ΔΙΔΑΧΗ ΤΩΝ ΔΩΔΕΚΑ ΑΠΟΣΤΟΛΩΝ . Διδαχὴ κυρίου διὰ τῶν δώδεκα ἀποστόλων τοῖς ἔθνεσιν.
Lering van de twaalf apostelen - Lering van de Heer via de twaalf apostelen aan de heidenen
.

De titel
Het geschrift wordt kortweg Didachè genoemd. Didachè is een Oud-Grieks zelfstandig naamwoord dat onderricht, onderwijs, lering betekent. Dat Oud-Griekse zelfstandig naamwoord Didachè heeft zijn vorm te danken aan het Oud-Griekse werkwoord didaskô: onderrichten, onderwijzen, leren, waarvan de stam d-k is; in het Latijn is het docere. De d geeft de grondidee van wijzen, aanduiden aan. In het Nederlands is het 'dat', 'tonen', onderwijzen, enz. In het Oud-Grieks is het disdaskô; deiknumi: aanwijzen, tonen; daktulos: (wijs)vinger, enz. De Didachè is onderricht; ze geeft richt-lijnen. Ze is ook onderwijs; ze wijst aan, ze geeft richtingwijzers.
Didachè betekent ook lering: de activiteit van de leraar aan de leerling. In de vroege jaren vijftig van de twintigste eeuw volgde ik 'lering' als voorbereiding op de 'plechtige communie'. Deze voorbereiding werd toen nog niet 'catechese' genoemd, ofschoon de lering bestond uit het leren van de 'catechis'mus. Didachè duidt de activiteit van het leren aan, dogma de leer zelf.
Het geschrift, de Didachè, geeft richtlijnen over de ethiek (Did I-VI: de twee wegen), de rituelen (Did VII-X: doopsel, vasten, eucharistie), de kerkorganisatie (Did XI-XV: o.a. over apostelen en profeten, bisschoppen en diakens) en de leer van de eschatologie (= de laatste dingen; Did XVI). De Didachè is geen theologisch werk; ze geeft geen uiteenzetting van de christelijke leer.
De hoofdtitel: 'lering van de twaalf apostelen' kan verwijzen naar de Handelingen van de apostelen, waar in Hnd 2,42 sprake is over 'de lering van de apostelen. De ondertitel: 'Lering van de Heer...' kan geïnspireerd zijn op het zendingsgebod in Mt 28,19. Maar in het NT is er nooit sprake van 'lering van de Heer'.

Het geschrift
Het geschrift, de Didachè, werd ontdekt door Philotheos Bryennios, in Constantinopel, in een codex die afkomstig was uit de bibliotheek van het Grieks-Orthodox Patriarchaat van Jeruzalem en stamt ui 1056. In 1887 werd deze codex teruggebracht naar Jeruzalem.
Het dateren van een geschrift is niet altijd eenvoudig. Geleerden zijn van mening dat de Didachè moet gedateerd worden in de vroege eerste helft van de tweede eeuw (rond 100 - 125 na Chr.). Ze wijzen erop dat het een redactie van een vroeger werk met toevoegingen en aanpassingen kan zijn. Dit betekent dat erin 'tradities' kunnen voorkomen die ouder zijn dan sommige teksten uit het Nieuwe Testament. Ook naar de plaats van het ontstaan van de Didachè hebben geleerden gespeurd. Sommigen denken aan Syrië. Het moet wel gezegd dat het ontrafelen van een geschrift naar zijn ontstaan, ontwikkeling en redactie veel aandacht kreeg in de periode na de Tweede Wereldoorlog tot de zeventigerjaren van de twintigste eeuw toen de Formgeschichte, Traditionsgeschicht en Redaktionsgeschichte alle aandacht opslorpte. De inleiding van A. Klijn in Apostolische Vaders II Baarn, 1967) getuigt hiervan. En misschien is dat ook wel met de voetnoten bij de vertaling. Sinds de jaren tachtig worden bijbelse geschriften meer als een geheel gezien, en dat straalt ook af op de studie van apostolische geschriften of geschriften van de kerkvaders.
In de Nederlandse vertalingen kan de taal op sommige plaatsen verschillen naargelang de vertaler uit een katholiek of protestants midden komt; doopsel, eucharistie, gemeenschap klinken katholiek; doop , avondmaal en gemeente klinken protestants.

Didachè 1-6: de twee wegen
Over de twee wegen wil ik uitweiden slechts vanuit de joodse traditie, niet omdat deze beter zou zijn dan andere, maar gewoon omdat de wijze waarop deze hier wordt weergegeven, thuishoort in die joodse tradtie. Deze heeft een lange geschiedenis. David hervormde het twaalfstammenverbond tot een centrale staat met een koning aan het hoofd (rond 1000 v. Chr.). Na koning Salomo viel deze staat in twee koninkrijken uiteen (930 v. Chr.); in het noorden het Noordrijk met Samaria als hoofdstad, in het zuiden het Zuidrijk met Jeruzalem als hoofdstad. In 721 werd het Noordrijk ingenomen door de Assyrische grootmacht.en verdween het voorgoed als zelfstandige staat. Het Zuidrijk bleef bestaan. Onder koning Josia (rond 622) werd de Deuteronomistische hervorming doorgevoerd. Wie de geboden van JHWH onderhoudt, zal leven; zo niet zal hij sterven. Op deze manier probeerde de koning de identiteit vazn de Joden aan te scherpen. De tempel van Jeruzalem werd erkend als het enigste heilidom. In 587/586 viel Jeruzalem in handen van de Babyloniërs. De stad en de tempel werden verwoest. In 538 vaardigde de nieuwe wereldheerser, de Perzische koning Cyrus of Kores, het edict uit dat de joodse ballingen naar huis mochten terugkeren en dat de stad Jeruzalem en de tempel mochten heropgebouwd worden. In 165 v. Chr kwamen de joodse Makkabeeën in opstand tegen de Seleucidische koning Antiochus Epifanes en verwierven de onafhankelijkheid. Ze eigenden zich het koningschap en het hogepriesterschap toe. Er ontstond een breuk onder de priesters. Sommigen vertrokken naar Qumran. Ten tijde van Jezus waren de vrome Joden en de Farizeeën ervan overtuigd dat de geboden van God volgen een onafhankelijkheid in het vooruitzicht stelt, terugdenkend aan de onafhankelijkheidsstrijd van de Makkabeeën. De gedachte is dat God zijn woord zal trouw zijn als de mens zijn geboden onderhoudt en hij goed probeert te leven. Dit kadert in de verbondsgedachte. JHWH sloot met zijn volk een verbond. Van beide zijden zijn er gunsten en plichten. Het onderhouden van de geboden maakt deel uit van het verbond. Het drukt een godsbeleving uit.
In 1.1 worden de twee wegen aangegegeven: de wegen van leven en dood. Het doet sterk denken aan de Deuteronomistische traditie: als je de geboden en voorschriften onderhoudt, zal je leven, zo niet zal je sterven. Of ook aan Ps 1. Deze visie van de Deuteronomist zal genuanceerd worden door de twee hoofdgeboden op kop te zetten: bemin God en bemin je naaste als jezelf. Zo wordt de weg naar leven of dood en de geboden aan elkaar geklonken. Daarenboven is een gebod onderhouden niet iets slaafs doen, maar staat in relatie tot God, de medemens, zichzelf.
In 1.2 wordt de weg van het leven besproken. Het deeltje wordt aldus ingeleid: "Enerzijds: de weg van het leven is deze." Wat volgt is grotendeels ontleend aan Mc 12,28-34 // Mt 22,34-40 (en Lc 10,25-28). Het is de vraag van de Farizeeën aan Jezus wat het voornaamste en eerste gebod is.
Jij zult God beminnen: Dt 6,5; Dt 11,1; Geciteerd in: Mt 22,37 // Mc 12,30 // Lc 10,27.
"Jij zult God,die je gemaakt heeft, beminnen" sluit het best aan bij Sir 47,9: en "hij beminde die hem heeft gemaakt".
"Jouw naaste als jezelf" vinden we terug in: Lv 19,18; Lv 19,34; Mt 19,19; Mt 22,39; Mt 12,31; Lc 10,27; Rom 13,9; Gal 5,14; Jak 2,8.
De beide gecombineerd: Mt 22,37-39 // Mc 12,30-31 // Lc 10,27.
De zin "maar alles, hoeveel ook jij zou willen dat het niet aan jou gebeurt, jij, doe het aan de ander niet" komt ongeveer overeen met Mt 7,12: dus alles, hoeveel ook jullie zouden willen opdat de mensen aan jullie zouden doen, zo ook jullie, doet aan hen". Mt 7,12 voegt eraan toe: want dit is de Wet en de Profeten.

Did 1,3b - 2,1 zou volgens Kurt Niederwimmer een evangelische inlassing kunnen zijn (b.v. Mt 6,44 en volg, Lc 6,27 en volg). In Did 1,3 wordt in navolging van de evangelies de nadruk gelegd op de eigenheid van de christelijke weg, wellicht om de eigen identiteit te onderstrepen. De werkwoorden staan in een meervoudsvorm; het ene collectief wordt geplaatst tegenover een ander collectief; een soort wij - zij denken, maar dan in de positieve zin. Veel woorden komen in deze passage van Did slechts éénmalig voor. Hier gaat het over dé goede weg ter onderscheiding van de weg van de volkeren.
De zin "zegent hen die jullie vervloeken en bidt" 'gaat terug op' Lc 6,26. In Mt 5,44 staat: "Bidt voor hen die jullie vervolgen". In de volgende zin van Didachè komt: "voor hen die jullie vervolgen".

- Wibbing, Siegfried: Die Tugend- und Lasterkataloge im Neuen Testament und ihre Traditionsgeschichte unter besonderer Berücksichtigung der Qumran-Texte Beihefte zur Zeitschrift für die Neutestamentliche Wissenschaft 25 Alfred Töpelmann, Berlin, 1959 128 Seiten, Paperback. Website: https://www.qumran.org/homes/literatur/wibbing.html.

1.A. Tekst

1.1 Ὁδοὶ δύο εἰσί, μία τῆς ζωῆς καὶ μία τοῦ θανάτου, διαφορὰ δὲ πολλὴ μεταξὺ τῶν δύο ὁδῶν. 2 Ἡ μὲν οὖν ὁδὸς τῆς ζωῆς ἐστιν αὕτη· πρῶτον ἀγαπήσεις τὸν θεὸν τὸν ποιήσαντά σε, δεύτερον τὸν πλησίον σου ὡς σεαυτόν· πάντα δὲ ὅσα ἐὰν θελήσῃς μὴ γίνεσθαί σοι, καὶ σὺ ἄλλῳ μὴ ποίει. 3 Τούτων δὲ τῶν λόγων ἡ διδαχή ἐστιν αὕτη· εὐλογεῖτε τοὺς καταρωμένους ὑμῖν καὶ προσεύχεσθε ὑπὲρ τῶν ἐχθρῶν ὑμῶν, νηστεύετε δὲ ὑπὲρ τῶν διωκόντων ὑμᾶς· ποία γὰρ χάρις, ἐὰν ἀγαπᾶτε τοὺς ἀγαπῶντας ὑμᾶς; οὐχὶ καὶ τὰ ἔθνη· τὸ αὐτὸ ποιοῦσιν; ὑμεῖς δὲ ἀγαπᾶτε τοὺς μισοῦντας ὑμᾶς, καὶ οὐχ ἕξετε ἐχθρόν. 4 ἀπέχου τῶν σαρκικῶν καὶ σωματικῶν ἐπιθυμιῶν· ἐὰν τίς σοι δῷ ῥάπισμα εἰς τὴν δεξιὰν σιαγόνα, στρέψον αὐτῷ καὶ τὴν ἄλλην, καὶ ἔσῃ τέλειος· ἐὰν ἀγγαρεύσῃ σέ τις μίλιον ἕν, ὕπαγε μετʼ αὐτοῦ δύο· ἐὰν ἄρῃ τις τὸ ἱμάτιόν σου, δὸς αὐτῳ καὶ τὸν χιτῶνα· ἐὰν λάβῃ τις ἀπὸ σοῦ τὸ σόν, μὴ ἀπαίτει· οὐδὲ γὰρ δύνασαι. 5 παντὶ τῷ αἰτοῦντί σε δίδου καὶ μὴ ἀπαίτει· πᾶσι γὰρ θέλει δίδοσθαι ὁ πατὴρ ἐκ τῶν ἰδίων χαρισμάτων. μακάριος ὁ διδοὺς κατὰ τὴν ἐντολήν· ἀθῷος γάρ ἐστιν. οὐαὶ τῷ λαμβάνοντι εἰ μὲν γὰρ χρείαν ἔχων λαμβάνει τις, ἀθῷος ἔσται· ὁ δὲ μὴ χρείαν ἔχων δώσει δίκην, ἱνατί ἔλαβε καὶ εἰς τί· ἐν συνοχῇ δὲ γενόμενος ἐξετασθήσεται περὶ ὧν ἔπραξε, καὶ οὐκ ἐξελεύσεται ἐκεῖθεν, μέχρις οὗ ἀποδῷ τὸν ἔσχατον κοδράντην. 6 ἀλλὰ καὶ περὶ τούτου δὲ εἴρηται· Ἱδρωσάτω ἡ ἐλεημοσύνη· σου εἰς τὰς χεῖράς σου, μέχρις ἂν γνῷς, τίνι δῷς.

1.B. Vertaling, woordanalyse en commentaar

1.1.Ὁδοὶ δύο εἰσί, μία τῆς ζωῆς καὶ μία τοῦ θανάτου, διαφορὰ δὲ πολλὴ μεταξὺ τῶν δύο ὁδῶν.
Vertaling: Er zijn twee wegen; ene van het leven en ene van de dood. Maar er is een groot verschil tussen de twee wegen.
1. Ὁδοὶ (= hodoi: wegen, zn nom vr mv van het zn ὁδὸς = hodos: weg) δύο (= duo: twee; hoofdtelw; Lat.: duo. Fr.: deux) εἰσί (= eisi: zij zijn, wkw act ind praes 3de pers mv van het wkw ειμι: zijn; stam: es-; zie Ned.: is), μία (= mia: eerste, rangtelw nom vr enk van het rangtelw εἱς, μια, ἑν = heis, mia, hen: eerste) τῆς ( = tès: van de, bep lidw gen vr enk van het bep lidw ὁ = ho , ἡ = hè , το = to: de - het) ζωῆς (= zôès: van het leven, zn gen vr enk van het zn ζωη = zôè: leven) καὶ (= kai: en; nevensch vw) μία (= mia: eerste, rangtelw nom vr enk van het rangtelw εἱς, μια, ἑν = heis, mia, hen: eerste) τοῦ (= tou: van de, bep lidw gen mann enk van het bep lidw ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het) θανάτου (= thanatou: van de dood, zn gen mann enk van het zn θανατος = thanatos: dood),
διαφορὰ (= diafora: verschil, het uiteen gedragene, zn nom vr enk) δὲ (= de: tegenover, echter, nevensch vw) πολλὴ (= pollè: veel, groot, bijv nw nom vr enk van het bijv nw πολυς - πολλη - πολυ = polus - pollè - polu) μεταξὺ (= metaksu: tussen, te midden van, vz) τῶν (= tôn: van de; bep lidw gen vr mv van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = h, το = to: de - het) δύο (= duo: twee; hoofdtelw; Lat.: duo. Fr.: deux) ὁδῶν (= hodôn: van de wegen, zn gen vr mv van het zn ὁδὸς = hodos: weg).
Commentaar. Over de twee wegen wil ik uitweiden slechts vanuit de joodse traditie, niet omdat deze beter zou zijn dan andere, maar gewoon omdat de wijze waarop deze hier wordt weergegeven, thuishoort in die joodse tradtie. Deze heeft een lange geschiedenis. David hervormde het twaalfstammenverbond tot een centrale staat met een koning aan het hoofd (rond 1000 v. Chr.). Na koning Salomo viel deze staat in twee koninkrijken uiteen (930 v. Chr.); in het noorden het Noordrijk met Samaria als hoofdstad, in het zuiden het Zuidrijk met Jeruzalem als hoofdstad. In 721 werd het Noordrijk ingenomen door de Assyrische grootmacht.en verdween het voorgoed als zelfstandige staat. Het Zuidrijk bleef bestaan. Onder koning Josia (rond 622) werd de Deuteronomistische hervorming doorgevoerd. Wie de geboden van JHWH onderhoudt, zal leven; zo niet zal hij sterven. Op deze manier probeerde de koning de identiteit vazn de Joden aan te scherpen. De tempel van Jeruzalem werd erkend als het enigste heilidom. In 587/586 viel Jeruzalem in handen van de Babyloniërs. De stad en de tempel werden verwoest. In 538 vaardigde de nieuwe wereldheerser, de Perzische koning Cyrus of Kores, het edict uit dat de joodse ballingen naar huis mochten terugkeren en dat de stad Jeruzalem en de tempel mochten heropgebouwd worden. In 165 v. Chr kwamen de joodse Makkabeeën in opstand tegen de Seleucidische koning Antiochus Epifanes en verwierven de onafhankelijkheid. Ze eigenden zich het koningschap en het hogepriesterschap toe. Er ontstond een breuk onder de priesters. Sommigen vertrokken naar Qumran. Ten tijde van Jezus waren de vrome Joden en de Farizeeën ervan overtuigd dat de geboden van God volgen een onafhankelijkheid in het vooruitzicht stelt, terugdenkend aan de onafhankelijkheidsstrijd van de Makkabeeën. De gedachte is dat God zijn woord zal trouw zijn als de mens zijn geboden onderhoudt en hij goed probeert te leven. Dit kadert in de verbondsgedachte. JHWH sloot met zijn volk een verbond. Van beide zijden zijn er gunsten en plichten. Het onderhouden van de geboden maakt deel uit van het verbond. Het drukt een godsbeleving uit.

1.2 Ἡ μὲν οὖν ὁδὸς τῆς ζωῆς ἐστιν αὕτη· πρῶτον ἀγαπήσεις τὸν θεὸν τὸν ποιήσαντά σε, δεύτερον τὸν πλησίον σου ὡς σεαυτόν· πάντα δὲ ὅσα ἐὰν θελήσῃς μὴ γίνεσθαί σοι, καὶ σὺ ἄλλῳ μὴ ποίει.
Vertaling: :Enerzijds is derhalve de weg van het leven deze. Ten eerste: Jij zult God,die je gemaakt heeft, beminnen. Ten tweede: jouw naaste als jezelf. Alles echter, hoeveel ook jij zou willen dat het niet aan jou gebeurt, jij, doe het aan de ander niet.
1.2(= hè: de; bep lidw nom vr enk van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = h, το = to: de - het) μὲν (= men: wel, enerzijds, partikel om een zwakke tegenstelling uit te drukken) οὖν (= oun: dus, nevenschikkend vw) ὁδὸς (= hodos: weg, zn nom vr enk) τῆς ( = tès: van de, bep lidw gen vr enk van het bep lidw ὁ = ho , ἡ = hè , το = to: de - het) ζωῆς (= zôès: van het leven, zn gen vr enk van het zn ζωη = zôè: leven) ἐστιν (= estin: hij/zij/het is, wkw act ind praes 3de pers enk van het wkw ειμι = ειμι: zijn; stam: es-; zie Ned.: is) αὕτη (= autè: deze, pers vnw 3de pers nom vr enk van het pers vnw αυτος: hij)·
πρῶτον (= prôton: ten eerste; bw) ἀγαπήσεις (= agapèseis: jij zult beminnen, wkw act ind fut 2de pers enk van het wkw. αγαπαω = agapaô: liefhebben; zie Hebr.: אָהַב = ´âhabh. Stam: '/a -g/h - p/b) τὸν (= ton: de, bep lidw acc mann enk van het bep lidw ὁ = ho , ἡ = hè , το = to: de - het) θεὸν (= theon: God, zn acc mann enk van het zn θεος: God) τὸν (= ton: de, bep lidw acc mann enk van het bep lidw ὁ = ho , ἡ = hè , το = to: de - het) ποιήσαντά (= poièsanta: hebbende gemaakt; wkw act part aor acc mann enk van het wkw ποιεω = poieô: doen, maken) σε (= se: u, jou, pers vnw 2de pers acc enk van het pers vnv συ = su: jij. Lat.: tu, Fr.: tu),
δεύτερον (= deuteron: ten tweede, bw, zie het bijv nw δευτερος = deuteros: tweede) τὸν (= ton: de, bep lidw acc mann enk van het bep lidw ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het) πλησίον (= plèsion: nabij, naaste, bijv nw acc mann enk van het bijv nw πλησιος = plèsion: nabij, naaste) σου (= sou: van jou, u, pers vnw 2de pers gen enk van het pers vnv συ = su: jij. Lat.: tu, Fr.: tu) ὡς (= hôs: zoals; bw van vergelijking) σεαυτόν (= seauton: zichzelf, reflexief vnw 2de pers acc mann enk, zie het pers vnw αυτος = autos: hij)·
πάντα (= panta: ieder of alles; onbep vnw, bv nw acc mann enk of nom en acc onz mv van het bv nw πᾶς = pas: ieder) δὲ (= de: tegenover, echter, nevensch voegw) ὅσα (= hosa: zoveel als; onbep vnw nom +  acc onz mv van het onbep vnw ὁσος = hosos: zo groot als) ἐὰν (= ean: indien, ondergeschikt vw + conjunct om een voorwaarde in de toekomst uit te drukken) θελήσῃς (= thelèsès: jij zoudt willen; wkw conjunct aor 2de pers enk van het wkw θελω = thelô: willen) μὴ (= mè: niet; ontkenning in zinnen die een wens, wil uitdrukken) γίνεσθαί (= ginesthai: te gebeuren; wkw med inf praes van het wkw γινομαι = ginomai: gebeuren, worden; stam gen) σοι (= soi: aan jou, u, pers vnw 2de pers dat enk van het pers vnv συ = su: jij. Lat.: tu, Fr.: tu), καὶ (= kai: en; nv vw. Duits: und. Eng: and. Fr: et. Lat: et. Hebr: wë. Arab: wa) σὺ (= su: jij; pers vnw 1ste pers nom enk) ἄλλῳ (= allô: aan een ander; onbep vnw dat mann enk van het onbep vnw αλλος = allos: ander) μὴ (= mè: niet; ontkenning in zinnen die een wens, wil uitdrukken) ποίει (= poiei: doe; wkw act imperat 2de pers enk van het wkw ποιεω = poieô: doen).
Commentaar
- αγαπησεις (= agapèseis: jij zult beminnen, 14X in de Bijbel; 4X in OT, 10X in NT. Jij zult God beminnen: Dt 6,5; Dt 11,1; Geciteerd in: Mt 22,37 // Mc 12,30 // Lc 10,27.
- "Jij zult God,die je gemaakt heeft, beminnen" sluit het best aan bij Sir 47,9: en "hij beminde die hem heeft gemaakt".
- "Jouw naaste als jezelf" vinden we terug in: Lv 19,18; Lv 19,34; Mt 19,19; Mt 22,39; Mt 12,31; Lc 10,27; Rom 13,9; Gal 5,14; Jak 2,8.
- De beide gecombineerd: Mt 22,37-39 // Mc 12,30-31 // Lc 10,27.
- De zin "maar alles, hoeveel ook jij zou willen dat het niet aan jou gebeurt, jij, doe het aan de ander niet" komt ongeveer overeen met Mt 7,12: dus alles, hoeveel ook jullie zouden willen opdat de mensen aan jullie zouden doen, zo ook jullie, doet aan hen". Mt 7,12 voegt eraan toe: want dit is de Wet en de Profeten.
- In 1.1 worden de twee wegen aangegegeven: de wegen van leven en dood. Het doet sterk denken aan de Deuteronomistische traditie: als je de geboden en voorschriften onderhoudt, zal je leven, zo niet zal je sterven. Of ook aan Ps 1. Deze visie van de Deuteronomist zal genuanceerd worden door de twee hoofdgeboden op kop te zetten: bemin God en bemin je naaste als jezelf. Zo wordt de weg naar leven of dood en de geboden aan elkaar geklonken. Daarenboven is een gebod onderhouden niet iets slaafs doen, maar staat in relatie tot God, de medemens, zichzelf.
In 1.2 wordt de weg van het leven besproken. Het deeltje wordt aldus ingeleid: "Enerzijds: de weg van het leven is deze." Wat volgt is grotendeels ontleend aan Mc 12,28-34 // Mt 22,34-40 (en Lc 10,25-28). Het is de vraag van de Farizeeën aan Jezus wat het voornaamste en eerste gebod is.

1.3 Τούτων δὲ τῶν λόγων ἡ διδαχή ἐστιν αὕτη· εὐλογεῖτε τοὺς καταρωμένους ὑμῖν καὶ προσεύχεσθε ὑπὲρ τῶν ἐχθρῶν ὑμῶν, νηστεύετε δὲ ὑπὲρ τῶν διωκόντων ὑμᾶς· ποία γὰρ χάρις, ἐὰν ἀγαπᾶτε τοὺς ἀγαπῶντας ὑμᾶς; οὐχὶ καὶ τὰ ἔθνη· τὸ αὐτὸ ποιοῦσιν; ὑμεῖς δὲ ἀγαπᾶτε τοὺς μισοῦντας ὑμᾶς, καὶ οὐχ ἕξετε ἐχθρόν.
Vertaling: Maar de lering van deze woorden is deze: zegent hen die jullie vervloeken en bidt voor jullie vijandenVast echter voor wie jullie vervolgen. Wantt wat voor bijzonderheid is het, als jullie beminnen hen die jullie beminnen. Doen de heidenen ook niet hetzelfde; jullie echter beminnen hen die jullie haten en jullie zullen geen vijand hebben.
- 1.3 Τούτων (= toutôn: van deze; aanwijz vnw gen mann of onz mv van het aanwijz vnw ουτος = houtos, αυτη = hautè, τουτο = touto: deze, dit, de d van aanwijzing: dat, Fr.: tu) δὲ (= de: tegenover, echter, nevensch voegw) τῶν (= tôn: van de; bep lidw gen mann mv van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = h, το = to: de - het) λόγων (= logôn: van woorden; zn gen mann mv van het zn λογος = logos: woord) (= hè: de; bep lidw nom vr enk van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = h, το = to: de - het) διδαχή (= didachè: lering, onderrichting; zn nom vr enk) ἐστιν (= estin: hij/zij/het is, wkw act ind praes 3de pers enk van het wkw ειμι = ειμι: zijn; stam: es-; zie Ned.: is) αὕτη (= autè: zij, pers vnw 3de pers nom vr enk van het pers vnw αυτος: hij)·
εὐλογεῖτε (= eulogeite: spreekt goed, zegent; wkw act imperat praes 2de pers mv van het wkw ευλογεω = eulogeô: zegenen, goed spreken, loven, prijzen) τοὺς (= tous: de; bep lidw acc mann mv van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = h, το = to: de - het) καταρωμένους (= katarômenous:vervloekers; wkw med of pass part praes acc mann mv van het wkw κατ-αραομαι = kat-araomai: vervloeken) ὑμῖν (= humin: aan jullie; pers vnw dat man/vr mv van het pers vnv ὑμεις = humeis:: jullie) καὶ (= kai: en; nevensch vw) προσεύχεσθε ( = proseuchesthe: bidt, wkw act imperat praes 2de pers mv van het wkw προσεύχομαι = proseuchomai (bidden) ὑπὲρ (= huper: ten voordele van, omwille van; vz; Lat.: super. Ned.: over, boven) τῶν (= tôn: van de; bep lidw gen mann mv van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = h, το = to (de - het) ἐχθρῶν (= echthrôn: van de vijanden; zn gen mann mv van het zn εχθρος = echthros: vijand) ὑμῶν (= humôn: van jullie; pers vnw 2de pers gen mv van het pers vnv ὑμεις = humeis:: jullie),
νηστεύετε (= nèsteuete: vast; wkw act imperat 2de pers mv van het wkw νηστευω = nèsteuô: vasten) δὲ (= de: tegenover, echter, nevensch voegw) ὑπὲρ (= huper: ten voordele van, omwille van; vz; Lat.: super. Ned.: over, boven) τῶν (= tôn: van de; bep lidw gen mann mv van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = h, το = to (de - het) διωκόντων (= diôkontôn: van hen die vervolgen; wkw act part praes gen mann mv van het wkw διωκω = diôkô: vervolgen) ὑμᾶς (= humas: jullie, pers vnw 2de pers acc mv van het pers vnv ὑμεις: jullie)·
ποία (= poia: welke; onbep vnw vr enk van het onbep vnw ποιος = poios: welke, wat voor soort) γὰρ (= gar: want, nevenschikkend vw van reden; Fr.: car) χάρις (= charis: genade, gratie; nom vr enk),
ἐὰν (= ean: indien, ondergeschikt vw + conjunct om een voorwaarde in de toekomst uit te drukken) ἀγαπᾶτε (= agapate: jullie beminnen, wkw act ind praes 2de pers mv van het wkw. αγαπαω = agapaô: liefhebben; zie Hebr.: אָהַב = ´âhabh. Stam: '/a -g/h - p/b) τοὺς (= tous: de; bep lidw acc mann mv van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = h, το = to: de - het) ἀγαπῶντας (= agapôntas: beminnende, wkw act part praes acc mann mv van het wkw. αγαπαω = agapaô: liefhebben; zie Hebr.: אָהַב = ´âhabh. Stam: '/a -g/h - p/b) ὑμᾶς (= humas: jullie, pers vnw 2de pers acc mv van het pers vnv ὑμεις: jullie); οὐχὶ (= ouchi: niet eens, partikel van ontkenning) καὶ (= kai: en; nevensch vw) τὰ (= ta; bep lidw nom en acc onz mv van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = h, το = to: de - het) ἔθνη· (= ethnè: volkeren; zn nom onz mv van het zn εθνος = volk) τὸ (= to: het, bep lidw nom en acc onz enk van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = h, το = to (de - het) αὐτὸ (= auto: hetzelfde; aanwijz vnw nom/acc onz enk van het aanwijz vnw αυτος = autos: zelf) ποιοῦσιν (= poiousin: zij doen; wkw act ind praes 3de pers mv van het wkw ποιεω = poieô: doen, maken);
ὑμεῖς (= humeis: jullie; pers vnw 2de pers nom mann mv) δὲ (= de: tegenover, echter, nevensch voegw) ἀγαπᾶτε (= agapate: jullie beminnen, wkw act ind praes 2de pers mv van het wkw. αγαπαω = agapaô: liefhebben; zie Hebr.: אָהַב = ´âhabh. Stam: '/a -g/h - p/b) τοὺς (= tous: de; bep lidw acc mann mv van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = h, το = to: de - het) μισοῦντας (= misountas: hatende; wkw act part praes acc mann mv van het wkw μισεω = miseô: haten) ὑμᾶς (= humas: jullie, pers vnw 2de pers acc mv van het pers vnv ὑμεις: jullie),
καὶ (= kai: en; nevensch vw) οὐχ (= ouch: niet, partikel van ontkenning; ou + ch omdat volgend woord met een spiritus asper begint, ου - ουκ - ουχ = ou - ouk - ouch: niet) ἕξετε (= eksete: jullie zullen hebben; wkw act ind fut 2de pers mv van het wkw εχω = echô: hebben, bezitten) ἐχθρόν (= echthron: vijand; zn acc mann enk van het zn εχθρος = echthros: vijand).
Commentaar
- Did 1,3b - 2,1 zou volgens Kurt Niederwimmer een evangelische inlassing kunnen zijn (b.v. Mt 6,44 en volg, Lc 6,27 en volg). In Did 1,3 wordt in navolging van de evangelies de nadruk gelegd op de eigenheid van de christelijke weg, wellicht om de eigen identiteit te onderstrepen. De werkwoorden staan in een meervoudsvorm; het ene collectief wordt geplaatst tegenover een ander collectief; een soort wij - zij denken, maar dan in de positieve zin. Veel woorden komen in deze passage van Did slechts éénmalig voor. Hier gaat het over dé goede weg ter onderscheiding van de weg van de volkeren.
-- De zin "zegent hen die jullie vervloeken en bidt" 'gaat terug op' Lc 6,26. In Mt 5,44 staat: "Bidt voor hen die jullie vervolgen". In de volgende zin van Didachè komt: "voor hen die jullie vervolgen".

1.4 ἀπέχου τῶν σαρκικῶν καὶ σωματικῶν ἐπιθυμιῶν· ἐὰν τίς σοι δῷ ῥάπισμα εἰς τὴν δεξιὰν σιαγόνα, στρέψον αὐτῷ καὶ τὴν ἄλλην, καὶ ἔσῃ τέλειος· ἐὰν ἀγγαρεύσῃ σέ τις μίλιον ἕν, ὕπαγε μετʼ αὐτοῦ δύο· ἐὰν ἄρῃ τις τὸ ἱμάτιόν σου, δὸς αὐτῳ καὶ τὸν χιτῶνα· ἐὰν λάβῃ τις ἀπὸ σοῦ τὸ σόν, μὴ ἀπαίτει· οὐδὲ γὰρ δύνασαι.
Vertaling:
Onthou je van vleselijke en lichamelijke begeerten. Als iemand jou op de rechterwang slaat, keer hem ook de andere toe en je zult volmaakt zijn. Als iemand je dwingt één mijl met hem mee te gaan, ga dan met hem twee mijl. Als iemand jouw kleed pakt, geef hem ook het onderkleed. Als iemand van jou tot het zijne neemt, eis het niet terug, want dat mag je niet.
1,4 ἀπέχου (= apechou: onthou je; wkw act imperat praes 2de pers enk van het wkw απεχω / apechô: afhouden, onthouden) τῶν (= tôn: van de; bep lidw gen mann mv van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = h, το = to (de - het) σαρκικῶν (= sarkikôn: van vleselijke; bv nw gen mv van het bv nw σαρκικος = sarkikos: vleselijk) καὶ (= kai: en; nevensch vw) σωματικῶν (= sômatikôn: van lichamelijke; bv nw gen mv van het bv nw σωματικος = sômatikos: lichamelijk) ἐπιθυμιῶν (= epithumiôn: van begeerten; zn gen vr mv van het zn ἐπιθυμία = epithumia: begeerlijkheid, begeerte)·
ἐὰν (= ean: indien, ondergeschikt vw + conjunct om een voorwaarde in de toekomst uit te drukken) τίς (= tis: iemand; onbep vnw nom mann enk) σοι (= soi: aan jou, u, pers vnw 2de pers dat enk van het pers vnv συ = su: jij. Lat.: tu, Fr.: tu) δῷ (= dô: dat hij zou geven; wkw act conjunct aor 3de pers enk van het wkw διδωμι = didômi: geven. Lat: dare / donare - donum: geven - gave , gift . Fr: donner - don: geven - gave) ῥάπισμα (= rapisma: oorvijg; zn acc onz enk) εἰς (= eis: naar, tot ; vz van plaats, tijd) τὴν (= tèn; bep lidw acc vr enk van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = hè, το = to: de - het) δεξιὰν (= deksian: rechts; bv acc vr enk van het bv δεξιος = dexios: rechts) σιαγόνα (= siagona: wang; zn acc vr enk van het zn σιαγων = siagôn: wang, kaak), στρέψον (= strepson: keer; wkw act imperat aor 2de pers enk van het wkw στρεφω = strefô: draaien, wenden, omkeren) αὐτῷ (= autô: aan hem; pers vnw 3de pers dat mann enk van het pers vnw αυτος = αυτος: hij) καὶ (= kai: en; nevensch vw) τὴν (= tèn; bep lidw acc vr enk van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = hè, το = to: de - het) ἄλλην (= allèn: een andere; bv nw acc vr enk van het bv nw αλλος = allos: ander), καὶ (= kai: en; nevensch vw) ἔσῃ (= esè: jij zult zijn; wkw act ind fut 2de pers enk van het wkw ειμι: zijn; stam: es-; zie Ned:: is; Lat: esse).τέλειος (= teleios: volmaakt; bv nw nom mann enk)·
ἐὰν (= ean: indien, ondergeschikt vw + conjunct om een voorwaarde in de toekomst uit te drukken) ἀγγαρεύσῃ σέ τις (= tis: iemand; onbep vnw nom mann enk) μίλιον ἕν, ὕπαγε μετʼ αὐτοῦ (= autou: van hem of van het; pers vnw 3de pers gen mann of onz enk van het pers vnw 3de pers enk: αυτος - αυτη - αυτο: autos - autè - auto: hij - zij - het) δύο· (= duo: twee; hoofdtelw; Lat.: duo. Fr.: deux)
ἐὰν (= ean: indien, ondergeschikt vw + conjunct om een voorwaarde in de toekomst uit te drukken) ἄρῃ τις (= tis: iemand; onbep vnw nom mann enk) τὸ (= to: het, bep lidw nom en acc onz enk van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = h, το = to (de - het) ἱμάτιόν σου (= sou: van jou, u, pers vnw 2de pers gen enk van het pers vnv συ = su: jij. Lat.: tu, Fr.: tu), δὸς (= dos: geef; wkw act imperat aor 2de pers enk van het wkw διδωμι = didômi: geven. Lat: dare / donare - donum: geven - gave, gift. Fr: donner - don: geven - gave) αὐτῳ καὶ (= kai: en; nevensch vw) τὸν (= ton: de, bep lidw acc mann enk van het bep lidw ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het) χιτῶνα· ἐὰν (= ean: indien, ondergeschikt vw + conjunct om een voorwaarde in de toekomst uit te drukken) λάβῃ τις (= tis: iemand; onbep vnw nom mann enk) ἀπὸ (= apo: weg van, vanaf; vz van plaats, nl verwijdering; afkorτing απ' = ap' : vóór een niet-aangeblazen klinker en αφ' = af': vóór een aangeblazen klinker) σοῦ (= sou: van jou; pers vnw 2de pers gen mann enk van het pers vnw συ = su: jij) τὸ (= to: het, bep lidw nom en acc onz enk van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = h, το = to: de - het) σόν, μὴ (= mè: niet; ontkenning in zinnen die een wens, wil uitdrukken) ἀπαίτει· οὐδὲ (= oude: noch, partikel van ontkenning, οὐδὲ - οὐδ': noch < οὐ-δὲ = ou-de: niet toch -> toch) γὰρ (= gar: want, nevenschikkend vw van reden; Fr.: car) δύνασαι (= dunasai: jij kunt; wkw dep of pass ind praes 2de pers enk van het wkw δυναμαι = dunamai: kunnen).
- Er zijn vele Nieuwtestamentische verwijzingen: 1 Pe 2,11; Mt 5,39 // Lc 6,29; Mt 5,41; Lc 6,30.

1.5 παντὶ τῷ αἰτοῦντί σε δίδου καὶ μὴ ἀπαίτει· πᾶσι γὰρ θέλει δίδοσθαι ὁ πατὴρ ἐκ τῶν ἰδίων χαρισμάτων. μακάριος ὁ διδοὺς κατὰ τὴν ἐντολήν· ἀθῷος γάρ ἐστιν. οὐαὶ τῷ λαμβάνοντι εἰ μὲν γὰρ χρείαν ἔχων λαμβάνει τις, ἀθῷος ἔσται· ὁ δὲ μὴ χρείαν ἔχων δώσει δίκην, ἱνατί ἔλαβε καὶ εἰς τί· ἐν συνοχῇ δὲ γενόμενος ἐξετασθήσεται περὶ ὧν ἔπραξε, καὶ οὐκ ἐξελεύσεται ἐκεῖθεν, μέχρις οὗ ἀποδῷ τὸν ἔσχατον κοδράντην.
Vertaling: Geef aan ieder die je wat vraagt en vraag het niet terug, want de vader wil dat aan allen gegeven wordt uit de eigen gaven. Zalig is degene die geeft volgens het gebod, want hij is onschuldig. Wee aan wie ontvangt tenzij iemand neemt omdat hij het nodig heeft, maar heeft hij het niet nodig, dan zal hij rekenschap geven waarom hij nam en waarvoor. Hij zal in de gevangenis worden geworpen en hij zal er niet uit ontslagen worden totdat hij de laatste cent heeft teruggegeven.
1,5 παντὶ τῷ (= tô: de; bep lidw dat mann en onz enk van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = hè, το = to: de - het) αἰτοῦντί σε (= se: u, jou, pers vnw 2de pers acc enk van het pers vnv συ = su: jij. Lat.: tu, Fr.: tu) δίδου καὶ (= kai: en; nevensch vw) μὴ (= mè: niet; ontkenning in zinnen die een wens, wil uitdrukken) ἀπαίτει· πᾶσι γὰρ (= gar: want, nevenschikkend vw van reden; Fr.: car) θέλει δίδοσθαι ὁ (= ho: de; bep lidw nom mann enk van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = h, το = to (de - het) πατὴρ ἐκ (= ek of εξ = ex: uit, + gen: vz) τῶν (= tôn: van de; bep lidw gen onz mv van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = h, το = to (de - het) ἰδίων χαρισμάτων. μακάριος ὁ (= ho: de; bep lidw nom mann enk van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = h, το = to (de - het) διδοὺς κατὰ (= kata: van... naar beneden, volgens, vz) τὴν (= tèn; bep lidw acc vr enk van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = hè, το = to: de - het) ἐντολήν (= entolènè: opdracht, gebod, zn acc vr enk van het zn ἐντολὴ = entolè: opdracht, gebod) · ἀθῷος γάρ (= gar: want; nevenschikk vw van reden; Fr.: car) ἐστιν.
οὐαὶ τῷ (= tô: de; bep lidw dat mann en onz enk van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = hè, το = to: de - het) λαμβάνοντι εἰ μὲν (= men: wel, enerzijds, partikel om een zwakke tegenstelling uit te drukken) γὰρ (= gar: want, nevenschikkend vw van reden; Fr.: car) χρείαν ἔχων λαμβάνει τις, (= tis: iemand; onbep vnw nom mann enk) ἀθῷος ἔσται· ὁ (= ho: de; bep lidw nom mann enk van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = h, το = to (de - het) δὲ (= de: tegenover, echter, nevensch voegw) μὴ (= mè: niet; ontkenning in zinnen die een wens, wil uitdrukken) χρείαν ἔχων δώσει δίκην, ἱνατί ἔλαβε καὶ (= kai: en; nevensch vw) εἰς (= eis: naar, tot ; vz van plaats, tijd) τί· ἐν (= en: in, tijdens, met; vz van plaats, tijd, middel) συνοχῇ δὲ (= de: tegenover, echter, nevensch voegw) γενόμενος ἐξετασθήσεται περὶ (= peri: over; vz , stam: p/v - r) ὧν ἔπραξε, καὶ (= kai: en; nevensch vw) οὐκ (= ouk: niet, partikel van ontkenning; ou + k omdat volgend woord met een klinker begint, ου - ουκ - ουχ = ou - ouk - ouch: niet) ἐξελεύσεται ἐκεῖθεν, μέχρις οὗ ἀποδῷ τὸν (= ton: de, bep lidw acc mann enk van het bep lidw ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het) ἔσχατον κοδράντην.
Commentaar: In Did 1,4 werd uitvoerig uit de Bergrede geciteerd. In Did 1,5 is dit eveneens het geval.

1.6 ἀλλὰ καὶ περὶ τούτου δὲ εἴρηται· Ἱδρωσάτω ἡ ἐλεημοσύνη· σου εἰς τὰς χεῖράς σου, μέχρις ἂν γνῷς, τίνι δῷς.
Vertaling: Maar hierover is ook gezegd: dat jouw aalmoes zwete in jouw handen, totdat je weet aan wie je geeft.
1,6 ἀλλὰ (= alla: maar, nevenschikkend vw van tegenstelling) καὶ (= kai: en; nevensch vw) περὶ (= peri: over; vz , stam: p/v - r) τούτου (= toutou: van dit; aanwijz vnw gen onz enk van het aanwijz vnw ουτος = houtos, αυτη = hautè, τουτο = touto: deze, dit, de d van aanwijzing: dat, Fr.: tu) δὲ εἴρηται· Ἱδρωσάτω ἡ (= hè: de; bep lidw nom vr enk van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = h, το = to (de - het) ἐλεημοσύνη· σου (= sou: van jou, u, pers vnw 2de pers gen enk van het pers vnv συ = su: jij. Lat.: tu, Fr.: tu) εἰς (= eis: naar, tot ; vz van plaats, tijd) τὰς χεῖράς σου (= sou: van jou, u, pers vnw 2de pers gen enk van het pers vnv συ = su: jij. Lat.: tu, Fr.: tu), μέχρις ἂν (= an; partikel bij de conjunct) γνῷς, τίνι δῷς.

2.A. Tekst

2.1 Δευτέρα δὲ ἐντολὴ τῆς διδαχῆς· 2 οὐ φονεύσεις, οὐ μοιχεύσεις, οὐ παιδοφθορήσεις, οὐ πορνεύσεις, οὐ κλέψεις, οὐ μαγεύσεις, οὐ φαρμακεύσεις, οὐ φονεύσεις τέκνον ἐν φθορᾷ· οὐδὲ γεννηθὲν ἀποκτενεῖς, οὐκ ἐπιθυμήσεις τὰ τοῦ πλησίον. 3 οὐκ ἐπιορκήσεις, οὐ ψευδομαρτυρήσεις, οὐ κακολογήσεις, οὐ μνησικακήσεις. 4 οὐκ ἔσῃ διγνώμων οὐδὲ δίγλωσσος· παγὶς γὰρ θανάτου ἡ διγλωσσία. 5 οὐκ ἔσται ὁ λόγος σου ψευδής, οὐ κενός, ἀλλὰ μεμεστωμένος πράξει. 6 οὐκ ἔσῃ πλεονέκτης οὐδὲ ἅρπαξ οὐδὲ ὑποκριτὴς οὐδὲ κακοήθης οὐδὲ ὑπερήφανος. οὐ λήψῃ βουλὴν πονηρὰν κατὰ τοῦ πλησίον σου. 7 οὐ μισήσεις πάντα ἄνθρώπον, ἀλλὰ οὓς μὲν ἐλέγξεις, περὶ δὲ ὧν προσεύξῃ, οὓς δὲ ἀγαπήσεις ὑπὲρ τὴν ψυχήν σου.

2.B. Woordanalyse

2.1 Δευτέρα δὲ ἐντολὴ τῆς διδαχῆς·
Vertaling: Bovendien het tweede gebod van de lering.
2.1 Δευτέρα (= deutera: tweede, bijv nw rangtelw nom vr enk van het bijv nw δευτερος = deuteros: tweede) δὲ (= de: tegenover, echter, nevensch vw) ἐντολὴ (= entolè: opdracht, gebod, zn nom vr enk) τῆς ( = tès: van de, bep lidw gen vr enk van het bep lidw ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het) διδαχῆς (= didachès: van de lering/onderrichting, zn gen vr enk van het zn διδαχη = didachè: lering, onderrichting; zie het wkw δι-δα-σκ-ω = di-da-sk-ô: leren, onderrichten. Lat: docere. Stam d - k/c)·

2.2 οὐ φονεύσεις, οὐ μοιχεύσεις, οὐ παιδοφθορήσεις, οὐ πορνεύσεις, οὐ κλέψεις, οὐ μαγεύσεις, οὐ φαρμακεύσεις, οὐ φονεύσεις τέκνον ἐν φθορᾷ· οὐδὲ γεννηθὲν ἀποκτενεῖς, οὐκ ἐπιθυμήσεις τὰ τοῦ πλησίον.
Vertaling: Jij zult niet doden, jij zult geen echtbreuk plegen, jij zult geen kinderen misbruiken, jij zult geen ontucht plegen, jij zult niet stelen, jij zult je onthouden van magie, jij zult je niet inlaten met kwakzaleverij. Jij zult geen abortus plegen, jij zult een boreling niey doden, Jij zult de bezittingen van je naaste niet begeren.
2.2 (1) οὐ (= ou: niet, partikel van ontkenning; ου - ουκ - ουχ = ou - ouk - ouch: niet) φονεύσεις (= foneuseis: jij zult moorden/doden, act ind fut 2de pers enk van het wkw φονευω: moorden, doden; wkw eindigend op -euô: van zn en bijv nw naar wkw: φονος -> φονευω: fonos -> foneuô: moord/dood -> moorden/doden),
(2) οὐ (= ou: niet, partikel van ontkenning; ου - ουκ - ουχ = ou - ouk - ouch: niet) μοιχεύσεις (= moicheuseis: jij zult echtbreuk plegen, act ind fut 2de pers enk van het wkw moicheuô: echtbreuk plegen; wkw eindigend op -euô: van zn en bijv nw naar wkw: μοιχος -> μοιχευω = moichos -> moicheuô: overspelige -> overspel plegen, echtbreuk plegen)
(3) οὐ (= ou: niet, partikel van ontkenning; ου - ουκ - ουχ = ou - ouk - ouch: niet) παιδοφθορήσεις (= paidofthorèseis: jij zult kinderen misbruiken, act ind fut 2de pers enk van het samengesteld wkw παιδοφθορεω = paidofthoreô: kinderen misbruiken; samengesteld wkw παιδο-φθορεω = paido-fthoreô: kinderen + verderven, misbruiken, vernietigen; wkw eindigend op -eô: van zn en bijv nw naar wkw: φθορος -> φθορεω= fthoros -> fthoreô: verderf, misbruik, vernietiging -> verderven, misbruiken),
(4) οὐ (= ou: niet, partikel van ontkenning; ου - ουκ - ουχ = ou - ouk - ouch: niet) πορνεύσεις (= porneuseis= jij zult ontucht bedrijven, act ind fut 2de pers enk van het wkw πορνευω: ontucht bedrijven; wkw eindigend op -euô: van zn en bijv nw naar wkw: πορνος -> πορνευω: pornos -> porneuô: ontuchtige -> ontucht bedrijven),
(5) οὐ (= ou: niet, partikel van ontkenning; ου - ουκ - ουχ = ou - ouk - ouch: niet) κλέψεις (= klepsès: jij zult stelen; wkw act ind fut 2de pers enk van het wkw κλεπτω = kleptô: stelen)
(6) οὐ (= ou: niet, partikel van ontkenning; ου - ουκ - ουχ = ou - ouk - ouch: niet) μαγεύσεις (= mageuseis: jij zult magie beoefenen; wkw act ind fut 2de pers enk van het wkw μαγεύω = mageuô: magie bedrijven),
(7) οὐ (= ou: niet, partikel van ontkenning; ου - ουκ - ουχ = ou - ouk - ouch: niet) φαρμακεύσεις (= farmakeuseis: jij zult geen toverkunsten gebruiken; wkw act ind fut 2de pers enk van het wkw φαρμακεύω = farmakeuô: toverkunsten gebruiken),
(8) οὐ (= ou: niet, partikel van ontkenning; ου - ουκ - ουχ = ou - ouk - ouch: niet) φονεύσεις (= foneuseis: jij zult moorden/doden, act ind fut 2de pers enk van het wkw φονευω: moorden, doden; wkw eindigend op -euô: van zn en bijv nw naar wkw: φονος -> φονευω: fonos -> foneuô: moord/dood -> moorden/doden) τέκνον ἐν (= en: in, tijdens, met; vz van plaats, tijd, middel) φθορᾷ (= fthora: door misbruik; zn dat vr enk van het zn φθορα = fthora: verderf, misbruik, vernietiging)·
(9) οὐδὲ (= oude: noch, partikel van ontkenning, οὐδὲ - οὐδ': noch < οὐ-δὲ = ou-de: niet toch -> toch) γεννηθὲν ἀποκτενεῖς,
(10) οὐκ (= ouk: niet, partikel van ontkenning; ou + k omdat volgend woord met een klinker begint, ου - ουκ - ουχ = ou - ouk - ouch: niet) ἐπιθυμήσεις τὰ τοῦ (= tou: van de, bep lidw gen mann enk van het bep lidw ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het) πλησίον (= plèsion: nabij, naaste, bijv nw acc mann enk van het bijv nw πλησιον = plèsion: nabij, naaste).
Commentaar:
- Er worden tien verboden opgesomd. De meeste gaan terug op de tien geboden (Ex 20,13-17; Dt 5,17-21).
- In Did 2,2 luidt het verbod: jij zult niet moorden. In 3,2 wordt verder uitgelegd wat tot moorden leidt. In Did 5,1 staat moorden op de eerste plaats van een reeks kwade dingen.
- Did 2,2 (1): Mt 5,21; Mt 19,18; Rom 12,9; Jak 2,11. (2) Mt 5,21; Mt 19,18; Rom 12,9; Jak 2,11. (3) Kindermisbruik staat tussen echtbreuk plegen en ontucht bedrijven. Het gaat over sexueeel misbruik. Het staat op de derde plaats, na moord en overspel.

2.3 οὐκ ἐπιορκήσεις, οὐ ψευδομαρτυρήσεις, οὐ κακολογήσεις, οὐ μνησικακήσεις.
Vertaling: Jij zult niet zweren bij; jij zultgeen leugenachtig getuigenis geven; jij zult geen kwaadspreken; jij zult niet haatdragend zijn.
2.3 οὐκ (= ouk: niet, partikel van ontkenning; ou + k omdat volgend woord met een klinker begint, ου - ουκ - ουχ = ou - ouk - ouch: niet) ἐπιορκήσεις (= epiorkèseis: jij zult zweren bij; wkw act ind fut 2de pers enk van het wkw ἐπιορκεω = epiorkeô: zweren bij),
οὐ (= ou: niet, partikel van ontkenning; ου - ουκ - ουχ = ou - ouk - ouch: niet) ψευδομαρτυρήσεις (= pseudomarturèseis: jij zult leugenachtig getuigen; wkw act ind fut 2de pers enk van het wkw ψευδομαρτυρεω = pseudomartureô: leugenachtig / vals getuigen),
οὐ (= ou: niet, partikel van ontkenning; ου - ουκ - ουχ = ou - ouk - ouch: niet) κακολογήσεις (= kakologèseis: jij zult kwaadspreken; wkw act ind fut 2de pers enk van het wkw κακολογεω =kakalogeô: kwaad spreken),
οὐ (= ou: niet, partikel van ontkenning; ου - ουκ - ουχ = ou - ouk - ouch: niet) μνησικακήσεις (= mnèsikakèseis: jij zult haatdragend zijn; wkw act ind fut 2de pers enk van het wkw μνησικακεω = het geleden onrecht blijven gedenken, haatdragend zijn).
Commentaar:

2.4
2.4 οὐκ (= ouk: niet, partikel van ontkenning; ou + k omdat volgend woord met een klinker begint, ου - ουκ - ουχ = ou - ouk - ouch: niet) ἔσῃ (= esè: jij zult zijn; wkw act ind fut 2de pers enk van het wkw ειμι: zijn; stam: es-; zie Ned:: is; Lat: esse).διγνώμων
οὐδὲ (= oude: noch, partikel van ontkenning, οὐδὲ - οὐδ': noch < οὐ-δὲ = ou-de: niet toch -> toch) δίγλωσσος·
παγὶς γὰρ (= gar: want, nevenschikkend vw van reden; Fr.: car) θανάτου ἡ (= hè: de; bep lidw nom vr enk van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = h, το = to (de - het) διγλωσσία.

2.5
2.5 οὐκ (= ouk: niet, partikel van ontkenning; ou + k omdat volgend woord met een klinker begint, ου - ουκ - ουχ = ou - ouk - ouch: niet) ἔσται ὁ (= ho: de; bep lidw nom mann enk van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = h, το = to (de - het) λόγος σου (= sou: van jou, u, pers vnw 2de pers gen enk van het pers vnv συ = su: jij. Lat.: tu, Fr.: tu) ψευδής,
οὐ (= ou: niet, partikel van ontkenning; ου - ουκ - ουχ = ou - ouk - ouch: niet) κενός, ἀλλὰ (= alla: maar, nevenschikkend vw van tegenstelling) μεμεστωμένος πράξει.

2.6
2.6 οὐκ (= ouk: niet, partikel van ontkenning; ou + k omdat volgend woord met een klinker begint, ου - ουκ - ουχ = ou - ouk - ouch: niet) ἔσῃ (= esè: jij zult zijn; wkw act ind fut 2de pers enk van het wkw ειμι: zijn; stam: es-; zie Ned:: is; Lat: esse). πλεονέκτης
οὐδὲ (= oude: noch, partikel van ontkenning, οὐδὲ - οὐδ': noch < οὐ-δὲ = ou-de: niet toch -> toch) ἅρπαξ
οὐδὲ (= oude: noch, partikel van ontkenning, οὐδὲ - οὐδ': noch < οὐ-δὲ = ou-de: niet toch -> toch) ὑποκριτὴς οὐδὲ (= oude: noch, partikel van ontkenning, οὐδὲ - οὐδ': noch < οὐ-δὲ = ou-de: niet toch -> toch) κακοήθης
οὐδὲ (= oude: noch, partikel van ontkenning, οὐδὲ - οὐδ': noch < οὐ-δὲ = ou-de: niet toch -> toch) ὑπερήφανος.
οὐ (= ou: niet, partikel van ontkenning; ου - ουκ - ουχ = ou - ouk - ouch: niet) λήψῃ βουλὴν πονηρὰν κατὰ (= kata: van... naar beneden, volgens, vz) τοῦ (= tou: van de, bep lidw gen mann enk van het bep lidw ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het) πλησίον (= plèsion: nabij, naaste, bijv nw acc mann enk van het bijv nw πλησιον = plèsion: nabij, naaste) σου (= sou: van jou, u, pers vnw 2de pers gen enk van het pers vnv συ = su: jij. Lat.: tu, Fr.: tu).

2.7 οὐ μισήσεις πάντα ἄνθρώπον, ἀλλὰ οὓς μὲν ἐλέγξεις, περὶ δὲ ὧν προσεύξῃ, οὓς δὲ ἀγαπήσεις ὑπὲρ τὴν ψυχήν σου.
Vertaling: Jij zult geen enkele mens haten,
2.7 οὐ (= ou: niet, partikel van ontkenning; ου - ουκ - ουχ = ou - ouk - ouch: niet) μισήσεις (= misèseis: jij zult haten; wkw act ind fut 2de pers enk van het wkw μισεω = miseô: haten) πάντα (= panta: ieder of alles; onbep vnw, bv nw acc mann enk of nom en acc onz mv van het bv nw πᾶς = pas: ieder) ἄνθρώπον (= anthrôpon: mens; zn acc mann enk van het zn ανθρωπος = anthrôpos: mens), ἀλλὰ (= alla: maar, nevenschikkend vw van tegenstelling) οὓς μὲν (= men: wel, enerzijds, partikel om een zwakke tegenstelling uit te drukken) ἐλέγξεις, περὶ (= peri: over; vz , stam: p/v - r) δὲ (= de: tegenover, echter, nevensch voegw) ὧν προσεύξῃ, οὓς δὲ ἀγαπήσεις (= agapèseis: jij zult beminnen, wkw act ind fut 2de pers enk van het wkw. αγαπαω = agapaô: liefhebben; zie Hebr.: אָהַב = ´âhabh. Stam: '/a -g/h - p/b) ὑπὲρ (= huper: ten voordele van, omwille van; vz; Lat.: super. Ned.: over, boven) τὴν (= tèn; bep lidw acc vr enk van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = hè, το = to: de - het) ψυχήν σου (= sou: van jou, u, pers vnw 2de pers gen enk van het pers vnv συ = su: jij. Lat.: tu, Fr.: tu)

3.E. Commentaar

In 2.3 zijn er 10 verboden.

3. A. Tekst

3.1 Τέκνον μου, φεῦγε ἀπὸ παντὸς πονηροῦ καὶ ἀπὸ παντὸς ὁμοίου αὐτοῦ. 2 μὴ γίνου ὀργίλος, ὁδηγεῖ γὰρ ἡ ὀργὴ πρὸς τὸν φόνον, μηδὲ ζηλωτὴς μηδὲ ἐριστικὸς μηδὲ θυμικός· ἐκ γὰρ τούτων ἁπάντων φόνοι γεννῶνται. 3 τέκνον μου, μὴ γίνου ἐπιθυμητής, ὁδηγεῖ γὰρ ἡ ἐπιθυμία πρὸς τὴν πορνείαν, μηδὲ αἰσχρολόγος μηδὲ ὑψηλόφθαλμος· ἐκ γὰρ τούτων ἁπάντων μοιχεῖαι γεννῶνται. 4 τέκνον μου, μὴ γίνου οἰωνοσκόπος, ἐπειδὴ ὁδηγεῖ εἰς τὴν εἰδωλολατρίαν, μηδὲ ἐπαοιδὸς μηδὲ μαθηματικὸς μηδὲ περικαθαίρων, μηδὲ θέλε αὐτὰ βλέπειν· ἐκ γὰρ τοῦτων ἁπάντων εἰδωλολατρία γεννᾶται. 5 τέκνον μου, μή γίνου ψεύστης, ἐπειδὴ ὁδηγεῖ τὸ ψεῦσμα εἰς τὴν κλοπήν, μηδὲ φιλάργυρος μηδὲ κενόδοξος· ἐκ γὰρ τούτων ἁπάντων κλοπαὶ γεννῶνται. 6 τέκνον μου, μὴ γίνου γόγγυσος, ἐπειδὴ ὁδηγεῖ εἰς τὴν βλασφημίαν, μηδὲ αὐθάδης μηδὲ πονηρόφρων· ἐκ γὰρ τούτων ἁπάντων βλασφημίαι γεννῶνται. 7 ἴσθι δὲ πραΰς, ἐπεὶ οἱ πραεῖς κληρονομήσουσι τὴν γῆν. 8 γίνου μακρόθυμος καὶ ἐλεήμων καὶ ἄκακος καὶ ἡσύχιος καὶ ἀγαθὸς καὶ τρέμων τοὺς λόγους διὰ παντός, οὓς ἤκουσας. 9 οὐχ ὑψώσεις σεαυτὸν οὐδὲ δώσεις τῇ ψυχῇ σου θράσος. οὐ κολληθήσεται ἡ ψυχή σου μετὰ ὑψηλῶν, ἀλλὰ μετὰ δικαίων καὶ ταπεινῶν ἀναστραφήσῃ. τὰ συμβαίνοντά σοι ἐνεργήματα ὡς ἀγαθὰ προσδέξῃ, εἰδὼς ὅτι ἄτερ θεοῦ οὐδὲν γίνεται.

3.B. Vertaling, woordanalyse en commentaar

3,3,1. Τέκνον μου, φεῦγε ἀπὸ παντὸς πονηροῦ καὶ ἀπὸ παντὸς ὁμοίου αὐτοῦ.
Vertaling: Mijn kind, vlucht voor alle kwaad en voor elke soort van het kwade.
3.1 Τέκνον (= teknon: kind; nom + voc + acc onz enk; zie wkw τικτω = tiktô: baren, bevallen) μου (= mou: van mij; pers vnw 1ste pers gen mann enk bij het pers vnw εγω = egô: ik - mij), φεῦγε (= feuge: vlucht; wkw act imperat praes 2de pers enk van het wkw φευγω = feugô. vluchten) ἀπὸ (= apo: weg van, vanaf; vz van plaats, nl verwijdering; afkorτing απ' = ap' : vóór een niet-aangeblazen klinker en αφ' = af': vóór een aangeblazen klinker) παντὸς (= pantos: van elk; bv nw gen mann en onz enk van het bv nw πᾶς = pas: ieder, elk) πονηροῦ (= ponèrou: van het slechte; bv nw gen onz enk van het bv nw πονηρος = ponèros: slecht; vaak zelfstandig gebruikt: het slechte) καὶ (= kai: en; nevensch vw) ἀπὸ (= apo: weg van, vanaf; vz van plaats, nl verwijdering; afkorτing απ' = ap' : vóór een niet-aangeblazen klinker en αφ' = af': vóór een aangeblazen klinker) παντὸς (= pantos: van elk; bv nw gen mann en onz enk van het bv nw πᾶς = pas: ieder, elk) ὁμοίου (= homoiou: gelijkends; bv nw gen mann + onz enk van het bv nw ὁμοίος = homoios: gelijkend, gelijklaardig) αὐτοῦ (= autou: van hem of van het; pers vnw 3de pers gen mann of onz enk van het pers vnw 3de pers enk: αυτος - αυτη - αυτο: autos - autè - auto: hij - zij - het).
Commentaar: De gelijkenis met 1 Tess 5,22 is groot. In Did staat het werkwoord achteraan en is er een dubbele bepaling bij het werkwoord. 1 Tess 5,22: van elke soort kwaad onthoudt jullie.
- Hierop volgt een reeks van 5 verboden rond moord, echtbreuk, beeldendienst, diefstal en godslastering.

3, 2 μὴ γίνου ὀργίλος, ὁδηγεῖ γὰρ ἡ ὀργὴ πρὸς τὸν φόνον, μηδὲ ζηλωτὴς μηδὲ ἐριστικὸς μηδὲ θυμικός· ἐκ γὰρ τούτων ἁπάντων φόνοι γεννῶνται.
Vertaling: 3,2. Word niet toornig, want de toorn is de weg die leidt naar de moord; word noch naijverig, noch twistziek, noch humeurig, want uit dit alles komen moorden voort.
3.2 μὴ (= mè: niet; ontkenning in zinnen die een wens, wil uitdrukken) γίνου (= ginou: word, wees; wkw med imperat praes 2de pers enk van het wkw γινομαι = ginomai: gebeuren, worden; stam gen) (1) ὀργίλος (= orgilos: driftig, toornig; bv nw nom mann enk),
ὁδηγεῖ (= hodègei: hij baant de weg naar, hij leidt; wkw act ind praes 3de pers enk van het wkw ὁδηγεω = hopègeô: naar de weg voeren, leiden) γὰρ (= gar: want, nevenschikkend vw van reden; Fr.: car) (= hè: de; bep lidw nom vr enk van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = h, το = to (de - het) (1a) ὀργὴ (= orgè: woede, toorn; zn nw nom vr enk) πρὸς (= pros: naar, bij, vz) τὸν (= ton: de, bep lidw acc mann enk van het bep lidw ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het) (2a) φόνον (= fonon: moord; zn acc mann enk van het zn φονος = fonos: moord),
μηδὲ (= mède: niet echter < mè: niet, ontkenning bij conjunct. en imperat. + de = de: echter, lichte tegenstellingp; partikel) (2) ζηλωτὴς (= zèlôtès: naijverig; bv nw nom mann enk)
μηδὲ (= mède: niet echter < mè: niet, ontkenning bij conjunct. en imperat. + de = de: echter, lichte tegenstellingp; partikel) (3) ἐριστικὸς (= eristikos: twistziek, ruziemakend; bv nw nom mann enk)
μηδὲ (= mède: niet echter < mè: niet, ontkenning bij conjunct. en imperat. + de = de: echter, lichte tegenstellingp; partikel) (4) θυμικός (= thumikos: hartstochtelijk, humeurig; zn nom mann enk)·
ἐκ (= ek of εξ = ex: uit, + gen: vz) γὰρ (= gar: want, nevenschikkend vw van reden; Fr.: car) τούτων (= toutôn: van deze; aanwijz vnw gen mann of onz mv van het aanwijz vnw ουτος = houtos, αυτη = hautè, τουτο = touto: deze, dit, de d van aanwijzing: dat, Fr.: tu) ἁπάντων (= hapantôn: van alle dingen; onbep vnw gen mann + onz mv van het onbep vnw ἁπας = hapas: ieder, allen, alles) φόνοι (= fonoi: moorden; zn nom mann mv van het zn φονος = fonos: moord) γεννῶνται (= gennôntai: zij komen voort; wkw med / pass ind praes 3de pers mv van het wkw γενναω: voortbrengen, verwekken, maken).
Commentaar: Did 3,2 gaat nader in op wat tot moorden leidt: het eerste verbod in de reeks (zie Did 2,2). De opbouw is telkens tweeledig. 1ste deel: ... leidt tot... 2de deel: uit al deze dingen komen voort...In Mt 5,21 wordt gezegd: jij zult niet moorden. In Mt 5,22 wordt dit gelinkt aan toorn. Van moord tot moorden.
-
- ὁδηγεῖ (= hodègei: hij leidt; wkw act ind praes 3de pers enk van het wkw ὁδηγεω = hopègeô: naar de weg voeren, leiden) komt 5X voor: in Did 3,2; 3,3; 3,4; 3,5 en 3,6.
- ὀργ- (= org- : woede, toorn; 2X in Did 3,2 en 1X in Did 15,3).
- γεννῶνται (= gennôntai: zij komen voort; wkw med / pass ind praes 3de pers mv van het wkw γενναω: voortbrengen, verwekken, maken) komt 4X voor: in Did 3,2; 3,3; 3,5 en 3,6.

3,3 τέκνον μου, μὴ γίνου ἐπιθυμητής, ὁδηγεῖ γὰρ ἡ ἐπιθυμία πρὸς τὴν πορνείαν, μηδὲ αἰσχρολόγος μηδὲ ὑψηλόφθαλμος· ἐκ γὰρ τούτων ἁπάντων μοιχεῖαι γεννῶνται.
Vertaling: Mijn kind, word geen begeerder, want de begeerlijkheid is de weg die leidt naar de ontucht, spreek geen schunnige taal, noch vanuit de hoogte kijkend; want uit die dingen komen echtbreuken voort.
3,3 τέκνον (= teknon: kind; nom + voc + acc onz enk; zie wkw τικτω = tiktô: baren, bevallen) μου (= mou: van mij; pers vnw 1ste pers gen mann enk bij het pers vnw εγω = egô: ik - mij), μὴ (= mè: niet; ontkenning in zinnen die een wens, wil uitdrukken) γίνου (= ginou: word, wees; wkw med imperat praes 2de pers enk van het wkw γινομαι = ginomai: gebeuren, worden; stam gen) (5) ἐπιθυμητής (= epithumètès: iemand die begeert; zn nom mann enk),
ὁδηγεῖ (= hodègei: hij leidt; wkw act ind praes 3de pers enk van het wkw ὁδηγεω = hopègeô: naar de weg voeren, leiden) γὰρ (= gar: want, nevenschikkend vw van reden; Fr.: car) (= hè: de; bep lidw nom vr enk van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = h, το = to (de - het) (3a) ἐπιθυμία (= epithumia: begeerlijkheid; zn nom vr enk) πρὸς (= pros: naar, bij, vz) τὴν (= tèn; bep lidw acc vr enk van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = hè, το = to: de - het) (4a) πορνείαν (= porneian: ontucht, overspel; zn acc vr enk van het zn πορνεία = porneia: ontucht),
μηδὲ (= mède: niet echter < mè: niet, ontkenning bij conjunct. en imperat. + de = de: echter, lichte tegenstellingp; partikel) (6) αἰσχρολόγος (= aischrologos: schandelijke taal sprekend; zn nom mann enk)
μηδὲ (= mède: niet echter < mè: niet, ontkenning bij conjunct. en imperat. + de = de: echter, lichte tegenstellingp; partikel) (7) ὑψηλόφθαλμος (= hupsèlofthalmos: uit de hoogte kijkend, hoogmoedig; zn nom mann enk)·
ἐκ (= ek of εξ = ex: uit, + gen: vz) γὰρ (= gar: want, nevenschikkend vw van reden; Fr.: car) τούτων (= toutôn: van deze; aanwijz vnw gen mann of onz mv van het aanwijz vnw ουτος = houtos, αυτη = hautè, τουτο = touto: deze, dit, de d van aanwijzing: dat, Fr.: tu) ἁπάντων (= hapantôn: van alle dingen; onbep vnw gen mann + onz mv van het onbep vnw ἁπας = hapas: ieder, allen, alles) (5a) μοιχεῖαι (= moicheiai: echtbreuken; zn acc vr mv vanhet zn μοιχεῖα = moicheia: echtbreuk) γεννῶνται (= gennôntai: zij komen voort; wkw med / pass ind praes 3de pers mv van het wkw γενναω: voortbrengen, verwekken, maken).
Commentaar: We zien hetzelfde schema als in Did 3,1-2 en hetzelfde schema zal nog verder volgen. Het betreft het tweede verbod van de 2de reeks van de decaloog (10 geboden). Van overspel naar echtbreuken ( 1 - 2)
- ὁδηγεῖ (= hodègei: hij leidt; wkw act ind praes 3de pers enk van het wkw ὁδηγεω = hopègeô: naar de weg voeren, leiden) komt 5X voor: in Did 3,2; 3,3; 3,4; 3,5 en 3,6.
- γεννῶνται (= gennôntai: zij komen voort; wkw med / pass ind praes 3de pers mv van het wkw γενναω: voortbrengen, verwekken, maken) komt 4X voor: in Did 3,2; 3,3; 3,5 en 3,6.

3,4 τέκνον μου, μὴ γίνου οἰωνοσκόπος, ἐπειδὴ ὁδηγεῖ εἰς τὴν εἰδωλολατρίαν, μηδὲ ἐπαοιδὸς μηδὲ μαθηματικὸς μηδὲ περικαθαίρων, μηδὲ θέλε αὐτὰ βλέπειν· ἐκ γὰρ τοῦτων ἁπάντων εἰδωλολατρία γεννᾶται.
Vertaling: Mijn kind, word geen vogelwichelaar, vermits het is de weg naar de afgodendienst, noch een bezweerder, noch een sterrenwichelaar, noch een reiniger, wil dergelijke niet het bekijken; want uit al die dingen komt afgodendiensten voort.
3.4 τέκνον (= teknon: kind; nom + voc + acc onz enk; zie wkw τικτω = tiktô: baren, bevallen) μου (= mou: van mij; pers vnw 1ste pers gen mann enk bij het pers vnw εγω = egô: ik - mij), μὴ (= mè: niet; ontkenning in zinnen die een wens, wil uitdrukken) γίνου (= ginou: word, wees; wkw med imperat praes 2de pers enk van het wkw γινομαι = ginomai: gebeuren, worden; stam gen) (8) οἰωνοσκόπος ( (= oiônoskopos: vogelwichelaar; zn nom mann enk),
ἐπειδὴ (= epeidè: omdat immers; onderschikkend vw) ὁδηγεῖ (= hodègei: hij leidt; wkw act ind praes 3de pers enk van het wkw ὁδηγεω = hopègeô: naar de weg voeren, leiden) εἰς (= eis: naar, tot ; vz van plaats, tijd) τὴν (= tèn; bep lidw acc vr enk van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = hè, το = to: de - het) (6a) εἰδωλολατρίαν (= eidôlolatrian: beeldendienst, afgodendienst; zn acc vr enk van het zn εἰδωλολατρία = eidôlolatria: beeldendienst, afgodendienst),
μηδὲ (= mède: niet echter < mè: niet, ontkenning bij conjunct. en imperat. + de = de: echter, lichte tegenstellingp; partikel) (9) ἐπαοιδὸς (= epaoidos: bezweerder; zn nom mann enk)
μηδὲ (= mède: niet echter < mè: niet, ontkenning bij conjunct. en imperat. + de = de: echter, lichte tegenstellingp; partikel) (10) μαθηματικὸς (= mathèmatikos: wiskundige, sterrenkundige, sterrenwichelaar; zn nom mann enk)
μηδὲ (= mède: niet echter < mè: niet, ontkenning bij conjunct. en imperat. + de = de: echter, lichte tegenstellingp; partikel) (11) περικαθαίρων (= perikathairôn: reiniger, ontsmetter? wkw act part praes nom mann enk van het wkw περικαθαίρω = perikathairô: rondom reinigen)
μηδὲ (= mède: niet echter < mè: niet, ontkenning bij conjunct. en imperat. + de = de: echter, lichte tegenstellingp; partikel) (12) θέλε (thele: wil; wkw act imperat praes 2de pers enk van het wkw θελω = thelô: willen) αὐτὰ (= auta: hen; pers vnw nom en acc onz mv van het pers vnw 3de pers enk: αυτος - αυτη - αυτο: autos - autè - auto: hij - zij - het) βλέπειν (= blepein: te zien; wkw act inf praes van het wkw βλεπω = blepô: kijken, zien)· ἐκ (= ek of εξ = ex: uit, + gen: vz) γὰρ (= gar: want, nevenschikkend vw van reden; Fr.: car) τοῦτων (= toutôn: van deze; aanwijz vnw gen mann of onz mv van het aanwijz vnw ουτος = houtos, αυτη = hautè, τουτο = touto: deze, dit, de d van aanwijzing: dat, Fr.: tu) ἁπάντων (= hapantôn: van alle dingen; onbep vnw gen mann + onz mv van het onbep vnw ἁπας = hapas: ieder, allen, alles) εἰδωλολατρία (= eidôlolatria: beeldendienst, afgodendienst; zn nom vr enk) γεννᾶται (= gennatai: hij komt voort; wkw med / pass ind praes 3de pers enk van het wkw γενναω: voortbrengen, verwekken, maken).
Commentaar: Hetzelfde schema als in Did 3,1-2 en Did 3,3. Maar het lijkt een inlassing betreffende de beeldendienst / afgodendienst. Het heeft met zien (en horen) te maken. Het zou betekenen dat men de toekomst kan voorspellen of invloed erop kan uitoefenen buiten de dienst aan JHWH. Er zou een verwijzing kunnen zijn naar Dt 18,10-11: Laat er bij jou niemand worden gevonden die zijn zoon of dochter door het vuur laat gaan; die waarzeggingen zegt, die wolken wichelt, slangen kijkt of giftige magie bedrijft; 11 die met banspreuken bant,- die een schim uitvraagt, een 'allesweter', of iemand die het zoekt bij de gestorvenen (volgens de Naardense Bijbel).
- ἐπειδὴ (= epeidè: omdat immers; onderschikkend vw) komt 3X voor: in Did 3,4; 3,5 en 3,6.
- ὁδηγεῖ (= hodègei: hij leidt; wkw act ind praes 3de pers enk van het wkw ὁδηγεω = hopègeô: naar de weg voeren, leiden) en γεννῶνται (gennôntai: zij komen voort; wkw med / pass ind praes 3de pers mv van het wkw γενναω: voortbrengen, verwekken, maken) komt 5X voor: in Did 3,2; 3,3; 3,4; 3,5 en 3,6.

3,5 τέκνον μου, μή γίνου ψεύστης, ἐπειδὴ ὁδηγεῖ τὸ ψεῦσμα εἰς τὴν κλοπήν, μηδὲ φιλάργυρος, μηδὲ κενόδοξος· ἐκ γὰρ τούτων ἁπάντων κλοπαὶ γεννῶνται.
Vertaling: Mijn kind, word geen leugenaar, vermits de leugen de weg is tot de diefstal, noch hebzuchtig, noch roemzuchtig; want uit al deze dingen komen diefstallen voort.
3.5 τέκνον (= teknon: kind; nom + voc + acc onz enk; zie wkw τικτω = tiktô: baren, bevallen) μου (= mou: van mij; pers vnw 1ste pers gen mann enk bij het pers vnw εγω = egô: ik - mij), μή (= mè: niet; partikel van ontkenning in zinnen die niet in de indicatief staan) γίνου (= ginou: word, wees; wkw med imperat praes 2de pers enk van het wkw γινομαι = ginomai: gebeuren, worden; stam gen) ψεύστης (= pseustès: leugenaar, leugenachtig; zn nom mann enk),
ἐπειδὴ (= epeidè: omdat immers; vw) ὁδηγεῖ (= hodègei: hij leidt; wkw act ind praes 3de pers enk van het wkw ὁδηγεω = hopègeô: naar de weg voeren, leiden) τὸ (= to: het, bep lidw nom en acc onz enk van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = h, το = to (de - het) ψεῦσμα (= pseusma: leugen; zn nom mann enk) εἰς (= eis: naar, tot ; vz van plaats, tijd) τὴν (= tèn; bep lidw acc vr enk van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = hè, το = to: de - het) κλοπήν (= klopèn: diefstal; zn acc vr enk van het zn κλοπή = klopè: diefstal),
μηδὲ (= mède: niet echter < mè: niet, ontkenning bij conjunct. en imperat. + de = de: echter, lichte tegenstellingp; partikel) φιλάργυρος (= filarguros: geldminnend, hebzuchtig; bv nw nom mann enk)
μηδὲ (= mède: niet echter < mè: niet, ontkenning bij conjunct. en imperat. + de = de: echter, lichte tegenstellingp; partikel) κενόδοξος·(= kenodoksos: roemzuchtig; bv nw nom mann enk)
ἐκ (= ek of εξ = ex: uit, + gen: vz) γὰρ (= gar: want, nevenschikkend vw van reden; Fr.: car) τούτων (= toutôn: van deze; aanwijz vnw gen mann of onz mv van het aanwijz vnw ουτος = houtos, αυτη = hautè, τουτο = touto: deze, dit, de d van aanwijzing: dat, Fr.: tu) ἁπάντων (= hapantôn: van alle dingen; onbep vnw gen mann + onz mv van het onbep vnw ἁπας = hapas: ieder, allen, alles) κλοπαὶ (= klopai: diefstallen; zn nom mann mv van het zn κλοπή = klopè: diefstal) γεννῶνται (gennôntai: zij komen voort; wkw med / pass ind praes 3de pers mv van het wkw γενναω: voortbrengen, verwekken, maken).
Commentaar: Hetzelfde schema als in Did 3,1-2, 3,3, 3,4. Nu komt de derde van de tweede reeks van de decaloog (tien geboden) aan bod: jij zult niet stelen.
- ἐπειδὴ (= epeidè: omdat immers; onderschikkend vw) komt 3X voor: in Did 3,4; 3,5 en 3,6.
- ὁδηγεῖ (= hodègei: hij leidt; wkw act ind praes 3de pers enk van het wkw ὁδηγεω = hopègeô: naar de weg voeren, leiden) komt 5X voor: in Did 3,2; 3,3; 3,4; 3,5 en 3,6.
- γεννῶνται (= gennôntai: zij komen voort; wkw med / pass ind praes 3de pers mv van het wkw γενναω: voortbrengen, verwekken, maken) komt 4X voor: in Did 3,2; 3,3; 3,5 en 3,6.

3,6 τέκνον μου, μὴ γίνου γόγγυσος, ἐπειδὴ ὁδηγεῖ εἰς τὴν βλασφημίαν, μηδὲ αὐθάδης μηδὲ πονηρόφρων· ἐκ γὰρ τούτων ἁπάντων βλασφημίαι γεννῶνται.
Vertaling: Mijn kind, word geen brombeer, want het is de weg naar de godslastering, noch zelfingenomen, noch kwaddenkend, want uit al deze dingen komen godslasteringen voort.
3.6 τέκνον (= teknon: kind; nom + voc + acc onz enk; zie wkw τικτω = tiktô: baren, bevallen) μου (= mou: van mij; pers vnw 1ste pers gen mann enk bij het pers vnw εγω = egô: ik - mij), μὴ (= mè: niet; ontkenning in zinnen die een wens wil uitdrukken) γίνου (= ginou: word, wees; wkw med imperat praes 2de pers enk van het wkw γινομαι = ginomai: gebeuren, worden; stam gen) γόγγυσος (= goggusos: brommend, morrend; bv nw nom mann enk),
ἐπειδὴ (= epeidè: omdat immers; vw) ὁδηγεῖ (= hodègei: hij leidt; wkw act ind praes 3de pers enk van het wkw ὁδηγεω = hopègeô: naar de weg voeren, leiden) εἰς (= eis: naar, tot ; vz van plaats, tijd) τὴν (= tèn; bep lidw acc vr enk van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = hè, το = to: de - het) βλασφημίαν (= blasfèmian: 'gods'lastering; zn acc vr enk van het zn βλασφημία = blasfèmia: 'gods'lastering, lasterspreken),
μηδὲ (= mède: niet echter < mè: niet, ontkenning bij conjunct. en imperat. + de = de: echter, lichte tegenstellingp; partikel) αὐθάδης (= auth-adès: met zichzelf ingenomen, eigengereid; bv nw nom mann enk)
μηδὲ (= mède: niet echter < mè: niet, ontkenning bij conjunct. en imperat. + de = de: echter, lichte tegenstelling; partikel) πονηρόφρων (= ponèrofrôn: slecht-/kwaaddenkend; bv nw nom mann enk) ·
ἐκ (= ek of εξ = ex: uit, + gen: vz) γὰρ (= gar: want, nevenschikkend vw van reden; Fr.: car) τούτων (= toutôn: van deze; aanwijz vnw gen mann of onz mv van het aanwijz vnw ουτος = houtos, αυτη = hautè, τουτο = touto: deze, dit, de d van aanwijzing: dat, Fr.: tu) ἁπάντων (= hapantôn: van alle dingen; onbep vnw gen mann + onz mv van het onbep vnw ἁπας = hapas: ieder, allen, alles) βλασφημίαι γεννῶνται (gennôntai: zij komen voort; wkw med / pass ind praes 3de pers mv van het wkw γενναω: voortbrengen, verwekken, maken).
Commentaar. Tijdens de tocht door de woestijn morde het volk vaak tegen Mozes. In Did 3,1 staat: vlucht weg van alle slecht; in Did 3,6: wees noch slecht-/ kwaaddenkend. In Mt 9,1-8 // Mc 2,1-12 lezen we in Mt 9,4 lezen we ponèra: slechte dingen. Zondenvergeving door Jezus wordt door de Schriftgeleerden gezien als een godslastering.
- ἐπειδὴ (= epeidè: omdat immers; onderschikkend vw) komt 3X voor: in Did 3,4; 3,5 en 3,6.
- ὁδηγεῖ (= hodègei: hij leidt; wkw act ind praes 3de pers enk van het wkw ὁδηγεω = hopègeô: naar de weg voeren, leiden) komt 5X voor: in Did 3,2; 3,3; 3,4; 3,5 en 3,6.
- γεννῶνται (= gennôntai: zij komen voort; wkw med / pass ind praes 3de pers mv van het wkw γενναω: voortbrengen, verwekken, maken) komt 4X voor: in Did 3,2; 3,3; 3,5 en 3,6.
- Slecht denken mondt uit in 'gods'lastering in het hart, tot godslastering die in woorden wordt geuit.

7 ἴσθι δὲ πραΰς, ἐπεὶ οἱ πραεῖς κληρονομήσουσι τὴν γῆν.
Vertaling.

3.7 ἴσθι δὲ (= de: tegenover, echter, nevensch voegw) πραΰς, ἐπεὶ οἱ (= hoi: de; bep lidw nom mann mv van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = hè, το = to: de - het) πραεῖς κληρονομήσουσι τὴν (= tèn; bep lidw acc vr enk van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = hè, το = to: de - het) γῆν.
Vertaling:
-

8 γίνου μακρόθυμος καὶ ἐλεήμων καὶ ἄκακος καὶ ἡσύχιος καὶ ἀγαθὸς καὶ τρέμων τοὺς λόγους διὰ παντός, οὓς ἤκουσας.
Vertaling:
-

3.8 γίνου (= ginou: word, wees; wkw med imperat praes 2de pers enk van het wkw γινομαι = ginomai: gebeuren, worden; stam gen) μακρόθυμος καὶ (= kai: en; nevensch vw) ἐλεήμων καὶ (= kai: en; nevensch vw) ἄκακος καὶ (= kai: en; nevensch vw) ἡσύχιος καὶ (= kai: en; nevensch vw) ἀγαθὸς καὶ (= kai: en; nevensch vw) τρέμων (trillen, vrezen) τοὺς (= tous: de; bep lidw acc mann mv van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = h, το = to: de - het) λόγους διὰ (= dia: met behulp van, wegens, omwille van; vz) παντός, οὓς ἤκουσας.

9 οὐχ ὑψώσεις σεαυτὸν οὐδὲ δώσεις τῇ ψυχῇ σου θράσος. οὐ κολληθήσεται ἡ ψυχή σου μετὰ ὑψηλῶν, ἀλλὰ μετὰ δικαίων καὶ ταπεινῶν ἀναστραφήσῃ. τὰ συμβαίνοντά σοι ἐνεργήματα ὡς ἀγαθὰ προσδέξῃ, εἰδὼς ὅτι ἄτερ θεοῦ οὐδὲν γίνεται.
Vertaling:
-

3.9 οὐχ (= ouch: niet, partikel van ontkenning; ou + ch omdat volgend woord met een spiritus asper begint, ου - ουκ - ουχ = ou - ouk - ouch: niet) ὑψώσεις σεαυτὸν οὐδὲ (= oude: noch, partikel van ontkenning, οὐδὲ - οὐδ': noch < οὐ-δὲ = ou-de: niet toch -> toch) δώσεις τῇ (= tè; bep lidw dat vr enk van het bep lidw ὁ = ho , ἡ = hè , το = to: (de - het) ψυχῇ σου (= sou: van jou, u, pers vnw 2de pers gen enk van het pers vnv συ = su: jij. Lat.: tu, Fr.: tu) θράσος.(moed, overmoed) οὐ (= ou: niet, partikel van ontkenning; ου - ουκ - ουχ = ou - ouk - ouch: niet) κολληθήσεται (kollaô: zich verbinden) :ἡ (= hè: de; bep lidw nom vr enk van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = h, το = to (de - het) ψυχή σου (= sou: van jou, u, pers vnw 2de pers gen enk van het pers vnv συ = su: jij. Lat.: tu, Fr.: tu) μετὰ (= meta: met, na; vz met gen, acc; afkorting: μετ' = met' of μεθ' = meth') ὑψηλῶν, ἀλλὰ (= alla: maar, nevenschikkend vw van tegenstelling) μετὰ (= meta: met, na; vz met gen, acc; afkorting: μετ' = met' of μεθ' = meth') δικαίων καὶ (= kai: en; nevensch vw) ταπεινῶν ἀναστραφήσῃ. τὰ συμβαίνοντά σοι (= soi: aan jou, u, pers vnw 2de pers dat enk van het pers vnv συ = su: jij. Lat.: tu, Fr.: tu) ἐνεργήματα ὡς (= hôs: zoals; bw van vergelijking) ἀγαθὰ προσδέξῃ, εἰδὼς ὅτι (= hoti (dat, omdat; vw van reden) ἄτερ (zonder) θεοῦ (= theou: van God; zn gen mann enk van het zn θεος = theos: God) οὐδὲν γίνεται.

4.A. Tekst

4.1 Τέκνον μου, τοῦ λαλοῦντός σοι τὸν λόγον τοῦ θεοῦ μνησθήσῃ νυκτὸς καὶ ἡμέρας, τιμήσεις δὲ αὐτὸν ὡς κύριον· ὅθεν γὰρ ἡ κυριότης λαλεῖται, ἐκεῖ κύριός ἐστιν. 2 ἐκζητήσεις δὲ καθʼ ἡμέραν τὰ πρόσωπα τῶν ἁγίων, ἵνα ἐπαναπαῇς τοῖς λόγοις αὐτῶν. 3 οὐ ποθήσεις σχίσμα, εἰρηνεύσεις δὲ μαχομένους· κρινεῖς δικαίως, οὐ λήψῃ πρόσωπον ἐλέγξαι ἐπὶ παραπτώμασιν. 4 οὐ διψυχήσεις, πότερον ἔσται ἢ οὔ. 5 Μὴ γίνου πρὸς μὲν τὸ λαβεῖν ἐκτείνων τὰς χεῖρας, πρὸς δὲ τὸ δοῦναι συσπῶν. 6 ἐὰν ἔχῃς διὰ τῶν χειρῶν σου, δώσεις λύτρωσιν ἁμαρτιῶν σου. 7 οὐ διστάσεις δοῦναι οὐδὲ διδοὺς γογγύσεις· γνώσῃ γάρ, τίς ἐστιν ὁ τοῦ μισθοῦ καλὸς ἀνταποδότης. 8 οὐκ ἀποστραφήσῃ τὸν ἐνδεόμενον, συγκοινωνήσεις δὲ πάντα τῷ ἀδελφῷ σοῦ καὶ οὐκ ἐρεῖς ἴδια εἶναι· εἰ γὰρ ἐν τῷ ἀθανάτῳ κοινωνοί ἐστε, πόσῳ μᾶλλον ἐν τοῖς θνητοῖς; 9 Οὐκ ἀρεῖς τὴν χεῖρα σου ἀπὸ τοῦ υἱοῦ σου ἢ ἀπὸ τῆς θυγατρός σου, ἀλλὰ ἀπὸ νεότητος διδάξεις τὸν φόβον τοῦ θεοῦ. οὐκ ἐπιτάξεις δούλῳ σου ἢ παιδίσκῃ, τοῖς ἐπὶ τὸν αὐτὸν θεὸν ἐλπίζουσιν, ἐν πικρίᾳ σου, μήποτε οὐ μὴ φοβηθήσονται τὸν ἐπʼ ἀμφοτέροις θεόν· οὐ γὰρ ἔρχεται κατὰ πρόσωπον καλέσαι, ἀλλʼ ἐφʼ οὓς τὸ πνεῦμα ἡτοίμασεν. ὑμεῖς δὲ οἱ δοῦλοι ὑποταγήσεσθε τοῖς κυρίοις ὑμῶν ὡς τύπῳ θεοῦ ἐν αἰσχύνῃ καὶ φόβῳ. Μισήσεις πᾶσαν ὑπόκρισιν καὶ πᾶν ὃ μὴ ἀρεστὸν τῷ κυρίῳ. οὐ μὴ ἐγκαταλίπῃς ἐντολὰς κυρίου, φυλάξεις δὲ ἃ παρέλαβες, μήτε προστιθεὶς μήτε ἀφαιρῶν. ἐν ἐκκλησίᾳ ἐξομολογήσῃ τὰ παραπτώματά σου, καὶ οὐ προσελεύσῃ ἐπὶ προσευχήν σου ἐν συνειδήσει πονηρᾷ· αὕτη· ἐστὶν ἡ ὁδὸς τῆς ζωῆς.

4.B. Vertaling, woordanalyse en commentaar

4.1 Τέκνον μου, τοῦ λαλοῦντός σοι τὸν λόγον τοῦ θεοῦ μνησθήσῃ νυκτὸς καὶ ἡμέρας, τιμήσεις δὲ αὐτὸν ὡς κύριον· ὅθεν γὰρ ἡ κυριότης λαλεῖται, ἐκεῖ κύριός ἐστιν.
Vertaling:
-

4.1 Τέκνον (= teknon: kind; nom + voc + acc onz enk; zie wkw τικτω = tiktô: baren, bevallen) μου (= mou: van mij; pers vnw 1ste pers gen mann enk bij het pers vnw εγω = egô: ik - mij), τοῦ (= tou: van de, bep lidw gen mann enk van het bep lidw ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het) λαλοῦντός σοι (= soi: aan jou, u, pers vnw 2de pers dat enk van het pers vnv συ = su: jij. Lat.: tu, Fr.: tu) τὸν (= ton: de, bep lidw acc mann enk van het bep lidw ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het) λόγον τοῦ (= tou: van de, bep lidw gen mann enk van het bep lidw ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het) θεοῦ (= theou: van God; zn gen mann enk van het zn θεος = theos: God) μνησθήσῃ νυκτὸς καὶ (= kai: en; nevensch vw) ἡμέρας, (= hèmeras: van de dag; zn gen vr enk van het zn ἡμερα = hèmera: dag; verwant met schemer?) τιμήσεις δὲ (= de: tegenover, echter, nevensch voegw) αὐτὸν (= auton: hem, pers vnw 3de pers acc mann enk van het pers vnw αυτος = αυτος: hij) ὡς (= hôs: zoals; bw van vergelijking) κύριον (= kurion: heer; zn acc mann enk van het zn κυριος = kurios: heer)· ὅθεν γὰρ (= gar: want, nevenschikkend vw van reden; Fr.: car) ἡ (= hè: de; bep lidw nom vr enk van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = h, το = to (de - het) κυριότης λαλεῖται, ἐκεῖ κύριός ἐστιν (= estin: hij/zij/het is, wkw act ind praes 3de pers enk van het wkw ειμι = ειμι: zijn; stam: es-; zie Ned.: is).

4,2 ἐκζητήσεις δὲ καθʼ ἡμέραν τὰ πρόσωπα τῶν ἁγίων, ἵνα ἐπαναπαῇς τοῖς λόγοις αὐτῶν.
Vertaling:
-

4.2 ἐκζητήσεις δὲ (= de: tegenover, echter, nevensch voegw) καθʼ ἡμέραν τὰ πρόσωπα τῶν (= tôn: van de; bep lidw gen mann mv van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = h, το = to (de - het) ἁγίων, ἵνα (= hina: opdat, zodat; ondergeschikt vw van doel) ἐπαναπαῇς τοῖς (= tois: aan de; bep lidw dat mann en onz mv van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = hè, το = to: de - het) λόγοις αὐτῶν. 3 οὐ (= ou: niet, partikel van ontkenning; ου - ουκ - ουχ = ou - ouk - ouch: niet) ποθήσεις σχίσμα, εἰρηνεύσεις δὲ (= de: tegenover, echter, nevensch voegw) μαχομένους· κρινεῖς δικαίως, οὐ (= ou: niet, partikel van ontkenning; ου - ουκ - ουχ = ou - ouk - ouch: niet) λήψῃ πρόσωπον ἐλέγξαι ἐπὶ (= επ': ep: over; epi + gen, dat of acc: op, bij, naar, tegen, opnieuw, terug; afkortingen : επ' = ep': vóór een niet-aangeblazen klinker, en εφ' = ef': vóór een aangeblazen klinker)παραπτώμασιν.

4,3 οὐ ποθήσεις σχίσμα, εἰρηνεύσεις δὲ μαχομένους· κρινεῖς δικαίως, οὐ λήψῃ πρόσωπον ἐλέγξαι ἐπὶ (= επ': ep: over; epi + gen, dat of acc: op, bij, naar, tegen, opnieuw, terug; afkortingen : επ' = ep': vóór een niet-aangeblazen klinker, en εφ' = ef': vóór een aangeblazen klinker) παραπτώμασιν.

4,4 οὐ διψυχήσεις, πότερον ἔσται ἢ (= è: of; partikel) οὔ.

4,4 οὐ (= ou: niet, partikel van ontkenning; ου - ουκ - ουχ = ou - ouk - ouch: niet) διψυχήσεις, πότερον ἔσται ἢ (= è: of; partikel) οὔ.

4,5 Μὴ γίνου (= ginou: word, wees; wkw med imperat praes 2de pers enk van het wkw γινομαι = ginomai: gebeuren, worden; stam gen) πρὸς μὲν τὸ λαβεῖν ἐκτείνων τὰς χεῖρας, πρὸς δὲ τὸ δοῦναι συσπῶν.

4.5 Μὴ (= mè: niet; ontkenning in zinnen die een wens, wil uitdrukken) γίνου (= ginou: word, wees; wkw med imperat praes 2de pers enk van het wkw γινομαι = ginomai: gebeuren, worden; stam gen) πρὸς (= pros: naar, bij, vz) μὲν (= men: wel, enerzijds, partikel om een zwakke tegenstelling uit te drukken) τὸ (= to: het, bep lidw nom en acc onz enk van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = h, το = to: de - het) λαβεῖν ἐκτείνων τὰς χεῖρας, πρὸς (= pros: naar, bij, vz) δὲ (= de: tegenover, echter, nevensch voegw) τὸ (= to: het, bep lidw nom en acc onz enk van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = h, το = to: de - het) δοῦναι συσπῶν.

4,6 ἐὰν ἔχῃς διὰ τῶν χειρῶν σου, δώσεις λύτρωσιν ἁμαρτιῶν σου.

4.6 ἐὰν (= ean: indien, ondergeschikt vw + conjunct om een voorwaarde in de toekomst uit te drukken) ἔχῃς (= echès: jij zoudt hebben; wkw act conjunct praes 2de pers enk van het wkw εχω = echô: hebben, bezitten) διὰ (= dia: met behulp van, wegens, omwille van; vz) τῶν (= tôn: van de; bep lidw gen vr mv van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = h, το = to (de - het) χειρῶν σου (= sou: van jou, u, pers vnw 2de pers gen enk van het pers vnv συ = su: jij. Lat.: tu, Fr.: tu), δώσεις λύτρωσιν ἁμαρτιῶν σου (= sou: van jou, u, pers vnw 2de pers gen enk van het pers vnv συ = su: jij. Lat.: tu, Fr.: tu).

4,7 οὐ διστάσεις δοῦναι οὐδὲ διδοὺς γογγύσεις· γνώσῃ γάρ, τίς ἐστιν ὁ τοῦ μισθοῦ καλὸς ἀνταποδότης.

4.7 οὐ (= ou: niet, partikel van ontkenning; ου - ουκ - ουχ = ou - ouk - ouch: niet) διστάσεις δοῦναι οὐδὲ (= oude: noch, partikel van ontkenning, οὐδὲ - οὐδ': noch < οὐ-δὲ = ou-de: niet toch -> toch) διδοὺς γογγύσεις· γνώσῃ γάρ, (= gar: want; nevenschikk vw van reden; Fr.: car) τίς ἐστιν (= estin: hij/zij/het is, wkw act ind praes 3de pers enk van het wkw ειμι = ειμι: zijn; stam: es-; zie Ned.: is) ὁ (= ho: de; bep lidw nom mann enk van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = h, το = to (de - het) τοῦ (= tou: van de, bep lidw gen mann enk van het bep lidw ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het) μισθοῦ καλὸς ἀνταποδότης.

4, 8 οὐκ ἀποστραφήσῃ τὸν ἐνδεόμενον, συγκοινωνήσεις δὲ πάντα τῷ ἀδελφῷ σοῦ καὶ οὐκ ἐρεῖς ἴδια εἶναι· εἰ γὰρ ἐν τῷ ἀθανάτῳ κοινωνοί ἐστε, πόσῳ μᾶλλον ἐν τοῖς θνητοῖς;

4.8 οὐκ (= ouk: niet, partikel van ontkenning; ou + k omdat volgend woord met een klinker begint, ου - ουκ - ουχ = ou - ouk - ouch: niet) ἀποστραφήσῃ τὸν (= ton: de, bep lidw acc mann enk van het bep lidw ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het) ἐνδεόμενον, συγκοινωνήσεις δὲ (= de: tegenover, echter, nevensch voegw) πάντα (= panta: ieder of alles; onbep vnw, bv nw acc mann enk of nom en acc onz mv van het bv nw πᾶς = pas: ieder) τῷ (= tô: de; bep lidw dat mann en onz enk van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = hè, το = to: de - het) ἀδελφῷ σοῦ (= sou: van jou; pers vnw 2de pers gen mann enk van het pers vnw συ = su: jij)καὶ (= kai: en; nevensch vw) οὐκ (= ouk: niet, partikel van ontkenning; ou + k omdat volgend woord met een klinker begint, ου - ουκ - ουχ = ou - ouk - ouch: niet) ἐρεῖς ἴδια εἶναι· εἰ γὰρ ἐν (= en: in, tijdens, met; vz van plaats, tijd, middel) τῷ (= tô: de; bep lidw dat mann en onz enk van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = hè, το = to: de - het) ἀθανάτῳ κοινωνοί ἐστε, πόσῳ μᾶλλον ἐν (= en: in, tijdens, met; vz van plaats, tijd, middel) τοῖς (= tois: aan de; bep lidw dat mann en onz mv van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = hè, το = to: de - het) θνητοῖς;

4, 9 Οὐκ ἀρεῖς τὴν χεῖρα σου ἀπὸ τοῦ υἱοῦ σου ἢ ἀπὸ τῆς θυγατρός σου, ἀλλὰ ἀπὸ νεότητος διδάξεις τὸν φόβον τοῦ θεοῦ.
Vertaling Did 4,9 Jij zult je hand niet terugtrekken van je zoon of je dochter, maar vanaf (hun) jeugd zult jij (hen) de vrees voor God onderwijzen.
4.9 Οὐκ (= ouk: niet, partikel van ontkenning; ou + k omdat volgend woord met een klinker begint, ου - ουκ - ουχ = ou - ouk - ouch: niet) ἀρεῖς (= areis: jij zult nemen; wkw act ind fut 2de pers enk van het wkw αιρω = airô: nemen) τὴν (= tèn; bep lidw acc vr enk van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = hè, το = to: de - het) χεῖρα (= cheira: hand; zn acc vr enk van het zn χειρ = cheir: hand / handgreep; gr-: grijpen) σου (= sou: van jou, u; pers vnw 2de pers gen enk van het pers vnw συ = su: jij. Lat.: tu, Fr.: tu) ἀπὸ (= apo: weg van, vanaf; vz van plaats, nl verwijdering; afkorτing απ' = ap' : vóór een niet-aangeblazen klinker en αφ' = af': vóór een aangeblazen klinker) τοῦ (= tou: van de, bep lidw gen mann enk van het bep lidw ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het) υἱοῦ (= huiou; zoon; zn gen mann enk van het zn υἱος = huios: zoon; Ned.: zoon. D : Sohn. E : son. In het hiëroglyfisch geeft de eend de klankwaarde s' : zoon, weer. Aramees: bar) σου (= sou: van jou, u, pers vnw 2de pers gen enk van het pers vnv συ = su: jij. Lat.: tu, Fr.: tu) (= è: of; partikel) ἀπὸ (= apo: weg van, vanaf; vz van plaats, nl verwijdering; afkorτing απ' = ap' : vóór een niet-aangeblazen klinker en αφ' = af': vóór een aangeblazen klinker) τῆς ( = tès: van de, bep lidw gen vr enk van het bep lidw ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het) θυγατρός (= thugatros: van de dochter; zn gen vr enk van het zn θυγατηρ = th-ug-a-tèr: d-o-ch-ter) σου (= sou: van jou, u, pers vnw 2de pers gen enk van het pers vnv συ = su: jij. Lat.: tu, Fr.: tu), ἀλλὰ (= alla: maar, nevenschikkend vw van tegenstelling) ἀπὸ (= apo: weg van, vanaf; vz van plaats, nl verwijdering; afkorτing απ' = óór een niet-aangeblazen klinker en αφ' = af': vóór een aangeblazen klinker) νεότητος (= neotètos: vanaf je jeugd; zn gen vr enk van het zn νεότης = neotès: 'nieuwheid', jeugd; uitgang op -tès: van bv nw naar zn: zuiver substantiverend) διδάξεις (= didakseis: jij zult leren / onderwijzen; wkw act ind fut 2de pers enk van het wkw δι-δα-σκ-ω = di-da-sk-ô: leren, onderwijzen, onderrichten. Lat.: docere. Stam: d-k/c) τὸν (= ton: de, bep lidw acc mann enk van het bep lidw ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het) φόβον (= fobon: vrees; zn acc mann enk van het zn φοβος = fobos: vrees, fobie) τοῦ (= tou: van de, bep lidw gen mann enk van het bep lidw ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het) θεοῦ (= theou: van God; zn gen mann enk van het zn θεος = theos: God).

4,10 οὐκ ἐπιτάξεις δούλῳ σου ἢ παιδίσκῃ, τοῖς ἐπὶ τὸν αὐτὸν θεὸν ἐλπίζουσιν, ἐν πικρίᾳ σου, μήποτε οὐ μὴ φοβηθήσονται τὸν ἐπʼ ἀμφοτέροις θεόν· οὐ γὰρ ἔρχεται κατὰ πρόσωπον καλέσαι, ἀλλʼ ἐφʼ οὓς τὸ πνεῦμα ἡτοίμασεν.
Vertaling Did 4,10 Jij zult aan je slaaf of slavin geen bevelen met hardheid van jou opleggen, aan hen die hopen op dezelfde God.
4,10 οὐκ (= ouk: niet, partikel van ontkenning; ou + k omdat volgend woord met een klinker begint, ου - ουκ - ουχ = ou - ouk - ouch: niet) ἐπιτάξεις (= epitakseis: jij zult bevelen; wkw act ind fut 2de pers enk van het wkw επιτασσω = epitassô: opdragen, bevelen) δούλῳ (= doulô: aan je slaaf; zn dat mann enk van het zn δουλος = doulos: slaaf, dienaar) σου (= sou: van jou, u, pers vnw 2de pers gen enk van het pers vnv συ = su: jij. Lat.: tu, Fr.: tu) (= è: of; partikel) παιδίσκῃ (= paidiskè: aan je dienares, slavin, meid; zn dat vr enk van het zn παιδίσκη = paidiskè: dienares, slavin, meid), τοῖς (= tois: aan de; bep lidw dat mann en onz mv van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = hè, το = to: de - het) ἐπὶ (= επ': ep: over; epi + gen, dat of acc: op, bij, naar, tegen, opnieuw, terug; afkortingen : επ' = ep': vóór een niet-aangeblazen klinker, en εφ' = ef': vóór een aangeblazen klinker) τὸν (= ton: de, bep lidw acc mann enk van het bep lidw ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het) αὐτὸν (= auton: hem, pers vnw 3de pers acc mann enk van het pers vnw αυτος = αυτος: hij) θεὸν (= theon: God, zn acc mann enk van het zn θεος: God) ἐλπίζουσιν (= elpidzousin: zij hopen; wkw act ind praes 3de pers mv van het wkw ἐλπίζω = elpidzô: hopen), ἐν (= en: in, tijdens, met; vz van plaats, tijd, middel) πικρίᾳ (= pikria: met hardheid; zn dat vr enk van het zn πικρία = pikria: bitterheid, verbittering, haat, hardheid) σου (= sou: van jou, u, pers vnw 2de pers gen enk van het pers vnv συ = su: jij. Lat.: tu, Fr.: tu), μήποτε (= mèpote: opdat niet; bw: nooit, niets eens; vw: opdat) οὐ (= ou: niet, partikel van ontkenning; ου - ουκ - ουχ = ou - ouk - ouch: niet) μὴ (= mè: niet; ontkenning in zinnen die een wens, wil uitdrukken) φοβηθήσονται (= fobèsontai: zij zullen vrezen; wkw med ind fut 3de pers mv van het wkw φοβεομαι = fobeomai: vrezen, door fobieën bevangen worden) τὸν (= ton: de, bep lidw acc mann enk van het bep lidw ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het) ἐπʼ (= επ': ep: over; epi + gen, dat of acc: op, bij, naar, tegen, opnieuw, terug; afkortingen : επ' = ep': vóór een niet-aangeblazen klinker, en εφ' = ef': vóór een aangeblazen klinker) ἀμφοτέροις (= amfoterois: over beiden; bv nw dat mann mv van het bv nw ἀμφότερος = amfoteros: beide) θεόν (= theon: God, zn acc mann enk van het zn θεος: God) · οὐ (= ou: niet, partikel van ontkenning; ου - ουκ - ουχ = ou - ouk - ouch: niet) γὰρ (= gar: want, nevenschikkend vw van reden; Fr.: car) ἔρχεται κατὰ (= kata: van... naar beneden, volgens, vz) πρόσωπον καλέσαι, ἀλλʼ (= all', maar; afkorting van αλλα = alla vóór een klinker; nevenschikkend vw van tegenstelling) ἐφʼ οὓς τὸ (= to: het, bep lidw nom en acc onz enk van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = h, το = to: de - het) πνεῦμα (= pneuma: geest, adem, wind; zn nom en acc onz enk) ἡτοίμασεν.

11 ὑμεῖς δὲ οἱ δοῦλοι ὑποταγήσεσθε τοῖς κυρίοις ὑμῶν ὡς τύπῳ θεοῦ ἐν αἰσχύνῃ καὶ φόβῳ.

ὑμεῖς (= humeis: jullie; pers vnw 2de pers nom mann mv) δὲ (= de: tegenover, echter, nevensch voegw) οἱ (= hoi: de; bep lidw nom mann mv van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = hè, το = to: de - het) δοῦλοι ὑποταγήσεσθε τοῖς (= tois: aan de; bep lidw dat mann en onz mv van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = hè, το = to: de - het) κυρίοις ὑμῶν (= humôn: van jullie; pers vnw 2de pers gen mv van het pers vnv ὑμεις = humeis:: jullie) ὡς (= hôs: zoals; bw van vergelijking) τύπῳ θεοῦ (= theou: van God; zn gen mann enk van het zn θεος = theos: God) ἐν (= en: in, tijdens, met; vz van plaats, tijd, middel) αἰσχύνῃ καὶ (= kai: en; nevensch vw) φόβῳ.

12 Μισήσεις πᾶσαν ὑπόκρισιν καὶ πᾶν ὃ μὴ ἀρεστὸν τῷ κυρίῳ.

Μισήσεις πᾶσαν ὑπόκρισιν καὶ (= kai: en; nevensch vw) πᾶν ὃ μὴ (= mè: niet; ontkenning in zinnen die een wens, wil uitdrukken) ἀρεστὸν τῷ (= tô: de; bep lidw dat mann en onz enk van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = hè, το = to: de - het) κυρίῳ.

13 οὐ μὴ ἐγκαταλίπῃς ἐντολὰς κυρίου, φυλάξεις δὲ ἃ παρέλαβες, μήτε προστιθεὶς μήτε ἀφαιρῶν.

οὐ (= ou: niet, partikel van ontkenning; ου - ουκ - ουχ = ou - ouk - ouch: niet) μὴ (= mè: niet; ontkenning in zinnen die een wens, wil uitdrukken) ἐγκαταλίπῃς ἐντολὰς (= entolas: opdrachten, geboden, zn acc vr mv van het zn ἐντολὴ = entolè: opdracht, gebod) κυρίου, φυλάξεις δὲ (= de: tegenover, echter, nevensch voegw) ἃ παρέλαβες, μήτε προστιθεὶς μήτε ἀφαιρῶν.

14 ἐν ἐκκλησίᾳ ἐξομολογήσῃ τὰ παραπτώματά σου, καὶ οὐ προσελεύσῃ ἐπὶ προσευχήν σου ἐν συνειδήσει πονηρᾷ· αὕτη· ἐστὶν ἡ ὁδὸς τῆς ζωῆς.

ἐν (= en: in, tijdens, met; vz van plaats, tijd, middel) ἐκκλησίᾳ ἐξομολογήσῃ τὰ παραπτώματά σου (= sou: van jou, u, pers vnw 2de pers gen enk van het pers vnv συ = su: jij. Lat.: tu, Fr.: tu), καὶ (= kai: en; nevensch vw) οὐ (= ou: niet, partikel van ontkenning; ου - ουκ - ουχ = ou - ouk - ouch: niet) προσελεύσῃ ἐπὶ (= επ': ep: over; epi + gen, dat of acc: op, bij, naar, tegen, opnieuw, terug; afkortingen : επ' = ep': vóór een niet-aangeblazen klinker, en εφ' = ef': vóór een aangeblazen klinker) προσευχήν σου (= sou: van jou, u, pers vnw 2de pers gen enk van het pers vnv συ = su: jij. Lat.: tu, Fr.: tu) ἐν (= en: in, tijdens, met; vz van plaats, tijd, middel) συνειδήσει πονηρᾷ·
αὕτη (= autè: zij, pers vnw 3de pers nom vr enk van het pers vnw αυτος: hij)· ἐστὶν (= estin: hij/zij/het is, wkw act ind praes 3de pers enk van het wkw ειμι = ειμι: zijn; stam: es-; zie Ned.: is) ἡ (= hè: de; bep lidw nom vr enk van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = h, το = to (de - het) ὁδὸς (= hodos: weg, zn nom vr enk) τῆς ( = tès: van de, bep lidw gen vr enk van het bep lidw ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het) ζωῆς.

  Mc 7,21-22 Mt 15,19 Gal 5,19-21 Rom 1,29-31 Did 5 Did 2 Did 3            
                           
        (1) ἀδικίᾳ (= adikia: ongerechtigheid; zn dat vr enk van het zn ἀδικία = a-dikia: ongerechtigheid, onrecht)                  
      (12) αιρεσεις (= aireseis: secten, partijen; zn nom vr mv van het zn αιρεσις = airesis: inname, verovering, secte, partij)                    
          (18) αἰσχρολογία (= aischrologia: schandelijke taal; zn nom vr enk   Did 3,3: αἰσχρολόγος: schandelijke taal sprekend -> echtbreuk.            
      (2) ακαθαρσια (= akatharsia: onreinheid, onzuiverheid; zn nom vr enk van het zn α-καθαρ-σια= a-kathar-sia: on-rein-heid, on-zuiver-heid)                    
        (15) ἀλαζόνας (= alazonas: bluffers, misdadigers; bv nw / zn acc mann mv van het bv nw / zn ἀλαζων: pralend, leugenachtig, bluffer, bedrieger, leugenaar), (22) ἀλαζονεία (= aladzoneia: het pronken, bluffen, pochen, blufferij; zn nom vr enk)                
        (21) ἀνελεήμονας (= aneleèmonas: onbarmhartigen; bv nw acc mann mv van het bv nw ἀνελεήμων: onbarmhartig; a van ontkenning, -n- infix, wkwstam elee; zie wkw ελεεω = eleeô: medelijden hebben, erbarmen, zich ontfermen, barmhartig zijn)                  
        (17) γονεῦσιν ἀπειθεῖς, (= apeitheis: ongehoorzamen, weerspannigen; bv nw / zn acc mann mv van het bv nw / zn ἀπειθης = apeithès: ongehoorzaam, weerspannig); ongehoorzamen aan de ouders.                  
            Did 2,2 (9) οὐδὲ γεννηθὲν ἀποκτενεῖς: jij zult het verwekte of geborene niet doden.              
          (9) ἁρπαγαί (= harpagai: het roven, plunderingen; zn nom vr mv van het zn ἁρπαγη = harpagè: het roven, plundering) Did 2,6 (5): οὐδὲ ἅρπαξ: noch rovend.              
                           
  (9) ἀσέλγεια (= aselgeia: losbandigheid; zn nom vr enk)   (3) ασελγεια (= aselgeia: losbandigheid; zn nom vr enk)                    
        (20) ἀστόργους (= astorgous: liefdelozen; bv nw acc mann mv van het bv nw ἀ-στόργ-ος = a-storg-os: liefdeloos)                  
        (18) ἀσυνέτους (= asunetoi: zonder begrip, onbegrijpelijk; bv nw acc mann mv van het bv nw a-sun-e-toi: zonder inzicht, onbegrijpelijk                  
        (19) ἀσυνθέτους (= asunthetous: scheurmakers; bv nw acc mann mv van het bv nw ἀσυνθέτος = asunthetos: niet samengesteld, eenwoudig, niet verenigd, trouweloos, meinedig                  
          (16) αὐθάδεια (= authadeia: zelfingenomenheid, aanmatiging, trots, eigenzinnigheid, eigengereidheid; zn nom vr enk),                
                           
  (13) ἀφροσύνη (= afrosunè: onverstand, dwaasheid; zn nom vr enk)                        
  (11) βλασφημία (= blasfèmia: 'gods'lastering, lasterspreken; zn nom vr enk)                        
  (1) διαλογισμοὶ (= dialogismoi: gedachten; zn nom mann mv van het zn διαλογισμος = dialogismos: overleg, gedachte, afrekening, twijfel, twist)                        
            Did 2,4 (2) οὐδὲ δίγλωσσος: noch iemand die dubbelzinnig spreekt.              
            Did 2,4 (1) οὐκ ἔσῃ διγνώμων: dat jij geen betweter weze.              
          (12) διπλοκαρδία (= diplokardia: dubbelheid van hart, gespletenheid van hart; zn nom vr enk; < di-: twee, plo-: voudig, kardia: hart),                
      (11) διχοστασιαι (= dichostasiai: tweedrachten, onenigheiden, twisten; zn nom vr mv)                    
  (8) δόλος (= dolos: list, bedrog; zn nom mann enk)     .(8) δόλου (= dolou: van bedrog; zn gen mann enk van het zn δόλος = dolos: list, bedrog) (13) δόλος (= dolos: list, bedrog; zn nom mann enk                
                           
      (4) εἰδωλολατρία (= eidôlolatria: beeldendienst, afgodendienst; zn nom vr enk)   (6) εἰδωλολατρίαι (= eidôlotriai: afgodendiensten; zn nom vr mv van het zn εἰδωλολατρία = eidôlolatria: beeldendienst, afgodendienst).   Did 3,4: εἰδωλολατρία: beeldendienst, afgodendienst            
          (3) ἐπιθυμίαι (= epithumiai: begeerten; zn nom vr mv van het zn ἐπιθυμία = epithumia: begeerlijkheid, begeerte). Did 1,4: ἐπιθυμιῶν: begeerten.
Did 2,2 (10) οὐκ ἐπιθυμήσεις τὰ τοῦ πλησίον: jij zult dat van je naaste niet begeren.
Did 3,3: μὴ γίνου ἐπιθυμητής, ὁδηγεῖ γὰρ ἡ ἐπιθυμία πρὸς τὴν πορνείαν: word niet begerig, want de begeerte leidt naar de ontucht. -> echtbreuk.            
      (10) ἐριθεια (= eritheia: twistzucht, egoïsme, zelfzucht; zn nom vr enk)                    
      (7) ἐρις (= eris: twist, ruzie; zn nom vr enk) (7) ἔριδος (= eridos: van ruzie; zn gen vr enk van het zn ἐρις = eris: twist, ruzie)     Did 3,2 (3) μηδὲ ἐριστικὸς: noch twistziek -> moorden            
        (16) ἐφευρετὰς (= efeuretas: uitvinders, verzinners; bv nw / zn acc mann mv van het bv nw / zn ἐφευρετης = efeuretès: uitvinder, verzinner) κακῶν,                  
      (6) εχθραι (= echthrai: vijandschappen; zn nom vr mv)                    
      (8) ζηλος (= dzèlos: ijverzucht, afgunst; zn nom mann enk)       Did 3,2 (2) μηδὲ ζηλωτὴς noch ijverzuchtig (-> moorden)            
          (19) ζηλοτυπία (= dzèlotupia: jaloersheid, afgunst; zn nom vr enk)                
        (12) θεοστυγεῖς (= theostugeis: Godhaters; bv nw / zn acc mann mv van het bv nw / zn θεοστυγης = theostugès: God God gehaat, God hatend, Godhater),                  
          (20) θρασύτης (= thrasutès: vermetelheid, overmoed; zn nom vr enk)                
      (9) θυμοι (= thumoi: hartstochten; zn nom mann mv)       Did 3,2 (4) θυμικός: humuerig -> moorden.            
        (4) κακίᾳ (= kakia: slechtheid, kwaadheid; zn dat vr enk van het zn κακια = kakia: slechtheid, kwaadheid). (15) κακία (= kakia: slechtheid, kwaadheid; zn nom vr enk),                
            Did 2,2 (13) οὐ κακολογήσεις: jij zult niet kwaadspreken.              
            Did 2,2 (14) οὐ μνησικακήσεις: jij zult niet haatdragend zijn.              
        (9) κακοηθείας (= kakoètheias: van kwaadaardigheid; zn gen vr enk van het zn κακοηθεία (= kakoètheia: kwaadaardigheid, boosaardigheid)   Did 2,6 (7) οὐδὲ κακοήθης: noch kwaadaardig.              
        (11) καταλάλους (= katalalous: tegensprekers, lasteraars; bv nw / zn acc mann ùv van het bv nw / zn καταλάλος = katalalos: tegenspreker, kwaadspreker, lasteraar),                  
  (3) κλοπαί (= klopai: diefstallen; zn nom mann mv van het zn κλοπή = klopè: diefstal)       (5) κλοπαί (= klopai: diefstallen; zn nom mann mv van het zn κλοπή = klopè: diefstal) Did 2,2: οὐ κλέψεις: jij zult niet stelen. Did 3,5: εἰς τὴν κλοπήν - κλοπαὶ: diefstal, diefstallen            
                           
      (15) κῶμοι (= kômoi: uitspattingen; zn nom mann mv van het zn κῶμος = kômos: feestelijke optocht, wild uitgelaten feest, drinkgelag; zie Ned.: komiek, komedie)                    
          (7) μαγεῖαι (= mageiai: toverkunsten; zn nom vr mv van het zn μαγεῖα = mageia: leer van de Perzische magiërs, toverkunst, bedrog) Did 2,2 (6) οὐ μαγεύσειςjij zult geen magie bedrijven. Did 3,4: μὴ γίνου οἰωνοσκόπος, ἐπειδὴ ὁδηγεῖ εἰς τὴν εἰδωλολατρίαν, μηδὲ ἐπαοιδὸς μηδὲ μαθηματικὸς μηδὲ περικαθαίρων: word geen vogelwichelaar, vermits het is de weg naar de afgodendienst, noch een bezweerder, noch een sterrenwichelaar, noch een reiniger,            
      (14) μέθαι (= methai: dronkenschappen; zn nom vr mv van het zn μέθη = methè: dronkenschap, drinkgelag, braspartij; zie Ned.: mede)                    
  (5) μοιχεῖαι (= moicheiai: echtbreuken; zn acc vr mv vanhet zn μοιχεῖα = moicheia: echtbreuk)       (2) μοιχεῖαι (= moicheiai: echtbreuken; zn acc vr mv vanhet zn μοιχεῖα = moicheia: echtbreuk) Did 2,2: οὐ μοιχεύσεις,: jij zult geen echtbreuk plegen. Did 3,3: μοιχεῖαι: echtbreuken.            
              Did 3,2 (1) μὴ γίνου ὀργίλος, ὁδηγεῖ γὰρ ἡ ὀργὴ πρὸς τὸν φόνον(word niet toornig, want de toorn leidt tot de moord)            
            Did 2,3 (11) οὐκ ἐπιορκήσεις: jij zult niet zweren bij.              
            Did 2,2: οὐ παιδοφθορήσεις: jij zult geen kind misbruiken.              
                           
  (6) πλεονεξίαι (= pleoneksiai: hebzuchten; zn nom vr mv van het zn πλεονεξία = pleoneksia: hebzucht, meer willen hebben)     (3) πλεονεξίᾳ (= pleoneksia: hebzucht; zn dat vr enk van het zn πλεονεξία = pleoneksia: hebzucht, meer willen hebben) (17) πλεονεξία (= pleoneksia: hebzucht, meer willen hebben; zn nom vr enk Did 2,6 (4) οὐκ ἔσῃ πλεονέκτης: dat jij niet hebzuchtig weze.              
  (7) πονηρίαι (= ponèriai: slechtheiden; zn nom vr enk van het zn πονηρία = ponèria = slechtheid, boosheid, lafheid)     (2) πονηρίᾳ (= ponèria: slechtheid; zn dat vr enk van het zn πονηρία = ponèria = slechtheid, boosheid, lafheid)                  
  (2) πορνεῖαι (= porneiai: ontuchten; zn nom vr mv van het zn πορνεία = porneia: ontucht)   (1) πορνεία (= porneia: ontucht; zn nom vr enk)     Did 2,2: οὐ πορνεύσεις: jij zult geen ontucht bedrijven. Did 3,3: πρὸς τὴν πορνείαν: naar de ontucht.            
        (13) ὑβριστάς (= hubristas: hoogmoedigen, misdadigers, geweldenaars; zn acc mann mv van het zn ὑβριστης = hubristès: hoogmoedig of overmoedig iemand, misdadiger, geweldenaar),                  
  (12) ὑπερηφανία (= huperèfania: overmoed, aanmatiging; zn nom vr enk)     (14) ὑπερηφάνους (= huperèfanous: hoogmoedigen, trotsen; bv nw / zn acc mann mv van het bv nw / zn ὑπερηφάνος = huperèfanos:: hoogmoedig, trots, voortreffelijk, verheven), (14) ὑπερηφανία (= huperèfania: overmoed, aanmatiging; zn nom vr enk) Did 2,6 (8) οὐδὲ ὑπερήφανος: noch hoogmoedig.              
          (11) ὑποκρίσεις (= hupokriseis: hypocrisieën, huichelarijen; zn nom vr mv van het zn ὑποκρίσις = hupocrisis: hypocrisie, huichelarij), Did 2,6 (6) οὐδὲ ὑποκριτὴςnoch huiichelend.              
          (21) ὕψος (= hupsos: hoogte, top, verhevenheid, verwaanheid; grootheidswaanzin; zn nom onz enk)   Did 3,3: μηδὲ ὑψηλόφθαλμος: hoog ogend, vanuit de hoogte kijkend -> echtbreuk.            
      (5) φαρμακεια (= farmakeia: tovermiddelen, tovenarij; zn nom vr enk)   (8) φαρμακίαι (= farmakiai: tovermiddelen, tovenarij; zn nom vr mv van het zn φαρμακεια = farmakeia: tovermiddelen, tovenarij), Did 2,2 (7) οὐ φαρμακεύσεις: jij zult geen tovermiddelen gebruiken.              
      (13) φθόνοι (= fthonoi: afgunsten, nijd; zn nom mann mv van het zn φθόνος = fthonos: afgunst, nijd, jaloersheid) (5) φθόνου (= fthonou: van afgunst; zn gen mann enk van het zn φθόνος = fthonos: afgunst, nijd, jaloersheid).                  
  (4) φόνοι (= porneiai: ontuchten; zn nom vr mv van het zn πορνεία = porneia: ontucht)     (6) φόνου (= fonou: van moord; zn gen mann enk van het zn φονος = fonos: moord) (1) φόνοι (= fonoi: moorden; zn nom mann mv van het zn φονος = fonos: moord), Did 2,2 (1) οὐ φονεύσεις: jij zult niet moorden.
Did 2,2 (8) οὐ φονεύσεις τέκνον ἐν φθορᾷ jij zult geen misvormd kind vermoorden.
Did 3,2: πρὸς τὸν φόνον: naar de moord; φόνοι: moorden.            
          (10) ψευδομαρτυρίαι (= pseudomarturiai: valse / bedriegelijke getuigenissen; zn nom vr mv van het zn ψευδομαρτυρία = pseudomarturia: vals / bedriegelijk getuigenis), Did 2,3 (12) οὐ ψευδομαρτυρήσεις: jij zult niet vals getuigen.
Did 2,5 (3) οὐκ ἔσται ὁ λόγος σου ψευδής, οὐ κενός: jou woord zal niet leugenachtig noch leeg zijn.
             
        (10) ψιθυριστάς (= psithurista: van laster; zn gen vr enk van het zn ψιθυριστα = psithurista: laster)                  
                           
                           
                           
                           
                           
                           
                           
                           
                           
                           
                           
                           
                           
                           
                           
                           
                           
                           
                           
                           
                           
                           
                           
                           
                           
      (T) 15. (E) 7. (M) 8.                    

 

5.1 Ἡ δὲ τοῦ θανάτου ὁδός ἐστιν αὕτη· πρῶτον πάντων πονηρά ἐστι καὶ κατάρας μεστή· φόνοι, μοιχεῖαι, ἐπιθυμίαι, πορνεῖαι, κλοπαί, εἰδωλολατρίαι, μαγεῖαι, φαρμακίαι, ἁρπαγαί, ψευδομαρτυρίαι, ὑποκρίσεις, διπλοκαρδία, δόλος, ὑπερηφανία, κακία, αὐθάδεια, πλεονεξία, αἰσχρολογία, ζηλοτυπία, θρασύτης, ὕψος, ἀλαζονεία.
Vertaling 5,1: Maar de weg naar de dood is deze; vooreerst is is hij het slechte van alles en hij is vol van vervloeking: (1) moorden, (2) echtbreuken, (3) begeerten, (4) ontuchten, (5) diefstallen, (6) afgodendiensten, (7) toverkunsten, (8) tovermiddelelen, (9) plunderingen, (10) valse getuigenissen, (11) huichelarijen, (12) gespelte,nheid van hart, (13) bedrog, (14) verwaandheid, (15) slechtheid, (16) zelfingenomenheid, (17) hebzucht, (18) schandelijke taal, (19) afgunst, (20) overmoed, (21) grootheidswaanzin, (22) bluffen.
5.1 (= hè: de; bep lidw nom vr enk van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = h, το = to (de - het) δὲ (= de: tegenover, echter; nevenschikkend vw; afkorting δ' = d') τοῦ (= tou: van de; bep lidw gen mann enk van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = h, το = to: de - het) θανάτου (= thanatou: van de dood, zn gen mann enk van het zn θανατος = thanatos: dood) ὁδός (= hodos: weg; zn nom vr enk) ἐστιν (= estin: hij/zij/het is, wkw act ind praes 3de pers enk van het wkw ειμι = ειμι: zijn; stam: es-; zie Ned.: is) αὕτη (= autè: zij, pers vnw 3de pers nom vr enk van het pers vnw αυτος: hij)· πρῶτον (= prôton: ten eerste; bw) πάντων (= pantôn: van allen; bv nw gen mv van het bv nw πᾶς = pas: ieder) πονηρά (= ponèra: de slechte dingen; bv nw/zn nom en acc onz mv van het bv nw πονηρος = ponèros: slecht; vaak zelfstandig gebruikt: het slechte, het kwade) ἐστι (= estin: hij/zij/het is; wkw act ind praes 3de pers enk van het wkw ειμι =  eimi: zijn; stam es-, zie Lat.: esse).καὶ (= kai: en; nevensch vw) κατάρας (= kataras: van de vloek; zn gen vr enk van het zn κατάρα = kat-ara: vloek, vervloeking) μεστή (= mestè: vol van; bv nw nom vr enk van het bv nw μεστος = mestos: vol van)·
(1) φόνοι (= fonoi: moorden; zn nom mann mv van het zn φονος = fonos: moord), Zie Mc 7,21-22: een reeks van 13; in Mc 7,21: 4; Mt 15,18: op de 2de plaats in een reeks van 7.
(2) μοιχεῖαι (= moicheiai: echtbreuken; zn acc vr mv vanhet zn μοιχεῖα = moicheia: echtbreuk; zie Mc 7,22/5),
(3) ἐπιθυμίαι (= epithumiai: begeerten; zn nom vr mv van het zn ἐπιθυμία = epithumia: begeerlijkheid, begeerte). ,
(4) πορνεῖαι (= porneiai: ontuchten; zn nom vr mv van het zn πορνεία = porneia: ontucht). Lat.: forn-i-c-atio. Fr.: fornucation. E.: fornication. D.: Unzucht. Fr.: luxure: wellust, ontucht - wellicht uit weelderigheid op sexueel vlak; zie Mc 7,21/2).
(5) κλοπαί (= klopai: diefstallen; zn nom mann mv van het zn κλοπή = klopè: diefstal; zie Mc 7,21/3),
(6) εἰδωλολατρίαι (= eidôlotriai: afgodendiensten; zn nom vr mv van het zn εἰδωλολατρία = eidôlolatria: beeldendienst, afgodendienst).
(7) μαγεῖαι (= mageiai: toverkunsten; zn nom vr mv van het zn μαγεῖα = mageia: leer van de Perzische magiërs, toverkunst, bedrog),
(8) φαρμακίαι (= farmakiai: tovermiddelen, tovenarij; zn nom vr mv van het zn φαρμακεια = farmakeia: tovermiddelen, tovenarij),
(9) ἁρπαγαί (= harpagai: het roven, plunderingen; zn nom vr mv van het zn ἁρπαγη = harpagè: het roven, plundering) ,
(10) ψευδομαρτυρίαι (= pseudomarturiai: valse / bedriegelijke getuigenissen; zn nom vr mv van het zn ψευδομαρτυρία = pseudomarturia: vals / bedriegelijk getuigenis),
(11) ὑποκρίσεις (= hupokriseis: hypocrisieën, huichelarijen; zn nom vr mv van het zn ὑποκρίσις = hupocrisis: hypocrisie, huichelarij),
(12) διπλοκαρδία (= diplokardia: dubbelheid van hart, gespletenheid van hart; zn nom vr enk; < di-: twee, plo-: voudig, kardia: hart),
(13) δόλος (= dolos: list, bedrog; zn nom mann enk; zie Mc 7,22/8),
(14) ὑπερηφανία (= huperèfania: overmoed, aanmatiging; zn nom vr enk),
(15) κακία (= kakia: slechtheid, kwaadheid; zn nom vr enk),
(16) αὐθάδεια (= authadeia: zelfingenomenheid, aanmatiging, trots, eigenzinnigheid, eigengereidheid; zn nom vr enk),
(17) πλεονεξία (= pleoneksia: hebzucht, meer willen hebben; zn nom vr enk; zie Mc 7,22/6,
(18) αἰσχρολογία (= aischrologia: schandelijke taal; zn nom vr enk; zie Did 3,3 :αἰσχρολόγος (= aischrologos: schandelijke taal sprekend; zn nom mann enk)
(19) ζηλοτυπία (= dzèlotupia: jaloersheid, afgunst; zn nom vr enk),
(20) θρασύτης (= thrasutès: vermetelheid, overmoed; zn nom vr enk) ,
(21) ὕψος (= hupsos: hoogte, top, verhevenheid, verwaanheid; grootheidswaanzin; zn nom onz enk) ,
(22) ἀλαζονεία (= aladzoneia: het pronken, bluffen, pochen, blufferij; zn nom vr enk).
Commentaar
- 22 (2 X 11) ondeugden worden opgesomd; 11 in het meervoud, 11 in het enkelvoud. In Mc 7,21-22 worden er 13 ondeugden opgesomd; 7 in het meervoud, 6 in het enkelvoud. In Rom 1,28-29 worden er 10 ondeugden opgesomd, allemaal in het enkelvoud; 4 in de datief, 6 in de genitief. Mc 7,21-22 en Rom 1,28-29 hebben 5 ondeugden gemeenschappelijk. De Didachè en Mc 7,28-29 hebben 5 ondeugden gemeenschappelijk.

5,2

5.2 (1) διῶκται (= diôktai: vervolgers; zn nom mann mv van het zn διῶκτης = diôktès: vervolger; uitgang op -tès: van bv nw naar zn: zuiver substantiverend; zie het wkw διωκω = diôkô: vervolgen) ἀγαθῶν (= agathôn: van goede dingen, van het goede; bv nw zelfstandig gebruikt gen onz mv van het bv nw αγαθος = agathos: goed; stam g-th, zie Ned.: goed),
(2) μισοῦντες (= misountes: hatende; wkw act part praes nom mann mv van het wkw μισεω = miseô: haten) ἀλήθειαν (= alètheian: waarheid; zn acc vr enk van het zn ἀλήθεια: waarheid),
(3) ἀγαπῶντες (= agapôntes: beminnende, wkw act part praes nom mann mv van het wkw. αγαπαω = agapaô: liefhebben; zie Hebr.: אָהַב = ´âhabh. Stam: '/a -g/h - p/b) ψεῦδος (= pseudos: leugen; zn nom onz enk; zie pseudo-: vals, bedriegelijk; pseudoniem < pseudo en onoma: 'schuil'naam),
(4) οὐ (= ou: niet, partikel van ontkenning; ου - ουκ - ουχ = ou - ouk - ouch: niet) γινώσκοντες (= ginôskontes: kennende; wkw act part praes nom mann mv van het wkw γιγνωσκω = gignôskô: kennen, weten; gi-gnô-sk-ô; stam gn-, Ned.: kn) μισθὸν (= misthon: loon; zn acc mann enk van het zn μισθος = misthos: loon, vergoeding, salaris, beloning) δικαιοσύνης (= dikaiosunès: van rechtvaardigheid; zn gen vr enk van het zn δικαιοσύνη: rechtvaardigheid; bv nw dikaio- met uitgang -sunè: van bv nw naar zn: zuivere substantivering) ,
(5) οὐ (= ou: niet, partikel van ontkenning; ου - ουκ - ουχ = ou - ouk - ouch: niet) κολλώμενοι (= kollômenoi: zich hechtende aan; wkw med part praes nom mann mv van het wkw κολλαομαι = kollaomai: zich verbinden, zich aansluiten bij; zie Ned.: kol, lijm) ἀγαθῷ (= agathô: aan het goede; bv nw zelfstandig gebruikt dat onz enk van het bv nw αγαθος = agathos: goed; stam g-th, zie Ned.: goed) οὐδὲ (= oude: noch, partikel van ontkenning, οὐδὲ - οὐδ': noch < οὐ-δὲ = ou-de: niet toch -> toch) κρίσει (= krisei: aan een oordeel; zn dat vr enk van het zn κρίσις = krisis: oordeel; zie het wkw κρινω = krinô: 'onder'scheiden, 'ver'oordelen; zie Lat.: cernere, Ned.: rein) δικαίᾳ (= dikaia: rechtvaardig; bv nw dat vr enk van het bv nw δικαιος = dikaios: rechtvaardig),
(6) ἀγρυπνοῦντες (= agrupnountes: wakende, wkw act part praes nom mann mv van het wkw ἀγρυπνεω = agrupneô: slaaploos, of wakker zijn, waken) οὐκ (= ouk: niet, partikel van ontkenning; ou + k omdat volgend woord met een klinker begint, ου - ουκ - ουχ = ou - ouk - ouch: niet) εἰς (= eis: naar, tot ; vz van plaats, tijd) τὸ (= to: het, bep lidw nom en acc onz enk van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = h, το = to: de - het) ἀγαθόν (= agathon: het goede; bv nw zelfstandig gebruikt acc onz enk van het bv nw αγαθος = agathos: goed; stam g-th, zie Ned.: goed), ἀλλʼ (= all', maar; afkorting van αλλα = alla vóór een klinker; nevenschikkend vw van tegenstelling) εἰς (= eis: naar, tot ; vz van plaats, tijd) τὸ (= to: het, bep lidw nom en acc onz enk van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = h, το = to: de - het) πονηρόν (= ponèron: het kwade, het slechte; bv nw acc mann en onz enk van het bv nw πονηρος = ponèros: slecht; vaak zelfstandig gebruikt: het slechte, het kwade)· ὧν (= hôn: van wie; betrekk vnw gen mann mv van het betrekk vnw ὁς = hos, ἡ = hè, ὁ = ho: die/dat) μακρὰν (= makran: ver; bw) πραΰτης (= prautès: zachtheid, zachtmoedigheid, vriendelijkheid; zn nom vr enk; uitgang op -tès: zuiver substantiverend) καὶ (= kai: en; nevensch vw) ὑπομονή (= hupomonè: standvastigheid, vastberadenheid; zn nom vr enk),
(7) μάταια ἀγαπῶντες (= agapôntes: beminnende, wkw act part praes nom mann mv van het wkw. αγαπαω = agapaô: liefhebben; zie Hebr.: אָהַב = ´âhabh. Stam: '/a -g/h - p/b),
(8) διώκοντες ἀνταπόδομα,
(9) οὐκ (= ouk: niet, partikel van ontkenning; ou + k omdat volgend woord met een klinker begint, ου - ουκ - ουχ = ou - ouk - ouch: niet) ἐλεοῦντες πτωχόν,
(10) οὐ (= ou: niet, partikel van ontkenning; ου - ουκ - ουχ = ou - ouk - ouch: niet) πονοῦντες ἐπὶ (= επ': ep: over; epi + gen, dat of acc: op, bij, naar, tegen, opnieuw, terug; afkortingen : επ' = ep': vóór een niet-aangeblazen klinker, en εφ' = ef': vóór een aangeblazen klinker) καταπονουμένῳ,
(11) οὐ (= ou: niet, partikel van ontkenning; ου - ουκ - ουχ = ou - ouk - ouch: niet) γινώσκοντες τὸν (= ton: de, bep lidw acc mann enk van het bep lidw ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het) ποιήσαντα αὐτούς,
(12) φονεῖς (= foneis: moordenaars, doders, zn nom mann mv van het zn foneus: moordenaar, doder; zn eindigend op - ευς = eus: wkw/zn -> zn, vaak personen die met het grondwoord verbonden zijn, zie wkw φονευω: moorden, doden; wkw eindigend op -euô: van zn en bijv nw naar wkw: φονος -> φονευω: fonos -> foneuô: moord/dood -> moorden/doden) τέκνων (= teknôn: van de kinderen; zn gen onz mv van het zn τεκνον = teknon: kind, het geborene, zie het wkw τικτω = tiktô: baren, bevallen).

(13) φθορεῖς πλάσματος θεοῦ (= theou: van God; zn gen mann enk van het zn θεος = theos: God),
(14) ἀποστρεφόμενοι τὸν (= ton: de, bep lidw acc mann enk van het bep lidw ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het) ἐνδεόμενον,
(15) καταπονοῦντες τὸν (= ton: de, bep lidw acc mann enk van het bep lidw ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het) θλιβόμενον,
(16) πλουσίων παράκλητοι,
(17) πενήτων ἄνομοι κριταί,
(18) πανθαμάρτητοι·
ῥυσθείητε, τέκνα, ἀπὸ (= apo: weg van, vanaf; vz van plaats, nl verwijdering; afkorτing απ' = ap' : vóór een niet-aangeblazen klinker en αφ' = af': vóór een aangeblazen klinker) τούτων (= toutôn: van deze; aanwijz vnw gen mann of onz mv van het aanwijz vnw ουτος = houtos, αυτη = hautè, τουτο = touto: deze, dit, de d van aanwijzing: dat, Fr.: tu) ἁπάντων (= hapantôn: van alle dingen; onbep vnw gen mann + onz mv van het onbep vnw ἁπας = hapas: ieder, allen, alles).

6.A. Tekst

6.1 Ὅρα, μή τίς σε πλανήσῃ ἀπὸ ταύτης τῆς ὁδοῦ τῆς διδαχῆς, ἐπεὶ παρεκτὸς θεοῦ σε διδάσκει. 2 εἰ μὲν γὰρ δύνασαι βαστάσαι ὅλον τὸν ζυγὸν τοῦ κυρίου, τέλειος ἔσῃ· εἰ δʼ οὐ δύνασαι, ὃ δύνῃ, τοῦτο ποίει. 3 περὶ δὲ τῆς βρώσεως, ὃ δύνασαι βάστασον· ἀπὸ δὲ τοῦ εἰδωλοθύτου λίαν πρόσεχε· λατρεία γάρ ἐστι θεῶν νεκρῶν.

6.B. Vertaling, woordanalyse en commentaar

6.1 Ὅρα, μή τίς (= tis: iemand; onbep vnw nom mann enk) σε (= se: u, jou, pers vnw 2de pers acc enk van het pers vnv συ = su: jij. Lat.: tu, Fr.: tu) πλανήσῃ ἀπὸ (= apo: weg van, vanaf; vz van plaats, nl verwijdering; afkorτing απ' = ap' : vóór een niet-aangeblazen klinker en αφ' = af': vóór een aangeblazen klinker) ταύτης τῆς ( = tès: van de, bep lidw gen vr enk van het bep lidw ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het) ὁδοῦ τῆς ( = tès: van de, bep lidw gen vr enk van het bep lidw ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het) διδαχῆς (= didachès: van de lering/onderrichting, zn gen vr enk van het zn διδαχη = didachè: lering, onderrichting; zie het wkw δι-δα-σκ-ω = di-da-sk-ô: leren, onderrichten. Lat: docere. Stam d - k/c), ἐπεὶ παρεκτὸς θεοῦ (= theou: van God; zn gen mann enk van het zn θεος = theos: God) σε (= se: u, jou, pers vnw 2de pers acc enk van het pers vnv συ = su: jij. Lat.: tu, Fr.: tu) διδάσκει.

6.2 εἰ μὲν (= men: wel, enerzijds, partikel om een zwakke tegenstelling uit te drukken) γὰρ (= gar: want, nevenschikkend vw van reden; Fr.: car) δύνασαι (= dunasai: jij kunt; wkw dep of pass ind praes 2de pers enk van het wkw δυναμαι = dunamai: kunnen) βαστάσαι ὅλον τὸν (= ton: de, bep lidw acc mann enk van het bep lidw ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het) ζυγὸν τοῦ (= tou: van de, bep lidw gen mann enk van het bep lidw ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het) κυρίου, τέλειος (= teleios: volmaakt; bv nw nom mann enk) ἔσῃ (= esè: jij zult zijn; wkw act ind fut 2de pers enk van het wkw ειμι: zijn; stam: es-; zie Ned:: is; Lat: esse)· εἰ δʼ (= d': tegenover, echter; nevenschikkend vw; afkorting van δὲ = de) οὐ (= ou: niet, partikel van ontkenning; ου - ουκ - ουχ = ou - ouk - ouch: niet) δύνασαι, (= dunasai: jij kunt; wkw dep of pass ind praes 2de pers enk van het wkw δυναμαι = dunamai: kunnen) ὃ δύνῃ, τοῦτο (= touto: dit; aanwijz vnw nom onz enk van het aanwijz vnw ουτος = houtos, αυτη = hautè, τουτο = touto: deze, dit, de d van aanwijzing: dat, Fr.: tu) ποίει.

6.3 περὶ (= peri: over; vz , stam: p/v - r) δὲ (= de: tegenover, echter; nevensch vw) τῆς ( = tès: van de, bep lidw gen vr enk van het bep lidw ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het) βρώσεως, ὃ δύνασαι (= dunasai: jij kunt; wkw dep of pass ind praes 2de pers enk van het wkw δυναμαι = dunamai: kunnen)βάστασον· ἀπὸ (= apo: weg van, vanaf; vz van plaats, nl verwijdering; afkorτing απ' = ap' : vóór een niet-aangeblazen klinker en αφ' = af': vóór een aangeblazen klinker) δὲ (= de: tegenover, echter; nevensch vw) τοῦ (= tou: van de, bep lidw gen mann enk van het bep lidw ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het) εἰδωλοθύτου λίαν πρόσεχε· λατρεία γάρ (= gar: want; nevenschikk vw van reden; Fr.: car) ἐστι θεῶν νεκρῶν.

7.A. Tekst

7.1 Περὶ δὲ τοῦ βαπτίσματος, οὕτω βαπτίσατε· ταῦτα πάντα προειπόντες, βαπτίσατε εἰς τὸ ὄνομα τοῦ πατρὸς καὶ τοῦ υἱοῦ καὶ τοῦ ἁγίου πνεύματος ἐν ὕδατι ζῶντι. 2 ἐὰν δὲ μὴ ἔχῃς ὕδωρ ζῶν, εἰς ἄλλο ὕδωρ βάπτισον· εἰ δʼ οὐ δύνασαι ἐν ψυχρῷ ἐν θερμῷ 3 ἐὰν δὲ ἀμφότερα μὴ ἔχῃς, ἔκχεον εἰς τὴν κεφαλὴν τρὶς ὕδωρ εἰς ὄνομα πατρὸς καὶ υἱοῦ καὶ ἁγίου πνεύματος. 4 πρὸ δὲ τοῦ βαπτίσματος προνηστευσάτω ὁ βαπτίζων καὶ ὁ βαπτιζόμενος καὶ εἴ τινες ἄλλοι δύνανται· κελεύεις δὲ νηστεῦσαι τὸν βαπτιζόμενον πρὸ μιᾶς ἢ δύο.

7.B. Vertaling, woordanalyse en commentaar

7.1 Περὶ δὲ τοῦ βαπτίσματος, οὕτω βαπτίσατε· ταῦτα πάντα προειπόντες, βαπτίσατε εἰς τὸ ὄνομα τοῦ πατρὸς καὶ τοῦ υἱοῦ καὶ τοῦ ἁγίου πνεύματος ἐν ὕδατι ζῶντι.
Vertaling: Vervolgens over het doopsel. Al die dingen gezegd zijnde, doopt in de naam van de vader en de zoon en de heilige geest inlevend (stromend) water.
7,1 Περὶ (= peri: over; vz , stam: p/v - r) δὲ (= de: tegenover, echter, nevensch voegw) τοῦ (= tou: van de, bep lidw gen mann enk van het bep lidw ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het) βαπτίσματος (= baptismatos: van het doopsel; zn gen onz enk van het zn βαπτισμα = baptisma: doopsel), οὕτω (= houtô: op deze wijze, zo; bw van wijze) βαπτίσατε (= baptisate: doopt; wkw act imperat aor 2de pers mv van het wkw βαπτιζω = baptizô: dopen; zie het Hebreeuwse wkw tâbal ; metathesis van t-b?)· ταῦτα (= tauta: deze dingen; aanwijz vnw nom of acc onz mv van het aanwijz vnw ουτος = houtos, αυτη = hautè, τουτο = touto: deze, dit, de d van aanwijzing: dat, Fr.: tu) πάντα (= panta: ieder of alles; onbep vnw, bv nw acc mann enk of nom en acc onz mv van het bv nw πᾶς = pas: ieder) προειπόντες (= proeipontes: vooraf gezegd zijnde; wkw act part aor nom mann mv van het wkw προ-λεγω = legô: zeggen; voor de vervoeging worden twee wkw met hun verschillende stammen gebruikt: leg, Feg, Fer bij het wkw λεγω = legô: zeggen; Baeyens nr 136 blz 102; l-eg - Ned. z-eg , - aor επ = ep; Ned: lezen / lec-tuur; les. Fr: leçon), βαπτίσατε (= baptisate: doopt; wkw act imperat aor 2de pers mv van het wkw βαπτιζω = baptizô: dopen; zie het Hebreeuwse wkw tâbal ; metathesis van t-b?) εἰς (= eis: naar, tot ; vz van plaats, tijd) τὸ (= to: het, bep lidw nom en acc onz enk van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = h, το = to: de - het) ὄνομα (= onoma: naam; nom + acc onz enk) τοῦ (= tou: van de, bep lidw gen mann enk van het bep lidw ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het) πατρὸς (= patros: van vader, zn gen mann enk van het zn πατηρ: = patèr: vader) καὶ (= kai: en; nevensch vw) τοῦ (= tou: van de, bep lidw gen mann enk van het bep lidw ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het) υἱοῦ (= huiou; zoon; zn gen mann enk van het zn υἱος = huios: zoon; Ned.: zoon. D : Sohn. E : son. In het hiëroglyfisch geeft de eend de klankwaarde s' : zoon, weer. Aramees: bar) καὶ (= kai: en; nevensch vw) τοῦ (= tou: van de, bep lidw gen mann enk van het bep lidw ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het) ἁγίου (= hagie: heilig, bn gen onz enk van het bn ἁγιος = hagios: heilig. Hebr.: קָדוֹשׁ = qâdôsj: heilig. Lat.: sanctus. Fr.: saint. D.: heilig. E.: holy) πνεύματος (= pneumatos: van geest; zn gen onz enk van het zn πνευμα = pneuma: geest, adem, wind) ἐν (= en: in, tijdens, met; vz van plaats, tijd, middel) ὕδατι (= hudati: met water; zn dat onz enk van het zn ὑδωρ = hudôr: water; stam: h/w, d/t, r) ζῶντι (= dzônti: levende; wkw act part praes dat enk van het wkw ζαω = dzaô: leven).
Commentaar: De doop bestaat uit woorden en een handeling. De trinitaire formule isopvallend. Wanneer werd de christelijke doop ingevoerd en hoekwammen tot dieformule? Johannes doopte met water tot vergeving van zonden. Wat betekent de christelijke doodion water met de trinitaire formule?

7,2 ἐὰν δὲ μὴ ἔχῃς ὕδωρ ζῶν, εἰς ἄλλο ὕδωρ βάπτισον· εἰ δʼ οὐ δύνασαι ἐν ψυχρῷ ἐν θερμῷ
Vertaling: Maar indien je geen levend (stromend) water zou hebben, doop in ander water, maar zo niet, kan jij in koud of in warm water.
7,2 ἐὰν (= ean: indien, ondergeschikt vw + conjunct om een voorwaarde in de toekomst uit te drukken) δὲ (= de: tegenover, echter; nevensch vw) μὴ (= mè: niet; ontkenning in zinnen die een wens, wil uitdrukken) ἔχῃς (= echès: jij zoudt hebben; wkw act conjunct praes 2de pers enk van het wkw εχω = echô: hebben, bezitten) ὕδωρ (= hudôr: water; nom onz enk) ζῶν (= dzôn: levende; wkw act part praes nom onz enk van het wkw ζαω = dzaô: leven), εἰς (= eis: naar, tot ; vz van plaats, tijd) ἄλλο (= allo: ander; bv nw acc onz enk van het onbep vnw αλλος = allos: ander) ὕδωρ (= hudôr: water; nom onz enk) βάπτισον (= baptison: doop; wkw act imperat aor 2de pers enk van het wkw βαπτιζω = baptizô: dopen; zie het Hebreeuwse wkw tâbal ; metathesis van t-b?)· εἰ (= ei: indien, of; vw van voorwaarde) δʼ (= d': tegenover, echter; nevenschikkend vw; afkorting van δὲ = de) οὐ (= ou: niet, partikel van ontkenning; ου - ουκ - ουχ = ou - ouk - ouch: niet) δύνασαι (= dunasai: jij kunt; wkw dep of pass ind praes 2de pers enk van het wkw δυναμαι = dunamai: kunnen) ἐν (= en: in, tijdens, met; vz van plaats, tijd, middel) ψυχρῷ (= psycgrô: koud; bv nw dat mann of onz enk van het bv nw ψυχρος = psuchros: koud, kil, fris) ἐν (= en: in, tijdens, met; vz van plaats, tijd, middel) θερμῷ (= thermô: warm; bv nw dat mann en onz enk van het bv nw θερμος = thermos: warm).
Commentaar: Blijkbaar is men bekommerd om het soort water dat bij de doop kan gebruikt worden.

7,3 ἐὰν δὲ ἀμφότερα μὴ ἔχῃς, ἔκχεον εἰς τὴν κεφαλὴν τρὶς ὕδωρ εἰς ὄνομα πατρὸς καὶ υἱοῦ καὶ ἁγίου πνεύματος.
Vertaling: Maar indien je beide niet zoudt hebben, giet dan driemaal water uit op het hoofd in naam van de vader en de zoon en de heilige geest.
7,3 ἐὰν (= ean: indien, ondergeschikt vw + conjunct om een voorwaarde in de toekomst uit te drukken) δὲ (= de: tegenover, echter, nevensch voegw) ἀμφότερα (= amfotera: beide; bv nw nom en acc onz mv van het bv nw ἀμφότερος = amfoteros: beide) μὴ (= mè: niet; ontkenning in zinnen die een wens, wil uitdrukken) ἔχῃς (= echès: jij zoudt hebben; wkw act conjunct praes 2de pers enk van het wkw εχω = echô: hebben, bezitten) ἔκχεον (= excheon: giet uit; wkw act imperat aor 2de pers enk van het wkw εκχεω = ekcheô / ekchunnô: gieten, vergieten, uitgieten) εἰς (= eis: naar, tot ; vz van plaats, tijd) τὴν (= tèn; bep lidw acc vr enk van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = hè, το = to: de - het) κεφαλὴν (= kefalèn: hoofd; zn acc vr enk van het zn κεφαλη = kefalè: hoofd) τρὶς (= tris: driemaal; bw) ὕδωρ (= hudôr: water; nom onz enk) εἰς (= eis: naar, tot ; vz van plaats, tijd) ὄνομα (= onoma: naam; nom + acc onz enk) πατρὸς (= patros: van vader, zn gen mann enk van het zn πατηρ: = patèr: vader) καὶ (= kai: en; nevensch vw) υἱοῦ (= huiou; zoon; zn gen mann enk van het zn υἱος = huios: zoon; Ned.: zoon. D : Sohn. E : son. In het hiëroglyfisch geeft de eend de klankwaarde s' : zoon, weer. Aramees: bar) καὶ (= kai: en; nevensch vw) ἁγίου (= hagie: heilig, bn gen onz enk van het bn ἁγιος = hagios: heilig. Hebr.: קָדוֹשׁ = qâdôsj: heilig. Lat.: sanctus. Fr.: saint. D.: heilig. E.: holy) πνεύματος. (= pneumatos: van geest; zn gen onz enk van het zn πνευμα = pneuma: geest, adem, wind)
Commentaar: Het ritueel wordt geconcretiseerd. Driemaal naar de namen van de belijdenisformule.

7,4 πρὸ δὲ τοῦ βαπτίσματος προνηστευσάτω ὁ βαπτίζων καὶ ὁ βαπτιζόμενος καὶ εἴ τινες ἄλλοι δύνανται· κελεύεις δὲ νηστεῦσαι τὸν βαπτιζόμενον πρὸ μιᾶς ἢ δύο.
Vertaling: maar voor het doopsel: dat de doper en degene die wordt gedoopt, vooraf vasteen als sommige anderen kunnen. Maar jij beveelt degene die wordt gedoopt één of twee dagen voordien te vasten.
7,4 πρὸ (= pro: voor; vz) δὲ (= de: tegenover, echter, nevensch voegw) τοῦ (= tou: van de, bep lidw gen mann enk van het bep lidw ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het) βαπτίσματος (= baptismatos: van het doopsel; zn gen onz enk van het zn βαπτισμα = baptisma: doopsel) προνηστευσάτω (= pronèsteusatô: dat hij vooraf vaste; wkw act imperat aor 3de pers enk van het wkw προνηστευω = pronèsteuô: vooraf vasten) (= ho: de; bep lidw nom mann enk van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = h, το = to (de - het) βαπτίζων (= baptidzôn: dopende, de doper; - eventueel bijnaam - wkw act part praes nom mann enk van het wkw βαπτιζω = baptizô: dopen; zie het Hebreeuwse wkw tâbal; metathesis van t-b?) καὶ (= kai: en; nevensch vw) (= ho: de; bep lidw nom mann enk van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = h, το = to: de - het) βαπτιζόμενος (= baptidzomenos: degene die wordt gedoopt; wkw pass part praes nom mann enk van het wkw βαπτιζω = baptizô: dopen; zie het Hebreeuwse wkw tâbal ; metathesis van t-b?) καὶ (= kai: en; nevensch vw) εἴ (= ei: indien, of; vw van voorwaarde) τινες (= tines: sommigen; onbep vnw nom mann mv van het onbep vnw τις = tis: iemand, τι = ti: iets) ἄλλοι (= alloi: anderen; onbep vnw nom mann mv van het onbep vnw αλλος = allos: ander) δύνανται (= dunantai: zij kunnen; wkw med ind praes 3de pers mv van het wkw δυναμαι = dunamai: kunnen)· κελεύεις (= keleueis: jij beveeltt; wkw act ind praes 2de pers enk van het wkw κελεύω = keleuô: bevelen) δὲ (= de: tegenover, echter, nevensch voegw) νηστεῦσαι (= nèsteusai: te vasten; wkw act inf aor van het wkw νηστεῦω: vasten) τὸν (= ton: de, bep lidw acc mann enk van het bep lidw ὁ = ho , ἡ = hè , το = to: de - het) βαπτιζόμενον (= baptidzomenon: degene die gedoopt wordt; wkw pass part praes acc mann enk van het wkw βαπτιζω = baptizô: dopen; zie het Hebreeuwse wkw tâbal ; metathesis van t-b?) πρὸ (= pro: voor; vz) μιᾶς (= mias: voor één; hoofdtelw gen vr enk van het hoofdtelw bv nw εἱς, μια, ἑν = heis, mia, hen: één) ἢ (= è: of; partikel) δύο (= duo: twee; hoofdtelw; Lat.: duo. Fr.: deux).
Commentaar: Er wordt nogal wat nadruk gelegd op het vasten vóór het doopsel. De betekenis ervan wordt niet gegeven.

8.A. Tekst

8.1 Αἱ δὲ νηστεῖαι ὑμῶν μὴ ἔστωσαν μετὰ τῶν ὑποκριτῶν. νηστεύουσι γὰρ δευτέρᾳ σαββάτων καὶ πέμπτῃ· ὑμεῖς δὲ νηστεύσατε τετράδα καὶ παρασκευήν. 2 μηδὲ προσεύχεσθε ὡς οἱ ὑποκριταί, ἀλλʼ ὡς ἐκέλευσεν ὁ κύριος ἐν τῷ εὐαγγελίῳ αὐτοῦ, οὕτω προσεύχεσθε· Πάτερ ἡμῶν ὁ ἐν τῷ οὐρανῷ ἁγιασθήτω τὸ ὄνομά σου, ἐλθέτω ἡ βασιλεία σου, γενηθήτω τὸ θέλημά σου ὡς ἐν οὐρανῷ καὶ ἐπὶ γῆς· τὸν ἄρτον ἡμῶν τὸ ἐπιούσιον δὸς ἡμῖν σήμερον, καὶ ἄφες ἡμῖν τὴν ὀφειλὴν ἡμῶν, ὡς καὶ ἡμεῖς ἀφίεμεν τοῖς ὀφειλέταις ἡμῶν, καὶ μὴ εἰσενέγκῃς ἡμᾶς εἰς πειρασμόν, ἀλλὰ ῥῦσαι ἡμᾶς ἀπὸ τοῦ πονηροῦ· ὅτι σοῦ ἐστιν ἡ δύναμις καὶ ἡ δόξα εἰς τοὺς αἰῶνας. 3 τρὶς τῆς ἡμέρας οὕτω προσεύχεσθε.

8.B. Vertaling, woordanalyse en commentaar

8.1 Αἱ δὲ νηστεῖαι ὑμῶν μὴ ἔστωσαν μετὰ τῶν ὑποκριτῶν. νηστεύουσι γὰρ δευτέρᾳ σαββάτων καὶ πέμπτῃ· ὑμεῖς δὲ νηστεύσατε τετράδα καὶ παρασκευήν.
Vertaling: Maar dat jullie vasten niet zijn met de huichelaars, want zij vasten op de tweede dag van de week en op de vijfde; maar jullie, vast op de vierde en de voorbereidingsdag (vrijdag).
8.1 Αἱ (= hai: de; bep lidw nom vr mv van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = hè, το = to: de - het) δὲ (= de: tegenover, echter, nevensch voegw) νηστεῖαι (= nèsteuai: vasten; zn nom vr mv van het zn νηστεῖα = nèsteua: vasten) ὑμῶν (= humôn: van jullie; pers vnw 2de pers gen mv van het pers vnv ὑμεις = humeis:: jullie) μὴ (= mè: niet; ontkenning in zinnen die een wens, wil uitdrukken) ἔστωσαν (= estôsan: dat zij zijn; wkw act imperat praes 3de pers mv van het wkw ειμι: zijn; stam: es-; zie Ned:: is; Lat: esse) μετὰ (= meta: met, na; vz met gen, acc; afkorting: μετ' = met' of μεθ' = meth') τῶν (= tôn: van de; bep lidw gen mann mv van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = h, το = to (de - het) ὑποκριτῶν (= hupokritôn: van huichelaars; zn gen mann mv van het zn ὑποκριτης = hupokritès: hypocriet, huichelaar). νηστεύουσι (= nèsteuousi: zij vasten; wkw act ind praes 3de pers mv van het wkw νηστεῦω: vasten) γὰρ (= gar: want, nevenschikkend vw van reden; Fr.: car) δευτέρᾳ (= deutera: tweede; bv nw rangtelw dat vr enk van het bijv nw δευτερος = deuteros: tweede) σαββάτων (sabbatôn: van de week; zn gen onz mv van het zn σαββατον = sabbaton: sabbat; mv week) καὶ (= kai: en; nevensch vw) πέμπτῃ (= pemptè: op de vijfde; rangtelw dat vr enk van het rangtelw πέμπτος = pemptos: vijfde)· ὑμεῖς (= humeis: jullie; pers vnw 2de pers nom mann mv) δὲ (= de: tegenover, echter, nevensch voegw) νηστεύσατε (= nèsteusate: vast; wkw act imperat aor 2de pers mv van het wkw νηστευω = nèsteuô: vasten) τετράδα (= tetrada: de vierde dag; zn acc vr enk van het zn τετράς = tertras: de vierde) καὶ (= kai: en; nevensch vw) παρασκευήν (= paraskeuèn: de voorbereidingsdag, de vrijdag; zn acc vr enk van het zn παρασκευη = paraskeuè: voorbereidingsdag, vrijdag).
Commentaar: Er is een polemische toon: de huichelaars. Zij vasten op andere dagen. De christenen vasten op de 4de dag, de woensdag en de vrijdag. Er worden geen argumenten gegeven om te vasten. De vastendagen bepalen mee de identiteit. Resten nog: de dinsdag, de zaterdag en de zondag. De zaterdag is het sabbat voor de joden. De zondag is het de feestdag van de christenen. Veel gemeenschappelijk eten blijft er niet meer over.

8,2 μηδὲ προσεύχεσθε ὡς οἱ ὑποκριταί, ἀλλʼ ὡς ἐκέλευσεν ὁ κύριος ἐν τῷ εὐαγγελίῳ αὐτοῦ, οὕτω προσεύχεσθε· Πάτερ ἡμῶν ὁ ἐν τῷ οὐρανῷ ἁγιασθήτω τὸ ὄνομά σου, ἐλθέτω ἡ βασιλεία σου, γενηθήτω τὸ θέλημά σου ὡς ἐν οὐρανῷ καὶ ἐπὶ γῆς· τὸν ἄρτον ἡμῶν τὸ ἐπιούσιον δὸς ἡμῖν σήμερον, καὶ ἄφες ἡμῖν τὴν ὀφειλὴν ἡμῶν, ὡς καὶ ἡμεῖς ἀφίεμεν τοῖς ὀφειλέταις ἡμῶν, καὶ μὴ εἰσενέγκῃς ἡμᾶς εἰς πειρασμόν, ἀλλὰ ῥῦσαι ἡμᾶς ἀπὸ τοῦ πονηροῦ· ὅτι σοῦ ἐστιν ἡ δύναμις καὶ ἡ δόξα εἰς τοὺς αἰῶνας.
Vertaling: Bidt noch als de huichelaars, maar zoals de Heer beval in zijn evangelie. Bidt zo: Onze Vader in de hemel, geheiligd zij jouw naam, kome jouw koningschap, geschiede je wil als in de hemel ook op aarde, ons dagelijks brood geef het ons dagelijks, en vergeef ons onze schuld, zoals ook wij onze schuldenaars vergeven, en moge je ons niet voeren naar beproeving, maar verlos ons van het kwade. Want van Jou is de kracht en de heerlijkheid in de eeuwen.
8,2 μηδὲ (= mède: niet echter < mè: niet, ontkenning bij conjunct. en imperat. + de = de: echter, lichte tegenstellingp; partikel) προσεύχεσθε ( = proseuchesthe: bidt, wkw act imperat praes 2de pers mv van het wkw προσεύχομαι = proseuchomai (bidden) ὡς (= hôs: zoals; bw van vergelijking) οἱ (= hoi: de; bep lidw nom mann mv van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = hè, το = to: de - het) ὑποκριταί (= hupokritai: huichelaars; zn nom mann mv van het zn ὑποκριτης = hupokritès: hypocriet, huichelaar), ἀλλʼ (= all', maar; afkorting van αλλα = alla vóór een klinker; nevenschikkend vw van tegenstelling) ὡς (= hôs: zoals; bw van vergelijking) ἐκέλευσεν (= ekeleusen: hij beval: wkw act ind aor 3de pers enk van het wkw κελεύω = keleuô: bevelen) (= ho: de; bep lidw nom mann enk van het bep lidw ὁ = ho , ἡ = hè , το = to: de - het) κύριος (= kurios: heer; zn nom mann enk; stam: k/h - r. Lat.: dominus . Fr.: seigneur . Ned.: heer . D.: Herr . E.: lord . Aramees: יוי = JWJ . Arabisch: رَب = rabb: God, Heer) ἐν (= en: in, tijdens, met; vz van plaats, tijd, middel) τῷ (= tô: de; bep lidw dat mann en onz enk van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = hè, το = to: de - het) εὐαγγελίῳ (= euaggeliô: in de goede boodschap; dat onz enk van het zn ευαγγελιον = euaggelion: goede boodschap) αὐτοῦ (= autou: van hem of van het; pers vnw 3de pers gen mann of onz enk van het pers vnw 3de pers enk: αυτος - αυτη - αυτο: autos - autè - auto: hij - zij - het),
οὕτω (= houtô: op die wijze, zo; bw van wijze) προσεύχεσθε ( = proseuchesthe: bidt, wkw act imperat praes 2de pers mv van het wkw προσεύχομαι = proseuchomai (bidden)·
Πάτερ (= pater: vader, zn voc mann enk van het zn πατηρ (= patèr: vader). Arabisch : اَب = ´ab (vader) . D. : Va-ter . E. : fa-ther . Fr. : pè-re . Hebreeuws : אַב = ´abh (vader) . Lat. : pa-ter . Stam: b/p/v/f - a) ἡμῶν (= hèmôn: van ons, pers vnw 1ste pers gen mann mv van het pers vnw ἡμεις: wij) (= ho: de; bep lidw nom mann enk van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = h, το = to (de - het) ἐν (= en: in, tijdens, met; vz van plaats, tijd, middel) τῷ (= tô: de; bep lidw dat mann en onz enk van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = hè, το = to: de - het) οὐρανῷ (= ouranô: hemel; zn dat mann enk van het zn ουρανος = ouranos: hemel)
ἁγιασθήτω (= hagiasthèto: geheiligd worde; wkw pass aor 3de pers enk van het wkw ἁγιαζω = hagiazô: heiligen) τὸ (= to: het, bep lidw nom en acc onz enk van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = h, το = to: de - het) ὄνομά (= onoma: naam; nom + acc onz enk) σου (= sou: van jou, u, pers vnw 2de pers gen enk van het pers vnv συ = su: jij. Lat.: tu, Fr.: tu),
ἐλθέτω (= elthetô: kome; wkw act imperat aor 3de pers enk van het wkw ἐρχόμαι = erchomai: gaan, komen; 2 wkw met verschillende stammen: ερχ = erch en ελ = el: Baeyens 102,136, zie Fr.: al-ler; om de aor van het wkw αρχομαι = archomai: beginnen en ἐρχόμαι = erchomai: gaan, komen, van elkaar te onderscheiden) . (= hè: de; bep lidw nom vr enk van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = h, το = to (de - het) βασιλεία (= basileia: koninkrijk, koningschap; zn nom vr enk) σου (= sou: van jou, u, pers vnw 2de pers gen enk van het pers vnv συ = su: jij. Lat.: tu, Fr.: tu),
γενηθήτω (= genèthètô: het weze/ het gebeure; wkw med / pass imperat aor 3de pers enk van het wkw γινομαι = ginomai: gebeuren, worden; stam gen) τὸ (= to: het, bep lidw nom en acc onz enk van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = h, το = to: de - het) θέλημά (= thelèma: wil; zn nom en acc onz enk) σου (= sou: van jou, u, pers vnw 2de pers gen enk van het pers vnv συ = su: jij. Lat.: tu, Fr.: tu) ὡς (= hôs: zoals; bw van vergelijking) ἐν (= en: in, tijdens, met; vz van plaats, tijd, middel) οὐρανῷ (= ouranô: hemel; zn dat mann enk van het zn ουρανος = ouranos: hemel) καὶ (= kai: en; nevensch vw) ἐπὶ (= επ': ep: over; epi + gen, dat of acc: op, bij, naar, tegen, opnieuw, terug; afkortingen : επ' = ep': vóór een niet-aangeblazen klinker, en εφ' = ef': vóór een aangeblazen klinker) γῆς (= gès: aarde, land; zn gen vr enk van het zn γη = gè: aarde, land)·
τὸν (= ton: de, bep lidw acc mann enk van het bep lidw ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het) ἄρτον (= arton: brood; zn acc mann enk van het zn αρτος = artos: brood; gemeensch.: r - t/d) ἡμῶν (= hèmôn: van ons, pers vnw 1ste pers gen mann mv van het pers vnw ἡμεις: wij) τὸ (= to: het, bep lidw nom en acc onz enk van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = h, το = to: de - het) ἐπιούσιον (= epiousion: dagelijks; bv nw acc mann enk van het bv ἐπιούσιος = epiousios: dagelijks, blijvend) δὸς (= dos: geef; wkw act imperat aor 2de pers enk van het wkw διδωμι = didômi: geven. Lat: dare / donare - donum: geven - gave, gift. Fr: donner - don: geven - gave) ἡμῖν (= hèmin: aan ons, pers vnw 1ste pers dat mann mv van het pers vnw ἡμεις: wij) σήμερον (= sèmeron: vandaag; bw van tijd),
καὶ (= kai: en; nevensch vw) ἄφες (= afes: sta toe; wkw act imperat. aor. 2de pers enk van het wkw αφιημι = afièmi: aflaten, toestaan) ἡμῖν (= hèmin: aan ons, pers vnw 1ste pers dat mann mv van het pers vnw ἡμεις: wij) τὴν (= tèn; bep lidw acc vr enk van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = hè, το = to: de - het) ὀφειλὴν (= ofeilèn: schuld, verplichting, zn acc vr enk van het zn οφειλη = ofeilè: schuld, verplichting) ἡμῶν (= hèmôn: van ons, pers vnw 1ste pers gen mann mv van het pers vnw ἡμεις: wij), ὡς (= hôs: zoals; bw van vergelijking) καὶ (= kai: en; nevensch vw) ἡμεῖς (= hèmeis: wij; pers vnw 1ste pers mann mv) ἀφίεμεν (= afiemen: wij vergeven; wkw act ind praes 1ste pers mv van het wkw αφιημι = afièmi: (weg-laten, af-laten, vergeven, kwijtschelden, los-laten , ver-laten) τοῖς (= tois: aan de; bep lidw dat mann en onz mv van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = hè, το = to: de - het) ὀφειλέταις (= ofeileitais: aan schuldenaars; zn dat mann mv van het zn ὀφειλέτης: schuldenaar) ἡμῶν (= hèmôn: van ons, pers vnw 1ste pers gen mann mv van het pers vnw ἡμεις: wij),
καὶ (= kai: en; nevensch vw) μὴ (= mè: niet; ontkenning in zinnen die een wens, wil uitdrukken) εἰσενέγκῃς (= eisenegkès: voere in; wkw act conjunct aor 2de pers enk van het wkw εισφερω = eisferô: binnenvoeren, binnenbrengen) ἡμᾶς (= hèmas: ons; pers vnw 1ste pers acc mann mv van het pers vnw ἡμεις = hèmeis: wij) εἰς (= eis: naar, tot ; vz van plaats, tijd) πειρασμόν (= peirasmon: beproeving; zn acc mann enk van het zn πειρασμος = peirasmos: beproeving),
ἀλλὰ (= alla: maar, nevenschikkend vw van tegenstelling) ῥῦσαι (= rusai: verlos; wkw med imperat aor 2de pers enk van het wkw ρυομαι = ruomai: behoeden, beschermen, redden, bevrijden) ἡμᾶς (= hèmas: ons; pers vnw 1ste pers acc mann mv van het pers vnw ἡμεις = hèmeis: wij) ἀπὸ (= apo: weg van, vanaf; vz van plaats, nl verwijdering; afkorτing απ' = ap' : vóór een niet-aangeblazen klinker en αφ' = af': vóór een aangeblazen klinker) τοῦ (= tou: van de, bep lidw gen mann enk van het bep lidw ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het) πονηροῦ (= ponèrou: van het slechte; bv nw gen onz enk van het bv nw πονηρος = ponèros: slecht; vaak zelfstandig gebruikt: het slechte)·
ὅτι (= hoti (dat, omdat; vw van reden) σοῦ (= sou: van jou; pers vnw 2de pers gen mann enk van het pers vnw συ = su: jij) ἐστιν (= estin: hij/zij/het is, wkw act ind praes 3de pers enk van het wkw ειμι = ειμι: zijn; stam: es-; zie Ned.: is) (= hè: de; bep lidw nom vr enk van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = h, το = to (de - het) δύναμις (= dunamis: kracht, macht; zn nom vr enk) καὶ (= kai: en; nevensch vw) (= hè: de; bep lidw nom vr enk van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = h, το = to (de - het) δόξα (= doxa: heerlijkheid; zn nom vr enk) εἰς (= eis: naar, tot ; vz van plaats, tijd) τοὺς (= tous: de; bep lidw acc mann mv van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = h, το = to: de - het) αἰῶνας (= aiônas: eeuwen; zn acc mann mv van het zn αιων = aiôn: eeuw)
Commentaar: We vinden hier de aanbeveling tot het Onzevader en het Onzevader zelf zoals in Mt.

8,3 τρὶς τῆς ἡμέρας οὕτω προσεύχεσθε.
Vertaling: Bidt zo driemaal per dag.
8,3 τρὶς (= tris: driemaal; bw) τῆς ( = tès: van de, bep lidw gen vr enk van het bep lidw ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het) ἡμέρας (= hèmeras: van de dag; zn gen vr enk van het zn ἡμερα = hèmera: dag; verwant met schemer?) οὕτω (= houtôs: op deze wijze, zo; bw van wijze) προσεύχεσθε ( = proseuchesthe: bidt, wkw act imperat praes 2de pers mv van het wkw προσεύχομαι = proseuchomai (bidden).
Commentaar: Driemaal bidden per dag, zoals de joden? Driemaal het Onzevader bidden.

9.A. Tekst

9,1 Περὶ δὲ τῆς εὐχαριστίας, οὕτως εὐχαριστήσατε· 2 πρῶτον περὶ τοῦ ποτηρίου· Εὐχαριστοῦμέν σοι, πάτερ ἡμῶν, ὑπὲρ τῆς ἁγίας ἀμπέλου Δαυεὶδ τοῦ παιδός σου, ἧς ἐγνώρισας ἡμῖν διὰ Ἰησοῦ τοῦ παιδός σου· σοὶ ἡ δόξα [I εἰς τοὺς αἰῶνας I]. 3 περὶ δὲ τοῦ κλάσματος· Εὐχαριστοῦμέν σοι, πάτερ ἡμῶν, ὑπὲρ τῆς ζωῆς καὶ γνώσεως, ἧς ἐγνώρισας ἡμῖν διὰ Ἰησοῦ τοῦ παιδός σου. σοὶ ἡ δόξα [I εἰς τοὺς αἰῶνας I]. 4 ὥσπερ ἦν τοῦτο τὸ κλάσμα διεσκορπισμένον ἐπάνω τῶν ὀρέων καὶ συναχθὲν ἐγένετο ἕν, οὕτω συναχθήτω σου ἡ ἐκκλησία ἀπὸ τῶν περάτων τῆς γῆς εἰς τὴν σὴν βασιλείαν. ὅτι σοῦ ἐστιν ἡ δόξα καὶ ἡ δύναμις διὰ Ἰησοῦ Χριστοῦ [I εἰς τοὺς αἰῶνας I]. 5 μηδεὶς δὲ φαγέτω μηδὲ πιέτω ἀπὸ τῆς εὐχαριστίας ὑμῶν, ἀλλʼ οἱ βαπτισθέντες εἰς ὄνομα κυρίου· καὶ γὰρ περὶ τούτου εἴρηκεν ὁ κύριος· Μὴ δῶτε τὸ ἅγιον τοῖς κυσί. - Brannan, R. (2011). Apostolic Fathers Greek-English Interlinear. Lexham Press

9.B. Vertaling, woordanalyse en commentaar

9,1. Περὶ δὲ τῆς εὐχαριστίας, οὕτως εὐχαριστήσατε·
Vertaling: Over de dankzegging echter. Zo zullen jullie dankzeggen.
9,1. Περὶ (= peri: over; vz, stam: p/v - r) δὲ (= de: tegenover, echter, nevensch voegw) τῆς (= tès: van de, bep lidw gen vr enk van het bep lidw ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het) εὐχαριστίας (= eucharistias: eucharistie, zn gen vr enk van het zn εὐχαριστία = eu-charis-t-ia: goede gratie/gave, dankzegging, eucharistie; zn met uitgang op -ia geeft een abstractie weer; zn χαρις = charis: gratis, genade),
οὕτως (= houtôs: op deze wijze, zo; bw van wijze) εὐχαριστήσατε < (= eucharistèsate: jullie zullen dankzeggen/bedanken, wkw act ind fut 2de pers mv van het wkw εὐχαριστεω = eu-charis-t-eô: goed danken, bedanken; zn χαρις = charis: gratis, genade)·

9,2. πρῶτον περὶ τοῦ ποτηρίου· Εὐχαριστοῦμέν σοι, πάτερ ἡμῶν, ὑπὲρ τῆς ἁγίας ἀμπέλου Δαυεὶδ τοῦ παιδός σου, ἧς ἐγνώρισας ἡμῖν διὰ Ἰησοῦ τοῦ παιδός σου· σοὶ ἡ δόξα [I εἰς (= eis: naar, tot ; vz van plaats, tijd) τοὺς αἰῶνας I].
Vertaling: Vooreerst over de beker. Wij danken Jou, onze Vader, voor de heilige wijnstok David, jouw dienaar, die jij ons deed kennen langs Jezus, jouw dienaar. Aan Jou de heerlijkheid in de eeuwen.
9,2.. πρῶτον (= prôton: ten eerste; bw) περὶ (= peri: over; vz , stam: p/v - r) τοῦ (= tou, bep lidw gen onz enk : van de, van het bep lidw ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het) ποτηρίου (= potèriou, zn ·gen onz enk van het zn ποτηρίον: drinkbeker; zn eindigend op -tèrion geeft een instrument aan, hier: een middel om te drinken: drinkbeker; zie wkw ποτιζω = potizô: drinken)
Εὐχαριστοῦμέν (= eucharistoumen: wij zeggen dank, wkw act ind praes 1ste pers mv: wij zeggen dank van het wkw εὐχαριστεω = eu-charis-t-eô: goed danken, bedanken; zn χαρις = charis: gratis, genade) σοι (= soi: aan jou, u, pers vnw 2de pers dat enk van het pers vnv συ = su: jij. Lat.: tu, Fr.: tu) πάτερ (= pater: vader, zn voc mann enk van het zn πατηρ (= patèr: vader). Arabisch : اَب = ´ab (vader) . D. : Va-ter . E. : fa-ther . Fr. : pè-re . Hebreeuws : אַב = ´abh (vader) . Lat. : pa-ter . Stam: b/p/v/f - a) ἡμῶν (= hèmôn: van ons, pers vnw 1ste pers gen mann mv van het pers vnw ἡμεις: wij), ὑπὲρ (= huper: voor, ten voordele van; vz met gen) τῆς ( = tès: van de, bep lidw gen vr enk van het bep lidw ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het) ἁγίας (= hagias: heilig, bn gen vr enk van het bn ἁγιος = hagios: heilig. Hebr.: קָדוֹשׁ = qâdôsj: heilig. Lat.: sanctus. Fr.: saint. D.: heilig. E.: holy) ἀμπέλου (= ampelou: van de wijnstok/wijngaard, zn gen vr enk van het zn ἀμπελος = ampelos: wijnstok/wijngaard) Δαυεὶδ (= Daweid: David; eigennaam)τοῦ (= tou: van de, bep lidw gen mann enk van het bep lidw ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het) παιδός (= paidos: van het kind, zn gen mann enk van het zn παις = pais: kind, dienaar. Hebr.: עֶבֶד = `èbhèd (dienaar, knecht) σου (= sou: van jou, u, pers vnw 2de pers gen enk van het pers vnv συ = su: jij. Lat.: tu, Fr.: tu), ἧς (= hès: wat; betrekk vnw gen vr enk van het betrekk vnw ὁς = hos, ἡ = h, ὁ = ho: wie/wat) ἐγνώρισας (= egnôrisas: jij kende, jij maakte bekend; wkw act ind aor 2de pers enk van het wkw γνωριζω = gnôrizô: kennen, bekend maken; wkw eindigend op ιζω = -izô: 'iema,nd tot het grondwoord maken' - causatief; zie γνωσις = gnô-sis: kennis) ἡμῖν (= hèmin: aan ons, pers vnw 1ste pers dat mann mv van het pers vnw ἡμεις: wij) διὰ < (= dia: met behulp van, wegens, omwille van; vz) Ἰησοῦ (= Ièsou: van Jezus, zn eigennaam gen mann enk : Ἰησοῦς = ièsous: Jezus < Hebr. Jëhosjua: hij redt) τοῦ (= tou: van de, bep lidw gen mann enk van het bep lidw ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het) παιδός (= paidos: van het kind, zn gen mann enk van het zn παις = pais: kind, dienaar. Hebr.: עֶבֶד = `èbhèd (dienaar, knecht).σου (= sou: van jou, u, pers vnw 2de pers gen enk van het pers vnv συ = su: jij. Lat.: tu, Fr.: tu)·
σοὶ (= soi: aan jou, u, pers vnw 2de pers dat enk van het pers vnv συ = su: jij. Lat.: tu, Fr.: tu) (= hè: de; bep lidw nom vr enk van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = h, το = to (de - het) δόξα (= doxa: heerlijkheid; zn nom vr enk) εἰς (= eis: naar, tot ; vz van plaats, tijd) τοὺς (= tous: de; bep lidw acc mann mv van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = h, το = to: de - het) αἰῶνας (= aiônas: eeuwen; zn acc mann mv van het zn αιων = aiôn: eeuw)
Commentaar:
- In 9 en 10 gaat het over de eucharistie. Het gebed over de beker en over de (brood)breking is gelijkaardig opgebouwd:
- Εὐχαριστοῦμέν σοι, πάτερ (= eucharistoumen soi, pater: wij zeggen je dank, Vader).
- ἧς ἐγνώρισας ἡμῖν διὰ Ἰησοῦ τοῦ παιδός σου (= hès egnôrisas hèmin dia tou Ièsou tou paidos autou: wat jij ons deed kennen door Jezus, jouw dienaar).
- aan Jou de heerlijkheid in de eeuwen: Did 9,2; 9,3; 10,2; 10,3.
- want van Jou is de kracht en de heerlijkheid in de eeuwen: Did 8,2; 9,4; 10,5. Deze doxologie of heerlijkheidsspreking of verheerlijking vinden we op het einde van het Onze Vader.

9,3. περὶ δὲ τοῦ κλάσματος· Εὐχαριστοῦμέν σοι, πάτερ ἡμῶν, ὑπὲρ τῆς ζωῆς καὶ γνώσεως, ἧς ἐγνώρισας ἡμῖν διὰ Ἰησοῦ τοῦ παιδός σου. σοὶ ἡ δόξα [I εἰς (= eis: naar, tot ; vz van plaats, tijd) τοὺς αἰῶνας I].
Vertaling: Over de (brood)breking echter. Wijdanken Jou, onze Vader, voor het leven en de kennis, die Jij ons deed kennen via Jezus, jouw dienaar. Aan jou de heerlijkheid in de eeuwen.
9,3.περὶ (= peri: over; vz; stam: p/v - r) δὲ (= de: tegenover, echter) τοῦ (= tou, bep lidw gen mann enk : van de, van het bep lidw ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het) κλάσματος (= klasmatos: van de breking, zn gen onz enk van het zn κλασμα = klasma: breking; zie het wkw κλαω = klaô: breken)·
Εὐχαριστοῦμέν (= eucharistoumen: wij zeggen dank, wkw act ind praes 1ste pers mv: wij zeggen dank van het wkw εὐχαριστεω = eu-charis-t-eô: goed danken, bedanken; zn χαρις = charis: gratis, genade) σοι (= soi: aan jou, u, pers vnw 2de pers dat enk van het pers vnv συ = su: jij. Lat.: tu, Fr.: tu), πάτερ (= pater: vader, zn voc mann enk van het zn πατηρ (= patèr: vader). Arabisch : اَب = ´ab (vader) . D. : Va-ter . E. : fa-ther . Fr. : pè-re . Hebreeuws : אַב = ´abh (vader) . Lat. : pa-ter . Stam: b/p/v/f - a) ἡμῶν (= hèmôn: van ons, pers vnw 1ste pers gen mann mv van het pers vnw ἡμεις: wij), ὑπὲρ (= huper: ten voordele van, omwille van; vz; Lat.: super. Ned.: over, boven) τῆς ( = tès: van de, bep lidw gen vr enk van het bep lidw ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het) ζωῆς (= zôès: van het leven, zn gen vr enk van het zn ζωη = zôè: leven) καὶ (= kai: en; nevensch vw) γνώσεως (= gnôseôs: van de kennis, zn gen vr enk van het zn γνωσις = gnôsis: kennis, zn eindigend op -σις = -sis: van wkw naar zn om de handeling uit te drukken; zie het wkw γιγνωσκω = gignôskô: weten; gi-gnô-sk-ô; stam gn-, Ned.: kn), ἧς (= hès: wat; betrekk vnw gen vr enk van het betrekk vnw ὁς = hos, ἡ = h, ὁ = ho: wie/wat) . ἐγνώρισας (= egnôrisas: jij kende, jij maakte bekend; wkw act ind aor 2de pers enk van het wkw γνωριζω = gnôrizô: kennen, bekend maken; wkw eindigend op ιζω = -izô: 'iema,nd tot het grondwoord maken' - causatief; zie γνωσις = gnô-sis: kennis) ἡμῖν (= hèmin: aan ons, pers vnw 1ste pers dat mann mv van het pers vnw ἡμεις: wij) διὰ (= dia: met behulp van, wegens, omwille van; vz) Ἰησοῦ (= Ièsou: van Jezus, zn eigennaam gen mann enk : Ἰησοῦς = ièsous: Jezus < Hebr. Jëhosjua: hij redt) τοῦ (= tou, bep lidw gen mann enk : van de, van het bep lidw ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het) παιδός (= paidos: van het kind, zn gen mann enk van het zn παις = pais: kind, dienaar. Hebr.: עֶבֶד = `èbhèd (dienaar, knecht).σου (= sou: van jou, u, pers vnw 2de pers gen enk van het pers vnv συ = su: jij. Lat.: tu, Fr.: tu) (= sou: van jou, u, pers vnw 2de pers gen enk van het pers vnv συ = su: jij. Lat.: tu, Fr.: tu).
σοὶ (= soi: aan jou, u, pers vnw 2de pers dat enk van het pers vnv συ = su: jij. Lat.: tu, Fr.: tu) (= hè: de; bep lidw nom vr enk van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = h, το = to (de - het) δόξα (= doxa: heerlijkheid; zn nom vr enk) εἰς (= eis: naar, tot ; vz van plaats, tijd) τοὺς (= tous: de; bep lidw acc mann mv van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = h, το = to: de - het) αἰῶνας (= aiônas: eeuwen; zn acc mann mv van het zn αιων = aiôn: eeuw)

9,4. ὥσπερ ἦν τοῦτο τὸ κλάσμα διεσκορπισμένον ἐπάνω τῶν ὀρέων καὶ συναχθὲν ἐγένετο ἕν, οὕτω συναχθήτω σου ἡ ἐκκλησία ἀπὸ τῶν περάτων τῆς γῆς εἰς τὴν σὴν βασιλείαν. ὅτι σοῦ ἐστιν ἡ δόξα καὶ ἡ δύναμις διὰ Ἰησοῦ Χριστοῦ [I εἰς τοὺς αἰῶνας I].
Vertaling: Juist zoals dit brood uitgestooid was over de bergen en verzameld één werd, moge zo jouw kerk vanaf de grenzen van de aarde verzameld worden tot zijn koninkrijk, want van jou is de heerlijkheid en de kracht door Jezus Christus in de eeuwen.
9,4.
ὥσπερ (= hôsper: juist zoals, zoals bijvoorbeeld; partikel) ἦν (= èn: hij/zij/het was; wkw act ind imperf 3de pers enk; < ησ-εν = èsen? van het wkw ειμι = eimi: zijn; stam: es-, zie Lat.: esse; temporeel augment: ε = e wordt η = è: Baeyens, 1963, 70/2) τοῦτο (= touto: dit; aanwijz vnw nom onz enk van het aanwijz vnw ουτος = houtos, αυτη = hautè, τουτο = touto: deze, dit, de d van aanwijzing: dat, Fr.: tu) τὸ (= to: het, bep lidw nom en acc onz enk van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = h, το = to: de - het) κλάσμα (= klasma: het gebrokene; zn nom onz enk van het zn κλασμα = klasma: het gebrokenen; zie het wkw κλαω = klaô: breken) διεσκορπισμένον (= dieskorpismenon: uitgestrooid; wkw pass part perf nom onz enk van het wkw διασκορπιζω = diaskorpizô: uiteenwerpen, uitstrooien, verkwisten) ἐπάνω (= epanô: boven, eerder, vroeger; bw) τῶν (= tôn: van de; bep lidw gen mann mv van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = h, το = to (de - het) ὀρέων (= oreôn: van de bergen; zn gen onz mv van het zn ορος = oros: berg) καὶ (= kai: en; nevensch vw) συναχθὲν (= sunachthen: verzameld; wkw pass part aor nom onz enk van het wkw συναγω = sunagô: samendrijven, samen'stromen'; voorvoegsel sun- : samen + stam ag) ἐγένετο (= egeneto: het gebeurde; wkw med ind aor 3de pers enk van het wkw γινομαι = ginomai: gebeuren, worden; stam gen) ἕν (= hen: één; hoofdtelw nom + acc onz enk van het hoofdtelw bv nw εἱς, μια, ἑν = heis, mia, hen: één), οὕτω (= houtô: op deze wijze, zo; bw van wijze) συναχθήτω (= sunanchthètô: worde verzameld; wkw pass imperat aor 3de pers enk van het wkw συναγω = sunagô: samendrijven, samen'stromen'; voorvoegsel sun- : samen + stam ag) σου (= sou: van jou, u, pers vnw 2de pers gen enk van het pers vnv συ = su: jij. Lat.: tu, Fr.: tu) ἡ (= hè: de; bep lidw nom vr enk van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = h, το = to (de - het) ἐκκλησία (= ekklèsia: kerk; zn nom vr enk) ἀπὸ (= apo: weg van, vanaf; vz van plaats, nl verwijdering; afkorτing απ' = ap' : vóór een niet-aangeblazen klinker en αφ' = af': vóór een aangeblazen klinker) τῶν (= tôn: van de; bep lidw gen mann mv van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = h, το = to (de - het) περάτων (= peratôn: grenzen; zn gen onz mv van het zn περας = peras: einde, limiet, grens) τῆς ( = tès: van de, bep lidw gen vr enk van het bep lidw ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het) γῆς (= gès: aarde, land; zn gen vr enk van het zn γη = gè: aarde, land) εἰς (= eis: naar, tot ; vz van plaats, tijd) τὴν (= tèn; bep lidw acc vr enk van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = hè, το = to: de - het) σὴν (= sèn: jouw; bezitt vnw 2de pers acc vr enk van het bezitt vnw σος = sos: uwe, jouwe) βασιλείαν (= basileian: koninkrijk, koningschap; zn acc vr enk van het zn βασιλεια = basileia: koninkrijk, koningschap). ὅτι (= hoti (dat, omdat; vw van reden) σοῦ ἐστιν (= hè: de; bep lidw nom vr enk van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = h, το = to (de - het) δόξα (= doxa: heerlijkheid; zn nom vr enk) καὶ ἡ δύναμις (= dunamis: kracht, macht; zn nom vr enk) διὰ Ἰησοῦ Χριστοῦ εἰς (= eis: naar, tot ; vz van plaats, tijd) τοὺς (= tous: de; bep lidw acc mann mv van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = h, το = to: de - het) αἰῶνας (= aiônas: eeuwen; zn acc mann mv van het zn αιων = aiôn: eeuw)I].
Commentaar: in Did 9,4 wordt de dankzegging (zegenwens) over het brood gegeven.

9,5. μηδεὶς δὲ φαγέτω μηδὲ πιέτω ἀπὸ τῆς εὐχαριστίας ὑμῶν, ἀλλʼ οἱ βαπτισθέντες εἰς ὄνομα κυρίου· καὶ γὰρ περὶ τούτου εἴρηκεν ὁ κύριος· Μὴ δῶτε τὸ ἅγιον τοῖς κυσί.
Vertaling: Maar niemand ete noch drinke van jullie eucharistie, maar zij die gedoopt werden in de naam van de heer; want ook hierover heeft de heer gezegd: geve het heilige niet aan honden.
9,5
μηδεὶς (= mèdeis: niemand, nom mann enk, onbep vnw bij imperat of conjunct; < μη- δ-εὶς: mè-d-eis: niet iemand) δὲ (= de: tegenover, echter, nevensch voegw) φαγέτω (= fagetô: ete; wkw act imperat aor 3de pers enk bij het wkw εσθιω = esthiô: eten; fut εδομαι = edomai, aor εφαγον = efagon, perf εδηδως = edèdôs; wkw met verschillende stammen: Baeyens nr 136 blz 102) μηδὲ (= mède: niet echter < mè: niet, ontkenning bij conjunct. en imperat. + de = de: echter, lichte tegenstellingp; partikel) πιέτω (= pietô: drinke; wkw act imperat aor 3de pers enk van het wkw πινω = drinken) ἀπὸ (= apo: weg van, vanaf; vz van plaats, nl verwijdering; afkorτing απ' = ap' : vóór een niet-aangeblazen klinker en αφ' = af': vóór een aangeblazen klinker) τῆς ( = tès: van de, bep lidw gen vr enk van het bep lidw ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het) εὐχαριστίας (= eucharistias: eucharistie, zn gen vr enk van het zn εὐχαριστία = eu-charis-t-ia: goede gratie/gave, dankzegging, eucharistie; zn met uitgang op -ia geeft een abstractie weer; zn charis: gratis, genade) ὑμῶν (= humôn: van jullie; pers vnw 2de pers gen mv van het pers vnv ὑμεις = humeis:: jullie), ἀλλʼ (= all', maar; afkorting van αλλα = alla vóór een klinker; nevenschikkend vw van tegenstelling) οἱ (= hoi: de; bep lidw nom mann mv van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = hè, το = to: de - het) βαπτισθέντες (= baptisthentes: zij die werden gedoopt; wkw pass part aor nom mann mv van het wkw βαπτιζω = baptizô: dopen; zie het Hebreeuwse wkw tâbal ; metathesis van t-b?) εἰς (= eis: naar, tot ; vz van plaats, tijd) ὄνομα (= onoma: naam; nom + acc onz enk) κυρίου (= kuriou: van de heer; zn gen mann enk van het zn κυριος = kurios: heer)·
καὶ (= kai: en; nevensch vw) γὰρ (= gar: want, nevenschikkend vw van reden; Fr.: car) περὶ (= peri: over; vz, stam: p/v - r) τούτου (= toutou: van dit; aanwijz vnw gen onz enk van het aanwijz vnw ουτος = houtos, αυτη = hautè, τουτο = touto: deze, dit, de d van aanwijzing: dat, Fr.: tu) εἴρηκεν (= eirèken: hij heeft gezegd; wkw act ind perf 3de pers enk bij het wkw λεγω = legô: zeggen; voor de vervoeging worden twee wkw met hun verschillende stammen gebruikt: leg, Feg, Fer bij het wkw λεγω = legô: zeggen; Baeyens nr 136 blz 102; l-eg - Ned. z-eg , - aor επ = ep; Ned: lezen / lec-tuur; les. Fr: leçon) (= ho: de; bep lidw nom mann enk van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = h, το = to (de - het) κύριος (= kurios: heer; zn nom mann enk; stam: k/h - r. Lat.: dominus . Fr.: seigneur . Ned.: heer . D.: Herr . E.: lord . Aramees: יוי = JWJ . Arabisch: رَب = rabb: God, Heer)· Μὴ (= mè: niet; ontkenning in zinnen die een wens, wil uitdrukken) δῶτε (= dôte: geve; wkw act conjunct aor 2de pers mv van het wkw διδωμι = didômi: geven. Lat: dare / donare - donum: geven - gave , gift . Fr: donner - don: geven - gave) τὸ (= to: het, bep lidw nom en acc onz enk van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = h, το = to: de - het) ἅγιον (= hagion: heilig; bv nw acc onz enk van het bn ἁγιος = hagios: heilig. Hebr.: קָדוֹשׁ = qâdôsj: heilig. Lat.: sanctus. Fr.: saint. D.: heilig. E.: holy) τοῖς (= tois: aan de; bep lidw dat mann en onz mv van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = hè, το = to: de - het) κυσί (= kusi: aan de honden; zn dat mann mv van het zn κυων = kuôn: hond).
Commentaar: Moeten we honden, oorspronkelijk bedoeld voor de niet-joden, begrijpen als zij die niet gedoopt zijn?

10.A. Tekst

10.1 Μετὰ δὲ τὸ ἐμπλησθῆσαι οὗτως εὐχαριστήσατε· 2 Εὐχαριστοῦμέν σοι, πάτερ ἅγιε, ὑπὲρ τοῦ ἁγίου ὀνόματός σου, οὗ κατεσκήνωσας ἐν ταῖς καρδίαις ἡμῶν, καὶ ὑπὲρ τῆς γνώσεως καὶ πίστεως καὶ ἀθανασίας, ἧς ἐγνώρισας ἡμῖν διὰ Ἰησοῦ τοῦ παιδός σου· σοὶ ἡ δόξα εἰς τοὺς αἰῶνας. 3 σύ, δέσποτα παντοκράτορ, ἔκτισας τὰ πάντα ἕνεκεν τοῦ ὀνόματός σου, τροφήν τε καὶ ποτὸν ἔδωκας τοῖς ἀνθρώποις εἰς ἀπόλαυσιν, ἵνα σοι εὐχαριστήσωσιν, ἡμῖν δὲ ἐχαρίσω πνευματικὴν τροφὴν καὶ ποτὸν καὶ ζωὴν αἰώνιον διὰ τοῦ παιδός σου. 4 πρὸ πάντων εὐχαριστοῦμέν σοι, ὅτι δυνατὸς εἶ· σοὶ ἡ δόξα εἰς τοὺς αἰῶνας. 5 μνήσθητι, κύριε, τῆς ἐκκλησίας σου, τοῦ ῥύσασθαι αὐτὴν ἀπὸ παντὸς πονηροῦ καὶ τελειῶσαι αὐτὴν ἐν τῇ ἀγάπῃ σου, καὶ σύναξον αὐτὴν ἀπὸ τῶν τεσσάρων ἀνέμων, τὴν ἁγιασθεῖσαν, εἰς τὴν σὴν βασιλείαν, ἣν ἡτοίμασας αὐτῇ· ὅτι σοῦ ἐστιν ἡ δύναμις καὶ ἡ δόξα εἰς τοὺς αἰῶνας. 6 ἐλθέτω χάρις καὶ παρελθέτω ὁ κόσμος οὗτος. Ὡσαννὰ τῷ θεῷ Δαυείδ. εἴ τις ἅγιός ἐστιν, ἐρχέσθω· εἴ τις οὐκ ἔστι, μετανοείτω· μαρὰν ἀθά· ἀμήν. 7 τοῖς δὲ προφήταις ἐπιτρέπετε εὐχαριστεῖν ὅσα θέλουσιν.

10.B. Vertaling, woordanalyse en commentaar

10,1 Μετὰ δὲ τὸ ἐμπλησθῆσαι οὗτως εὐχαριστήσατε·
Vertaling: Maar na verzadigd zijn, zullen jullie zo dank zeggen.
10.1 Μετὰ (= meta: met, na; vz met gen, acc; afkorting: μετ' = met' of μεθ' = meth') δὲ (= de: tegenover, echter, nevensch voegw) τὸ (= to: het, bep lidw nom en acc onz enk van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = h, το = to: de - het) ἐμπλησθῆσαι (= emplèsthèsai: vervuld te worden; wkw pass inf aor van het wkw εμπιμπλημι = empimplèmi: invullen, vervullen) οὗτως (= houtôs: op deze wijze, zo; bw van wijze) εὐχαριστήσατε (= eucharistèsate: jullie zullen dankzeggen/bedanken, wkw act ind fut 2de pers mv van het wkw εὐχαριστεω = eu-charis-t-eô: goed danken, bedanken; zn χαρις = charis: gratis, genade)·
Commentaar: Gaat het om een agapè-maaltijd?

10,2 Εὐχαριστοῦμέν σοι, πάτερ ἅγιε, ὑπὲρ τοῦ ἁγίου ὀνόματός σου, οὗ κατεσκήνωσας ἐν ταῖς καρδίαις ἡμῶν, καὶ ὑπὲρ τῆς γνώσεως καὶ πίστεως καὶ ἀθανασίας, ἧς ἐγνώρισας ἡμῖν διὰ Ἰησοῦ τοῦ παιδός σου· σοὶ ἡ δόξα εἰς τοὺς αἰῶνας.
Vertaling: Wij zeggen u dank, heilige Vader, omwille van uw heilige naam, van wie gij in onze harten verblijft en omwille van de kennis en het vertrouwen en de onsterfelijkheid, waarvan gij ons langs Jezus Jouw dienaar, bekendmaakte. Aan Jou de heerlijkheid in de eeuwen.
10,2 Εὐχαριστοῦμέν (= eucharistoumen: wij zeggen dank, wkw act ind praes 1ste pers mv: wij zeggen dank van het wkw εὐχαριστεω = eu-charis-t-eô: goed danken, bedanken; zn χαρις = charis: gratis, genade) σοι (= soi: aan jou, u, pers vnw 2de pers dat enk van het pers vnv συ = su: jij. Lat.: tu, Fr.: tu), πάτερ (= pater: vader, zn voc mann enk van het zn πατηρ (= patèr: vader). Arabisch : اَب = ´ab (vader) . D. : Va-ter . E. : fa-ther . Fr. : pè-re . Hebreeuws : אַב = ´abh (vader) . Lat. : pa-ter . Stam: b/p/v/f - a) ἅγιε (= hagie: heilig, bn voc mann enk van het bn ἁγιος = hagios: heilig. Hebr.: קָדוֹשׁ = qâdôsj: heilig. Lat.: sanctus. Fr.: saint. D.: heilig. E.: holy), ὑπὲρ (= huper: ten voordele van, omwille van; vz; Lat.: super. Ned.: over, boven) τοῦ (= tou: van de, bep lidw gen mann enk van het bep lidw ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het) ἁγίου (= hagie: heilig, bn gen onz enk van het bn ἁγιος = hagios: heilig. Hebr.: קָדוֹשׁ = qâdôsj: heilig. Lat.: sanctus. Fr.: saint. D.: heilig. E.: holy) ὀνόματός (= onomatos: van de naam; zn gen onz enk van het zn ονομα = onoma: naam) σου (= sou: van jou, u, pers vnw 2de pers gen enk van het pers vnv συ = su: jij. Lat.: tu, Fr.: tu), οὗ (= hou: van wie; betrekk vnw gen mann enk van het betrekk vnw ὁς = hos, ἡ = h, ὁ = ho: wie/wat) κατεσκήνωσας (= kateskènôsas: jij verblijft, laat wonen; wkw act ind aor 2de pers enk van het wkw κατασκηνοω = kataskènoô: verblijven, wonen) ἐν (= en: in, tijdens, met; vz van plaats, tijd, middel) ταῖς (= tais: aan de; bep lidw dat vr mv van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = hè, το = to: de - het) καρδίαις (= kardiais: in de harten; zn dat vr mv van het zn καρδια = hart; Lat.: cor, cordis) ἡμῶν (= hèmôn: van onze; pers vnw 1ste pers gen mann mv van het pers vnw ἡμεις = hèmeis: wij), καὶ (= kai: en; nevensch vw) ὑπὲρ (= huper: ten voordele van, omwille van; vz; Lat.: super. Ned.: over, boven) τῆς ( = tès: van de, bep lidw gen vr enk van het bep lidw ὁ = ho , ἡ = hè , το = to: de - het) γνώσεως (= gnôseôs: van de kennis, zn gen vr enk van het zn γνωσις = gnôsis: kennis, zn eindigend op -σις = -sis: van wkw naar zn om de handeling uit te drukken; zie het wkw γιγνωσκω = gignôskô: weten; gi-gnô-sk-ô; stam gn-, Ned.: kn) καὶ (= kai: en; nevensch vw) πίστεως (= pisteôs: vertrouwen; zn gen vr enk van het zn πιστις = pistis: vertrouwen, geloof) καὶ (= kai: en; nevensch vw) ἀθανασίας (= athanasias: van onsterfelijkheid; zn gen vr enk van het zn ἀθανασία = athanasia: onsterfelijkheid), ἧς (= hès: wat; betrekk vnw gen vr enk van het betrekk vnw ὁς = hos, ἡ = h, ὁ = ho: wie/wat) ἐγνώρισας (= egnôrisas: jij kende, jij maakte bekend; wkw act ind aor 2de pers enk van het wkw γνωριζω = gnôrizô: kennen, bekend maken; wkw eindigend op ιζω = -izô: 'iema,nd tot het grondwoord maken' - causatief; zie γνωσις = gnô-sis: kennis) ἡμῖν (= hèmin: aan ons, pers vnw 1ste pers dat mann mv van het pers vnw ἡμεις: wij) διὰ (= dia: met behulp van, wegens, omwille van; vz) Ἰησοῦ (= Ièsou: van Jezus, zn eigennaam gen mann enk : Ἰησοῦς = ièsous: Jezus < Hebr. Jëhosjua: hij redt) τοῦ (= tou: van de, bep lidw gen mann enk van het bep lidw ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het) παιδός (= paidos: van het kind, zn gen mann enk van het zn παις = pais: kind, dienaar. Hebr.: עֶבֶד = `èbhèd (dienaar, knecht).σου (= sou: van jou, u, pers vnw 2de pers gen enk van het pers vnv συ = su: jij. Lat.: tu, Fr.: tu)·
σοὶ (= soi: aan jou, u, pers vnw 2de pers dat enk van het pers vnv συ = su: jij. Lat.: tu, Fr.: tu) (= hè: de; bep lidw nom vr enk van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = h, το = to (de - het) δόξα (= doxa: heerlijkheid; zn nom vr enk) εἰς (= eis: naar, tot ; vz van plaats, tijd) τοὺς (= tous: de; bep lidw acc mann mv van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = h, το = to: de - het) αἰῶνας (= aiônas: eeuwen; zn acc mann mv van het zn αιων = aiôn: eeuw)

10,3 σύ, δέσποτα παντοκράτορ, ἔκτισας τὰ πάντα ἕνεκεν τοῦ ὀνόματός σου, τροφήν τε καὶ ποτὸν ἔδωκας τοῖς ἀνθρώποις εἰς ἀπόλαυσιν, ἵνα σοι εὐχαριστήσωσιν, ἡμῖν δὲ ἐχαρίσω πνευματικὴν τροφὴν καὶ ποτὸν καὶ ζωὴν αἰώνιον διὰ τοῦ παιδός σου.
Vertaling: Jij, almachtige Heerser, die alles schiep omwille van Jouw naam, Jij gaf zowel voedsel als drank aan de mensen tot genot opdat zij Jou zouden dank zeggen, maar Jij schonk ons geestelijk voedsel en drank en eeuwig leven langs Jouw dienaar.
σύ (= su: jij; pers vnw 1ste pers nom enk), δέσποτα (= despota: heerser; zn voc mann enk van het zn δέσποτης = despotès: heer des huizes, heerser, bezitter) παντοκράτορ (= pantokrator: almachtige; bv nw voc mann enk van het zn παντοκράτωρ = pantokratôr: almachtig), ἔκτισας (= ektisas: jij schiep; wkw act ind aor 2de pers enk van het wkw κτιζω = ktizô: funderen, grondleggen, opbouwen, scheppen, wonen) τὰ (= ta; bep lidw nom en acc onz mv van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = h, το = to: de - het) πάντα (= panta: ieder of alles; onbep vnw, bv nw acc mann enk of nom en acc onz mv van het bv nw πᾶς = pas: ieder) ἕνεκεν (= heneken: omwille van; vz met gen) τοῦ (= tou: van de, bep lidw gen mann enk van het bep lidw ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het) ὀνόματός (= onomatos: van de naam; zn gen onz enk van het zn ονομα = onoma: naam) σου (= sou: van jou, u, pers vnw 2de pers gen enk van het pers vnv συ = su: jij. Lat.: tu, Fr.: tu), τροφήν (= trofèn: voedsel; zn acc vr enk van het zn τροφη = trofè: voeding) τε (= te: en; partikel) καὶ (= kai: en; nevensch vw) ποτὸν (= poton: drank; zn acc mann enk van het zn ποτος = potos: drank) ἔδωκας (= edôkas: jij gaf; wkw act ind aor 2de pers enk van het wkw διδωμι = didômi: geven. Lat: dare / donare - donum: geven - gave , gift . Fr: donner - don: geven - gave) τοῖς (= tois: aan de; bep lidw dat mann en onz mv van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = hè, το = to: de - het) ἀνθρώποις (= anthrôpois: aan mensen; zn dat mann mv van het zn ανθρωπος = anthrôpos: mens) εἰς (= eis: naar, tot ; vz van plaats, tijd) ἀπόλαυσιν (= apolausin: genot; zn acc vr enk van het zn ἀπόλαυσις = apolausis: genot, voordeel), ἵνα (= hina: opdat, zodat; ondergeschikt vw van doel) σοι (= soi: aan jou, u, pers vnw 2de pers dat enk van het pers vnv συ = su: jij. Lat.: tu, Fr.: tu) εὐχαριστήσωσιν (= eucharistèsôsin: zij zouden dankzeggen; wkw act conjunct aor 3de pers mv van het wkw εὐχαριστεω = eu-charis-t-eô: goed danken, bedanken; zn χαρις = charis: gratis, genade), ἡμῖν (= hèmin: aan ons, pers vnw 1ste pers dat mann mv van het pers vnw ἡμεις: wij) δὲ (= de: tegenover, echter, nevensch voegw) ἐχαρίσω (= echarisô: jij schonkt; wkw act ind aor 2de pers enk van het wkw χαριζω = charidzô: schenken, genoegen doen) πνευματικὴν (= pneumatikèn: geestelijk; bv nw acc vr enk van het bv nw πνευματικος = pneumatikos) τροφὴν (= trofèn: voedsel; zn acc vr enk van het zn τροφη = trofè: voeding) καὶ (= kai: en; nevensch vw) ποτὸν (= poton: drank; zn acc mann enk van het zn ποτος = potos: drank) καὶ (= kai: en; nevensch vw) ζωὴν (= dzôèn: leven; zn acc vr enk van het zn ζωη = zôè: leven) αἰώνιον (= aiônion: eeuwig; bv nw acc vr enk van het bv nw αἰώνιος = aiônios: eeuwig) διὰ (= dia: met behulp van, wegens, omwille van; vz) τοῦ (= tou: van de, bep lidw gen mann enk van het bep lidw ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het) παιδός (= paidos: van het kind, zn gen mann enk van het zn παις = pais: kind, dienaar. Hebr.: עֶבֶד = `èbhèd (dienaar, knecht) σου (= sou: van jou, u, pers vnw 2de pers gen enk van het pers vnv συ = su: jij. Lat.: tu, Fr.: tu).
Commentaar:

10,4 πρὸ πάντων εὐχαριστοῦμέν σοι, ὅτι δυνατὸς εἶ· σοὶ ἡ δόξα εἰς τοὺς αἰῶνας.
Vertaling: Voor alles danken wij Jou, want Jij bent machtig. Aan Jou de heerlijkheid in de eeuwen.
10,4 πρὸ (= pro: voor; vz) πάντων (= pantôn: van allen; bv nw gen mv van het bv nw πᾶς = pas: ieder) εὐχαριστοῦμέν (= eucharistoumen: wij zeggen dank, wkw act ind praes 1ste pers mv: wij zeggen dank van het wkw εὐχαριστεω = eu-charis-t-eô: goed danken, bedanken; zn χαρις = charis: gratis, genade) σοι (= soi: aan jou, u, pers vnw 2de pers dat enk van het pers vnv συ = su: jij. Lat.: tu, Fr.: tu), ὅτι (= hoti (dat, omdat; vw van reden) δυνατὸς (= dunatos: krachtig, machtig; bv nam nom mann enk) εἶ (= ei: jij bent; wkw act ind pr 2de pers enk van het wkw ειμι = eimi : zijn)·
σοὶ (= soi: aan jou, u, pers vnw 2de pers dat enk van het pers vnv συ = su: jij. Lat.: tu, Fr.: tu) (= hè: de; bep lidw nom vr enk van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = h, το = to (de - het) δόξα (= doxa: heerlijkheid; zn nom vr enk) εἰς (= eis: naar, tot ; vz van plaats, tijd) τοὺς (= tous: de; bep lidw acc mann mv van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = h, το = to: de - het) αἰῶνας (= aiônas: eeuwen; zn acc mann mv van het zn αιων = aiôn: eeuw)
Commentaar:

10,5 μνήσθητι, κύριε, τῆς ἐκκλησίας σου, τοῦ ῥύσασθαι αὐτὴν ἀπὸ παντὸς πονηροῦ καὶ τελειῶσαι αὐτὴν ἐν τῇ ἀγάπῃ σου, καὶ σύναξον αὐτὴν ἀπὸ τῶν τεσσάρων ἀνέμων, τὴν ἁγιασθεῖσαν, εἰς τὴν σὴν βασιλείαν, ἣν ἡτοίμασας αὐτῇ· ὅτι σοῦ ἐστιν ἡ δύναμις καὶ ἡ δόξα εἰς τοὺς αἰῶνας.
Vertaling: Gedenk, Heer, jouw kerk, om haar te verlossen van alle kwaad en om haar te voltooien in Jouw liefde en breng haar bijeen vanaf de vier windstreken, die geheiligd tot Jouw koningrijk, dat Jij haar hebt bereid. Want van Jou is de kracht en de heerlijkheid in de eeuwen.
10,5 μνήσθητι (mnèsthèti: geden:k; wkw pass imperat aor 2de pers enk van het wkw μι-μνη-σκομαι = mimnèskomai; gedenken, zich herinneren), κύριε (= kurie: Heer; zn voc mann enk van het zn κυριος = kurios: heer), τῆς ( = tès: van de, bep lidw gen vr enk van het bep lidw ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het) ἐκκλησίας (= ekklèsias: van de kerk; zn gen vr enk van het zn ἐκκλησία = ekklèsia: kerk; zn nom vr enk) σου (= sou: van jou, u, pers vnw 2de pers gen enk van het pers vnv συ = su: jij. Lat.: tu, Fr.: tu), τοῦ (= tou: van de, bep lidw gen mann enk van het bep lidw ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het) ῥύσασθαι (= rusasthai: te verlossen; wkw inf aor van het wkw ρυομαι = ruomai: behoeden, beschermen, redden, bevrijden, verlossen) αὐτὴν (= autèn: haar; pers vnw 3de pers acc vr enk van het pers vnw αυτος = αυτος: hij) ἀπὸ (= apo: weg van, vanaf; vz van plaats, nl verwijdering; afkorτing απ' = ap' : vóór een niet-aangeblazen klinker en αφ' = af': vóór een aangeblazen klinker) παντὸς (= pantos: van elk; bv nw gen mann en onz enk van het bv nw πᾶς = pas: ieder, elk) πονηροῦ (= ponèrou: van het slechte; bv nw gen onz enk van het bv nw πονηρος = ponèros: slecht; vaak zelfstandig gebruikt: het slechte) καὶ (= kai: en; nevensch vw) τελειῶσαι (= teleiôsai: te voltooien; wkw act inf aor van het wkw τελειοω = volkomen maken, voltooien, volbrengen) αὐτὴν (= autèn: haar; pers vnw 3de pers acc vr enk van het pers vnw αυτος = αυτος: hij) ἐν (= en: in, tijdens, met; vz van plaats, tijd, middel) τῇ (= tè; bep lidw dat vr enk van het bep lidw ὁ = ho , ἡ = hè , το = to: (de - het) ἀγάπῃ (= agapè: in liefde; zn dat vr enk van het zn αγαπη = agapè: liefde) σου (= sou: van jou, u, pers vnw 2de pers gen enk van het pers vnv συ = su: jij. Lat.: tu, Fr.: tu), καὶ (= kai: en; nevensch vw) σύναξον (= sunakson: verzamel; wkw act imperat aor 2de pers enk van het wkw συναγω = sunagô: samendrijven, samen'stromen'; voorvoegsel sun- : samen + stam ag) αὐτὴν (= autèn: haar; pers vnw 3de pers acc vr enk van het pers vnw αυτος = αυτος: hij) ἀπὸ (= apo: weg van, vanaf; vz van plaats, nl verwijdering; afkorτing απ' = ap' : vóór een niet-aangeblazen klinker en αφ' = af': vóór een aangeblazen klinker) τῶν (= tôn: van de; bep lidw gen mann mv van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = h, το = to (de - het) τεσσάρων (= tessarôn: vier; hoofdtelw gen mann mv van het hoofdtelw τεσσαρα: vier) ἀνέμων (= anemôn: van de windstreken; zn gen mann mv van het zn ανεμος = anemos: wind), τὴν (= tèn; bep lidw acc vr enk van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = hè, το = to: de - het) ἁγιασθεῖσαν (= hagiastheisan: geheiligd; wkw pass part aor acc vr enk van het wkw ἁγιαζω = hagiazô: heiligen), εἰς (= eis: naar, tot ; vz van plaats, tijd) τὴν (= tèn; bep lidw acc vr enk van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = hè, το = to: de - het) σὴν (= sèn: jouw; bezitt vnw 2de pers acc vr enk van het bezitt vnw σος = sos: uwe, jouwe) βασιλείαν (= basileian: koninkrijk, koningschap; zn acc vr enk van het zn βασιλεια = basileia: koninkrijk, koningschap), ἣν (= hèn; betrekk vnw acc vr enk van het betrekk vnw ὁς = hos, ἡ = hè, ὁ = ho: die/dat) ἡτοίμασας (= hètoimasas: jij bereidde; wkw act ind aor 2de pers enk van het wkw ἑτοιμαζω = hetoimazô: gereed maken, voorbereiden) αὐτῇ (= autè: aan haar; vnw 3de pers dat vr enk van het pers vnw αυτος = αυτος: hij)· ὅτι (= hoti: dat, omdat; vw van reden) σοῦ (= sou: van jou; pers vnw 2de pers gen mann enk van het pers vnw συ = su: jij) ἐστιν (= estin: hij/zij/het is, wkw act ind praes 3de pers enk van het wkw ειμι = ειμι: zijn; stam: es-; zie Ned.: is) (= hè: de; bep lidw nom vr enk van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = h, το = to (de - het) δύναμις (= dunamis: kracht, macht; zn nom vr enk) καὶ (= kai: en; nevensch vw) (= hè: de; bep lidw nom vr enk van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = h, το = to (de - het) δόξα (= doxa: heerlijkheid; zn nom vr enk) εἰς (= eis: naar, tot ; vz van plaats, tijd) τοὺς (= tous: de; bep lidw acc mann mv van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = h, το = to: de - het) αἰῶνας (= aiônas: eeuwen; zn acc mann mv van het zn αιων = aiôn: eeuw)
Commentaar: In Did 10,5 vinden we een gebed voor de kerk.

10,6 ἐλθέτω χάρις καὶ παρελθέτω ὁ κόσμος οὗτος. Ὡσαννὰ τῷ θεῷ Δαυείδ. εἴ τις ἅγιός ἐστιν, ἐρχέσθω· εἴ τις οὐκ ἔστι, μετανοείτω· μαρὰν ἀθά· ἀμήν.
Vertaling: De genade kome en dat deze wereld voorbijgaat. Hosanna aan de God van David. Als iemand heilig is, hij kome; als iemand het niet is, hij bekere zich. Maran Atha: de Heer komt. Amen.
10,6 ἐλθέτω (= elthetô: kome; wkw act imperat aor 3de pers enk van het wkw ἐρχόμαι = erchomai: gaan, komen; 2 wkw met verschillende stammen: ερχ = erch en ελ = el: Baeyens 102,136, zie Fr.: al-ler; om de aor van het wkw αρχομαι = archomai: beginnen en ἐρχόμαι = erchomai: gaan, komen, van elkaar te onderscheiden) .χάρις (= charis: genade, gratie; nom vr enk) καὶ (= kai: en; nevensch vw) παρελθέτω (= parelthetô: ga voorbij; wkw med imperat aor 3de pers enk van het wkw παρερχομαι = parerchomai: langskomen, voorbijgaan) (= ho: de; bep lidw nom mann enk van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = h, το = to (de - het) κόσμος (= kosmos: wereld; zn nom mann enk) οὗτος:(= houtos: deze; aanwijz voornaamw nom mann enk). Ὡσαννὰ (= hôsanna: Hosanna; onverbuigbaar woord van vreemde oorsprong) τῷ (= tô: de; bep lidw dat mann en onz enk van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = hè, το = to: de - het) θεῷ (= theô: aan God; zn dat mann enk van het zn θεος = theos: God) Δαυείδ (= Daweid: David; eigennaam). εἴ (= ei: indien, of; vw van voorwaarde) τις (= tis: iemand; onbep vnw nom mann enk) ἅγιός (= hagios: heilig; bv nw nom mann enk) ἐστιν (= estin: hij/zij/het is, wkw act ind praes 3de pers enk van het wkw ειμι = ειμι: zijn; stam: es-; zie Ned.: is), ἐρχέσθω (= erchesthô: dat hij kome; wkw med imperat praes 3de pers enk van het wkw ἐρχόμαι = erchomai: gaan, komen; 2 wkw met verschillende stammen: ερχ = erch en ελ = el: Baeyens 102,136, zie Fr.: al-ler; om de aor van het wkw αρχομαι = archomai: beginnen en ἐρχόμαι = erchomai: gaan, komen, van elkaar te onderscheiden)· εἴ (= ei: indien, of; vw van voorwaarde) τις (= tis: iemand; onbep vnw nom mann enk) οὐκ (= ouk: niet, partikel van ontkenning; ou + k omdat volgend woord met een klinker begint, ου - ουκ - ουχ = ou - ouk - ouch: niet) ἔστι (= esti: hij/zij/het is; wkw act ind praes 3de pers enk van het wkw ειμι =  eimi: zijn; stam es-, zie Lat.: esse), μετανοείτω (= metanoeitô: dat hij zich bekere; wkw act imperat praes 3de pers enk van het wkw μετανοεω = metanoeô: zich bekeren)· μαρὰν ἀθά (= maran atha; Aramees: de Heer komt)· ἀμήν (= amèn: amen; voor waar, waarlijk; bevestigend antwoord).
Commentaar: Het gebed wordt beëindigd met Maran Atha. Amen.

10,7 τοῖς δὲ προφήταις ἐπιτρέπετε εὐχαριστεῖν ὅσα θέλουσιν.
Vertaling: En sta aan de profeten toe dank te zeggen zoveel zij willen.
10,7 τοῖς (= tois: aan de; bep lidw dat mann en onz mv van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = hè, το = to: de - het) δὲ (= de: tegenover, echter, nevensch voegw) προφήταις (= profètais: aan de profeten; zn dat mann mv van het zn προπητης: profeet, voor-spreker, woordvoerder; zie Lat.: praedicare: prediken) ἐπιτρέπετε (= epitrepete: sta toe; wkw act imperat praes 2de pers mv van het wkw επιτρεπω = epitrepô: overlaten, toevertrouwen, toelaten) εὐχαριστεῖν (= eucharistein: dank te zeggen; wkw inf praes van het wkw εὐχαριστεω = eu-charis-t-eô: goed danken, bedanken; zn χαρις = charis: gratis, genade) ὅσα (= hosa: zoveel als; onbep vnw nom +  acc onz mv van het onbep vnw ὁσος = hosos: zo groot als) θέλουσιν (= thelousin: zij willen; wkw act ind praes 3de pers mv van het wkw θελω = thelô: willen).

11.A. Tekst

11.1 Ὃς ἂν οὖν ἐλθὼν διδάξῃ ὑμᾶς ταῦτα πάντα τὰ προειρημένα, δέξασθε αὐτόν· 2 ἐὰν δὲ αὐτὸς ὁ διδάσκων στραφεὶς διδάσκῃ ἄλλην διδαχὴν εἰς τὸ καταλῦσαι, μὴ αὐτοῦ ἀκούσητε· εἰς δὲ τὸ προσθεῖναι δικαιοσύνην καὶ γνῶσιν κυρίου, δέξασθε αὐτὸν ὡς κύριον. 3 Περὶ δὲ τὼν ἀποστόλων καὶ προπητῶν, κατὰ τὸ δόγμα τοῦ εὐαγγελίου οὕτω ποιήσατε. 4 πᾶς δὲ ἀπόστολος ἐρχόμενος πρὸς ὑμᾶς δεχθήτω ὡς κύριος· 5 οὐ μενεῖ δὲ εἰ μὴ ἡμέραν μίαν· ἐὰν δὲ ᾖ χρεία, καὶ τὴν ἄλλην· τρεῖς δὲ ἐὰν μείνῃ, ψευδοπροφήτης ἐστίν. 6 ἐξερχόμενος δὲ ὁ ἀπόστολος μηδὲν λαμβανέτω εἰ μὴ ἄρτον, ἕως οὗ αὐλισθῇ· ἐὰν δὲ ἀργύριον αἰτῇ, ψευδοπροφήτης ἐστί. 7 Καὶ πάντα προφήτην λαλοῦντα ἐν πνεύματι οὐ πειράσετε οὐδὲ διακρινεῖτε· πᾶσα γὰρ ἁμαρτία ἀφεθήσεται, αὕτη· δὲ ἡ ἁμαρτία οὐκ ἀφεθήσεται. 8 οὐ πᾶς δὲ ὁ λαλῶν ἐν πνεύματι προφήτης ἐστίν, ἀλλʼ ἐὰν ἔχῃ τοὺς τρόπους κυρίου. ἀπὸ οὖν τῶν τρόπων γνωσθήσεται ὁ ψευδοπροφήτης καὶ ὁ προφήτης. 9 καὶ πᾶς προφήτης ὁρίζων τράπεζαν ἐν πνεύματι οὐ φάγεται ἀπʼ αὐτῆς, εἰ δὲ μήγε ψευδοπροφήτης ἐστί. πᾶς δὲ προφήτης διδάσκων τὴν ἀλήθειαν, εἰ ἃ διδάσκει οὐ ποιεῖ, ψευδοπροφήτης ἐστί. πᾶς δὲ προφήτης δεδοκιμασμένος, ἀληθινός, ποιῶν εἰς μυστήριον κοσμικὸν ἐκκλησίας, μὴ διδάσκων δὲ ποιεῖν, ὅσα αὐτὸς ποιεῖ, οὐ κριθήσεται ἐφʼ ὑμῶν· μετὰ θεοῦ γὰρ ἔχει τὴν κρίσιν· ὡσαύτως γὰρ ἐποίησαν καὶ οἱ ἀρχαῖοι προφῆται. ὃς δʼ ἂν εἴπῃ ἐν πνεύματι· δός μοι ἀργύρια ἢ ἕτερά τινα, οὐκ ἀκούσεσθε αὐτοῦ· ἐὰν δὲ περὶ ἄλλων ὑστερούντων εἴπῃ δοῦναι, μηδεὶς αὐτὸν κρινέτω.

11.B. Vertaling, woordanalyse en commentaar

11.1 Ὃς (= hos: die; betrekk vnw nom mann enk) ἂν (= an; partikel bij de conjunct) οὖν (= oun: dus, nevenschikkend vw) ἐλθὼν (= elthôn: gekomen; wkw act part aor nom mann enk van het wkw ἐρχόμαι = erchomai: gaan, komen; 2 wkw met verschillende stammen: ερχ = erch en ελ = el: Baeyens 102,136, zie Fr.: al-ler; om de aor van het wkw αρχομαι = archomai: beginnen en ἐρχόμαι = erchomai: gaan, komen, van elkaar te onderscheiden). διδάξῃ (= didaksè: hij zou leren; wkw act conjunct aor 3de pers enk van het wkw διδασκω = didaskô: leren, onderrichten; augment ind verleden tijd e + stam didak - de eigenlijke stam is d-k - + eerste kenletter van de 1ste aorist s - de k + s wordt samengetrokken tot ks , zie Baeyens 15,7 - + uitgang act aor 3de pers mv -a-n) ὑμᾶς (= humas: jullie, pers vnw 2de pers acc mv van het pers vnv ὑμεις = humeis: jullie) ταῦτα (= tauta: deze dingen; aanwijz vnw nom of acc onz mv van het aanwijz vnw ουτος = houtos, αυτη = hautè, τουτο = touto: deze, dit, de d van aanwijzing: dat, Fr.: tu) πάντα (= panta: ieder of alles; onbep vnw, bv nw acc mann enk of nom en acc onz mv van het bv nw πᾶς = pas: ieder) τὰ (= ta; bep lidw nom en acc onz mv van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = h, το = to: de - het) προειρημένα (= proeirèmena: het bovengenoemde; wkw pass part aor acc onz mv van het wkw προ-λεγω = legô: zeggen; voor de vervoeging worden twee wkw met hun verschillende stammen gebruikt: leg, Feg, Fer bij het wkw λεγω = legô: zeggen; Baeyens nr 136 blz 102; l-eg - Ned. z-eg , - aor επ = ep; Ned: lezen / lec-tuur; les. Fr: leçon), δέξασθε (= deksasthe: ontvangt, wkw med imperat aor 2de pers mv van het wkw δεχομαι = dechomai: ontvangen, aanvaarden) αὐτόν (= auton: hem; pers vnw 3de pers acc mann enk van het pers vnw 3de pers enk: αυτος - αυτη - αυτο: autos - autè - auto: hij - zij - het)·
Commentaar: De bespreking van apostelen (gezondenen) en profeten (woordvoerders) begint bij 11.3. De gemeente moet handelen volgens de leer van het evangelie. Dit betekent dat de voorschriften in overeenstemming willen zijn met het evangelie. In 11.4 gaat het over de ontvangst, in 11.5 over het verblijf en in 11.6 over het vertrek. Wie waren die afgezanten en predikanten. Door wie, waarom en vawaar werden die afgezanten gestuurd? Kwamen zij met nieuws of op inspectie? Wie waren die profeten, predikanten? Handelden zij individueel of behoorden zij tot een groep? - ἐρχόμενος πρὸς ὑμᾶς = erchomenos pros humas: komende tot jullie, vinden we in Rom 15,29: Bij zijn komst zal Paulus komen met de volle zegen van Christus.

11.2 ἐὰν (= ean: indien, ondergeschikt vw + conjunct om een voorwaarde in de toekomst uit te drukken) δὲ (= de: tegenover, echter, nevensch voegw) αὐτὸς (= autos: hij; persoonl vnw 3de pers nom mann enk) (= ho: de; bep lidw nom mann enk van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = h, το = to (de - het) διδάσκων (= didaskôn: onderrichtend; wkw act part praes nom mann enk van het wkw δι-δα-σκ-ω = di-da-sk-ô: leren, onderwijzen, onderrichten. Lat.: docere. Stam: d-k/c) στραφεὶς (= strafeis: omgekeerd; wkw pass part aor nom mann enk van het wkw στρεφω = strefô: draaien, wenden, omkeren) διδάσκῃ (= didaskè: hij zou leren; wkw act conjunct praes 3de pers enk van het wkw διδασκω = didaskô: leren, onderrichten; augment ind verleden tijd e + stam didak - de eigenlijke stam is d-k - + eerste kenletter van de 1ste aorist s - de k + s wordt samengetrokken tot ks , zie Baeyens 15,7 - + uitgang act aor 3de pers mv -a-n) ἄλλην (= allèn: een andere; bv nw acc vr enk van het bv nw αλλος = allos: ander) διδαχὴν (= didachèn: de lering/onderrichting, zn acc vr enk van het zn διδαχη = didachè: lering, onderrichting; zie het wkw δι-δα-σκ-ω = di-da-sk-ô: leren, onderrichten. Lat: docere. Stam d - k/c) εἰς (= eis: naar, tot ; vz van plaats, tijd) τὸ (= to: het, bep lidw nom en acc onz enk van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = h, το = to: de - het) καταλῦσαι (= katalusai: te vernietigen; wkw act inf aor van het wkw καταλυω = kataluô: ontbinden, vernietigen), μὴ (= mè: niet; ontkenning in zinnen die een wens, wil uitdrukken) αὐτοῦ (= autou: van hem of van het; pers vnw 3de pers gen mann of onz enk van het pers vnw 3de pers enk: αυτος - αυτη - αυτο: autos - autè - auto: hij - zij - het) ἀκούσητε (= akousète: jullie zouden horen; wkw act conjunct aor 2de pers mv van het wkw ακουω = akouô: horen, luisteren)·
εἰς (= eis: naar, tot ; vz van plaats, tijd) δὲ (= de: tegenover, echter, nevensch voegw) τὸ (= to: het, bep lidw nom en acc onz enk van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = h, το = to: de - het) προσθεῖναι (= prostheinai: toe te voegen; wkw act inf aor van het wkw προστιθημι = prostithèmi: bijbrengen, toevoegen) δικαιοσύνην (= dikaiosunèn: rechtvaardigheid; zn acc vr enk van het zn δικαιοσυνη = dikaiosunè: rechtvaardigheid) καὶ (= kai: en; nevensch vw) γνῶσιν (= gnôsin: kennis; zn acc vr enk van het zn γνωσις = gnôsis: kennis, zn eindigend op -σις = -sis: van wkw naar zn om de handeling uit te drukken; zie het wkw γιγνωσκω = gignôskô: weten; gi-gnô-sk-ô; stam gn-, Ned.: kn) κυρίου (= kuriou: van de heer; zn gen mann enk van het zn κυριος = kurios: heer) , δέξασθε (= deksasthe: ontvangt, wkw act imperat aor 2de pers mv van het wkw δεχομαι = dechomai: ontvangen, aanvaarden) αὐτὸν (= auton: hem, pers vnw 3de pers acc mann enk van het pers vnw αυτος = αυτος: hij) ὡς (= hôs: zoals; bw van vergelijking) κύριον (= kurion: heer; zn acc mann enk van het zn κυριος = kurios: heer) .

11.3 Περὶ (= peri: over; vz , stam: p/v - r) δὲ (= de: tegenover, echter, nevensch voegw) τὼν (= tôn: van de; bep lidw gen mann mv van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = h, το = to (de - het) ἀποστόλων (= apostolôn: van de apostelen/af-gestuurden,gezondenen, afgezanten, zn gen mann mv van het zn ἀπόστολος (= apostolos: af-gestuurde, gezondene < voorzetsel apo + stam stelJ; zie wkw αποστελλω = apostellô: afsturen, wegsturen , afzenden) καὶ (= kai: en; nevensch vw) προπητῶν (= profètôn: van de profeten, voor-sprekers, woordvoerders, predikanten, zn gen mann mv van het zn προπητης: profeet, voor-spreker, woordvoerder, predikant; zie Lat.: praedicare: prediken), κατὰ (= kata: van... naar beneden, volgens, vz) τὸ (= to: het, bep lidw nom en acc onz enk van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = h, το = to (de - het) δόγμα (= dogma: leer, zn acc onz enk van het zn δόγμα: leer; zie wkw di-da-s-kô: onderrichten, leren; stam: d - g/k; Lat.: doc-ere) τοῦ (= tou: van de, bep lidw gen mann enk van het bep lidw ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het) εὐαγγελίου (= euaggeliou: van de goede boodschap, zn gen onz enk van het zn ευαγγελιον = euaggelion: goede boodschap. Lat. evangelium . Fr. évangile . D. Evangelium . E. gospel) οὕτω (= houtô: op deze wijze, zo; bw van wijze) ποιήσατε (= poèsate: doet, wkw act imperat aor 2de pers mv van het wkw ποιεω: doen).

11.4 πᾶς (= pas: ieder, onbep vnw nom mann enk) δὲ (= de: tegenover, echter, nevensch voegw) ἀπόστολος (= apostolos: af-gestuurde, gezondene < voorzetsel apo + stam stelJ; nom mann enk; zie wkw αποστελλω = apostellô: afsturen, wegsturen , afzenden) ἐρχόμενος (= erchomenos: komende, wkw med part praes nom mann enk van het wkw ἐρχόμαι = erchomai: gaan, komen; 2 wkw met verschillende stammen: erch en el: Baeyens 102,136, zie Fr.: al-ler; om de aor van het wkw αρχομαι = archomai: beginnen en ἐρχόμαι = erchomai: gaan, komen, van elkaar te onderscheiden) πρὸς (= pros: naar, bij, vz) ὑμᾶς (= humas: jullie, pers vnw 2de pers acc mv van het pers vnv ὑμεις: jullie) δεχθήτω (= dechthètô: dat hij worde ontvangen, wkw pass imperat aor 3de pers enk van het wkw δεχομαι = dechomai: ontvangen, aanvaarden) ὡς (= hôs: zoals; bw van vergelijking) κύριος (= kurios: heer; zn nom mann enk; stam: k/h - r. Lat.: dominus . Fr.: seigneur . Ned.: heer . D.: Herr . E.: lord . Aramees: יוי = JWJ . Arabisch: رَب = rabb: God, Heer)·

11.5 οὐ (= ou: niet, partikel van ontkenning; ου - ουκ - ουχ = ou - ouk - ouch: niet) μενεῖ δὲ (= de: tegenover, echter, nevensch voegw) εἰ μὴ (= mè: niet; ontkenning in zinnen die een wens, wil uitdrukken) ἡμέραν μίαν·
ἐὰν (= ean: indien, ondergeschikt vw + conjunct om een voorwaarde in de toekomst uit te drukken) δὲ (= de: tegenover, echter, nevensch voegw) ᾖ χρεία, καὶ (= kai: en; nevensch vw) τὴν (= tèn; bep lidw acc vr enk van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = hè, το = to: de - het) ἄλλην (= allèn: een andere; bv nw acc vr enk van het bv nw αλλος = allos: ander)·
τρεῖς δὲ (= de: tegenover, echter, nevensch voegw) ἐὰν (= ean: indien, ondergeschikt vw + conjunct om een voorwaarde in de toekomst uit te drukken) μείνῃ, ψευδοπροφήτης (= pseudoprofètès: schijnprofeet; zn nom mann enk) ἐστίν.

11.6 ἐξερχόμενος δὲ (= de: tegenover, echter, nevensch voegw) ὁ (= ho: de; bep lidw nom mann enk van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = h, το = to (de - het) ἀπόστολος (= apostolos: af-gestuurde, gezondene < voorzetsel apo + stam stelJ; nom mann enk; zie wkw αποστελλω = apostellô: afsturen, wegsturen , afzenden) μηδὲν λαμβανέτω εἰ μὴ (= mè: niet; ontkenning in zinnen die een wens, wil uitdrukken) ἄρτον (= arton: brood; zn acc mann enk van het zn αρτος = artos: brood; gemeensch.: r - t/d), ἕως οὗ αὐλισθῇ·
ἐὰν (= ean: indien, ondergeschikt vw + conjunct om een voorwaarde in de toekomst uit te drukken) δὲ (= de: tegenover, echter, nevensch voegw) ἀργύριον αἰτῇ, ψευδοπροφήτης (= pseudoprofètès: schijnprofeet; zn nom mann enk) ἐστί.

11.7 Καὶ (= kai: en; nevensch vw) πάντα (= panta: ieder of alles; onbep vnw, bv nw acc mann enk of nom en acc onz mv van het bv nw πᾶς = pas: ieder) προφήτην λαλοῦντα ἐν (= en: in, tijdens, met; vz van plaats, tijd, middel) πνεύματι (= pneumati; zn dat onz enk van het zn πνευμα = pneuma: geest, adem, wind) οὐ (= ou: niet, partikel van ontkenning; ου - ουκ - ουχ = ou - ouk - ouch: niet) πειράσετε οὐδὲ (= oude: noch, partikel van ontkenning, οὐδὲ - οὐδ': noch < οὐ-δὲ = ou-de: niet toch -> toch) διακρινεῖτε· πᾶσα γὰρ (= gar: want, nevenschikkend vw van reden; Fr.: car) ἁμαρτία ἀφεθήσεται, αὕτη (= autè: zij, pers vnw 3de pers nom vr enk van het pers vnw αυτος: hij)· δὲ (= de: tegenover, echter, nevensch voegw) ἡ (= hè: de; bep lidw nom vr enk van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = h, το = to (de - het) ἁμαρτία οὐκ (= ouk: niet, partikel van ontkenning; ou + k omdat volgend woord met een klinker begint, ου - ουκ - ουχ = ou - ouk - ouch: niet) ἀφεθήσεται.

11.8 οὐ (= ou: niet, partikel van ontkenning; ου - ουκ - ουχ = ou - ouk - ouch: niet) πᾶς (= pas: ieder, onbep vnw nom mann enk) δὲ (= de: tegenover, echter, nevensch voegw) ὁ (= ho: de; bep lidw nom mann enk van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = h, το = to (de - het) λαλῶν ἐν (= en: in, tijdens, met; vz van plaats, tijd, middel) πνεύματι (= pneumati; zn dat onz enk van het zn πνευμα = pneuma: geest, adem, wind) προφήτης (= profètès: profeet, voor-spreker, woordvoerder, zn nom mann enk) ἐστίν, ἀλλʼ (= all', maar; afkorting van αλλα = alla vóór een klinker; nevenschikkend vw van tegenstelling) ἐὰν (= ean: indien, ondergeschikt vw + conjunct om een voorwaarde in de toekomst uit te drukken) ἔχῃ τοὺς (= tous: de; bep lidw acc mann mv van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = h, το = to: de - het) τρόπους κυρίου (= kuriou: van de heer; zn gen mann enk van het zn κυριος = kurios: heer).
ἀπὸ (= apo: weg van, vanaf; vz van plaats, nl verwijdering; afkorτing απ' = ap' : vóór een niet-aangeblazen klinker en αφ' = af': vóór een aangeblazen klinker) οὖν (= oun: dus, nevenschikkend vw) τῶν (= tôn: van de; bep lidw gen mann mv van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = h, το = to (de - het) τρόπων γνωσθήσεται ὁ (= ho: de; bep lidw nom mann enk van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = h, το = to (de - het) ψευδοπροφήτης (= pseudoprofètès: schijnprofeet; zn nom mann enk) καὶ (= kai: en; nevensch vw) ὁ (= ho: de; bep lidw nom mann enk van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = h, το = to (de - het) προφήτης (= profètès: profeet, voor-spreker, woordvoerder, zn nom mann enk).

11.9 καὶ (= kai: en; nevensch vw) πᾶς (= pas: ieder, onbep vnw nom mann enk) προφήτης (= profètès: profeet, voor-spreker, woordvoerder, zn nom mann enk) ὁρίζων τράπεζαν ἐν (= en: in, tijdens, met; vz van plaats, tijd, middel) πνεύματι (= pneumati; zn dat onz enk van het zn πνευμα = pneuma: geest, adem, wind) οὐ (= ou: niet, partikel van ontkenning; ου - ουκ - ουχ = ou - ouk - ouch: niet) φάγεται ἀπʼ αὐτῆς, (= autès: van haar; pers vnw 3de pers gen vr enk van het pers vnw αυτος = αυτος: hij) εἰ δὲ (= de: tegenover, echter, nevensch voegw) μήγε ψευδοπροφήτης ἐστί.

10 πᾶς δὲ προφήτης διδάσκων τὴν ἀλήθειαν, εἰ ἃ διδάσκει οὐ ποιεῖ, ψευδοπροφήτης ἐστί.

10 πᾶς (= pas: ieder, onbep vnw nom mann enk) δὲ (= de: tegenover, echter, nevensch voegw) προφήτης (= profètès: profeet, voor-spreker, woordvoerder, zn nom mann enk) διδάσκων (= didaskôn: onderrichtend; wkw act part praes nom mann enk van het wkw δι-δα-σκ-ω = di-da-sk-ô: leren, onderwijzen, onderrichten. Lat.: docere. Stam: d-k/c) τὴν (= tèn; bep lidw acc vr enk van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = hè, το = to: de - het) ἀλήθειαν, εἰ ἃ διδάσκει οὐ (= ou: niet, partikel van ontkenning; ου - ουκ - ουχ = ou - ouk - ouch: niet) ποιεῖ, ψευδοπροφήτης ἐστί.

11.πᾶς δὲ προφήτης δεδοκιμασμένος, ἀληθινός, ποιῶν εἰς μυστήριον κοσμικὸν ἐκκλησίας, μὴ διδάσκων δὲ ποιεῖν, ὅσα αὐτὸς ποιεῖ, οὐ κριθήσεται ἐφʼ ὑμῶν· μετὰ θεοῦ γὰρ ἔχει τὴν κρίσιν·

11 πᾶς (= pas: ieder, onbep vnw nom mann enk) δὲ (= de: tegenover, echter, nevensch voegw) προφήτης (= profètès: profeet, voor-spreker, woordvoerder, zn nom mann enk) δεδοκιμασμένος, ἀληθινός, ποιῶν εἰς (= eis: naar, tot ; vz van plaats, tijd) μυστήριον κοσμικὸν ἐκκλησίας, μὴ (= mè: niet; ontkenning in zinnen die een wens, wil uitdrukken) διδάσκων (= didaskôn: onderrichtend; wkw act part praes nom mann enk van het wkw δι-δα-σκ-ω = di-da-sk-ô: leren, onderwijzen, onderrichten. Lat.: docere. Stam: d-k/c) δὲ (= de: tegenover, echter, nevensch voegw) ποιεῖν, ὅσα (= hosa: zoveel als; onbep vnw nom +  acc onz mv van het onbep vnw ὁσος = hosos: zo groot als) αὐτὸς (= autos: hij; persoonl vnw 3de pers nom mann enk) ποιεῖ, οὐ (= ou: niet, partikel van ontkenning; ου - ουκ - ουχ = ou - ouk - ouch: niet) κριθήσεται ἐφʼ ὑμῶν· (= humôn: van jullie; pers vnw 2de pers gen mv van het pers vnv ὑμεις = humeis:: jullie) μετὰ (= meta: met, na; vz met gen, acc; afkorting: μετ' = met' of μεθ' = meth') θεοῦ (= theou: van God; zn gen mann enk van het zn θεος = theos: God) γὰρ (= gar: want, nevenschikkend vw van reden; Fr.: car) ἔχει τὴν (= tèn; bep lidw acc vr enk van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = hè, το = to: de - het) κρίσιν·

12 ὡσαύτως γὰρ ἐποίησαν καὶ οἱ ἀρχαῖοι προφῆται. ὃς δʼ ἂν εἴπῃ ἐν πνεύματι· δός μοι ἀργύρια ἢ ἕτερά τινα, οὐκ ἀκούσεσθε αὐτοῦ· ἐὰν δὲ περὶ ἄλλων ὑστερούντων εἴπῃ δοῦναι, μηδεὶς αὐτὸν κρινέτω.

12 ὡσαύτως γὰρ (= gar: want, nevenschikkend vw van reden; Fr.: car) ἐποίησαν καὶ (= kai: en; nevensch vw) οἱ (= hoi: de; bep lidw nom mann mv van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = hè, το = to: de - het)ἀρχαῖοι προφῆται. ὃς δʼ (= d': tegenover, echter; nevenschikkend vw; afkorting van δὲ = de) ἂν (= an; partikel bij de conjunct) εἴπῃ ἐν (= en: in, tijdens, met; vz van plaats, tijd, middel) πνεύματι (= pneumati; zn dat onz enk van het zn πνευμα = pneuma: geest, adem, wind)· δός μοι ἀργύρια ἢ (= è: of; partikel) ἕτερά τινα, οὐκ (= ouk: niet, partikel van ontkenning; ou + k omdat volgend woord met een klinker begint, ου - ουκ - ουχ = ou - ouk - ouch: niet) ἀκούσεσθε αὐτοῦ (= autou: van hem of van het; pers vnw 3de pers gen mann of onz enk van het pers vnw 3de pers enk: αυτος - αυτη - αυτο: autos - autè - auto: hij - zij - het)·
ἐὰν (= ean: indien, ondergeschikt vw + conjunct om een voorwaarde in de toekomst uit te drukken) δὲ (= de: tegenover, echter, nevensch voegw) περὶ (= peri: over; vz , stam: p/v - r) ἄλλων ὑστερούντων εἴπῃ δοῦναι, μηδεὶς (= mèdeis: niemand, nom mann enk, onbep vnw bij imperat of conjunct; < μη- δ-εὶς: mè-d-eis: niet iemand) αὐτὸν (= auton: hem, pers vnw 3de pers acc mann enk van het pers vnw αυτος = αυτος: hij) κρινέτω.

12.A. Tekst

12.1 Πᾶς δὲ ὁ ἐρχόμενος ἐν ὀνόματι κυρίου δεχθήτω· ἔπειτα δὲ δοκιμάσαντες αὐτὸν γνώσεσθε, σύνεσιν γὰρ ἕξετε δεξιὰν καὶ ἀριστεράν. 2 εἰ μὲν παρόδιός ἐστιν ὁ ἐρχόμενος, βοηθεῖτε αὐτῷ ὅσον δύνασθε· οὐ μενεῖ δὲ πρὸς ὑμᾶς εἰ μὴ δύο ἢ τρεῖς ἡμέρας, ἐὰν ᾖ ἀνάγκη· 3 εἰ δὲ θέλει πρὸς ὑμᾶς καθῆσθαι, τεχνίτης ὤν, ἐργαζέσθω καὶ φαγέτω. 4 εἰ δὲ οὐκ ἔχει τέχνην, κατὰ τὴν σύνεσιν ὑμῶν προνοήσατε, πῶς μὴ ἀργὸς μεθʼ ὑμῶν ζήσεται Χριστιανός. 5 εἰ δʼ οὐ θέλει οὕτω ποιεῖν, χριστέμπορός ἐστι· προσέχετε ἀπὸ τῶν (= tôn: van de; bep lidw gen mann mv van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = h, το = to (de - het) τοιούτων.

12.B. Vertaling, woordanalyse en commentaar

12.1 Πᾶς (= pas: ieder, onbep vnw nom mann enk) δὲ (= de: tegenover, echter, nevensch voegw) ὁ (= ho: de; bep lidw nom mann enk van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = h, το = to (de - het) ἐρχόμενος (= erchomenos: komende, wkw med part praes nom mann enk van het wkw ἐρχόμαι = erchomai: gaan, komen; 2 wkw met verschillende stammen: erch en el: Baeyens 102,136, zie Fr.: al-ler; om de aor van het wkw αρχομαι = archomai: beginnen en ἐρχόμαι = erchomai: gaan, komen, van elkaar te onderscheiden) ἐν (= en: in, tijdens, met; vz van plaats, tijd, middel) ὀνόματι κυρίου δεχθήτω· ἔπειτα δὲ (= de: tegenover, echter, nevensch voegw) δοκιμάσαντες αὐτὸν (= auton: hem, pers vnw 3de pers acc mann enk van het pers vnw αυτος = αυτος: hij) γνώσεσθε, σύνεσιν γὰρ (= gar: want, nevenschikkend vw van reden; Fr.: car) ἕξετε δεξιὰν (= deksian: rechts; bv acc vr enk van het bv δεξιος = dexios: rechts) καὶ (= kai: en; nevensch vw) ἀριστεράν.

2 εἰ μὲν (= men: wel, enerzijds, partikel om een zwakke tegenstelling uit te drukken) παρόδιός ἐστιν (= estin: hij/zij/het is, wkw act ind praes 3de pers enk van het wkw ειμι = ειμι: zijn; stam: es-; zie Ned.: is) ὁ (= ho: de; bep lidw nom mann enk van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = h, το = to (de - het) ἐρχόμενος, βοηθεῖτε αὐτῷ (= autô: aan hem; pers vnw 3de pers dat mann enk van het pers vnw αυτος = αυτος: hij) ὅσον δύνασθε·
(= ou: niet, partikel van ontkenning; ου - ουκ - ουχ = ou - ouk - ouch: niet) μενεῖ δὲ (= de: tegenover, echter, nevensch voegw) πρὸς (= pros: naar, bij, vz) ὑμᾶς (= humas: jullie, pers vnw 2de pers acc mv van het pers vnv ὑμεις: jullie) εἰ μὴ (= mè: niet; ontkenning in zinnen die een wens, wil uitdrukken) δύο (= duo: twee; hoofdtelw; Lat.: duo. Fr.: deux) ἢ (= è: of; partikel) τρεῖς ἡμέρας, ἐὰν (= ean: indien, ondergeschikt vw + conjunct om een voorwaarde in de toekomst uit te drukken) ᾖ ἀνάγκη·

3 εἰ δὲ (= de: tegenover, echter, nevensch voegw) θέλει πρὸς (= pros: naar, bij, vz) ὑμᾶς (= humas: jullie, pers vnw 2de pers acc mv van het pers vnv ὑμεις: jullie) καθῆσθαι, τεχνίτης ὤν, ἐργαζέσθω καὶ (= kai: en; nevensch vw) φαγέτω (= fagetô: ete; wkw act imperat aor 3de pers enk bij het wkw εσθιω = esthiô: eten; fut εδομαι = edomai, aor εφαγον = efagon, perf εδηδως = edèdôs; wkw met verschillende stammen: Baeyens nr 136 blz 102).

4 εἰ δὲ (= de: tegenover, echter, nevensch voegw) οὐκ (= ouk: niet, partikel van ontkenning; ou + k omdat volgend woord met een klinker begint, ου - ουκ - ουχ = ou - ouk - ouch: niet) ἔχει τέχνην, κατὰ (= kata: van... naar beneden, volgens, vz) τὴν (= tèn; bep lidw acc vr enk van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = hè, το = to: de - het) σύνεσιν ὑμῶν (= humôn: van jullie; pers vnw 2de pers gen mv van het pers vnv ὑμεις = humeis:: jullie) προνοήσατε, πῶς μὴ (= mè: niet; ontkenning in zinnen die een wens, wil uitdrukken) ἀργὸς μεθʼ ὑμῶν (= humôn: van jullie; pers vnw 2de pers gen mv van het pers vnv ὑμεις = humeis:: jullie) ζήσεται Χριστιανός.

5 εἰ δʼ (= d': tegenover, echter; nevenschikkend vw; afkorting van δὲ = de) οὐ (= ou: niet, partikel van ontkenning; ου - ουκ - ουχ = ou - ouk - ouch: niet) θέλει οὕτω (= houtô: op deze wijze, zo; bw van wijze) ποιεῖν, χριστέμπορός ἐστι· προσέχετε ἀπὸ (= apo: weg van, vanaf; vz van plaats, nl verwijdering; afkorτing απ' = ap' : vóór een niet-aangeblazen klinker en αφ' = af': vóór een aangeblazen klinker) τῶν (= tôn: van de; bep lidw gen mann mv van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = h, το = to (de - het) τοιούτων.

13.A. Tekst

13.1 Πᾶς δὲ προφήτης ἀληθινὸς θέλων καθῆσθαι πρὸς ὑμᾶς ἄξιός ἐστι τῆς τροφῆς αὐτοῦ. 2 ὡσαύτως διδάσκαλος ἀληθινός ἐστιν ἄξιος καὶ αὐτὸς ὥσπερ ὁ ἐργάτης τῆς τροφῆς αὐτοῦ. 3 πᾶσαν οὖν ἀπαρχὴν γεννημάτων ληνοῦ καὶ ἅλωνος, βοῶν τε καὶ προβάτων λαβὼν δώσεις τὴν ἀπαρχὴν τοῖς προφήταις· αὐτοὶ γάρ εἰσιν οἱ ἀρχιερεῖς ὑμῶν. 4 ἐὰν δὲ μὴ ἔχητε προφήτην, δότε τοῖς πτωχοῖς. 5 ἐὰν σιτίαν ποιῇς, τὴν ἀπαρχὴν λαβὼν δὸς κατὰ τὴν ἐντολήν. 6 ὡσαύτως κεράμιον οἴνου ἢ ἐλαίου ἀνοίξας, τὴν ἀπαρχὴν λαβὼν δὸς τοῖς προφήταις· 7 ἀργυρίου δὲ καὶ ἱματισμοῦ καὶ παντὸς κτήματος λαβὼν τὴν ἀπαρχήν, ὡς ἂν σοι δόξῃ, δὸς κατὰ τὴν ἐντολήν

13.B. Vertaling, woordanalyse en commentaar

13.1 Πᾶς (= pas: ieder, onbep vnw nom mann enk) δὲ (= de: tegenover, echter, nevensch voegw) προφήτης (= profètès: profeet, voor-spreker, woordvoerder, zn nom mann enk) ἀληθινὸς θέλων καθῆσθαι πρὸς (= pros: naar, bij, vz) ὑμᾶς (= humas: jullie, pers vnw 2de pers acc mv van het pers vnv ὑμεις: jullie) ἄξιός ἐστι τῆς ( = tès: van de, bep lidw gen vr enk van het bep lidw ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het) τροφῆς αὐτοῦ (= autou: van hem of van het; pers vnw 3de pers gen mann of onz enk van het pers vnw 3de pers enk: αυτος - αυτη - αυτο: autos - autè - auto: hij - zij - het).

2 ὡσαύτως διδάσκαλος ἀληθινός ἐστιν (= estin: hij/zij/het is, wkw act ind praes 3de pers enk van het wkw ειμι = ειμι: zijn; stam: es-; zie Ned.: is) ἄξιος καὶ (= kai: en; nevensch vw) αὐτὸς (= autos: hij; persoonl vnw 3de pers nom mann enk) ὥσπερ (= hôsper: juist zoals, zoals bijvoorbeeld; partikel) ὁ (= ho: de; bep lidw nom mann enk van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = h, το = to (de - het) ἐργάτης τῆς ( = tès: van de, bep lidw gen vr enk van het bep lidw ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het) τροφῆς αὐτοῦ (= autou: van hem of van het; pers vnw 3de pers gen mann of onz enk van het pers vnw 3de pers enk: αυτος - αυτη - αυτο: autos - autè - auto: hij - zij - het).

3 πᾶσαν οὖν (= oun: dus, nevenschikkend vw) ἀπαρχὴν γεννημάτων ληνοῦ καὶ (= kai: en; nevensch vw) ἅλωνος, βοῶν τε καὶ (= kai: en; nevensch vw) προβάτων λαβὼν δώσεις τὴν (= tèn; bep lidw acc vr enk van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = hè, το = to: de - het) ἀπαρχὴν τοῖς (= tois: aan de; bep lidw dat mann en onz mv van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = hè, το = to: de - het) προφήταις (= profètais: aan de profeten; zn dat mann mv van het zn προπητης: profeet, voor-spreker, woordvoerder; zie Lat.: praedicare: prediken)· αὐτοὶ γάρ (= gar: want; nevenschikk vw van reden; Fr.: car) εἰσιν οἱ (= hoi: de; bep lidw nom mann mv van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = hè, το = to: de - het) ἀρχιερεῖς ὑμῶν (= humôn: van jullie; pers vnw 2de pers gen mv van het pers vnv ὑμεις = humeis:: jullie).

4 ἐὰν (= ean: indien, ondergeschikt vw + conjunct om een voorwaarde in de toekomst uit te drukken) δὲ (= de: tegenover, echter, nevensch voegw) μὴ (= mè: niet; ontkenning in zinnen die een wens, wil uitdrukken) ἔχητε προφήτην, δότε τοῖς (= tois: aan de; bep lidw dat mann en onz mv van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = hè, το = to: de - het) πτωχοῖς.

5 ἐὰν (= ean: indien, ondergeschikt vw + conjunct om een voorwaarde in de toekomst uit te drukken) σιτίαν ποιῇς, τὴν (= tèn; bep lidw acc vr enk van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = hè, το = to: de - het) ἀπαρχὴν λαβὼν δὸς (= dos: geef; wkw act imperat aor 2de pers enk van het wkw διδωμι = didômi: geven. Lat: dare / donare - donum: geven - gave, gift. Fr: donner - don: geven - gave) κατὰ (= kata: van... naar beneden, volgens, vz) τὴν (= tèn; bep lidw acc vr enk van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = hè, το = to: de - het) ἐντολήν.

6 ὡσαύτως κεράμιον οἴνου ἢ (= è: of; partikel) ἐλαίου ἀνοίξας, τὴν (= tèn; bep lidw acc vr enk van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = hè, το = to: de - het) ἀπαρχὴν λαβὼν δὸς (= dos: geef; wkw act imperat aor 2de pers enk van het wkw διδωμι = didômi: geven. Lat: dare / donare - donum: geven - gave, gift. Fr: donner - don: geven - gave) τοῖς (= tois: aan de; bep lidw dat mann en onz mv van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = hè, το = to: de - het) προφήταις (= profètais: aan de profeten; zn dat mann mv van het zn προπητης: profeet, voor-spreker, woordvoerder; zie Lat.: praedicare: prediken)·

7 ἀργυρίου δὲ καὶ (= de: tegenover, echter, nevensch voegw) ἱματισμοῦ καὶ (= kai: en; nevensch vw) παντὸς (= pantos: van elk; bv nw gen mann en onz enk van het bv nw πᾶς = pas: ieder, elk) κτήματος λαβὼν τὴν (= tèn; bep lidw acc vr enk van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = hè, το = to: de - het) ἀπαρχήν, ὡς (= hôs: zoals; bw van vergelijking) ἂν (= an; partikel bij de conjunct) σοι (= soi: aan jou, u, pers vnw 2de pers dat enk van het pers vnv συ = su: jij. Lat.: tu, Fr.: tu) δόξῃ, δὸς (= dos: geef; wkw act imperat aor 2de pers enk van het wkw διδωμι = didômi: geven. Lat: dare / donare - donum: geven - gave, gift. Fr: donner - don: geven - gave) κατὰ (= kata: van... naar beneden, volgens, vz) τὴν (= tèn; bep lidw acc vr enk van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = hè, το = to: de - het) ἐντολήν.

14.A. Tekst

14.1 Κατὰ κυριακὴν δὲ κυρίου συναχθέντες κλάσατε ἄρτον καὶ εὐχαριστήσατε, προεξομολογησάμενοι τὰ παραπτώματα ὑμῶν, ὅπως καθαρὰ ἡ θυσία ὑμῶν ᾖ. 2 πᾶς δὲ ἔχων τὴν ἀμφιβολίαν μετὰ τοῦ ἑταίρου αὐτοῦ μὴ συνελθέτω ὑμῖν, ἕως οὗ διαλλαγῶσιν, ἵνα μὴ κοινωθῇ ἡ θυσία ὑμῶν. 3 αὕτη· γάρ ἐστιν ἡ ῥηθεῖσα ὑπὸ κυρίου· Ἐν παντὶ τόπῳ καὶ χρόνῳ προσφέρειν μοι θυσίαν καθαράν. ὅτι βασιλεὺς μέγας εἰμί, λέγει κύριος, καὶ τὸ ὄνομά μου θαυμαστὸν ἐν τοῖς ἔθνεσι.

14.B. Vertaling, woordanalyse en commentaar

14.1 Κατὰ (= kata: van... naar beneden, volgens, vz) κυριακὴν δὲ (= de: tegenover, echter, nevensch voegw) κυρίου συναχθέντες κλάσατε ἄρτον (= arton: brood; zn acc mann enk van het zn αρτος = artos: brood; gemeensch.: r - t/d) καὶ (= kai: en; nevensch vw) εὐχαριστήσατε, προεξομολογησάμενοι τὰ παραπτώματα ὑμῶν (= humôn: van jullie; pers vnw 2de pers gen mv van het pers vnv ὑμεις = humeis:: jullie), ὅπως καθαρὰ ἡ (= hè: de; bep lidw nom vr enk van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = h, το = to (de - het) θυσία (= thusia: offer; zn nom vr enk) ὑμῶν (= humôn: van jullie; pers vnw 2de pers gen mv van het pers vnv ὑμεις = humeis:: jullie) ᾖ.

2 πᾶς (= pas: ieder, onbep vnw nom mann enk) δὲ (= de: tegenover, echter, nevensch voegw) ἔχων τὴν (= tèn; bep lidw acc vr enk van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = hè, το = to: de - het) ἀμφιβολίαν μετὰ (= meta: met, na; vz met gen, acc; afkorting: μετ' = met' of μεθ' = meth') τοῦ(= tou: van de, bep lidw gen mann enk van het bep lidw ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het) ἑταίρου αὐτοῦ (= autou: van hem of van het; pers vnw 3de pers gen mann of onz enk van het pers vnw 3de pers enk: αυτος - αυτη - αυτο: autos - autè - auto: hij - zij - het) μὴ (= mè: niet; ontkenning in zinnen die een wens, wil uitdrukken) συνελθέτω ὑμῖν, (= humin: aan jullie; pers vnw dat man/vr mv van het pers vnv ὑμεις = humeis:: jullie) ἕως οὗ διαλλαγῶσιν, ἵνα (= hina: opdat, zodat; ondergeschikt vw van doel) μὴ (= mè: niet; ontkenning in zinnen die een wens, wil uitdrukken) κοινωθῇ ἡ θυσία (= thusia: offer; zn nom vr enk) ὑμῶν (= humôn: van jullie; pers vnw 2de pers gen mv van het pers vnv ὑμεις = humeis:: jullie).

3 αὕτη (= autè: zij, pers vnw 3de pers nom vr enk van het pers vnw αυτος: hij)· γάρ (= gar: want; nevenschikk vw van reden; Fr.: car) ἐστιν (= estin: hij/zij/het is, wkw act ind praes 3de pers enk van het wkw ειμι = ειμι: zijn; stam: es-; zie Ned.: is) (= hè: de; bep lidw nom vr enk van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = hè, το = to: de - het) ῥηθεῖσα (= rètheisa: wat gezegd werd, gezegde; wkw pass part aor nom vr enk bij het wkw λεγω = legô: zeggen; voor de vervoeging worden twee wkw met hun verschillende stammen gebruikt: leg, Feg, Fer bij het wkw λεγω = legô: zeggen; Baeyens nr 136 blz 102; l-eg - Ned. z-eg , - aor επ = ep; Ned: lezen / lec-tuur; les. Fr: leçon) ὑπὸ (= hupo: door; vz met 3 naamvallen: gen, dat en acc: door, onder; afkorting: ὑπ' = hup' of ὑφ' = huf' ) κυρίου (= kuriou: van de heer; zn gen mann enk van het zn κυριος = kurios: heer)· Ἐν παντὶ τόπῳ καὶ (= kai: en; nevensch vw) χρόνῳ προσφέρειν μοι θυσίαν καθαράν. ὅτι (= hoti (dat, omdat; vw van reden) βασιλεὺς μέγας εἰμί, λέγει κύριος (= kurios: heer; zn nom mann enk; stam: k/h - r. Lat.: dominus . Fr.: seigneur . Ned.: heer . D.: Herr . E.: lord . Aramees: יוי = JWJ . Arabisch: رَب = rabb: God, Heer) , καὶ τὸ (= to: het, bep lidw nom en acc onz enk van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = h, το = to (de - het) ὄνομά (= onoma: naam; nom + acc onz enk) μου (= mou: van mij; pers vnw 1ste pers gen mann enk bij het pers vnw εγω = egô: ik - mij) θαυμαστὸν ἐν (= en: in, tijdens, met; vz van plaats, tijd, middel) τοῖς (= tois: aan de; bep lidw dat mann en onz mv van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = hè, το = to: de - het) ἔθνεσι.

15.A. Tekst

15.1 Χειροτονήσατε οὖν ἑαυτοῖς ἐπισκόπους καὶ διακόνους ἀξίους τοῦ κυρίου, ἄνδρας πραεῖς καὶ ἀφιλαργύρους καὶ ἀληθεῖς καὶ δεδοκιμασμένους· ὑμῖν γὰρ λειτουργοῦσι καὶ αὐτοὶ τὴν λειτουργίαν τῶν προφητῶν καὶ διδασκάλων. 2 μὴ οὖν ὑπερίδητε αὐτούς· αὐτοὶ γὰρ εἰσιν οἱ τετιμημένοι ὑμῶν μετὰ τῶν προφητῶν καὶ διδασκάλων. 3 Ἐλέγχετε δὲ ἀλλήλους μὴ ἐν ὀργῇ, ἀλλʼ ἐν εἰρήνῃ ὡς ἔχετε ἐν τῷ εὐαγγελίῳ· καὶ παντὶ ἀστοχοῦντι κατὰ τοῦ ἑτέρου μηδεὶς λαλείτω μηδὲ παρʼ ὑμῶν ἀκουέτω, ἕως οὗ μετανοήσῃ. 4 τὰς δὲ εὐχὰς ὑμῶν καὶ τὰς ἐλεημοσύνας καὶ πάσας τὰς πράξεις οὕτω ποιήσατε, ὡς ἔχετε ἐν τῷ εὐαγγελίῳ τοῦ κυρίου ἡμῶν.

15.B. Vertaling, woordanalyse en commentaar

15.1 Χειροτονήσατε οὖν (= oun: dus, nevenschikkend vw) ἑαυτοῖς ἐπισκόπους (= episkopous: bisschoppen, opzichters; zn acc mann mv van het zn επισκοπος = episkopos: opziener, opzichter, bisschop) καὶ (= kai: en; nevensch vw) διακόνους (= diakonous: dienaren; zn acc mann mv van het zn διακονος = diakonos: dienaar, diaken) ἀξίους τοῦ (= tou: van de, bep lidw gen mann enk van het bep lidw ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het) κυρίου, ἄνδρας πραεῖς καὶ (= kai: en; nevensch vw) ἀφιλαργύρους καὶ (= kai: en; nevensch vw) ἀληθεῖς καὶ (= kai: en; nevensch vw) δεδοκιμασμένους· ὑμῖν (= humin: aan jullie; pers vnw dat man/vr mv van het pers vnv ὑμεις = humeis:: jullie) γὰρ (= gar: want, nevenschikkend vw van reden; Fr.: car) λειτουργοῦσι (= leitourgousi: zij verrichten dienst; wkw act ind praes 3de pers mv van het wkw leitourgeô: dienen, liturgie vieren?) καὶ (= kai: en; nevensch vw) αὐτοὶ τὴν (= tèn; bep lidw acc vr enk van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = hè, το = to: de - het) λειτουργίαν τῶν (= tôn: van de; bep lidw gen mann mv van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = h, το = to (de - het) προφητῶν καὶ (= kai: en; nevensch vw) διδασκάλων (= didaskalôn: van de leraren, zn gen mann mv van het zn διδασκαλος = didaskalos: leraar, di-da-s-k-a-los, zie het wkw δι-δα-σκ-ω = di-da-sk-ô: leren, onderrichten. Lat: docere. Stam d - k/c).

2 μὴ (= mè: niet; ontkenning in zinnen die een wens, wil uitdrukken) οὖν (= oun: dus, nevenschikkend vw) ὑπερίδητε αὐτούς· αὐτοὶ γὰρ (= gar: want, nevenschikkend vw van reden; Fr.: car) εἰσιν οἱ (= hoi: de; bep lidw nom mann mv van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = hè, το = to: de - het) τετιμημένοι ὑμῶν (= humôn: van jullie; pers vnw 2de pers gen mv van het pers vnv ὑμεις = humeis:: jullie) μετὰ (= meta: met, na; vz met gen, acc; afkorting: μετ' = met' of μεθ' = meth') τῶν (= tôn: van de; bep lidw gen mann mv van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = h, το = to (de - het) προφητῶν καὶ (= kai: en; nevensch vw) διδασκάλων (= didaskalôn: van de leraren, zn gen mann mv van het zn διδασκαλος = didaskalos: leraar, di-da-s-k-a-los, zie het wkw δι-δα-σκ-ω = di-da-sk-ô: leren, onderrichten. Lat: docere. Stam d - k/c).

3 Ἐλέγχετε δὲ (= de: tegenover, echter, nevensch voegw) ἀλλήλους μὴ (= mè: niet; ontkenning in zinnen die een wens, wil uitdrukken) ἐν (= en: in, tijdens, met; vz van plaats, tijd, middel) ὀργῇ, ἀλλʼ (= all', maar; afkorting van αλλα = alla vóór een klinker; nevenschikkend vw van tegenstelling) ἐν (= en: in, tijdens, met; vz van plaats, tijd, middel) εἰρήνῃ ὡς (= hôs: zoals; bw van vergelijking) ἔχετε ἐν (= en: in, tijdens, met; vz van plaats, tijd, middel) τῷ (= tô: de; bep lidw dat mann en onz enk van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = hè, το = to: de - het) εὐαγγελίῳ· καὶ (= kai: en; nevensch vw) παντὶ ἀστοχοῦντι κατὰ (= kata: van... naar beneden, volgens, vz) τοῦ (= tou: van de, bep lidw gen mann enk van het bep lidw ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het) ἑτέρου μηδεὶς (= mèdeis: niemand, nom mann enk, onbep vnw bij imperat of conjunct; < μη- δ-εὶς: mè-d-eis: niet iemand) λαλείτω μηδὲ (= mède: niet echter < mè: niet, ontkenning bij conjunct. en imperat. + de = de: echter, lichte tegenstellingp; partikel) παρʼ ὑμῶν (= humôn: van jullie; pers vnw 2de pers gen mv van het pers vnv ὑμεις = humeis:: jullie) ἀκουέτω, ἕως οὗ μετανοήσῃ.

4 τὰς δὲ (= de: tegenover, echter, nevensch voegw) εὐχὰς ὑμῶν (= humôn: van jullie; pers vnw 2de pers gen mv van het pers vnv ὑμεις = humeis:: jullie) καὶ (= kai: en; nevensch vw) τὰς ἐλεημοσύνας καὶ (= kai: en; nevensch vw) πάσας τὰς πράξεις οὕτω (= houtôs: op deze wijze, zo; bw van wijze) ποιήσατε (= poèsate: doet, wkw act imperat aor 2de pers mv van het wkw ποιεω: doen), ὡς (= hôs: zoals; bw van vergelijking) ἔχετε ἐν (= en: in, tijdens, met; vz van plaats, tijd, middel) τῷ (= tô: de; bep lidw dat mann en onz enk van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = hè, το = to: de - het) εὐαγγελίῳ τοῦ (= tou: van de, bep lidw gen mann enk van het bep lidw ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het) κυρίου ἡμῶν (= hèmôn: van ons, pers vnw 1ste pers gen mann mv van het pers vnw ἡμεις: wij).

16.A. Tekst

16.1 Γρηγορεῖτε ὑπὲρ τῆς ζωῆς ὑμῶν· οἱ λύχνοι ὑμῶν μὴ σβεσθήτωσαν, καὶ αἱ ὀσφύες ὑμῶν μὴ ἐκλυέσθωσαν, ἀλλὰ γίνεσθε ἕτοιμοι· οὐ γὰρ οἴδατε τὴν ὥραν, ἐν ᾗ ὁ κύριος ἡμῶν ἔρχεται. 2 πυκνῶς δὲ συναχθήσεσθε ζητοῦντες τὰ ἀνήκοντα ταῖς ψυχαῖς ὑμῶν· οὐ γὰρ ὠφελήσει ὑμᾶς ὁ πᾶς χρόνος τῆς πίστεως ὑμῶν, ἐὰν μὴ ἐν τῷ ἐσχάτῳ καιρῷ τελειωθῆτε. 3 ἐν γὰρ ταῖς ἐσχάταις ἡμέραις πληθυνθήσονται οἱ ψευδοπροφῆται καὶ οἱ φθορεῖς, καὶ στραφήσονται τὰ πρόβατα εἰς λύκους, καὶ ἡ ἀγάπη· στραφήσεται εἰς μῖσος. 4 αὐξανούσης γὰρ τῆς ἀνομίας μισήσουσιν ἀλλήλους καὶ διώξουσι καὶ παραδώσουσι, καὶ τότε φανήσεται ὁ κοσμοπλανὴς ὡς υἱὸς θεοῦ, καὶ ποιήσει σημεῖα καὶ τέρατα, καὶ ἡ γῆ παραδοθήσεται εἰς χεῖρας αὐτοῦ, καὶ ποιήσει ἀθέμιτα, ἃ οὐδέποτε γέγονεν ἐξ αἰῶνος. 5 τότε ἥξει ἡ κτίσις τῶν ἀνθρώπων εἰς τὴν πύρωσιν τῆς δοκιμασίας, καὶ σκανδαλισθήσονται πολλοὶ καὶ ἀπολοῦνται, οἱ δὲ ὑπομείναντες ἐν τῇ πίστει αὐτῶν σωθήσονται ὑπʼ αὐτοῦ τοῦ καταθέματος. 6 καὶ τότε φανήσεται τὰ σημεῖα τῆς ἀληθείας· πρῶτον σημεῖον ἐκπετάσεως ἐν οὐρανῷ εἶτα σημεῖον φωνῆς σάλπιγγος, καὶ τὸ τρίτον ἀνάστασις νεκρῶν. 7 οὐ πάντων δέ, ἀλλʼ ὡς ἐρρέθη· Ἥξει ὁ κύριος καὶ πάντες οἱ ἅγιοι μετʼ αὐτοῦ. 8 τότε ὄψεται ὁ κόσμος τὸν κύριον ἐρχόμενον ἐπάνω τῶν νεφελῶν τοῦ οὐρανοῦ.

16.B. Vertaling, woordanalyse en commentaar

16.1 Γρηγορεῖτε ὑπὲρ (= huper: ten voordele van, omwille van; vz; Lat.: super. Ned.: over, boven) τῆς ( = tès: van de, bep lidw gen vr enk van het bep lidw ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het) ζωῆς (= zôès: van het leven, zn gen vr enk van het zn ζωη = zôè: leven) ὑμῶν (= humôn: van jullie; pers vnw 2de pers gen mv van het pers vnv ὑμεις = humeis:: jullie)· οἱ (= hoi: de; bep lidw nom mann mv van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = hè, το = to: de - het) λύχνοι ὑμῶν (= humôn: van jullie; pers vnw 2de pers gen mv van het pers vnv ὑμεις = humeis:: jullie) μὴ (= mè: niet; ontkenning in zinnen die een wens, wil uitdrukken) σβεσθήτωσαν, καὶ (= kai: en; nevensch vw) αἱ ὀσφύες ὑμῶν (= humôn: van jullie; pers vnw 2de pers gen mv van het pers vnv ὑμεις = humeis:: jullie) μὴ (= mè: niet; ontkenning in zinnen die een wens, wil uitdrukken) ἐκλυέσθωσαν, ἀλλὰ (= alla: maar, nevenschikkend vw van tegenstelling) γίνεσθε ἕτοιμοι· οὐ (= ou: niet, partikel van ontkenning; ου - ουκ - ουχ = ou - ouk - ouch: niet) γὰρ (= gar: want, nevenschikkend vw van reden; Fr.: car) οἴδατε τὴν (= tèn; bep lidw acc vr enk van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = hè, το = to: de - het) ὥραν, ἐν (= en: in, tijdens, met; vz van plaats, tijd, middel) ᾗ ὁ (= ho: de; bep lidw nom mann enk van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = h, το = to (de - het) κύριος (= kurios: heer; zn nom mann enk; stam: k/h - r. Lat.: dominus . Fr.: seigneur . Ned.: heer . D.: Herr . E.: lord . Aramees: יוי = JWJ . Arabisch: رَب = rabb: God, Heer) ἡμῶν (= hèmôn: van ons, pers vnw 1ste pers gen mann mv van het pers vnw ἡμεις: wij) ἔρχεται.

2 πυκνῶς δὲ (= de: tegenover, echter, nevensch voegw) συναχθήσεσθε ζητοῦντες τὰ ἀνήκοντα ταῖς (= tais: aan de; bep lidw dat vr mv van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = hè, το = to: de - het) ψυχαῖς ὑμῶν (= humôn: van jullie; pers vnw 2de pers gen mv van het pers vnv ὑμεις = humeis:: jullie)· οὐ (= ou: niet, partikel van ontkenning; ου - ουκ - ουχ = ou - ouk - ouch: niet) γὰρ (= gar: want, nevenschikkend vw van reden; Fr.: car) ὠφελήσει ὑμᾶς (= humas: jullie, pers vnw 2de pers acc mv van het pers vnv ὑμεις: jullie) ὁ (= ho: de; bep lidw nom mann enk van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = h, το = to (de - het) πᾶς (= pas: ieder, onbep vnw nom mann enk) χρόνος τῆς πίστεως ὑμῶν (= humôn: van jullie; pers vnw 2de pers gen mv van het pers vnv ὑμεις = humeis:: jullie), ἐὰν (= ean: indien, ondergeschikt vw + conjunct om een voorwaarde in de toekomst uit te drukken) μὴ (= mè: niet; ontkenning in zinnen die een wens, wil uitdrukken) ἐν (= en: in, tijdens, met; vz van plaats, tijd, middel) τῷ ἐσχάτῳ καιρῷ τελειωθῆτε.

3 ἐν (= en: in, tijdens, met; vz van plaats, tijd, middel) γὰρ (= gar: want, nevenschikkend vw van reden; Fr.: car) ταῖς (= tais: aan de; bep lidw dat vr mv van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = hè, το = to: de - het) ἐσχάταις ἡμέραις πληθυνθήσονται οἱ (= hoi: de; bep lidw nom mann mv van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = hè, το = to: de - het) ψευδοπροφῆται καὶ (= kai: en; nevensch vw) οἱ (= hoi: de; bep lidw nom mann mv van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = hè, το = to: de - het) φθορεῖς, καὶ (= kai: en; nevensch vw) στραφήσονται τὰ πρόβατα εἰς (= eis: naar, tot ; vz van plaats, tijd) λύκους, καὶ (= kai: en; nevensch vw) ἡ (= hè: de; bep lidw nom vr enk van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = h, το = to (de - het) ἀγάπη· στραφήσεται εἰς (= eis: naar, tot ; vz van plaats, tijd) μῖσος.

4 αὐξανούσης γὰρ (= gar: want, nevenschikkend vw van reden; Fr.: car) τῆς ( = tès: van de, bep lidw gen vr enk van het bep lidw ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het) ἀνομίας μισήσουσιν ἀλλήλους καὶ (= kai: en; nevensch vw) διώξουσι καὶ (= kai: en; nevensch vw) παραδώσουσι, καὶ (= kai: en; nevensch vw) τότε φανήσεται ὁ (= ho: de; bep lidw nom mann enk van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = h, το = to (de - het) κοσμοπλανὴς ὡς (= hôs: zoals; bw van vergelijking) υἱὸς θεοῦ (= theou: van God; zn gen mann enk van het zn θεος = theos: God), καὶ (= kai: en; nevensch vw) ποιήσει σημεῖα καὶ τέρατα, καὶ (= kai: en; nevensch vw) ἡ (= hè: de; bep lidw nom vr enk van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = h, το = to (de - het) γῆ παραδοθήσεται εἰς (= eis: naar, tot ; vz van plaats, tijd) χεῖρας αὐτοῦ (= autou: van hem of van het; pers vnw 3de pers gen mann of onz enk van het pers vnw 3de pers enk: αυτος - αυτη - αυτο: autos - autè - auto: hij - zij - het), καὶ (= kai: en; nevensch vw) ποιήσει ἀθέμιτα, ἃ οὐδέποτε γέγονεν ἐξ αἰῶνος.

5 τότε ἥξει ἡ (= hè: de; bep lidw nom vr enk van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = h, το = to (de - het) κτίσις τῶν (= tôn: van de; bep lidw gen mann mv van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = h, το = to (de - het) ἀνθρώπων εἰς (= eis: naar, tot ; vz van plaats, tijd) τὴν (= tèn; bep lidw acc vr enk van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = hè, το = to: de - het) πύρωσιν τῆς ( = tès: van de, bep lidw gen vr enk van het bep lidw ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het) δοκιμασίας, καὶ (= kai: en; nevensch vw) σκανδαλισθήσονται πολλοὶ καὶ (= kai: en; nevensch vw) ἀπολοῦνται, οἱ (= hoi: de; bep lidw nom mann mv van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = hè, το = to: de - het) δὲ (= de: tegenover, echter, nevensch voegw) ὑπομείναντες ἐν (= en: in, tijdens, met; vz van plaats, tijd, middel) τῇ (= tè; bep lidw dat vr enk van het bep lidw ὁ = ho , ἡ = hè , το = to: (de - het) πίστει αὐτῶν σωθήσονται ὑπʼ αὐτοῦ (= autou: van hem of van het; pers vnw 3de pers gen mann of onz enk van het pers vnw 3de pers enk: αυτος - αυτη - αυτο: autos - autè - auto: hij - zij - het) τοῦ (= tou: van de, bep lidw gen mann enk van het bep lidw ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het) καταθέματος.

6 καὶ (= kai: en; nevensch vw) τότε φανήσεται τὰ σημεῖα τῆς ( = tès: van de, bep lidw gen vr enk van het bep lidw ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het) ἀληθείας· πρῶτον (= prôton: ten eerste; bw) σημεῖον ἐκπετάσεως ἐν (= en: in, tijdens, met; vz van plaats, tijd, middel) οὐρανῷ (= ouranô: hemel; zn dat mann enk van het zn ουρανος = ouranos: hemel) εἶτα σημεῖον φωνῆς σάλπιγγος, καὶ (= kai: en; nevensch vw) τὸ (= to: het, bep lidw nom en acc onz enk van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = h, το = to (de - het) τρίτον ἀνάστασις νεκρῶν.

7 οὐ (= ou: niet, partikel van ontkenning; ου - ουκ - ουχ = ou - ouk - ouch: niet) πάντων (= pantôn: van allen; bv nw gen mv van het bv nw πᾶς = pas: ieder) δέ, ἀλλʼ (= all', maar; afkorting van αλλα = alla vóór een klinker; nevenschikkend vw van tegenstelling) ὡς (= hôs: zoals; bw van vergelijking) ἐρρέθη· Ἥξει ὁ (= ho: de; bep lidw nom mann enk van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = h, το = to (de - het) κύριος (= kurios: heer; zn nom mann enk; stam: k/h - r. Lat.: dominus . Fr.: seigneur . Ned.: heer . D.: Herr . E.: lord . Aramees: יוי = JWJ . Arabisch: رَب = rabb: God, Heer) καὶ (= kai: en; nevensch vw) πάντες οἱ (= hoi: de; bep lidw nom mann mv van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = hè, το = to: de - het) ἅγιοι μετʼ αὐτοῦ. (= autou: van hem of van het; pers vnw 3de pers gen mann of onz enk van het pers vnw 3de pers enk: αυτος - αυτη - αυτο: autos - autè - auto: hij - zij - het)

8 τότε ὄψεται ὁ (= ho: de; bep lidw nom mann enk van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = h, το = to (de - het) κόσμος (= kosmos: wereld; zn nom mann enk) τὸν (= ton: de, bep lidw acc mann enk van het bep lidw ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het) κύριον (= kurion: heer; zn acc mann enk van het zn κυριος = kurios: heer) ἐρχόμενον ἐπάνω (= epanô: boven, eerder, vroeger; bw) τῶν (= tôn: van de; bep lidw gen mann mv van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = h, το = to (de - het) νεφελῶν τοῦ (= tou: van de, bep lidw gen mann enk van het bep lidw ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het) οὐρανοῦ.

Brannan, R. (2011). Apostolic Fathers Greek-English Interlinear. Lexham Press.

Huub van de Sandt and David Flusser, The Didache: Its Jewish Sources and its Place in Early Judaism and Christianity, (Compendia rerum iudaicarum ad Novum Testamentum 3/5; Assen: Van Gorcum-Minneapolis: Fortress, 2002),

- https://books.google.be/books?id=KZbICQAAQBAJ&pg=PA578&lpg=PA578&dq=Huub+van+de+Sandt&source=bl&ots=4qsl0bkGZL&sig=B31Ne_viIZ0mIGgDmTWeC4XvR10&hl=nl&sa=X&ved=0ahUKEwjw4bXe9bDWAhULUlAKHcusC9U4ChDoAQhYMAk#v=onepage&q=Huub%20van%20de%20Sandt&f=false

- The Didache: A Missing Piece of the Puzzle in Early Christianity . Jonathan A. Draper, ‎Clayton N. Jefford - 2015