- Bibliografie - Literatuur - Liturgisch gebruik - Overzicht bijbelboeken - Overzicht van de bibliografie van de bijbelboeken - Overzicht van deze website -
- Griekse tekst - Septuaginta : http://www.myriobiblos.gr/bible/nt2/john/1.asp . http://www-users.cs.york.ac.uk/~fisher/cgi-bin/gnt?id=0401 . Griekse tekst - Septuaginta .
- Vulgata : http://www.intratext.com/IXT/LAT0001/_PV0.HTM . Vulgata .
- Statenvertaling : http://www.statenvertaling.net/bijbel/joha/1.html . Statenvertaling .
- Willibrordvertaling : http://www.willibrordbijbel.nl/index.php?p=page&i=66879,66929 . Willibrordvertaling .
- De Nieuwe Vertaling : http://www.willibrordbijbel.nl/index.php?p=page&i=66879,66929 . De Nieuwe Vertaling .
- De Naardense bijbel : http://naardensebijbel.nl/zoek.php . De Naardense bijbel .
- Bible de Jérusalem : http://www.lexilogos.com/bible_multilingue.htm . Bible de Jérusalem .
- King James Bible : http://quod.lib.umich.edu/cgi/k/kjv/kjv-idx?type=DIV1&byte=4760421 . King James Bible .
- Luther Bibel : http://www.die-bibel.de/online-bibeln/luther-bibel-1984/bibeltext/bibelstelle/Johannes%201/bibel/text/lesen/ch/ce2ff1043c8eb282648412decf2f8455/ . Luther Bibel .
Overzicht van het NT : NT : overzicht , NT : taalgebruik - A - B - C - D - E - F - G - H - I - J - K - L - M - N - O - P - Q - R - S - T - U - V - W - X -Y - Z - , NT : commentaar ,
Overzicht van Tenakh : Tenach
: overzicht , Tenach
: taalgebruik - A - B - C - D - E - F - G - H - I - J - K - L - M - N - O - P - Q - R - S - T - U - V - W - X -Y - Z - , Tenach
: commentaar ,
Overzicht van Septuaginta : Septuaginta
: overzicht , Septuaginta
: taalgebruik - A - B - C - D - E - F - G - H - I - J - K - L - M - N - O - P - Q - R - S - T - U - V - W - X -Y - Z - , Septuaginta
: commentaar ,
Joh : overzicht , Joh : taalgebruik - A - B - C - D - E - F - G - H - I - J - K - L - M - N - O - P - Q - R - S - T - U - V - W - X -Y - Z - , Joh : commentaar , Overzicht van het Johannesevangelie : Joh 1 , Joh 2 , Joh 3 , Joh 4 , Joh 5 , Joh 6 , Joh 7 , Joh 8 , Joh 9 , Joh 10 , Joh 11 , Joh 12 , Joh 13 , Joh 14 , Joh 15 , Joh 16 , Joh 17 , Joh 18 , Joh 19 , Joh 20 , Joh 21 ,
Joh 1 | Joh 2 | Joh 3 | Joh 4 | Joh 5 | Joh 6 | Joh 7 | Joh 8 | Joh 9 | Joh 10 | Joh 11 | Joh 12 | Joh 13 | Joh 14 | Joh 15 | Joh 16 | Joh 17 | Joh 18 | Joh 19 | Joh 20 | Joh 21 | |
Tekstuitleg per perikope - Joh
1,1-18 - Joh
1,19-34 - Joh
1,35-42 - Joh
1,43-51
Tekstuitleg vers per vers - Joh
1,1 - Joh
1,2 - Joh
1,3 - Joh
1,4 - Joh
1,5 - Joh
1,6 - Joh
1,7 - Joh
1,8 - Joh
1,9 - Joh
1,10 - Joh
1,11 - Joh
1,12 - Joh
1,13 - Joh
1,14 - Joh
1,15 - Joh
1,16 - Joh
1,17 - Joh
1,18 - Joh
1,19 - Joh
1,20 - Joh
1,21 - Joh
1,22 - Joh
1,23 - Joh
1,24 - Joh
1,25 - Joh
1,26 - Joh
1,27 - Joh
1,28 - Joh
1,29 - Joh
1,30 - Joh
1,31 - Joh
1,32 - Joh
1,33 - Joh
1,34 - Joh
1,35 - Joh
1,36 - Joh
1,37 - Joh
1,38 - Joh
1,39 - Joh
1,40 - Joh
1,41 - Joh
1,42 - Joh
1,43 - Joh
1,44 - Joh
1,45 - Joh
1,46 - Joh
1,47 - Joh
1,48 - Joh
1,49 - Joh
1,50 - Joh
1,51 -
Joh 1 . Joh 1,1.18 .. Joh 1,1 . Joh 1,2 . Joh 1,3 . Joh 1,4 . Joh 1,5 . Joh 1,6 . Joh 1,7 . Joh 1,8 . Joh 1,9 . Joh 1,10 . Joh 1,11 . Joh 1,12 . Joh 1,13 . Joh 1,14 . Joh 1,15 . Joh 1,16 . Joh 1,17 . Joh 1,18 .
Woordenschat
- anthrôpos
(mens), zie Joh
1,6 .
- apostellô
(wegsturen, zenden), zie Joh
1,6 .
- blepô
(zien) , zie Joh
1,29 .
- dia
: 44X bij Johannes
- egô
(ik) 123X bij Johannes
- eiden
(hij zag) 7X bij Johannes
- eis
tèn Galilaian (naar Galilea) 6X bij Johannes
- tèi
epaurion ('s anderendaags) , zie Joh
1,35
- erôtaô
(vragen) zie Joh
1,21 . èrôtèsan (zij vroegen) komt
in 11 verzen in de bijbel voor; in 3 verzen in het O.T., in 8 verzen in het
N.T. Niet bij Matteüs, noch bij Marcus, in 1 vers bij Lucas, in 6 verzen
bij Johannes : (1) Joh
1,21 . (2) Joh
1,25 . (3) Joh
5,10 . (4) Joh
9,2 . (5) Joh
9,19 . (6) Joh
19,31 , in 1 vers in Hnd.
- houtos (deze), zie Joh
1,2
- Ièsous (Jezus), zie Joh
1,38
- kai (en) . Nevenschikkend voegwoord. In 530 verzen bij Johannes, zie Joh
1,1
- legô
(zeggen), zie Joh
1,21
- martureô
(getuigen) , zie Joh
1,7 .
- menô
(verblijven), zie Joh
1,38 .
- meta
(na, met). Bij Johannes, zie Joh
1,43
- oun
(bij-gevolg) eropvolgend, dus, derhalve), zie Joh
1,21 . In 194 verzen bij Johannes
- palin (opnieuw). In 45 verzen bij Johannes, zie Joh
1,35
- pou
(waar?). Vragend voegwoord. In 18 vrezen bij Johannes, zie Joh 1,38 : Joh
1,35-42 - .
- profètès
(profeet) , zie Joh
1,21 .
Bibliografie - Joh
1,1-18 -
Literatuur - http://www.interlevensbeschouwelijk.be/johannesl01.htm
. - Seynaeve
(1977 - 385-389) -
Liturgisch gebruik
Joh 1,1-18: ABC-cyclus, dagmis van Kerstmis
Joh 1,6-8.19-28: B-cyclus, 3de zondag van de advent
Joh 1,29-34 : 2de zondag door het jaar (A)
Joh 1,35-42: 2de zondag door het jaar (B)
Overzicht van de bijbelboeken
- bijbeloverzicht
, bijbelverwijzingen
- A
- B
- C
- D
- E
- F
- G
- H
- I
- J
- K
- L
- M
- N
- O
- P
- Q
- R
- S
- T
- U
- V
- W
- X
-Y
- Z -
, Oude Testament
, Pentateuch
, Historische
boeken , Profeten
, Wijsheidsboeken
, NT : overzicht
, Evangelies
, Synoptici
, Brieven
(In het begin was het Woord) : Joh
1,1-18
Het getuigenis van Johannes : Joh
1,19-34
De eerste leerlingen : Joh
1,35-42
Jezus roept Filippus en Natanaël : Joh
1,43-51
De evengelist Johannes ontwikkelt een visie waazrin alles een plaats krijgt : God, de mens, de kosmos, ruimte en tijd, de geschiedenis enz. In dit alles neemt de Logos een centrale plaats in, zowel bij God, als bij de schepping en de verlossing van de mens en de wereld.
Joh 1,1 - Joh 1,1 : (In het begin was het Woord) -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Joh (Johannes) -- Joh 1 - Joh 1,1-18 -- Joh 1,1 - Joh 1,2 - Joh 1,3 - Joh 1,4 - Joh 1,5 - Joh 1,6 - Joh 1,7 - Joh 1,8 - Joh 1,9 - Joh 1,10 - Joh 1,11 - Joh 1,12 - Joh 1,13 - Joh 1,14 - Joh 1,15 - Joh 1,16 - Joh 1,17 - Joh 1,18 - | ||||||||||||||
|
King James Bible . [1] In the beginning was the Word, and the Word was with God, and the Word was God.
Luther-Bibel . 1 1 Im Anfang war das Wort, und das Wort war bei Gott, und Gott war das Wort.
Statenvertaling . 1 In den beginne was het Woord, en het Woord was bij God, en het Woord was God.
Tekstuitleg van Joh 1,1 . Het vers Joh 1,1 bestaat uit 3 nevenschikkende zinnen ; de zinnen worden aan elkaar gekoppeld door het nevenschikkend voegwoord kai (en) . Joh 1,1 bestaat uit 5 + 7 + 5 woorden en uit 7 + 9 + 7 lettergrepen . Totaal : 17 woorden en 23 lettergrepen . Het laatste woord van een zin , wordt het eerste woord in de volgende zin en het laatste woord van de laatste zin is het laatste woord van de eerste zin .
1. en (in, tijdens) OF nom. + acc; onzijdig enk. hen (één) . Taalgebruik in het NT : en (in) . Hebr. bë . Fr. en . Ned. in . Fr. dans . Bijbel (11097) . NT (2154) . Joh (182) . Joh 1 (14) : (1) Joh 1,1 . (2) Joh 1,2 . (3) Joh 1,3 . (4) Joh 1,4 . (5) Joh 1,5 . (6) Joh 1,10 . (7) Joh 1,14 . (8) Joh 1,23 . (9) Joh 1,26 . (10) Joh 1,28 . (11) Joh 1,31 . (12) Joh 1,33 . (13) Joh 1,45 . (14) Joh 1,47 .
Deze God wil zich laten gelden in de geschiedenis .
- kai (en). In 530 verzen bij Johannes, zie Joh
1,1 - de (echter). In 203 verzen bij Johannes, zie Joh
1,1 . - Joh
9,1-38 : in 8 verzen (Joh 9,14. 15. 16. 17. 21. 28. 29. 38).
- en (in). In 182 verzen bij Johannes.
- pros (bij). In 91 verzen bij Johannes.
- para . In 21 verzen bij Johannes.
- archè (begin). Zelfstandig naamwoord. Nominatief of datief enkelvoud
(archèi). In 82 verzen in de bijbel; in 70 verzen in het O.T., in 12
verzen in het N.T. In 2 verzen bij Johannes : (1) Joh
1,1 . (2) Joh
1,2 .
--- archès (van het begin). Genitief enkelvoud. In 97 verzen in de bijbel;
in 72 verzen in het O.T., in 25 verzen in het N.T. In 3 verzen bij Matteüs,
in 2 verzen bij Marcus, in 1 vers bij Lucas, in 4 verzen bij Johannes enz. (1)
Joh
6,64 . (2) Joh
8,44 . (3) Joh
15,27 . (4) Joh
16,4 .
- logos (woord). In 296 verzen in de bijbel; in 231 verzen in het O.T., in 65
verzen in het N.T. In 15 verzen bij Johannes.
- theos (God). In 1686 verzen in de bijbel; in 1399 verzen in het O.T., in 287
verzen in het N.T. In 17 verzen bij Johannes. (1) Joh
1,1 . (2) Joh
1,18 . (3) Joh
3,2 . (4) Joh
3,16 . (5) Joh
3,17 . (6) Joh
3,33 . (7) Joh
3,34 . (8) Joh
4,24 . (9) Joh
6,27 . (10) Joh
8,42 . (11) Joh
8,54 . (12) Joh
9,29 . (13) Joh
9,31 . (14) Joh
11,22 . (15) Joh
13,31 . (16) Joh
13,32 . (17) Joh
20,28 . Theon . Accusatief enkelvoud. In 12 verzen bij Johannes.
Joh 1,2 - Joh 1,2 : (In het begin was het Woord) -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Joh (Johannes) -- Joh 1 - Joh 1,1-18 -- Joh 1,1 - Joh 1,2 - Joh 1,3 - Joh 1,4 - Joh 1,5 - Joh 1,6 - Joh 1,7 - Joh 1,8 - Joh 1,9 - Joh 1,10 - Joh 1,11 - Joh 1,12 - Joh 1,13 - Joh 1,14 - Joh 1,15 - Joh 1,16 - Joh 1,17 - Joh 1,18 - | ||||||||||||||
|
King James Bible .
[2] The same was in the beginning with God.
Luther-Bibel . 2 Dasselbe war im Anfang bei Gott.
Statenvertaling .
2 Dit was in den beginne bij God.
Tekstuitleg van Joh 1,2 .
3. en (in, tijdens) OF nom. + acc; onzijdig enk. hen (één) . Taalgebruik in het NT : en (in) . Hebr. bë . Fr. en . Ned. in . Fr. dans . Taalgebruik in Mc : en (in) . Taalgebruik in Lc : en (in) . Taalgebruik in Brieven : en (in) . Bijbel (11097) . NT (2154) . Joh (182) . Joh 1 (14) : (1) Joh 1,1 . (2) Joh 1,2 . (3) Joh 1,3 . (4) Joh 1,4 . (5) Joh 1,5 . (6) Joh 1,10 . (7) Joh 1,14 . (8) Joh 1,23 . (9) Joh 1,26 . (10) Joh 1,28 . (11) Joh 1,31 . (12) Joh 1,33 . (13) Joh 1,45 . (14) Joh 1,47 .
Joh 1,3 - Joh 1,3 : (In het begin was het Woord) -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Joh (Johannes) -- Joh 1 - Joh 1,1-18 -- Joh 1,1 - Joh 1,2 - Joh 1,3 - Joh 1,4 - Joh 1,5 - Joh 1,6 - Joh 1,7 - Joh 1,8 - Joh 1,9 - Joh 1,10 - Joh 1,11 - Joh 1,12 - Joh 1,13 - Joh 1,14 - Joh 1,15 - Joh 1,16 - Joh 1,17 - Joh 1,18 - | ||||||||||||||
|
King James Bible .
[3] All things were made by him; and without him was not any thing made that was made.
Luther-Bibel . 3 Alle Dinge sind durch dasselbe gemacht, und ohne dasselbe ist nichts gemacht, was gemacht ist.
Statenvertaling .
3 Alle dingen zijn door Hetzelve gemaakt, en zonder Hetzelve is geen ding gemaakt, dat gemaakt is.
Tekstuitleg van Joh 1,3 .
10. en (in, tijdens) OF nom. + acc; onzijdig enk. hen (één) . Taalgebruik in het NT : en (in) . Hebr. bë . Fr. en . Ned. in . Fr. dans . Taalgebruik in Mc : en (in) . Taalgebruik in Lc : en (in) . Taalgebruik in Brieven : en (in) . Bijbel (11097) . NT (2154) . Joh (182) . Joh 1 (14) : (1) Joh 1,1 . (2) Joh 1,2 . (3) Joh 1,3 . (4) Joh 1,4 . (5) Joh 1,5 . (6) Joh 1,10 . (7) Joh 1,14 . (8) Joh 1,23 . (9) Joh 1,26 . (10) Joh 1,28 . (11) Joh 1,31 . (12) Joh 1,33 . (13) Joh 1,45 . (14) Joh 1,47 .
Joh 1,4 - Joh 1,4 : (In het begin was het Woord) -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Joh (Johannes) -- Joh 1 - Joh 1,1-18 -- Joh 1,1 - Joh 1,2 - Joh 1,3 - Joh 1,4 - Joh 1,5 - Joh 1,6 - Joh 1,7 - Joh 1,8 - Joh 1,9 - Joh 1,10 - Joh 1,11 - Joh 1,12 - Joh 1,13 - Joh 1,14 - Joh 1,15 - Joh 1,16 - Joh 1,17 - Joh 1,18 - | ||||||||||||||
|
King James Bible .
[4] In him was life; and the life was the light of men.
Luther-Bibel . 4 In ihm war das Leben, und das Leben war das Licht der Menschen.
Statenvertaling . 4 In Hetzelve was het Leven, en het Leven was het Licht der mensen.
Tekstuitleg van Joh 1,4 .
1. en (in, tijdens) OF nom. + acc; onzijdig enk. hen (één) . Taalgebruik in het NT : en (in) . Hebr. bë . Fr. en . Ned. in . Fr. dans . Taalgebruik in Mc : en (in) . Taalgebruik in Lc : en (in) . Taalgebruik in Brieven : en (in) . Bijbel (11097) . NT (2154) . Joh (182) . Joh 1 (14) : (1) Joh 1,1 . (2) Joh 1,2 . (3) Joh 1,3 . (4) Joh 1,4 . (5) Joh 1,5 . (6) Joh 1,10 . (7) Joh 1,14 . (8) Joh 1,23 . (9) Joh 1,26 . (10) Joh 1,28 . (11) Joh 1,31 . (12) Joh 1,33 . (13) Joh 1,45 . (14) Joh 1,47 .
zôè (leven)
- zôèn (leven) Accusatief enkelvoud. In 109 verzen in de bijbel;
in 53 verzen in het O.T., in 56 verzen in het N.T. In 20 verzen bij Johannes.
In 6 verzen in relatie tot eeuwig leven bezitten en geloven.
Joh 1,5 - Joh 1,5 : (In het begin was het Woord) -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Joh (Johannes) -- Joh 1 - Joh 1,1-18 -- Joh 1,1 - Joh 1,2 - Joh 1,3 - Joh 1,4 - Joh 1,5 - Joh 1,6 - Joh 1,7 - Joh 1,8 - Joh 1,9 - Joh 1,10 - Joh 1,11 - Joh 1,12 - Joh 1,13 - Joh 1,14 - Joh 1,15 - Joh 1,16 - Joh 1,17 - Joh 1,18 - | ||||||||||||||
|
King James Bible . [5] And the light shineth in darkness; and the darkness comprehended it not.
Luther-Bibel . 5 Und das Licht scheint in der Finsternis, und die Finsternis hat's nicht ergriffen.
Statenvertaling . 5 En het Licht schijnt in de duisternis, en de duisternis heeft hetzelve niet begrepen.
Tekstuitleg van Joh 1,5 .
4. en (in, tijdens) OF nom. + acc; onzijdig enk. hen (één) . Taalgebruik in het NT : en (in) . Hebr. bë . Fr. en . Ned. in . Fr. dans . Taalgebruik in Mc : en (in) . Taalgebruik in Lc : en (in) . Taalgebruik in Brieven : en (in) . Bijbel (11097) . NT (2154) . Joh (182) . Joh 1 (14) : (1) Joh 1,1 . (2) Joh 1,2 . (3) Joh 1,3 . (4) Joh 1,4 . (5) Joh 1,5 . (6) Joh 1,10 . (7) Joh 1,14 . (8) Joh 1,23 . (9) Joh 1,26 . (10) Joh 1,28 . (11) Joh 1,31 . (12) Joh 1,33 . (13) Joh 1,45 . (14) Joh 1,47 .
5. tè(i) . Verwijzing : bepaald lidwoord . Datief vrouwelijk enkelvoud . Ned. de . E. the . In vijf verzen in Joh 1 : (1) Joh 1,5 . (2) Joh 1,23 . (3) Joh 1,29 . (4) Joh 1,35 . (5) Joh 1,43 . In de laatste drie verzen staat het lidwoord telkens vóór epaurion ('s anderendaags) .
lidw. enk. | bijbel | O.T. | N.T. | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
dat. vr. enk. tè(i) | 3381 | 2631 | 750 | 94 | 55 | 119 | 64 | 122 | 264 | 32 | 268 | 332 |
bep. lidw. dat vr. enk. tè(i) | Joh 1 | Joh 2 | Joh 3 | Joh 4 | Joh 5 | Joh 6 | Joh 7 | Joh 8 | Joh 9 | Joh 10 | Joh 11 | Joh 12 | Joh 13 | Joh 14 | Joh 15 | Joh 16 | Joh 17 | Joh 18 | Joh 19 | Joh 20 | Joh 21 |
64 | 5 | 3 | 2 | 5 | 4 | 7 | 4 | 4 | 1 | 4 | 7 | 2 | 3 | 3 | 2 | 2 | 2 | 3 | 1 |
Joh 1,6 - Joh 1,6 : (In het begin was het Woord) -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Joh (Johannes) -- Joh 1 - Joh 1,1-18 -- Joh 1,1 - Joh 1,2 - Joh 1,3 - Joh 1,4 - Joh 1,5 - Joh 1,6 - Joh 1,7 - Joh 1,8 - Joh 1,9 - Joh 1,10 - Joh 1,11 - Joh 1,12 - Joh 1,13 - Joh 1,14 - Joh 1,15 - Joh 1,16 - Joh 1,17 - Joh 1,18 - | ||||||||||||||
|
King James Bible . [6] There was a man sent from God, whose name was John.
Luther-Bibel .
6 Es war ein Mensch, von Gott gesandt, der hieß Johannes.
Statenvertaling .
6 Er was een mens van God gezonden, wiens naam was Johannes.
Tekstuitleg van Joh 1,6 .
8 woorden, 24 lettergrepen |
- ginomai (gebeuren, worden, ontstaan), zie Joh
1,6 , Mc
1,4 en Mc
16,1 . Egeneto (het gebeurde, er werd) . In 925 verzen in de bijbel; in
730 verzen in het O.T., in 195 verzen in het N.T. In het O.T. is kai egeneto
vaak de vertaling van het Hebreeuwse wajjehi(j) van het Hebreeuwse werkwoord
hâjâh. In 13 verzen bij Matteüs, in 17 verzen bij Marcus, in
69 verzen bij Lucas, in 16 verzen bij Johannes, in 53 verzen in Hnd, enz. In
Mc 1,4
komen we een paralleltekst met deze tegen : egeneto (kwam tevoorschijn) + onderwerp
: egeneto Iôannès (Johannes trad op). In Joh
1,6 omsluiten de twee woorden de hele zin.
- anthrôpos (mens). Verwijzing
: anthrôpos
(mens), zie Joh
1,6 . Zelfstandig naamwoord, nominatief enkelvoud. In 512 verzen in de bijbel;
in 394 verzen in het O.T., in 118 verzen in het N.T. . In 21 verzen bij Johannes.
Anthrôpos is uit het Hebreeuwse ´âdâm vertaald.
--- anthrôpon (mens) accusatief enkelvoud. In 10 verzen bij Johannes .
3. apostellô (wegsturen, zenden)
. Verwijzing : apostellô
(wegsturen, zenden) , zie Joh
1,6 . Zie website http://www.lachairoi.org/shortstudies.php?PageNO=Korte%20studies&Glossary=Show#
. In het N.T. 133 X .
Hebreeuws : sjâlach . In 141 verzen. In 10 verzen in Gn . In 23 verzen
in Ex . In 6 verzen in Nu . In 1 vers in Dt .
--- apesteila (ik zond). Indicatief aorist 1ste persoon enkelvoud. In 28 verzen
in de bijbel; in 24 verzen in het O.T., in 4 verzen in het N.T. In 1 vers bij
Lucas, in 2 verzen bij Johannes. (1) Joh
4,38 : egô apesteila humas therizein (ik zond jullie om te oogsten)
(2) Joh
17,18 : kagô apesteila autous eis ton kosmon (ook ik zond hen naar
de wereld) .
--- apesteilas (jij zond). Indicatief aorist 2de persoon enkelvoud. In 19 verzen
in de bijbel; in 12 verzen in het O.T., in 7 verzen in het N.T. Slechts bij
Johannes. De tweede persoon enkelvoud slaat bij Johannes telkens op God, de
Vader enz... In 5 van de 7 zinnen wordt de 2de persoon versterkt door het persoonlijk
voornaamwoord van de 2de persoon enkelvoud su (jij). Apesteilas (jij zond) komt
in ondergeschikte zinnen voor; in 5 voorwerpszinnen (3X : geloven; 2X : weten),
in 1 betrekkelijke zin en in 1 vergelijkende zin. De voorwerpszinnen zijn identiek
en komen als een geijkte formule over : hoti su me apesteilas (dat jij mij zond).
De vergelijkende zin gelijkt sterk op de 5 voorwerpszinnen.
1. | 2. | 3. | 4. | 5. | 6. | 7. | |
Joh 11,42 | Joh 17,3 | Joh 17,8 | Joh 17,18 | Joh 20,21 | Joh 17,21 | Joh 17,23 | Joh 17,25 |
hina (opdat) | kai (en) | kai (en) | hina (opdat) | hina (opdat) | kai (en) | ||
houtoi (deze) | |||||||
pisteusôsin (zij zouden geloven) | episteusan (zij geloofden) | ho kosmos pisteuèi (de wereld zou geloven) | gignôskèi ho kosmos (de wereld zou weten) | egnôsan (wisten) | |||
hoti (dat) | hoti (dat) | kathôs (zoals) | kathôs (zoals) | hoti (dat) | hoti (dat) | hoti (dat) | |
su (jij) | hon apesteilas Ièsoun Christon (die jij zond, Jezus Christus | su (jij) | su (jij) | su (jij) | su (jij) | ||
me apesteilas (mij zond). | me apesteilas (mij zond). | eme apesteilas (jij mij zond) | apestalken me (mij heeft gezonden) | me apesteilas (mij zond). | me apesteilas (mij zond). | me apesteilas (mij zond). | |
eis ton kosmon (naar de wereld) | ho patèr (de Vader) | ||||||
Lazarus weer tot leven gewekt : Joh 11,38-44 - | Afscheidsgebed van Jezus : Joh 17,1-26 |
--- apesteilen (hij zond). Indicatief aorist 3de persoon enkelvoud. In 347 verzen in de bijbel; in 309 verzen in het O.T., in 38 verzen in het N.T. In 9 verzen bij Matteüs (zie Mt 10,5) : (1) Mt 10,5 . (2) Mt 20,2 . (3) Mt 21,1 . (4) Mt 21,34 . (5) Mt 21,36 . (6) Mt 21,37 . (7) Mt 22,3 . (8) Mt 22,4 . (9) Mt 27,19 . In 5 verzen bij Marcus, in 9 verzen bij Lucas. In 9 verzen bij Johannes: (1) Joh 3,17 . (2) Joh 3,34 . (3) Joh 5,38 . (4) Joh 6,29 . (5) Joh 6,57 . (6) Joh 7,29 . (7) Joh 8,42 . (8) Joh 10,36 . (9) Joh 18,24 . In 8 verzen is het God, de Vader enz onderwerp van zending. In 2 verzen is het ho theos (God), in 2 verzen ho patèr (de Vader), in 4 verzen het aanwijzend voornaamwoord ekeinos (deze).
1. | 2. | 3. | 4. | 5. | 6. | 7. | 8. | 9. | ||
Joh 3,17 | Joh 3,34 | Joh 5,38 | Joh 6,29 | Joh 6,57 | Joh 7,29 | Joh 8,42 | Joh 10,36 | Joh 5,36 | Joh 18,24 Annas | |
ou gar (immers niet) | hina pisteuète (opdat je zoudt geloven) | kathôs (zoals) | all' (maar) | hoti (want) | ||||||
hon gar (die immers) | hoti hon (want die) | eis hon (in die) | hon (die) | |||||||
apesteilen (zond) | apesteilen (zond) | apesteilen (zond) | apesteilen (zond) | apesteilen me (mij zond) | kakeinos me apesteilen (en hij mij zond) | ekeinos me apesteilen (hij mij zond) | ho patèr hègiasen kai apesteilen (de Vader heiligde en zond) | ho patèr me apestalken (de Vader heeft me gezonden) | ||
ho theos (God) | ho theos (God) | ekeinos (hij) | ekeinos (hij) | ho zôn patèr (de levende Vader) | ||||||
ton huion (de zoon) | ||||||||||
eis ton kosmon (naar de wereld) | eis ton kosmon (naar de wereld) | |||||||||
Jezus en Nikodemus : Joh 2,23-3,21 | Hij die van de hemel komt : Joh 3,31-36 | De volmacht van de Zoon : Joh 5,19-47 | Jezus : het brood om van te leven : Joh 6,26-59 | Jezus : het brood om van te leven : Joh 6,26-59 | Reacties van het volk : Joh 7,25-31 - Joh 7,25-31 | Afstammelingen van Abraham : Joh 8,31-59 - Joh 8,31-59 | Geloof en ongeloof : Joh 10,22-42 - Joh 10,22-42 | De volmacht van de Zoon : Joh 5,19-47 | Jezus voor de hogepriester - door Petrus verloochend : Joh 18,13-27 |
--- apesteilan (zij zonden). Indicatief aorist 3de persoon meervoud. In 48
verzen in de bijbel; in 35 verzen in het O.T., in 13 verzen in het N.T. In 1
vers bij Matteüs, in 2 verzen bij Marcus, in 2 verzen bij Lucas, in 3 verzen
bij Johannes, in 5 verzen in Hnd.
--- apestalken (hij heeft gezonden). Indicatief perfectum 3de persoon enkelvoud.
In 29 verzen in de bijbel; in 22 verzen in het O.T., in 7 verzen in het N.T.
Joh
20,21
--- apestalkate (jij hebt gezonden). Indicatief perfectum 2de persoon meervoud.
In 2 verzen in de bijbel; in Gn 45,8 en in Joh 5,33.
--- apestalèn (ik werd gezonden). Passief aorist 1ste persoon enkelvoud.
In 5 verzen in de bijbel; in 2 verzen in het O.T., in 3 verzen in het N.T. In
1 vers bij Matteüs, in 2 verzen bij Lucas.
--- apestalè (hij werd gezonden) . Passief aorist derde persoon mannelijk
enkelvoud . In twaalf verzen in de bijbel . In tien verzen in het O.T. : (1)
Js 6,6
(apestalè pros me hen tôn serafin = een van de Serafijnen werd
tot mij gezonden) . (2) Js 20,1 . (3) Js 37,21 . (4) Est 3,13 . (5) Da 4,11 ( kai idou aggelos apestalè ek tou ouranou =
en zie een engel werd gezonden vanuit de hemel) . (6) Da 4,21 (hoti aggelos apestalè para tou kuriou = want
een engel werd gezonden vanwege de Heer) . (7) Ezr 5,5 . (8) Ezr 7,14 . (9) Tob 3,17 (apestalè = Rafaël werd gezonden) . (10)
Sir 15,9 . In twee verzen in het N.T. : (1) Lc
1,26 (apestalè ho aggelos Gabrièl apo tou theou = de engel
Gabriël werd door God gezonden) . (2) Hnd
28,28 . In vijf van de twaalf teksten werd een engel gezonden : (1) Js
6,6 , (5) Da 4,11 , (6) Da 4,21 , (9) Tob 3,17 en Lc
1,26 .
--- apestalmenos (gezonden). Passief participium mannelijk enkelvoud. In 3 verzen
in de bijbel, nl. bij Johannes. In twee gevallen betreft het Johannes de Doper.
(1) Joh
1,6 (2) Joh
3,28 (3) Joh
9,7 (Siloam: gezondene). apestalmenoi (gezondenen). In 8 verzen in de bijbel;
in 3 verzen in het O.T., in 5 verzen in het N.T. In 1 vers bij Lucas, in 1 vers
bij Johannes, enz.
- exapostellô (wegsturen , zenden) .
--- exapestalè (hij werd uitgezonden) . Passief tweede aorist derde persoon
enkelvoud . In één vers in de bijbel nl. Hnd
13,26 .
- pempô (zenden)
--- pempsô (ik zal zenden). Indicatief futurum 1ste persoon enkelvoud.
In 6 verzen in het N.T. In 1 vers in Lucas, In 3 verzen in Johannes, enz.
--- pempsasin (aan de gezondenen) . Indicatief participium datief meervoud.
In 1 vers in de bijbel : Joh
1,22 .
- onoma (naam). Hebreeuws sjem. Onoma in 676 verzen in de bijbel;
in 578 verzen in het O.T., in 98 verzen in het N.T. :In 10 verzen bij Matteüs,
in 6 verzen bij Marcus, in 15 verzen bij Lucas, in 11 verzen bij Johannes enz.
--- onomati (met de naam). In 260 verzen in de bijbel; in 168 verzen in het
O.T., in 92 verzen in het N.T. In 7 verzen bij Matteüs, in 8 verzen bij
Marcus, in 16 verzen bij Lucas, in 13 verzen bij Johannes, in 35 verzen in Hnd
enz.
Joh 1,7 - Joh 1,7 : (In het begin was het Woord) -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Joh (Johannes) -- Joh 1 - Joh 1,1-18 -- Joh 1,1 - Joh 1,2 - Joh 1,3 - Joh 1,4 - Joh 1,5 - Joh 1,6 - Joh 1,7 - Joh 1,8 - Joh 1,9 - Joh 1,10 - Joh 1,11 - Joh 1,12 - Joh 1,13 - Joh 1,14 - Joh 1,15 - Joh 1,16 - Joh 1,17 - Joh 1,18 - | ||||||||||||||
|
King James Bible . [7] The same came for a witness, to bear witness of the Light, that all men through him might believe.
Luther-Bibel . 7 Der kam zum Zeugnis, um von dem Licht zu zeugen, damit sie alle durch ihn glaubten.
Statenvertaling . 7 Deze kwam tot een getuigenis, om van het Licht te getuigen, opdat zij allen door hem geloven zouden.
Tekstuitleg van Joh 1,7 .
martureô (getuigen) . Verwijzing : martureô
(getuigen) , zie Joh
1,7 . (martus - mart-elaar) .
--- marturei (hij getuigt) . Indicatief praesens 3de persoon enkelvoud. In 11
verzen in de bijbel; in 3 verzen in het O.T., in 8 verzen in het N.T. Niet in
Matteüs, Marcus en Lucas. In 6 verzen bij Johannes enz. (1) Joh
1,15 . (2) Joh
3,32 . (3) Joh
5,32 . (4) Joh
5,36 . (5) Joh
8,18 . (6) Joh
10,25 .
--- marturôn (getuigend - van de getuigen). Participium praesens nominatief
mannelijk enkelvoud. Zelfstandig naamwoord genitief meervoud van martus. In
16 verzen in de bijbel; in 3 verzen in het O.T., in 13 verzen in het N.T. In
2 verzen bij Matteüs, in 1 vers bij Marcus, niet bij Lucas. Bij Johannes
: (1) Joh
5,32 . (2) Joh
8,18 . (3) Joh
21,24 .
--- marturèsèi (hij zou getuigen). Conjunctief aorist 3de persoon
enkelvoud. Slechts in 3 verzen in de bijbel, nl. bij Johannes.
- diamarturomenos (getuigend) . Verwijzing :
martureô
(getuigen) , zie Joh
1,7 . (martus - mart-elaar) . Passief participium nominatief mannelijk
enkelvoud van het werkwoord diamarturomai (getuigen) . In vijf verzen in de
bijbel . In één vers in het O.T. . In vier verzen in het N.T.
: (1) Hnd
18,5 . (2) Hnd
20,21 . (3) Hnd
28,23 . (4) 2
Tim 2,14 .
--- martus (getuige). In 39 verzen in de bijbel; in 31 verzen in het O.T., in
8 verzen in het N.T. Niet in de evangelies.
--- marturos. Genitief enkelvoud. In 1 vers in de bijbel, nl. in Hnd.
--- martures (getuigen) . Nominatief mannelijk meervoud . In twintig verzen
in de bijbel . In tien verzen in het O.T. . In tien verzen in het N.T. . Niet
bij Matteüs en Marcus . In twee verzen bij Lucas : (1) Lc
11,48 . (2) Lc
24,48 . In zeven verzen in Hnd : (1) Hnd
1,8 . (2) Hnd
2,32 . (3) Hnd
3,15 . (4) Hnd
5,32 . (5) Hnd
7,58 . (6) Hnd
10,39 . (7) Hnd
13,31 . Tenslotte 1 Tes 2,10 .
--- marturia (getuigenis). Zelfstandig naamwoord, nominatief (of datief - marturiai
-) mannelijk enkelvoud. In 54 verzen in de bijbel; in 40 verzen in het O.T.,
in 14 verzen in het N. In 1 vers bij Marcus, in 8 verzen bij Johannes enz.
--- Marturian (getuigenis). Accusatief enkelvoud. In 22 verzen in de bijbel;
in 4 verzen in het O.T., in 18 verzen in het N.T. In 1 vers bij Marcus, in 6
verzen bij Johannes. (2) Joh
3,32 . (3) Joh
5,32 . (4) Joh
8,13 . (5) Joh
8,14 . (6) Joh
8,17 . (7) Joh
19,35 . (8) Joh
21,24 .
--- marturion (getuigenis). In 44 verzen in de bijbel; in 27 verzen in het O.T.,
in 17 verzen in het N.T. In 3 verzen bij Matteüs, in 3 verzen bij Marcus,
in 3 verzen bij Lucas, niet bij Johannes,
1. Johannes de Doper | 2. Jezus | 3. de Vader over Jezus | 4. de werken over Jezus | 5. de Vader over Jezus | 6. de werken over Jezus |
Joh 1,15 | Joh 3,32 | Joh 5,32 | Joh 5,36 | Joh 8,18 | Joh 10,25 |
ho eôraken kai èkousen (wat hij zag en hoorde) | hèn (het getuigenis dat) | kai (en) | |||
Iôannès (Johannes) | auta ta erga ha poiô (de werken zelf die ik doe) | ta erga ha egô poiô en tôi onomati tou patros mou tauta (de werken die ik doe in de naam van mijn Vader / die - werken -) | |||
marturei (getuigt) | touto marturei (dit getuigt hij) | marturei (hij getuigt) | marturei ( getuigen) | marturei (hij getuigt) | marturei ( getuigen) |
peri autou (over hem) | peri emou (over mij) | peri emou (over mij) | peri emou (over mij) | peri emou (over mij) | |
hoti ho patèr me apestalken (dat de Vader mij heeft gezonden) | ho pempsas me patèr (de vader die me zond) | ||||
(In het begin was het Woord) : Joh 1,1-18 - | Hij die van de hemel komt : - Joh 3,31-36 - | De volmacht van de Zoon : Joh 5,19-47 - | De volmacht van de Zoon : Joh 5,19-47 - | Jezus : het licht van de wereld : Joh 8,12-20 - | Geloof en ongeloof : Joh 10,22-42 - |
Joh 5,32 | Joh 5,31 | Joh 8,13 | Joh 8,14 | Joh 8,17 | Joh 8,18 | Joh 19,35 | Joh 21,24 |
allos estin (een ander is) | egô eimi (ik ben) | kai ho heôrakôs (en wie heeft gezien) | Houtos estin ho mathètès (dit is de leerling) | ||||
ho marturôn peri emou (die getuigt over mij) | ean marturô peri emautou (indien ik getuig over mezelf) | su peri seautou martureis (jij getuigt over jezelf) | kan egô marturô peri emautou (zelfs als ik getuig over mezelf) | hoti (dat) | ho marturôn peri emautou (die getuigt over mijzelf) | memarturèken (heeft getuigd) | ho marturôn peri toutôn kai grapsas auta (die getuigt over deze zingen en die deze dingen schreef) |
kai oida (en ik weet) | kai oidamen (en wij weten) | ||||||
hoti alèthès estin hè marturia (dat waar is het getuigenis) | hè marturia mou ouk estin alèthès (mijn getuigenis is niet waar) | hè marturia sou ouk estin alèthès (jouw getuigenis is niet waar) | alèthès estin hè marturia mou waar is mijn getuigenis) | duo anthrôpôn hè marturia alèthès estin (het getuigenis van twee mensen waar is) | kai alèthinè autou estin hè marturia (en waar is zijn getuigenis) | hoti alèthès autou hè marturia estin (dat waar is zijn getuigenis) | |
hèn marturei peri emou (dat getuigt over mij) | kai marturei peri emou ho pempsas me patèr (en de Vader die mij zond, getuigt over mij) | ||||||
De volmacht van de Zoon : Joh 5,19-47 | De volmacht van de Zoon : Joh 5,19-47 | Jezus : het licht van de wereld : Joh 8,12-20 | Jezus : het licht van de wereld : Joh 8,12-20 | Jezus : het licht van de wereld : Joh 8,12-20 | Jezus : het licht van de wereld : Joh 8,12-20 | Doorboring van Jezus'zijde : Joh 19,31-37 | De leerling van wie Jezus hield : Joh 21,20-25 |
Joh 1,8 - Joh 1,8 : (In het begin was het Woord) -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Joh (Johannes) -- Joh 1 - Joh 1,1-18 -- Joh 1,1 - Joh 1,2 - Joh 1,3 - Joh 1,4 - Joh 1,5 - Joh 1,6 - Joh 1,7 - Joh 1,8 - Joh 1,9 - Joh 1,10 - Joh 1,11 - Joh 1,12 - Joh 1,13 - Joh 1,14 - Joh 1,15 - Joh 1,16 - Joh 1,17 - Joh 1,18 - | ||||||||||||||
|
King James Bible . [8] He was not that Light, but was sent to bear witness of that Light.
Luther-Bibel . 8 Er war nicht das Licht, sondern er sollte zeugen von dem Licht.
Statenvertaling . 8 Hij was het Licht niet, maar was gezonden, opdat hij van het Licht getuigen zou.
Tekstuitleg van Joh 1,8 .
Joh 1,9 - Joh 1,9 : (In het begin was het Woord) -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Joh (Johannes) -- Joh 1 - Joh 1,1-18 -- Joh 1,1 - Joh 1,2 - Joh 1,3 - Joh 1,4 - Joh 1,5 - Joh 1,6 - Joh 1,7 - Joh 1,8 - Joh 1,9 - Joh 1,10 - Joh 1,11 - Joh 1,12 - Joh 1,13 - Joh 1,14 - Joh 1,15 - Joh 1,16 - Joh 1,17 - Joh 1,18 - | ||||||||||||||
|
King James Bible . [9] That was the true Light, which lighteth every man that cometh into the world.
Luther-Bibel . 9 Das war das wahre Licht, das alle Menschen erleuchtet, die in diese Welt kommen.
Statenvertaling . 9 Dit was het waarachtige Licht, Hetwelk verlicht een iegelijk mens, komende in de wereld.
Tekstuitleg van Joh 1,9 .
Joh 1,10 - Joh 1,10 : (In het begin was het Woord) -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Joh (Johannes) -- Joh 1 - Joh 1,1-18 -- Joh 1,1 - Joh 1,2 - Joh 1,3 - Joh 1,4 - Joh 1,5 - Joh 1,6 - Joh 1,7 - Joh 1,8 - Joh 1,9 - Joh 1,10 - Joh 1,11 - Joh 1,12 - Joh 1,13 - Joh 1,14 - Joh 1,15 - Joh 1,16 - Joh 1,17 - Joh 1,18 - | ||||||||||||||
|
King James Bible . [10] He was in the world, and the world was made by him, and the world knew him not.
Luther-Bibel . 10 Er war in der Welt, und die Welt ist durch ihn gemacht; aber die Welt erkannte ihn nicht.
Statenvertaling . 10 Hij was in de wereld, en de wereld is door Hem gemaakt; en de wereld heeft Hem niet gekend.
Tekstuitleg van Joh 1,10 .
1. en (in, tijdens) OF nom. + acc; onzijdig enk. hen (één) . Taalgebruik in het NT : en (in) . Hebr. bë . Fr. en . Ned. in . Fr. dans . Taalgebruik in Mc : en (in) . Taalgebruik in Lc : en (in) . Taalgebruik in Brieven : en (in) . Bijbel (11097) . NT (2154) . Joh (182) . Joh 1 (14) : (1) Joh 1,1 . (2) Joh 1,2 . (3) Joh 1,3 . (4) Joh 1,4 . (5) Joh 1,5 . (6) Joh 1,10 . (7) Joh 1,14 . (8) Joh 1,23 . (9) Joh 1,26 . (10) Joh 1,28 . (11) Joh 1,31 . (12) Joh 1,33 . (13) Joh 1,45 . (14) Joh 1,47 .
Joh 1,11 - Joh 1,11 : (In het begin was het Woord) -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Joh (Johannes) -- Joh 1 - Joh 1,1-18 -- Joh 1,1 - Joh 1,2 - Joh 1,3 - Joh 1,4 - Joh 1,5 - Joh 1,6 - Joh 1,7 - Joh 1,8 - Joh 1,9 - Joh 1,10 - Joh 1,11 - Joh 1,12 - Joh 1,13 - Joh 1,14 - Joh 1,15 - Joh 1,16 - Joh 1,17 - Joh 1,18 - | ||||||||||||||
|
King James Bible .
[11] He came unto his own, and his own received him not.
Luther-Bibel . 11 Er kam in sein Eigentum; und die Seinen nahmen ihn nicht auf.
Statenvertaling . 11 Hij is gekomen tot het Zijne, en de Zijnen hebben Hem niet aangenomen.
Tekstuitleg van Joh 1,11 .
Joh 1,12 - Joh 1,12 : (In het begin was het Woord) -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Joh (Johannes) -- Joh 1 - Joh 1,1-18 -- Joh 1,1 - Joh 1,2 - Joh 1,3 - Joh 1,4 - Joh 1,5 - Joh 1,6 - Joh 1,7 - Joh 1,8 - Joh 1,9 - Joh 1,10 - Joh 1,11 - Joh 1,12 - Joh 1,13 - Joh 1,14 - Joh 1,15 - Joh 1,16 - Joh 1,17 - Joh 1,18 - | ||||||||||||||
|
King James Bible . [12] But as many as received him, to them gave he power to become the sons of God, even to them that believe on his name:
Luther-Bibel . 12 Wie viele ihn aber aufnahmen, denen gab er Macht, Gottes Kinder zu werden, denen, die an seinen Namen glauben,
Statenvertaling . 12 Maar zovelen Hem aangenomen hebben, dien heeft Hij macht gegeven kinderen Gods te worden, namelijk die in Zijn Naam geloven;
Tekstuitleg van .Joh 1,12 .
Joh 1,13 - Joh 1,13 : (In het begin was het Woord) -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Joh (Johannes) -- Joh 1 - Joh 1,1-18 -- Joh 1,1 - Joh 1,2 - Joh 1,3 - Joh 1,4 - Joh 1,5 - Joh 1,6 - Joh 1,7 - Joh 1,8 - Joh 1,9 - Joh 1,10 - Joh 1,11 - Joh 1,12 - Joh 1,13 - Joh 1,14 - Joh 1,15 - Joh 1,16 - Joh 1,17 - Joh 1,18 - | ||||||||||||||
|
King James Bible . [13] Which were born, not of blood, nor of the will of the flesh, nor of the will of man, but of God.
Luther-Bibel . 13 die nicht aus dem Blut noch aus dem Willen des Fleisches noch aus dem Willen eines Mannes, sondern von Gott geboren sind.
Statenvertaling . 13 Welke niet uit den bloede, noch uit den wil des vleses, noch uit den wil des mans, maar uit God geboren zijn.
Tekstuitleg van Joh 1,13 .
Joh 1,14 - Joh 1,14 : (In het begin was het Woord) -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Joh (Johannes) -- Joh 1 - Joh 1,1-18 -- Joh 1,1 - Joh 1,2 - Joh 1,3 - Joh 1,4 - Joh 1,5 - Joh 1,6 - Joh 1,7 - Joh 1,8 - Joh 1,9 - Joh 1,10 - Joh 1,11 - Joh 1,12 - Joh 1,13 - Joh 1,14 - Joh 1,15 - Joh 1,16 - Joh 1,17 - Joh 1,18 - | ||||||||||||||
|
King James Bible . [14] And the Word was made flesh, and dwelt among us, (and we beheld his glory, the glory as of the only begotten of the Father,) full of grace and truth.
Luther-Bibel . 14 Und das Wort ward Fleisch und wohnte unter uns, und wir sahen seine Herrlichkeit, eine Herrlichkeit als des eingeborenen Sohnes vom Vater, voller Gnade und Wahrheit.
Statenvertaling . 14 En het Woord is vlees geworden, en heeft onder ons gewoond (en wij hebben Zijn heerlijkheid aanschouwd, een heerlijkheid als des Eniggeborenen van den Vader), vol van genade en waarheid.
Tekstuitleg van Joh 1,14 .
8. en (in, tijdens) OF nom. + acc; onzijdig enk. hen (één) . Taalgebruik in het NT : en (in) . Hebr. bë . Fr. en . Ned. in . Fr. dans . Taalgebruik in Mc : en (in) . Taalgebruik in Lc : en (in) . Taalgebruik in Brieven : en (in) . Bijbel (11097) . NT (2154) . Joh (182) . Joh 1 (14) : (1) Joh 1,1 . (2) Joh 1,2 . (3) Joh 1,3 . (4) Joh 1,4 . (5) Joh 1,5 . (6) Joh 1,10 . (7) Joh 1,14 . (8) Joh 1,23 . (9) Joh 1,26 . (10) Joh 1,28 . (11) Joh 1,31 . (12) Joh 1,33 . (13) Joh 1,45 . (14) Joh 1,47 .
exèlthon (ik ging uit of zij gingen uit). Indicatief aorist 1ste persoon enkelvoud of 3de persoon meervoud . In 7 verzen bij Johannes. 3de persoon meervoud (1) Joh 4,30 (2) Joh 12,13 (3) Joh 21,3.
Het woord is vlees en bloed geworden . Woord = het spreken dat in het scheppingsverhaal ter sprake komt . In dit vers komt Jezus aan bod . Voordien is het de thorah . Spreken is relatie . Sinds het begin geschiedt het woord (Grieks : is) . Het werkt in in de geschiedenis . Tegen het Griekse denken in ? Volgens het Griekse denken is het een onmogelijke zin . De vermenging van het goddelijke woord en de menselijke werkelijkheid in het vlees (hair) . het is een radicale Joodse uitspraak . De Griekse kerkvaders (Nicea , Chalcedon - 451 -) werden ermee geconfronteerd . Binnen hun denkkader en hun filosofisch kader : redden wat Johannes zei . Ze hebben verwoord wat Johannes zei . God komt midden in de menselijke werkelijkheid . Moltmann : christendom is de enige relige waarin God naar de mensen toekomt . Het was een vertalen voor die tijd . Nu het vertalen naar onze tijd . Problematiek is het vasthouden aan die formulering . Chalcedon : geworsteld om beide polen in Jezus te zien . Jezus : een goddelijke persoon , met twee naturen (onverminkt , onveranderd, ongedeeld, ) . Het jodendom laat een mens toch geen God worden ? Persoon (per-sona) . Hij is ook mens geweest . Ernst Bloch : in JHWH geworteld . Dag Prinzip Hoffnung . Inspiratiebron voor Bloch .
Het woord , de thora van Mozes , krijgt gestalte in deze heel concrete mens , Jezus van Nazareth . Van Bavel : de mens voor anderen (Bonhoeffer) . Het type mens die kiest voor anderen . Hoe verwoord je ? Verstaanbaar en inleefbaar . Tegenover pracht en praal en onverstaanbare taal . Hans Küng : Is de kerk nog te redden ? De kerk is niet ziek , maar doodziek . Men blijft sacraliseren . Bisschop ijverde voor het behoud van het latijn , als een steen van een gebouw . Pleidooi voor een contekstuele lezing . Zie Het derde Testament , bijdrage Ina Koeman . Rituelen : een hang naar veiligheid . Het ritueel van het delen van brood en wijn is heel eenvoudig
De messias is niet het resultaat van menselijke potentie . Het spreken is vlees en bloed geworden . Hij heeft onder ons gewoond : de tent van de samenkomst met de ark herinnering aan en gekenmerkt door autonomie en vrijheid . Tempel . Niet verplaatsbaar . Legt alles vast . Eén of ander huis . Kabhod (gewicht, inzet) , zijn impact op de samenleving . Dat maakt kem tot een eniggeborene (Isaak, de belofte vanAbraham) .
De solidaire trouw .
Joh 8,42 | Joh 16,27 | Joh 16,28 | Joh 17,8 | ||||||
egô gar (ik immers) | hoti egô (want ik) | hoti (dat) | |||||||
ek tou theou (uit God) | para tou theou (vanbij God) | para sou (vanbij U) | |||||||
exèlthon (ben uitgegaan) | exèlthon (ben uitgegaan) | exèlthon (ben uitgegaan) | exèlthon (ben uitgegaan) | ||||||
para tou patros (vanbij de vader) | |||||||||
Joh 1,15 - Joh 1,15 - | ||||||||||||||
|
King James Bible . [15] John bare witness of him, and cried, saying, This was
he of whom I spake, He that cometh after me is preferred before me: for he was
before me.
Luther-Bibel . 15 Johannes gibt Zeugnis von ihm und ruft: Dieser war es, von dem ich gesagt habe: Nach mir wird kommen, der vor mir gewesen ist; denn er war eher als ich.
Statenvertaling . 15 Johannes getuigt van Hem, en heeft geroepen, zeggende: Deze was het, van Welken ik zeide: Die na mij komt, is voor mij geworden, want Hij was eer dan ik.
Tekstuitleg van Joh 1,15 .
De plaats van Johannes de Doper en Jezus . Opnieuw is Johannes de Doper aan het woord . Er waren volgelingen van de Doper die claimden dat hij de Messias was . Johannes de Doper : Jochanan . Volgens sommigen : de pre-existentie van Jezus . Aanwezig bij God als tweede persoon van de Drievuldigheid . Notser : nun = met eerbied wordt omgeven . Geen nieuwe wet , maar een nieuw gebod : onderlinge liefde en solidariteit .
Joh 1,16 - Joh 1,16 : (In het begin was het Woord) -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Joh (Johannes) -- Joh 1 - Joh 1,1-18 -- Joh 1,1 - Joh 1,2 - Joh 1,3 - Joh 1,4 - Joh 1,5 - Joh 1,6 - Joh 1,7 - Joh 1,8 - Joh 1,9 - Joh 1,10 - Joh 1,11 - Joh 1,12 - Joh 1,13 - Joh 1,14 - Joh 1,15 - Joh 1,16 - Joh 1,17 - Joh 1,18 - | ||||||||||||||
|
King James Bible . [16] And of his fulness have all we received, and grace
for grace.
Luther-Bibel . 16 Und von seiner Fülle haben wir alle genommen Gnade um Gnade.
Statenvertaling . 16 En uit Zijn volheid hebben wij allen ontvangen, ook genade voor genade.
Tekstuitleg van Joh 1,16 .
- πληρωματος (= plèrômatos: van de volheid; zn gen onz enk van het zn πληρώμα = plèrôma: volheid, lading, volledig aantal). NT (3): (1) Joh 1,16. (2) Ef 1,10. (3) Ef 4,13.
Johannes schakelt over naar de wij-vorm , zijn gemeente met joden en niet-joden . Uit zijn volheid hebben wij ontvangen , sommigen in de lijn van Mozes . Vriendschap en gerechtigheid gaan gearmd door het leven (omhelzen elkaar) . De exodus gaat vooraf aan Leviticus . Uittocht en verzoening .
Nazanener / Nazorener . Joh 1,16-17 . Genade en trouw door Jezus Messias . Verwant mùet Ex 34,6-7 . Genade is zo overvloedig , voor de duizenden , de niet-volkeren . Deze God bewaart de genade voor de volkeren . Het is duidelijk geworden in Jezus Messias .
Joh 1,17 - Joh 1,17 : (In het begin was het Woord) -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Joh (Johannes) -- Joh 1 - Joh 1,1-18 -- Joh 1,1 - Joh 1,2 - Joh 1,3 - Joh 1,4 - Joh 1,5 - Joh 1,6 - Joh 1,7 - Joh 1,8 - Joh 1,9 - Joh 1,10 - Joh 1,11 - Joh 1,12 - Joh 1,13 - Joh 1,14 - Joh 1,15 - Joh 1,16 - Joh 1,17 - Joh 1,18 - | ||||||||||||||
|
King James Bible . [17] For the law was given by Moses, but grace and truth
came by Jesus Christ.
Luther-Bibel . 17 Want de wet is door Mozes gegeven, de genade en de waarheid is door Jezus Christus geworden.
Statenvertaling : 17 Denn das Gesetz ist durch Mose gegeben; die Gnade und Wahrheit ist durch Jesus Christus geworden.
Tekstuitleg van Joh 1,17 .
Joh 1,18 - Joh 1,18 : (In het begin was het Woord) -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Joh (Johannes) -- Joh 1 - Joh 1,1-18 -- Joh 1,1 - Joh 1,2 - Joh 1,3 - Joh 1,4 - Joh 1,5 - Joh 1,6 - Joh 1,7 - Joh 1,8 - Joh 1,9 - Joh 1,10 - Joh 1,11 - Joh 1,12 - Joh 1,13 - Joh 1,14 - Joh 1,15 - Joh 1,16 - Joh 1,17 - Joh 1,18 - | ||||||||||||||
|
King James Bible . [18] No man hath seen God at any time; the only begotten
Son, which is in the bosom of the Father, he hath declared him.
Luther-Bibel . 18 Niemand hat Gott je gesehen; der Eingeborene, der Gott ist und in des Vaters Schoß ist, der hat ihn uns verkündigt.
Statenvertaling . 18 Niemand heeft ooit God gezien; de eniggeboren Zoon, Die in den schoot des Vaders is, Die heeft Hem ons verklaard.
Tekstuitleg van Joh 1,18 .
15 woorden; 34 lettergrepen
exègeomai : uiteenzetten, doen kennen. In deze vorm is het een hapax
bij Johannes.
Jezus is een exegeet van God . Hij is God na aan het hart . Maurice Bellet : niemand heeft ooit God gezien .
fôs (licht) 14X bij Johannes |
(1) Joh 1,4 (2) Joh 1,5 (3) Joh 1,8 (4) Joh 1,9 (5) Joh 3,19 (6) Joh 3,19 (7) Joh 3,20 (8) Joh 3,20 (9) Joh 3,21 (10) Joh 8,12 (11) Joh 8,12 (13) Joh 9,5 (14) Joh 11,9 (15) Joh 11,10 (16) Joh 12,35 (17) Joh 12,35 (18) Joh 12,36 (19) Joh 12,36 (20) Joh 12,46 |
- heôraken (hij heeft gezien). Indicatief perfectum 3de persoon enkelvoud
van het werkwoord horaô (zien). In 4 verzen bij Johannes. (1) Joh
1,18 (2) Joh
3,32 (3) Joh
6,46 ouch hoti ton pâtera eôraken tis ei mè ôn
para tou theou houtos eôraken ton patera (niet omdat iemand de Vader heeft
gezien tenzij hij die bij God is, hij heeft de Vader gezien) (4) Joh
14,9 .
- monogenès (eniggeboren) komt bij Johannes slechts in Joh
1,18 voor. Hij wordt hier eniggeboren God genoemd. In Joh
3,16 lezen we hôste ton huion ton monogenè edôken (zodat
Hij de eniggeboren zoon gaf).
Ex 33,20 : Mozes het aangezicht van God wil zien . Jij zult niet bij machte zijn ... de dood veroorzaken ... Wat de bevrijding als sporen nalaat in de geschiedenis . Ex 34,6 : dan trekt de ene voorbij ... Het woord God : datgene waarvoor mensen offers brengen , om knielen ... waarvoor men moet buigen ... JHWH : niet alleen een religieuze term maar ook een maatschappelijke . Het zien van God maakt dat je het niet overleeft . Je denkt dat je de hand kunt leggen op de bevrijders . Als je denkt dat je God hebt gezien ... in wat Hij als sporen nalaat ... een onrechtmatige claim om de ander naar hun macht te zetten . Verwerping van absolute macht .
Mozes is de Thora , een inzicht ... Geen cultus rond Mozes , Elia , Jezus . Hij heeft God gezien .
dia : 44X bij Johannes. dia + genitief : door, via. dia + accusatief : omwille van.
Na het voorwoord begint het eigenlijke verhaal. Het vangt aan met een bekentenis - getuigenis. Het vangt aan met een rapport, een proces-verbaal. Er is een onderzoekscommissie gestuurd uit de hoogste geestelijke kringen. Zij moet nagaan wat zich aan de Jordaan afspeelt en wie de persoon is die optreedt. Bij het lezen merken we onmiddellijk dat we met een introductiefiguur te maken hebben. Hij is niet de christus, niet de profeet (Mozes), niet Elia. Zo krijgen we wel het vermoeden dat het verhaal daarover zal gaan; een verhaal dat hoge verwachtingen wekt. Er komt een tweede onderzoekscommisie; zij wil weten waarom Johannes doopt. Opnieuw wordt de blik naar de toekomst gericht. Hij, Johannes, doopt met water; die na hem komt zal dopen met geest. Geest is wind. De komende figuur zal het laten waaien, hij zal in beweging brengen. Er is iets op til. Er komt verandering. Zo kunnen we Joh 1,19-34 onderverdelen in Joh 1,19-28 en Joh 1,29-34.
Joh 1,19-28 telt 157 W en 322 L. Beschouwen we Joh 1,19a als een opschrift, dan telt de perikope 150 W (3 X 50) en 308 L (4 X 77 of 28 X 11). Joh 1,23 is het centrale vers. Het telt 16 W en 36 L. 71 W gaan eraan vooraf (24 + 13 + 19 + 15), 70 W volgen erop. In Joh 1,23 tellen de woorden van Johannes 34 L. Hieraan gaan 144 L vooraf en volgen 144 L.
De indeling in verzen is van latere datum. De tekst werd in 9 verzen ingedeeld. Verandering van vers heeft meestal plaats bij verandering van personage. Dit is het geval in (1) Joh 1,19 (2) Joh 1,20 (3) Joh 1,22 (4) Joh 1,23 (5) Joh 1,24 (6) Joh 1,26 (7) Joh 1,28 . Zonder verandering van personage kwam er toch een nieuw vers in Joh 1,25 en Joh 1,27 . In de perikope komt 11X het nevenschikkend voegwoord kai (en) voor; 10X bij het begin van een zin, 1X als verbinding tussen twee zinsdelen.
1. afgevaardigden | 1. Johannes | 2. afgevaardigden | 2. Johannes | 3. afgevaardigden | 3. Johannes | 4. afgevaardigden | 4. Johannes | 5. afgevaardigden van de Farizeeën | 5. Johannes |
Joh 1,19 | Joh 1,20 | Joh 1,21 | Joh 1,21 | Joh 1,21 | Joh 1,21 | Joh 1,22 | Joh 1,23 | Joh 1,25 | Joh 1,26 |
hina (opdat) | kai (en) | kai (en) | kai (en) | kai (en) | kai (en) | ||||
erôtèsôsin (zij zouden vragen) | hômologèsen... (en hij beleed...) | èrôtèsan (zij vroegen) | legei (hij zegt) | apekrithè (hij antwoordde) | eipan oun (ze zeiden derhalve) | efè (hij zei) | èrôtèsan (zij vroegen) | apekrithè (hij antwoordde) | |
auton (hem) | auton (hem) | autôi (tot hem) | auton (hem) | autois (hen) | |||||
ho Iôannès (Johannes | |||||||||
kai eipan autôi (en zij zeiden hem) | legôn (zeggende) | ||||||||
su tís ei (wie ben je?) | egô ouk eimi ho christos (ik ben de messias niet) | tí oun (wat dan?) Hèlias ei su; (ben je Elia?) | ouk eimi (ik ben hem niet) | ho profètès ei su (de profeet ben je) | ou | tís ei (wie ben je?) | egô fônè... (ik ben de stem | tí oun baptizeis ei su ouk ei ... (waarom doop je dan als je noch ... bent | egô baptizô (ik doop...) |
Joh 1,19 - Joh 1,19 - Het getuigenis van Johannes - bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Joh (Johannes) -- Joh 1 -- Joh 1,1-18 -- Joh 1,19-34 -- Joh 1,35-42 -- Joh 1,43-51 -- Joh 1,19 - Joh 1,20 - Joh 1,21 - Joh 1,22 - Joh 1,23 - Joh 1,24 - Joh 1,25 - Joh 1,26 - Joh 1,27 - Joh 1,28 - Joh 1,29 - Joh 1,30 - Joh 1,31 - Joh 1,32 - Joh 1,33 - Joh 1,34 - | ||||||||||||||
|
King James Bible . [19] And this is the record of John, when the Jews sent
priests and Levites from Jerusalem to ask him, Who art thou?
Luther-Bibel . 19 Und dies ist das Zeugnis des Johannes, als die Juden zu ihm sandten Priester und Leviten von Jerusalem, dass sie ihn fragten: Wer bist du?
Statenvertaling . 19 En dit is de getuigenis van Johannes, toen de Joden enige priesters en Levieten afzonden van Jeruzalem, opdat zij hem zouden vragen: Wie zijt gij?
Tekstuitleg van Joh 1,19 . Vers Joh 1,19 bestaat uit een hoofdzin en een ondergeschikte zin (van tijd), met op zijn beurt een ondergeschikte zin (van doel) die op zijn beurt een objectzin heeft in de rechtstreekse rede. De hoofdzin bestaat uit 7 W en 14 L. De eerste ondergeschikte zin bestaat uit 11 W en 27 L, de ondergeschikte zin van doel telt 3 W en 9 L en de objectzin 3 W en 3 L. Het verhalend gedeelte van de ondergeschikte zin bestaat uit 36 L (het kwadraat van 6) of 27 (3 X 9) + 9 . Het verhalend gedeelte bestaat dus uit 21 W en 50 L , de vraagzin in directe rede uit 3 W en 3 L. Totaal : 24 W en 53 L. In dit vers zien we 2X het getal 9 verschijnen .
- Ioudaioi (Judeeërs). In 83 verzen in de bijbel. In 16 verzen in het
O.T., in 67 verzen in het N.T. In 1 vers bij Marcus, in 30 verzen bij Johannes.
De Judeeërs zijn de eersten die naar Johannes toekomen. Zij zijn het die
Jezus zullen laten veroordelen tot de dood.
- hiereus (priester). Zelfstandig naarwoord. Nominatief enkelvoud. In 243 verzen
in de bijbel; in 11 verzen in het N.T. Archiereus (hogepriester). In 37 verzen
in de bijbel; in 28 verzen in het N.T.
--- hiereis (priesters). Zelfstandig naamwoord. Nominatief en accusatief meervoud.
In 233 verzen in de bijbel; in 11 verzen in het N.T.
- Levitai (Levieten). In 97 verzen in de bijbel. In 0 verzen in het N.T.
- persoonlijke voornaamwoorden
--- egô (ik). Persoonlijk voornaamwoord 1ste persoon enkelvoud. Hebreeuws
´^anokhi (in 276 verzen in de bijbel) . In 1553 verzen in de bijbel; in
1234 verzen in het O.T., in 319 verzen in het N.T. In 28 verzen bij Matteüs,
in 14 verzen bij Marcus, in 21 verzen bij Lucas, in 123 verzen bij Johannes,
in 42 verzen in Hnd.
--- su (jij). Persoonlijk voornaamwoord 2de persoon enkelvoud. Hebreeuws ´attâh
(in 614 verzen in de bijbel). In 981 verzen in de bijbel; in 720 verzen in het
O.T., in 161 verzen in het N.T. In 17 verzen bij Matteüs, in 9 verzen bij
Marcus, in 25 verzen bij Lucas, in 53 verzen bij Johannes, in 17 verzen in Hnd
enz.
Joh 1,20 - Joh 1,20 - Het getuigenis van Johannes - bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Joh (Johannes) -- Joh 1 -- Joh 1,1-18 -- Joh 1,19-34 -- Joh 1,35-42 -- Joh 1,43-51 -- Joh 1,19 - Joh 1,20 - Joh 1,21 - Joh 1,22 - Joh 1,23 - Joh 1,24 - Joh 1,25 - Joh 1,26 - Joh 1,27 - Joh 1,28 - Joh 1,29 - Joh 1,30 - Joh 1,31 - Joh 1,32 - Joh 1,33 - Joh 1,34 - | ||||||||||||||
|
King James Bible . [20] And he confessed, and denied not; but confessed, I
am not the Christ.
Luther-Bibel . 20 Und er bekannte und leugnete nicht, und er bekannte: Ich bin nicht der Christus.
Statenvertaling . 20 En hij beleed en loochende het niet; en beleed: Ik ben de Christus niet.
Tekstuitleg van Joh 1,20 .
Joh 1,20 telt 13 W
(1) Joh
1,20 : egô ouk eimi ho christos (ík ben niet de Christus)
(2) Joh
1,21 : Su Hèlias ei; (Jij bent Elia) kai legei (en hij zegt) ouk
eimi (ik ben hem niet)
(3) Joh
1,27 : ho opisô mou erchomenos, ho ouk eimi egô axios (de na
mij komende, van wie ík niet waardig ben)
(4) Joh
3,28 : hoti ouk eimi egô ho christos all' hoti apestalmenos eimi emprosthen
ekeinou (dat ík niet de Christus ben, maar dat ik de gezondene ben vóór
hem).
(5) Joh
4,26 : egô eimi, ho lalôn soi (ík ben hem, die tot jou
spreekt) Jezus tot de Samaritaanse vrouw.
(6) Joh
6,19 : egô eimi (ík ben het). Jezus wandelend over het meer.
(7) Joh
6,35 + (9)
Joh 6,48 : egô eimi ho artos tès zôès (ík
ben het brood van het leven)
(8) Joh
6,41 : egô eimi ho artos ho katabas tou ouranou (ik ben het brood,
neergedaald uit de hemel)
(10) Joh
6,51 : egô eimi ho artos ho zôn ho ek tou ouranou katabas (ik
ben het levende brood dat uit de hemel neerdaalde)
(11) Joh
7,28 : oidate pothen eimi (jullie weten vanwaar ik ben)
(12) Joh
7,29 : hoti par'autou eimi (want vanbij hem ben ik)
(13) Joh
7,33 : eti chronon mihron meth'humô eimi (nog een weinig tijd ben
ik bij jullie)
(14) Joh
7,34 + (15) Joh
7,36): kai hopou eimi egô humeis ou dunathe elthein (en waar ík
ben, kunnen jullie niet komen)
(16) Joh 8,12 : Egô eimi to fôs tou kosmou (ik ben het licht van
de wereld)
Joh 1,21 - Joh 1,21 - Het getuigenis van Johannes - bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Joh (Johannes) -- Joh 1 -- Joh 1,1-18 -- Joh 1,19-34 -- Joh 1,35-42 -- Joh 1,43-51 -- Joh 1,19 - Joh 1,20 - Joh 1,21 - Joh 1,22 - Joh 1,23 - Joh 1,24 - Joh 1,25 - Joh 1,26 - Joh 1,27 - Joh 1,28 - Joh 1,29 - Joh 1,30 - Joh 1,31 - Joh 1,32 - Joh 1,33 - Joh 1,34 - | ||||||||||||||
|
[21] And they asked him, What then? Art thou Elias? And he saith, I am not.
Art thou that prophet? And he answered, No.
Luther-Bibel . 21 Und sie fragten ihn: Was dann? Bist du Elia? Er sprach: Ich bin's nicht. Bist du der Prophet? Und er antwortete: Nein.
Statenvertaling . 21 En zij vraagden hem: Wat dan? Zijt gij Elias? En hij zeide: Ik ben die niet. Zijt gij de profeet? En hij antwoordde: Neen.
Tekstuitleg van Joh 1,21
Joh 1,21 telt negentien woorden .
legô (zeggen) . Verwijzing : legô (zeggen) , zie Joh 1,21 .
legô (ik zeg) In 36X bij Johannes | |
legei (112X bij Johannes) | (1) Joh 1,21 : - Joh 1,19-34 - (2) Joh 1,29 - Joh 1,19-34 - (3) Joh 1,36 - Joh 1,35-42 - (4) Joh 1,38: - Joh 1,35-42 - (5) Joh 1,41 - Joh 1,35-42 - (6) Joh 1,43 |
legete (jullie zeggen) 7X bij Johannes | |
legousin (zij zeggen) 9X bij Johannes | |
legôn (zeggende) 8X bij Johannes | |
legontes (zeggende) 10X bij Johannes | |
elegen (hij zei) 13X bij Johannes | |
elegon (zij zeiden) : éénendertig verzen bij Johannes | |
eipôn (zeggende) 11X bij Johannes | |
eipontos (zeggende) participium aorist genitief | |
eipen (hij zei) 114X bij Johannes | zie |
eipan (zij zeiden) 26X bij Johannes | |
eipon (zij zeiden) 39X bij Johannes | |
elegon (zij zeiden) 31X bij Johannes (1) Joh 4,33(2) Joh 4,42(3) Joh 5,10 (4) Joh 6,14 (5) Joh 6,42 (6) Joh 7,11 (7) Joh 7,12(8) Joh 7,25 (9) Joh 7,31(10) Joh 7,40 (11) Joh 7,41(12) Joh 7,41 (13) Joh 8,6 (14) Joh 8,19 (15) Joh 8,22(16) Joh 8,25(17) Joh 9,8 (18) Joh 9,9(19) Joh 9,9 (20) Joh 9,10 (21) Joh 9,21
In 5 verzen staat bij eipôn (gezegd) het aanwijzend voornaamwoord tauta (dat); in 4 vrezen touto (dat, dit).
eipôn (gezegd) . In 11 verzen bij Johannes (1) Joh 5,12 : Tís estin ho anthrôpos ho eipôn soi : Aron kai peripatei ; (Wie is de man die aan jou zei : Neem op en wandel). eipôn (gezegd) verwijst naar Joh 5,8 - Joh 5,1-18 - (2) Joh 7,9 : tauta de eipôn autos emeinen en tèi Galilaiai (Dat gezegd echter bleef hij in Galilea). Het eerste deel van het vers verwijst naar wat Jezus zei in Joh 7,6-8 - Joh 7,1-13 -. (3) Joh 9,6 : tauta eipôn (dat gezegd) verwijst naar de woorden van Jezus in Joh 9,3-5. (4) Joh 11,43 : kai tauta eipôn (en dat gezegd) verwijst naar het gebed van Jezus in Joh 11,41b-42. (5) Joh 13,21 : tauta eipôn (dat gezegd) verwijst naar de woorden van Jezus in Joh 13,13b-20. (6) Joh 18,1 : tauta eipôn (dat gezegd) verwijst naar het gebed van Jezus in Joh 17,1b-26 (7) Joh 18,22 : eipôn (gezegd) . Eén van de dienaar van de hogepriester reageert op wie Jezus zegt met de woorden. Eipôn (gezegd) leidt het citeren in. Dit is zeldzaam. Eerder wordt legôn (zeggend) hiervoor gebruikt. (8) Joh 18,18 : kai touto eipôn palin exèlthen (en dit gezegd ging Pilatis terug naar buiten) verwijst naar de woorden van Pilatis tí estin alètheia (wat is waarheid?) (9) Joh 20, 20 : touto eipôn (dit gezegd) verwijst naar de woorden van Jezus in Joh 20,19b : eirènè humin (vrede aan jullie) (10) Joh 20, 22 : touto eipôn (dit gezegd) verwijst naar de woorden van Jezus in Joh 20,21. (11) Joh 21, 19b : kai touto eipôn (en dit gezegd) verwijst naar de woorden van Jezus in Joh 21,17b-18 |
erôtaô (vragen)
èrôtèsan (zij vroegen) komt in 11 verzen
in de bijbel voor; in 3 verzen in het O.T., in 8 verzen in het N.T. Niet bij
Matteüs, noch bij Marcus, in 1 vers bij Lucas, in 6 verzen bij Johannes
: (1) Joh
1,21 . (2) Joh
1,25 . (3) Joh
5,10 . (4) Joh
9,2 . (5) Joh
9,19 . (6) Joh
19,31 , in 1 vers in Hnd.
(slechts 1X in deze vorm) Joden, afgevaardigd uit Jeruzalem, priesters en levieten | 1. Joden, afgevaardigd uit Jeruzalem, priesters en levieten | 2. afgevaardigden van de Farizeeën | 3. de Joden | 4. de leerlingen van Jezus | 5. de joden | 6. de joden |
Joh 1,19 | Joh 1,21 | Joh 1,25 | Joh 5,10 | Joh 9,2 | Joh 9,19 | Joh 19,31 |
hina (opdat) | kai (en) | kai (en) | kai (en) | kai (en) | kai (en) | |
erôtèsôsin (zij zouden vragen) | èrôtèsan (zij vroegen) | èrôtèsan (zij vroegen) | èrôtèsan (zij vroegen) | èrôtèsan (zij vroegen) | èrôtèsan (zij vroegen) | èrôtèsan (zij vroegen) |
auton (hem) | auton (hem) | auton (hem) | auton (hem) | auton (hem) hoi mathètai autou (zijn leerlingen) | autous (hen) | ton Pilaton (Pilatus) |
kai eipan autôi (en zij zeiden hem) | legontes (zeggende) | legontes (zeggende) | ||||
su tís ei; (wie ben je?) | tí oun (wat dan?) Hèlias ei su; (ben je Elia?) | tí oun baptizeis ei su ouk ei ... (waarom doop je dan als je noch ... bent | tís estin ho anthrôpos ho eioôn soi (wie zei je?) | rabbi, tís èmarten (Meester, wie heeft gezondigd...) | ... pôs ... (hoe...?) | hina (opdat) |
Het getuigenis van Johannes : Joh 1,19-34 | Het getuigenis van Johannes : Joh 1,19-34 | Het getuigenis van Johannes : Joh 1,19-34 |
Genezing van een lamme : Joh 5,1-18 - | Genezing van een blindgeborene : Joh 9,1-38 | Genezing van een blindgeborene : Joh 9,1-38 | Doorboring van Jezus'zijde : Joh 19,31-37 - |
In 5 van de 6 gevallen staat kort na het werkwoord erôtaô (vragen)
een vragend voornaamwoord. In enkele gevallen (Joh
1,25 , Joh
9,2 en Joh
9,19) wordt na het werkwoord erôtaô (vragen) een vorm van het
werkwoord legô (zeggen) gebruikt om een citaat in te leiden. Behalve in
Joh
5,10 en Joh
19,31 wordt op de vraag een antwoord gegeven met een vorm van het werkwoord
apokrinomai (antwoorden) bij Johannes, zie Joh
1,21.
- apekrithè (hij antwoordde). In 57 verzen bij Johannes, zie Joh
1,21.
erôtaô (vragen) - apokrinomai (antwoorden)
1. Joden, afgevaardigd uit Jeruzalem, priesters en levieten | Johannes | 2. afgevaardigden van de Farizeeën | Johannes | 4. de leerlingen van Jezus | Jezus | 5. de joden | de ouders | |
Joh 1,19 | Joh 1,21 | Joh 1,21 | Joh 1,25 | Joh 1,26 | Joh 9,2 | Joh 9,3 | Joh 9,19 | Joh 9,20 |
hina (opdat) | kai (en) | kai (en) | kai (en) | kai (en) | kai (en) | |||
erôtèsôsin (zij zouden vragen) | èrôtèsan (zij vroegen) | apekrithè (hij antwoordde) | èrôtèsan (zij vroegen) | apekrithè (hij antwoordde) | èrôtèsan (zij vroegen) | apekrithè (hij antwoordde) | èrôtèsan (zij vroegen) | apekrithèsan oun (zij antwoordden dus) |
auton (hem) | auton (hem) | auton (hem) | autois (hen) | auton (hem) ... | autous (hen) | |||
ho Iôannès (Johannes) | Ièsous (Jezus) | hoi goneis autou (zijn ouders) | ||||||
kai eipan autôi (en zij zeiden hem) | legôn (zeggende) | legontes (zeggende) | kai eipan (en zij zeiden | |||||
su tís ei (wie ben je?) | tí oun (wat dan?) Hèlias ei su; (ben je Elia?) | ou | tí oun baptizeis ei su ouk ei ... (waarom doop je dan als je noch ... bent | rabbi, tís èmarten (Meester, wie heeft gezondigd...) | ... pôs ... (hoe...?) | |||
Het getuigenis van Johannes : Joh 1,19-34 | Genezing van een blindgeborene : Joh 9,1-38 |
1. de leerlingen | Jezus | 2. de Samaritanen | Jezus | 3. de Farizeeën | de genezene | 4. Grieken | Jezus | |
Joh 4,31 | Joh 4,32 | Joh 4,40 | Joh 4,40 | Joh 9,15 | Joh 9,15 | Joh 12,21 | Joh 12,23 | |
ho de (hij echter) | palin oun (opnieuw dus) | ho de (hij echter) | kai (en) | ho de Ièsous (Jezus echter) | ||||
werkwoord | èrôtôn (zij - de leerlingen - vroegen) | eipen (zei) | èrôtôn (zij vroegen) | èrôtôn (zij vroegen) | eipen (zei) | èrôtôn (zij - de Grieken - vroegen) | apokrinetai (antwoordt) | |
lijdend voorwerp | auton (hem) | autois (aan hen) | auton (hem) | auton (hem) | autois (aan hen) | auton (hem) | autois (aan hen) | |
hoi mathètai (de leerlingen) | kai hoi Farisaioi (ook de Farizeeën) | |||||||
legontes (zeggende) | legontes (zeggende) | legôn (zeggende) | ||||||
Jezus en een samaritaanse vrouw : Joh 4,1-45 - Joh 4,1-45 - | Jezus en een samaritaanse vrouw : Joh 4,1-45 - Joh 4,1-45 - | Jezus en een samaritaanse vrouw : Joh 4,1-45 - Joh 4,1-45 - | Jezus en een samaritaanse vrouw : Joh 4,1-45 - Joh 4,1-45 - | Genezing van een blindgeborene : Joh 9,1-38 - Joh 9,1-38 - | Genezing van een blindgeborene : Joh 9,1-38 - Joh 9,1-38 - | Jezus'laatste openlijke optreden : Joh 12,20-36 - Joh 12,20-36 - | Jezus'laatste openlijke optreden : Joh 12,20-36 - Joh 12,20-36 - |
oun (bij-gevolg) , erop volgend, dus, derhalve). oun (bij-gevolg) (eropvolgend, dus, derhalve), zie Joh 1,21 .In 688 verzen in de bijbel; in 198 verzen in het O.T., in 490 verzen in het N.T. In 56 verzen bij Matteüs. In 6 verzen bij Marcus. In 33 verzen bij Lucas. In 194 verzen bij Johannes: Joh 9,1-38 - : 13X (Joh 9,7.8.10.11.15.16.17.18.19.20.24.25.26). In 11 verzen in Joh 20. In zestig verzen in Hnd .
egô (ik) 123X bij Johannes |
Wanneer we egô (ik) in het johannesevangelie tegenkomen, is meestal Jezus aan het woord. In Joh 9,9 antwoordt de genezen blindgeborene op de vele meningsverschillen omtrent zijn persoon : egô eimi (ik ben het).
apekrithè (hij antwoordde) 57X bij Johannes | (1) Joh 1,21 (Johannes) - Joh 1,19-34 - |
(2) Joh 1,26 apekrithè autois ho Iôannès legôn (Johannes antwoordde hen zeggende) (4) Joh 1,49 apekrithè autôi Nathanaèl (Natanaël antwoordde hem) | (2) Joh 1,26 - Joh 1,19-34 - |
apekrithè Ièsous kai eipen autôi / Joh 4,10.13 : autèi (Jezus antwoordde en zei hem / ) | (3) Joh 1,48 (5) Joh 1,50 (7) Joh 3,3 (10) Joh 3,10 (12) Joh 4,10 (haar) (13) Joh 4,13 (haar) |
apekrithè Ièsous kai eipen autois (Jezus antwoordde en zei hen). Joh 9,30 : apekrithè anthrôpos kai eipen autois (de man antwoordde en zei hen). | (6) Joh 2,19 |
apekrithè Ièsous (Jezus antwoordde) Joh 9,11: ... ekeinos : de genezen blindgeborene antwoordde). Joh 9,25 : ... oun ekeinos (de genezen blindgeborene antwoordde dus). Joh 9,27 : apekrithè autois (hij = de genezen... antwoordde). | (8) Joh 3,5. Joh 9,3 (na een vraag).. |
(9) apekrithè (Joh 3,9 Nikomèmos; Joh 4,17 hè gunè) kai eipen autôi (Joh 3,9 Nicodemus ; Joh 4,17 de vrouw; antwoordde en zei hem) | |
(11) apekrithè Iôannès kai eipen (Joh 3,37 Johannes, antwoordde en zei) Joh 9,36: apekrithè ekeinos en eipen (deze = de genezen blindgeborene) antwoordde en zei). | |
apokrinetai (hij antwoordt) 3X bij Johannes |
14. profètès (profeet) . Verwijzing
: profètès
(profeet) , zie Joh
1,21 . In 105 verzen in de bijbel . In achtenzeventig verzen in het O.T.
: Dt 34,10
. In zevenentwintig verzen in het N.T. .
- Accusatief enkelvoud profètèn . In zevenenveertig verzen in de bijbel . In
drieëndertig verzen in het O.T. : (1) In veertien verzen in het N.T. .
- nominatief meervoud profètai . In achtenvijfitg verzen in de bijbel
. In zevenendertig verzen in het O.T. . In eenentwintig verzen in het N.T. .
In zes verzen in Hnd .
- nâbhî´ (profeet) . In achtentwintig verzen in de bijbel
.
1. | 3. | 4. | 5. | 6. | 7. | 9. |
Joh 1,21 | Joh 1,23 | Joh 4,19 | Joh 4,44 | Joh 6,14 | Joh 7,40 | Joh 9,17 |
Tí oun baptizeis (Waarom doop je dan) | kurie, theôrô hoti (Heer, ik zie dat | hoti (dat) | ||||
Ho profètès ei su; (de profeet ben je?) | ei su ... oude ho profètès (indie u niet de profeet bent) | profètès ei su (een profeet u bent) | houtos estin alèthôs ho profètès (deze is waarlijk de profeet) | houtos estin alèthôs ho profètès (deze is waarlijk de profeet) | profètès estin (een profeet is hij). | |
ho erchomenos eis ton kosmon (de komende in de wereld) | ||||||
Efè (hij zei) ook slechts 2X voor in het Johannesevangelie. In Joh 1,23 zegt Johannes de Doper ik dat hij de stem van een roepende in de woestijn is. In Joh 9,38 zegt de genezen blindgeborene : Ik geloof, Heer.
Joh 1,22 - Joh 1,22 - Het getuigenis van Johannes - bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Joh (Johannes) -- Joh 1 -- Joh 1,1-18 -- Joh 1,19-34 -- Joh 1,35-42 -- Joh 1,43-51 -- Joh 1,19 - Joh 1,20 - Joh 1,21 - Joh 1,22 - Joh 1,23 - Joh 1,24 - Joh 1,25 - Joh 1,26 - Joh 1,27 - Joh 1,28 - Joh 1,29 - Joh 1,30 - Joh 1,31 - Joh 1,32 - Joh 1,33 - Joh 1,34 - | ||||||||||||||
|
King James Bible . [22] Then said they unto him, Who art thou? that we may
give an answer to them that sent us. What sayest thou of thyself?
Luther-Bibel . 22 Da sprachen sie zu ihm: Wer bist du dann?, dass wir Antwort geben denen, die uns gesandt haben. Was sagst du von dir selbst?
Statenvertaling . 22 Zij zeiden dan tot hem: Wie zijt gij? opdat wij antwoord geven mogen dengenen, die ons gezonden hebben; wat zegt gij van uzelven?
Tekstuitleg van Joh 1,22 .
Joh 1,22 telt 15 W
Joh 1,23 - Joh 1,23 - Het getuigenis van Johannes - bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Joh (Johannes) -- Joh 1 -- Joh 1,1-18 -- Joh 1,19-34 -- Joh 1,35-42 -- Joh 1,43-51 -- Joh 1,19 - Joh 1,20 - Joh 1,21 - Joh 1,22 - Joh 1,23 - Joh 1,24 - Joh 1,25 - Joh 1,26 - Joh 1,27 - Joh 1,28 - Joh 1,29 - Joh 1,30 - Joh 1,31 - Joh 1,32 - Joh 1,33 - Joh 1,34 - | ||||||||||||||
|
King James Bible . [23] He said, I am the voice of one crying in the wilderness,
Make straight the way of the Lord, as said the prophet Esaias.
Luther-Bibel . 23 Er sprach: »Ich bin eine Stimme eines Predigers in der Wüste: Ebnet den Weg des Herrn!«, wie der Prophet Jesaja gesagt hat (Jesaja 40,3).
Statenvertaling . 23 Hij zeide: Ik ben de stem des roependen in de woestijn: Maakt den weg des Heeren recht, gelijk Jesaja, de profeet, gesproken heeft.
Tekstuitleg van Joh 1,23 .
Joh 1,23 bestaat een inleiding en een citaat, dat in 3 delen kan verdeeld worden. De inleiding bestaat uit 1 W en 2 L. Het citaat bestaat uit 2 hoofdzinnen. De ondergeschikte zin heeft zowel betrekking op de eerste als de tweede hoofdzin. Het aantal W is (1 + 6 + 4 + 5) 16 of het kwadraat van 4; het aantal L is (2 + 12 + 10 + 12) 36 of het kwadraat van 6.
5. en (in, tijdens) OF nom. + acc; onzijdig enk. hen (één) . Taalgebruik in het NT : en (in) . Hebr. bë . Fr. en . Ned. in . Fr. dans . Taalgebruik in Mc : en (in) . Taalgebruik in Lc : en (in) . Taalgebruik in Brieven : en (in) . Bijbel (11097) . NT (2154) . Joh (182) . Joh 1 (14) : (1) Joh 1,1 . (2) Joh 1,2 . (3) Joh 1,3 . (4) Joh 1,4 . (5) Joh 1,5 . (6) Joh 1,10 . (7) Joh 1,14 . (8) Joh 1,23 . (9) Joh 1,26 . (10) Joh 1,28 . (11) Joh 1,31 . (12) Joh 1,33 . (13) Joh 1,45 . (14) Joh 1,47 .
5. tè(i) . Verwijzing : bepaald lidwoord . Datief vrouwelijk enkelvoud . Ned. de . E. the . In vijf verzen in Joh 1 : (1) Joh 1,5 . (2) Joh 1,23 . (3) Joh 1,29 . (4) Joh 1,35 . (5) Joh 1,43 . In de laatste drie verzen staat het lidwoord telkens vóór epaurion ('s anderendaags) .
lidw. enk. | bijbel | O.T. | N.T. | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
dat. vr. enk. tè(i) | 3381 | 2631 | 750 | 94 | 55 | 119 | 64 | 122 | 264 | 32 | 268 | 332 |
bep. lidw. dat vr. enk. tè(i) | Joh 1 | Joh 2 | Joh 3 | Joh 4 | Joh 5 | Joh 6 | Joh 7 | Joh 8 | Joh 9 | Joh 10 | Joh 11 | Joh 12 | Joh 13 | Joh 14 | Joh 15 | Joh 16 | Joh 17 | Joh 18 | Joh 19 | Joh 20 | Joh 21 |
64 | 5 | 3 | 2 | 5 | 4 | 7 | 4 | 4 | 1 | 4 | 7 | 2 | 3 | 3 | 2 | 2 | 2 | 3 | 1 |
Js 40,3 : er is een grote parallel tussen de ballingschap en de verwoesting van Jeruzalem in 70 na Chr. . In de woestenij : er moet een nieuw begin gemaakt worden . Rome is het nieuwe Babel . Er is een nieuwe schepping nodig . De roepende zal vermoord worden . De werkelijkheid meenemen met de nieuwe schepping - utopie - werkelijkheid . Moeten mensen niet bereid zijn om hun leven te geven ? Verborgen, agenda's .
Joh 1,24 - Joh 1,24 - Het getuigenis van Johannes -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Joh (Johannes) -- Joh 1 -- Joh 1,1-18 -- Joh 1,19-34 -- Joh 1,35-42 -- Joh 1,43-51 -- Joh 1,19 - Joh 1,20 - Joh 1,21 - Joh 1,22 - Joh 1,23 - Joh 1,24 - Joh 1,25 - Joh 1,26 - Joh 1,27 - Joh 1,28 - Joh 1,29 - Joh 1,30 - Joh 1,31 - Joh 1,32 - Joh 1,33 - Joh 1,34 - | ||||||||||||||
|
King James Bible . [24] And they which were sent were of the Pharisees.
Luther-Bibel . 24 Und sie waren von den Pharisäern abgesandt
Statenvertaling . 24 En de afgezondenen waren uit de Farizeën;
Tekstuitleg van Joh 1,24 .
Joh 1,25 - Joh 1,25 - Het getuigenis van Johannes -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Joh (Johannes) -- Joh 1 -- Joh 1,1-18 -- Joh 1,19-34 -- Joh 1,35-42 -- Joh 1,43-51 -- Joh 1,19 - Joh 1,20 - Joh 1,21 - Joh 1,22 - Joh 1,23 - Joh 1,24 - Joh 1,25 - Joh 1,26 - Joh 1,27 - Joh 1,28 - Joh 1,29 - Joh 1,30 - Joh 1,31 - Joh 1,32 - Joh 1,33 - Joh 1,34 - | ||||||||||||||
|
King James Bible . [25] And they asked him, and said unto him, Why baptizest
thou then, if thou be not that Christ, nor Elias, neither that prophet?
Luther-Bibel . 25 und sie fragten ihn und sprachen zu ihm: Warum taufst du denn, wenn du nicht der Christus bist noch Elia noch der Prophet?
Statenvertaling . 25 En zij vraagden hem en spraken tot hem: Waarom doopt gij dan, zo gij de Christus niet zijt, noch Elias, noch de profeet?
Tekstuitleg van Joh 1,25 .
Joh 1,26 - Joh 1,26 - Het getuigenis van Johannes -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Joh (Johannes) -- Joh 1 -- Joh 1,1-18 -- Joh 1,19-34 -- Joh 1,35-42 -- Joh 1,43-51 -- Joh 1,19 - Joh 1,20 - Joh 1,21 - Joh 1,22 - Joh 1,23 - Joh 1,24 - Joh 1,25 - Joh 1,26 - Joh 1,27 - Joh 1,28 - Joh 1,29 - Joh 1,30 - Joh 1,31 - Joh 1,32 - Joh 1,33 - Joh 1,34 - | ||||||||||||||
|
King James Bible . [26] John answered them, saying, I baptize with water: but
there standeth one among you, whom ye know not;
Luther-Bibel . 26 Johannes antwortete ihnen und sprach: Ich taufe mit Wasser; aber er ist mitten unter euch getreten, den ihr nicht kennt.
Statenvertaling . 26 Johannes antwoordde hun, zeggende: Ik doop met water, maar Hij staat midden onder ulieden, Dien gij niet kent;
Tekstuitleg van Joh 1,26 .
8. en (in, tijdens) OF nom. + acc; onzijdig enk. hen (één) . Taalgebruik in het NT : en (in) . Hebr. bë . Fr. en . Ned. in . Fr. dans . Taalgebruik in Mc : en (in) . Taalgebruik in Lc : en (in) . Taalgebruik in Brieven : en (in) . Bijbel (11097) . NT (2154) . Joh (182) . Joh 1 (14) : (1) Joh 1,1 . (2) Joh 1,2 . (3) Joh 1,3 . (4) Joh 1,4 . (5) Joh 1,5 . (6) Joh 1,10 . (7) Joh 1,14 . (8) Joh 1,23 . (9) Joh 1,26 . (10) Joh 1,28 . (11) Joh 1,31 . (12) Joh 1,33 . (13) Joh 1,45 . (14) Joh 1,47 .
Dt 1 S 16 : temidden van zijn broeders ;
Joh 1,27 - Joh 1,27 - Het getuigenis van Johannes -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Joh (Johannes) -- Joh 1 -- Joh 1,1-18 -- Joh 1,19-34 -- Joh 1,35-42 -- Joh 1,43-51 -- Joh 1,19 - Joh 1,20 - Joh 1,21 - Joh 1,22 - Joh 1,23 - Joh 1,24 - Joh 1,25 - Joh 1,26 - Joh 1,27 - Joh 1,28 - Joh 1,29 - Joh 1,30 - Joh 1,31 - Joh 1,32 - Joh 1,33 - Joh 1,34 - | ||||||||||||||
|
King James Bible . [27] He it is, who coming after me is preferred before me,
whose shoe's latchet I am not worthy to unloose.
Luther-Bibel . 27 Der wird nach mir kommen, und ich bin nicht wert, dass ich seine Schuhriemen löse.
Statenvertaling . 27 Dezelve is het, Die na mij komt, Welke voor mij geworden is, Wien ik niet waardig ben, dat ik Zijn schoenriem zou ontbinden.
Tekstuitleg van Joh 1,27 .
Ruth 4,7 : aanbieden van zijn schoen : maakt een zaak rechtsgeldig . Niet van onderwerping . De keuze van de messias is zijn keuze . Ik ben niet gerechtigd
Joh 1,28 - Joh 1,28 - Het getuigenis van Johannes -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Joh (Johannes) -- Joh 1 -- Joh 1,1-18 -- Joh 1,19-34 -- Joh 1,35-42 -- Joh 1,43-51 -- Joh 1,19 - Joh 1,20 - Joh 1,21 - Joh 1,22 - Joh 1,23 - Joh 1,24 - Joh 1,25 - Joh 1,26 - Joh 1,27 - Joh 1,28 - Joh 1,29 - Joh 1,30 - Joh 1,31 - Joh 1,32 - Joh 1,33 - Joh 1,34 - | ||||||||||||||
|
King James Bible . [28] These things were done in Bethabara beyond Jordan,
where John was baptizing.
Luther-Bibel . 28 Dies geschah in Betanien jenseits des Jordans, wo Johannes taufte.
Das Zeugnis des Täufers vom Lamm Gottes
Statenvertaling . 28 Deze dingen zijn geschied in Bethabara, over de Jordaan, waar Johannes was dopende.
» meer
Tekstuitleg van Joh 1,28 . Het vers Joh 1,28 telt 12 (2² X 3) woorden en 27 (3³) letters . Joh 1,28 vormt de slotzin van Joh 1,19-28 , het eerste deel van Joh 1,19-34 . In slotzinnen komt eenzelfde zinsstructuur dikwijls bij Johannes voor . Vooreerst is er een vorm van het aanwijzend voornaamwoord houtos (deze) waardoor het voorgaande wordt samengevat . In Joh 1,28 staat het onzijdig meervoud tauta (deze) . Het slaat op de vragen van de priesters en levieten enerzijds en van de farizeeën anderzijds en op de antwoorden van Johannes de Doper op die vragen . Verder is er een werkwoord en een plaatsbepaling.
- tauta (die 'dingen'), zie Mt 1,20. |
- tauta (deze) In 58 verzen bij Johannes. Bij Johannes : meta tauta (daarna),
in 8 verzen, zie Joh
1,43 .
5. περαν = peran (overzijde, overkant) . Taalgebruik in het NT : peran (overzijde, overkant) . Taalgebruik in de LXX : peran (overzijde, overkant) . Joh (8) : (1) Joh 1,28 . (2) Joh 3,26 . (3) Joh 6,1 . (4) Joh 6,17 . (5) Joh 6,22 . (6) Joh 6,25 . (7) Joh 10,40 . (8) Joh 18,1 .
peran (overzijde | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. |
115 | 92 | 23 | 7 | 7 | 1 | 8 | 15 | 23 |
7. gen. mann. enk. ιορδανου : iordanou van het zelfst. naamw. ιορδανης = iordanès (Jordaan) . Taalgebruik in het NT : iordanès (Jordaan) . Taalgebruik in de LXX : iordanès (Jordaan) . Taalgebruik in Mc : iordanès (Jordaan) . Taalgebruik in Lc : iordanès (Jordaan) . Joh (3) :
iordanè (Jordaan) | bijbel | O.T. | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | |
nom. + dat. mann. enk. Iordanè | 9 | 7 | 2 | 1 | 1 : Mc 1,5 . | 2 | 2 | ||||||||
gen. mann. enk. Iordanou | 115 | 104 | 11 | 4 | 2 : (1) Mc 3,8 . (2) Mc 10,1 . | 2 | 3 | 8 | 11 | ||||||
acc. mann. enk. iordanèn | 71 | 69 | 2 | 1 | 1 : Mc 1,9 . | 2 | 2 | ||||||||
totaal |
5. - 7.
auta (deze dingen) bij het begin van een slotzin voorkomt.
houtos (deze, die). Nominatief mannelijk enkelvoud. Aanwijzend voornaamwoord. In 48 verzen bij Johannes.
2. en (in, tijdens)
OF nom. + acc; onzijdig enk. hen (één) . Taalgebruik in het NT : en
(in) . Hebr. bë . Fr. en . Ned. in . Fr. dans . Taalgebruik in Mc
: en
(in) . Taalgebruik in Lc : en
(in) . Taalgebruik in Brieven : en
(in) . Bijbel (11097) . NT (2154) . Joh (182) . Joh 1 (14) : (1) Joh
1,1 . (2) Joh
1,2 . (3) Joh
1,3 . (4) Joh
1,4 . (5) Joh
1,5 . (6) Joh
1,10 . (7) Joh
1,14 . (8) Joh
1,23 . (9) Joh
1,26 . (10) Joh
1,28 . (11) Joh
1,31 . (12) Joh
1,33 . (13) Joh
1,45 . (14) Joh
1,47 .
Joh 1,29 - Joh 1,29 - Het getuigenis van Johannes -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Joh (Johannes) -- Joh 1 -- Joh 1,1-18 -- Joh 1,19-34 -- Joh 1,35-42 -- Joh 1,43-51 -- Joh 1,19 - Joh 1,20 - Joh 1,21 - Joh 1,22 - Joh 1,23 - Joh 1,24 - Joh 1,25 - Joh 1,26 - Joh 1,27 - Joh 1,28 - Joh 1,29 - Joh 1,30 - Joh 1,31 - Joh 1,32 - Joh 1,33 - Joh 1,34 - | ||||||||||||||
|
[29] The next day John seeth Jesus coming unto him, and saith, Behold the Lamb
of God, which taketh away the sin of the world.
Luther-Bibel .29 Am nächsten Tag sieht Johannes, dass Jesus zu ihm kommt, und spricht: Siehe, das ist Gottes Lamm, das der Welt Sünde trägt!
Statenvertaling . 29 Des anderen daags zag Johannes Jezus tot zich komende, en zeide: Zie het Lam Gods, Dat de zonde der wereld wegneemt!
Tekstuitleg van Joh 1,29
Joh 1,29 | tèi epaurion (De volgende dag) | blepei (ziet hij) | ton Ièsoun (Jezus) | erchomenon pros auton (naar hem komen) | kai legei (en zegt) | ide (zie) | ||
Joh 1,47 | eiden | Ièsous (Jezus) | ton Nathanaèl (Natanël) | erchomenon pros auton (naar hem komen) | kai legei (en hij zegt) | peri autou (over hem) | ide (zie) |
Joh 1,29 bestaat uit twee nevenschikkende zinnen met elkaar verbonden door het nevenschikkend voegwoord kai (en) . De tweede nevenschikkende zin leidt een citaat van Johannes de Doper in . Aldus kan je Joh 1,29 indelen in drie delen : Joh 1,29a bestaat uit acht woorden en zeventien lettergrepen ; vijf woorden eindigen -n , vier op -on . Ton Ièsoun (Jezus) accusatief enkelvoud als lijdend voorwerp bij blepei (hij ziet) staat centraal . Het bestaat uit twee woorden en lettergrepen lettergrepen ; drie woorden en zeven lettergrepen gaan eraan vooraf , drie woorden en zeven lettergrepen volgen erop . Joh 1,29b bestaat uit twee woorden en drielettergrepen en leidt het citaat van Johannes de Doper in . Joh 1,29c geeft het citaat . Het bestaat uit elf woorden en negentien lettergrepen . Joh 1,29c zouden we eveneens in drie deeltjes kunnen onderverdelen . Joh 1,29c1 bestaat uit één woord en twee lettergrepen ; Joh 1,29c2 bestaat uit vier woorden en zes lettergrepen ; Joh 1,29c3 bestaat uit zes woorden en elf lettergrepen . In totaal bestaat Joh 1,29 uit 8 + 2 + 11 = 21 woorden en 17 + 3 + 19 = 39 lettergrepen .
1. tè(i) . Verwijzing : bepaald lidwoord . Datief vrouwelijk enkelvoud . Ned. de . E. the . In vijf verzen in Joh 1 : (1) Joh 1,5 . (2) Joh 1,23 . (3) Joh 1,29 . (4) Joh 1,35 . (5) Joh 1,43 . In de laatste drie verzen staat het lidwoord telkens vóór epaurion ('s anderendaags) .
lidw. enk. | bijbel | O.T. | N.T. | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
dat. vr. enk. tè(i) | 3381 | 2631 | 750 | 94 | 55 | 119 | 64 | 122 | 264 | 32 | 268 | 332 |
bep. lidw. dat vr. enk. tè(i) | Joh 1 | Joh 2 | Joh 3 | Joh 4 | Joh 5 | Joh 6 | Joh 7 | Joh 8 | Joh 9 | Joh 10 | Joh 11 | Joh 12 | Joh 13 | Joh 14 | Joh 15 | Joh 16 | Joh 17 | Joh 18 | Joh 19 | Joh 20 | Joh 21 |
64 | 5 | 3 | 2 | 5 | 4 | 7 | 4 | 4 | 1 | 4 | 7 | 2 | 3 | 3 | 2 | 2 | 2 | 3 | 1 |
2. tè(i) epaurion ('s anderendaags) . Verwijzing : tè(i) epaurion ('s anderendaags) . Gr. aurion (bijwoord) : morgen (vroeg) . ep-aurion : de dag erop , de volgende dag . Fr. lendemain < le - en - demain -> l'endemain -> lendemain -> le lendemain . demain > Lat. de mane (matin) . Lat. altera die -> Ned. 's anderendaags .
Lam Gods , dat wegdraagt de zonden van de wereld . Verwijst naar Js 53,7.12 . Lv 16 (grote verzoendag) , 21-22 . Aan de jom Kippoer gaan tien dagen vooraf . De zonde wordt niet teniet gedaan maar bedekt . Het kwaad is geschied , maar er is nieuw leven mogelijk . Hij heft actief de zonden van de wereld op . Het gaat niet louter om
epaurion ('s anderendaags) | bijbel | O.T. | N.T. | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. |
tè(i) (...) epaurion | 39 | 22 | 17 | 1 : Mt 27,62 . | 1 : Mc 11,12 . | 5 : (1) Joh 1,29 . (2) Joh 1,35 . (3) Joh 1,43 . (4) Joh 6,22 . (5) Joh 12,12 . | 10 : (1) Hnd 10,9 . (2) Hnd 10,23 . (3) Hnd 10,24 . (4) Hnd 14,20 . (5) Hnd 20,7 . (6) Hnd 21,8 . (7) Hnd 22,30 . (8) Hnd 23,32 . (9) Hnd 25,6 . (10) Hnd 25,23 . | |||||||
tè(i) epaurion | 9 | 1 : Mc 11,12 . | 5 : (1) Joh 1,29 . (2) Joh 1,35 . (3) Joh 1,43 . (4) Joh 6,22 . (5) Joh 12,12 . | 3 : (4) Hnd 14,20 . (5) Hnd 20,7 . (9) Hnd 25,6 . | ||||||||||
tè(i) de epaurion | 7 | 1 : Mt 27,62 . | 6 : (1) Hnd 10,9 . (2) Hnd 10,23 . (3) Hnd 10,24 . (6) Hnd 21,8 . (7) Hnd 22,30 . (8) Hnd 23,32 . | |||||||||||
kai tè(i) epaurion | 2 | 1 : Mc 11,12 . | (4) Hnd 14,20 . | |||||||||||
tè(i) oun epaurion | 1 | (10) Hnd 25,23 . |
In vijf verzen bij Johannes . Het staat telkens aan het begin van de zin .
In Joh worden op deze wijze een reeks verhalen aan elkaar gerijgd : (1) Joh
1,29 - Joh
1,19-34 - (2) Joh
1,35 - Joh
1,35-42 - (3) Joh
1,43 - Joh
1,43-51 -
Joh 1,19-28 is dan de eerste dag .
Joh 1,29-34 is dan de tweede dag .
Joh 1,35-42 is dan de derde dag .
Joh 1,43-51 is dan de vierde dag .
Joh 2,1-12 , op de derde dag, zou dan de zevende dag zijn .
Al deze verhalen maken deel uit van Jezus'eerste cyclus van Judea naar Galilea
.
3. De vorm blepei (hij ziet) komt in 7 verzen bij Johannes voor. Actief indicatief
praesens 3de persoon enkelvoud van het werkwoord blepô (zien). (1) Joh
1,29 ; (2) Joh
9,19 . (3) Joh
9,21 . (4) Joh
11,9 . (5) Joh
20,1 . (6) Joh
20,5 . (7) Joh
21,20 . In het Grieks hoort bij het werkwoord blepô (zien) het lijdend
voorwerp in de accusatief , eventueel vergezeld van een participiumvorm van
een werkwoord . In het Nederlands vertalen we dit door een objectzin. B.v. ik
zie Jezus , komende = ik zie Jezus komen .
- blepô (zien) . Verwijzing : - blepô (zien)
, zie Joh 1,29 .
Joh 1,29 | Joh 20,1 | Joh 20,5 | Joh 21,20 | Joh 20,6 | |
blepei (hij ziet) | blepei (zij ziet) | blepei (hij ziet) | blepei (hij ziet) | theôrei (hij ziet) | |
ton Ièsoun (Jezus) | ton lithon (dat de steen) | ton mathètèn (de leerling) | |||
erchomenon pros auton (naar hem komen) | èrmenon ek tou mnèmeiou (van het gedenkteken is weggerold) | keimena ta othonia (de doeken liggen) | ... akolouthounta (Jezus volgen) | ta othonia keimena (de doeken liggen) | |
De vorm theôrei (hij ziet) komt eveneens in 7 verzen
bij Johannes voor. Actief indicatief praesens 3de persoon enkelvoud van het
werkwoord theôreô (zien) (zie theorie, zienswijze). (1) Joh
10,12 . (2) Joh
12,45 . (3) Joh
14,17 . (4) Joh
14,19 . (5) Joh
20,6 . (6) Joh
20,12 . (7) Joh
20,14 .
De vorm eiden (hij zag) van het werkwoord horaô (zien) komt eveneens
in 7 verzen bij Johannes voor : (1) (2) (3) (4) (5) (6) (7)
Joh 1,30 - Joh 1,30 - Het getuigenis van Johannes -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Joh (Johannes) -- Joh 1 -- Joh 1,1-18 -- Joh 1,19-34 -- Joh 1,35-42 -- Joh 1,43-51 -- Joh 1,19 - Joh 1,20 - Joh 1,21 - Joh 1,22 - Joh 1,23 - Joh 1,24 - Joh 1,25 - Joh 1,26 - Joh 1,27 - Joh 1,28 - Joh 1,29 - Joh 1,30 - Joh 1,31 - Joh 1,32 - Joh 1,33 - Joh 1,34 - | ||||||||||||||
|
King James Bible . [30] This is he of whom I said, After me cometh a man which
is preferred before me: for he was before me.
Luther-Bibel . 30 Dieser ist's, von dem ich gesagt habe: Nach mir kommt ein Mann, der vor mir gewesen ist, denn er war eher als ich.
Statenvertaling . 30 Deze is het, van Welken ik gezegd heb: Na mij komt een Man, Die voor mij geworden is, want Hij was eer dan ik.
Tekstuitleg van Joh 1,30 .
Joh 1,31 - Joh 1,31 - Het getuigenis van Johannes -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Joh (Johannes) -- Joh 1 -- Joh 1,1-18 -- Joh 1,19-34 -- Joh 1,35-42 -- Joh 1,43-51 -- Joh 1,19 - Joh 1,20 - Joh 1,21 - Joh 1,22 - Joh 1,23 - Joh 1,24 - Joh 1,25 - Joh 1,26 - Joh 1,27 - Joh 1,28 - Joh 1,29 - Joh 1,30 - Joh 1,31 - Joh 1,32 - Joh 1,33 - Joh 1,34 - | ||||||||||||||
|
King James Bible . [31] And I knew him not: but that he should be made manifest
to Israel, therefore am I come baptizing with water.
Luther-Bibel . 31 Und ich kannte ihn nicht. Aber damit er Israel offenbart werde, darum bin ich gekommen zu taufen mit Wasser.
Statenvertaling . 31 En ik kende Hem niet; maar opdat Hij aan Israël zou geopenbaard worden, daarom ben ik gekomen, dopende met het water.
Tekstuitleg van Joh 1,31 .
14. en (in, tijdens) OF nom. + acc; onzijdig enk. hen (één) . Taalgebruik in het NT : en (in) . Hebr. bë . Fr. en . Ned. in . Fr. dans . Taalgebruik in Mc : en (in) . Taalgebruik in Lc : en (in) . Taalgebruik in Brieven : en (in) . Bijbel (11097) . NT (2154) . Joh (182) . Joh 1 (14) : (1) Joh 1,1 . (2) Joh 1,2 . (3) Joh 1,3 . (4) Joh 1,4 . (5) Joh 1,5 . (6) Joh 1,10 . (7) Joh 1,14 . (8) Joh 1,23 . (9) Joh 1,26 . (10) Joh 1,28 . (11) Joh 1,31 . (12) Joh 1,33 . (13) Joh 1,45 . (14) Joh 1,47 .
Joh 1,32 - Joh 1,32 - Het getuigenis van Johannes - bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Joh (Johannes) -- Joh 1 -- Joh 1,1-18 -- Joh 1,19-34 -- Joh 1,35-42 -- Joh 1,43-51 -- Joh 1,19 - Joh 1,20 - Joh 1,21 - Joh 1,22 - Joh 1,23 - Joh 1,24 - Joh 1,25 - Joh 1,26 - Joh 1,27 - Joh 1,28 -- Joh 1,29 - Joh 1,30 - Joh 1,31 - Joh 1,32 - Joh 1,33 - Joh 1,34 - | ||||||||||||||
|
King James Bible . [32] And John bare record, saying, I saw the Spirit descending
from heaven like a dove, and it abode upon him.
Luther-Bibel .
32 Und Johannes bezeugte und sprach: Ich sah, dass der Geist herabfuhr wie eine Taube vom Himmel und blieb auf ihm.
Statenvertaling . 32 En Johannes getuigde, zeggende: Ik heb den Geest zien nederdalen uit den hemel, gelijk een duif, en bleef op Hem.
Tekstuitleg van Joh 1,32 .
Joh 1,33 - Joh 1,33 - Het getuigenis van Johannes - bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Joh (Johannes) -- Joh 1 -- Joh 1,1-18 -- Joh 1,19-34 -- Joh 1,35-42 -- Joh 1,43-51 -- Joh 1,19 - Joh 1,20 - Joh 1,21 - Joh 1,22 - Joh 1,23 - Joh 1,24 - Joh 1,25 - Joh 1,26 - Joh 1,27 - Joh 1,28 -- Joh 1,29 - Joh 1,30 - Joh 1,31 - Joh 1,32 - Joh 1,33 - Joh 1,34 - | ||||||||||||||
|
King James Bible . [33] And I knew him not: but he that sent me to baptize
with water, the same said unto me, Upon whom thou shalt see the Spirit descending,
and remaining on him, the same is he which baptizeth with the Holy Ghost.
Luther-Bibel . 33 Und ich kannte ihn nicht. Aber der mich sandte zu taufen mit Wasser, der sprach zu mir: Auf wen du siehst den Geist herabfahren und auf ihm bleiben, der ist's, der mit dem Heiligen Geist tauft.
Statenvertaling . 33 En ik kende Hem niet; maar Die mij gezonden heeft, om te dopen met water, Die had mij gezegd: Op Welken gij den Geest zult zien nederdalen, en op Hem blijven, Deze is het, Die met den Heiligen Geest doopt.
Tekstuitleg van Joh 1,33 .
10. en (in, tijdens) OF nom. + acc; onzijdig enk. hen (één) . Taalgebruik in het NT : en (in) . Hebr. bë . Fr. en . Ned. in . Fr. dans . Taalgebruik in Mc : en (in) . Taalgebruik in Lc : en (in) . Taalgebruik in Brieven : en (in) . Bijbel (11097) . NT (2154) . Joh (182) . Joh 1 (14) : (1) Joh 1,1 . (2) Joh 1,2 . (3) Joh 1,3 . (4) Joh 1,4 . (5) Joh 1,5 . (6) Joh 1,10 . (7) Joh 1,14 . (8) Joh 1,23 . (9) Joh 1,26 . (10) Joh 1,28 . (11) Joh 1,31 . (12) Joh 1,33 . (13) Joh 1,45 . (14) Joh 1,47 .
Joh 1,34 - Joh 1,34 - Het getuigenis van Johannes - bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Joh (Johannes) -- Joh 1 -- Joh 1,1-18 -- Joh 1,19-34 -- Joh 1,35-42 -- Joh 1,43-51 -- Joh 1,19 - Joh 1,20 - Joh 1,21 - Joh 1,22 - Joh 1,23 - Joh 1,24 - Joh 1,25 - Joh 1,26 - Joh 1,27 - Joh 1,28 -- Joh 1,29 - Joh 1,30 - Joh 1,31 - Joh 1,32 - Joh 1,33 - Joh 1,34 - | ||||||||||||||
|
King James Bible . [34] And I saw, and bare record that this is the Son of
God.
Luther-Bibel . 34 Und ich habe es gesehen und bezeugt: Dieser ist Gottes Sohn.
Die ersten Jünger
Statenvertaling . 34 En ik heb gezien, en heb getuigd, dat Deze de Zoon van God is.
Tekstuitleg van Joh 1,34 .
De eerste leerlingen : Joh 1,35-42 - Joh 1,35-42 -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Joh (Johannes) -- Joh 1 -- Joh 1,35 - Joh 1,36 - Joh 1,37 - Joh 1,38 - Joh 1,39 - Joh 1,40 - Joh 1,41 - Joh 1,42 -
Joh 1,35 | Joh 1,36 | Joh 1,37 | Joh 1,38 | Joh 1,39 | Joh 1,40 | Joh 1,41 | Joh 1,42 | totaal | |
woorden | 12 | 11 | 11 | 23 | 22 | 17 | 18 | 22 | 136 |
lettergrepen | 24 | 22 | 22 | 53 | 41 |
Joh 1,35 - Joh 1,35 - De eerste leerlingen : Joh 1,35-42 - Joh 1,35 - Joh 1,36 -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Joh (Johannes) -- Joh 1 -- Joh 1,37 - Joh 1,38 - Joh 1,39 - Joh 1,40 - Joh 1,41 - Joh 1,42 - | ||||||||||||||
|
King James Bible . [35] Again the next day after John stood, and two of his
disciples;
Luther-Bibel . 35 Am nächsten Tag stand Johannes abermals da und zwei seiner Jünger;
Statenvertaling : 35 Des anderen daags wederom stond Johannes, en twee uit zijn discipelen.
Tekstuitleg van Joh 1,35 . Dit vers Joh 1,35 bestaat uit 12 woorden (6 + 6) en 24 lettergrepen (14 + 10) .
1. tè(i) . Verwijzing : bepaald lidwoord . Datief vrouwelijk enkelvoud . Ned. de . E. the . In vijf verzen in Joh 1 : (1) Joh 1,5 . (2) Joh 1,23 . (3) Joh 1,29 . . (4) Joh 1,35 . . (5) Joh 1,43 . In de laatste drie verzen staat het lidwoord telkens vóór epaurion ('s anderendaags) .
lidw. enk. | bijbel | O.T. | N.T. | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
dat. vr. enk. tè(i) | 3381 | 2631 | 750 | 94 | 55 | 119 | 64 | 122 | 264 | 32 | 268 | 332 |
bep. lidw. dat vr. enk. tè(i) | Joh 1 | Joh 2 | Joh 3 | Joh 4 | Joh 5 | Joh 6 | Joh 7 | Joh 8 | Joh 9 | Joh 10 | Joh 11 | Joh 12 | Joh 13 | Joh 14 | Joh 15 | Joh 16 | Joh 17 | Joh 18 | Joh 19 | Joh 20 | Joh 21 |
64 | 5 | 3 | 2 | 5 | 4 | 7 | 4 | 4 | 1 | 4 | 7 | 2 | 3 | 3 | 2 | 2 | 2 | 3 | 1 |
2. tè(i) epaurion ('s anderendaags) . Verwijzing : tè(i) epaurion ('s anderendaags) . Gr. aurion (bijwoord) : morgen (vroeg) . ep-aurion : de dag erop , de volgende dag . Fr. lendemain < le - en - demain -> l'endemain -> lendemain -> le lendemain . demain > Lat. de mane (matin) . Lat. altera die -> Ned. 's anderendaags .
epaurion ('s anderendaags) | bijbel | O.T. | N.T. | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. |
tè(i) (...) epaurion | 39 | 22 | 17 | 1 : Mt 27,62 . | 1 : Mc 11,12 . | 5 : (1) Joh 1,29 . (2) Joh 1,35 . (3) Joh 1,43 . (4) Joh 6,22 . (5) Joh 12,12 . | 10 : (1) Hnd 10,9 . (2) Hnd 10,23 . (3) Hnd 10,24 . (4) Hnd 14,20 . (5) Hnd 20,7 . (6) Hnd 21,8 . (7) Hnd 22,30 . (8) Hnd 23,32 . (9) Hnd 25,6 . (10) Hnd 25,23 . | |||||||
tè(i) epaurion | 9 | 1 : Mc 11,12 . | 5 : (1) Joh 1,29 . (2) Joh 1,35 . (3) Joh 1,43 . (4) Joh 6,22 . (5) Joh 12,12 . | 3 : (4) Hnd 14,20 . (5) Hnd 20,7 . (9) Hnd 25,6 . | ||||||||||
tè(i) de epaurion | 7 | 1 : Mt 27,62 . | 6 : (1) Hnd 10,9 . (2) Hnd 10,23 . (3) Hnd 10,24 . (6) Hnd 21,8 . (7) Hnd 22,30 . (8) Hnd 23,32 . | |||||||||||
kai tè(i) epaurion | 2 | 1 : Mc 11,12 . | (4) Hnd 14,20 . | |||||||||||
tè(i) oun epaurion | 1 | (10) Hnd 25,23 . |
In vijf verzen bij Johannes . Het staat telkens aan het begin van de zin .
In Joh worden op deze wijze een reeks verhalen aan elkaar gerijgd : (1) Joh
1,29 - Joh
1,19-34 - (2) Joh
1,35 - Joh
1,35-42 - (3) Joh
1,43 - Joh
1,43-51 -
Joh 1,19-28 is dan de eerste dag .
Joh 1,29-34 is dan de tweede dag .
Joh 1,35-42 is dan de derde dag .
Joh 1,43-51 is dan de vierde dag .
Joh 2,1-12 , op de derde dag, zou dan de zevende dag zijn .
Al deze verhalen maken deel uit van Jezus'eerste cyclus van Judea naar Galilea
.
3. παλιν = palin (opnieuw) . Taalgebruik in het NT : palin (opnieuw) . Taalgebruik in de LXX : palin (opnieuw) . Fr. de nouveau . E. again . Ned. opnieuw
palin (opnieuw) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
palin (opnieuw) | 206 | 70 | 136 | 16 | 26 | 26 | 45 | 5 | 16 | 2 | 68 | 113 |
kai palin (en opnieuw) | 31 | 1 | 6 | 1 | 8 | 3 | 12 | 8 | 16 |
palin (opnieuw) | Joh 1 | Joh 2 | Joh 3 | Joh 4 | Joh 5 | Joh 6 | Joh 7 | Joh 8 | Joh 9 | Joh 10 | Joh 11 | Joh 12 | Joh 13 | Joh 14 | Joh 15 | Joh 16 | Joh 17 | Joh 18 | Joh 19 | Joh 20 | Joh 21 |
45 | 1 | 4 | 1 | 4 | 3 | 7 | 3 | 2 | 1 | 1 | 5 | 5 | 3 | 3 | 2 |
palin (opnieuw). In 45 verzen bij Johannes, zie Joh 1,35 (p = 500 , a = 1 , l = 30 , i = 10 , n = 50 . Totaal : 591) |
(1) Joh
1,35 - Joh
1,35-42 - tèi epaurion ('s anderendaags) verwijst naar Joh
1,29 - Joh
1,19-34 - Deze tijdsbepaling staat bij het begin van de zin; wellicht
daarom staat palin (opnieuw) na deze tijdsbepaling. Joh 10,7 Ièsous (Jezus) 194X bij Johannes . palin (opnieuw) verwijst
naar ho Ièsous van Joh 10,6. |
- heistèkei . Het komt in 33 verzen in de bijbel voor. In 1 vers bij Matteüs , bij Lucas, in 5 verzen bij Johannes.
Joh 1,36 - Joh 1,36 - De eerste leerlingen : Joh 1,35-42 -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Joh (Johannes) -- Joh 1 - Joh 1,35 - Joh 1,36 - Joh 1,37 - Joh 1,38 - Joh 1,39 - Joh 1,40 - Joh 1,41 - Joh 1,42 - | ||||||||||||||
|
King James Bible . [36] And looking upon Jesus as he walked, he saith, Behold
the Lamb of God!
Luther-Bibel . 36 und als er Jesus vorübergehen sah, sprach er: Siehe, das ist Gottes Lamm!
Statenvertaling :
36 En ziende op Jezus, daar wandelende, zeide hij: Ziet, het Lam Gods!
Tekstuitleg van Joh
1,36 . Joh
1,36 bestaat uit een hoofdzin die een citaat van Johannes de Doper inleidt
. Joh
1,36 bestaat uit 11 woorden en 22 lettergrepen . Zo kunnen we Joh
1,36 indelen in twee delen .
- Joh 1,36a bestaat uit 6 woorden en 14 lettergrepen
; tôi Ièsou (Jezus) staat centraal in de zin ; 2 woorden gaan eraan
vooraf ; 2 woorden volgen erop ; het aantal lettergrepen is evenwel verschillend
; 4 lettergrepen gaan eraan vooraf , 7 lettergrepen volgen erop .
- Joh 1,36b geeft het citaat . Het bestaat uit 5 woorden en 8 lettergrepen .
Joh 1,36b zouden we in 2 deeltjes kunnen onderverdelen . Joh 1,36b1 bestaat
uit 1 woord en 2 lettergrepen ; Joh 1,35b2 bestaat uit 4 woorden en 6 lettergrepen
.
emblepsas (in iemand gekeken) :
Joh 1,29 | Joh 1,36 | Joh 1,42 | Joh 1,47 | ||
tèi epaurion blepei ton Ièsoun erchomenon pros auton (De volgende morgen ziet hij Jezus naar zich komen) | kai emblepsas tôi Ièsou peripatounti (en gekeken in de lerarende Jezus) | emblepsas autôi ho Ièsous (Jezus, gekeken in hem) |
eiden Ièsous ton Nathanaèl erchomenon pros auton (Jezus zal Natanaël naar hem komen | ||
kai legei (en zegt) | legei (zegt hij) | eipen (zei) | kai legei peri autou (en hij zegt over hem) | ||
ide ho amnos tou theou ho airôn tèn amartian tou kosmou (zie het lam van God die de zonde van de wereld droeg) | ide ho amnos tou theou (zie het lam van God) | su ei Simôn ho huios Iôannou (Jij bent Simon, zoon van Johannes) | ide alèthôs (zie waarachtig) | ||
Joh 1,37 - Joh 1,37 - De eerste leerlingen : Joh 1,35-42 -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Joh (Johannes) -- Joh 1 - Joh 1,35 - Joh 1,36 - Joh 1,37 - Joh 1,38 - Joh 1,39 - Joh 1,40 - Joh 1,41 - Joh 1,42 - | ||||||||||||||
|
King James Bible . [37] And the two disciples heard him speak, and they followed
Jesus.
Luther-Bibel . 37 Und die zwei Jünger hörten ihn reden und folgten Jesus nach.
Statenvertaling : 37 En die twee discipelen hoorden hem dat spreken, en zij volgden Jezus.
Tekstuitleg van Joh 1,37 . Joh 1,37 bestaat uit 2 nevenschikkende zinnen . Het vers bestaat uit 11 woorden en 24 lettergrepen . In de eerste zin staat hoi duo mathètai (de twee leerlingen) centraal ; 2 woorden gaan eraan vooraf , twee woorden volgen erop .
Joh 1,38 - Joh 1,38 - De eerste leerlingen : Joh 1,35-42 -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Joh (Johannes) -- Joh 1 - Joh 1,35 - Joh 1,36 - Joh 1,37 - Joh 1,38 - Joh 1,39 - Joh 1,40 - Joh 1,41 - Joh 1,42 - | ||||||||||||||
|
King James Bible . [38] Then Jesus turned, and saw them following, and saith
unto them, What seek ye? They said unto him, Rabbi, (which is to say, being
interpreted, Master,) where dwellest thou?
Luther-Bibel . 38 Jesus aber wandte sich um und sah sie nachfolgen und sprach zu ihnen: Was sucht ihr? Sie aber sprachen zu ihm: Rabbi – das heißt übersetzt: Meister –, wo ist deine Herberge?
Statenvertaling : 38 En Jezus Zich omkerende, en ziende hen volgen, zeide tot hen:
Tekstuitleg van Joh 1,38 .
- thesûbhâh (bekering) . God is geen starre monoliet . De vertellers vertellen dat . God laat zich omkeren . Ex 32 : het gouden kalf met een orgistisch feest . Gn 18 : Sodom en Gommorah . Is het niet dat wij voortdurend ons Godsbeeld moeten bijstellen . Website : boekwinkel.nl . Miskotte (1938) : Edda ... over de Germaanse mythe . Er is geen enkele religie van het mededogen van de goden dan de God van de thorah . God en geweld . Deze thematiek is uitvoerig aanwezig in de bijbel . Voor degenen die het schreven , is het een werkelijkheid . Geweld was de meest voorkomende manier om conflicten op te lossen . Voor de Romeinen had een mensenleven geen waarde . Hannibal ... 40.000 mensen werden in de pan gehakt , van man tot man . Dat wordt geprojecteerd in de wereld van de goden . JHWH wordt erbij geroepen in hun strijd . Er waren grote machten in het Nabije Oosten ... het is niet in staat tot gebruik van geweld . Zij projecteren hun onmacht ... en hun God neemt het voor hen op . Judith is een God van vrede . Judith = de joodse . In de oudheid bestaat een wet van Meden en Përzen . Men kan nooit op een wet terugkomen (Ahasveros) . De Joden mogen zich verdedigen . De stadsmuren van Jericho ... er is interne kritiek op het gebruik van geweld . Arabische lente en revolutie ... in naam van ... een andersoortige dictatuur . Welke maatschappelijke orde willen wij (seculiere verwoording) ...
Ièsous (Jezus) komt bij Johannes in 194 verzen voor. Ièsous (Jezus) (i = 10, è = 8, s = 200, o = 70, u = 400, s = 200) 888
- menô (verblijven).
menô
(verblijven), zie Joh
1,38 .
--- menô (ik blijf, verblijf). In 6 verzen in de bijbel;
in 4 verzen in het O.T., in 2 verzen in het N.T. o.a. Joh
15,10
--- meneis (jij verblijft). In 3 verzen in de bijbel; in 2 verzen in het O.T.,
in 1 vers in het N.T. nl. Joh
1,38 .
--- menei (hij verblijft). Het komt in 50 verzen in de bijbel
voor; in 25 verzen in het O.T., in 25 verzen in het N.T. Niet bij Matteüs,
Marcus en Lucas. In 8 verzen bij Johannes : (1) Joh
1,39 . (2) Joh
3,36 . (3) Joh
6,56 (en emoi menei kagô en autôi = hij blijft in mij en ik
in hem) . (4) Joh
8,35 . (5) Joh
9,41 . (6) Joh
12,24 . (7) Joh
12,34 . (8) Joh
14,17 .
--- menomen (wij blijven). In 2 verzen in de bijbel; in 1 vers
in het O.T., in 1 vers in het N.T.
--- menete (blijft). In 7 verzen in de bijbel; in 1 vers in
het O.T., in 6 verzen in het N.T.
--- menousin (zij blijven). In 6 verzen in de bijbel; in 4
verzen in het O.T., in 2 verzen in het N.T.
--- meneite (jullie verbleven).In 2 verzen in de bijbel; slechts
in het N.T. In 1 vers bij Johannes : Joh
15,10 .
--- menèi (hij zou blijven). In 4 verzen in de bijbel;
slechts in het N.T. In 3 verzen bij Johannes : (1) Joh
15,4 . (2) Joh
15,6 . (3) Joh
15,16 .
--- meinate (verblijft). Aorist imperatief 2de persoon meervoud.
In 5 verzen in de bijbel. Slechts in het N.T. In 2 verzen bij Mt. In 1 vers
bij Mc. In 2 verzen bij Johannes : (1) Joh
15,4 (meinate en emoi, kagô en humin = blijft in mij, ook ik in u).
(2) Joh
15,9 .
--- meinèi (hij zou blijven). In 11 verzen in de bijbel; in 5 verzen
in het O.T., in 5 verzen in het N.T. In 3 verzen bij Johannes : (1) Joh
12,46 . (2) Joh
15,7 . (3) Joh
18,31 .
--- meinète (jullie zouden verblijven). Aorist conjunctief.
In slechts 3 verzen in de bijbel : (1) Joh
8,31 . (2) Joh
15,7 .
--- meneite (jullie verbleven) aorist : 1X. menète
(jullie zouden verblijven) aorist conjunctief : 1X. menôn (wie verblijft)
participium : 3X. menèi (hij zou verblijven) conjunctief presens : 3X.
pou (waar?). Vragend voegwoord. In 18
vrezen bij Johannes, zie Joh 1,38 : Joh
1,35-42 - .
(1) Joh 1,38 : pou meneis; (waar verblijf je?)
(2) Joh 1,39 : kai eidan pou menei (en zij zagen waar hij verblijft
Joh 1,39 - Joh 1,39 - De eerste leerlingen : Joh 1,35-42 -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Joh (Johannes) -- Joh 1 - Joh 1,35 - Joh 1,36 - Joh 1,37 - Joh 1,38 - Joh 1,39 - Joh 1,40 - Joh 1,41 - Joh 1,42 - | ||||||||||||||
|
King James Bible . [39] He saith unto them, Come and see. They came and saw
where he dwelt, and abode with him that day: for it was about the tenth hour.
Luther-Bibel . 39 Er sprach zu ihnen: Kommt und seht! Sie kamen und sahen's und blieben diesen Tag bei ihm. Es war aber um die zehnte Stunde.
Statenvertaling : 39 Wat zoekt gij? En zij zeiden tot Hem: Rabbi! (hetwelk is te zeggen, overgezet zijnde, Meester) waar woont Gij?
Tekstuitleg van Joh 1,39 .
De bekering van God is een voorwaarde voor een bekering van mensen . Cfr het boek Job .
Joh 1,40 - Joh 1,40 - De eerste leerlingen : Joh 1,35-42 -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Joh (Johannes) -- Joh 1 - Joh 1,35 - Joh 1,36 - Joh 1,37 - Joh 1,38 - Joh 1,39 - Joh 1,40 - Joh 1,41 - Joh 1,42 - | ||||||||||||||
|
King James Bible . [40] One of the two which heard John speak, and followed
him, was Andrew, Simon Peter's brother.
Luther-Bibel . 40 Einer von den zweien, die Johannes gehört hatten und Jesus nachgefolgt waren, war Andreas, der Bruder des Simon Petrus.
Statenvertaling : 40 Hij zeide tot hen: Komt en ziet! Zij kwamen en zagen, waar Hij woonde, en bleven dien dag bij Hem. En het was omtrent de tiende ure.
Tekstuitleg van Joh 1,40 .
Joh 1,41 - Joh 1,41 - De eerste leerlingen : Joh 1,35-42 -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Joh (Johannes) -- Joh 1 - Joh 1,35 - Joh 1,36 - Joh 1,37 - Joh 1,38 - Joh 1,39 - Joh 1,40 - Joh 1,41 - Joh 1,42 - | ||||||||||||||
|
King James Bible . [41] He first findeth his own brother Simon, and saith unto
him, We have found the Messias, which is, being interpreted, the Christ. [
Luther-Bibel . 41 Der findet zuerst seinen Bruder Simon und spricht zu ihm: Wir haben den Messias gefunden, das heißt übersetzt: der Gesalbte.
Statenvertaling : 41 Andreas, de broeder van Simon Petrus, was een van de twee, die het van Johannes gehoord hadden, en Hem gevolgd waren.
Tekstuitleg van Joh 1,41 .
1.
Joh 1,42 - Joh 1,42 - De eerste leerlingen : Joh 1,35-42 -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Joh (Johannes) -- Joh 1 - Joh 1,35 - Joh 1,36 - Joh 1,37 - Joh 1,38 - Joh 1,39 - Joh 1,40 - Joh 1,41 - Joh 1,42 - | ||||||||||||||
|
King James Bible . {42] And he brought him to Jesus. And when Jesus beheld him,
he said, Thou art Simon the son of Jona: thou shalt be called Cephas, which
is by interpretation, A stone.
Luther-Bibel . 42 Und er führte ihn zu Jesus. Als Jesus ihn sah, sprach er: Du bist Simon, der Sohn des Johannes; du sollst Kephas heißen, das heißt übersetzt: Fels.
Statenvertaling : 42 Deze vond eerst zijn broeder Simon, en zeide tot hem: Wij hebben gevonden den Messias, hetwelk is, overgezet zijnde, de Christus.
Tekstuitleg van Joh 1,42 .
Jezus roept Filippus en Natanaël : Joh 1,43-51 -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Joh (Johannes) -- Joh 1 -- Joh 1,1-18 -- Joh 1,19-34 -- Joh 1,35-42 -- Joh 1,43-51 -- Joh 1,43 - Joh 1,44 - Joh 1,45 - Joh 1,46 - Joh 1,47 - Joh 1,48 - Joh 1,49 - Joh 1,50 - Joh 1,51 -
Jezus | |||||||||||
Joh 1,43 | Joh 1,45 | Joh 1,46 | Joh 1,47 | Joh 1,48 | Joh 1,49 | Joh 1,50 | Joh 1,51 | ||||
kai (en) | kai (en) | kai (en) | kai (en) | kai (en) | |||||||
legei ('Jezus' zegt) | legei ('Filippus' zegt) | eipen ('Nathanaël' zei) | legei ('Filippus' zegt) | legei ('Jezus' zegt) | legei ('Nathanaël' zegt) | apekrithè ('Jezus' antwoordde) | kai eipen (en hij zei) | apekrithè ('Natanaël' antwoordde) | apekrithè ('Jezus' antwoordde) | kai eipen (en hij zei) | legei ('Nathanaël' zegt) |
autôi (hem) | autôi (hem) | autôi (hem) | autôi (hem) | peri autou (over hem) | autôi (hem) | autôi (hem) | autôi (hem) | autôi (hem) | autôi (hem) | ||
ho Ièsous (Jezus) | Nathanaèl (Nathanaël) | ho Philippos (Filippus) | Nathanaèl (Nathanaël) | Ièsous (Jezus) | Nathanaèl (Nathanaël) | Ièsous (Jezus) |
6X legei (hij zegt). 3X eipen (hij zei). 3X (hij antwoordde). Totaal : 12.
- act. ind. praes. 3de pers. enk. λεγει = legei (hij zegt) van het werkw. λεγω = legô (zeggen) . Taalgebruik in het NT : legô (zeggen) . Taalgebruik in de Septuaginta. : legô (zeggen) . Een vorm van λεγω = legô (zeggen) in de LXX (4610) , in het NT (1318) ; van ειπον = eipon (ik zei) in de LXX (4608) , in het NT (925) .
legô : act. ind. praes. | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
3 | act. ind. pr. 3de pers. enk. legei | 1027 | 702 | 325 | 54 | 62 | 14 | 112 | 11 | 46 | 26 | 130 | 242 |
Joh 1,43 - Joh 1,43 : : Jezus roept Filippus en Natanaël - bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Joh (Johannes) -- Joh 1 -- Joh 1,1-18 -- Joh 1,19-34 -- Joh 1,35-42 -- Joh 1,43-51 -- Joh 1,43 - Joh 1,44 - Joh 1,45 - Joh 1,46 - Joh 1,47 - Joh 1,48 - Joh 1,49 - Joh 1,50 - Joh 1,51 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [43] The day following Jesus would go forth into Galilee,
and findeth Philip, and saith unto him, Follow me.
Luther-Bibel .
43 Am nächsten Tag wollte Jesus nach Galiläa gehen und findet Philippus und spricht zu ihm: Folge mir nach!
Tekstuitleg van Joh 1,43 .
Joh 1,43.1. bep. lidw. dat. vr. enk. τῃ = tè(i) (de) van het bepaald lidw. ἡ = hè . Zie bepaald lidwoord ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het) . Taalgebruik in het NT : bepaald lidwoord . Joh 1 (5) : (1) Joh 1,5 . (2) Joh 1,23 . (3) Joh 1,29 . (4) Joh 1,35 . (5) Joh 1,43 . In de laatste drie verzen staat het lidwoord telkens vóór επαυριον = epaurion ('s anderendaags) .
lidw. enk. | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
7. | dat. vr. enk. tè(i) | 3381 | 2631 | 750 | 94 | 55 | 119 | 64 | 122 | 264 | 32 | 268 | 332 |
Totaal | 54298 | 42002 | 12296 | 1648 | 940 | 1649 | 1422 | 1696 | 4013 | 928 | 4237 | 5659 |
bep. lidw. dat vr. enk. tè(i) | Joh 1 | Joh 2 | Joh 3 | Joh 4 | Joh 5 | Joh 6 | Joh 7 | Joh 8 | Joh 9 | Joh 10 | Joh 11 | Joh 12 | Joh 13 | Joh 14 | Joh 15 | Joh 16 | Joh 17 | Joh 18 | Joh 19 | Joh 20 | Joh 21 |
64 | 5 | 3 | 2 | 5 | 4 | 7 | 4 | 4 | 1 | 4 | 7 | 2 | 3 | 3 | 2 | 2 | 2 | 3 | 1 |
- Ned. : de . Arabisch : bepaald lidw. اَل = ´al (de) . Taalgebruik in de Qoran : ´al (de) . D. : der , die , das enz. . E. : the . Fr. : le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) . Grieks : ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het) . Hebreeuws : הַ = ha (de, het) . Taalgebruik in Tenakh : ha (de, het) .
Joh 1,43.2. επαυριον = epaurion ('s anderendaags, de volgende dag) . Taalgebruik in het NT : epaurion ('s anderendaags, de volgende dag) . Taalgebruik in de LXX : epaurion ('s anderendaags, de volgende dag) .
epaurion ('s anderendaags) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. |
39 | 22 | 17 | 1 : Mt 27,62 . | 1 : Mc 11,12 . | 5 : (1) Joh 1,29 . (2) Joh 1,35 . (3) Joh 1,43 . (4) Joh 6,22 . (5) Joh 12,12 . | 10 : (1) Hnd 10,9 . (2) Hnd 10,23 . (3) Hnd 10,24 . (4) Hnd 14,20 . (5) Hnd 20,7 . (6) Hnd 21,8 . (7) Hnd 22,30 . (8) Hnd 23,32 . (9) Hnd 25,6 . (10) Hnd 25,23 . |
- Gr. aurion (bijwoord) : morgen (vroeg) . ep-aurion : de dag erop , de volgende dag . Fr. lendemain < le - en - demain -> l'endemain -> lendemain -> le lendemain . demain > Lat. de mane (matin) . Lat. altera die -> Ned. 's anderendaags .
Joh 1,43.1. - 2. τῃ επαυριον = tè(i) epaurion ('s anderendaags) .
epaurion ('s anderendaags) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. |
tè(i) epaurion | 9 | 1 : Mc 11,12 . | 5 : (1) Joh 1,29 . (2) Joh 1,35 . (3) Joh 1,43 . (4) Joh 6,22 . (5) Joh 12,12 . | 3 : (1) Hnd 14,20 . (2) Hnd 20,7 . (3) Hnd 25,6 . |
In vijf verzen bij Johannes . Het staat telkens aan het begin van de zin .
In Joh worden op deze wijze een reeks verhalen aan elkaar gerijgd : (1) Joh
1,29 - Joh
1,19-34 - (2) Joh
1,35 - Joh
1,35-42 - (3) Joh
1,43 - Joh
1,43-51 -
Joh 1,19-28 is dan de eerste dag .
Joh 1,29-34 is dan de tweede dag .
Joh 1,35-42 is dan de derde dag .
Joh 1,43-51 is dan de vierde dag .
Joh 2,1-12 , op de derde dag, zou dan de zevende dag zijn .
Al deze verhalen maken deel uit van Jezus'eerste cyclus van Judea naar Galilea
.
Joh
1,43.9. act. ind. praes. 3de pers. enk. εὑρισκει = heuriskei (hij vindt) van het werkw. εὑρισκω = heuriskô (vinden) . Taalgebruik in het NT : heuriskô
(vinden) . Taalgebruik in de Septuaginta : heuriskô (vinden) . Bijbel (15) . OT (3) : (1) 1 K 19,19 . (2) 1 K 20,36 . (3) 1 K 20,37 . NT (12) : (1) Mt
7,8 . (2) Mt
12,43 . (3) Mt
12,44 . (4) Mt
26,40 . Mc (1) : Mc
14,37 . Lc (2) : (1) Lc 11,10 . (2) Lc 11,25 . Joh (4) : (1) Joh
1,41 (2) Joh
1,43 (3) Joh
1,45 . (4) Joh
5,14 . Hnd (1) : Hnd 10,27 . Een vorm van εὑρισκω = heuriskô (vinden) in de LXX (613) , in het NT (176) . In de LXX kan een vorm van εὑρισκω = heuriskô (vinden) de vertaling van 20 verschillende Hebreeuwse (werk)woorden zijn .
- וַיִּמְצָא = wajjimëtsâ´ (en hij vond) < wa-consecutivum + act. qal imperf. 3de pers. mann. enk. mann. mv. van het werkw. מָצָא = mâtsâ´ (vinden) . Taalgebruik in Tenakh : mâtsâ´
(vinden) . Getalwaarde : mem = 13 of 40 , tsade = 18 of 90 , aleph = 1 ;
totaal : 32 ( 2² X 2³) of 131 . Structuur : 4 - 9 - 1 . De som van de elementen is telkens 5 . Tenakh (23) . Pentateuch (4) : (1) Gn 26,12 . (2) Gn 30,14 . (3) Gn 39,4 . (4) Gn 44,12 . 5 . Een vorm van מָצָא = mâtsâ´ (vinden) in 403 verzen .
- Ned. : vinden . D. : finden . E. : to find . Fr. : trouver . Du latin populaire *tropare («
composer, inventer un air » d’où « composer un poème
», puis « inventer, découvrir »), dérivé
de tropus (« figure de rhétorique » ? voir trope). Website
: http://fr.wiktionary.org/wiki/trouver . Grieks : εὑρισκω = heuriskô (vinden) . Taalgebruik in het NT : heuriskô
(vinden) . Hebreeuws : מָצָא = mâtsâ´ (vinden) . Taalgebruik in Tenakh : mâtsâ´
(vinden) . Lat. : invenire .
- eis tèn Galilaian (naar Galilea) . In 6 verzen bij Johannes, zie Joh 1,43 : Joh 1,43-51 - |
Jezus besluit om naar Galilea te gaan. Is Jezus reeds in Galilea bij de roeping
van Filippus en Natanaël - Joh
1,43-51 - ? Immers, Natanaël wordt : hij uit Kana van Galilea, genoemd.
In Joh 2,1 - Joh
2,1-12 - is Jezus in ieder geval in Kana van Galilea. Wanneer Jezus in Joh
4,3 - Joh
4,1-45 - opnieuw besluit om naar Galilea te gaan, duurt het echter heel
wat langer vooraleer hij opnieuw in Kana is : Joh 4,46 - Joh
4,46-54 - . De Kana-pericope van Joh 2,1-11 - Joh
2,1-12 - vormt het sluitstuk van zijn verblijf in Galilea.
tès Galilaias (van Galilea) komt in 8 verzen bij Johannes voor.
- eis tèn Galilaian (naar Galilea)
. Joh (6) : In zes verzen bij Johannes :
1. 1ste maal : Jezus van Judea naar Galilea | 2. 2de maal : Jezus van Judea naar Galilea | 3. | 4. | 5. | 6. | |
Joh 1,43 | Joh 4,3 | Joh 4,43 | Joh 4,45 | Joh 4,47 | Joh 4,46 | Joh 4,54 |
Tèi epaurion ('s anderendaags) | Meta de tas duo hèmeras (na echter twee dagen) | hote oun (toen hij dus) | hoti (dat) | |||
afèken (hij liet achter) | Ièsous èkei (Jezus kwam) | èlthen oun (hij ging dus) | ho Ièsous elthôn (Jezus gekomen) | |||
tèn Ioudaian (Judea) | ek tès Ioudaias (uit Judea) | ek tès Ioudaias (uit Judea) | ||||
kai (en) | ||||||
èthelèsen exelthein (wilde hij uitgaan / weggaan) | apèlthen (hij ging weg) | exèlthen (ging hij uit) | èlthen (ging) | |||
eis tèn Galilaian (naar Galilea) | palin eis tèn Galilaian (opnieuw naar Galilea) | eis tèn Galilaian (naar Galilea) | eis tèn Galilaian (naar Galilea) | eis tèn Galilaian (naar Galilea) | palin eis tèn Kana tès Galilaias (opnieuw naar het Kana van Galilea) | eis tèn Galilaian (naar Galilea) |
Jezus roept Filippus en Natanaël : Joh 1,43-51 - Joh 1,43-51 - | Jezus en een samaritaanse vrouw : Joh 4,1-45 - Joh 4,1-45 - | Jezus en een samaritaanse vrouw : Joh 4,1-45 - Joh 4,1-45 - | Jezus en een samaritaanse vrouw : Joh 4,1-45 - Joh 4,1-45 - | Genezing van de zoon van een dienaar van de koning : Joh 4,46-54 - Joh 4,46-54 - | Genezing van de zoon van een dienaar van de koning : Joh 4,46-54 - Joh 4,46-54 - |
meta (na, met) . Verwijzing : meta
(na, met), zie Joh
1,43 . Joh (24) . Met accusatief : in 14 verzen . Met genitief
: in 10 verzen .
- meta + accusatief (na) .
- A. meta + accusatief touto (dit : onzijdig enkelvoud) . Joh (4) : (1) Joh
2,12 . (2) Joh
11,7 . (3) Joh
11,11 . (4) Joh
19,28 .
- B. meta + accusatief meervoud (tauta - deze dingen) . Joh (8) : (1) Joh
3,22 . (2) Joh
5,1 . (3) Joh
5,14 . (4) Joh
6,1 . (5) Joh
7,1 . (6) Joh
13,7 . ( 7) Joh
19,38 . (8) Joh
21,1 . Tauta ('deze dingen'), zie Mt
1,20 .
- C. Joh
4,43 : Meta de tas duo hèmeras (Na twee dagen echter) .
- D. Joh
13,27 .
- meta + genitief (met) . Joh (10) : (1) Joh
3,25 . (2) Joh
3,26 . (3) Joh
4,27 . (4) Joh
6,3 . (5) Joh
9,37 . (6) Joh
11,54 . (7) Joh
18,2 . (8) Joh
18,3 . (9) Joh
19,40 . (10) Joh
20,7 .
meta 1. + touto 1. | eerste maal : Jezus van Galilea naar Jeruzalem | terug naar Galilea via Judea en Samaria. meta 2. + tauta : 1. | Jezus naar Galilea . meta 5. | tweede maal : Jezus van Galilea naar Judea (Jeruzalem) . meta 7. + tauta : 2. | Jezus in de tempel . meta 8. + tauta : 3. | tweede terugreis naar Jeruzalem . meta 9. + tauta : 4. | |
Joh 2,12 | Joh 2,13 | Joh 3,22 | Joh 4,43 | Joh 5,1 | Joh 5,14 | Joh 6,1 | Joh 6,17 |
Meta touto (daarna) | Kai eggus èn to pascha tôn Ioudaiôn (en nabij was het paasfeest van de joden) | Meta tauta (Daarna) | Meta de tas duo hèmeras (Na twee dagen echter) | Meta tauta èn heortè tôn Ioudaiôn kai (Daarna was het een feest van de joden en) | Meta tauta (Daarna) | Meta tauta (Daarna) | kai embantes eis ploion (en ingescheept in de boot) |
katebè (daalde hij af) | kai anebè (en hij klom op) | èlthen (ging) | exèlthen ekeithen (ging hij vandaar uit) | anebè (klom op) | heuriskei auton (vond hij hem) | apèlthen (hij ging weg) | èrchono (gingen zij) |
ho Ièsous kai hoi mathètai autou (Jezus en zijn leerlingen) | Ièsous (Jezus) | ho Ièsous (Jezus) | ho Ièsous (Jezus) | ||||
eis Kafarnaoum (naar Kafarnaüm) | eis Hierosoluma (naar Jeruzalem) | eis tèn Ioudaian gèn (naar het Judese land) | eis tèn Galilaian (naar Galilea) | eis Hierosoluma (naar Jeruzalem) | en tôi hierôi (in de tempel) | peran tès thalassès tès Galilaias tès Tiberiados (naar de overkant van het meer van Galilea, van Tiberias) | peran tès thalassès eis Kafarnaoum (naar de overkant van de zee naar Kafarnaüm) |
ho Ièsous (Jezus) | |||||||
Bruiloft te Kana : Joh 2,1-12 | Afbraak van de tempel : Joh 2,13-22 | Jezus en Johannes : Joh 3,22-30 | Jezus en een samaritaanse vrouw : Joh 4,1-45 | Genezing van een lamme : Joh 5,1-18 | Jezus geeft vijfduizend mensen te eten : Joh 6,1-15 | Wonderbare overtocht : Joh 6,16-21 |
aankondiging van de derde reis naar Jeruzalem. meta 11. + tauta 5. | meta 13 + touto 2. | meta 14 + touto 3. | meta 15 + tauta 6. | meta 20. + touto 4. | meta 21. + tauta 7. | meta 24 + tauta 8. | ||
Joh 7,1 | Joh 7,1 | Joh 7,2 | Joh 11,7 | Joh 11,11 | Joh 13,7 | Joh 19,28 | Joh 19,38 | Joh 21,1 |
Kai meta tauta (En daarna) | èn de eggus hè heortè tôn Ioudaiôn, hè skènopègia (het feest van de joden, het Loofhuttenfeest, was echter nabij) | epeita meta touto legei tois mathètais daarna zegt hij aan de leerlingen |
tauta eipen, kai meta touto legei autois (hij zei dat en daarna zegt hij aan hen) | gnôsèi de meta tauta (je zult het daarna begrijpen) | meta touto (daarna) | meta de tauta (daarna echter) | meta tauta (daarna) | |
periepatei (wandelde hij rond) | ou gar èthelen... peripatein (want hij wilde niet rondwandelen) | agômen (laten we gaan) | efanerôsen ... (openbaarde) | |||||
eis tèn Ioudaian palin (opnieuw naar Judea) | ho Ièsous (Jezus) | |||||||
en tèi Galilaiai (in Galilea) | en tèi Ioudaiai (in Judea) | epi tès thalassès tès Tiberiados bij het meer van Tiberias) | ||||||
Jezus vermijdt de openbaarheid : Joh 7,1-13 | De dood van Lazarus : Joh 11,1-16 , | Voetwassing : Joh 13,1-20 , | Kruisiging en dood van Jezus : Joh 19,16b-30 . | Begrafenis van Jezus : Joh 19,38-42 . | Jezus verschijnt bij het meer van Tiberias : Joh 21,1-14 |
peran (overkant) komt in 8 verzen bij Johannes voor : Joh 1,28. Joh 3,26.
Joh 1,28 | Joh 3,26 | Joh 10,40 | |
Tauta (Dit) | Kai (en) | ||
en Bèthaniai (in Bethanië) | |||
egeneto (gebeurde) | hos èn meta sou (die was met jou) | apèlthen (hij ging weg) | |
peran tou Iordanou (naar de overkant van de Jordaan) | peran tou Iordanou (naar de overkant van de Jordaan) | palin (opnieuw) peran tou Iordanou (naar de overkant van de Jordaan) eis to topon (naar de plaats) | |
hopou èn ho Iôannès baptizôn (waar Johannes aan het dopen was) | hopou èn Iôannès to prôton baptizôn (waar Johannes het eerst aan het dopen was) | ||
Joh 1,44 - Joh 1,44 : Jezus roept Filippus en Natanaël - bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Joh (Johannes) -- Joh 1 -- Joh 1,1-18 -- Joh 1,19-34 -- Joh 1,35-42 -- Joh 1,43-51 -- Joh 1,43 - Joh 1,44 - Joh 1,45 - Joh 1,46 - Joh 1,47 - Joh 1,48 - Joh 1,49 - Joh 1,50 - Joh 1,51 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [44] Now Philip was of Bethsaida, the city of Andrew and
Peter.
Luther-Bibel . 44 Philippus aber war aus Betsaida, der Stadt des Andreas und Petrus.
Tekstuitleg van Joh 1,44 .
Joh 1,45 - Joh 1,45 : Jezus roept Filippus en Natanaël - bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Joh (Johannes) -- Joh 1 -- Joh 1,1-18 -- Joh 1,19-34 -- Joh 1,35-42 -- Joh 1,43-51 -- Joh 1,43 - Joh 1,44 - Joh 1,45 - Joh 1,46 - Joh 1,47 - Joh 1,48 - Joh 1,49 - Joh 1,50 - Joh 1,51 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [45] Philip findeth Nathanael, and saith unto him, We have
found him, of whom Moses in the law, and the prophets, did write, Jesus of Nazareth,
the son of Joseph.
Luther-Bibel . 45 Philippus findet Nathanael und spricht zu ihm: Wir haben den gefunden, von dem Mose im Gesetz und die Propheten geschrieben haben, Jesus, Josefs Sohn, aus Nazareth.
Tekstuitleg van Joh 1,45 .
11. en (in, tijdens) OF nom. + acc; onzijdig enk. hen (één) . Taalgebruik in het NT : en (in) . Hebr. bë . Fr. en . Ned. in . Fr. dans . Taalgebruik in Mc : en (in) . Taalgebruik in Lc : en (in) . Taalgebruik in Brieven : en (in) . Bijbel (11097) . NT (2154) . Joh (182) . Joh 1 (14) : (1) Joh 1,1 . (2) Joh 1,2 . (3) Joh 1,3 . (4) Joh 1,4 . (5) Joh 1,5 . (6) Joh 1,10 . (7) Joh 1,14 . (8) Joh 1,23 . (9) Joh 1,26 . (10) Joh 1,28 . (11) Joh 1,31 . (12) Joh 1,33 . (13) Joh 1,45 . (14) Joh 1,47 .
16.
Joh 1,45 |
- |
Natanaël wordt in 6 verzen van het Johannesevangelie vermeld; in 5 vrezen van de roeping van Filippus en Natanaël (Joh 1,45.46.47.48.49) en Joh 21,2. Daar wordt bij vermeld : Nathanaèl ho apo Kana tès Galilaias (Natanaël, hij uit Kana van Galilea).
huios (zoon) Nominatief. In 26 verzen in Johannes.
huiou (van de zoon) Genitief. In 3 verzen bij Johannes.
huion (zoon) Accusatief .In 17 verzen bij Johannes. (1) Joh 1,45 . (4) Joh
3,16 . (5) Joh 3,17) . (6) Joh 3,35 . (7) Joh 3,37 . (8) Joh 4,47 * . (9) Joh
5,20 . (10) Joh 5,23 (2X) . (11) Joh 6,40 . (16) Joh 17,1 . (17) Joh 19,7 .
huion tou anthrôpou (mensenzoon) (2) Joh 1,51 . (3) Joh 3,14 . (12) Joh
6,62 . (13) Joh 8,28 . (14) Joh 9,35 . (15) Joh 12,34 .
eiden (hij zag) 7X bij Johannes |
Joh 1,46 - Joh 1,46 : Jezus roept Filippus en Natanaël - bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Joh (Johannes) -- Joh 1 -- Joh 1,1-18 -- Joh 1,19-34 -- Joh 1,35-42 -- Joh 1,43-51 -- Joh 1,43 - Joh 1,44 - Joh 1,45 - Joh 1,46 - Joh 1,47 - Joh 1,48 - Joh 1,49 - Joh 1,50 - Joh 1,51 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [46] And Nathanael said unto him, Can there any good thing
come out of Nazareth? Philip saith unto him, Come and see.
Luther-Bibel . 46 Und Nathanael sprach zu ihm: Was kann aus Nazareth Gutes kommen! Philippus spricht zu ihm: Komm und sieh es!
Tekstuitleg van Joh 1,46 .
Joh 1,47 - Joh 1,47 : Jezus roept Filippus en Natanaël - bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Joh (Johannes) -- Joh 1 -- Joh 1,1-18 -- Joh 1,19-34 -- Joh 1,35-42 -- Joh 1,43-51 -- Joh 1,43 - Joh 1,44 - Joh 1,45 - Joh 1,46 - Joh 1,47 - Joh 1,48 - Joh 1,49 - Joh 1,50 - Joh 1,51 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [47] Jesus saw Nathanael coming to him, and saith of him,
Behold an Israelite indeed, in whom is no guile!
Luther-Bibel .
47 Jesus sah Nathanael kommen und sagt von ihm: Siehe, ein rechter Israelit, in dem kein Falsch ist.
Tekstuitleg van Joh 1,47 .
Joh 1,47 telt 17 woorden en 40 lettergrepen. Het citaat bestaat uit 8 woorden en 17 lettergrepen.
16. en (in, tijdens) OF nom. + acc; onzijdig enk. hen (één) . Taalgebruik in het NT : en (in) . Hebr. bë . Fr. en . Ned. in . Fr. dans . Taalgebruik in Mc : en (in) . Taalgebruik in Lc : en (in) . Taalgebruik in Brieven : en (in) . Bijbel (11097) . NT (2154) . Joh (182) . Joh 1 (14) : (1) Joh 1,1 . (2) Joh 1,2 . (3) Joh 1,3 . (4) Joh 1,4 . (5) Joh 1,5 . (6) Joh 1,10 . (7) Joh 1,14 . (8) Joh 1,23 . (9) Joh 1,26 . (10) Joh 1,28 . (11) Joh 1,31 . (12) Joh 1,33 . (13) Joh 1,45 . (14) Joh 1,47 .
Joh 1,48 - Joh 1,48 : Jezus roept Filippus en Natanaël - bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Joh (Johannes) -- Joh 1 -- Joh 1,1-18 -- Joh 1,19-34 -- Joh 1,35-42 -- Joh 1,43-51 -- Joh 1,43 - Joh 1,44 - Joh 1,45 - Joh 1,46 - Joh 1,47 - Joh 1,48 - Joh 1,49 - Joh 1,50 - Joh 1,51 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [48] Nathanael saith unto him, Whence knowest thou me? Jesus
answered and said unto him, Before that Philip called thee, when thou wast under
the fig tree, I saw thee.
Luther-Bibel . 48 Nathanael spricht zu ihm: Woher kennst du mich? Jesus antwortete und sprach zu ihm: Bevor Philippus dich rief, als du unter dem Feigenbaum warst, sah ich dich.
Tekstuitleg van Joh 1,48 .
Joh 1,49 - Joh 1,49 : Jezus roept Filippus en Natanaël - bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Joh (Johannes) -- Joh 1 -- Joh 1,1-18 -- Joh 1,19-34 -- Joh 1,35-42 -- Joh 1,43-51 -- Joh 1,43 - Joh 1,44 - Joh 1,45 - Joh 1,46 - Joh 1,47 - Joh 1,48 - Joh 1,49 - Joh 1,50 - Joh 1,51 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [49] Nathanael answered and saith unto him, Rabbi, thou
art the Son of God; thou art the King of Israel.
Luther-Bibel . 49 Nathanael antwortete ihm: Rabbi, du bist Gottes Sohn, du bist der König von Israel!
Tekstuitleg van Joh 1,49 .
Joh 1,50 - Joh 1,50 : Jezus roept Filippus en Natanaël - bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Joh (Johannes) -- Joh 1 -- Joh 1,1-18 -- Joh 1,19-34 -- Joh 1,35-42 -- Joh 1,43-51 -- Joh 1,43 - Joh 1,44 - Joh 1,45 - Joh 1,46 - Joh 1,47 - Joh 1,48 - Joh 1,49 - Joh 1,50 - Joh 1,51 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [50] Jesus answered and said unto him, Because I said unto
thee, I saw thee under the fig tree, believest thou? thou shalt see greater
things than these.
Luther-Bibel . 50 Jesus antwortete und sprach zu ihm: Du glaubst, weil ich dir gesagt habe, dass ich dich gesehen habe unter dem Feigenbaum. Du wirst noch Größeres als das sehen.
Tekstuitleg van Joh 1,50 .
Joh 1,51 - Joh 1,51 : Jezus roept Filippus en Natanaël - bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Joh (Johannes) -- Joh 1 -- Joh 1,1-18 -- Joh 1,19-34 -- Joh 1,35-42 -- Joh 1,43-51 -- Joh 1,43 - Joh 1,44 - Joh 1,45 - Joh 1,46 - Joh 1,47 - Joh 1,48 - Joh 1,49 - Joh 1,50 - Joh 1,51 - |
||||||||||||||||
|
King James Bible . [51] And he saith unto him, Verily, verily, I say unto you,
Hereafter ye shall see heaven open, and the angels of God ascending and descending
upon the Son of man.
Luther-Bibel . 51 Und er spricht zu ihm: Wahrlich, wahrlich, ich sage euch: Ihr werdet den Himmel offen sehen und die Engel Gottes hinauf- und herabfahren über dem Menschensohn.
Tekstuitleg van Joh 1,51 .
amèn amèn legô humin (voorwaar voorwaar ik zeg jullie)
25X bij Johannes Joh 10,1 Joh 10,7 |
1 Ἐν ἀρχῇ ἦν ὁ Λόγος, καὶ ὁ Λόγος ἦν πρὸς τὸν Θεόν, καὶ Θεὸς ἦν ὁ Λόγος. 2 Οὗτος ἦν ἐν ἀρχῇ πρὸς τὸν Θεόν. 3 πάντα δι' αὐτοῦ ἐγένετο, καὶ χωρὶς αὐτοῦ ἐγένετο οὐδὲ ἕν ὃ γέγονεν. 4 ἐν αὐτῷ ζωὴ ἦν, καὶ ἡ ζωὴ ἦν τὸ φῶς τῶν ἀνθρώπων. 5 καὶ τὸ φῶς ἐν τῇ σκοτίᾳ φαίνει, καὶ ἡ σκοτία αὐτὸ οὐ κατέλαβεν. 6 Ἐγένετο ἄνθρωπος ἀπεσταλμένος παρὰ Θεοῦ, ὄνομα αὐτῷ Ἰωάννης· 7 οὗτος ἦλθεν εἰς μαρτυρίαν, ἵνα μαρτυρήσῃ περὶ τοῦ φωτός, ἵνα πάντες πιστεύσωσιν δι' αὐτοῦ. 8 οὐκ ἦν ἐκεῖνος τὸ φῶς, ἀλλ' ἵνα μαρτυρήσῃ περὶ τοῦ φωτός. 9 Ἦν τὸ φῶς τὸ ἀληθινόν, ὃ φωτίζει πάντα ἄνθρωπον, ἐρχόμενον εἰς τὸν κόσμον. 10 ἐν τῷ κόσμῳ ἦν, καὶ ὁ κόσμος δι' αὐτοῦ ἐγένετο, καὶ ὁ κόσμος αὐτὸν οὐκ ἔγνω. 11 εἰς τὰ ἴδια ἦλθεν, καὶ οἱ ἴδιοι αὐτὸν οὐ παρέλαβον. 12 ὅσοι δὲ ἔλαβον αὐτόν, ἔδωκεν αὐτοῖς ἐξουσίαν τέκνα Θεοῦ γενέσθαι, τοῖς πιστεύουσιν εἰς τὸ ὄνομα αὐτοῦ, 13 οἳ οὐκ ἐξ αἱμάτων, οὐδὲ ἐκ θελήματος σαρκὸς, οὐδὲ ἐκ θελήματος ἀνδρὸς, ἀλλ' ἐκ Θεοῦ ἐγεννήθησαν. 14 Καὶ ὁ Λόγος σὰρξ ἐγένετο καὶ ἐσκήνωσεν ἐν ἡμῖν, καὶ ἐθεασάμεθα τὴν δόξαν αὐτοῦ, δόξαν ὡς μονογενοῦς παρὰ πατρός, πλήρης χάριτος καὶ ἀληθείας. 15 Ἰωάννης μαρτυρεῖ περὶ αὐτοῦ καὶ κέκραγεν λέγων· Οὗτος ἦν ὃν εἶπον, Ὁ ὀπίσω μου ἐρχόμενος ἔμπροσθέν μου γέγονεν, ὅτι πρῶτός μου ἦν. 16 Καὶ ἐκ τοῦ πληρώματος αὐτοῦ ἡμεῖς πάντες ἐλάβομεν, καὶ χάριν ἀντὶ χάριτος· 17 ὅτι ὁ νόμος διὰ Μωϋσέως ἐδόθη, ἡ χάρις καὶ ἡ ἀλήθεια διὰ Ἰησοῦ Χριστοῦ ἐγένετο. 18 Θεὸν οὐδεὶς ἑώρακεν πώποτε· ὁ μονογενὴς υἱὸς ὁ ὢν εἰς τὸν κόλπον τοῦ πατρὸς ἐκεῖνος ἐξηγήσατο. 19 Καὶ αὕτη ἐστὶν ἡ μαρτυρία τοῦ Ἰωάννου, ὅτε ἀπέστειλαν οἱ Ἰουδαῖοι ἐξ Ἱεροσολύμων ἱερεῖς καὶ Λευίτας ἵνα ἐρωτήσωσιν αὐτόν· Σὺ τίς εἶ; 20 καὶ ὡμολόγησεν καὶ οὐκ ἠρνήσατο· καὶ ὡμολόγησεν ὅτι Ἐγὼ οὐκ εἰμὶ ὁ Χριστός. 21 καὶ ἠρώτησαν αὐτόν· Τί οὖν; Ἠλίας εἶ σύ ; καὶ λέγει· Οὐκ εἰμί. Ὁ προφήτης εἶ σύ; καὶ ἀπεκρίθη, Οὔ. 22 εἶπoν οὖν αὐτῷ· Τίς εἶ; ἵνα ἀπόκρισιν δῶμεν τοῖς πέμψασιν ἡμᾶς· τί λέγεις περὶ σεαυτοῦ; 23 ἔφη· Ἐγὼ φωνὴ βοῶντος ἐν τῇ ἐρήμῳ, εὐθύνατε τὴν ὁδὸν Κυρίου, καθὼς εἶπεν Ἡσαΐας ὁ προφήτης. 24 Καὶ ἀπεσταλμένοι ἦσαν ἐκ τῶν Φαρισαίων· 25 καὶ ἠρώτησαν αὐτὸν καὶ εἶπον αὐτῷ· Τί οὖν βαπτίζεις, εἰ σὺ οὐκ εἶ ὁ Χριστὸς οὔτε Ἠλίας οὔτε ὁ προφήτης; 26 ἀπεκρίθη αὐτοῖς ὁ Ἰωάννης λέγων· Ἐγὼ βαπτίζω ἐν ὕδατι· μέσος δὲ ὑμῶν ἕστηκεν ὃν ὑμεῖς οὐκ οἴδατε, 27 αὐτὸς ἐστιν ὁ ὀπίσω μου ἐρχόμενος, ὃς ἔμπροσθέν μου γέγονεν, οὗ ἐγὼ οὐκ εἰμὶ ἄξιος ἵνα λύσω αὐτοῦ τὸν ἱμάντα τοῦ ὑποδήματος. 28 Ταῦτα ἐν Βηθανίᾳ ἐγένετο πέραν τοῦ Ἰορδάνου, ὅπου ἦν Ἰωάννης βαπτίζων. 29 Τῇ ἐπαύριον βλέπει ὁ Ἰωάννης τὸν Ἰησοῦν ἐρχόμενον πρὸς αὐτόν, καὶ λέγει· Ἴδε ὁ ἀμνὸς τοῦ Θεοῦ ὁ αἴρων τὴν ἁμαρτίαν τοῦ κόσμου. 30 οὗτός ἐστι περὶ οὗ ἐγὼ εἶπον· Ὀπίσω μου ἔρχεται ἀνὴρ ὃς ἔμπροσθέν μου γέγονεν, ὅτι πρῶτός μου ἦν. 31 κἀγὼ οὐκ ᾔδειν αὐτόν, ἀλλ' ἵνα φανερωθῇ τῷ Ἰσραὴλ, διὰ τοῦτο ἦλθον ἐγὼ ἐν τῷ ὕδατι βαπτίζων. 32 Καὶ ἐμαρτύρησεν Ἰωάννης λέγων ὅτι τεθέαμαι τὸ Πνεῦμα καταβαῖνον ὡς περιστερὰν ἐξ οὐρανοῦ, καὶ ἔμεινεν ἐπ' αὐτόν· 33 κἀγὼ οὐκ ᾔδειν αὐτόν, ἀλλ' ὁ πέμψας με βαπτίζειν ἐν ὕδατι, ἐκεῖνός μοι εἶπεν· Ἐφ' ὃν ἂν ἴδῃς τὸ Πνεῦμα καταβαῖνον καὶ μένον ἐπ' αὐτόν, οὗτός ἐστιν ὁ βαπτίζων ἐν Πνεύματι ἁγίῳ. 34 κἀγὼ ἑώρακα, καὶ μεμαρτύρηκα ὅτι οὗτός ἐστιν ὁ υἱὸς τοῦ Θεοῦ. 35 Τῇ ἐπαύριον πάλιν εἱστήκει ὁ Ἰωάννης καὶ ἐκ τῶν μαθητῶν αὐτοῦ δύο, 36 καὶ ἐμβλέψας τῷ Ἰησοῦ περιπατοῦντι λέγει· Ἴδε ὁ ἀμνὸς τοῦ Θεοῦ. 37 καὶ ἤκουσαν αὐτοῦ οἱ δύο μαθηταὶ λαλοῦντος καὶ ἠκολούθησαν τῷ Ἰησοῦ. 38 στραφεὶς δὲ ὁ Ἰησοῦς καὶ θεασάμενος αὐτοὺς ἀκολουθοῦντας λέγει αὐτοῖς· 39 Τί ζητεῖτε; οἱ δὲ εἶπον αὐτῷ· Ραββί· ὃ λέγεται μεθερμηνευόμενον Διδάσκαλε· ποῦ μένεις; 40 λέγει αὐτοῖς· Ἔρχεσθε καὶ ἵδετε. ἦλθαν οὖν καὶ εἶδον ποῦ μένει, καὶ παρ' αὐτῷ ἔμειναν τὴν ἡμέραν ἐκείνην· ὥρα ἦν ὡς δεκάτη. 41 Ἦν Ἀνδρέας ὁ ἀδελφὸς Σίμωνος Πέτρου εἷς ἐκ τῶν δύο τῶν ἀκουσάντων παρὰ Ἰωάννου καὶ ἀκολουθησάντων αὐτῷ· 42 εὑρίσκει οὗτος πρῶτον τὸν ἀδελφὸν τὸν ἴδιον Σίμωνα καὶ λέγει αὐτῷ· Εὑρήκαμεν τὸν Μεσσίαν· ὅ ἐστιν μεθερμηνευόμενον Χριστός· 43 καὶ ἤγαγεν αὐτὸν πρὸς τὸν Ἰησοῦν. ἐμβλέψας αὐτῷ ὁ Ἰησοῦς εἶπεν· Σὺ εἶ Σίμων ὁ υἱὸς Ἰωνᾶ· σὺ κληθήσῃ Κηφᾶς, ὃ ἑρμηνεύεται Πέτρος. 44 Τῇ ἐπαύριον ἠθέλησεν ὁ Ἰησοῦς ἐξελθεῖν εἰς τὴν Γαλιλαίαν, καὶ εὑρίσκει Φίλιππον καὶ λέγει αὐτῷ· Ἀκολούθει μοι. 45 ἦν δὲ ὁ Φίλιππος ἀπὸ Βηθσαϊδά, ἐκ τῆς πόλεως Ἀνδρέου καὶ Πέτρου. 46 εὑρίσκει Φίλιππος τὸν Ναθαναὴλ καὶ λέγει αὐτῷ· Ὃν ἔγραψε Μωϋσῆς ἐν τῷ νόμῳ καὶ οἱ προφῆται, εὑρήκαμεν, Ἰησοῦν τὸν υἱὸν τοῦ Ἰωσὴφ τὸν ἀπὸ Ναζαρέτ. 47 καὶ εἶπεν αὐτῷ Ναθαναήλ· Ἐκ Ναζαρὲτ δύναταί τι ἀγαθὸν εἶναι; λέγει αὐτῷ Φίλιππος· Ἔρχου καὶ ἴδε. 48 εἶδεν ὁ Ἰησοῦς τὸν Ναθαναὴλ ἐρχόμενον πρὸς αὐτὸν καὶ λέγει περὶ αὐτοῦ· Ἴδε ἀληθῶς Ἰσραηλίτης ἐν ᾧ δόλος οὐκ ἔστι. 49 λέγει αὐτῷ Ναθαναήλ· Πόθεν με γινώσκεις; ἀπεκρίθη Ἰησοῦς καὶ εἶπεν αὐτῷ· Πρὸ τοῦ σε Φίλιππον φωνῆσαι, ὄντα ὑπὸ τὴν συκῆν εἶδόν σε. 50 ἀπεκρίθη Ναθαναήλ καὶ λέγει αὐτῷ· Ραββί, σὺ εἶ ὁ υἱὸς τοῦ Θεοῦ, σὺ εἶ ὁ βασιλεὺς τοῦ Ἰσραήλ. 51 ἀπεκρίθη Ἰησοῦς καὶ εἶπεν αὐτῷ· Ὅτι εἶπόν σοι, εἶδόν σε ὑποκάτω τῆς συκῆς, πιστεύεις; μείζω τούτων ὄψῃ. 52 καὶ λέγει αὐτῷ· Ἀμὴν ἀμὴν λέγω ὑμῖν, ἀπ' ἄρτι ὄψεσθε τὸν οὐρανὸν ἀνεῳγότα, καὶ τοὺς ἀγγέλους τοῦ Θεοῦ ἀναβαίνοντας καὶ καταβαίνοντας ἐπὶ τὸν υἱὸν τοῦ ἀνθρώπου. |
- Vulgata
1 in principio erat Verbum et Verbum erat apud Deum et Deus erat Verbum 2 hoc erat in principio apud Deum 3 omnia per ipsum facta sunt et sine ipso factum est nihil quod factum est 4 in ipso vita erat et vita erat lux hominum 5 et lux in tenebris lucet et tenebrae eam non conprehenderunt 6 fuit homo missus a Deo cui nomen erat Iohannes 7 hic venit in testimonium ut testimonium perhiberet de lumine ut omnes crederent per illum 8 non erat ille lux sed ut testimonium perhiberet de lumine 9 erat lux vera quae inluminat omnem hominem venientem in mundum 10 in mundo erat et mundus per ipsum factus est et mundus eum non cognovit 11 in propria venit et sui eum non receperunt 12 quotquot autem receperunt eum dedit eis potestatem filios Dei fieri his qui credunt in nomine eius 13 qui non ex sanguinibus neque ex voluntate carnis neque ex voluntate viri sed ex Deo nati sunt 14 et Verbum caro factum est et habitavit in nobis et vidimus gloriam eius gloriam quasi unigeniti a Patre plenum gratiae et veritatis 15 Iohannes testimonium perhibet de ipso et clamat dicens hic erat quem dixi vobis qui post me venturus est ante me factus est quia prior me erat 16 et de plenitudine eius nos omnes accepimus et gratiam pro gratia 17 quia lex per Mosen data est gratia et veritas per Iesum Christum facta est 18 Deum nemo vidit umquam unigenitus Filius qui est in sinu Patris ipse enarravit 19 et hoc est testimonium Iohannis quando miserunt Iudaei ab Hierosolymis sacerdotes et Levitas ad eum ut interrogarent eum tu quis es 20 et confessus est et non negavit et confessus est quia non sum ego Christus 21 et interrogaverunt eum quid ergo Helias es tu et dicit non sum propheta es tu et respondit non 22 dixerunt ergo ei quis es ut responsum demus his qui miserunt nos quid dicis de te ipso 23 ait ego vox clamantis in deserto dirigite viam Domini sicut dixit Esaias propheta 24 et qui missi fuerant erant ex Pharisaeis 25 et interrogaverunt eum et dixerunt ei quid ergo baptizas si tu non es Christus neque Helias neque propheta 26 respondit eis Iohannes dicens ego baptizo in aqua medius autem vestrum stetit quem vos non scitis 27 ipse est qui post me venturus est qui ante me factus est cuius ego non sum dignus ut solvam eius corrigiam calciamenti 28 haec in Bethania facta sunt trans Iordanen ubi erat Iohannes baptizans 29 altera die videt Iohannes Iesum venientem ad se et ait ecce agnus Dei qui tollit peccatum mundi 30 hic est de quo dixi post me venit vir qui ante me factus est quia prior me erat 31 et ego nesciebam eum sed ut manifestaretur Israhel propterea veni ego in aqua baptizans 32 et testimonium perhibuit Iohannes dicens quia vidi Spiritum descendentem quasi columbam de caelo et mansit super eum 33 et ego nesciebam eum sed qui misit me baptizare in aqua ille mihi dixit super quem videris Spiritum descendentem et manentem super eum hic est qui baptizat in Spiritu Sancto 34 et ego vidi et testimonium perhibui quia hic est Filius Dei 35 altera die iterum stabat Iohannes et ex discipulis eius duo 36 et respiciens Iesum ambulantem dicit ecce agnus Dei 37 et audierunt eum duo discipuli loquentem et secuti sunt Iesum 38 conversus autem Iesus et videns eos sequentes dicit eis quid quaeritis qui dixerunt ei rabbi quod dicitur interpretatum magister ubi habitas 39 dicit eis venite et videte venerunt et viderunt ubi maneret et apud eum manserunt die illo hora autem erat quasi decima 40 erat autem Andreas frater Simonis Petri unus ex duobus qui audierant ab Iohanne et secuti fuerant eum 41 invenit hic primum fratrem suum Simonem et dicit ei invenimus Messiam quod est interpretatum Christus 42 et adduxit eum ad Iesum intuitus autem eum Iesus dixit tu es Simon filius Iohanna tu vocaberis Cephas quod interpretatur Petrus 43 in crastinum voluit exire in Galilaeam et invenit Philippum et dicit ei Iesus sequere me 44 erat autem Philippus a Bethsaida civitate Andreae et Petri 45 invenit Philippus Nathanahel et dicit ei quem scripsit Moses in lege et prophetae invenimus Iesum filium Ioseph a Nazareth 46 et dixit ei Nathanahel a Nazareth potest aliquid boni esse dicit ei Philippus veni et vide 47 vidit Iesus Nathanahel venientem ad se et dicit de eo ecce vere Israhelita in quo dolus non est 48 dicit ei Nathanahel unde me nosti respondit Iesus et dixit ei priusquam te Philippus vocaret cum esses sub ficu vidi te 49 respondit ei Nathanahel et ait rabbi tu es Filius Dei tu es rex Israhel 50 respondit Iesus et dixit ei quia dixi tibi vidi te sub ficu credis maius his videbis 51 et dicit ei amen amen dico vobis videbitis caelum apertum et angelos Dei ascendentes et descendentes supra Filium hominis
1 In den beginne was het Woord, en het Woord was bij God, en het Woord was God. 2 Dit was in den beginne bij God. 3 Alle dingen zijn door Hetzelve gemaakt, en zonder Hetzelve is geen ding gemaakt, dat gemaakt is. 4 In Hetzelve was het Leven, en het Leven was het Licht der mensen. 5 En het Licht schijnt in de duisternis, en de duisternis heeft hetzelve niet begrepen. 6 Er was een mens van God gezonden, wiens naam was Johannes. 7 Deze kwam tot een getuigenis, om van het Licht te getuigen, opdat zij allen door hem geloven zouden. 8 Hij was het Licht niet, maar was gezonden, opdat hij van het Licht getuigen zou. 9 Dit was het waarachtige Licht, Hetwelk verlicht een iegelijk mens, komende in de wereld. 10 Hij was in de wereld, en de wereld is door Hem gemaakt; en de wereld heeft Hem niet gekend. 11 Hij is gekomen tot het Zijne, en de Zijnen hebben Hem niet aangenomen. 12 Maar zovelen Hem aangenomen hebben, dien heeft Hij macht gegeven kinderen Gods te worden, namelijk die in Zijn Naam geloven; 13 Welke niet uit den bloede, noch uit den wil des vleses, noch uit den wil des mans, maar uit God geboren zijn. 14 En het Woord is vlees geworden, en heeft onder ons gewoond (en wij hebben Zijn heerlijkheid aanschouwd, een heerlijkheid als des Eniggeborenen van den Vader), vol van genade en waarheid. 15 Johannes getuigt van Hem, en heeft geroepen, zeggende: Deze was het, van Welken ik zeide: Die na mij komt, is voor mij geworden, want Hij was eer dan ik. 16 En uit Zijn volheid hebben wij allen ontvangen, ook genade voor genade. 17 Want de wet is door Mozes gegeven, de genade en de waarheid is door Jezus Christus geworden. 18 Niemand heeft ooit God gezien; de eniggeboren Zoon, Die in den schoot des Vaders is, Die heeft Hem ons verklaard. 19 En dit is de getuigenis van Johannes, toen de Joden enige priesters en Levieten afzonden van Jeruzalem, opdat zij hem zouden vragen: Wie zijt gij? 20 En hij beleed en loochende het niet; en beleed: Ik ben de Christus niet. 21 En zij vraagden hem: Wat dan? Zijt gij Elias? En hij zeide: Ik ben die niet. Zijt gij de profeet? En hij antwoordde: Neen. 22 Zij zeiden dan tot hem: Wie zijt gij? opdat wij antwoord geven mogen dengenen, die ons gezonden hebben; wat zegt gij van uzelven? 23 Hij zeide: Ik ben de stem des roependen in de woestijn: Maakt den weg des Heeren recht, gelijk Jesaja, de profeet, gesproken heeft. 24 En de afgezondenen waren uit de Farizeën; 25 En zij vraagden hem en spraken tot hem: Waarom doopt gij dan, zo gij de Christus niet zijt, noch Elias, noch de profeet? 26 Johannes antwoordde hun, zeggende: Ik doop met water, maar Hij staat midden onder ulieden, Dien gij niet kent; 27 Dezelve is het, Die na mij komt, Welke voor mij geworden is, Wien ik niet waardig ben, dat ik Zijn schoenriem zou ontbinden. 28 Deze dingen zijn geschied in Bethabara, over de Jordaan, waar Johannes was dopende. » meer 29 Des anderen daags zag Johannes Jezus tot zich komende, en zeide: Zie het Lam Gods, Dat de zonde der wereld wegneemt! 30 Deze is het, van Welken ik gezegd heb: Na mij komt een Man, Die voor mij geworden is, want Hij was eer dan ik. 31 En ik kende Hem niet; maar opdat Hij aan Israël zou geopenbaard worden, daarom ben ik gekomen, dopende met het water. 32 En Johannes getuigde, zeggende: Ik heb den Geest zien nederdalen uit den hemel, gelijk een duif, en bleef op Hem. 33 En ik kende Hem niet; maar Die mij gezonden heeft, om te dopen met water, Die had mij gezegd: Op Welken gij den Geest zult zien nederdalen, en op Hem blijven, Deze is het, Die met den Heiligen Geest doopt. 34 En ik heb gezien, en heb getuigd, dat Deze de Zoon van God is. 35 Des anderen daags wederom stond Johannes, en twee uit zijn discipelen. 36 En ziende op Jezus, daar wandelende, zeide hij: Ziet, het Lam Gods! 37 En die twee discipelen hoorden hem dat spreken, en zij volgden Jezus. 38 En Jezus Zich omkerende, en ziende hen volgen, zeide tot hen: 39 Wat zoekt gij? En zij zeiden tot Hem: Rabbi! (hetwelk is te zeggen, overgezet zijnde, Meester) waar woont Gij? 40 Hij zeide tot hen: Komt en ziet! Zij kwamen en zagen, waar Hij woonde, en bleven dien dag bij Hem. En het was omtrent de tiende ure. 41 Andreas, de broeder van Simon Petrus, was een van de twee, die het van Johannes gehoord hadden, en Hem gevolgd waren. 42 Deze vond eerst zijn broeder Simon, en zeide tot hem: Wij hebben gevonden den Messias, hetwelk is, overgezet zijnde, de Christus. 43 En hij leidde hem tot Jezus. En Jezus, hem aanziende, zeide: Gij zijt Simon, de zoon van Jonas; gij zult genaamd worden Cefas, hetwelk overgezet wordt Petrus. 44 Des anderen daags wilde Jezus heengaan naar Galilea, en vond Filippus, en zeide tot hem: Volg Mij. 45 Filippus nu was van Bethsaida, uit de stad van Andreas en Petrus. 46 Filippus vond Nathanaël en zeide tot hem: Wij hebben Dien gevonden, van Welken Mozes in de wet geschreven heeft, en de profeten, namelijk Jezus, den zoon van Jozef, van Nazareth. 47 En Nathanaël zeide tot hem: Kan uit Nazareth iets goeds zijn? Filippus zeide van hem: Kom en zie. 48 Jezus zag Nathanaël tot Zich komen, en zeide van hem: Zie, waarlijk een Israëliet, in welken geen bedrog is. 49 Nathanaël zeide tot Hem: Van waar kent Gij mij? Jezus antwoordde en zeide tot hem: Eer u Filippus riep, daar gij onder den vijgeboom waart, zag Ik u. 50 Nathanaël antwoordde en zeide tot Hem: Rabbi! Gij zijt de Zone Gods, Gij zijt de Koning Israëls. 51 Jezus antwoordde en zeide tot hem: Omdat Ik u gezegd heb: Ik zag u onder de vijgeboom, zo gelooft gij; gij zult grotere dingen zien dan deze. 52 En Hij zeide tot hem: Voorwaar, voorwaar zeg Ik ulieden: Van nu aan zult gij den hemel zien geopend, en de engelen Gods opklimmende en nederdalende op den Zoon des mensen.
Hoofdstuk 1 [1] In* het begin was het woord*, en het woord was bij God, en het woord was God. [2] Het was in het begin bij God. [3] Alles* is door Hem ontstaan, en buiten Hem om is er niets ontstaan. Wat ontstaan was, [4] had leven in Hem, en het leven was het licht van de mensen. [5] Het licht schijnt in de duisternis, en de duisternis kon het niet aan. [6] Er is een mens geweest, een gezondene van God; zijn naam was Johannes. [7] Hij kwam als getuige: hij moest getuigen van het licht, opdat allen door hem tot geloof zouden komen. [8] Hij was niet het licht, hij moest getuigen van het licht. [9] Het* ware licht was er, dat elke mens verlicht en dat in de wereld* moest komen. [10] Het was in de wereld, een wereld die door Hem was ontstaan, en die wereld heeft Hem niet erkend. [11] In zijn eigen* huis is Hij gekomen, en zijn eigen* mensen hebben Hem niet opgenomen. [12] Aan diegenen die Hem toch opnamen, heeft Hij het vermogen gegeven om kinderen te worden van God: aan hen die geloven* in zijn naam. [13] Niet langs de weg van het bloed, niet door de begeerte van het vlees of door mannelijk streven, maar uit God zijn ze geboren. [14] Ja, het woord* is vlees geworden! Hij* is onder ons zijn tent komen opslaan en we hebben zijn heerlijkheid gezien, de heerlijkheid die Hij als eniggeboren* Zoon aan de Vader ontleende, vervuld als Hij was van genade en waarheid. [15] Van Hem legt Johannes getuigenis af en zijn verklaring luidt: 'Hem bedoelde ik toen ik zei: "Hij die na mij komt, is mijn meerdere, want vóór mij was Hij er al." ' [16] Van zijn volheid hebben wij allen ontvangen, genade op genade. [17] Want* is de wet gegeven door Mozes, de genade en de waarheid zijn gebracht door Jezus Christus. [18] Niemand* heeft God ooit gezien, maar de eniggeboren God, die rust aan het hart van de Vader, Hij heeft Hem doen kennen. Het getuigenis van Johannes [19] Dit* dan is het getuigenis van Johannes. De Joden* hadden uit Jeruzalem priesters en Levieten op hem afgestuurd met de vraag: 'Wie bent u?' [20] Onomwonden kwam hij ervoor uit: 'Ik ben de Messias* niet.' [21] 'Wie dan wel? Bent u Elia?' vroegen ze. 'Die ben ik ook niet', antwoordde hij. 'Bent u soms de profeet?' – 'Nee', zei hij. [22] 'Wie bent u dan?' drongen ze aan. 'We willen een antwoord geven aan degenen die ons gestuurd hebben. Wat zegt u over uzelf?' [23] Hij zei: 'Ik ben een stem die roept in de woestijn: "Maak recht de weg van de Heer", zoals de profeet Jesaja gezegd heeft.' [24] De afgevaardigden, die uit de kring van de farizeeën kwamen, [25] drongen verder aan en vroegen: 'Maar als u de Messias niet bent en ook Elia niet of de profeet, waarom doopt u dan?' [26] Johannes gaf hun ten antwoord: 'Ik doop in water. Maar zonder dat u Hem herkent staat Hij al in uw midden: [27] Hij die na mij komt, maar wiens schoenriem ik niet waard ben los te maken.' [28] Dit gebeurde in Betanië, aan de overkant van de Jordaan, waar Johannes aan het dopen was. [29] De* volgende dag zag hij Jezus, terwijl die naar hem toe kwam. 'Daar is het lam* van God,' zei hij, 'degene die de zonde van de wereld wegneemt. [30] Hij is het van wie ik zei: "Na mij komt iemand die mijn meerdere is, want vóór mij was Hij er al." [31] Ikzelf wist niet wie het zou zijn, maar omdat Hij aan Israël* moest worden geopenbaard, daarom ben ik komen dopen in water.' [32] En Johannes getuigde: 'Ik heb gezien hoe de Geest als een duif uit de hemel neerdaalde en op Hem bleef rusten. [33] Ikzelf wist niet wie het zou zijn, maar Hij die mij gezonden had om te dopen in water, had mij gezegd: "Als je ziet dat de Geest op iemand neerdaalt en op Hem blijft rusten, dan weet je: Hij is degene* die doopt in heilige Geest." [34] Ik heb het gezien, en mijn getuigenis luidt: dit is de Zoon van God.' De eerste leerlingen [35] De volgende dag was Johannes daar weer; twee van zijn leerlingen waren bij hem. [36] Hij richtte zijn blik op Jezus, die daar langskwam, en zei: 'Daar is het lam van God.' [37] De twee leerlingen gaven gehoor aan zijn woord en volgden Jezus. [38] Jezus keerde zich om, zag dat ze Hem volgden en sprak hen aan: 'Zoeken jullie iets?' Ze zeiden: 'Rabbi (dat betekent: meester), waar houdt U uw verblijf?' [39] Hij antwoordde: 'Kom mee en je zult het zien.' Ze gingen mee, en zagen waar Hij zijn verblijf hield. En ze verbleven die dag bij Hem. Het was ongeveer het tiende* uur. [40] Andreas, de broer van Simon Petrus, was een van die twee die naar Johannes hadden geluisterd en Jezus waren gevolgd. [41] De eerste die hij ging opzoeken was zijn broer Simon. 'We hebben de Messias gevonden!' zei hij. (Messias betekent: gezalfde.) [42] Daarop bracht hij hem bij Jezus. Jezus richtte zijn blik op hem en zei: 'Jij* bent Simon, de zoon van Johannes; voortaan zul je Kefas* heten.' (Dat betekent: rots). Jezus roept Filippus en Natanaël [43] De volgende dag, toen Hij besloten had om naar Galilea te gaan, ontmoette Hij Filippus. 'Volg Mij', zei Jezus tegen hem. [44] Filippus was afkomstig uit Betsaïda, de stad waar ook Andreas en Petrus vandaan kwamen. [45] Filippus ging Natanaël opzoeken en zei tegen hem: 'Degene over wie Mozes in de Wet en ook de profeten hebben geschreven, die hebben we gevonden: Jezus, de zoon van Jozef, uit Nazaret.' [46] 'Nazaret?' zei Natanaël. 'Kan daar iets goeds vandaan komen?' Maar Filippus hield vol: 'Kom mee en je zult het zien.' [47] Jezus zag dat Natanaël naar Hem toe kwam en zei over hem: 'Daar heb je een echte Israëliet, in wie geen oneerlijkheid is.' [48] 'Waar kent U mij van?' vroeg Natanaël. Jezus gaf hem ten antwoord: 'Nog voordat Filippus je kwam roepen, toen je onder de vijgenboom* zat, had Ik je al gezien.' [49] 'Rabbi,' zei Natanaël, 'U bent de Zoon van God, U bent de koning van Israël!' [50] Waarop Jezus zei: 'Je gelooft dus omdat Ik zei dat Ik je gezien heb onder de vijgenboom? Je zult nog grotere dingen zien!' [51] En Hij voegde eraan toe: 'Waarachtig, Ik verzeker jullie: je zult zien hoe de hemel* geopend is en Gods engelen opstijgen en neerdalen boven de Mensenzoon.'
Hoofdstuk 1 Het Woord is mens geworden [1] In het begin was het Woord, het Woord was bij God en het Woord was God. [2] Het was in het begin bij God. [3] Alles is erdoor ontstaan en zonder dit is niets ontstaan van wat bestaat.* [4] In het Woord was leven en het leven was het licht voor de mensen. [5] Het licht schijnt in de duisternis en de duisternis heeft het niet in haar macht gekregen. [6] Er kwam iemand die door God was gezonden; hij heette Johannes. [7] Hij kwam als getuige, om van het licht te getuigen, opdat iedereen door hem zou geloven. [8] Hij was niet zelf het licht, maar hij was er om te getuigen van het licht: [9] het ware licht, dat ieder mens verlicht en naar de wereld kwam. [10] Het Woord was in de wereld, de wereld is door hem ontstaan en toch kende de wereld hem niet. [11] Hij kwam naar wat van hem was, maar wie van hem waren hebben hem niet ontvangen. [12] Wie hem wel ontvingen en in zijn naam geloven, heeft hij het voorrecht gegeven om kinderen van God te worden. [13] Zij zijn niet op natuurlijke wijze geboren, niet uit lichamelijk verlangen of uit de wil van een man, maar uit God. [14] Het Woord is mens geworden en heeft bij ons gewoond, vol van goedheid en waarheid, en wij hebben zijn grootheid gezien, de grootheid van de enige Zoon van de Vader. [15] Van hem getuigde Johannes toen hij uitriep: 'Hij is het over wie ik zei: "Die na mij komt is meer dan ik, want hij was er vóór mij!"' [16] Uit zijn overvloed zijn wij allen met goedheid overstelpt. [17] De wet is door Mozes gegeven, maar goedheid en waarheid zijn met Jezus Christus gekomen. [18] Niemand heeft ooit God gezien, maar de enige Zoon, die zelf God is,* die aan het hart van de Vader rust, heeft hem doen kennen. Getuigenissen [19] Dit is het getuigenis van Johannes. De Joden hadden vanuit Jeruzalem priesters en Levieten naar hem toe gestuurd om hem te vragen: 'Wie bent u?' [20] Hij gaf zonder aarzelen antwoord en verklaarde ronduit: 'Ik ben niet de messias.' [21] Toen vroegen ze hem: 'Wie dan? Bent u Elia?' Hij zei: 'Die ben ik ook niet.' 'Bent u de profeet?' 'Nee,' antwoordde hij. [22] 'Maar wie bent u dan?' vroegen ze hem. 'Wij moeten antwoord kunnen geven aan degenen die ons gestuurd hebben – wie zegt u zelf dat u bent?' [23] Hij zei: 'Ik ben de stem die roept in de woestijn: "Maak recht de weg van de Heer," zoals de profeet Jesaja gezegd heeft.' [24] De afgevaardigden die uit de kring van de Farizeeën kwamen, [25] vroegen verder: 'Waarom doopt u dan, als u niet de messias bent, en ook niet Elia of de profeet?' [26] 'Ik doop met water,' antwoordde Johannes. 'Maar in uw midden is iemand die u niet kent, [27] hij die na mij komt – ik ben het niet eens waard om de riemen van zijn sandalen los te maken.' [28] Dit gebeurde in Betanië, aan de overkant van de Jordaan, waar Johannes doopte. [29] De volgende dag zag hij Jezus naar zich toe komen, en hij zei: 'Daar is het lam van God, dat de zonde van de wereld wegneemt. [30] Hij is het over wie ik zei: "Na mij komt iemand die meer is dan ik, want hij was er vóór mij." [31] Ook ik wist niet wie hij was, maar ik kwam met water dopen opdat hij aan Israël geopenbaard zou worden.' [32] En Johannes getuigde: 'Ik heb de Geest als een duif uit de hemel zien neerdalen, en hij bleef op hem rusten. [33] Nog wist ik niet wie hij was, maar hij die mij gezonden heeft om met water te dopen, zei tegen mij: "Wanneer je ziet dat de Geest op iemand neerdaalt en blijft rusten, dan is dat degene die doopt met de heilige Geest." [34] En dat heb ik gezien, en ik getuig dat hij de Zoon van God is.' [35] De volgende dag stond Johannes er weer met twee van zijn leerlingen. [36] Toen hij Jezus voorbij zag komen, zei hij: 'Daar is het lam van God.' [37] De twee leerlingen hoorden wat hij zei en gingen met Jezus mee. [38] Jezus draaide zich om, en toen hij zag dat ze hem volgden, zei hij: 'Wat zoeken jullie?' 'Rabbi,' zeiden zij tegen hem (dat is in onze taal 'meester'), 'waar logeert u?' [39] Hij zei: 'Kom maar mee, dan zul je het zien.' Ze gingen met hem mee en zagen waar hij onderdak had gevonden; het was ongeveer twee uur voor zonsondergang en ze bleven die dag bij hem. [40] Een van de twee die gehoord hadden wat Johannes zei en Jezus gevolgd waren, was Andreas, de broer van Simon Petrus. [41] Vlak daarna kwam hij zijn broer Simon tegen, en hij zei tegen hem: 'Wij hebben de messias* gevonden' (dat is Christus, 'gezalfde'), [42] en hij nam hem mee naar Jezus. Jezus keek hem aan en zei: 'Jij bent Simon, de zoon van Johannes, maar voortaan zul je Kefas heten' (dat is Petrus, 'rots'). [43] De volgende dag besloot Jezus naar Galilea te gaan en daar ontmoette hij Filippus. Hij zei tegen hem: 'Ga met mij mee.' [44] Filippus kwam uit Betsaïda, uit dezelfde stad als Andreas en Petrus. [45] Hij kwam Natanaël tegen en zei tegen hem: 'We hebben de man gevonden over wie Mozes in de wet geschreven heeft en over wie ook de profeten spreken: Jezus, de zoon van Jozef, uit Nazaret!' [46] 'Uit Nazaret?' zei Natanaël. 'Kan daar iets goeds vandaan komen?' 'Ga zelf maar kijken,' zei Filippus. [47] Jezus zag Natanaël aankomen en zei: 'Dat is nu een echte Israëliet, een mens zonder bedrog.' [48] 'Waar kent u mij van?' vroeg Natanaël. Jezus antwoordde: 'Ik had je al gezien voordat Filippus je riep, toen je onder de vijgenboom zat.' [49] 'Rabbi, u bent de Zoon van God, u bent de koning van Israël!' zei Natanaël. [50] Jezus vroeg: 'Geloof je omdat ik tegen je zei dat ik je onder de vijgenboom zag zitten? Je zult nog grotere dingen zien.' [51] 'Waarachtig, ik verzeker jullie,' voegde hij eraan toe, 'jullie zullen de hemel geopend zien, en de engelen van God zien omhooggaan en neerdalen naar de Mensenzoon.'
1:1 Sinds het begin is er het spreken; dat spreken is God nabij, ja God zelf is dat spreken; Johannes 1:2 het is er sinds het begin, God zo nabij; 1:3 alles geschiedt daardoor en buiten dat om geschiedt niet één ding dat is geschied. 1:4 Daardoor is er leven, en dat leven is het licht der mensen; 1:5 het licht schijnt in de duisternis: de duisternis heeft het niet opgenomen. 1:6 Het geschiedt: een mens wordt uitgezonden van bij God, Johannes is zijn naam. 1:7 Hij komt tot getuigenis: om te getuigen van het licht,- opdat allen door hem gaan geloven. 1:8 Niet hijzelf is het licht, nee,- hij is er om te getuigen van het licht: 1:9 het is het waarachtige licht dat iedere mens wil verlichten, komende tot de wereld. 1:10 In de wereld was het en de wereld is erdoor geworden, maar de wereld heeft hem niet herkend; 1:11 tot het zijne is hij gekomen en de zijnen hebben hem niet aangenomen; 1:12 maar zovelen hem hebben aangenomen, hun heeft hij het vermogen gegeven kinderen van God te worden,- zij die geloven in zijn naam; 1:13 die niet uit vlees-en-bloed, niet uit de wil van menselijk vlees en niet uit de wil van een man, maar uit God worden voortgebracht. 1:14 Het spreken is vlees-en-bloed geworden en heeft bij ons zijn tent opgeslagen; wij hebben zijn glorie aanschouwd, een glorie zoals eigen aan de eniggeborene van bij de Vader;- vol van genade en waarheid. 1:15 Johannes getuigt over hem, en wat hij te zeggen had heeft hij uitgeroepen: hij is het van wie ik gezegd heb: die na mij komt is voor mij geworden, omdat hij er eerder was dan ik!- 1:16 ja, uit zijn volheid hebben wij alles mogen aannemen, en wel genade op genade; 1:17 hoewel de Wet door Mozes is gegeven geschiedt 'de genade en de waarheid' (Ps. 85,11) door Jezus Christus. 1:18 God: niemand heeft hem ooit gezien; de eniggeboren Zoon, die de Vader het naast aan het hart is, hij legt hem aan ons uit! 1:19 En dit is het getuigenis van Johannes, wanneer de Judeeërs vanuit Jeruzalem tot hem priesters en levieten zenden om hem de vraag te stellen: u, wie bent u? 1:20 Hij belijdt,- hij loochent het niet en belijdt: ik ben de Christus niet! 1:21 Ze vragen hem: wat dan wél?- bent u Elia? Hij zegt: dat ben ik niet! De profeet,- bent u dat? En hij antwoordt: nee! 1:22 Dan zeggen ze tot hem: wie bent u, zodat wij een antwoord kunnen geven aan wie ons hebben gestuurd?- wat zegt u over uzelf? 1:23 Hij verklaart: ik, ik ben 'de stem van een roepende in de woestijn: maakt recht de weg van de Heer!' (Jes. 40,3) zoals Jesaja, de profeet, heeft gezegd. 1:24 De afgezanten zijn uit de gelederen van de farizeeërs. 1:25 Ze stellen hem een vraag en zeggen tot hem: waarom doopt u dan, als u niet de Christus bent, niet Elia en niet de profeet! 1:26 Johannes antwoordt hun en zegt: ik doop met water; midden onder u staat hij -van wie u het niet weet- 1:27 die, na mij, komende is, voor wie ik niet waardig ben om zelfs maar de riem van zijn schoeisel los te maken! 1:28 Dat alles geschiedt bij Betanië aan de overzij van de Jordaan,- want daar was het dat Johannes doopte. 1:29 Daags daarop wordt hij Jezus gewaar, als die tot hem komt; hij zegt: zie, het lam van God dat wegdraagt de zonde der wereld!- 1:30 hij is het over wie ik heb gezegd: na mij komt een man die vóór mij is geworden, omdat hij eerder was dan ik; 1:31 ook ik wist niet dat híj het was, maar opdat hij aan Israël zal verschijnen, daarom ben ik gekomen dopend met water! 1:32 En Johannes getuigt ook en zegt: ik heb aanschouwd hoe de Geest als een duif neerdaalde uit de hemel en bleef rusten op hém; 1:33 ook ík wist niet dat hij het was, maar die mij gestuurd heeft om te dopen met water, hij heeft tot mij gezegd 'op wie je de Geest ziet neerdalen en op hem blijven, díe is het die doopt met heilige Geest'; 1:34 ik heb het zelf gezien en ben er getuige van geworden dat hij is de Zoon van God! 1:35 Daags daarop staat Johannes daar weer, met twee van zijn leerlingen; 1:36 Als hij Jezus in het oog krijgt die daar loopt zegt hij: zie, het lam van God! 1:37 Die twee leerlingen van hem horen hem dat uitspreken en volgen Jezus! 1:38 Maar als Jezus zich omkeert en aanschouwt dat zij hem volgen, zegt hij tot hen: waar zijt gij naar op zoek?* Zij zeggen tot hem: rabbi, -vertaald wil dat zeggen: leermeester- waar houdt u verblijf? 1:39 Hij zegt tot hen: komt en ziet! Dan komen ze en zien waar hij verblijf houdt, en ze blijven bij hem, die bijzondere dag. Het is geweest omstreeks het tiende uur. 1:40 Andreas, de broer van Simon Petrus, is een van de twee geweest die van Johannes hoorden over Jezus en hem volgden; 1:41 hij weet de volgende morgen zijn broer, Simon te vinden en zegt tot hem: we hebben de Messias gevonden!- vertaald is dat: Christus,- gezalfde! 1:42 Hij voert hem mee naar Jezus. Als hij hem in het oog krijgt zegt Jezus: jij bent Simon de zoon van Johannes?- jij zult Kefas genoemd worden!- wat vertaald wordt met Petrus,- rotsman. 1:43 Daags daarop wil hij uittrekken naar Galilea, als hij Filippus vindt en Jezus tot hem zegt: volg mij! 1:44 Filippus is afkomstig geweest uit Betsaïda, uit dezelfde stad als Andreas en Petrus. 1:45 Filippus vindt Natanaël en zegt tot hem: die Mozes heeft beschreven in de Wet, en de profeten ook, die hebben we gevonden: Jezus, de zoon van Jozef uit Nazaret! 1:46 Natanaël zegt tot hem: kan er uit Nazaret iets goed zijn? Filippus zegt tot hem: kom en zie! 1:47 Jezus ziet Natanaël tot hem komen en zegt over hem: zie, waarlijk een zoon van Israël 'in wie geen bedrog is' (Ps. 32,2). 1:48 Natanaël zegt tot hem: vanwaar kent u mij? Jezus antwoordt en zegt tot hem: vóórdat Filippus je riep, toen je onder de vijgenboom zat, zag ik je al! 1:49 Natanaël antwoordt hem: rabbi, u bent de Zoon van God, u bent de koning van Israël! 1:50 Jezus antwoordt en zegt tot hem: omdat ik tot je zei dat ik je zag daar onder de vijgenboom geloof je?- grotere dingen dan dit alles zul je zien! 1:51 En hij zegt tot hem: vast en zeker is het, zeg ik je: je zult de hemel open zien met de engelen Gods opklimmend en neerdalend op de zoon des mensen!
1. Au commencement était le Verbe et le Verbe était avec Dieu et le Verbe était Dieu. 2. Il était au commencement avec Dieu. 3. Tout fut par lui, et sans lui rien ne fut. 4. Ce qui fut en lui était la vie, et la vie était la lumière des hommes. 5. et la lumière luit dans les ténèbres et les ténèbres ne l'ont pas saisie. 6. Il y eut un homme envoyé de Dieu ; son nom était Jean. 7. Il vint pour témoigner, pour rendre témoignage à la lumière, afin que tous crussent par lui. 8. Celui-là n'était pas la lumière, mais il avait à rendre témoignage à la lumière. 9. Le Verbe était la lumière véritable, qui éclaire tout homme ; il venait dans le monde. 10. Il était dans le monde, et le monde fut par lui, et le monde ne l'a pas reconnu. 11. Il est venu chez lui, et les siens ne l'ont pas accueilli. 12. Mais à tous ceux qui l'ont accueilli, il a donné pouvoir de devenir enfants de Dieu, à ceux qui croient en son nom, 13. lui qui ne fut engendré ni du sang, ni d'un vouloir de chair, ni d'un vouloir d'homme, mais de Dieu. 14. Et le Verbe s'est fait chair et il a habité parmi nous, et nous avons contemplé sa gloire, gloire qu'il tient de son Père comme Fils unique, plein de grâce et de vérité. 15. Jean lui rend témoignage et il clame : « C'est de lui que j'ai dit : Celui qui vient derrière moi, le voilà passé devant moi, parce qu'avant moi il était. » 16. Oui, de sa plénitude nous avons tous reçu, et grâce pour grâce. 17. Car la Loi fut donnée par Moïse ; la grâce et la vérité sont venues par Jésus Christ. 18. Nul n'a jamais vu Dieu ; le Fils unique, qui est tourné vers le sein du Père, lui, l'a fait connaître. Le témoignage de Jean. 19. Et voici quel fut le témoignage de Jean, quand les Juifs lui envoyèrent de Jérusalem des prêtres et des lévites pour lui demander : « Qui es-tu ? » 20. Il confessa, il ne nia pas, il confessa : « Je ne suis pas le Christ. » - 21. « Qu'es-tu donc ? lui demandèrent-ils. Es-tu Élie ? » Il dit : « Je ne le suis pas. » - « Es-tu le prophète ? » Il répondit : « Non. » 22. Ils lui dirent alors : « Qui es-tu, que nous donnions réponse à ceux qui nous ont envoyés ? Que dis-tu de toi-même ? » - 23. Il déclara : « Je suis la voix de celui qui crie dans le désert : Rendez droit le chemin du Seigneur, comme a dit Isaïe, le prophète. » 24. On avait envoyé des Pharisiens. 25. Ils lui demandèrent : « Pourquoi donc baptises-tu, si tu n'es ni le Christ, ni Élie, ni le prophète ? » 26. Jean leur répondit : « Moi, je baptise dans l'eau. Au milieu de vous se tient quelqu'un que vous ne connaissez pas, 27. celui qui vient derrière moi, dont je ne suis pas digne de dénouer la courroie de sandale. » 28. Cela se passait à Béthanie au-delà du Jourdain, où Jean baptisait. 29. Le lendemain, il voit Jésus venir vers lui et il dit : « Voici l'agneau de Dieu, qui enlève le péché du monde. 30. C'est de lui que j'ai dit : Derrière moi vient un homme qui est passé devant moi parce qu'avant moi il était. 31. Et moi, je ne le connaissais pas ; mais c'est pour qu'il fût manifesté à Israël que je suis venu baptisant dans l'eau. » 32. Et Jean rendit témoignage en disant : « J'ai vu l'Esprit descendre, tel une colombe venant du ciel, et demeurer sur lui. 33. Et moi, je ne le connaissais pas, mais celui qui m'a envoyé baptiser dans l'eau, celui-là m'avait dit : «Celui sur qui tu verras l'Esprit descendre et demeurer, c'est lui qui baptise dans l'Esprit Saint. » 34. Et moi, j'ai vu et je témoigne que celui-ci est l'Élu de Dieu. » 35. Le lendemain, Jean se tenait là, de nouveau, avec deux de ses disciples. 36. Regardant Jésus qui passait, il dit : « Voici l'agneau de Dieu. » 37. Les deux disciples entendirent ses paroles et suivirent Jésus. 38. Jésus se retourna et, voyant qu'ils le suivaient, leur dit : « Que cherchez-vous ? » Ils lui dirent : « Rabbi - ce qui veut dire Maître -, où demeures-tu ? » 39. Il leur dit : « Venez et voyez. » Ils vinrent donc et virent où il demeurait, et ils demeurèrent auprès de lui de jour-là. C'était environ la dixième heure. 40. André, le frère de Simon-Pierre, était l'un des deux qui avaient entendu les paroles de Jean et suivi Jésus. 41. Il rencontre en premier lieu son frère Simon et lui dit : « Nous avons trouvé le Messie » - ce qui veut dire Christ. 42. Il l'amena à Jésus. Jésus le regarda et dit : « Tu es Simon, le fils de Jean ; tu t'appelleras Céphas » - ce qui veut dire Pierre. 43. Le lendemain, Jésus résolut de partir pour la Galilée ; il rencontre Philippe et lui dit : « Suis-moi ! » 44. Philippe était de Bethsaïde, la ville d'André et de Pierre. 45. Philippe rencontre Nathanaèl et lui dit : « Celui dont Moïse a écrit dans la Loi, ainsi que les prophètes, nous l'avons trouvé : Jésus, le fils de Joseph, de Nazareth. » 46. Nathanaèl lui dit : « De Nazareth, peut-il sortir quelque chose de bon ? » Philippe lui dit : « Viens et vois. » 47. Jésus vit Nathanaèl venir vers lui et il dit de lui : « Voici vraiment un Israélite sans détour. » 48. Nathanaèl lui dit : « D'où me connais-tu ? » Jésus lui répondit : « Avant que Philippe t'appelât, quand tu étais sous le figuier, je t'ai vu. » 49. Nathanaèl reprit : « Rabbi, tu es le Fils de Dieu, tu es le roi d'Israël. » 50. Jésus lui répondit : « Parce que je t'ai dit : «Je t'ai vu sous le figuier», tu crois ! Tu verras mieux encore. » 51. Et il lui dit : « En vérité, en vérité, je vous le dis, vous verrez le ciel ouvert et les anges de Dieu monter et descendre au-dessus du Fils de l'homme. »
John.1 [1] In the beginning was the Word, and the Word was with God, and the Word was God. [2] The same was in the beginning with God. [3] All things were made by him; and without him was not any thing made that was made. [4] In him was life; and the life was the light of men. [5] And the light shineth in darkness; and the darkness comprehended it not. [6] There was a man sent from God, whose name was John. [7] The same came for a witness, to bear witness of the Light, that all men through him might believe. [8] He was not that Light, but was sent to bear witness of that Light. [9] That was the true Light, which lighteth every man that cometh into the world. [10] He was in the world, and the world was made by him, and the world knew him not. [11] He came unto his own, and his own received him not. [12] But as many as received him, to them gave he power to become the sons of God, even to them that believe on his name: [13] Which were born, not of blood, nor of the will of the flesh, nor of the will of man, but of God. [14] And the Word was made flesh, and dwelt among us, (and we beheld his glory, the glory as of the only begotten of the Father,) full of grace and truth. [15] John bare witness of him, and cried, saying, This was he of whom I spake, He that cometh after me is preferred before me: for he was before me. [16] And of his fulness have all we received, and grace for grace. [17] For the law was given by Moses, but grace and truth came by Jesus Christ. [18] No man hath seen God at any time; the only begotten Son, which is in the bosom of the Father, he hath declared him. [19] And this is the record of John, when the Jews sent priests and Levites from Jerusalem to ask him, Who art thou? [20] And he confessed, and denied not; but confessed, I am not the Christ. [21] And they asked him, What then? Art thou Elias? And he saith, I am not. Art thou that prophet? And he answered, No. [22] Then said they unto him, Who art thou? that we may give an answer to them that sent us. What sayest thou of thyself? [23] He said, I am the voice of one crying in the wilderness, Make straight the way of the Lord, as said the prophet Esaias. [24] And they which were sent were of the Pharisees. [25] And they asked him, and said unto him, Why baptizest thou then, if thou be not that Christ, nor Elias, neither that prophet? [26] John answered them, saying, I baptize with water: but there standeth one among you, whom ye know not; [27] He it is, who coming after me is preferred before me, whose shoe's latchet I am not worthy to unloose. [28] These things were done in Bethabara beyond Jordan, where John was baptizing. [29] The next day John seeth Jesus coming unto him, and saith, Behold the Lamb of God, which taketh away the sin of the world. [30] This is he of whom I said, After me cometh a man which is preferred before me: for he was before me. [31] And I knew him not: but that he should be made manifest to Israel, therefore am I come baptizing with water. [32] And John bare record, saying, I saw the Spirit descending from heaven like a dove, and it abode upon him. [33] And I knew him not: but he that sent me to baptize with water, the same said unto me, Upon whom thou shalt see the Spirit descending, and remaining on him, the same is he which baptizeth with the Holy Ghost. [34] And I saw, and bare record that this is the Son of God. [35] Again the next day after John stood, and two of his disciples; [36] And looking upon Jesus as he walked, he saith, Behold the Lamb of God! [37] And the two disciples heard him speak, and they followed Jesus. [38] Then Jesus turned, and saw them following, and saith unto them, What seek ye? They said unto him, Rabbi, (which is to say, being interpreted, Master,) where dwellest thou? [39] He saith unto them, Come and see. They came and saw where he dwelt, and abode with him that day: for it was about the tenth hour. [40] One of the two which heard John speak, and followed him, was Andrew, Simon Peter's brother. [41] He first findeth his own brother Simon, and saith unto him, We have found the Messias, which is, being interpreted, the Christ. [42] And he brought him to Jesus. And when Jesus beheld him, he said, Thou art Simon the son of Jona: thou shalt be called Cephas, which is by interpretation, A stone. [43] The day following Jesus would go forth into Galilee, and findeth Philip, and saith unto him, Follow me. [44] Now Philip was of Bethsaida, the city of Andrew and Peter. [45] Philip findeth Nathanael, and saith unto him, We have found him, of whom Moses in the law, and the prophets, did write, Jesus of Nazareth, the son of Joseph. [46] And Nathanael said unto him, Can there any good thing come out of Nazareth? Philip saith unto him, Come and see. [47] Jesus saw Nathanael coming to him, and saith of him, Behold an Israelite indeed, in whom is no guile! [48] Nathanael saith unto him, Whence knowest thou me? Jesus answered and said unto him, Before that Philip called thee, when thou wast under the fig tree, I saw thee. [49] Nathanael answered and saith unto him, Rabbi, thou art the Son of God; thou art the King of Israel. [50] Jesus answered and said unto him, Because I said unto thee, I saw thee under the fig tree, believest thou? thou shalt see greater things than these. [51] And he saith unto him, Verily, verily, I say unto you, Hereafter ye shall see heaven open, and the angels of God ascending and descending upon the Son of man.
Das Wort ward Fleisch 11Im Anfang war das Wort, und das Wort war bei Gott, und Gott war das Wort. 2Dasselbe war im Anfang bei Gott. 3Alle Dinge sind durch dasselbe gemacht, und ohne dasselbe ist nichts gemacht, was gemacht ist. 4In ihm war das Leben, und das Leben war das Licht der Menschen. 5Und das Licht scheint in der Finsternis, und die Finsternis hat's nicht ergriffen. 6Es war ein Mensch, von Gott gesandt, der hieß Johannes. 7Der kam zum Zeugnis, um von dem Licht zu zeugen, damit sie alle durch ihn glaubten. 8Er war nicht das Licht, sondern er sollte zeugen von dem Licht. 9Das war das wahre Licht, das alle Menschen erleuchtet, die in diese Welt kommen. 10Er war in der Welt, und die Welt ist durch ihn gemacht; aber die Welt erkannte ihn nicht. 11Er kam in sein Eigentum; und die Seinen nahmen ihn nicht auf. 12Wie viele ihn aber aufnahmen, denen gab er Macht, Gottes Kinder zu werden, denen, die an seinen Namen glauben, 13die nicht aus dem Blut noch aus dem Willen des Fleisches noch aus dem Willen eines Mannes, sondern von Gott geboren sind. 14 Und das Wort ward Fleisch und wohnte unter uns, und wir sahen seine Herrlichkeit, eine Herrlichkeit als des eingeborenen Sohnes vom Vater, voller Gnade und Wahrheit. 15Johannes gibt Zeugnis von ihm und ruft: Dieser war es, von dem ich gesagt habe: Nach mir wird kommen, der vor mir gewesen ist; denn er war eher als ich. 16 Und von seiner Fülle haben wir alle genommen Gnade um Gnade. 17 Denn das Gesetz ist durch Mose gegeben; die Gnade und Wahrheit ist durch Jesus Christus geworden. 18Niemand hat Gott je gesehen; der Eingeborene, der Gott ist und in des Vaters Schoß ist, der hat ihn uns verkündigt. Das Zeugnis des Täufers über sich selbst 19Und dies ist das Zeugnis des Johannes, als die Juden zu ihm sandten Priester und Leviten von Jerusalem, dass sie ihn fragten: Wer bist du? 20Und er bekannte und leugnete nicht, und er bekannte: Ich bin nicht der Christus. 21Und sie fragten ihn: Was dann? Bist du Elia? Er sprach: Ich bin's nicht. Bist du der Prophet? Und er antwortete: Nein. 22Da sprachen sie zu ihm: Wer bist du dann?, dass wir Antwort geben denen, die uns gesandt haben. Was sagst du von dir selbst? 23Er sprach: »Ich bin eine Stimme eines Predigers in der Wüste: Ebnet den Weg des Herrn!«, wie der Prophet Jesaja gesagt hat (Jesaja 40,3). 24Und sie waren von den Pharisäern abgesandt 25und sie fragten ihn und sprachen zu ihm: Warum taufst du denn, wenn du nicht der Christus bist noch Elia noch der Prophet? 26Johannes antwortete ihnen und sprach: Ich taufe mit Wasser; aber er ist mitten unter euch getreten, den ihr nicht kennt. 27Der wird nach mir kommen, und ich bin nicht wert, dass ich seine Schuhriemen löse. 28Dies geschah in Betanien jenseits des Jordans, wo Johannes taufte. Das Zeugnis des Täufers vom Lamm Gottes 29Am nächsten Tag sieht Johannes, dass Jesus zu ihm kommt, und spricht: Siehe, das ist Gottes Lamm, das der Welt Sünde trägt! 30Dieser ist's, von dem ich gesagt habe: Nach mir kommt ein Mann, der vor mir gewesen ist, denn er war eher als ich. 31Und ich kannte ihn nicht. Aber damit er Israel offenbart werde, darum bin ich gekommen zu taufen mit Wasser. 32Und Johannes bezeugte und sprach: Ich sah, dass der Geist herabfuhr wie eine Taube vom Himmel und blieb auf ihm. 33Und ich kannte ihn nicht. Aber der mich sandte zu taufen mit Wasser, der sprach zu mir: Auf wen du siehst den Geist herabfahren und auf ihm bleiben, der ist's, der mit dem Heiligen Geist tauft. 34Und ich habe es gesehen und bezeugt: Dieser ist Gottes Sohn. Die ersten Jünger 35Am nächsten Tag stand Johannes abermals da und zwei seiner Jünger; 36und als er Jesus vorübergehen sah, sprach er: Siehe, das ist Gottes Lamm! 37Und die zwei Jünger hörten ihn reden und folgten Jesus nach. 38Jesus aber wandte sich um und sah sie nachfolgen und sprach zu ihnen: Was sucht ihr? Sie aber sprachen zu ihm: Rabbi – das heißt übersetzt: Meister –, wo ist deine Herberge? 39Er sprach zu ihnen: Kommt und seht! Sie kamen und sahen's und blieben diesen Tag bei ihm. Es war aber um die zehnte Stunde. 40Einer von den zweien, die Johannes gehört hatten und Jesus nachgefolgt waren, war Andreas, der Bruder des Simon Petrus. 41Der findet zuerst seinen Bruder Simon und spricht zu ihm: Wir haben den Messias gefunden, das heißt übersetzt: der Gesalbte. 42Und er führte ihn zu Jesus. Als Jesus ihn sah, sprach er: Du bist Simon, der Sohn des Johannes; du sollst Kephas heißen, das heißt übersetzt: Fels. 43Am nächsten Tag wollte Jesus nach Galiläa gehen und findet Philippus und spricht zu ihm: Folge mir nach! 44Philippus aber war aus Betsaida, der Stadt des Andreas und Petrus. 45Philippus findet Nathanael und spricht zu ihm: Wir haben den gefunden, von dem Mose im Gesetz und die Propheten geschrieben haben, Jesus, Josefs Sohn, aus Nazareth. 46Und Nathanael sprach zu ihm: Was kann aus Nazareth Gutes kommen! Philippus spricht zu ihm: Komm und sieh es! 47Jesus sah Nathanael kommen und sagt von ihm: Siehe, ein rechter Israelit, in dem kein Falsch ist. 48Nathanael spricht zu ihm: Woher kennst du mich? Jesus antwortete und sprach zu ihm: Bevor Philippus dich rief, als du unter dem Feigenbaum warst, sah ich dich. 49Nathanael antwortete ihm: Rabbi, du bist Gottes Sohn, du bist der König von Israel! 50Jesus antwortete und sprach zu ihm: Du glaubst, weil ich dir gesagt habe, dass ich dich gesehen habe unter dem Feigenbaum. Du wirst noch Größeres als das sehen. 51Und er spricht zu ihm: Wahrlich, wahrlich, ich sage euch: Ihr werdet den Himmel offen sehen und die Engel Gottes hinauf- und herabfahren über dem Menschensohn.
- A - B - C - D - E
- en (in, tijdens) . Taalgebruik in het NT : en (in) . Hebr. bë . Fr. en . Ned. in . Fr. dans . Taalgebruik in Mc : en (in) . Taalgebruik in Lc : en (in) . Taalgebruik in Brieven : en (in) . Bijbel (11097) . NT (2154) . Joh (182) . Joh 1 (14) : (1) Joh 1,1 . (2) Joh 1,2 . (3) Joh 1,3 . (4) Joh 1,4 . (5) Joh 1,5 . (6) Joh 1,10 . (7) Joh 1,14 . (8) Joh 1,23 . (9) Joh 1,26 . (10) Joh 1,28 . (11) Joh 1,31 . (12) Joh 1,33 . (13) Joh 1,45 . (14) Joh 1,47 .
- F - G - H - I - J - K - L - M - N - O - P - Q - R - S - T - U - V - W - X -Y - Z -
In Anfang is das Sprechen .
Mooi, compact , Klaarheid krijgen in de tekst . Licht - duisternis . Poëzie . Hij zegt hier waar het om te doen is . Tegenover het OT . Gn 1 . Het benoemen , een naam geven aan (het naam geven aan planten en bloemen) . Woord is er . Het is de oorsprong van al wat is . Wat betekent woord in het jodendom . Post-moderne filosofen : alles is taal . Waarom gebruikt hij het hier 'woord' . Verwijzing naar Gn 1,3 . En God sprak (er komt orde in de chaos) . Het woord brengt orde in de werkelijkheid . Erwin Mortier : over zijn dementerende moeder ; stamelend... Ze zinkt weg in een wereld die chaotisch overkomt (tegenover de aarde woest en leeg) . Will. : Woord , Licht , met hoofdletter . Men vult reeds in . Spreken met iemand ; dat spreken is God nabij ; God zelf is het spreken . Das Wort ist auf Gott gerichtet . Werkw. zijn . Zie Het Derde Testament dabar (woord, gebeuren, handelen) . Het betekent ook relatie, vibratie .
Vers 6. Johannes de Doper . Polemiek . Verwijzing naar het boek Re .
Het woord (dabar) Hebr. invullen . Anders komen we in een abstractie , zoals het Gr. logos (filologie) . Als relatiestichtend gebeuren . Mc archè . Mt biblos geneseôs . Lc 1,5 egeneto met verwijzing naar Genesis . Na chaos komt er weer orde . Op hetzelfde niveau als Gn 1 . André Chouraqui : en tête . Willem Barnard : Van hoofde aan . rosj hasjana . Lucas Catherine opvatting over schepping...
beresjîth (in begin) . De schepping is van God uit . De messianisten zijn het er niet over eens . Zie Joh 5 Betsada . met discussie tussen hem en ... Mijn Vader werkt ononderbroken ... en zo werk ik ook . Mening : God heeft de wereld geschapen en is af . De probl. van de sabbat . En God rust op de 7de dag . Jezus geneest op een sabbat en dat mag . Ook op de sabbat gaat het door : het werk van gerechtigheid enz... verlamde man , beeld van het verlamde Israël . Ook ik werk dus door ... Gottgestimmt .
Schepping is een structuur van het worden ; het zet zich door . dat alles een begin ... Niets kan zich verabsoluteren en zich tot God maken . Alleen God wordt als Schepper aangeduid . Niets kan zich vergoddellijken ; de Babylonische machten . Het is elohim die schepper is van hemel en aarde . Naar zijn beeld en tot zijn gelijkenis . Evoceert de scheppingsvisie van de 6e eeuw (deutero-Jesaja) niet hun identiteit zouden prijsgeven . Geen lokale instantie ; gebruik van elohim . Niet alleen bij het partik. denken . Niet van kosmopolit. maar van politieke aard . De toekomst komt door het woord .
De proloog lezen als een ouverture : een samenvatting van alles wat komt , een soort woord vooraf , een samenballing .
God . Een functiebegrip . God is een woord voor datgene waarvoor een samenleving absolute loyaliteit betoont ; bereid is offers te brengen , wat het eerste en laatste woord is , er door de knieën gaan , begin en einde van alles . Geen filosofische vraag . In alle samenlevingen zijn goden , ook in de atheïstische stelsels (het collectieve boven alles) . Van welke god zeg je dat hij schepper is van hemel en aarde ? Het woord is naar de maat van God . Gottbestimmt is das . theos als een soort predikaat . God is een gebeuren . JHWH : ik zal er zijn , in het realsieren van elkaar . Bestaat God ... zowel gelovigern als ongelovigen weten het niet . Jaak Pohier ... Quand je dis Dieu , Dieu fracture ...
homoousios (hetzelde zijnde) en homoiousios (gelijkend op) . Met God identiek of op God gelijkend . Politieke macht die zich beroept op godsdienst .
Dankzij dit woord is er toekomst . Buiten dat woord geschiedt er niets . Joh. gaat dit woord identificeren met Jezus . Het woord wordt geïdentificeerd met de Thora . katalambanô : overweldigen, overmeesteren , aanvaarden , naar macht nemen .
Leven staat tegenover niets . Het leven geschiedt door het licht . Wat versta je onder leven en licht . Leven manifesteert zich als licht . Licht mag geen mlichtybak worden . Het licht doorprikt de schijn van de werkelijkheid . Achtergrond is het scheppingsverhaal . Aan de duisternis wordt een halt toegeroepen . Politieke uiteenzetting van veroorzaker van chaos . Joh : Vernietiging door Rome . De mythe duisternis wordt ontmythologiseerd . Jr 4,23-24 : ballingschap . Zioe het was tohu wabohu . Weg was het licht . Bergen ze beefden . Weg was de mens . De wijngaard was een woestijn . Oorlogstoestand . Tengevolge van de dwaze politiek van de Jeruzalemse elite . Door de gloed van zijn toorn . Omgekeerde beweging . Eerst nacht en dan dag . Ballingschap . 4X het woord licht en dan pas duisternis . De duisternis wordt ingeperkt tot nacht . En licht is dag .
Re : Manoach , de vader van Simson . Aankondiging van de bevrijder . Wel zijn zoon . Inhoudelijke parallel . Griekse tekst van Re .
Doper : mensen komen naar hem . Jezus trekt rond .
kosmos . Ruimtelijk . Orde . Natuurlijke volmaakte orde met afspiegeling in de wereldorde (sociaal en politiek) . Het is altijd zo geweest met wereldheersers... Door God zo vastgelegd en gewild (bisschop Stillemans) . Een onveranderlijke God . Statisch hiërarchiscvh denken . Het natuurwetsdenken (vastgelegd in de natuur) . Een statische opvatting van de kosmos . Zo toegepast op de maatschappij en op God . Hebr. denkt in functie van 'tijd' : deze wereld en de komende wereld (niet hetzelfde als het eeuwig leven) . Joh. geschreven in het Grieks maar denkt joods . Joh heeft het over de wereldorde ; over de wereld nu , in deze tijd , nl. het Romeinse imperium , die de hele wereld beheerst . Begonnen met Alexander de Grote ; rond 170 v. Chr. tegen Antiochus IV Epifanes met oplegging van zijn wereldorde met de opstand van de Makkabeeën . Er is een wederzijdse beïnvloeding van, de beide systemenen .
De wereldorde door God bedoeld is tegengesteld aan de wereldorde van de mensen .
Uit God geboren te worden ; Gottgeborenen . Die vertrouwen in zijn naam . damîm (73X) offerrituelen . Ex 4,25 (Mozes) Mozes wordt besneden . Sippora . Een bruidegom van mijn bloed vanwege ... Gersom is oudste zoon van . Door besnijdenis hoort Gersom ... Om tot de gemeente van de Messias te behoren . Vertrouwen in zijn naam . Niet tot het bloed te behoren van Israël . Niet uit de wil van het vlees Js 40,6 . Alle vlees is gras ... uit de wil van een man (zoon van Abraham , nl. Isaak) . Sara lacht in haar binnenste . Er is geen sprake van verwekking . Zoon , niet uit de wil van een man . Boek van de verwekkingen van... de eniggeboren ... Zoon van de toekomst wordt geboren... Besnijdenis ... Uit Gods geboren ... degene die zich laten bevelen door de Thora . Het toebehoren ... het doopsel ... niet... niet ... niet , het vertrouwen in deie naam .
Het woord en de menselijke werkelijkheid (Joh 1,14) .