalgebruik in het NT : iôsèf (Jozef) . Taalgebruik in Lc : iôsèf (Jozef) . Gebruik in de bijbel (234) , in de LXX (200) , in het NT (34) . Gn (143) . Ex (4) . Lc (11) : (1) Lc 1,27 . (2) Lc 2,4 . (3) Lc 2,16 . (4) Lc 2,33 . (5) Lc 2,43 . (6) Lc 3,23 . (7) Lc 3,24 . (8) Lc 3,26 . (9) Lc 3,30 . (10) Lc 4,22 . (11) Lc 23,50 .
iôsèf | bijbel | O.T. | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | |
1 | 234 | 200 | 34 | 11 | 2 | 8 | 4 | 6 | 2 | 1 | 21 | 25 | 2 |
- Hebreeuws . יוֹסֵף = jôseph (Jozef)
. Taalgebruik in Tenakh : jôseph
(Jozef) . Getalwaarde : jod = 10 , waw = 6 , samech = 15 of 60 , pe = 17
of 80 ; totaal 48 ( 2³ X 3) OF 156 (2² X 3 X 13 OF 12 X 13 OF 6 X
26) . Tenakh (186) . Pentateuch (146) . Eerdere Profeten (19) . Latere Profeten
(5) . 12 Kleine Profeten (6) . Geschriften (10) . Gn (129) .
- Arabisch : يُوسُف = jusuf (Jusuf) . Taalgebruik in de Qoran : jusuf (Jusuf) .
Lc 2,16.12.
kai (en) . Taalgebruik : kai
(en) in NT . Taalgebruik in Lc : kai
(en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et
. Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und .
Lc (822 / 1151) . Lc (+ : 11 / 20 : (1) Lc
2,3 . (2) Lc
2,7 . (3) Lc
2,8 . (4) Lc
2,9 . (5) Lc
2,10 . (6) Lc
2,12 . (7) Lc
2,13 . (8) Lc
2,15 . (9) Lc
2,16 . (10) Lc
2,18 . (11) Lc
2,20 . - 9 / 20) .
Lc 2,16.14. nom. + acc. onz. enk. βρεφος = brefos (ongeboren vrucht, jong kind) . Taalgebruik in het NT
: brefos
(ongeboren vrucht, jong kind) . Taalgebruik in de LXX
: brefos
(ongeboren vrucht, jong kind) . Taalgebruik in Lc : brefos
(ongeboren vrucht, jong kind) . Lc (4) : (1) Lc
1,41 . (2) Lc
1,44 . (3) Lc
2,12 . (4) Lc
2,16 . Een vorm van βρεφος = brefos (ongeboren vrucht, jong kind) in in de LXX (5) , in het NT (8) , Lc in 5 verzen
: (1) Lc
1,41 . (2) Lc
1,44 . (3) Lc
2,12 . (4) Lc
2,16 . (5) Lc
18,15 .
- act. qal part. praes. mann. יוֹנֵק = jôneq (de zuigende, zuigeling) van het werkw. יָנַק = jânaq (zuigen, genieten) . Taalgebruik in Tenakh : jânaq (zuigen, genieten) . Getalwaarde : jod = 10 , nun = 14 of 50 , qoph = 19 of 100 ; totaal : 43 OF 160 (2² X 2³ X 5) . De som van de elementen is telkens 7 . Tenakh (6) : (1) Dt 32,25 . (2) 1 S 15,3 . (3) 1 S 22,19 . (4) Js 11,8 . (5) Hl 8,1 . (6) Kl 4,4 . Modern Hebreeuws : תִינוֹק = tînôq (zuigeling, baby) . Aramees : יְנַק = jënaq (zuigen) .
- Lat. infans . Fr. enfant , bébé . E. babe . D. Kind . Ned. kind , zuigeling . Arabisch : رَضِعَ = radi`a (zuigen) . Taalgebruik in de Qoran : radi`a (zuigen) . رَضِيع = radî` (zuigeling) .
Lc 2,16.16.
en (in, met) . Taalgebruik in het NT : en
(in) . Taalgebruik in Lc : en
(in) . Hebr. bë . Fr. en / dans . Ned. in .
Lc (288) . Lc 2 (23) : (1) Lc
2,1 . (2) Lc
2,6 . (3) Lc
2,7 . (4) Lc
2,8 . (5) Lc
2,11 . (6) Lc
2,12 . (7) Lc
2,14 . (8) Lc
2,16 . (9) Lc
2,19 . (10) Lc
2,21 . (11) Lc
2,23 . (12) Lc
2,24 . (13) Lc
2,25 . (14) Lc
2,27 . (15) Lc
2,29 . (16) Lc
2,34 . (17) Lc
2,36 . (18) Lc
2,43 . (19) Lc
2,44 . (20) Lc
2,46 . (21) Lc
2,49 . (22) Lc
2,51 . (23) Lc
2,52 .
Lc 2,16.17.
bep. lidw. dat. vr. enk. tè(i) (de) van het bepaald lidwoord ho , hè
, to (de - het) . Taalgebruik in het NT : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Lc (119) . Lc 2 (11) : (1) Lc
2,5 . (2) Lc
2,8 . (3) Lc
2,16 . (4) Lc
2,19 . (5) Lc
2,21 . (6) Lc
2,38 . (7) Lc
2,41 . (8) Lc
2,44 . (9) Lc
2,47 . (10) Lc
2,51 . (11) Lc
2,52 .
Lc 2,16.18. dat. vr. enk. φατνῃ = fatnè(i) van het zelfst. naamw. φατνη = fatnè (krib, ruif)
. Taalgebruik in het NT : fatnè
(krib, ruif) . Taalgebruik in de LXX : fatnè
(krib, ruif) . Taalgebruik in Lc : fatnè
(krib, ruif) . Bijbel =
Lc (3) : (1) Lc
2,7 . (2) Lc
2,12 . (3) Lc
2,16 . Een vorm van φατνη = fatnè (krib, ruif) in de LXX (8) , in het NT (4) , in Lc (4) : (1) Lc 2,7 . (2) Lc
2,12 . (3) Lc
2,16 . (4) Lc
13,15 .
- Een vorm van ενταφιαζω = entafiazô (voor de begrafenis gereedmaken, balsemen, afleggen, begraven) in de LXX (2) : (1) Gn 50,2 . (2) Gn 50,26 , in het NT (2) : (1) Mt
26,12 . (2) Joh
19,40 . Het φατνη = fatnè (krib, ruif) van Lc 2,12 en ενταφιαζω = entafiazô (voor de begrafenis gereedmaken, balsemen, afleggen, begraven) van Gn 50,2 hebben f-t gemeenschappelijk (φατ = fat- , en ταφ = taf- ) . Het ingewikkeld zijn van het kind Jezus en van de gestorven Jezus doet denken aan een Egyptische mummie .
- אֵבוּס = ´ebhûs
(kribbe) . Taalgebruik in Tenakh : ´ebhûs
(kribbe) . Getalwaarde : aleph = 1 , beth = 2 , samech = 15 of 60 ; totaal
: 18 (2 X 3²) OF 63 (3² X 7) . Structuur : 1 - 2 - 6 . De som van de elementen is telkens 9 . Tenakh (2)
: (1) Js 1,3 . (2) Spr
14,4 . Zie het werkw. אָבַס = ´âbâs (voederen, vetten) . Modern Hebreeuws : אֵיבוּס = ´e(j)bhûs (kribbe) .
- Lat. praesepium . Fr. crèche . E. a manger . D. Krippe . Arabisch : مَعْلَف = ma`laf (kribbe) . Taalgebruik in de Qoran : ma`laf (kribbe) . Zie het werkw. عَلَفَ = `alafa (voederen, als voer geven) .
- De kribbe is een voederbak (Lc 2,7) . De kribbe verwijst naar het graf als gedenkteken (Lc
23,53) . Maar in dat gedenktekengraf is Jezus niet ; "Hij is niet hier" (Lc 24,6) . De leerlingen van Emmaüs herkenden hem bij het breken van het brood (Lc
24,30) . Dat brengt ons bij het verhaal van het laatste avondmaal (Lc 22,19) , waar Jezus het brood breekt . De voederbak waarin Jezus ligt verwijst naar het brood dat hij breekt . Hij is brood , voedsel en herkenbaar in het breken van het brood . Zo is de kribbe meer dan alleen maar een toevallige plaats waarin Jezus werd gelegd .
Lc 2,16.16.
- 18. εν φατνῃ = en fatnè(i) = in een krib, voederbak . Lc (2 ) : (1) Lc
2,7 . (2) Lc
2,12 . εν τῃ φατνῃ = en tè(i) fatnè(i) (in de kribbe) : (1) Lc
2,16 .
- εν μνηματι = en mnèmati (in een graf) . Hapax in Lc . εν τῳ μνηματι = en tô(i) mnèmati (in het graf) . Bijbel (2) : (1) 2
Kr 16,14 . (2) Hnd 7,16 .
Vergelijk . Lc
8,27 : εν τοις μνημασιν = en tois mnèmasin (in de graven) . Hiermee de vergelijking tussen de kribbelegging en de graflegging .
Lc 2,17 - Lc 2,17 : 6. Geboorte van Jezus : Lc 2,1-20 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 2 -- Lc 2,1 - Lc 2,2 - Lc 2,3 - Lc 2,4 - Lc 2,5 - Lc 2,6 - Lc 2,7 - Lc 2,8 - Lc 2,9 - Lc 2,10 - Lc 2,11 - Lc 2,12 - Lc 2,13 - Lc 2,14 - Lc 2,15 - Lc 2,16 - Lc 2,17 - Lc 2,18 - Lc 2,19 - Lc 2,20 -- Lc (Lucas) - Lc 2 - Lc 2,21-40 - Lc 2,41-52 | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [17] And when they had seen it, they made known abroad the
saying which was told them concerning this child.
Luther-Bibel . 17 Als sie es aber gesehen hatten, breiteten sie das Wort aus,
das zu ihnen von diesem Kinde gesagt war.
Tekstuitleg van Lc 2,17 .
2. de (echter) , afkorting d' . Taalgebruik in het NT : de
(echter) . Taalgebruik in Lc : de
(echter) . Partikel . Het staat steeds als tweede woord in de zin . Het
kan een lichte tegenstelling aanduiden . Om een verandering van personage of
situatie in de zin aan te duiden .
Lc (478 + 5 = 483) . In Lc
2,1-20 komt het partikel de (echter) vijfmaal voor : (1) Lc
2,1 . (2) Lc
2,4 . (3) Lc
2,6 . (4) Lc
2,17 . (5) Lc
2,19 .
5. bep. lidw. gen. mann. en onz. enk. tou van het bepaald lidw. ho - hè
- to (de - het) . Taalgebruik in het NT : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Lc (272) . Lc 2 (11) : (1) Lc
2,6 . (2) Lc
2,17 . (3) Lc
2,21 . (4) Lc
2,22 . (5) Lc
2,24 . (6) Lc
2,25 . (7) Lc
2,26 . (8) Lc
2,27 . (9) Lc
2,37 . (10) Lc
2,41 . (11) Lc
2,49 .
9. pers. voornaamw. dat. mann. en onz. mv. autois (aan hen) . Taalgebruik in
het NT : voornaamwoord
autos . Taalgebruik in Lc. : voornaamwoord
autos .
Lc (89) . Lc 2 (6) : (1) Lc
2,7 . (2) Lc
2,9 . (3) Lc
2,10 . (4) Lc
2,17 . (5) Lc
2,50 . (6) Lc
2,51 .
11. bep. lidw. gen. mann. en onz. enk. tou van het bepaald lidw. ho - hè
- to (de - het) . Taalgebruik in het NT : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Lc (272) . Lc 2 (11) : (1) Lc
2,6 . (2) Lc
2,17 . (3) Lc
2,21 . (4) Lc
2,22 . (5) Lc
2,24 . (6) Lc
2,25 . (7) Lc
2,26 . (8) Lc
2,27 . (9) Lc
2,37 . (10) Lc
2,41 . (11) Lc
2,49 .
Lc 2,18 - Lc 2,18 : 6. Geboorte van Jezus : Lc 2,1-20 - bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 2 - Lc 2,1 - Lc 2,2 - Lc 2,3 - Lc 2,4 - Lc 2,5 - Lc 2,6 - Lc 2,7 - Lc 2,8 - Lc 2,9 - Lc 2,10 - Lc 2,11 - Lc 2,12 - Lc 2,13 - Lc 2,14 - Lc 2,15 - Lc 2,16 - Lc 2,17 - Lc 2,18 - Lc 2,19 - Lc 2,20 -- Lc (Lucas) - Lc 2 - Lc 2,21-40 - Lc 2,41-52 | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [18] And all they that heard it wondered at those things
which were told them by the shepherds.
Luther-Bibel . 18 Und alle, vor die es kam, wunderten sich über das, was ihnen
die Hirten gesagt hatten.
Tekstanalyse van Lc 2,18 . Het vers Lc 2,18 telt 13 woorden en 71 letters . De getalwaarde van Lc 2,18 is 9955 (5 X 11 X 181) .
Lc 2,18.1.kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Taalgebruik in Lc : kai (en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et . Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und . Lc (822) . Lc 2 (+ 39 / - 13 = 52) . Lc 2,1-20 (+ 12 / - 8 : (1) Lc 2,1 . (2) Lc 2,2 . (3) Lc 2,5 . (4) Lc 2,6 . (5) Lc 2,11 . (6) Lc 2,14 . (7) Lc 2,17 . (8) Lc 2,19 .) . Lc 2,21-40 (+ 15 / - 5 = 20) . Lc 2,41-52 (+ 12 / - 0 = 12) .
Lc 2,18.3.
nom. mann. mv. hoi van het bep. lidw. ho , hè , to (de - het) . Taalgebruik
in het NT : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Lc (165) . Lc 2 (7) : (1) Lc
2,15 . (2) Lc
2,18 . (3) Lc
2,20 . (4) Lc
2,30 . (5) Lc
2,41 . (6) Lc
2,43 . (7) Lc
2,47 .
Lc 2,18.4. act. part. aor. nom. mv. ακουσαντες = akousantes (gehoord) van het werkw. ακουω = akouô (horen) . Taalgebruik in het NT : akouô (horen) . Taalgebruik in de Septuaginta : akouô (horen) . Taalgebruik in Lc : akouô (horen) . Oor en horen zijn verwant met elkaar . oor < Lat. aus , auris , zie Gr. ous / ôs , ôtis . auscultare (het oor lenen aan , toehoren , aanhoren) -> écouter . Lc (7) : (1) Lc 1,66 . (2) Lc 2,18 . (3) Lc 8,12 . (4) Lc 8,14 . (5) Lc 8,15 . (6) Lc 8,26 . (7) Lc 20,16 . Een vorm van akouô (horen) in Lc in 58 verzen , in Lc 2 (4) : (1) Lc 2,18 . (2) Lc 2,20 . (3) Lc 2,46 . (4) Lc 2,47 . (1) Hnd 2,37 . (2) Hnd 4,24 . (3) Hnd 5,21 . (4) Hnd 5,33 . (5) Hnd 8,14 . (6) Hnd 9,38 . (7) Hnd 11,18 . (8) Hnd 14,14 . (9) Hnd 16,38 . (10) Hnd 17,32 . (11) Hnd 18,26 . (12) Hnd 19,5 . (13) Hnd 19,28 . (14) Hnd 21,20 . (15) Hnd 22,2 . (16) Hnd 28,15 .
akouô (horen) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
act. part. aor. nom. mv. akousantes | 67 | 15 | 52 | 13 | 7 | 7 | 5 | 16 | 4 | 27 | 32 |
Lc 1 | Lc 2 | Lc 4 | Lc 5 | Lc 6 | Lc 7 | Lc 8 | Lc 9 | Lc 10 | Lc 11 | Lc 12 | Lc 13 | Lc 14 | Lc 15 | Lc 16 | Lc 17 | Lc 18 | Lc 19 | Lc 20 | Lc 21 | Lc 22 | Lc 23 | Lc 24 | |||
act. part. aor. nom. mv. akousantes | 7 | (1) Lc 1,66 . | (2) Lc 2,18 . | (3) Lc 8,12 . (4) Lc 8,14 . (5) Lc 8,15 . (6) Lc 8,26 . | (7) Lc 20,16 . |
Lc 2,18.2. - 4. παντες οἱ ακουσαντες = pantes hoi akousantes (alle toehoorders) . NT = Lc (2) : (1) Lc 1,66 . (2) Lc 2,18 .
Lc 2,18 . 5. act. ind. aor. 3de pers. mv. εθαυμασαν = ethaumasan (zij waren verbaasd) van het werkw. θαυμαζω = thaumazô (bewonderen, verwonderen, verbazen) . Taalgebruik in het NT : thaumazô (bewonderen, verwonderen, verbazen) . Taalgebruik in de LXX : thaumazô (bewonderen, verwonderen, verbazen) . Taalgebruik in Lc : thaumazô (bewonderen, verwonderen, verbazen) . Bijbel (14) : (1) Ps 48,6 . (2) Job 42,11 . (3) Jdt 10,7 . (4) Jdt 10,23 . (5) Jdt 11,20 . (6) W 11,14 . (7) Mt 8,27 . (8) Mt 9,33 . (9) Mt 21,20 . (10) Mt 22,22 . (11) Lc 1,63 . (12) Lc 2,18 . (13) Lc 8,25 . (14) Lc 11,14 . Een vorm van θαυμαζω = thaumazô (bewonderen, verwonderen, verbazen) in de LXX (57) , in het NT (42) , in Lc (13) : (1) Lc 1,21 . (2) Lc 1,63 . (3) Lc 2,18 . (4) Lc 2,33 . (5) Lc 4,22 . (6) Lc 7,9 . (7) Lc 8,25 . (8) Lc 9,43 . (9) Lc 11,14 . (10) Lc 11,38 . (11) Lc 20,26 . (12) Lc 24,12 . (13) Lc 24,41 .
Lc 2,18.4. - 5. ακουσαντες εθαυμασαν = akousantes ethaumasan (gehoord hebbende waren zij verbaasd) . NT (2) : (1) Mt 22,22 . (2) Lc 2,18 .
Lc 2,18.11.
gen. mann. mv. poimenôn van het zelfst. naamw. poimèn (herder)
. Taalgebruik in het NT : poimèn
(herder) . Taalgebruik in Lc : poimèn
(herder) .
Lc (1) : Lc
2,18 . In Lc komt in 4 verzen een vorm van poimèn (herder) voor ,
en dat slechts in het geboorteverhaal (Lc 2,8-20) : (1) Lc
2,8 . (2) Lc
2,15 . (3) Lc
2,18 . (4) Lc
2,20 .
Lc 2,19 - Lc 2,19 : 6. Geboorte van Jezus : Lc 2,1-20 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 2 -- Lc 2,1 - Lc 2,2 - Lc 2,3 - Lc 2,4 - Lc 2,5 - Lc 2,6 - Lc 2,7 - Lc 2,8 - Lc 2,9 - Lc 2,10 - Lc 2,11 - Lc 2,12 - Lc 2,13 - Lc 2,14 - Lc 2,15 - Lc 2,16 - Lc 2,17 - Lc 2,18 - Lc 2,19 - Lc 2,20 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [19] But Mary kept all these things, and pondered them in
her heart.
Luther-Bibel . 19 Maria aber behielt alle diese Worte und bewegte sie in ihrem
Herzen.
Tekstuitleg van Lc 2,19 .
1. bep. lidw. nom. vr. enk. ἡ = hè of betrekk. voornaamw. dat. vr. enk. ᾑ = hè(i)
of partikel van vergelijking ἠ = è (of) . Taalgebruik in het NT : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Lc (143) . Lc 2 (7) :
lidw. enk. | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
2. | nom. vr. enk. hè | 4860 | 3762 | 1098 | 151 | 76 | 143 | 117 | 83 | 443 | 85 | 370 | 487 |
Totaal | 54298 | 42002 | 12296 | 1648 | 940 | 1649 | 1422 | 1696 | 4013 | 928 | 4237 | 5659 |
2. δε = de (echter) , afkorting δ' = d' . Taalgebruik in het NT : de
(echter) . Taalgebruik in de LXX : de
(echter) . Taalgebruik in Lc : de
(echter) . Partikel . Het staat steeds als tweede woord in de zin . Het
kan een lichte tegenstelling aanduiden . Om een verandering van personage of
situatie in de zin aan te duiden . Lc (478 + 5 = 483) . In Lc
2,1-20 komt het partikel de (echter) vijfmaal voor : (1) Lc
2,1 . (2) Lc
2,4 . (3) Lc
2,6 . (4) Lc
2,17 . (5) Lc
2,19 .
Bij Lucas wordt het partikel δε = de veelvuldig gebruikt . Hebben we meer met een geschreven dan met een gesproken tekst te maken ? In Lc
2,18 zijn de toehoorders onderwerp van de zin , in Lc
2,19 is dat Maria . Er is verandering van personage . Vandaar gebruikt Lucas het partikel δε = de (echter) .
de (echter) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
de | 6210 | 3754 | 2456 | 421 | 149 | 478 | 203 | 490 | 708 | 7 | 1048 | 1251 |
d' | 73 | 50 | 23 | 12 | 2 | 5 | 1 | 3 | 19 | 20 | ||
Totaal | 6283 | 3804 | 2479 | 433 | 151 | 483 | 204 | 490 | 711 | 7 | 1067 | 1271 |
de (echter) | Lc 1 | Lc 2 | Lc 3 | Lc 4 | Lc 5 | Lc 6 | Lc 7 | Lc 8 | Lc 9 | Lc 10 | Lc 11 | Lc 12 | Lc 13 | Lc 14 | Lc 15 | Lc 16 | Lc 17 | Lc 18 | Lc 19 | Lc 20 | Lc 21 | Lc 22 | Lc 23 | Lc 24 |
de (478) | 17 | 9 | 11 | 13 | 18 | 15 | 23 | 37 | 36 | 21 | 22 | 26 | 13 | 8 | 16 | 15 | 11 | 26 | 16 | 22 | 14 | 35 | 34 | 20 |
d' (5) | 1 | 2 | 1 | 1 | ||||||||||||||||||||
483 | 17 | 9 | 11 | 13 | 18 | 15 | 23 | 37 | 37 | 23 | 22 | 26 | 13 | 8 | 16 | 15 | 12 | 26 | 16 | 23 | 14 | 35 | 34 | 20 |
1151 verzen | Lc 1 | Lc 2 | Lc 3 | Lc 4 | Lc 5 | Lc 6 | Lc 7 | Lc 8 | Lc 9 | Lc 10 | Lc 11 | Lc 12 | Lc 13 | Lc 14 | Lc 15 | Lc 16 | Lc 17 | Lc 18 | Lc 19 | Lc 20 | Lc 21 | Lc 22 | Lc 23 | Lc 24 |
80 | 52 | 38 | 44 | 39 | 49 | 50 | 56 | 62 | 42 | 54 | 59 | 35 | 35 | 32 | 31 | 37 | 43 | 48 | 47 | 38 | 71 | 56 | 53 |
1. - 2. ἡ = hè de (... echter) . NT (51) . Lc (4) : (1) Lc 1,29 . (2) Lc 2,19 . (3) Lc 9,12 . (4) Lc 17,29 . ἡ = hè , is bepaald lidw. nom. vr. enk. . In Lc 1,29 is het zelfstandig en verwijzend gebruikt ; het verwijst naar Maria . In Lc 2,19 wordt Maria uitdrukkelijk vermeld . In Lc 9,12 en Lc 17,29 gaat het over de dag . Het zijn verzen die in paren voorkomen . Door het onderwerp vooraan te plaatsen , krijgt het onderwerp een bijzondere klemtoon .
3. mariam (Maria) . Taalgebruik in het NT : mariam
(Maria) . Taalgebruik in Lc : mariam
(Maria) .
Lc (13) : (1) Lc
1,27 . (2) Lc
1,30 . (3) Lc
1,34 . (4) Lc
1,38 . (5) Lc
1,39 . (6) Lc
1,46 . (7) Lc
1,56 . (8) Lc
2,5 . (9) Lc
2,16 . (10) Lc
2,19 . (11) Lc
2,34 . (12) Lc
10,39 . (13) Lc
10,42 .
10. en (in, met) . Taalgebruik in het NT : en
(in) . Taalgebruik in Lc : en
(in) . Hebr. bë . Fr. en / dans . Ned. in .
Lc (288) . Lc 2 (23) : (1) Lc
2,1 . (2) Lc
2,6 . (3) Lc
2,7 . (4) Lc
2,8 . (5) Lc
2,11 . (6) Lc
2,12 . (7) Lc
2,14 . (8) Lc
2,16 . (9) Lc
2,19 . (10) Lc
2,21 . (11) Lc
2,23 . (12) Lc
2,24 . (13) Lc
2,25 . (14) Lc
2,27 . (15) Lc
2,29 . (16) Lc
2,34 . (17) Lc
2,36 . (18) Lc
2,43 . (19) Lc
2,44 . (20) Lc
2,46 . (21) Lc
2,49 . (22) Lc
2,51 . (23) Lc
2,52 .
11. bep. lidw. dat. vr. enk. tè(i) (de) van het bepaald lidwoord ho
, hè , to (de - het) . Taalgebruik in het NT : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Lc (119) . Lc 2 (11) : (1) Lc
2,5 . (2) Lc
2,8 . (3) Lc
2,16 . (4) Lc
2,19 . (5) Lc
2,21 . (6) Lc
2,38 . (7) Lc
2,41 . (8) Lc
2,44 . (9) Lc
2,47 . (10) Lc
2,51 . (11) Lc
2,52 .
Lc 2,20 - Lc 2,20 : 6. Geboorte van Jezus : Lc 2,1-20 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 2 -- Lc 2,1 - Lc 2,2 - Lc 2,3 - Lc 2,4 - Lc 2,5 - Lc 2,6 - Lc 2,7 - Lc 2,8 - Lc 2,9 - Lc 2,10 - Lc 2,11 - Lc 2,12 - Lc 2,13 - Lc 2,14 - Lc 2,15 - Lc 2,16 - Lc 2,17 - Lc 2,18 - Lc 2,19 - Lc 2,20 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [20] And the shepherds returned, glorifying and praising
God for all the things that they had heard and seen, as it was told unto them.
Luther-Bibel . 20 Und die Hirten kehrten wieder um, priesen und lobten Gott
für alles, was sie gehört und gesehen hatten, wie denn zu ihnen gesagt war.
Tekstanalyse van Lc 2,20 . Het vers Lc 2,20 telt 19 woorden en 100 (2² X 5²) letters . De getalwaarde van Lc 2,20 is 9032 (2³ X 1129) .
Lc 2,20.1. kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Taalgebruik in Lc : kai (en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et . Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und . Lc (822) . Lc 2 (+ 39 / - 13 = 52) . Lc 2,1-20 (+ 12 / - 8 : (1) Lc 2,1 . (2) Lc 2,2 . (3) Lc 2,5 . (4) Lc 2,6 . (5) Lc 2,11 . (6) Lc 2,14 . (7) Lc 2,17 . (8) Lc 2,19 .) . Lc 2,21-40 (+ 15 / - 5 = 20) . Lc 2,41-52 (+ 12 / - 0 = 12) .
Lc 2,20.2. act. ind. aor. 3de pers. mv. hupestrepsan (zij keerden terug) van het werkw. hupostrefô (omdraaien, terugkeren) . Taalgebruik in het NT : hupostrefô (omkeren, terugkeren) . Taalgebruik in Lc : hupostrefô (omkeren, terugkeren) . Taalgebruik in Hnd : hupostrefô (omkeren, terugkeren) . Taalgebruik in de Septuaginta : hupostrefô (omkeren, terugkeren) . hupo-strefô : onderste boven draaien , omdraaien . Lat. (tornare = draaien) revertere . Fr. retourner . E. return . D. zurück kehren . Hebr. sjûbh (terugkeren) . Taalgebruik in Tenach : sjûbh (terugkeren) . In vijf verzen bij Lucas : (1) Lc 2,20 (de herders) . (2) Lc 2,45 (de ouders - eis Hierousalèm) . (3) Lc 10,17 (de tweeënzeventig) . (4) Lc 24,33 (de Emmaüsgangers - eis Hierousalèm) . (5) Lc 24,52 (de leerlingen - eis Hierousalèm) . Een vorm van hupostrefô (omkeren, terugkeren) in Lc in 21 verzen : (1) Lc 1,56 . (2) Lc 2,20 . (3) Lc 2,43 . (4) Lc 2,45 . (5) Lc 4,1 . (6) Lc 4,14 . (7) Lc 7,10 . (8) Lc 8,37 . (9) Lc 8,39 . (10) Lc 8,40 . (11) Lc 9,10 . (12) Lc 10,17 . (13) Lc 11,24 . (14) Lc 17,15 . (15) Lc 17,18 . (16) Lc 19,12 . (17) Lc 23,48 . (18) Lc 23,56 . (19) Lc 24,9 . (20) Lc 24,33 . (21) Lc 24,52 . In Lc : 9 vormen hupostrefô (omdraaien, terugkeren) in 12 / 24 hoofdstukken en 21 verzen . In Hnd : X vormen van hupostrefô (omdraaien, terugkeren) in 12 verzen in 10 / 28 hoofdstukken .
Lc 2,20.3. nom. mann. mv. hoi van het bep. lidw. ho , hè , to (de - het) . Taalgebruik in het NT : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) . Lc (165) . Lc 2 (7) : (1) Lc 2,15 . (2) Lc 2,18 . (3) Lc 2,20 . (4) Lc 2,30 . (5) Lc 2,41 . (6) Lc 2,43 . (7) Lc 2,47 .
Lc 2,20.4. nom. mann. mv. poimenes (herders) van het zelfst. naamw. poimèn (herder) . Taalgebruik in het NT : poimèn (herder) . Taalgebruik in Lc : poimèn (herder) . Lc (3) : (1) Lc 2,8 . (2) Lc 2,15 . (3) Lc 2,20 . In Lc komt in 4 verzen een vorm van poimèn (herder) voor , en dat slechts in het geboorteverhaal (Lc 2,8-20) : (1) Lc 2,8 . (2) Lc 2,15 . (3) Lc 2,18 . (4) Lc 2,20 .
Lc 2,20.5. act. part. praes. nom. mann. mv. δοξαζοντες = doxazontes (verheerlijkend) van het werkw. δοξαζω = doxazô (verheerlijken, loven) . Taalgebruik in het NT : doxazô (verheerlijken) . Taalgebruik in de LXX : doxazô (verheerlijken) . Taalgebruik in Lc : doxazô (verheerlijken) . Bijbel (5) : (1) Kl 1,8 . (2) Sir 43,28 . (3) Sir 43,30 . (4) Lc 2,20 . (5) 2 Kor 9,13 . Een vorm van δοξαζω = doxazô in de LXX (143) , in het NT (61) , in Mt (4) , in Mc (5) in Lc (zie hieronder) ., in Joh (23) .
1. | 2. | 3. | 4. | 5. | 6. | 7. | 8. | |||
doxazô | Lc 2 | Lc 4 | Lc 5 | Lc 7 | Lc 13 | Lc 17 | Lc 18 | Lc 23 | ||
1. | act. part. praes. nom. mann. enk. doxazôn | 3 | (1) Lc 5,25 . | (2) Lc 17,15 . | (3) Lc 18,43 . | |||||
2. | act. part. praes. nom. mann. mv. doxazontes | 1 | (1) Lc 2,20 . | |||||||
3. | act. ind. imperf. 3de pers. enk. edoxazen | 2 | (1) Lc 13,13 . | (2) Lc 23,47 . | ||||||
4. | act. ind. imperf. 3de pers. mv. edoxazon | 2 | (1) Lc 5,26 . | (2) Lc 7,16 . | ||||||
5. | pass. part. praes. nom. mann. enk. doxazomenos | 1 | (1) Lc 4,15 . | |||||||
9 | 1 | 1 | 2 | 1 | 1 | 1 | 1 | 1 |
- Hebreeuws . מְכַבְּדֶיהָ = mëkhabbëdèjhä (zij die haar verheerlijken) van het werkw. כָּבַד = kâbhad
(zwaar zijn) . nifal : verheerlijkt worden . Taalgebruik in Tenakh : kâbhad
(zwaar zijn) . Getalwaarde : kaph = 11 of 20 , beth = 2 , daleth = 4 ; totaal
: 17 OF 26 . Structuur : 2 - 2 - 4 . De som van de elementen is telkens 8 . Tenakh (1) : Kl 1,8 . Een vorm van כָּבַד = kâbhad in Tenakh (16) .
- Lat. act. ind. imperf. 3de pers. mv. glorificabant van het werkw. glorificare (heerlijk maken, verheerlijken) . Bijbel (2) : (1) Kl 1,8 . (2) Lc 2,20 .
Lc 2,20.6.
kai (en) . Taalgebruik : kai
(en) in NT . Taalgebruik in Lc : kai
(en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et
. Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und . Lc (822) . Lc 2 (+ 39 / - 13 = 52)
. Lc 2,1-20
(+ 12 / - 8 : (1) Lc
2,1 . (2) Lc
2,2 . (3) Lc
2,5 . (4) Lc
2,6 . (5) Lc
2,11 . (6) Lc
2,14 . (7) Lc
2,17 . (8) Lc
2,19 .) . Lc
2,21-40 (+ 15 / - 5 = 20) . Lc
2,41-52 (+ 12 / - 0 = 12) .
-
Lc 2,20.7. act. part. praes. nom. mann. mv. αινουντες = ainountes (prijzend) van het werkw. αινεω = aineô
(loven, prijzen) . Taalgebruik in het NT : aineô
(loven, prijzen) . Taalgebruik in de LXX : aineô
(loven, prijzen) . Taalgebruik in Lc : aineô
(loven, prijzen) . Bijbel (4) : (1) 1 Kr 23,5 . (2) W 19,9 . (3) Lc
2,20 . (4) Hnd 2,47 . Een vorm van αινεω = aineô (loven, prijzen) in de LXX (144) , in het NT (8) , in Lc (3) : (1) Lc 2,13 . (2) Lc
2,20 . (3) Lc
19,37 . Variante lezing in Lc
24,53 . In Lc : 2 vormen in 2 hoofdstukken en in 3 verzen . Verder in het NT (5) : (1) Hnd 2,47 . (2) Hnd
3,8 . (3) Hnd
3,9 . (4) Rom 15,11 . (5) Apk 19,5 .
- Hebreeuws . act. piël part. mann. mv. מְהַלְלִים = mëhalëlîm (lofprijzende) van het werkw. הָלַל = hâlal
(loven, prijzen) . Taalgebruik in Tenakh : halal
(loven, prijzen) . he = 5 , lamed = 12 of 30 . Totaal : 29 OF 65 (5 X 13) . Structuur : 5 - 3 - 3 . De som van de elementen is telkens 2 . Tenakh (1) : 1 Kr 23,5 . Volgens 1 Kr 23,5 werden 4000 levieten aangesteld om de Heer te lofprijzen .
Lc 2,20.8.
bep. lidw. acc. mann. enk. ton . Taalgebruik in het NT : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Lc (191) . Lc 2 (10) : (1) Lc
2,7 . (2) Lc
2,13 . (3) Lc
2,15 . (4) Lc
2,16 . (5) Lc
2,20 . (6) Lc
2,22 . (7) Lc
2,26 . (8) Lc
2,28 . (9) Lc
2,29 . (10) Lc
2,39 .
Lc 2,20.8. - 9. τον θεον = ton theon (God) . Accusatief enkelvoud . Lijdend voorwerp . Taalgebruik : theos (God) , zie Lc 24,53 . Bij Lucas in drie verzen met aineô (loven) : (1) Lc 2,13 . (2) Lc 2,20 . (3) Lc 19,37 .
7. - 9. αινουντες τον θεον = ainountes ton theon (prijzende God) : (1) Lc
2,20 . (2) Hnd 2,47 . Een vorm van αινεω = aineô
(loven, prijzen) + τον θεον = ton theon (God) . NT (6/8) : (1) Lc
2,13 . (2) Lc
2,20 . (3) Lc
19,37 . (4) Hnd 2,47 . (5) Hnd 3,8 . (6) Hnd 3,9 .
- Een vorm van δοξαζω = doxazô
(verheerlijken, loven) + τον θεον = ton theon (God) : God verheerlijken .
Lc (7) . In zes van de zeven gevallen verheerlijkt een genezene of zijn omstaanders God
: (1) Lc 5,25 . (2) Lc
5,26 . (3) Lc 7,16 . (4) Lc 13,13 . (5) Lc 17,15 . (6) Lc 18,43 .In het zevende geval verheerlijkt de honderdman God bij het zien van de wijze
waarop Jezus is gestorven (Lc
23,47) . Hnd (3) : (1) Hnd
4,21 . (2) Hnd 11,18 . (3) Hnd 21,20 . In Lc
2,20 verheerlijken en prijzen de engelen God . God staat bij prijzen alhoewel het bij beide werkwoorden bedoeld is . In Lc
4,15 staat een passiefvorm : 'hij wordt geprezen' door allen . Slechts in één tekst in Lucas is God niet het voorwerp van verheerlijking .
1. | 2. | 3. | 4. | 5. | 6. | 7. |
Lc 5,25 | Lc 5,26 | Lc 7,16 | Lc 13,13 | Lc 17,15 | Lc 18,43 | Lc 23,47 |
kai ekstasis elaben hapantes (en ontzetting benam allen) | elaben de fobos pantas (vrees echter benam allen) | |||||
doxazôn ton theon (God verheerlijkend) | kai edoxazon ton theon (en zij verheerlijkten God) | kai edoxazon ton theon (en zij verheerlijkten God) | kai edoxazon ton theon (en zij verheerlijkten God) | doxazôn ton theon (God verheerlijkend) | doxazôn ton theon (God verheerlijkend) | edoxazen ton theon (hij verheerlijkte God) |
67. Genezing van de lamme : Mc 2,1-12 - Lc 5,17-26 - Mt 9,1-8 - | 67. Genezing van de lamme : Mc 2,1-12 - Lc 5,17-26 - Mt 9,1-8 - | 110. De zoon van de weduwe van Naïn : Lc 7,11-17 - | 223. Genezing van een kromgebogen vrouw op sabbat : Lc 13,10-17 - | 253. Genezing van de tien melaatsen : Lc 17,11-19 - | 276. Genezing van de blinde Bartimeüs : Mc 10,46-52 - Lc 18,35-43 - | 347. Kruisdood van Jezus : Mc 15,33-39 - Mt 27,45-54 - Lc 23,44-48 |
God wordt verheerlijkt bij het begin van het leven van Jezus (Lc 2,20) en op het einde ervan (Lc 23,47) . Bij het begin van zijn openbaar leven wordt Jezus door allen verheerlijkt (Lc 4,15) . Na de genezing van een zieke of de opwekking van een dode wordt God verheerlijkt : bij de genezing van een lamme (Lc 5,17-26) , een kromgebogen vrouw ( Lc 13,10-17) , de tien melaatsen ( Lc 17,11-19) de blinde Bartimeüs (Lc 18,35-43) en bij de opwekking van een dode (Lc 7,11-17) .
Lc 2,20.10.
epi (op, bij) . Afkortingen : ep' en ef' . Taalgebruik in het NT : epi
(op, bij) . Taalgebruik in Lc : epi
(op, bij) . Ned. op .
Lc (104 + 25 + 20 = 149) . Lc 2 (5 + 2 = 7) . epi (5) : (1) Lc
2,8 . (2) Lc
2,14 . (3) Lc
2,20 . (4) Lc
2,33 . (5) Lc
2,47 . ep' (2) : (1) Lc
2,25 . (2) Lc
2,40 .
Lc 2,20.13.
act. ind. aor. 3de pers. mv. èkousan (zij hoorden) van het werkw. akouô
(horen) . Taalgebruik in het NT : akouô
(horen) . Taalgebruik in Lc : akouô
(horen) . Beide zijn verwant met elkaar . oor < Lat. aus , auris , zie
Gr. ous / ôs , ôtis . auscultare (het oor lenen aan , toehoren ,
aanhoren) -> écouter .
Lc (3) : (1) Lc
1,58 . (2) Lc
2,20 . (3) Lc
10,24 . Een vorm van akouô (horen) in Lc in 58 verzen , in Lc 2 (4)
: (1) Lc
2,18 . (2) Lc
2,20 . (3) Lc
2,46 . (4) Lc
2,47 .
Lc 2,20.14. kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Taalgebruik in Lc : kai (en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et . Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und . Lc (822) . Lc 2 (+ 39 / - 13 = 52) . Lc 2,1-20 (+ 12 / - 8 : (1) Lc 2,1 . (2) Lc 2,2 . (3) Lc 2,5 . (4) Lc 2,6 . (5) Lc 2,11 . (6) Lc 2,14 . (7) Lc 2,17 . (8) Lc 2,19 .) . Lc 2,21-40 (+ 15 / - 5 = 20) . Lc 2,41-52 (+ 12 / - 0 = 12) .
Lc 2,20.16.
kathôs (zoals) . Taalgebruik in het NT : kathôs
(zoals) . Taalgebruik in Mc : kathôs
(zoals) . Taalgebruik in Lc : kathôs
(zoals) .
Lc (17) : (1) Lc
1,2 . (2) Lc
1,55 . (3) Lc
1,70 . (4) Lc
2,20 . (5) Lc
2,23 . (6) Lc
5,14 . (7) Lc
6,31 . (8) Lc
6,36 . (9) Lc
11,1 . (10) Lc
11,30 . (11) Lc
17,26 . (12) Lc
17,28 . (13) Lc
19,32 . (14) Lc
22,13 . (15) Lc
22,29 . (16) Lc
24,24 . (17) Lc
24,39 .
7. Jezus' besnijdenis en opdracht in de tempel. Simeon en Anna : Lc 2,21-40 -- Lc 2,21-40 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 2 -- Lc 2,21 - Lc 2,22 - Lc 2,23 - Lc 2,24 - Lc 2,25 - Lc 2,26 - Lc 2,27 - Lc 2,28 - Lc 2,29 - Lc 2,30 - Lc 2,31 - Lc 2,32 - Lc 2,33 - Lc 2,34 - Lc 2,35 - Lc 2,36 - Lc 2,37 - Lc 2,38 - Lc 2,39 - Lc 2,40 -
Mc 1,2 // (Mt 3,3) // (Mt 11,10) //(Lc 3,4) // (Lc 7,27) | Mt 3,3 // (Mt 11,10) // Mc 1,2 // (Lc 3,4) // (Lc 7,27) | Mt 2,8 | Mt 11,10 // (Mt 3,3) // Mc 1,2 // (Lc 3,4) // (Lc 7,27) | Lc 7,27 // Mc 1,2 // (Mt 3,3) // (Mt 11,10) //(Lc 3,4) | Lc 2,23 | Lc 3,4 | Lc 10,26 | normale formule bij Matteüs |
Kathôs (zoals) | houtôs (zo) | Kathôs (zoals) | hôs (zo) | hopôs (opdat) | ||||
houtos (deze) | houtos (deze) | houtos (deze) | ||||||
gar (immers) | gar (immers) | |||||||
estin (is) | estin (is) | estin (is) | plèrôthè (vervuld zou worden) | |||||
gegraptai (geschreven is) | ho rètheis (de sprekende) | gegraptai (geschreven is) | gegraptai (geschreven is) | gegraptai (geschreven is) | gegraptai (geschreven is) | en tôi nomôi tí gegraptai (in de wet wat staat er geschreven) | to rèthen (het gezegde) geschreven) | |
en (in) | dia (langs - via) | dia (langs - via) | en (in) | en (in) | dia (langs -via) | |||
tôi (de) | ||||||||
Ièsaiai (Jesaja) | Ièsaiou (Jesaja) | nomôi (wet) | bibliôi logôn Ièsiaou (boek van woorden van Jesaja) | |||||
peri (over) | peri | |||||||
hou (wie) | hou | |||||||
tôi (de) | tou (de) | tou (de) | tou (de) | tou (de) | ||||
profètèi (profeet) | profètou (profeet) | profètou (profeet) | kuriou (van heer) | profètou (profeet) | profètou (profeet) | |||
legontos (zeggende) | gegraptai (geschreven is) | gegraptai (geschreven is) | legontos | |||||
+ rechtstreekse rede + citaat | + rechtstreekse rede + citaat | + rechtstreekse rede + citaat | ||||||
13. Optreden van Johannes de Doper : Mc 1,1-6 // Mt 3,1-6 // Lc 3,1-6 | 13. Optreden van Johannes de Doper : Mc 1,1-6 // Mt 3,1-6 // Lc 3,1-6 | 11. Huldiging van de magiërs : Mt 2,1-12 | 88. Jezus 'getuigenis over Johannes de Doper Mt 11,7-13 // Lc 7,24-28 | 88. Jezus' getuigenis over Johannes de Doper Mt 11,7-13 // Lc 7,24-28 | 7. Jezus' besnijdenis en opdracht in de tempel : Lc 2,21-40 | 13. Optreden van Johannes de Doper : Mc 1,1-6 // Mt 3,1-6 // Lc 3,1-6 | 191. Lc 10,25-28 : vraag naar het grootste gebod |
Lc 2,21 - Lc 2,21 : 7. Jezus' besnijdenis en opdracht in de tempel. Simeon en Anna : Lc 2,21-40 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 2 -- Lc 2,21 - Lc 2,22 - Lc 2,23 - Lc 2,24 - Lc 2,25 - Lc 2,26 - Lc 2,27 - Lc 2,28 - Lc 2,29 - Lc 2,30 - Lc 2,31 - Lc 2,32 - Lc 2,33 - Lc 2,34 - Lc 2,35 - Lc 2,36 - Lc 2,37 - Lc 2,38 - Lc 2,39 - Lc 2,40 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [21] And when eight days were accomplished for the circumcising
of the child, his name was called JESUS, which was so named of the angel before
he was conceived in the womb.
Luther-Bibel .
Tekstuitleg van Lc 2,21 . Het vers Lc 2,21 telt 27 (3³) woorden en 130 (2 X 5 X 13) letters . De getalwaarde van Lc 2,21 is 13027 ( 7 X 1861) .
Lc 2,21.1. kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Taalgebruik in Lc : kai (en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et . Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und . Lc (822 / 1151) . Lc 2,1-20 (+ 11 / 20 - 9 / 20) . Lc 2,21-40 (+ 15 / 20 - 5 / 20 : (1) Lc 2,23 . (2 - 5) Lc 2,29-32 ) . Lc 2,41-52 (+ 12 / 12) .
Lc 2,21.3.
passief indicatief aorist derde persoon meervoud eplèthèsan (zij
werden vervuld) van het werkw. pimplèmi (vullen) . Taalgebruik in het
NT : pimplèmi
(vullen) . Taalgebruik in Lc : pimplèmi
(vullen) .
In zeven verzen bij Lucas . In vier verzen ervan heeft de vervulling te maken
met de tijd ; in de andere drie verzen heeft het te maken met gevoelens . .
(1) Lc
1,23 (kai egeneto hôs eplèsthèsan hai hèmerai
tès leitourgias autou = en het gebeurde zodra de dagen van zijn dienst)
.
(2) Lc 2,6
(eplèsthèsan hai hèmerai tou = de dagen waren bereikt om...)
.
(3) Lc
2,21 (eplèsthèsan hèmerai oktô tou = de acht
dagen waren bereikt om ...) .
(4) Lc
2,22 (eplèsthèsan hai hèmerai tou = de dagen waren
bereikt van ...) .
(5) Lc
4,28 (eplèsthèsan pantes thumou = allen werden vervuld van
woede) .
(6) Lc
5,26 (eplèsthèsan fobou = zij werden vervuld van vrees) .
(7) Lc
6,11 (autoi de eplèsthèsan avoias = deze echter werden vervuld
van onbegrip) .
Een vorm van pimplèmi (vullen) in Lc in 13 verzen : (1) Lc
1,15 . (2) Lc
1,23 . (3) Lc
1,41 . (4) Lc
1,57 . (5) Lc
1,67 . (6) Lc
2,6 . (7) Lc
2,21 . (8) Lc
2,22 . (9) Lc
4,28 . (10) Lc
5,7 . (11) Lc
5,26 . (12) Lc
6,11 . (13) Lc
21,22 .
Lc 2,21.4.
nom. vr. mv. hèmerai van het zelfst. naamw. hèmera (dag) . Taalgebruik
in het NT : hèmera
(dag) . Taalgebruik in Lc : hèmera
(dag) .
Lc (12) : (1) Lc
1,23 . (2) Lc
2,6 . (3) Lc
2,21 . (4) Lc
2,22 . (5) Lc
5,35 . (6) Lc
9,28 . (7) Lc
13,14 . (8) Lc
17,22 . (9) Lc
19,43 . (10) Lc
21,6 . (11) Lc
21,22 . (12) Lc
23,29 .
Een vorm van hèmera (dag) in Lc (82) , in Lc 2 in 9 verzen : (1) Lc
2,1 . (2) Lc
2,6 . (3) Lc
2,21 . (4) Lc
2,22 . (5) Lc
2,36 . (6) Lc
2,37 . (7) Lc
2,43 . (8) Lc
2,44 . (9) Lc
2,46 .
Lc 2,21.3. - 5. eplèsthèsan hai hèmerai (de dagen werden vervuld) . Lc (3) : (1) Lc 1,23 . (2) Lc 2,6 . (3) Lc 2,22 . Zie ook Lc 2,21 : eplèsthèsan hèmerai oktô (de acht dagen waren vervuld) .
Lc 2,21.6.
bep. lidw. gen. mann. en onz. enk. tou van het bepaald lidw. ho - hè
- to (de - het) . Taalgebruik in het NT : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Lc (272) . Lc 2 (11) : (1) Lc
2,6 . (2) Lc
2,17 . (3) Lc
2,21 . (4) Lc
2,22 . (5) Lc
2,24 . (6) Lc
2,25 . (7) Lc
2,26 . (8) Lc
2,27 . (9) Lc
2,37 . (10) Lc
2,41 . (11) Lc
2,49 .
Lc 2,21.8.
pers. voornaamw. 3de pers. enk. acc. mann. enk. auton (hem) van het pers. voornaamw.
autos (hij - hem) . Taalgebruik in het NT : voornaamwoord
autos . Taalgebruik in Lc. : voornaamwoord
autos .
Lc (184) . Lc 2 (9) : (1) Lc
2,4 . (2) Lc
2,7 . (3) Lc
2,21 . (4) Lc
2,22 . (5) Lc
2,25 . (6) Lc
2,44 . (7) Lc
2,45 . (8) Lc
2,46 . (9) Lc
2,48 .
Lc 2,21.12. nom. + acc. onz. enk. : onoma (naam) . Taalgebruik in het NT : onoma (naam) . Taalgebruik in Lc : onoma (naam) . Stam : N ... M . Fr. nom . Ned. naam . Eng. name . Lc (15) : (1) Lc 1,5 (kai to onoma autès Elisabet = en haar naam was Elisabet) . (2) Lc 1,13 (kai kaleseis to onoma autou Iôannèn = en je zult zijn naam Johannes noemen) . (3) Lc 1,26 (hèi onoma Nazareth = aan wie de naam Nazareth) . (4) Lc 1,27 (hôi onoma Iôsèf = aan wie de naam Jozef) . (5) Lc 1,31 (kai kaleseis to onoma autou Ièsoun = en je zult zijn naam Jezus noemen) . (6) Lc 1,49 . (7) Lc 1,63 (Iôannès estin onoma autou = Johannes is zijn naam) . (8) Lc 2,21 (kai eklèthè to onoma autou Ièsous (en zijn naam werd Jezus genoemd) . (9) Lc 2,25 (hôi onoma Sumeôn = aan wie de naam Simeon) . (10) Lc 6,22 . (11) Lc 8,30 . (12) Lc 8,41 (hôi onoma Iaïros = aan wie de naam Jaïrus) . (13) Lc 11,2 . (14) Lc 21,17 . (15) Lc 24,13 (hèi onoma Emmaous = aan wie de naam Emmaüs) .
Lc 2,21.14.
nom. mann. enk. Ièsous (Jezus) . Taalgebruik in NT : Ièsous
(Jezus) . Taalgebruik in Lc : Ièsous
(Jezus) .
Lc (55) . Lc 2 (3) : (1) Lc
2,21 . (2) Lc
2,43 . (3) Lc
2,52 . Een vorm van Ièsous (Jezus) in Lc in 87 verzen , in Lc in
4 verzen : (1) Lc
2,21 . (2) Lc
2,27 . (3) . Lc
2,43 . (4) Lc
2,52 . Voor de eerste maal komt de nom. ièsous (Jezus) in Lc voor
en voor de tweede maal de naam Jezus . In dit vers Lc
2,21 wordt uitdrukkelijk verwezen naar de aankondiging in Lc
1,13 waar de naam Jezus voor het eerst wordt vermeld . De nom. ièsous
(Jezus) komt voor het eerst voor bij de naamgeving (Lc
2,21) , de laatste maal bij het meegaan met de Emmaüsgangers (Lc
24,15) .
Lc 2,21.18.
bep. lidw. gen. mann. en onz. enk. tou van het bepaald lidw. ho - hè
- to (de - het) . Taalgebruik in het NT : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Lc (272) . Lc 2 (11) : (1) Lc
2,6 . (2) Lc
2,17 . (3) Lc
2,21 . (4) Lc
2,22 . (5) Lc
2,24 . (6) Lc
2,25 . (7) Lc
2,26 . (8) Lc
2,27 . (9) Lc
2,37 . (10) Lc
2,41 . (11) Lc
2,49 .
Lc 2,21.19.
gen. mann. enk. aggelou (engel) van het zelfst. naamw. aggelos (engel) . . Taalgebruik
in het NT : aggelos
(engel) . Taalgebruik in Mc : aggelos
(engel) . Stam : n - g - l . L. angelus . Fr. ange . N. engel . Fr. un messager
uit L. mittere (zenden) , missus = gezonden . Hebr. malë´akh .
Lc (1) : Lc
2,21 . Een vorm van aggelos (engel) in Lc 2 in 5 verzen : (1) Lc
2,9 . (2) Lc
2,10 . (3) Lc
2,13 . (4) Lc
2,15 . (5) Lc
2,21 . Een vorm van aggelos (engel) in Lc in 25 verzen .
In veertien verzen in de kindsheidsverhalen (Lc 1-2) . In twee verzen in de
verschijningsverhalen . Voor de rest van het evangelie nog tien verzen , waarvan
zes verzen in de gen. mv. .
Lc 2,21.21.
bep. lidw. gen. mann. en onz. enk. tou van het bepaald lidw. ho - hè
- to (de - het) . Taalgebruik in het NT : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Lc (272) . Lc 2 (11) : (1) Lc
2,6 . (2) Lc
2,17 . (3) Lc
2,21 . (4) Lc
2,22 . (5) Lc
2,24 . (6) Lc
2,25 . (7) Lc
2,26 . (8) Lc
2,27 . (9) Lc
2,37 . (10) Lc
2,41 . (11) Lc
2,49 .
Lc 2,21.23.
pers. voornaamw. 3de pers. enk. acc. mann. enk. auton (hem) van het pers. voornaamw.
autos (hij - hem) . Taalgebruik in het NT : voornaamwoord
autos . Taalgebruik in Lc. : voornaamwoord
autos .
Lc (184) . Lc 2 (9) : (1) Lc
2,4 . (2) Lc
2,7 . (3) Lc
2,21 . (4) Lc
2,22 . (5) Lc
2,25 . (6) Lc
2,44 . (7) Lc
2,45 . (8) Lc
2,46 . (9) Lc
2,48 .
Lc 2,21.24.
en (in, met) . Taalgebruik in het NT : en
(in) . Taalgebruik in Lc : en
(in) . Hebr. bë . Fr. en / dans . Ned. in .
Lc (288) . Lc 2 (23) : (1) Lc
2,1 . (2) Lc
2,6 . (3) Lc
2,7 . (4) Lc
2,8 . (5) Lc
2,11 . (6) Lc
2,12 . (7) Lc
2,14 . (8) Lc
2,16 . (9) Lc
2,19 . (10) Lc
2,21 . (11) Lc
2,23 . (12) Lc
2,24 . (13) Lc
2,25 . (14) Lc
2,27 . (15) Lc
2,29 . (16) Lc
2,34 . (17) Lc
2,36 . (18) Lc
2,43 . (19) Lc
2,44 . (20) Lc
2,46 . (21) Lc
2,49 . (22) Lc
2,51 . (23) Lc
2,52 .
Lc 2,21.25.
bep. lidw. dat. vr. enk. tè(i) (de) van het bepaald lidwoord ho , hè
, to (de - het) . Taalgebruik in het NT : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Lc (119) . Lc 2 (11) : (1) Lc
2,5 . (2) Lc
2,8 . (3) Lc
2,16 . (4) Lc
2,19 . (5) Lc
2,21 . (6) Lc
2,38 . (7) Lc
2,41 . (8) Lc
2,44 . (9) Lc
2,47 . (10) Lc
2,51 . (11) Lc
2,52 .
Lc 2,21.26.
nom. + dat. vr. enk. koilia(i) van het zelfst. naamw. koilia (buikholte , moederschoot)
. Taalgebruik in het NT : koilia
(buikholte , moederschoot) . Taalgebruik in Lc : koilia
(buikholte , moederschoot) .
Lc (4) : (1) Lc
1,41 . (2) Lc
1,44 . (3) Lc
2,21 . (4) Lc
11,27 . Een vorm van koilia (buikholte , moederschoot) in Lc in 8 verzen
: (1) Lc
1,15 . (2) Lc
1,41 . (3) Lc
1,42 . (4) Lc
1,44 . (5) Lc
2,21 . (6) Lc
11,27 . (7) Lc
15,16 . (8) Lc
23,29 .
Lc 2,21.24. - 26. en tè(i) koilia(i) (in de moederschoot) . Lc (3) : (1) Lc 1,41 . (2) Lc 1,44 . (3) Lc 2,21 .
Lc 2,22 - Lc 2,22 : 7. Jezus' besnijdenis en opdracht in de tempel. Simeon en Anna : Lc 2,21-40 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 2 -- Lc 2,21 - Lc 2,22 - Lc 2,23 - Lc 2,24 - Lc 2,25 - Lc 2,26 - Lc 2,27 - Lc 2,28 - Lc 2,29 - Lc 2,30 - Lc 2,31 - Lc 2,32 - Lc 2,33 - Lc 2,34 - Lc 2,35 - Lc 2,36 - Lc 2,37 - Lc 2,38 - Lc 2,39 - Lc 2,40 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [22] And when the days of her purification according to
the law of Moses were accomplished, they brought him to Jerusalem, to present
him to the Lord;
Luther-Bibel .
Tekstuitleg van Lc 2,22 . In Lc 2,22-24 worden 2 rituelen gegeven . Het eerste is de vrijkoping van de eerstgeborene , het tweede het reinigingsritueel van de moeder . Het vers Lc 2,22 telt 19 woorden en 105 (3 X 5 X 7) letters . De getalwaarde van Lc 2,22 is 12268 (2² X 3067) . Volgens de Torah behoort iedere eerstgeborene van mens en dier aan JHWH toe (Ex 13,1-2) . Maar deze eerstgeborene wordt vrijgekocht worden (Nu 18,16) , behalve bij rund , schaap of geit . Vrijkoping wil zeggen dat de eerstgeborene die aan JHWH toebehoort , wordt vrijgesteld van de dienst van JHWH . Het is dus los-geld . Het bedrag van dat losgeld is vastgesteld (Nu 18,16) . Dit wordt pidjon haben (losgeld voor de zoon) genoemd . Hiervan zijn de priesters en de levieten vrijgesteld . Daardoor waren Zacharia en Elisabeth van dit ritueel vrijgesteld en komt het ook niet ter sprake bij Lucas . De terugkoping hoeft ook niet in de tempel te gebeuren . Dat er in Lc 2,22 toch sprake is van een "een aanbieden van Jezus" komt wellicht voort uit Nu 18,15 , waar gezegd wordt : "zij zullen voor JHWH brengen" . Dat het geïnterpreteerd wordt als een aanbieden in de tempel , komt wellicht voort uit de term JHWH , die in de tempel 'woont' . Er is in Lc 2,22 geen sprake van vrijkoping of losgeld . Immers Jezus zal geofferd worden en een engel is niet in staat dat te beletten (Lc 22,43) terwijl hij dat wel kon bij het offer van Isaak (Gn 22,11-12) . "De opdracht van Jezus in de tempel" klopt dus niet met de joodse gebruiken , maar theologisch is het een vooruitblik op het offer van Jezus . Ook weze opgemerkt dat in Lc 24,51 sprake is van anefereto (hij droeg zich op) .
Lc 2,22.1. kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Taalgebruik in Lc : kai (en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et . Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und . Lc (822) . Lc 2 (+ 39 / - 13 = 52) . Lc 2,1-20 (+ 12 / - 8) . Lc 2,21-40 (+ 15 / - 5 = 20 : (1) Lc 2,23 . (2 - 5) Lc 2,29-32 ) . Lc 2,41-52 (+ 12 / - 0 = 12) .
Lc 2,22.3.
passief indicatief aorist derde persoon meervoud eplèthèsan (zij
werden vervuld) van het werkw. pimplèmi (vullen) . Taalgebruik in het
NT : pimplèmi
(vullen) . Taalgebruik in Lc : pimplèmi
(vullen) .
In zeven verzen bij Lucas . In vier verzen ervan heeft de vervulling te maken
met de tijd ; in de andere drie verzen heeft het te maken met gevoelens . .
(1) Lc
1,23 (kai egeneto hôs eplèsthèsan hai hèmerai
tès leitourgias autou = en het gebeurde zodra de dagen van zijn dienst)
.
(2) Lc 2,6
(eplèsthèsan hai hèmerai tou = de dagen waren bereikt om...)
.
(3) Lc
2,21 (eplèsthèsan hèmerai oktô tou = de acht
dagen waren bereikt om ...) .
(4) Lc
2,22 (eplèsthèsan hai hèmerai tou = de dagen waren
bereikt van ...) .
(5) Lc
4,28 (eplèsthèsan pantes thumou = allen werden vervuld van
woede) .
(6) Lc
5,26 (eplèsthèsan fobou = zij werden vervuld van vrees) .
(7) Lc
6,11 (autoi de eplèsthèsan avoias = deze echter werden vervuld
van onbegrip) .
Een vorm van pimplèmi (vullen) in Lc in 13 verzen : (1) Lc
1,15 . (2) Lc
1,23 . (3) Lc
1,41 . (4) Lc
1,57 . (5) Lc
1,67 . (6) Lc
2,6 . (7) Lc
2,21 . (8) Lc
2,22 . (9) Lc
4,28 . (10) Lc
5,7 . (11) Lc
5,26 . (12) Lc
6,11 . (13) Lc
21,22 .
Lc 2,22.5.
nom. vr. mv. hèmerai van het zelfst. naamw. hèmera (dag) . Taalgebruik
in het NT : hèmera
(dag) . Taalgebruik in Lc : hèmera
(dag) .
Lc (12) : (1) Lc
1,23 . (2) Lc
2,6 . (3) Lc
2,21 . (4) Lc
2,22 . (5) Lc
5,35 . (6) Lc
9,28 . (7) Lc
13,14 . (8) Lc
17,22 . (9) Lc
19,43 . (10) Lc
21,6 . (11) Lc
21,22 . (12) Lc
23,29 . Een vorm van hèmera (dag) in Lc (82) , in Lc 2 in 9 verzen
: (1) Lc
2,1 . (2) Lc
2,6 . (3) Lc
2,21 . (4) Lc
2,22 . (5) Lc
2,36 . (6) Lc
2,37 . (7) Lc
2,43 . (8) Lc
2,44 . (9) Lc
2,46 .
Lc 2,22.3. - 5. eplèsthèsan hai hèmerai (de dagen werden vervuld) . Lc (3) : (1) Lc 1,23 . (2) Lc 2,6 . (3) Lc 2,22 . Zie ook Lc 2,21 : eplèsthèsan hèmerai oktô (de acht dagen waren vervuld) .
Lc 2,22.6.
bep. lidw. gen. mann. en onz. enk. tou van het bepaald lidw. ho - hè
- to (de - het) . Taalgebruik in het NT : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Lc (272) . Lc 2 (11) : (1) Lc
2,6 . (2) Lc
2,17 . (3) Lc
2,21 . (4) Lc
2,22 . (5) Lc
2,24 . (6) Lc
2,25 . (7) Lc
2,26 . (8) Lc
2,27 . (9) Lc
2,37 . (10) Lc
2,41 . (11) Lc
2,49 .
Lc 2,22.10.
bep. lidw. acc. mann. enk. ton . Taalgebruik in het NT : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Lc (191) . Lc 2 (10) : (1) Lc
2,7 . (2) Lc
2,13 . (3) Lc
2,15 . (4) Lc
2,16 . (5) Lc
2,20 . (6) Lc
2,22 . (7) Lc
2,26 . (8) Lc
2,28 . (9) Lc
2,29 . (10) Lc
2,39 .
Lc 2,22.13. act. ind. aor. 3de pers. mv. anègagon (zij voeren omhoog) van het werkw. anagô (omhoogvoeren) . Taalgebruik in het NT : anagô (omhoogvoeren) . Taalgebruik in Lc : anagô (omhoogvoeren) . Lc (1) Lc 2,22 . Een vorm van anagô (omhoogvoeren) in Lc in 3 verzen : (1) Lc 2,22 . (2) Lc 4,5 . (3) Lc 8,22 .
Lc 2,22.14.
pers. voornaamw. 3de pers. enk. acc. mann. enk. auton (hem) van het pers. voornaamw.
autos (hij - hem) . Taalgebruik in het NT : voornaamwoord
autos . Taalgebruik in Lc. : voornaamwoord
autos .
Lc (184) . Lc 2 (9) : (1) Lc
2,4 . (2) Lc
2,7 . (3) Lc
2,21 . (4) Lc
2,22 . (5) Lc
2,25 . (6) Lc
2,44 . (7) Lc
2,45 . (8) Lc
2,46 . (9) Lc
2,48 .
Lc 2,22.15. eis (naar) . Taalgebruik in het NT : eis (naar) . Taalgebruik in Lc : eis (naar) . Voorzetsel van richting . Lat. in . Fr. vers (versus : gedraaid , gekeerd ; vertere : tourner , draaien) . E. for . Ned. naar . D. nach . Lc (210) . Lc 2 (12) : (1) Lc 2,3 . (2) Lc 2,4 . (3) Lc 2,15 . (4) Lc 2,22 . (5) Lc 2,27 . (6) Lc 2,28 . (7) Lc 2,32 . (8) Lc 2,34 . (9) Lc 2,39 . (10) Lc 2,41 . (11) Lc 2,45 . (12) Lc 2,51 .
16. nom. + acc. onz. mv. hierosoluma (Jeruzalem) . Taalgebruik in het NT : Hierosoluma (Jeruzalem) . Taalgebruik in Lc : Hierosoluma (Jeruzalem) . Lc (3) : (1) Lc 2,22 . (2) Lc 13,22 . (3) Lc 19,28 . Een vorm van hierosoluma (Jeruzalem) in Lc in 4 verzen : (1) Lc 2,22 . (2) Lc 13,22 . (3) Lc 19,28 . (4) Lc 23,7 .
1(; - 16. eis hierosoluma (naar Jeruzalem) . Lc (3) : (1) Lc 2,22 . (2) Lc 13,22 . (3) Lc 19,28 .
Lc 2,23 - Lc 2,23 : 7. Jezus' besnijdenis en opdracht in de tempel. Simeon en Anna : Lc 2,21-40 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 2 -- Lc 2,21 - Lc 2,22 - Lc 2,23 - Lc 2,24 - Lc 2,25 - Lc 2,26 - Lc 2,27 - Lc 2,28 - Lc 2,29 - Lc 2,30 - Lc 2,31 - Lc 2,32 - Lc 2,33 - Lc 2,34 - Lc 2,35 - Lc 2,36 - Lc 2,37 - Lc 2,38 - Lc 2,39 - Lc 2,40 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [23] (As it is written in the law of the Lord, Every male
that openeth the womb shall be called holy to the Lord;)
Luther-Bibel .
Tekstuitleg van Lc 2,23 . Lucas verwijst naar Ex 13,2 , maar met een lichte wijziging .
Lc 2,23.1.
kathôs (zoals) . Taalgebruik in het NT : kathôs
(zoals) . Taalgebruik in Lc : kathôs
(zoals) .
Lc (17) : (1) Lc
1,2 . (2) Lc
1,55 . (3) Lc
1,70 . (4) Lc
2,20 . (5) Lc
2,23 . (6) Lc
5,14 . (7) Lc
6,31 . (8) Lc
6,36 . (9) Lc
11,1 . (10) Lc
11,30 . (11) Lc
17,26 . (12) Lc
17,28 . (13) Lc
19,32 . (14) Lc
22,13 . (15) Lc
22,29 . (16) Lc
24,24 . (17) Lc
24,39 .
2. passief indicatief perfectum derde persoon enkelvoud gegraptai (er werd
geschreven) van het werkwoord grafô (schrijven, grif-fen) . Lat. scribere
. Fr. écrire . Taalgebruik in het NT : grafô
(schrijven) . Taalgebruik in Lc : grafô
(schrijven) .
In negen verzen in Lc : (1) Lc
2,23 . (2) Lc
3,4 . (3) Lc
4,4 . (4) Lc
4,8 . (5) Lc
4,10 . (6) Lc
7,27 . (7) Lc
10,26 . (8) Lc
19,46 . (9) Lc
24,46 . Een vorm van grafô (schrijven) in Lc in 20 verzen : (1) Lc
1,3 . (2) Lc
1,63 . (3) Lc
2,23 . (4) Lc
3,4 . (5) Lc
4,4 . (6) Lc
4,8 . (7) Lc
4,10 . (8) Lc
4,17 . (9) Lc
7,27 . (10) Lc
10,26 . (11) Lc
16,6 . (12) Lc
16,7 . (13) Lc
18,31 . (14) Lc
19,46 . (15) Lc
20,17 . (16) Lc
20,28 . (17) Lc
21,22 . (18) Lc
22,37 . (19) Lc
24,44 . (20) Lc
24,46 .
Lc 2,23.3.
en (in, met) . Taalgebruik in het NT : en
(in) . Taalgebruik in Lc : en
(in) . Hebr. bë . Fr. en / dans . Ned. in .
Lc (288) . Lc 2 (23) : (1) Lc
2,1 . (2) Lc
2,6 . (3) Lc
2,7 . (4) Lc
2,8 . (5) Lc
2,11 . (6) Lc
2,12 . (7) Lc
2,14 . (8) Lc
2,16 . (9) Lc
2,19 . (10) Lc
2,21 . (11) Lc
2,23 . (12) Lc
2,24 . (13) Lc
2,25 . (14) Lc
2,27 . (15) Lc
2,29 . (16) Lc
2,34 . (17) Lc
2,36 . (18) Lc
2,43 . (19) Lc
2,44 . (20) Lc
2,46 . (21) Lc
2,49 . (22) Lc
2,51 . (23) Lc
2,52 .
Lc 2,23.5.
gen. mann. enk. kuriou (van de heer) van het zelfst. naamw. kurios (heer) .
Taalgebruik in het NT : kurios
(heer) . Taalgebruik in Lc : kurios
(heer) . Hebr. JHWH of ´ädonaj . Lat.
dominus .
Lc (26) . Lc 2 : (1) Lc
2,9 . (2) Lc
2,23 . (3) Lc
2,24 . (4) Lc
2,26 . (5) Lc
2,39 . Een vorm van kurios (heer) in Lc in 8 verzen : (1) Lc
2,9 . (2) Lc
2,11 . (3) Lc
2,15 . (4) Lc
2,22 . (5) Lc
2,23 . (6) Lc
2,24 . (7) Lc
2,26 . (8) Lc
2,39 .
Lc 2,23.6.
hoti (dat, omdat) . Taalgebruik in NT : hoti
(dat, omdat) . Taalgebruik in Lc : hoti
(dat, omdat) .
Lc (160) . Lc 2 (4) : (1) Lc
2,11 . (2) Lc
2,23 . (3) Lc
2,30 . (4) Lc
2,49 .
Lc 2,23.7.
nom. + acc. onz. enk. pan van het bijvoegl. naamw. pas (ieder, elk, alles) .
Taalgebruik in het NT : pas
(ieder, elk, alles) . Taalgebruik in Lc : pas
(ieder, elk, alles) . Hebr. kol . Lat. omnis . Fr. tout . Ned. elk , ieder
.
Lc (6) : (1) Lc
1,10 . (2) Lc
1,37 . (3) Lc
2,23 . (4) Lc
3,5 . (5) Lc
3,9 . (6) Lc
11,42 . Een vorm van pas (ieder, elk, alles) in Lc 2 in 12 verzen : (1)
Lc 2,1
. (2) Lc
2,3 . (3) Lc
2,10 . (4) Lc
2,18 . (5) Lc
2,19 . (6) Lc
2,20 . (7) Lc
2,23 . (8) Lc
2,31 . (9) Lc
2,38 . (10) Lc
2,39 . (11) Lc
2,47 . (12) Lc
2,51 .
11. nom. + acc. onz. enk. hagion van het bijvoegl. naamw. hagios (heilig) .
Taalgebruik in het NT : hagios
(heilig) . Taalgebruik in Lc : hagios
(heilig) .
Lc (8) : (1) Lc
1,35 . (2) Lc
1,49 . (3) Lc
2,23 . (4) Lc
2,25 . (5) Lc
3,22 . (6) Lc
11,13 . (7) Lc
12,10 . (8) Lc
12,12 . Een vorm van hagios (heilig) in Lc in 19 verzen : (1) Lc
1,15 . (2) Lc
1,35 . (3) Lc
1,41 . (4) Lc
1,49 . (5) Lc
1,67 . (6) Lc
1,70 . (7) Lc
1,72 . (8) Lc
2,23 . (9) Lc
2,25 . (10) Lc
2,26 . (11) Lc
3,16 . (12) Lc
3,22 . (13) Lc
4,1 . (14) Lc
4,34 . (15) Lc
9,26 . (16) Lc
10,21 . (17) Lc
11,13 . (18) Lc
12,10 . (19) Lc
12,12 .
Lc 2,24 - Lc 2,24 : 7. Jezus' besnijdenis en opdracht in de tempel. Simeon en Anna : Lc 2,21-40 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 2 -- Lc 2,21 - Lc 2,22 - Lc 2,23 - Lc 2,24 - Lc 2,25 - Lc 2,26 - Lc 2,27 - Lc 2,28 - Lc 2,29 - Lc 2,30 - Lc 2,31 - Lc 2,32 - Lc 2,33 - Lc 2,34 - Lc 2,35 - Lc 2,36 - Lc 2,37 - Lc 2,38 - Lc 2,39 - Lc 2,40 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [24] And to offer a sacrifice according to that which is
said in the law of the Lord, A pair of turtledoves, or two young pigeons.
Luther-Bibel .
Tekstuitleg van Lc 2,24 . Het offer voor het reinigingsritueel wordt aangegeven in Lv 12 .
1. kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Taalgebruik in Lc : kai (en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et . Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und . Lc (822) . Lc 2 (+ 39 / - 13 = 52) . Lc 2,1-20 (+ 12 / - 8) . Lc 2,21-40 (+ 15 / - 5 = 20 : (1) Lc 2,23 . (2 - 5) Lc 2,29-32 ) . Lc 2,41-52 (+ 12 / - 0 = 12) .
2. bep. lidw. gen. mann. en onz. enk. tou van het bepaald lidw. ho - hè
- to (de - het) . Taalgebruik in het NT : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Lc (272) . Lc 2 (11) : (1) Lc
2,6 . (2) Lc
2,17 . (3) Lc
2,21 . (4) Lc
2,22 . (5) Lc
2,24 . (6) Lc
2,25 . (7) Lc
2,26 . (8) Lc
2,27 . (9) Lc
2,37 . (10) Lc
2,41 . (11) Lc
2,49 .
3. act. inf. aor. dounai (om te geven) van het werkw. didômi (geven)
. Taalgebruik in het NT : didômi
(geven) . Taalgebruik in Mc : didômi
(geven) . Hebr.
nâthan (tha) . Lat. dare / donare - donum : geven - gave , gift . Fr.
donner - don : geven - gave .
Lc (9) : (1) Lc
1,73 . (2) Lc
1,77 . (3) Lc
2,24 . (4) Lc
11,7 . (5) Lc
12,32 . (6) Lc
12,51 . (7) Lc
17,18 . (8) Lc
20,22 . (9) Lc
22,5 .
8. en (in, met) . Taalgebruik in het NT : en
(in) . Taalgebruik in Lc : en
(in) . Hebr. bë . Fr. en / dans . Ned. in .
Lc (288) . Lc 2 (23) : (1) Lc
2,1 . (2) Lc
2,6 . (3) Lc
2,7 . (4) Lc
2,8 . (5) Lc
2,11 . (6) Lc
2,12 . (7) Lc
2,14 . (8) Lc
2,16 . (9) Lc
2,19 . (10) Lc
2,21 . (11) Lc
2,23 . (12) Lc
2,24 . (13) Lc
2,25 . (14) Lc
2,27 . (15) Lc
2,29 . (16) Lc
2,34 . (17) Lc
2,36 . (18) Lc
2,43 . (19) Lc
2,44 . (20) Lc
2,46 . (21) Lc
2,49 . (22) Lc
2,51 . (23) Lc
2,52 .
11. gen. mann. enk. kuriou (van de heer) van het zelfst. naamw. kurios (heer)
. Taalgebruik in het NT : kurios
(heer) . Taalgebruik in Lc : kurios
(heer) . Hebr. JHWH of ´ädonaj . Lat.
dominus .
Lc (26) . Lc 2 : (1) Lc
2,9 . (2) Lc
2,23 . (3) Lc
2,24 . (4) Lc
2,26 . (5) Lc
2,39 . Een vorm van kurios (heer) in Lc in 8 verzen : (1) Lc
2,9 . (2) Lc
2,11 . (3) Lc
2,15 . (4) Lc
2,22 . (5) Lc
2,23 . (6) Lc
2,24 . (7) Lc
2,26 . (8) Lc
2,39 .
Lc 2,25 - Lc 2,25 : 7. Jezus' besnijdenis en opdracht in de tempel. Simeon en Anna : Lc 2,21-40 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 2 -- Lc 2,21 - Lc 2,22 - Lc 2,23 - Lc 2,24 - Lc 2,25 - Lc 2,26 - Lc 2,27 - Lc 2,28 - Lc 2,29 - Lc 2,30 - Lc 2,31 - Lc 2,32 - Lc 2,33 - Lc 2,34 - Lc 2,35 - Lc 2,36 - Lc 2,37 - Lc 2,38 - Lc 2,39 - Lc 2,40 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [25] And, behold, there was a man in Jerusalem, whose name
was Simeon; and the same man was just and devout, waiting for the consolation
of Israel: and the Holy Ghost was upon him.
Luther-Bibel .
Tekstuitleg van Lc 2,25 . Het vers Lc 2,25 telt 26 (2 X 13) woorden en 131 letters . De getalwaarde van Lc 2,25 is 13209 (3 X 7 X 17 X 37) .
Lc 2,25.1. kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Taalgebruik in Lc : kai (en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et . Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und . Lc (822) . Lc 2 (+ 39 / - 13 = 52) . Lc 2,1-20 (+ 12 / - 8) . Lc 2,21-40 (+ 15 / - 5 = 20 : (1) Lc 2,23 . (2 - 5) Lc 2,29-32 ) . Lc 2,41-52 (+ 12 / - 0 = 12) .
Lc 2,25.2. ιδου = idou (zie) . Taalgebruik in het NT : idou (zie) . Taalgebruik in LXX : idou (zie) . Taalgebruik in Tenach : hinneh (zie) . Taalgebruik in Lc : idou (zie) . Taalgebruik in Hnd : idou (zie) . Lc (55) . Lc 1 (6) : (1) Lc 1,20 . (2) Lc 1,31 . (3) Lc 1,36 . (4) Lc 1,38 . (5) Lc 1,44 . (6) Lc 1,48 . Lc 2 (4) : (1) Lc 2,10 . (2) Lc 2,25 . (3) Lc 2,34 . (4) Lc 2,48 .
idou (zie) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
1229 | 1037 | 192 | 59 | 7 | 55 | 4 | 23 | 19 | 25 | 121 | 125 |
1. - 2. και ιδου = kai idou (en zie) . NT (84) . Lc (26) . Lc 1 (3) : (1) Lc
1,20 . (2) Lc
1,31 . (3) Lc
1,36 . Lc 2 (1) Lc
2,25 .
- Hebreeuws . וְהִנֵּה = wëhinneh (en zie) . Zie : הֵן / הִנֵּה = hen / hinneh (zie) . Taalgebruik
in Tenakh : hen
/ hinneh (zie) . Getalwaarde : he = 5 , nun = 14 of 50 ; totaal : 19 OF
55 (5 X 11) . Structuur : 5 - 5 . De som van de elementen is telkens 1 . Tenakh (347) . Pentateuch (114) . Eerdere Profeten (111) . Latere Profeten (70) . 12 Kleine
Profeten (16) . Geschriften (36) .
3. nom. mann. enk. ανθρωπος = anthrôpos (mens) . Taalgebruik in het NT : anthrôpos (mens) . Taalgebruik in de LXX : anthrôpos (mens) . Taalgebruik in Lc : anthrôpos (mens) . Bijbel (512) . OT (394) . NT (118) . Lc (24) : (1) Lc 2,25 . (2) Lc 4,4 . (3) Lc 4,33 . (4) Lc 6,6 . (5) Lc 6,45 . (6) Lc 7,8 . (7) Lc 7,34 . (8) Lc 9,25 . (9) Lc 10,30 . (10) Lc 13,19 . (11) Lc 14,2 . (12) Lc 14,16 . (13) Lc 14,30 . (14) Lc 15,4 . (15) Lc 15,11 . (16) Lc 16,1 . (17) Lc 16,19 . (18) Lc 19,12 . (19) Lc 19,21 . (20) Lc 19,22 . (21) Lc 20,9 . (22) Lc 22,10 . (23) Lc 23,6 . (24) Lc 23,47 . Een vorm van ανθρωπος = anthrôpos (mens) in de LXX (1430) , in het NT (548) , in Lc (83) , in Lc (3) : (1) Lc 2,14 . (2) Lc 2,25 . (3) Lc 2,52 .
anthrôpos (mens) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
1 | nom. mann. enk. anthrôpos | 512 | 394 | 118 | 21 | 14 | 24 | 21 | 10 | 27 | 1 | 59 | 80 |
Lc | Lc 1 | Lc 2 | Lc 3 | Lc 4 | Lc 5 | Lc 6 | Lc 7 | Lc 8 | Lc 9 | Lc 10 | Lc 11 | Lc 12 | Lc 13 | Lc 14 | Lc 15 | Lc 16 | Lc 17 | Lc 18 | Lc 19 | Lc 20 | Lc 21 | Lc 22 | Lc 23 | Lc 24 | ||
1 | nom. mann. enk. anthrôpos | 24 | (1) Lc 2,25 . | (2) Lc 4,4 . (3) Lc 4,33 . | (4) Lc 6,6 . (5) Lc 6,45 . | (6) Lc 7,8 . (7) Lc 7,34 . | (8) Lc 9,25 . | (9) Lc 10,30 . | (10) Lc 13,19 . | (11) Lc 14,2 . (12) Lc 14,16 . (13) Lc 14,30 . | (14) Lc 15,4 . (15) Lc 15,11 . | (16) Lc 16,1 . (17) Lc 16,19 . | (18) Lc 19,12 . (19) Lc 19,21 . (20) Lc 19,22 . | (21) Lc 20,9 . | (22) Lc 22,10 . | (23) Lc 23,6 . | (24) Lc 23,47 . |
- Hebreeuws . אִישׁ = ´îsj (man, ieder) . Taalgebruik in Tenakh : ´îsj (man) . Getalwaarde : aleph = 1, jod = 10, sjin = 21 of 300 ; totaal : 32 (2² X 2³) of 311 (priemgetal) . Structuur : 1 - 1 - 3 . De som van de elementen is telkens 5 . Tenakh (1023) . Pentateuch (251) . Eerdere Profeten (402) . Latere Profeten (135) . 12 Kleine Profeten (37) . Geschriften (198) .
1. - 3. και ιδου ανθρωπος = kai idou anthrôpos (en zie een mens) .
- και ιδου ανηρ = kai idou anèr (en zie een man) . NT (7) : (1) Lc 5,12 . (2) Lc 5,18 . (3) Lc
9,38 . (4) Lc 19,2 . (5) Lc
23,50 . (6) Hnd
8,27 . (7) Hnd 11,30 .
Lc 2,25.4. act. ind. imperf. 3de pers. enk. èn (hij was) van het werkw. eimi (zijn) . Taalgebruik in het NT : eimi (zijn) . Taalgebruik in de Septuaginta : eimi (zijn) . Taalgebruik in Lc : eimi (zijn) . Taalgebruik in Hnd : eimi (zijn) . Lc (79) . Lc 2 (7) : (1) Lc 2,7 . (2) Lc 2,25 . (3) Lc 2,26 . (4) Lc 2,33 . (5) Lc 2,36 . (6) Lc 2,40 . (7) Lc 2,51 .
eimi (zijn) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. |
act. ind. imperf. 3de pers. enk. èn | 1506 | 1120 | 386 | 24 | 38 | 79 | 92 | 63 | 71 | 19 | 141 | 233 |
- Hebreeuws . act. ind. perf. 3de pers. mann. enk. הָיָה = hâjâh
(zijn) . Taalgebruik in Tenakh : hâjâh
(zijn) . Getalwaarde : he = 5 , jod = 10 ; totaal : 20 (2² X 5) . Structuur
: 5 - 1 - 5 . De som van de elementen is telkens 2 .
- Lat. esse . Fr. être . Ned. zijn
. E. to be .
- ην ανθρωπος = èn anthrôpos (was er een mens) . NT (3) : (1) Lc 2,25 . (2) Lc 4,33 . (3) Joh 3,1 .
Lc 2,25.5.
en (in, met) . Taalgebruik in het NT : en
(in) . Taalgebruik in Lc : en
(in) . Hebr. bë . Fr. en / dans . Ned. in .
Lc (288) . Lc 2 (23) : (1) Lc
2,1 . (2) Lc
2,6 . (3) Lc
2,7 . (4) Lc
2,8 . (5) Lc
2,11 . (6) Lc
2,12 . (7) Lc
2,14 . (8) Lc
2,16 . (9) Lc
2,19 . (10) Lc
2,21 . (11) Lc
2,23 . (12) Lc
2,24 . (13) Lc
2,25 . (14) Lc
2,27 . (15) Lc
2,29 . (16) Lc
2,34 . (17) Lc
2,36 . (18) Lc
2,43 . (19) Lc
2,44 . (20) Lc
2,46 . (21) Lc
2,49 . (22) Lc
2,51 . (23) Lc
2,52 .
6,
ἱερουσαλημ = hierousalèm (Jeruzalem) . Taalgebruik in het NT : hierousalèm
(Jeruzalem) . Taalgebruik in de Septuaginta : hierousalèm
(Jeruzalem) . Taalgebruik in Lc : hierousalèm
(Jeruzalem) . Taalgebruik in Hnd : hierousalèm
(Jeruzalem) . Hebr. jërûsjâlaim (Jeruzalem) . Lc (26) : (1) Lc
2,25 . (2) Lc
2,38 . (3) Lc
2,41 . (4) Lc
2,43 . (5) Lc
2,45 . (6) Lc
4,9 . (7) Lc
5,17 . (8) Lc
6,17 . (9) Lc
9,31 . (10) Lc
9,51 . (11) Lc
9,53 . (12) Lc
10,30 . (13) Lc
13,4 . (14) Lc
13,33 . (15) Lc
13,34 . (16) Lc
17,11 . (17) Lc
18,31 . (18) Lc
19,11 . (19) Lc
21,20 . (20) Lc
21,24 . (21) Lc
23,28 . (22) Lc
24,13 . (23) Lc
24,18 . (24) Lc
24,33 . (25) Lc
24,47 . (26) Lc
24,52 .
- Hebreeuws . יְרוּשָׁלַםִ = jërûsjâlaim (Jeruzalem) . Taalgebruik in
Tenakh : jërûsjâlaim
(Jeruzalem) . Getalwaarde : jod = 10 , resj = 20 of 200 , waw = 6 , sjin
= 21 of 300 , lamed = 12 of 30 , mem = 13 of 40 ; totaal : 82 (2 X 41) OF 586
(2 X 293) . Structuur : 1 - 2 - 6 -3 - 3 - 4 . De som van de elementen is telkens 1 . Tenakh (336) . Pentateuch (0)
. Eerdere Profeten (66) . Latere Profeten (116) . 12 Kleine Profeten (38) .
Geschriften (116) .
Lc 2,25.7. dat. mann. + onz. enk. hô(i) van het betrekk. voornaamw. hos (die) . Taalgebruik in het NT : betrekkelijk voornaamwoord . Taalgebruik in Lc : betrekkelijk voornaamwoord . Lc (14) : (1) Lc 1,27 . (2) Lc 2,25 . (3) Lc 4,6 . (4) Lc 5,34 . (5) Lc 6,38 . (6) Lc 7,4 . (7) Lc 7,43 . (8) Lc 7,47 . (9) Lc 8,41 . (10) Lc 9,41 . (11) Lc 10,22 . (12) Lc 12,48 . (13) Lc 19,13 . (14) Lc 24,25 .
Lc 2,25.8. nom. + acc. onz. enk. : onoma (naam) . Taalgebruik in het NT : onoma (naam) . Taalgebruik in Lc : onoma (naam) . Stam : N ... M . Fr. nom . Ned. naam . Eng. name . Lc (15) : (1) Lc 1,5 (kai to onoma autès Elisabet = en haar naam was Elisabet) . (2) Lc 1,13 (kai kaleseis to onoma autou Iôannèn = en je zult zijn naam Johannes noemen) . (3) Lc 1,26 (hèi onoma Nazareth = aan wie de naam Nazareth) . (4) Lc 1,27 (hôi onoma Iôsèf = aan wie de naam Jozef) . (5) Lc 1,31 (kai kaleseis to onoma autou Ièsoun = en je zult zijn naam Jezus noemen) . (6) Lc 1,49 . (7) Lc 1,63 (Iôannès estin onoma autou = Johannes is zijn naam) . (8) Lc 2,21 (kai eklèthè to onoma autou Ièsous (en zijn naam werd Jezus genoemd) . (9) Lc 2,25 (hôi onoma Sumeôn = aan wie de naam Simeon) . (10) Lc 6,22 . (11) Lc 8,30 . (12) Lc 8,41 (hôi onoma Iaïros = aan wie de naam Jaïrus) . (13) Lc 11,2 . (14) Lc 21,17 . (15) Lc 24,13 (hèi onoma Emmaous = aan wie de naam Emmaüs) . Een vorm van onoma (naam) in Lc in 33 verzen .
Lc 2,25.7.
- 8. betrekkelijk voornaamwoord datief enkelvoud + onoma (naam) in Lc (5) :
(1) Lc
1,26 (hèi onoma Nazareth = aan wie de naam Nazareth) . (2) Lc
1,27 (hôi onoma Iôsèf = aan wie de naam Jozef) . (3)
Lc 2,25
(hôi onoma Sumeôn = aan wie de naam Simeon) . (4) Lc
8,41 (hôi onoma Iaïros = aan wie de naam Jaïrus) . (5) Lc
24,13 (hèi onoma Emmaous = aan wie de naam Emmaüs) .
Betrekk. voornaamw. datief vrouw. enk. in Lc in 2 verzen : (1) Lc
1,26 (hèi onoma Nazareth = aan wie de naam Nazareth) . (2) Lc
24,13 (hèi onoma Emmaous = aan wie de naam Emmaüs) . Het betreft
twee dorpen : Nazareth en Emmaüs , het eerste en het laatste dorp in Lc
. De andere drie verzen zijn samengesteld uit het betrekk. voornaamw. datief
mann. enk. + een persoonsnaam (Jozef , Simeon en Jaïrus) : (1) Lc
1,27 (hôi onoma Iôsèf = aan wie de naam Jozef) . (2)
Lc 2,25
(hôi onoma Sumeôn = aan wie de naam Simeon) . (3) Lc
8,41 (hôi onoma Iaïros = aan wie de naam Jaïrus) .
Lc 2,25.10. kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Taalgebruik in Lc : kai (en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et . Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und . Lc (822) . Lc 2 (+ 39 / - 13 = 52) . Lc 2,1-20 (+ 12 / - 8) . Lc 2,21-40 (+ 15 / - 5 = 20 : (1) Lc 2,23 . (2 - 5) Lc 2,29-32 ) . Lc 2,41-52 (+ 12 / - 0 = 12) .
12. nom. mann. enk. ανθρωπος = anthrôpos (mens) . Taalgebruik in het NT : anthrôpos (mens) . Taalgebruik in de LXX : anthrôpos (mens) . Taalgebruik in Lc : anthrôpos (mens) . Bijbel (512) . OT (394) . NT (118) . Lc (24) : (1) Lc 2,25 . (2) Lc 4,4 . (3) Lc 4,33 . (4) Lc 6,6 . (5) Lc 6,45 . (6) Lc 7,8 . (7) Lc 7,34 . (8) Lc 9,25 . (9) Lc 10,30 . (10) Lc 13,19 . (11) Lc 14,2 . (12) Lc 14,16 . (13) Lc 14,30 . (14) Lc 15,4 . (15) Lc 15,11 . (16) Lc 16,1 . (17) Lc 16,19 . (18) Lc 19,12 . (19) Lc 19,21 . (20) Lc 19,22 . (21) Lc 20,9 . (22) Lc 22,10 . (23) Lc 23,6 . (24) Lc 23,47 . Een vorm van ανθρωπος = anthrôpos (mens) in de LXX (1430) , in het NT (548) , in Lc (83) , in Lc (3) : (1) Lc 2,14 . (2) Lc 2,25 . (3) Lc 2,52 .
anthrôpos (mens) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
1 | nom. mann. enk. anthrôpos | 512 | 394 | 118 | 21 | 14 | 24 | 21 | 10 | 27 | 1 | 59 | 80 |
Lc | Lc 1 | Lc 2 | Lc 3 | Lc 4 | Lc 5 | Lc 6 | Lc 7 | Lc 8 | Lc 9 | Lc 10 | Lc 11 | Lc 12 | Lc 13 | Lc 14 | Lc 15 | Lc 16 | Lc 17 | Lc 18 | Lc 19 | Lc 20 | Lc 21 | Lc 22 | Lc 23 | Lc 24 | ||
1 | nom. mann. enk. anthrôpos | 24 | (1) Lc 2,25 . | (2) Lc 4,4 . (3) Lc 4,33 . | (4) Lc 6,6 . (5) Lc 6,45 . | (6) Lc 7,8 . (7) Lc 7,34 . | (8) Lc 9,25 . | (9) Lc 10,30 . | (10) Lc 13,19 . | (11) Lc 14,2 . (12) Lc 14,16 . (13) Lc 14,30 . | (14) Lc 15,4 . (15) Lc 15,11 . | (16) Lc 16,1 . (17) Lc 16,19 . | (18) Lc 19,12 . (19) Lc 19,21 . (20) Lc 19,22 . | (21) Lc 20,9 . | (22) Lc 22,10 . | (23) Lc 23,6 . | (24) Lc 23,47 . |
- Hebreeuws . אִישׁ = ´îsj (man, ieder) . Taalgebruik in Tenakh : ´îsj (man) . Getalwaarde : aleph = 1, jod = 10, sjin = 21 of 300 ; totaal : 32 (2² X 2³) of 311 (priemgetal) . Structuur : 1 - 1 - 3 . De som van de elementen is telkens 5 . Tenakh (1023) . Pentateuch (251) . Eerdere Profeten (402) . Latere Profeten (135) . 12 Kleine Profeten (37) . Geschriften (198) .
11. - 12. ὁ ανθρωπος = ho anthrôpos (de mens) . NT (237) .
Lc 2,25.13. aanwijz. voornaamw. nom. mann. enk. οὑτος = houtos (deze) . Taalgebruik in het NT : houtos (deze) . Taalgebruik in de LXX : houtos (deze) . Taalgebruik in Lc : houtos (deze) . Lc (39) . Lc 2 (2) : (1) Lc 2,25 . (2) Lc 2,34 .
bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | ||
houtos (deze) | 531 | 345 | 186 | 32 | 12 | 39 | 48 | 35 | 21 | 1 | 83 | 131 |
- Lat. hic - haec - hoc . Fr. ceci . Ned. deze , dat / dit . D. der - die - das . E. this - that .
11. - 13. ὁ ανθρωπος οὑτος = ho anthrôpos houtos (deze mens) . Een vorm van het zelfstandig naamwoord ανθρωπος = anthrôpos (mens) , gevolgd door een vorm van het bezittelijk voornaamwoord οὑτος = houtos komt in vele verzen voor . De nom. enk komt in 9 verzen voor : Mc (1) : Mc 15,39 . Lc (2) : (1) Lc 2,25 . (2) Lc 23,47 . Joh (1) : Joh 9,24 . Hnd (5) : (1) Hnd 6,13 . (2) Hnd 22,26 . (3) Hnd 26,31 . (4) Hnd 26,32 . (5) Hnd 28,4 .
Lc 2,25.14.
nom. mann. enk. δικαιος = dikaios (rechtvaardig)
. Taalgebruik in het NT : dikaios
(rechtvaardig) . Taalgebruik in de Septuaginta
: dikaios
(rechtvaardig) . Taalgebruik in Lc : dikaios
(rechtvaardig) . Bijbel (120) . NT (19) . Lc (3) : (1) Lc
2,25. (2) Lc
23,47 . (3) Lc
23,50 . Een vorm van δικαιος = dikaios (rechtvaardig) in de LXX (435) , in het NT (79) , Lc (11) : (1) Lc
1,6 . (2) Lc
1,17 . (3) Lc
2,25 . (4) Lc
5,32 . (5) Lc
12,57 . (6) Lc
14,14 . (7) Lc
15,7 . (8) Lc
18,9 . (9) Lc
20,20 . (10) Lc
23,47 . (11) Lc
23,50 .
- Hebreeuws . צַדִּיק = tsaddîq (rechtvaardige) . Zie : צֶדֶק = tsèdèq (rechtvaardig)
. Taalgebruik in Tenakh : tsèdèq
(rechtvaardig) . Getalwaarde : tsade = 18 of 90 , daleth = 4 , qoph
= 19 of 100 ; totaal : 41 OF 194 (2 X 97) . Structuur : 9 - 4 - 1 . ts-d-q . Tenakh (108) . Pentateuch (6) : (1) Gn 6,9 . (2) Gn 7,1 . (3) Gn 18,23 . (4) Gn 18,25 . (5) Gn 20,4 . (6) Dt 32,4 .
11. - 14. ὁ ανθρωπος οὑτος δικαιος = ho anthrôpos houtos dikaios (die mens - was - rechtvaardig)
. Lc (2) : (1) Lc
2,25 . (2) Lc
23,47 .
- Hebreeuws . אִישׁ צַדִּיק = ´isj tsaddîq (rechtvaardig mens) . Tenakh (2) : (1) Gn 6,9 . (2) 2 S 4,11 .
- Simeon (Lc 2) en Jozef van Arimatea (Lc 23) worden op een gelijkaardige wijze beschreven . In Lc 2,28 ontvangt Simeon het kind Jezus uit de handen van zijn ouders . In Lc
23,52 - Lc
23,53 vroeg Jozef van Arimatea het lichaam van de gestorven Jezus en nam hem van het kruis . Bij de begrafenis wordt geen zegen uitgesproken . Wel spreekt Jezus zelf een zegening uit bij zijn afscheid bij de hemelvaart (Lc
24,50) .
- Er is nog wel iets heel merkwaardigs . Bij de kruisdood belijdt de honderdman over Jezus dat hij een rechtvaardig mens was . Hetzelfde wordt gezegd over Simeon . Wat de onmondige Jezus nog niet kon zeggen , zegt Simeon het in de plaats van Jezus . Hij is een soort alter Jezus .
Lc 2,25.15. kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Taalgebruik in Lc : kai (en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et . Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und . Lc (822) . Lc 2 (+ 39 / - 13 = 52) . Lc 2,1-20 (+ 12 / - 8) . Lc 2,21-40 (+ 15 / - 5 = 20 : (1) Lc 2,23 . (2 - 5) Lc 2,29-32 ) . Lc 2,41-52 (+ 12 / - 0 = 12) .
17.
18. acc. vr. enk. παρακλησιν = paraklèsin van het zelfst. naamw. παρακλησις = paraklèsis (bijstand, hulp, troost) . Taalgebruik in het NT : paraklèsis (bijstand, hulp, troost) . Taalgebruik in de LXX : paraklèsis (bijstand, hulp, troost) . De geest wordt vaak παρακλητος = paraklètos - ad-vocatus , bij-geroepene genoemd . In geval van nood is het een helper , in geval van verdriet is het een trooster enz. Hij is iemand die naast je staat , de aanwezigheid van God bij jou , jouw engel-bewaarder enz. . Bijbel (14) : (1) Js 28,29 . (2) Js 57,18 . (3) Jr 16,7 . (4) Nah 3,7 . (5) 1 Mak 12,9 . (6) 2 Mak 7,24 . (7) 2 Mak 15,11 . (8) Lc 2,25 . (9) Lc 6,24 . (10) 1 Kor 14,3 . (11) 2 Kor 8,17 . (12) 2 Tes 2,16 . (13) Film 1,7 . (14) Heb 6,18 .
Lc 2,25.19.
bep. lidw. gen. mann. en onz. enk. tou van het bepaald lidw. ho - hè
- to (de - het) . Taalgebruik in het NT : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Lc (272) . Lc 2 (11) : (1) Lc
2,6 . (2) Lc
2,17 . (3) Lc
2,21 . (4) Lc
2,22 . (5) Lc
2,24 . (6) Lc
2,25 . (7) Lc
2,26 . (8) Lc
2,27 . (9) Lc
2,37 . (10) Lc
2,41 . (11) Lc
2,49 .
Lc 2,25.20. ισραηλ = israèl (Israël) . Taalgebruik in het NT : Israèl (Israël) . Taalgebruik in de LXX : Israèl (Israël) . Taalgebruik in Lc : Israèl (Israël) . Bijbel (2392) . OT (2328) . NT (64) . Lc (12) : (1) Lc 1,16 . (2) Lc 1,54 . (3) Lc 1,68 . (4) Lc 1,80 . (5) Lc 2,25 . (6) Lc 2,32 . (7) Lc 2,34 . (8)Lc 4,25 . (9) Lc 4,27 . (10) Lc 7,9 . (11) Lc 22,30 . (12) Lc 24,21 . Hnd (15) : (1) Hnd 1,6 . (2) Hnd 2,36 . (3) Hnd 4,10 . (4) Hnd 4,27 . (5) Hnd 5,21 . (6) Hnd 5,31 . (7) Hnd 7,23 (acc. mv. tous huous Israèl = de zonen van Israël) . (8) Hnd 7,37 . (9) Hnd 7,42 . (10) Hnd 9,15 (huiôn Israèl = van de zonen van Israël) . (11) Hnd 10,36 . (12) Hnd 13,17 . (13) Hnd 13,23 . (14) Hnd 13,24 . (15) Hnd 28,20 . Het is opvallend dat na de eerste rede van Paulus tijdens de eerste zendingsreis de naam Israël nog slechts eenmaal in Hnd wordt gebruikt .
Israèl LXX | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. |
2392 | 2328 | 64 | 12 | 2 | 12 | 4 | 15 | 16 | 3 | 26 | 30 | 16 |
Lc 2,25.21. kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Taalgebruik in Lc : kai (en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et . Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und . Lc (822) . Lc 2 (+ 39 / - 13 = 52) . Lc 2,1-20 (+ 12 / - 8) . Lc 2,21-40 (+ 15 / - 5 = 20 : (1) Lc 2,23 . (2 - 5) Lc 2,29-32 ) . Lc 2,41-52 (+ 12 / - 0 = 12) .
Lc 2,25.22. nom.+ acc. onz. enk. πνευμα = pneuma (geest) . Taalgebruik in het NT : pneuma (geest) . Taalgebruik in de Septuaginta : pneuma (geest) . Taalgebruik in Lc : pneuma (geest) . Taalgebruik in Hnd : pneuma (geest) . Lc (16) : (1) Lc 1,35 . (2) Lc 1,47 . (3) Lc 2,25 . (4) Lc 3,22 . (5) Lc 4,18 . (6) Lc 4,33 . (7) Lc 8,55 . (8) Lc 9,39 . (9) Lc 11,13 . (10) Lc 11,24 . (11) Lc 12,10 . (12) Lc 12,12 . (13) Lc 13,11 . (14) Lc 23,46 . (15) Lc 24,37 . (16) Lc 24,39 . Een vorm van pneuma (geest) in de LXX (382) , in het NT (379) , in Lc (36) , in Hnd (70) , in Lc 1 (7) : (1) Lc 1,15 . (2) Lc 1,17 . (3) Lc 1,35 . (4) Lc 1,41 . (5) Lc 1,47 . (6) Lc 1,67 . (7) Lc 1,80 , in Lc 1 (7) : (1) Lc 1,15 . (2) Lc 1,17 . (3) Lc 1,35 . (4) Lc 1,41 . (5) Lc 1,47 . (6) Lc 1,67 . (7) Lc 1,80 . in Lc 1 (7) : (1) Lc 1,15 . (2) Lc 1,17 . (3) Lc 1,35 . (4) Lc 1,41 . (5) Lc 1,47 . (6) Lc 1,67 . (7) Lc 1,80 , in Lc 2 (3) : (1) Lc 2,25 . (2) Lc 2,26 . (3) Lc 2,27 , in Lc 3 (4) : (1) Lc 3,6 . (2) Lc 3,13 . (3) Lc 3,17 . (4) Lc 3,22 , in Lc 4 (5) : (1) Lc 4,1 . (2) Lc 4,14 . (3) Lc 4,18 . (4) Lc 4,33 . (5) Lc 4,36 . In Lc : X vormen van pneuma (geest)in 36 verzen in 14 / 24 hoofdstukken . In Hnd : X vormen van pneuma (geest) in 70 verzen in 20 : 28 hoofdstukken . Een vorm van pneuma (geest) in het NT (379) , in de LXX (382) .
pneuma | bijbel | OT | NT | Mt | Mc |
Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
1 | nom.+ acc. onz. enk. pneuma | 366 | 220 | 146 | 6 | 12 | 16 | 14 | 31 | 55 | 12 | 34 | 48 |
pneuma | Mt | Mc |
Lc | syn. | ev. |
nom.+ acc. enk. pneuma | 6 : (1) Mt 3,16 . (2) Mt 10,20. (3) Mt 12,18 . (4) Mt 12,43 . (5) Mt 26,41 . (6) Mt 27,50 . | 12 : (1) Mc 1,10 . (2) Mc 1,12 . (3) Mc 1,26 . (4) Mc 3,29 . (5) Mc 3,30 . (6) Mc 5,8 . (7) Mc 7,25 . (8) Mc 9,17 . (9) Mc 9,20 . (10) Mc 9,25 . (11) Mc 13,11 . (12) Mc 14,38 . | 16 : (1) Lc 1,35 . (2) Lc 1,47 . (3) Lc 2,25 . (4) Lc 3,22 . (5) Lc 4,18 . (6) Lc 4,33 . (7) Lc 8,55 . (8) Lc 9,39 . (9) Lc 11,13 . (10) Lc 11,24 . (11) Lc 12,10 . (12) Lc 12,12 . (13) Lc 13,11 . (14) Lc 23,46 . (15) Lc 24,37 . (16) Lc 24,39 . | 34 : (1) Mt 3,16 // Mc 1,10 // Lc 3,22 . (2) Mc 1,26 //Lc 4,33 . (3) / Mc 3,29 // Lc 12,10 . (4) Mc 5,8 // Lc 8,29 . (5) Mt 10,20. // Lc 12,12 . (6) Mt 12,43 // Lc 11,24 . (7) Mt 26,41 // Mc 14,38 . | 48 |
- רוַח = rûach (geest) . Taalgebruik in Tenakh : rûach
(geest) . Getalwaarde : resj = 20 of 200 . waw = 6 . chet = 8 . Totaal :
34 (2 X 17) of 214 (2 X 107) . Structuur : 2 - 6 - 8 . De som van de elementen is telkens 7 . Tenakh (204) . Pentateuch (19) . Eerdere Profeten (33) . Latere Profeten (65) . 12 Kleine
Profeten (19) . Geschriften (68) . Pentateuch (19) :
(1) Gn 6,17 . (2) Gn
7,15 . (3) Gn
7,22 . (4) Gn
8,1 . (5) Gn
26,35. (6) Gn
41,38 . (7) Gn
45,27 . (8) Ex 6,9 . (9) Ex 10,13 . (10) Ex 10,19 . (11) Ex 28,3 . (12) Ex 31,3 . (13) Ex 35,31 . (14) Nu 5,14 . (15) Nu 5,30 . (16) Nu 14,24 . (17) Nu 24,2 . (18) Nu 27,18 . (19) Dt 34,9 . Js (28) . Js 1-39 (13) : (1) Js
7,2 . (2) Js
11,2 . (3) Js
17,13 . (4) Js
19,3 . (5) Js
19,14 . (6) Js
25,4 . (7) Js
26,18 . (8) Js
29,10 . (9) Js
29,24 . (10) Js
31,3 . (11) Js
32,2 . (12) Js
32,15 . (13) Js
37,7 . Js 40-66 (15) : (1) Js
40,7 . (2) Js
40,13 . (3) Js
41,29 . (4) Js
54,6 . (5) Js
57,13 . (6) Js
57,15 . (7) Js
57,16 . (8) Js
59,19 . (9) Js
61,1 . (10) Js
61,3 . (11) Js
63,10 . (12) Js
63,11 . (13) Js
63,14 . (14) Js
65,14 . (15) Js
66,2 .
- Lat. spiritus . Fr. esprit . E. spirit . Ned. geest . D. Geist
. Arabisch : روح = rûH (geest) . Taalgebruik in de Qoran : rûH (geest) .
Lc 2,25.24.
nom. + acc. onz. enk. hagion van het bijvoegl. naamw. hagios (heilig) . Taalgebruik
in het NT : hagios
(heilig) . Taalgebruik in Lc : hagios
(heilig) .
Lc (8) : (1) Lc
1,35 . (2) Lc
1,49 . (3) Lc
2,23 . (4) Lc
2,25 . (5) Lc
3,22 . (6) Lc
11,13 . (7) Lc
12,10 . (8) Lc
12,12 . Een vorm van hagios (heilig) in Lc in 19 verzen : (1) Lc
1,15 . (2) Lc
1,35 . (3) Lc
1,41 . (4) Lc
1,49 . (5) Lc
1,67 . (6) Lc
1,70 . (7) Lc
1,72 . (8) Lc
2,23 . (9) Lc
2,25 . (10) Lc
2,26 . (11) Lc
3,16 . (12) Lc
3,22 . (13) Lc
4,1 . (14) Lc
4,34 . (15) Lc
9,26 . (16) Lc
10,21 . (17) Lc
11,13 . (18) Lc
12,10 . (19) Lc
12,12 .
Lc 2,25.25.
epi (op, bij) . Afkortingen : ep' en ef' . Taalgebruik in het NT : epi
(op, bij) . Taalgebruik in Lc : epi
(op, bij) . Ned. op .
Lc (104 + 25 + 20 = 149) . Lc 2 (5 + 2 = 7) . epi (5) : (1) Lc
2,8 . (2) Lc
2,14 . (3) Lc
2,20 . (4) Lc
2,33 . (5) Lc
2,47 . ep' (2) : (1) Lc
2,25 . (2) Lc
2,40 .
Lc 2,25.26.
pers. voornaamw. 3de pers. enk. acc. mann. enk. auton (hem) van het pers. voornaamw.
autos (hij - hem) . Taalgebruik in het NT : voornaamwoord
autos . Taalgebruik in Lc. : voornaamwoord
autos .
Lc (184) . Lc 2 (9) : (1) Lc
2,4 . (2) Lc
2,7 . (3) Lc
2,21 . (4) Lc
2,22 . (5) Lc
2,25 . (6) Lc
2,44 . (7) Lc
2,45 . (8) Lc
2,46 . (9) Lc
2,48 .
In een schema (zie Lc 23,50) is de gelijkenis tussen Lc 2,25 en Lc 23,50 voorgesteld .
Lc 2,26 - Lc 2,26 : 7. Jezus' besnijdenis en opdracht in de tempel. Simeon en Anna : Lc 2,21-40 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 2 -- Lc 2,21 - Lc 2,22 - Lc 2,23 - Lc 2,24 - Lc 2,25 - Lc 2,26 - Lc 2,27 - Lc 2,28 - Lc 2,29 - Lc 2,30 - Lc 2,31 - Lc 2,32 - Lc 2,33 - Lc 2,34 - Lc 2,35 - Lc 2,36 - Lc 2,37 - Lc 2,38 - Lc 2,39 - Lc 2,40 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [26] And it was revealed unto him by the Holy Ghost, that
he should not see death, before he had seen the Lord's Christ.
Luther-Bibel .
Tekstuitleg van Lc 2,26.
καὶ ἦν αὐτῷ κεχρηματισμένον ὑπὸ τοῦ πνεύματος τοῦ ἁγίου μὴ ἰδεῖν θάνατον πρὶν [ἢ] ἂν ἴδῃ τὸν Χριστὸν κυρίου.
Vertaling:
- καὶ ἦν αὐτῷ κεχρηματισμένον ὑπὸ τοῦ πνεύματος τοῦ ἁγίου μὴ ἰδεῖν θάνατον πρὶν [ἢ] ἂν ἴδῃ τὸν Χριστὸν κυρίου.
Lc 2,26.1. kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Taalgebruik in Lc : kai (en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et . Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und . Lc (822) . Lc 2 (+ 39 / - 13 = 52) . Lc 2,1-20 (+ 12 / - 8) . Lc 2,21-40 (+ 15 / - 5 = 20 : (1) Lc 2,23 . (2 - 5) Lc 2,29-32 ) . Lc 2,41-52 (+ 12 / - 0 = 12) .
Lc 2,26.2. act. ind. imperf. 3de pers. enk. èn (hij was) van het werkw. eimi (zijn) . Taalgebruik in het NT : eimi (zijn) . Taalgebruik in Lc : eimi (zijn) . Hebr. hâjâh . Lat. esse . Fr. être . Ned. zijn . E. to be . Lc (79) . Lc 2 (7) : (1) Lc 2,7 . (2) Lc 2,25 . (3) Lc 2,26 . (4) Lc 2,33 . (5) Lc 2,36 . (6) Lc 2,40 . (7) Lc 2,51 .
Lc 2,26.6.
bep. lidw. gen. mann. en onz. enk. tou van het bepaald lidw. ho - hè
- to (de - het) . Taalgebruik in het NT : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Lc (272) . Lc 2 (11) : (1) Lc
2,6 . (2) Lc
2,17 . (3) Lc
2,21 . (4) Lc
2,22 . (5) Lc
2,24 . (6) Lc
2,25 . (7) Lc
2,26 . (8) Lc
2,27 . (9) Lc
2,37 . (10) Lc
2,41 . (11) Lc
2,49 .
Lc 2,26.7.
gen. onz. enk. pneumatos (geest) van het zelfstandig naamwoord pneuma (geest)
. Taalgebruik in het NT : pneuma
(geest) . Taalgebruik in Mc : pneuma
(geest) . Lat. spiritus . Fr. esprit . Ned. geest .
Lc (6) : zie hieronder . Een vorm van pneuma (geest) in Lc in 36 verzen , in
Lc 2 in 3 verzen : (1) Lc
2,25 . (2) Lc
2,26 . (3) Lc
2,27 . In vier verzen in combinatie met vervullen / vol :
(1) Johannes de Doper : Lc
1,15 (pneumatos hagiou plèsthèsetai = van heilige geest zal
hij vervuld worden) .
(2) Lc
1,41 ( Elisabeth - eplèsthè pneumatos hagiou hè Elisabet
= Elisabeth werd vervuld van heilige geest) .
(3) Lc
1,67 (Zacharia - eplèsthè pneumatos hagiou = hij werd vervuld
van heilige geest) .
(4) Lc
2,26 .
(5) Lc 4,1
(plèrès pneumatos hagiou = vol van heilige geest) .
(6) Lc
4,14 : en tèi dunamei tou pneumatos = in de kracht van de geest)
.
Meestal volgt de bepaling pneumatos (van geest) op het begrip van vullen / vol
, behalve in Lc
1,15 .
Bij het zelfstandig naamwoord pneumatos (van geest) staat het bijvoeglijk naamwoord
hagiou (heilig) . Er zijn geen lidwoorden .
Lc 2,26.8.
bep. lidw. gen. mann. en onz. enk. tou van het bepaald lidw. ho - hè
- to (de - het) . Taalgebruik in het NT : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Lc (272) . Lc 2 (11) : (1) Lc
2,6 . (2) Lc
2,17 . (3) Lc
2,21 . (4) Lc
2,22 . (5) Lc
2,24 . (6) Lc
2,25 . (7) Lc
2,26 . (8) Lc
2,27 . (9) Lc
2,37 . (10) Lc
2,41 . (11) Lc
2,49 .
Lc 2,26.9.
gen. mann. + onz. enk. hagiou van het bijvoegl. naamw. hagios (heilig) . Taalgebruik
in het NT : hagios
(heilig) . Taalgebruik in Lc : hagios
(heilig) .
Lc (5) : (1) Lc
1,15 . (2) Lc
1,41 . (3) Lc
1,67 . (4) Lc
2,26 . (5) Lc
4,1 . Een vorm van hagios (heilig) in Lc in 19 verzen : (1) Lc
1,15 . (2) Lc
1,25 . (3) Lc
1,41 . (4) Lc
1,49 . (5) Lc
1,67 . (6) Lc
1,70 . (7) Lc
1,72 . (8) Lc
2,23 . (9) Lc
2,25 . (10) Lc
2,26 . (11) Lc
3,16 . (12) Lc
3,22 . (13) Lc
4,1 . (14) Lc
4,34 . (15) Lc
9,26 . (16) Lc
10,21 . (17) Lc
11,13 . (18) Lc
12,10 . (19) Lc
12,12 .
Lc 2,26.17.
bep. lidw. acc. mann. enk. ton . Taalgebruik in het NT : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Lc (191) . Lc 2 (10) : (1) Lc
2,7 . (2) Lc
2,13 . (3) Lc
2,15 . (4) Lc
2,16 . (5) Lc
2,20 . (6) Lc
2,22 . (7) Lc
2,26 . (8) Lc
2,28 . (9) Lc
2,29 . (10) Lc
2,39 .
Lc 2,26.18. acc.mann. enk. christon (gezalfde, Christus) van het zelfst. naamw. christos (gezalfde, Christus) . Taalgebruik in het NT : christos (Christus) . Taalgebruik in Lc : christos (Christus) . Lc (7) (+ = met lidw.) : (1) Lc 2,26 (+) . (2) Lc 4,41 (+) . (3) Lc 9,20 (+) . (4) Lc 20,41 (+) . (5) Lc 23,2 (-) . (6) Lc 24,26 (+) . (7) Lc 24,46 (+) . Een vorm van christos (gezalfde, Christus) in Lc in 12 verzen : (1) Lc 2,11 (-) . (2) Lc 2,26 (+) . (3) Lc 3,15 (+) . (4) Lc 4,41 (+) . (5) Lc 9,20 (+) . (6) Lc 20,41 (+) . (7) Lc 23,2 (-) . (8) Lc 24,26 (+) . (9) Lc 24,46 (+) . (10) Lc 22,67 (+) . (11) Lc 23,35 (+) . (12) Lc 23,39 (+) .
Lc 2,26.19.
gen. mann. enk. kuriou (van de heer) van het zelfst. naamw. kurios (heer) .
Taalgebruik in het NT : kurios
(heer) . Taalgebruik in Lc : kurios
(heer) . Hebr. JHWH of ´ädonaj . Lat.
dominus .
Lc (26) . Lc 2 : (1) Lc
2,9 . (2) Lc
2,23 . (3) Lc
2,24 . (4) Lc
2,26 . (5) Lc
2,39 . Een vorm van kurios (heer) in Lc in 8 verzen : (1) Lc
2,9 . (2) Lc
2,11 . (3) Lc
2,15 . (4) Lc
2,22 . (5) Lc
2,23 . (6) Lc
2,24 . (7) Lc
2,26 . (8) Lc
2,39 .
Lc 2,27 - Lc 2,27 : 7. Jezus' besnijdenis en opdracht in de tempel. Simeon en Anna : Lc 2,21-40 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 2 -- Lc 2,21 - Lc 2,22 - Lc 2,23 - Lc 2,24 - Lc 2,25 - Lc 2,26 - Lc 2,27 - Lc 2,28 - Lc 2,29 - Lc 2,30 - Lc 2,31 - Lc 2,32 - Lc 2,33 - Lc 2,34 - Lc 2,35 - Lc 2,36 - Lc 2,37 - Lc 2,38 - Lc 2,39 - Lc 2,40 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [27] And he came by the Spirit into the temple: and when
the parents brought in the child Jesus, to do for him after the custom of the
law,
Luther-Bibel .
Tekstuitleg van Lc 2,27 . Het vers Lc 2,27 telt 27 (3³) woorden en 123 (3 X 41) letters . De getalwaarde van Lc 2,27 is 13556 (2² X 3389) .
Lc 2,27.1. kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Taalgebruik in Lc : kai (en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et . Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und . Lc (822) . Lc 2 (+ 39 / - 13 = 52) . Lc 2,1-20 (+ 12 / - 8) . Lc 2,21-40 (+ 15 / - 5 = 20 : (1) Lc 2,23 . (2 - 5) Lc 2,29-32 ) . Lc 2,41-52 (+ 12 / - 0 = 12) .
Lc 2,27.2. ind. aor. 3de pers. enk. èlthen (hij ging) van het werkw. erchomai (gaan, komen) . Taalgebruik in het NT : erchomai (gaan, komen) . Taalgebruik in Lc. : erchomai (gaan, komen) . Lc (17) : (1) Lc 2,27 . (2) Lc 2,51 . (3) Lc 3,3 . (4) Lc 4,16 . (5) Lc 8,41 . (6) Lc 8,47 . (7) Lc 10,33 . (8) Lc 11,31 . (9) Lc 13,6 . (10) Lc 15,20 . (11) Lc 15,30 . (12) Lc 17,27 . (13) Lc 19,5 . (14) Lc 19,10 . (15) Lc 19,18 . (16) Lc 19,20 . (17) Lc 22,7 . Een vorm van erchomai (gaan, komen) in Lc 2 in 4 verzen : (1) Lc 2,16 . (2) Lc 2,27 . (3) Lc 2,44 . (4) Lc 2,51 .
Lc 2,27.3.
en (in, met) . Taalgebruik in het NT : en
(in) . Taalgebruik in Lc : en
(in) . Hebr. bë . Fr. en / dans . Ned. in .
Lc (288) . Lc 2 (23) : (1) Lc
2,1 . (2) Lc
2,6 . (3) Lc
2,7 . (4) Lc
2,8 . (5) Lc
2,11 . (6) Lc
2,12 . (7) Lc
2,14 . (8) Lc
2,16 . (9) Lc
2,19 . (10) Lc
2,21 . (11) Lc
2,23 . (12) Lc
2,24 . (13) Lc
2,25 . (14) Lc
2,27 . (15) Lc
2,29 . (16) Lc
2,34 . (17) Lc
2,36 . (18) Lc
2,43 . (19) Lc
2,44 . (20) Lc
2,46 . (21) Lc
2,49 . (22) Lc
2,51 . (23) Lc
2,52 .
5. dat. onz. enk. pneumati van het zelfstandig naamwoord pneuma (geest)
. Taalgebruik in het NT : pneuma
(geest) . Taalgebruik in Mc : pneuma
(geest) . Lat. spiritus . Fr. esprit . Ned. geest .
Lc (8) : (1) Lc
1,17 . (2) Lc
1,80 . (3) Lc
2,27 . (4) Lc
3,16 . (5) Lc
4,1 . (6) Lc
8,29 . (7) Lc
9,42 . (8) Lc
10,21 . Een vorm van pneuma (geest) in Lc in 36 verzen , in Lc 2 in 3 verzen
: (1) Lc
2,25 . (2) Lc
2,26 . (3) Lc
2,27 .
Lc 2,27.3. - 5. en pneumati (met een geest) . Lc (2) : (1) Lc 1,17 . (2) Lc 3,16 . In een bredere contekst . (1) Lc 1,17 .: kai proeleusetai enôpion autou en pneumati kai dunamei èliou (en hij zal voorgaan in zijn aangezicht in een geest en een kracht van Elia) . (2) Lc 3,16 : autos humas baptisei en tô(i) pneumati kai puri (hij zal jullie dopen met heilige geest en vuur) . Lc 1,17 .verwijst naar Johannes de Doper , Lc 3,16 naar Jezus . en tô(i) pneumati (door de geest) . Lc (2) : (1) Lc 2,27 . (2) Lc 4,1 . In een bredere contekst . (1) Lc 2,27 : kai èlthen en tô(i) pneumati eis to hieron (en hij ging door de geest naar de tempel) . (2) Lc 4,1 : kai hègeto en tô(i) pneumati eis tèn erèmon (en hij werd door de geest naar de woestijn gedreven) .
Lc 2,27.7.
eis (naar) . Taalgebruik in het NT : eis
(naar) . Taalgebruik in Lc : eis
(naar) . Voorzetsel van richting . Lat. in . Fr. vers (versus : gedraaid
, gekeerd ; vertere : tourner , draaien) . E. for . Ned. naar . D. nach .
Lc (210) . Lc 2 (12) : (1) Lc
2,3 . (2) Lc
2,4 . (3) Lc
2,15 . (4) Lc
2,22 . (5) Lc
2,27 . (6) Lc
2,28 . (7) Lc
2,32 . (8) Lc
2,34 . (9) Lc
2,39 . (10) Lc
2,41 . (11) Lc
2,45 . (12) Lc
2,51 .
8. nom. + acc. onz. enk. ἱερον = hieron (heiligdom, tempel) . Taalgebruik in het NT : hieron (heiligdom, tempel) . Taalgebruik in de LXX : hieron (heiligdom, tempel) . Taalgebruik in Lc : hieron (heiligdom, tempel) . Taalgebruik in Hnd : hieron (heiligdom, tempel) . Een vorm van ἱερον = hieron (heiligdom, tempel) in Lc (14) : (1) Lc 2,27 . (2) Lc 2,37 . (3) Lc 2,46 . (4) Lc 4,9 . (5) Lc 18,10 . (6) Lc 19,45 . (7) Lc 19,47 . (8) Lc 20,1 . (9) Lc 21,5 . (10) Lc 21,37 . (11) Lc 21,38 . (12) Lc 22,52 . (13) Lc 22,53 . (14) Lc 24,53 . In Lc : 3 vormen van ἱερον = hieron (heiligdom, tempel) in 8 hoofdstukken en in 14 verzen . In Hnd : 3 vormen van ἱερον = hieron (heiligdom, tempel) in 10 hoofdstukken en in 25 verzen .
hieron | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | |
1 | nom. + acc. onz. enk. hieron | 40 | 20 | 20 | 2 | 2 | 3 | 2 | 11 | 7 | 9 | ||||
totaal | 109 | 39 | 70 | 10 | 9 | 14 | 11 | 25 | 1 | 33 | 44 |
1. | 2. | 3. | 4. | 5. | 6. | 7. | 8. | |||
hieron | Lc | Lc 2 | Lc 4 | Lc 18 | Lc 19 | Lc 20 | Lc 21 | Lc 22 | Lc 24 | |
1 | nom. + acc. onz. enk. hieron | 3 | (1) Lc 2,27 . | (2) Lc 18,10 . | (3) Lc 19,45 . | |||||
2 | gen. onz. enk. hierou | 4 | (1) Lc 2,37 . | (2) Lc 4,9 . | (3) Lc 21,5 . | (4) Lc 22,52 . | ||||
3 | dat. onz. enk. hierô(i) | 7 | (1) Lc 2,46 . | (2) Lc 19,47 . | (3) Lc 20,1 . | (4) Lc 21,37 . (5) Lc 21,38 . | (6) Lc 22,53 . | (7) Lc 24,53 . | ||
totaal | 14 | 3 | 1 | 1 | 2 | 1 | 3 | 2 | 1 |
Lc 2,27.9. kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Taalgebruik in Lc : kai (en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et . Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und . Lc (822) . Lc 2 (+ 39 / - 13 = 52) . Lc 2,1-20 (+ 12 / - 8) . Lc 2,21-40 (+ 15 / - 5 = 20 : (1) Lc 2,23 . (2 - 5) Lc 2,29-32 ) . Lc 2,41-52 (+ 12 / - 0 = 12) .
Lc 2,27.10.
en (in, met) . Taalgebruik in het NT : en
(in) . Taalgebruik in Lc : en
(in) . Hebr. bë . Fr. en / dans . Ned. in .
Lc (288) . Lc 2 (23) : (1) Lc
2,1 . (2) Lc
2,6 . (3) Lc
2,7 . (4) Lc
2,8 . (5) Lc
2,11 . (6) Lc
2,12 . (7) Lc
2,14 . (8) Lc
2,16 . (9) Lc
2,19 . (10) Lc
2,21 . (11) Lc
2,23 . (12) Lc
2,24 . (13) Lc
2,25 . (14) Lc
2,27 . (15) Lc
2,29 . (16) Lc
2,34 . (17) Lc
2,36 . (18) Lc
2,43 . (19) Lc
2,44 . (20) Lc
2,46 . (21) Lc
2,49 . (22) Lc
2,51 . (23) Lc
2,52 .
Lc 2,27.16.
nom. + acc. onz. enk. paidion (kind) . Taalgebruik in het NT : paidion
(kind) . Taalgebruik in Lc : paidion
(kind) .
Lc (9) : (1) Lc
1,59 . (2) Lc
1,66 . (3) Lc
1,76 . (4) Lc
1,80 . (5) Lc
2,27 . (6) Lc
2,40 . (7) Lc
9,47 . (8) Lc
9,48 . (9) Lc
18,17 . Een vorm van paidion (kind) in Lc in 13 verzen : 9 + 4 : (1) Lc
2,17 . (2) Lc
7,32 . (3) Lc
11,7 . (4) Lc
18,16 .
Lc 2,27.17.
acc. mann. enk. ièsoun van de eigennaam ièsous (Jezus) . Taalgebruik
in NT : Ièsous
(Jezus) . Taalgebruik in Lc : Ièsous
(Jezus) .
Lc (14) : (1) Lc
1,31 . (2) Lc
2,27 . (3) Lc
5,12 . (4) Lc
7,4 . (5) Lc
8,28 . (6) Lc
8,35 . (7) Lc
8,40 . (8) Lc
9,33 . (9) Lc
10,29 . (10) Lc
19,3 . (11) Lc
19,35 . (12) Lc
23,8 . (13) Lc
23,20 . (14) Lc
23,25 . Een vorm van ièsous (Jezus) in Lc in 87 verzen , in Lc 2
in 4 verzen : (1) Lc
2,21 . (2) Lc
2,27 . (3) Lc
2,43 . (4) Lc
2,52 .
Lc 2,27.18.
bep. lidw. gen. mann. en onz. enk. tou van het bepaald lidw. ho - hè
- to (de - het) . Taalgebruik in het NT : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Lc (272) . Lc 2 (11) : (1) Lc
2,6 . (2) Lc
2,17 . (3) Lc
2,21 . (4) Lc
2,22 . (5) Lc
2,24 . (6) Lc
2,25 . (7) Lc
2,26 . (8) Lc
2,27 . (9) Lc
2,37 . (10) Lc
2,41 . (11) Lc
2,49 .
Lc 2,28 - Lc 2,28 : 7. Jezus' besnijdenis en opdracht in de tempel. Simeon en Anna : Lc 2,21-40 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 2 -- Lc 2,21 - Lc 2,22 - Lc 2,23 - Lc 2,24 - Lc 2,25 - Lc 2,26 - Lc 2,27 - Lc 2,28 - Lc 2,29 - Lc 2,30 - Lc 2,31 - Lc 2,32 - Lc 2,33 - Lc 2,34 - Lc 2,35 - Lc 2,36 - Lc 2,37 - Lc 2,38 - Lc 2,39 - Lc 2,40 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [28] Then took he him up in his arms, and blessed God, and
said,
Luther-Bibel .
Tekstuitleg van Lc 2,28 . Het vers Lc 2,28 telt 14 (2 X 7) woorden en 62 (2 X 31) letters . De getalwaarde van Lc 2,28 is 5798 (2 X 13 X 223) .
Lc 2,28.1. kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Taalgebruik in Lc : kai (en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et . Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und . Lc (822) . Lc 2 (+ 39 / - 13 = 52) . Lc 2,1-20 (+ 12 / - 8) . Lc 2,21-40 (+ 15 / - 5 = 20 : (1) Lc 2,23 . (2 - 5) Lc 2,29-32 ) . Lc 2,41-52 (+ 12 / - 0 = 12) .
2. persoonl. voornaamw. nom. mann. enk. autos (hij) . Taalgebruik in het NT
: voornaamwoord
autos . Taalgebruik in Lc. : voornaamwoord
autos .
Lc (45) . Lc 2 (1) Lc
2,28 .
Lc 2,28.5.
eis (naar) . Taalgebruik in het NT : eis
(naar) . Taalgebruik in Lc : eis
(naar) . Voorzetsel van richting . Lat. in . Fr. vers (versus : gedraaid
, gekeerd ; vertere : tourner , draaien) . E. for . Ned. naar . D. nach .
Lc (210) . Lc 2 (12) : (1) Lc
2,3 . (2) Lc
2,4 . (3) Lc
2,15 . (4) Lc
2,22 . (5) Lc
2,27 . (6) Lc
2,28 . (7) Lc
2,32 . (8) Lc
2,34 . (9) Lc
2,39 . (10) Lc
2,41 . (11) Lc
2,45 . (12) Lc
2,51 .
Lc 2,28.8. kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Taalgebruik in Lc : kai (en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et . Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und . Lc (822) . Lc 2 (+ 39 / - 13 = 52) . Lc 2,1-20 (+ 12 / - 8) . Lc 2,21-40 (+ 15 / - 5 = 20 : (1) Lc 2,23 . (2 - 5) Lc 2,29-32 ) . Lc 2,41-52 (+ 12 / - 0 = 12) .
9. act. ind. aor. 3de pers. enk. ευλογησεν = eulogèsen (hij zegende) van het werkw. ευλογεω = eulogeô (goed spreken, loven, prijzen, zegenen) . Taalgebruik in het NT : eulogeô (goed spreken, loven, prijzen) . Taalgebruik in Lc : eulogeô (goed spreken, loven, prijzen) . Taalgebruik in Hnd : eulogeô (goed spreken, loven, prijzen) . Taalgebruik in de Septuaginta : eulogeô (goed spreken, loven, prijzen) . Bijbel (69) . OT (60) . Pentateuch (23) : (1) Gn 5,2 . (2) Gn 24,1 . (3) Gn 24,35 . (4) Gn 25,11 . (5) Gn 26,12 . (6) Gn 27,41 . (7) Gn 28,1 . (8) Gn 28,6 . (9) Gn 30,27 . (10) Gn 32,1 . (11) Gn 47,7 . (12) Gn 48,3 . (13) Gn 48,20 . (14) Gn 49,25 . (15) Gn 49,28 . (16) Ex 20,11 . (17) Ex 39,23 . (18) Lv 9,22 . (19) Dt 2,7 . (20) Dt 12,7 . (21) Dt 15,6 . (22) Dt 15,14 . (23) Dt 33,1 . NT (9) : (1) Mt 14,19 . (2) Mc 6,41 . Lc (5) : (1) Lc 2,28 . (2) Lc 2,34 . (3) Lc 9,16 . (4) Lc 24,30 . (5) Lc 24,50 . Verder : (8) Heb 11,20 . (9) Heb 11,21 . Een vorm van ευλογεω = eulogeô (goed spreken, loven, prijzen, zegenen) in de LXX (516) , in het NT (42) , in Lc in 13 verzen : (1) Lc 1,28 . (2) Lc 1,42 . (3) Lc 1,64 . (4) Lc 2,28 . (5) Lc 2,34 . (6) Lc 6,28 . (7) Lc 9,16 . (8) Lc 13,35 . (9) Lc 19,38 . (10) Lc 24,30 . (11) Lc 24,50 . (12) Lc 24,51 . (13) Lc 24,53 . In Lc : 7 vormen in 7 / 24 hoofdstukken en in 13 verzen . In Hnd : 2 vormen van eulogeô (goed spreken, loven, prijzen) in 2 verzen in 1 / 28 hoofdstukken . In Lc : 5 verzen in de kindsheidsverhalen , 4 verzen in de verschijningsverhalen , in de verhalen van de vlakterede en de broodvermenigvuldiging , in een citaat (Ps 118,26) in Lc 13,35 dat ook bij de intrede van Jezus in Jeruzalem wordt aangehaald .
bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | ||
act. ind. aor. 3de pers. enk. eulogèsen | 69 | 60 | 9 | 1 | 1 | 5 | 2 | 7 | 7 |
1. | 2. | 3. | 4. | 5. | 6. | 7. | |||
eulogeô | Lc | Lc 1 | Lc 2 | Lc 6 | Lc 9 | Lc 13 | Lc 19 | Lc 24 | |
1. | act imperat. praes. 2de pers. mv. eulogeite | 1 | (1) Lc 6,28 . | ||||||
2. | act. part. praes. nom. mann. enk. eulogôn | 1 | (1) Lc 1,64 . | ||||||
3. | act. part. praes. nom. mann. mv. eulogountes | (1) Lc 24,53 . | |||||||
4. | act. ind. aor. 3de pers. enk. eulogèsen | 5 | (1) Lc 2,28 . (2) Lc 2,34 | (3) Lc 9,16 . | (4) Lc 24,30 . (5) Lc 24,50 . | ||||
5. | act. inf. praes. eulogein | 1 | (1) Lc 24,51 . | ||||||
6. | pass. part. praes. nom. mann. enk. eulogèmenos | 3 | (1) Lc 1,42 . | (2) Lc 13,35 . | (3) Lc 19,38 . | ||||
7. | pass. part. praes. nom. vr. enk. eulogèmenè | 2 | () Lc 1,28 . (1) Lc 1,42 | ||||||
13 | 3 | 2 | 1 | 1 | 1 | 1 | 4 |
- waw consec. + act. piel imperf. 3de pers. mann. enk. וַיְבָרֶך = wajëbhârèkh
(en hij zegende) van het werkw. בָרַך = bârakh (zegenen, loven, prijzen) . Taalgebruik
in Tenakh : bârakh
(zegenen, loven, prijzen) . Getalwaarde : beth = 2 , resj = 20 of 200 ,
kaf = 11 of 20 . Totaal : 33 (3 X 11) of 222 (6 X 37 OF 2 X 111) . 111 = 3 X 37 OF (5 X 17) + 26 . Structuur : 2 - 2 - 2 . De som van de elementen is telkens 6 . Tenakh (33) . Pentateuch (20) : (1) Gn
1,22 . (2) Gn
1,28 . (3) Gn
2,3 . (4) Gn
5,2 . (5) Gn
9,1 . (6) Gn
24,11 . (7) Gn
25,11 . (8) Gn
28,1 . (9) Gn
30,30 . (10) Gn
32,1 . (11) Gn
32,30 . (12) Gn
35,9 . (13) Gn 39,5 . (14) Gn 47,7 . (15) Gn 47,10 . (16) Gn 48,3 . (17) Gn 48,15 . (18) Gn
49,28 . (19) Ex
39,43 . (20) Dt 1,1 .
- Lat. benedicere (benedijen)
. Fr. bénir . Ned. zegenen < signare (tekenen) , het signum (teken)
van het kruis slaan . E. to bless .
Lc 2,28.10.
bep. lidw. acc. mann. enk. ton . Taalgebruik in het NT : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Lc (191) . Lc 2 (10) : (1) Lc
2,7 . (2) Lc
2,13 . (3) Lc
2,15 . (4) Lc
2,16 . (5) Lc
2,20 . (6) Lc
2,22 . (7) Lc
2,26 . (8) Lc
2,28 . (9) Lc
2,29 . (10) Lc
2,39 .
Lc 2,28.12. kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Taalgebruik in Lc : kai (en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et . Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und . Lc (822) . Lc 2 (+ 39 / - 13 = 52) . Lc 2,1-20 (+ 12 / - 8) . Lc 2,21-40 (+ 15 / - 5 = 20 : (1) Lc 2,23 . (2 - 5) Lc 2,29-32 ) . Lc 2,41-52 (+ 12 / - 0 = 12) .
12. - 13. και ειπεν = kai eipen (en hij zei) . NT (140) . Lc () . Lc 1 (4) : (1) Lc
1,18 . (2) Lc
1,30 . (3) Lc
1,42 . (4) Lc
1,46 . Lc 2 (4) : (1) Lc 2,10 . (2) Lc 2,28 . (3) Lc 2,34 . (4) Lc 2,49 .
- ειπεν δε = eipen de (hij zei echter) in NT (78) . Lc (52) . Lc 1 (3) : (1) Lc
1,13 . (2) Lc
1,34 . (3) Lc
1,38 . Lc 2 (0) .
- Hebreeuws . וַיּאֹמֶר = wajj´omèr (en hij zei) < prefix verbindingswoord wë
+ werkwoordvorm qal act. imperf. 3de pers. mann. enk. van het werkw. אמר = ´-m-r (zeggen) . Taalgebruik in Tenakh : ´âmar
(zeggen) . Getalwaarde : aleph = 1 , mem
= 13 of 40 , resj = 20 of 200 ; totaal : 34 (2 X 17) of 241 (priemgetal) . Structuur : 1 - 4 - 2 . De som van de elementen is telkens 7 . Tenakh
(1879) . Pentateuch (594) . Eerdere Profeten (868) . Latere Profeten (120) .
12 Kleine Profeten (56) . Geschriften (241) .
14.
Lc 2,29 - Lc 2,29 : 7. Jezus' besnijdenis en opdracht in de tempel. Simeon en Anna : Lc 2,21-40 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 2 -- Lc 2,21 - Lc 2,22 - Lc 2,23 - Lc 2,24 - Lc 2,25 - Lc 2,26 - Lc 2,27 - Lc 2,28 - Lc 2,29 - Lc 2,30 - Lc 2,31 - Lc 2,32 - Lc 2,33 - Lc 2,34 - Lc 2,35 - Lc 2,36 - Lc 2,37 - Lc 2,38 - Lc 2,39 - Lc 2,40 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [29] Lord, now lettest thou thy servant depart in peace,
according to thy word:
Luther-Bibel .
Tekstuitleg van Lc 2,29. Het vers Lc 2,29 telt 12 (2² X 3) woorden en 52 (4 X 13 OF 2 X 26) letters. De getalswaarde van 5427 (3² X 3² X 67).
Νῦν ἀπολύειςτὸν δοῦλόν σου, δέσποτα, κατὰ τὸ ῥῆμά σου ἐν εἰρήνῃ:
Vertaling: Nu laat jij jouw dienaar sterven, Heer, volgens jouw woord in vrede.
- Νῦν (= nun: nu; bw van tijd) ἀπολύεις (= apolueis: jij maakt los, jij ontbindt; wkw act ind praes 2de pers enk van het wkw απολυω = apoluô: losmaken, ontbinden) τὸν (= ton: de, bep lidw acc mann enk van het bep lidw ὁ = ho , ἡ = hè , το = to: de - het) δοῦλόν (= doulon: dienaar; zn acc mann enk van het zn δουλος = doulos: dienaar) σου (= sou: van jou, u; pers vnw 2de pers gen enk van het pers vnv συ = su: jij. Lat.: tu, Fr.: tu), δέσποτα, κατὰ (= kata: van... naar beneden, volgens, vz) τὸ (= to: het, bep lidw nom en acc onz enk van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = h, το = to: de - het) ῥῆμά σου (= sou: van jou, u; pers vnw 2de pers gen enk van het pers vnv συ = su: jij. Lat.: tu, Fr.: tu) ἐν (= en: in, tijdens, met; vz van plaats, tijd) εἰρήνῃ:
In Gn 15,1-6 beklaagt Abram zich bij JHWH erover dat hij kinderloos zal sterven. In Lc 2,29 zegt de oude Simeon: laat jij jouw dienaar sterven, Heer. Bij Abram klinkt verdriet, onvervulde hoop. Bij Simeon klinkt berusting en vervulling van hoop. Verwachting en vervulling.
In het vers Lc
2,29 is de invloed van Gn 15 duidelijk merkbaar.
1. Vooreerst het wkw. απολυω = apoluô: losmaken, ontbinden). In Gn 15,2 zegt Abram: ik sterf kinderloos; dus zonder overleven, zonder toekomst. In Lc
2,29 zegt Simeon: nu laat jij je dienaar sterven, bij het zien van het kind Jezus als de redding dat overleven en toekomst impliceert.
2. De aanspreektitel δεσποτα = despota (Heer) komt in Genesis slechts voor in Gn 15,2 en Gn 15,8. In deze verzen spreekt Abram JHWH aan i.v.m. de erfgenaam en de erfenis. In Lc komt deze aanspreektitel slechts in Lc
2,29 voor .
3. Waarnaar verwijst "volgens je woord" van Lc
2,29 . In de Pentateuch komt slechts 3X "het woord van JHWH" voor, o.a. in: (1) Gn 15,1. (2) Gn 15,4. De vertaling van dâbhâr in de LXX is rèma, dat we ook in Lc
2,29 aantreffen. Wellicht slaat dit woord niet enkel op de stem van JHWH (Gn 15,1) maar ook op het geheel van Gn 15.
4. In Gn 15,15 belooft JHWH dat Abram in vrede zal sterven. In Lc
2,29 zegt Simeon: laat je dienaar in vrede gaan.
De tekst van Lc
2,29 lijkt de vervulling van de belofte van JHWH aan Abram te zijn. De belofte van de erfgenaam, in dit geval de redder, de messias, en de erfenis is in het kind Jezus vervuld.
Lc
2,29.1. νυν (= nun: nu; bw van tijd). Taalgebruik in het NT: nun (nu). Taalgebruik in de LXX: nun (nu). OT (701). NT (148). Mt (4). Mc (3). Lc (12): (1) Lc
1,48 . (2) Lc 2,29 . (3) Lc 5,10 . (4) Lc 6,21 . (5) Lc 6,25 . (6) Lc
11,39 . (7) Lc
12,52 . (8) Lc 16,25 . (9) Lc
19,42 . (10) Lc 22,18 . (11) Lc
22,36 . (12) Lc
22,69 . Joh (28). Hnd (25). In de LXX kan νυν = nun de vertaling van 19 verschillende Hebreeuwse woorden zijn.
Lc
2,29.2. απολυεις (= apolueis: jij maakt los, jij ontbindt; wkw act ind praes 2de pers enk van het wkw απολυω = apoluô: losmaken, ontbinden). Taalgebruik in het NT : apoluô
(losmaken). Taalgebruik in de LXX : apoluô
(losmaken). Bijbel (1): Gn 15,2. Een vorm van απολυω = apoluô in de LXX (35), in het NT (65), in Lc (13): (1) Lc 2,29. (2) Lc
6,37. (3) Lc
8,38. (4) Lc 9,12. (5) Lc 13,12 . (6) Lc 14,4. (7) Lc 16,18. (8) Lc
22,68. (9) Lc 23,16. (10) Lc 23,17. (11) Lc 23,18. (12) Lc 23,20. (13) Lc 23,22. (14) Lc 23,25. Het Griekse απολυω = apoluô kan in de LXX de vertaling van 7 verschillende Hebreeuwse wkw zijn.
- απολυομαι = apoluomai: ik ga heen; wkw med ind praes 1ste pers enk van het wkw απολυω = apoluô: losmaken, ontbinden). Bijbel (1): Gn 15,2 . Abram doet zijn beklag bij JHWH dat hij zonder kinderen is ofschoon hij vele materiële goederen heeft ontvangen. In Gn 15,2 is απολυομαι = apoluomai de vertaling van het Hebreeuwse הוֹלֵך (= hôlekh: gaande; wkw act part praes mann enk van het wkw הָלַך = hâlakh: gaan). Taalgebruik in Tenakh : hâlakh
(gaan). Getalswaarde: he = 5, lamed = 12 of 30, kaph = 11 of 20; totaal: 28 (2 X 2 X 7) of 55 (5 X 11). Structuur: 5 - 3 -2. De som van de elementen is telkens 1. In het Hebreeeuws betekent het: ik ben gaande (mijn levensweg). In de LXX: ik word ontbonden = ik sterf (zonder nageslacht). In Lc
2,29 zegt Simeon: jij ontbindt = jij laat sterven, bij het zien van het kind Jezus als redder. Het gaat om een erfgenaam, om de toekomst, om de voortzetting van leven.
Lc
2,29.3. τὸν (= ton: de, bep lidw acc mann enk van het bep lidw ὁ = ho , ἡ = hè , το = to: de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald
lidwoord. Taalgebruik in Lc: bepaald
lidwoord.
Lc (191). Lc 2 (10): (1) Lc
2,7 . (2) Lc
2,13 . (3) Lc
2,15 . (4) Lc
2,16 . (5) Lc
2,20 . (6) Lc
2,22 . (7) Lc
2,26 . (8) Lc
2,28 . (9) Lc
2,29 . (10) Lc
2,39.
Lc 2,29.4. δουλον (= doulon: dienaar; zn acc mann enk van het zn δουλος = doulos: dienaar). Taalgebruik in het NT: doulos (dienaar). Taalgebruik in de Septuaginta: doulos (dienaar). Taalgebruik in Mc: doulos (dienaar).
doulos (dienaar) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | |
1 | nom. enk.doulos | 110 | 76 | 34 | 8 | 1 | 6 | 5 | 13 | 1 | 15 | 20 | 10 | 3 | |
2 | voc. mann. enk. doule | 6 | 6 | 4 | 2 | 6 | 6 | ||||||||
3 | gen. enk. doulou | 55 | 49 | 6 | 2 | 1 | 2 | 1 | 3 | 3 | 2 | ||||
4 | dat. enk. doulôi | 37 | 31 | 6 | 1 | 3 | 1 | 1 | 4 | 5 | |||||
5 | acc. enk. doulon | 60 | 43 | 17 | 2 | 3 | 9 | 1 | 2 | 14 | 15 | 2 | |||
6 | nom. mv. douloi | 68 | 46 | 22 | 3 | 2 | 2 | 1 | 12 | 2 | 5 | 7 | 10 | 2 | |
7 | gen. mann. mv. doulôn | 47 | 42 | 5 | 2 | 1 | 2 | 2 | 3 | ||||||
8 | acc. mv. doulous | 47 | 28 | 19 | 7 | 3 | 1 | 1 | 3 | 4 | 10 | 11 | 3 | ||
Totaal | 430 | 315 | 115 | 29 | 4 | 26 | 11 | 2 | 32 | 11 | 59 | 70 | 27 | 5 |
Lc 2,29.5. σου (= sou: van jou, u; pers vnw 2de pers gen enk van het pers vnv συ = su: jij. Lat.: tu, Fr.: tu).
Lc 2,29.6.
Lc 2,29.7. κατὰ (= kata: van... naar beneden, volgens, vz). Taalgebruik in het NT: kata (tegen, volgens). Mc 4,10.
kata (tegen, volgens) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | |
kata | 1541 | 1247 | 294 | 17 | 9 | 28 | 5 | 55 | 172 | 8 | 54 | 59 | |||
kat | 316 | 231 | 85 | 14 | 11 | 6 | 3 | 14 | 37 | 31 | 34 | 33 | 4 | ||
kath | 176 | 116 | 60 | 3 | 2 | 9 | 2 | 16 | 27 | 1 | 14 | 16 | |||
totaal | 2033 | 1594 | 439 | 34 | 22 | 43 | 10 | 85 | 236 | 9 | 99 | 109 |
Lc 2,29.8. τὸ (= to: het, bep lidw nom en acc onz enk van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = h, το = to: de - het).
Lc 2,29.9. (nom. + ) acc. onz. enk. ρημα = rèma (woord, uitspraak) . Taalgebruik in het NT : rèma (woord, uitspraak) . Taalgebruik in de LXX : rèma (woord, uitspraak) . Bijbel (292) . OT (272) . NT (20) . Gn (20) : (1) Gn 15,1 . (2) Gn 18,14 . (3) Gn 18,25 . (4) Gn 21,11 . (5) Gn 21,12 . (6) Gn 22,16 . (7) Gn 30,31 . (8) Gn 30,34 . (9) Gn 32,20 . (10) Gn 34,14 . (11) Gn 34,19 . (12) Gn 37,11 . (13) Gn 39,9 . (14) Gn 41,28 . (15) Gn 41,32 . (16) Gn 44,2 . (17) Gn 44,7 . (18) Gn 44,17 . (19) Gn 44,18 . (20) Gn 47,30 . Mc (2) : (1) Mc 9,32 . (2) Mc 14,72 . Lc (8) : (1) Lc 1,37 . (2) Lc 1,38 . (3) Lc 2,15 . (4) Lc 2,29 . (5) Lc 2,50 . (6) Lc 3,2 . (7) Lc 9,45 . (8) Lc 18,34 . Een vorm van ρημα = rèma in de LXX (548) , in het NT (68) , in Lc (18) : (1) Lc 1,37 . (2) Lc 1,38 . (3) Lc 1,65 . (4) Lc 2,15 . (5) Lc 2,17 . (6) Lc 2,19 . (7) Lc 2,29 . (8) Lc 2,50 . (9) Lc 2,51 . (10) Lc 3,2 . (11) Lc 5,5 . (12) Lc 7,1 . (13) Lc 9,45 . (14) Lc 18,34 . (15) Lc 20,26 . (16) Lc 22,61 . (17) Lc 24,8 . (18) Lc 24,11 .
Lc
2,29.7. - 9. κατα το ρημα (= kata to rèma: volgens het woord) . NT (2) : (1) Lc
1,38 . (2) Lc
2,29 .
- Hebreeuws . כִּדְבַר = kidëbhar (volgens het woord) < prefix kë + zelfst. naamw. דָּובָר = dâbhâr (woord) . Zie : דָבַר = dâbhar (spreken)
. Taalgebruik in Tenakh : dâbhar
(spreken) . Getalwaarde : daleth = 4 , beth = 2 , resj = 20 of 200 ; totaal
: 26 (2 X 13) OF 206 = 2 X 103 . Structuur : 4 - 2 - 2 . De som van de elementen is telkens 8 . Tenakh (44) . Pentateuch (6) : (1) Gn 44,2 . (2) Ex 8,9 . (3) Ex 8,27 . (4) Ex 12,35 . (5) Ex 32,28 . (6) Lv 10,7 .
Lc 2,29.10. σου (= sou: van jou, u; pers vnw 2de pers gen enk van het pers vnv συ = su: jij. Lat.: tu, Fr.: tu).
Lc 2,29.11. εν (= en: in, tijdens, met; vz van plaats, tijd). Taalgebruik in het NT : en (in) . Taalgebruik in Lc : en (in) . Lc (288) . Lc 2 (23) : (1) Lc 2,1 . (2) Lc 2,6 . (3) Lc 2,7 . (4) Lc 2,8 . (5) Lc 2,11 . (6) Lc 2,12 . (7) Lc 2,14 . (8) Lc 2,16 . (9) Lc 2,19 . (10) Lc 2,21 . (11) Lc 2,23 . (12) Lc 2,24 . (13) Lc 2,25 . (14) Lc 2,27 . (15) Lc 2,29 . (16) Lc 2,34 . (17) Lc 2,36 . (18) Lc 2,43 . (19) Lc 2,44 . (20) Lc 2,46 . (21) Lc 2,49 . (22) Lc 2,51 . (23) Lc 2,52 .
Lc 2,29.12. nom vr. enk. ειρηνη = eirènè / dat. vr. enk. ειρηνῃ = eirènè(i) (vrede) . Taalgebruik in het NT : eirènè (vrede) . Taalgebruik in de LXX : eirènè (vrede) . Taalgebruik in Lc : eirènè (vrede) . Bijbel (151) . OT (105) . NT (46) . Lc (7) : (1) Lc 2,14 . (2) Lc 2,29 . (3) Lc 10,5 . (4) Lc 10,6 . (5) Lc 11,21 . (6) Lc 19,38 . (7) Lc 24,36 . Een vorm van ειρηνη = eirènè (vrede) in de LXX (294) , in het NT (91) , in Lc (14) : (1) Lc 1,79 . (2) Lc 2,14 . (3) Lc 2,29 . (4) Lc 7,50 . (5) Lc 8,48 . (6) Lc 10,5 . (7) Lc 10,6 . (8) Lc 11,21 . (9) Lc 12,51 . (10) Lc 14,32 . (11) Lc 19,38 . (12) Lc 19,42 . (13) Lc 24,36 . In Lc : 3 vormen in 10 hoofdstukken en 13 verzen . In Hnd (7) . (1) dat. enk. eirènè(i) : Hnd 16,36 . Gen. enk. (2) : (1) Hnd 15,33 . (2) Hnd 24,2 . Acc. enk. (4) : (1) Hnd 7,26 . (2) Hnd 9,31 . (3) Hnd 10,36 . (4) Hnd 12,20 .
eirènè | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
nom. + dat.vr. enk. | 151 | 105 | 46 | 1 | 6 | 3 | 1 | 34 | 1 | 7 | 10 |
1. | 2. | 3. | 4. | 5. | 6. | 7. | 8. | 9. | 10. | |||
eirènè | Lc | Lc 1 | Lc 2 | Lc 7 | Lc 8 | Lc 10 | Lc 11 | Lc 12 | Lc 14 | Lc 19 | Lc 24 | |
1. | nom. + dat.vr. enk. erirènè(i) | 7 | (1) Lc 2,14 . (2) Lc 2,29 . | (3) Lc 10,5 . (4) Lc 10,6 . | (5) Lc 11,21 . | (6) Lc 19,38 . | (7) Lc 24,36 . | |||||
2. | gen. vr. enk. eirènès | 2 | (1) Lc 1,79 . | (2) Lc 10,6 . | ||||||||
3. | acc. vr. enk. eirènèn | 5 | (1) Lc 7,50 . | (2) Lc 8,48 . | (3) Lc 12,51 . | (4) Lc 14,32 . | (5) Lc 19,42 . | |||||
Totaal | '13' | 1 | 2 | 1 | 1 | '2' | 1 | 1 | 1 | 2 | 1 |
- שָׁלוֹם = sjâlôm
(vrede) . Taalgebruik in Tenakh : sjâlôm
(vrede) . Taalgebruik in Jesaja : sjâlôm
(vrede) . Getalwaarde : sjin = 21 of 300 , lamed = 12 of 30 , waw = 6 ,
mem = 13 of 40 ; totaal : 52 (2 X 26) OF 376 (2³ X 47) . Structuur : 3
- 3 - 6 - 4 . De som van de elementen is telkens 7 . Tenakh
(120) . Pentateuch (11) . Eerdere Profeten (24) . Latere Profeten (35) . 12 Kleine
Profeten (8) . Geschriften (42) . Pentateuch (11) : (1) Gn 29,6 . (2) Gn 37,14 . (3) Gn 41,16 . (4) Gn 43,23 . (5) Gn 43,28 . (6) Lv 26,6 . (7) Nu 6,26 . (8) Nu 25,12 . (9) Dt 2,26 . (10) Dt 20,11 . (11) Dt 29,18 .
- Lat. pax . Fr. paix . E. peace . Ned. vrede . D. Friede .
- Mensen wensen elkaar vrede bij het begin en op het einde van een ontmoeting . Dat gebeurt ook in de liturgie van de Rooms-katholieke kerk ; bij de aanvang zegt de priester : "genade en vrede vanwege..." en op het einde van de viering : "Ga nu allen heen in vrede" . Bij de verschijning aan de Elf begroet Jezus hen met 'vrede' en bij het afscheid spreekt hij de zegen uit (die eindigt op vrede) . Bij de geboorte van Jezus wordt vrede op aarde toegezegd en bij de hemelvaart van Jezus spreekt hij de priesterlijke zegen met de wens van vrede uit .
Lc
2,29.11. - 12.
- Hebreeuws . בְשָׁלוֹם = bësjâlôm (in vrede) < prefix voorzetsel bë + zelfst. naamw. שָׁלוֹם = sjâlôm
(vrede) . Taalgebruik in Tenakh : sjâlôm
(vrede) . Taalgebruik in Jesaja : sjâlôm
(vrede) . Getalwaarde : sjin = 21 of 300 , lamed = 12 of 30 , waw = 6 ,
mem = 13 of 40 ; totaal : 52 (2 X 26) OF 376 (2³ X 47) . Structuur : 3
- 3 - 6 - 4 . De som van de elementen is telkens 7 . Tenakh (23) : (1) Gn 15,15 . (2) Gn 26,29 . (3) Gn 26,31 . (4) Joz 10,21 . (5) Re 11,13 . (6) 1 S 29,7 . (7) 2 S 3,21 . (8) 2 S 3,22 . (9) 2 S 3,23 . (10) 2
S 15,9 . (11) 2
S 15,27 . (12) 2 S 19,31 . (13) 1 K 22,17 . (14) 1 K 22,28 . (15) 2 K 22,20 . (16) Jr 34,5 . (17) Jr 43,12 . (18) Mal 2,6 . (19) Ps 4,9 . (20) 2
Kr 18,16 . (21) 2
Kr 18,27 . (22) 2 Kr 19,1 . (23) 2
Kr 34,28 .
Lc 2,30 - Lc 2,30 : 7. Jezus' besnijdenis en opdracht in de tempel. Simeon en Anna : Lc 2,21-40 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 2 -- Lc 2,21 - Lc 2,22 - Lc 2,23 - Lc 2,24 - Lc 2,25 - Lc 2,26 - Lc 2,27 - Lc 2,28 - Lc 2,29 - Lc 2,30 - Lc 2,31 - Lc 2,32 - Lc 2,33 - Lc 2,34 - Lc 2,35 - Lc 2,36 - Lc 2,37 - Lc 2,38 - Lc 2,39 - Lc 2,40 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [30] For mine eyes have seen thy salvation,
Luther-Bibel .
Tekstuitleg van Lc 2,30
Opeenvolging van de zinsdelen in het Grieks en het Latijn : redengevend voegwoord (hoti = quia = omdat / want) , vervoegd werkwoord (eidon = viderunt = zij zagen ; twee lettergrepen in het Grieks tegenover drie lettergrepen in het Latijn) , onderwerp (hoi ofthalmoi mou = oculi mei = mijn ogen ; vijf lettergrepen in het Grieks tegenover vijf lettergrepen in het Latijn) , lijdend voorwerp (to sôtèrion sou = salutare tuum = uw redding ; zes lettergrepen in het Grieks tegenover zes lettergrepen in het Latijn) . De Griekse aorist eidon (zij zagen ; oraô = zien) wordt met een Latijns perfectum viderunt (zij hebben gezien) weergegeven ; in de meeste Nederlandse vertalingen wordt het perfectum 'hebben gezien' gebruikt . De opeenvolging van de zinsdelen in het Nederlands is meestal : redengevend voegwoord , onderwerp , hulpwerkwoord , lijdend voorwerp , hoofdwerkwoord .
1. hoti (dat, omdat) . Taalgebruik in NT : hoti
(dat, omdat) . Taalgebruik in Lc : hoti
(dat, omdat) .
Lc (160) . Lc 2 (4) : (1) Lc
2,11 . (2) Lc
2,23 . (3) Lc
2,30 . (4) Lc
2,49 .
2.
zien | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | |
act. ind. aor. 1ste pers. enk. en 3de pers. mv. eidon | 274 | 198 | 76 | 3 | 7 | 5 | 6 | 6 | 4 | 45 | 15 | 21 |
3. nom. mann. mv. hoi van het bep. lidw. ho , hè , to (de - het) . Taalgebruik
in het NT : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Lc (165) . Lc 2 (7) : (1) Lc
2,15 . (2) Lc
2,18 . (3) Lc
2,20 . (4) Lc
2,30 . (5) Lc
2,41 . (6) Lc
2,43 . (7) Lc
2,47 .
4. nom. en acc. onz. enk. σωτηριον = sôtèrion (redding) . Zie het zelfst. naamw. σωτηρια = sôtèria (redding) . Taalgebruik in het NT : sôtèria (redding) . Taalgebruik in de LXX : sôtèria (redding) . Taalgebruik in Lc : sôtèria (redding) . Bijbel (43) . Pentateuch (4) : (1) Gn 41,16 . (2) Lv 17,4 . (3) Nu 6,14 . (4) Nu 15,8 . Js (11) : (1) Js 26,1 . (2) Js 33,20 . (3) Js 38,11 . (4) Js 40,5 . (5) Js 51,5 . (6) Js 51,6 . (7) Js 51,8 . (8) Js 56,1 . (9) Js 60,6 . (10) Js 60,18 . (11) Js 62,1 . NT (3) : (1) Lc 2,30 . (2) Lc 3,6 . (3) Hnd 28,28 .
sôtèrion (redding) | bijbel | O.T. | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. |
nom. + acc. onz. enk. sôtèrion | 43 | 40 | 3 | 2 | 1 | 2 | 1 |
- יְשׁוּעָה = jësjû`âh . Zie het werkw. יָשַׁע = jâsja` (redden, bevrijden, verlossen) . Taalgebruik in Tenakh : jâsja` (redden, bevrijden, verlossen) . Getalwaarde : jod = 10 , sjin = 21 of 300 , ajin = 16 of 70 ; totaal : 47 OF 380 (2² X 5 X 19) . Structuur : 1 - 3 - 7 . De getalwaarde van de elementen is telkens 11 . Jakob (Gn 25,26) . ja`äqobh (Jakob) . Getalwaarde : jod = 10 , ajin = 16 of 70 , qoph = 19 of 100 , beth = 2 ; totaal : 47 OF 182 (7 X 26) . Structuur : 1 - 7 - 1 - 2 . De som van de elementen is telkens 2 . Tenakh (7) : (1) Js 26,1 . (2) Js 49,8 . (3) Js 52,7 . (4) Js 59,17 . (5) Js 60,18 . (6) Hab 3,8 . (7) Ps 119,55 .
- Een vorm van σωτηρ = sôtèr in Lc (2) : (1) Lc
1,47 . (2) Lc
2,11 , in de LXX (41) , in het NT (24) . מוֹשִׁיעַ = môsjî`a (de reddende, de redder ) act. part. hifil nom. mann.
enk. יְשׁוּעָה = jësjû`âh ,
- Een vorm van σωτηρια = sôtèria (redding) in Lc in 4 verzen : (1) Lc
1,69 . (2) Lc
1,71 . (3) Lc
1,77 . (4) Lc
19,9 , in de LXX (160) , in het NT (45) . sôtèria (redding) : Bijbel (52) . OT (44) . NT (8) .
- Een vorm van σωτηριον = sôtèrion (redding) in Lc (2) : (1) Lc
2,30 . (2) Lc
3,6 , in de LXX (135) , in het NT (3) . יְשׁוּעָה = jësjû`âh .
- Een vorm van σῳζω = sôzô (redden, verlossen) in Lc (17) , in de LXX (363)
, in het NT (106) . יָשַׁע = jâsja` (redden, bevrijden, verlossen) . תְשוּעָה = thësjû`âh .
redden | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. |
sôzô (redden) actief | 197 | 151 | 46 | 8 | 9 | 11 | 2 | 16 | 28 | 30 | 10 | 6 | ||
sôzô (redden) passief | 74 | 44 | 30 | 6 | 5 | 3 | 2 | 6 | 8 | 14 | 16 | 7 | 1 | |
sôtèr (redder) (enk.) | 50 | 26 | 24 | 2 | 1 | 2 | 19 | 2 | 3 | 12 | 7 | |||
sôtèrion (redding) | 118 | 114 | 4 | 2 | 1 | 1 | 2 | 2 | 1 | |||||
sôtèria (redding) | 166 | 122 | 44 | 4 | 1 | 8 | 28 | 3 | 4 | 5 | 22 | 6 | ||
totaal | 605 | 457 | 148 | 14 | 14 | 22 | 6 | 17 | 72 | 3 | 50 | 56 | 52 | 20 |
Lc 2,30 : hoti (omdat) eidon (gezien hebben) hoi ofthalmoi mou (mijn ogen) to sôtèrion
sou (uw redding) .
Lc 3,6 (
= Js 40,5)
: = kai (en) opsetai (zal zien) pasa sarx (alle vlees) to sôtèrion
tou theou (de redding van God) .
Hnd 28,28 : hoti tois ethnesin apestalè touto to sôtèrion tou theou
= want aan de volkeren werd deze redding van God gezonden .
Lc 2,30 is geconstrueerd naar Lc
3,6 ( = Js
40,5) .
Hnd 28,28 en Lc 3,6 ( = Js 40,5)
hebben το σωτηριον του θεου = to sôtèrion tou theou . Sommige vertalers houden het neutraal
en vertalen του θεου = tou theou door van God of Gods . Andere vertalers beschouwen de
genitief του θεου = tou theou als een subjectsgenitief en willen tot uitdrukking brengen
dat God de redding bewerkt . De vertalingen zijn zeer gevarieerd : de redding
van God (Synopsis Lc
3,6) , Gods redding (liturgische lezing Lc
3,6) , deze redding door God (Willibrord en Naardense Hnd
28,28) , de redding die van God komt (Willibrord Hnd
28,28) , hoe God redding brengt (NV Lc
3,6) , dat God deze boodschap van redding (NV Hnd
28,28) , het heil van onze God (Naardense Lc
3,6) .
In Hnd
13,47 dat Js
49,6 citeert wordt licht voor de volkeren gecombineerd met tot redding zijn
tot het uiteinde van de aarde . Hnd
13,47 = Js
49,6 : eis fôs ethnôn tou einai se eis sôtèrion
heôs eschatou tès gès = zie ik heb u gesteld tot licht voor
de volkeren opdat je tot redding zoudt zijn tot het uiteinde van de aarde .
Zie Hnd
13,47 .
Wat werd aangekondigd in Hnd
1,8 : "om mijn getuigen te zijn in Jeruzalem, in geheel Judea en Samaria
en tot het einde der aarde" wordt in Hnd
28,28 gerealiseerd . Paulus is gekomen tot het uiteinde van de aarde . Daarenboven
staan we voor een inclusio . In Hnd
13,47 = Js
49,6 klonk de tekst nog als een programmarede , hier staan we voor de realisatie
ervan .
Lc
2,30.7. sôtèrion (redding) . Zie sôtèria
(redding) . Taalgebruik in het NT : sôtèria (redding) . Taalgebruik in de LXX : sôtèria (redding) . Taalgebruik in Lc . : sôtèria (redding) . Hebr. jesja` / jèsja` / jësju`âh
(hulp, heil, redding -> Jezus) . Taalgebruik in Tenakh : jesja`
/ jèsja` (hulp, heil, redding) . Getalwaarde : jod = 10 , sjin =
21 of 300 , ajin = 16 of 70 ; totaal : 47 OF 380 (2² X 5 X 19) . Structuur
: 1 - 3 - 7 . In al deze gevallen is de getalwaarde van de elementen 11 . Jakob (Gn
25,26) . ja`äqobh (Jakob) . Getalwaarde : jod = 10 , ajin = 16 of 70
, qoph = 19 of 100 , beth = 2 ; totaal : 47 OF 182 (7 X 26) . Structuur : 1 - 7 - 1 - 2 . In al deze gevallen is de getalwaarde van de elementen 11 . môsjî`a
(de reddende) act. part. hifil nom. mann. enk. van het werkw. jâsj`a (redden,
bevrijden, verlossen) , is heel nauw verwant wat letters betreft : mâsjach
(zalven) . (mâsjîach = gezalfde, messias, G. christos = Christus)
. Hebr. môsjî`a (de reddende) : act. part. hifil nom.
mann. enk. van het werkw. jâsja` (redden, bevrijden, verlossen) . Taalgebruik
in Tenach : jâsja`
(redden, bevrijden, verlossen) . Arabisch : najada (redden, helpen) . Taalgebruik in de Koran : najada (redden, helpen) . Bijbel (43) . OT (39) . NT (3) : (1) Lc
2,30 . (2) Lc
3,6 . (3) Hnd
28,28 .
- Een vorm van sôtèr in Lc (2) : (1) Lc
1,47 . (2) Lc
2,11 , in de LXX (41) , in het NT (24) .
- Een vorm van sôtèria (redding) in Lc in 4 verzen : (1) Lc
1,69 . (2) Lc
1,71 . (3) Lc
1,77 . (4) Lc
19,9 , in de LXX (160) , in het NT (45) .
- Een vorm van sôtèrion (redding) in Lc (2) : (1) Lc
2,30 . (2) Lc
3,6 , in de LXX (135) , in het NT (4) .
- Een vorm van sôzô (redden, verlossen) in Lc (17) , in de LXX (363)
, in het NT (106) .
Meestal wordt sôtèrion door redding vertaald ; ook door heil .
De constructie van Lc
3,6 en Lc
2,30 is gelijk : vervoegd werkwoord , onderwerp , lijdend voorwerp
.
Lc 3,6
( = Js 40,5)
: kai (en) opsetai (zal zien) pasa sarx (alle vlees) to sôtèrion
tou theou (de redding van God) .
Lc 2,30
: hoti (omdat) eidon (gezien hebben) hoi ofthalmoi mou (mijn ogen) to sôtèrion
sou (uw redding) .
- Js 49,6
: idou tetheika se eis diathèkèn genous eis fôs ethnôn tou einai
se eis sôtèrion heôs eschatou tès gès = zie
ik heb u gesteld tot verbond met het volk tot licht voor de volkeren opdat je
tot redding zoudt zijn tot het uiteinde van de aarde .
Taalgebruik : jâsj`a
(redden, bevrijden, verlossen) , zie Ps
38,22 . Salus (heili) , zal(ig) . In drie verzen in het
NT : (1) Lc
2,30 . (2) Lc
3,6 . (3) Hnd
28,28 . In deze drie verzen is de redding gericht tot alle mensen . Meestal
wordt sôtèrion door redding vertaald ; ook door heil . De constructie
van Lc 3,6
en Lc 2,30
is gelijk : vervoegd werkwoord , onderwerp , lijdend voorwerp .
Lc 3,6
( = Js 40,5)
: kai (en) opsetai (zal zien) pasa sarx (alle vlees) to sôtèrion
tou theou (de redding van God) .
Lc 2,30
: hoti (omdat) eidon (gezien hebben) hoi ofthalmoi mou (mijn ogen) to sôtèrion
sou (uw redding) .
- Js 49,6
: idou tetheika se eis diathèkèn genous eis fôs ethnôn tou einai
se eis sôtèrion heôs eschatou tès gès = zie
ik heb u gesteld tot verbond met het volk tot licht voor de volkeren opdat je
tot redding zoudt zijn tot het uiteinde van de aarde .
Er lopen hier heel wat lijnen samen . Het vers Lc 2,30 slaat een link met het einde van het boek Handelingen (Hnd 28,28) . Dat boek begint met een programma (en dat op het einde van Hnd gerealiseerd is . Ook bij de eerste rede van Paulus klonk een programma dat op het einde van Hnd gerealiseerd werd . Zo is n
Lc 2,31 - Lc 2,31 : 7. Jezus' besnijdenis en opdracht in de tempel. Simeon en Anna : Lc 2,21-40 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 2 -- Lc 2,21 - Lc 2,22 - Lc 2,23 - Lc 2,24 - Lc 2,25 - Lc 2,26 - Lc 2,27 - Lc 2,28 - Lc 2,29 - Lc 2,30 - Lc 2,31 - Lc 2,32 - Lc 2,33 - Lc 2,34 - Lc 2,35 - Lc 2,36 - Lc 2,37 - Lc 2,38 - Lc 2,39 - Lc 2,40 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [31] Which thou hast prepared before the face of all people;
Luther-Bibel .
Tekstuitleg van Lc 2,31 .
Lc 2,32 - Lc 2,32 : 7. Jezus' besnijdenis en opdracht in de tempel. Simeon en Anna : Lc 2,21-40 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 2 -- Lc 2,21 - Lc 2,22 - Lc 2,23 - Lc 2,24 - Lc 2,25 - Lc 2,26 - Lc 2,27 - Lc 2,28 - Lc 2,29 - Lc 2,30 - Lc 2,31 - Lc 2,32 - Lc 2,33 - Lc 2,34 - Lc 2,35 - Lc 2,36 - Lc 2,37 - Lc 2,38 - Lc 2,39 - Lc 2,40 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [32] A light to lighten the Gentiles, and the glory of thy
people Israel.
Luther-Bibel .
Tekstuitleg van Lc 2,32 . Het vers Lc 2,32 telt 9 (3²) woorden en 42 (2 X 3 X 7) letters . De getalwaarde van Lc 2,32 is 5727 (3 X 23 X 83) .
1. φως = fôs (licht) .Taalgebruik in het NT : fôs (licht) . Taalgebruik in de LXX : fôs (licht) . Lc (5) : (1) Lc 2,32 . (2) Lc 8,16 . (3) Lc 11,33 . (4) Lc 11,35 . (5) Lc 22,56 . Een vorm van φως = fôs (licht) in de bijbel (209) , het OT (176) , het NT (73) .
fôs (licht) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P.. | A. b. |
nom. enk. fôs | 143 | 102 | 41 | 4 | 1 | 5 | 14 | 8 | 8 | 1 | 10 | 24 | 5 | 3 |
- Hebreeuws . אוֹר = ´ôr
(licht) . Taalgebruik in Tenakh : ´ôr
(licht) . Getalwaarde : aleph = 1 , waw = 6 , resj = 20 of 200 ; totaal
: 27 (3³) OF 207 (3³ X 23) . Structuur : 1 - 6 - 2 . De som van de elementen is telkens 9 . Tenakh (55) . Pentateuch (3) . Eerdere Profeten (6) . Latere Profeten (9) . 12 Kleine
Profeten (7) . Geschriften (30) . Gn (2) : (1) Gn
1,3 . (2) Gn
1,4 .
- Lat. lux / lumen . Fr.
lumière . E. light . D. Licht . Arabisch : نور = nûr (licht) . Taalgebruik in de Koran : nûr (licht) .
Lc 2,32.2.
eis (naar) . Taalgebruik in het NT : eis
(naar) . Taalgebruik in Lc : eis
(naar) . Voorzetsel van richting . Lat. in . Fr. vers (versus : gedraaid
, gekeerd ; vertere : tourner , draaien) . E. for . Ned. naar . D. nach .
Lc (210) . Lc 2 (12) : (1) Lc
2,3 . (2) Lc
2,4 . (3) Lc
2,15 . (4) Lc
2,22 . (5) Lc
2,27 . (6) Lc
2,28 . (7) Lc
2,32 . (8) Lc
2,34 . (9) Lc
2,39 . (10) Lc
2,41 . (11) Lc
2,45 . (12) Lc
2,51 .
Lc 2,32.6. acc. vr. enk. δοξαν = doxan van het zelfst. naamw. δοξα = doxa (heerlijkheid) . Taalgebruik in de bijbel : doxa (heerlijkheid) . Taalgebruik in de LXX : doxa (heerlijkheid) . Taalgebruik in Lc : doxa (heerlijkheid) . Lc (5) : (1) Lc 2,32 . (2) Lc 4,6 . (3) Lc 9,32 . (4) Lc 17,18 . (5) Lc 24,26 . Een vorm van δοξα = doxa (heerlijkheid) in de LXX (453) , in het NT (165) , in Lc (13) : (1) Lc 2,9 . (2) Lc 2,14 . (3) Lc 2,32 . (4) Lc 4,6 . (5) Lc 9,26 . (6) Lc 9,31 . (7) Lc 9,32 . (8) Lc 12,27 . (9) Lc 14,10 . (10) Lc 17,18 . (11) Lc 19,38 . (12) Lc 21,27 . (13) Lc 24,26 . In Lc : 4 vormen in 9 hoofdstukken en in 13 verzen .
doxa (heerlijkheid) (enk.) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. |
acc. vr. enk. doxan | 187 | 134 | 43 | 1 | 5 | 12 | 2 | 23 | 10 | 6 | 18 | 19 | 4 |
1. | 2. | 3. | 4. | 5. | 6. | 7. | 8. | 9. | |||
doxa (enk.) | Lc | Lc 2 | Lc 4 | Lc 9 | Lc 12 | Lc 14 | Lc 17 | Lc 19 | Lc 21 | Lc 24 | |
1. | nom. vr. enk. doxa | 4 | Lc 2,9 . (2) Lc 2,14 . | (3) Lc 14,10 . | (4) Lc 19,38 . | ||||||
2. | gen. vr. enk. doxès | 1 | (1) Lc 21,27 . | ||||||||
3. | dat. vr. enk. doxè(i) | 3 | (1) Lc 9,26 . (2) Lc 9,31 . | (3) Lc 12,27 . | |||||||
4. | acc. vr. enk. doxan | 5 | (1) Lc 2,32 . | (2) Lc 4,6 . | (3) Lc 9,32 . | (4) Lc 17,18 . | (5) Lc 24,26 . | ||||
totaal | 13 | 3 | 1 | 3 | 1 | 1 | 1 | 1 | 1 | 1 |
- כַבוֹד = kabhôd
(heerlijkheid) . Taalgebruik in Tenakh : kabhôd
(heerlijkheid) . Taalgebruik in Jesaja : kabhôd
(heerlijkheid) . Getalwaarde : kaph = 11 of 20 , beth = 2 , waw = 6 , daleth
= 4 . Totaal : 23 OF 32 (2² X 2³) . Structuur : 2 - 2 - 6 - 4 . De som van de elementen is telkens 5 . כַבֹד = kabhod
= 17. Tenakh (82) . Pentateuch
(10) . Niet in Gn . Niet in Dt . Ex (4) telkens in combinatie
met JHWH : (1) Ex
16,7 . (2) Ex
16,10 . (3) Ex
24,16 . (4) Ex
24,17 .
- וּכַבֹד = ûkhëbhôd (en de heerlijkheid) . Tenakh (26) . Pentateuch
(3) : (1) Ex
40,34 . (2) Ex
40,35 . (3) Nu
14,10 . In 7 verzen in combinatie met JHWH .
- In Hebreeuws betekent
het zwaarte (b.v. van zijn mantel) . In het Grieks getransponeerd naar iets
lichts , heerlijks : δοξα = doxa . Lat. gloria . Fr. gloire . Ned. heerlijkheid .
acc. vr. enk. doxan van het zelfst. naamw. doxa (heerlijkheid) . Taalgebruik in het NT : doxa (heerlijkheid) . Taalgebruik in Lc : doxa (heerlijkheid) . Hebr. khabhôd (heerlijkheid) . In Hebreeuws betekent het zwaarte (b.v. van zijn mantel) . In het Grieks getransponeerd naar iets lichts , heerlijks : doxa . Lat. gloria . Fr. gloire . Ned. heerlijkheid . Lc (5) : (1) Lc 2,32 . (2) Lc 4,6 . (3) Lc 9,32 . (4) Lc 17,18 . (5) Lc 24,26 . Een vorm van doxa (heerlijkheid) in Lc in 13 verzen : (1) Lc 2,9 . (2) Lc 2,14 . (3) Lc 2,32 . (4) Lc 4,6 . (5) Lc 9,26 . (6) Lc 9,31 . (7) Lc 9,32 . (8) Lc 12,27 . (9) Lc 14,10 . (10) Lc 17,18 . (11) Lc 19,38 . (12) Lc 21,27 . (13) Lc 24,26 .
5. kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Taalgebruik in Lc : kai (en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et . Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und . Lc (822) . Lc 2 (+ 39 / - 13 = 52) . Lc 2,1-20 (+ 12 / - 8) . Lc 2,21-40 (+ 16 / - 4 = 20 : (1) Lc 2,23 . (2 - 4) Lc 2,29-31 ) . Lc 2,41-52 (+ 12 / - 0 = 12) .
Lc 2,32.7. gen. mann. enk. = laou van het zelfst. naamw. λαος = laos (volk) . Taalgebruik in het NT : laos (volk) . Taalgebruik in de LXX : laos (volk) . Taalgebruik in Lc : laos (volk) . Lc (12) : (1) Lc 1,10 . (2) Lc 2,32 . (3) Lc 3,15 . (4) Lc 6,17 . (5) Lc 7,1 . (6) Lc 8,47 . (7) Lc 19,47 . (8) Lc 20,26 . (9) Lc 20,45 . (10) Lc 22,66 . (11) Lc 23,27 . (12) Lc 24,19 . Een vorm van λαος = laos (volk) in de LXX (2064) , in het NT (141) , in Lc (37) .
Lc 2,32.9.
israèl (Israël) . Taalgebruik in het NT : Israèl
(Israël) . Taalgebruik in Lc : Israèl
(Israël) .
Lc (12) : (1) Lc
1,16 . (2) Lc
1,54 . (3) Lc
1,68 . (4) Lc
1,80 . (5) Lc
2,25 . (6) Lc
2,32 . (7) Lc
2,34 . (8) Lc
4,25 . (9) Lc
4,27 . (10) Lc
7,9 . (11) Lc
22,30 . (12) Lc
24,21 .
- Js 49,6 : idou tetheika se eis diathèkèn genous eis fôs ethnôn tou einai se eis sôtèrion heôs eschatou tès gès = zie ik heb u gesteld tot verbond met het volk tot licht voor de volkeren opdat je tot redding zoudt zijn tot het uiteinde van de aarde . In Js 49,6 komt de tweevoudigheid voor : voor het volk , voor de volkeren , zoals in Lc 2,32 . In Lc 2,30 is reeds sprake van sôtèrion (redding , heil) . Js 49,6 wordt geciteerd in Hnd 13,47 en heeft vervolgens een band met Hnd 28,28 .
Lc 2,33 - Lc 2,33 : 7. Jezus' besnijdenis en opdracht in de tempel. Simeon en Anna : Lc 2,21-40 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 2 -- Lc 2,21 - Lc 2,22 - Lc 2,23 - Lc 2,24 - Lc 2,25 - Lc 2,26 - Lc 2,27 - Lc 2,28 - Lc 2,29 - Lc 2,30 - Lc 2,31 - Lc 2,32 - Lc 2,33 - Lc 2,34 - Lc 2,35 - Lc 2,36 - Lc 2,37 - Lc 2,38 - Lc 2,39 - Lc 2,40 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [33] And Joseph and his mother marvelled at those things
which were spoken of him.
Luther-Bibel .
Tekstuitleg van Lc 2,33 .
1. kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Taalgebruik in Lc : kai (en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et . Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und . Lc (822) . Lc 2 (+ 39 / - 13 = 52) . Lc 2,1-20 (+ 12 / - 8) . Lc 2,21-40 (+ 16 / - 4 = 20 : (1) Lc 2,23 . (2 - 4) Lc 2,29-31) . Lc 2,41-52 (+ 12 / - 0 = 12) .
2. act. ind. imperf. 3de pers. enk. èn (hij was) van het werkw. eimi (zijn) . Taalgebruik in het NT : eimi (zijn) . Taalgebruik in Lc : eimi (zijn) . Hebr. hâjâh . Lat. esse . Fr. être . Ned. zijn . E. to be . Lc (79) . Lc 2 (7) : (1) Lc 2,7 . (2) Lc 2,25 . (3) Lc 2,26 . (4) Lc 2,33 . (5) Lc 2,36 . (6) Lc 2,40 . (7) Lc 2,51 .
4. nom. mann. enk. patèr (vader) . Taalgebruik in het NT : patèr
(vader) . Taalgebruik in Mc : patèr
(vader) . Taalgebruik in Lc : patèr
(vader) .
Lc (15) : (1) Lc
1,67 . (2) Lc
2,33 . (3) Lc
2,48 . (4) Lc
6,36 . (5) Lc
10,21 . (6) Lc
10,22 . (7) Lc
11,13 . (8) Lc
12,30 . (9) Lc
12,32 . (10) Lc
12,53 . (11) Lc
15,20 . (12) Lc
15,22 . (13) Lc
15,27 . (14) Lc
15,28 . (15) Lc
22,29 .
- ιωσηφ = iôsèf (Jozef) . Taalgebruik in de LXX : iôsèf (Jozef) . Taalgebruik in het NT : iôsèf (Jozef) . Taalgebruik in Lc : iôsèf (Jozef) . Gebruik in de bijbel (234) , in de LXX (200) , in het NT (34) . Gn (143) . Ex (4) . Lc (11) : (1) Lc 1,27 . (2) Lc 2,4 . (3) Lc 2,16 . (4) Lc 2,33 . (5) Lc 2,43 . (6) Lc 3,23 . (7) Lc 3,24 . (8) Lc 3,26 . (9) Lc 3,30 . (10) Lc 4,22 . (11) Lc 23,50 .
iôsèf | bijbel | O.T. | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | |
1 | 234 | 200 | 34 | 11 | 2 | 8 | 4 | 6 | 2 | 1 | 21 | 25 | 2 |
- Hebreeuws . יוֹסֵף = jôseph (Jozef)
. Taalgebruik in Tenakh : jôseph
(Jozef) . Getalwaarde : jod = 10 , waw = 6 , samech = 15 of 60 , pe = 17
of 80 ; totaal 48 ( 2³ X 3) OF 156 (2² X 3 X 13 OF 12 X 13 OF 6 X
26) . Tenakh (186) . Pentateuch (146) . Eerdere Profeten (19) . Latere Profeten
(5) . 12 Kleine Profeten (6) . Geschriften (10) . Gn (129) .
- Arabisch : يُوسُف = jusuf (Jusuf) . Taalgebruik in de Qoran : jusuf (Jusuf) .
6. kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Taalgebruik in Lc : kai (en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et . Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und . Lc (822) . Lc 2 (+ 39 / - 13 = 52) . Lc 2,1-20 (+ 12 / - 8) . Lc 2,21-40 (+ 16 / - 4 = 20 : (1) Lc 2,23 . (2 - 4) Lc 2,29-31) . Lc 2,41-52 (+ 12 / - 0 = 12) .
9. act. part. praes. nom. mann. mv. θαυμασοντες = thaumazontes (verwonderende) van het werkw. θαυμαζω = thaumazô (bewonderen, verwonderen, verbazen) . Taalgebruik in het NT : thaumazô (bewonderen, verwonderen, verbazen) . Taalgebruik in de LXX : thaumazô (bewonderen, verwonderen, verbazen) . Taalgebruik in Lc : thaumazô (bewonderen, verwonderen, verbazen) . Bijbel (2) : (1) Lc 2,33 . (2) Jud 1,16 . Een vorm van θαυμαζω = thaumazô (bewonderen, verwonderen, verbazen) in de LXX (57) , in het NT (42) , in Lc (13) : (1) Lc 1,21 . (2) Lc 1,63 . (3) Lc 2,18 . (4) Lc 2,33 . (5) Lc 4,22 . (6) Lc 7,9 . (7) Lc 8,25 . (8) Lc 9,43 . (9) Lc 11,14 . (10) Lc 11,38 . (11) Lc 20,26 . (12) Lc 24,12 . (13) Lc 24,41 .
10. επι = epi (op, bij) . Afkortingen : επ' = ep' en εφ' = ef' . Taalgebruik in het NT : epi
(op, bij) . Taalgebruik in Lc : epi
(op, bij) . Ned. op .
Lc (104 + 25 + 20 = 149) . Lc 2 (5 + 2 = 7) . epi (5) : (1) Lc
2,8 . (2) Lc
2,14 . (3) Lc
2,20 . (4) Lc
2,33 . (5) Lc
2,47 . ep' (2) : (1) Lc
2,25 . (2) Lc
2,40 .
9. - 10. Een vorm van het werkw. θαυμαζω = thaumazô (bewonderen, verwonderen, verbazen) + het voorzetsel επι = epi (op, bij) : (1) Lc 2,33 . (2) Lc 4,22 .
11. bepaald lidwoord datief onzijdig meervoud tois van het bep. lidw. ho ,
hè to (de - het) . Taalgebruik in het NT : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Lc (65) . Lc 2 (4) : (1) Lc
2,33 . (2) Lc
2,38 . (3) Lc
2,44 . (4) Lc
2,49 .
Lc 2,34 - Lc 2,34 : 7. Jezus' besnijdenis en opdracht in de tempel. Simeon en Anna : Lc 2,21-40 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 2 -- Lc 2,21 - Lc 2,22 - Lc 2,23 - Lc 2,24 - Lc 2,25 - Lc 2,26 - Lc 2,27 - Lc 2,28 - Lc 2,29 - Lc 2,30 - Lc 2,31 - Lc 2,32 - Lc 2,33 - Lc 2,34 - Lc 2,35 - Lc 2,36 - Lc 2,37 - Lc 2,38 - Lc 2,39 - Lc 2,40 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [34] And Simeon blessed them, and said unto Mary his mother,
Behold, this child is set for the fall and rising again of many in Israel; and
for a sign which shall be spoken against;
Luther-Bibel .
Tekstuitleg van Lc 2,34 .
2. act. ind. aor. 3de pers. enk. eulogèsen (hij zegende) van het werkw. eulogeô (goed spreken, loven, prijzen, zegenen) . Taalgebruik in het NT : eulogeô (goed spreken, loven, prijzen) . Taalgebruik in Lc : eulogeô (goed spreken, loven, prijzen) . Taalgebruik in Hnd : eulogeô (goed spreken, loven, prijzen) . Taalgebruik in de Septuaginta : eulogeô (goed spreken, loven, prijzen) . Hebr. bârakh . Taalgebruik in Tenach : bârakh (zegenen, loven, prijzen) . eulogeô = Lat. benedicere (benedijen) . Fr. bénir . Ned. zegenen < signare (tekenen) , het signum (teken) van het kruis slaan . E. to bless . Lc (5) : (1) Lc 2,28 . (2) Lc 2,34 . (3) Lc 9,16 . (4) Lc 24,30 . (5) Lc 24,50 . Bijbel (69) . LXX (60) . NT (9) . Hebr. waw consec. + piel imperf. 3de pers. mann. enk. wajëbhârèkh (en hij zegende) . Een vorm van eulogeô (goed spreken, loven, prijzen) in Lc in 13 verzen : (1) Lc 1,28 . (2) Lc 1,42 . (3) Lc 1,64 . (4) Lc 2,28 . (5) Lc 2,34 . (6) Lc 6,28 . (7) Lc 9,16 . (8) Lc 13,35 . (9) Lc 19,38 . (10) Lc 24,30 . (11) Lc 24,50 . (12) Lc 24,51 . (13) Lc 24,53 . In Lc : 7 vormen in 7 / 24 hoofdstukken en in 13 verzen . In Hnd : 2 vormen van eulogeô (goed spreken, loven, prijzen) in 2 verzen in 1 / 28 hoofdstukken . In Lc : 5 verzen in de kindsheidsverhalen , 4 verzen in de verschijningsverhalen , in de verhalen van de vlakterede en de broodvermenigvuldiging , in een citaat (Ps 118,26) in Lc 13,35 dat ook bij de intrede van Jezus in Jeruzalem wordt aangehaald . Een vorm van eulogeô (goed spreken, loven, prijzen, zegenen) in de LXX (516) , in het NT (42) .
5. - 6. και ειπεν = kai eipen (en hij zei) . NT (140) . Lc () . Lc 1 (4) : (1) Lc
1,18 . (2) Lc
1,30 . (3) Lc
1,42 . (4) Lc
1,46 . Lc 2 (4) : (1) Lc 2,10 . (2) Lc 2,28 . (3) Lc 2,34 . (4) Lc 2,49 .
- ειπεν δε = eipen de (hij zei echter) in NT (78) . Lc (52) . Lc 1 (3) : (1) Lc
1,13 . (2) Lc
1,34 . (3) Lc
1,38 . Lc 2 (0) .
- Hebreeuws . וַיּאֹמֶר = wajj´omèr (en hij zei) < prefix verbindingswoord wë
+ werkwoordvorm qal act. imperf. 3de pers. mann. enk. van het werkw. אמר = ´-m-r (zeggen) . Taalgebruik in Tenakh : ´âmar
(zeggen) . Getalwaarde : aleph = 1 , mem
= 13 of 40 , resj = 20 of 200 ; totaal : 34 (2 X 17) of 241 (priemgetal) . Structuur : 1 - 4 - 2 . De som van de elementen is telkens 7 . Tenakh
(1879) . Pentateuch (594) . Eerdere Profeten (868) . Latere Profeten (120) .
12 Kleine Profeten (56) . Geschriften (241) .
5. - 7. και ειπεν προς = kai eipen pros (en hij zei tot) . NT (15) : (1) Lc 2,34 . (2) Lc 2,49 . (3) Lc 3,14 . (4) Lc 4,23 . (5) Lc 5,10 . (6) Lc 8,22 . (7) Lc 9,3 . (8) Lc
9,50 . (9) Lc 11,5 . (10) Lc 19,5 . (11) Lc 19,13 . (12) Lc 22,15 . (13) Hnd 7,3 . (14) Hnd 9,10 . (15) Hnd 22,21 .
- ειπεν δε προς = eipen de pros (hij zei echter tot) . Lc (17) : (1) Lc
1,13 . (2) Lc
7,50 . (3) Lc
9,13 . (4) Lc
9,14 . (5) Lc
9,59 . (6) Lc
9,62 . (7) Lc
12,15 . (8) Lc
12,22 . (9) Lc
13,7 . (10) Lc
15,3 . (11) Lc
17,1 . (12) Lc
17,22 . (13) Lc
18,9 . (14) Lc
19,9 . (15) Lc
20,41 . (16) Lc
24,17 . (17) Lc
24,44 .
8. mariam (Maria) . Taalgebruik in het NT : mariam
(Maria) . Taalgebruik in Lc : mariam
(Maria) .
Lc (13) : (1) Lc
1,27 . (2) Lc
1,30 . (3) Lc
1,34 . (4) Lc
1,38 . (5) Lc
1,39 . (6) Lc
1,46 . (7) Lc
1,56 . (8) Lc
2,5 . (9) Lc
2,16 . (10) Lc
2,19 . (11) Lc
2,34 . (12) Lc
10,39 . (13) Lc
10,42 .
9. bep. lidw. acc. vr. enk. tèn . Taalgebruik in het NT : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Lc (149) . Lc 2 (8) : (1) Lc
2,1 . (2) Lc
2,3 . (3) Lc
2,4 . (4) Lc
2,8 . (5) Lc
2,16 . (6) Lc
2,34 . (7) Lc
2,35 . (8) Lc
2,39 .
12. idou (zie) . Taalgebruik in het NT : idou
(zie) . Taalgebruik in Lc : idou
(zie) .
Lc (55) . Lc 2 (4) : (1) Lc
2,10 . (2) Lc
2,25 . (3) Lc
2,34 . (4) Lc
2,48 .
13. nom. mann. enk. houtos (deze) . Aanwijz. voornaamw. . Taalgebruik in het
NT : houtos
(deze) . Taalgebruik in Lc : houtos
(deze) .
Lc (39) . Lc 2 (2) : (1) Lc
2,25 . (2) Lc
2,34 .
15. eis (naar) . Taalgebruik in het NT : eis
(naar) . Taalgebruik in Lc : eis
(naar) . Voorzetsel van richting . Lat. in . Fr. vers (versus : gedraaid
, gekeerd ; vertere : tourner , draaien) . E. for . Ned. naar . D. nach .
Lc (210) . Lc 2 (12) : (1) Lc
2,3 . (2) Lc
2,4 . (3) Lc
2,15 . (4) Lc
2,22 . (5) Lc
2,27 . (6) Lc
2,28 . (7) Lc
2,32 . (8) Lc
2,34 . (9) Lc
2,39 . (10) Lc
2,41 . (11) Lc
2,45 . (12) Lc
2,51 .
19. gen. mv. pollôn (velen) van het bijvoegl. naamw. polus (veel)
. Taalgebruik in het NT : polus
(veel) . Taalgebruik in Lc : polus
(veel) .
Lc (4) : (1) Lc
2,34 . (2) Lc
2,35 . (3) Lc
4,41 . (4) Lc
12,7 . Een vorm van polus (veel) in Lc (44) , in Lc 2 (3) : (1) Lc
2,34 . (2) Lc
2,35 . (3) Lc
2,36 .
20. en (in, met) . Taalgebruik in het NT : en
(in) . Taalgebruik in Lc : en
(in) . Hebr. bë . Fr. en / dans . Ned. in .
Lc (288) . Lc 2 (23) : (1) Lc
2,1 . (2) Lc
2,6 . (3) Lc
2,7 . (4) Lc
2,8 . (5) Lc
2,11 . (6) Lc
2,12 . (7) Lc
2,14 . (8) Lc
2,16 . (9) Lc
2,19 . (10) Lc
2,21 . (11) Lc
2,23 . (12) Lc
2,24 . (13) Lc
2,25 . (14) Lc
2,27 . (15) Lc
2,29 . (16) Lc
2,34 . (17) Lc
2,36 . (18) Lc
2,43 . (19) Lc
2,44 . (20) Lc
2,46 . (21) Lc
2,49 . (22) Lc
2,51 . (23) Lc
2,52 .
22. israèl (Israël) . Taalgebruik in het NT : Israèl
(Israël) . Taalgebruik in Lc : Israèl
(Israël) .
Lc (12) : (1) Lc
1,16 . (2) Lc
1,54 . (3) Lc
1,68 . (4) Lc
1,80 . (5) Lc
2,25 . (6) Lc
2,32 . (7) Lc
2,34 . (8)Lc
4,25 . (9) Lc
4,27 . (10) Lc
7,9 . (11) Lc
22,30 . (12) Lc
24,21 .
20. - 22. en tô(i) israèl (in Israël) . Lc (4) : (1) Lc 2,34 . (2)Lc 4,25 . (3) Lc 4,27 . (4) Lc 7,9 .
24. eis (naar) . Taalgebruik in het NT : eis
(naar) . Taalgebruik in Lc : eis
(naar) . Voorzetsel van richting . Lat. in . Fr. vers (versus : gedraaid
, gekeerd ; vertere : tourner , draaien) . E. for . Ned. naar . D. nach .
Lc (210) . Lc 2 (12) : (1) Lc
2,3 . (2) Lc
2,4 . (3) Lc
2,15 . (4) Lc
2,22 . (5) Lc
2,27 . (6) Lc
2,28 . (7) Lc
2,32 . (8) Lc
2,34 . (9) Lc
2,39 . (10) Lc
2,41 . (11) Lc
2,45 . (12) Lc
2,51 .
25. nom. + acc. onz. enk. sèmeion (teken) . Taalgebruik in het NT
: sèmeion
(teken) . Taalgebruik in Lc : sèmeion
(teken) . Lat. signum . Fr. signe . E. sign . N. teken . D. Zeichen .
Lc (7) : (1) Lc
2,12 . (2) Lc
2,34 . (3) Lc
11,16 . (4) Lc
11,29 . (5) Lc
11,30 . (6) Lc
21,7 . (7) Lc
23,8 . Een vorm van sèmeion (teken) in Lc in 9 verzen : (1) Lc
2,12 . (2) Lc
2,34 . (3) Lc
11,16 . (4) Lc
11,29 . (5) Lc
11,30 . (6) Lc
21,7 . (7) Lc
21,11 . (8) Lc
21,25 . (9) Lc
23,8 .
Lc 2,35 - Lc 2,35 : 7. Jezus' besnijdenis en opdracht in de tempel. Simeon en Anna : Lc 2,21-40 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 2 -- Lc 2,21 - Lc 2,22 - Lc 2,23 - Lc 2,24 - Lc 2,25 - Lc 2,26 - Lc 2,27 - Lc 2,28 - Lc 2,29 - Lc 2,30 - Lc 2,31 - Lc 2,32 - Lc 2,33 - Lc 2,34 - Lc 2,35 - Lc 2,36 - Lc 2,37 - Lc 2,38 - Lc 2,39 - Lc 2,40 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [35] (Yea, a sword shall pierce through thy own soul also,)
that the thoughts of many hearts may be revealed.
Luther-Bibel .
Tekstuitleg van Lc 2,35 .
3. de (echter) , afkorting d' . Taalgebruik in het NT : de
(echter) . Taalgebruik in Lc : de
(echter) . Partikel . Het staat steeds als tweede woord in de zin . Het
kan een lichte tegenstelling aanduiden . Om een verandering van personage of
situatie in de zin aan te duiden .
Lc (478 + 5 = 483) . Lc 2 (9) : (1) Lc
2,1 . (2) Lc
2,4 . (3) Lc
2,6 . (4) Lc
2,17 . (5) Lc
2,19 . (6) Lc
2,35 . (7) Lc
2,40 . (8) Lc
2,44 . (9) Lc
2,47 .
5. bep. lidw. acc. vr. enk. tèn . Taalgebruik in het NT : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Lc (149) . Lc 2 (8) : (1) Lc
2,1 . (2) Lc
2,3 . (3) Lc
2,4 . (4) Lc
2,8 . (5) Lc
2,16 . (6) Lc
2,34 . (7) Lc
2,35 . (8) Lc
2,39 .
12. ek of ex (uit) . Taalgebruik in het NT : ek
(uit) . Taalgebruik in Lc : ek
(uit) .
Lc (46 + 37 = 83) . Lc 2 (3 + 1 = 4) . ek (3) : (1) Lc
2,4 . (2) Lc
2,35 . (3) Lc
2,36 . ex (1) Lc
2,4 .
13. gen. mv. pollôn (velen) van het bijvoegl. naamw. polus (veel)
. Taalgebruik in het NT : polus
(veel) . Taalgebruik in Lc : polus
(veel) .
Lc (4) : (1) Lc
2,34 . (2) Lc
2,35 . (3) Lc
4,41 . (4) Lc
12,7 . Een vorm van polus (veel) in Lc (44) , in Lc 2 (3) : (1) Lc
2,34 . (2) Lc
2,35 . (3) Lc
2,36 .
Lc 2,36 - Lc 2,36 : 7. Jezus' besnijdenis en opdracht in de tempel. Simeon en Anna : Lc 2,21-40 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 2 -- Lc 2,21 - Lc 2,22 - Lc 2,23 - Lc 2,24 - Lc 2,25 - Lc 2,26 - Lc 2,27 - Lc 2,28 - Lc 2,29 - Lc 2,30 - Lc 2,31 - Lc 2,32 - Lc 2,33 - Lc 2,34 - Lc 2,35 - Lc 2,36 - Lc 2,37 - Lc 2,38 - Lc 2,39 - Lc 2,40 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [36] And there was one Anna, a prophetess, the daughter
of Phanuel, of the tribe of Aser: she was of a great age, and had lived with
an husband seven years from her virginity;
Luther-Bibel .
Tekstuitleg van Lc 2,36 . Het vers Lc 2,36 telt 23 woorden en 116 (2² X 29) letters . De getalwaarde van Lc 2,36 is 10969 (7 X 1567) .
Lc 2,36.2. act. ind. imperf. 3de pers. enk. èn (hij was) van het werkw. eimi (zijn) . Taalgebruik in het NT : eimi (zijn) . Taalgebruik in Lc : eimi (zijn) . Hebr. hâjâh . Lat. esse . Fr. être . Ned. zijn . E. to be . Lc (79) . Lc 2 (7) : (1) Lc 2,7 . (2) Lc 2,25 . (3) Lc 2,26 . (4) Lc 2,33 . (5) Lc 2,36 . (6) Lc 2,40 . (7) Lc 2,51 .
Lc 2,36.7.
ek of ex (uit) . Taalgebruik in het NT : ek
(uit) . Taalgebruik in Lc : ek
(uit) .
Lc (46 + 37 = 83) . Lc 2 (3 + 1 = 4) . ek (3) : (1) Lc
2,4 . (2) Lc
2,35 . (3) Lc
2,36 . ex (1) Lc
2,4 .
Lc 2,36.11.
pass. part. perf. nom. vr. enk. probebèkuia van het werkw. probainô
(vooruitbanen , vooruitgaan) . Taalgebruik in het NT : probainô
(vooruitbanen , vooruitgaan) . Taalgebruik in Lc : probainô
(vooruitbanen , vooruitgaan) .
Lc (2) : (1) Lc
1,18 . (2) Lc
2,36 . Een vorm van probainô (vooruitbanen , vooruitgaan) in Lc in
3 verzen : (1) Lc
1,7 . (2) Lc
1,18 . (3) Lc
2,36 .
De vorm (probas : voortgegaan) komt in de bijbel slechts in Mc
1,19 voor en in de paralleltekst Mt
4,21 voor . bainô : banen , gaan . pro-bainô : vooruitgaan .
Een vorm van het werkwoord probainô komt slechts in vijf verzen in het
NT voor . Bij Mc en Mt in de ruimtelijke betekenis , bij Lucas in temporele
(tijdelijke) betekenis : (1) Lc
1,7 . (2) Lc
1,18 . (3) Lc
2,36 .
Lc 2,36.12.
en (in, met) . Taalgebruik in het NT : en
(in) . Taalgebruik in Lc : en
(in) . Hebr. bë . Fr. en / dans . Ned. in .
Lc (288) . Lc 2 (23) : (1) Lc
2,1 . (2) Lc
2,6 . (3) Lc
2,7 . (4) Lc
2,8 . (5) Lc
2,11 . (6) Lc
2,12 . (7) Lc
2,14 . (8) Lc
2,16 . (9) Lc
2,19 . (10) Lc
2,21 . (11) Lc
2,23 . (12) Lc
2,24 . (13) Lc
2,25 . (14) Lc
2,27 . (15) Lc
2,29 . (16) Lc
2,34 . (17) Lc
2,36 . (18) Lc
2,43 . (19) Lc
2,44 . (20) Lc
2,46 . (21) Lc
2,49 . (22) Lc
2,51 . (23) Lc
2,52 .
Lc 2,36.13.
dat. vr. mv. hèmerais van het zelfst. naamw. hèmera (dag) . Taalgebruik
in het NT : hèmera
(dag) . Taalgebruik in Lc : hèmera
(dag) .
Lc (18) . (1) Lc
1,5 . (2) Lc
1,7 . (3) Lc
1,18 . (4) Lc
1,25 . (5) Lc
1,39 . (6) Lc
1,75 . (7) Lc
2,1 . (8) Lc
2,36 . (9) Lc
4,2 . (10) Lc
4,25 . (11) Lc
5,35 . (12) Lc
6,12 . (13) Lc
9,36 . (14) Lc
17,26 . (15) Lc
17,28 . (16) Lc
21,23 . (17) Lc
23,7 . (18) Lc
24,18 .
Een vorm van hèmera (dag) in Lc (82) , Lc 2 in 9 verzen : (1) Lc
2,1 . (2) Lc
2,6 . (3) Lc
2,21 . (4) Lc
2,22 . (5) Lc
2,36 . (6) Lc
2,37 . (7) Lc
2,43 . (8) Lc
2,44 . (9) Lc
2,46 .
Lc 2,36.14.
dat. vr. pollais (velen) van het bijvoegl. naamw. polus (veel) . Taalgebruik
in het NT : polus
(veel) . Taalgebruik in Lc : polus
(veel) .
Lc (1) Lc
2,36 . Een vorm van polus (veel) in Lc (44) , in Lc 2 (3) : (1) Lc
2,34 . (2) Lc
2,35 . (3) Lc
2,36 .
Lc 2,36.16.
meta (met , na) . Afkortingen : met' of meth' . Taalgebruik in het NT : meta
(na , met) . Taalgebruik in Mc : meta
(na , met) . Voorzetsel . Hebr. `im . - Lat. cum . Ned. met (Gr. me - ta
= met die dingen) . D. mit . E. with . Fr. avec (< apud hoc : met dat) .
- Lat. post-quam . Ned. na-dat . D. nachdem . Fr. après (< ad pressum
= tot ge-perst , opeengeperst ; primere , pressum : persen ) . E. after .
Lc (37 + 21 + 4 = 62) . Lc 2 (3) . meta (2) : (1) Lc
2,36 . (2) Lc
2,42 . met' (1) Lc
2,51 .
Lc 2,36.20.
apo (af, van-weg) . afkoring ap' . Taalgebruik in het NT : apo
(af , van-weg) . Taalgebruik in Mc : apo
(af , van-weg) . Voorzetsel .
Lc 73 + 32 + 9 = 114) . Lc 2 (2 + 1 = 3) . apo in Lc 2 (2) : (1) Lc
2,4 . (2) Lc
2,36 . ap' in Lc (1) Lc
2,15 .
Lc 2,36.21.
bep. lidw. gen. vr. enk. tès (de) van het bepaald lidwoord ho , hè
, to (de - het) . Taalgebruik in het NT : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Lc (109) . Lc 2 (5) : (1) Lc
2,2 . (2) Lc
2,4 . (3) Lc
2,8 . (4) Lc
2,36 . (5) Lc
2,42 .
Lc 2,37 - Lc 2,37 : 7. Jezus' besnijdenis en opdracht in de tempel. Simeon en Anna : Lc 2,21-40 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 2 -- Lc 2,21 - Lc 2,22 - Lc 2,23 - Lc 2,24 - Lc 2,25 - Lc 2,26 - Lc 2,27 - Lc 2,28 - Lc 2,29 - Lc 2,30 - Lc 2,31 - Lc 2,32 - Lc 2,33 - Lc 2,34 - Lc 2,35 - Lc 2,36 - Lc 2,37 - Lc 2,38 - Lc 2,39 - Lc 2,40 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [37] And she was a widow of about fourscore and four years,
which departed not from the temple, but served God with fastings and prayers
night and day.
Luther-Bibel .
Tekstuitleg van Lc 2,37 .
9. ou - ouk - ouch (niet) of betrekk. voornaamw. gen. mann. en onz. enk (hou) . Taalgebruik in het NT : ou - ouk - ouch (niet) . Taalgebruik in Lc : ou - ouk - ouch (niet) . Lc 2 (5) : ou . Lc (84) . Lc 2 (1) Lc 2,50 . ouk . Lc (92) . Lc 2 (4) : (1) Lc 2,7 . (2) Lc 2,37 . (3) Lc 2,43 . (4) Lc 2,49 .
11. bep. lidw. gen. mann. en onz. enk. tou van het bepaald lidw. ho - hè
- to (de - het) . Taalgebruik in het NT : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Lc (272) . Lc 2 (11) : (1) Lc
2,6 . (2) Lc
2,17 . (3) Lc
2,21 . (4) Lc
2,22 . (5) Lc
2,24 . (6) Lc
2,25 . (7) Lc
2,26 . (8) Lc
2,27 . (9) Lc
2,37 . (10) Lc
2,41 . (11) Lc
2,49 .
12. gen. onz. enk. hierou van het zelfst. naamw. hieron (heiligdom, tempel) . Taalgebruik in het NT : hieron (heiligdom, tempel) . Taalgebruik in Lc : hieron (heiligdom, tempel) . Taalgebruik in Hnd : hieron (heiligdom, tempel) . Lc (4) : (1) Lc 2,37 . (2) Lc 4,9 . (3) Lc 21,5 . (4) Lc 22,52 . Een vorm van hieron (heiligdom, tempel) in Lc in 14 verzen : (1) Lc 2,27 . (2) Lc 2,37 . (3) Lc 2,46 . (4) Lc 4,9 . (5) Lc 18,10 . (6) Lc 19,45 . (7) Lc 19,47 . (8) Lc 20,1 . (9) Lc 21,5 . (10) Lc 21,37 . (11) Lc 21,38 . (12) Lc 22,52 . (13) Lc 22,53 . (14) Lc 24,53 . In Lc : 3 vormen van hieron (heiligdom, tempel) in 8 hoofdstukken en in 14 verzen . In Hnd : 3 vormen van hieron (heiligdom, tempel) in 10 hoofdstukken en in 25 verzen .
19. acc. vr. enk. hèmeran van het zelfst. naamw. hèmera (dag)
. Taalgebruik in het NT : hèmera
(dag) . Taalgebruik in Lc : hèmera
(dag) .
Lc (7) : (1) Lc
2,37 . (2) Lc
9,23 . (3) Lc
11,3 . (4) Lc
16,19 . (5) Lc
19,47 . (6) Lc
22,53 . (7) Lc
24,21 . Een vorm van hèmera (dag) in Lc (82) , Lc 2 in 9 verzen :
(1) Lc 2,1
. (2) Lc
2,6 . (3) Lc
2,21 . (4) Lc
2,22 . (5) Lc
2,36 . (6) Lc
2,37 . (7) Lc
2,43 . (8) Lc
2,44 . (9) Lc
2,46 .
Lc 2,38 - Lc 2,38 : 7. Jezus' besnijdenis en opdracht in de tempel. Simeon en Anna : Lc 2,21-40 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 2 -- Lc 2,21 - Lc 2,22 - Lc 2,23 - Lc 2,24 - Lc 2,25 - Lc 2,26 - Lc 2,27 - Lc 2,28 - Lc 2,29 - Lc 2,30 - Lc 2,31 - Lc 2,32 - Lc 2,33 - Lc 2,34 - Lc 2,35 - Lc 2,36 - Lc 2,37 - Lc 2,38 - Lc 2,39 - Lc 2,40 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [38] And she coming in that instant gave thanks likewise
unto the Lord, and spake of him to all them that looked for redemption in Jerusalem.
Luther-Bibel .
Tekstuitleg van Lc 2,38 .
3. bep. lidw. dat. vr. enk. tè(i) (de) van het bepaald lidwoord ho ,
hè , to (de - het) . Taalgebruik in het NT : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Lc (119) . Lc 2 (11) : (1) Lc
2,5 . (2) Lc
2,8 . (3) Lc
2,16 . (4) Lc
2,19 . (5) Lc
2,21 . (6) Lc
2,38 . (7) Lc
2,41 . (8) Lc
2,44 . (9) Lc
2,47 . (10) Lc
2,51 . (11) Lc
2,52 .
10. act. ind. imperf. 3de pers. enk. elalei (hij sprak) van het werkw. laleô
(lallen, spreken, praten) . Taalgebruik in het NT : laleô
(lallen, spreken, praten) . Taalgebruik in Lc : laleô
(lallen, spreken, praten) .
Lc (4) : (1) Lc
1,64 . (2) Lc
2,38 . (3) Lc
9,11 . (4) Lc
24,32 . Een vorm van laleô (lallen, spreken, praten) in Lc in 31 verzen
. In 7 verzen in Lc 2 : (1) Lc
2,15 . (2) Lc
2,17 . (3) Lc
2,18 . (4) Lc
2,20 . (5) Lc
2,33 . (6) Lc
2,38 . (7) Lc
2,50 .
14. bepaald lidwoord datief onzijdig meervoud tois van het bep. lidw. ho ,
hè to (de - het) . Taalgebruik in het NT : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Lc (65) . Lc 2 (4) : (1) Lc
2,33 . (2) Lc
2,38 . (3) Lc
2,44 . (4) Lc
2,49 .
16. acc. vr. enk. λυτρωσιν = lutrôsin (loskoping, verlossing) van het zelfst. naamw. λυτρωσις = lutrôsis (loskoping, verlossing) . Taalgebruik in de LXX : lutrôsis
(loskopen, verlossing) . Taalgebruik in het NT : lutrôsis
(loskopen, verlossing) . Bijbel (5) . OT (2) : (1) Re
1,15 . (2) Ps 111,9 . NT (3) . Lc (2) : (1) Lc
1,68 . (2) Lc
2,38 . En : Heb 9,12 . Een vorm van λυτρωσις = lutrôsis (loskoping, verlossing) in de LXX (15) , o.a. : (1) Lv
25,29 . (2) Lv
25,48 . (3) Nu
18, 16 . (4) Re
1,15 . (5) Js
63,4 . (6) Ps
49,9 . (7) Ps
130,7 . (8) Ps
111,9 , in het NT (3) (zie hoger) .
- act. ind. aor. 3de pers. enk. ελυτρωσατο = elutrôsato (hij kocht los, hij verloste) van het werkw. λυτροω = lutroô (loskopen, verlossen) . Zie het zelfst. naamw. λυτρωσις = lutrôsis (loskopen, verlossing) . Taalgebruik in de LXX : lutrôsis
(loskopen, verlossing) . Taalgebruik in het NT : lutrôsis
(loskopen, verlossing) . Bijbel (14) : (1) Dt 7,8 . (2) Dt 15,15 . (3) Dt 24,18 . (4) 2 S 4,9 . (5) 1 K 1,29 . (6) Js 44,23 . (7) Js 63,9 . (8) Jr 31,11 . (9) Ps 78,42 . (10) Ps 106,10 . (11) Ps 107,2 . (12) Ps 136,24 . (13) Da 6,28 . (14) Sir 48,20 . Een vorm van λυτροω = lutroô (loskopen, verlossen) in de LXX (108) , in het NT (3) : (1) Lc 24,21 . (2) Tit 2,14 . (3) 1
Pe 1,18 .
- פְדוּת = pëdûth (verlossing, bevrijding) . Zie het werkw. פָדָה = pâdâh (verlossen, redden, vrijkopen) .
Taalgebruik in Tenakh : pâdâh
(verlossen, redden, vrijkopen) . Getalwaarde : pe = 17 of 80 , daleth =
4 , he = 5 ; totaal : 26 OF 89 (priemgetal) . Structuur : 8 - 4 - 5 . De som van de elementen is telkens 8 . Tenakh (2) : (1) Ps
111,9 . (2) Ps
130,7 . In de Psalm 111 met alfabetische structuur krijgt bij de letter
pe het woord pëdûth (verlossing, bevrijding) de voorkeur .
- Lat. redimere . E. to buy (off) , to redeem .
D. loskaufen , auslösen . Fr. racheter , délivrer . Arabisch : فَدَى = fadâ (loskopen, vrijkopen) . Taalgebruik in de Qoran : fada (loskopen, vrijkopen) .
Ps 111,9
: pëdûth sjâlach lë`ammô (verlossing zond Hij zijn
volk) . Zie pâdâh (verlossen, redden, vrijkopen) . Taalgebruik in
Tenach : pâdâh
(verlossen, redden, vrijkopen) . LXX : lutrôsin apesteilen tô(i)
laô(i) autou (verlossing zond hij af zijn volk) . Zie lutrôsis (loskopen,
verlossing) . Taalgebruik in Septuaginta : lutrôsis
(loskopen, verlossing) . Lc
1,68 : kai epoièsen lutrôsin tô(i) laô(i) autou
(en hij maakte verlossing voor zijn volk) .
Lc 2,39 - Lc 2,39 : 7. Jezus' besnijdenis en opdracht in de tempel. Simeon en Anna : Lc 2,21-40 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 2 -- Lc 2,21 - Lc 2,22 - Lc 2,23 - Lc 2,24 - Lc 2,25 - Lc 2,26 - Lc 2,27 - Lc 2,28 - Lc 2,29 - Lc 2,30 - Lc 2,31 - Lc 2,32 - Lc 2,33 - Lc 2,34 - Lc 2,35 - Lc 2,36 - Lc 2,37 - Lc 2,38 - Lc 2,39 - Lc 2,40 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . 39] And when they had performed all things according to
the law of the Lord, they returned into Galilee, to their own city Nazareth.
Luther-Bibel .
Tekstuitleg van Lc 2,39 . Het vers Lc 2,39 telt 18 (2 X 3 X 3) woorden en 87 (3 X 29) letters. De getalwaarde van Lc 2,39 is 9470 (2 X 5 X 947) . Variabele lezing (17 woorden) .
Lc 2,39.1. kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Taalgebruik in Lc : kai (en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et . Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und . Lc (822 / 1151) . Lc 2,1-20 (+ 11 / 20 - 9 / 20) . Lc 2,21-40 (+ 15 / 20 - 5 / 20 : (1) Lc 2,23 . (2 - 4) Lc 2,29-32 . Lc 2,41-52 (+ 12 / 12) .
Lc 2,39.7.
bep. lidw. acc. mann. enk. ton . Taalgebruik in het NT : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Lc (191) . Lc 2 (10) : (1) Lc
2,7 . (2) Lc
2,13 . (3) Lc
2,15 . (4) Lc
2,16 . (5) Lc
2,20 . (6) Lc
2,22 . (7) Lc
2,26 . (8) Lc
2,28 . (9) Lc
2,29 . (10) Lc
2,39 .
Lc 2,39.9.
gen. mann. enk. kuriou (van de heer) van het zelfst. naamw. kurios (heer) .
Taalgebruik in het NT : kurios
(heer) . Taalgebruik in Lc : kurios
(heer) . Hebr. JHWH of ´ädonaj . Lat.
dominus .
Lc (26) . Lc 2 : (1) Lc
2,9 . (2) Lc
2,23 . (3) Lc
2,24 . (4) Lc
2,26 . (5) Lc
2,39 . Een vorm van kurios (heer) in Lc 2 in 8 verzen : (1) Lc
2,9 . (2) Lc
2,11 . (3) Lc
2,15 . (4) Lc
2,22 . (5) Lc
2,23 . (6) Lc
2,24 . (7) Lc
2,26 . (8) Lc
2,39 .
10. act. ind. aor. 3de pers. mv. epestrepsan van het werkw. epistrefô (naar iets toekeren) . Taalgebruik in het NT : epistrefô (naar iets toekeren) . Taalgebruik in Lc : epistrefô (naar iets toekeren) . Lc (1) Lc 2,39 . Een vorm van epistrefô (naar iets toekeren) in Lc in 7 verzen : (1) Lc 1,16 . (2) Lc 1,17 . (3) Lc 2,39 . (4) Lc 8,55 . (5) Lc 17,4 . (6) Lc 17,31 . (7) Lc 22,32 .
Lc 2,39.11.
eis (naar) . Taalgebruik in het NT : eis
(naar) . Taalgebruik in Lc : eis
(naar) . Voorzetsel van richting . Lat. in . Fr. vers (versus : gedraaid
, gekeerd ; vertere : tourner , draaien) . E. for . Ned. naar . D. nach .
Lc (210) . Lc 2 (12) : (1) Lc
2,3 . (2) Lc
2,4 . (3) Lc
2,15 . (4) Lc
2,22 . (5) Lc
2,27 . (6) Lc
2,28 . (7) Lc
2,32 . (8) Lc
2,34 . (9) Lc
2,39 . (10) Lc
2,41 . (11) Lc
2,45 . (12) Lc
2,51 .
Lc 2,39.12.
bep. lidw. acc. vr. enk. tèn . Taalgebruik in het NT : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Lc (149) . Lc 2 (8) : (1) Lc
2,1 . (2) Lc
2,3 . (3) Lc
2,4 . (4) Lc
2,8 . (5) Lc
2,16 . (6) Lc
2,34 . (7) Lc
2,35 . (8) Lc
2,39 .
13. acc. vr. enk. galilaian (Galilea) van de plaatsnaam Galilaia (Galilea)
. Taalgebruik in het NT : Galilaia
(Galilea) . Taalgebruik in Synoptici : Galilaia
(Galilea) . Taalgebruik in Lc : Galilaia
(Galilea) . Hebr. gälal (rollen, wentelen) .
Lc (2) : (1) Lc
2,39 . (2) Lc
4,14 . Een vorm van Galilaia (Galilea) in Lc in 13 verzen : (1) Lc
1,26 . (2) Lc
2,4 . (3) Lc
2,39 . (4) Lc
3,1 . (5) Lc
4,14 . (6) Lc
4,31 . (7) Lc
5,17 . (8) Lc
8,26 . (9) Lc
17,11 . (10) Lc
23,5 . (11) Lc
23,49 . (12) Lc
23,55 . (13) Lc
24,6 . Een variante in Lc
4,44 .
Lc 2,39.15.
acc. vr. enk. polin van het zelfst. naamw. polis (stad) . Taalgebruik in het
NT : polis
(stad) . Taalgebruik in Lc : polis
(stad) .
Lc (17) : (1) Lc
1,26 . (2) Lc
1,39 . (3) Lc
2,3 . (4) Lc
2,4 . (5) Lc
2,39 . (6) Lc
4,31 . (7) Lc
7,11 . (8) Lc
8,1 . (9) Lc
8,4 . (10) Lc
8,34 . (11) Lc
8,39 . (12) Lc
9,10 . (13) Lc
10,1 . (14) Lc
10,8 . (15) Lc
10,10 . (16) Lc
19,41 . (17) Lc
22,10 . Een vorm van polis (stad) in Lc in 38 verzen .
Lc 2,39.14. - 15. eis polin (naar een stad) . Lc (7) : (1) Lc 1,26 . (2) Lc 1,39 . (4) Lc 2,4 . (5) Lc 2,39 . (7) Lc 7,11 . (10) Lc 8,34 . (17) Lc 22,10 .
Lc 2,39.17.
nazaret of nazareth (Nazareth) . Taalgebruik in het NT : nazaret
of nazareth (Nazareth) . Taalgebruik in Lc : nazaret
of nazareth (Nazareth) .
Lc (4) : (1) Lc
1,26 . (2) Lc
2,4 . (3) Lc
2,39 . (4) Lc
2,51 .
Lc 2,40 - Lc 2,40 : 7. Jezus' besnijdenis en opdracht in de tempel. Simeon en Anna : Lc 2,21-40 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 2 -- Lc 2,21 - Lc 2,22 - Lc 2,23 - Lc 2,24 - Lc 2,25 - Lc 2,26 - Lc 2,27 - Lc 2,28 - Lc 2,29 - Lc 2,30 - Lc 2,31 - Lc 2,32 - Lc 2,33 - Lc 2,34 - Lc 2,35 - Lc 2,36 - Lc 2,37 - Lc 2,38 - Lc 2,39 - Lc 2,40 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [40] And the child grew, and waxed strong in spirit, filled
with wisdom: and the grace of God was upon him.
Luther-Bibel .
Tekstuitleg van Lc 2,40 . Dit vers Lc 2,40 telt 15 (3 X 5) woorden en 76 (2 X 2 X 19) letters . De getalwaarde van Lc 2,40 is 7546 (2 X 7 X 7 X 7 X 11) .
Lc 2,40 | kai ekrataiouto (en het wordt krachtig) | plèroumenon sofia (vervuld van wijsheid) | kai charis theou èn ep auto (en genade van God was over het - kind - ) . |
Hnd 4,33 | kai dunamei megalè apedidoun to marturion oi apostoloi (en met grote kracht 'legden' de apostelen getuigenis af | charis te megalè èn epi pantas autous (evenals grote genade was over hen) . | |
Hnd 6,3 | plèreis pneumatos kai sofias (vol van geest en wijsheid) | ||
Hnd 6,8 | stefanos de plèrès charitos kai dunameôs (Stefanus echter vol van genade en kracht) |
Lc 2,40.2.
de (echter) , afkorting d' . Taalgebruik in het NT : de
(echter) . Taalgebruik in Lc : de
(echter) . Partikel . Het staat steeds als tweede woord in de zin . Het
kan een lichte tegenstelling aanduiden . Om een verandering van personage of
situatie in de zin aan te duiden .
Lc (478 + 5 = 483) . Lc 2 (9) : (1) Lc
2,1 . (2) Lc
2,4 . (3) Lc
2,6 . (4) Lc
2,17 . (5) Lc
2,19 . (6) Lc
2,35 . (7) Lc
2,40 . (8) Lc
2,44 . (9) Lc
2,47 .
Lc 2,40.3.
nom. + acc. onz. enk. paidion (kind) . Taalgebruik in het NT : paidion
(kind) . Taalgebruik in Lc : paidion
(kind) .
Lc (9) : (1) Lc
1,59 . (2) Lc
1,66 . (3) Lc
1,76 . (4) Lc
1,80 . (5) Lc
2,27 . (6) Lc
2,40 . (7) Lc
9,47 . (8) Lc
9,48 . (9) Lc
18,17 . Een vorm van paidion (kind) in Lc in 13 verzen : 9 + 4 : (1) Lc
2,17 . (2) Lc
7,32 . (3) Lc
11,7 . (4) Lc
18,16 .
Lc 2,40.4.
act. ind imperf. . 3de p. enk. èuxanen (hij groeide op) van het werkw.
auxanô (doen groeien , toenemen, vermeerderen) . Taalgebruik in het NT
: auxanô
(doen groeien , toenemen, vermeerderen) . Taalgebruik in Lc : auxanô
(doen groeien , toenemen, vermeerderen) . Groeien kan een kind , een groep,
een volk enz. Lc (2) : (1) Lc
1,80 . (2) Lc
2,40 . Een
vorm van auxanô (doen groeien , toenemen, vermeerderen) in Lc in 4 verzen
: (1) Lc
1,80 . (2) Lc
2,40 . (3) Lc
12,27 . (4) Lc
13,19 .
In de twee verzen volgt een nevenschikkende zin , die de eerste zin aanvult
: to de paidion èuxanen kai ekrataiouto : (1) Lc
1,80 (Johannes de Doper) . (2) Lc
2,40 (Jezus) .
Lc 2,40.7. plèroumenon (vervuld) . Taalgebruik : pimplèmi (vervullen, vol maken) , zie Lc 4,1 . Passief participium onzijdig enkelvoud . Hapax . Lc 2,40 .
Lc 2,40.10.
nom. vr. enk. charis (genade, gratie) . Taalgebruik in het NT : charis
(genade, gratie) . Taalgebruik in Lc : charis
(genade, gratie) .Begin van een groet . ch - r : L. gratia . Fr. grâce
. Vertaling : gratie , genade , char-me , bevalligheid . We zouden groeten :
aangenaam . Verwante woorden : eucharisteô
(danken) .
Lc (4) : (1) Lc
2,40 . (2) Lc
6,32 . (3) Lc
6,33 . (4) Lc
6,34 . Een vorm van charis (genade, gratie) in Lc in 9 verzen : (1) Lc
1,30 . (2) Lc
2,40 . (3) Lc
2,52 . (4) Lc
4,22 . (5) Lc
6,32 . (6) Lc
6,33 . (7) Lc
6,34 . (8) Lc
7,47 . (9) Lc
17,9 .
Lc 2,40.10. - 11. charis theou (genade van God) . Zonder lidwoorden , in het NT slechts in Lc 2,40 . Met lidwoorden : hè charis tou theou (de genade van God) . In drie verzen in het NT , in Brieven : (1) Rom 5,15 . (2) 1 Kor 15,10 . (3) Tit 2,11 .
Lc 2,40.12. act. ind. imperf. 3de pers. enk. èn (hij was) van het werkw. eimi (zijn) . Taalgebruik in het NT : eimi (zijn) . Taalgebruik in Lc : eimi (zijn) . Hebr. hâjâh . Lat. esse . Fr. être . Ned. zijn . E. to be . Lc (79) . Lc 2 (7) : (1) Lc 2,7 . (2) Lc 2,25 . (3) Lc 2,26 . (4) Lc 2,33 . (5) Lc 2,36 . (6) Lc 2,40 . (7) Lc 2,51 .
Lc 2,40.13.
epi (op, bij) . Afkortingen : ep' en ef' . Taalgebruik in het NT : epi
(op, bij) . Taalgebruik in Lc : epi
(op, bij) . Ned. op .
Lc (104 + 25 + 20 = 149) . Lc 2 (5 + 2 = 7) . epi (5) : (1) Lc
2,8 . (2) Lc
2,14 . (3) Lc
2,20 . (4) Lc
2,33 . (5) Lc
2,47 . ep' (2) : (1) Lc
2,25 . (2) Lc
2,40 .
8. De twaalfjarige Jezus in de tempel : Lc 2,41-52 -- Lc 2,41-52 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 2 -- Lc 2,41 - Lc 2,42 - Lc 2,43 - Lc 2,44 - Lc 2,45 - Lc 2,46 - Lc 2,47 - Lc 2,48 - Lc 2,49 - Lc 2,50 - Lc 2,51 - Lc 2,52 -- Lc (Lucas) -- Lc 2 -- Lc 2,1-20 - Lc 2,21-40 -
Lc 2 bestaat
uit drie delen :
1. het geboorteverhaal : Lc
2,1-20
2.a. acht dagen na de geboorte : besnijdenis van Jezus : (Lc
2,21-40)
2.b. veertig dagen na de geboorte : opdracht in de tempel : (Lc
2,21-40) . Ontmoeting met Simeon en Hanna
3. de vinding van de twaalfjarige Jezus in de tempel : Lc
2,41-52
a : Lc
2,42
b : Lc
2,43 - Lc
2,44 - Lc
2,45 - Lc
2,46a
c : Lc
2,46b - Lc
2,47
b' : Lc
2,48 - Lc
2,49 - Lc
2,50
a' : Lc
2,51
Het verhaal is concentrisch opgebouwd . Centraal staat Lc 2,46b - Lc 2,47 : "in de tempel , waar Hij te midden van de leraren zat , naar wie Hij luisterde en aan wie Hij vragen stelde . Allen die Hem hoorden , waren verbaasd over zijn begrip en zijn antwoorden ."
3. Parallelisme van Lc 2,41-52 met Lc 2,22-40 (Lc 2,21-40)
Lc 2,21-40
en Lc
2,41-52 zijn twee verhalen in verband met de tempel van Jeruzalem . Lc
2,21-40 verhaalt de opdracht van Jezus in de tempel en Lc
2,41-52 de vinding van Jezus in de tempel .
- In beide verhalen wordt heen- en terugreis verhaald bij het begin en het einde
.
Lc 2,22 | Lc 2,39 | Lc 2,41 |
kai (en) | kai (en) | kai (en) |
hote (toen) | hôs (zodra) | |
eplèstèsan (vervuld waren) | etelesan (zij volbracht hadden) | |
hai èmerai tou katharismou autôn (van hun zuivering) | panta (alles) | |
kata ton nomon Môüseôs (volgens de wet van Mozes) | ta kata ton nomon kuriou (volgens de wet van de Heer) | |
anègagon (gingen zij op) | epestrepsan (keerden zij terug) | eporeuonto hoi goneis autou kat'etos en zijn ouders gingen volgens gewoonte) |
eis tèn Galilaian (naar Galilea) | ||
eis Hierosoluma (naar Jeruzalem) | eis polin heautôn Nazareth (naar hun stad Nazaret) | eis Ierousalèm (in Jeruzalem) |
tèi heortèi tou paschou (op het paasfeest) | ||
Mt 12,23 // (Mt 9,32) // (Lc 11,14) | Mt 9,32 // (Mt 12,23) // (Lc 11,14) | Lc 11,14 | |
kai (en) | kai (en) | kai (en) | |
existanto (waren buiten zichzelf) | ethaumasan (waren verwonderd) | ethaumasan (waren verwonderd) | |
pantes hoi ochloi (alle menigten) | hoi ochloi (de menigten) | hoi ochloi (de menigten) | |
kai elegon (en zij zeiden) | legontes (zeggende) | ||
mèti houtos estin ... (is deze niet... ?) | oudepote afanè (nooit is gezien geworden...) | ||
Lc 2,41 - Lc 2,41 : 8. De twaalfjarige Jezus in de tempel : Lc 2,41-52 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 2 -- Lc 2,41 - Lc 2,42 - Lc 2,43 - Lc 2,44 - Lc 2,45 - Lc 2,46 - Lc 2,47 - Lc 2,48 - Lc 2,49 - Lc 2,50 - Lc 2,51 - Lc 2,52 -- Lc 2,1-20 - Lc 2,21-40 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [41] Now his parents went to Jerusalem every year at the
feast of the passover.
Luther-Bibel .
Tekstuitleg van Lc 2,41 .
1. kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Taalgebruik in Lc : kai (en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et . Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und . Lc (822) . Lc 2 (+ 39 / - 13 = 52) . Lc 2,1-20 (+ 12 / - 8) . Lc 2,21-40 (+ 15 / - 5 = 20) . Lc 2,41-52 (+ 12 / - 0 = 12) .
2. ind. imp. 3de p. mv. eporeuonto (zij begaven zich op weg) van het werkw.
poreuomai (zich op weg begeven , op weg gaan) . Taalgebruik in het NT : poreuomai
(zich op weg begeven, op weg gaan) . Taalgebruik in Lc : poreuomai
(zich op weg begeven, op weg gaan) . por-euomai . p of ph = f -> v + r .
Zelfstandig naamwoord poros : weg door een water heen , wad , voorde , veer
, doorwaadbare plaats . Lat. por-tus : haven . Mnd. voort , ofries forda , oeng.
ford . Het woord behoort tot de groep van varen .
Lc (3) : (1) Lc
2,3 . (2) Lc
2,41 . (3) Lc
24,28 . Een vorm van poreuomai (zich op weg begeven , op weg gaan) in Lc
(48) , in Lc 2 (2) : (1) Lc
2,3 . (2) Lc
2,41 .
3. nom. mann. mv. hoi van het bep. lidw. ho , hè , to (de - het) . Taalgebruik
in het NT : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Lc (165) . Lc 2 (7) : (1) Lc
2,15 . (2) Lc
2,18 . (3) Lc
2,20 . (4) Lc
2,30 . (5) Lc
2,41 . (6) Lc
2,43 . (7) Lc
2,47 .
8. eis (naar) . Taalgebruik in het NT : eis
(naar) . Taalgebruik in Lc : eis
(naar) . Voorzetsel van richting . Lat. in . Fr. vers (versus : gedraaid
, gekeerd ; vertere : tourner , draaien) . E. for . Ned. naar . D. nach .
Lc (210) . Lc 2 (12) : (1) Lc
2,3 . (2) Lc
2,4 . (3) Lc
2,15 . (4) Lc
2,22 . (5) Lc
2,27 . (6) Lc
2,28 . (7) Lc
2,32 . (8) Lc
2,34 . (9) Lc
2,39 . (10) Lc
2,41 . (11) Lc
2,45 . (12) Lc
2,51 .
10. bep. lidw. dat. vr. enk. tè(i) (de) van het bepaald lidwoord ho
, hè , to (de - het) . Taalgebruik in het NT : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Lc (119) . Lc 2 (11) : (1) Lc
2,5 . (2) Lc
2,8 . (3) Lc
2,16 . (4) Lc
2,19 . (5) Lc
2,21 . (6) Lc
2,38 . (7) Lc
2,41 . (8) Lc
2,44 . (9) Lc
2,47 . (10) Lc
2,51 . (11) Lc
2,52 .
12. bep. lidw. gen. mann. en onz. enk. tou van het bepaald lidw. ho - hè
- to (de - het) . Taalgebruik in het NT : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Lc (272) . Lc 2 (11) : (1) Lc
2,6 . (2) Lc
2,17 . (3) Lc
2,21 . (4) Lc
2,22 . (5) Lc
2,24 . (6) Lc
2,25 . (7) Lc
2,26 . (8) Lc
2,27 . (9) Lc
2,37 . (10) Lc
2,41 . (11) Lc
2,49 .
Lc 2,42 - Lc 2,42 : 8. De twaalfjarige Jezus in de tempel : Lc 2,41-52 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 2 -- Lc 2,41 - Lc 2,42 - Lc 2,43 - Lc 2,44 - Lc 2,45 - Lc 2,46 - Lc 2,47 - Lc 2,48 - Lc 2,49 - Lc 2,50 - Lc 2,51 - Lc 2,52 -- Lc (Lucas) -- Lc 2 -- Lc 2,1-20 - Lc 2,21-40 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [42] And when he was twelve years old, they went up to Jerusalem
after the custom of the feast.
Luther-Bibel .
Tekstuitleg van Lc 2,42 . Het vers Lc 2,42 telt 14 (2 X 7) woorden en 69 (3 X 23) letters . De getalwaarde van Lc 2,42 is 8947 (23 X 389) .
Lc 2,42.1. kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Taalgebruik in Lc : kai (en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et . Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und . Lc (822) . Lc 2 (+ 39 / - 13 = 52) . Lc 2,1-20 (+ 12 / - 8) . Lc 2,21-40 (+ 15 / - 5 = 20) . Lc 2,41-52 (+ 12 / - 0 = 12) .
Lc 2,42.3. ind. aor. 3de pers. enk. εγενετο = egeneto (het gebeurde) van het werkw. γινομαι = ginomai (worden, gebeuren) . Taalgebruik in de LXX : ginomai (worden) . Taalgebruik in het NT : ginomai (worden) . Bijbel (925) . OT (730) . NT (195) . Lc (69) . Lc 1-2 (14) : (1) Lc 1,5 . (2) Lc 1,8 . (3) Lc 1,23 . (4) Lc 1,41 (5) Lc 1,44 . (6) Lc 1,59 . (7) Lc 1,65 . (8) Lc 2,1 . (9) Lc 2,2 . (10) Lc 2,6 . (11) Lc 2,13 . (12) Lc 2,15 . (13) Lc 2,42 . (14) Lc 2,46 . Het duidt vaak een tijdsaanduiding aan (in die dagen, in de dagen van...) : een gelijk-tijdigheid (terwijl hij het priesterschap uitoefende) , een voor-tijdigheid of een na-tijdigheid . Soms heeft het ook de betekenis van zijn (er was eens... zoals vele verhalen bij ons beginnen) . Een vorm van γινομαι = ginomai in de LXX (2174) , in het NT (667) , in Lc (129) , in Lc 1 (10) : (1) Lc 1,2 . (2) Lc 1,5 . (3) Lc 1,8 . (4) Lc 1,20 . (5) Lc 1,23 . (6) Lc 1,38 . (7) Lc 1,41 . (8) Lc 1,44 . (9) Lc 1,59 . (10) Lc 1,65 , in Lc 2 (7) : (1) Lc 2,1 . (2) Lc 2,2 . (3) Lc 2,6 . (4) Lc 2,13 . (5) Lc 2,15 . (6) Lc 2,42 . (7) Lc 2,46 . In Lc : X vormen in 24 / 24 hoofdstukken en in 129 verzen .
egeneto (het gebeurde) . | Lc 1 | Lc 2 | Lc 3 | Lc 4 | Lc 5 | Lc 6 | Lc 7 | Lc 8 | Lc 9 | Lc 10 | Lc 11 | Lc 12 | Lc 13 | Lc 14 | Lc 15 | Lc 16 | Lc 17 | Lc 18 | Lc 19 | Lc 20 | Lc 21 | Lc 22 | Lc 23 | Lc 24 | |
67 | 7 | 7 | 2 | 2 | 3 | 6 | 1 | 3 | 8 | 1 | 4 | 1 | 1 | 1 | 1 | 4 | 1 | 3 | 1 | 4 | 1 | 7 |
- Hebreeuws . wë + act. qal imperf. 3de pers. mann. enk. וַיְהִי = wajëhî (en hij/het
was) van het werkw. הָיָה = hâjâh (zijn) . De getalwaarde van וַיְהי = wajëhî
(en hij/het zal zijn/was) is 31 . 31 is de getalwaarde van אֵל = ´el (God) ;
aleph = 1 , lamed = 12 of 30 ; totaal : 13 of 31 (elkaars spiegelbeeld) .Taalgebruik
in Tenakh : hâjâh
(zijn) . Getalwaarde : he = 5 , jod = 10 ; totaal : 20 (2² X 5) . Structuur
: 5 - 1 - 5 . De som van de elementen is telkens 2 .Tenakh
(784) . Pentateuch (181) . Eerdere Profeten (339) . Latere Profeten (116) .
12 Kleine Profeten (22) . Geschriften (126) .
- Lat. esse . D. sein . Fr. être . Ned. zijn . E. to be . Aramees : הֲוָא = häwâ´ . Arabisch : هَؤَىَ = hawa .
Lc 2,42.6.
act. part. pr. gen. mann. mv. anabainontôn van het werkw. anabainô
(naar boven klimmen, naar boven banen) . Taalgebruik in het NT : anabainô
(beklimmen) . Taalgebruik in Lc : anabainô
(beklimmen) .
Lc (1) Lc
2,42 . Een vorm van anabainô (naar boven klimmen, naar boven banen)
in Lc in 9 verzen : (1) Lc
2,4 . (2) Lc
2,42 . (3) Lc
5,19 . (4) Lc
9,28 . (5) Lc
18,10 . (6) Lc
18,31 . (7) Lc
19,4 . (8) Lc
19,28 . (9) Lc
24,38 .
Lc 2,42.10.
bep. lidw. gen. vr. enk. tès (de) van het bepaald lidwoord ho , hè
, to (de - het) . Taalgebruik in het NT : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Lc (109) . Lc 2 (5) : (1) Lc
2,2 . (2) Lc
2,4 . (3) Lc
2,8 . (4) Lc
2,36 . (5) Lc
2,42 .
Lc 2,43 - Lc 2,43 : 8. De twaalfjarige Jezus in de tempel : Lc 2,41-52 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 2 -- Lc 2,41 - Lc 2,42 - Lc 2,43 - Lc 2,44 - Lc 2,45 - Lc 2,46 - Lc 2,47 - Lc 2,48 - Lc 2,49 - Lc 2,50 - Lc 2,51 - Lc 2,52 -- Lc (Lucas) -- Lc 2 -- Lc 2,1-20 - Lc 2,21-40 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [43] And when they had fulfilled the days, as they returned,
the child Jesus tarried behind in Jerusalem; and Joseph and his mother knew
not of it.
Luther-Bibel .
Tekstuitleg van Lc 2,43 . Het vers Lc 2,43 telt 22 (2 X 11) woorden en 107 letters . De getalwaarde van Lc 2,43 is 15069 (3 X 5023) .
Lc 2,43.1. kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Taalgebruik in Lc : kai (en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et . Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und . Lc (822) . Lc 2 (+ 39 / - 13 = 52) . Lc 2,1-20 (+ 12 / - 8) . Lc 2,21-40 (+ 15 / - 5 = 20) . Lc 2,41-52 (+ 12 / - 0 = 12) .
Lc 2,43.4.
acc. vr. mv. hèmeras van het zelfst. naamw. hèmera (dag) . Taalgebruik
in het NT : hèmera
(dag) . Taalgebruik in Lc : hèmera
(dag) .
Lc (14) : (1) Lc
1,20 . (2) Lc
1,24 . (3) Lc
1,80 . (4) Lc
2,43 . (5) Lc
2,44 . (6) Lc
2,46 . (7) Lc
4,2 . (8) Lc
4,42 . (9) Lc
9,51 . (10) Lc
15,13 . (11) Lc
17,4 . (12) Lc
17,27 . (13) Lc
18,7 . (14) Lc
21,37 .
Een vorm van hèmera (dag) in Lc (82) , Lc 2 in 9 verzen : (1) Lc
2,1 . (2) Lc
2,6 . (3) Lc
2,21 . (4) Lc
2,22 . (5) Lc
2,36 . (6) Lc
2,37 . (7) Lc
2,43 . (8) Lc
2,44 . (9) Lc
2,46 .
acc. vr. enk. hèmeran van het zelfst. naamw. hèmera (dag) . Taalgebruik
in het NT : hèmera
(dag) . Taalgebruik in Lc : hèmera
(dag) .
Lc (7) : (1) Lc
2,37 . (2) Lc
9,23 . (3) Lc
11,3 . (4) Lc
16,19 . (5) Lc
19,47 . (6) Lc
22,53 . (7) Lc
24,21 . Een vorm van hèmera (dag) in Lc (82) , Lc 2 in 9 verzen :
(1) Lc 2,1
. (2) Lc
2,6 . (3) Lc
2,21 . (4) Lc
2,22 . (5) Lc
2,36 . (6) Lc
2,37 . (7) Lc
2,43 . (8) Lc
2,44 . (9) Lc
2,46 .
Lc 2,43.5.
en (in, met) . Taalgebruik in het NT : en
(in) . Taalgebruik in Lc : en
(in) . Hebr. bë . Fr. en / dans . Ned. in .
Lc (288) . Lc 2 (23) : (1) Lc
2,1 . (2) Lc
2,6 . (3) Lc
2,7 . (4) Lc
2,8 . (5) Lc
2,11 . (6) Lc
2,12 . (7) Lc
2,14 . (8) Lc
2,16 . (9) Lc
2,19 . (10) Lc
2,21 . (11) Lc
2,23 . (12) Lc
2,24 . (13) Lc
2,25 . (14) Lc
2,27 . (15) Lc
2,29 . (16) Lc
2,34 . (17) Lc
2,36 . (18) Lc
2,43 . (19) Lc
2,44 . (20) Lc
2,46 . (21) Lc
2,49 . (22) Lc
2,51 . (23) Lc
2,52 .
Lc 2,43.10.
nom. mann. enk. Ièsous (Jezus) . Taalgebruik in NT : Ièsous
(Jezus) . Taalgebruik in Lc : Ièsous
(Jezus) .
Lc (55) . Lc 2 (3) : (1) Lc
2,21 . (2) Lc
2,43 . (3) Lc
2,52 . Een vorm van Ièsous (Jezus) in Lc in 87 verzen , in Lc in
4 verzen : (1) Lc
2,21 . (2) Lc
2,27 . (3) . Lc
2,43 . (4) Lc
2,52 .
Lc 2,43.13.
en (in, met) . Taalgebruik in het NT : en
(in) . Taalgebruik in Lc : en
(in) . Hebr. bë . Fr. en / dans . Ned. in .
Lc (288) . Lc 2 (23) : (1) Lc
2,1 . (2) Lc
2,6 . (3) Lc
2,7 . (4) Lc
2,8 . (5) Lc
2,11 . (6) Lc
2,12 . (7) Lc
2,14 . (8) Lc
2,16 . (9) Lc
2,19 . (10) Lc
2,21 . (11) Lc
2,23 . (12) Lc
2,24 . (13) Lc
2,25 . (14) Lc
2,27 . (15) Lc
2,29 . (16) Lc
2,34 . (17) Lc
2,36 . (18) Lc
2,43 . (19) Lc
2,44 . (20) Lc
2,46 . (21) Lc
2,49 . (22) Lc
2,51 . (23) Lc
2,52 .
Lc 2,43.15. kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Taalgebruik in Lc : kai (en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et . Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und . Lc (822) . Lc 2 (+ 39 / - 13 = 52) . Lc 2,1-20 (+ 12 / - 8) . Lc 2,21-40 (+ 15 / - 5 = 20) . Lc 2,41-52 (+ 12 / - 0 = 12) .
Lc 2,43.16. ou - ouk - ouch (niet) of betrekk. voornaamw. gen. mann. en onz. enk (hou) . Taalgebruik in het NT : ou - ouk - ouch (niet) . Taalgebruik in Lc : ou - ouk - ouch (niet) . Lc 2 (5) : ou . Lc (84) . Lc 2 (1) Lc 2,50 . ouk . Lc (92) . Lc 2 (4) : (1) Lc 2,7 . (2) Lc 2,37 . (3) Lc 2,43 . (4) Lc 2,49 .
Lc 2,43.18.
nom. mann. mv. hoi van het bep. lidw. ho , hè , to (de - het) . Taalgebruik
in het NT : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Lc (165) . Lc 2 (7) : (1) Lc
2,15 . (2) Lc
2,18 . (3) Lc
2,20 . (4) Lc
2,30 . (5) Lc
2,41 . (6) Lc
2,43 . (7) Lc
2,47 .
- ιωσηφ = iôsèf (Jozef) . Taalgebruik in de LXX : iôsèf (Jozef) . Taalgebruik in het NT : iôsèf (Jozef) . Taalgebruik in Lc : iôsèf (Jozef) . Gebruik in de bijbel (234) , in de LXX (200) , in het NT (34) . Gn (143) . Ex (4) . Lc (11) : (1) Lc 1,27 . (2) Lc 2,4 . (3) Lc 2,16 . (4) Lc 2,33 . (5) Lc 2,43 . (6) Lc 3,23 . (7) Lc 3,24 . (8) Lc 3,26 . (9) Lc 3,30 . (10) Lc 4,22 . (11) Lc 23,50 .
iôsèf | bijbel | O.T. | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | |
1 | 234 | 200 | 34 | 11 | 2 | 8 | 4 | 6 | 2 | 1 | 21 | 25 | 2 |
- Hebreeuws . יוֹסֵף = jôseph (Jozef)
. Taalgebruik in Tenakh : jôseph
(Jozef) . Getalwaarde : jod = 10 , waw = 6 , samech = 15 of 60 , pe = 17
of 80 ; totaal 48 ( 2³ X 3) OF 156 (2² X 3 X 13 OF 12 X 13 OF 6 X
26) . Tenakh (186) . Pentateuch (146) . Eerdere Profeten (19) . Latere Profeten
(5) . 12 Kleine Profeten (6) . Geschriften (10) . Gn (129) .
- Arabisch : يُوسُف = jusuf (Jusuf) . Taalgebruik in de Qoran : jusuf (Jusuf) .
Lc 2,44 - Lc 2,44 : 8. De twaalfjarige Jezus in de tempel : Lc 2,41-52 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 2 -- Lc 2,41 - Lc 2,42 - Lc 2,43 - Lc 2,44 - Lc 2,45 - Lc 2,46 - Lc 2,47 - Lc 2,48 - Lc 2,49 - Lc 2,50 - Lc 2,51 - Lc 2,52 -- Lc (Lucas) -- Lc 2 -- Lc 2,1-20 - Lc 2,21-40 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [44] But they, supposing him to have been in the company,
went a day's journey; and they sought him among their kinsfolk and acquaintance.
Luther-Bibel .
Tekstuitleg van Lc 2,44 .
2. de (echter) , afkorting d' . Taalgebruik in het NT : de
(echter) . Taalgebruik in Lc : de
(echter) . Partikel . Het staat steeds als tweede woord in de zin . Het
kan een lichte tegenstelling aanduiden . Om een verandering van personage of
situatie in de zin aan te duiden .
Lc (478 + 5 = 483) . Lc 2 (9) : (1) Lc
2,1 . (2) Lc
2,4 . (3) Lc
2,6 . (4) Lc
2,17 . (5) Lc
2,19 . (6) Lc
2,35 . (7) Lc
2,40 . (8) Lc
2,44 . (9) Lc
2,47 .
Lc 2,44.3.
pers. voornaamw. 3de pers. enk. acc. mann. enk. auton (hem) van het pers. voornaamw.
autos (hij - hem) . Taalgebruik in het NT : voornaamwoord
autos . Taalgebruik in Lc. : voornaamwoord
autos .
Lc (184) . Lc 2 (9) : (1) Lc
2,4 . (2) Lc
2,7 . (3) Lc
2,21 . (4) Lc
2,22 . (5) Lc
2,25 . (6) Lc
2,44 . (7) Lc
2,45 . (8) Lc
2,46 . (9) Lc
2,48 .
Lc 2,44.5.
en (in, met) . Taalgebruik in het NT : en
(in) . Taalgebruik in Lc : en
(in) . Hebr. bë . Fr. en / dans . Ned. in .
Lc (288) . Lc 2 (23) : (1) Lc
2,1 . (2) Lc
2,6 . (3) Lc
2,7 . (4) Lc
2,8 . (5) Lc
2,11 . (6) Lc
2,12 . (7) Lc
2,14 . (8) Lc
2,16 . (9) Lc
2,19 . (10) Lc
2,21 . (11) Lc
2,23 . (12) Lc
2,24 . (13) Lc
2,25 . (14) Lc
2,27 . (15) Lc
2,29 . (16) Lc
2,34 . (17) Lc
2,36 . (18) Lc
2,43 . (19) Lc
2,44 . (20) Lc
2,46 . (21) Lc
2,49 . (22) Lc
2,51 . (23) Lc
2,52 .
Lc 2,44.6.
bep. lidw. dat. vr. enk. tè(i) (de) van het bepaald lidwoord ho , hè
, to (de - het) . Taalgebruik in het NT : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Lc (119) . Lc 2 (11) : (1) Lc
2,5 . (2) Lc
2,8 . (3) Lc
2,16 . (4) Lc
2,19 . (5) Lc
2,21 . (6) Lc
2,38 . (7) Lc
2,41 . (8) Lc
2,44 . (9) Lc
2,47 . (10) Lc
2,51 . (11) Lc
2,52 .
8. ind. aor. 3de pers. mv. èlthon (zij gingen - zij ijlden) van het
werkw. erchomai (gaan, komen) . Taalgebruik in het NT : erchomai
(gaan, komen) .
Lc (11) : (1) Lc
1,59 . (2) Lc
2,44 . (3) Lc
3,12 . (4) Lc
4,42 . (5) Lc
5,7 . (6) Lc
6,18 . (7) Lc
8,35 . (8) Lc
12,49 . (9) Lc
23,33 . (10) Lc
24,1 . (11) Lc
24,23 . Een vorm van erchomai (gaan, komen) in Lc in 4 verzen : (1) . (2)
. (3) . (4) . In Lc : X vormen in 24 / 24 hoofdstukken en in 98 verzen . De
ouders gingen een dagreis ver (eerste dag) . Ze moesten een dagreis teruggaan
(tweede dag) . Op de derde dag vonden ze Jezus (in Jeruzalem in de tempel) .
De gelijkenis met wat de vrouwen ervaren bij het einde van het leven van Jezus
(Lc 23,55-24,1) is groot . De vrouwen overspannen de tijd van drie dagen (Lc
23,55-24,1) : ze zien waar ze Jezus hebben neergelegd en bereidden kruiden .
Ze rustten op sabbat . Op de eerste dag gingen ze naar het aandenken .
Lc 2,44.9.
acc. vr. mv. hèmeras van het zelfst. naamw. hèmera (dag) . Taalgebruik
in het NT : hèmera
(dag) . Taalgebruik in Lc : hèmera
(dag) .
Lc (14) : (1) Lc
1,20 . (2) Lc
1,24 . (3) Lc
1,80 . (4) Lc
2,43 . (5) Lc
2,44 . (6) Lc
2,46 . (7) Lc
4,2 . (8) Lc
4,42 . (9) Lc
9,51 . (10) Lc
15,13 . (11) Lc
17,4 . (12) Lc
17,27 . (13) Lc
18,7 . (14) Lc
21,37 .
Een vorm van hèmera (dag) in Lc (82) , Lc 2 in 9 verzen : (1) Lc
2,1 . (2) Lc
2,6 . (3) Lc
2,21 . (4) Lc
2,22 . (5) Lc
2,36 . (6) Lc
2,37 . (7) Lc
2,43 . (8) Lc
2,44 . (9) Lc
2,46 .
11. kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Taalgebruik in Lc : kai (en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et . Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und . Lc (822) . Lc 2 (+ 39 / - 13 = 52) . Lc 2,1-20 (+ 12 / - 8) . Lc 2,21-40 (+ 15 / - 5 = 20) . Lc 2,41-52 (+ 12 / - 0 = 12) .
Lc 2,44.13.
pers. voornaamw. 3de pers. enk. acc. mann. enk. auton (hem) van het pers. voornaamw.
autos (hij - hem) . Taalgebruik in het NT : voornaamwoord
autos . Taalgebruik in Lc. : voornaamwoord
autos .
Lc (184) . Lc 2 (9) : (1) Lc
2,4 . (2) Lc
2,7 . (3) Lc
2,21 . (4) Lc
2,22 . (5) Lc
2,25 . (6) Lc
2,44 . (7) Lc
2,45 . (8) Lc
2,46 . (9) Lc
2,48 .
Lc 2,44.14.
en (in, met) . Taalgebruik in het NT : en
(in) . Taalgebruik in Lc : en
(in) . Hebr. bë . Fr. en / dans . Ned. in .
Lc (288) . Lc 2 (23) : (1) Lc
2,1 . (2) Lc
2,6 . (3) Lc
2,7 . (4) Lc
2,8 . (5) Lc
2,11 . (6) Lc
2,12 . (7) Lc
2,14 . (8) Lc
2,16 . (9) Lc
2,19 . (10) Lc
2,21 . (11) Lc
2,23 . (12) Lc
2,24 . (13) Lc
2,25 . (14) Lc
2,27 . (15) Lc
2,29 . (16) Lc
2,34 . (17) Lc
2,36 . (18) Lc
2,43 . (19) Lc
2,44 . (20) Lc
2,46 . (21) Lc
2,49 . (22) Lc
2,51 . (23) Lc
2,52 .
15. bepaald lidwoord datief onzijdig meervoud tois van het bep. lidw. ho ,
hè to (de - het) . Taalgebruik in het NT : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Lc (65) . Lc 2 (4) : (1) Lc
2,33 . (2) Lc
2,38 . (3) Lc
2,44 . (4) Lc
2,49 .
17. kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Taalgebruik in Lc : kai (en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et . Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und . Lc (822) . Lc 2 (+ 39 / - 13 = 52) . Lc 2,1-20 (+ 12 / - 8) . Lc 2,21-40 (+ 15 / - 5 = 20) . Lc 2,41-52 (+ 12 / - 0 = 12) .
Lc 2,45 - Lc 2,45 : 8. De twaalfjarige Jezus in de tempel : Lc 2,41-52 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 2 -- Lc 2,41 - Lc 2,42 - Lc 2,43 - Lc 2,44 - Lc 2,45 - Lc 2,46 - Lc 2,47 - Lc 2,48 - Lc 2,49 - Lc 2,50 - Lc 2,51 - Lc 2,52 -- Lc (Lucas) -- Lc 2 -- Lc 2,1-20 - Lc 2,21-40 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [45] And when they found him not, they turned back again
to Jerusalem, seeking him.
Luther-Bibel .
Tekstuitleg van Lc 2,45 . Het vers Lc 2,45 telt 9 (3 X 3) woorden en 55 (5 X 11) letters . De getalwaarde van Lc 2,45 is 7111 (13 X 547) .
Lc 2,45.1. kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Taalgebruik in Lc : kai (en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et . Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und . Lc (822) . Lc 2 (+ 39 / - 13 = 52) . Lc 2,1-20 (+ 12 / - 8) . Lc 2,21-40 (+ 15 / - 5 = 20) . Lc 2,41-52 (+ 12 / - 0 = 12) .
2. mè (niet) . Ontkenning . Taalgebruik in het NT : mè (niet) . Taalgebruik in Lc : mè (niet) . Lc (123) . Lc 2 (3) : (1) Lc 2,10 . (2) Lc 2,26 . (3) Lc 2,45 .
3. act. part. aor. nom. mann. mv. heurontes (gevonden) van het werkw. heuriskô (vinden) . Taalgebruik in het NT : heuriskô (vinden) . Taalgebruik in Lc : heuriskô (vinden) . Lc (2) : (1) Lc 2,45 . (2) Lc 5,19 . Een vorm van heuriskô (vinden) in Lc in 45 verzen , in Lc 2 in 3 verzen : (1) Lc 2,12 . (1) Lc 2,45 . (1) Lc 2,46 . In Lc : 17 vormen in 18 hoofdstukken en 45 verzen .
Lc 2,45.2.
- 3. mè heurontes (niet gevonden) . (1) Lc
2,12 . (1) Lc
2,45 . (1) Lc
2,46 . mè heurousai (niet gevonden) : Lc
24,23 .
mè (niet) + een vorm van het werkw. heuriskô (vinden) . Lc (4)
: (1) Lc
2,45 . (2) Lc
5,19 . (3) Lc
11,24 . (4) Lc
24,23 . ouch (niet) + een vorm van het werkw. heuriskô (vinden) .
Lc (5) : (1) Lc
13,6 . (2) Lc
13,7 . (3) Lc
17,18 . (4) Lc
19,48 . (5) Lc
24,3 .
kai mè heurontes (en niet gevonden) . Taalgebruik : heuriskô (vinden) , zie Lc 2,16 . Participium aorist nominatief mannelijk meervoud . In negen verzen in de bijbel . In één vers in het O.T. . In acht verzen in het NT . Niet in Mt en Mc . In twee verzen bij Lc : (1) Lc 2,45 . (2) Lc 5,19 . heurousai (gevonden) . Participium aorist nominatief meervoud vrouwelijk . In slechts één vers in de bijbel, nl . Lc 24,23 . In deze drie gevallen wordt heuronts / heurousai gebruikt in een negatieve zin : kai mè heurontes / heurousai (en niet gevonden) . Waar is Jezus te vinden en waar niet ?
Lc 2,45.4. act. ind. aor. 3de pers. mv. hupestrepsan (zij keerden terug) van het werkw. hupostrefô (omdraaien, terugkeren) . Taalgebruik in het NT : hupostrefô (omkeren, terugkeren) . Taalgebruik in Lc : hupostrefô (omkeren, terugkeren) . Taalgebruik in Hnd : hupostrefô (omkeren, terugkeren) . Taalgebruik in de Septuaginta : hupostrefô (omkeren, terugkeren) . hupo-strefô : onderste boven draaien , omdraaien . Lat. (tornare = draaien) revertere . Fr. retourner . E. return . D. zurück kehren . Hebr. sjûbh (terugkeren) . Taalgebruik in Tenach : sjûbh (terugkeren) . In vijf verzen bij Lucas : (1) Lc 2,20 (de herders) . (2) Lc 2,45 (de ouders - eis Hierousalèm) . (3) Lc 10,17 (de tweeënzeventig) . (4) Lc 24,33 (de Emmaüsgangers - eis Hierousalèm) . (5) Lc 24,52 (de leerlingen - eis Hierousalèm) . Een vorm van hupostrefô (omkeren, terugkeren) in Lc in 21 verzen : (1) Lc 1,56 . (2) Lc 2,20 . (3) Lc 2,43 . (4) Lc 2,45 . (5) Lc 4,1 . (6) Lc 4,14 . (7) Lc 7,10 . (8) Lc 8,37 . (9) Lc 8,39 . (10) Lc 8,40 . (11) Lc 9,10 . (12) Lc 10,17 . (13) Lc 11,24 . (14) Lc 17,15 . (15) Lc 17,18 . (16) Lc 19,12 . (17) Lc 23,48 . (18) Lc 23,56 . (19) Lc 24,9 . (20) Lc 24,33 . (21) Lc 24,52 . In Lc : 9 vormen hupostrefô (omdraaien, terugkeren) in 12 / 24 hoofdstukken en 21 verzen . In Hnd : X vormen van hupostrefô (omdraaien, terugkeren) in 12 verzen in 10 / 28 hoofdstukken .
Lc 2,45.5. eis (naar) . Taalgebruik in het NT : eis (naar) . Taalgebruik in Lc : eis (naar) . Voorzetsel van richting . Lat. in . Fr. vers (versus : gedraaid , gekeerd ; vertere : tourner , draaien) . E. for . Ned. naar . D. nach . Lc (210) . Lc 2 (12) : (1) Lc 2,3 . (2) Lc 2,4 . (3) Lc 2,15 . (4) Lc 2,22 . (5) Lc 2,27 . (6) Lc 2,28 . (7) Lc 2,32 . (8) Lc 2,34 . (9) Lc 2,39 . (10) Lc 2,41 . (11) Lc 2,45 . (12) Lc 2,51 .
4. - 6. hupestrepsan eis hierousalèm (zij keerden naar Jeruzalem terug) . In drie verzen bij Lucas : (1) Lc 2,45 . (2) Lc 24,33 . (3) Lc 24,52 . In twee verzen in Hnd : (1) Hnd 1,12 . (2) Hnd 8,25 .
Lc 2,45.8.
pers. voornaamw. 3de pers. enk. acc. mann. enk. auton (hem) van het pers. voornaamw.
autos (hij - hem) . Taalgebruik in het NT : voornaamwoord
autos . Taalgebruik in Lc. : voornaamwoord
autos .
Lc (184) . Lc 2 (9) : (1) Lc
2,4 . (2) Lc
2,7 . (3) Lc
2,21 . (4) Lc
2,22 . (5) Lc
2,25 . (6) Lc
2,44 . (7) Lc
2,45 . (8) Lc
2,46 . (9) Lc
2,48 .
Lc 2,46 - Lc 2,46 : 8. De twaalfjarige Jezus in de tempel : Lc 2,41-52 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 2 -- Lc 2,41 - Lc 2,42 - Lc 2,43 - Lc 2,44 - Lc 2,45 - Lc 2,46 - Lc 2,47 - Lc 2,48 - Lc 2,49 - Lc 2,50 - Lc 2,51 - Lc 2,52 -- Lc (Lucas) -- Lc 2 -- Lc 2,1-20 - Lc 2,21-40 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [46] And it came to pass, that after three days they found
him in the temple, sitting in the midst of the doctors, both hearing them, and
asking them questions.
Luther-Bibel . 46 Und es begab sich nach drei Tagen, da fanden sie ihn im Tempel
sitzen, mitten unter den Lehrern, wie er ihnen zuhörte und sie fragte.
Tekstuitleg van Lc 2,46 . Dit vers Lc 2,46 telt 21 (3 X 7) woorden en 110 (2 X 5 X 11) letters . De getalwaarde van Lc 2,46 is 15072 (2 X 2 X 2 X 2 X 3 X 157) .
Lc 2,46.1. kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Taalgebruik in Lc : kai (en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et . Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und . Lc (822) . Lc 2 (+ 39 / - 13 = 52) . Lc 2,1-20 (+ 12 / - 8) . Lc 2,21-40 (+ 15 / - 5 = 20) . Lc 2,41-52 (+ 12 / - 0 = 12) .
Lc 2,46.2. ind. aor. 3de pers. enk. εγενετο = egeneto (het gebeurde) van het werkw. γινομαι = ginomai (worden, gebeuren) . Taalgebruik in de LXX : ginomai (worden) . Taalgebruik in het NT : ginomai (worden) . Bijbel (925) . OT (730) . NT (195) . Lc (69) . Lc 1-2 (14) : (1) Lc 1,5 . (2) Lc 1,8 . (3) Lc 1,23 . (4) Lc 1,41 (5) Lc 1,44 . (6) Lc 1,59 . (7) Lc 1,65 . (8) Lc 2,1 . (9) Lc 2,2 . (10) Lc 2,6 . (11) Lc 2,13 . (12) Lc 2,15 . (13) Lc 2,42 . (14) Lc 2,46 . Het duidt vaak een tijdsaanduiding aan (in die dagen, in de dagen van...) : een gelijk-tijdigheid (terwijl hij het priesterschap uitoefende) , een voor-tijdigheid of een na-tijdigheid . Soms heeft het ook de betekenis van zijn (er was eens... zoals vele verhalen bij ons beginnen) . Een vorm van γινομαι = ginomai in de LXX (2174) , in het NT (667) , in Lc (129) , in Lc 1 (10) : (1) Lc 1,2 . (2) Lc 1,5 . (3) Lc 1,8 . (4) Lc 1,20 . (5) Lc 1,23 . (6) Lc 1,38 . (7) Lc 1,41 . (8) Lc 1,44 . (9) Lc 1,59 . (10) Lc 1,65 , in Lc 2 (7) : (1) Lc 2,1 . (2) Lc 2,2 . (3) Lc 2,6 . (4) Lc 2,13 . (5) Lc 2,15 . (6) Lc 2,42 . (7) Lc 2,46 . In Lc : X vormen in 24 / 24 hoofdstukken en in 129 verzen .
egeneto (het gebeurde) . | Lc 1 | Lc 2 | Lc 3 | Lc 4 | Lc 5 | Lc 6 | Lc 7 | Lc 8 | Lc 9 | Lc 10 | Lc 11 | Lc 12 | Lc 13 | Lc 14 | Lc 15 | Lc 16 | Lc 17 | Lc 18 | Lc 19 | Lc 20 | Lc 21 | Lc 22 | Lc 23 | Lc 24 | |
67 | 7 | 7 | 2 | 2 | 3 | 6 | 1 | 3 | 8 | 1 | 4 | 1 | 1 | 1 | 1 | 4 | 1 | 3 | 1 | 4 | 1 | 7 |
- Hebreeuws . wë + act. qal imperf. 3de pers. mann. enk. וַיְהִי = wajëhî (en hij/het
was) van het werkw. הָיָה = hâjâh (zijn) . De getalwaarde van וַיְהי = wajëhî
(en hij/het zal zijn/was) is 31 . 31 is de getalwaarde van אֵל = ´el (God) ;
aleph = 1 , lamed = 12 of 30 ; totaal : 13 of 31 (elkaars spiegelbeeld) .Taalgebruik
in Tenakh : hâjâh
(zijn) . Getalwaarde : he = 5 , jod = 10 ; totaal : 20 (2² X 5) . Structuur
: 5 - 1 - 5 . De som van de elementen is telkens 2 .Tenakh
(784) . Pentateuch (181) . Eerdere Profeten (339) . Latere Profeten (116) .
12 Kleine Profeten (22) . Geschriften (126) .
- Lat. esse . D. sein . Fr. être . Ned. zijn . E. to be . Aramees : הֲוָא = häwâ´ . Arabisch : هَؤَىَ = hawa .
3. meta (met , na) . Afkortingen : met' of meth' . Taalgebruik in het NT
: meta
(na , met) . Taalgebruik in Mc : meta
(na , met) . Voorzetsel . Hebr. `im .
- Lat. cum . Ned. met (Gr. me - ta = met die dingen) . D. mit . E. with . Fr.
avec (< apud hoc : met dat) .
- Lat. post-quam . Ned. na-dat . D. nachdem . Fr. après (< ad pressum
= tot ge-perst , opeengeperst ; primere , pressum : persen ) . E. after .
Lc (37 + 21 + 4 = 62) . Lc 2 (3) . meta (2) : (1) Lc
2,36 . (2) Lc
2,42 . met' (1) Lc
2,51 .
Lc 2,46.4.
acc. vr. mv. hèmeras van het zelfst. naamw. hèmera (dag) . Taalgebruik
in het NT : hèmera
(dag) . Taalgebruik in Lc : hèmera
(dag) .
Lc (14) : (1) Lc
1,20 . (2) Lc
1,24 . (3) Lc
1,80 . (4) Lc
2,43 . (5) Lc
2,44 . (6) Lc
2,46 . (7) Lc
4,2 . (8) Lc
4,42 . (9) Lc
9,51 . (10) Lc
15,13 . (11) Lc
17,4 . (12) Lc
17,27 . (13) Lc
18,7 . (14) Lc
21,37 .
Een vorm van hèmera (dag) in Lc (82) , Lc 2 in 9 verzen : (1) Lc
2,1 . (2) Lc
2,6 . (3) Lc
2,21 . (4) Lc
2,22 . (5) Lc
2,36 . (6) Lc
2,37 . (7) Lc
2,43 . (8) Lc
2,44 . (9) Lc
2,46 .
Lc 2,46.6. act. ind. aor. 1ste pers. enk. of 3de pers. mv. εὑρον = heuron (ik vond of zij vonden) van het werkw. εὑρισκω = heuriskô (vinden) . Taalgebruik in het NT : heuriskô (vinden) . Taalgebruik in de Septuaginta : heuriskô (vinden) . Taalgebruik in Lc : heuriskô (vinden) . Taalgebruik in Hnd : heuriskô (vinden) . Pentateuch (9) : (1) Gn 11,2 . (2) Gn 18,3 . (3) Gn 26,19 . (4) Gn 30,27 . (5) Gn 33,15 . (6) Gn 38,22 . (7) Gn 50,4 . (8) Ex 16,27 . (9) Nu 15,32 . NT (32) . Mt (4) : (1) Mt 8,10 . (2) Mt 22,10 . (3) Mt 26,60 . (4) Mt 27,32 . Mc (3) : (1) Mc 1,37 . (2) Mc 11,4 . (3) Mc 14,16 . Lc (14) : (1) Lc 2,46 . (2) Lc 7,9 . (3) Lc 7,10 . (4) Lc 8,35 . (5) Lc 15,6 . (6) Lc 15,9 . (7) Lc 19,32 . (8) Lc 22,13 . (9) Lc 23,13 . (10) Lc 23,22 . (11) Lc 24,2 . (12) Lc 24,3 . (13) Lc 24,24 . (14) Lc 24,33 . Een vorm van εὑρισκω = heuriskô (vinden) in de LXX (613) , in het NT (176) , in Lc (45) . In Lc : 17 vormen in 18 / 24 hoofdstukken en 45 verzen . In Hnd : X vormen in 17 hoofdstukken en 33 verzen . In de LXX kan een vorm van εὑρισκω = heuriskô (vinden) de vertaling van 20 verschillende Hebreeuwse (werk)woorden zijn .
heuriskô | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | |
act. ind. aor. 3de pers. mv. heuron | 92 | 60 | 32 | 4 | 3 | 14 | 11 | 21 | 21 |
1. | 2. | 3. | 4. | 5. | 6. | 7. | 8. | 9. | 10. | 11. | 12. | 13. | 14. | 15. | 16. | 17. | 18. | |||
heuriskô | Lc 1 | Lc 2 | Lc 4 | Lc 5 | Lc 6 | Lc 7 | Lc 8 | Lc 9 | Lc 11 | Lc 12 | Lc 13 | Lc 15 | Lc 17 | Lc 18 | Lc 19 | Lc 22 | Lc 23 | Lc 24 | ||
1. | act. ind. praes. 3de pers. enk. heuriskei | 2 | (1) Lc 11,10 . (2) Lc 11,25 . | |||||||||||||||||
2. | act. ind. praes. 1ste pers. enk. heuriskô | 2 | (1) Lc 13,7 . | (2) Lc 23,4 . | ||||||||||||||||
3. | act. ind. imperf. 3de pers. mv. heuriskon | 2 | (1) Lc 11,24 . | (2) Lc 19,48 . | ||||||||||||||||
4. | act. ind. fut. 3de pers. enk. heurèsei | 3 | (1) Lc 12,37 . (2) Lc 12,43 . | (3) Lc 18,8 . | ||||||||||||||||
5. | act. ind. fut. 2de pers. mv. heurèsete | 3 | (1) Lc 2,12 . | (2) Lc 11,9 . | (3) Lc 19,30 . | |||||||||||||||
6. | act. ind. aor. 3de pers. enk. heuren | 3 | (1) Lc 4,17 . | (2) Lc 13,6 . | (3) Lc 22,45 . | |||||||||||||||
7. | act. ind. aor. 2de pers. enk. heures | 1 | Lc (1) Lc 1,30 . | |||||||||||||||||
8. | act. ind. aor. 1ste pers. enk. of 3de pers. mv. heuron | 14 | (1) Lc 2,46 . | (2) Lc 7,9 . (3) Lc 7,10 . | (4) Lc 8,35 . | (5) Lc 15,6 . (6) Lc 15,9 . | (7) Lc 19,32 . | (8) Lc 22,13 . | (9) Lc 23,13 . (10) Lc 23,22 . | (11) Lc 24,2 . (12) Lc 24,3 . (13) Lc 24,24 . (14) Lc 24,33 . | ||||||||||
9. | act. ind. aor. 1ste pers. mv. heuramen | 1 | (1) Lc 23,2 . | |||||||||||||||||
10. | act. conj. aor. 3de pers. enk. heurè(i) | 3 | (1) Lc 12,38 . | (2) Lc 15,4 . (3) Lc 15,8 . | ||||||||||||||||
11. | act. conj. aor. 3de pers.mv. heurôsin | 2 | (1) Lc 6,7 . | (2) Lc 9,12 . | () Lc 11,54 . | |||||||||||||||
12. | act. part. aor. nom. mann. enk. heurôn | 1 | (1) Lc 15,5 . | |||||||||||||||||
13. | act. part. aor. nom. vr. enk. heurousa | 1 | (1) (6) Lc 15,9 . | |||||||||||||||||
14. | act. part. aor. nom. mann. mv. heurontes | 2 | (1) Lc 2,45 . | (2) Lc 5,19 . | ||||||||||||||||
15. | act. part. aor. nom. vr. mv. heurousai | 1 | (1) Lc 24,23 . | |||||||||||||||||
16. | pass. ind. aor. 3de pers. enk. heurethè | 3 | (1) Lc 9,36 . | (2) Lc 15,24 . (3) Lc 15,32 . | ||||||||||||||||
17. | pass. ind. aor. 3de pers. mv. heurethèsan | 1 | (1) Lc 17,18 . | |||||||||||||||||
45 | 1 | 3 | 1 | 1 | 1 | 2 | 1 | 2 | 5 | 3 | 2 | 7 | 1 | 1 | 3 | 2 | 4 | 5 |
- Verder bekijken Ex 33,17 : want jij hebt genade gevonden .
- Hebreeuws . act. qal perf. 3de pers. mann. mv. מָצָאוּ / מָצְאוּ = mâtsâ´û / mâtsë´û (zij vonden) van het werkw. מָצָא = mâtsâ´ (vinden) . Taalgebruik in Tenakh : mâtsâ´
(vinden) . Getalwaarde : mem = 13 of 40 , tsade = 18 of 90 , aleph = 1 ;
totaal : 32 ( 2² X 2³) of 131 . Structuur : 4 - 9 - 1 . De som van de elementen is telkens 5 . Tenakh (10) : (1) Ex 15,22 . (2) Ex 16,27 . (3) Joz 2,22 . (4) Re 21,14 . (5) 1 S 9,4 . (6) 2 S 17,20 . (7) 2 K 9,35 . (8) Ps 76,6 . (9) Neh 5,8 . (10) Ps 107,4 .
- וַיִּמְצְאוּ = wajjimëtsë´û (en zij vonden) < prefix verbindingswoord wa (consecuitivum) + act. qal imperef. 3de pers. mann. mv. van het werkw. מָצָא = mâtsâ´ (vinden) . Taalgebruik in Tenakh : mâtsâ´
(vinden) . Getalwaarde : mem = 13 of 40 , tsade = 18 of 90 , aleph = 1 ;
totaal : 32 ( 2² X 2³) of 131 . Structuur : 4 - 9 - 1 . De som van de elementen is telkens 5 . Tenakh (13) : (1) Gn 11,2 . (2) Gn 26,19 . (3) Nu 15,32 . (4) Re 1,5 . (5) Re 21,12 . (6) 1 S 30,11 . (7) 1 S 31,8 . (8) 1 K 1,3 . (9) Jr 41,12 . (10) Neh 8,14 . (11) 1
Kr 4,40 . (12) 1 Kr 10,8 . (13) 2
Kr 20,25 .
- Lat. invenire . Fr. trouver . Du latin populaire *tropare («
composer, inventer un air » d’où « composer un poème
», puis « inventer, découvrir »), dérivé
de tropus (« figure de rhétorique » ? voir trope). Website
: http://fr.wiktionary.org/wiki/trouver . Ned. vinden . D. finden . E. to find .
- Meer dan de andere evangelisten gebruikt Lucas het werkw. εὑρισκω = heuriskô (vinden) .
Lc 2,46.7.
pers. voornaamw. 3de pers. enk. acc. mann. enk. auton (hem) van het pers. voornaamw.
autos (hij - hem) . Taalgebruik in het NT : voornaamwoord
autos . Taalgebruik in Lc. : voornaamwoord
autos .
Lc (184) . Lc 2 (9) : (1) Lc
2,4 . (2) Lc
2,7 . (3) Lc
2,21 . (4) Lc
2,22 . (5) Lc
2,25 . (6) Lc
2,44 . (7) Lc
2,45 . (8) Lc
2,46 . (9) Lc
2,48 .
Lc 2,46.8.
en (in, met) . Taalgebruik in het NT : en
(in) . Taalgebruik in Lc : en
(in) . Hebr. bë . Fr. en / dans . Ned. in .
Lc (288) . Lc 2 (23) : (1) Lc
2,1 . (2) Lc
2,6 . (3) Lc
2,7 . (4) Lc
2,8 . (5) Lc
2,11 . (6) Lc
2,12 . (7) Lc
2,14 . (8) Lc
2,16 . (9) Lc
2,19 . (10) Lc
2,21 . (11) Lc
2,23 . (12) Lc
2,24 . (13) Lc
2,25 . (14) Lc
2,27 . (15) Lc
2,29 . (16) Lc
2,34 . (17) Lc
2,36 . (18) Lc
2,43 . (19) Lc
2,44 . (20) Lc
2,46 . (21) Lc
2,49 . (22) Lc
2,51 . (23) Lc
2,52 .
10. dat. onz. enk. hierô(i) van het zelfst. naamw. hieron (heiligdom, tempel) . Taalgebruik in het NT : hieron (heiligdom, tempel) . Taalgebruik in Lc : hieron (heiligdom, tempel) . Taalgebruik in Hnd : hieron (heiligdom, tempel) . Lc (7) : (1) Lc 2,46 . (2) Lc 19,47 . (3) Lc 20,1 . (4) Lc 21,37 . (5) Lc 21,38 . (6) Lc 22,53 . (7) Lc 24,53 . Steeds in de constructie en tô(i) hierô(i) (in de tempel) . Een vorm van hieron (heiligdom, tempel) in Lc in 14 verzen : (1) Lc 2,27 . (2) Lc 2,37 . (3) Lc 2,46 . (4) Lc 4,9 . (5) Lc 18,10 . (6) Lc 19,45 . (7) Lc 19,47 . (8) Lc 20,1 . (9) Lc 21,5 . (10) Lc 21,37 . (11) Lc 21,38 . (12) Lc 22,52 . (13) Lc 22,53 . (14) Lc 24,53 . In Lc : 3 vormen van hieron (heiligdom, tempel) in 8 hoofdstukken en in 14 verzen . In Hnd : 3 vormen van hieron (heiligdom, tempel) in 10 hoofdstukken en in 25 verzen .
Lc 2,46.8. - 10. en tôi hierôi (in de tempel) . Voorzetsel van plaats + lidwoord datief onzijdig enkelvoud + zelfstandig naamwoord (hieron = tempel) datief onzijdig enkelvoud . In drieëndertig verzen in de bijbel . In één vers in het O.T. . In tweeëndertig (5 + 4 + 7 + 7 + 9) verzen in het NT : Mt (5) , Mc (4) . In zeven verzen bij Lucas : (1) Lc 2,46 . (2) Lc 19,47 . (3) Lc 20,1 . (4) Lc 21,37 . (5) Lc 21,38 . (6) Lc 22,53 . (7) Lc 24,53 . In zeven verzen bij Johannes . In negen verzen in Hnd. : (1) Hnd 2,46 . (2) Hnd 5,20 . (3) Hnd 5,25 . (4) Hnd 5,42 . (5) Hnd 21,27 . (6) Hnd 22,17 . (7) Hnd 24,12 . (8) Hnd 24,18 . (9) Hnd 26,21 .
Lc 2,46.12.
en (in, met) . Taalgebruik in het NT : en
(in) . Taalgebruik in Lc : en
(in) . Hebr. bë . Fr. en / dans . Ned. in .
Lc (288) . Lc 2 (23) : (1) Lc
2,1 . (2) Lc
2,6 . (3) Lc
2,7 . (4) Lc
2,8 . (5) Lc
2,11 . (6) Lc
2,12 . (7) Lc
2,14 . (8) Lc
2,16 . (9) Lc
2,19 . (10) Lc
2,21 . (11) Lc
2,23 . (12) Lc
2,24 . (13) Lc
2,25 . (14) Lc
2,27 . (15) Lc
2,29 . (16) Lc
2,34 . (17) Lc
2,36 . (18) Lc
2,43 . (19) Lc
2,44 . (20) Lc
2,46 . (21) Lc
2,49 . (22) Lc
2,51 . (23) Lc
2,52 .
Lc 2,46.16. kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Taalgebruik in Lc : kai (en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et . Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und . Lc (822) . Lc 2 (+ 39 / - 13 = 52) . Lc 2,1-20 (+ 12 / - 8) . Lc 2,21-40 (+ 15 / - 5 = 20) . Lc 2,41-52 (+ 12 / - 0 = 12) .
Lc 2,46.17.
act. part. praes. acc. mann. enk. akouonta van het werkw. akouô (horen)
. Taalgebruik in het NT : akouô
(horen) . Taalgebruik in Lc : akouô
(horen) . Beide zijn verwant met elkaar . oor < Lat. aus , auris , zie
Gr. ous / ôs , ôtis . auscultare (het oor lenen aan , toehoren ,
aanhoren) -> écouter .
Lc (1) Lc
2,46 . Een vorm van akouô (horen) in Lc in 58 verzen , in Lc 2 (4)
: (1) Lc
2,18 . (2) Lc
2,20 . (3) Lc
2,46 . (4) Lc
2,47 .
Lc 2,46.19. kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Taalgebruik in Lc : kai (en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et . Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und . Lc (822) . Lc 2 (+ 39 / - 13 = 52) . Lc 2,1-20 (+ 12 / - 8) . Lc 2,21-40 (+ 15 / - 5 = 20) . Lc 2,41-52 (+ 12 / - 0 = 12) .
Lc 2,47 - Lc 2,47 : 8. De twaalfjarige Jezus in de tempel : Lc 2,41-52 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 2 -- Lc 2,41 - Lc 2,42 - Lc 2,43 - Lc 2,44 - Lc 2,45 - Lc 2,46 - Lc 2,47 - Lc 2,48 - Lc 2,49 - Lc 2,50 - Lc 2,51 - Lc 2,52 -- Lc (Lucas) -- Lc 2 -- Lc 2,1-20 - Lc 2,21-40 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [47] And all that heard him were astonished at his understanding
and answers.
Luther-Bibel .
Tekstanalyse van Lc 2,47 . Het vers Lc 2,47 telt 13 woorden en 69 (3 X 23) letters . De getalwaarde van Lc 2,47 is 7750 (2 X 5³ X 31) .
In Lc 2,41-52 is Jezus voor het eerst zelf aan het woord , waarop de reactie van de toehoorders volgt . In Lc 4,16-30 treedt Jezus voor het eerst op en wel in zijn vaderstad Nazaret . In Hnd 9,1-22 treedt Saulus na zijn bekering voor het eerst op in Damascus , waarop toehoorders reageren , gelijkaardig aan Lc 4,22 . In Hnd 2,1-13 reageren de toehoorders bij het gebeuren van Pinksteren .
Lc 2,47.1. ind. imperf. 3de pers. meerv. εξισταντο = existanto (zij waren buiten zichzelf) van het werkw. εξισταμαι = existamai (uit (buiten) zichzelf staan , boven zichzelf uitstijgen , zichzelf overstijgen , uit zijn evenwicht geraken) . Taalgebruik in het NT : existamai (buiten zichzelf zijn , (ontsteld / ontzet zijn) . Taalgebruik in de LXX : existamai (buiten zichzelf zijn , (ontsteld / ontzet zijn) . Taalgebruik in Lc : existamai (buiten zichzelf zijn , (ontsteld / ontzet zijn) . Het werkwoord εξισταμαι = existèmai roept de gedachte op dat men uit zijn evenwicht geraakte , dat het gebeurde niet overeenkomt met wat men over een persoon (personen) of situatie dacht en bijgevolg vragen opriep . Bij εξισταμαι = existèmai wordt het voor-oordeel aan het wankelen gebracht . Bijbel : (1) Gn 43,33 . (2) Mt 12,23 . (3) Mc 6,51 . (4) Lc 2,47 . (5) Hnd 2,7 . (6) Hnd 2,12 . (7) Hnd 9,21 . Een vorm van εξισταμαι = existamai (uit (buiten) zichzelf staan , boven zichzelf uitstijgen , zichzelf overstijgen , uit zijn evenwicht geraken) in de LXX (74) , in het NT (17) , in Lc (3) : (1) Lc 2,47 . (2) Lc 8,56 . (3) Lc 24,22 .
1. | 1. | 2. | 3. | 4. | 5. | 6. | 7. |
2. | Gn 43,33 | Mt 12,23 | Mc 6,51 | Lc 2,47 | Hnd 2,7 | Hnd 2,12 | Hnd 9,21 |
3. | existanto de (zij waren echter buiten zichzelf) | kai existanto (en zij waren buiten zichzelf) | existanto (zij waren buiten zichzelf) | existanto de (zij waren echter buiten zichzelf) | existanto de (zij waren echter buiten zichzelf) | existanto de (zij waren echter buiten zichzelf) | existanto de (zij waren echter buiten zichzelf) |
4. | hoi anthrôpoi (de mensen) ekastos pros ton adelfou autou (ieder tot zijn broer) | pantes oi ochloi (alle menigten) | (en heautois = onder elkaar) | pantes oi akouontes (alle toehoorders) | "pantes" (allen) | pantes (allen) | pantes oi akouontes (alle toehoorders) |
5. | kai elegon (en ze zeiden) | kai ethaumazon legontes (en zij waren verwonderd zeggend) | kai dièporoun allos pros allon legontes (en zij waren in verlegenheid, de ene tot de ander zeggend) | kai elegon (en ze zeiden) | |||
6. | mèti outos estin ho (is deze niet de ...) | ouch idou hapantes houtoi eisin (zie zijn niet al dezen) | ti thelei touto einai ; | ouch houtos estin ho (is deze niet) | |||
7. | 117. Genezing van een blinde en een stomme bezetene : Mt 12,22-23 - Mt 9,32-34 - Lc 11,14 | 152. Jezus wandelt op het meer : Mc 6,45-52 - Mt 14,22-33 . | 8. De twaalfjarige Jezus in de tempel : Lc 2,41-52 | Hnd 2,1-13 : Pinksteren | Hnd 2,1-13 : Pinksteren | Saulus in Damascus : Hnd 9,1-22 . |
- In de 7 verzen begint slechts één vers met και = kai (en) : Mt 12,23 . In de andere 6 verzen staan het vervoegd werkwoord εξισταντο = existanto (zij waren buiten zichzelf) vooraan de zin , gevolgd door het partikel δε = de (echter) . Op het vervoegd werkwoord volgt in 5 verzen het onderwerp . In 4 verzen is het παντες = pantes (allen) , al dan niet zelfstandig gebruikt . In 4 verzen volgt een nevenschikkende zin . In deze 4 zinnen is een vorm van het werkwoord λεγω = legô (zeggen) te vinden . Hierop volgt dan een vraag , die de verrassing verwoordt .
Lc 2,47.2.
de (echter) , afkorting d' . Taalgebruik in het NT : de
(echter) . Taalgebruik in Lc : de
(echter) . Partikel . Het staat steeds als tweede woord in de zin . Het
kan een lichte tegenstelling aanduiden . Om een verandering van personage of
situatie in de zin aan te duiden .
Lc (478 + 5 = 483) . Lc 2 (9) : (1) Lc
2,1 . (2) Lc
2,4 . (3) Lc
2,6 . (4) Lc
2,17 . (5) Lc
2,19 . (6) Lc
2,35 . (7) Lc
2,40 . (8) Lc
2,44 . (9) Lc
2,47 .
Lc 2,47.1. - 2. existanto de (zij waren echter buiten zichzelf) . In de zeven verzen begint slechts één vers met kai (en) : Mt 12,23 . In de zes andere verzen staat het vervoegd werkwoord existanto (zij waren buiten zichzelf) vooraan de zin , gevolgd door het partikel de (echter) . Op het vervoegd werkwoord volgt in vijf verzen het onderwerp . In vier verzen is het pantes (allen) , al dan niet zelfstandig gebruikt . In vier verzen volgt een nevenschikkende zin . In deze vier zinnen is een vorm van het werkwoord legô (zeggen) te vinden . Hierop volgt dan een vraag , die de verrassing verwoordt .
Lc 2,47.4.
nom. mann. mv. hoi van het bep. lidw. ho , hè , to (de - het) . Taalgebruik
in het NT : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Lc (165) . Lc 2 (7) : (1) Lc
2,15 . (2) Lc
2,18 . (3) Lc
2,20 . (4) Lc
2,30 . (5) Lc
2,41 . (6) Lc
2,43 . (7) Lc
2,47 .
1. | Lc 2,18 | Lc 2,33 | Lc 2,47 | Lc 4,22 | Hnd 2,7 | Hnd 2,12 | Hnd 9,21 |
2. | kai (en) | kai (en) | existanto de (waren echter buiten zichzelf ) | kai (en) | existanto de (zij waren echter buiten zichzelf) | existanto de (zij waren echter buiten zichzelf) | existanto de (zij waren echter buiten zichzelf) |
3. | pantes hoi akousantes (allen die gehoord hadden) | ... ho patèr autou kai hè mètèr (zijn vader en zijn moeder) | pantes hoi akouontes autou (allen die hem hoorden) | pantes (allen) | pantes oi akouontes (alle toehoorders) | ||
4. | ethaumasan (zij waren verwonderd) | èn ... thaumazontes (zijnde... verwonderd) | ethaumazon (zij waren verwonderd) | kai ethaumazon legontes (en zij waren verwonderd zeggend) | kai dièporoun allos pros allon legontes (en zij waren in verlegenheid, de ene tot de ander zeggend) | kai elegon (en ze zeiden) | |
5. | peri tôn lalèthentôn hupo tôn poimenôn pros autous (over wat door de herders tot hen was gezegd) | epi tois laloumenois (over wat gezegd werd) | epi tèi sunesei kai tais apokrisesin autou (over zijn kennis en zijn antwoorden) | epi tois logois tès charitos tois ekporeuomenois ek tou stomatos autou (over de woorden van genade, komende uit zijn mond) kai elegon (en zij zeiden) | |||
6. | ouchi houtos estin... (is deze niet... ) | ouch idou hapantes houtoi eisin (zie zijn niet al dezen) | ouch houtos estin ho (is deze niet) | ||||
7. | 6. Geboorte van Jezus : Lc 2,1-20 | 7. Jezus' besnijdenis en opdracht in de tempel. Simeon en Anna : Lc 2,21-40 | 8. De twaalfjarige Jezus in de tempel : Lc 2,41-52 | 22. Prediking te Nazaret en verwerping : Lc 4,16-30 - Mc 6,1-6a - Mt 13,53-58 | Hnd 2,1-13 : Pinksteren | Hnd 2,1-13 : Pinksteren | Saulus in Damascus : Hnd 9,1-22 . |
Lc 2,47.5.
act. part. praes. nom. mann. mv. akouontes (horende) van het werkw. akouô
(horen) . Taalgebruik in het NT : akouô
(horen) . Taalgebruik in Lc : akouô
(horen) . Beide zijn verwant met elkaar . oor < Lat. aus , auris , zie
Gr. ous / ôs , ôtis . auscultare (het oor lenen aan , toehoren ,
aanhoren) -> écouter .
Lc (5) : (1) Lc
2,47 . (2) Lc
4,28 . (3) Lc
8,10 . (4) Lc
8,21 . (5) Lc
11,28 . Een vorm van akouô (horen) in Lc in 58 verzen , in Lc 2 (4)
: (1) Lc
2,18 . (2) Lc
2,20 . (3) Lc
2,46 . (4) Lc
2,47 .
Lc 2,47.7.
epi (op, bij) . Afkortingen : ep' en ef' . Taalgebruik in het NT : epi
(op, bij) . Taalgebruik in Lc : epi
(op, bij) . Ned. op .
Lc (104 + 25 + 20 = 149) . Lc 2 (5 + 2 = 7) . epi (5) : (1) Lc
2,8 . (2) Lc
2,14 . (3) Lc
2,20 . (4) Lc
2,33 . (5) Lc
2,47 . ep' (2) : (1) Lc
2,25 . (2) Lc
2,40 .
Lc 2,47.8.
bep. lidw. dat. vr. enk. tè(i) (de) van het bepaald lidwoord ho , hè
, to (de - het) . Taalgebruik in het NT : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Lc (119) . Lc 2 (11) : (1) Lc
2,5 . (2) Lc
2,8 . (3) Lc
2,16 . (4) Lc
2,19 . (5) Lc
2,21 . (6) Lc
2,38 . (7) Lc
2,41 . (8) Lc
2,44 . (9) Lc
2,47 . (10) Lc
2,51 . (11) Lc
2,52 .
Lc 2,47.10. kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Taalgebruik in Lc : kai (en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et . Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und . Lc (822) . Lc 2 (+ 39 / - 13 = 52) . Lc 2,1-20 (+ 12 / - 8) . Lc 2,21-40 (+ 15 / - 5 = 20) . Lc 2,41-52 (+ 12 / - 0 = 12) .
Lc 2,47.11.
bepaald lidw. dat. vr. mv. tais . Taalgebruik in het NT : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Lc (33) . Lc 2 (2) : (1) Lc
2,1 . (2) Lc
2,47 .
Lc 2,48 - Lc 2,48 : 8. De twaalfjarige Jezus in de tempel : Lc 2,41-52 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 2 -- Lc 2,41 - Lc 2,42 - Lc 2,43 - Lc 2,44 - Lc 2,45 - Lc 2,46 - Lc 2,47 - Lc 2,48 - Lc 2,49 - Lc 2,50 - Lc 2,51 - Lc 2,52 -- Lc (Lucas) -- Lc 2 -- Lc 2,1-20 - Lc 2,21-40 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [48] And when they saw him, they were amazed: and his mother
said unto him, Son, why hast thou thus dealt with us? behold, thy father and
I have sought thee sorrowing.
Luther-Bibel .
Tekstuitleg van Lc 2,48 .
Lc 2,48.1. kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Taalgebruik in Lc : kai (en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et . Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und . Lc (822) . Lc 2 (+ 39 / - 13 = 52) . Lc 2,1-20 (+ 12 / - 8) . Lc 2,21-40 (+ 15 / - 5 = 20) . Lc 2,41-52 (+ 12 / - 0 = 12) .
Lc 2,48.3.
pers. voornaamw. 3de pers. enk. acc. mann. enk. auton (hem) van het pers. voornaamw.
autos (hij - hem) . Taalgebruik in het NT : voornaamwoord
autos . Taalgebruik in Lc. : voornaamwoord
autos .
Lc (184) . Lc 2 (9) : (1) Lc
2,4 . (2) Lc
2,7 . (3) Lc
2,21 . (4) Lc
2,22 . (5) Lc
2,25 . (6) Lc
2,44 . (7) Lc
2,45 . (8) Lc
2,46 . (9) Lc
2,48 .
Lc 2,48.4. pass. aor. 3de pers. mv. exeplagèsan (zij waren buiten zichzelf van verbazing) van het werkw. ekplèssomai (buiten zichzelf raken van angst , verbazing , vreugde , bewondering) . Overlopen van . Taalgebruik in het NT : ekplèssomai (buiten zichzelf raken, ontzet zijn) . Taalgebruik in Lc : ekplèssomai (buiten zichzelf raken, ontzet zijn) . Lc (1) Lc 2,48 . Een vorm van ekplèssomai (buiten zichzelf raken van angst , verbazing , vreugde , bewondering) in Lc in 3 verzen : (1) Lc 2,48 . (2) Lc 4,32 . (3) Lc 9,43 .
Lc 2,48.5. kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Taalgebruik in Lc : kai (en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et . Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und . Lc (822) . Lc 2 (+ 39 / - 13 = 52) . Lc 2,1-20 (+ 12 / - 8) . Lc 2,21-40 (+ 15 / - 5 = 20) . Lc 2,41-52 (+ 12 / - 0 = 12) .
Lc 2,48.8.
pers. voornaamw. 3de pers. enk. acc. mann. enk. auton (hem) van het pers. voornaamw.
autos (hij - hem) . Taalgebruik in het NT : voornaamwoord
autos . Taalgebruik in Lc. : voornaamwoord
autos .
Lc (184) . Lc 2 (9) : (1) Lc
2,4 . (2) Lc
2,7 . (3) Lc
2,21 . (4) Lc
2,22 . (5) Lc
2,25 . (6) Lc
2,44 . (7) Lc
2,45 . (8) Lc
2,46 . (9) Lc
2,48 .
Lc 2,48.13. nom. + acc. onz. enk. ti van het voornaamwoord tis . Taalgebruik in het NT : voornaamwoord tis . Taalgebruik in Lc : voornaamwoord tis . Ned. wie , wat ? deze , dat ! Lc (66) . Lc 2 (2) : (1) Lc 2,48 . (2) Lc 2,49 .
Lc 2,48.15. pers. voornaamw. dat. mv. hèmin (ons) van het pers. voornaamw. hèmeis . Taalgebruik in het NT : persoonlijk voornaamwoord . Taalgebruik in Lc : persoonlijk voornaamwoord . hèmin . Lc (22) : (1) Lc 1,1 . (2) Lc 1,2 . (3) Lc 1,73 . (4) Lc 2,15 . (5) Lc 2,48 . (6) Lc 4,34 . (7) Lc 7,5 . (8) Lc 7,16 . (9) Lc 9,13 . (10) Lc 10,11 . (11) Lc 10,17 . (12) Lc 11,3 . (13) Lc 11,4 . (14) Lc 13,25 . (15) Lc 17,5 . (16) Lc 20,2 . (17) Lc 20,28 . (18) Lc 22,8 . (19) Lc 22,67 . (20) Lc 23,18 . (21) Lc 24,24 . (22) Lc 24,32 .
Lc 2,48.17. ιδου = idou (zie) . Taalgebruik in het NT : idou
(zie) . Taalgebruik in LXX : idou
(zie) . Taalgebruik in Lc : idou
(zie) . Taalgebruik in Hnd : idou
(zie) . Lc (55) . Lc 1 (6) : (1) Lc
1,20 . (2) Lc
1,31 . (3) Lc
1,36 . (4) Lc
1,38 . (5) Lc
1,44 . (6) Lc
1,48 . Lc 2 (4) : (1) Lc
2,10 . (2) Lc
2,25 . (3) Lc
2,34 . (4) Lc
2,48 . Lc 24 (3) : (1) Lc
24,4 . (2) Lc
24,13 . (3) Lc
24,49 . Hnd (23) .
Zowel Mt als Lc gebruiken veelvuldig ιδου = idou (zie) .
idou (zie) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
1229 | 1037 | 192 | 59 | 7 | 55 | 4 | 23 | 19 | 25 | 121 | 125 |
Lc 1 | Lc 2 | Lc 3 | Lc 4 | Lc 5 | Lc 6 | Lc 7 | Lc 8 | Lc 9 | Lc 10 | Lc 11 | Lc 12 | Lc 13 | Lc 14 | Lc 15 | Lc 16 | Lc 17 | Lc 18 | Lc 19 | Lc 20 | Lc 21 | Lc 22 | Lc 23 | Lc 24 | |
55 | 6 | 4 | 0 | 0 | 2 | 1 | 5 | 1 | 3 | 3 | 3 | 0 | 6 | 1 | 1 | 0 | 2 | 2 | 3 | 0 | 0 | 5 | 4 | 3 |
- הֵן / הֶנֵּה = hen / hinneh (zie) . Taalgebruik
in Tenakh : hen
/ hinneh (zie) . Getalwaarde : he = 5 , nun = 14 of 50 ; totaal : 19 OF
55 (5 X 11) . Structuur : 5 - 5 . De som van de elementen is telkens 1 . Tenakh (495) . Pentateuch (96) . Eerdere Profeten (153) . Latere Profeten (140) . 12 Kleine
Profeten (29) . Geschriften (77) .
- Lat. ecce . E. behold. D. Siehe . Fr. voici < vois ici .
Lc 2,48.19. nom. mann. enk. patèr (vader) . Taalgebruik in het NT : patèr
(vader) . Taalgebruik in Mc : patèr
(vader) . Taalgebruik in Lc : patèr
(vader) .
Lc (15) : (1) Lc
1,67 . (2) Lc
2,33 . (3) Lc
2,48 . (4) Lc
6,36 . (5) Lc
10,21 . (6) Lc
10,22 . (7) Lc
11,13 . (8) Lc
12,30 . (9) Lc
12,32 . (10) Lc
12,53 . (11) Lc
15,20 . (12) Lc
15,22 . (13) Lc
15,27 . (14) Lc
15,28 . (15) Lc
22,29 .
Lc 2,48.21. kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Taalgebruik in Lc : kai (en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et . Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und . Lc (822) . Lc 2 (+ 39 / - 13 = 52) . Lc 2,1-20 (+ 12 / - 8) . Lc 2,21-40 (+ 15 / - 5 = 20) . Lc 2,41-52 (+ 12 / - 0 = 12) .
23.
Lc 2,49 - Lc 2,49 : 8. De twaalfjarige Jezus in de tempel : Lc 2,41-52 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 2 -- Lc 2,41 - Lc 2,42 - Lc 2,43 - Lc 2,44 - Lc 2,45 - Lc 2,46 - Lc 2,47 - Lc 2,48 - Lc 2,49 - Lc 2,50 - Lc 2,51 - Lc 2,52 -- Lc (Lucas) -- Lc 2 -- Lc 2,1-20 - Lc 2,21-40 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [49] And he said unto them, How is it that ye sought me?
wist ye not that I must be about my Father's business?
Luther-Bibel .
Tekstuitleg van Lc 2,49 .
Lc 2,49.1. kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Taalgebruik in Lc : kai (en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et . Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und . Lc (822) . Lc 2 (+ 39 / - 13 = 52) . Lc 2,1-20 (+ 12 / - 8) . Lc 2,21-40 (+ 15 / - 5 = 20) . Lc 2,41-52 (+ 12 / - 0 = 12) .
1. - 2. και ειπεν = kai eipen (en hij zei) . NT (140) . Lc () . Lc 1 (4) : (1) Lc
1,18 . (2) Lc
1,30 . (3) Lc
1,42 . (4) Lc
1,46 . Lc 2 (4) : (1) Lc 2,10 . (2) Lc 2,28 . (3) Lc 2,34 . (4) Lc 2,49 .
- ειπεν δε = eipen de (hij zei echter) in NT (78) . Lc (52) . Lc 1 (3) : (1) Lc
1,13 . (2) Lc
1,34 . (3) Lc
1,38 . Lc 2 (0) .
- Hebreeuws . וַיּאֹמֶר = wajj´omèr (en hij zei) < prefix verbindingswoord wë
+ werkwoordvorm qal act. imperf. 3de pers. mann. enk. van het werkw. אמר = ´-m-r (zeggen) . Taalgebruik in Tenakh : ´âmar
(zeggen) . Getalwaarde : aleph = 1 , mem
= 13 of 40 , resj = 20 of 200 ; totaal : 34 (2 X 17) of 241 (priemgetal) . Structuur : 1 - 4 - 2 . De som van de elementen is telkens 7 . Tenakh
(1879) . Pentateuch (594) . Eerdere Profeten (868) . Latere Profeten (120) .
12 Kleine Profeten (56) . Geschriften (241) .
Lc 2,49.1. - 3. και ειπεν προς = kai eipen pros (en hij zei tot) . NT (15) : (1) Lc 2,34 . (2) Lc 2,49 . (3) Lc 3,14 . (4) Lc 4,23 . (5) Lc 5,10 . (6) Lc 8,22 . (7) Lc 9,3 . (8) Lc
9,50 . (9) Lc 11,5 . (10) Lc 19,5 . (11) Lc 19,13 . (12) Lc 22,15 . (13) Hnd 7,3 . (14) Hnd 9,10 . (15) Hnd 22,21 .
- ειπεν δε προς = eipen de pros (hij zei echter tot) . Lc (17) : (1) Lc
1,13 . (2) Lc
7,50 . (3) Lc
9,13 . (4) Lc
9,14 . (5) Lc
9,59 . (6) Lc
9,62 . (7) Lc
12,15 . (8) Lc
12,22 . (9) Lc
13,7 . (10) Lc
15,3 . (11) Lc
17,1 . (12) Lc
17,22 . (13) Lc
18,9 . (14) Lc
19,9 . (15) Lc
20,41 . (16) Lc
24,17 . (17) Lc
24,44 .
Lc 2,49.1. - 4. και ειπεν προς αυτους = kai eipen pros autous (en hij zei tot hen) . NT (= Lc) (8) : (1) Lc 2,49 . (2) Lc 3,14 . (3) Lc 4,23 . (4) Lc 8,22 . (5) Lc 9,3 . (6) Lc 11,5 . (7) Lc 19,13 . (8) Lc 22,15 .
- ειπεν δε προς αυτους = eipen de pros autous (hij zei echter tot hen) . NT (6) : (1) Lc 9,13 . (2) Lc 12,15 . (3) Lc 15,3 . (4) Lc
20,41 . (5) Lc 24,17 . (6) Hnd
1,7 .
- και ειπεν αυτοις = kai eipen autois (en hij zei hen) . NT (30) . Slechts in de evangelies . Lc (9) : (1) Lc
2,10 . (2) Lc
9,48 . (3) Lc
13,22 . (4) Lc
16,15 . (5) Lc
22,35 . (6) Lc
22,46 . (7) Lc
24,19 . (8) Lc
24,38 . (9) Lc
24,46 .
- ειπεν δε αυτοις = eipen de autois (hij zei echter aan hen) . NT (7) : (1) Lc 8,25 . (2) Lc 9,20 . (3) Lc 10,18 . (4) Lc 11,2 . (5) Lc
22,67 . (6) Lc
24,44 . (7) Joh
6,35 .
- וַיּאֹמֶר לָהֶם = wajjo´mèr lâhèm (en hij zei hen) . Tenakh (39) . Pentateuch (9) : (1) Gn 1,28 . (2) Gn 9,1 . (3) Gn 29,4 . (4) Gn 29,5 . (5) Gn 29,6 . (6) Gn 44,15 . (7) Ex 17,2 . (8) Ex 32,27 . (9) Nu 20,10 .
- וַיּאֹמֶר אֲלֵיהֶם = wajjo´mèr ´äle(j)hèm (en hij zei tot hen) . Tenakh (2) : (1) Gn 34,14 . (2) Joz 9,21 .
Lc 2,49.5. nom. + acc. onz. enk. ti van het voornaamwoord tis . Taalgebruik in het NT : voornaamwoord tis . Taalgebruik in Lc : voornaamwoord tis . Ned. wie , wat ? deze , dat ! Lc (66) . Lc 2 (2) : (1) Lc 2,48 . (2) Lc 2,49 .
Lc 2,49.6.
hoti (dat, omdat) . Taalgebruik in NT : hoti
(dat, omdat) . Taalgebruik in Lc : hoti
(dat, omdat) .
Lc (160) . Lc 2 (4) : (1) Lc
2,11 . (2) Lc
2,23 . (3) Lc
2,30 . (4) Lc
2,49 .
Lc 2,49.8. acc. enk. persoonl. voornaamw. 2de pers. enk. . Taalgebruik in NT : persoonlijk voornaamwoord . Taalgebruik in Lc : persoonlijk voornaamwoord . Lc (40) . Lc (1) Lc 2,49 .
Lc 2,49.9. ou - ouk - ouch (niet) of betrekk. voornaamw. gen. mann. en onz. enk (hou) . Taalgebruik in het NT : ou - ouk - ouch (niet) . Taalgebruik in Lc : ou - ouk - ouch (niet) . Lc 2 (5) : ou . Lc (84) . Lc 2 (1) Lc 2,50 . ouk . Lc (92) . Lc 2 (4) : (1) Lc 2,7 . (2) Lc 2,37 . (3) Lc 2,43 . (4) Lc 2,49 .
Lc 2,49.12.
en (in, met) . Taalgebruik in het NT : en
(in) . Taalgebruik in Lc : en
(in) . Hebr. bë . Fr. en / dans . Ned. in .
Lc (288) . Lc 2 (23) : (1) Lc
2,1 . (2) Lc
2,6 . (3) Lc
2,7 . (4) Lc
2,8 . (5) Lc
2,11 . (6) Lc
2,12 . (7) Lc
2,14 . (8) Lc
2,16 . (9) Lc
2,19 . (10) Lc
2,21 . (11) Lc
2,23 . (12) Lc
2,24 . (13) Lc
2,25 . (14) Lc
2,27 . (15) Lc
2,29 . (16) Lc
2,34 . (17) Lc
2,36 . (18) Lc
2,43 . (19) Lc
2,44 . (20) Lc
2,46 . (21) Lc
2,49 . (22) Lc
2,51 . (23) Lc
2,52 .
Lc 2,49.13.
bepaald lidwoord datief onzijdig meervoud tois van het bep. lidw. ho , hè
to (de - het) . Taalgebruik in het NT : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Lc (65) . Lc 2 (4) : (1) Lc
2,33 . (2) Lc
2,38 . (3) Lc
2,44 . (4) Lc
2,49 .
Lc 2,49.14.
bep. lidw. gen. mann. en onz. enk. tou van het bepaald lidw. ho - hè
- to (de - het) . Taalgebruik in het NT : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Lc (272) . Lc 2 (11) : (1) Lc
2,6 . (2) Lc
2,17 . (3) Lc
2,21 . (4) Lc
2,22 . (5) Lc
2,24 . (6) Lc
2,25 . (7) Lc
2,26 . (8) Lc
2,27 . (9) Lc
2,37 . (10) Lc
2,41 . (11) Lc
2,49 .
Lc 2,49.17. act. ind. praes. 3de pers. enk. dei (hij / het moet) . Taalgebruik in het NT : dei (moet) . Taalgebruik in Lc : dei (moet) . Taalgebruik in Hnd : dei (moet) . Lc (12) : (1) Lc 2,49 . (2) Lc 4,43 . (3) Lc 9,22 . (4) Lc 12,12 . (5) Lc 13,14 . (6) Lc 13,33 . (7) Lc 17,25 . (8) Lc 19,5 . (9) Lc 21,9 . (10) Lc 22,37 . (11) Lc 24,7 . (12) Lc 24,44 . Een vorm van dei (hij / het moet) in Lc in 18 verzen : (1) Lc 2,49 . (2) Lc 4,43 . (3) Lc 9,22 . (4) Lc 11,42 . (5) Lc 12,12 . (6) Lc 13,14 . (7) Lc 13,16 . (8) Lc 13,33 . (9) Lc 15,32 . (10) Lc 17,25 . (11) (1) Lc 18,1 . (12) Lc 19,5 . (13) Lc 21,9 . (14) Lc 22,7 . (15) Lc 22,37 . (16) Lc 24,7 . (17) Lc 24,26 . (18) Lc 24,44 . In Lc : 3 vormen van dei (hij / het moet) in 13 / 24 hoofdstukken en in 18 verzen . In Hnd : 4 vormen van dei (hij / het moet) in 18 / 28 hoofdstukken en in 24 verzen .
Lc 2,50 - Lc 2,50 : 8. De twaalfjarige Jezus in de tempel : Lc 2,41-52 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 2 -- Lc 2,41 - Lc 2,42 - Lc 2,43 - Lc 2,44 - Lc 2,45 - Lc 2,46 - Lc 2,47 - Lc 2,48 - Lc 2,49 - Lc 2,50 - Lc 2,51 - Lc 2,52 -- Lc (Lucas) -- Lc 2 -- Lc 2,1-20 - Lc 2,21-40 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [50] And they understood not the saying which he spake unto
them.
Luther-Bibel .
Tekstuitleg van Lc 2,50 .
1. kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Taalgebruik in Lc : kai (en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et . Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und . Lc (822) . Lc 2 (+ 39 / - 13 = 52) . Lc 2,1-20 (+ 12 / - 8) . Lc 2,21-40 (+ 15 / - 5 = 20) . Lc 2,41-52 (+ 12 / - 0 = 12) .
Lc 2,50.3. ou - ouk - ouch (niet) of betrekk. voornaamw. gen. mann. en onz. enk (hou) . Taalgebruik in het NT : ou - ouk - ouch (niet) . Taalgebruik in Lc : ou - ouk - ouch (niet) . Lc 2 (5) : ou . Lc (84) . Lc 2 (1) Lc 2,50 . ouk . Lc (92) . Lc 2 (4) : (1) Lc 2,7 . (2) Lc 2,37 . (3) Lc 2,43 . (4) Lc 2,49 .
Lc 2,50.8.
actief indicatief aorist derde persoon enkelvoud elalèsen (hij sprak)
van het werkw. laleô (lallen, spreken, praten) . Taalgebruik in het NT
: laleô
(lallen, spreken, praten) . Taalgebruik in Lc : laleô
(lallen, spreken, praten) .
Lc (5) : (1) Lc
1,55 . (2) Lc
1,70 . (3) Lc
2,50 . (4) Lc
11,14 . (5) Lc
24,6 . Een vorm van laleô (lallen, spreken, praten) in Lc in 31 verzen
. In 7 verzen in Lc 2 : (1) Lc
2,15 . (2) Lc
2,17 . (3) Lc
2,18 . (4) Lc
2,20 . (5) Lc
2,33 . (6) Lc
2,38 . (7) Lc
2,50 .
Lc 2,50.9.
pers. voornaamw. dat. mann. en onz. mv. autois (aan hen) . Taalgebruik in het
NT : voornaamwoord
autos . Taalgebruik in Lc. : voornaamwoord
autos .
Lc (89) . Lc 2 (6) : (1) Lc
2,7 . (2) Lc
2,9 . (3) Lc
2,10 . (4) Lc
2,17 . (5) Lc
2,50 . (6) Lc
2,51 .
Lc 2,51 - Lc 2,51 : 8. De twaalfjarige Jezus in de tempel : Lc 2,41-52 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 2 -- Lc 2,41 - Lc 2,42 - Lc 2,43 - Lc 2,44 - Lc 2,45 - Lc 2,46 - Lc 2,47 - Lc 2,48 - Lc 2,49 - Lc 2,50 - Lc 2,51 - Lc 2,52 -- Lc 2,1-20 - Lc 2,21-40 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [51] And he went down with them, and came to Nazareth, and
was subject unto them: but his mother kept all these sayings in her heart.
Luther-Bibel .
Tekstuitleg van Lc 2,51 . Het vers Lc 2,51 . Het vers Lc 2,51 telt 25 (5²) woorden en 116 (2² X 29) letters . De getalwaarde van Lc 2,51 is 11261 .
Lc 2,51.1. kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Taalgebruik in Lc : kai (en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et . Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und . Lc (822) . Lc 2 (+ 39 / - 13 = 52) . Lc 2,1-20 (+ 12 / - 8) . Lc 2,21-40 (+ 15 / - 5 = 20) . Lc 2,41-52 (+ 12 / - 0 = 12) .
Lc 2,51.2. act. ind. aor. 3de pers. enk. katebè (hij daalde af) van het werkw. katabainô (neerdalen, afdalen) . Taalgebruik in het NT : katabainô (neerdalen, afdalen) . Taalgebruik in Lc : katabainô (neerdalen, afdalen) . Lc (4) : (1) Lc 2,51 . (2) Lc 8,23 . (3) Lc 18,14 . (4) Lc 19,6 . Een vorm van katabainô (neerdalen, afdalen) in Lc in 13 verzen : (1) Lc 2,51 . (2) Lc 3,22 . (3) Lc 6,17 . (4) Lc 8,23 . (5) Lc 9,54 . (6) Lc 10,15 . (7) Lc 10,30 . (8) Lc 10,31 . (9) Lc 17,31 . (10) Lc 18,14 . (11) Lc 19,5 . (12) Lc 19,6 . (13) Lc 22,44 .
Lc 2,51.
3. meta (met , na) . Afkortingen : met' of meth' . Taalgebruik in het NT :
meta
(na , met) . Taalgebruik in Mc : meta
(na , met) . Voorzetsel . Hebr. `im . - Lat. cum . Ned. met (Gr. me - ta
= met die dingen) . D. mit . E. with . Fr. avec (< apud hoc : met dat) .
- Lat. post-quam . Ned. na-dat . D. nachdem . Fr. après (< ad pressum
= tot ge-perst , opeengeperst ; primere , pressum : persen ) . E. after .
Lc (37 + 21 + 4 = 62) . Lc 2 (3) . meta (2) : (1) Lc
2,36 . (2) Lc
2,42 . met' (1) Lc
2,51 .
Lc 2,51.6. ind. aor. 3de pers. enk. èlthen (hij ging) van het werkw. erchomai (gaan, komen) . Taalgebruik in het NT : erchomai (gaan, komen) . Taalgebruik in Lc. : erchomai (gaan, komen) . Lc (17) : (1) Lc 2,27 . (2) Lc 2,51 . (3) Lc 3,3 . (4) Lc 4,16 . (5) Lc 8,41 . (6) Lc 8,47 . (7) Lc 10,33 . (8) Lc 11,31 . (9) Lc 13,6 . (10) Lc 15,20 . (11) Lc 15,30 . (12) Lc 17,27 . (13) Lc 19,5 . (14) Lc 19,10 . (15) Lc 19,18 . (16) Lc 19,20 . (17) Lc 22,7 . Een vorm van erchomai (gaan, komen) in Lc 2 in 4 verzen : (1) Lc 2,16 . (2) Lc 2,27 . (3) Lc 2,44 . (4) Lc 2,51 .
Lc 2,51.7.
eis (naar) . Taalgebruik in het NT : eis
(naar) . Taalgebruik in Lc : eis
(naar) . Voorzetsel van richting . Lat. in . Fr. vers (versus : gedraaid
, gekeerd ; vertere : tourner , draaien) . E. for . Ned. naar . D. nach .
Lc (210) . Lc 2 (12) : (1) Lc
2,3 . (2) Lc
2,4 . (3) Lc
2,15 . (4) Lc
2,22 . (5) Lc
2,27 . (6) Lc
2,28 . (7) Lc
2,32 . (8) Lc
2,34 . (9) Lc
2,39 . (10) Lc
2,41 . (11) Lc
2,45 . (12) Lc
2,51 .
Lc 2,51.8.
nazaret of nazareth (Nazareth) . Taalgebruik in het NT : nazaret
of nazareth (Nazareth) . Taalgebruik in Lc : nazaret
of nazareth (Nazareth) .
Lc (4) : (1) Lc
1,26 . (2) Lc
2,4 . (3) Lc
2,39 . (4) Lc
2,51 .
9. kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Taalgebruik in Lc : kai (en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et . Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und . Lc (822) . Lc 2 (+ 39 / - 13 = 52) . Lc 2,1-20 (+ 12 / - 8) . Lc 2,21-40 (+ 15 / - 5 = 20) . Lc 2,41-52 (+ 12 / - 0 = 12) .
Lc 2,51.10. act. ind. imperf. 3de pers. enk. èn (hij was) van het werkw. eimi (zijn) . Taalgebruik in het NT : eimi (zijn) . Taalgebruik in Lc : eimi (zijn) . Hebr. hâjâh . Lat. esse . Fr. être . Ned. zijn . E. to be . Lc (79) . Lc 2 (7) : (1) Lc 2,7 . (2) Lc 2,25 . (3) Lc 2,26 . (4) Lc 2,33 . (5) Lc 2,36 . (6) Lc 2,40 . (7) Lc 2,51 .
Lc 2,51.12.
pers. voornaamw. dat. mann. en onz. mv. autois (aan hen) . Taalgebruik in het
NT : voornaamwoord
autos . Taalgebruik in Lc. : voornaamwoord
autos .
Lc (89) . Lc 2 (6) : (1) Lc
2,7 . (2) Lc
2,9 . (3) Lc
2,10 . (4) Lc
2,17 . (5) Lc
2,50 . (6) Lc
2,51 .
Lc 2,51.13. kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Taalgebruik in Lc : kai (en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et . Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und . Lc (822) . Lc 2 (+ 39 / - 13 = 52) . Lc 2,1-20 (+ 12 / - 8) . Lc 2,21-40 (+ 15 / - 5 = 20) . Lc 2,41-52 (+ 12 / - 0 = 12) .
Lc 2,51.18. - 20. panta ta rèmata (alle woorden) . Lc (2) : (1) Lc 2,51 . (2) Lc 7,1 .
Lc 2,51.21.
en (in, met) . Taalgebruik in het NT : en
(in) . Taalgebruik in Lc : en
(in) . Hebr. bë . Fr. en / dans . Ned. in .
Lc (288) . Lc 2 (23) : (1) Lc
2,1 . (2) Lc
2,6 . (3) Lc
2,7 . (4) Lc
2,8 . (5) Lc
2,11 . (6) Lc
2,12 . (7) Lc
2,14 . (8) Lc
2,16 . (9) Lc
2,19 . (10) Lc
2,21 . (11) Lc
2,23 . (12) Lc
2,24 . (13) Lc
2,25 . (14) Lc
2,27 . (15) Lc
2,29 . (16) Lc
2,34 . (17) Lc
2,36 . (18) Lc
2,43 . (19) Lc
2,44 . (20) Lc
2,46 . (21) Lc
2,49 . (22) Lc
2,51 . (23) Lc
2,52 .
Lc 2,51.22.
bep. lidw. dat. vr. enk. tè(i) (de) van het bepaald lidwoord ho , hè
, to (de - het) . Taalgebruik in het NT : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Lc (119) . Lc 2 (11) : (1) Lc
2,5 . (2) Lc
2,8 . (3) Lc
2,16 . (4) Lc
2,19 . (5) Lc
2,21 . (6) Lc
2,38 . (7) Lc
2,41 . (8) Lc
2,44 . (9) Lc
2,47 . (10) Lc
2,51 . (11) Lc
2,52 .
Lc 2,52 - Lc 2,52 : 8. De twaalfjarige Jezus in de tempel : Lc 2,41-52 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 2 -- Lc 2,41 - Lc 2,42 - Lc 2,43 - Lc 2,44 - Lc 2,45 - Lc 2,46 - Lc 2,47 - Lc 2,48 - Lc 2,49 - Lc 2,50 - Lc 2,51 - Lc 2,52 -- Lc 2,1-20 - Lc 2,21-40 - Lc 2,41-52 - Lc 2,1-14 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [52] And Jesus increased in wisdom and stature, and in favour
with God and man.
Luther-Bibel .
Tekstuitleg van Lc 2,52 . Het vers Lc 2,52 telt 12 (2² X 3) woorden en 63 (3³ X 7) letters . De getalwaarde van Lc 2,52 is 5969 (47 X 127) . Zie Spr 3,4 .
Lc 2,52.1. kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Taalgebruik in Lc : kai (en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et . Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und . Lc (822) . Lc 2 (+ 39 / - 13 = 52) . Lc 2,1-20 (+ 12 / - 8) . Lc 2,21-40 (+ 15 / - 5 = 20) . Lc 2,41-52 (+ 12 / - 0 = 12) .
Lc 2,52.2.
nom. mann. enk. Ièsous (Jezus) . Taalgebruik in NT : Ièsous
(Jezus) . Taalgebruik in Lc : Ièsous
(Jezus) .
Lc (55) . Lc 2 (3) : (1) Lc
2,21 . (2) Lc
2,43 . (3) Lc
2,52 . Een vorm van Ièsous (Jezus) in Lc in 87 verzen , in Lc 2 in
4 verzen : (1) Lc
2,21 . (2) Lc
2,27 . (3) . Lc
2,43 . (4) Lc
2,52 .
Lc 2,52.3. proekopten . Aorist derde persoon enkelvoud . Hapax in de bijbel . prokoptô : naar voren stoten , vorderingen doen maken , vooruitbrengen , vooruitgaan .
Lc 2,52.4.
en (in, met) . Taalgebruik in het NT : en
(in) . Taalgebruik in Lc : en
(in) . Hebr. bë . Fr. en / dans . Ned. in .
Lc (288) . Lc 2 (23) : (1) Lc
2,1 . (2) Lc
2,6 . (3) Lc
2,7 . (4) Lc
2,8 . (5) Lc
2,11 . (6) Lc
2,12 . (7) Lc
2,14 . (8) Lc
2,16 . (9) Lc
2,19 . (10) Lc
2,21 . (11) Lc
2,23 . (12) Lc
2,24 . (13) Lc
2,25 . (14) Lc
2,27 . (15) Lc
2,29 . (16) Lc
2,34 . (17) Lc
2,36 . (18) Lc
2,43 . (19) Lc
2,44 . (20) Lc
2,46 . (21) Lc
2,49 . (22) Lc
2,51 . (23) Lc
2,52 .
Lc 2,52.5.
bep. lidw. dat. vr. enk. tè(i) (de) van het bepaald lidwoord ho , hè
, to (de - het) . Taalgebruik in het NT : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Lc (119) . Lc 2 (11) : (1) Lc
2,5 . (2) Lc
2,8 . (3) Lc
2,16 . (4) Lc
2,19 . (5) Lc
2,21 . (6) Lc
2,38 . (7) Lc
2,41 . (8) Lc
2,44 . (9) Lc
2,47 . (10) Lc
2,51 . (11) Lc
2,52 .
Lc 2,52.7. kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Taalgebruik in Lc : kai (en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et . Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und . Lc (822) . Lc 2 (+ 39 / - 13 = 52) . Lc 2,1-20 (+ 12 / - 8) . Lc 2,21-40 (+ 15 / - 5 = 20) . Lc 2,41-52 (+ 12 / - 0 = 12) .
Lc 2,52.9. kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Taalgebruik in Lc : kai (en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et . Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und . Lc (822) . Lc 2 (+ 39 / - 13 = 52) . Lc 2,1-20 (+ 12 / - 8) . Lc 2,21-40 (+ 15 / - 5 = 20) . Lc 2,41-52 (+ 12 / - 0 = 12) .
Lc 2,52.10.
dat. vr. enk. chariti van het zelfst. naamw. charis (genade, gratie) .
Taalgebruik in het NT : charis
(genade, gratie) . Taalgebruik in Lc : charis
(genade, gratie) .Begin van een groet . ch - r : L. gratia . Fr. grâce
. Vertaling : gratie , genade , char-me , bevalligheid . We zouden groeten :
aangenaam . Verwante woorden : eucharisteô
(danken) .
Lc (1) Lc
2,52 . Een vorm van charis (genade, gratie) in Lc in 9 verzen : (1) Lc
1,30 . (2) Lc
2,40 . (3) Lc
2,52 . (4) Lc
4,22 . (5) Lc
6,32 . (6) Lc
6,33 . (7) Lc
6,34 . (8) Lc
7,47 . (9) Lc
17,9 .
Lc 2,52.11. παρα = para . Afkorting . παρ' = par' (langs, vanwege)
. Taalgebruik in het NT : para
(langs) . Taalgebruik in de LXX : para
(langs) . Taalgebruik in Lc : para
(langs) .
Lc (20 + 8 = 28) . παρα = para in Lc (20) : (1) Lc
1,30 . (2) Lc
1,37 . (3) Lc
1,45 . (4) Lc
2,1 . (5) Lc
2,52 . (6) Lc
3,13 . (7) Lc
5,1 . (8) Lc
5,2 . (9) Lc
7,38 . (10) Lc
8,5 . (11) Lc
8,12 . (12) Lc
8,35 . (13) Lc
8,41 . (14) Lc
8,49 . (15) Lc
13,2 . (16) Lc
13,4 . (17) Lc
17,16 . (18) Lc
18,27 . (19) Lc
18,35 . (20) Lc
19,7 . παρ' = par' (8) : (1) Lc
6,19 . (2) Lc
6,34 . (3) Lc
9,47 . (4) Lc
10,7 . (5) Lc
11,16 . (6) Lc
11,37 . (7) Lc
12,48 . (8) Lc
18,14 .
para | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. |
para | 677 | 553 | 124 | 13 | 11 | 20 | 21 | 18 | 40 | 1 | 44 | 65 | ||
par' | 238 | 178 | 60 | 4 | 4 | 8 | 10 | 10 | 22 | 2 | 16 | 26 | 21 | 1 |
totaal | 915 | 731 | 184 | 17 | 15 | 28 | 31 | 28 | 62 | 3 | 60 | 91 |
- Linguistics Research Center . The University of Texas at Austin . Uitleg
over Hnd 2,1-13 : http://www.utexas.edu/cola/depts/lrc/eieol/ntgol-9-R.html
.
- Zie website http://www.thesecretofeternallife.com/baptismj.html
. 13. Wonderful things
"Thaumasios." In Mt.21v15. the neuter plural of the adjective "thaumasios," "wonderful," is used as a noun, to speak of the "wonders, or wonderful things," that our Lord did in healing the blind and lame in the Temple, which really incensed ("aganakteo," "to much displease," see Mt.20v24. 26v8. Mk.10v14,41. 14v4. Lk.13v14.) the chief priests and scribes.
"Thaumazo," a verb meaning, "to wonder at, to marvel," occurs 46 times in the New Testament, and shows well the astonishment caused by our Lord's life and ministry. People marvelled at Christ's birth and childhood. Lk.2v18,33. The apostles marvelled at the stilling of the storm in Mt.8v27. and Lk.8v25.. The apostles marvelled when Jesus walked on the water, Mark writes, in Mk.6v51,52., "they were sore amazed in themselves beyond measure and MARVELLED, for they did not consider the miracle of the loaves: for their heart was in a settled state of hardness." "Thaumazo" is used to express the astonishment of the apostles when the fig tree withered. Mt.21v20. "Thaumazo" describes the astonishment of the multitudes at our Lord's miracles. Mt.9v8,33. 15v31. Lk.9v43. 11v14. Jn.5v20. 7v21.; and the effect of the miracles of the early Church, Acts.2v7. 3v12. 4v13.. It is used to describe how the people at Nazareth marvelled, even in their unbelief, at our Lord's gracious and beautiful words in the synagogue, Lk.4v22.; and how our Lord marvelled at the unbelief at Nazareth, Mk.6v6.; and marvelled at the faith of the Centurion in Mt.8v10. and Lk.7v9.. It is used to express the astonishment of Christ's critics at His gracious words and wisdom. Mk.12v17. Lk.4v22. 20v26. Jn.7v15.
THE STRIKING REACTION OF PEOPLE TO THE HOLY SPIRIT'S MIRACLES.
Many remarkable Greek words are used to describe and express the awe, wonder,
amazement, astonishment and fear, that people felt when they saw and reacted
to the workings of God the Holy Spirit.
"Thambeo." Is a verb meaning, "to stupefy with surprise, to astound, to amaze, to astonish," it only occurs in Mk.1v27. 10v24,32. and Acts.9v6., being translated either as "amazed, or astonished" in the Authorised Version. The noun "thambos," means "amazed, astonished, dumbfounded," it is probably derived from a root meaning, "to render immovable, to dumbfound," and is associated with terror as well as astonishment and amazement; it only occurs in Lk.4v36. 5v9. and Acts.3v10..
"Ekthambeo." Is an intensified verb form of "thambeo," meaning "to be greatly amazed, to be greatly frightened," it only occurs four times in the New Testament, all in Mark's Gospel, Mark.9v15. 14v33. and Mark.16v5,6.. In Mark.9v15., we read that the people were "greatly amazed and fearful" when they saw Jesus after His transfiguration, it is quite obvious that they saw the residual glory and majesty of the transfiguration still upon Him after He came down the mountain and met the people, it reminds us of the experience of Moses. 2Cor.3v7-18. Another deeply moving Scripture which uses "ekthambeo" is Mk.14v33., which tells us that our Lord began to be "sore amazed" and deeply troubled and depressed at the extreme conflict and pressure that came upon Him in the garden of Gethsemane; it gives the impression that the pressure was even worse than He expected. In Mk.16v5,6. we see the women who went to the tomb being amazed and frightened at the vision of the angel at the tomb, the angel tells them not to be frightened, but to realise that Jesus is risen from the dead.
"Existèmi," This verb "existèmi," means literally, "to stand out from, to be beside oneself," and so "to be amazed." It occurs 17 times in the New Testament. It occurs once in Matthew's Gospel, in Mt 12,23 , in the imperfect tense "existanto," all the multitude were beside themselves with amazement and excitement at the deliverance of a demon possessed person. It occurs four times in Mark's Gospel; at the healing of the palsied man, Mk.2v12.; it is used in the aorist tense, "exeste," by Christ's family to say He was insane, in Mk.3v21., See Acts.26v24. and 2Cor.5v13. It is used with "ekstasis" in the raising of Jairus's daughter from the dead in Mk.4v52.. It is used in the imperfect tense in Mk.6v51., with "ekthaumazo," when the apostles "were exceedingly beyond measure in themselves were amazed" ("existanto"), and marvelled, ("ethaumazon"), when our Lord walked on the water. "Existemi" is used three times in Luke's Gospel. In Lk.2v47., it is used to show the reaction of people to Christ's understanding and answers in the temple at twelve years of age. In Lk.8v56. it reveals the reaction of Jairus and his wife when Jesus raised their daughter from the dead. In Lk.24v22. it reveals the unreasoning astonishment and unbelief of the apostles to the women's testimony that they had seen the risen Christ.
"Existemi" occurs seven times in Acts. In Acts.2v7,12. of the amazement over the gift of tongues. In Acts.8v9. of the astonishment (translated "bewitched" in the A.V.) of the people at the evil occult miracles of Simon the sorcerer; and in Acts.8v13. of Simon's astonishment at the great miracles that God did through Philip. In Acts.9v21. it is used of the astonishment caused by the testimony of the newly converted Paul on those who heard him. In Acts.10v45. the Christian Jews, bound by their Jewish traditions, were besides themselves with astonishment, that Gentiles had been given the Holy Spirit. In Acts.12v16., it describes the amazement and exclamations of joy of the people praying for Peter's deliverance, when Peter came to the house of Mary, the mother of Mark, after his deliverance by the angel. Acts.12v12. Paul uses "existemi" once in 2Cor.5v13.; where he says if he was beside himself it was for God; he certainly did many things that the world and some Christians thought was quite mad, just as Christ's family thought that He was mad. Mk.3v21.
"Ekstasis." The noun "ekstasis," is related to the verb "existemi," it means literally, "a standing out," from "ek," "out of," and "stasis," "a standing." It occurs 7 times in the New Testament. It is used in Acts.10v10. 11v5. and 22v17., when Peter and Paul became unconscious to everything else except the vision they saw. "Ekstasis" is used with "existemi" in Mk.5v42., when Jesus raised Jairus's daughter from the dead, and all were "astonished with great astonishment," and the parents were "besides themselves with great ecstasy." Lk.8v56. In Mk.16v8., when the angel told the women of the resurrection of Jesus, the women fled from the tomb "trembling and astonished," "ekstasis;" Matthew reads, "with fear and great joy." Mt.28v8. People were filled with wonder and ecstasy when the man born crippled was healed at the beautiful gate. Acts.3v10. In Lk.5v26., "amazement took hold on all," "lambano," "to take hold of," is used with "ekstasis," to describe people being gripped by amazement, at the healing of the paralytic, and by fear, "phobos," when the widow of Nain's son was raised from the dead. Lk.7v16..
"Ekplesso." This verb is derived from the intensive, "ek," "out of," and "plesso," "to strike," and so means to be exceedingly struck in mind, and astonished. It occurs 13 times in the New Testament. It occurs 4 times in Matthew's Gospel. In Mt.7v28., the multitudes "were struck out of themselves;" the imperfect tense shows the continual buzz of astonished conversation at the authoritative teaching of Jesus. In Mt.13v54. His townspeople at Nazareth were likewise astonished at our Lord's teaching, wisdom and works of power; however, they were offended in Him, and refused to believe in Him; the imperfect passive shows the continual rejection of Christ. In Mt.19v25., the imperfect tense is used to show the disciples continuing mood of total astonishment when our Lord said that it is difficult for a rich man to enter the kingdom of God. In Mt.22v33. the perfect passive shows the settled state of amazement of the crowds at our Lord's teaching, they were amazed, besides themselves, and overwhelmed by it. "Ekplesso" occurs five times in Mark's Gospel; Mk.1v22. 6v2. 7v37. 10v26. 11v18.; three times in Luke's Gospel; 2v48. 4v32. 9v43.; and once in Acts; Acts.13v12., the temporary blinding of Elymas the sorcerer" by Paul, astounded the proconsul Sergius Paulus, and caused him to become a believer in the Lord.
"Phobos." A noun which originally had the meaning of flight through being frightened, then it came to mean the fear, dread and terror that caused that flight. It is used of the fear that came on people when they saw the Divine miraculous. Mt.14v26. 28v4,8. Mk.4v41. Lk.1v12,65. 2v9. 5v26. 7v16. 8v37. 21v26. Acts.2v43. 5v5,11. Rev.11v11. "Phobos" is also used many times of the reverential fear of God, Acts.9v31. 19v17-20. Rom.3v18. 2Cor.5v11. 7v1,11,15. Eph.5v21. 6v5. Phil.2v12. 1Pet.1v17. 3v15. 1Jn.4v18.; and fear of death and eternal judgement, Rom.8v15. Jude.v23.; and the proper respect and fear of authorities and superiors in Rom.13v3,7. and 1Pet.2v18. In Acts.19v13-17. even a demon caused people to fear, and Christ to be magnified.
"Phobeomai." A verb akin to "phobos," which in earlier Greek meant, "to put to flight;" in the New Testament it is always used with the meaning, "to be afraid, to fear, to show reverential fear. In the Authorised Version it is translated, "fear," 63 times; "be afraid," 25 times; "be afraid of," 4 times; and "reverence," once. It is used of the fear of the disciples when our Lord stilled the storm, Mk.4v41. When the demoniac of Gadara was healed, all who saw him were afraid. Mk.5v15. Jesus told Jairus to believe and not be afraid. Mk.6v36. The apostles were sore afraid in the mount of transfiguration, Mt.17v6,7.; The visitations of angels, and even our dear Lord Jesus, brought fear to those who experienced them. Lk.1v13,30,50. 2v9,10. Rev.1v17.
When Jesus went up to Jerusalem just before His sufferings and death, the disciples were amazed ("ethambounto," the imperfect of "thambeo"), and afraid ("ephobounto," the imperfect of "phobeomai"), at the grimly determined way our Lord walked before them, and His whole grave and serious deportment. Mk.10v32. He steadfastly set His face like a flint to go to Jerusalem. Lk.9v51. Is.50v7.
"Phoberos." An adjective meaning "fearful," it is used in the active sense in the New Testament, that is, in the sense of causing fear, and so means, fearful, terrifying, or terrible. It only occurs in Heb.12v21., and 10v27,31.. "Phoberos" is translated as "terrible," in the Authorised Version of Heb.12v21., "And so terrible was the sight, that Moses said, I exceeding fear and tremble with terror."
"Ekphobos." An adjective, from the intensive "ek," "out of," and "phobos," "frightened." It only occurs in Heb.12v21. and Mk.9v6.. In Heb.12v21., Moses said, "I am exceeding fearful," even Moses was frightened and shaken by the manifestations of God's power and glory at Mount Sinai. Here, "ekphobos," "I exceeding fear," is used with "entromos," to tremble and quake with fear.
In Mk.9v6., it is revealed that the disciples were "sore afraid"
at the revelation of the glory of God manifested at Mount Hermon, during the
transfiguration of Jesus and the visit of Moses and Elijah.
The verb "ekphobeo," only occurs in 2Cor.10v9., where Paul writes,
"as if I would terrify you by letters."
"Entromos." An adjective meaning "trembling with fear," from the intensive "en," "in," and "tremo," "to tremble, to quake." It only occurs in Acts.7v32. 16v29. and Heb.12v21.. It is used in Acts.7v32., of Moses trembling with fear at the burning bush, and in Heb.12v21., of Moses trembling with fear at the manifestations of God's glory at Sinai. In Acts.16v29., the jailor trembled in fear at the heavenly earthquake that shook the prison.
We are told in Heb.12v28., to serve God with reverence, "aidous" and godly fear, "eulabeias:" and we are told in Heb.5v7. that our Lord's strong crying and tears were heard in Gethsemane because of His godly fear, "eulabeia," which speaks of a careful and watchful reverence in every circumstance of life.
"Emphobos." An adjective which literally means, "in fear," from "en," in, and "phobos," fear; and means afraid, terrified and affrighted. It only occurs in Lk.24v5,37. Acts.10v4. 22v9. 24v25. and Rev.11v13..
"Perieko," "To encompass, enclose, contain." In Lk.5v9. we read that astonishment encompassed and seized, "perieko," Peter and his companions at the catch of fish.
The strength and repetition of these words of awe, amazement, astonishment, wonder and fear, convey in the most striking manner the remarkable effect of the gifts of the Holy Spirit on those who beheld His miracles. People were compelled to listen and take heed to the Gospel by the "wonderful things" that God was doing; the same response occurs today where these gifts are manifested in power. The inhabitants of the world learn righteousness when God's power and judgements are manifested in the earth. Is.26v8,9. Rom.15v18-21.
- zèteô (zoeken) , zie Mc 7,1 en Mt 2,12 .
Lc 2,44b | Lc 2,45 | Lc 2,46 | Lc 2,48d | Lc 2,49b | Lc 24,3 | Lc 24,5 | Lc 24,23 | ||
kai (en) | kai (en) | tí hoti (waarom) | tí (wat) | kai (en) | |||||
mè heurontes (niet vindend) ... | heuron (vonden zij) | ouch heuron (zij vonden niet) | mè heurousai (niet gevonden) | ||||||
anezètoun (zij zochten) | anazètountes (zoekend) | zètoumen (zoeken wij) | ezèteite (zocht gij) | zèteite (zoekt gij) | |||||
auton (hem) | auton (hem) | auton (hem) | se (u) | me; (mij?) | to sôma tou kuriou Ièsou (het lichaam van de heer Jezus | ton zônta meta tôn nekrôn (de levende bij de doden) | to sôma autou (zijn lichaam) | ||
en tois suggeneusin kai tois gnôstois (onder verwanten en kennissen) | en tôi hierôi (in de tempel) | ||||||||
Lc 2,43b + 43a | |||||||||
43b kai (en) | |||||||||
ouk egnôsan (en wisten niet) | |||||||||
hoi goneis autou (zijn ouders) | |||||||||
43a hupemeinen (bleef) | |||||||||
Ièsous ho pais (Jezus het kind) | |||||||||
en Ierousalèm (in Jeruzalem) | |||||||||
Statenvertaling
1 En het geschiedde in diezelfde dagen, dat er een gebod uitging van den Keizer Augustus, dat de gehele wereld beschreven zou worden. 2 Deze eerste beschrijving geschiedde, als Cyrenius over Syrië stadhouder was. 3 En zij gingen allen om beschreven te worden, een iegelijk naar zijn eigen stad. 4 En Jozef ging ook op van Galilea, uit de stad Nazareth, naar Judea, tot de stad Davids, die Bethlehem genaamd wordt, (omdat hij uit het huis en geslacht van David was); 5 Om beschreven te worden met Maria, zijn ondertrouwde vrouw, welke bevrucht was. 6 En het geschiedde, als zij daar waren, dat de dagen vervuld werden, dat zij baren zoude. 7 En zij baarde haar eerstgeboren Zoon, en wond Hem in doeken, en leide Hem neder in de kribbe, omdat voor henlieden geen plaats was in de herberg. 8 En er waren herders in diezelfde landstreek, zich houdende in het veld, en hielden de nachtwacht over hun kudde. 9 En ziet, een engel des Heeren stond bij hen, en de heerlijkheid des Heeren omscheen hen, en zij vreesden met grote vreze. 10 En de engel zeide tot hen: Vreest niet, want, ziet, ik verkondig u grote blijdschap, die al den volke wezen zal; 11 Namelijk dat u heden geboren is de Zaligmaker, welke is Christus, de Heere, in de stad Davids. 12 En dit zal u het teken zijn: gij zult het Kindeken vinden in doeken gewonden, en liggende in de kribbe. 13 En van stonde aan was er met den engel een menigte des hemelsen heirlegers, prijzende God en zeggende: 14 Ere zij God in de hoogste hemelen, en vrede op aarde, in de mensen een welbehagen. 15 En het geschiedde, als de engelen van hen weggevaren waren naar den hemel, dat de herders tot elkander zeiden: Laat ons dan heengaan naar Bethlehem, en laat ons zien het woord, dat er geschied is, hetwelk de Heere ons heeft verkondigd. 16 En zij kwamen met haast, en vonden Maria en Jozef, en het Kindeken liggende in de kribbe. 17 En als zij Het gezien hadden, maakten zij alom bekend het woord, dat hun van dit Kindeken gezegd was. 18 En allen, die het hoorden, verwonderden zich over hetgeen hun gezegd werd van de herders. 19 Doch Maria bewaarde deze woorden alle te zamen, overleggende die in haar hart. 20 En de herders keerde wederom, verheerlijkende en prijzende God over alles, wat zij gehoord en gezien hadden, gelijk tot hen gesproken was. 21 En als acht dagen vervuld waren, dat men het Kindeken besnijden zou, zo werd Zijn Naam genaamd JEZUS, welke genaamd was van den engel, eer Hij in het lichaam ontvangen was. 22 En als de dagen harer reiniging vervuld waren, naar de wet van Mozes, brachten zij Hem te Jeruzalem, opdat zij Hem den Heere voorstelden; 23 (Gelijk geschreven is in de wet des Heeren: Al wat mannelijk is, dat de moeder opent, zal den Heere heilig genaamd worden.) 24 En opdat zij offerande gaven, naar hetgeen in de wet des Heeren gezegd is, een paar tortelduiven, of twee jonge duiven. 25 En ziet, er was een mens te Jeruzalem, wiens naam was Simeon; en deze mens was rechtvaardig en godvrezende; verwachtende de vertroosting Israëls, en de Heilige Geest was op hem. 26 En hem was een Goddelijke openbaring gedaan door den Heiligen Geest, dat hij den dood niet zien zoude, eer hij den Christus des Heeren zou zien. 27 En hij kwam door den Geest in den tempel. En als de ouders het Kindeken Jezus inbrachten, om naar de gewoonte der wet met Hem te doen; 28 Zo nam hij Hetzelve in zijn armen, en loofde God, en zeide: 29 Nu laat Gij, Heere! Uw dienstknecht gaan in vrede naar Uw woord; 30 Want mijn ogen hebben Uw zaligheid gezien, 31 Die Gij bereid hebt voor het aangezicht van al de volken: 32 Een Licht tot verlichting der heidenen, en tot heerlijkheid van Uw volk Israël. 33 En Jozef en Zijn moeder verwonderden zich over hetgeen van Hem gezegd werd. 34 En Simeon zegende henlieden, en zeide tot Maria, Zijn moeder: Zie, Deze wordt gezet tot een val en opstanding veler in Israël, en tot een teken, dat wedersproken zal worden. 35 (En ook een zwaard zal door uw eigen ziel gaan) opdat de gedachten uit vele harten geopenbaard worden. 36 En er was Anna, een profetesse, een dochter van Fanuël, uit den stam van Aser; deze was tot groten ouderdom gekomen, welke met haar man zeven jaren had geleefd van haar maagdom af. 37 En zij was een weduwe van omtrent vier en tachtig jaren, dewelke niet week uit den tempel, met vasten en bidden, God dienende nacht en dag. 38 En deze, te dierzelfder ure daarbij komende, heeft insgelijks den Heere beleden, en sprak van Hem tot allen, die de verlossing in Jeruzalem verwachtten. 39 En als zij alles voleindigd hadden, wat naar de wet des Heeren te doen was, keerden zij weder naar Galilea, tot hun stad Nazareth. 40 En het Kindeken wies op, en werd gesterkt in den geest, en vervuld met wijsheid; en de genade Gods was over Hem. 41 En Zijn ouders reisden alle jaar naar Jeruzalem, op het feest van pascha. 42 En toen Hij twaalf jaren oud geworden was, en zij naar Jeruzalem opgegaan waren, naar de gewoonte van den feestdag; 43 En de dagen aldaar voleindigd hadden, toen zij wederkeerden, bleef het Kind Jezus te Jeruzalem, en Jozef en Zijn moeder wisten het niet. 44 Maar menende, dat Hij in het gezelschap op den weg was, gingen zij een dagreize, en zochten Hem onder de magen, en onder de bekenden. 45 En als zij Hem niet vonden, keerden zij wederom naar Jeruzalem, Hem zoekende. 46 En het geschiedde, na drie dagen, dat zij Hem vonden in den tempel, zittende in het midden der leraren, hen horende, en hen ondervragende. 47 En allen, die Hem hoorden, ontzetten zich over Zijn verstand en antwoorden. 48 En zij, Hem ziende, werden verslagen; en Zijn moeder zeide tot Hem: Kind! waarom hebt Gij ons zo gedaan? Zie, Uw vader en ik hebben U met angst gezocht. 49 En Hij zeide tot hen: Wat is het, dat gij Mij gezocht hebt? Wist gij niet, dat Ik moet zijn in de dingen Mijns Vaders? 50 En zij verstonden het woord niet, dat Hij tot hen sprak. 51 En Hij ging met hen af, en kwam te Nazareth, en was hun onderdanig. En Zijn moeder bewaarde al deze dingen in haar hart. 52 En Jezus nam toe in wijsheid, en in grootte, en in genade bij God en de mensen.
Bible de Jérusalem
1. Or, il advint, en ces jours-là, que parut un édit de César Auguste, ordonnant le recensement de tout le monde habité. 2. Ce recensement, le premier, eut lieu pendant que Quirinius était gouverneur de Syrie. 3. Et tous allaient se faire recenser, chacun dans sa ville. 4. Joseph aussi monta de Galilée, de la ville de Nazareth, en Judée, à la ville de David, qui s'appelle Bethléem - parce qu'il était de la maison et de la lignée de David - 5. afin de se faire recenser avec Marie, sa fiancée, qui était enceinte. 6. Or il advint, comme ils étaient là, que les jours furent accomplis où elle devait enfanter. 7. Elle enfanta son fils premier-né, l'enveloppa de langes et le coucha dans une crèche, parce qu'ils manquaient de place dans la salle. 8. Il y avait dans la même région des bergers qui vivaient aux champs et gardaient leurs troupeaux durant les veilles de la nuit. 9. L'Ange du Seigneur se tint près d'eux et la gloire du Seigneur les enveloppa de sa clarté ; et ils furent saisis d'une grande crainte. 10. Mais l'ange leur dit : « Soyez sans crainte, car voici que je vous annonce une grande joie, qui sera celle de tout le peuple : 11. aujourd'hui vous est né un Sauveur, qui est le Christ Seigneur, dans la ville de David. 12. Et ceci vous servira de signe : vous trouverez un nouveau-né enveloppé de langes et couché dans une crèche. » 13. Et soudain se joignit à l'ange une troupe nombreuse de l'armée céleste, qui louait Dieu, en disant : 14. « Gloire à Dieu au plus haut des cieux et sur la terre paix aux hommes objets de sa complaisance ! » 15. Et il advint, quand les anges les eurent quittés pour le ciel, que les bergers se dirent entre eux : « Allons jusqu'à Bethléem et voyons ce qui est arrivé et que le Seigneur nous a fait connaître. » 16. Ils vinrent donc en hâte et trouvèrent Marie, Joseph et le nouveau-né couché dans la crèche. 17. Ayant vu, ils firent connaître ce qui leur avait été dit de cet enfant ; 18. et tous ceux qui les entendirent furent étonnés de ce que leur disaient les bergers. 19. Quant à Marie, elle conservait avec soin toutes ces choses, les méditant en son cœur. 20. Puis les bergers s'en retournèrent, glorifiant et louant Dieu pour tout ce qu'ils avaient entendu et vu, suivant ce qui leur avait été annoncé. 21. Et lorsque furent accomplis les huit jours pour sa circoncision, il fut appelé du nom de Jésus, nom indiqué par l'ange avant sa conception. 22. Et lorsque furent accomplis les jours pour leur purification, selon la Loi de Moïse, ils l'emmenèrent à Jérusalem pour le présenter au Seigneur, 23. selon qu'il est écrit dans la Loi du Seigneur : Tout garçon premier-né sera consacré au Seigneur, 24. et pour offrir en sacrifice, suivant ce qui est dit dans la Loi du Seigneur, un couple de tourterelles ou deux jeunes colombes. 25. Et voici qu'il y avait à Jérusalem un homme du nom de Syméon. Cet homme était juste et pieux ; il attendait la consolation d'Israël et l'Esprit Saint reposait sur lui. 26. Et il avait été divinement averti par l'Esprit Saint qu'il ne verrait pas la mort avant d'avoir vu le Christ du Seigneur. 27. Il vint donc au Temple, poussé par l'Esprit, et quand les parents apportèrent le petit enfant Jésus pour accomplir les prescriptions de la Loi à son égard, 28. il le reçut dans ses bras, bénit Dieu et dit : 29. « Maintenant, Souverain Maître, tu peux, selon ta parole, laisser ton serviteur s'en aller en paix ; 30. car mes yeux ont vu ton salut, 31. que tu as préparé à la face de tous les peuples, 32. lumière pour éclairer les nations et gloire de ton peuple Israël. » 33. Son père et sa mère étaient dans l'étonnement de ce qui se disait de lui. 34. Syméon les bénit et dit à Marie, sa mère : « Vois ! cet enfant doit amener la chute et le relèvement d'un grand nombre en Israël ; il doit être un signe en butte à la contradiction - 35. et toi-même, une épée te transpercera l'âme ! - afin que se révèlent les pensées intimes de bien des cœurs. » 36. Il y avait aussi une prophétesse, Anne, fille de Phanouel, de la tribu d'Aser. Elle était fort avancée en âge. Après avoir, depuis sa virginité, vécu sept ans avec son mari, 37. elle était restée veuve ; parvenue à l'âge de quatre-vingt-quatre ans, elle ne quittait pas le Temple, servant Dieu nuit et jour dans le jeûne et la prière. 38. Survenant à cette heure même, elle louait Dieu et parlait de l'enfant à tous ceux qui attendaient la délivrance de Jérusalem. 39. Et quand ils eurent accompli tout ce qui était conforme à la Loi du Seigneur, ils retournèrent en Galilée, à Nazareth, leur ville. 40. Cependant l'enfant grandissait, se fortifiait et se remplissait de sagesse. Et la grâce de Dieu était sur lui. 41. Ses parents se rendaient chaque année à Jérusalem pour la fête de la Pâque. 42. Et lorsqu'il eut douze ans, ils y montèrent, comme c'était la coutume pour la fête. 43. Une fois les jours écoulés, alors qu'ils s'en retournaient, l'enfant Jésus resta à Jérusalem à l'insu de ses parents. 44. Le croyant dans la caravane, ils firent une journée de chemin, puis ils se mirent à le rechercher parmi leurs parents et connaissances. 45. Ne l'ayant pas trouvé, ils revinrent, toujours à sa recherche, à Jérusalem. 46. Et il advint, au bout de trois jours, qu'ils le trouvèrent dans le Temple, assis au milieu des docteurs, les écoutant et les interrogeant ; 47. et tous ceux qui l'entendaient étaient stupéfaits de son intelligence et de ses réponses. 48. A sa vue, ils furent saisis d'émotion, et sa mère lui dit : « Mon enfant, pourquoi nous as-tu fait cela ? Vois ! ton père et moi, nous te cherchons, angoissés. » 49. Et il leur dit : « Pourquoi donc me cherchiez-vous ? Ne saviez-vous pas que je dois être dans la maison de mon Père ? » 50. Mais eux ne comprirent pas la parole qu'il venait de leur dire. 51. Il redescendit alors avec eux et revint à Nazareth ; et il leur était soumis. Et sa mère gardait fidèlement toutes ces choses en son cœur. 52. Quant à Jésus, il croissait en sagesse, en taille et en grâce devant Dieu et devant les hommes.
King James Bible
1] And it came to pass in those days, that there went out a decree from Caesar Augustus, that all the world should be taxed. [2] (And this taxing was first made when Cyrenius was governor of Syria.) [3] And all went to be taxed, every one into his own city. [4] And Joseph also went up from Galilee, out of the city of Nazareth, into Judaea, unto the city of David, which is called Bethlehem; (because he was of the house and lineage of David:) [5] To be taxed with Mary his espoused wife, being great with child. [6] And so it was, that, while they were there, the days were accomplished that she should be delivered. [7] And she brought forth her firstborn son, and wrapped him in swaddling clothes, and laid him in a manger; because there was no room for them in the inn. [8] And there were in the same country shepherds abiding in the field, keeping watch over their flock by night. [9] And, lo, the angel of the Lord came upon them, and the glory of the Lord shone round about them: and they were sore afraid. [10] And the angel said unto them, Fear not: for, behold, I bring you good tidings of great joy, which shall be to all people. [11] For unto you is born this day in the city of David a Saviour, which is Christ the Lord. [12] And this shall be a sign unto you; Ye shall find the babe wrapped in swaddling clothes, lying in a manger. [13] And suddenly there was with the angel a multitude of the heavenly host praising God, and saying, [14] Glory to God in the highest, and on earth peace, good will toward men. [15] And it came to pass, as the angels were gone away from them into heaven, the shepherds said one to another, Let us now go even unto Bethlehem, and see this thing which is come to pass, which the Lord hath made known unto us. [16] And they came with haste, and found Mary, and Joseph, and the babe lying in a manger. [17] And when they had seen it, they made known abroad the saying which was told them concerning this child. [18] And all they that heard it wondered at those things which were told them by the shepherds. [19] But Mary kept all these things, and pondered them in her heart. [20] And the shepherds returned, glorifying and praising God for all the things that they had heard and seen, as it was told unto them. [21] And when eight days were accomplished for the circumcising of the child, his name was called JESUS, which was so named of the angel before he was conceived in the womb. [22] And when the days of her purification according to the law of Moses were accomplished, they brought him to Jerusalem, to present him to the Lord; [23] (As it is written in the law of the Lord, Every male that openeth the womb shall be called holy to the Lord;) [24] And to offer a sacrifice according to that which is said in the law of the Lord, A pair of turtledoves, or two young pigeons. [25] And, behold, there was a man in Jerusalem, whose name was Simeon; and the same man was just and devout, waiting for the consolation of Israel: and the Holy Ghost was upon him. [26] And it was revealed unto him by the Holy Ghost, that he should not see death, before he had seen the Lord's Christ. [27] And he came by the Spirit into the temple: and when the parents brought in the child Jesus, to do for him after the custom of the law, [28] Then took he him up in his arms, and blessed God, and said, [29] Lord, now lettest thou thy servant depart in peace, according to thy word: [30] For mine eyes have seen thy salvation, [31] Which thou hast prepared before the face of all people; [32] A light to lighten the Gentiles, and the glory of thy people Israel. [33] And Joseph and his mother marvelled at those things which were spoken of him. [34] And Simeon blessed them, and said unto Mary his mother, Behold, this child is set for the fall and rising again of many in Israel; and for a sign which shall be spoken against; [35] (Yea, a sword shall pierce through thy own soul also,) that the thoughts of many hearts may be revealed. [36] And there was one Anna, a prophetess, the daughter of Phanuel, of the tribe of Aser: she was of a great age, and had lived with an husband seven years from her virginity; [37] And she was a widow of about fourscore and four years, which departed not from the temple, but served God with fastings and prayers night and day. [38] And she coming in that instant gave thanks likewise unto the Lord, and spake of him to all them that looked for redemption in Jerusalem. [39] And when they had performed all things according to the law of the Lord, they returned into Galilee, to their own city Nazareth. [40] And the child grew, and waxed strong in spirit, filled with wisdom: and the grace of God was upon him. [41] Now his parents went to Jerusalem every year at the feast of the passover. [42] And when he was twelve years old, they went up to Jerusalem after the custom of the feast. [43] And when they had fulfilled the days, as they returned, the child Jesus tarried behind in Jerusalem; and Joseph and his mother knew not of it. [44] But they, supposing him to have been in the company, went a day's journey; and they sought him among their kinsfolk and acquaintance. [45] And when they found him not, they turned back again to Jerusalem, seeking him. [46] And it came to pass, that after three days they found him in the temple, sitting in the midst of the doctors, both hearing them, and asking them questions. [47] And all that heard him were astonished at his understanding and answers. [48] And when they saw him, they were amazed: and his mother said unto him, Son, why hast thou thus dealt with us? behold, thy father and I have sought thee sorrowing. [49] And he said unto them, How is it that ye sought me? wist ye not that I must be about my Father's business? [50] And they understood not the saying which he spake unto them. [51] And he went down with them, and came to Nazareth, and was subject unto them: but his mother kept all these sayings in her heart. [52] And Jesus increased in wisdom and stature, and in favour with God and man.
Luther-Bibel
Jesu Geburt
1 Es begab sich aber zu der Zeit, dass ein Gebot von dem Kaiser Augustus ausging,
dass alle Welt geschätzt würde. 2 Und diese Schätzung war die
allererste und geschah zur Zeit, da Quirinius Statthalter in Syrien war. 3 Und
jedermann ging, dass er sich schätzen ließe, ein jeder in seine Stadt.
4 Da machte sich auf auch Josef aus Galiläa, aus der Stadt Nazareth, in
das jüdische Land zur Stadt Davids, die da heißt Bethlehem, weil
er aus dem Hause und Geschlechte Davids war, 5 damit er sich schätzen ließe
mit Maria, seinem vertrauten Weibe; die war schwanger. 6 Und als sie dort waren,
kam die Zeit, dass sie gebären sollte. 7 Und sie gebar ihren ersten Sohn
und wickelte ihn in Windeln und legte ihn in eine Krippe; denn sie hatten sonst
keinen Raum in der Herberge. 8 Und es waren Hirten in derselben Gegend auf dem
Felde bei den Hürden, die hüteten des Nachts ihre Herde. 9 Und der
Engel des Herrn trat zu ihnen, und die Klarheit des Herrn leuchtete um sie;
und sie fürchteten sich sehr. 10 Und der Engel sprach zu ihnen: Fürchtet
euch nicht! Siehe, ich verkündige euch große Freude, die allem Volk
widerfahren wird; 11 denn euch ist heute der Heiland geboren, welcher ist Christus,
der Herr, in der Stadt Davids. 12 Und das habt zum Zeichen: Ihr werdet finden
das Kind in Windeln gewickelt und in einer Krippe liegen. 13 Und alsbald war
da bei dem Engel die Menge der himmlischen Heerscharen, die lobten Gott und
sprachen: 14 Ehre sei Gott in der Höhe und Friede auf Erden bei den Menschen
seines Wohlgefallens. 15 Und als die Engel von ihnen gen Himmel fuhren, sprachen
die Hirten untereinander: Lasst uns nun gehen nach Bethlehem und die Geschichte
sehen, die da geschehen ist, die uns der Herr kundgetan hat. 16 Und sie kamen
eilend und fanden beide, Maria und Josef, dazu das Kind in der Krippe liegen.
17 Als sie es aber gesehen hatten, breiteten sie das Wort aus, das zu ihnen
von diesem Kinde gesagt war. 18 Und alle, vor die es kam, wunderten sich über
das, was ihnen die Hirten gesagt hatten. 19 Maria aber behielt alle diese Worte
und bewegte sie in ihrem Herzen. 20 Und die Hirten kehrten wieder um, priesen
und lobten Gott für alles, was sie gehört und gesehen hatten, wie
denn zu ihnen gesagt war. 21 Und als acht Tage um waren und man das Kind beschneiden
musste, gab man ihm den Namen Jesus, wie er genannt war von dem Engel, ehe er
im Mutterleib empfangen war.
Jesu Darstellung im Tempel. Simeon und Hanna
22 Und als die Tage ihrer Reinigung nach dem Gesetz des Mose um waren, brachten
sie ihn nach Jerusalem, um ihn dem Herrn darzustellen, 23 wie geschrieben steht
im Gesetz des Herrn (2.Mose 13,2; 13,15): »Alles Männliche, das zuerst
den Mutterschoß durchbricht, soll dem Herrn geheiligt heißen«,
24 und um das Opfer darzubringen, wie es gesagt ist im Gesetz des Herrn: »ein
Paar Turteltauben oder zwei junge Tauben« (3.Mose 12,6-8). 25 Und siehe,
ein Mann war in Jerusalem, mit Namen Simeon; und dieser Mann war fromm und gottesfürchtig
und wartete auf den Trost Israels, und der Heilige Geist war mit ihm. 26 Und
ihm war ein Wort zuteil geworden von dem Heiligen Geist, er solle den Tod nicht
sehen, er habe denn zuvor den Christus des Herrn gesehen. 27 Und er kam auf
Anregen des Geistes in den Tempel. Und als die Eltern das Kind Jesus in den
Tempel brachten, um mit ihm zu tun, wie es Brauch ist nach dem Gesetz, 28 da
nahm er ihn auf seine Arme und lobte Gott und sprach: 29 Herr, nun lässt
du deinen Diener in Frieden fahren, wie du gesagt hast; 30 denn meine Augen
haben deinen Heiland gesehen, 31 den du bereitet hast vor allen Völkern,
32 ein Licht, zu erleuchten die Heiden und zum Preis deines Volkes Israel. 33
Und sein Vater und seine Mutter wunderten sich über das, was von ihm gesagt
wurde. 34 Und Simeon segnete sie und sprach zu Maria, seiner Mutter: Siehe,
dieser ist gesetzt zum Fall und zum Aufstehen für viele in Israel und zu
einem Zeichen, dem widersprochen wird 35 - und auch durch deine Seele wird ein
Schwert dringen -, damit vieler Herzen Gedanken offenbar werden. 36 Und es war
eine Prophetin, Hanna, eine Tochter Phanuëls, aus dem Stamm Asser; die
war hochbetagt. Sie hatte sieben Jahre mit ihrem Mann gelebt, nachdem sie geheiratet
hatte, 37 und war nun eine Witwe an die vierundachtzig Jahre; die wich nicht
vom Tempel und diente Gott mit Fasten und Beten Tag und Nacht. 38 Die trat auch
hinzu zu derselben Stunde und pries Gott und redete von ihm zu allen, die auf
die Erlösung Jerusalems warteten. 39 Und als sie alles vollendet hatten
nach dem Gesetz des Herrn, kehrten sie wieder zurück nach Galiläa
in ihre Stadt Nazareth. 40 Das Kind aber wuchs und wurde stark, voller Weisheit,
und Gottes Gnade war bei ihm.
Der zwölfjährige Jesus im Tempel
41 Und seine Eltern gingen alle Jahre nach Jerusalem zum Passafest. 42 Und als
er zwölf Jahre alt war, gingen sie hinauf nach dem Brauch des Festes. 43
Und als die Tage vorüber waren und sie wieder nach Hause gingen, blieb
der Knabe Jesus in Jerusalem und seine Eltern wussten's nicht. 44 Sie meinten
aber, er wäre unter den Gefährten, und kamen eine Tagereise weit und
suchten ihn unter den Verwandten und Bekannten. 45 Und da sie ihn nicht fanden,
gingen sie wieder nach Jerusalem und suchten ihn. 46 Und es begab sich nach
drei Tagen, da fanden sie ihn im Tempel sitzen, mitten unter den Lehrern, wie
er ihnen zuhörte und sie fragte. 47 Und alle, die ihm zuhörten, verwunderten
sich über seinen Verstand und seine Antworten. 48 Und als sie ihn sahen,
entsetzten sie sich. Und seine Mutter sprach zu ihm: Mein Sohn, warum hast du
uns das getan? Siehe, dein Vater und ich haben dich mit Schmerzen gesucht. 49
Und er sprach zu ihnen: Warum habt ihr mich gesucht? Wisst ihr nicht, dass ich
sein muss in dem, was meines Vaters ist? 50 Und sie verstanden das Wort nicht,
das er zu ihnen sagte. 51 Und er ging mit ihnen hinab und kam nach Nazareth
und war ihnen untertan. Und seine Mutter behielt alle diese Worte in ihrem Herzen.
52 Und Jesus nahm zu an Weisheit, Alter und Gnade bei Gott und den Menschen.
- A - B - C - D
- δε = de (echter) , afkorting δ' = d' . Taalgebruik in het NT : de (echter) . Taalgebruik in de LXX : de (echter) . Taalgebruik in Lc : de (echter) . Partikel . Het staat steeds als tweede woord in de zin . Het kan een lichte tegenstelling aanduiden . Om een verandering van personage of situatie in de zin aan te duiden . Lc (478 + 5 = 483) . Lc 1 (17) : (1) Lc 1,6 . (2) Lc 1,8 . (3) Lc 1,11 . (4) Lc 1,13 . (5) Lc 1,22 . (6) Lc 1,24 . (7) Lc 1,26 . (8) Lc 1,29 . (9) Lc 1,34 . (10) Lc 1,38 . (11) Lc 1,39 . (12) Lc 1,56 . (13) Lc 1,57 . (14) Lc 1,62 . (15) Lc 1,64 . (16) Lc 1,76 . (17) Lc 1,80 . In Lc 2,1-20 komt het partikel de (echter) vijfmaal voor : (1) Lc 2,1 . (2) Lc 2,4 . (3) Lc 2,6 . (4) Lc 2,17 . (5) Lc 2,19 . Verder in Lc 2 (4) : (1) Lc 2,35 . (2) Lc 2,40 . (3) Lc 2,44 . (4) Lc 2,47 .
de (echter) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
de | 6210 | 3754 | 2456 | 421 | 149 | 478 | 203 | 490 | 708 | 7 | 1048 | 1251 |
d' | 73 | 50 | 23 | 12 | 2 | 5 | 1 | 3 | 19 | 20 | ||
Totaal | 6283 | 3804 | 2479 | 433 | 151 | 483 | 204 | 490 | 711 | 7 | 1067 | 1271 |
de (echter) | Lc 1 | Lc 2 | Lc 3 | Lc 4 | Lc 5 | Lc 6 | Lc 7 | Lc 8 | Lc 9 | Lc 10 | Lc 11 | Lc 12 | Lc 13 | Lc 14 | Lc 15 | Lc 16 | Lc 17 | Lc 18 | Lc 19 | Lc 20 | Lc 21 | Lc 22 | Lc 23 | Lc 24 |
de (478) | 17 | 9 | 11 | 13 | 18 | 15 | 23 | 37 | 36 | 21 | 22 | 26 | 13 | 8 | 16 | 15 | 11 | 26 | 16 | 22 | 14 | 35 | 34 | 20 |
d' (5) | 1 | 2 | 1 | 1 | ||||||||||||||||||||
483 | 17 | 9 | 11 | 13 | 18 | 15 | 23 | 37 | 37 | 23 | 22 | 26 | 13 | 8 | 16 | 15 | 12 | 26 | 16 | 23 | 14 | 35 | 34 | 20 |
1151 verzen | Lc 1 | Lc 2 | Lc 3 | Lc 4 | Lc 5 | Lc 6 | Lc 7 | Lc 8 | Lc 9 | Lc 10 | Lc 11 | Lc 12 | Lc 13 | Lc 14 | Lc 15 | Lc 16 | Lc 17 | Lc 18 | Lc 19 | Lc 20 | Lc 21 | Lc 22 | Lc 23 | Lc 24 |
80 | 52 | 38 | 44 | 39 | 49 | 50 | 56 | 62 | 42 | 54 | 59 | 35 | 35 | 32 | 31 | 37 | 43 | 48 | 47 | 38 | 71 | 56 | 53 |
Lc 2,1 | Lc 2,2 | Lc 2,3 | Lc 2,4 | Lc 2,5 | Lc 2,6 | Lc 2,7 | Lc 2,8 | Lc 2,9 | Lc 2,10 | Lc 2,11 | Lc 2,12 | Lc 2,13 | Lc 2,14 | Lc 2,15 | Lc 2,16 | Lc 2,17 | Lc 2,18 | Lc 2,19 | Lc 2,20 | |
de (echter) (5) | 1. | 2. | 3. | 4. | 5. | |||||||||||||||
kai (en) (11) | 1. | 2. | 3. | 4. | 5. | 6. | 7. | 8. | 9. | 10. | 11. |
Van de twintig verzen zijn vijf verzen met het partikel de (echter) en beginnen
elf verzen met kai (en) . Slechts vier verzen blijven over .
In Lc 2,1-20 komt het partikel de (echter) vijfmaal voor : (1) Lc
2,1 . (2) Lc
2,4 . (3) Lc
2,6 . (4) Lc
2,17 . (5) Lc
2,19 .
Tegenover de verwachtingen van Maria en Jozef over de geboorte van hun kind
in Nazaret komt de beslissing van keizer Augustus om een volkstelling te houden
. Hierdoor zal de bevalling niet in Nazaret plaatsvinden .
- E
- ind. aor. 3de pers. enk. εγενετο = egeneto (het gebeurde) van het werkw. γινομαι = ginomai (worden, gebeuren) . Taalgebruik in de LXX : ginomai (worden) . Taalgebruik in het NT : ginomai (worden) . Bijbel (925) . OT (730) . NT (195) . Lc (69) . Lc 1-2 (14) : (1) Lc 1,5 . (2) Lc 1,8 . (3) Lc 1,23 . (4) Lc 1,41 (5) Lc 1,44 . (6) Lc 1,59 . (7) Lc 1,65 . (8) Lc 2,1 . (9) Lc 2,2 . (10) Lc 2,6 . (11) Lc 2,13 . (12) Lc 2,15 . (13) Lc 2,42 . (14) Lc 2,46 . Het duidt vaak een tijdsaanduiding aan (in die dagen, in de dagen van...) : een gelijk-tijdigheid (terwijl hij het priesterschap uitoefende) , een voor-tijdigheid of een na-tijdigheid . Soms heeft het ook de betekenis van zijn (er was eens... zoals vele verhalen bij ons beginnen) . Een vorm van γινομαι = ginomai in de LXX (2174) , in het NT (667) , in Lc (129) , in Lc 1 (10) : (1) Lc 1,2 . (2) Lc 1,5 . (3) Lc 1,8 . (4) Lc 1,20 . (5) Lc 1,23 . (6) Lc 1,38 . (7) Lc 1,41 . (8) Lc 1,44 . (9) Lc 1,59 . (10) Lc 1,65 , in Lc 2 (7) : (1) Lc 2,1 . (2) Lc 2,2 . (3) Lc 2,6 . (4) Lc 2,13 . (5) Lc 2,15 . (6) Lc 2,42 . (7) Lc 2,46 . In Lc : X vormen in 24 / 24 hoofdstukken en in 129 verzen .
egeneto (het gebeurde) . | Lc 1 | Lc 2 | Lc 3 | Lc 4 | Lc 5 | Lc 6 | Lc 7 | Lc 8 | Lc 9 | Lc 10 | Lc 11 | Lc 12 | Lc 13 | Lc 14 | Lc 15 | Lc 16 | Lc 17 | Lc 18 | Lc 19 | Lc 20 | Lc 21 | Lc 22 | Lc 23 | Lc 24 | |
67 | 7 | 7 | 2 | 2 | 3 | 6 | 1 | 3 | 8 | 1 | 4 | 1 | 1 | 1 | 1 | 4 | 1 | 3 | 1 | 4 | 1 | 7 |
- Hebreeuws . wë + act. qal imperf. 3de pers. mann. enk. וַיְהִי = wajëhî (en hij/het
was) van het werkw. הָיָה = hâjâh (zijn) . De getalwaarde van וַיְהי = wajëhî
(en hij/het zal zijn/was) is 31 . 31 is de getalwaarde van אֵל = ´el (God) ;
aleph = 1 , lamed = 12 of 30 ; totaal : 13 of 31 (elkaars spiegelbeeld) .Taalgebruik
in Tenakh : hâjâh
(zijn) . Getalwaarde : he = 5 , jod = 10 ; totaal : 20 (2² X 5) . Structuur
: 5 - 1 - 5 . De som van de elementen is telkens 2 .Tenakh
(784) . Pentateuch (181) . Eerdere Profeten (339) . Latere Profeten (116) .
12 Kleine Profeten (22) . Geschriften (126) .
- Lat. esse . D. sein . Fr. être . Ned. zijn . E. to be . Aramees : הֲוָא = häwâ´ . Arabisch : هَؤَىَ = hawa .
- εγενετο δε = egeneto de (het gebeurde echter) . NT (40) . Lc (20) : (1) Lc
1,8 . (2) Lc
2,1 . (3) Lc
2,6 . (4) Lc
3,21 . (5) Lc
5,1 . (6) Lc
6,1 . (7) Lc
6,6 . (8) Lc
6,12 . (9) Lc
8,40 . (10) Lc
9,28 . (11) Lc
9,37 . (12) Lc
9,51 . (13) Lc
9,57 . (14) Lc
10,38 . (15) Lc 11,14 . (16) Lc
11,27 . (17) Lc 16,22 . (18) Lc
18,35 . (19) Lc 22,24 . (20) Lc
22,44 .
- και εγενετο = kai egeneto (en het gebeurde) . NT () . Lc (35) : (1) Lc
1,23 . (2) Lc
1,41 . (3) Lc
1,59 . (4) Lc
1,65 . (5) Lc 2,15 . (6) Lc 2,42 . (7) Lc 2,46 . (8) Lc
4,36 . (9) Lc 5,12 . (10) Lc 5,17 . (11) Lc 6,13 . (12) Lc 6,16 . (13) Lc
6,49 . (14) Lc 7,11 . (15) Lc 8,1 . (16) Lc 8,22 . (17) Lc 8,24 . (18) Lc 9,18 . (19) Lc
9,29 . (20) Lc
9,33 . (21) Lc 11,1 . (22) Lc 13,19 . (23) Lc 14,1 .
(24) Lc 17,11 . (25) Lc 17,14 . (26) Lc
17,28 . (27) Lc 19,15 . (28) Lc
19,29 . (29) Lc 20,1 . (30) Lc 22,14 . (31) Lc
22,66 . (32) Lc 24,4 . (33) Lc 24,15 . (34) Lc
24,30 . (35) Lc
24,51 .
- F - G - H - I - J - K - L - M - N - O - P - Q - R - S - T - U - V - W - X -Y - Z -